Het sluiten van landgoederen met een openstellingssubsidie. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u de artikelen «Prinses Irene trekt aan langste eind in rel om afgesloten wandelpad in Doorn» en «Wrevel over afgesloten fietspad in Pijnenburg, maar geen middel om in te grijpen»?1, 2
Ja.
Deelt u de observatie dat steeds meer landgoederen gesloten worden voor het publiek, waarbij onder meer de coronacrisis als reden wordt aangevoerd?
Eigenaren van opengestelde landgoederen zullen de door de Coronacrisis uitgevaardigde voorschriften moeten eerbiedigen. Dit kan betekenen dat zij genoodzaakt zijn om maatregelen te nemen die de toegankelijkheid van landgoederen beperken, indien de lokale omstandigheden daarvoor aanleiding geven. Bijvoorbeeld wanneer de 1,5 meterafstandregel onvoldoende gewaarborgd kan worden of op aanwijzing van de Veiligheidsregio. Er zijn geen meldingen ontvangen bij RvO.nl dat er daadwerkelijk landgoederen zijn gesloten vanwege coronamaatregelen.
Kunt u aangeven hoeveel landgoederen met een openstellingssubsidie momenteel gesloten zijn voor het publiek?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er gehandhaafd dient te worden voor wat betreft de openstelling bij landgoederen die wel gebruik maken van die subsidie maar de facto niet voldoen aan de voorwaarden voor openstellingssubsidie?
Eigenaren van landgoederen die de status van opengesteld landgoed hebben, ontvangen extra faciliteiten op het gebied van de erf- en schenkbelasting. Om in aanmerking te komen voor deze status moet een landgoed voldoen aan de voorwaarden die zijn opgenomen in het Openstellingsbesluit3. De Belastingdienst controleert regelmatig of landgoederen aan de voorwaarden blijven voldoen.
Kunt u aangeven hoe vaak landgoederen gemiddeld gecontroleerd worden op het voldoen aan de openstellingsvoorwaarden? Zo nee, waarom niet?
In 2019 hebben er ongeveer 100 controles plaatsgevonden die specifiek gericht waren op het aspect van openstelling. Daarnaast is de inschatting dat de openstelling bij enkele honderden andere controles is meegenomen als deelaspect.
Kunt u aangeven hoeveel (en welke) landgoederen in de afgelopen vijf jaar hun openstellingssubsidie zijn kwijtgeraakt omdat ze niet voldeden aan de eisen die de wet stelt voor het verkrijgen van openstellingssubsidie?
Eigenaren van landgoederen die op grond van de NSW zijn aangemerkt als opengesteld landgoed komen in aanmerking voor belastingvoordelen. Naast belastingvoordelen (bijvoorbeeld voor de inkomsten- en overdrachtsbelasting) die gelden voor eigenaren van alle landgoederen, ongeacht of zij opengesteld zijn voor publiek, kent de NSW voor opengestelde landgoederen een extra belastingvoordeel voor de schenk- en erfbelasting. Bij vererving of schenking van een dergelijk landgoed geldt voor die belastingen een verdergaande invorderingsvrijstelling. Er is geen sprake van een openstellingssubsidie. Het aantal landgoederen dat in de afgelopen vijf jaar de status van opengesteld landgoed heeft moeten inleveren omdat ze niet voldeden aan de voorwaarden voor openstelling wordt niet apart geregistreerd en is daarmee niet exact aan te geven. Het gaat echter om een zeer gering aantal gevallen per jaar. Veelal wordt de landgoedeigenaar eerst een mogelijkheid geboden om de situatie van openstelling te herstellen als geconstateerd wordt dat niet voldaan wordt aan de voorwaarden voor openstelling. Indien vervolgens nog niet aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt de status van opengesteld landgoed ingetrokken. Indien die status wordt ingetrokken, kan dit leiden tot (gedeeltelijke) invordering van eventuele claims voor de erf- en schenkbelasting die op grond van invorderingsvrijstelling van de NSW nog niet waren ingevorderd.
Deelt u de mening dat de regels voor openstellingssubsidie zonder aanziens des persoons gehandhaafd dienen te worden, ook in tijden als die van de coronacrisis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u daarop toezien?
Ik deel de mening dat de regels die het Openstellingsbesluit stelt zonder aanziens des persoons gehandhaafd dienen te worden. De bijzondere omstandigheden van de Coronacrisis vereisen tegelijkertijd dat landgoedeigenaren voldoen aan de landelijke richtlijnen. Indien de omstandigheden dit vereisen, bijvoorbeeld bij extreme drukte waardoor de landelijke richtlijnen niet nageleefd kunnen worden, is tijdelijke sluiting van of beperkte toegang tot (een gedeelte van) een landgoed dan ook toegestaan.
Wordt de subsidie met terugwerkende kracht teruggevorderd wanneer wordt geconstateerd dat een landgoedeigenaar of -gebruiker niet voldoet aan de openstellingsvoorwaarden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe vaak in de afgelopen vijf jaar proces-verbaal is opgemaakt van het niet voldoen aan de openstellingsvoorwaarden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Waar kan een burger een melding doen wanneer hij/zij constateert dat een landgoedeigenaar zich niet houdt aan de openstellingsvoorwaarden?
De melding kan worden gedaan bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) met specifieke aanduiding van de niet – of beperkt – opengestelde locatie. RVO.nl zal de melding vervolgens doorgeven aan de Belastingdienst die de melding zal beoordelen en zo nodig de openstelling zal controleren.
Bent u bereid tot instelling van een openbaar register waarin is opgenomen welke landgoederen gebruikmaken van de openstellingssubsidie of andere vormen van overheidssubsidie voor zover die raken aan de publieksfunctie en hoeveel subsidie er is verstrekt? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze? Zo nee, waarom niet en op welke wijze kan sociale controle dan plaatsvinden?
Landgoederen die de status van opengesteld landgoed hebben verkregen worden op een lijst van opengestelde landgoederen geplaatst door RVO.nl. Deze lijst is te vinden op de website van RVO.nl. RVO.nl actualiseert de lijst elk half jaar. De gegevens op deze lijst hebben betrekking op de naam van het landgoed, de provincie en de kadastrale gemeente(n) waarin het landgoed is gelegen. Landgoederen die de status van opengesteld landgoed hebben verloren, worden bij de actualisatie van de lijst afgehaald.
Het onderzoek naar de nevenfuncties van professor Kochenov van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en zijn rol in de promotie van de verkoop van paspoorten |
|
Renske Leijten , Harry van der Molen (CDA), Attje Kuiken (PvdA), Kees Verhoeven (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzendingen van Nieuwsuur van 26 en 27 september 2019 over de verkoop van paspoorten op Malta en de rol van professor Kochenov (RUG) hierin en de vele Kamervragen die daarover tot nu toe gesteld zijn?1
Ja.
Herinnert u zich dat er onafhankelijk onderzoek zou plaatsvinden in opdracht van de RUG, dat in het eerste kwartaal van 2020 zou zijn afgerond, dat het openbaar gemaakt zou worden, naar de inspectie en u gestuurd zou worden en dat de inspectie er een oordeel over zou geven en dat u het onderzoek aan de Kamer zou doen toekomen?
Ja. In antwoord op eerdere vragen van de leden Omtzigt en Van der Molen heb ik aangegeven dat de oplevering van het onderzoeksrapport werd voorzien in het eerste kwartaal van 2020 en dat het rapport van het onderzoek openbaar gemaakt wordt.2 Daarbij heb ik ook aangegeven dat de verspreiding en openbaarmaking een verantwoordelijkheid is van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: RUG) en heb ik toegezegd een afschrift van een door de RUG openbaar gemaakt rapport aan uw Kamer toe te zenden.
Heden is uw kamer bij brief met kenmerk 24674941 geïnformeerd over het onderzoeksrapport. In deze brief heb ik aangegeven dat van de RUG is begrepen dat de oplevering van het onderzoeksrapport door onvoorziene omstandigheden werd vertraagd. Per brief gedateerd 27 mei 2020 ben ik door het College van Bestuur van de RUG geïnformeerd over de besluiten die het bestuur heeft genomen naar aanleiding van het onderzoeksrapport. Het onderzoeksrapport is heden openbaar gemaakt door de RUG, een afschrift van dit rapport heb ik u – conform mijn toezegging – doen toekomen.
Heeft de heer Kochenov tussen september 2019 en nu nog nevenactiviteiten op het gebied van de advisering over de verkoop van paspoorten verricht? Zo ja welke zijn dat dan en hoe beoordelen de RUG en u die activiteiten gedurende het onderzoek?
In de bijlage bij het onderzoekrapport van de commissie Van Keulen/Berenschot is een overzicht opgenomen van activiteiten van de heer Kochenov. Uit dit overzicht komt naar voren dat door de heer Kochenov tussen september 2019 en nu geen nevenactiviteiten op het gebied van advisering over de verkoop van paspoorten zijn verricht. Van de RUG heb ik begrepen dat er ook geen nevenactiviteiten van deze strekking door de heer Kochenov zijn gemeld of anderszins bekend zijn.
Zoals ook in het onderzoeksrapport van de commissie van Keulen/Berenschot is opgenomen is de heer Kochenov wel aanwezig geweest bij een congres in Londen van Henley & Partners op 13 november 2019, ondanks een dringend advies van de decaan om niet te gaan. In het onderzoeksrapport is opgenomen dat de heer Kochenov er voor heeft gekozen dit congres wel te bezoeken omdat het hem niet verboden was, hij de resultaten van de voorpublicatie van de nieuwe – mede door hem ontwikkelde – Quality of Nationality Index (QNI) wilde presenteren en de wetenschappelijke context en ontmoetingen met collega-hoogleraren voor hem relevant waren. Van de RUG heb ik begrepen dat de heer Kochenov de niet-wetenschappelijke onderdelen van het congres niet heeft bezocht. In antwoorden op eerdere Kamervragen is aangegeven dat het kabinet weinig begrip heeft voor de keuze die de heer Kochenov in onderhavig geval heeft gemaakt.3 Dit standpunt is niet gewijzigd na kennisname van het onderzoeksrapport.
Kunt u het rapport, inclusief de reactie van de onderwijsinspectie, aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Met de brief met kenmerk 24674941 heeft uw Kamer een afschrift van het door de RUG openbaar gemaakt rapport ontvangen. In de brief ben ik ook ingegaan op de reactie van de onderwijsinspectie.
Wat vindt u zelf van de conclusies van het rapport en de acties van de Rijksuniversiteit Groningen?
In mijn brief met kenmerk 24674941 ben ik ingegaan op het rapport, het oordeel van de inspectie en heb ik aangegeven hoe ik aankijk tegen de belangrijkste conclusies en maatregelen.
Hoe kan herhaling van een soortgelijke affaire voorkomen worden?
Uit het onderzoeksrapport blijkt dat de heer Kochenov, zijn leidinggevende en de universiteit (i.c. het faculteitsbestuur) bij de naleving en uitwerking van bestaande sectorale regelgeving (cao Nederlandse universiteiten en de sectorale regeling nevenwerkzaamheden 2017) tekort zijn geschoten. Ik kan geen garanties geven op het voorkòmen van soortgelijke affaires. Zoals ook aangegeven in mijn brief met kenmerk 24674941 juich ik toe dat de RUG de naleving, toepassing en handhaving van sectorale regelgeving inzake nevenwerkzaamheden in landelijk overleg agendeert en bespreekt. Ik verwacht over de resultaten hiervan door de VSNU geïnformeerd te worden. De inspectie volgt ook op stelselniveau ontwikkelingen op het terrein van nevenwerkzaamheden en zal hier bij de VSNU, de VH en de KNAW aandacht voor vragen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
Op 26 mei 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd waarom beantwoording binnen de gestelde termijn voor beantwoording van Kamervragen niet mogelijk was.4 Daarbij heb ik ook aangegeven uw Kamer zo spoedig mogelijk te informeren over het rapport en oordeel van de inspectie. Deze toezegging ben ik heden nagekomen.
De berichten dat de meeste bedrijven in de vleessector de RIVM-richtlijnen niet naleven |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u gezien dat vakbonden de noodklok hebben geluid over de situatie in de vleessector, omdat bij de meeste bedrijven de maatregelen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) niet worden nageleefd en er desondanks toch wordt doorgeslacht?1
Ik heb de brief van de vakbonden, waarin zij stellen dat bij de meeste bedrijven de maatregelen van het RIVM niet worden nageleefd, inderdaad gelezen.
Hoe verhoudt dit zich tot uw uitspraak (in antwoord op Kamervragen) dat indien de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) constateert dat slachthuizen zich niet houden aan alle RIVM-richtlijnen, er ook geen keuringen (en dus slachtingen) plaatsvinden?2
Allereerst hebben slachterijen zelf de verantwoordelijkheid om de richtlijnen van het RIVM na te leven en maatregelen te treffen.
De NVWA heeft vanaf het begin van de coronacrisis duidelijk aangegeven dat het werk voor toezichthouders op slachthuizen op een veilige manier moet kunnen worden uitgevoerd.
Daar waar ondanks de door de slachterijen genomen maatregelen de toezichthouders niet conform de RIVM-richtlijnen kunnen werken dan kan de NVWA haar werkzaamheden staken, totdat aan deze onveilige situatie een einde is gekomen en bedrijven er werk van hebben gemaakt om de naleving van de RIVM-richtlijnen beter te implementeren. Dit heeft er enkele malen toe geleid dat de NVWA op een slachthuis haar werkzaamheden tijdelijk heeft opgeschort. De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van die wetgeving. De Inspectie SZW heeft haar meldingenproces aangepast naar aanleiding van Corona. Handhaving vindt plaats overeenkomstig de toelichting op de website van de inspectie. In bijlage vindt u ook de reactie van mijn ministerie op de brief van de vakbonden3.
Is het waar dat de NVWA(-leiding) er al langer van op de hoogte is dat er op diverse slachthuizen niet volgens de RIVM-richtlijnen gewerkt kan worden maar dat de werkzaamheden toch blijven plaatsvinden? Zo ja, sinds wanneer is de NVWA hiervan op de hoogte en welke managementlagen hadden hier kennis van?3
De situatie op de slachthuizen wordt dagelijks binnen de NVWA besproken. Om extra voeling te houden met de situatie op de slachthuizen is een groep van drie ervaren dierenartsen (pluimvee, roodvlees en levend vee) gevraagd om signalen die ook zij vanuit het werkveld opvangen onder de aandacht van het management te brengen. Naar aanleiding van signalen vanuit de NVWA-medewerkers is een arbeidshygiënisch onderzoek bij een aantal slachthuizen gestart om na te gaan of slachthuizen op een adequate manier invulling geven aan hun verplichting om conform RIVM-richtlijnen te werken en de NVWA-medewerkers een veilige werkomgeving te geven. Dit onderzoek wordt op zeer korte termijn afgerond.
In afwachting van de uitkomsten heeft de NVWA besloten om alle dierenartsen op slachthuizen de beschikking te laten hebben over mondmaskers. Tot nu toe was de verplichting tot het dragen van een mondmasker alleen voorgeschreven bij het uitvoeren van de ante mortem keuringen op pluimveeslachthuizen. Nu kunnen alle dierenartsen er bij de uitvoering van hun werkzaamheden op slachthuizen over beschikken. Het is geen verplichting, maar dierenartsen kunnen dit op vrijwillige basis doen. De uitkomst van het nog lopende arbeidshygiënisch onderzoek zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of en, zo ja, welke aanvullende persoonlijke beschermingsmiddelen er voor NVWA voorgeschreven moeten worden om op slachthuizen hun werk RIVM-veilig te kunnen doen.
Kunt u bevestigen dat de vakbonden en andere partijen in de vleessector deze zorgen ook al eerder kenbaar hebben gemaakt aan uw ministerie? Zo ja, wanneer, hoe vaak en wat heeft uw ministerie met deze zorgen gedaan?
Ja. Vanaf de start van de Corona-crisis zijn de NVWA, mijn ministerie en de sectoren met elkaar in gesprek over de continuering van het slachtproces binnen de kaders van de RIVM-richtlijnen. Zo heeft de NVWA al op 23 maart aan de slachthuizen een brief gestuurd waarin een dringend beroep werd gedaan op het uitvoeren van de RIVM-richtlijnen. Knelpunten worden besproken en indien aan de orde worden slachthuizen aangesproken om aanvullende maatregelen te treffen.
Op welk moment werd u zelf geïnformeerd over de zorgen die aan uw ministerie kenbaar zijn gemaakt over de risicovolle omstandigheden in slachthuizen en vleesverwerkende bedrijven?
Op 23 maart ben ik door de NVWA geïnformeerd over de brief waarin aan de slachthuizen een dringend beroep werd gedaan op het uitvoeren van de RIVM-richtlijnen.
Op welk moment was het u zelf bekend dat de NVWA(-leiding) ervan op de hoogte was dat de RIVM-richtlijnen in diverse slachthuizen niet worden nageleefd en dat desondanks de slacht toch door bleef gaan?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 2 inzake de handelwijze van de NVWA.
Kunt u zich herinneren dat er Kamervragen zijn gesteld over het niet (kunnen) naleven van de RIVM-richtlijnen in slachthuizen?4
Ja.
Waarom heeft u (toen) niet aan de Kamer gemeld dat uw ministerie alarmerende signalen had over de risicovolle omstandigheden in slachthuizen en vleesverwerkende bedrijven?
De brief van de vakbonden was mij bekend, maar uit navraag bij de NVWA bleek niet dat de RIVM-richtlijnen op grote schaal niet worden nageleefd. Daar waar er wel sprake was van niet naleving van de RIVM-richtlijnen is door de NVWA handelend opgetreden. Dagelijks worden de signalen en meldingen besproken binnen het managementteam van de verantwoordelijke directie binnen de NVWA en wordt actie ondernomen als daar aanleiding toe is.
Waarom heeft u (toen) niet aan de Kamer gemeld dat de NVWA(-leiding) ervan op de hoogte was dat de RIVM-richtlijnen in diverse slachthuizen niet (kunnen) worden nageleefd en dat de slacht desondanks toch door bleef gaan?
Ik herken mij niet in het beeld dat over de hele linie maatregelen niet worden nageleefd. Daar waar maatregelen niet worden nageleefd, worden slachthuizen hier op aangesproken en worden indien nodig maatregelen genomen. Dit heeft in enkele gevallen geleid tot het tijdelijk stilleggen van het slachtproces. Daarnaast heeft de NVWA arbeidshygiënisch onderzoek laten doen op slachthuizen om te bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn voor de veiligheid van de eigen medewerkers. Dit onderzoek wordt op zeer korte termijn afgerond.
Waarom schreef u op 7 mei aan de Kamer dat «tot op heden de slachthuizen in samenspraak met de NVWA en sectoren er goed in zijn geslaagd om de aangeboden dieren te slachten» en verzweeg u de problemen rond het niet naleven van de RIVM-richtlijnen in de slachthuizen en vleesverwerkende bedrijven?5
Met de door de slachthuizen genomen maatregelen om de RIVM-richtlijnen na te leven was er geen reden om het slachtproces als geheel te stoppen. Zoals uit mijn beantwoording op vraag 8 en 9 blijkt, bestaat niet het beeld dat over de hele linie de RIVM-richtlijnen niet nageleefd worden.
Erkent u dat u de Kamer verkeerd heeft geïnformeerd?
Nee.
Erkent u dat u de Kamer informatie heeft onthouden?
Nee.
Welke verklaring heeft u daarvoor?
Ik herken het gestelde in vraag 11 en 12 niet.
Heeft u kennisgenomen van de aangenomen motie-Van Esch/Ouwehand (Kamerstuk 25 295, nr. 345) die de regering verzoekt af te dwingen dat de RIVM-richtlijnen worden nageleefd in alle slachthuizen en vleesverwerkende bedrijven, aangevuld met het verzoek om binnen een week te laten weten hoe de motie zal worden uitgevoerd?
Ik heb kennisgenomen van de aangenomen motie-Van Esch/Ouwehand. Zeer binnenkort ontvangt u een reactie op de wijze waarop uitvoering aan de motie wordt gegeven.
Kunt u ook deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ik heb uw Kamer deze beantwoording zo spoedig als mogelijk doen toekomen.
De kabinetsmaatregelen rondom stikstof |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
Bent u bekend met de deskundigenmemo van dr. ir. A.B. Van den Burg en dr. R. Bobbink «Deskundigenadvies Stikstof in perspectief» van 31 maart 2020?1
Ja.
Deelt u de mening dat de policy-brief d.d. 19 december 2019 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en de technische briefing d.d. 28 januari 2020 door het PBL aan de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit onduidelijkheid hebben opgeroepen over het belang van het niet meer overschrijden van de (wetenschappelijk onderbouwde) kritische depositiewaarden (KDW) bij alle Natura 2000-gebieden om een gunstige staat van instandhouding te bereiken?2
De wetenschappelijke betekenis van de KDW'en wordt door het kabinet erkend. In de Kamerbrief waarin het kabinet de structurele aanpak presenteert (Kamerstuk 35 334, nr. 82), wordt onder meer, via de streefwaarde, ingezet op het niet meer overschrijden van de KDW en daarnaast wordt tevens is gezet op maatregelen gericht op natuurversterking en -herstel. Daarmee is de aanpak in lijn met de policy-brief van het PBL en wordt de definitie van de KDW, zoals gehanteerd door Van Dobben e.a. (2012)3, onderschreven. Of de technische briefing van het PBL onduidelijkheid heeft opgeroepen, kan ik niet beoordelen.
Deelt u de mening dat het onderschrijden van kritische depositiewaarden een noodzakelijke voorwaarde is voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding en dus niet uitruilbaar is met maatregelen gericht tegen verdroging of versnippering? Zo nee, kunt u aangeven op grond van welk wetenschappelijk onderzoek blijkt dat dit geen noodzakelijke voorwaarde zou zijn?
Realisatie van de doelen van de Vogel- en de Habitatrichtlijn, het in een gunstige staat van instandhouding brengen en het houden van beschermde soorten en habitats vraagt om meer maatregelen dan alleen het terugdringen van de stikstofdepositie. Daarom zijn integrale oplossingen nodig, zoals ik in mijn brief van 24 april jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 82) heb aangegeven. Dit betekent echter naar mijn oordeel niet dat maatregelen om de stikstofdepositie terug te dringen vervangen kunnen worden door andere maatregelen.
In beginsel is het bereiken van de KDW vanuit het natuurperspectief altijd positief. Dan is immers met wetenschappelijke zekerheid te stellen dat er geen sprake is van aantasting van de natuurlijke kenmerken van een gebied als gevolg van stikstofdepositie. Momenteel wordt, met inschakeling van dr. Bobbink, onderzoek gedaan naar de vraag of (duurzame) natuurmaatregelen soelaas kunnen bieden voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen in die situaties waar de KDW (nog) niet wordt onderschreden. Als de resultaten beschikbaar zijn, zal die worden betrokken in de aanpak van de stikstofproblematiek.
Is het juist dat de structurele aanpak stikstof, waarover u de Kamer op 24 april 2020 hebt geïnformeerd, op het onderdeel «stikstofdepositiereductie door middel van bronmaatregelen» een streefwaarde ten doel stelt die inhoudt dat het oppervlak van Natura 2000-gebieden dat overbelast is met stikstof af zal nemen van ongeveer 78% nu naar 50% in 2030?3
Ja, dit is juist. Op basis van de tabel «Depositie per gebied (Aerius 2018)»5 kan worden geconcludeerd dat in 2018 op circa 78% van de hectares met stikstofgevoelige habitats sprake was van een overschrijding van de KDW. Het kabinet streeft er inderdaad naar om in 2030 op ten minste 50 procent van de hectares met stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden de stikstofdepositie onder de kritische depositiewaarden (KDW) te brengen.
Klopt de inschatting dat de gemakkelijkste manier om dit doel te bereiken te bereiken, het verlagen van depositie op de plekken waar op dit moment de KDW weinig wordt overschreden is, waarbij de weinig belaste plekken door dit beleid zullen opknappen, maar de zwaarst getroffen gebieden nauwelijks profiteren en ernstig gevaar lopen om onomkeerbaar te verslechteren?
Het maatregelenpakket uit de brief van 24 april (Kamerstuk 35 334, nr. 82) leidt tot een brede reductie van stikstofdepositie: in alle gebieden zal de stikstofdepositie dalen. Zowel ammoniak als stikstofoxiden leggen behoorlijke afstanden af, waardoor bronmaatregelen per definitie de stikstofdeken verlagen en daarmee tot (substantiële) stikstofvermindering in alle Natura 2000-gebieden leiden. De genomen maatregelen hebben dus ook positieve effecten op gebieden die in 2030 niet onder de KDW gebracht kunnen worden. Ook voor deze gebieden wordt goed in kaart gebracht welke combinatie van natuur(herstel)maatregelen en aanvullende stikstofreductiemaatregelen nodig zijn om verslechtering te voorkomen en te komen tot het dichterbij brengen van realisatie van de instandhoudingsdoelen. Daarnaast geldt dat de inzet van de structurele aanpak niet na 2030 niet stopt. Als onderdeel van de reguliere monitoring en bijstellingssystematiek zal periodiek bepaald worden welke maatregelen er nodig zijn om ook na 2030 te werken aan natuurherstel en -versterking en reductie van stikstofdepositie.
Erkent u dat bovenstaande insteek uitdrukkelijk niet is toegestaan binnen de Habitatrichtlijn? Kunt u, wetenschappelijk onderbouwd, aannemelijk maken dat dit scenario, dat duidelijk in strijd is met de Habitatrichtlijn, niet gaat optreden? In hoeverre zorgt u ervoor dat voorkomen wordt dat deze insteek in de praktijk zal optreden in de lopende gebiedsprocessen?
De structurele aanpak verlaagt de stikstofdepositie in alle gebieden. Er vindt in veel gebieden ook herstel plaats, wat eraan bijdraagt dat de stikstofgevoelige natuur in een gunstige staat van instandhouding wordt gebracht. Daarmee is deze aanpak niet in strijd met de Habitatrichtlijn. Ook wordt zo voorkomen dat de gesuggereerde insteek in de gebiedsgerichte aanpak zal optreden. Met een monitorings- en bijsturingssystematiek wordt bovendien bijgehouden of de condities voor behoud en herstel van instandhouding worden behaald en of het maatregelenpakket of de streefwaarde bijstelling behoeven.
Kunt u toelichten wat u verstaat onder «streefwaarde»? Wordt hiermee bedoeld enkel een bestuurlijke inspanningsverplichting zonder gevolgen indien de streefwaarde niet wordt gerealiseerd, of zal dit een juridisch bindende norm zijn? Indien het enkel een inspanningsverplichting betreft, welke zekerheid kan dan aan die waarde worden ontleend en hoe verhoudt dit zich dan tot de eisen die voortvloeien uit de uitspraak van de Raad van State over het Programma Aanpak Stikstof (PAS)?
Het klopt dat de formulering «streefwaarde» aangeeft dat de depositiedoelstelling geen resultaatsverplichting maar een inspanningsverplichting betreft, waarbij deze zo zal worden vormgegeven dat deze gericht is op het doel tot het reduceren van stikstofdepositie op daarvoor stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden. Het hanteren en in regelgeving vastleggen van een streefwaarde is naast een bewerkstelliging van de verplichtingen die volgen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn ook een belangrijke stip aan de horizon voor stikstofuitstotende sectoren. Het geeft richting aan het ambitieniveau van het programma en biedt zo ook duidelijkheid over de langjarige inzet van het kabinet. Dat er geen resultaatsverplichting is, betekent niet dat de inspanning ook minder zal zijn. Sterker nog: door wettelijke verankering ontstaat er de verplichting om continu te bezien of de verwachting blijft dat de streefwaarde wordt behaald. Als dat niet het geval is, dienen hier extra maatregelen voor genomen worden. Met een robuust en geloofwaardig pakket van maatregelen zet het kabinet volop in om de streefwaarde te realiseren.
Aan de streefwaarde als zodanig is niet het identificeren en uitgeven van ruimte voor economische ontwikkelingen gekoppeld of een verdeling van ontwikkelruimte die ontstaat wanneer overbelasting van stikstofdepositie wordt teruggebracht. Ook hierdoor verschilt de huidige aanpak wezenlijk met die van het PAS.
Kunt u de antwoorden geven voordat het debat over de Kamerbrief van 24 april en de kabinetsmaatregelen omtrent stikstof plaatsvinden?
Ja.
Het bericht ‘Wie vormen het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH)?' |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geeft aan dat het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) een publiek-private samenwerking betreft binnen een team van professionals uit ziekenhuizen, academische centra, leveranciers en producenten, deelt u de mening dat het geheel transparant moet zijn welke partijen lid zijn van het LCH?1
Het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) is een tijdelijke publiek-private samenwerking, zonder winstoogmerk. Het LCH is opgericht op initiatief van de zorgsector, in opdracht van het Ministerie van VWS, voor deze crisisperiode. Het LCH is een krachtenbundeling van kennis en expertise. Het functioneert als tijdelijk samenwerkingsverband van deskundigen, om veel beschermingsmiddelen te verwerven en bij de zorgverleners te krijgen. In het LCH werken deskundigen uit de hoek van zorgaanbieders, distributiebedrijven, transporteurs en producenten van persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen samen. Het LCH bestaat uit personen en niet uit organisaties en instellingen. Wel brengen deze personen in een aantal gevallen netwerken van hun organisatie in, die kunnen bijdragen aan het oplossen van het PBM tekort in de zorg. Het LCH is geen vereniging. Deelnemers zijn dus geen lid.
We onderscheiden de volgende groepen personen:
Bij het bovenstaande kan nog het volgende worden opgemerkt.
Welke partijen nemen deel aan het LCH?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven welke personen lid zijn van het LCH, zowel individueel als in de rol van vertegenwoordigers van de bij het antwoord op vraag 2 genoemde partijen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de precieze taakverdeling binnen het LCH? Welke partij heeft welke taak en welke partij heeft welke doorzettingsmacht?
Het Ministerie van VWS is opdrachtgever van het LCH via een daarvoor speciaal benoemde project directeur-generaal. Het Ministerie van VWS besluit welke hulpmiddelen door het LCH moeten worden ingekocht en tegen welke prijs. Daarnaast stelt het Ministerie van VWS de verkoopprijzen van de in te kopen persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen vast. Tevens faciliteert het ministerie het LCH waar dat nodig is en staat garant voor eventuele financiële risico’s.
Is er een bepaalde partij eindverantwoordelijk binnen het LCH? Zo ja, welke partij?
Zie antwoord vraag 4.
Is sprake van (de schijn van) belangenverstrengeling van betrokken personen of partijen? Wordt op de een of andere manier door een (of meerdere) bij het LCH betrokken partijen geld verdiend of op andere wijze geprofiteerd van de werkzaamheden binnen het LCH? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Het LCH is ingericht om te voorzien in de aanvullende vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen, die er als gevolg van de Corona uitbraak is ontstaan. Daarnaast kunnen zorginstellingen ook via hun reguliere inkoopkanalen beschermingsmiddelen bestellen. Het LCH is daarmee bedoeld om te voorzien in de meervraag die de normale kanalen niet aankonden. Deelnemers aan het LCH hebben geen voorkeurspositie waar het gaat om het verkrijgen van opdrachten/bestellingen van het LCH. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u exact schetsen hoe de LCH tot stand is gekomen?
Als gevolg van de Coronacrisis is een mondiaal tekort aan beschermingsmiddelen ontstaan. De reguliere leveranciers waren niet meer in staat te voorzien in de noodzakelijke voorraden aan persoonlijke beschermingsmiddelen. Daarom heeft de zorgsector VWS gevraagd de krachten te bundelen en de inkoop en de verdeling van beschermingsmiddelen, centraal op te pakken. De inkoop van deze producten werd in eerste instantie uitgevoerd door een centraal team van inkopers van ziekenhuizen. De verdeling van de beschermingsmiddelen vond plaats door de GGD-GHOR, in samenspraak met het ROAZ-netwerk.
Naarmate de centrale inkoop van beschermingsmiddelen verder werd opgeschaald, ontstond de behoefte hiervoor een aparte inkooporganisatie in te richten. Mijn ambtsvoorganger heeft daarom samen met een team van professionals uit ziekenhuizen, academische centra, leveranciers en producten een gezamenlijk initiatief opgericht: het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH). Het LCH is operationeel sinds 23 maart jl.
Het verstrekken van volledige dossiers aan gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire |
|
Renske Leijten , Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Hoeveel gedupeerden die hun dossier hebben opgevraagd hebben 5 mei 2020 een brief ontvangen met daarin uitstel van het toesturen van hun persoonlijke dossier?1
In totaal hebben per 14 mei jl. 633 personen de brief ontvangen. Deze brief is niet alleen om betrokkenen de voortgang te laten weten maar ook wordt in de brief aangegeven dat Toeslagen hen telefonisch zal benaderen om uit te zoeken aan welke informatie de grootste behoefte is.
Snapt u dat het voor mensen die hun dossier al hebben ontvangen zeer vreemd overkomt om de uitstelbrief te ontvangen en dat zij daardoor niet het idee hebben dat de crisisorganisatie de administratie op orde heeft?
Ja dat snap ik. Helaas is aan 13 personen toch deze brief verzonden, terwijl zij al in het bezit waren van hun dossier. Met hen is inmiddels telefonisch contact opgenomen.
Waarom bent u overgegaan tot het uitstellen van het toesturen van dossiers, terwijl mensen al enkele maanden tot meer dan een half jaar wachten op hun gegevens?
Omdat ik wil dat deze ouders zo snel mogelijk precies de informatie kunnen krijgen die zij van de Belastingdienst willen hebben over hun persoonlijke situatie. Gebleken is dat de eigenlijke informatiebehoefte niet altijd aansluit bij het ingediende verzoek «inzage dossier». Daarnaast is gebleken dat het samenstellen van een dossier zeer tijdrovende is, veel menskracht van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen vergt, terwijl deze organisatie ook druk bezig is met het (voorbereiden van) de financiële compensatie aan gedupeerde ouders. Gemiddeld duurt het samenstellen van een dossier 400 uur. In de op 28 april jl. toegestuurde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag heb ik de uitdagingen geschetst om tegemoet te komen aan de wens tot inzage in de dossiers.2 Het tijdig, volgens de eerder gecommuniceerde termijn van 12 weken, vervaardigen van alle nog openstaande aanvragen van dossiers is gezien de benodigde menskracht onmogelijk. De redenen hiervoor zijn dat de dossiers zijn opgebouwd uit vaak honderden documenten en soms duizenden pagina’s die opgeslagen zijn in verschillende systemen. De betreffende documenten moeten worden hernoemd en in de juiste volgorde geplaatst, zodat de documenten op een logische volgorde in de dossiers terecht komen. De documenten moeten vervolgens handmatig worden gelakt om te voorkomen dat privacy-gevoelige gegevens over anderen dan de aanvrager zichtbaar zijn. De huidige werkwijze houdt in dat de persoon die het dossier heeft opgevraagd, wordt gebeld. In dat gesprek wordt de informatiebehoefte vastgesteld. Vervolgens wordt een afspraak gepland om de vragen te beantwoorden. Wanneer de ouder na de gesprekken alsnog een volledig dossier wenst te ontvangen, zal het dossier uiteraard worden samengesteld. Met deze werkwijze wordt geprobeerd sneller antwoord te geven op vragen die de ouder heeft over zijn dossier. Over deze nieuwe werkwijze heeft overleg plaatsgevonden met de Nationale ombudsman waarbij suggesties van zijn kant in het procesontwerp zijn meegenomen. De Nationale ombudsman zal toezicht houden op deze nieuwe werkwijze.
Hoeveel mensen hebben documenten die betrekking hebben op de besluitvorming over het stopzetten en terugvorderen van kinderopvangtoeslag aangevraagd via de ter beschikking gestelde brief van de Bond voor Belastingbetalers?2 Hoeveel van deze dossiers zijn verschaft en hoeveel mensen hebben een brief gekregen met uitstel?
Deze subgroep van de dossierverzoeken is niet specifiek in beeld gebracht. De dossierverzoeken worden niet geregistreerd aan de hand van het gebruikte format, zoals dat van de Bond van Belastingbetalers.
Hoeveel mensen hebben hun dossier opgevraagd na de actie van gedupeerden in Rotterdam op 11 november 2019?3 Hoeveel daarvan hebben hun dossier inmiddels ontvangen en hoeveel wachten nog op antwoord?
In totaal hebben per 14 mei jl. 661 ouders hun dossier opgevraagd. Hiervan hebben 41 ouders, die hun verzoek hebben gedaan op 11 of 12 november, hun dossier ontvangen. 620 Ouders moeten hun dossier nog krijgen, 29 hiervan maken nu onderdeel uit van de eerste groep met deze werkwijze.
Hoe verlopen de gesprekken die gevoerd worden met mensen die gebeld worden om te weten welke informatie zij precies willen hebben?
De gesprekken met deze mensen zijn vaak lang en emotioneel. Het gaat soms om mensen die het vertrouwen in de Belastingdienst zijn kwijtgeraakt. Toch blijkt dat in veel gevallen mensen het prettig vinden om gehoord te worden en een persoonlijk behandelaar toegewezen te krijgen. Daarnaast blijkt inderdaad dat in veel gevallen de eigenlijke informatiebehoefte niet altijd aansluit bij het ingediende verzoek «inzage dossier», maar ook geholpen zijn met het toesturen van een samenvatting of een concreet antwoord op hun vragen.
Welke inspanning is er, na het versturen van de laatste dossiers in februari, gepleegd om meer dossiers van gedupeerden samen te stellen? Klopt de indruk dat het samenstellen stil is komen te liggen na de laatste verzending? Kunt u uw antwoord toelichten?
Graag wil ik benadrukken dat mijn eerste prioriteit ligt bij het herstel en compensatie van en voor de gedupeerde ouders. Er is voor de ouders die verzocht hebben om inzage in hun dossier afgelopen maanden gewerkt aan een nieuwe werkwijze (zie ook vraag 3). Enerzijds omdat gebleken is dat de eigenlijke informatiebehoefte niet helemaal aansluit bij het verzoek «inzage dossier» van de ouders, anderzijds omdat het samenstellen van een dossier een tijdrovende klus is, die veel menskracht vergt. Daarnaast wil ik maximaal maatwerk leveren, omdat gebleken is dat daar de behoefte van de ouders ligt. Overigens wil ik wel graag benadrukken dat voor de herbeoordeling ten behoeve van herstel en compensatie het niet noodzakelijk is om eerst een compleet dossier per gedupeerde samen te stellen.
Erkent u dat mensen simpelweg willen weten op basis van welke gronden is beoordeeld waarom er geen recht op kinderopvangtoeslag was en zelfs alles voor meerdere jaren moest worden teruggevorderd? Erkent u tevens dat zij die informatie verdienen te hebben voordat hun zaak wordt bekeken vanuit de crisisorganisatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja ik snap heel goed dat betrokkenen precies willen weten op basis van welke documenten en/of bewijzen er indertijd beslissingen genomen waardoor ze zich, soms al jaren, zwaar gedupeerd voelen. Ik wil daarom inzetten op maatwerk voor deze groep, inclusief persoonlijke gesprekken waar ik zelf ook bij aanwezig ben geweest, in plaats van het uitsluitend toesturen van documenten. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. Wanneer de ouder na de gesprekken alsnog een volledig dossier wenst te ontvangen, zal het dossier uiteraard worden samengesteld.
Kunt u aangeven waarom het zo moeilijk is om de onderliggende documentatie die betrekking heeft op de besluitvorming rond recht op kinderopvangtoeslag, het terugvorderen ervan en vaak het oordeel dat iemand met opzet/ grove schuld heeft gehandeld, te genereren?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Wanneer de Belastingdienst geen onderliggende documentatie (meer) heeft, hoe gaan gedupeerden dan ooit herbeoordeeld worden op hun recht op kinderopvangtoeslag en eventuele compensatie? Kunt u aangeven hoe dit probleem ondervangen gaat worden?
In mijn brief van 13 maart jl. heb ik aangegeven dat het voor de beginjaren van het Toeslagenstelsel (2005 tot en met 2009) onwaarschijnlijk is dat Toeslagen over alle noodzakelijke informatie beschikt om het recht op reparatie voor alle ouders volledig te kunnen beoordelen.5 Mogelijk hebben ook ouders geen documenten meer uit deze periode Ik doe mijn uiterste best om in samenwerking met bijvoorbeeld banken en opvangorganisaties te kijken welke informatie nog bij hen kan worden opgevraagd. Er moet beoordeeld worden of het aannemelijk is dat er op grond van de wel beschikbare gegevens en de context van het specifieke geval aanspraak bestaat op herstel. Ondanks inspanningen van alle betrokken partijen blijft het mogelijk dat voor een deel van de ouders niet kan worden vastgesteld of zij in aanmerking komen voor reparatie en dat deze niet kan worden toegekend.
Welk perspectief is er om mensen hun dossier of op zijn minst de onderliggende documentatie te verstrekken die leidde tot het stopzetten en terugvorderen? Wanneer krijgen mensen wél hun gegevens?
De betrokken personen worden deze maand gebeld. In die gesprekken wordt gevraagd naar hun informatiebehoefte. Als deze inventarisatie is afgerond kan en zal een globale planning gemaakt worden van wanneer en hoe hier zo goed én snel mogelijk recht aan kan worden gedaan.
Klopt het dat een burger krachtens de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), artikel 15 het recht heeft om binnen vier weken (of wanneer de Belastingdienst uitstel vraagt binnen acht weken) recht heeft om al zijn/haar gegevens in te zien bij de Belastingdienst?
De AVG geeft een burger verschillende rechten, waaronder het recht op inzage. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene onverwijld en in ieder geval binnen een maand na ontvangst van het verzoek krachtens de artikelen 15 tot en met 22 informatie over het gevolg dat aan het verzoek tot inzage is gegeven. Afhankelijk van de complexiteit van de verzoeken en van het aantal verzoeken kan die termijn indien nodig met nog eens twee maanden worden verlengd. De verwerkingsverantwoordelijke stelt de betrokkene binnen één maand na ontvangst van het verzoek in kennis van een dergelijke verlenging. In dit verband merk ik op dat via het inzagerecht op grond van de AVG, een betrokkene inzage kan krijgen in de persoonsgegevens die de Belastingdienst over hem verwerkt en informatie kan krijgen over het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt en of, en zo ja met wie, de persoonsgegevens worden gedeeld. Onder persoonsgegevens wordt verstaan alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, zoals naam, adres, woonplaats en het burgerservicenummer. Het gaat hierbij dus niet om bevindingen uit en oordeelsvorming gebaseerd op onderzoeken.
Zoals uw Kamer ook opmerkt in de vraagstelling is door de betrokken ouders om het volledige dossier verzocht, teneinde te weten te komen op basis waarvan is de Belastingdienst/Toeslagen tot het oordeel is gekomen dat er geen recht op kinderopvangtoeslag meer was. Ouders hebben dan in beginsel niets aan feitelijke persoonsgegevens die op basis van een AVG-inzageverzoek kunnen worden verstrekt, maar hebben behoefte aan de bevindingen uit onderzoeken en oordeelsvorming. Om deze reden zijn verzoeken om een kopie van het volledige dossier niet behandeld als een verzoek conform artikel 15 van de AVG.
Bent u bekend met de uitvoeringswet AVG, waarvan artikel 34 luidt: «Een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening wordt genomen binnen de in artikel 12, derde lid, van de verordening genoemde termijnen en geldt, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.»?
Ja.
Heeft u tijdig (binnen een maand of na verdaging binnen drie maanden) een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking genomen op de inzageverzoeken? Zo nee waarom heeft u geen formele besluiten gestuurd?
Zoals in het antwoord op vraag 12 is beschreven, zijn de dossierverzoeken niet behandeld als een verzoek conform artikel 15 van de AVG. Dit houdt in dat er op deze verzoeken geen beslissingen zijn genomen die kwalificeren als een besluit, waarvoor bezwaar en beroep openstaat.
Indien u geen formeel besluit genomen heeft, kunnen de ouders dan op grond van artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de Belastingdienst formeel in gebreke stellen en binnen twee weken het dossier eisen?
De Belastingdienst is op basis van de Awb verplicht om een besluit deugdelijk te motiveren. De motiveringsplicht ziet met name op het geven van een onderbouwde uitleg waarom het besluit is genomen. Om dit te ondersteunen kan het noodzakelijk zijn om stukken te verstrekken. Al bij het oorspronkelijke besluit (tot bijvoorbeeld neerwaartse correctie van de toeslag of het ongegrond verklaren van een bezwaarschrift) had de informatie die hieraan ten grondslag lag met de ouders moeten worden gedeeld. Als er geen motivering is gegeven en de belanghebbende hier later om verzoekt, dient er binnen een redelijke termijn alsnog een motivering te worden verstrekt.
Het verstrekken van (stukken ter ondersteuning van) de motivering maakt onderdeel uit van het oorspronkelijke besluit en vormt geen op zichzelf staand besluit dat binnen een vastgestelde termijn moet worden genomen. Ook het verzoek om een motivering is geen aanvraag om een besluit als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Artikel 6:12 van de Awb is derhalve niet van toepassing.
Uiteraard moet er binnen een redelijke termijn gehoor worden gegeven aan een verzoek om een nadere motivering. Wat een redelijke termijn is, hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de complexiteit van de zaak en de grootte van het dossier. Hierbij speelt een grote rol dat de Belastingdienst/Toeslagen geen eenduidige klantdossiers heeft die een-op-een verstrekt kunnen worden. Over burgers zijn gegevens opgeslagen over meerdere soorten toeslagen, meerdere jaren en meerdere vormen van behandeling. Het systeem van bevoorschotting en definitieve toekenning brengt een veelheid aan tussentijdse wijzigingen mee, die in verschillende fasen en teams worden behandeld. Het gaat dan bijvoorbeeld over dienstverlening, toezicht, bezwaar, beroep en klacht. Om aan de vraag van ouders te voldoen en alle beschikbare informatie te verstrekken, moet informatie uit diverse systemen worden uitgeprint en gebundeld in mappen. Dit vergt geruime tijd, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat ouders, die dan binnen twee weken geen besluit krijgen en het dossier, een dwangsom per dag kunnen vragen bij de Belastingdienst (ex artikel 4:17 Awb)?
Nee, dat klopt niet. Het verstrekken van (stukken ter ondersteuning van) de motivering maakt onderdeel uit van het oorspronkelijke besluit en vormt geen op zichzelf staand besluit dat binnen een vastgestelde termijn moet worden genomen. Derhalve is artikel 6:12 van de Awb niet van toepassing en kan ook artikel 4:17 van de Awb geen toepassing vinden.
Waarom heeft u afgezien van het nemen van formele beschikkingen bij de vraag om inzage (die overigens onder de AVG vormvrij mag worden ingediend)?
Zoals in de antwoorden op vraag 12 en 14 aan de orde is gesteld zijn de verzoeken om inzage niet behandeld als een verzoek conform artikel 15 van de AVG. De betrokken ouders hebben gevraagd om inzage in hun dossier om informatie te krijgen over de bevindingen uit onderzoeken en de oordeelsvorming die tot de stopzetting of neerwaartse correctie van de kinderopvangtoeslag hebben geleid. Deze informatie kan niet worden verkregen met een verzoek tot inzage op grond van artikel 15 van de AVG. Een dergelijk verzoek beperkt zich namelijk slechts tot feitelijke persoonsgegevens.
Lukt het u om ofwel binnen twee weken de dossiers te geven, dan wel een formeel besluit te nemen, dan wel een schadevergoeding toe te kennen, omdat de Belastingdienst hier wederom in gebreke blijft ten opzichte van de ouders (graag een uitgebreid antwoord)?
Zie hiervoor ook bovenstaande antwoorden. Alle ouders zullen nog deze maand gebeld worden en zal geïnventariseerd worden waar precies hun behoeft ligt en hoe hier vanuit de Belastingdienst zo goed en snel mogelijk aan voldaan kan worden.
Wat is de uiterste datum, waarop mensen die vorig jaar hun hele dossier gevraagd hebben, dat dossier ook krijgen?
Hierover informeer ik uw kamer volgende maand.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden i.v.m. de gesprekken van 18 mei en het debat van 19 mei?
Deze antwoorden zijn voor het debat, dat gepland is op 26 mei, verstuurd.
Een mogelijke Europese ‘NASA’ waarin onderzoekinstituten op het gebied van luchtvaart nauwer samenwerken |
|
Eppo Bruins (CU), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Duurzame vlucht; Oplossing schoner vliegen dichterbij door corona»?1
Ja.
Kunt u schetsen op welke wijze onderzoekinstituten op het gebied van luchtvaart op dit moment met elkaar samenwerken?
De kennisinstellingen in Europa die gericht zijn op luchtvaart, werken veelvuldig met elkaar samen en kennen diverse organisatorische verbanden om die samenwerking zo effectief als mogelijk te maken. Op initiatief van de Europese Commissie is in 2001 ACARE (Advisory Council for Aviation Research and Innovation in Europe) opgericht, waarin 40 organisaties deelnemen om de Europese strategische kennisagenda voor de luchtvaart vorm te geven. Vanuit Nederland nemen onder andere het Nederlands Lucht- en Ruimtevaart centrum (NLR), de TUDelft, KLM en Fokker Technologies deel aan ACARE. In 2011 heeft ACARE een langetermijnvisie voor de luchtvaart «Flightpath 2050» opgesteld. Vanuit deze visie is de «Strategisch Research and Innovation Agenda» (SRIA) voortgekomen. Deze agenda wordt gebruikt als basis voor de onderzoeksprogramma’s die in kader van het brede EU-onderzoeksprogramma Horizon 2020 en diens opvolger Horizon Europe plaatsvinden, zoals Clean Sky (gericht op verduurzaming van vliegtuigen) en SESAR (gericht op modernisering van de luchtverkeersleiding in Europa). Deze onderzoeksprogramma’s zijn zodanig opgezet dat de beste kennis van Europa wordt ingezet en samenwerking tussen instituten wordt bevorderd.
EREA (Association of European Research Establishments in Aeronautics) is het samenwerkingsverband van de belangrijkste luchtvaart onderzoeksinstituten in Europa. Het NLR is vanuit Nederland lid van deze organisatie en op dit moment voorzitter van EREA. EREA heeft Flightpath 2050 en de SRIA omarmd als richtinggevend voor de kennisontwikkeling. Zij heeft daar een eigen Joint Research Initiative «Future Sky» aan gekoppeld, waarin nationale onderzoeken op gebied van veiligheid, hinder en voorstuwing worden gecoördineerd. De langste en meest intensieve samenwerking vindt plaats tussen de instituten in Nederland en Duitsland. De stichting DNW (Duits Nederlandse Windtunnels) is bijvoorbeeld een werkverband waarin het Duitse DLR en het Nederlandse NLR samen windtunnels exploiteren om bijvoorbeeld vliegtuigen en vliegtuigmotoren te onderzoeken. Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk exploiteren ook samen de Europese Transonische Windtunnel. NLR en DLR werken binnen AT-One tevens samen op gebied van Air Traffic Management. Op wereldschaal werkt NLR binnen IFAR samen met onderzoeksinstellingen, zoals NASA.
Binnen Nederland werken in het kader van het Akkoord Duurzame Luchtvaart van de Duurzame Luchtvaarttafel kennisinstellingen, zoals de NLR en TU Delft (faculteit lucht- en ruimtevaart), bedrijfsleven en overheid samen aan de verduurzaming van de luchtvaart. Daarnaast bestaat al langer het samenwerkingsverband Lucht- en Ruimtevaart Nederland (LRN) van kennisinstellingen en bedrijven op gebied van luchtvaart.
Kunt u aangeven hoe u aankijkt tegen de suggestie van Michel Peters (directeur van het Koninklijk Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum NLR en voorzitter van de Europese koepel EREA) voor een Europese «NASA», waarin de onderzoeksinstituten op gebied van luchtvaart nauwer met elkaar samenwerken? Hoe zou dit er precies uit kunnen zien en welke effecten verwacht u dat dit met zich mee kan brengen?
De opgave om de luchtvaart te verduurzamen is groot en hiervoor is een goede en nauwe samenwerking binnen Nederland en Europa tussen instellingen op het gebied van kennis en innovatie voor luchtvaart erg belangrijk. Zoals bij vraag 2 aangegeven bestaan er al diverse samenwerkingsverbanden en onderzoeksprogramma’s.
Ik steun de suggestie voor een steeds nauwere Europese samenwerking tussen de verschillende nationale onderzoeksinstituten. Het bij vraag 2 genoemde DNW is een goed voorbeeld van samenwerking om kennisinfrastructuur samen te brengen, daarmee de kosten te verlagen en tegelijkertijd de kwaliteit hoog te houden.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om binnen Europa in te zetten op een samenvoeging van al die onderzoekinstituten in één organisatie. Ik merk daarbij op dat NASA (National Aeronautics and Space Administration) geen samenwerkingsverband van kennisinstituten is, maar een onderdeel van de Amerikaanse overheid, met een wettelijke opdracht van de Amerikaanse overheid betreffende lucht- en ruimtevaart. Zowel de Administrator als de viceAdministrator zijn aangesteld door de president van de Verenigde Staten.
Kunt u aangeven of u zich wilt inzetten dat er een Europese Luchtvaart Innovatie en Ontwikkel Centrum komt? Zo ja, heeft u de ambitie om dit naar Nederland te halen?
Zoals bij vraag 2 aangegeven bestaan er al diverse samenwerkingsverbanden en onderzoeksprogramma’s binnen Europa gericht op kennis en innovatie en vindt er al veel samenwerking plaats tussen onderzoeksinstituten en bedrijfsleven. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding om binnen Europa in te zetten op een Europees Luchtvaart Innovatie en Ontwikkel Centrum.
Kunt u aangeven op welke wijze de vergroening van de luchtvaart in een stroomversnelling zal komen door de miljarden die de Europese Unie daarvoor op de plank heeft?
Horizon Europe, het 9e Europese Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie, gaat in 2021 van start. De partnerschappen Clean Aviation en Integrated Air Traffic Management zijn specifiek gericht op de luchtvaart. Met behulp van deze programma’s kunnen nieuwe technologieën worden ontwikkeld voor schonere vliegtuigen en voor een efficiëntere operatie. Partijen van de Duurzame Luchtvaarttafel hebben een actieve bijdrage geleverd aan de totstandkoming van deze programma’s. Er zijn ook partnerschappen die zich in bredere zin richten op de energietransitie, batterijtechnologie, waterstof en andere duurzame brandstoffen. Hoewel deze partnerschappen zich niet exclusief op de luchtvaart richten, kunnen zij een belangrijke bijdrage leveren aan de energietransitie van de luchtvaart.
Horizon Europe is de opvolger van Horizon 2020, het 8ste Europese Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie dat dit jaar afloopt. In Horizon 2020 is circa € 3 miljard aan luchtvaart via cofinanciering ter beschikking gesteld (ongeveer 3,75% van het totale budget van Horizon). Op dit moment is nog geen besluit genomen over het Europese Meerjarig Financieel Kader (MFK). Er bestaat daardoor nog geen duidelijkheid over het budget voor Horizon Europe als geheel en over de verdeling van dat budget over de verschillende thema’s en partnerschappen voor de periode na 2020. Wel kan worden verwacht dat in de besteding van de budgetten, dus ook dat voor de luchtvaart, de nadruk zal liggen op vergroening. Wie aanspraak kan maken op een bijdrage verschilt per programma, per regeling en «call».
Kunt u aangeven hoeveel miljarden de Europese Unie op de plank heeft liggen voor de vergroening van de luchtvaart? Wie kunnen aanspraak maken op deze middelen en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welk effect de coronacrisis heeft op de Europese samenwerking qua verduurzaming van de luchtvaart?
Verduurzaming van de luchtvaartsector blijft een prioriteit. Nederland heeft bij monde van de Minister van EZK de Europese Commissie aangespoord ambitieuze doelen voor de EU Green Deal te blijven nastreven ondanks de coronacrisis en te komen tot een Green Recovery. De Commissie lijkt grotendeels vast te houden aan die ambitieuze planning. De Commissie heeft aangegeven dat het ReFuelEU Luchtvaart initiatief over duurzame brandstoffen voor de luchtvaart een kleine vertraging oploopt en waarschijnlijk niet in het vierder kwartaal van 2020, maar in het eerste kwartaal van 2021 wordt gepubliceerd. Mijn voorkeur gaat uit naar het zoveel mogelijk vasthouden aan de initiële planning om vertraging van voorstellen ter verduurzaming van de luchtvaart te voorkomen. Voor wat betreft de inhoud van het initiatief heb ik tijdens de Transportraad van 4 juni jl. samen met een aantal andere lidstaten de Commissie middels een verklaring opgeroepen om te komen met een voorstel voor een Europese bijmengverplichting voor duurzame luchtvaartbrandstoffen in het kader van het ReFuelEU initiatief.
Kunt u aangeven van welke innovaties u het meest verwacht op het gebied van verduurzaming in de luchtvaart in de komende zeven jaar?
In de komende jaren verwacht ik, samen met de partijen aan de Duurzame Luchtvaarttafel, dat een groter aantal (conversie)technologieën voor de productie van duurzame brandstoffen op commerciële schaal beschikbaar komt. De noodzakelijke stappen hiertoe worden uitgewerkt in het actieprogramma Duurzame Brandstoffen. Veel technologieën werken op basis van bekende processen, maar zijn nooit eerder op commerciële schaal toegepast. Dit vereist verdere innovatie waarbij productie vanuit een kleine schaal steeds verder opgedreven wordt. De verwachting is bovendien dat progressie zal worden geboekt in de hybride elektrische ontwikkeling van de luchtvaart, waarbij nadrukkelijk ook gekeken wordt naar het gebruik van waterstof en toepasbaarheid van brandstofcellen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 9.
Kunt u aangeven hoe groot de kans is dat er motoren op waterstof komen? Wat is hier inmiddels over bekend en in hoeverre is Nederland hierbij betrokken?
Experts achten de kans groot dat waterstof een belangrijk aandeel zal vormen in de toekomstige voortstuwingsmix van de luchtvaart. Toepassing van waterstof kan op drie manieren:2 indirect als grondstof voor de productie van synthetische kerosine,3 indirect via een brandstofcel, waarbij waterstof aan boord wordt omgezet in elektriciteit voor de aandrijving van elektromotoren,4 direct door waterstof te verbranden in een verbrandingsmotor (gasturbine). Het gebruik van waterstof aan boord van een vliegtuig via de laatste twee manieren kan als eerst worden toegepast op kleinere toestellen. Voor toepassing op de lange afstand zal het vliegtuigontwerp drastisch moeten worden aangepast. Deze disruptieve innovatie vereist onderzoek en ontwikkeling, regelgeving en infrastructurele maatregelen. Het onderzoek hiernaar is ook in Nederland in volle gang, en zal verder geïntensiveerd worden, onder andere in het kader van Actieprogramma Hybride Elektrisch Vliegen (AHEV, Kamerstuk 31 936, nr. 727) en het Europese partnerschap Clean Aviation. De partijen aan de Duurzame Luchtvaarttafel zoals NLR, TU Delft, GKN-Fokker, SkyNRG en LRN zijn actief in en betrokken bij onderzoek naar en experimenten met waterstof.
Opstartproblemen bij gemeentes betreffende de ‘Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming provincies, gemeenten, waterschappen en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de artikelen «Eerste digitale raadsvergadering van Emmen loopt in de soep door technische problemen»1 en «Toch geen raadsvergadering in Ridderkerk»?2
Ja.
Hoeveel gemeentes maken inmiddels gebruik van de mogelijkheid tot digitale beraadslaging en besluitvorming?
De onafhankelijke Evaluatiecommissie tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming heeft op 20 mei jl. haar eerste tussenrapportage over de uitvoering en effecten van de tijdelijke wet uitgebracht.3 Ik stuur u deze tussenrapportage mee als bijlage4 bij de beantwoording van deze vragen. In deze eerste tussenrapportage is veel aandacht voor feiten en cijfers van het gebruik van de tijdelijke wet door provincies, gemeenten en waterschappen. Deze gegevens zijn voornamelijk in de periode van 1 tot 13 mei verkregen via surveys bij de griffiers in de verschillende bestuurslagen. Uit de resultaten blijkt dat in 88% van de gemeenten, 92% van de provincies en in 65% van de waterschappen al digitaal is vergaderd. Wanneer wordt gefocust op enkel besluitvormende raadsvergaderingen, dan blijkt dat op 13 mei, ruim een maand na de inwerkingtreding van de tijdelijke wet, in 231 van de 355 gemeenten een besluitvormende raadsvergadering had plaatsgevonden. Dat is 65% van de gemeenten.5
Heeft u contact met gemeentes over problemen rondom digitale beraadslaging?
Vanuit het samenwerkingsprogramma Democratie in Actie werken het Ministerie van BZK, de VNG, de Vereniging van Griffiers en andere beroeps- en belangenverenigingen nauw samen om provincies, gemeenten, waterschappen en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en hun griffiers waar mogelijk te ondersteunen bij de implementatie en uitvoering van de tijdelijke wet. Provincies, gemeenten, waterschappen en de openbare lichamen kunnen met vragen terecht bij het servicepunt van Democratie in Actie, ook met vragen over problemen rond digitale beraadslaging.
Wat is uw beeld van het aantal gemeenten waar de digitale beraadslaging goed gaat? In hoeveel gemeenten gaat het niet goed of lukt het zelfs helemaal niet?
De evaluatiecommissie heeft de griffiers (en bestuursadviseurs) van gemeenten, provincies en waterschappen waar al digitaal is vergaderd gevraagd naar hun ervaringen met digitaal vergaderen in de voornoemde surveys. Het merendeel van hen is daarover positief of neutraal. Ruim de helft van de raads- en statengriffiers is positief, bij de waterschappen gaat het om 60%. Een vijfde van de raadsgriffiers is overwegend negatief over digitaal vergaderen (20%). Uit de cijfers en de toelichting van griffiers bij deze vraag komt niet het beeld naar voren dat het digitaal vergaderen niet goed lukt bij gemeenten, provincies of waterschappen.
Daarnaast heeft de evaluatiecommissie onderzoek gedaan naar incidenten qua vergaderorde of besluitvorming. Denk aan een situatie waarbij de voorzitter bij één of meerdere raads-, staten of AB-leden de microfoon onvrijwillig heeft uitgezet, of de voorzitter een digitale vergadering heeft afgebroken. Uit de surveys en berichtgeving in de media blijkt dat incidenten in het overgrote gedeelte van de digitale vergaderingen uitblijven. 89% van de gemeenten, 50% van de provincies en 82% van de waterschappen zeggen dat er zich geen incidenten hebben voorgedaan. Waar er wel sprake is van incidenten zijn dit nagenoeg allemaal verhoudingsgewijs kleine incidenten. De evaluatiecommissie concludeert dat het hier in belangrijke mate gewennings- en opstartproblemen betreft. De commissie vroeg ook nadrukkelijk naar technische incidenten. Denk aan het wegvallen van internetverbindingen tijdens een vergadering, of aan problemen met het inloggen in een vergadering door volksvertegenwoordigers. Ook hier zegt het merendeel van de gemeenten, provincies en waterschappen geen problemen te hebben ondervonden (76, respectievelijk 67 en 78%).
In hoeverre komt het functioneren van de democratie in gevaar nu meerdere digitale raadsvergaderingen geen doorgang konden vinden vanwege technische problemen?
Het is belangrijk dat het openbaar bestuur in deze tijd zijn democratische verantwoordelijkheid neemt. Dankzij de tijdelijke wet kan het bestuur ook in deze bijzondere tijd het belangrijke werk voorzetten, in het belang van alle inwoners. Op basis van de resultaten uit de eerste tussenevaluatie van de evaluatiecommissie blijkt dat besluitvorming door het openbaar bestuur in overgrote mate doorgang vindt. Het aantal technische incidenten wat zich heeft voorgedaan die de digitaal raadsvergadering ernstig hebben verstoord, is beperkt te noemen (zie de cijfers bij de antwoorden op vraag 4). Volgens de evaluatiecommissie zijn de incidenten bijna zonder uitzondering het gevolg van de radicale en grootschalige verschuiving van fysiek naar digitaal vergaderen, en vooral met de korte tijdspanne waarin die verschuiving heeft plaatsgevonden. De commissie heeft er vertrouwen in dat er de komende weken en maanden verbetering te zien zal zijn op dit terrein. Daarnaast is het van belang te vermelden dat het mogelijk blijft om fysiek te vergaderen als daarbij de richtlijnen van het RIVM in acht worden genomen.
Welke acties heeft u ondernomen en gaat u nog ondernemen om de gemeentes te helpen bij het opzetten van de digitale beraadslaging en besluitvorming?
Vanuit Democratie in Actie is actief informatie verspreid om gemeenten te helpen bij het opzetten van digitale beraadslaging en besluitvorming. Op de website www.lokale-democratie.nl/coronavirus zijn verschillende praktische handreikingen, stappenplannen, adviezen, praktische tips, Q&A’s, video’s en webinars te vinden over digitaal beraadslagen en besluitvormen. De informatie wordt continue aangevuld als daar aanleiding toe is, bijvoorbeeld na vragen vanuit provincies, gemeenten, waterschappen en de openbare lichamen die via het servicepunt binnenkomen. Ook is er op de website informatie te vinden voor gemeenten die fysiek willen vergaderen in deze periode.
Welke rol ziet u voor u nu er in bepaalde gemeenten is besloten om geen raadsvergaderingen te houden, terwijl dit wel door een minderheid van de fracties wordt gevraagd? In hoeverre belemmert dit het functioneren van de lokale democratie?
Uit de beschikbare gegevens blijkt dat de besluitvorming in verreweg de meeste provincies, gemeenten, eilandsraden en waterschappen doorgang vindt. De meeste decentrale overheden hebben inmiddels ervaring opgedaan met digitaal vergaderen. Een deel is fysiek blijven vergaderen met inachtneming van de richtlijnen van het RIVM. Een zeer kleine groep heeft, zoals in het door u aangedragen voorbeeld van Ridderkerk, gekozen om geen besluitvormende raadsvergaderingen te houden tot 1 juni aanstaande.
De gemeenteraad gaat zelf over zijn eigen vergaderagenda. Bij het vaststellen van de vergaderagenda dient rekening te worden gehouden met alle belangen en opvattingen van alle in de gemeenteraad vertegenwoordigde partijen. Daarbij geldt artikel 17 van de Gemeentewet. Dit artikel bepaalt dat de gemeenteraad zo vaak vergadert als hij daartoe besloten heeft, als de burgemeester dat nodig oordeelt of als ten minste een vijfde van het aantal leden van de raad daartoe verzoekt. Dus ook een minderheid van de gemeenteraad kan een raadsvergadering laten uitschrijven. Gegeven alle uitdagingen en beperkingen die de uitbraak het Coronavirus met zich meebrengt, is er juridisch gezien alle ruimte om besluitvorming en daarmee het functioneren van de lokale democratie ook in deze tijd doorgang te laten vinden.
Deelt u de mening dat er in deze tijd een grote democratische verantwoordelijkheid ligt bij burgemeesters? Zo ja, hoe gaat u dit aan de burgemeesters overbrengen?
Als het gaat om raadsvergaderingen rust er in deze tijd zeker ook een grote democratische verantwoordelijkheid bij de burgemeesters. Zo gaat de oproep voor een vergadering – en daarmee de keuze tussen een digitale of een fysieke vergadering – formeel van de voorzitter uit. De burgemeester zal – in lijn met de Nederlandse politiek-bestuurlijke traditie – aftasten waar de voorkeur van de verschillende partijen naar uitgaat en dan een afweging en keuze maken.
Een voorstel kan op grond van artikel 32, lid 3, Gemeentewet alleen als hamerstuk worden afgedaan als er niet om een stemming wordt gevraagd. Beraadslaging moet mogelijk zijn in alle gevallen waar dat gewenst wordt. Ik heb er begrip voor dat dit soms in een andere vergadering gebeurt, gelet op deze bijzondere situatie. Dit doet niet af aan de kwaliteit van de besluitvorming.
Op de dag van de inwerkingtreding van de tijdelijke wet heb ik alle commissarissen van de Koning, burgemeesters, voorzitters van waterschapsbesturen, gezaghebbers en griffiers geïnformeerd over wat de tijdelijke wet mogelijk maakt en op welke wijze is georganiseerd dat zij ondersteuning kunnen krijgen bij de implementatie en uitvoering daarvan. Ik heb tevens benadrukt dat het juist in deze tijd van belang is dat het openbaar bestuur zijn democratische verantwoordelijkheid neemt.
Heeft u er bij burgemeesters op gehamerd om de democratische positie van oppositieleden in acht te nemen tijdens digitale vergaderingen, nu bij deze vergaderingen voornamelijk gebruik wordt gemaakt van hamerstukken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wanneer wordt de mogelijkheid tot digitale beraadslaging en besluitvorming bij decentrale overheden geëvalueerd?
Ik laat al tijdens de looptijd van de tijdelijke wet door een onafhankelijke evaluatiecommissie evalueren hoe deze in de praktijk werkt. Zo kan er tussentijds worden geleerd van de ervaringen en kunnen lessen worden gedeeld. De commissie heeft, zoals hiervoor genoemd, op 20 mei jl. een eerste tussenrapportage gepresenteerd. Deze stuur ik u, zoals al gezegd, mee als bijlage bij de beantwoording van deze vragen. De commissie is voornemens om rond 1 juli een tweede tussenrapportage op te leveren, gevolgd door een eindrapportage na 1 september 2020.
Acute geldproblemen bij kleine woonzorginstellingen door corona |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat er een onhoudbare situatie ontstaat bij kleinschalige woonzorginstellingen voor dementerende ouderen, doordat inkomsten wegvallen vanwege de coronacrisis?1
Ik ben geïnformeerd over de problematiek. Voor mij staat de continuïteit van zorg voorop. Zorgaanbieders moeten zich tijdens en na de coronacrisis kunnen blijven richten op het leveren van kwalitatief goede zorg. Mede om deze reden heb ik in overleg met ZN, zorgkantoren en de NZa, maatregelen genomen om de continuïteit van zorgverlening aan pgb-houders te waarborgen. Deze maatregelen maken het mogelijk dat niet-geleverde zorg en extra en/of duurdere zorg vanuit het pgb gedeclareerd kan worden. Het betreft een verruiming van de bestedingsmogelijkheden van het pgb. Als een pgb-houder overlijdt vervalt het pgb en is het niet mogelijk de kosten van zorgpersoneel uit het pgb te betalen. Onder normale omstandigheden is dit een regulier bedrijfsrisico. Echter vanwege COVID-19 overlijden meer bewoners en is het moeilijker de lege plaatsen weer bezet te krijgen.
Zoals onlangs aan uw Kamer is gemeld2 kan een wooninitiatief met financiële problemen als gevolg van leegstand zich melden bij het zorgkantoor, waarna in overleg gekeken wordt naar de best passende oplossing. Ik heb besloten de EKC-regeling (extra kosten corona) open te stellen voor wooninitiatieven die als gevolg van leegstand in financiële nood komen. Hiermee kan door de overgebleven pgb-houders tijdelijk een hoger zorgtarief worden betaald. Het gaat hierbij om compensatie van (een deel) van de weggevallen zorginkomsten. Samen met betrokken veldpartijen werk ik deze oplossingsrichting momenteel verder uit.
Omdat bij pgb-gefinancierde wooninitiatieven sprake is van scheiden van wonen en zorg, wordt met het verruimen van de zorgmiddelen de zorgomzetderving vergoed worden.
Waarom is er wel financiële compensatie geregeld voor zorgorganisaties die zorg in natura bieden, maar niet voor kleinschalige wooninitiatieven die zorg bieden via pgb’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven, zijn er voor (o.a.) de pgb-gefinancierde kleinschalige wooninitiatieven reeds maatregelen getroffen om de geplande maar niet-geleverde zorg te kunnen declareren. Daarnaast kan het budget van budgethouders tijdelijk worden verhoogd als zij extra, duurdere of vervangende zorg nodig hebben. Bij het treffen van deze maatregelen was een van de uitgangspunten om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de maatregelen die bij zorg in natura zijn getroffen. Er zijn echter grote verschillen tussen de systematiek van zorg in natura en pgb, waardoor de maatregelen niet een op een overgenomen kunnen worden. Het grootste verschil zit in het ontbreken van de relatie tussen zorgaanbieder en verstrekker. Waar in zorg in natura de verstrekker en zorgaanbieder een directe juridische relatie hebben, bestaat deze relatie niet in het pgb. Daardoor ontstaan, logischerwijs, verschillen tussen de maatregelen.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat zo spoedig mogelijk ook financiële compensatie wordt gegeven aan kleinschalige wooninitiatieven die de zorg financieren door middel van pgb’s? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord 1.
Vindt u de constructie wenselijk dat bij leegstand pgb-gefinancierde wooninitiatieven moeilijk kunnen voortbestaan en vindt u het tevens verantwoord dat pgb’s worden gehanteerd voor de zorg aan dementerende ouderen die niet bekwaam en bevoegd zijn een pgb te gebruiken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het starten van een pgb-gefinancierde wooninitiatief draagt enkele bedrijfsrisico’s met zich mee, waar de oprichters/ondernemers bewust voor kiezen. Onder normale omstandigheden is een bedrijfsrisico bijvoorbeeld dat bij leegstand pgb-gefinancierde wooninitiatieven geen inkomsten ontvangen. Echter is door corona een uitzonderlijke situatie ontstaan waardoor ik dit risico wil dempen. Daarom heb ik maatregelen getroffen zoals beschreven bij de beantwoording van vraag 1.
Het hebben van een pgb staat niet gelijk aan het beheren van een pgb. Wanneer een Wlz-geïndiceerde een pgb aanvraagt maar zelf niet pgb-vaardig blijkt te zijn, kan een wettelijke vertegenwoordiger/ gewaarborgde hulp deze taken overnemen indien deze wel pgb-vaardig is. Het beoordelen of iemand pgb-vaardig is, wordt in de Wlz door het zorgkantoor gedaan.
Gaat u in de toekomst maatregelen nemen om te zorgen dat intramurale kleinschalige wooninitiatieven in natura gecontracteerd kunnen worden, zodat bij een toenemende mate van leegstand niet het voorbestaan van kleinschalige wooninitiatieven wordt bedreigd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als zowel het kleinschalige wooninitiatief en inwonende budgethouders willen overstappen naar zorg in natura, dan kunnen ze dat doen door contact op te nemen met het zorgkantoor. Deze kan de woonvorm begeleiden met de omschakeling van pgb naar zorg in natura. Dit is al een regulier proces.
Mondkapjes en het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) |
|
Kees Verhoeven (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Waarom heeft het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) bewust gekozen voor de strategie om de capaciteit binnen bestaande leveranciers op te schalen in plaats van het aantal leveranciers te vergroten, zoals tijdens de technische briefing aan de Kamer op 30 april 2020 is aangegeven?1
Het LCH laat weten zowel in te kopen bij bestaande leveranciers als bij nieuwe leveranciers. Normaal wordt in Nederland door een zorgaanbieders gewerkt met een of twee vaste leveranciers. Inmiddels heeft het LCH nu contact met meer dan vijftig betrouwbare leveranciers.
Met deze vaste leveranciers is het LCH in staat veel beschermingsmiddelen in te kopen. Zo zijn er inmiddels bijvoorbeeld 1 miljard chirurgische maskers en meer dan 500 miljoen handschoenen besteld. Het LCH kan dankzij de ervaring die met deze producenten en leveranciers is opgedaan, zorgen voor zowel veel volume als voor een goede kwaliteit. Aandachtspunt blijft het transport. Daar heeft het LCH de afgelopen tijd veel aandacht aanbesteed. LCH heeft het aantal vluchten vanuit China flink uitgebreid met diverse maatschappijen en heeft ook transport via scheepsvaart in gang gezet.
Het LCH blijft op zoek naar leveranciers die aanvoerlijnen uit andere landen hebben.
Wordt hiermee niet de mogelijkheid teniet gedaan om via andere leveranciers nog meer persoonlijke beschermingsmiddelen naar Nederland te krijgen die aan alle veiligheidseisen voldoen?
Het LCH is ingericht om te voorzien in de aanvullende vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen die als gevolg van de Corona uitbraak is ontstaan. Vanuit die doelstelling, en het oogpunt van risicospreiding, heeft het LCH meerdere aanvoerlijnen vanuit het buitenland aangelegd. Het LCH handelt hierin zorgvuldig, omdat aanvoerlijnen en handelsbetrekkingen goed moeten worden onderhouden. Zoals onder antwoord 1 is opgemerkt blijft het LCH op zoek naar nieuwe leveranciers die aanvoerlijnen uit andere landen hebben.
Zorgt deze strategie van de overheid voor een oneerlijke marktpositie tegenover andere leveranciers die persoonlijke beschermingsmiddelen kunnen leveren aan het LCH die aan alle veiligheidseisen voldoen?
Het LCH geeft aan dat leveranciers die in 2019 persoonlijke beschermingsmiddelen aan de zorg leverden, allen zijn benaderd om mee te doen in het consortium. Daaraan zijn leveranciers toegevoegd die voldeden aan de kwaliteitscriteria (certificaten), kredietwaardigheid, leversnelheid, betrouwbaarheid en prijsstelling. Tevens zijn er leveranciers toegevoegd die in Nederland zijn gaan produceren. Dit draag bij aan verminderde afhankelijkheid van leveringen uit het buitenland.
Indien er toch afspraken worden gemaakt met nieuwe leveranciers en het blijkt dat de persoonlijke beschermingsmiddelen niet aan de juiste veiligheidseisen voldoen, wordt dan transparant gemaakt wat de reden hiervoor is?
Het LCH is zo transparant mogelijk in de reden waarom een aanbieding wordt afgewezen. Als een fabrikant niet direct de juiste documenten aanlevert, dan wordt hij in de gelegenheid in gesteld dit te herstellen. Het LCH geeft bij een afwijzing inzage in de testresultaten, nadat de aangeboden mondmaskers zijn getest op o.a. doorlaatbaarheid van deeltjes. In het geval dat sprake is van vervalsing van certificaten, worden geen details vrijgegeven, om toekomstige fraude niet in de hand te werken.
Op welke wijze gaat het LCH de logistiek verzorgen rondom gecertificeerde mondkapjes voor mensen met een beroep waarbij anderhalve meter afstand niet haalbaar is, bijvoorbeeld contactberoepen en beroepen in het openbaar vervoer? Zo ja, gaat het LCH hierbij uit van mondkapjes die in het bezit zijn van het LCH of van de daadwerkelijk beschikbare marktinformatie?
Het OMT heeft een afwegingskader vastgesteld voor veilig werken bij contactberoepen. In dit afwegingskader zijn maatregelen gedefinieerd om het risico op overdracht van het virus tussen de beroepsbeoefenaar en de cliënt te minimaliseren. Voor contactberoepen is essentieel dat naast strikte hygiënemaatregelen, triage wordt toegepast. Met deze maatregelen zijn persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals gebruik van mondkapjes en handschoenen, niet noodzakelijk in het kader van de COVID-19-uitbraak.
Het RIVM heeft reeds een richtlijn gepubliceerd die beschrijft wanneer een mondmasker, en welk type mondmasker behoort te worden gebruikt bij verschillende handelingen in de zorg. Daarnaast heeft het RIVM ook op hun website beschreven wanneer het verplicht is om een niet-medisch mondmaskers te gebruiken en wanneer er overwogen kan worden om een niet-medisch mondmasker te gebruiken, zoals bij contactberoepen. Daar wordt ook beschreven hoe tot dit advies is gekomen.
Het kabinet heeft besloten om contactberoepen de ruimte te laten ervoor te kiezen om een niet-medisch mondkapje te gebruiken. Ik vind het van belang te benadrukken dat indien wordt gekozen voor het gebruik van mondneusbescherming, het om mondkapjes gaat die niet in de zorg worden gebruikt. Op de website van de rijksoverheid, en op de website van het NEN, komt inmiddels meer informatie beschikbaar over de specificaties waar niet-medische mondkapjes moeten voldoen.
Het LCH is opgericht om te voorzien in de aanvullende behoefte aan beschermingsmiddelen als gevolg van de Corona uitbraak in de zorg. Het LCH heeft daarom geen rol in de logistiek voor niet-medische mondkapjes voor contactberoepen.
Voor instructies over het juiste gebruik van deze niet-medische mondkapjes kan gebruik worden gemaakt van de algemene informatie voor burgers over mondkapjes op rijksoverheid.nl/mondkapjes.
Gaat het RIVM (in samenwerking met het LCH) duidelijkheid geven over welk type mondmasker voor welk beroep gaat gelden en hoe tot dit advies is gekomen?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze krijgen mensen met een dergelijk beroep en hun klanten voorlichting en instructie voor het veilig gebruiken van de juiste mondkapjes?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze krijgen burgers die gebruik willen maken van preventieve mondkapjes in de publieke ruimte voorlichting en instructie over de aanschaf en het veilig gebruiken van de juiste mondkapjes, vergelijkbaar met de voorlichting voor de basisregels zoals het wassen van handen?
Burgers kunnen de betreffende informatie vinden via rijksoverheid.nl/mondkapjes.
Het recht op toeslagen in combinatie met wezenpensioen |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u reageren op de situatie van de pleegmoeder wiens pleegkind een wezenpensioen ontving en hierdoor het recht op huurtoeslag met terugwerkende kracht verloor?1
Hoewel ik niet op individuele casussen kan ingaan, geldt in zijn algemeen voor thuiswonende (pleeg)kinderen tot 23 jaar een inkomensvrijstelling (€ 4.964,– in 2020). Naast deze algemene vrijstelling kan de belanghebbende verzoeken om bepaalde bijzondere inkomens buiten beschouwing te laten voor de inkomenstoets van de huurtoeslag. Dit geldt onder meer voor wezenuitkeringen die met toepassing van artikel 49 van de Algemene nabestaandenwet aan een ander dan de wettelijke vertegenwoordiger van het kind betaalbaar zijn gesteld.
Tot voor kort gold voor een verzoek tot het buiten beschouwing laten van bijzonder inkomen een termijn van zes weken voor de toeslagontvanger na de definitieve berekening voor desbetreffend toeslagjaar (de bezwaartermijn). In de praktijk is gebleken dat deze termijn erg kort is, mede omdat de regeling als complex kan worden ervaren. Bovendien kunnen de financiële gevolgen van het te laat indienen van een dergelijk verzoek groot zijn, bijvoorbeeld doordat huurtoeslag moet worden terugbetaald. Om te voorkomen dat huishoudens als gevolg van de korte termijnen onnodig (huurtoeslag mislopen, is in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de termijn voor deze verzoeken met het Verzamelbesluit Toeslagen van 17 april 2020 (nr. 2020–72441)2 verruimd tot vijf jaar na het verstrijken van de laatste dag van het berekeningsjaar. Belanghebbenden kunnen daardoor tot 31 december 2020 verzoeken bijzonder inkomen voor het berekeningsjaar 2015 buiten beschouwing te laten voor de huurtoeslag. Zo kunnen belanghebbenden die door de korte termijn eerder geen gebruik hebben gemaakt van de regeling, alsnog een beroep hierop doen.
Ook na deze wijziging blijft het wel noodzakelijk dat een belanghebbende zelf een aanvraag tot het buiten beschouwing laten van bijzonder inkomen doet. Op basis van uitsluitend de beschikbare informatie uit de aangifte is het voor de Belastingdienst niet mogelijk vast te stellen of een bepaald inkomen kwalificeert als bijzonder inkomen. Met het verruimen van de termijnen krijgen belanghebbenden aanzienlijk meer tijd om (alsnog) een beroep te doen op de regeling.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat het recht op toeslagen verdwijnt als het inkomen van inwonende kinderen wordt meegerekend? Deelt u de mening dat dit zeker geldt op het moment dat een inkomen dat überhaupt niet moet worden meegerekend, zoals in het betreffende geval een door de voogd verstrekt wezenpensioen, de oorzaak is van het verdwijnen van het recht op toeslagen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een weeskind niet op deze manier emotioneel belast moet worden met deze financiële gevolgen van haar wees zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren waarom de betreffende pleegouder naar eigen zeggen twee jaar bezig is geweest om duidelijkheid te krijgen over de situatie maar dat de Belastingtelefoon niet in staat bleek die te bieden? Is de Belastingdienst voldoende toegerust om de complexiteit van het belastingstelsel toe te lichten aan burgers en kleine bedrijven?
Zoals eerder aangegeven kan ik niet op individuele casussen ingaan. Als het zo is dat iemand twee jaar geen antwoord krijgt op zijn of haar vraag, is dat natuurlijk niet goed. In zijn algemeenheid kunnen burgers en ondernemers en hun intermediairs vragen stellen aan de Belastingtelefoon. Als het gaat om een complexe situatie die de medewerker van de Belastingtelefoon niet direct kan beantwoorden, wordt de beller aangeboden om teruggebeld te worden door een inhoudelijk specialist. Het hangt van de complexiteit van het vraagstuk af hoe snel een burger of ondernemer duidelijkheid kan worden verschaft over zijn situatie. Voor de dienstverlening van de Belastingdienst aan burgers en ondernemers en de keuzes die hieraan ten grondslag liggen verwijs ik graag naar het jaarplan 2020.
Signalen van burgers die zich niet gehoord voelen door de Belastingdienst of niet tevreden zijn over de dienstverlening nemen wij uiteraard altijd serieus. In dat kader verwijs ik ook graag naar het externe onderzoek dat de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en ik hebben uitgezet om te komen tot een fundamentele transformatie van de dienstverlening en interactie bij de Belastingdienst, Toeslagen en Douane. Op dit moment is dat onderzoek in volle gang, over de uitkomsten daarvan en de maatregelen die we daaraan zullen verbinden zal ik u uiteraard informeren.
Hoe vaak komt het voor dat burgers en bedrijven twee jaar of langer geen antwoord op hun vragen krijgen? Hoe vaak komt dit voor bij multinationals? Kunt u een verklaring geven voor het verschil in «dienstverlening»? Welke beleidskeuzes liggen hieraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom worden inkomsten die sowieso als bijzondere inkomsten moeten worden beschouwd niet automatisch als dusdanig gerekend bij de definitieve aangifte zodat onterechte terugvordering wordt voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of de verlengde bezwaartermijn inderdaad zal worden toegepast op het betreffende geval?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom moet ieder kafkaësk probleem dat zich voordoet bij de Belastingdienst via de media worden aangekaart om een oplossing te forceren?
Zie antwoord vraag 4.
Stroomlevering door zonnepanelen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Volop zon maar toch geen stroom kunnen leveren met je eigen zonnepanelen»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het voor de consument schadelijk en onwenselijk is dat opgewekte elektriciteit niet aan het net kan worden geleverd door tekortschietende netcapaciteit? Zo nee, waarom niet?
Het is voor consumenten en ook bedrijven in principe onwenselijk is dat hernieuwbaar opgewekte elektriciteit niet kan worden ingevoed, door gebrek aan netcapaciteit of spanningsproblemen.
Bij spanningsproblemen kan het probleem zowel in de installatie van consumenten en bedrijven liggen als bij de netbeheerder. Hierbij is het goed om te realiseren dat uitbreiding van het net of het oplossen van spanningsproblematiek de netbeheerder meer tijd kost dan de tijd die nodig is voor consumenten en bedrijven om zonnepanelen te plaatsen.
Deelt u de opvatting dat de netwerkbedrijven er zorg voor dienen te dragen dat particuliere gebruikers die elektriciteit opwekken met zonnepanelen het deel dat ze zelf niet verbruiken moeten kunnen leveren aan het net? Zo ja, hoe gaat u dat sluitend borgen? Zo nee, waarom niet?
Netbeheerders dienen ervoor te zorgen dat particulieren en bedrijven binnen het redelijke in staat moeten zijn om zelf opgewekte elektriciteit in te voeden. Ik kan echter niet garanderen dat netbeheerders in staat zijn in alle gevallen ook tijdig de capaciteit beschikbaar hebben of spanningsproblemen kunnen voorkomen. Indien netbeheerders dit wel moeten kunnen garanderen, dan zou dit betekenen dat netbeheerders op voorhand altijd een (veel) zwaarder net klaar en «op voorraad» moeten hebben liggen. Dit zou tot significant hogere kosten leiden voor alle gebruikers van het elektriciteitsnet, zowel burgers als bedrijven. Dat acht ik niet proportioneel en verstandig.
Wel is het energiesysteem zo ingericht dat met een combinatie van maatregelen (zoals regulering, RES’en, investeringsplannen van de netbeheerders) netbeheerders een zo goed mogelijke inschatting kunnen maken waar netuitbreidingen of ander oplossingen die nodig zijn en dat ze deze ook zo snel als mogelijk realiseren.
Kent u signalen van buiten Drenthe dat particuliere eigenaren van reeds aangesloten zonnepanelen geen stroom aan het net kunnen leveren? Zo ja, wat is de aard en omvang van die problemen? Zo nee, bent u bereid om dit te inventariseren en de Kamer van de uitkomsten op de hoogte te brengen?
Het gaat bij spanningsproblemen niet per se om een gebrek aan netcapaciteit. Spanningsproblemen komen incidenteel in heel Nederland voor. Bij spanningsproblemen loopt de spanning vaak op tot boven de gestelde normen, waardoor de opwekkende installatie om veiligheidsreden uitschakelt. Deze problemen zijn, indien ze zich in het net voordoen, op te lossen. Netbeheerders lossen die in de meeste gevallen zo snel mogelijk op. Daarvoor moeten soms extra kabels en transformatoren worden aangebracht of transformatoren worden aangepast of anders ingesteld maar dit kost tijd. De netten zijn in de afgelopen decennia ontworpen voor transport naar consumenten en bedrijven toe en niet in alle gevallen geschikt voor consumenten en bedrijven die gelijktijdig veel elektriciteit invloeden.
Netbeheer Nederland heeft recent haar jaarlijkse onderzoek over spanningskwaliteit gepubliceerd2. Hieruit komt naar voren dat de spanningskwaliteit in Nederland in bijna alle gevallen binnen de norm valt.
In hoeverre en op welke wijze worden (mogelijke) capaciteitsproblemen op het netwerk voor particulieren door de netwerkbedrijven in beeld gebracht en hoe en binnen welke termijn worden capaciteitsproblemen weggenomen?
In Nederland is er in verschillende regio’s sprake van een tekort aan netcapaciteit. Netbeheerders houden op regionaal niveau een actueel overzicht bij op hun websites. Hierbij is in veel gevallen nog ruimte voor kleinschalige initiatieven. Problemen met te hoog oplopende spanning op laagspanningskabels kunnen zich zeer lokaal voordoen en zijn lastig te voorspellen.
Wanneer consumenten en bedrijven bijvoorbeeld zonnepanelen willen plaatsen en met spanningsproblemen worden geconfronteerd melden zij dit bij de netbeheerders. De netbeheerders onderzoeken de korte en lange termijn oplossingen en moeten dit binnen een redelijke termijn oplossen. De termijn waarop eventuele knelpunten weggenomen kunnen worden hangt af van de lokale situatie en de uit te voeren werkzaamheden.
Wat is naar uw oordeel een maximaal aanvaardbare termijn voor het oplossen van capaciteitsproblemen voor particulieren die elektriciteit aan het net willen leveren?
Netbeheerders zijn nu wettelijk verplicht om nieuwe aansluitingen of verzoeken tot aanpassingen in 18 weken te realiseren (indien kleiner dan < 10 MVA). Als er sprake is van gebrek aan netcapaciteit kunnen netbeheerders partijen een transportbeperking opleggen totdat de netcapaciteit uitgebreid is of door het toepassen van congestiemanagement waardoor de beschikbare capaciteit efficiënter kan worden gebruikt. Uiteraard zal een netbeheerder er voor moeten zorgen dat de oplossing zo snel als mogelijk gerealiseerd kan worden. Hierbij wordt uitgegaan van een redelijke termijn.
Bij spanningsproblemen moet de netbeheerder deze onderzoeken en eveneens binnen een redelijke termijn oplossen. Wat een redelijke termijn is hangt af welke werkzaamheden uitgevoerd moeten worden. Dat is afhankelijk van de omvang van de werkzaamheden die voor de uitbreiding van de netten of anderzijds voor het oplossen van spanningsproblemen noodzakelijk zijn. De ervaring leert dat spanningsproblemen in de meeste gevallen binnen enkele maanden zijn opgelost.
Worden particulieren in de buurten waar capaciteitsproblemen zijn of dreigen door de netwerkbedrijven tijdig hiervan in kennis gesteld, zodat zij daarmee rekening kunnen houden met investeringsbeslissingen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid de netwerkbedrijven hiertoe te verplichten? Zo ja, op welke wijze?
Netbeheerders kennen niet alle plannen in hun gebied en kunnen dus niet proactief informeren. Netbeheerders geven op hun websites op regionaal niveau al weer waar sprake is van congestie en hoe deze congestie problemen oplevert voor nieuwe initiatieven. Het is echter afhankelijk van de totale ontwikkelingen in die regio of dit ook consequenties heeft voor particulieren. Daarnaast is het voor netbeheerders niet altijd bekend welke consumenten zonnepanelen hebben.
De capaciteitsproblemen en de spanningsproblematiek ontstaan vaak door de samenhang tussen verschillende consumenten (en bedrijven) die samen op één zelfde kabel zijn aangesloten.
Het is een in de Netcode elektriciteit3 opgenomen verplichting voor consumenten en bedrijven om de plaatsing van zonnepanelen te melden. Daarom roep ik particulieren op om altijd van te voren contact op te nemen met de netbeheerder om de meest actuele informatie te verkrijgen. De netbeheerders zijn van deze signalen afhankelijk om vroegtijdig rekening te kunnen houden met eventueel benodigde aanpassingen
Acht u het redelijk dat particulieren worden gecompenseerd, mede in het licht en naar analogie van de geldende compensatieregeling bij storingen in de levering van energie, voor de schade die zij leiden indien zij opgewekte elektriciteit niet via het net kunnen leveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen?
Het tijdelijk niet kunnen invoeden van hernieuwbare energie, omdat daarmee de grenzen van de spanningskwaliteit overschreden worden, heeft een andere impact op particulieren die hernieuwbare elektriciteit willen invoeden en de samenleving dan een langdurige volledige onderbreking van het transport door een storing in het net, waarbij geen elektriciteit meer kan worden afgenomen.
De compensatieregeling dient er voor de netbeheerder te dwingen hun organisatie gereed te hebben om een storing in het transport zo spoedig mogelijk te herstellen en dient daarmee een ander doel
Vanwege het verschil in impact acht ik het niet wenselijk om netbeheerders een vergoeding te laten betalen wanneer er geen elektriciteit kan worden ingevoed als gevolg van spanningsproblematiek. Netbeheerders zijn uiteraard wel verplicht om klachten over de spanningskwaliteit in het net te onderzoeken en net als bij transportbeperkingen zo snel mogelijk maatregelen te nemen om het net aan te passen. De ACM ziet er op toe dat netbeheerders blijven voldoen aan de gestelde eisen.
Continuïteit en kwaliteit van de ziekenhuiszorg in de regio |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het appèl dat de Achterhoekse burgemeesters gezamenlijk op u deden, waarin zij pleiten voor een regierol van de Minister teneinde de continuïteit en kwaliteit van de ziekenhuiszorg in de regio te borgen?1 Zo ja, bent u bereid om aan hun oproep gehoor te geven?
Ja. Mede naar aanleiding van de brief van 28 april 2020 die ik ontvangen heb van de burgemeesters uit de Achterhoek heb ik, in overleg met de zorgverzekeraars, de regioburgemeesters, de Raad van Bestuur van Santiz en de Raad van Toezicht van Santiz besloten om een verkenner aan te stellen. De heer Marcel Daniëls heb ik bereid gevonden om deze rol op zich te nemen. Ik heb de Tweede Kamer hierover geïnformeerd via een brief op 27 mei 2020.
Deelt u de mening dat stabiliteit in en rondom het ziekenhuis een absolute randvoorwaarde is om kwalitatieve zorg te kunnen leveren? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van groot belang dat de regio in gesprek blijft met elkaar over de toekomst van de zorg in de Achterhoek en dat in de onderlinge samenwerking goede en veilige zorg altijd voorop staat. Hiervoor is goed overleg in de regio noodzakelijk en daarom is de (bestuurlijke) onrust die er momenteel heerst onwenselijk. Het heeft dan ook prioriteit dat de situatie in de Achterhoek zo snel mogelijk stabiel wordt. Ook heeft de IGJ per 15 mei 2020 Santiz onder verscherpt toezicht gesteld.
Ziet u ook dat de huidige crisis binnen beide ziekenhuizen in de Achterhoek de volledige ziekenhuiszorg in de gehele regio onder druk zet?
De zorg in de Achterhoek is momenteel niet in het geding zo heeft de Raad van Bestuur van Santiz mij laten weten. Op lange termijn zou dat wel kunnen gaan spelen en daarom is het van belang dat er een oplossing komt die gedragen wordt door de betrokkenen in de regio. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft veelvuldig contact met de raad van bestuur van het ziekenhuis en bespreekt de stand van zaken met betrekking tot kwaliteit en veiligheid van zorg, de besturing van het ziekenhuis en de toekomstplannen met betrekking tot het zorgaanbod en de communicatie daarover. De IGJ heeft inmiddels verscherpt toezicht ingesteld bij Santiz.
Bent u bereid om samen met zorgverzekeraar Menzis, de betreffende ziekenhuizen inclusief medewerkers en andere stakeholders zo snel mogelijk een regiovisie op te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, uit welke hoofdlijnen zou deze regiovisie kunnen bestaan?
Menzis heeft aan mij aangegeven dat wat hen betreft op zo kort mogelijke termijn wordt gesproken met de regiogroep over de regiovisie. De verkenner die ik heb aangesteld zal hierin ook een rol hebben. De centrale opdracht voor deze regiogroep is: hoe kunnen we vanuit de huidige situatie (onder andere strenger wordende kwaliteits- en volumenormen, de concentratie van hoog complexe zorg, de ontwikkelingen in de zorgvraag en de krapte op de arbeidsmarkt) een toekomstbestendig medisch specialistisch zorglandschap in de Achterhoek borgen met twee locaties? De regiogroep zou vanaf 1 mei 2020 van start gaan, maar dit is als gevolg van de bestuurlijke onrust bij Santiz helaas nog steeds niet gebeurd. De verkenner krijgt als opdracht om voor te bereiden dat de regiogroep daadwerkelijk op kan starten met alle relevante betrokkenen.
Kunt u aangeven of u bereid bent in zo’n regiovisie nadrukkelijk rekening te houden met de specifieke demografie van de regio en hierbij naast ziekenhuisartsen, ook huisartsen uit de regio te betrekken?
De regiovisie wordt gebaseerd op het regiobeeld. Dit geeft zoals gezegd aan wat de huidige en toekomstige zorgvraag is in de Achterhoek en geeft een beeld van de te verwachten knelpunten in de toekomst. De demografische opbouw van de regio is een factor van belang voor de toekomstige zorgvraag en heeft daarmee een plek in het regiobeeld. De regiovisie wordt opgesteld met een brede groep stakeholders uit de regio. Zorginkopers (zorgverzekeraars en gemeenten), zorgaanbieders en patiëntenorganisaties moeten tot een gezamenlijke visie komen. Hieronder valt uiteraard ook de huisartsenzorg.
Kunt u tevens aangeven of in een regiovisie plaats is voor veel minder tot geen productiemaatstaven voor aantallen medische ingrepen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier kan geborgd worden dat de productiemaatstaven tot een minimum beperkt worden?
In de hoofdlijnenakkoorden, die zijn gesloten met verschillende sectoren in de zorg, is opgenomen dat partijen in een regio komen tot een feitelijk beeld van de sociale en de gezondheidssituatie van de desbetreffende regio en van de opgave waar die regio voor staat. Dit zogenoemde regiobeeld dient vervolgens als input voor partijen om te komen tot een regiovisie. Een regiovisie is een gedeeld beeld van partijen in een regio over hoe ze de toekomstige zorgvraag in de regio zullen gaan opvangen. Hierin kunnen bijvoorbeeld intenties of ideeën worden opgenomen over de taakopvatting, welke zorg bij de ene (type) zorgaanbieder kan worden afgebouwd en naar een andere (type) zorgaanbieder worden verschoven, of er kan een beschrijving in komen over gepast gebruik en het voorkomen van ondoelmatige zorg. Wat er precies in een regiovisie komt bepalen betrokken partijen zelf en kan per regio verschillen. Productiemaatstaven zijn niet direct afspraken die in een regiovisie terugkomen. Dit zijn afspraken tussen zorgverzekeraar en ziekenhuis en ziekenhuisbestuur en medische staf. Deze kunnen overigens wel voortkomen uit wat er in een regiovisie is opgenomen.
Bent u bereid om de Achterhoek aan te wijzen als pilot-gebied, waar in plaats van concurrentie, samenwerking en gezamenlijke vernieuwing van de ziekenhuiszorg voorop staan? Zo nee, waarom niet?
Gezien de huidige omstandigheden waarin de Achterhoek verkeert, is het belangrijk dat de verhoudingen worden genormaliseerd binnen het ziekenhuis en tussen de stakeholders in de regio en dat wordt gesproken over de toekomst van de ziekenhuiszorg in de regio. Dat kan prima binnen het huidige zorgstelsel.
Wat wordt de eerstvolgende concrete stap vanuit het kabinet om de ziekenhuiszorg in de regio zo spoedig mogelijk weer op één lijn te krijgen?
Zoals aangegeven in vraag 1, heb ik een verkenner aangesteld om draagvlak en rust in de regio te creëren en om te zorgen dat de regiogroep snel gestart kan worden.
Kunt u deze vragen één voor één en, gezien het feit dat de betreffende ziekenhuizen elke dag verder uit elkaar lijken te drijven, op zo kort mogelijke termijn beantwoorden?
Ja.
De Regeling Vermindering Verhuurderheffing nieuwbouw 2020 |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Hoeveel van de voorziene € 1 mrd. (over 10 jaar) van de Regeling Vermindering Verhuurderheffing Nieuwbouw 2020 is al aangevraagd?
Op 4 mei 2020 waren er aanvragen ingediend voor 75.053 nieuwbouwwoningen. Dit komt overeen met een bedrag van € 1,69 miljard.
Is het waar dat de regeling die bedoeld is voor de komende 10 jaar nu al is overtekend? Deelt u de mening dat dit nogmaals aantoont dat de jaarlijkse € 100 mln., ten opzichte van de problemen van de woningnood, slechts een druppel op een gloeiende plaat is?
Het voorziene budget voor de komende 10 jaar was € 1 miljard. Op dit moment zijn er aanvragen ingediend voor € 1,69 miljard. Ik concludeer hieruit dat de heffingsvermindering een belangrijke bijdrage levert aan het bouwen van woningen met een lage aanvangshuur onder de eerste aftoppingsgrens van de huurtoeslag (€ 619,01 in 2020). De voorraad aanvragen, tot dit moment goed voor de bouw van ruim 75 duizend woningen, geeft een belangrijke ondersteuning van de bouw. Aanvragers hebben immers 5 jaar, tot en met 2025, de tijd om de investeringen te realiseren. De regeling ondersteunt de bouwproductie in deze periode.
Bent u van plan de regeling te verruimen en daarvoor de benodigde gelden vrij te maken? Zo ja, hoeveel geld wordt er extra ter beschikking gesteld? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit de hierboven genoemde cijfers blijkt is er de facto al extra geld beschikbaar gekomen voor het gebruik van de heffingsverminderingen. Vanwege de vele aanvragen heb ik moeten besluiten om per 1 juli de aanvraagmogelijkheid van de heffingsvermindering voor nieuwbouw te sluiten. Dit is het eerste moment waarop sluiting van de aanvraagmogelijkheid mogelijk is. Het sluiten van de regeling heeft geen effect op de aanvragen die nog voor 1 juli 2020 worden ingediend.
Ziet u, zeker om niet weer de fouten te maken zoals in het verleden, nu ook de noodzaak de regeling te verruimen? Zou dit een bijdrage kunnen leveren aan het door u voorgenomen anticyclisch bouwen?
Zoals in vraag 3 al aangegeven, zullen alle voor 1 juli ingediende aanvragen in behandeling worden genomen. De termijn om de woning te realiseren bedraagt 5 jaar. Dat betekent dat aanvragen die tussen 1 januari 2020 en 1 juli 2020 zijn gedaan, uiterlijk tussen 1 januari 2025 en 1 juli 2025 gerealiseerd dienen te worden. Dit levert een bijdrage aan het bouwen ook in de komende jaren. Uit het overleg met AEDES en VNG van 13 mei jl. is hetzelfde beeld naar voren gekomen, namelijk dat de heffingsvermindering een grote bijdrage levert aan het aantal te bouwen woningen door corporaties in de komende jaren. Het is van groot belang dat de realisatie van deze woningen zo snel mogelijk gebeurt. Daarom heb ik met AEDES en VNG afgesproken dat we de bouw van deze woningen gezamenlijk gaan bewaken en aanjagen.
Vormt de limiet van € 1 mrd. op de regeling een beperkende factor in het aantal huizen dat woningcorporaties kunnen bouwen? Zo ja, is dit de bedoeling in tijden van woningschaarste?
Doordat alle aanvragen tot 1 juli 2020 in behandeling zullen worden genomen, zal het totaalbedrag aan aangevraagde heffingsverminderingen ruim boven de € 1 miljard uitkomen. Omdat een goedgekeurde aanvraag binnen 5 jaar dient gerealiseerd te worden, kunnen de corporaties met een aanvraag voor de heffingsvermindering woningen met een huur onder de aftoppingsgrens blijven bouwen. Ook zonder gebruik te maken van de heffingsverminderingen zijn corporaties op grond van de financiële kengetallen en de cijfers over de IBW in ieder geval op de kortere termijn in staat om meer woningen te bouwen. Of corporaties op de (middel)lange termijn voldoende middelen hebben voor het uitvoeren van de maatschappelijke opgave, breng ik in kaart naar aanleiding van de motie-Ronnes c.s. (Kamerstukken II 2018/19, 35 000-VII, nr. 52).
Vindt u ook dat de noodzaak van de regeling aantoont dat de verhuurderheffing zorgt voor minder nieuwe woningen?
De nieuwe regeling draagt bij aan het bouwen van woningen met een huur onder de aftoppingsgrens. Gezien de vele aanvragen beschouw ik de heffingsvermindering als succesvol. Indien alle aanvragen worden gerealiseerd, zorgt de heffingsvermindering de komende 5 jaar voor ten minste 75.000 woningen met een lage huur en het aantal aanvragen zal richting 1 juli nog verder oplopen. Daarnaast zullen er ook nog woningen worden gerealiseerd met een huur boven de aftoppingsgrens. Door alleen naar het aantal aanvragen van de heffingsvermindering te kijken, valt niet te concluderen dat er minder woningen zouden worden gebouwd vanwege de verhuurderheffing.
Bent u bereid om de verhuurderheffing structureel te verlagen in plaats van incidentele regelingen op te tuigen? Zo nee, waarom prefereert u incidentele regelingen?
Een keuze tussen een structurele, generieke verlaging van de verhuurderheffing of een regeling als deze (die overigens ook een structureel budget heeft) is afhankelijk van vele factoren, die per situatie moeten worden bekeken. Het voordeel van een regeling zoals de heffingsvermindering voor nieuwbouw is dat het beschikbare bedrag gericht terecht komt bij de verhuurder die een bijdrage levert bij het aanpakken van een bepaalde maatschappelijke opgave. In het geval van deze heffingsvermindering voor nieuwbouw is daarom specifiek gekozen om te richten op woningen met een huur tot de aftoppingsgrens. Een generieke verlaging heeft als voordeel dat dit eenvoudiger is om uit te voeren. Daarnaast zorgt een generieke verlaging voor een hogere doorwerking op het investeringsvermogen van verhuurders en daarmee voor een groter effect op de financiële houdbaarheid van de sector op de lange termijn. Met een generieke verlaging kan echter niet met zekerheid worden gezegd dat het geld daadwerkelijk gebruikt wordt om te investeren in relevante opgaven.
Bent u bekend met de situatie van patriarch Antonios van de Eritrese Orthodoxe Tewahdo Kerk en de andere geestelijken, gelovigen die in de Eritrese gevangenissen vastzitten, zonder enige vorm van proces of contact met de buitenwereld?1
Ja.
Bent u bereid om in bilateraal en multilateraal verband druk uit te oefenen op de Eritrese overheid om deze gevangenen vrij te laten, mede gezien het feit dat patriarch Antonios op zeer hoge leeftijd is en ieder moment in gevangenschap kan komen te overlijden?
Nederland kaart in bilateraal en multilateraal verband geregeld de slechte mensenrechtensituatie in Eritrea aan en roept Eritrea op om vrijheden, waaronder de vrijheid van religie en levensovertuiging, te respecteren. Recent heeft Nederland nadrukkelijk zijn zorgen geuit over de situatie van patriarch Antonios bij de Eritrese ambassadeur in Brussel die mede-geaccrediteerd is in Nederland.
In multilateraal verband heeft Nederland door de jaren heen aandacht gevraagd voor de structurele problemen in Eritrea; het ontbreken van een Grondwet, beperkingen aan vrijheid van meningsuiting, vereniging en religie, de langdurige nationale dienstplicht en de praktijk van willekeurige arrestaties en martelingen. In de VN Mensenrechtenraad spreekt Nederland consequent zorgen uit over de slechte mensenrechtensituatie in Eritrea en pleit Nederland voor verlenging van het mandaat van de Speciaal Rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Eritrea. Ook de EU roept, mede dankzij inzet van Nederland, Eritrea op om de mensenrechten, waaronder vrijheid van religie en levensovertuiging, te respecteren. Dit gebeurt in de VN Mensenrechtenraad en via politieke dialoog met Eritrea (in het kader van de artikel 8 dialoog).
De huidige Eritrese autoriteiten, die er voor hebben gekozen om de relaties met de buitenwereld op een laag niveau te houden, tonen zich overigens weinig gevoelig voor druk in bilateraal of multilateraal verband. Het aantal diplomatieke instrumenten dat hiervoor kan worden ingezet – zonder het leven van de Eritrese bevolking nog moeilijker te maken dan het al is – is daarom beperkt.
Bent u ervan op de hoogte dat de Eritrese regering in het afgelopen jaar onder meer 22 katholieke klinieken onder dwang heeft gesloten?2 Bent u bereid hierover opheldering te vragen bij de Eritrese autoriteiten?
Ja. Op 12 juni 2019 hebben de Eritrese autoriteiten de inbeslagname bevolen van alle gezondheidscentra die worden beheerd door de katholieke kerk nadat in april 2019 de vier katholieke bisschoppen van Eritrea de autoriteiten hebben opgeroepen om tot echte dialoog over vrede en verzoening in Eritrea te komen en om hervormingen door te voeren. Nederland heeft in EU verband de zorgen over de schending van de land- en eigendomsrechten van de katholieke kerk expliciet genoemd in de 43e vergadering van de VN Mensenrechtenraad in februari jl. Ook heeft Nederland recent opheldering gevraagd bij de Eritrese ambassadeur in Brussel die mede-geaccrediteerd is in Nederland.
Bent u van mening dat de mensenrechtensituatie in Eritrea sinds de ontspanning in de relatie met Ethiopië is verbeterd of niet? Kunt u uw antwoord toelichten? Hoe stelt u de mensenrechtensituatie in Eritrea in bilateraal en multilateraal verband aan de orde?
Sinds de ontspanning in de relatie met Ethiopië is er weinig tot geen verandering zichtbaar in Eritrea. Hoewel de relatie tussen Eritrea en buurlanden verbeterd is sinds juli 2018, heeft dit niet geleid tot binnenlandse hervormingen. Nederland heeft in bilateraal en multilateraal verband zijn zorgen geuit over het uitblijven hiervan. In de bilaterale dialoog met Eritrese ambassadeur in Brussel die mede-geaccrediteerd is in Nederland komen deze onderwerpen geregeld aan bod. Tevens heeft de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken deze boodschappen afgegeven tijdens haar bezoek aan Eritrea in april 2019.
In multilateraal verband is de VN-Mensenrechtenraad het aangewezen forum om de mensenrechtensituatie in landen te bespreken. Nederland spreekt zich voortdurend uit over de zorgwekkende mensenrechtensituatie in Eritrea en roept het land op om de mensenrechten te respecteren en om samen te werken met de Speciaal Rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Eritrea. Op Nederlands initiatief is er in juni 2019 een kerngroep gevormd bestaande uit Nederland, Duitsland, Frankrijk, België, Oostenrijk en Australië, om het mandaat van de Speciaal Rapporteur voor Eritrea te verlengen en zo Eritrea op de agenda van de VN Mensenrechtenraad te houden. Nederland zal dit jaar – ditmaal als lid van de MRR – wederom samen met de kerngroep een mandaatverlengingsresolutie indienen en daarbij in het bijzonder Eritrea oproepen om hervormingen door te voeren, gevangenen vrij te laten en democratische vrijheden en mensenrechten te respecteren.
Is de Nederlandse overheid op de hoogte van de inmenging van de Eritrese overheid in religieuze aangelegenheden in Eritrea, maar ook hier in de Eritrese diaspora, in Nederland?3
Ja.
Welke maatregelen kan de Nederlandse overheid treffen om de religieuze vrijheid van Eritrese vluchtelingen, geestelijken en volgelingen te beschermen?
Het kabinet staat voor het beschermen van de rechten van iedereen in Nederland. Dat betekent tevens bescherming tegen druk vanuit het land van herkomst. Wanneer er sprake is van mogelijke strafbare gedragingen, zoals bedreiging of afpersing, roept het kabinet iedereen in Nederland op om altijd aangifte bij de politie te doen.
Om de aangiftebereidheid te vergroten binnen de Eritrese gemeenschap is in 2017 een handreiking gepubliceerd voor gemeenten met informatie over de Eritrese gemeenschap en hoe beleidsmakers, professionals en vrijwilligers Eritrese nieuwkomers kunnen ondersteunen in hun integratie. Daarnaast is zoals gemeld in de brief van 4 februari 2019 (Kamerstuk 22 831, nr. 137) een handelingskader ontwikkeld om politiemedewerkers nader te informeren en bewust te maken over de problematiek binnen de Eritrese gemeenschap.
Het kabinet heeft bovendien een beperkt aantal diplomatieke instrumenten tot zijn beschikking om landen aan te spreken op ongewenste inmenging. Zo heeft het kabinet in januari 2018 de Tijdelijk Zaakgelastigde van het Eritrese ambassadekantoor in Den Haag tot persona non grata verklaard en zijn vertrek geëist. Dit besluit volgde op aanhoudende aanwijzingen dat
intimidatie en dwang plaatsvonden bij de inning van de diasporabelasting
waardoor het kabinet zich genoodzaakt zag een krachtig diplomatiek signaal af te geven aan de Eritrese autoriteiten (Kamerstuk 22 831, nr. 135). In dit verband wijzen wij u ten slotte op de Kamerbrief over de aanpak tegen ongewenste buitenlandse inmenging van 16 maart 2018 (Kamerstuk 30 821, nr. 42).
Bent u bereid de Eritrese vertegenwoordiging in Nederland duidelijk te maken dat Nederlandse overheid niet gediend is van inmenging van de Eritrese overheid in het leven van Eritrese vluchtelingen in Nederland aangezien zij juist voor het regime zijn gevlucht en hier hun heil hebben gezocht? Welke maatregelen kan de Nederlandse overheid nemen om deze ongewenste inmenging tegen te gaan?
Zie ook het antwoord op vraag 6. Indien er concrete gevallen zijn van inmenging van de Eritrese overheid in het leven van Eritreeërs in Nederland, dan zal ik aan de Eritrese ambassadeur duidelijk maken dat de Nederlandse overheid niet van zulke praktijken is gediend.
De voorspellingen over toe- of afname van files en mogelijke verschuivingen naar individueel vervoer |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «forse toename files na crisis»1 en het bericht «Maakt de auto een wedergeboorte»?2
Ja.
Kent u de analyse en verwachting van onder andere emeritus hoogleraar Henk van Zuylen van TU Delft en ANWB dat de files fors zullen toenemen als na de coronacrisis de samenleving weer op volle toeren gaat draaien? Kent u de analyse en verwachting van mobiliteitsexpert Carlo van de Weijer van de TU Eindhoven dat de auto een flinke herwaardering gaat beleven en autobezit zal toenemen? En kent u de analyse en verwachting van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (Kim) dat het totale wegverkeer in heel Nederland pas in 2025 weer voorbij het niveau van 2019 komt?3 Hoe verklaart u het verschil in deze analyses? Kunt u aangeven welke analyse het meest waarschijnlijk is?
Ja, ik ben op de hoogte van deze analyses. Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) heeft met behulp van een model de gevolgen voor de verkeersprestatie ingeschat. Deze inschatting is mede gebaseerd op scenario’s van het Centraal Planbureau die betrekking hebben op de economische effecten van het coronavirus voor de korte termijn (2020–2021). Bij de overige uitspraken lijkt er sprake van expert judgement. Hier valt ook niet te herleiden of deze uitspraken zich richten op de korte- of middellange termijn. Om deze reden zijn deze analyses niet goed te vergelijken. Ik kan dus ook niet aangeven welke prognose het meest plausibel is.
Deelt u de analyse en verwachting dat men na de intelligente lock-down gaat kiezen voor individueel vervoer zoals auto en fiets in plaats van collectief vervoer zoals trein, tram en metro?
De analyses die ik tot nu toe heb gezien lijken erop te wijzen dat, zolang de COVID-19 situatie voortduurt, er sprake is van een relatieve toename van het individueel vervoer. Dit is aan de ene kant het gevolg van een beperktere capaciteit van het openbaar vervoer (vanaf 1 juni ongeveer 40%). Aan de andere kant lijkt er ook sprake van een grotere vraag naar individueel vervoer, bijvoorbeeld omdat mensen grote groepen willen mijden en personen uit verschillende huishoudens niet meer samen mogen reizen. Daarnaast zie ik dat een groot deel van de vervoersbewegingen niet meer plaatsvindt, bijvoorbeeld omdat mensen thuiswerken. Daardoor is het absolute aantal vervoersbewegingen met de auto, de fiets en lopend momenteel nog kleiner dan voor de crisis.
Klopt het bericht dat onderzoeken in China laten zien dat het opheffen van beperkende maatregelen onmiddellijk gevolgen heeft voor de mobiliteit waarbij de files allemaal terug kwamen en zelfs sterker dan in maart 2019? Zo ja, wat zegt deze analyse over de verwachte verkeersstromen in Nederland na het opheffen van de beperkte maatregelen?
Ja, dit lijkt het geval te zijn. De onderzoeken laten zien dat er vanaf maart een herstel van het wegverkeer in een aantal grote steden in China zoals Beijing en Shanghai te zien is, waarbij de niveaus van de hoeveelheid verkeer van 2019 worden gehaald. Mogelijke factoren die daaraan bij hebben gedragen zijn het tolvrij maken van het omvangrijke netwerk van tolwegen gedurende een periode van ruim twee maanden en de terugloop van het gebruik en ook capaciteit van het openbaar vervoer in diezelfde periode. De structuur van het Chinese vervoerssysteem verschilt op tal van punten van het Nederlandse en een één-op-één vergelijking is daarom niet te maken. Ik voer hiervoor eigen analyses uit (zie ook het antwoord op vraag4. Daarnaast heeft het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid op zijn website een bericht geplaatst over de ontwikkelingen in China, waarin het ingaat op tal van aspecten. Ten slotte volg ik ook de ontwikkelingen in andere landen nauwgezet.
Kunt u aangeven of het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat scenario’s in kaart heeft gebracht van de verwachte verkeersstromen voor de komende jaren na het versoepelen van de beperkte maatregelen, gedifferentieerd naar vervoersmodaliteiten (auto, fiets, trein en tram/bus) en mogelijke verplaatsing van ov-reizigers naar de auto of op de fiets tijdens de spits? Zo ja, wilt u die met de Kamer delen? Zo nee, bent u bereid ervoor te zorgen dat deze worden opgesteld en met de Kamer worden gedeeld?
Ja, hier werken we aan. In april ben ik met de eerste modelberekeningen gestart, op basis van de inzichten op dat moment (bijvoorbeeld een fors gereduceerde OV-capaciteit).
De komende periode blijf ik modelberekeningen uitvoeren, bijvoorbeeld om de effecten van openstellingen van sectoren in te schatten. Daarbij teken ik aan dat het verkennende analyses betreft op basis
van o.a. verkeersmodellen waarbij de lange termijneffecten van de huidige crisis op dit moment nog moeilijk in te schatten zijn. De uitkomsten leunen dus sterk op
aannames en die zullen gedurende de COVID-19 situatie steeds worden aangepast. Bovendien wijkt de praktijk in deze onzekere situatie al snel af van modeluitkomsten.
Ik zal uw Kamer voor de zomer informeren over de belangrijkste uitkomsten.
Naast modelstudies zet ik ook in op monitoring. Er wordt dagelijks bekeken hoe het verkeersbeeld op de weg en het reizigersgedrag op het
spoor zich ontwikkelen. Daardoor ben ik van eventuele problemen snel op de hoogte en kan ik, waar dat zinvol en uitvoerbaar is, maatregelen treffen.
Kunt u aangeven welk beleid u aan het voorbereiden bent om ervoor te zorgen dat zo goed mogelijk kan worden ingespeeld op de veranderingen qua vervoerstromen door de coronacrisis?
Samen met andere wegbeheerders, diverse maatschappelijke organisaties, vervoerders, belangenorganisaties, andere departementen werk ik o.a. aan beleid met betrekking tot beperking van belasting van het mobiliteitssysteem en in het bijzonder het OV, spreiding en stedelijke mobiliteit. Over het weer opschalen van het OV vanaf 1 juni is uw kamer 14 mei geïnformeerd. Deze opschaling is essentieel voor het weer deels op gang brengen van de maatschappij. Via monitoring op landelijk en lokaal niveau volg ik de effecten van de maatregelen en de ontwikkelingen.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van de Minister van VWS 6 mei jl., zijn de Denktank Coronacrisis en het Samenwerkingsverband van Planbureaus en het RIVM verzocht een advies uit te brengen aan het kabinet. Het kabinet heeft deze partijen advies gevraagd over hoe het gebruik van de auto en het OV de komende maanden beperkt en in goede banen geleid kan worden. De Denktank Coronacrisis zal met name ingaan op de sociale gevolgen van thuiswerken en de voorwaarden om goed thuis te kunnen werken. Het Samenwerkingsverband van Planbureaus en het RIVM is gevraagd hoe mobiliteitsstromen kunnen worden beperkt en in goede banen geleid kunnen. Hierbij is expliciet aandacht gevraagd voor de verschillende modaliteiten. Het advies van de Denktank Coronacrisis en het Samenwerkingsverband van Planbureaus en het RIVM wordt 1 juni uitgebracht, en zal openbaar worden gemaakt.
Hoe kijkt u naar de analyse van de Rabobank die aangeeft dat 43 procent volledig vanuit huis zou kunnen werken?4 Welke kansen ziet u hierin qua beperking van files?
Ik heb deze analyses met interesse bekeken. Ik zie dit als een steun in de rug om afspraken te gaan maken met werkgevers, zodat we voor de toekomst de positieve lessen van de huidige situatie kunnen benutten (zie ook het antwoord op vraag6.
Bent u bereid in gesprek te gaan met werkgevers om afspraken te maken over (gedeeltelijk) thuiswerken van werknemers zodat de druk op de spits ontlast wordt?
Ja, het uitgangspunt blijft immers zo veel mogelijk thuiswerken. Samen met de Minister van EZK zal via VNO-NCW en MKB-Nederland ingezet worden op verstandig gebruik van mobiliteit en op spreiding.
Bent u in overleg met bijvoorbeeld de Fietsersbond of met decentrale overheden om te kijken hoe mensen veilig op de fiets naar hun werk kunnen gaan? Ziet u mogelijkheden voor maatregelen om mensen te stimuleren om op korte afstanden met de fiets te gaan?
Ja. Samen met de decentrale overheden en in afstemming met maatschappelijke organisaties zoals de Fietsersbond is het protocol stedelijke mobiliteit in de 1,5 meter samenleving opgesteld. Fietsmaatregelen maken onderdeel uit van dit protocol. Gezamenlijk zetten wij ons in via diverse communicatiemiddelen en -kanalen mensen op te roepen korte afstanden bij voorkeur te voet af te leggen en als dat niet kan de fiets te pakken.
Kunt u een update geven hoe het staat met de uitvoering van de plannen om de spits in de trein te verlagen door studenten zoveel als mogelijk te spreiden via het verschuiven van lestijden van hogescholen en universiteiten?
Om onnodige studievertraging te voorkomen komt er per 15 juni ruimte voor onderwijsactiviteiten die online niet afdoende te verzorgen zijn. Het gaat om tentamens, examens, praktijkonderwijs en begeleiding van kwetsbare studenten. Het aantal reisbewegingen zal naar verwachting maximaal 20% ten opzichte van pre-Corona zijn. Ten aanzien van het OV hebben de sectorraden voor mbo en ho in overleg met vervoerders, OCW en IenW zich aan de volgende uitgangspunten gecommitteerd:
Ook kijken we samen met onderwijskoepels en vervoerders naar afspraken met het oog op de periode na 1 september. Daarbij worden ervaringen van de komende weken meegenomen.
Kunt u aangeven wat uw verwachting is over het gebruik van parkeerplekken in steden? Zullen deze kunnen worden gebruikt om de stad in te richten voor een 1,5 meter fietsmaatschappij zoals de Fietsersbond voor zich ziet, of zullen juist meer parkeerplekken nodig zijn omdat veel meer mensen zullen gaan kiezen voor auto in plaats van ov zoals de ANWB aangeeft? Hoe kijkt u naar dit spanningsveld?
Ik verwacht dat dit per wijk en per gemeente zal verschillen. Gemeenten hebben daar hun eigen vrijheid in. Zij zijn ook verantwoordelijk voor het signaleren en oplossen van knelpunten. Ik vind het belangrijk dat daarbij naar het hele mobiliteitssysteem wordt gekeken, om te voorkomen dat de oplossing van het ene knelpunt het andere veroorzaakt.
Preventie van legionellabesmetting. |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Op welke wijze wordt er tijdens én na de (bijna) sluiting van de op dit moment vele openbare gebouwen; bijvoorbeeld scholen, universiteiten en andere gebouwen aandacht besteed aan de noodzaak tot (extra) legionellamaatregelen, om te voorkomen dat bij heropening van gebouwen legionellabesmetting via waterleidingen optreedt?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), die op grond van de Drinkwaterwet toezicht houdt op legionellapreventie rond drinkwaterinstallaties bij de zogeheten prioritaire locaties, heeft eind maart via een bericht op hun site gewezen op dit risico. Begin mei heeft de ILT via de pers, brancheverenigingen en BRL 6010 adviseurs de instellingen geïnformeerd over welke stappen genomen moeten worden wanneer instellingen/bedrijven, na de beperkende maatregelen, weer worden opgestart of weer terugkomen in een normale bedrijfsvoering1.
Koepelorganisatie Vewin en de individuele drinkwaterbedrijven roepen sinds eind maart op om de leidingen regelmatig door te spoelen en communiceren actief over corona en legionella op hun site en via eigen social media kanalen.
Kunt u aangeven welke afspraken hierover bestaan en welke communicatiemiddelen hiervoor worden ingezet?
Begin mei heeft ILT hierover brieven gestuurd naar de BRL 6010 adviseurs en branches (prioritaire instellingen) die hiervoor onder toezicht staan van de ILT. In de brief staat welke concrete stappen bedrijven moeten zetten om de drinkwaterinstallatie op een veilige manier op te starten, bijvoorbeeld om monsters te nemen voordat de voorziening wordt opgestart.
Locaties waar de volksgezondheid het grootste risico loopt als er legionellabacteriën in het drinkwater zitten noemen we prioritaire instellingen. Zij zijn verplicht aan legionellapreventie te doen waarop de ILT toezicht houdt. Prioritaire instellingen zijn o.a. inrichtingen met een logiesfunctie, waaronder hotels, bed & breakfasts met meer dan vijf slaapplaatsen, (mini)campings, bungalowparken en jachthavens en truckstops, benzinestations, wegrestaurants en dergelijke met douchefaciliteiten.
Ook bedrijven en instellingen die niet onder dit specifieke toezicht vallen (niet-prioritaire instellingen), zoals scholen, winkels en vakantiewoningen, moeten letten op legionellabeheer. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat informeert deze groep met adviezen om de kans op legionella te verminderen. Op 7 mei zijn deze via social media op de diverse kanalen van het ministerie verspreid. Met name gemeenten hebben deze op grote schaal gedeeld via hun eigen kanalen. De drinkwaterbedrijven communiceren aan het einde van iedere zomervakantie over legionellarisico’s en geven hun klanten instructie om de leidingen door te spoelen. Dat doen ze nu weer en toegezegd is om hier in de komende periode extra op in te zetten.
Kunt u verzekeren dat er gecommuniceerd wordt met alle betreffende sectoren, zodat de kans dat mensen straks besmet worden door legionella nihil is?
Er is gecommuniceerd met alle betreffende sectoren, met zowel prioritaire als niet-prioritaire instellingen. Zie ook hierboven.
Wordt er bij het versoepelen van de coronamaatregelen rekening gehouden met risico op legionellabesmetting, en bent u bereid dit als vast punt in de overwegingen mee te nemen?
Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaren en exploitanten van de locaties om het risico op legionellabesmetting te beheersen, juist ook op het moment dat de coronamaatregelen versoepeld worden. Zoals uit de antwoorden op de vorige vragen blijkt, is hier inmiddels al veel over gecommuniceerd en zal die communicatie worden voortgezet.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De berichten dat KLM weer wil gaan vliegen op diverse Europese steden |
|
Corinne Ellemeet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten dat KLM weer wil gaan vliegen op diverse Europese steden, inclusief COVID-19-haarden zoals Noord-Italië en Spanje?
Ja.
Vindt u dit een verstandig idee?
Het beeld van het aantal besmettingen is per land heel verschillend. Ook de omstandigheden zijn per land heel wisselend. Dat maakt dat ook de afgekondigde maatregelen per land kunnen variëren. Het kabinet volgt de ontwikkelingen in de voor Nederland relevante landen. De maatregelen in Nederland zijn uiteraard toegespitst op de Nederlandse situatie.
Op 9 april jl. is uw Kamer geïnformeerd over de aanpak voor inkomende vliegtuigpassagiers vanuit risicolanden ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (Kamerstuk 24 804, nr. 128). De aanpak bestaat uit een aanscherping van de toegangsvoorwaarden voor personen die naar Nederland willen reizen. Het gaat om een inperking voor alle niet noodzakelijke reizen van personen vanuit derde landen naar Europa (alle EU-lidstaten, alle leden van Schengen en het VK). Daarnaast is voor passagiers uit hoog-risicogebieden een verplichte gezondheidsverklaring ingevoerd en krijgen deze passagiers het dringende advies om 14 dagen in quarantaine te gaan. In heel Europa zijn in aanvulling hierop vergaande maatregelen genomen die het openbare leven en het reizen sterk aan banden leggen. Lidstaten moeten echter wel toegang blijven verlenen aan EU-ingezetenen.
Het RIVM heeft op ons verzoek advies gegeven over de veiligheid aan boord van vliegtuigen in verband met COVID-19. Ook heeft het RIVM advies gegeven op de protocollen van de Nederlandse luchthavens en luchtvaartmaatschappijen. De basis voor de protocollen ligt in de EASA- en ICAO- richtlijnen die ook door buitenlandse luchtvaartmaatschappijen en luchthavens worden gevolgd. De Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en luchthavens hebben hun protocollen in lijn met het RIVM-advies gebracht.
Daarnaast is per 15 juni het reisadvies van BZ voor een aantal Europese landen aangepast op basis van de epidemiologische situatie en de maatregelen in dat land.
In de Kamerbrief van 12 juni jl (kenmerk: IENW/BSK-2020/111285) is uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die zijn getroffen om het heropstarten van de luchtvaart en het toerisme zo veilig mogelijk te laten verlopen.
Hoe valt dit te rijmen met de nog forse beperkingen van de bewegingsvrijheid van mensen, waaronder deels uitgaansverboden en sterke restricties op samenkomsten, in zowel die landen als in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent hervatting van vliegreizen tussen Nederland en deze besmettingshaarden voor de kans op verdere verspreiding van het virus?
Op basis van een advies van het Outbreak Management Team heeft de Ministeriële Commissie Crisis Beheersing (MCCb) op 9 april 2020 gesproken over de situatie in de luchtvaart. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 en 3 heeft het kabinet diverse maatregelen genomen om de risico's in de luchtvaart verder te beperken. RIVM adviezen liggen aan de basis van de aanpak. Met deze aanpak en de luchtvaartprotocollen moet het risico op verdere verspreiding van COVID-19 beperkt worden. Zie ook mijn brief van 12 juni.
Wat betekent het voor de kans op verspreiding van het virus als mensen urenlang bij elkaar in een vliegtuigcabine zitten?
Hoewel het effect van de ventilatiesystemen in vliegtuigen op de overdracht van COVID-19 niet wetenschappelijk is onderzocht, acht het RIVM het plausibel dat de ventilatie- en filtersystemen in vliegtuigen zorgen voor een beperking van het risico op eventuele overdracht van het coronavirus. Het ventilatiesysteem zorgt samen met het filter- en airconditioning-systeem voor een verticale, naar beneden gerichte luchtstroom. Hierdoor worden druppels in de uitademingslucht gericht naar beneden afgevoerd. Ook is de luchtverversing (ventilatievoud) in een vliegtuigcabine hoog en wordt de lucht in een vliegtuig elke drie minuten ververst.
In het protocol van de luchtvaart is de combinatie opgenomen van gezondheidscheck, het unieke ventilatiesysteem, spreiding waar mogelijk, niet medische mondkapjes en de mogelijkheid om gericht en snel bron- en contactonderzoek te doen, die maakt dat in capaciteitsrestricties voor de luchtvaart niet is voorzien.
Hoe valt te rechtvaardigen dat mensen beboet worden als ze in het park te dicht bij elkaar in de buurt zitten, maar KLM voor zichzelf mag bepalen dat met honderden mensen op enkele centimeters van elkaar in een vliegtuig zitten, wel mag? Wat doet dit met het draagvlak voor de maatregelen en sociale beperkingen die burgers in Nederland of andere landen opgelegd krijgen?
Zoals in de Kamerbrief van 12 juni jl. aangegeven heeft het RIVM op ons verzoek advies gegeven over de veiligheid aan boord van vliegtuigen in verband met COVID-19. Ook heeft het RIVM advies gegeven op de protocollen van de Nederlandse luchthavens en luchtvaartmaatschappijen. De basis voor de protocollen ligt in de EASA- en ICAO- richtlijnen die ook door buitenlandse luchtvaartmaatschappijen en luchthavens worden gevolgd. De Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en luchthavens hebben hun protocollen in lijn met het RIVM-advies gebracht.
Na aankomst in Nederland moeten de passagiers alle maatregelen op advies van het RIVM, waaronder het behouden van voldoende afstand, in acht nemen. Reizigers uit hoog-risicogebieden wordt dringend geadviseerd om 14 dagen in quarantaine te gaan. Voor iedereen geldt het advies om de gezondheid te monitoren. De hiervoor geschetste aanpak is uitlegbaar en heeft oog voor het benodigde draagvlak voor de maatregelen en sociale beperkingen in Nederland.
Hoe verhoudt zich dit tot reizen in het ov, waar de onderlinge afstanden groter en de reistijden korter zijn, mensen niet in de rij hoeven te staan bij het inchecken of gefouilleerd worden?
Voor alle vormen van mobiliteit geldt dat het van belang is op een zo veilige mogelijke en verantwoorde manier te reizen. Per sector wordt bekeken welke maatregelen noodzakelijk zijn om de veiligheid van passagiers in het personeel te borgen. De adviezen van het OMT en/of het RIVM zijn hierbij leidend. De luchtvaart onderscheidt zich van het OV op onder meer de mogelijkheid tot triage vooraf, de mogelijkheid gericht en snel bron- en contactonderzoek uit te voeren en het unieke ventilatiesysteem.
Heeft de KLM hierover overleg gevoerd met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Outbreak Management Team (OMT)? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan?
Voor zover mij bekend heeft KLM geen overleg gevoerd met het RIVM en OMT over uitbreiding van vluchten naar Europese steden.
Hoe wordt in andere landen omgegaan met dit voornemen?
Voor de meeste Europese landen geldt dat er geen beperkingen zijn voor luchtvaartmaatschappijen voor het uitvoeren van vluchten tussen Nederland en Europese lidstaten. Zoals toelicht in de voorgaande antwoorden moeten luchtvaartmaatschappijen wel maatregelen nemen om de veiligheid van de passagiers en het personeel te borgen.
Hoe zit het met andere maatschappijen die naar Nederland willen vliegen? Mag dit?
Vanaf 19 maart 2020 zijn de toegangsvoorwaarden voor personen die naar Nederland willen reizen verscherpt. Het gaat om een inperking voor alle niet noodzakelijke reizen van personen vanuit derde landen naar Europa (alle EU-lidstaten, alle leden van Schengen en het VK). Dit EU-inreisverbod voor niet essentiële reizen geldt tot 1 juli 2020. Hiermee is het risico op insleep van het virus via luchtverkeer beperkt. Het betreft geen verbod om te vliegen naar Nederland, omdat essentiële reizen en het vervoer van vracht doorgang moet vinden.
In heel Europa zijn daarnaast vergaande maatregelen genomen die het openbare leven en het reizen sterk aan banden leggen. Nederlanders wordt nog steeds aangeraden om alleen te reizen indien dat noodzakelijk is. Lidstaten moeten echter wel toegang blijven verlenen aan EU-ingezetenen. Er zijn daarom geen beperkingen voor het vliegverkeer vanuit Europese lidstaten naar Nederland.
Voor het overige verwijs ik naar de kamerbrief van 12 juni jl.
Verergert dit voornemen het tekort aan mondkapjes en andere beschermingsmiddelen?
Het OMT heeft op 4 mei 2020 geadviseerd over het gebruik van mondneus-maskers. Het kabinet volgt het advies van het OMT dat medische mondneus-maskers gereserveerd dienen te worden voor gebruik in de zorg en gebruikt dienen te worden conform de vigerende adviezen.
Het OMT geeft aan dat niet-medische mondneusmaskers de drager ervan in zeer beperkte mate beschermen tegen besmetting. Dit is sterk afhankelijk van de kwaliteit van de materialen, de mate waarin het masker aansluit op het gezicht en het draagcomfort. Niet-medische mondneusmaskers dragen mogelijk enigszins bij aan het beperken van verspreiding van COVID-19 door presymptomatische patiënten in openbare ruimten, waar voldoende afstand houden niet altijd mogelijk is. Niet-medische mondneusmaskers kunnen worden aangeschaft of zelf gemaakt. Op rijksoverheid.nl staan instructies voor het maken en gebruiken van een niet-medische mondkapje. Het is belangrijk dat het niet-medisch mondneusmasker zo goed mogelijk aansluit op het gezicht en de neus en mond bedekt.
Wat vindt u van de opmerking van de KLM dat «een zelfgemaakt masker of sjaal ook goed is»? Hoe staat dit in verhouding tot de wetenschappelijke kennis over verspreiding en beschermingsmaatregelen?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe kan het personeel op vliegvelden en in het vliegtuig zich beschermen? Mogen deze mensen weigeren?
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgevers om zorg te dragen voor een veilige werkomgeving. Zoals toegelicht in de antwoorden op de voorgaande vragen zijn er maatregelen genomen om de veiligheid van het personeel op vliegvelden en in het vliegtuig te beschermen.
Het ECB-beleid |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de voorspelling van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) dat de Italiaanse staatsschuld eind 2020 155,5% BBP zal bedragen en naar verwachting snel verder zal stijgen?1
Ja hier heb ik kennis van genomen.
Deelt u de mening dat deze enorme schuld onhoudbaar is en nooit meer door Italië op normale manier terugbetaald kan worden?
Het IMF heeft in zijn meest recente landenrapport over Italië niet geconcludeerd dat de Italiaanse publieke schuld onhoudbaar is.2 Daarnaast heeft de Europese Commissie in het kader van de Pandemic Crisis Support kredietlijn geconcludeerd, niettegenstaande de risico´s, dat voor alle euro-lidstaten de publieke schuld op middellange termijn houdbaar is.3 Dit geldt dus ook voor Italië.
Kunt u een realistische inschatting maken van de totale hoeveelheid Italiaanse staatsschuld die de Europese Centrale Bank (ECB) onder de huidige opkoopprogramma's – inclusief het Pandemic Emergency Purchase Programme (PEPP) – uiteindelijk op de balans zal dragen, inclusief de huidige voorraad Italiaanse staatsschuld?
Tussen 2010 en 2012 heeft het Eurosysteem staatsobligaties van Italië en andere eurolanden gekocht onder het Securities Markets Programme (SMP). Per 31 december 2019 bestaan de SMP-holdings van het Eurosysteem voor Italiaanse schuld nog uit € 27,1 miljard.4 De holdings onder het SMP lopen sinds 2012 af. Momenteel doet het Eurosysteem alleen nog aankopen van door de publieke sector uitgeven obligaties, waaronder Italiaanse staatsobligaties, binnen het Public Sector Purchase Programme (PSPP) en het Pandemic Emergency Purchase Programme (PEPP).
De ECB publiceert maandelijks een overzicht van de aankopen die door het Eurosysteem zijn gedaan binnen het PSPP. Het deel van Italië binnen de totale netto-aankopen die sinds de aanvang van het PSPP in 2015 zijn gedaan bedraagt € 393,38 miljard, waarvan het grootste gedeelte op de balans van de Italiaanse centrale bank staat.5 Het Eurosysteem doet momenteel maandelijks voor € 20 miljard (verspreid over alle Eurolanden) aan vaste aankopen binnen het overkoepelende Asset Purchase Programme (APP). Hiervan is het PSPP een van de vier onderdelen naast de additionele aankopen in verband met de tijdelijke uitbreiding van het APP-programma van € 120 miljard dat bekend is gemaakt op 12 maart 2020.
De ECB heeft op 18 maart 2020 in respons op de COVID-19 uitbraak daarnaast het Pandemic Emergency Purchase Programme (PEPP) aangekondigd. De aangekondigde omvang van het PEPP bedraagt € 750 miljard en aankopen binnen het PEPP zijn begonnen op 26 maart 2020. Het Eurosysteem heeft tussen 26 maart 2020 en 15 mei 2020 voor € 181,79 miljard aan totale aankopen gedaan binnen het PEPP.6 De verdeling van deze aankopen tussen de verschillende activacategorieën die in aanmerking komen voor het PEPP, waaronder Italiaanse staatsobligaties, is door de ECB nog niet bekend gemaakt. De totale hoeveelheid Italiaanse staatsobligaties die momenteel op de balans van het Eurosysteem onder het PEPP staat is daarom nog niet bekend. ECB-president Lagarde heeft tijdens de persconferentie van 30 april 2020 aangeven dat deze data op een tweemaandelijkse basis zullen worden gepubliceerd.
De totale hoeveelheid Italiaanse staatsschuld die het Eurosysteem uiteindelijk op de balans zal hebben hangt af van het toekomstige monetaire beleid van de ECB. De ECB heeft aangegeven dat de toewijzing van de cumulatieve netto-aankopen van publieke sector obligaties op voorraadbasis gebaseerd blijft op de kapitaalverdeelsleutel.7 Het aandeel van Italië in de Eurosysteem-kapitaalverdeelsleutel bedraagt 16,99%. De totale hoeveelheid Italiaanse staatsschuld die het Eurosysteem uiteindelijk op de balans zal hebben hangt derhalve met name af van hoelang de ECB het nodig acht om de aankoopprogramma’s voort te zetten en wat de totale toekomstige omvang van de aankoopprogramma’s zal bedragen.
Kunt u een schatting maken van de financiële schade die de ECB zal oplopen als deze schuld uiteindelijk met 30% afgeboekt moet worden en welk deel van deze schade direct of indirect (via TARGET2) door Nederland gedragen zal worden?
Door de vormgeving van de ECB-programma’s worden de risico’s van verliezen voor DNB en de Nederlandse staat beperkt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is in 2012 het SMP-programma stopgezet en lopen sindsdien de staatsobligaties onder dit programma af. Hierdoor is de blootstelling van DNB op SMP reeds sterk afgenomen en zal het de komende jaren snel verder aflopen.8 Zoals toegelicht in de jaarlijkse informatiebrief Risico's DNB en de Nederlandse staat als gevolg van ECB-beleid9 worden risico’s verder beperkt doordat DNB onder het PSPP en onder het PEPP voor eigen balans alleen Nederlandse staatobligaties opkoopt. Het grootste gedeelte van de aankopen binnen PSPP en PEPP, ca. 80% van de omvang van de programma’s, wordt gedaan door nationale centrale banken en hier is geen risicodeling op van toepassing. Verliezen of winsten over deze 80% dienen de nationale centrale banken zelf op te vangen en worden niet gedeeld met andere nationale centrale banken.
Over de overige 20% van de aankopen binnen het PSPP en het PEPP is DNB indirect blootgesteld naar rato van de kapitaalsleutel van de ECB. Deze 20% bestaat voor ongeveer 9 procentpunt uit staatsobligaties van eurolanden die de ECB aankoopt. Deze obligaties staan op de balans van de ECB. Eventuele verliezen die voortvloeien uit deze obligaties zullen allereerst ten laste komen van de voorzieningen van de ECB. Als de voorziening uitgeput is, worden eventueel resterende verliezen eerst in de lopende winst van de ECB opgevangen en daarna pas verdeeld conform de kapitaalsleutel. Dit betekent dat de indirecte blootstelling van DNB op staatsobligaties van andere eurolanden maximaal 5,86% van deze 9 procentpunt bedraagt (dit is ca. 0,5%).10
Uit het bovenstaande blijkt dat eventuele verliezen die zich voordoen bij een afschrijving van obligaties die op de balans staan van het Eurosysteem met name zullen neerslaan bij de nationale centrale bank van het land dat in de problemen is. Voor DNB bestaat de blootstelling onder PSPP voornamelijk uit Nederlandse staatsobligaties en hieraan gelieerde instanties11 en is de blootstelling op obligaties van andere landen en supranationale obligaties relatief beperkt.
Daarnaast hebben zowel DNB als de ECB voorzieningen en kapitaal opgebouwd om eventuele verliezen als gevolg van het gezamenlijke monetaire beleid op te kunnen vangen.
Tot slot, is het belangrijk vast te stellen dat de TARGET2-saldi niet de schulden weerspiegelen tussen eurolanden onderling en ook niet de directe blootstelling van DNB op eurolanden met een negatief TARGET2-saldo. Net als alle andere vorderingen en verplichtingen van nationale centrale banken tegenover de ECB, zijn TARGET2-saldi feitelijk boekhoudkundige saldi die niet worden verrekend.
Deelt u de mening dat er geen materieel verschil bestaat tussen directe monetaire financiering en de enorme opkoopprogramma's van staatsschuld van de ECB en dat de no-bailout-clausule van de ECB materieel wordt geschonden? Zo nee, waarom niet?
Directe monetaire financiering betreft het rechtstreeks verschaffen van liquiditeit aan overheden door een centrale bank. Monetaire financiering is verboden volgens artikel 123 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het op secundaire markten aankopen van staatsobligaties onder het Outright Monetary Transactions (OMT-programma) en het Public Sector Purchase Programme (PSPP) door de ECB is niet hetzelfde als directe monetaire financiering. Dit is in het verleden vastgesteld door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU), in de zaken Gauweiler12 en Weiss13. In deze zaken heeft het HvJ-EU gekeken naar de verenigbaarheid van het OMT-programma en het PSPP van de ECB met het Unierecht, en geoordeeld dat de opkoopprogramma’s niet strijdig zijn met het verbod op monetaire financiering, gezien de vormgeving van de programma’s.
Deelt u de mening dat door de massale staatsschuld op de balans van de ECB de eurobonds de facto al bestaan omdat bij niet-betaling de schade direct of indirect uiteindelijk pro rata door de eurozonelanden wordt gedeeld? Zo ja, wat stelt u voor om deze praktijk te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn recente Kamerbrief14 over veilige activa en RTSE beslaan vormen van eurobonds uitgifte onder een zogenaamde joint en several garantie, waarbij eventuele verliezen als een overheid in de eurozone in wanbetaling gaat niet alleen naar rato worden verdeeld over de andere landen («several»), maar waarbij landen ook voor het geheel aanspreekbaar zijn («joint»). Hierbij is in geval van de ECB-programma’s zoals PSPP en PEPP geen sprake. Opkoop van staatsobligaties door nationale centrale banken gebeurt voor eigen risico en rekening van deze centrale banken, en de winsten en verliezen landen daardoor bij het land waarin de centrale bank gevestigd is. Hierbij is dus geen sprake van risicodeling een situatie waarin bij niet-betaling de individuele lidstaten ook voor het geheel aansprakelijk zijn («joint and several»).
Wat is uw opvatting over tijdelijke, op de gevolgen van coronagerelateerde schade gerichte, directe monetaire financiering via nationale centrale banken?
Volgens artikel 123 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is het verboden voor nationale centrale banken om direct liquiditeit te verschaffen aan overheden. Direct liquiditeit verschaffen aan overheden is een vorm van monetaire financiering en druist daarmee in tegen artikel 123 van het VWEU. Ik hecht aan het verbod op monetaire financiering. Indien overheden hun uitgaven direct kunnen financieren bij de nationale centrale bank kan dit de onafhankelijkheid van de centrale bank aantasten en daarmee het risico op uit de hand lopende inflatie verhogen. Daarnaast kan het de prikkels voor een duurzaam begrotingsbeleid verlagen.
Hebt u kennisgenomen van de uitspraken van uw Franse collega Le Maire in het Griekse zakenblad Ekathimerini, waarin hij stelt dat (tijdelijke) vormen van eurobonds nodig zijn om te voorkomen dat Nederland en Duitsland anders een concurrentievoordeel hebben omdat zij lagere tekorten hebben en dus meer geld kunnen aanwenden voor herstel?2 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Het klopt dat sommige landen meer begrotingsruimte hebben dan andere. Echter, robuust herstel vereist een combinatie van investeringen en hervormingen. Hiervoor hebben alle landen voldoende begrotingsruimte nodig. Daarnaast is het kabinet in algemene zin van mening dat de gemeenschappelijke uitgifte van schuldpapier, afgezien van schulduitgifte die al plaatsvindt in het kader van bijvoorbeeld de ESM-steunprogramma’s, ongewenst is. De gemeenschappelijke uitgifte van schuld vormt geen oplossing voor de structurele uitdagingen van lidstaten en kan prikkels voor verstandig beleid op nationaal niveau ondermijnen.
Het bericht ‘Pandemie zal opmars van China niet stuiten, maar juist versnellen’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Pandemie zal opmars van China niet stuiten, maar juist versnellen»?1
Ja.
Deelt u de analyse in het artikel dat de coronacrisis de geopolitieke opmars van China versnelt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De economische gevolgen van het coronavirus zijn ongekend, in vrijwel alle landen in de wereld. Hoewel het bestrijden van het coronavirus momenteel topprioriteit heeft, staan de ontwikkelingen in de wereld niet stil, ook op geopolitiek gebied. Enkele landen of partijen zouden in deze situatie kunnen profiteren van bijvoorbeeld liquiditeitsproblemen van bepaalde bedrijven. Gezien de onvoorspelbaarheid van het coronavirus en de daarmee gepaarde economische en politieke onzekerheid, is het echter lastig nu vast te stellen wie op wat voor wijze van de coronacrisis kan profiteren. Gezien deze onzekerheid is het van belang om alert te blijven op internationale ontwikkelingen en de situatie nauwlettend in de gaten te houden.
Zo ja, welke actuele voorbeelden hiervan ziet u op dit moment in Europa en in Nederland? In welke sectoren ziet u de Chinese invloed, of pogingen die te verwerven, toenemen?
Het kabinet heeft geen indicaties dat China op substantieel andere wijze dan normaal zijn belangen in Nederland of Europa probeert te behartigen.
Ziet u het risico dat China de coronacrisis aangrijpt om, net als in 2008–2010, haar invloed in Europa te vergroten, o.a. door investeringen (bijv. in infrastructurele projecten) in kwetsbare economieën?
Het kabinet heeft geen indicaties dat China op substantieel andere wijze dan normaal zijn belangen in Nederland of Europa probeert te bevorderen. De stappen die door Nederland en in EU-verband worden gezet om risico’s ten aanzien van investeringen en overnames te beheersen staan benoemd op pagina 32 van de beleidsnota «Nederland-China: een nieuwe balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1).
Het kabinet is daarnaast van mening dat directe buitenlandse investeringen bijdragen aan ons innovatievermogen, onze werkgelegenheid en onze concurrentiekracht. Ook in deze economische tijden is het wenselijk dat kapitaal in eerste aanleg door de markt wordt verstrekt; dat leidt eveneens tot minder noodzaak tot financiële ondersteuning door de overheid. Tegelijkertijd is het kabinet bewust van dalende marktwaarde bij bedrijven als gevolg van de coronacrisis. De overheid hecht veel belang aan de ondersteuning van bedrijven die kampen met de nadelige economische en financiële gevolgen van de crisis, o.a. met het Noodpakket voor banen en economie 1.0 en 2.0 (Kamerstuk 35 420, nr. 2 en Kamerstuk 35 420, nr. 38). Het is echter een bijzondere situatie, het kabinet houdt daarom continu de vinger aan de pols bij marktontwikkelingen die kunnen leiden tot ongewenste overnames en investeringen. Daarbij wordt nadrukkelijk gezocht naar oplossingen vanuit de markt.
Daarnaast maakt het kabinet zich in internationaal en Europees verband hard voor een gelijk speelveld voor het Nederlandse bedrijfsleven, o.a. op het gebied van staatssteun uit derde landen. Onderdeel hiervan is de kabinetsinzet voor het realiseren van een gelijk speelveld op de Europese interne markt voor alle ondernemingen (level playing field instrument) (Kamerstuk 21 501-30, nr. 470).
Deelt u de mening dat dit, onder andere vanwege China’s reputatie op het gebied van democratie, mensenrechten en economische politiek (waar staatssteun en oneerlijke concurrentie deel van uitmaken), onwenselijk is en alles op alles moet worden gezet om dit te voorkomen? Zo ja, hoe spant Nederland hier zich, zowel nationaal als in Europees verband, voor in?
Zie antwoord vraag 4.
Komen de Uitvoeringswet Europese FDI-screeningsverordening en het stelsel van investeringstoetsing, die beide nog in voorbereiding zijn, op tijd om Nederlandse bedrijven tegen China’s machtspolitiek te beschermen? Welke (sectorspecifieke) maatregelen treft u nog meer, bijvoorbeeld ter bescherming van een sector als de maritieme maakindustrie (waarvan bekend is dat China hierin haar invloed probeert te vergroten)? Hoe staat u tegenover noodwetgeving dan wel nieuwe wetgeving met terugwerkende kracht, omdat er op dit moment geen enkele wet is om op terug te vallen?
Het kabinet werkt in den brede aan de uitbreiding van het instrumentarium in geval van ongewenste overnames of investeringen. De Uitvoeringswet van de EU-verordening voor de screening van buitenlandse directe investeringen (aangekondigd bij brief van 11 november 2019, Kamerstuk 30 832, nr. 97) ligt op dit moment middels een spoedprocedure voor aan de Raad van State en wordt naar verwachting voor het zomerreces aan uw Kamer verstuurd. Dit wetsvoorstel voorziet in de noodzakelijke wettelijke maatregelen ten aanzien van de realisatie van het zogeheten contactpunt. Dit contactpunt zal de vertrouwelijke informatie-uitwisseling faciliteren en ondersteunen tussen lidstaten onderling en met de Europese Commissie aangaande directe investeringen uit derde landen waar mogelijke risico’s aan verbonden zijn voor de nationale veiligheid. Het contactpunt zal in lijn met de Verordening op 1 oktober in werking treden.
Met dezelfde brief bent u geïnformeerd over het breder wetsvoorstel voor het stelsel van investeringstoetsing op risico’s voor de nationale veiligheid. Het wetsvoorstel voor de brede investeringstoets wordt naar verwachting eind 2020 aan uw Kamer aangeboden. De totstandkoming van de wet- en regelgeving volgt een kritiek tijdspad. De wet versneld invoeren is niet wenselijk. Om de rechten van Nederlandse ondernemingen en van investeerders voldoende te borgen is het van belang een zorgvuldig wetgevingsproces te doorlopen, met voldoende tijd voor de internetconsultatie en het inwinnen van de benodigde adviezen en uitvoerings- en handhavingstoetsen.
Op 2 juni 2020 heeft het kabinet aangekondigd een peildatum op te nemen in het wetsvoorstel voor de investeringstoets (Kamerstuk 30 821, nr. 113). Het opnemen van de peildatum 2 juni 2020 in de toekomstige wet heeft tot gevolg dat na inwerkingtreding van de wet, overnames en investeringen die vanaf 2 juni zijn gedaan, met terugwerkende kracht getoetst kunnen worden wanneer daar vanuit de bescherming van onze nationale veiligheid aanleiding voor is. Tegelijkertijd wordt het mogelijk strategisch gedrag van ondernemingen of investeerders in aanloop naar de inwerkingtreding te voorkomen. De terugkijktermijn zal betrekking hebben op overnames of investeringen binnen de gecommuniceerde reikwijdte: aanbieders van vitale processen en vitale infrastructuur en ondernemingen die actief zijn op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie. Hierbij wordt aangesloten op de bestaande kaders voor exportcontrole op militaire en dual-use goederen.
Daarnaast werkt het kabinet ook aan sectorspecifieke wetgeving voor toetsing op risico’s voor de nationale veiligheid bij overnames en investeringen in de defensie-industrie, ter borging van de Nederlandse technologische en industriële basis (Kamerstuk 31 125, nr. 108).
Tegelijkertijd hebben bedrijven zelf mogelijkheden om zich te beschermen tegen vijandige overnames. Zo kent het Nederlandse ondernemingsrecht een aantal reguliere beschermingsmaatregelen, waaronder blokkeringsmaatregelen. Het wetsvoorstel Bedenktijd door het bestuur van een beursvennootschap ligt momenteel voor in uw Kamer. Dit wetsvoorstel biedt aanvullende bescherming in geval van een vijandige overname. Op 17 april 2020 heeft uw Kamer de Nota naar aanleiding van het verslag ontvangen.
Aangaande de maritieme maakindustrie verwijzen wij graag naar de beantwoording van de vragen over dit onderwerp gesteld door het lid Stoffer (SGP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3145).
Bent u het ermee eens dat, gegeven deze en vergelijkbare berichtgeving en de geopolitieke gevolgen van de coronacrisis, de Nederlandse China-strategie moet worden herijkt, d.w.z. geactualiseerd, aangepast en aangescherpt, met name om te verhinderen dat in door de coronacrisis verzwakte economische regio’s en bedrijven de invloed van China toeneemt?
Door de coronacrisis is nog meer aandacht gekomen voor de risico’s van strategische afhankelijkheden en ongewenste overnames, waar in de notitie al op werd gewezen. De Chinanotitie maakte tevens reeds melding van China’s toegenomen assertiviteit en wees onder meer op het risico van beïnvloeding. Kortom, de huidige ontwikkelingen bevestigen het uitgangspunt van de Chinanotitie: samenwerken waar het kan, beschermen waar het moet. Hierbij dient benadrukt te worden dat het beleid zich niet enkel richt op China. Ook indien er door andere partijen risico’s ontstaan zal het kabinet gepaste maatregelen nemen.