Het bericht 'Steeds vaker file voor Leidsche Rijntunnel' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Leidsche Rijn Nieuws getiteld: Steeds vaker file voor Leidsche Rijntunnel?1
Ja.
Klopt het dat het aantal files in de Leidsche Rijntunnel in de relevante periode is verdubbeld? Komt dat door het doseren van verkeer voor de tunnel? Hoe zit het met recentere data en files?
Tunneldoseren is een effectieve maatregel die wordt ingezet om de veiligheid voor de weggebruikers in een tunnel te verhogen indien er in of vlak na de tunnel een file dreigt te ontstaan. Met behulp van verkeersmanagement-systemen wordt er voor gezorgd dat de file niet in maar vóór de tunnel komt te staan. Het verkeer rijdt daarna gedoseerd door de tunnelbuis. Dit voorkomt dat het verkeer in de tunnel vast komt te staan. De file wordt dus verplaatst waardoor de veiligheid van de weggebruiker wordt vergroot.
Zodoende staan er praktisch geen files in de Leidsche Rijntunnel. Daarmee is er in de relevante periode, noch in recentere data sprake van een verandering of verdubbeling in het aantal files in de Leidsche Rijntunnel.
Het aantal files vóór en stroomafwaarts van de tunnel is sinds 2014 wel verdubbeld. Deze groei heeft voornamelijk in 2015, 2016 en 2017 plaatsgevonden. Tunneldoseren is niet de oorzaak geweest van deze verdubbeling.
Hoe vaak vindt het tunneldoseren plaats? Neemt het aantal toe? Hoeveel uur is er gemiddeld dit jaar gedoseerd? Om welke redenen wordt er gekozen voor doseren?
In de laatste 5 jaar is er achtereenvolgens 1.773 (2015), 2.440 (2016), 2.586 (2017), 2.498 (2018) en 2.485 (2019) keer tunneldosering toegepast. Het aantal keer dat tunneldosering wordt toegepast is daarmee voor het tweede achtereenvolgende jaar gedaald. De reden dat het aantal keer toepassen tunneldoseren na 2015 beduidend hoger uit valt heeft te maken met een toename in verkeersdrukte en een gemiddeld langere duur van tunneldoseren in 2015 ten opzichte van de jaren daarna.
Voor 2020 zijn er nog geen cijfers die een representatief beeld geven van de gemiddelde duur van tunneldoseren. Wel zijn er cijfers beschikbaar van het laatste jaar. In 2019 is er in totaal 599 uur gedoseerd. Op een aantal van 2.485 keer tunneldoseren betekent dit dat een tunneldosering gemiddeld 14.5 minuten duurt.
Voor de keuze voor tunneldoseren verwijs ik naar het antwoord bij vraag 2. Daarbij wordt continu gekeken naar de effecten van tunneldoseren op de verkeersveiligheid. De effecten worden dit voorjaar weer onderzocht.
Is het aantal incidenten in de tunnel toegenomen? Is daar een verklaring voor te geven? Wat is precies het probleem met de verkeersveiligheid?
Nee, er is geen sprake van een significante toename van het aantal incidenten in de tunnel en er is geen probleem met de verkeersveiligheid.
Welke rol speelt de boog van de A2 uit de richting van Amsterdam naar de A12 richting Arnhem in het veroorzaken van files? Welke rol speelt de parallelstrook op de A12 bij de afrit Nieuwegein Papendorp?
De G-boog is een bekend knelpunt waarbij het verkeer uit de richtingen Amsterdam en Den Haag richting Arnhem samenkomt. Doordat verkeersstromen hier samenkomen is er kans op een verminderde doorstroming en daarmee een vergrote kans op files.
De parallelstrook afrit Papendorp speelt geen rol in het veroorzaken van files.
Klopt het dat er momenteel op drie verschillende plaatsen op de A2 door de tunnel files ontstaat? Zijn er andere oplossingen te bedenken, bijvoorbeeld het verlagen van de snelheid om files te verminderen dan wel te voorkomen?
Nee, er ontstaan geen files enkel door de aanwezigheid van de Leidsche Rijntunnel. Files ontstaan door capaciteitsproblemen en incidenten op het netwerk. De aanwezigheid van de tunnel beperkt de capaciteit niet en heeft ook geen effect op het aantal incidenten. In z'n algemeenheid kan het verlagen van de maximum snelheid helpen om files te voorkomen op momenten van drukte. Verlagen van de maximum snelheid helpt ook bij het voorkomen van ongevallen en bij het beperken van de ernst en dus ook de impact van ongevallen.
Verder heeft de doorstroming van het gehele netwerk in en rondom Utrecht invloed op files rondom de Leidsche Rijntunnel. De komende jaren wordt met de aanpak van het project A27/A12 Ring Utrecht ingezet op extra rijstroken en het scheiden van drukke verkeersstromen, zodat minder files ontstaan en de verkeersveiligheid en bereikbaarheid toenemen. Daarnaast wordt doorlopend
gekeken naar mogelijkheden om de doorstroming te verbeteren in
de regio Utrecht, ook rond de Leidsche Rijntunnel.
Waarom heeft Rijkswaterstaat een aantal jaar geleden de keuze gemaakt om een doorgetrokken streep te plaatsen, die het verkeer dwingt naar één rijstrook over te gaan terwijl er drie rijstroken liggen? Is het nodig deze doorgetrokken streep te laten liggen? Zo ja, om welke reden?
Ik ga er in mijn beantwoording vanuit dat met de doorgetrokken streep wordt gerefereerd aan de doorgetrokken streep bij de afrit Papendorp Nieuwegein. Deze doorgetrokken streep is aangebracht om vroegtijdig verkeer al «te dwingen» de juiste strook te kiezen. Zo zal het verkeer aansluiten bij de verkeersstroom op de parallelbaan richting Arnhem of richting Papendorp/Nieuwegein. Daarmee worden mogelijke conflicten tussen kruisend verkeer voorkomen. Indien deze doorgetrokken streep wordt weggehaald, zou dit tot meer kruisend verkeer leiden en daarmee tot een grotere kans op incidenten en files. Zodoende ben ik er geen voorstander van om hier een wijziging in aan te brengen.
Kunt u een oordeel geven over de effectiviteit van het tunneldoseren in de Leidsche Rijntunnel? Welk alternatief is denkbaar?
Voor een oordeel over de effectiviteit van het tunneldoseren in de Leidsche Rijntunnel verwijs ik naar antwoord 2.
Er is onderzoek (2017) gedaan naar optimalisatiemaatregelen rondom tunneldoseren zelf. Het onderzoek leidt tot de conclusie, dat de optimalisatiemaatregelen in zeer beperkte mate bij kunnen dragen aan het verminderen van het negatieve effect van doseren op de doorstroming. Om deze reden vind ik het doorvoeren van de optimalisatiemaatregelen niet doelmatig. De enige aanpassing uit dit onderzoek waar wel invulling aan is gegeven is het flexibeler omgaan met de filevrije-zone. Na 2 maanden proefdraaien bleek dit effect echter negatief, waarna is besloten om deze aanpassing stop te zetten.
Verder heeft de doorstroming van het gehele netwerk in en rondom Utrecht invloed op files rondom de Leidsche Rijntunnel. In het antwoord op vraag 6 geef ik aan dat het project A27/A12 Ring Utrecht in aanpassingen hier in voorziet.
Kan een sprinklerinstallatie werkelijk een einde maken aan het tunneldoseren? Wat zijn de kosten van een dergelijke installatie? Zijn daar al acties voor genomen?
Ik ga er in mijn beantwoording vanuit dat met een sprinklerinstallatie wordt gerefereerd aan het watermistsysteem waar eerdere correspondentie met uw Kamer over is geweest. Als er een watermistsysteem zou worden aangebracht, dan nog zou tunneldosering nodig zijn om de juiste mate van veiligheid aan de weggebruikers te bieden.
Uit onafhankelijk onderzoek bleek dat de kosten van een watermistsysteem in 2016 geschat zijn op 25 tot 35 miljoen euro.
Dit onderzoek heeft gekeken naar de maatschappelijke baten en kosten van een watermistsysteem. Uit dit onderzoek is gebleken dat de maatschappelijke baten van een watermistsysteem niet opwegen tegen de kosten. Het alsnog inbouwen van een watermistsysteem is daarom niet doelmatig. De bevindingen zijn unaniem overgenomen door de betrokken partijen (Veiligheidsregio Utrecht, gemeente Utrecht en Rijkswaterstaat).
De omvang en aanpak van seksuele intimidatie en geweld jegens meisjes en vrouwen in Amsterdam. |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de maatregelen die de gemeente Amsterdam invoert om de veiligheid van meisjes en vrouwen op straat te verbeteren en circuits van seksuele intimidatie en misbruik tegen te gaan?1 2
Ja.
Wat is uw appreciatie van dit pakket aan maatregelen?
Seksuele intimidatie en misbruik van meisjes en vrouwen zijn onacceptabel. De persoonlijke gevolgen zijn van lange duur en de impact op het persoonlijk leven en de samenleving is enorm. Een krachtige aanpak tegen intimidatie en misbruik is dan ook noodzakelijk. Het probleem is deels onzichtbaar en ongrijpbaar en daarom heeft de gemeente Amsterdam onderzoek laten uitvoeren. Op basis van de opbrengsten van dit onderzoek, een ambtswoninggesprek met vertegenwoordigers van relevante partijen en het benutten van resultaten van andere onderzoeken, is de gemeente Amsterdam gekomen tot een pakket aan maatregelen. De maatregelen richten zich op verschillende oorzaken en oplossingen van de problematiek. Zo wordt gestart met een nieuwe persoonsgerichte aanpak voor jonge vrouwen die kampen met complexe problematiek en herhaald slachtofferschap. De maatregelen zijn ingestoken vanuit zowel zorg als veiligheid, worden gedragen door het gehele college en de inwoners van Amsterdam worden betrokken bij de aanpak. Als onderdeel van de campagne «Jij staat niet alleen» staat een netwerk van sterke Amsterdamse vrouwen meisjes in problemen bij. Ik heb waardering voor deze aanpak en ik hoop dat de maatregelen die de gemeente treft een verschil gaan maken voor meisjes en vrouwen die op dit moment te maken hebben met seksuele intimidatie en misbruik.
Wat is uw reactie op de onderzoeksresultaten waaruit blijkt dat 81% van de meisjes en 51% van de vrouwen in Amsterdam last heeft van straatintimidatie? En dat veel meisjes in nood niet of te laat hulp zoeken?
De cijfers zijn schrijnend. Ze laten zien dat een krachtige aanpak van intimidatie en misbruik in Amsterdam noodzakelijk is. Het zou goed zijn als van deze aanpak ook het effect uitgaat dat meisjes in deze situatie hulp kunnen zoeken als dat nodig is. In het algemeen zien we dat de drempel om te praten over seksueel geweld en seksuele intimidatie hoog is omdat schaamte en angst een rol spelen.
Deelt u de opvatting dat de situatie in Amsterdam niet op zichzelf staat en dat omwille van de veiligheid van meisjes en vrouwen het noodzakelijk is deze problematiek ook in de rest van Nederland in kaart te brengen en de aanpak ervan te bevorderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet u uw eigen rol hierin?
De situatie in Amsterdam staat inderdaad niet op zichzelf. Hier is inmiddels het nodige onderzoek naar gedaan. Landelijke cijfers laten zien dat 53% van de vrouwen in de leeftijd 18–80 jaar seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft meegemaakt3 en 48% van de minderjarige meisjes.4 Het is belangrijk dat ook in de rest van Nederland de veiligheid van meisjes en vrouwen op straat verbeterd wordt en circuits van seksuele intimidatie en misbruik tegen worden gegaan. De verschijningsvormen van intimidatie en misbruik kunnen per gemeente verschillen. En daarmee ook de oplossingen. De kracht van de aanpak zit in het vinden van aansluiting bij de lokale situatie. Het is primair aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en aan de gemeenten zelf om hierin een rol te spelen (zie het antwoord op vraag 6).
Kunt u inzichtelijk maken of, en zo ja hoe, op dit moment wordt gewerkt aan een nationale gedeelde gendersensitieve aanpak?
Nederland heeft het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het Verdrag van Istanbul) geratificeerd. Onlangs heeft Nederland een evaluatierapport ontvangen over de uitvoering van dit verdrag. Een van de aanbevelingen aan Nederland is het herzien van de door GREVIO5 beoordeelde Nederlandse genderneutrale aanpak. Samen met de andere betrokken departementen, NGO’s en experts ga ik de komende tijd in gesprek over aanbevelingen in het evaluatierapport, waaronder deze. Mede op basis van de uitkomsten van dit gesprek, maak ik keuzes voor het vervolg. In de reactie op het evaluatierapport die ik mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heb gestuurd aan de Raad van Europa, heb ik aangegeven er naar te streven hen dit najaar te informeren over het vervolg.
Bent u bereid om binnen de Vereniging Nederlandse Gemeenten de Amsterdamse onderzoeken en aanpak onder de aandacht te brengen en de Kamer te informeren over welke voornemens in de rest van Nederland hieruit voortvloeien?
De Amsterdamse onderzoeken en aanpak zijn al onder de aandacht van de VNG. De VNG heeft een overlegstructuur ingericht die fungeert als platform voor onder meer het uitwisselen van informatie, zienswijzen en ervaringen en voor het komen tot afspraken over wat door de gemeenten gezamenlijk wordt aangepakt. Onderdeel
van dit platform is een werkgroep die zich specifiek richt op de aanpak van seksueel geweld.
Vanuit het programma «Geweld Hoort Nergens Thuis» (GHNT) geven we opvolging aan de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur (NR) om de coördinatie van de aanpak van seksueel geweld te versterken. We starten hiermee bij één of twee regio’s om ervaringen op te doen. De resultaten hiervan worden gedeeld met andere gemeenten. In de voortgangsrapportage van GHNT zullen wij uw Kamer hierover eind 2020 nader informeren.
Op initiatief van het Ministerie van OCW zijn in 2018 in het kader van het programma «Veilige Steden» 11 gemeenten, waaronder de gemeente Amsterdam, gestart met initiatieven om de veiligheid van vrouwen en meisjes te verbeteren. Binnen dit programma ontvangen gemeenten financiële ondersteuning bij het ontwikkelen van beleid ter voorkoming van geweld tegen vrouwen. In 2019 is besloten dit programma te verlengen tot en met 2021 en uit te breiden naar meerdere gemeenten. Binnenkort verschijnt de «voortgangsrapportage Emancipatie 2020». Hierin wordt ook gerapporteerd over de voortgang van het programma «Veilige Steden».
Daarnaast is in de brief van 22 mei 20196 door de Minister van Justitie en Veiligheid, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, het voornemen aangekondigd tot introductie van nieuwe strafbaarstellingen van seks tegen de wil en seksuele intimidatie in het Wetboek van Strafrecht.
Zoals kenbaar gemaakt in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 12 november 20197 wordt geïnvesteerd in de uitbreiding van de zedenteams. Dit naar aanleiding van de motie van het lid Klaver c.s. waarbij structureel 15 miljoen extra beschikbaar wordt gesteld voor extra capaciteit voor de zedenpolitie, opleiding tot zedenrechercheurs en forensisch (medisch) onderzoek. Hiermee wordt de komende jaren een stevige impuls gegeven aan de kwaliteit en capaciteit in de behandeling van zedenzaken en daarmee ook aan de doorlooptijden bij zedenzaken. In totaal komen er gefaseerd circa 90 zedenrechercheurs bij.
Het afsluiten van de stroom op vakantiepark Anloo en een mogelijke ontruiming van vakantiepark De Groene Heuvels in Beuningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de precaire situatie op vakantiepark Anloo in de gemeente Aa en Hunze waar de stroom is afgesloten, waardoor oudere en kwetsbare mensen niet naar het toilet kunnen, geen verwarming kunnen gebruiken, in het donker zitten en hun medische apparatuur niet kunnen opladen?1
Ik heb de berichtgeving gelezen.
Op basis van welke onderzoeken en/ of bevindingen is besloten om de camping niet langer van elektriciteit te voorzien, en wie heeft hierin de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor afsluiting?
Een groot aantal van de onderstaande vragen die u mij stelt heeft betrekking op de feitelijke situatie op de camping, het lokale beleid en het handelen van de gemeente. Er is daarom contact gezocht met de gemeente. De informatie in de antwoorden op deze vragen is dus afkomstig van de gemeente.
De gemeente heeft naar aanleiding van een brand in een elektraverdeelkast een quickscan laten uitvoeren naar de veiligheid van de elektra op het terrein. De netbeheerder heeft een soortgelijke inspectie uitgevoerd. Op basis van hun eigen inspectie heeft de netbeheerder geconstateerd dat de bovengrondse stroomvoorziening onveilig was en besloten tot afsluiting.
Klopt het dat de gemeente in een eerder stadium is gewaarschuwd voor de onveilige situatie, en waarom is toen niet ingegrepen door de gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?
Afgelopen jaren is een verbetertraject op het gebied van brandveiligheid ingezet. Hierbij is gehandeld conform het Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving beleid van de gemeente Aa en Hunze, waarbij het leidend principe is dat het vertrouwen in en de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner/ondernemer voorop staat. De beheerder van de camping toonde aan dat hij werkte aan de verbeterpunten in het traject. Hierdoor was er geen directe aanleiding om in te grijpen.
Hoe vaak heeft de gemeente het vakantiepark gecontroleerd op onveilige situaties, zoals met de elektriciteitsvoorziening, zijn er voldoende controles geweest en wat waren toen de bevindingen?
De gemeente geeft aan de afgelopen jaren meerdere controles uit te hebben gevoerd op het terrein op het onderwerp brandveiligheid en permanente bewoning. Ter verbetering van de brandveiligheid zijn door de eigenaar maatregelen getroffen, ook in de verbetering van de elektra.
Had de gemeente kunnen of moeten voorkomen dat de stroom werd afgesloten, nu de camping failliet is en de curator stelt dat er geen geld is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente heeft geen wettelijke zorgplicht om te voorkomen dat de stroom werd afgesloten. Zij staat buiten geschillen tussen afnemers en leveranciers van energie. Het is de wettelijke taak van de curator om in een situatie van faillissement te bepalen hoe moet worden omgegaan met de lopende overeenkomsten.
Welke wet- en regelgeving geldt voor het afsluiten van stroom op een al dan niet failliet vakantiepark? Zijn er verschillen tussen de rechten van huurders van chalets of eigenaren van grond en chalet? Kunt u uw antwoorden toelichten?
De wet- en regelgeving maakt geen onderscheid naar huurder of eigenaar. Wel wordt onderscheid gemaakt naar afnemer. De meeste burgers vallen in de categorie kleinverbruiker als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998. Deze groep wordt beschermd tegen het plotselinge afsluiting van energie. Dit is geregeld in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas. Deze bescherming komt in hoofdlijnen erop neer dat bij het niet betalen van de energierekening de leverancier minimaal één herinnering dient te versturen. Verder dient de leverancier te wijzen op schuldhulpverlening. Als binnen 10 dagen na ontvangst van de afsluitingsbrief een betalingsregeling wordt getroffen wordt afsluiting gestaakt. Voor kwetsbare consumenten als bedoeld in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas geldt aanvullende bescherming. Hetzelfde geldt voor afsluiting in de winterperiode die loopt van 1 oktober tot 1 april. Voor afnemers die niet vallen onder de categorie kleinverbruikers geldt deze bescherming niet.
Daarnaast heeft een netbeheerder leveringsvoorwaarden waarin voorschriften zijn opgenomen over de staat van de elektrische installatie.
Indien zich op de camping kleinverbruikers met een eigen aansluiting bevinden die wegens wanbetaling zijn afgesloten dan zou de gemeente, of aan de gemeente gelieerde organisaties, een rol kunnen spelen bij schuldhulpverlening. Gemeenten zijn op dit punt vrij in de invulling van hun beleid.
Bent u bereid om de gemeente en of de verhuurders van chalets erop aan te spreken dat de bovengrondse stroomvoorziening zo snel mogelijk hersteld moet worden, omdat mensen recht hebben op woongenot en de gemeente een zorgplicht heeft? Wanneer denkt u dat de stroomvoorziening hersteld zal zijn?
De gemeente heeft geen wettelijke zorgplicht om te voorkomen dat de stroom werd afgesloten. In dit geval is dat de verantwoordelijkheid van de campingeigenaar. Gezien het faillissement verwacht ik niet dat de stroomvoorziening op korte termijn zal zijn hersteld.
Klopt het dat er minimaal 66 permanente bewoners zijn op vakantiepark Anloo? Hoeveel van hen huren een chalet en hoeveel bezitten een chalet en hoeveel bezitten grond en een chalet?
Op 13 februari 2020 stonden 56 personen ingeschreven in de BRP. Dit kunnen zowel huurders als eigenaren van chalets en/of grond zijn. Er zijn 64 belastingplichtige eigenaren. Hiervan zijn er 4 eigenaren van grond met meerdere chalets en 60 individuele eigenaren van grond en/of chalet. Een chalet en/of grond kan meerdere eigenaren hebben, naast de belastingplichtige eigenaren. De eigenaren kunnen de grond en/of chalets aan anderen verhuren.
Is het waar dat gemeente(n) en/ of hulp- en welzijnsinstanties mensen soms op het vakantiepark hebben gewezen als mogelijkheid om er al dan niet tijdelijk te wonen? Hoe verhoudt zich dat tot het stop willen zetten van de permanente bewoning?
De gemeente geeft aan mensen niet door te verwijzen naar een vakantiepark voor permanente bewoning. Het is wel voorstelbaar dat in het verleden in bijzondere gevallen is gewezen op de mogelijkheid van tijdelijk verblijf, waarbij mensen op de hoogte waren dat permanente bewoning niet toegestaan is. De gemeente heeft mij daarnaast laten weten al een aantal jaren op te treden tegen permanente bewoning op het terrein. Desalniettemin zijn er situaties van permanente bewoning ontstaan, al dan niet vanuit eerdere tijdelijke bewoning.
Na het doorlopen van een minnelijk traject op recreatiepark Anloo is in 2016 gestart met het handhavend optreden (met last onder dwangsom) tegen permanente bewoning van recreatieverblijven in de gemeente Aa en Hunze. Deze aanpak vindt gemeentebreed en gefaseerd plaats.
Hoe lang zijn de wachtlijsten voor een sociale huurwoning in de gemeente Aa en Hunze?
Ten tijde van het uitvoeren van het onderzoek naar wachtlijsten had de gemeente Aa en Hunze geen gezamenlijk woonruimteverdeelsysteem. Er is daarom geen informatie over de wachttijd in deze gemeente.
Wat heeft de gemeente tot nu toe gedaan om te zorgen voor een behulpzame aanpak, wat een randvoorwaarde was van de gemeenteraad om de permanente bewoning te beëindigen? Hoe verhoudt deze randvoorwaarde zich tot de woorden van de burgemeester die stelt dat bewoners zelf verantwoordelijk zijn voor een ander onderdak?2 3
De gemeente laat weten dat zij met multidisciplinaire teams alle chalets en caravans hebben bezocht om de zorg en hulpvragen in kaart te brengen en bewoners te ondersteunen bij het zoeken naar oplossingen. Voor mensen met een zorgvraag en bij mensen waar een acuut onveilige situatie is hulp aangeboden en in sommige gevallen ook alternatieve huisvesting. Niet iedereen heeft gebruik gemaakt van dit aanbod.
Wat is uw reactie op de op handen zijnde ontruiming van vakantiepark De Groene Heuvels in Beuningen, ten tijde van een wooncrisis, waar gezinnen met kinderen bij betrokken zijn?4
De gemeente laat mij weten dat er geen sprake is van een directe ontruiming, maar dat er in een aantal gevallen over kan worden gegaan tot het opleggen van een dwangsom.
De gekozen aanpak voor een vakantiepark is en blijft een keuze van de gemeenten. Ik vind wel dat een gemeente bij die keuze alle verschillende aspecten mee moet nemen en dus ook de situatie van bewoners op het park. Ik verwacht dan ook dat de gemeente rekening houdt met de bewoners en hun mogelijkheden op de woningmarkt.
Hoe lang zijn de wachtlijsten voor een sociale huurwoning in de gemeente Beuningen?
De gemeente Beuningen valt onder de regio Arnhem/Nijmegen. Uit onderzoek van Rigo in 2019 blijkt dat de gemiddelde inschrijfduur bij toewijzing 13,7 jaar was in deze regio. De effectieve zoekduur is onbekend.
Welke «integrale maatwerkoplossingen» biedt de gemeente Beuningen, aangezien u in antwoord op eerdere Kamervragen daarvan uitging?5
In eerdere beantwoording heb ik aangegeven dat ik verwacht dat gemeenten zoeken naar integrale maatwerkoplossingen. De gemeente Beuningen heeft aangegeven dat bewoners een brief hebben gehad met informatie over het Sociaal Team om te helpen bij zorg, begeleiding en crisisopvang.
Daarnaast geeft de gemeente aan dat in de bezwaarprocedure wordt gekeken naar de persoonlijke omstandigheden. Mocht dit aanleiding geven tot een andere afweging, dan geeft de onafhankelijke bezwarencommissie dat in hun advies aan het college aan. Het college volgt in bijna alle gevallen het advies van de commissie.
Op welke manier(en) geeft u invulling aan doelstelling 2 van uw Actie-agenda Vakantieparken 2018–2020 waarin u stelt samen met partners op zoek te gaan naar passende oplossingen voor mensen die nu op parken wonen of daar om uiteenlopende redenen terecht zijn gekomen?6 Zowel algemeen, als specifiek gerelateerd tot Anloo en De Groene Heuvels?
Om er voor te zorgen dat mensen een passende huisvestingsoplossing zet ik vol in op het bouwen van meer betaalbare woningen. Daarvoor zijn onder andere de woondeals gesloten, is de woningbouwimpuls van 1 miljard beschikbaar en stimuleer ik ook de bouw van flexwoningen.
Gemeenten gaan daarnaast over hun eigen woonbeleid en kijken naar hun eigen woningbehoefte om een programmering op te stellen. Ik verwacht dat zij daarbij ook rekening houden met mensen die nu op een vakantiepark wonen. Indien gemeente behoefte hebben aan ondersteuning hierbij, kunnen zij zich aanmelden voor een Versnellingskamer Flexwonen.
Waarom zouden u en/ of een gemeente nú overgaan tot een ontruiming ten tijde van woningnood en tijdens de loopduur van de Actie-Agenda Vakantieparken, terwijl er jarenlang niet gehandhaafd is op illegale bewoning, zoals bijvoorbeeld in Beuningen het geval is?
Ik besluit niet om een vakantiepark te ontruimen. Wanneer een gemeente dat doet kan dat – ook in het kader van de Actie-Agenda Vakantieparken – de uitkomst zijn van een weloverwogen keuze. Er zijn immers ook vakantieparken die absoluut niet geschikt zijn om permanent te wonen en waar door de gemeente en haar partners gezocht is naar alternatieve oplossingen voor bewoners.
Deelt u de mening dat een sluiting van een vakantiepark of een ontruiming van (oudere, kwetsbare of minderjarige) bewoners zonder betaalbaar alternatief voorkomen moet worden? Hoe gaat u hiervoor zorgen?
Handhaving zonder aandacht voor de situatie van permanente bewoners hoort niet bij de integrale aanpak die is afgesproken in de actie-agenda. Daarbij geldt uiteraard dat er onderscheid gemaakt kan worden tussen verschillende groepen bewoners. Mensen die met criminele intenties op een vakantiepark wonen zullen een andere aanpak vragen dan mensen die het vakantiepark als laatste oplossing hebben gekozen. Ik verwacht dat overheden hun verantwoordelijkheid nemen door bijvoorbeeld bij sluiting van een vakantiepark kwetsbare mensen te ondersteunen bij het vinden van alternatieve (semi-) structurele huisvesting.
Bij vragen over specifieke gemeenten, doe ik altijd navraag bij de desbetreffende gemeente. Ik spreek hen daarbij ook aan op hun verantwoordelijkheden.
Kunt u per vraag antwoorden en gelieve niet clusteren?
Ja.
De leefbaarheid rondom AWACS-basis Geilenkirchen |
|
Martijn van Helvert (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het krantenbericht van 15 januari uit de Limburger over uw bezoek aan de gemeente Beekdaelen?1
Ja.
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van het bezoek aan Beekdaelen voor wat betreft de leefbaarheidsaantasting door de AWACS vliegroutes?
Op 15 januari jl. heb ik op uitnodiging van de gemeenten Brunssum en Beekdaelen een bezoek gebracht aan de gemeente Beekdaelen om met bestuurders en omwonenden in gesprek te gaan, met name over de geluidshinder die de omgeving ondervindt van de AWACS-toestellen van de NAVO. Ik heb begrip voor de situatie van de omwonenden, maar heb ook aangegeven dat ik de hinder van de basis helaas niet weg kan nemen, aangezien vanuit de NAVO het sluiten van de vliegbasis Geilenkirchen van waaruit de AWACS-toestellen opereren niet aan de orde is. Tegelijk heb ik aangegeven mij te blijven inzetten voor afname van de geluidsbelasting in de omgeving. Afgesproken is om over een aantal punten verder te praten, waaronder de leefomgevingskwaliteit in de regio.
Herinnert u zich nog uw Kamerbrief BS2018010644 inzake Verlenging levensduur AWACS-toestellen?2
Ja.
Aangezien u in deze Kamerbrief aangeeft dat door de upgrade van de simulatoren en de trend van toenemende training van vliegers en operators in een simulatieomgeving, de geluidsbelasting vermoedelijk minder zal worden, kunt u aangeven wat er is veranderd aan de geluidsbelasting?
Jaarlijks wordt door het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) beoordeeld of de feitelijke geluidsbelasting nabij de NAVO-vliegbasis Geilenkirchen binnen de vastgestelde geluidszone is gebleven. Deze jaarlijkse rapportages worden gedeeld met en besproken in de Commissie AWACS Limburg (CAL). Deze rapportage zal eind mei gereed zijn. Medio juli zal ook de rapportage van het NLR gereed zijn over de behaalde geluidsreductie in de periode 2016–2019. Via onder andere deze wegen wordt bezien of de afspraken die met de NAVO zijn gemaakt over het gebruik van de vliegbasis nageleefd worden en de ingezette maatregelen effect hebben. In hoeverre de gegevens van 2019 een verandering laten zien ten opzichte van eerdere jaren zal blijken als de rapportages gereed zijn. Deze zullen dan met de omgeving worden gedeeld via de CAL. Ik zal u deze ook doen toekomen.
Navraag bij de vliegbasis wijst al wel uit dat het aantal vliegtuigen dat in 2019 van de route afweek en daardoor over woonwijken vloog (zogenaamde «woonkernoffenders») is afgenomen ten opzichte van 2018. Verder zit er de afgelopen jaren een duidelijke dalende trend in de aantallen vliegtuigbewegingen van de AWACS-basis Geilenkirchen boven Nederland, mede door de inzet van simulatoren. Zo is het totaal aantal vliegtuigbewegingen over Nederland vanaf Geilenkirchen tussen 2004 en 2018 meer dan gehalveerd: van 4.120 in 2004 tot 2.027 vliegtuigbewegingen in 2018. Het aandeel vliegtuigbewegingen hierin met AWACS-vliegtuigen is ook meer dan gehalveerd: van 2.840 in 2004 tot 1.340 vliegtuigbewegingen in 2018.
De inspanningen voor minder vliegtuigbewegingen over Nederland en minder geluidhinder voor de omwonenden in de Nederlandse regio nabij de AWACS-vliegbasis Geilenkirchen zullen worden voortgezet. Daarbij moet ook vermeld worden dat de bodem in zicht is van de nog te verwachten geluidsreductie als gevolg van reeds genomen maatregelen, waaronder de inzet van de simulatoren. De maatregelen hebben effect gesorteerd, zoals bovenstaande gegevens aantonen, maar de geluidshinder zal niet tot nul worden gereduceerd aangezien de AWACS-vliegtuigen moeten kunnen blijven opereren.
Wanneer gaan de omwonenden iets merken van de dalende geluidsbelasting?
Zie het antwoord op vraag 4.
In hoeverre is het mogelijk om de momenten van vliegen te optimaliseren in die zin dat dit gebeurt op momenten dat de overlast zo beperkt mogelijk is?
De NAVO houdt binnen haar mogelijkheden rekening met de omgeving. Zo wordt er bijvoorbeeld zo min mogelijk in de avond gevlogen en niet of bij hoge uitzondering in de nacht of in de weekenden.
Kunt u een jaaroverzicht aanreiken van de oefenvluchten in 2019, zodat de Kamer inzicht krijgt in het aantal vluchten op jaarbasis en op welke momenten en dagen zich deze concentreren, dan wel uitspreiden?
In de rapportages over het vliegverkeer van de AWACS-vliegbasis Geilenkirchen boven Nederlands grondgebied die halfjaarlijks en jaarlijks door het NLR worden opgesteld, zijn alle vluchten uitgesplitst in dagdelen. Ook wordt hierin melding gemaakt van weekendvluchten. Zoals onder vraag vier aangegeven zal ik u deze rapportage doen toekomen.
Bent u bekend met het verslag van het algemeen overleg met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu op 26 februari 2015?3
Ja.
Kunt u aangeven op welke data er gesprekken zijn geweest met welke regionale overheden, aangezien u op de vraag van het lid Van Helvert antwoordde serieus te willen werken aan een leefbaarheidsfonds voor de omgeving van de AWACS-basis, naar het voorbeeld van het leefbaarheidsfonds rondom Schiphol, en daarover in gesprek te gaan met de regionale overheden?
In de Kamerbrief van 3 mei 2016 (Kamerstuk 34 300 XII, nr. 69) zijn de vier sporen beschreven die het Rijk en de regio samen zouden uitwerken: gezondheid, verbetering van de leefomgevingskwaliteit, minder vliegtuigbewegingen en bosonderhoud en informatievoorziening. Deze onderwerpen zijn sindsdien in de periodieke vergaderingen van de CAL aan de orde geweest, met de meeste aandacht voor gezondheid en de leefomgeving.
Wat zijn de resultaten van die gesprekken?
De stand van zaken van het viersporenbeleid is nu als volgt:
Met betrekking tot het spoor gezondheid bestaat vanuit de regio de wens een gezondheidsonderzoek te laten doen naar de impact van de hinder, en vooral van piekgeluidsbelastingen, in vervolg op het gezondheidsonderzoek dat in de periode 2012–2013 door het RIVM is uitgevoerd. Dit onderzoeksrapport is in 2014 aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 750, nr. 98). Het Rijk heeft aangegeven het ook van belang te vinden om de impact van het vliegverkeer op de ervaren hinder en de gezondheid te monitoren. Echter, als randvoorwaarde bij mogelijk vervolgonderzoek is gesteld dat de onderzoeksopzet zodanig moet zijn dat er naar verwachting goed gefundeerde conclusies kunnen worden getrokken met een handelingsperspectief. Op basis van deze voorwaarden is een eerder onderzoeksvoorstel dat was ingediend terugverwezen. De gemeenten Beekdaelen en Brunssum hebben in de CAL van 18 oktober 2019 aangegeven een nieuw onderzoeksvoorstel uit te zullen werken.
In het licht van een aanbeveling van RIVM (uit eerder genoemde gezondheidsonderzoek uit 2014) om bij de monitoring van gezondheid en hinderbeleving bij omwonenden zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande instrumenten heeft het Ministerie van Defensie inmiddels in samenwerking met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat afspraken gemaakt over de opname van het onderwerp luchtvaart in de vierjaarlijkse, landelijke Gezondheidsmonitor van de GGD. Hierin zal ook de situatie in de regio van Geilenkirchen worden gemonitord. Hierover is uw Kamer geïnformeerd op 18 december 2019 (Kamerstuk 31 936, nr. 711).
In het kader van het spoor verbetering leefomgevingskwaliteit is aan de regio gevraagd te inventariseren aan welke doelen wordt gedacht bij een mogelijk leefbaarheidsfonds en met concrete voorstellen te komen.
Voor een leefbaarheidsfonds heeft het Rijk verwezen naar het leefbaarheidsfonds voor Eindhoven en naar de projecten die uit dit fonds worden ondersteund. Vanuit de regio is de afgelopen jaren in de CAL een concrete suggestie voor invulling van het leefbaarheidsfonds naar voren gebracht, namelijk nieuwe woningisolatie. Deze suggestie is sinds het begin van het viersporenbeleid in 2016 afgewezen omdat bij de ingebruikname van de NAVO-vliegbasis Geilenkirchen voor AWACS een uitgebreid isolatieprogramma is uitgevoerd vanuit het Rijk. Tijdens dit programma is rekening gehouden met de hoge belasting in de gemeente Onderbanken door in een breder gebied en met hogere isolatiewaarden te isoleren dan wettelijk is voorgeschreven. Voor te isoleren woningen is toen de 35 Ke-contour aangehouden in plaats van de vereiste 40 Ke-contour. Er zijn dus meer woningen geïsoleerd dan wettelijk was vereist. Hier is uw Kamer in 2006 over geïnformeerd (Kamerstuk 30 800 XI, nr. 69). Er is geen aanleiding om hier een ander standpunt over in te nemen dan toen, omdat het Rijksbeleid ten aanzien van isolatie van woningen in de omgeving van luchthavens niet is veranderd.
Tijdens mijn werkbezoek op 15 januari jl. heb ik de afspraak gemaakt om met de burgemeester van Beekdaelen en de gedeputeerde van de provincie Limburg door te praten over het spoor leefomgevingskwaliteit. Ik sta open voor voorstellen over hoe we met alle betrokkenen de leefbaarheid verder kunnen verbeteren binnen de bestaande verantwoordelijkheden. Ik zal ook NAVO verzoeken hieraan een bijdrage te leveren als er een concrete en realistische aanpak ligt.
Met betrekking tot bosonderhoud heeft het Ministerie van Defensie een beheerplan laten opstellen. Het plan is op 3 mei 2016 aan het gemeentebestuur van Onderbanken gepresenteerd en op diezelfde dag aan de Kamer aangeboden (Kamerstuk 34 300 XII, nr. 69). De gemeente Onderbanken (in 2019 opgegaan in de gemeente Beekdaelen) is gevraagd om medewerking door de in het bestemmingsplan vereiste aanlegvergunning voor de beheermaatregelen te verlenen. De gemeente heeft zich sindsdien op het standpunt gesteld dat zij geen medewerking wil verlenen aan het bosonderhoud. In het vervolg op het bestuurlijk overleg van 15 januari jl. zal ik dit opnieuw aan de orde stellen.
Bij start van het viersporenbeleid in 2016 was er onder de omwonenden van de NAVO-vliegbasis behoefte aan meer informatievoorziening, bijvoorbeeld met betrekking tot het aantal vliegtuigbewegingen, vliegtuiggeluid en veranderingen op de vliegbasis. Het spoor communicatie ziet toe op het verbeteren van deze informatievoorziening. In dit kader heeft er onder andere overleg plaatsgevonden tussen de communicatiefunctionarissen van de NAVO-vliegbasis Geilenkirchen en de betrokken gemeenten. Hierbij zijn de afgelopen jaren doorlopend afspraken gemaakt over betere informatievoorziening aan de omwonenden via informatiekanalen van zowel de vliegbasis als de gemeenten. Deze afspraken zijn geëffectueerd, zo heeft NAVO de website van de vliegbasis verbeterd en wordt er actiever aan informatievoorziening gedaan via de lokale media. Het Rijk heeft in 2017 tevens aangeboden om een werkgroep op te richten om best practices ten aanzien van informatievoorziening en klachtenafhandeling bij andere luchthavens in kaart te brengen. Hier was binnen de CAL destijds geen animo voor. Als er nieuwe initiatieven in de CAL worden opgebracht met betrekking tot verbeteringen van de communicatievoorziening dan levert het Rijk daar graag haar bijdrage aan.
Wanneer zal het leefbaarheidsfonds gestalte krijgen?
Als de situatie dit toelaat (na opschorting van ingestelde maatregelen in het kader van de aanpak van de COVID-19 uitbraak) vindt opnieuw overleg plaats met bestuurders uit de regio. Mijn inzet is om tijdens dat overleg in gezamenlijkheid voortgang te boeken en afspraken te maken over een kansrijke benadering voor het spoor leefbaarheid, maar ook de andere sporen. Hierbij moet ook in gezamenlijkheid met de betrokken partijen over de eventuele financiering worden nagedacht. Ik zal u over de resultaten daarvan informeren.
Welke acties om te komen tot een leefbaarheidsfonds heeft u gepland?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er nieuwe inzichten om te komen tot een vermindering van de overlast voor de omwonenden van de AWACS-basis? Zo ja, welke? Zo nee, wordt er gezocht naar nieuwe mogelijkheden?
Ik heb dit onderwerp geadresseerd bij mijn bezoek aan de vliegbasis en de Commandant der Strijdkrachten heeft sindsdien NAVO ook per brief verzocht om zich actief te blijven inzetten op het merkbaar verminderen van de hinder. Als er nieuwe inzichten aan het licht komen om tot een vermindering van de hinder te komen dan zullen deze via de CAL onder de aandacht van de NAVO worden gebracht.
Bent u bereid om te onderzoeken of stillere motoren op de vliegtuigen mogelijk zijn en binnen welke termijn?
In het verleden is door Nederlandse bewindslieden en militaire vertegenwoordigers herhaaldelijk aangedrongen op vervanging van de motoren. Hier is uw Kamer over geïnformeerd tussen 2003 en 2009 (Kamerstuk NAVO vliegbasis Geilenkirchen/Schinveldse bossen, 11 december 2003 MG2003002469) t/m Kamerstuk 32 123 XI, nr. 4). Ook is in deze periode onderzoek gedaan door de Amerikaanse firma Landrum & Brown naar de businesscase van een vervanging van de AWACS-motoren (Kamerstuk 31 200 XI, nr. 109), waarna nog een vervolgstudie naar de operationele, milieu en lokaal-economische aspecten van de motorenvervanging is gedaan (Kamerstuk 31 700 XI, nr. 94), dit was in 2009. Aangezien er geen operationele redenen zijn om de motoren te vervangen hanteert NAVO het uitgangspunt dat deze investering terug moet worden verdiend. Naarmate de tijd sinds 2009 verder is verstreken, zal de business case voor vervanging nu negatiever uitpakken dan ten tijde van het onderzoek. Daarom zie ik nu geen aanleiding tot aanvullend onderzoek naar dit specifieke punt. Wel is Nederland deelnemer van het «Alliance Future Surveillance and Control (AFSC) programme», dat zich bezighoudt met de opvolging van de AWACS. Over het bestaan van dit programma heb ik u in 2018 geïnformeerd (34 775 XII, nr. 75).
Het ondersteunen van lokale initiatieven voor duurzame energie |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De molen, daar hoor je niks meer van...»1 en «Dorpsmolen Reduzum mogelijk alsnog van de baan»?2
Ja.
Deelt u de mening dat onder andere vanwege het verkrijgen van draagvlak voor de energietransitie lokale duurzaamheidsinitiatieven van de bevolking zelf van groot belang zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Zie ook mijn brieven van 29 juni 2019 en 20 juni 2019 met respectievelijk mijn reactie op SGP-manifest «De burger aangesloten» (Kamerstuk 32 813, nr. 343) en de aanbieding van de verkenning van het toekomstpotentieel burgerenergie initiatieven (Kamerstuk 32 813, nr. 338). Daarom ondersteun ik ook lokale initiatieven voor de energietransitie met verschillende subsidie-instrumenten, zoals de ISDE, de SDE+ en de postcoderoosregeling.
Deelt u de mening dat aanvragers van dergelijke lokale initiatieven niet altijd over voldoende expertise beschikken om (tijdig) aan de formaliteiten voor het aanvragen van SDE+ te kunnen voldoen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor kleinschalige spelers in de energietransitie, zoals lokale energiecoöperaties en verenigingen, kan de aanvraag van een SDE+-subsidie inderdaad een grotere uitdaging zijn dan voor grote bedrijven. Daarom is de tendersystematiek van de SDE+ zo ingestoken dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), die de aanvragen behandelt, na indiening van de aanvraag nog contact kan opnemen met de aanvrager indien er onjuiste of incomplete informatie is verstuurd. De aanvrager kan dan de benodigde informatie opsturen en alsnog meedoen met de openstellingsronde. Dit kan niet in een open tender, maar wel in de systematiek van de SDE+, waarbij gerangschikt wordt op volgorde van binnenkomst.
Deelt u de mening dat relatief kleine fouten bij die aanvraag niet tot onevenredig grote gevolgen, waaronder het weigeren van die subsidie, zouden mogen leiden? Zo ja, bent u bereid een hardheidsclausule van die strekking in de regelgeving op te nemen, of een wijziging die aanvragers in de gelegenheid stelt betrekkelijk geringe gebreken in de aanvragen te herstellen? Zo nee, waarom niet?
De tendersystematiek van de SDE+ is zo ontworpen dat fouten bij een aanvraag kunnen worden gerectificeerd door de aanvrager. Aanvragers hebben dus al de gelegenheid om gebreken in de aanvraag te herstellen. Het gevolg van deze systematiek is wel dat ik op volgorde van binnenkomst moet rangschikken. De dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften geldt als datum van ontvangst.
Dit zijn duidelijke spelregels waarbij voldoende ruimte wordt gegeven aan de aanvragers om kleine fouten te herstellen. Indien de fouten niet op tijd kunnen worden hersteld, kan de aanvrager meedoen met de volgende openstellingsronde.
Acht u het wenselijk dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) bij aanvragen van kleinschalige lokale initiatieven anderszins op enigerlei wijze behulpzaam kan zijn bij de formaliteiten rondom die aanvraag? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
RVO.nl doet er alles aan om de aanvragers zo goed mogelijk te helpen. Zo worden er informatiebijeenkomsten georganiseerd en kunnen geïnteresseerden contact opnemen met RVO.nl als ze vragen hebben. Ook kunnen aanvragers al ruim voordat de ronde begint hun aanvraag online voorbereiden, zodat ze alleen nog maar op de knop «indienen» hoeven te drukken zodra de ronde start.
Kunt u bovenstaande vragen voor het volgende algemeen overleg Klimaat en energie van 12 februari aanstaande beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
De EuroStar trein naar London |
|
Suzanne Kröger (GL), Erik Ziengs (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u de Kamer informeren over de status van het vierlandenverdrag en het securityverdrag met betrekking tot de EuroStar trein naar Londen?
In de brief van 22 januari jl.1 is de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van het vierlandenverdrag van Frankrijk, Verenigd Koninkrijk (VK), België en Nederland inzake de grenscontroles. In deze brief is aangegeven dat de onderhandelingen zijn afgerond en dat de Minsterraad heeft ingestemd met de ondertekening van dit verdrag. Ook de onderhandelingen van het beveiligingsverdrag zijn afgerond en de ministerraad heeft ingestemd met de ondertekening van dit verdrag. Samen met Frankrijk, het VK en België wordt nu gezocht naar een geschikt moment voor ondertekening van de betreffende verdragen. De inzet is dat de ondertekening van de verdragen in ieder geval voor 30 april 2020 zal plaatsvinden. Ondertekening van beide verdragen zal naar verwachting gelijktijdig plaatsvinden.
Daarnaast is recent politieke overeenstemming bereikt over het bilaterale verdrag van Nederland en het VK over de grenscontroles. Op basis van deze overeenstemming worden de ministerraden in Nederland en het VK gevraagd om in te stemmen met de ondertekening van het verdrag.
Bent u bekend met de berichten dat er geen of onvoldoende Marechaussee beschikbaar zou zijn om een derde dagelijkse EuroStar naar Londen te laten rijden? Klopt dit?
De berichten dat er geen of onvoldoende KMar capaciteit beschikbaar zou zijn, zijn bekend. Het rijden van extra rechtstreekse treinen tussen Amsterdam en Londen en daarvoor benodigde grenscontroles vraagt aanvullende inzet van de KMar, de Nederlandse politie en de UK Border Force. Daarbij is reeds sprake van verhoogde druk op de KMar en politie. Op dit moment is er conform het oorspronkelijke uitgangspunt en afspraak met Eurostar en NS voorzien in de benodigde capaciteit voor de twee rechtstreekse verbindingen. Voor de extra treinen zal extra capaciteit van de KMar nodig zijn voor de uitvoering van de grenscontroles. Op dit moment worden de nodige voorbereidingen door de overheid getroffen om de benodigde extra capaciteit voor de grenscontroles van de twee treinen zo spoedig mogelijk te leveren.
Welke bestuurlijke of praktische obstakels aan de kant van de Nederlandse overheid zijn er nog, die een rechtstreekse dienstregeling tussen Amsterdam en Londen in de weg staan? Wat zou een uitbreiding van de dienstregeling in de weg staan?
Als het vierlandenverdrag en het bilaterale verdrag van Nederland en het VK over de grenscontroles en het beveiligingsverdrag zijn ondertekend, zijn er vanuit de Nederlandse overheid geen bestuurlijke obstakels voor de realisatie van de rechtstreekse verbinding Amsterdam-Londen.
Wel zullen de terminals op Amsterdam en Rotterdam Centraal gereed moeten zijn om Schengenconforme grenscontroles uit te voeren. Dit is een verantwoordelijkheid van Eurostar en de NS. Eurostar geeft aan dat de terminal op Amsterdam Centraal op 30 april 2020 gereed zal zijn en de terminal op Rotterdam CS op 18 mei 2020.
Hoe staat het met de praktische uitvoering van de moties Kröger-Ziengs met betrekking tot de EuroStar?1
In de brieven van 3 april 20183 en van 20 september 20194 bent u over de uitvoering van de moties Kröger-Ziengs geïnformeerd. In de brief van 3 april is aangegeven dat voor de realisatie van de directe treinverbinding de modificatie van het tripartite verdrag van 1993 tot een vierlandenverdrag de gewenste vorm is voor de internationale afspraken tussen de landen. In de brief van 20 september jl. is aangegeven dat Nederland, mede naar aanleiding van de motie Ziengs en Kröger, met de overige landen de vraag heeft onderzocht of het mogelijk is om de verdragen, in afwachting van de uiteindelijke inwerkingtreding, voorlopig toe te passen. Het is daarbij gebleken dat het niet voor alle verdragspartijen mogelijk is om het vierlandenverdrag inzake grenscontroles en het beveiligingsverdrag voorlopig toe te passen. Nederland zal echter zowel het vierlandenverdrag inzake grenscontroles, het beveiligingsverdrag als het bilaterale verdrag met het VK over grenscontroles voorlopig toepassen, met dien verstande dat de bepalingen van de verdragen waar uitvoeringswetgeving voor nodig is, van de eenzijdige voorlopige toepassing worden uitgesloten. Dit zal geen belemmering zijn voor de start van de directe service tussen Nederland en Londen.
Ten aanzien van het beveiligingsverdrag is tussen de verdragspartijen reeds overeenstemming bereikt over het feit dat dit verdrag ook voorlopig zal worden toegepast door België en het VK. Frankrijk zal zich in de tussenliggende periode houden aan de regels van het oude beveiligingsverdrag, dat in 1993 werd gesloten tussen België, het VK en Frankrijk. Daarnaast zal het bilaterale verdrag met het VK ook door het VK voorlopig worden toegepast.
Hoe staat het met de toezeggingen gedaan in de brief van 20 december 2018 en het debat op 6 februari 2019, waarin er is beloofd dat er voldoende capaciteit bij de Koninklijke Marechaussee zou worden gerealiseerd ten behoeve van de EuroStar?2
In de brief van 20 december jl. en debat van 6 februari jl. is aangegeven dat extra treinen gevolgen hebben voor de capaciteit van de KMar, de Britse grenswachters en de politie. Ook is aangegeven dat de capaciteit van de KMar en de politie vanwege de verschillende taken onder druk staat. In de brief is ook aangegeven dat de overheid het voornemen daar waar mogelijk zal faciliteren. In dat verband zal de overheid ook zorgdragen voor de benodigde extra capaciteit van de KMar om de grenscontroles van de twee extra treinen uit te voeren. Bevordering van internationaal spoorvervoer sluit immers aan bij het kabinetsbeleid om spoorvervoer als volwaardig en duurzaam alternatief te positioneren ten opzichte van het vliegverkeer op de korte afstand.
Kan er gereserveerde capaciteit van de Koninklijke Marechaussee die tijdelijk elders niet nodig is, niet tijdelijk naar de EuroStar, indien nodig?
Zie antwoord 5.
Een tekort aan psychiaters en psychologen bij het Nationaal Instituut voor Forensische psychiatrie en Psychologie |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat door een tekort aan psychiaters en psychologen bij het Nationaal Instituut voor Forensische psychiatrie en Psychologie (NIFP) rechtszaken noodgedwongen worden uitgesteld?1 2
Ja.
Herkent u het beeld dat pro justitia rapportages steeds vaker niet tijdig aangeleverd worden? Vindt u dit ook zorgelijk?
Het NIFP kampt met een tekort aan beschikbare pro Justitia (pJ)-rapporteurs. De afgelopen jaren is de schaarste aan gedragsdeskundigen (psychiaters en GZ-psychologen) toegenomen. Dit heeft geresulteerd in problemen met het (tijdig) opleveren van deze rapportages. Dit vind ik inderdaad een zorgelijke ontwikkeling. Het NIFP is dan ook al bezig met het versterken van de capaciteit en ontwikkelen van maatregelen om te zorgen dat aan de vraag naar pJ-rapportages kan worden voldaan (zie vraag 7 voor maatregelen).
Klopt het dat op korte termijn de problematiek nog groter gaat worden doordat een aantal psychiaters en psychologen op het punt staat met pensioen te gaan?
Op dit moment zijn vijftien psychiaters verantwoordelijk voor ongeveer twee-derde van de psychiatrische opleggingsrapportages (rapportages op basis waarvan de rechter beslist tot de oplegging van een straf of maatregel). De gemiddelde leeftijd van deze groep psychiaters ligt boven de zestig jaar. Aangezien het hier zzp-ers betreft is strikt genomen van pensioen geen sprake, maar als psychiaters uit deze groep hun werkzaamheden beëindigen zal het tekort aan rapporteurs verder toenemen. Dit is een van de redenen waarom nu maatregelen genomen worden, waaronder het versneld aantrekken van nieuwe rapporteurs (zie ook vraag 7).
Bij de psychologen speelt deze problematiek minder. Hier zijn ruim 50 rapporteurs verantwoordelijk voor twee-derde van de opleggingsrapportages.
Klopt het dat het NIFP bij één op de vier zaken geen rapport meer opmaakt door het gebrek aan gekwalificeerde psychiaters en psychologen? Kunnen de rapportages die in dit soort zaken wel werden opgemaakt dan als overbodig worden beschouwd?
Eind 2019 is de tijdelijke maatregel ingesteld om niet meer te rapporteren over personen die de afloop van hun rechtszaak in vrijheid mogen afwachten (de zogeheten «vrije voeters»). Omdat voor iemand die op vrije voeten is gesteld door de rechter een pJ-rapportage toch nodig kan zijn, is met het openbaar ministerie (OM) afgesproken dat van dit beginsel kan worden afgeweken wanneer een officier van justitie dit nodig acht. Aanvullend kan daarnaast door het OM eventueel de reclassering om een advies (in de vorm van een reclasseringsrapportage) gevraagd worden wanneer de vragen zich meer richten op de persoon van de verdachte en niet zozeer op de eventuele ontoerekeningsvatbaarheid en behandelmogelijkheden. Door deze tijdelijke maatregel is de instroom tussen november 2019 en februari 2020 gedaald van ruim 70 tot ongeveer 50 zaken per week. Deze tijdelijke maatregel is inmiddels beëindigd en wordt vervangen door een aantal andere maatregelen (zie vraag 7).
Klopt het ook dat het NIFP in samenspraak met het OM heeft afgesproken kortere rapportages op te maken? Vindt u dit acceptabel? Zo ja, waarom? Op welke wijze is de kwaliteit en de zorgvuldigheid gewaarborgd?
Door de Vereniging van pro Justitia Rapporteurs wordt met het OM en het NIFP gewerkt aan een nieuw product dat een andere vraagstelling heeft dan de reguliere pJ-rapportages. Dit betreft een minder omvangrijke rapportagevariant voor lichtere strafzaken waarin geen uitspraak gedaan hoeft te worden over de toerekeningsvatbaarheid van een verdachte, maar die wel een gedragsdeskundig oordeel vergen en waarin een advies gegeven wordt over de behandeling. Ik vind het een goede zaak dat op deze manier onderzocht wordt of in specifieke gevallen kan worden volstaan met een kortere rapportage. Deze nieuwe rapportagevariant is nog in ontwikkeling en zal op zeer korte termijn op pilotbasis in het arrondissement Noord-Nederland van start gaan. Kwaliteit en zorgvuldigheid staan hierbij uiteraard voorop.
Hoe kan het dat deze problemen kennelijk niet te voorzien waren?
Krapte op de arbeidsmarkt, met name als het gaat om psychiaters, is een fenomeen waar meer organisaties tegenaan lopen, dus in die zin kwamen deze problemen niet als een verrassing. Het NIFP heeft ook al verschillende acties in gang gezet om de schaarste het hoofd te bieden (zie vraag 7).
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om het tekort aan psychiaters en psychologen bij het NIFP op te lossen?
Zoals hiervoor aangegeven worden al langere tijd maatregelen ingezet om hoofd te kunnen bieden aan deze problematiek. Een belangrijke maatregel is het scherp afwegen van de noodzaak voor de rapportages. Zo heeft het OM in Oost-Nederland samen met het NIFP in 2019 een kritischer proces van triëren beproefd. Dit heeft in dit arrondissement geleid tot substantieel (ruim 20 procent) minder aanvragen vanuit het OM. Deze werkwijze zal vanaf dit voorjaar voor de duur van in ieder geval dit kalenderjaar ook in andere arrondissementen toegepast worden om de ontstane problemen het hoofd te bieden.
Vervolgens wordt bekeken of de financiële ruimte die ontstaat als gevolg van het lagere aantal rapportages kan worden ingezet voor het aantal te besteden uren per rapportage. Door tijdelijk het maximaal te besteden uren uit te breiden en de effecten daarvan te evalueren, moet worden uitgewezen of een verhoging van het aantal te besteden uren per rapport leidt tot een hogere bereidheid om te rapporteren.
Verder heeft het NIFP de afgelopen jaren geïnvesteerd in een eigen opleiding voor pJ-rapporteurs, die jaarlijks tussen de 35 en 40 nieuwe rapporteurs oplevert. Sinds dit jaar volstaat het NIFP-examen voor de registratie in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen. De ervaring is helaas dat door deze nieuwe rapporteurs gemiddeld minder rapportages worden opgeleverd dan de oudere gedragsdeskundigen. Mogelijk dat de pilot met betrekking tot een verruiming van het aantal te besteden uren hier verandering in brengt.
Het NIFP onderzoekt op dit moment de mogelijkheid voor een versnelde opleiding tot pJ-rapporteur en de mogelijkheid om daarna in dienstverband van het NIFP te rapporteren. De verwachting is dat deze versnelde opleiding dit najaar is gerealiseerd.
De komende periode wordt verder gewerkt aan oplossingen om de schaarste-problematiek te ondervangen, in goed overleg met het OM en de rechtspraak. Ik houd deze ontwikkelingen scherp in de gaten en zal uw Kamer zo nodig informeren.
De problemen bij de regionale zorgcentrale Centrale24 in Eindhoven |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Centralist van Centrale 24: «Als ouders dit weten, breekt de hel los»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat cliënten van zorginstellingen ’s nachts niet in veilige handen zijn in een rijk land als Nederland?
Cliënten van zorginstellingen moeten erop kunnen vertrouwen dat de zorg en ondersteuning die zij krijgen van goede kwaliteit is, zowel overdag als ’s nachts. Het is de verantwoordelijkheid van iedere zorgaanbieder om daarin te voorzien, of het nu gaat om de inzet van personeel of het gebruik van technologie als hulpmiddel. Ook in dit geval is het de taak van de zorgaanbieder die Centrale24 beheert om afwegingen te maken over de inzet van voldoende gekwalificeerd personeel en het borgen van de veiligheid van cliënten in de nacht.
Vanuit het vernieuwingstraject Begeleiding à la carte, onderdeel van het programma Volwaardig leven, worden zorgaanbieders en medewerkers met elkaar in verbinding gebracht om kennis, ervaringen en goede voorbeelden ten aanzien van nachtzorg in de gehandicaptenzorg met elkaar uit te wisselen. Dit gebeurt met als doel van elkaar te leren en praktijkgerichte kennis verder te brengen en breder te verspreiden. Zowel online als offline is er een platform gecreëerd waarin deze uitwisseling van kennis en ervaringen kan plaatsvinden.
Bent u ook van mening dat het onacceptabel is dat de IT-infrastructuur van zorgcentrale Lunet regelmatig uitvalt en de centralisten daardoor hun cliënten niet volledig kunnen monitoren?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het een gewenste oplossing om ongekwalificeerde studenten dit verantwoordelijke werk te laten doen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u treffen om de veiligheid van cliënten ’s nachts te blijven waarborgen in een systeem waar alleen binnen Centrale 24 al vijf mensen aan de bel trokken wegens de onhoudbare situatie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, zeker wanneer het een instelling betreft die gaat over de veiligheid van cliënten, er geen sprake mag zijn van een angstcultuur waarin misstanden niet gemeld kunnen worden?
Ja. Zorgaanbieders moeten intern een systeem hebben om veilig incidenten te kunnen melden. Ook moeten zij incidenten goed onderzoeken om de onderliggende oorzaken vast te stellen. Zo kunnen ze passende maatregelen nemen om deze oorzaken aan te pakken en de zorg steeds veiliger te maken. Daarnaast zijn zorginstellingen verplicht om ernstige incidenten te melden bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Bent u naar aanleiding van bovenstaand bericht en de daarin aangegeven signalen bereid om (de Inspectie) nader onderzoek te (laten) doen?
Het bericht ‘Dit zijn de gevaarlijkste kilometers op de Nederlandse wegen: in botsauto’s op kilometertje A10’ |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel in De Telegraaf: «Dit zijn de gevaarlijkste (snelweg)-kilometers op de Nederlandse wegen, in botsauto's op kilometertje A10»?1
Ja.
Kloppen de conclusies voor de genoemde wegdelen en in de volgende volgorde: A10, A1, A12, A8, A16, A20, A4, A20, A2 en A28?
Op dit moment kan ik nog niet zeggen of de conclusies kloppen. De Telegraaf baseert zich namelijk op cijfers van ongevallen met personenvoertuigen die zijn gemeld bij het Landelijk Centraal Meldpunt van de Stichting Incidentmanagement Nederland (SIMN), die alle ongevallen betreffen, dus ook ongevallen met alleen blikschade.
Rijkswaterstaat maakt daarentegen gebruik van de ongevallencijfers uit het Bestand Geregistreerde Ongevallen Nederland (BRON). Dit bestand bevat alle door de Politie aan Rijkswaterstaat aangeleverde verkeersongevalsdata, aangevuld met eigen ongevalsmeldingen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen ongevallen met alleen blikschade, ongevallen met letsel en dodelijke ongevallen. De data over het jaar 2019 zijn voor de zomer van dit jaar gereed. Dan is het mogelijk om de conclusies van SIMN en Rijkswaterstaat naast elkaar te leggen.
Springt de ingang van de Coentunnel met 63 aanrijdingen eruit? Wat is de oorzaak hier? Herkent u de oorzaken die de berger geeft in het artikel zoals drukte, onoverzichtelijkheid, de wisseling van rijbanen, maar ook afleiding? En wat valt er te doen om in ieder geval de fysieke infrastructuur van het wegdeel veiliger te maken?
Bij de ingang van de Coentunnel vinden vaak kop-staart- en flankongevallen plaats. Op deze plaats gaat de A10 terug van twee rijstroken naar één rijstrook. Drukte en het wisselen van rijstroken worden door mij herkend als belangrijkste oorzaken. Of de Coentunnel met 63 aanrijdingen eruit springt kan ik, zoals uitgelegd bij antwoord 2, nog niet zeggen.
Om het probleem van het wisselen van rijstroken het hoofd te bieden, stelt Rijkswaterstaat in de ochtendspits dagelijks een extra rijstrook op de A10 beschikbaar ten koste van een rijstrook op de wisselbaan van de A8. In de avondspits is dit niet mogelijk; dan is deze rijstrook nodig voor het verkeer vanuit Amsterdam. Dit is vanuit het oogpunt van doorstroming en verkeersveiligheid op dit moment de best mogelijke oplossing.
Binnen de Planuitwerking A7/A8 wordt in overleg met de gemeente Amsterdam een besluit voorbereid om op termijn meer rijstroken open te stellen, dan nu mogelijk is op basis van de huidige openstellingsvergunning. Hierbij wordt uiteraard gekeken naar de verkeersveiligheids- en leefbaarheidsaspecten. De oplevering van de planuitwerking is voorzien in 2022.
Zijn alle aanbevelingen uit een eerder onderzoek van Rijkswaterstaat in 2013 naar de oorzaken van de vele ongevallen bij de Tweede Coentunnel overgenomen en uitgevoerd? Zo nee, welke aanbevelingen zijn destijds niet overgenomen?
De aanbevelingen uit een eerder onderzoek van Rijkswaterstaat in 2013 zijn uitgevoerd. Een belangrijke maatregel betrof het plaatsen van matrixborden bij de tunnelingangen. Daarna is het aantal kop-staartaanrijdingen aanzienlijk afgenomen en bij de heropening van de gerenoveerde Eerste Coentunnel was dit type incidenten voorbij. Het betreffende rapport ging over aanpassingen van een tijdelijke situatie, waarin de bestaande eerste Coentunnel vanwege renovatie gesloten was voor verkeer De incidenten in deze tijdelijke situatie (medio 2013 tot zomer 2014) betroffen voornamelijk kop-staartaanrijdingen in het eerste gedeelte van de Tweede Coentunnel.
Zijn al de aanbevelingen van verschillende verkeerspsychologen en adviesbureaus die sinds 2013 naar de situatie in de Tweede Coentunnel hebben gekeken overgenomen en uitgevoerd? Zo nee, welke aanbevelingen zijn destijds niet overgenomen?
Sinds 2013 zijn diverse aanpassingen gedaan. Zo is het verlichtingsniveau in de tunnelbuizen verbeterd, zijn de aanduidingen op de matrixborden gewijzigd en is de bewegwijzering aangepast. Vanwege ruimtegebrek zijn niet alle aanbevelingen van verschillende verkeerspsychologen en adviesbureaus met betrekking tot de weginrichting overgenomen. Voor de aanpassingen die specifiek voor de inrit van de wisselbaan A8 zijn genomen, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
Is laagstaande zon gecombineerd met de weginrichting en slagboom, zoals duidelijk werd in een rapportage van AT5 van 24 januari 2017 nog steeds een probleem?2
Op de locatie uit de rapportage van AT5 was dit inderdaad een probleem. Om de veiligheid op die locatie te verbeteren zijn sinds 2014 verschillende maatregelen genomen, waaronder het langer openhouden van de wisselbaan bij laagstaande zon. In 2017 is bovendien de bewegwijzering en belijning aangepast. Het aantal aanrijdingen met de slagboom is intussen gedaald van bijna drie per maand in 2014 tot minder dan 1 per maand in 2019. Rijkswaterstaat blijft bekijken of het aanvullende maatregelen kan treffen om het aantal nog verder te laten dalen.
Om misverstanden te voorkomen: het gaat hier om een andere locatie bij de Coentunnel dan de nr.1 uit de ongevallenlijst van SIMN. De rapportage van AT5 verwijst naar de inrit tot de wisselbaan vanaf de A8. In de beginperiode werd de slagboom bij de inrit van de wisselbuis vaak aangereden.
Wat is de economische schade van vertraging op de ingang van de Coentunnel A10? Is dat inzichtelijk? Waar staat dit wegdeel in de verschillende filelijsten?
Volgens het Netwerkmanagement Informatie Systeem (NIS) van Rijkswaterstaat levert dit knelpunt een filezwaarte op van 10.700 kilometerminuten (kmmin) 3. Daarmee komt dit knelpunt uit rond de 250e positie in de filetop van 2018. De economische verlieskosten komen uit op circa 265.000 euro per jaar.
Wat denkt u van de suggestie om bij de A10 hoge schermen te plaatsen ter voorkoming van afleiding van tegengesteld verkeer?
Zoals bij antwoord 3 aangegeven ligt de belangrijkste oorzaak van het hoge aantal ongevallen in het teruggaan van twee rijstroken naar één rijstrook en niet zo zeer in afleiding door tegengesteld verkeer.
Wat valt te doen aan andere wegvakken, zoals de stijger met stip, de A8 in de richting van Zaandam, waar automobilisten vooral bij glad weer de bocht niet kunnen houden? Of de A30/A1 waar al jarenlang vele ongevallen gebeuren met extra lange files tot gevolg?
Bij de A8 in de richting van Zaandam ligt de belangrijkste oorzaak in een combinatie van te hard rijden en een suboptimale bocht. Deze combinatie verhoogt het slipgevaar. De snelheidsverlaging van 90 naar 70 km/h sinds 2013 en het extra opruwen van het asfalt (voor meer grip) hebben niet het gewenste effect gebracht. Rijkswaterstaat verkent daarom de mogelijkheden van een fysieke ingreep. Denk daarbij aan het aanpassen van de belijning of het aanpassen van de bocht. Rijkwaterstaat verwacht voor de zomer hier een definitief besluit over te nemen.
Voor de A1 bij Barneveld heb ik in 2019 een startbeslissing genomen voor een MIRT-Verkenning naar aanpassing van de infrastructuur rondom de aansluiting A1/A30. Een Tracébesluit verwacht ik in 2023, waarna gestart kan worden met de realisatie van de infrastructurele aanpassingen. Parallel aan de Verkenning inventariseert Rijkswaterstaat enkele korte-termijn-maatregelen voor de verbetering van de verkeersveiligheid op de A1 bij Barneveld. Deze maatregelen kunnen in 2020–2021 worden gerealiseerd.
Wanneer wordt de verkeersveiligheid bij de geschetste top vijf aangepakt en wat heeft u nodig om dit te versnellen?
Hieronder schets ik de voorgenomen aanpak voor de top vijf uit de ongevallenlijst van SIMN:
Voor de A10 (nr.1), de A1 (nr.2) en de A8 (nr.4) verwijs ik u naar de antwoorden op respectievelijk vraag 3, vraag 9 en vraag 4.
De A12, bij aquaduct Gouwe (nr.3), maakt onderdeel uit van de planstudie voor dit traject. Deze planstudie is op de helft. De uitvoering start naar verwachting binnen twee jaar. Inmiddels is een toeritdoseerinstallatie geplaatst op de aansluiting Moordrecht. Deze maatregel vermindert de druk op de A12, waardoor het verkeer hier meer ruimte en mogelijkheden heeft voor weefbewegingen. Tevens wordt de snelheid homogener, met minder (zware) ongevallen tot gevolg. De effecten van de toeritdosering worden het komende halfjaar geëvalueerd.
De A16 – Knooppunt Terbregseplein (nr.5) is onderdeel van de planstudie A16. De planstudiefase is vergevorderd, de uitvoering start naar verwachting over een jaar. Op dit moment worden op dit knooppunt op korte afstand bergers gepositioneerd, zodat een ongeval snel kan worden afgehandeld en secundaire ongevallen worden voorkomen.
Een eventuele versnelling is nu niet aan de orde. In het verkeersveiligheidsbeleid richt ik me met name op de ernstige ongevallen. De cijfers van SIMN betreffen alle ongevallen, ook ongevallen met blikschade. De ernstige ongevallen laten vaak andere patronen zien dan de ongevallen met uitsluitend materiele schade. Ik investeer met het programma Meer Veilig al sinds 2005 om locaties met ernstige ongevallen op het hoofdwegennet versneld aan te pakken.
De verjaringstermijn voor nadeelcompensatie naar aanleiding van het luchthavenbesluit voor de luchthaven Lelystad |
|
Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoeveel aanvragen voor nadeelcompensatie naar aanleiding van het luchthavenbesluit voor de luchthaven Lelystad heeft u reeds ontvangen, en hoe staat dit in verhouding tot het aantal mensen dat volgens de nu voorgestelde situatie nadeel gaat ondervinden?
Op aanvragen voor nadeelcompensatie naar aanleiding van het Luchthavenbesluit Lelystad is de in de Wet luchtvaart opgenomen wettelijke verjaringstermijn van vijf jaar van toepassing. Wat hierover in de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Waterstaat 2019 is opgenomen, is alleen van toepassing indien er niet in een wettelijke termijn is voorzien. Dat is hier wel het geval.
Het Luchthavenbesluit Lelystad is op 1 april 2015 inwerking getreden, wat betekent dat de termijn voor het indienen van een verzoek om nadeelcompensatie op 1 april a.s. verloopt. Aanvragen om nadeelcompensatie ingediend na deze termijn, dienen op grond van de Wet luchtvaart buiten behandeling gelaten te worden. Dit laat onverlet dat de mogelijkheid bestaat voor burgers en bedrijven om de verjaring van deze termijn te voorkomen. Op dit moment heb ik ca. 2.290 brieven ontvangen met betrekking tot nadeelcompensatie vanwege het Luchthavenbesluit Lelystad. Het merendeel betreft zogenoemde stuitingsbrieven waarmee van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt. Het feit dat de luchthaven nog niet is opengesteld voor commerciële burgerluchtvaart, laat onverlet dat een verzoek om nadeelcompensatie vanwege het luchthavenbesluit reeds vanaf 1 april 2015 kan worden ingediend.
Aangezien een verzoek om nadeelcompensatie per geval behandeld moet worden, kan over de door u gevraagde verhouding geen uitspraak gedaan worden.
Klopt het dat aanvragen voor nadeelcompensatie naar aanleiding van het luchthavenbesluit voor de luchthaven Lelystad vanaf 1 april van dit jaar zonder meer afgewezen kunnen worden omdat de termijn van vijf jaar, als benoemd in de beleidsregel nadeelcompensatie 2019, verstreken is? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is het redelijkerwijs mogelijk om een schadevergoeding aan te vragen, gelet op het nog altijd niet voor commerciële burgerluchtvaart geopend zijn van de luchthaven Lelystad?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om – zoals voorzien in de procedurebepalingen voor de indieningstermijn – indieners ruim de tijd te geven om hun aanvraag voor nadeelcompensatie in te dienen en daarbij de (eventuele) openingsdatum als startdatum voor de indieningstermijn te hanteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
De flinke toename van het aantal gestolen of vermiste kentekenplaten |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur van dinsdag 4 februari 2020?1
Ja.
Wat vindt u van de flinke stijging van het aantal gestolen of vermiste kentekenplaten? Bent u het ermee eens dat dit een zeer zorgwekkende ontwikkeling is?
Er is sprake van een stijging van het aantal kentekenplaten dat vermist of gestolen is. Dat is inderdaad zorgwekkend. Om die reden kijk ik momenteel samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat naar mogelijkheden om dit tegen te gaan, zie daarvoor ook het antwoord op vraag 8.
Bent u het ermee eens dat het dupliceren van een kenteken net zulke zware gevolgen kan hebben voor de eigenaar van de duplo-auto als dat het kenteken gestolen is?
Daar ben ik het mee eens. Al het misbruik van een kenteken is kwalijk, ongeacht of er sprake is van diefstal of van dupliceren.
Bent u bereid te kijken of het dupliceren van een kentekenplaat gelijkgetrokken kan worden in de wet met het stelen van een kentekenplaat, zodat aangifte altijd nodig is en de auto in de juiste systemen van de politie en Dienst Wegverkeer (RDW) terechtkomt? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dat doen?
Het is op grond van de Wegenverkeerswet 1994 verboden om kentekenplaten aan te brengen op een voertuig die niet bij het kenteken hoort. Dit geldt zowel voor een kentekenplaat die gestolen is als voor een kentekenplaat die gedupliceerd is. In beide gevallen kan aangifte worden gedaan. Op overtreding van dit verbod staat een maximale gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden en een geldboete van de derde categorie. Ik zie om deze reden geen noodzaak voor aanvullende regelgeving.
Als er aangifte wordt gedaan, wordt dit vastgelegd in het systeem Basisvoorziening Handhaving van de politie. Een voertuigeigenaar kan, als er sprake is van herhaaldelijk misbruik, bij de RDW een verzoek indienen voor een nieuw kenteken. De voertuigeigenaar moet dan wel kunnen aantonen dat er sprake is van misbruik van het kenteken, bijvoorbeeld met behulp van het proces verbaal. Als dat het geval is, verstrekt de RDW een nieuw kenteken. De voertuigeigenaar moet dan nog wel zelf een nieuwe kentekenplaat aanschaffen bij een erkende fabrikant.
Bent u het ermee eens dat als de ene overheidsinstantie (het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB)) erkent dat hier sprake is van een gedupliceerd kenteken, het niet te begrijpen is waarom een andere overheidsinstantie (de gemeente Amsterdam) dit niet doet?
De in vraag 5 beschreven situatie is inderdaad onwenselijk. De gemeente Amsterdam heeft laten weten dat gedupliceerde kentekenplaten bij de handhaving op parkeerbelastingen een ernstig probleem zijn. De verschillende betrokken gemeentelijke diensten zijn bezig om hier een sluitend proces voor op te stellen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de verantwoordelijke wethouder van de gemeente Amsterdam om hier betere afspraken over te maken?
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen zijn er sinds het mondelinge vragenuur in november 2019 gezet om ervoor te zorgen dat de bestelling van een nummerbord, waarvan men niet in het bezit is van het kentekenbewijs, niet meer via deze funplate of gecertificeerde RDW-bedrijven kan plaatsvinden?2
De Dienst Wegverkeer (RDW) houdt continu toezicht op de RDW-erkende bedrijven die kentekenplaten afgeven. Wanneer de RDW signaleert dat een bedrijf zonder erkenning kentekenplaten afgeeft of kentekenplaten afgeeft zonder dat een kentekenbewijs overgelegd wordt, neemt de RDW actief contact op. In dit kader zijn er in de afgelopen twee tot drie jaar een viertal bedrijven schriftelijk aangesproken. Al deze bedrijven zijn erop gewezen dat ze alleen een aanvraag namens een klant mogen behandelen als deze beschikt over het originele kentekenbewijs.
In samenwerking met het Openbaar Ministerie en de politie informeert de RDW kentekenplaatfabrikanten over hoe zij fraude met kentekenplaten bij de aanvraag van nieuwe kentekenplaten kunnen herkennen en voorkomen.
Hoe staat het met de pilot waarin kentekenplaten worden uitgerust met een chip?
De meest recente pilot in Nederland met kentekenplaten die zijn uitgerust met een chip was een particulier initiatief van kentekenplaatfabrikanten Tönnjes en Kirpestein en chipfabrikant NXP. Het betreft hier kentekenplaten met een zogenaamde RFID-chip (RFID staat voor RadioFrequency IDentification). De proef is gehouden op een afgesloten terrein van het Opleidings- en Trainingscentrum van het Ministerie van Defensie in Oirschot. De pilot liep van 1 juni 2015 tot 30 juni 2016.
Momenteel bekijk ik samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de RDW, of de RFID-kentekenplaten een oplossing kunnen zijn voor het tegengaan van fraude met kentekenplaten en, zo ja, op welke wijze deze kentekenplaten kunnen worden ingevoerd. Tijdens het mondelinge vragenuur van 25 november 2019 is reeds door de Minister van Economische Zaken en Klimaat toegezegd dat uw Kamer hierover voor de zomer wordt geïnformeerd.
Hoe kijkt u er tegenaan om kentekenplaten op dezelfde manier te bevestigen als in Denemarken?
In Denemarken is het sinds 15 november 2015 verplicht om kentekenplaten op voertuigen met ten minste 2 schroeven of bouten vast te zetten en deze af te dekken met een dop. Ik zal door de RDW laten onderzoeken wat de meerwaarde hiervan is om diefstal van kentekenplaten tegen te gaan en welke kosten ermee gemoeid zijn. Ik zal dit meenemen in de brief die uw Kamer is toegezegd.
Het bericht 'Lagere ticketprijzen tussen eilanden laten nog wel even op zich wachten' |
|
Attje Kuiken (PvdA), André Bosman (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Lagere ticketprijzen tussen eilanden laten nog wel even op zich wachten»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom er tot op heden nog geen concrete maatregelen genomen zijn op basis van het uitgebrachte advies? Begrijpt u ons chagrijn dat het zo lang moet duren, voordat er daadwerkelijk actie wordt ondernomen?
In antwoord op uw vragen 2 en 3 kan ik u aangegeven dat ik hiermee bekend ben. De expertgroep connectiviteit heeft in vervolg op de uitkomsten van de SEO studie «Connectiviteit Caribische deel van het Koninkrijk» dat op 5 maart 2019 aan uw Kamer is verstuurd (kenmerk: IenW/BSK-2019/32811) aanbevolen om een bepaald aantal tickets voor de noodzakelijke reizen van de bewoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba gedeeltelijk te compenseren.
Daarnaast zijn er door Saba en Sint Eustatius specifiekere voorstellen gedaan om de connectiviteit binnen het Koninkrijk te verbeteren en de tarieven te verlagen.
Wij werken in samenspraak met Caribisch Nederland en de betrokken ministeries/collega’s van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Economische Zaken en Klimaat aan een voorstel om de connectiviteit binnen het Koninkrijk te verbeteren en de tarieven waar mogelijk te verlagen. Daarbij worden deze aanbevelingen en bevindingen meegewogen en worden de mogelijkheden die ferryverbindingen bieden om de connectiviteit binnen Caribisch Nederland te verbeteren ook nader uitgewerkt.
Bent u bekend met de (nadelige) economische en sociale gevolgen van het uitblijven van betaalbare tickets en andere zaken die de connectiviteit tussen de Nederlands Caribische eilanden zouden verbeteren voor de eilandbewoners? En zo ja, waarom blijven concrete maatregelen uit? En zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op een andere wijze de eilandbewoners te compenseren voor de kosten die zij nu moeten maken als het gaat om onder meer familiebezoek, ziekenhuisbezoek, onderwijs of werk, dat het noodzakelijk maakt om tussen de eilanden te reizen? En zo nee, waarom niet? En zo ja, op welke termijn gaat u concrete maatregelen nemen?
Onder verwijzing naar mijn antwoord op uw vragen 2 en 3 werken wij aan een voorstel om de connectiviteit binnen het Koninkrijk te verbeteren en de tarieven voor het vervoer van de eilandbewoners waar mogelijk te verlagen. Daarbij wordt meegenomen om wat voor soort reizen van de eilandbewoners het specifiek gaat.
Op welke termijn gaat u daadwerkelijk maatregelen nemen om de huidige situatie te verbeteren?
In eerste instantie zal het voorstel om de huidige situatie te verbeteren in samenspraak met de landen van het Koninkrijk en de overige betrokken departementen nader vorm gegeven moeten worden en moeten worden getoetst op juridische, financiële en organisatorische haalbaarheid. Daarbij zal ook moeten worden onderzocht binnen welke termijn het voorstel geïmplementeerd kan worden. Er kan daarom in dit stadium nog niet aangegeven worden binnen welke termijn er maatregelen genomen kunnen worden. Zodra wij hierover meer duidelijkheid hebben, zullen wij u hier nader over informeren.
Kunt u deze vragen gelijktijdig beantwoorden met de vragen die door de commissie zijn opgesteld naar aanleiding van het laatste Interparlementair Koninkrijksoverleg (IPKO)?
In verband met de gevolgen van de uitbraak van het virus dat de ziekte COVID-19 veroorzaakt is dit om procedurele redenen niet gelukt.
Het bestaan van een onderzoek naar Nieuw-Milligen als nieuwe locatie voor een marinierskazerne |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verhuizing mariniers van Doorn naar Vlissingen al in november op losse schroeven»?1
Ja.
Ligt er een onderzoek naar de wenselijkheid van Nieuw-Milligen als locatie voor het Korps Mariniers op uw ministerie?
Ik verwijs u naar mijn brief «voorgenomen besluiten inzake verhuizing Korps Mariniers en compensatie Zeeland» die op 14 februari aan uw Kamer is verzonden. Bijgesloten bij die brief vindt u een viertal nota’s die de stapsgewijze selectie aan de hand van het afwegingskader beschrijven.
Bent u bereid alle afgeronde onderzoeken op uw ministerie naar locaties voor de huisvesting van het Korps Mariniers per ommegaande aan de Kamer te sturen? Zo nee, kunt u beargumenteren welk rijksbelang gediend is bij het achterhouden van deze informatie tot u uw besluit publiceert?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het kwetsbaar is dat betrokken bestuurders in Zeeland en Vlissingen nu via de media vernemen dat de conclusie over het niet doorgaan van de verhuizing van de Van Braam Houckgeestkazerne naar Vlissingen al in november vorig jaar op uw ministerie is getrokken? Zo ja, welke lessen trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Ik realiseer mij dat het proces tot nu toe niet goed is verlopen en dit betreur ik. Het vertrouwen van Zeeland in het kabinet is hierdoor geschaad en wij beseffen dat dit moet worden hersteld. Duidelijkheid is voor alle partijen van groot belang, zoals ook naar voren kwam in de gesprekken die inmiddels met Zeeland zijn gevoerd. Het kabinet neemt daarom twee voorgenomen besluiten. Daarvoor verwijs ik u naar mijn hiervoor genoemde brief.
Kunt u aangeven waarom u nog geen contact heeft gelegd met de gemeente Apeldoorn over de optie om het Korps Mariniers in Nieuw-Milligen te vestigen? Is de stem van de gemeente in dit besluit voor u geen relevante factor?
Er is de afgelopen periode in vertrouwelijkheid met de gemeente Apeldoorn gesproken.
Kunt u aangeven welke concrete stappen u de komende weken gaat zetten richting alle betrokken gemeenten en provincies om in goede samenspraak te komen tot een nieuw besluit dat recht doet aan de belangen van het Korps Mariniers, de kosten voor het rijk, en de belangen van de betrokken gemeenten en provincies?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar mijn brief «Voorgenomen besluiten inzake verhuizing Korps Mariniers en compensatie Zeeland» (Kamerstuk 33 358, nr. 15).
Bent u reeds, eventueel in samenspraak met andere bewindspersonen, aan het onderzoeken of, en zo ja welke, andere overheidsdiensten op de locatie in Vlissingen gevestigd zouden kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is hierbij het uitgangspunt dat de beloofde economische ontwikkeling voor Zeeland overeind blijft?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ’Zorginstelling Woerden dreigt gehandicapt stel uit elkaar te halen: ‘Het is mensonterend’' |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent bekend met het bericht «Zorginstelling Woerden dreigt gehandicapt stel uit elkaar te halen: «Het is mensonterend»»?1
Ja.
Welke maatregelen kunt u nemen om te voorkomen dat het gehandicapte stel uit elkaar wordt geplaatst? Bent u ook bereid deze maatregelen te nemen?
Ik heb bij Reinaerde navraag gedaan. De bewoner met partner heeft twee mogelijkheden voorgelegd gekregen. Op één plek is direct gelegenheid tot samenwonen, deze plek is verder weg. Er is een andere plek, dichterbij, waar op termijn ruimte is om samen te gaan wonen.
Wat gebeurt er met de bewoners als zij voor 9 februari 2020 nog geen passende alternatieve woonruimte hebben gekregen?
Voor de bewoners die langer tijd nodig hebben om een keuze te maken c.q. die na 9 februari nog niet zijn verhuisd, wordt door Reinaerde in afstemming met het zorgkantoor overbruggingszorg geregeld via de inzet van tijdelijke, externe gespecialiseerde zorg. Met extra inspanning is deze inzet te realiseren omdat het om tijdelijke zorg gaat ter overbrugging naar een andere woning en er al bewoners zijn verhuisd.
Door wie worden de kwaliteitseisen, waardoor er altijd een HBO-verpleegkundige bij de ondersteunende beademing aanwezig moet zijn, bepaald?
De zorgvragen van mensen die zorg in een instelling voor gehandicaptenzorg krijgen, variëren van licht tot complex. De deskundigheid van het personeel moet afgestemd zijn op de zorgvragen van de cliënten en dat deskundig personeel moet ook beschikbaar zijn. Daarvoor geldt niet één algemeen opleidingsniveau. Je hebt een mix van zorgverleners nodig om goede en deskundige zorg te kunnen leveren. Het is een verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder hoe dat in te richten, met inachtneming van de wettelijke en professionele eisen.
De zorgaanbieder moet er dus voor zorgen dat de zorgverleners bevoegd en bekwaam zijn. Dat betekent dat zorgverleners getraind moeten zijn om de nodige handelingen goed uit te voeren en dat ook met regelmaat in de praktijk doen. Daar hoort bij dat niet alle zorgverleners zomaar voorbehouden of risicovolle handelingen mogen uitvoeren.
Zie verder antwoord vraag 5.
Wat mist een MBO-verpleegkundige precies aan opleiding, waardoor hij/zij niet voldoende is als een bewoner ondersteuning krijgt bij de beademing? En kunnen MBO-verpleegkundigen dat niet bijleren?
Veel medische handelingen brengen risico’s met zich mee. Een aantal van deze risicovolle handelingen mag alleen door bevoegd zorgpersoneel worden uitgevoerd. Dit zijn de zogenoemde voorbehouden handelingen. In de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) staan de voorbehouden handelingen genoemd. Hier staat ook wie deze zelfstandig of in opdracht mag uitvoeren.
Wie voorbehouden handelingen uitvoert, moet dat deskundig en zorgvuldig doen. Ook moet hij of zij bekwaam zijn. Dat wil zeggen dat die persoon voldoende kennis en vaardigheid heeft om de handeling uit te voeren. Anders ontstaan onverantwoorde risico's voor de gezondheid van de cliënt.
Het af- en aansluiten van een beademingsapparaat kan een risicovolle handeling zijn. Echter, dit is géén voorbehouden handeling in de zin van de Wet BIG. De Wet BIG schrijft dus niet voor wie hiertoe bevoegd is.
Reinaerde werkt voor het overgrote deel met MBO-opgeleid personeel. Extra expertise wordt door HBO-verpleegkundigen geboden in het hele werkgebied van Reinaerde, De benodigde inzet wordt bepaald vanuit reële gezondheidsrisico’s.
Waarom mogen de bewoners niet blijven, als ze dat zelf wel willen en het gevolg bij het falen van het ondersteunende beademingsapparaat niet meer is dan een beetje hoofdpijn?
De zorgorganisatie is verantwoordelijk voor het bieden van goede en dus veilige zorg. Ik kan niet ingaan op de specifieke medische en verpleegkundige zorg en handelingen die de zeven cliënten op individueel niveau nodig hebben. Reinaerde is van mening dat het deze medische en verpleegkundige zorg niet langer op een verantwoord niveau kan bieden en is er wettelijk aan gehouden goede zorg te bieden. Hierbij dient bedacht te worden dat de gevolgen na uitval van ondersteunende ademhalingsapparatuur groter kunnen zijn dan beetje hoofdpijn.
Hoe worden de wensen van de bewoners meegenomen bij de bepaling van wat goede zorg is? Waarom mogen mensen met een handicap niet «samen beslissen»?
«Samen beslissen» is een concept waarbij cliënten, familie en medewerkers met elkaar werken aan goede zorg en een goed leven voor cliënten. Dit betekent dat cliënten niet alleen mee mogen denken en meepraten, maar dat zij ook mee beslissen over de dingen die zij belangrijk vinden in hun leven. In de sector gehandicaptenzorg staat «samen beslissen» steeds meer centraal. Daarbij zal soms in overleg tussen zorgaanbieder en cliënt of diens wettelijk vertegenwoordiger, een afweging gemaakt moeten worden tussen de wens van de cliënt
en de risico ‘s die aan die wens verbonden zijn. Dit alles met inachtneming van de wettelijke eis tot het geven van goede en dus veilige zorg. Van geval tot geval zal bekeken moeten worden welke risico’s aanvaardbaar zijn en welke niet.
Wat kunt u doen om gehandicaptenzorg voor HBO-verpleegkundigen aantrekkelijker te maken?
Via de zorgbrede IkZorg-campagne en www.ontdekdezorg.nl laten we de diversiteit aan beroepen in de zorg zien en hoe mooi en betekenisvol dat werk is. Specifiek voor de gehandicaptenzorg heeft de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) de website www.wateenvak.nl opgezet. Hier kunnen belangstellenden informatie vinden over beroepen én over actuele vacatures in de gehandicaptenzorg. Belangrijk is ook dat werkgevers studenten HBO-V via stages op een laagdrempelige manier de mogelijkheid bieden te ontdekken of zij affiniteit hebben met (het werken met) de cliënten in de gehandicaptenzorg.
VWS werkt in het kader van het programma Volwaardig leven met VGN en beroepsorganisaties aan de arbeidsmarkttafel gehandicaptenzorg aan concrete maatregelen om knelpunten op de arbeidsmarkt voor de gehandicaptenzorg aan te pakken. In dat kader vindt nu een arbeidsmarktverkenning plaats die handelingsperspectieven zal bieden om de tekorten terug te dringen. Daarnaast werkt VWS samen met de beroepsverenigingen BPSW (begeleiders) en VenVN (verpleegkundigen en verzorgenden) aan het opleiden van een enthousiaste groep ambassadeurs voor werken in de gehandicaptenzorg. Deze ambassadeurs gaan de beroepsgroep vertegenwoordigen, binnen hun organisatie en daarbuiten.
Wat kunt u doen om de lonen van HBO-verpleegkundigen in het ziekenhuis en de gehandicaptenzorg gelijk te trekken?
HBO-verpleegkundigen doen belangrijk werk en daar mag een mooi salaris tegenover staan. Afspraken over arbeidsvoorwaarden leggen werkgevers- en werknemers vast in cao’s.
De verschillende branches gaan daarbij elk over hun eigen cao. VWS heeft geen bemoeienis met de totstandkoming van de cao’s. Wel stelt VWS jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) ter beschikking. Deze ter beschikking gestelde ova is procentueel gezien gelijk voor de ziekenhuiszorg en de gehandicaptenzorg en maakt daarmee een gelijke arbeidskostenontwikkeling mogelijk. Met deze ruimte kunnen werkgeversvertegenwoordigers met werknemersvertegenwoordigers cao-afspraken maken over verbetering van arbeidsvoorwaarden. De hoogte van het loon hangt daarnaast af van de salarisonderhandelingen tussen individuele werknemers en werkgevers en factoren als ervaring, inschaling en contractduur.
Het bericht 'Stoppen met gas zorgt juist voor méér CO2' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stoppen met gas zorgt juist voor méér CO2», waarin David Smeulders, hoogleraar energiesystemen, zegt dat stoppen met gas juist leidt tot méér CO2-uitstoot?1 Deelt u de mening dat dit haaks staat op uw klimaatbeleid?
Ja, ik ben bekend met het artikel «Nu stoppen met aardgas zorgt juist voor méér CO2-uitstoot». Ik constateer dat in de discussies over gas in Nederland verschillende zaken door elkaar lopen waarbij geregeld verwarring ontstaat over welk gas precies bedoeld wordt.
Ten eerste, als het gaat om de gaswinning in Nederland is het beleid dat we tot 2050, in afnemende mate door het opraken van de voorraden, doorgaan met de winning van aardgas uit eigen bodem.2 Dit heeft de voorkeur van het kabinet boven de import van gas, omdat dit beter is voor klimaat, werkgelegenheid, economie, behoud van kennis van de diepe ondergrond en aanwezige gasinfrastructuur. Dit leidt tevens tot minder afhankelijkheid van import uit andere landen. Daarbij vindt gaswinning alleen plaats wanneer de risico’s voor omwonenden en nadelige effecten voor het milieu aanvaardbaar zijn.3 Voor het Groningenveld heeft het kabinet besloten dat – gezien de risico’s door de aardbevingen – de gaswinning zo snel mogelijk wordt afgebouwd. De inzet is dat de winning van aardgas uit het Groningenveld in het gasjaar 2022/2023 naar nul gaat.4 Deze afbouw van de gaswinning staat los van de klimaatopgave.
Ten tweede is er beleid om in het kader van de klimaatopgave, zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord van Parijs, te zorgen dat Nederlandse huishoudens en industrie uiterlijk in 2050 geen fossiele brandstoffen (waaronder aardgas) meer gebruiken. Om deze opgave op een haalbare en betaalbare wijze te realiseren, moeten we nu met de transitie beginnen. Dat is in Nederland in het bijzonder nodig, omdat onze warmtevoorziening – anders dan in veel andere Europese landen – voor 90% op aardgas draait. In Duitsland, waar momenteel nog veel huizen met steenkolen worden verwarmd, is de overstap naar aardgas winst, maar ook hier zal een verdere transitie moeten plaatsvinden. De mate waarin de CO2-uitstoot in Nederland op korte termijn vermindert, is afhankelijk van allerlei factoren maar laat de totale doorlooptijd van de transitieperiode onverlet.
Ten derde zal de toekomstige energievoorziening deels zijn gebaseerd op gasvormige brandstoffen en energiedragers, zoals waterstof en groen gas, en dus níet op aardgas. Wel kan de bestaande gasinfrastructuur hiervoor worden ingezet.
We gaan, kortom, geleidelijk van het aardgas af, maar niet van het gas af.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de heer Smeulders dat stoppen met gas niets oplevert, behalve sympathie voor de Groningers en een hogere energierekening voor huishoudens?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat hier in Nederland iedereen van het gas af moet, terwijl er vlak over de grens in Duitsland en België borden langs de weg staan met de mededeling «Aardgas komt eraan!» en Duitsers en Belgen zelfs geld toe krijgen als zij overstappen op gas?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de conclusie van de heer Smeulders dat we met onze gasvelden in de Noordzee nog 30 à 40 jaar vooruit kunnen en er noch in het kader van «klimaat» noch in het kader van «schaarste» de urgentie bestaat om van het gas af te gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de conclusie dat bij biomassa netto méér CO2 uit de schoorsteen komt dan bij kolen en gas en dus allesbehalve, zoals u het zelf noemt, «duurzaam» is?
Nee, die conclusie deel ik niet. Verbranding van duurzame biomassa is klimaatneutraal doordat de CO2 die wordt uitgestoten eerder is opgenomen door bomen en planten, en na verbranding opnieuw wordt vastgelegd in nieuwe bomen en planten. Daardoor is de CO2-uitstoot per saldo nul.
Deelt u de mening dat uw klimaatbeleid van tegenstrijdigheden aan elkaar hangt? Bent u er dan ook toe bereid om onmiddellijk met deze geldverspillende waanzin te stoppen, het nationale Klimaatakkoord in de houtkachel te gooien én uit het Klimaatakkoord van Parijs te stappen?
Zie antwoord vraag 1.
De zaak Julio Poch |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u verklaren waarom het onderzoek van de heer Machielse naar de zaak Julio Poch, dat reeds een jaar geleden is begonnen, zo lang duurt?
De Commissie heeft het volgende laten weten over de voortgang van de werkzaamheden van de commissie. Op dit moment vindt een omvangrijk en breed archief- en dossieronderzoek plaats in combinatie met dossieranalyse. De Commissie beschikt al over veel van de uitgevraagde bescheiden maar heeft nog dossier- en archiefverzoeken uitstaan. De volgende door de Commissie geplande fase omvat het horen van personen. De Commissie heeft gemeld dat nu niet is te voorzien welke gevolgen het coronavirus voor deze fase kan hebben. De voorzitter van de Commissie zal mij daarom medio juni nader informeren over de voortgang van het onderzoek. De Commissie heeft aangegeven te verwachten dan ook een termijn te kunnen benoemen waarin zij voorziet tot afronding van het onderzoek te komen.
Bent u inmiddels, na het verstrijken van een jaar sinds de start van dit onderzoek, en in ogenschouw nemende dat de heer Poch meer dan tien jaar geleden gearresteerd werd, dat hij acht jaar in voorarrest heeft gezeten, en al meer dan twee jaar geleden is vrijgesproken, bereid een termijn aan dit onderzoek te koppelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wie verantwoordelijk is voor het vernietigen van het document van het eerste reisbezoek? Kunt u aangeven waarom deze documenten vernietigd zijn? Kunt u aangeven welk protocol geldt voor het vernietigen van documenten? Kunt u aangeven wanneer deze documenten vernietigd zijn? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 van de Kamervragen van het lid Sjoerdsma d.d. 20 december 20191, is hetgeen hierover bekend is afkomstig uit een rapportage van de politie. Hieruit blijkt niet door wie en wanneer de inhoud van de kluis is vernietigd. Omdat niet bekend is welke informatie was opgenomen in het document, is niet bekend welk protocol gold. Ik ga er vanuit dat indien de commissie Dossier J.A. Poch dit relevant acht, zij dit aspect bij het onderzoek betrekt.
Heeft de politie de digitale recovery inmiddels uitgevoerd, en back-ups onderzocht? Zo ja, wat kwam hier uit? Zo nee, waarom niet? Zo nee, bent u bereid hen te verzoeken dit zo spoedig mogelijk te doen en de Kamer over de resultaten te informeren?
Ja, de digitale recovery is inmiddels afgerond. Het betreffende reisverslag is niet gevonden. Wel zijn er andere documenten aangetroffen. Overigens zijn ook in een nadere zoekslag door de politie nog aanvullende documenten gevonden. Voorts verwijs ik u naar mijn aanvullende brief, die ik gelijktijdig met deze beantwoording aan uw Kamer zend. Alle aangetroffen documenten zijn door de politie ter beschikking gesteld aan de commissie van de heer Machielse. Het is het nu aan de commissie om onderzoek te doen. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dat onderzoek.
Heeft u in het (archief)onderzoek naar deze zaak documenten aangetroffen die betrekking hebben op de zaak Julio Poch, specifiek ook met betrekking tot dit eerste en tweede reisbezoek? Zo ja, bent u bereid al deze documenten naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Bij de besluiten door het OM en de politie op de Wob-verzoeken naar de dienstreizen hebben het OM en de politie besloten over de openbaarmaking van aangetroffen documenten. Ik heb uw Kamer over de Wob-beslissingen geïnformeerd2. Ik heb de documenten waarover ik beschik aan de Commissie overhandigd. Ik zal deze documenten niet verder openbaar maken, omdat de Commissie Dossier J.A. Poch de ruimte moet hebben om haar onderzoek te doen. De Commissie heeft mijn ambtenaren laten weten dat haar onderzoek kan worden gehinderd indien voor oplevering van haar rapport telkens documenten in de openbaarheid komen. Dit kan er toe leiden dat personen die de Commissie in het kader van haar onderzoek nog wil horen, beïnvloed of vooringenomen worden. Ik heb begrip voor deze zorg van de Commissie. Gezien het belang van de waarheidsvinding ben ik dan ook terughoudend met het verstrekken van separate documenten aan uw Kamer.
De Commissie heeft daarnaast laten weten dat zij van mening is dat het onderzoek erbij gebaat is dat de Commissie na een integrale analyse van alle beschikbare informatie tot een goed onderbouwde reconstructie van de gebeurtenissen en een samenhangend oordeel kan komen. De verschillende onderdelen uit het dossier dienen daartoe in samenhang en context beoordeeld te worden. In het Besluit van 9 december 2019, Stcrt. 2019, nr. 68436, houdende instelling van de Commissie Dossier J.A. Poch is daarom bepaald dat de Commissie haar eigen werkwijze vaststelt en deze zal verantwoorden in haar eindrapport. Overigens blijkt uit dit besluit dat de Commissie sinds 1 maart 2019 aan het werk is.
Voor de volledigheid meld ik dat de Minister van Buitenlandse Zaken mij heeft laten weten dat ook het ministerie haar archiefonderzoek heeft afgerond. Alle gevonden documenten zijn overhandigd aan de Commissie Dossier J.A. Poch.
Heeft u, gelet op het feit dat u «niet met zekerheid [kan] zeggen of het document vernietigd is»1, stappen genomen naast de stappen die ik in mijn vragen heb gesuggereerd, om dit document terug te vinden? Zo ja welke, en met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?
Ja. Naast de digitale recovery bij de politie hebben de politie en het OM de commissie toegang gegeven tot hun dossiers.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is, dat u pas tien jaar na de aanhouding van de heer Poch, en ondanks de vele Kamervragen die zijn gesteld over deze zaak, de hoeveelheid ambtsberichten en media-aandacht voor deze zaak over de jaren heen, er pas eind 2019 achter komt dat een cruciaal document, namelijk het reisverslag van het eerste bezoek aan Argentinië, kwijt dan wel vernietigd is?
Ik ben, zoals ook gemeld aan uw Kamer bij de beantwoording d.d. 20 december 2019 van vraag 3 van de Kamervragen van het lid Sjoerdsma, op 30 november 2018 geïnformeerd over de vernietiging van de inhoud van de kluis waar het verslag eerder in zou zijn gelegd. Gelet op het feit dat ik geen kennis heb kunnen nemen van het reisverslag weet ik niet welke informatie daarin stond. Ik kan dus niet aangeven of het een belangrijk document is geweest.
Bent u, gelet op het feit dat een cruciaal document in de zaak van Julio Poch kwijt of vernietigd is, nog steeds van mening dat de gang van zaken in dit dossier niet ongeoorloofd is?
Gelet op het feit dat ik geen kennis heb kunnen nemen van het reisverslag weet ik niet welke informatie daarin stond. Ik kan dus niet concluderen dat met het verdwijnen van het reisverslag belangrijke informatie is verdwenen. Ik kan dus ook niet concluderen dat met het verdwijnen van het reisverslag de gang van zaken in dit dossier ongeoorloofd is.
Herinnert u zich uw weigering van mijn verzoek om het tweede reisverslag volledig te openbaren, nadat eerder in een Wob-verzoek besloten was om dat niet te doen?2
Ja.
Klopt het volgens u nog steeds, dat de reikwijdte van artikel 68 van de Grondwet ruimer is dan die van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob)?3 Zo ja, waarom verschuilt u zich dan achter de Wob-procedure terwijl artikel 68 van de GW van toepassing is op mijn verzoek om het tweede reisverslag te openbaren?
Ja. Ik ben echter van mening dat de Commissie Dossier J.A. Poch nu eerst de ruimte moet krijgen om haar onderzoek uit te voeren. Zie mijn antwoord op vraag 5.
Ik verzoek u op basis van artikel 68 van de Grondwet het tweede reisverslag alsnog, desnoods vertrouwelijk, aan de Kamer te openbaren, bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Gelet op artikel 68 van de Grondwet heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over onder meer de inhoud van dit document.6 Zie voorts mijn antwoord op vraag 5 waarin ik uiteenzet waarom ik terughoudend ben met het verstrekken van documenten met betrekking tot deze zaak.
Uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie m.b.t. grensarbeid |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met een aantal uitspraken die het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hv-JEU) het afgelopen jaar heeft gedaan ten aanzien van de werking van de coördinatieverordening sociale zekerheid?1
Ja
Wat is in uw ogen de implicatie van het arrest van het Hv-JEU in de casus Vesters, ten aanzien van aanspraken op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voor Nederlanders die over de grens in Duitsland of België werken?2
Onderstaand sta ik allereerst kort stil bij de hoofdlijnen van Verordening (EG) 883/2004 (hierna: de coördinatieverordening) voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen waarna ik in zal gaan op het arrest Vester en de voorgenomen wijziging naar aanleiding van deze uitspraak.
Het arrest Vester heeft betrekking op de Europese coördinatieregels in de coördinatieverordening voor uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid. Deze coördinatieregels zijn van belang voor de uitvoering van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (hierna: WIA) in grensoverschrijdende situaties.
De coördinatieverordening maakt het voor burgers eenvoudiger om hun recht op vrij verkeer in de EU uit te oefenen, door middel van de coördinatie van socialezekerheidsstelsels. Zo regelt de coördinatieverordening onder andere in welke lidstaat of lidstaten een werknemer een beroep kan doen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen zogenoemde A-stelsels en B-stelsels. De A-stelsels zijn de risicostelsels die opgenomen zijn in Bijlage VI bij de coördinatieverordening. Bij een risicostelsel heeft iemand recht op een uitkering als hij verzekerd is op het moment dat hij arbeidsongeschikt raakt en voldoet aan de overige voorwaarden voor uitkering. Het bedrag van de uitkering is niet afhankelijk van de duur van verzekering. De B-stelsels zijn de opbouwstelsels en de risico-stelsels die niet opgenomen zijn in Bijlage VI. Bij een opbouwstelsel bouwt iemand rechten op die hij krijgt uitgekeerd als hij arbeidsongeschikt raakt en voldoet aan de overige voorwaarden voor uitkering. Betrokkene hoeft niet verzekerd te zijn op het moment dat hij arbeidsongeschiktheid raakt. Bij een opbouwstelsel is de hoogte van de uitkering wel afhankelijk van de duur van verzekering. Voor toepassing van de coördinatieverordening geldt de Nederlandse WIA als een B-stelsel.3
Afhankelijk van de toepasselijke wetgeving – een A-stelsel, een B-stelsel of een combinatie van de twee – bevat de coördinatieverordening verschillende coördinatiebepalingen voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Is betrokkene uitsluitend aan B-stelsels of aan een combinatie van A- en B-stelsels onderworpen geweest, dan kan hij mogelijk aanspraak maken op een uitkering in alle lidstaten waar hij verzekerd is (geweest) naar rato van het arbeidsverleden in die lidstaat. Een werknemer die in het verleden in Nederland gewerkt heeft en arbeidsongeschikt raakt tijdens verzekering in een andere lidstaat, kan dus aanspraak maken op een pro rata WIA-uitkering.
Uit vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (hierna: het Hof) volgt dat de coördinatieverordening de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten coördineert. Er is geen sprake van harmonisatie. Lidstaten zijn dus vrij om hun socialezekerheidsstelsels naar eigen inzicht in te richten. De nationale wetgeving van de lidstaten met betrekking tot recht, duur en hoogte van de uitkering blijft ook in grensoverschrijdende gevallen van toepassing. Zo gelden voor de WIA de wachttijd van 104 weken en de overige toegangsvoorwaarden voor het recht op uitkering.
Het verschil in nationale voorwaarden is op zichzelf niet in strijd met de coördinatieverordening. Toch kan het voorkomen dat het onverkort toepassen van de wachttijd leidt tot een inkomenshiaat dat strijdig is met het Unierecht.
Mevrouw Vester, een Nederlands onderdaan, woont in België en heeft lange tijd in Nederland gewerkt. Zij raakt volledig werkloos en ontvangt een Belgische werkloosheidsuitkering. Na vijf dagen meldt zij zich arbeidsongeschikt. Net als in Nederland, heeft een arbeidsongeschikte in België eerst recht op een ziekte-uitkering en volgt daarna een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Mevrouw Vester ontvangt daarom gedurende een jaar een Belgische ziekte-uitkering. Na dit jaar eindigt de ziekte-uitkering en wordt mevrouw Vester op basis van de Belgische wetgeving arbeidsongeschikt verklaard. Zij heeft echter geen recht op een Belgische arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat zij korter dan een jaar in België verzekerd was.4
Omdat mevrouw Vester een arbeidsverleden in Nederland heeft, heeft zij recht op een pro rata WIA-uitkering indien zij aan de nationale vereisten voor de WIA voldoet. De WIA-uitkering gaat dan in na 104 weken wachttijd. Tussen het einde van haar Belgische ziekte-uitkering en de Nederlandse WIA-uitkering moet zij hierdoor nog een jaar wachten voordat de WIA-uitkering ingaat. Hierdoor wordt zij dus geconfronteerd met een periode van 52 weken zonder recht op een uitkering.
Het Hof oordeelt dat de artikelen 45 en 48 VWEU zo moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een dergelijke situatie zoals die van mevrouw Vester waarin een werknemer na een periode gedurende welke hij een ziekte-uitkering uit de bevoegde lidstaat heeft, maar geen recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering uit deze lidstaat, vervolgens nog een extra jaar moet wachten voordat de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingaat van de andere lidstaat waarin tijdvakken van verzekering zijn vervuld, zonder dat de werknemer gedurende die periode een ziekte-uitkering krijgt. In de praktijk betekent dit volgens het Hof dat migrerende werknemers die zich in een situatie als die van mevrouw Vester bevinden, gedurende het tweede jaar van hun arbeidsongeschiktheid worden benadeeld ten opzichte van niet-migrerende werknemers in Nederland en een voordeel van sociale zekerheid verliezen.
UWV past sinds 2008 in individuele gevallen reeds het volgende toe ten aanzien van het hierboven genoemde inkomenshiaat:5
Het arrest Vester geeft aanleiding om dit te wijzigen. In overleg met UWV zal het voorgenomen nieuwe beleid als volgt vormgegeven worden: wanneer er in de lidstaat van laatste verzekering geen recht op een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering bestaat kan er door een verschil in wachttijd tussen de lidstaat van laatste verzekering en Nederland een ongeoorloofd inkomenshiaat ontstaan. In dat geval sluit de wachttijd van de WIA aan bij het einde van de wachttijd van de lidstaat van laatste verzekering. Het beleid is niet beperkt tot mensen die in Nederland wonen.
Door het verkorten van de WIA-wachttijd wordt het beste aangesloten bij de systematiek van de coördinatieverordening. Betrokkene heeft op basis van de coördinatieverordening al een recht op een pro rata WIA-uitkering, de uitkering gaat nu enkel eerder in.6
De toepassing van het gewijzigde beleid zal ook gevolgen hebben op het terrein van de zorg. Wanneer mensen in een situatie als mevrouw Vester eerder recht hebben op een WIA-uitkering, ontstaat daarmee ook eerder de situatie dat de zorgkosten door Nederland worden vergoed. Voor dit recht op zorg betalen mensen in Nederland een «verdragsbijdrage».
Ik heb het UWV verzocht om mij nader te informeren over de wijze waarop de beleidswijziging wordt gerealiseerd en de gevolgen hiervan voor de uitvoering. Op dit moment is de werkdruk binnen UWV hoog als gevolg van de coronacrisis. Bij de uitwerking van de beleidswijziging zal hier rekening mee gehouden worden. Tevens wordt een wetswijziging ter vastlegging van dit beleid voorbereid.
Hoeveel in Nederland woonachtige Nederlanders werken in omringende landen als grensarbeider?
Naar schatting werken er ruim 12.800 in Nederland woonachtige werknemers in België; hiervan hebben 6.600 de Nederlandse nationaliteit. In Duitsland zijn naar schatting bijna 11.000 in Nederland woonachtige werknemers actief; waarvan 6.200 de Nederlandse nationaliteit hebben.7
Wat zijn de meest voorkomende hiaten die kunnen ontstaan in sociale zekerheids- en pensioenaanspraken wanneer mensen in het buitenland werken en in Nederland blijven wonen? Hoe vaak komen die voor en hoe groot zijn die hiaten financieel voor de betreffende mensen?
Zoals opgemerkt in het antwoord op vraag 2 coördineert de coördinatieverordening de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten. Er is geen sprake van harmonisatie. Hoewel de Verordening beoogt belemmeringen zoveel mogelijk weg te nemen, kunnen zich – door de verschillen in wetgeving tussen de lidstaten – inkomenshiaten voordoen. Volgens het Hof kan een werknemer er niet vanuit gaan dat een verplaatsing naar een andere lidstaat, wat de sociale zekerheid betreft, neutraal uitpakt. Gelet op de verschillen tussen de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten kan tewerkstelling in of verhuizing naar een andere lidstaat soms voordelig en soms nadelig uitpakken.
Onder vraag 2 ben ik ingegaan op het inkomenshiaat dat kan ontstaan door het verschil in wachttijd bij arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Naast dit inkomenshiaat ben ik ermee bekend dat zich inkomenshiaten kunnen voordoen als gevolg van de verschillen in pensioenleeftijden tussen de lidstaten. Een Belgische of Duitse arbeidsovereenkomst eindigt doorgaans op het moment dat men de aldaar geldende (lagere) pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Buitenlandse uitkeringen stoppen vaak ook bij de nationaal geldende pensioenleeftijd. Indien deze pensioengerechtigde leeftijd lager is dan de Nederlandse, kan zich een inkomenshiaat voordoen. Een dergelijk hiaat kan zich niet alleen voordoen bij mensen die in het buitenland werken en in Nederland blijven wonen, maar ook bij grensarbeiders die gaan werken in Nederland en in een buurland blijven wonen.
Eerder heb ik met uw kamer van gedachten gewisseld over een inkomenshiaat dat kan ontstaan als een in België woonachtige en in Nederland werkzame grensarbeider werkloos is of wordt na zijn 65ste (de huidige Belgische pensioengerechtigde leeftijd).8 Deze persoon krijgt dan nog geen Nederlandse AOW-uitkering, maar heeft ook geen recht meer op een Belgische werkloosheidsuitkering.
De Belgische regering heeft een vangnetregeling gemaakt waardoor de eerder beschreven groep grensarbeiders onder bepaalde voorwaarden toch een beroep op de Belgische werkloosheidsuitkering kunnen blijven doen. Tijdens overleg hierover met de Belgische autoriteiten bleek dat er maar een zeer kleine groep van tien tot vijftien personen is die een beroep op de Belgische vangnetregeling doet. Op basis hiervan was de inschatting dat de groep die een substantieel inkomenshiaat ervaart als gevolg van het uiteenlopen van de pensioenleeftijden tussen België en Nederland zeer beperkt is.
Sinds dit overleg heb ik echter ook signalen gekregen dat zich soortgelijke situaties kunnen voordoen met Duitsland en dat het zich niet alleen kan voordoen bij werkloosheid, maar ook bijvoorbeeld bij ziekte. Ook kan het dus niet alleen om grensarbeiders gaan die in Nederland werken en in een buurland wonen, maar ook om de omgekeerde situatie waarbij mensen in het buitenland werken en in Nederland blijven wonen. Hoewel deze situaties dus andere karakteristieken kennen, hebben zij als gemene deler dat er sprake is van een inkomenshiaat dat valt te herleiden tot het verschil in de pensioengerechtigde leeftijd tussen twee lidstaten. Zoals ik eerder aangaf laat de coördinatieverordening de bevoegdheid voor de inrichting van het socialezekerheidsstelsel bij de lidstaten. Dit geldt zeker voor zulke fundamentele keuzes als het vaststellen van de pensioengerechtigde leeftijd. Ik zou hier niet aan willen tornen. Ik wil mijn ogen echter ook niet sluiten voor problemen waarmee grensarbeiders worden geconfronteerd als gevolg van de beslissing om over de grens te gaan werken.
Zoals er eerder met het Belgische ministerie is gesproken over deze problematiek, zullen mijn medewerkers daarom tevens in overleg treden met het Duitse ministerie. Aangezien deze problematiek zich in heel de EU kan voordoen, zal ik daarna ook bezien of het in Brussel dient te worden geagendeerd.
Er zijn geen cijfers beschikbaar betreffende het aantal in Nederland woonachtige grensarbeiders dat geconfronteerd wordt met een van de voormelde inkomenshiaten of de (gemiddelde) grote van de financiële gevolgen hiervan. De financiële gevolgen verschillen daarnaast per individu. Daarom kan ik geen uitspraak doen over de omvang van de inkomenshiaten. Het inkomenshiaat zal groter zijn naarmate er meer AOW is opgebouwd in Nederland en naarmate de buitenlandse pensioengerechtigde leeftijd meer afwijkt van de Nederlandse pensioengerechtigde leeftijd.
Hoe en door wie worden grensarbeiders (vooraf) op de hoogte gesteld van de mogelijke hiaten die zij kunnen gaan ervaren als het gaat om sociale zekerheid en/of pensioen?
Grensarbeiders kunnen via verschillende kanalen informatie verkrijgen over de aandachtspunten bij grensoverschrijdend werken. Het gaat hierbij om de Rijksoverheidswebsite www.grensinfo.nl, de deels door de rijksoverheid gefinancierde Grensinfopunten (met website www.grenzinfo.eu/nl) en de SVB-bureaus voor Belgische en Duitse zaken (www.svb.nl/nl/bbz-bdz). Zowel de SVB-bureaus voor Belgische en Duitse zaken als de Grensinfopunten zijn goed op hoogte van de wetgeving in Nederland, België en Duitsland en kennen de problematiek waar grensarbeiders mee te maken kunnen krijgen.
Welke mogelijkheden hebben grensarbeiders om zich bij te verzekeren tegen eventuele hiaten in sociale zekerheid? En hoe vaak maken grensarbeiders gebruik van deze mogelijkheden om zich bij te verzekeren?
Het Nederlandse socialezekerheidsstelsel biedt geen mogelijkheid waarbij grensarbeiders zich aanvullend kunnen verzekeren tegen deze inkomenshiaten. Voor zover mij bekend, bestaan er ook geen private verzekeringsmogelijkheden die een dergelijk risico dekken.
De mogelijke schikking met Shell |
|
Maarten Groothuizen (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister wilde alles weten over mogelijke schikking Shell»?1
Ja.
Klopt het dat de Minister van Justitie op maandag 2 juli 2018 met een lid van de leiding van het Openbaar Ministerie (OM) en twee officieren van het Landelijk en Functioneel Parket de strafrechtelijke verdenking van omkoping in Nigeria tegen Shell, beter bekend als de kwestie «Etosha», heeft besproken? Is er vaker over de zaak gesproken? Zo ja, hoe vaak en wanneer?
Het Openbaar Ministerie heeft mij op 2 juli 2018 geïnformeerd over de stand van het onderzoek in de zaak Etosha. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 1 van het lid Van Nispen (Kamervragen van 30 januari jl. nummer 2020Z01656).
Heeft de Minister het OM gevraagd een schikking te treffen met Shell? Zo ja, waarom heeft u dat gedaan en wanneer heeft u dat gedaan?
Nee.
Hebben ambtenaren van het departement aangedrongen op een schikking?
Nee.
Wat was de reden dat het Kabinet van de Koning in 2016 bij de Minister informeerde naar de zaak tegen Shell?
Mijn ambtsvoorganger heeft gebeld met de toenmalige directeur van het Kabinet van de Koning in verband met het geplande staatsbezoek aan Australië, alwaar de Koning een filiaal van Shell zou bezoeken. Om die reden is de afweging gemaakt de toenmalige directeur van het Kabinet van de Koning mee te delen dat in Italië en Nederland een strafrechtelijk onderzoek naar Shell liep (en nog loopt) en de in dat verband mogelijk te verwachten media-aandacht.
Had de vraag van het Kabinet van de Koning te maken met het Predicaat «Koninklijk» dat Shell mag voeren?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5.
Bent u ermee bekend dat het Predicaat het respect, de waardering en het vertrouwen van de Koning symboliseert en dat de bedrijfsvoering van het bedrijf dat het Predicaat draagt, onberispelijk dient te zijn en de onderneming, en ook de bestuursleden en commissarissen, te goeder naam en faam bekend staan en van onbesproken gedrag zijn?2
Ja.
Hoe beoordeelt de Minister-President de bedrijfsvoering, naam en faam van Shell op dit moment, kijkende naar de strafzaak die is aangespannen tegen Shell over het omkopingsschandaal in Nigeria?
Het is niet aan de Minister-President mededelingen te doen over lopend onderzoek in individuele strafzaken noch, in verband daarmee, over mogelijk betrokken partijen.
Het vernieuwde communicatienetwerk C2000 |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Vernieuwd communicatienetwerk C2000 voor hulpverleners in werking getreden»1 en «Communicatiedienst voor hulpdiensten had korte tijd storing»?2
Ja.
Herkent u het beeld dat, na de migratie naar het nieuwe netwerk, met name de politie te maken had met portofoons die slecht bereikbaar waren?
In mijn brief van 28 januari 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat in de nacht van 27 op 28 januari 2020 de migratie naar het vernieuwde spraaknetwerk van C2000 heeft plaatsgevonden.3 In die nacht zijn ongeveer 600 zendmasten omgezet en is nieuwe radioapparatuur aangezet. Dit was een grootschalige operatie die minutieus is voorbereid en volgens plan is verlopen.
Zoals ik u ook in mijn brieven van 10 oktober 2019 en 28 januari 2020 meldde, heeft een nieuw netwerk dat zo omvangrijk is als het vernieuwde C2000-spraaknetwerk enige tijd nodig voordat het volledig ingeregeld is.4 Daarmee is rekening gehouden bij de huidige fase van het eerste gebruik die zorgvuldig is voorbereid in afstemming met politie, brandweer, veiligheidsregio’s, ambulancediensten en Defensie. Uw Kamer is hierover geïnformeerd tijdens een besloten technische briefing op 11 december 2019 aan de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid.
Inmiddels presteert het nieuwe netwerk goed maar zijn er wel, zoals ook was verwacht, enkele aanloopproblemen geconstateerd die alleen bij intensief dagelijks gebruik, en niet in een testomgeving, naar voren komen. Aangezien de veiligheid van burgers en hulpverleners voorop staat bij de uitrol van het nieuwe spraaknetwerk, is hierop geanticipeerd door een nazorgteam in te richten van specialisten van het meldkamerdienstencentrum, het programmateam Implementatie Vernieuwd C2000 en de leveranciers. Bovendien hebben de hulpdiensten van tevoren besproken maatregelen getroffen om continuïteit van de communicatie te waarborgen. Die maatregelen voor alternatieve communicatie hebben zich al in de migratienacht en de nazorgfase bewezen.
In de dagen na de migratie bleek bijvoorbeeld een aantal portofoons verbinding met het netwerk te verliezen bij het verplaatsen van de ene naar de andere mast (het zogeheten roaming). Bij het herstarten van het apparaat herstelde de verbinding zich weer. Dit verbindingsprobleem had voornamelijk invloed op de politie.
Dit aanloopprobleem is inmiddels grotendeels verholpen.
Herkent u signalen dat gebieden, die voor de migratie naar het nieuwe C2000 netwerk slecht bereikbaar waren, na de migratie nog slechter bereikbaar waren, onder andere omdat de meldkamer onverstaanbaar is, dat het bereik met portofoon en mobilofoon weg is en dat portofoons uitvallen en opnieuw gereset moeten worden?
Ja, ik herken deze signalen. Het resetten van de portofoon heeft betrekking op het verbindingsprobleem dat ik in het antwoord op vraag 2 heb toegelicht.
Ten aanzien van de dekking van het netwerk merk ik het volgende op. Ieder radiocommunicatienetwerk heeft in bepaalde gebieden minder dekking. Het analyseren en verbeteren van de dekking is onderdeel van nazorg en beheer van het nieuwe netwerk. Vanuit het perspectief van de gebruiker zijn verbindingsproblemen (zie mijn antwoord op vraag 2) en dekkingsissues niet van elkaar te onderscheiden. De verwachting is daarom dat een aantal gemelde dekkingsissues tegelijk met de verbindingsproblemen wordt opgelost. Elke melding van dekkingsproblemen wordt serieus genomen en er zijn extra teams ingericht om klachten met metingen te verifiëren en te analyseren.
Klopt het dat C2000 in Noord-Holland vanwege een storing enige tijd onbereikbaar was? Hebben dergelijke storingen zich in meer delen van het land voorgedaan?
Op 30 januari jl. is de radiobediening in de meldkamers door een menselijke fout ca. 10 minuten uitgevallen. Het C2000-spraaknetwerk was gewoon beschikbaar. Het betrof een korte landelijke storing. Er zijn maatregelen genomen om dit in de toekomst te voorkomen. Deze korte storing had niet te maken met de vernieuwing van het netwerk.
Hoe vaak zijn ’s nachts updates van het netwerk uitgevoerd en tot welk resultaat hebben deze updates geleid?
Tot nu toe zijn er drie keer updates uitgevoerd die erop gericht waren de kwaliteit van het spraaknetwerk te verbeteren. Deze updates hebben een positief effect gehad en hebben tot een significante afname van de aanloopproblemen geleid.
Klopt het dat bovengenoemde problemen zich bij de ambulance en brandweer minder voordoen door minder portofoongebruik, maar ook door het gebruik van een ander merk portofoon?
Het klopt dat de genoemde aanloopproblemen zich bij ambulance, brandweer en Defensie over het algemeen minder hebben voorgedaan. Naar het zich nu laat aanzien betrof het bij het antwoord op vraag 2 beschreven verbindingsprobleem voornamelijk een bepaald merk portofoons.
In hoeverre zijn de hierboven gesignaleerde problemen voorzien? Is hier qua veiligheid van hulpverleners voldoende rekening mee gehouden?
Zoals ik u in mijn brieven van 10 oktober 2019 en 28 januari 2020 meldde, heeft een nieuw netwerk dat zo omvangrijk is als het vernieuwde C2000-spraaknetwerk enige tijd nodig voordat het volledig ingeregeld is. Daarmee is in de huidige fase van het eerste gebruik rekening gehouden. Deze fase is zorgvuldig voorbereid in afstemming met politie, veiligheidsregio’s, brandweer, ambulancediensten en Defensie. Aangezien C2000 de communicatieve life line van de hulpdiensten is, is de veiligheid van burgers en hulpverleners hierbij leidend geweest.5
Er is een nazorgteam ingericht van specialisten van het meldkamerdienstencentrum, het programma Implementatie Vernieuwing C2000 en de leveranciers.
Bovendien hebben de hulpdiensten van tevoren besproken maatregelen getroffen om continuïteit van de communicatie te waarborgen. Die maatregelen voor alternatieve communicatie hebben zich al in de migratienacht en in de nazorgfase bewezen.
Klopt het dat het nog maanden kan duren voordat het C2000 netwerk helemaal ingeregeld is?
Het zal enige tijd duren voordat het netwerk ingeregeld is. Het zo snel mogelijk oplossen van de aanloopproblemen rondom het nieuwe spraaknetwerk van C2000, die van verschillende aard zijn, heeft voor mij, maar natuurlijk ook voor de hulpverleningsdiensten, de hoogste prioriteit. Naarmate de tijd vordert nemen de nog in te regelen knelpunten in aantal en qua impact af totdat een reguliere beheersituatie ontstaat. Daarbij is het goed om te realiseren dat ook bij een ingeregeld netwerk van de omvang van het huidige spraaknetwerk van C2000 geldt dat er zich regelmatige technische issues voordoen die vervolgens ook weer opgelost dienen te worden.
De verkoop van het pand Noordeinde 64/64A te Den Haag |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over de verkoop van het pand Noordeinde 64/64A te Den Haag, gelegen naast het paleis Noordeinde, aan de tassenmaker de heer Munie?1
Ja.
Hoe verklaart u het verschil tussen de verkoopprijs en de taxatiewaarde van het pand? Vindt u dat de verkoopprijs het predicaat «marktconform» verdient? Zo ja, waarom?
Mijn ambtsvoorganger heeft in zijn brief van 25 juni 2013 aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 31 490, nr. 122) aangegeven dat onderhandse verkoop aan medeoverheden plaatsvindt op basis van een door een (externe) onafhankelijke taxateur bepaalde marktwaarde. Daarom zijn met het oogmerk de marktconformiteit te waarborgen twee taxatierapporten opgesteld door een NRVT-gecertificeerde2 taxateur van Frisia Makelaars. In het eerste taxatierapport van 29 september 2016, is het pand getaxeerd op € 1.745.000. In het (her)taxatierapport van 26 april 2018 is het pand getaxeerd op € 1.685.000,00. Voor de verklaring van het verschil tussen beide taxatierapporten zie het antwoord op vraag 3. In beide taxatieberekeningen zijn de kosten van het achterstallige onderhoud (ruim € 1,1 mln.) in mindering gebracht op de taxatiewaarde. De taxatiewaarde betreft het gehele object, exclusief het achterterrein met parkeerplaatsen. Onderdeel van de koop maakte uit het gebruik van twee parkeerplaatsen op de achterzijde van het terrein. Ten behoeve van die parkeerplaatsen is een erfdienstbaarheid gevestigd, waarvan de gebruiksvergoeding van € 50.000,00 voor onbepaalde tijd is afgekocht. Verkoop door het Rijksvastgoedbedrijf aan de gemeente Den Haag vond derhalve plaats tegen de getaxeerde waarde van € 1.685.000,00 plus de vergoeding van € 50.000,00, dus totaal een koopprijs van € 1.735.000,00.
Tevens wil ik u in dit verband melden dat ik momenteel een ADR-onderzoek laat uitvoeren naar de verkoop van dit pand, waarvan ik voor de zomer de resultaten verwacht. Zie verder ook antwoord op vraag 8, 11, 12, 15.
Is het waar dat het onderliggende taxatierapport van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB), opgesteld door makelaarskantoor Frisia, geheim moest blijven? Zo ja, waarom? Is het waar dat Frisia later op verzoek van het Rijksvastgoedbedrijf, op 26 april 2018, een hertaxatie uitvoerde die uitkwam op € 1.685.000,=? Is het waar dat deze waarde dichtbij de eerdere getaxeerde waarde lag, maar ver verwijderd is van de € 3,6 mln. van MVGM die het taxatierapport voor de heer Munie opstelde? Hoe verklaart u de forse verschillen?
Bij besluit van 14 mei 2018 is de verstrekking van het taxatierapport op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) geweigerd3. Op dat moment was de koopovereenkomst met de gemeente nog niet getekend en was er nog niet aan de gemeente geleverd. Die weigering was gebaseerd op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob, op grond waarvan verstrekking van informatie achterwege blijft indien openbaarmaking niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van de Staat, die geraakt worden ingeval taxatierapporten openbaar worden gemaakt.
Op 11 juni 2018 is de koopovereenkomst met de gemeente Den Haag getekend en op 7 september 2018 is het pand bij notariële akte geleverd aan de gemeente Den Haag. Omdat de transactie met gemeente is afgerond en omdat dit taxatierapport ook overigens geen informatie bevat die de onderhandelingspositie van de Staat in andere zaken benadeelt, verzetten de economische en financiële belangen van de Staat zich in dit geval niet langer tegen openbaarmaking van dit taxatierapport. Ik stuur u het taxatierapport als bijlage (bijlage 1) bij deze beantwoording mee.
De eerdere taxatie in opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf vond plaats op 29 september 2016 (bijlage 2). Toen is een taxatiewaarde vastgesteld van € 1.745.000,00. Deze prijs was gebaseerd op het gehele object, inclusief het achterterrein met parkeerplaatsen. Een verschil van € 60.000,00 ten opzichte van de in 2018 getaxeerde waarde van € 1.685.000,00, dus op basis van inmiddels gewijzigde marktprijzen van circa een jaar later en exclusief het achterterrein met parkeerplaatsen, zoals nader is omschreven in het antwoord op vraag 2.
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft verkocht aan de gemeente Den Haag en is niet bekend met het taxatierapport dat door MVGM is opgesteld.
Was het RVB bekend met de taxatie van vastgoedbeheerder MVGM? Zo ja, hoe heeft het RVB akkoord kunnen gaan met de lagere waarde?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 heeft het Rijksvastgoedbedrijf verkocht aan de gemeente Den Haag en was het Rijksvastgoedbedrijf niet bekend met het taxatierapport dat door MVGM is opgesteld. Op verschillen tussen de rapporten kan ik niet ingaan omdat mij onbekend is welke opdracht en informatie de MVGM taxateur had, met welke referentiegegevens en waarderingsgrondslag is gewerkt, welke prijspeildatum is gehanteerd, welke verbeteringsplannen er vanwege de nieuwe eigenaren waren, etc.
Zijn de verschillen in taxatie bewust verzwegen? Is hier sprake van dwaling of zelfs bedrog? Is er reden voor de vernietiging van de verkoop?
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft het pand verkocht aan de gemeente Den Haag tegen de door Frisia getaxeerde marktwaarde, zie het antwoord op vraag 2. Het RVB kent het taxatierapport van MVGM niet en dit rapport is derhalve geen onderdeel van de afweging geweest, zie het antwoord op vraag 4.
Kent u de taxatie van de door Follow the Money geraadpleegde makelaar, te weten € 4,5 mln. (1.500m2 maal € 3.000)? Is zijn conclusie juist dat hier «iemand een cadeau weggegeven» heeft van drie miljoen euro? Zo nee, waarom niet?
Het Rijksvastgoedbedrijf is niet bekend met de inhoud van het taxatierapport van de door Follow the Money geraadpleegde makelaar. Ik kan daardoor niet op de door de geraadpleegde makelaar gebaseerde conclusie ingaan, omdat onder andere immers onbekend is welke opdracht en informatie deze taxateur had, met welke referentiegegevens is gewerkt, welke prijspeildatum is gehanteerd, etc.
Is het waar dat er e-mailwisselingen zijn gevoerd tussen het RVB en de gemeente Den Haag waaruit zou blijken dat beiden het erover eens waren dat de prijs in maart 2018 al niet meer marktconform was? Zo ja, bent u bereid de e-mails aan de Kamer sturen? Zo ja, waarom hebben gemeente en het Rijk al die tijd, tot op de dag van vandaag, volgehouden dat de prijs wel marktconform is?
Nee, de e-mailwisselingen betroffen overleg en afstemming over de bepaling van de waardepeildatum van de taxatie. Tussen het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente is afgesproken de waardepeildatum op 1 september 2017 te stellen. In de taxatie op 26 april 2018 werd vervolgens deze waardepeildatum gehanteerd en werd de verkoopprijs overeenkomstig de taxatie vastgesteld, zie tevens het antwoord op de vragen 2, 3 en 4. De hier bedoelde mailwisseling is aan de ADR in het kader van het onderzoek ter beschikking gesteld.
Waarom is het pand niet verkocht aan de hoogste bieder?
Het pand is verkocht in het kader van de zogeheten reallocatieprocedure, zoals genoemd in artikel 9, zevende lid, van de Regeling materieelbeheer rijksoverheid 2006. Op grond daarvan werd het onderhavige overtollig rijksvastgoed eerst aangeboden aan medeoverheden met het oog op herbestemming in de publieke sfeer. Indien de gemeente Den Haag zich niet had gemeld in de reallocatieprocedure, zou het pand volgens de gebruikelijke werkwijze alsnog openbaar verkocht zijn.
Zoals bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, vindt een onderhandse verkoop aan medeoverheden plaats op basis van een door een (externe) onafhankelijke taxateur bepaalde marktwaarde om zodoende de marktconformiteit te waarborgen. Tijdens het reguliere samenwerkingsoverleg dat de gemeente Den Haag voerde met het Rijksvastgoedbedrijf, heeft de gemeente in juli 2016 belangstelling getoond voor het verwerven van het pand in het kader van de reallocatieprocedure. Zie daarvoor het collegebesluit van de gemeente Den Haag (bijlage 3). Belangrijke beweegredenen daarbij waren dat het pand al langdurig leegstond (op leegstandsbewoning na), de heer Munie op deze locatie zijn diverse werkzaamheden kon samenvoegen en plaats wilde bieden aan mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Op basis daarvan is destijds besloten tot overdracht van het onroerend goed aan de gemeente Den Haag.
Er is regelmatig discussie over de reallocatieprocedure, met name als het gaat om doorverkoop door gemeenten aan derden. Naar aanleiding van deze discussie en om meer transparantie en verkorting van de huidige langdurige verkoopprocedures aan te brengen, ben ik voornemens om deze reallocatieprocedure aan te passen. De uitwerking hiervan vindt momenteel plaats. Over mijn bredere beleidsafweging, mede in het licht van de uitkomsten van het genoemde ADR-rapport, informeer ik de Tweede Kamer in het najaar.
Waarom is het hele pand aan de heer Munie verkocht, inclusief de bovenverdiepingen met woonfunctie? Het was toch de bedoeling dat hij er een winkel zou vestigen met een atelier waar vluchtelingen werkervaring konden opdoen?
Het pand omvat een winkelgedeelte, een kantoor-/opslaggedeelte en daarboven enkele appartementen. In het kader van de reallocatieprocedure worden panden in hun geheel aangeboden. Splitsing van dit pand in bouwkundige, installatietechnische en juridische zin lag bovendien niet in de rede vanwege de benodigde voorinvesteringen en de eraan verbonden ontwikkelrisico’s.
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft het pand verkocht aan de gemeente Den Haag en heeft geen bevoegdheid om het gebruik van een opvolgend eigenaar te controleren op het al dan niet vestigen van een atelier. Evenmin is, zoals gesteld in vraag 10, het Rijksvastgoedbedrijf bekend met de locatie van de productie van de tassen.
Hoe verklaart u dat er tot op de dag van vandaag nog geen atelier gevestigd is in het pand? Is het waar dat de tassen in Turkije geproduceerd worden?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe zijn de «maatschappelijke activiteiten» getoetst voorafgaand aan de verkoop?
Zie antwoord vraag 8.
Meent het RVB nog steeds dat er sprake is van een maatschappelijk belang van deze onderneming voor de stad Den Haag en bestaat er de noodzaak om deze voor de stad te behouden? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Was de doorverkoop van het pand, binnen vier maanden, mogelijk een vooraf opgezet plan? Waarom is er geen anti-doorverkoop beding opgenomen in het verkoopcontract? Is het RVB bij de neus genomen?
Voorafgaand aan de verkoop van het pand van de Staat aan de gemeente was niet bekend dat de heer Munie het pand op zijn beurt binnen vier maanden zou doorverkopen. Een zogenaamd anti-doorverkoopbeding (in de vastgoedpraktijk bekend als anti-speculatiebeding of vervreemdingsbeding) is bij verkoop van bestaand vastgoed niet gebruikelijk omdat het als onevenredig bezwarend wordt gezien. In de koopovereenkomst tussen het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente Den Haag is wel een meerwaardeclausule met kettingbeding opgenomen. Dit houdt in dat, indien (een deel van) het object binnen tien jaar een andere en meer hoogwaardige bestemming (bijvoorbeeld uitsluitend woningen) verkrijgt dan op basis van het thans vigerende bestemmingsplan is toegestaan, de koper aan de Staat een meerprijs is verschuldigd. Het Rijksvastgoedbedrijf beoordeelt regelmatig of er sprake is van een hoogwaardiger bestemming. Daarvan is tot op heden geen sprake.
Is het waar dat het RVB een adviseur inschakelde die belangstelling had om de bovenverdiepingen van Noordeinde 64A te verbouwen en/of te kopen van de heer Munie – na verkoop door de gemeente? Zijn er mogelijk integriteitsregels overtreden?
Ja, het externe advies bestond in dit geval uit het nader afstemmen van voorwaarden en condities tussen het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente Den Haag. Van mogelijke belangstelling van deze adviseur om een deel van het object zelf te kopen of te verbouwen was en is niets bekend en van een mogelijke schending van integriteitsregels evenmin. Overigens is deze fase van het verkoopproces ook onderdeel van het onderzoek van de ADR.
Is het waar dat het taxatierapport geheim werd gehouden, omdat kennis van de strategie van het Rijksvastgoedbedrijf diens onderhandelingspositie op de markt zou verzwakken? Zo ja, houdt dit in dat het Rijk de waarde van kapitale panden vaker – of zelfs structureel – laag inschat en verkoopt voor een derde van de gangbare prijs per vierkante meter?
Zie antwoord vraag 8.
Zou het voor de belastingbetaler beter zijn als alle taxatierapporten openbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit vereist altijd een afweging per individueel geval. De openbaarmaking van taxatierapporten wordt beoordeeld op basis van de Wet openbaarheid van bestuur. Op grond van die wet wordt onder meer afgezien van verstrekken van informatie, indien het belang van het verstrekken van de informatie niet opweegt tegen de financiële of economische belangen van de Staat.