De aanhoudende droogte, natuurbranden en het verband met het snel opwarmende klimaat. |
|
Tjeerd de Groot (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Bosbranden blijven maar komen: opnieuw grote brandhaard in Limburg», «Heel Europa warmt sneller op dan het gemiddelde wereldwijd» en «Landbouw en natuur in Oost- en Zuid-Nederland zuchten onder de droogte»?1 2 3
Ja.
Deelt u de zorgen dat het aantal natuurbranden de afgelopen jaren aanzienlijk lijkt te stijgen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de zorgen over een mogelijke toename van het aantal natuurbranden, maar het ontbreekt aan de juiste natuurbrandstatistieken om dit te staven voor de laatste 25 jaar. Tot halverwege de jaren negentig werden hierover gegevens verzameld door Staatsbosbeheer. Tussen 1996 en 2016 zijn er geen bruikbare data beschikbaar over het aantal en de aard van natuurbranden. Sinds 2017 worden natuurbranden door Brandweer Nederland en het Instituut Fysieke Veiligheid, in samenwerking met Wageningen University and Research, weer geregistreerd.
Baart het u ook zorgen dat elf van de twaalf warmste jaren in Europa vanaf het jaar 2000 werden gemeten? Zo nee, waarom niet?
Ja, er is een duidelijke opwaartse temperatuurtrend wereldwijd en in Europa, samenhangend met de stijging van de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer. Dat is zorgelijk.
Ziet u een verband tussen het aantal en de grote impact van natuurbranden, de verdroging in Nederland en het snel opwarmende klimaat in Europa? Zo nee, waarom niet?
De kans op verdroging neemt toe in een warmer klimaat. Daarmee worden de condities voor het ontstaan van natuurbranden gunstiger. De mate waarin dat gebeurt is afhankelijk van diverse factoren. Langjarig gemiddeld neemt de zomerdroogte in Zuid-Europa toe, in Noord-Europa neemt deze juist af. Nederland bevindt zich in het middengebied, waardoor de situatie sterk afhangt van het scenario. De waarnemingen laten zien dat het binnenland sinds 1950 droger is geworden in tegenstelling tot het kustgebied. Bij het ontstaan van natuurbranden spelen ook menselijke factoren een rol, zoals nalatigheid (achterlaten van glas en sigarettenpeuken) en het moedwillig veroorzaken van brand.
Wat was de gemiddelde economische schade van natuurbranden van de afgelopen paar jaren en hoeveel hectare natuur is gemiddeld verloren gegaan bij deze branden? Zijn de kosten van het verlies aan hectare natuur meegenomen in de berekeningen van de economische schade? Zo nee, waarom niet?
Er zijn slechts sinds 2017 statistieken van natuurbranden beschikbaar, zoals gemeld in antwoord op vraag 2. Een groot deel van de natuurbranden in Nederland blijft beperkt tot enkele tientallen vierkante meters. Ook bij grotere branden gaat het natuurgebied niet verloren, maar is er wel sprake van tijdelijk kwaliteitsverlies. Zie voor de economische schade van verdroging het antwoord bij vraag 7.
Kunt u toelichten welke stappen u onderneemt om natuurbranden in de toekomst te voorkomen en de effecten ervan in te perken? Bent u, in het kader van de versnelde opwarming, van mening dat deze stappen ook in de toekomst voldoende zijn om schade van natuurbranden zo veel mogelijk te voorkomen?
In Nederland werken diverse partijen samen aan de randvoorwaarden voor het voorkomen van natuurbranden. In opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid doen de Veiligheidsregio’s in vastgestelde risicogebieden aan natuurbrandrisicobeheersing. Hierbij ligt de focus op een gebiedsgerichte aanpak en lokaal maatwerk dat door brandweer en belanghebbenden samen wordt opgesteld. De beheerders van natuurgebieden hebben hierin ook een eigen verantwoordelijkheid. De Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren (VBNE) heeft in 2014 een Praktijkadvies Risicobeheersing Natuurbranden uitgebracht4.
Met de realisatie van de 46 aanbevelingen van de Beleidstafel droogte (Kamerstuk 27 625, nr. 489), het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw (Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 70), de Actielijnen klimaatadaptatie natuur (in ontwikkeling), de Deltaprogramma’s Zoetwater en Ruimtelijke Adaptatie werken we aan een klimaatbestendige, ruimtelijke inrichting met een passend bodem- en watersysteem. Dit draagt bij aan het tegengaan van de verdroging.
LNV en de provincies verkennen in het kader van de Bossenstrategie welke maatregelen genomen kunnen worden om het bos weerbaarder te maken tegen externe invloeden, zoals droogte en brand. Daarbij gaat het onder meer om menging met loofboomsoorten in naaldbos, het aanleggen en beheren van brandgangen in een vorm die ecologisch en landschappelijk aantrekkelijk is, en het vasthouden van water, bijvoorbeeld door verhogen van organische stof en herstellen van beken in bossen en natuurgebieden.
Wat was de gemiddelde economische schade van de verdroging in Nederland van de afgelopen paar jaren en wat voor effecten heeft deze verdroging de afgelopen jaren gehad op de ecologie in Nederland, zoals voor de visstand in rivieren en kwelmilieus? Zijn deze effecten ook doorberekend in de economische schade van verdroging? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van de Beleidstafel Droogte heeft Ecorys onderzoek gedaan naar de economische schade van de droogte in 20185. Voor natuur kon alleen kwalitatief inzicht gegeven worden in de droogteschade; de kosten konden niet gekwantificeerd worden. Kwetsbare en sterk waterafhankelijke ecosystemen waaronder veengebieden, droge en natte heiden, vennen en beeksystemen, duingebieden en graslanden hebben de effecten van de droogte sterk gemerkt. Kwetsbare (watergebonden) diersoorten en vegetatie, met name zeldzame en geïsoleerde populaties liepen gevaar door de droogte.
Deelt u de mening dat wetenschappelijke signalen dat het continent Europa versneld aan het opwarmen is, een groeiend aantal bosbranden in Europa en de aanhoudende verdroging in Nederland, aanleiding bieden om nog meer ambitie en daadkracht te tonen in het behalen van de reductiedoelen uit het Klimaatakkoord?
Het versneld opwarmen van het Europese continent is in lijn met wetenschappelijke inzichten uit zowel waarnemingen als klimaatmodellen dat continentale gebieden sneller opwarmen dan mondiaal gemiddeld, inclusief oceanen. Om voortgaande opwarming tegen te gaan is mondiale emissiereductie in lijn met de afspraken in het klimaatakkoord van Parijs noodzakelijk. Met de ambitie van het klimaatakkoord loopt Nederland binnen de Europese Unie voorop bij de realisatie van het Parijs Akkoord. Daarom maakt Nederland zich in Europees verband sterk voor een ophoging van het EU-doel tot 55% in 2030.
Kunt u aangeven of de berichten dat Europa sneller opwarmt dan het gemiddelde wereldwijd, in Europa aanleiding zijn geweest of zijn voor overleg of klimaatmaatregelen versneld kunnen worden genomen?
Het op 22 april 2020 door Copernicus (aardobservatie programma van de EU) uitgebrachte rapport «European State of the Climate» beschrijft de belangrijkste klimaatcondities en -gebeurtenissen in 2019 in Europa. In het rapport staat dat de metingen in 2019 aansluiten bij de bekende trend: op basis van de laatste 5 jaar laat de gemiddelde luchttemperatuur een wereldwijde toename van 1,1 graad Celsius zien sinds het pre-industriële tijdperk, terwijl de temperaturen in Europa sinds dat tijdperk met bijna 2 graden Celsius zijn gestegen. Kortom, in het Copernicus-rapport wordt een inzicht dat al langer bekend is, herbevestigd. Deze kennis is ook opgenomen in verschillende IPCC-rapporten.
Het Copernicus-rapport is geen aanleiding geweest voor het organiseren van een Europees overleg of klimaatmaatregelen versneld kunnen worden genomen. Wel loopt er in Europa al langer een discussie over het verhogen van de klimaatambities. Zo heeft de Europese Raad onlangs de EU-langetermijnstrategie wat betreft broeikasgassen aangenomen. Met deze strategie laten de EU en de lidstaten opnieuw zien dat ze alles in het werk stellen om de Overeenkomst van Parijs en de langetermijndoelstellingen daarbij na te komen. Zij bekrachtigden het besluit van de Raad van december 2019 over de doelstelling van een klimaat-neutrale EU in 2050. Daarnaast loopt er nog een discussie over aanscherping van de EU-reductiedoelstelling van tenminste 40% in 2030, waarbij Nederland inzet op besluitvorming daarover in de Europese Raad voor het einde van dit jaar.
Op het gebied van klimaatadaptatie heeft de Europese Commissie in de Green Deal aangekondigd dat zij een nieuwe ambitieuze klimaatadaptatiestrategie gaat opstellen, die naar verwachting eind 2020 of begin 2021 gereed zal zijn. Nederland verwelkomt dit voornemen van de Commissie.
Indien dergelijke overleggen hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden, zijn hierbij Nederlandse vertegenwoordigers aanwezig geweest en wat is hierop de inzet geweest vanuit Nederland? Zal deze worden gedeeld met de Kamer?
Zoals gezegd is naar aanleiding van de publicatie van het Copernicus-rapport geen specifiek overleg geweest of gepland. Wat betreft de commissievoorstellen en onderhandelingen in de Raad over het aanscherpen van het klimaatbeleid op EU-niveau houdt de Minister van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer zoals gebruikelijk op de hoogte.
Indien dergelijke overleggen niet hebben plaatsgevonden en hier vooralsnog geen voornemens toe zijn, bent u bereid om het onderwerp van de snelle opwarming van Europa te agenderen voor een Europees overleg en de Nederlandse inzet hiervoor te delen met de Kamer?
Het is al langer bekend dat de gemiddelde luchttemperatuur in Europa sneller toeneemt dan het wereldwijde gemiddelde. Het rapport van het Copernicus-programma geeft hier een herbevestiging van en daarom zie ik geen aanleiding dit onderwerp apart te agenderen voor een Europees overleg.
Veilig schoolverkeer |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Welke extra maatregelen worden er genomen om veilig schoolverkeer mogelijk te maken nu de scholen binnenkort weer open gaan? Hoe gaat de anderhalve meter mobiliteit er voor scholieren uit zien?
Voor wegbeheerders is een handreiking gemaakt om maatregelen te treffen passend bij de lokale situatie. Via de Rijksbrede campagne «AlleenSamen» zijn communicatiematerialen beschikbaar gesteld zoals posters en stoepkrijt mallen die aandacht vragen voor afstand houden tijdens de reis. De boodschap voor schoolverkeer is dat ouders en kinderen lopend naar school komen indien dit niet mogelijk is fietsend. De ouders/verzorgers het haal- en brengmoment zo kort mogelijk houden (kiss & ride). De communicatiemiddelen en maatregelen zijn onderdeel van het protocol stedelijke mobiliteit.
Gaat u met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) om tafel zitten (figuurlijk!) voor een actieplan dat fietsers en voetgangers extra ruimte geeft, zodat drukte wordt voorkomen?
In figuurlijke zin zit ik met IPO, VNG, vervoerregio’s, CROW en SWOV om tafel. Met hen heb ik onlangs het protocol stedelijke mobiliteit in de 1,5 meter samenleving opgesteld.
Welke mogelijkheden zijn er om op de korte termijn extra ruimte te creëren? Kunnen (delen van) rijbanen tot (tijdelijke) fietspaden worden omgezet, bijvoorbeeld door straten eenrichtingsverkeer te maken? Kunnen met snelheidsverlagingen veilige «shared spaces» gecreëerd worden?
In het protocol stedelijke mobiliteit is onderscheid gemaakt in maatregelen die op korte termijn getroffen kunnen worden en maatregelen die een langere uitvoeringstermijn hebben. Wegbeheerders kunnen verschillende tijdelijke maatregelen treffen om op de korte termijn extra ruimte te creëren. Kennisplatform CROW is gevraagd door Minister van Nieuwenhuizen om maatregelen uit te werken en deze kennis te verspreiden. Enkele voorbeelden:
Is het mogelijk om plannen voor herinrichting en onderhoud van wegen en fietspaden naar voren te halen zodat we snel extra ruimte kunnen creëren en tegelijk aannemers aan het werk houden?
Of herinrichting en onderhoud van fietspaden noodzakelijk en te combineren is met het creëren voor extra ruimte voor fietsers zal per situatie en locatie verschillen. De keuze hiervoor is aan de lokale wegbeheerders. We zien dat met name een aantal grote(ere) steden op dit moment actief bezig is met het vraagstuk.
Hoe voorkomen we dat er extra autoverkeer gaat ontstaan omdat mensen het openbaar vervoer (OV) mijden?
Door de coronamaatrelen zal de capaciteit in het OV voorlopig beperkt zijn. Daarom vragen we iedereen om zoveel mogelijk thuis te werken en anders buiten de spits te reizen. Dat geldt voor alle modaliteiten. Als mensen toch de deur uit moeten wordt gevraagd indien mogelijk te kiezen voor lopen of de fiets voor hun verplaatsing, en om dit zoveel mogelijk lokaal te doen.
Zijn de nu geldende regels voor het OV berekend op de komst van groepen scholieren? Hoe gaan OV-bedrijven hiermee om?
Om de verspreiding van het COVID19 virus tegen te gaan is het van belang dat we onnodige druk op het OV te vermijden. Samen met de OV-sector is een protocol opgesteld hoe het OV in de 1,5 m samenleving wordt ingericht. Dit protocol is u op 14 mei jl. toegezonden. Voor nu is de boodschap vooral: vermijd het gebruik van het OV als dat niet nodig is. Bij alle scenario’s en bij alle typen maatregelen zal de eigen verantwoordelijkheid van mensen en bedrijven een bepalende rol spelen in wat wel en niet mogelijk is.
Daarnaast kiest het Kabinet voor een gefaseerde aanpak voor het opstarten van sectoren en activiteiten, zodat er goed zicht is op de gevolgen. Op die manier wordt ook het onderwijs stapsgewijs verder opgestart; met eerst het lager en middelbaar onderwijs, vervolgens het openen van activiteiten van onderwijssectoren met een (boven)regionaal karakter, zoals examens en praktijkgerichte lessen op het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en examens en praktijkgerichte lessen op het hoger onderwijs (ho). Daarbij worden met onderwijsinstellingen o.a. afspraken gemaakt over het beperken en spreiden van mobiliteit.
Liggen er nu concrete vragen van gemeenten en provincies voor extra ondersteuning (financieel of beleidsmatig)?
Gemeenten en provincies hebben aangegeven dat ze graag ondersteuning willen bij de afweging van maatregelen bij knelpunten in de mobiliteit als gevolg van de 1,5 meter samenleving. Het protocol stedelijke mobiliteit is hiervoor opgesteld. Veel van de maatregelen zijn zonder grote investeringen te nemen. Een aantal overheden heeft aangegeven dat verdergaande maatregelen investeringen vergen.
Zijn er goede voorbeelden van maatregelen die actief gedeeld kunnen worden?
Ja. Kennisplatform CROW verzamelt en verspreidt deze voorbeelden, ook die uit het buitenland. De Dutch Cycling Embassy deelt de buitenlandse voorbeelden bijvoorbeeld met Kennisplatform CROW.
De financiering voor wetenschappelijk onderzoek voor vaccinontwikkeling |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het dat onderzoeken als onderdeel van het second-wave-project pas begin juni kunnen beginnen? Waarom duurt dit zo lang en kan dit niet sneller?1
Nee, het is binnen dit traject mogelijk al lopend onderzoek te financieren dat vanwege de urgentie al gestart is zonder (volledige) financiering. Voor onderzoeken die nog niet gestart zijn, moet duidelijk zijn dat deze op hele korte termijn kunnen starten.
Klopt het dat van de 27 miljoen euro slechts 9 miljoen bestemd is voor preventie, behandeling, herstel van COVID-19? Is dit niet veel te weinig? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, voor dit aandachtsgebied is € 7,9 miljoen beschikbaar. Indien mocht blijken dat waardevolle en toevoegende onderzoeken buiten de boot vallen vanwege onvoldoende financiële middelen, dan zal ik bezien of aanvullende middelen nodig zijn. In mijn brief van 19 mei en 24 juni jl. heb ik uw Kamer laten weten, dat het bedrag voor het ZonMw-COVID-19 programma respectievelijk verhoogd is met € 3 en € 10 miljoen. Daarmee is € 40 miljoen beschikbaar.
Kunt u toelichten wat verstaan wordt onder «brede maatschappelijke vraagstukken» waarvoor de rest van het geld bestemd is?
Klopt het dat de voorstellen worden beoordeeld door een geheime commissie? Deelt u de mening dat dit transpanter zou moeten gebeuren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. De beoordelingsprocedure is beschreven in de programma tekst, https://www.zonmw.nl/nl/over-zonmw/coronavirus/programmas/programma-detail/covid-19-programma/. De samenstelling van de expertpanels (voor de urgente onderzoeksvragen) en de beoordelingscommissies ten behoeve van de beoordeling van de onderzoeksvoorstellen zijn (voor zover al bekend) te vinden op de website van ZonMw.
Hoeveel voorstellen heeft u inmiddels ontvangen en hoe groot acht u de slagingskans, met inachtneming van de lange en complexe procedures?
De voorstellen zijn ingediend bij ZonMw. De kans op honorering hangt samen met hoeveel onderzoeksvoorstellen worden ingediend bij ZonMw. In mijn brief van 24 juni jl. heb ik uw Kamer gemeld het beschikbare bedrag met € 10 miljoen te verhogen, zodat de deskundigen van ZonMw de mogelijkheid hebben om de meest noodzakelijke en relevante onderzoeken te kunnen honoreren. Zie ook mijn antwoord op vraag 4 en de website van ZonMw.
Ziet u mogelijkheden om het bedrag voor wetenschappelijk onderzoek naar COVID-19 voor Nederlandse ziekenhuizen en academische centra te verhogen en de procedures te versnellen, dit in het licht van de vele miljarden die tijdens de coronacrisis louter aan economische nood maar niet aan oplossingen worden gespendeerd?
Op dit moment is € 67,5 mln. specifiek voor COVID19 gerelateerd onderzoek beschikbaar gesteld, zoals ook vermeld in de Kamerbrief van 24 juni jl. Dit bedrag is mede tot stand gekomen op basis van een inschatting die door experts van ZonMW en NWO is gemaakt. Internationaal vinden er ook veel belangrijke initiatieven plaats om vaccins te ontwikkelen, waaronder door het CEPI waar Nederland € 50 mln. aan heeft bijgedragen.
Wanneer zal het RIVM zijn horizonscan naar lopende initiatieven rond vaccinontwikkeling en mogelijkheden voor vaccinproductie in Nederland (zowel publiek als privaat) afronden?
Het RIVM heeft deze scan de eerste week van mei opgeleverd. Het betreft een inventarisatie met initiatieven van private partijen rond (voornemens tot) vaccinontwikkeling en -productie. Deze private partijen hebben deze gegevens vertrouwelijk verstrekt. Van deze inventarisatie wordt steeds een actualisatie gemaakt, omdat nieuwe initiatieven zich blijven aandienen.
Kunt u een overzicht geven van de overige overheidsfinanciering beschikbaar voor COVID-19 gerelateerd onderzoek?
Hiervoor verwijs ik naar mijn brief van 21 april 2020.
Deelt u de zorgen dat private vaccinontwikkeling kan leiden tot sterk opdrijvende prijzen en dat Nederlandse bedrijven die in handen zijn van Amerikaanse farmaceuten wel eens niet zouden willen leveren voor de Nederlandse markt?2 2
Nee, ik deel uw zorgen niet dat private vaccinontwikkeling leidt tot prijsopdrijving. De WHO telt al ongeveer 160 initiatieven gericht op vaccinontwikkeling. Er is dus concurrentie. Verschillende bedrijven hebben al aangeven dat zij een eventueel vaccin tegen kostprijs zullen aanbieden. Dit gaat prijsopdrijving tegen. Ik heb geen enkele aanwijzing dat Nederlandse bedrijven in handen van Amerikaanse farmaceuten niet zouden willen leveren aan Nederland. De mondiale productiecapaciteit voor een vaccin zal mede afhangen van het soort vaccin dat beschikbaar komt. In de opstartfase van de productie zal er schaarste zijn. De vraag naar snelle toegang tot het vaccin zal dan voor alle landen gaan gelden.
Het kabinet investeert in de ontwikkeling van vaccins en geneesmiddelen die onder acceptabele voorwaarden beschikbaar komen voor patiënten. Bij de financiering van onderzoek wordt ingezet op de principes van Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren. Deze principes zien onder meer toe op toegankelijkheid en betaalbaarheid van therapieën die ontwikkeld zijn op patenten die in het publieke domein tot stand zijn gekomen.4
Hoe voorkomt u dat dit gebeurt?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid meer financiële middelen uit te trekken voor fundamenteel onderzoek naar (de behandeling van) corona-infecties? Kunt u dit toelichten?
Ja, ik heb het oorspronkelijke bedrag inmiddels verhoogd zoals blijkt uit mijn antwoorden op de vragen 2, 5 en 6.
De bonus voor de topman van Air France-KLM |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Steun speelt mee bij bonus topman AirFrance-KLM», «Bonus topman Air France-KLM afhankelijk van loskrijgen steun» en «Minister Hoekstra tegen bonus voor topman Air France-KLM»?1
Ja.
Klopt het dat Air France-KLM een bonus voor haar CEO afhankelijk wil maken van het binnenhalen van financiële steun van de Franse en/of Nederlandse overheid?
Air France-KLM heeft aan de aandeelhoudersvergadering voorgesteld om de financiële prestaties en de kaspositie van de onderneming als beoordelingscriterium te gebruiken voor een deel van de jaarlijkse korte termijn variabele beloning van de CEO. Onder de financiële prestaties wordt verstaan: aanpassing van de operationele activiteiten, kostenverlaging, controle over en annulering van investeringskosten, het verkrijgen van steun en financiering en een herstelplan.
Wat zegt het over het besef van Air France-KLM voor wat er op dit moment in de maatschappij leeft, dat zij in een periode van grote nationale crisis en terwijl zij publieke steun ontvangen, duizenden flexwerkers op straat zetten en tegelijkertijd tweemaal een voorstel doen om bonussen voor de top te verhogen? Wat zegt het over dit bedrijf, als zij kennelijk geen onderscheid maken tussen geld verdienen met een succesvolle commerciële operatie en gemeenschapsgeld binnenhalen met lobbywerk?
Ik betreur de ontstane onrust. Een verhoging van de bonus past niet in deze zware crisis waarin iedereen om offers wordt gevraagd. Als we steun geven aan bedrijven, die als gevolg van de coronacrisis in de problemen zijn gekomen, zullen we ook offers vragen van het management en personeel. Dat heb ik ook steeds kenbaar gemaakt.
Impliceert uw uitspraak dat een bonus voor de CEO van Air France-KLM «niet te verenigen [is] met steun van de belastingbetaler», dat u garandeert dat u steun vanuit de Nederlandse overheid aan Air France-KLM afhankelijk zal maken van de norm dat geen enkel lid van de Raad van Bestuur van Air France-KLM noch de Raad van Bestuur van KLM zelf een bonus ontvangt in de tijd dat van publieke steun eventueel sprake is?
Op 24 april 2020 heb ik samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de Tweede Kamer geïnformeerd over de mogelijke steun aan KLM. Hierin zijn wij ook ingegaan op de voorwaarden die het kabinet aan de steun wil verbinden.
Het kabinet verwacht van het management en het personeel van KLM dat ook zij bijdragen aan het herstel en de efficiëntieverbetering van het bedrijf.
De komende tijd zullen de precieze voorwaarden met de onderneming worden afgesproken, waaronder op het terrein van winstbestemming, arbeidsvoorwaarden, hinderbeperking, duurzaamheid en netwerkkwaliteit. Zo wil het kabinet indien de onderneming steun ontvangt dat er geen bonussen en dividenden worden uitgekeerd zolang de steun aan de onderneming nog niet is terugbetaald. Hetzelfde geldt voor de winstdelingsregeling. Ook op het gebied van hinderbeperking en duurzaamheid vraagt het kabinet een bijdrage van KLM, bijvoorbeeld door het aantal nachtvluchten terug te brengen en in te zetten op CO2-reductie.
In lijn met het afwegingskader bij steunverzoeken van individuele ondernemingen dat de Minister van EZK en ik op 1 mei 2020 naar de Kamer stuurden, wordt bij overheidssteun wederkerigheid verwacht van het bedrijf dat gesteund wordt. Hierbij zal het bijvoorbeeld gaan om voorwaarden die voorkomen dat de steun wordt aangewend voor andere doeleinden dan het behoud van de economische activiteiten van de onderneming en zoveel mogelijk van de bijhorende werkgelegenheid. Deze bijzondere steunverlening verdraagt zich in de regel niet met het uitkeren van dividenden, het betalen van bonussen, het inkopen van eigen aandelen en/of ruime ontslagvergoedingen voor leden van de Raad van Bestuur.
Bovendien zal van bedrijven expliciet verwacht worden zich te houden aan het kabinetsbeleid en te voegen naar het in Nederland gangbare Rijnlandse model, waarin langetermijnwaardecreatie centraal staat en belangen van betrokkenen bij de onderneming worden meegewogen.
Bent u bereid aan deze afhankelijkheid van steun met terugwerkende kracht invulling te geven als dat nodig blijkt te zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat u steun van de Nederlandse overheid aan Air France-KLM afhankelijk maakt van de eis dat zolang van publieke steun sprake is, Air France-KLM afziet van het uitbetalen van dividenden richting private aandeelhouders en geen eigen aandelen opkoopt? Bent u bereid hier met terugwerkende kracht invulling aan te geven als dat nodig blijkt te zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Stelt u als harde eis dat Air France-KLM of onderdelen van Air France-KLM de publieke steun die ze krijgen uiteindelijk tot de laatste cent terugbetalen? Welke waarborgen wilt u inbouwen om hier invulling aan te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wilt u waarborgen dat Air France-KLM zich ook na afloop van eventuele publieke steun bewust toont van haar maatschappelijke rol en niet dan alsnog bonussen en dividenduitkeringen richting private aandeelhouders fors verhoogt?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het gerechtvaardigd om bij eventuele publieke steun van Air France-KLM dan wel onderdelen van Air France-KLM te eisen dat zij sneller verduurzamen en hier invulling aangeven door verschillende ambitieuze CO2-reductiedoelstellingen over verschillende jaren heen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid ook met terugwerkende kracht het geheel van de publieke steun afhankelijk te maken van de mate waarin Air France-KLM deze duurzaamheidsdoelstellingen haalt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u over bovenstaande vraagstukken in gesprek met uw Franse ambtgenoot? Gaat u proberen om samen met Frankrijk een gemeenschappelijke lijn te trekken?
Over de mogelijke steun en de voorwaarden aan deze steun vinden voortdurend gesprekken plaats met de Franse staat. Waar mogelijk trekken wij hierbij samen op.
Kunt u garanderen dat publieke steun voor grote, beursgenoteerde bedrijven voorwaardelijk wordt aan eisen op het gebied van bonussen, dividenden, het opkopen van eigen aandelen en verduurzamingsdoelstellingen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wilt u invulling geven aan de in vraag 12 genoemde eisen? Bent u bereid ook met terugwerkende kracht publieke steun afhankelijk te maken van deze eisen?
Zie antwoord vraag 4.
Is dit besluit tot aanpassing van het bonusbeleid volgens u een «belangrijk besluit»? Hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere uitspraak dat u (voortaan) gekend wordt in «belangrijke beslissingen»?
Het beloningsbeleid van het bestuur van staatsdeelnemingen is een belangrijk aandachtspunt voor mij als aandeelhouder. Dit is ook het geval bij Air France-KLM. Het beloningsvoorstel werd bekend bij het kabinet op het moment dat de documenten voor de Annual General Meeting openbaar werden. Vooraf zijn wij op dit specifieke punt niet door het bedrijf op de hoogte gesteld. Dat de informatiepositie van de Nederlandse staat verbeterd is staat onverminderd vast; sinds de aankoop is het contact met de holding intensief geweest en heeft de Nederlandse staat veel meer informatie ontvangen dan voor de aankoop van de aandelen.
Wanneer hoorde u van dit voorstel? Is Nederland vooraf gekend? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de verbeterde Nederlandse informatie die Nederland zou hebben als gevolg van de aandelenaankoop?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de aandeelhoudersvergadering?
Ja.
Het feit dat vermogensbeheerder BlackRock de Europese Commissie gaat voorzien van advies over duurzaamheidsbeleid bij bankenbeleid op Europees niveau |
|
Sandra Beckerman , Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de Europese Commissie recent Blackrock heeft aangewezen als een belangrijke adviseur als het aankomt op duurzaamheidsadvies en governance in relatie met het reguleren van de bankensector, waarbij ook vergroening een grote rol speelt?1
Ik ben op de hoogte van het feit dat BlackRock voor de Europese Commissie een onderzoek gaat uitvoeren naar methoden voor de integratie van ESG-factoren in het Europese toezichtsraamwerk voor banken en de strategie van banken zelf. Duurzaamheid is één van de ESG-factoren waarnaar in deze context gekeken wordt.
Deelt u de mening dat dit een bizarre keuze is, gezien het feit dat BlackRock gigantische hoeveelheden geld heeft zitten in de meest vervuilende bedrijven op aarde, zoals oliemaatschappijen?
De Europese Commissie heeft de onderzoeksopdracht uitgezet via een openbare aanbestedingsprocedure. Het voorstel van BlackRock moet daardoor voldoen aan strikte aanbestedingseisen van de Europese Commissie. Het moet daarmee ook voldoen aan de strenge regels die betrekkingen hebben op het voorkomen van belangenverstrengelingen.
In de aanbestedingsprocedure zelf worden onderzoeksvoorstellen zorgvuldig gerangschikt op basis van prijs- en kwaliteitsindicatoren. In totaal zijn er negen offertes ingediend en op basis van de rangschikking kwam de offerte van BlackRock voor de Europese Commissie uiteindelijk als beste uit de bus. De Europese Commissie geeft aan dat deze keuze voor BlackRock is gemaakt op basis van een transparant en zorgvuldig proces.
Bent u het met ons en Finance Watch eens dat dit een overduidelijk voorbeeld is van belangenverstrengeling, zoals een slager die zijn eigen vlees mag keuren?2 Zo nee, waarom niet?
Het is gebruikelijk dat de Europese Commissie bij het voorbereiden van beleidsvoorstellen gebruik maakt van de kennis van experts, bijvoorbeeld waar het onderwerpen betreft met een sterk technisch karakter. Dit zorgt voor een goede aansluiting bij de meest recente ontwikkelingen in het veld. Dit onderzoek dient ook in dat licht bezien te worden. BlackRock levert middels haar onderzoek technische informatie aan de Europese Commissie. De Europese Commissie kan op haar beurt deze informatie gebruiken voor haar actieplan voor duurzame financiering. Ze heeft daarbij te kennen gegeven dat er, naast dit onderzoek, ook uit vele andere bronnen geput zal worden bij het bepalen van dit beleid.
Bovendien zijn de Europese Commissie, de Raad van Ministers en het Europees parlement die het Europese beleid ten aanzien van de financiële markten bepalen. Zij bepalen dus ook het beleid ten aanzien van de integratie van ESG-factoren in het bankentoezicht. De Raad van Ministers, waar ook Nederland deel van uitmaakt, is medewetgever bij elk wetsvoorstel van de Europese Commissie.
Ziet u ook de absurditeit van het feit dat de grootste criticaster van de gehele Europese duurzaamheidsaanpak, nu adviseur wordt van deze zelfde aanpak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Ziet u ook een fundamenteel verschil in denkwijzen, waarbij BlackRock voorstander is van een enkele materialiteitsaanpak wat inhoudt dat er alleen wordt gekeken naar de financiële impact van klimaatveranderingen op bedrijven, waar de Europese Commissie een tweeledige materialiteitsaanpak heeft; de impact op de bedrijven maar ook de impact van bedrijven op het klimaat?
De Europese Commissie heeft de onderzoeksopdracht uitgeschreven in het kader van haar duurzame financieringsstrategie. In de opdracht geeft zij ook expliciet aan dat het onderzoek moet worden uitgevoerd binnen de context van deze strategie. BlackRock dient daarmee dus ook de denkwijze van de Europese Commissie centraal te stellen in het onderzoek.
Het kabinet heeft, net als de Europese Commissie, oog voor de impact van bedrijven op het klimaat. Het kabinet vindt het van belang dat financiële instellingen klimaateffecten meewegen in hun beleid. De middelen die banken, pensioenfondsen, verzekeraars en andere vermogensbeheerders beheren, zijn immers een belangrijke bouwsteen in de vergroening van de economie.
Mijn beeld is dat financiële instellingen in algemene zin in toenemende mate de maatschappelijke effecten van hun financieringen en beleggingen meenemen in hun investeringsafwegingen, mede onder druk van aandeelhouders en klanten. Waar dit vroeger vaak plaatsvond via een uitsluitingsbeleid, vindt dit tegenwoordig in toenemende mate plaats via een insluitingsbeleid, bijvoorbeeld het investeren in groene energie. Hierbij speelt mee dat vergroening en een duurzaam verdienmodel steeds meer in het verlengde van elkaar komen te liggen. De transitie naar een groene economie biedt in toenemende mate commerciële kansen aan financiële instellingen. Zij zien dat hun klanten steeds meer behoefte hebben aan groene financiële producten en spelen daar op in.
De uitdagingen zijn evenwel nog steeds groot. Gezien het grensoverschrijdende karakter van financiële markten, alsmede van klimaatverandering, is een Europese aanpak van groot belang. Ik kijk daarom uit naar de verdere uitwerking van de European Green Deal, bijvoorbeeld naar de beleidsvoorstellen voor de integratie van ESG-factoren in het Europese toezichtsraamwerk.
Kunt u de verbijstering van veel organisaties zoals Finance Watch, Urgewald en andere milieuorganisaties begrijpen over het feit dat een van de meest foute bedrijven op wereld wat betreft milieuwetgeving nu de Europese Commissie op dit onderwerp gaat adviseren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Bent u op de hoogte van het feit dat BlackRock tegen 82 procent van de klimaatgerelateerde resoluties heeft gestemd omdat het tegen de financiële voordelen voor klimaatvervuilende bedrijven ging?3
Ik ben op de hoogte van een onderzoek van de krant The Guardian naar het stemgedrag van BlackRock bij aandeelhoudersvergaderingen van fossiele brandstofbedrijven uit de FTSE100 en de S&P500 tussen 2015 en 2019. Uit dit onderzoek blijkt dat BlackRock bij 82% van de klimaatgerelateerde resoluties tegen heeft gestemd of zich onthouden heeft van stemming. Waarom BlackRock dit heeft gedaan blijkt niet uit dit of andere gerelateerde onderzoeken.
Bent u bereid zich op Europees niveau in te zetten om ervoor te zorgen dat deze beslissing wordt teruggedraaid en BlackRock niet als adviseur wordt aangenomen op dit belangrijke onderwerp? Zo nee, waarom niet?
Ik zie het nut van het consulteren van experts bij de voorbereiding van wetgeving en zie geen aanleiding te treden in deze gunningsprocedure. De Europese Commissie geeft aan dat de keuze voor BlackRock is gemaakt op basis van een transparant en zorgvuldig proces.
Ik kijk uit naar de voorstellen van de Europese Commissie waar dit onderzoek input voor levert. Het is namelijk van groot belang dat ESG-factoren, zoals klimaatrisico’s, beter meegenomen worden in de strategie van banken en in het raamwerk van toezichthouders. Het verbeteren van inzicht in klimaatrisico’s speelt daarom bijvoorbeeld ook een grote rol in de duurzame financiering strategie van het kabinet zoals deze uiteengezet is in de Kamerbrief verkenning markt voor groene financiering4.
De financiële gevolgen en regelingen voor sportverenigingen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u uitleggen waarom sportverenigingen die personeel betalen via een payrollbedrijf een Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW)-aanvraag kunnen indienen, maar zodra sportverenigingen via een centrale servicedesk personeel uitbetalen zij geen beroep kunnen doen op deze regeling?1 2 3
Als sportverenigingen gebruikmaken van een sportservicebureau, dan is dit bureau formeel de werkgever, ondanks dat de materiële werkgeversrisico’s bij de sportverenigingen zijn neergelegd. Het is niet mogelijk om binnen het loonheffingennummer waarover het sportservicebureau beschikt, een onderscheid te maken naar verschillende delen van de omzet en de loonsom ten behoeve van een aanvraag in het kader van de NOW. Dat is niet uitvoerbaar binnen de gewenste en noodzakelijke korte afhandelingstermijn en met het volume aan aanvragen.
De situatie voor deze sportservicebureaus is dan ook hetzelfde als die van payrollbedrijven, ondanks dat zij zichzelf niet als payrollbedrijf beschouwen. Zouden de sportservicebureaus bijvoorbeeld alleen als loonadministrateur optreden, dan zouden de sportverenigingen voor welke zij de loonadministratie doen, elk zelf nog een eigen loonheffingennummer hebben en ook zelf een beroep op de NOW kunnen doen.
Als werknemers niet meer bij de sportverenigingen aan het werk zijn, hoeft het sportservicebureau geen factuur voor de loonkosten te versturen en is sprake van omzetverlies bij het sportservicebureau. Als het omzetverlies minstens 20 procent is, kan het sportservicebureau een beroep doen op de NOW en zal het sportservicebureau in overleg met de deelnemende verenigingen de subsidie «toerekenen» aan de getroffen verenigingen. Als het omzetverlies van het sportservicebureau minder dan 20 procent is, is er geen recht op de NOW.
Verder ben ik ervan op de hoogte van dat er in Nederland vijf sportservicebureaus zijn die salaris uitbetalen aan sportpersoneel en alle heffingen en premies onder één collectief loonheffingsnummer afdragen. Dit feit heeft echter geen invloed op de voorwaarden (zoals hierboven beschreven) waaraan een sportservicebureau moet voldoen wanneer zij een beroep wil doen op de NOW.
Uiteraard is het wel de inzet van het kabinet om zoveel mogelijk partijen die schade lijden door het coronavirus te ondersteunen. Daarom stelt de Minister voor Medische Zorg en Sport, zoals hij u in de Kamerbrief van 1 mei (1681229–204711-S) kenbaar heeft gemaakt, een steunpakket van € 120 miljoen beschikbaar voor de sportsector, aanvullend aan de maatregelen in het rijksbrede steunpakket.
Vindt u het wenselijk dat door deze gekozen constructie sportverenigingen financiële steun mislopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het feit dat er in Nederland vijf sportservicebureaus zijn die salaris uitbetalen aan sportpersoneel en alle heffingen en premies onder één collectief loonheffingsnummer afdragen aan het UWV en dat dit een structuur is die ruim 40 jaar geleden is gestimuleerd door het toenmalig Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM) en het Ministerie van Financiën in het jaar 2000 een BTW-vrijstelling verleende?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid aanpassingen aan de huidige NOW-regeling te doen aangezien deze vooralsnog één aanvraag per loonheffingsnummer toestaat, waardoor er nu sportverenigingen zijn die geen aanspraak kunnen doen op de NOW-regeling? Bent u bereid de aanpassingen te doen zodat meerdere loonheffingsnummers per aanvraag behandeld kunnen worden, opdat sportverenigingen hier gebruik van kunnen maken? Zo ja, wanneer kunt u dit instellen? Zo nee, waarom niet? Is deze uitwerking dan de bedoeling geweest en op welke wijze bent u dan wel bereid sportverenigingen tegemoet te komen?
In de beantwoording van de vragen 1 en 2 is reeds aangegeven dat het vanwege de gewenste en noodzakelijke snelheid van afhandeling van aanvragen en het aantal aanvragen niet mogelijk is om in de regeling een andere systematiek toe te passen voor de sport.
Verder heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport u op 1 mei kenbaar gemaakt dat hij € 120 miljoen beschikbaar stelt ter ondersteuning van de sportverenigingen, aanvullend aan de maatregelen in het rijksbrede steunpakket. Op die manier worden de verenigingen tegemoetgekomen.
Bent u ervan op de hoogte dat in de sport verschillende organisaties, waaronder bonden en verenigingen, een afwijkend boekjaar hanteren om de begroting synchroon te laten lopen met de competitie?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat er binnen de sport bonden en verenigingen zijn die boekjaren hanteren die aansluiten bij de competitieperiode. De NOW is in korte tijd tot stand gebracht om werkgevers onder bepaalde voorwaarden zo kort mogelijk na de uitbraak van het coronavirus ondersteuning te bieden in de vorm van een subsidie voor de loonkosten. De noodzaak van ondersteuning op zo kort mogelijke termijn vereist een generieke maatregel. Maatwerk in de vorm van een andere omzetzetvergelijking is met het oog op de gewenste afhandelingssnelheid en het grote aantal aanvragen niet mogelijk.
In algemene zin is ons bekend dat accountantskosten hoog kunnen zijn in relatie tot de te verwachten NOW-subsidie. Momenteel wordt bezien onder welke grens een accountantsverklaring niet is vereist. Zo is het mogelijk om bijvoorbeeld voor kleine subsidiebedragen, of voor ondernemingen met een hele kleine loonsom, geen accountantsverklaring te eisen. Hierbij zou op een andere wijze het omzetverlies voldoende aannemelijk kunnen worden gemaakt. In plaats van een accountantsverklaring zou dan de verklaring van een deskundige derde moeten worden overlegd, zoals een loonadministrateur. Dit vermindert de drempel om een aanvraag voor de NOW in te dienen.
Bent u ervan op de hoogte dat voor deze organisaties de NOW-regeling nu niet toegankelijk is doordat de extra accountantskosten niet opwegen tegen de te ontvangen subsidie? Ontvangt u deze signalen ook?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid ook dit probleem op te lossen, bijvoorbeeld door in de regeling toe te staan dat als vergelijkingsomzet 25% van de jaaromzet genomen mag worden van het meest recente volledige boekjaar eindigend voor- of op 31 december 2019? Zo nee, op welke wijze dan wel?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het wenselijk is vanuit maatschappelijk en sociaal perspectief en vanuit gezondheidsoverwegingen dat er een steun- of reddingsplan beschikbaar is voor de sportsector, juist omdat dit bijdraagt aan een gezondere samenleving, maar ook omdat investeren in preventie op termijn geld kan besparen? Kunt u hier uitgebreid op reageren?
Daar ben ik het mee eens. Zoals de Minister voor Medische Zorg en Sport u middels de Kamerbrief van 1 mei heeft geïnformeerd, stelt hij dan ook een steunpakket van € 120 miljoen beschikbaar voor de sportsector.
Vouchers voor geannuleerde vluchten voor Nederlandse klanten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nederlandse klant krijgt voucher, maar Israël betaalt KLM reissom wel meteen terug»1 en bent u bekend met de ophef die internationaal is ontstaan over het aanbieden van vouchers door luchtvaartmaatschappijen?2
Ja.
Deelt u de mening dat als reizigers het recht hebben op terugbetaling bij geannuleerde vluchten, dat recht gerespecteerd dient te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze kwestie aan te kaarten bij luchtvaartmaatschappijen?
Mensen hebben recht op terugbetaling als de luchtvaartmaatschappij een vlucht annuleert en geen vervangende vlucht aanbiedt (op basis van Verordening (EG) 261/2004, artikel 8, eerste lid).
De Europese Commissie heeft op 13 mei een mededeling uitgebracht met betrekking tot vouchers in de luchtvaart. De Commissie vindt dat passagiers altijd de keuze moeten krijgen tussen een voucher en terugbetaling. Om passagiers te overtuigen om vouchers te accepteren, kunnen die aantrekkelijker worden gemaakt. Ik steun de aanbeveling om vouchers aantrekkelijk te maken en heb daarop reeds bij luchtvaartmaatschappijen aangedrongen.
Vanwege de uitzonderlijke situatie die is ontstaan vanwege Covid-19 doe ik een beroep op passagiers om, indien het voor hen financieel niet bezwaarlijk is, de vouchers die luchtvaartmaatschappijen aanbieden te accepteren. Het gebruik van vouchers is behulpzaam om te voorkomen dat luchtvaartmaatschappijen failliet gaan en passagiers die nog geen terugbetaling hebben ontvangen dan met lege handen staan.
Als een passagier vasthoudt aan terugbetaling van het ticketbedrag en de luchtvaartmaatschappij weigert dit, dan is er de mogelijkheid voor de passagier om (eventueel met hulp van een claimbureau) een rechtszaak te starten, zoals dit ook al vóór de coronacrisis het geval was.
Ook kunnen passagiers hiervan melding maken bij de ILT. De ILT behandelt geen individuele meldingen of klachten (alleen de rechter heeft die bevoegdheid), maar betrekt ze bij de handhaving en treedt op wanneer luchtvaartmaatschappijen stelselmatig Verordening (EG) 261/2004 overtreden.
Hebben Nederlandse passagiers het recht op terugbetaling bij geannuleerde vluchten van Nederlandse luchtvaartmaatschappijen? Zo ja, betekent dit dat zij geen genoegen hoeven te nemen met een voucher? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat u compensatie voor geannuleerde vluchten via vouchers gedoogt? Zo ja, welke formele rechtsgrond maakt dit mogelijk en waarom kiest u ervoor de consument te laten betalen voor de gevolgen van annulering van vluchten?
Het recht op terugbetaling en het recht op compensatie onder Verordening (EG) 261/2004 (hierna: «de verordening») zijn twee verschillende zaken.
Ik heb (onder een aantal voorwaarden) gedoogd dat luchtvaartmaatschappijen vouchers verstrekken als alternatief voor terugbetaling binnen zeven dagen. Dit beleid kreeg vorm via een aanwijzing aan de ILT (zie Kamerstuk 31 936, nr. 731). Het recht op terugbetaling is daarbij niet komen te vervallen. Op 14 mei heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik de aanwijzing aan de ILT vroegtijdig heb ingetrokken (zie Kamerstuk 31 936, nr. 740). De ILT handhaaft de gehele verordening weer, wat betekent dat passagiers een heldere keuze moeten hebben tussen terugbetaling en een voucher. In het Vragenuur van 2 juni heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de invulling van de handhaving en hierover ontvangt u een aparte brief.
Van een gedoogbeleid met betrekking tot het recht op compensatie is geen sprake geweest. De verordening geeft passagiers in sommige situaties bij annulering en vertraging recht op compensatie, wat bovenop terugbetaling van het ticket komt. Het recht op compensatie geldt niet wanneer annuleringen meer dan 14 dagen voor aanvang van de vlucht bekend zijn gemaakt of wanneer sprake is van een buitengewone omstandigheid. Dat is een situatie die, ondanks alle redelijkerwijs te nemen voorzorgsmaatregelen, niet voorkomen had kunnen worden en niet inherent is aan de normale bedrijfsvoering van de luchtvaartmaatschappij.
De Europese Commissie heeft in een richtsnoer aangegeven dat er bij annuleringen als gevolg van maatregelen genomen in het licht van Covid-193 sprake is van een buitengewone omstandigheid. Denk daarbij aan annuleringen als gevolg van vliegverboden, inreisverboden van passagiers en bescherming van de gezondheid van de bemanning. Dat betekent dat in die gevallen, volgens de Commissie, passagiers geen recht op compensatie hebben.
Vindt u ook dat burgers in verschillende landen een gelijke rechtspositie dienen te hebben ten aanzien van vergoedingen van geannuleerde vluchten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u in dit licht het feit dat Israëlische reizigers hun reissom terugbetaald krijgen, terwijl Nederlandse reizigers slechts een voucher krijgen?
Ik vind uniformiteit van de rechtspositie van passagiers belangrijk. Mede daarom heb ik gekozen voor een Europese aanpak op het gebied van de luchtvaartvouchers (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2614) en blijf ik pleiten voor een Europees vouchergarantiefonds.
Van een ongelijke rechtspositie lijkt in deze casus geen sprake. Verordening (EG) 261/2004 over passagiersrechten in de luchtvaart is van toepassing op alle vluchten vertrekkend vanaf een EU-luchthaven, en op alle vluchten vanuit derde landen met EU-maatschappijen. Israël heeft sinds 2012 een wettelijk kader waarin passagiersrechten zijn vastgelegd, dat is gebaseerd op Verordening (EG) 261/20044. De rechten van Nederlandse en Israëlische passagiers op vluchten tussen de EU en Israël zijn daardoor grotendeels overeenkomstig.
Uit het artikel blijkt dat de Israel Consumer Council een groepsvordering is gestart tegen luchtvaartmaatschappijen die vouchers verstrekken in plaats van tickets terugbetalen. Naar aanleiding hiervan is een groot aantal luchtvaartmaatschappijen alsnog overgegaan tot terugbetaling van ticketgelden, overigens los van de nationaliteit van de passagiers wat de vraag lijkt te suggereren.
In antwoord 2, 3 en 4 ben ik ingegaan op de rechten van Nederlandse passagiers, inclusief juridische mogelijkheden om terugbetaling van tickets af te dwingen.
Vindt u vouchers een volledig en volwaardig alternatief voor terugbetaling van het geldbedrag? Zo ja, bent u dan bereid een volledige garantie te verstrekken, zodat bij het optreden van betalingsonmacht van vliegtuigmaatschappijen de consument de betaalde reissom terugkrijgt? Zo nee, waarom moet naar uw oordeel de consument dan het risico dragen van het verlies van de betaalde reissom?
Zoals reeds gemeld aan de Kamer (zie Kamerstuk 31 936, nr. 731) vind ik vouchers een acceptabel alternatief voor terugbetaling binnen zeven dagen, gelet op de crisissituatie waarin we nu zitten. Het is juist voor diegenen die het zich financieel kunnen veroorloven dat zij gedurende langere tijd het risico lopen dat de betreffende luchtvaartmaatschappij failliet gaat en daarmee de voucher zijn waarde verliest.
Dat is een punt van zorg. Niet alleen in Nederland, maar in heel Europa waar maatschappijen zijn overgegaan op de uitgifte van vouchers. Daarom maak ik mij in Europees verband hard voor een garantstelling, waarmee bezitters van vouchers zijn beschermd tegen een faillissement van de luchtvaartmaatschappij die de voucher heeft uitgegeven (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2614). Een Europese aanpak is doeltreffender dan een nationale aanpak waar het gaat om de bescherming van Nederlandse consumenten.
Het kan enige tijd vergen voordat een Europese garantie is afgegeven, daarvan ben ik me bewust. In dat kader merk ik op dat een groot aantal luchtvaartmaatschappijen, zowel binnen als buiten Europa, staatssteun ontvangen om deze crisis door te komen. Dit verkleint het insolventierisico op de korte termijn, wat gunstig is voor bezitters van vouchers.
Is de houder van een voucher een preferente schuldeiser bij een faillissement van een luchtvaartmaatschappij? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, vindt u het dan acceptabel dat de consument als houder van een voucher pas na de gebruikelijke rij preferente schuldeisers, pandhouders, de belastingdienst en het UWV, als schuldeiser ver achterin de rij staat voor terugbetaling van de betaalde reissom?
De houder van een voucher is een concurrente schuldeiser. Voor een opwaardering (van concurrent naar preferent) zijn meerdere wetswijzigingen nodig. Het betekent een verzwakking van de positie van de huidige preferente schuldeisers. De rangorde die het faillissementsrecht kent, doet recht aan de verschillende belangen van verschillende soorten schuldeisers. Ik wil niet tornen aan de positie van preferente schuldeisers, omdat dit rechtsonzekerheid creëert tot ver buiten het rechtsgebied van de luchtvaart.
Acht u het mogelijk dat in geval van faillissement van de luchtvaartmaatschappij ontvangers van een voucher het risico lopen die niet te kunnen verzilveren? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit ongewenst is en hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom acht u dit niet mogelijk?
Zie antwoord vraag 6.
Het lot van vrouwelijke activisten in Saudi-Arabië. |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Saoedische prinses smeekt om vrijlating»?1
Ja.
Bent u bekend met de zaak van de Saoedische prinses die in het verleden veelvuldig aandacht heeft gevraagd voor de positie van vrouwen, ongelijkheid en corruptie in Saoedi-Arabië, en heeft opgeroepen tot hervormingen? Zo ja, sinds wanneer bent op de hoogte van haar situatie?
Ja. Het is bekend dat Basmah Bint Saud zich op verschillende manieren heeft ingezet voor humanitaire zaken en voor hervormingen om de positie van vrouwen in Saoedi-Arabië te verbeteren. Basmah Bint Saud werd in maart 2019 gearresteerd. Het is niet duidelijk welke aanklacht er tegen haar geformuleerd is.
Hebt u tijdens uw recente bezoek aan Saoedi-Arabië aandacht gevraagd voor het lot van de prinses en haar dochter? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tijdens mijn bezoek aan Saoedi-Arabië op 19 en 20 februari jl. stonden mensenrechten hoog op de agenda. In mijn gesprekken met Minister van Buitenlandse Zaken Bin Farhan en Minister van staat voor Buitenlandse Zaken Al-Jubeir is uitgebreid aandacht gevraagd voor de positie van vrouwen in het land. De situatie van Basmah Bint Saud is niet op zichzelf aan de orde gekomen. Wel zijn in deze gesprekken expliciet de zaken aangekaart van de groep vrouwenrechtenactivisten die in mei 2018 werden gearresteerd.
Is er op andere momenten aandacht gevraagd voor het lot van Basmah Bint Saud bin Abdulaziz Al Saud en haar dochter Suhoud Al Sharif? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland vraagt stelselmatig aandacht voor mensenrechten, en in het bijzonder de positie van vrouwen, in Saoedi-Arabië. Dit gebeurt in bilaterale gesprekken op alle niveaus, en in de daarvoor geëigende multilaterale fora. Nederland pleit hierin regelmatig tegen willekeurige gevangenneming en voor een eerlijke rechtsgang en bescherming van de rechten van activisten. Zo werd tijdens de Mensenrechtenraadsessies in maart 2019 en september 2019 aandacht gevraagd voor de positie van vrouwenrechtenactivisten en mensenrechtenverdedigers. Ook tijdens de meest recente sessie van de Mensenrechtenraad, op 10 maart 2020, werd in de item-4 verklaring van de EU expliciet aandacht gevraagd voor de voortdurende detentie van activisten die zich inzetten voor vrouwenrechten.
Wat is recentelijk ondernomen om het lot van andere vrouwelijke activisten in Saoedi-Arabië, waaronder Loujain al-Hathioul en de groep vrouwenactivisten die in mei 2018 werden gearresteerd, te verbeteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De zaken van onder andere Loujain al-Hathloul, Nassima al-Sada en Samar Badawi, zijn in gesprek met de Saoedische ministers Bin Farhan en Al-Jubeir aangekaart tijdens mijn bezoek aan Riyad in februari dit jaar. Eerder sprak ik al mijn ernstige zorgen uit over hun zaken tijdens het bezoek van Minister Al-Jubeir aan Nederland op 14 november 2019. Zoals geschreven in de beantwoording van schriftelijke vragen op 18 maart 2020 (2019–2020, nr. 2146) is over de zaak van Loujain al-Hathloul in maart dit jaar nogmaals een stevige boodschap afgegeven aan de Saoedische ambassade in Den Haag. In verband met het coronavirus liggen de rechtszaken van deze groep vrouwenrechtenactivisten nu stil.
Op welke wijze hebt u zich nog meer ingespannen om de situatie van Saoedische vrouwelijke activisten te verbeten? Kunt u een toelichting geven?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u bereid (opnieuw) aandacht te vragen voor het lot van Basmah Bint Saud bin Abdulaziz Al Saud en haar dochter Suhoud Al Sharif bij uw Saoedische ambtsgenoot?
Nederland zal in zowel bilaterale contacten als in de daarvoor geëigende multilaterale fora, alsook in EU-verband, aandacht blijven vragen voor de verbetering van vrouwenrechten in Saoedi-Arabië en zich daarbij ook uitspreken voor de rechten van activisten die zich hiervoor inzetten.
Welke verdere maatregelen bent u in uw contacten met Saoedi-Arabië bereid te nemen die de druk kunnen opvoeren om de positie van vrouwen in het algemeen, en die van vrouwelijke activisten in het bijzonder, te verbeteren?
Zoals beschreven in de beantwoording van Kamervragen op 17 juli 2019 (2018–2019, nr. 3498) ondersteunt de Nederlandse ambassade in Riyad meerdere initiatieven om de positie van vrouwen in Saoedi-Arabië te verbeteren. Nederland draagt op deze manier bij aan de positieve hervormingen die in dit land gaande zijn, zoals het stimuleren van meer participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Zo draagt de ambassade bij aan het organiseren van een carrièrebeurs voor vrouwen en nemen Saoedische vrouwen deel aan het Female Leadership programma in Nederland.
Welke acties zijn er recentelijk in Europees verband genomen om druk uit te oefenen op de overheid van Saoedi-Arabië om de rechten van vrouwen in het land te verbeteren? Kunt u een toelichting geven?
Nederland pleit in EU-verband regelmatig voor aandacht voor de mensenrechtensituatie in Saudi-Arabië. Zoals geschreven in het antwoord op vraag 4 heeft de EU tijdens de Mensenrechtenraadsessies van maart 2019, september 2019 en maart 2020 aandacht gevraagd voor de positie van vrouwenrechtenactivisten en mensenrechtenverdedigers. Daarnaast heeft de EU op verschillende momenten in bilaterale gesprekken met de Saoedische autoriteiten aandacht gevraagd voor mensenrechten, zoals bijvoorbeeld tijdens het bezoek van de Saoedische Minister Al-Jubeir aan Brussel in januari dit jaar.
Gevolgen van het opschorten van Staatsexamens Nt2 voor statushouders en andere nieuwkomers |
|
Niels van den Berge (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat het opschorten van Staatsexamens Nt2 gevolgen kan hebben voor statushouders en andere nieuwkomers die in september aan een opleiding willen beginnen?
Ja.
Zou u het ook onwenselijk vinden als nieuwkomers die staan te popelen om aan een opleiding te beginnen, in hun enthousiasme en leergierigheid zouden worden afgeremd door de coronacrisis?
Ja.
Zou u in gesprek willen gaan met onderwijsinstellingen over oplossingen, waardoor statushouders en andere nieuwkomers die als gevolg van de coronacrisis geen staatsexamen kunnen doen, wel in september aan een opleiding kunnen beginnen?
Ik ben reeds in gesprek gegaan met VH, VSNU en de MBO Raad. Dat heeft tot de volgende afspraken geleid.
In het servicedocument voor het hoger onderwijs is opgenomen dat Aspirant-studenten die als gevolg van het stil leggen van de Staatsexamens als tweede taal niet in staat zijn om voorafgaand aan de start van het studiejaar voldoende beheersing van het Nederlands via Nt2 aan te tonen, voorwaardelijk worden toegelaten tot het hoger onderwijs, indien zij naar verwachting binnen een redelijke termijn over het gewenste niveau zullen beschikken. Dit kan onder de voorwaarden dat de student aan de voorkant aantoont over voldoende beheersing van de Nederlandse taal te beschikken door middel van een taaltoets, aangeboden door de desbetreffende instelling. Ook kan de instelling ervoor kiezen om deze student toe te laten zonder dat deze nog voldoet aan het gewenste taalniveau, onder de voorwaarden dat de student het staatsexamen Nederlands vóór 1 januari haalt of anderszins aantoont aan het gewenste taalniveau te voldoen. Kan de student vóór 1 januari niet aantonen dat deze aan voldoende beheersing van de Nederlandse taal voldoet, dan zal deze alsnog de opleiding moeten verlaten. Dit laatste geldt ook voor studenten die in andere vakken dan Nederlands staatsexamen doen. Zij worden toegelaten tot het hoger onderwijs, onder de voorwaarde dat zij het staatsexamen vóór 1 januari halen. Zo niet, dan dienen zij de opleiding te verlaten.
In het servicedocument voor het mbo is aangegeven:
Het CvTE, dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van het Staatsexamen Nt2, werkt momenteel samen met DUO de planning voor het hervatten van de Staatsexamens uit. Vanzelfsprekend hangt dit samen met besluitvorming van het kabinet over de maatregelen die nodig zijn om de gevolgen van het Coronavirus te beperken.
Zou u deze vragen voorafgaand aan het notaoverleg Onderwijs en corona op 29 april 2020 kunnen beantwoorden?
Ja.
Aanhoudende droogte en natuurbranden. |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Landbouw en natuur in Oost- en Zuid-Nederland zuchten onder de droogte» en «Brand in de Deurnese Peel is een van de grootste Nederlandse natuurbranden ooit»?1 2
Ja.
Welke aanvullende maatregelen heeft u genomen en welke maatregelen bent u voornemens te nemen, gelet op het feit dat het droger is dan in dezelfde periode vorig jaar en in 2018 en lerende van de droogte van afgelopen zomer?
Nederland wordt beter weerbaar tegen droogte met de realisatie van de 46 aanbevelingen van de Beleidstafel droogte (Kamerstuk 27 625, nr. 489), het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw (Kamerstuk 35 300-XIV, nr. 70) en de Actielijnen klimaatadaptatie natuur (in ontwikkeling). Door alle partijen wordt gewerkt aan de realisatie van de aanbevelingen.
In het Deltaprogramma Zoetwater en het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie werken partijen aan structurele maatregelen voor het beter omgaan met droogte. In de eerste fase van het Deltaprogramma Zoetwater worden momenteel maatregelen uitgevoerd voor ruim € 400 miljoen, waarmee we water beter vasthouden, zuiniger zijn met water en water slimmer verdelen. Voor de tweede fase van het Deltaprogramma Zoetwater (2022–2027) is € 150 miljoen uit het Deltafonds beschikbaar, dat wordt aangevuld met financiering van de regionale waterpartners.
Voor de Impulsregeling klimaatadaptatie is daarnaast € 150 tot € 250 miljoen gereserveerd voor de periode vanaf 2021. Deze middelen worden aangevuld met cofinanciering uit de regio. Hiermee wordt de versnelling van de aanpak van ruimtelijke adaptatie voor wateroverlast en droogte door decentrale overheden financieel ondersteund.
Op dit moment nemen waterbeheerders, andere overheden en sectoren al diverse maatregelen, zoals het aanhouden van een hoger waterpeil en duurzaam beheer van landbouwbodems. Daarnaast is voor de langere termijn gestart met de ontwikkeling van een regionale aanpak voor klimaatadaptatie in het landelijk gebied (landbouw en natuur) en een kennisagenda voor klimaatadaptieve landbouw. Ook in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer is meer aandacht voor klimaatadaptatie en bodemmaatregelen.
De provincies werken aan het voorkomen van onomkeerbare schade aan natuur door – in gebieden met wateraanvoer – de kwetsbare natuurgebieden als categorie 1 natuur aan te merken. Waterbeheerders moeten dan bij watertekorten prioriteit geven aan de watervoorziening aan deze gebieden. In gebieden die afhankelijk zijn van regenwater (veelal de hoge zandgronden) wordt gewerkt aan een klimaatbestendige natuur door het verhogen van grondwaterstanden en het vasthouden van water. De investeringsimpuls natuur zal, in het kader van de stikstofaanpak, deels worden ingezet voor het verbeteren van de hydrologie in en rondom natuurgebieden. Samen met provincies werk ik deze maatregelen uit in het Programma Natuur.
Naast aanpassingen in het watersysteem zal ook bij de ruimtelijke inrichting meer rekening moeten worden gehouden met waterbeschikbaarheid en wateroverlast. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en in het Nationaal waterprogramma wordt daarom een voorkeursvolgorde opgenomen voor (regionaal) waterbeheer. Uitgangspunt is dat in de ruimtelijke inrichting meer rekening wordt gehouden met waterbeschikbaarheid en dat alle watergebruikers zuiniger omgaan met water. Verder moet water beter worden vasthouden, opgeslagen en verdeeld over de watervragende functies in een gebied, en indien nodig kunnen worden afgevoerd. Daarnaast blijft droogte een natuurlijk fenomeen, waardoor (economische) schade niet altijd voorkomen kan worden.
Kunt u met ons delen hoe de waterschappen omgaan met deze aanhoudende droogte? Zijn zij na afgelopen jaar anders gaan werken? Zo ja, welke andere (waterbesparende en herverdelende) maatregelen hebben zij genomen?
De waterbeheerders brengen de lessen van de Beleidstafel droogte momenteel in de praktijk. Waterschappen hebben in de winterperiode waar mogelijk hogere waterpeilen aangehouden om water vast te houden en de grondwaterstand aan te vullen De waterschappen en Rijkswaterstaat hebben alle maatregelen in werking, die bij de huidige droogtesituatie horen – zoals peilopzet, extra wateraanvoer en inspectie van droogtegevoelige waterkeringen – en monitoren de situatie nauwlettend. In sommige gebieden zijn of worden onttrekkings- en/of beregeningsverboden ingesteld om watertekorten te voorkomen.
De Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) is met onder meer een geactualiseerd landelijk draaiboek, de nieuwe handleiding voor de verdringingsreeks en de handleiding chloride goed geëquipeerd om een eventuele volgende droogtecrisis goed te beheersen. De waterschappen zijn in gesprek met watergebruikers en andere waterbeheerders over waterbeschikbaarheid. Om de watervraag en het -aanbod op elkaar af te stemmen, wordt de verdringingsreeks regionaal uitgewerkt en wordt gezorgd voor gezamenlijke en eenduidige communicatie over droogte.
Kwetsbare en droogtegevoelige natuurgebieden, zoals de Peelvenen, vallen in categorie 1 van de landelijke verdringingsreeks. Dit betekent dat (grond)waterbeheerders bij watertekorten door droogte prioriteit geven aan de watervoorziening van deze gebieden. Zo wordt er alles aan gedaan om onomkeerbare schade door inklinking van veen in kwetsbare natuurgebieden te voorkomen.
Hoe werden de verschillende natuurgebieden die kwetsbaar zijn voor droogte, zoals het veengebied de Deurnese Peel en natuurgebied Meinweg, in de afgelopen weken gemonitord?
Beheerders monitoren de actuele situatie in de droogtegevoelige gebieden. Ecologen en boswachters beoordelen met grote regelmaat de gevolgen van verdroging op flora en fauna en nemen het peil van het oppervlaktewater op. Veiligheidsregio’s monitoren de droogte in natuurgebieden met behulp van meetstations. Deze meetstations meten de windsnelheid, de temperatuur, droogte en luchtvochtigheid en geven daarmee een indicatie van het risico op een snel uitbreidende natuurbrand, dus niet op het kunnen ontstaan van een natuurbrand. De informatie van de meetstations wordt gebruikt om het risico van natuurbranden weer te geven via de website www.natuurbrandrisico.nl. Ten tijde van de branden in de Deurnese Peel en natuurgebied De Meinweg gold voor beide gebieden een verhoogd risico.
Kunt u een tijdlijn schetsen van de start van de droogte en welke acties er door verschillende partijen ondernomen zijn om te voorkomen dat er branden zouden ontstaan? Kunt u hierbij ook specifiek in gaan op de rol van de waterschappen, Rijkswaterstaat en het Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC)?
In het voorjaar, bij aanvang van het droogteseizoen, verspreidt de Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) het eerste droogtebericht van het jaar, het zogenoemde startbericht. Hierin staan naast een korte terugblik op het vorige droogteseizoen en het verloop van de herfst en winter, de verwachtingen voor de hoeveelheid water die de rivieren zullen afvoeren, neerslag en (water)temperaturen voor de aankomende lente en zomer. Wanneer sprake is van een (dreigend) watertekort of droogte, stelt de LCW een droogtemonitor op. In een periode van droogte gebeurt dit elke 2 weken, of vaker als dat nodig is. Inmiddels zijn er 4 droogtemonitoren opgesteld en verspreid onder de waterpartners: op 24 april, 7 mei, 19 mei en 27 mei 2020.
De droogte zorgt nu voor het derde jaar op rij voor problemen, met name op de hoge zandgronden. Een tekort aan neerslag gecombineerd met zeer lage grondwaterstanden komen met name voor in de hoger gelegen zandgronden in Oost- en Zuid-Nederland. Landbouw en natuur ondervinden daar de gevolgen van. In een aantal gebieden zijn of worden onttrekkingsverboden van kracht.
In Nederland werken we met diverse partijen samen aan de randvoorwaarden voor het voorkomen van natuurbranden. De provincies zijn primair verantwoordelijk voor het natuurbeleid en daarmee een partij in de aanpak ter voorkoming van natuurbranden. Terreinbeheerders kunnen via maatregelen als menging van loofbomen in naaldbossen bijdragen aan het weerbaarder maken van bosgebieden tegen brand. Ook een goed padennetwerk kan als brandgangennetwerk fungeren en draagt bij aan beperking van de omvang van branden. Voor hoogveengebieden is het vasthouden van water en goed waterbeheer een cruciale factor. De brochure Risicobeheersing natuurbranden die de terreinbeheerders in VBNE-verband hebben opgesteld (2014) is nog steeds actueel en vormt de leidraad voor het handelen3. De Veiligheidsregio’s doen in vastgestelde risicogebieden aan natuurbrandrisicobeheersing. Hierbij ligt de focus op een gebiedsgerichte aanpak en op lokaal maatwerk dat door brandweer en belanghebbenden samen wordt opgesteld. Dit gebeurt via een zgn. RIN (Risico Index Natuurbranden). Voor de Peelvenen en de Meinweg was zo’n RIN opgesteld.
Het ontstaan van natuurbranden is echter moeilijk te beïnvloeden. De meeste branden ontstaan door onzorgvuldig menselijk handelen. Door goede afspraken tussen betrokken partijen en goed kaartmateriaal kan er doorgaans snel worden gehandeld en geven we zo min mogelijk ruimte voor escaleren van branden, waarmee de impact op samenleving en natuur wordt beperkt.
Het LOCC heeft geen rol in het voorkómen van branden. Het LOCC heeft wel een rol in de informatievoorziening naar de operationele partners, waar de Veiligheidsregio’s toe behoren.
Vóór het ontstaan van de natuurbranden heeft het LOCC via het Landelijk Crisis Management Systeem op 7 en 8 april jl. gewezen op een verhoogd natuurbrandrisico.
Omdat de effecten van zo’n natuurbrand omvangrijk kunnen zijn en om de risico’s beter te beheersen, trekken de Veiligheidsregio’s, gemeenten en provincies samen op met natuurbeheerders en stakeholders die intensief gebruik maken van de natuur in het project Gebiedsgerichte aanpak Natuurbrandbeheersing. Gezamenlijk inventariseren en beoordelen deze partijen de risicovolle natuurgebieden en kijken zij hoe de risico’s op onbeheersbare branden verder beperkt kunnen worden. Bijvoorbeeld door het aanleggen of versterken van natuurlijke barrières met minder brandbare vegetatie. Op deze manier proberen we het risico op het ontstaan van een onbeheersbare natuurbrand zo klein mogelijk te maken.
Nog steeds bestaande onduidelijkheid over het testbeleid |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat nog steeds onduidelijkheid bestaat over het testbeleid voor zorgmedewerkers? Hoe is dat te rijmen met uw herhaalde uitspraak dat alle zorgmedewerkers met milde klachten vanaf 6 april 2020 kunnen worden getest? Is deze uitspraak volgens u voor meerdere uitleg vatbaar?
Ik ben ervan op de hoogte dat het testbeleid voor zorgmedewerkers nog niet voor iedere instelling of zorgmedewerker helder was. Ik heb dit daarom in mijn brieven aan GGD-en en koepels van 10 april en 20 april jl. verhelderd. Ik heb aangegeven dat het testen van zorgmedewerkers geen belemmeringen mag kennen en dat signalen gemeld kunnen worden bij GGDGHOR Nederland.
Betekent de richtlijn van de Landelijke Coordinatie Infectieziektebestrijding (LCI), zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, dat voor medewerkers in verpleeghuizen, woonzorgcentra en kleinschalige woonvormen vanaf 9 april 2020 (en niet vanaf 6 april) geldt dat een zorgmedewerker getest wordt wanneer er 24 uur symptomen van Covid-19 zijn? Zo ja, gebeurt dit nu overal?1
De richtlijn van het LCI is een uitwerking van de besluiten die genomen zijn. In principe gaat de mogelijkheid van testen in zodra het besluit is genomen, maar een richtlijn helpt bij de uitwerking. Daarom wordt een richtlijn vaak met de betrokken beroepsgroep opgesteld. Dit zorgt er ook voor dat het beleid aansluit bij de gang van zaken binnen een bepaalde sector.
Waarom staat in de richtlijn voor verpleeghuizen, woonzorgcentra en kleinschalige woonvormen vetgedrukt dat een zorgmedewerker met minimaal 24 uur symptomen van Covid-19 getest kan worden, terwijl dat in de richtlijn voor ziekenhuizen niet staat? Hoe rijmt u dit met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?2
De richtlijn voor het testen van zorgpersoneel in ziekenhuizen is een van de eerste richtlijnen die daarover opgesteld is. Deze richtlijn is door het RIVM in samenwerking met de koepels voor ziekenhuiszorg opgesteld en lang niet aangepast omdat dit in de ziekenhuizen goed liep. Deze richtlijn was van 1 april, inmiddels is de richtlijn op 6 mei aangepast (daarbij is het onderscheid tussen de diverse richtlijn verdwenen) en op 7 mei opnieuw. Ook in de richtlijn voor ziekenhuizen is nu opgenomen dat wordt getest als personeel klachten heeft.
Betekent de richtlijn van de LCI, zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, dat voor niet-kritische medewerkers in ziekenhuizen geldt dat zij bij hoesten en/of neusverkouden en/of koorts niet altijd getest worden? Zo ja, hoe rijmt u dit met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?
Zowel het persbericht van 31 maart als mijn uitspraak tijdens het plenaire debat ging over zorgmedewerkers buiten de ziekenhuizen. Het testen van zorgmedewerkers binnen de ziekenhuizen is van eerdere datum en daarover hebben mij de afgelopen periode vrijwel geen signalen van problemen bereikt. Ik zal het RIVM vragen of de richtlijn voor ziekenhuizen die van 1 april jl. is in analogie met de richtlijn voor zorgmedewerkers buiten de zorg aangepast zou moeten worden.
Betekent de richtlijn van de LCI, zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, dat voor niet-kritische medewerkers in ziekenhuizen geldt dat zij bij hoesten en/of neusverkouden en koorts van meer dan 38 graden ook niet altijd getest worden? Zo ja, hoe rijmt u dit met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?
Als medewerkers meer dan 38 graden koorts hebben moeten zij thuisblijven. U kunt dit ook zien dat als medewerkers koorts hebben, we niet willen dat zij zich gedwongen voelen te komen werken. Het klopt dat niet-kritische medewerkers bij klachten van neusverkoudheid en hoesten niet altijd getest werden, zij kunnen immers ook ander werk doen. Inmiddels worden alle zorgmedewerkers met patiëntencontact en klachten getest.
Betekent de richtlijn van de LCI, zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, waarbij een viertal vragen wordt «doorlopen», dat voor kritische medewerkers in ziekenhuizen geldt dat zij altijd getest worden of dat zij alleen getest worden als zij meer dan 38 graden koorts hebben? Zo ja, hoe rijmt u dit in het laatste geval met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?
Het stappenplan over testen van zorgmedewerkers in het ziekenhuis dat op de website van het RIVM stond is lang niet aangepast omdat het testen van medewerkers in de ziekenhuizen goed liep. Het stappenplan blonk echter niet uit in helderheid. Inmiddels is het verwijderd.
Waarom zijn twee IC-verpleegkundigen van het Catharina ziekenhuis in Eindhoven die met meer dan 40 graden koorts en symptomen van Covid-19 thuis zijn nog niet getest?
Het testbeleid van zorgmedewerkers was gericht op inzetbaarheid en de veiligheid van patiënten. Zorgmedewerkers met 40 graden koorts moeten thuisblijven. Dit is zowel vanuit de optiek van inzetbaarheid beter, zij kunnen thuis uitzieken en hoeven zich niet af te vragen of ze weer aan het werk moeten, als vanuit de veiligheid van patiënten. In het nieuwe testbeleid, dat maar dan voorheen ook gericht is op het inperken van de uitbraak, zouden ze wel getest worden.
Betekent het op de website van het RIVM vermelde uitgangspunt dat ziekenhuizen «afhankelijk van de lokale situatie» kunnen kiezen voor een «eigen beleid, bijvoorbeeld wanneer de capaciteit van de lokale zorg te zeer onder druk komt te staan», dat het kan voorkomen dat een ziekenhuis besluit medewerkers met mildere klachten of zelfs met meer dan 38 graden koorts niet te testen? Zo ja, wat denkt u dat dit betekent voor zorgmedewerkers die zich afvragen of zij hun patiënten hebben besmet, aangezien zelfs presymptomatische besmetting mogelijk is?
Nee, dat betekent het niet. Het betekent dat zij ervoor kunnen kiezen om zieke mensen thuis uit te laten zieken of, in het geval de zorg onder druk staat, dat zij mensen met milde klachten en niet al te veel verhoging kunnen vragen zich te laten testen zodat ze bij een negatieve uitslag weer aan het werk kunnen.
Bent u ook van mening dat alle zorgmedewerkers altijd getest moeten kunnen worden bij symptomen van Covid-19, hoesten en/of neusverkouden en/of koorts? Zo nee, waarom niet en hoe rijmt u dit met uw eerdere uitspraken?
Ik acht het wenselijk dat alle zorgwerkers die patiëntencontact hebben getest kunnen worden bij klachten.
Acht u het mogelijk dat uw uitspraken over het testen van alle zorgmedewerkers vanaf 6 april 2020 in combinatie met de richtlijnen op de website van het RIVM, tot onduidelijkheid hebben kunnen leiden bij zorgmedewerkers of werkgevers in de zorg? Zo nee waarom niet? Zo ja, hoe had dit voorkomen kunnen worden?
Het is altijd een balans zoeken tussen heldere een-regelige uitspraken (zoals «iedere zorgmedewerker kan vanaf 6 april getest worden) en precieze, en op de situatie toegespitste teksten in de richtlijnen van het LCI. Daar zit bijna per definitie licht tussen. De uitspraken zijn ook voor verschillende doelgroepen bedoeld.
Wat gaat u nu precies doen om ervoor te zorgen dat alle zorgmedewerkers altijd getest worden bij lichte klachten (hoesten en/of neusverkouden en/of koorts)?
Ik heb er zoveel mogelijk aan gedaan om te zorgen dat dat kan en de afgelopen periode alle mogelijke partijen aangespoord hieraan een bijdrage te leveren. Ik heb hier zoals gezegd twee brieven over gestuurd, er is de mogelijkheid om signalen te melden bij GGDGHOR NL en de IGJ en ten slotte is er ook vanuit GGDGHOR NL een uitvraag gedaan naar signalen en verbeterpunten. Op basis van de signalen die ik heb, ga ik ervan uit dat het aantal problemen steeds kleiner wordt.
Betekent het nieuwe beleid vanaf 6 april 2020 dat vóór deze datum bewust gekozen is voor een restrictief testbeleid? Is dit restrictieve testbeleid eind maart gewijzigd in nieuw beleid dat naar leveranciers is gecommuniceerd? Zo ja, zijn vanaf dat moment materialen voor testen in toenemende mate geleverd, terwijl dat daarvoor niet gebeurde? Zo nee, waarom was er tot 26 maart jl. een tekort aan alles en werden er 4000 testen per dag gedaan en konden op 31 maart 2020 41 labs 17.500 tot zelfs 29.000 testen per dag doen? Wat is er precies veranderd eind maart?
Het beleid voor 6 april was gericht op het zo goed mogelijk gebruik maken van de beperkte testcapaciteit en tegelijk proberen deze, binnen de bestaande structuren, en met de bestaande mensen, zo goed mogelijk op te schalen. Er is van begin af aan ingezet op het vergroten van de hoeveelheid gevalideerde COVID-19 laboratoria (van initieel 2 centrale en 13 opschalingslaboratoria naar een 50-tal additionele laboratoria die stapsgewijs gevalideerd zijn of worden). Daarnaast hebben fabrikanten wereldwijd hun productie van materialen voor diagnostiek fors opgeschaald. Met de instelling van de Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit, de opdracht aan de Taskforce Diagnostiek en de aanstelling van de Speciaal Gezant ben ik steviger gaan sturen op de testcapaciteit en de beschikbare testen. Er bleek ruimte om de testcapaciteit uit te breiden. Daarbij zijn onorthodoxe keuzes gemaakt, zoals het inzetten van veterinaire labs en het laboratorium van Sanquin.
Betekent het testbeleid in ziekenhuizen dat ook bron- en contactonderzoek niet heeft plaatsgevonden? Bent u ook van mening dat het testbeleid in ziekenhuizen onmiddellijk aangepast moet worden om bron- en contactonderzoek mogelijk te maken?
Hoewel bron- en contactopsporing samenhangt met het testbeleid, zoals ik u in mijn Kamerbrieven bij «testen, traceren en thuis controleren» heb toegelicht, kan zeker niet gesteld worden dat bron- en contactopsporing niet heeft plaatsgevonden vanwege het testbeleid in ziekenhuizen. Bron- en contactopsporing heeft vanaf 12 maart plaatsgevonden met de nadruk op kwetsbare mensen, zoals gemeld in mijn antwoord op de Kamervragen van 50PLUS. Inmiddels is de richtlijn, ook voor zorgpersoneel in het ziekenhuis, gewijzigd.
Wat was de exacte formulering van uw opdracht aan de GGD op vrijdag 17 april 2020? Op welke termijn moet welke capaciteit voor testen en bron- en contactonderzoek beschikbaar en in gebruik zijn?
Ik heb de GGD op vrijdag 17 april gevraagd mij op de hoogte te stellen van hun capaciteit voor bron- en contactopsporing en de uitwerking van de opschaling daarvan door de diverse GGD-en.
Waarom was deze eenvoudige opdracht, namelijk opschalen van bron- en contactonderzoek zodanig dat per 11 mei ook leraren daarin meegenomen kunnen worden, niet bekend bij de directeur van de GGD’en, tijdens de Nieuwsuur uitzending op 21 april 2020?
Ik kan geen uitspraken doen over wat er bij wie bekend was op 21 april tijdens een mediauitzending.
Per wanneer kunt u garanderen dat bron- en contactonderzoek in alle 25 regio’s en in alle gevallen uitgevoerd wordt? Hoeveel mensen zijn daarvoor nodig?
Er is gedurende de gehele epidemie bron- en contactonderzoek uitgevoerd in alle 25 regio’s. In mijn brief van 6 mei ben ik nader ingaan op de samenhangende strategie t.a.v. testen en bron- en contactopsporing.
Kunt u precies aangeven wat uw strategie is ten aanzien van bron- en contactonderzoek? Kunt u aangeven welke middelen u daarbij gebruikt, apps en/of bestaande GGD-capaciteit en/of extra aan te trekken getrainde mensen, en welke prioriteit u aan de inzet van elk van deze middelen geeft?
Zie voor het antwoord op deze vraag mijn brief van 6 mei.
Bent u bereid deze vragen separaat van een stand van zakenbrief te beantwoorden en dit, gezien de onzekerheid bij zorgpersoneel, binnen een week te doen?
Ik beantwoord deze vragen separaat, helaas is dit niet binnen een week (maar wel binnen de termijn van de Kamer) gelukt.
De opvang van de Afrikaanse olifant uit circus Freiwald. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat, wanneer de tijdelijke ontheffing van circus Freiwald voor het houden van de Afrikaanse olifant Buba op 30 juni aanstaande eindigt, de commerciële belangen van het circus (bijvoorbeeld om de olifant als promotiemiddel te gebruiken) geen rol mogen spelen bij het besluit over de toekomst van de olifant?1
Commerciële belangen spelen geen rol bij het besluit over de toekomst van de olifant. Het welzijn van de olifant staat daarbij voorop.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om de olifant op te vangen in een daarvoor geschikt opvangcentrum? Gaat u zich hiervoor maximaal inzetten?
Conform de huidige ontheffing moet het circus de olifant herplaatsen voor 30 juni 2020. Ik faciliteer de zoektocht van het circus naar een geschikte opvanglocatie. Ik verwacht dat er op 30 juni zicht is op een geschikte opvanglocatie en de olifant later deze zomer kan verhuizen.
Welke stappen heeft u gezet om uw toezegging gestand te doen om te bekijken of er een geschikte opvangplek is voor de olifant in Europa?2
In overeenstemming met deze toezegging worden momenteel drie mogelijke opvanglocaties in kaart gebracht. Alle mogelijke opvanglocaties zijn nog in ontwikkeling. Eerder dit jaar heeft een gesprek plaatsgevonden tussen het ministerie en één van deze opvanglocaties.
Kunt u aangeven hoe u uw bemiddelende rol in het vinden van een geschikte opvanglocatie vormgeeft, conform uw eerdere toezegging?3
Zoals aangegeven bij vraag 3 heb ik een verkennend gesprek gevoerd met een mogelijke opvanglocatie. Daarnaast ben ik in gesprek met de eigenaar van het circus waar de olifant verblijft.
Welke experts heeft u betrokken of gaat u nog betrekken bij uw zoektocht naar een geschikte opvanglocatie?
Onafhankelijke experts op het gebied van olifanten uit de Nederlandse dierentuinwereld worden betrokken bij het beoordelen van de mogelijke opvanglocaties.
Heeft u voorstellen van opvanglocaties ontvangen? Zo ja, welke opvanglocaties betreffen dit? Bent u met hen in gesprek? Zo ja, kunt u te zijner tijd de uitkomst delen?
Er is contact tussen het ministerie en Elephant Haven in Frankrijk. Met deze opvanglocatie heeft een gesprek plaatsgevonden. Daarnaast is contact gezocht met twee andere mogelijke opvanglocaties, in respectievelijk Frankrijk en Denemarken. Ik zal uw Kamer informeren wanneer er een geschikte opvanglocatie voor de olifant gevonden is.
Bent u bereid het internationaal erkende olifantenkenniscentrum Elephant Voices en de European Elephant Group (Elefanten Schutz Europa) te betrekken bij uw zoektocht? Zo nee, waarom niet?
Momenteel zijn drie mogelijke opvanglocaties voor de olifant in beeld. Deze opvanglocaties moeten nog beoordeeld worden door de onafhankelijke experts. Ik acht het nu niet nodig om de genoemde organisaties te betrekken bij het vinden van een geschikte opvanglocatie voor de olifant.
Toetst u de opvanglocaties aan de beginselen van het olifantenkenniscentrum Elephant Voices? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke opvanglocaties voldoen aan deze principes?4
Onafhankelijke experts worden betrokken bij het vinden van een geschikte opvanglocatie voor de olifant en maken daarbij gebruik maken van hun expertise. Deze toetsing moet nog plaatsvinden. Het is dan ook te vroeg om aan te geven welke opvanglocaties de experts geschikt achten. Het welzijn van de olifant staat voorop bij de toetsing door de experts.
Bent u bereid de Kamer periodiek te informeren over de voortgang van uw zoektocht naar een geschikte opvangplek in Europa?
Alle inzet is erop gericht de olifant deze zomer naar een geschikte opvanglocatie te verplaatsten. Dit zal hoogstwaarschijnlijk niet lukken voordat de huidige ontheffing op 30 juni afloopt. Wel verwacht ik voor 30 juni een geschikte opvanglocatie te hebben gevonden.
Het circus zal dan, conform mijn antwoord van 19 november 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 766) op de vragen van het lid Wassenberg (PvdD), een tijdelijke ontheffing voor de olifant krijgen. Ik informeer uw Kamer wanneer er een geschikte opvanglocatie voor de olifant gevonden is.
Het terug laten keren van Nederlanders uit Marokko |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Hoeveel Nederlanders die terug naar Nederland willen, verblijven op dit moment nog in Marokko?
Er zijn op dit moment nog meer dan 1000 Nederlanders in Marokko die zich geregistreerd hebben voor repatriëring naar Nederland bij Bijzondere Bijstand Buitenland.
Hoeveel Nederlanders zijn de afgelopen dagen teruggekeerd naar Nederland vanuit Marokko na afspraken met de Marokkaanse autoriteiten hierover?
Bijna 1300 gestrande Nederlandse reizigers zijn via vier speciale repatriëringsvluchten op 26 april, 6 mei, 8 mei en 11 mei j.l teruggekeerd vanuit Marokko. De resterende groep gestrande Nederlandse reizigers blijft echter nog aanzienlijk en de veilige terugkeer naar Nederland van deze reizigers houdt ook de komende tijd de volle aandacht van het kabinet.
Op welk niveau en welk contact heeft u de afgelopen dagen met de Marokkaanse autoriteiten gehad om deze Nederlanders terug naar Nederland te laten keren?
Sinds de sluiting van het luchtruim in Marokko spant de Nederlandse regering zich maximaal in om gestrande Nederlandse reizigers naar Nederland te laten terugkeren. Hiertoe vindt veelvuldig en intensief contact plaats met de Marokkaanse autoriteiten, waaronder tussen beide ministers van Buitenlandse Zaken. Daarnaast is er ook regelmatig contact en overleg geweest met Europese partners om een gezamenlijke boodschap richting Marokko af te geven over repatriëring van EU-burgers. Deze inspanningen hebben ertoe geleid dat Marokko inmiddels op individueel onderbouwde basis positief meewerkt om urgente gevallen op grond van sociale en medische overwegingen te laten terugkeren. De resterende groep gestrande Nederlandse reizigers in Marokko is echter aanzienlijk en de veilige terugkeer naar Nederland blijft ook de komende tijd de volle aandacht van het kabinet houden. De inzet en samenwerking met Marokko om hen zo snel mogelijk terug te laten keren wordt onverkort voortgezet, waarbij zorgvuldig wordt gewogen op welk niveau contact tussen beide landen het meest opportuun en effectief is. Nederland blijft zich maximaal inspannen voor vervolgvluchten in de komende dagen en weken. Inzet van Nederland is om op korte termijn alle benodigde repatriëringsvluchten te organiseren. Het kabinet laat hiertoe geen mogelijkheid onbenut en Nederland staat dan ook steeds gereed om te vliegen zodra dat kan.
Welke reden geven de Marokkaanse autoriteiten over waarom zij deze mensen niet terug laten keren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat het van het grootste belang is dat alle Nederlanders zo snel mogelijk terug naar Nederland kunnen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te overwegen of de Koning contact op kan nemen met de Marokkaanse Koning, in een poging om gezamenlijk tot een oplossing te komen voor dit probleem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel ‘Openbaar Vervoer Nederland: richtlijnen nodig voor wie met ov mag reizen’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend het artikel «Openbaar Vervoer Nederland: richtlijnen nodig voor wie met ov mag reizen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u – tegen de achtergrond van het feit dat branchevereniging Openbaar Vervoer Nederland (OVNL) heeft becijferd dat met het aanhouden van de anderhalvemeterrichtlijn 15–20% (tram en bus) en 20–25% (trein) van de voorheen normale passagiersaantallen vervoerd kan worden – toelichten wat uw visie is op het normaliseren van het openbaar vervoer bij het versoepelen van de coronarichtlijnen?
In de Kamerbrief2 «COVID 19 update stand van zaken» van 6 mei 2020 is uw Kamer geïnformeerd over de aanpak op het gebied van mobiliteit, waaronder ook het openbaar vervoer. Daarin staat beschreven wat de uitgangspunten zijn om de vraag te beperken, om er voor te zorgen dat het OV beschikbaar blijft voor degenen die van het OV afhankelijk zijn. Daarnaast gaat de brief in op de vijf besluiten waarmee het kabinet het openbaar vervoer veilig en gecontroleerd wil opschalen. Ik heb samen met de OV-sector in het Nationaal Beraad Openbaar Vervoer (NOVB) een OV-protocol vastgesteld waarin deze maatregelen en afspraken worden uitgewerkt. Op 14 mei 2020 is uw Kamer hierover geïnformeerd.
Hoe oordeelt u over de suggestie van OVNL om richtlijnen op te stellen die bepalen wie wel en niet met het openbaar vervoer mag reizen?
Om de verspreiding van het COVID19 virus te controleren is het van belang dat we onnodige druk op het OV te vermijden. Voor nu is de boodschap heel helder: het openbaar vervoer blijft alleen voor noodzakelijke reizen. Zo hebben onder andere de zorgverleners juist wel de ruimte om veilig gebruik te maken van het openbaar vervoer. Mijn inzet is gericht op het maken van afspraken, bijvoorbeeld met de onderwijssector, maar ook met andere sectoren, om te voorkomen dat er te snel te veel reizigers met OV willen reizen. Daarbij is niet alleen fasering, maar vooral ook spreiding over de dag van groot belang om druk van de ochtend- en avondspits af te halen. Andere begin- en eindtijden van scholen, als voorbeeld, maar ook van bedrijven en overheden, spelen daarbij een cruciale rol.
Is het in het verlengde van vraag drie denkbaar dat er op een bepaalde manier (bijvoorbeeld met een speciaal pasje) voorrang tot het ov verleend wordt aan een reiziger in een vitaal beroep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd heb ik samen met de brede OV-sector gewerkt aan een protocol voor het OV hoe we het OV goed en veilig kunnen organiseren. Het kabinet onderneemt ook verschillende acties om de vraag te beperken, zo worden afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat onderwijs en bedrijven zo min mogelijk reizigers voor het OV genereren.
Hoe oordeelt u over de stellingname van OVNL dat er 1,4 miljard geïnvesteerd zou moeten worden om het openbaar vervoer coronaproof te maken?
Het kabinet heeft de OV-sector verzocht in Nederland de volledige dienstregeling te rijden, terwijl de reizigersaantallen beperkt zijn. Naleving en handhaving van de te treffen maatregelen leiden daarnaast tot extra kosten. Bij de vraag van de overheid hoort een beschikbaarheidsvergoeding. Samen met de het Ministerie van Financiën wordt hieraan gewerkt en in de komende weken besproken met de OV-partijen.
Wat zijn de bevoegdheden van de vervoerder in een situatie dat meer mensen willen reizen dan volgens de anderhalvemeterrichtlijn is toegestaan?
De afspraken en bevoegdheden ten aanzien van te grote drukte zijn uitgewerkt in het OV protocol. Daarnaast wordt ingezet op afspraken met werkgevers, onderwijsinstellingen en andere maatschappelijke partners om te hoge druk op het OV te vermijden. Deze afspraken worden in de komende weken nader uitgewerkt. Vanzelfsprekend zal uw Kamer ook hierover worden geïnformeerd.
Het tijdelijk bevriezen van huurprijzen. |
|
Sandra Beckerman , Paul Smeulders (GL), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie-Kox c.s. in de Eerste Kamer om de huurprijzen tijdelijk te bevriezen?1
Ik heb de Eerste Kamer en uw Kamer op 20 mei 2020 met de brief «Huurbeleid in tijden van corona: Gericht problemen voorkomen» (27 926, nr. 320) en op 5 juni 2020 met de brief Betaalbaar huren: generieke en specifieke maatregelen geïnformeerd op welke wijze ik uitvoering geef aan de motie-Kox c.s. van de Eerste Kamer. Ik herken dat er een groep huishoudens met een laag inkomen is die betalingsrisico’s heeft. Het Nibud geeft daarbij aan dat de hoogte van de woonlasten niet altijd het probleem is, maar dat ook de hoogte van het inkomen een rol speelt. Bij huishoudens met een laag inkomen is er vaker sprake van hoge woonlasten in relatie tot het inkomen dan bij huishoudens met een hoger inkomen. Het kabinet heeft aandacht voor deze huishoudens met een laag inkomen en vindt het belangrijk om de risico’s voor deze groep in een breder perspectief te bekijken. In de kabinetsreactie op het IBO Toeslagen (31 066, nr. 624) heeft het kabinet al aangekondigd dat het met een bredere blik wil kijken naar de ondersteuning van betaalbaar wonen, waarbij inkomensbeleid, de subsidiëring op de huur- en koopmarkt alsmede de verhuurdersheffing in samenhang worden bezien. Ik ga daartoe in overleg met de Staatssecretaris van SZW om verder te onderzoeken hoe de woonlasten, de betalingsrisico’s en mogelijke betaalproblemen er voor deze huishoudens uitzien.
Daarnaast zie ik huurders die mogelijk een betalingsprobleem hebben als gevolg van de coronacrisis. Ik schets hier welk maatwerk reeds bestond, welk aanvullend maatwerk is afgesproken sinds de coronacrisis en welke mogelijkheden ik zie voor generiek maatwerk voor de huurders met de lagere inkomens.
In het Sociaal Huurakkoord 2018 hebben Aedes en de Woonbond afgesproken om de huursomstijging op inflatievolgend niveau2 te zetten. Ik heb deze afspraak vastgelegd met de wet Wijziging huursomstijging (35 254), die op 15 februari 2020 in werking is getreden. Deze generieke maatregel geldt voor woningcorporaties, omdat zij een taak hebben om huishoudens met een laag (midden)inkomen betaalbaar te huisvesten. Het Sociaal Huurakkoord bevat daarnaast afspraken om specifiek maatwerk toe te passen bij individuele huurders met een structureel laag inkomen3.
Al aan het begin van deze crisis heb ik met Aedes, IVBN, Vastgoed Belang en Kences afspraken gemaakt over het toepassen van maatwerk bij huurders met acute betalingsproblemen door de coronacrisis. Deze afspraken zijn dus breder dan de afspraken die al gemaakt waren in het kader van het Sociaal Huurakkoord. Uit de huurenquête van Aedes blijkt dat 8 op de 10 woningcorporaties aangeeft aanvullend maatwerk te bieden vanwege de coronacrisis. De andere verhuurderorganisaties houden ook vinger aan de pols over de toepassing van het maatwerk. Naar aanleiding van de motie Kox c.s. (Kamerstukken I 2019/20, 35 431, D) hebben de verhuurdersorganisaties en ik een nadere invulling van het eerdere statement gegeven4. Daarnaast heb ik besloten om de maatregel tijdelijke huurkorting uit het wetsvoorstel Huur en inkomensgrenzen separaat en zo spoedig mogelijk in te dienen bij de Tweede Kamer. Hiermee maak ik een tijdelijke huurstop of huurverlaging mogelijk. Ik heb de Autoriteit Woningcorporaties verzocht om alvast te anticiperen op dit voorstel. Ik heb daarnaast aangekondigd dat ik op zeer korte termijn een meldpunt ga inrichten bij de Huurcommissie waar huurders zich kunnen melden als hun verhuurder geen maatwerk wil bieden. Ik vind het belangrijk dat er hoor en wederhoor wordt toegepast, daarom zal ik met verhuurdersorganisaties en huurdersorganisaties in gesprek gaan hoe dit kan worden ingericht.
Het kabinet heeft diverse maatregelen genomen om inkomensondersteuning te geven aan huishoudens tijdens deze coronacrisis en op deze wijze zoveel mogelijk een inkomensdaling te mitigeren.
Het nu maximeren of generiek uitstellen van de huurverhogingen die gebruikelijk plaats vindt op 1 juli getuigt niet van behoorlijk bestuur, vanwege twee redenen: De maatregelen zijn niet tijdig aangekondigd en niet proportioneel. De motie Kox c.s. is 21 april jongstleden ingediend, waardoor het voor verhuurders niet tijdig voorzienbaar zou zijn geweest dat de gemaakte afspraken in het huurcontract of de gebruikelijke jaarlijkse huurverhogingsronde geen doorgang konden vinden. Verhuurders zijn wettelijk verplicht om minimaal twee maanden van tevoren aan te kondigen welke huurverhoging zij voorstellen aan huurders. Omdat tot dusver circa 0,5% – 2% van de huurders hebben gemeld met betalingsproblemen, acht ik een dergelijke inbreuk op het eigendomsrecht op dit moment niet proportioneel en rechtvaardig. De Eerste Kamer vroeg daarbij om compensatie via de verhuurderheffing. Ik acht compensatie via de verhuurderheffing onvoldoende omdat op deze wijze enkel de verhuurders met meer dan 50 gereguleerde huurwoningen worden bereikt. Dit betekent dat er niet wordt gecompenseerd bij tenminste 50.000 woningen in het gereguleerde segment en bij ruim 540.000 geliberaliseerde woningen. Overigens zou compensatie structureel honderden miljoenen per jaar vergen, want alleen al voor de woningcorporaties is de inschatting dat de kosten ruim 400 miljoen euro bedragen5. Compensatie zou niet alleen nodig zijn omdat het anders ten koste gaat van het investeringsvermogen van verhuurders, maar ook omdat het doorwerkt in de rendementen die gemaakt worden ten behoeve van pensioenen.
Tijdens het debat in de Eerste Kamer heb ik aangegeven dat ik in augustus kan overzien of aanvullende maatregelen nodig zijn. Ik neem hierbij de volgende stappen:
Het CBS voert jaarlijks op mijn verzoek een monitor uit naar de huurverhogingen in de gereguleerde en geliberaliseerde huursector. Ik verwacht de voorlopige resultaten hiervan in augustus.
Samen met verhuurderorganisaties wil ik daarnaast monitoren of het maatwerk wordt toegepast bij huurders die in de betalingsproblemen zijn gekomen door de coronacrisis. Ik wil hiervoor de meldingen bij het meldpunt bij de Huurcommissie inzetten. Daarnaast zal ik alle individuele woningcorporaties verzoeken om mij te berichten over de wijze waarop zij hun maatwerk inrichten.
In augustus heb ik daarnaast een beter beeld van de toegepaste huurverhogingen en de economische nasleep van de coronacrisis en de impact op de koopkracht voor huurders met de lagere inkomen. Ik heb daarnaast al aangekondigd dat ik verder in gesprek ga met de Staatssecretaris van SZW over onderzoek naar huishoudens met betalingsrisico’s en hun woonlasten. Ik heb het beeld dat de kwetsbare groep in deze coronacrisis de huishoudens zijn die al een betalingsrisico hebben en als belangrijkste inkomensbron een kleine baan hebben of zzp’er zijn.
Op basis van de bovenstaande stappen heb ik in augustus een verder beeld gevormd van de toegepaste huurverhogingen, het toegepaste maatwerk, de groep huurders met betalingsrisico’s en de effecten die de coronacrisis heeft. Ik wil dan bezien welke aanvullende maatregelen, bijvoorbeeld op basis van generiek maatwerk, kunnen worden genomen om deze huishoudens bij te staan. Ik sluit hierbij op voorhand geen maatregelen uit, ook geen generieke huurmaatregelen. Generieke huurmaatregelen zullen met het oog op bestuurlijke zorgvuldigheid tijdig worden aangekondigd. Met de Eerste Kamer besprak ik ook de mogelijkheden voor generiek maatwerk. Hieronder geef ik een schets van opties met generiek maatwerk die hiervoor in aanmerking kunnen komen.
Huurders met een lager (midden)inkomen komen in aanmerking voor huurtoeslag. De hoogte van de huurtoeslag is onder andere afhankelijk van het inkomen van de huurder. Dit maakt het een passend instrument om de groep huurders bij te staan met lagere inkomens. Een eventuele huurverhoging wordt veelal dan ook voor een groot deel gecompenseerd door een stijging van het recht op huurtoeslag. In augustus bespreekt het Kabinet de inkomenspositie van huishoudens in Nederland en beziet of nadere maatregelen nodig zijn. Hierbij speelt ook de positie van huurders in relatie tot de huurverhogingen een rol. Naast meer generieke maatregelen met betrekking tot het inkomensbeeld kunnen daar ook aanvullende maatregelen in de huurtoeslag in beeld zijn.
Huurders met betalingsproblemen, bijvoorbeeld als gevolg van een huurachterstand, kunnen zich melden bij hun gemeente. Ondersteund vanuit het Ministerie van SZW lopen er diverse campagnes6 om huishoudens te wijzen op deze mogelijkheden. Aanvullend heeft de Staatssecretaris van SZW een voorstel tot wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening t.b.v. de uitwisseling van persoonsgegevens in voorbereiding (35 316). Dit wetsvoorstel is door uw Kamer aangenomen en ligt nu ter behandeling in de Eerste Kamer. Bij inwerkingtreding, voorzien op 1 januari 2021, ontstaat een duidelijke juridische grondslag voor alle verhuurders om een signaal over de betaalachterstanden naar de gemeente te sturen. De wetswijzing regelt ook dat alle gemeenten deze huurders vervolgens een aanbod tot hulpverlening doen. Een belangrijke belemmering voor het opschalen van deze bewezen effectieve aanpak voor de vroegsignalering van schulden wordt hiermee weggenomen. Indien in augustus blijkt dat het nodig is, zal ik daarbij onderzoeken welke rol deze loketten verder kunnen spelen, of ze daar voldoende toe in staat zijn en of dat daar extra ondersteuning nodig is bij het bieden van generiek maatwerk aan huurders in een vroeg stadium, bijvoorbeeld door bemiddeling met de verhuurder.
Mocht blijken dat deze maatregelen niet afdoende zijn of mocht blijken dat de economische nasleep van de coronacrisis groter is dan verwacht, heb ik een doorkijk gegeven van de mogelijkheden voor generiek maatwerk die ik kan inzetten.
Daarnaast heb ik in mijn brief «Betaalbaar wonen voor starters en mensen met een middeninkomen» van 15 mei 2020 aangekondigd dat ik de jaarlijkse huurstijgingen in de vrije sector ga maximeren op inflatie + 2,5%. Dit vergt een wetswijziging, waardoor het nog niet per 1 juli 2020 zal gelden.
Gebaseerd op de huurverhogingen in de vrije sector van de laatste jaren verwacht ik dat verhuurders ook bij de komende huurprijsverhoging al rekening houden met deze maximering. Ik moedig verhuurders ook aan om – helemaal in deze uitzonderlijke periode – goed te kijken naar de huurverhoging die echt nodig is.
Welke stappen gaat u nemen in de vrije sector om de huren te bevriezen en bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen, zodat zo min mogelijk huurders in de financiële problemen hoeven te blijven of komen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke stappen gaat u nemen in de sociale sector om de huren te bevriezen en bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen, zodat zo min mogelijk huurders in de financiële problemen hoeven te blijven of komen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om woningcorporaties te compenseren als zij in de financiële problemen komen door tijdelijke huurderving, bijvoorbeeld door de derving op te vangen met een korting op de verhuurderheffing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Woningcorporaties passen individueel maatwerk toe voor huurders die door de coronacrisis in betalingsproblemen komen. En Aedes en Woonbond hebben in het Sociaal Huurakkoord 2018 afspraken gemaakt over individueel maatwerk voor huurders met een structureel laag inkomen en een voor dat inkomen hoge huur. Aangezien ik verhuurders niet verplicht om alle huren tijdelijk te bevriezen is compensatie van de woningcorporaties niet noodzakelijk.
Bent u bereid om -in aanvulling op de generieke huurbevriezing- vooruitlopend op de behandeling van de nieuwe wet over inkomens- en huurgrenzen de daarin voorziene tijdelijke huurkorting alvast mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zoals ik heb aangekondigd in mijn brief «Huurbeleid in tijden van corona: Gericht problemen voorkomen» van 20 mei 2020 (27 926, nr. 320), zal ik de maatregel tijdelijke huurkorting uit het conceptwetsvoorstel Huur en inkomensgrenzen nog deze maand als enkelvoudig wetsvoorstel indienen. Ik vind het belangrijk om verhuurders zo snel mogelijk zekerheid te geven over deze wettelijke mogelijkheid, zodat zij niet als gevolg van hun coulance geconfronteerd worden met een onbedoelde permanente huurverlaging of om deze reden geen gebruik willen maken van de mogelijkheid van een tijdelijke huurkorting, terwijl een tijdelijke huurkorting gerichte mogelijkheid biedt om maatwerk te bieden voor huurders die in betalingsproblemen komen als gevolg van de coronacrisis.
Problemen voor sociale ondernemingen met de Tijdelijke Noodmaatregel voor Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) |
|
Bart van Kent , Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat uw overleg met Cedris is vastgelopen en er geen specifieke compensatieregeling komt voor sociale werkbedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft besloten om de Rijksbijdrage Wet sociale werkvoorziening (Wsw) te verhogen met € 90 miljoen voor de periode 1 maart 2020 tot 1 juni 2020 ter compensatie van een deel van de loonkosten. Zie de brief van BZK inzake Compensatiepakket coronacrisis medeoverheden van 28 mei 2020 (Kamerstuk 35 420, nr. 43).
Klopt het daarnaast dat u de problemen bij de sociale werkbedrijven nu gaat betrekken bij een meer algemeen overleg tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en gemeenten over de kosten van de coronacrisis? Zo ja, op wat voor termijn zal dat tot meer duidelijkheid voor sociale werkbedrijven leiden?
Zie antwoord op vraag 1.
Waarom laat u sociale werkbedrijven die vanwege de coronacrisis ook te maken hebben met grote omzetverliezen, zolang in onzekerheid over hoe zij de tekorten op moeten vangen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de NOW alsnog open te stellen voor sociale werkbedrijven nu een specifieke compensatieregeling van de baan is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers worden in de regeling niet anders behandeld dan andere bedrijven en instellingen bij de beoordeling van het omzetverlies voor de NOW. Sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers moeten net als andere bedrijven en instellingen, rijksbijdragen, subsidies en andere baten meetellen voor het omzetbegrip. Dat geldt voor alle instellingen die in aanmerking willen komen voor de NOW. Dit voorkomt dubbele financiering. De NOW sluit de sociale werkvoorziening en sociaal ondernemers niet uit.
Bent u bereid om gemeenten de toezegging te doen dat u hen tegemoet komt voor de tekorten bij sociale werkbedrijven, zodat zij geen verregaande maatregelen hoeven te treffen om te snijden in de kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Het voorkomen van extra kosten voor mensen wier zorg is uitgesteld vanwege de coronacrisis |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitzending van BNR Nieuws Radio over extra kosten voor uitgestelde zorg vanwege de coronacrisis?1
De afgelopen periode was veel curatieve zorg afgeschaald om voldoende zorg te kunnen leveren aan COVID-19-patiënten. Gelukkig is de opschaling van de reguliere planbare zorg inmiddels weer in volle gang. Het is belangrijk dat ook niet-COVID-19-patiënten de zorg ontvangen die ze nodig hebben. Ik begrijp dat het buitengewoon vervelend is als mensen hebben moeten wachten op hun behandeling.
Het uitstel van een behandeling kan ook financiële consequenties hebben voor de patiënt vanwege het eigen risico dat hij betaalt voor de zorg die hij ontvangt. In de uitzending van BNR Nieuws Radio werd een situatie geschetst waarbij een patiënt in 2019 een behandeltraject in het ziekenhuis is gestart dat doorliep in 2020. Als een behandeltraject in 2019 is gestart dan komen alle kosten die worden gemaakt binnen de 120 dagen van de looptijd van een diagnose behandel combinatie (dbc) ten laste van het eigen risico 2019. Het kan zijn dat door de coronacrisis een operatie is uitgesteld, die anders binnen de 120 dagen van de looptijd van de dbc had plaatsgevonden. Als de operatie wel had plaatsgevonden, waren de kosten ten laste gekomen van eigen risico van 2019. Als de operatie uiteindelijk na meer dan 120 dagen na opening van de dbc plaatsvindt, zal een nieuwe dbc worden geopend. Omdat deze dbc in 2020 geopend wordt, zullen de kosten ook ten laste komen van het eigen risico van 2020. De kosten in 2019 zullen in dat geval wel lager liggen, omdat geen operatie heeft plaatsgevonden.
De patiënt betaalt alleen eigen risico voor de zorg die hij daadwerkelijk heeft genoten en betaalt dus niet voor een operatie die niet heeft plaatsgevonden.
Of een verzekerde financieel nadeel ondervindt van bijvoorbeeld een uitgestelde operatie is afhankelijk van de vraag hoeveel andere zorgkosten hij in 2019 heeft gehad en in 2020 nog heeft. Het is mogelijk dat mensen daardoor geconfronteerd worden met extra kosten, bijvoorbeeld als zij in 2019 hun eigen risico sowieso al hadden volgemaakt, terwijl zij in 2020 geen andere zorg verwachten nodig te hebben waarvoor ze hun eigen risico moeten aanspreken. Het kan echter ook juist gunstig uitpakken, namelijk wanneer iemand in 2019 het eigen risico niet heeft volgemaakt, terwijl hij in 2020 wel al veel zorg ontvangen heeft of nog verwacht nodig te hebben en daarmee het eigen risico toch wel volmaakt. BNR heeft alleen de situatie beschreven waarin het ongunstig uitpakt.
Bent u bereid alleen voor de eerste Diagnose Behandeling Combinatie (DBC) eigen risico te heffen voor mensen wier zorg is uitgesteld vanwege de coronacrisis, om te voorkomen dat zij dubbel eigen risico moeten betalen voor een behandeling?
Zoals ik hierboven heb aangegeven betalen mensen alleen eigen risico voor zorg die zij daadwerkelijk hebben ontvangen. Ze betalen niet voor een behandeling die niet door is gegaan. Als patiënten zowel in 2019 als in 2020 zorg hebben ontvangen, moeten zij in beide jaren hun eigen risico aanspreken. Dat is voor deze patiënten niet anders dan voor andere patiënten die twee of meerdere jaren achter elkaar zorg ontvangen. Daarom acht ik het – naast uitvoeringstechnische problemen – niet nodig om bij deze groep alleen eigen risico te heffen over de eerste dbc’s en niet over vervolg-dbc’s.
Deelt u de mening dat het rechtvaardiger is om te stoppen met het heffen van eigen risico over vervolg-DBC’s?
Op de Kamervragen waaraan u refereert, heeft mijn ambtsvoorganger geantwoord dat de NZa op zijn verzoek met een adviesbrief komt over de situatie dat mensen eigen risico betalen voor een jaar dat zij geen zorg hebben ontvangen. Daarin zullen verschillende opties met voor- en nadelen worden toegelicht. Eén van de opties betreft het uitsluiten van vervolg-dbc’s van het eigen risico. Mijn voorganger heeft de verwachting uitgesproken de Tweede Kamer rond de zomer te kunnen informeren aan de hand van de adviesbrief. Het advies bevindt zich in de afrondende fase en kan ik u binnenkort doen toekomen.
Hoe staat het met het werk maken van een oplossing voor dit probleem, waarover u in antwoord op eerdere Kamervragen schreef?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u al meer zeggen over het onderzoek dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hiernaar uitvoert en het advies dat daaruit voort zal komen?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt al onderzocht hoe het eigen risico kan worden afgeschaft? Kunt u dit toelichten?
Nee, dat wordt niet onderzocht. Zoals aangekondigd in het Regeerakkoord heeft het kabinet het verplicht eigen risico tot en met 2021 bevroren op € 385,– per persoon per jaar. Deze maatregel is onderdeel van een breed pakket aan maatregelen dat het kabinet heeft genomen om de stapeling van zorgkosten te beperken.
Extra voordelige Ster zendtijd voor brancheorganisaties en belangenverenigingen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Heeft de actiegroep Farmers Defence Force (FDF), die nu dagelijks spotjes op televisie uitzendt, korting gekregen bij de Ster?1 Zo ja, hoeveel en waarom?
Farmers Defence Force heeft zendtijd tegen reguliere condities ingekocht bij de Ster.
Deelt u de mening dat reclameboodschappen die in strijd zijn met de Reclame Code van de Reclame Code Commissie(RCC) niet in aanmerking zouden mogen komen voor extra voordelige zendtijd bij de Ster? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de extra voordelige uitingen aan de Nederlandse Reclame Code te toetsen en de STER op te dragen die te stoppen wanneer er gerede klachten binnenkomen tegen bepaalde uitingen hangende de procedure van de RCC? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Wanneer consumenten of organisaties bezwaar hebben tegen de inhoud van reclame- en telewinkelboodschappen, dan kunnen zij zich wenden tot de Reclame Code Commissie. De Ster is gebonden aan uitspraken van de Reclame Code Commissie. Een reclameboodschap die in strijd is met de Reclame Code zal de Ster niet uitzenden.
Bent u bereid de Ster op te dragen charitatieve instellingen tenminste een gelijkwaardig aandeel te geven in de verdeling van extra voordelige zendtijd ten opzichte van commerciële sectororganisaties? Zo nee, waarom niet?
Het invullen van de Ster-zendtijd is de verantwoordelijkheid van de Ster. Het beleid van de Ster wordt bepaald door directie en bestuur binnen het kader van de Mediawet 2008. Ik kan niet treden in de keuzes die de Ster maakt ten aanzien van de reclamezendtijd. Overigens hanteert de Ster voor charitatieve adverteerders die in het bezit zijn van een CBF keurmerk of een ANBI-status beduidend lagere tarieven.
Bent u bereid om, gelet op de tijdelijkheid van het aanbod, deze vragen binnen tien dagen te beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt de vragen binnen tien dagen te beantwoorden.
Het bericht dat Achterhoekse burgemeesters boos zijn om het sluiten van cellen |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Waarom worden er politiecellen gesloten in de Achterhoek?1
Door het sluiten van cellencomplexen wordt voorkomen dat 60 fte politiecapaciteit onttrokken moet worden aan onder meer de basisteams in de eenheid Oost-Nederland voor in essentie te veel arrestantencomplexen. Zelfs als er ten gevolge van de overcapaciteit aan cellen niet of nauwelijks van het betreffende complex gebruik wordt gemaakt, moet er toch een minimumcapaciteit aan politie-inzet gegarandeerd worden. Zo’n inzet is niet efficiënt; zeker in tijden dat de capaciteit beter elders kan worden ingezet.
De huidige situatie van negen cellencomplexen dateert van ruim voor de start van de eenheid Oost-Nederland. Volgens de politie kampt het team Arrestantentaken vanaf de vorming van de eenheid met het feit dat de beschikbare formatie onvoldoende is om op alle negen locaties het werk professioneel uit te voeren. Daar bovenop is er ook in de eenheid Oost-Nederland structureel te veel celcapaciteit.
Het openhouden van de cellencomplexen is tot op heden alleen mogelijk geweest door overbezetting in de beginperiode, het continu werken met extra inhuur, het inzetten van politiemedewerkers uit basisteams, het beperkt openstellen van de locatie Deventer en het inperken van onder andere de arbeidsmodaliteiten van medewerkers. Daarom heeft de leiding van de politie-eenheid Oost-Nederland in afstemming met het lokale gezag realistische toekomstvarianten extern laten onderzoeken en deze bestuurlijk uitgebreid en veelvuldig besproken. Uiteindelijk heeft dit geleid tot het besluit om de cellencomplexen in Deventer, Doetinchem, Ede en Tiel te sluiten en de complexen Arnhem/Nijmegen, Apeldoorn, Borne en Zwolle open te houden. Met dit besluit wordt vooral voorkomen dat er personele capaciteit vanuit de basisteams ingezet moet worden om negen cellencomplexen open te houden, terwijl qua benodigde celcapaciteit met minder cellencomplexen kan worden volstaan. Het ingezette proces wordt door de politie nauwgezet gevolgd. Tot op heden gaat dit naar tevredenheid van alle (bestuurlijke) partners. Al eerder is besloten om het proces over een jaar te evalueren.
Tevens zal ik, nu het proces van beoordeling en besluitvorming binnen de politie-eenheid Oost-Nederland recentelijk is afgesloten, alsnog, conform eerder verzoek van uw Kamer, de gevraagde AEF-analyse vertrouwelijk aan uw Kamer doen toekomen. Dit rapport maakt deel uit van de analyse en de beraadslagingen in de verschillende bestuurlijke gremia van de politie-eenheid Oost-Nederland. Mede op basis van dit rapport kon het bestuurlijke proces met uiteindelijk de instemming van alle burgemeesters, ook die in de Achterhoek, worden afgesloten. Bepalend was daarbij de mogelijkheden om via flankerende maatregelen de nadelen van dit besluit voor de betreffende basisteams zo klein mogelijk te houden. Denk daarbij aan georganiseerd vervoer en de nieuwe mogelijkheid om over de eenheidsgrenzen heen arrestanten te kunnen insluiten. Met deze en andere maatregelen is de politieleiding in de eenheid Oost-Nederland erin geslaagd een goede balans te vinden tussen de beheersmatige en operationele verantwoordelijkheden.
Waarom worden agenten nu gedwongen verder te reizen met arrestanten terwijl er al een groot tekort aan politiecapaciteit is?
Juist het oplossen van het capaciteitsvraagstuk voor de basisteams is de belangrijkste motivator achter dit besluit. Daarmee was ook een belangrijke overweging dat het ene besluit (tot sluiten of verplaatsing van arrestantencomplexen) niet teniet gedaan zou worden door operationeel onverantwoorde extra reisbewegingen. Dat was en is scherp in beeld gebracht. De eenheidsleiding treft met het oog hierop verschillende maatregelen, zodat extra vervoersbewegingen door de eerstelijns politiezorg zo veel als mogelijk worden beperkt. Zo zal in de hele politie-eenheid op bepaalde dagen en tijdstippen een vervoersondersteuning beschikbaar zijn. Daar is met zorg naar gekeken en dekt het gros van de vervoersbehoefte af. Er komt ook een nieuwe inrichting op een strategisch gekozen plaats. De cellencomplexen in Arnhem en Nijmegen worden in de toekomst samengevoegd in een nieuw te bouwen pand in (het tussen beide plaatsen gelegen) Elst. Waar detentielocaties van andere eenheden voor het betreffende basisteams gunstiger liggen, is voorts mogelijk gemaakt dat ze daar terecht kunnen. De sluiting van de cellencomplexen in combinatie met de maatregelen om extra vervoersbewegingen zo veel als mogelijk te beperken, zorgen voor een positief effect op de inzetbare politiecapaciteit. Het uitblijven van dit besluit zou juist (blijvend) negatief uitpakken voor de beschikbare politiecapaciteit. De maatregelen die zijn genomen om extra vervoersbewegingen zo veel als mogelijk te beperken, hebben ertoe geleid dat inmiddels alle burgemeesters binnen de politie-eenheid Oost-Nederland het besluit om cellencomplexen te sluiten ondersteunen. Hierover is op 15 mei jl. ook gecommuniceerd door diverse burgemeesters uit de Achterhoek.2
Hoe verhoudt zich dit tot de maatregelen in Amsterdam om het arrestantenvervoer uit te besteden zodat politiecapaciteit vrijgespeeld wordt?
De politie-eenheid Oost-Nederland heeft, samen met betrokken partners, de voornoemde keuze gemaakt aan de hand van de wensen, mogelijkheden en regionale omstandigheden binnen de eenheid. Dit staat op zich los van de situatie binnen de politie-eenheid Amsterdam en het besluit dat hierover is genomen3.
Al enkele jaren is er op het gebied van het arrestantenvervoer een nauwe samenwerking tussen de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en de politie. Daar waar politiecapaciteit vrij gemaakt kan worden, en waar dat mogelijk is, wordt door het hele land gebruikgemaakt van de vervoersmogelijkheden van de DJI.
Bent u bereid te kijken hoe het arrestantenvervoer zo kan worden ingericht dat het geen extra politiecapaciteit kost? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe bent u van plan de verschraling van de sociale advocatuur in deze regio tegen te gaan als deze maatregelen doorgaan?
De politie in Oost-Nederland heeft met de advocatuur (Orde van Advocaten van Overijssel en Gelderland) gesproken over de consequenties van sluiting van cellencomplexen. De advocatuur heeft aangegeven ook in die nieuwe situatie te kunnen werken. Daarnaast zijn de leden van het Strafrechtelijk Ketenberaad door de politie meegenomen in dit besluit. De Raad voor Rechtsbijstand is via de Orde van Advocaten geïnformeerd over de nieuwe situatie.
Krijgen sociaal advocaten een extra tegemoetkoming als zij verder moeten reizen om verdachten bij te staan? Zo nee, waarom niet?
Ja, het Besluit vergoedingen rechtsbijstand heeft een component reiskostenvergoeding. De advocaten die verder moeten reizen kunnen daar gebruik van maken. Afhankelijk van de vestigingsplaats van een advocaat, kan een advocaat in voorkomende gevallen minder en meer behoeven te reizen. Ook kan de Raad indien het nodig blijkt de regio-indeling voor de (sociale) advocatuur aanpassen. Voorgaande is aan de Raad voor Rechtsbijstand.
Veelvuldig discriminerende makelaars en verhuurders |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Discriminatie bij veel makelaars»?1
Ja, indien u doelt op het bericht van de Telegraaf met als kop: «Deel makelaars discrimineert bij verhuur». Mijn ministerie houdt nauw contact met de steden die zelf een aanpak ontwikkelen wat betreft discriminatie op de woningmarkt. De activiteiten die deze steden ondernemen, dragen bij aan het ontwerp van het onderzoek naar discriminatie op de woningmarkt dat dit jaar wordt uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat makelaars op grote schaal bereid zijn rekening te houden met discriminerende verzoeken van verhuurders terwijl ze weten dat dit verboden is?
Ja.
Worden de overtredende makelaars strafrechtelijk vervolgd? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij maar aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of sprake is van een strafbaar feit en te beslissen of tot strafrechtelijke vervolging wordt overgegaan. Discriminatie op de woningmarkt in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf kan strafbaar zijn op grond van artikel 137g en artikel 429quater van het Wetboek van Strafrecht. Zoals ook uit de Aanwijzing discriminatie blijkt is een concrete aangifte een zeer bepalende factor in de afweging of een opsporing en vervolging wordt opgestart. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten niet bekend te zijn met een aangifte.
Nu blijkt dat makelaars en verhuurders in Utrecht, Rotterdam en Amsterdam op grote schaal discrimineren, bent u nog steeds van mening dat «bewustwording» voldoende is om discriminatie aan te pakken?
In de brief van de Minister voor Milieu en Wonen van 11 november 20192 bent u nader geïnformeerd over de aanpak van discriminatie op de woningmarkt. Samengevat betreft dit:
In hoeverre deze aanpak op termijn voldoende is, kan nu nog niet beoordeeld worden. Wel zie ik dat in het Amsterdamse onderzoek de bereidheid om aan discriminerende verzoeken mee te werken aanzienlijk lager is dan in het
onderzoek van de Groene Amsterdammer uit 2018. Een betrouwbare methode om de mate van discriminatie vast te stellen en een regelmatige herhaling ervan is nodig om het effect van deze aanpak vast te stellen. Daarom wordt het in de brief van 11 november 2019 aangekondigde onderzoek dit jaar uitgevoerd. Naar verwachting kan ik u begin 2021 over de resultaten ervan berichten.
Bent u bereid een landelijk keurmerk voor makelaars in te voeren, nu makelaars hier zelf om vragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
In het kader van Goed Verhuurderschap wordt onder meer de mogelijkheid bezien om een keurmerk voor verhuurmakelaars in te voeren. Ik volg het verloop van een mede hierop gerichte pilot in Tilburg, voor hierop verdere stappen te zetten.
Bent u bereid een makelaarsvergunning in te voeren, die kan worden ingetrokken bij strafbaar en onacceptabel gedrag zoals discriminatie? Zo nee waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5, omdat naar mijn oordeel een keurmerk en een vergunningsstelsel voor makelaars nauw samenhangen.
Deelt u de mening dat een verhuurdersvergunning, die kan worden ingetrokken als verhuurders discrimineren, wel een effectieve manier kan zijn om discriminatie van woningzoekenden te bestrijden? Zo ja, waarom bevordert u de invoering daarvan niet? Zo nee, waarom niet?
Malafide verhuurders maken zich schuldig aan ongeoorloofde praktijken zoals discriminatie. In de zoektocht naar een effectief instrumentarium tegen de malafide verhuurder passeren ook systemen met verhuurdervergunningen de revue. Via pilots ondersteun ik initiatieven in Groningen en Schiedam op het gebied van verhuurdervergunningen en daarmee bevorder ik de invoering daarvan. Ook in andere steden zijn er interessante initiatieven. Daarbij is het wezenlijk dat lokale problematiek vaak om een vorm van maatwerk vraagt. De bevindingen uit de pilots worden gedeeld met andere geïnteresseerde steden en benut ik bij het verder vormgeven van beleid.
Op welke termijn gaat u conform de aangenomen motie-Nijboer/Ronnes risico’s wegnemen voor gemeenten om een verhuurdersvergunning in te voeren?2
Ik steun in het kader van de aanpak Goed Verhuurderschap pilots van gemeenten, die zien op het invoeren van een vergunningplicht voor verhuurders. Door uitvoering van de pilots ontstaat zicht op de risico’s van dergelijke systemen en wat er voor nodig is om deze weg te nemen. Waar blijkt dat lokale initiatieven aanlopen tegen juridische belemmeringen, wordt dat meegenomen in de uitwerking van een wettelijke grondslag voor gemeenten die de mogelijkheid biedt om maatregelen te treffen tegen malafide verhuurders. Daarover informeerde de Minister voor Milieu en Wonen u eerder per brief.4