Het bericht ‘Bijna honderd miljoen gaat in 25 jaar naar vernieuwing Tilburgse middelbare scholen’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bijna honderd miljoen gaat in 25 jaar naar vernieuwing Tilburgse middelbare scholen»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat er gemeenten zijn die de middelen die ze via het gemeentefonds voor onderwijshuisvesting ontvangen daar niet (volledig) structureel aan uitgeven? Deelt u de mening dat geld bedoeld voor onderwijshuisvesting aan onderwijshuisvesting uitgegeven moet worden? Zo nee, waarom niet? Klopt het dan ook dat onderwijsinstellingen de middelen die bedoeld zijn om onderwijs te kunnen geven, de lessen te kunnen bekostigen en docenten te kunnen betalen nu deels moeten uitgeven aan onderwijshuisvesting omdat gemeenten de middelen voor onderwijshuisvesting uit het gemeentefonds blijkbaar voor andere zaken gebruiken?
Gemeenten ontvangen via het gemeentefonds onder andere middelen voor onderwijshuisvesting. De middelen die de gemeenten uit het gemeentefonds ontvangen zijn niet geoormerkt en vallen daardoor onder de beleids- en bestedingsvrijheid van gemeenten.
De vrije besteedbaarheid beoogt een doelmatige aanwending van collectieve middelen te bevorderen. Lokale keuzes en afwegingen, passend bij de eigen gemeentelijke situatie, moeten leidend zijn voor de uitgaven van individuele gemeenten, en niet de oorspronkelijke herkomst van de middelen.
Een bevoegd gezag in het voortgezet onderwijs mag indien een positieve exploitatie wordt gerealiseerd, mede investeren in de nieuwbouw van een school. Daarnaast kan een school voor voortgezet onderwijs investeren in extra kwaliteit bij nieuwbouw en die middelen terugverdienen. Bij navraag door mijn ministerie bij de bevoegd gezagen van de scholen voor voortgezet onderwijs in Tilburg bleek dat hun verwachting is dat de investeringen van de scholen binnen vijf jaar worden terugverdiend door lagere onderhoudskosten en lagere exploitatielasten en door minder energiegebruik.
In hoeverre zijn de middelen die schoolbesturen ontvangen, bedoeld voor nieuwbouw of levensduurverlengende renovatie (>25 jaar)? Wat vindt u ervan als schoolbesturen tientallen procenten van de totale kosten van nieuwbouw of levensduurverlengende renovatie (>25 jaar) moeten bijdragen?
Nieuwbouw, een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan, verplaatsing van een bestaand gebouw of van een gedeelte daarvan, terreinen, alsmede eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair dienen te worden bekostigd door de gemeente (artikelen 76b en 76c WVO). Het bevoegd gezag van een school voor voortgezet onderwijs kan met de gemeente overeenkomen dat de school investeert in extra duurzaamheid bij nieuwbouw of levensduurverlengende renovatie (>25 jaar).
Wat vindt u ervan dat er gemeenten zijn die bij nieuwbouw of levensduurverlengende renovatie (>25 jaar) bijdragen van tientallen procenten van de totale kosten van schoolbesturen verlangen? Kunt u ook aangeven welk effect dit in het onderwijs heeft? Wat betekent het voor de onderwijskwaliteit als scholen gedwongen worden hoge kosten te maken voor nieuwbouw of levensverlengende renovatie? Welke bijdrage van schoolbesturen aan de totale kosten van nieuwbouw of levensduurverlengende renovatie (>25 jaar) vindt u maximaal aanvaardbaar?
De verantwoordelijkheid voor de huisvesting van scholen ligt bij de gemeenten en het bevoegd gezag van scholen. Het is mij bekend dat in een aantal situaties bevoegd gezag en gemeente afspraken maken over een bijdrage van het bevoegd gezag aan de nieuwbouw van een school voor voortgezet onderwijs. Het stelsel gaat daarbij uit van vertrouwen in de goede weging hiervan door de gemeente en het bevoegd gezag. De relatie tussen een bijdrage van scholen en de kwaliteit van het onderwijs is niet bekend uit onderzoek, maar het is waarschijnlijk dat adequate huisvesting kan bijdragen aan de kwaliteit van het onderwijs. Binnen de wettelijke kaders is de omvang van de eigen bijdrage – bijvoorbeeld voor extra voorzieningen in het gebouw of extra kwaliteit van het gebouw – een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van een school.
Deelt u de mening dat schoolbesturen in een ongelijke onderhandelingspositie met gemeenten zitten omdat ze niet kunnen afdwingen dat de gemeente geld uitgeeft aan onderwijshuisvesting? Deelt u de mening dat gemeenten gebruik kunnen maken van die positie door (onredelijk) hoge bijdragen van schoolbesturen te verlangen? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheden van de gemeenten ten aanzien van nieuwbouw liggen vast in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). In artikel 76m van de WVO is vastgelegd dat nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de bevoegde gezagen van de andere dan gemeentelijke scholen, de gemeenteraad bij verordening een regeling vaststelt met betrekking tot voorzieningen in de onderwijshuisvesting die voor bekostiging in aanmerking kunnen worden gebracht. Die regeling dient zodanig te worden vastgesteld dat kan worden voldaan aan de redelijke eisen die het onderwijs aan de huisvesting van scholen in de gemeente stelt. Ook de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag ten aanzien van exploitatie en groot onderhoud ligt vast in de WVO.
De gemeenteraad heeft de bevoegdheid om financiële middelen beschikbaar te stellen voor investeringen van nieuwbouw van scholen. Daarmee ligt de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de positie van gemeente en scholen bij de gemeenteraad. Daarmee is het democratisch proces geborgd.
Deelt u de mening dat gemeenten meer geneigd zullen zijn geld uit te geven aan onderwijshuisvesting als schoolbesturen dit door oormerking van de middelen in het gemeentefonds kunnen afdwingen? Bent u bereid dit mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, beoogt de vrije besteedbaarheid een doelmatige aanwending van collectieve middelen te bevorderen. Lokale keuzes en afwegingen passend bij de eigen gemeentelijke situatie moeten leidend zijn voor de uitgaven van een individuele gemeente, en niet de oorspronkelijke herkomst van de middelen. Om die reden is in de Financiële-verhoudingswet vastgelegd dat de middelen uit het gemeentefonds voor gemeenten vrij besteedbaar zijn. Vanwege genoemd principe is er geen aanleiding om de autonomie van gemeenten op dit punt in te perken. De gemeenten zijn en blijven verantwoordelijk voor de besteding van de middelen die de gemeenten uit het gemeentefonds ontvangen.
Wat is er tot dusverre gebeurd met de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om de (bestaande) ambities van het Rijk op het terrein van onderwijshuisvesting helder te formuleren en eenduidig vast te leggen in wettelijke vereisten? Mocht u de huidige vastlegging voldoende duidelijk achten, kunt u dit dan toelichten?
Mijn voorganger heeft in zijn brief aan de Algemene Rekenkamer2, d.d. 18 december 2015 afwijzend gereageerd op de aanbeveling van de Rekenkamer om landelijke, wettelijke vereisten voor onderwijshuisvesting vast te leggen. Wettelijke eisen die bovenop het Bouwbesluit van toepassing zijn passen niet goed in de systematiek van het Bouwbesluit, dat algemeen geldend is.
In dezelfde brief aan de Algemene Rekenkamer wordt geconstateerd dat er per 1 januari 2015 een nieuwe situatie met betrekking tot onderwijshuisvesting is ontstaan. De VNG, PO-Raad en de VO-raad hebben de afgelopen jaren verschillende thema’s verder verkend. Uw kamer is middels een brief3 van 22 december 2016 geïnformeerd over een voorstel van de VNG, PO-Raad en de VO-raad. Zij zien als belangrijkste knelpunt dat schoolbesturen en gemeenten niet altijd overeenstemming bereiken over de verdeling van de verantwoordelijkheden ten aanzien van renovatie en nieuwbouw. Dit leidt ertoe dat publiek geld niet altijd efficiënt en doelmatig wordt ingezet.
Het voorstel is verder uitgewerkt en dat heeft geleid tot een aanvullend verzoek van de sectorraden in het funderend onderwijs en de VNG dat ik in overweging neem. De sectorraden en de VNG vragen om een aanpassing te doen in de wet om zo de verantwoordelijkheidsverdeling tussen scholen en gemeenten te verduidelijken en de beheersbaarheid van de planning van de bouw en onderhoud te vergroten. In de voorbereiding van een dergelijke aanpassing wordt ook gekeken naar de mogelijkheid om gemeenten hun eigen ambitieniveau voor schoolgebouwen te laten beschrijven, niet alleen voor de nieuwbouw, maar juist ook voor de bestaande bouw.
Het bericht dat experts en slachtoffers zorgen hebben over het stoppen van sektesignaal |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat experts en voormalige sekteleden zich zorgen maken over het sluiten van Sektesignaal? Begrijpt u deze zorgen en kunt u hier inhoudelijk op reageren?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht. De in het artikel geuite zorgen komen niet overeen met de conclusie van het WODC-onderzoek uit 20132, dat luidde dat het Nederlands instrumentarium van strafrecht en zorg – zeker na de verhoging van de strafmaat die sinds 1 juli 2013 van kracht is – voldoende mogelijkheden biedt om ten opzichte van de gemelde misstanden passend op te treden en ondersteuning te bieden.
Zoals uiteen is gezet in de Kamerbrief van mijn ambtsvoorganger van 9 oktober 20133, is niettemin destijds besloten tot de instelling van het informatie- en adviescentrum Sektesignaal, om de werking van het instrumentarium van strafrecht en zorg te vergroten en de ontwikkelingen te volgen.
Uit het aantal dossiers dat Sektesignaal sinds zijn oprichting heeft behandeld, blijkt dat de in ons land gevonden misstanden op macroniveau relatief bescheiden in omvang zijn en dat de geconstateerde problematiek geen gevaar voor de rechtsorde of de volksgezondheid oplevert: Uit het laatste jaarrapport uit 2018 komt naar voren dat Sektesignaal in 2018 209 keer is gebeld. Sektesignaal heeft over de inhoud van deze meldingen daar waar mogelijk overleg gevoerd met opsporingsdiensten. In 81 gevallen bleek dat de misstand of het strafbare feit opvolgingsmogelijkheden had, waarna Sektesignaal de melder in contact heeft gebracht met de betreffende instantie om melding te maken of aangifte te doen van misstanden en/of strafbare feiten. Reeds hieruit blijkt dat het huidige instrumentarium van politie, handhavers en toezichthouders volstaat om misstanden binnen sektes effectief aan te pakken, vooral nu de samenwerking tussen deze partijen enorm is verbeterd sinds de oprichting van de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIECs).
Bovenstaand beeld herbevestigt de conclusies van het onderzoek uit 2013 en is – mede gezien het feit dat het algehele financiële kader van het Ministerie van Justitie en Veiligheid mij dwingt om keuzes te maken – een reden geweest om de subsidie aan Sektesignaal te beëindigen. Misstanden binnen sekten komen in Nederland beperkt voor. Vanuit het perspectief van rechtshandhaving en opsporing bestaat daarom geen aanleiding om de ontwikkelingen van sektes in Nederland op de voet te volgen.
Kunt u precies uiteenzetten hoe de functie van Sektesignaal na 31 december 2019 gewaarborgd blijft? Hoe zorgt u ervoor dat de overheid mensen een helpende hand kan bieden die in handen van een sekte zijn gevallen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat gecommuniceerd worden waar mensen met hun vragen en verhalen naartoe kunnen? Blijft het mogelijk voor mensen om hun verhaal te doen bij iemand die een luisterend oor biedt of wordt alle communicatie digitaal?
Slachtoffers kunnen zich direct melden bij de politie of bij andere instanties als de Belastingdienst, de Inspectie van het Onderwijs of de Inspectie SZW. Ook kunnen zij psychologische hulp en ondersteuning inroepen. De wijze waarop een melding in behandeling wordt genomen verschilt per instelling.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat na sluiting van Sektesignaal het delen van informatie geen probleem meer zal zijn voor mensen om de juiste hulp en adviezen te krijgen, gezien het feit dat één van de pijnpunten bij Sektesignaal was dat informatie niet altijd gedeeld kon worden tussen de juiste instanties en mensen dus niet de hulp kregen die nodig was?
Het delen van deze informatie tussen de instanties en mensen kan na de sluiting van Sektesignaal als volgt plaatsvinden. Politie, handhavers en toezichthouders ontmoeten elkaar onder meer binnen de tien Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s). Ze verbinden informatie, expertise en krachten van de verschillende overheidsinstanties. Daarnaast stimuleren en ondersteunen de RIEC's en het Landelijk Informatie en Expertise Centrum (LIEC) de publiek-private samenwerking.
Meer trajectcontroles |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer trajectcontroles op de A2 tussen Utrecht en Amsterdam»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel ongelukken er op het bewuste traject het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden?
Nee, de definitieve ongevallencijfers over het jaar 2019 komen eind 2020 beschikbaar. De politie heeft op basis van voorlopige cijfers aangegeven dat er tot 15 december 2019, 156 ongevallen op de A2 op het gedeelte Amsterdam-Utrecht zijn geregistreerd.
Wilt u daarbij onderscheid maken tussen ongevallen die werden veroorzaakt door een te hoge snelheid en andersoortige ongevallen (files, appen etc)?
De toedracht van ongevallen is niet altijd bekend. Ik kan uw Kamer daarom geen overzicht toesturen waarin een onderscheid is gemaakt in de oorzaak van de ongevallen.
Wel zijn gegevens beschikbaar over de gereden snelheid van het verkeer op dit traject. Hieruit blijkt dat op de wegdelen (secties) waar niet werd gecontroleerd, de toegestane snelheid drie keer vaker werd overschreden dan op de secties waar wel controle was. Door nu ook op de tussenliggende secties te handhaven wordt tegengegaan dat binnen het gehele traject tussen hm 39,8 en 55,2 ongewenste snelheidsverschillen ontstaan door optrekken en afremmen.
Zoals ook de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) aangeeft, geldt in zijn algemeenheid dat, bij gelijkblijvende omstandigheden, een hogere gemiddelde snelheid gepaard gaat met een hoger risico op (een ernstig afloop van) ongevallen. Ook snelheidsverschillen tussen voertuigen spelen een rol; daarbij hebben voertuigen met een hogere snelheid dan gemiddeld op die weg een verhoogd ongevalsrisico; voertuigen die langzamer rijden hebben geen hoger of lager risico. 2
Wilt u overtuigend aantonen hoe dit aantal ongevallen het instellen van deze extra trajectcontroles rechtvaardigt?
Zoals hierboven aangegeven draagt het naleven van de maximumsnelheid en het beperken van snelheidsverschillen bij aan de verkeersveiligheid. Ter hoogte van de op- en afritten op de A2 waar geen trajectcontrole was, werd de maximumsnelheid minder goed nageleefd. Veel automobilisten verhogen daar hun snelheid, om bij de start van de volgende sectie weer af te remmen. Deze overschrijdingen van de maximumsnelheid op de tussenliggende stukken en de daarmee samenhangende snelheidsverschillen, vormen een risico voor de verkeersveiligheid. Daarom is gekeken of op de twee wegdelen tussen de secties ook op snelheid gecontroleerd kan worden. Deze twee aanvullende secties maken onderdeel uit van dezelfde trajectcontrole. Per trajectcontrole (of dit nu één sectie betreft of meerdere) wordt maar één boete opgelegd bij te hard rijden. Die boete wordt opgelegd voor de hoogst gemeten snelheid.
Deelt u de conclusie uit het bericht dat deze nieuwe controles gebaseerd zijn op de redenering dat mensen harder gaan rijden wanneer een trajectcontrole ophoudt? Deelt u de mening dat, aangezien elke trajectcontrole ergens ophoudt omdat het immers een controle op een traject betreft, volgens deze redenering alle snelwegen van een trajectcontrole kunnen worden voorzien?
Het doel van trajectcontrolesystemen is het handhaven van de geldende snelheidslimiet. Een belangrijk criterium bij de plaatsing van trajectcontroles is de (te verwachten) mate waarin de snelheidslimiet wordt overschreden. Dit verschilt per weg. Het is daarom ook niet nodig om op alle snelwegen trajectcontrolesystemen te plaatsen. Trajectcontroles zorgen voor een verlaging van zowel de gemiddeld gereden snelheid als de spreiding van snelheden en dragen daarmee bij aan de verkeersveiligheid. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de opvatting dat als je trajectcontroles op elkaar laat aansluiten, er geen sprake meer is van een trajectcontrole, maar van een allesomvattende overheidscontrole? Deelt u de opvatting dat het geen pas geeft als een overheid zijn burgers zo diep wantrouwt?
Nee, ik deel deze opvatting niet. Het blijft één trajectcontrole. De controle vindt alleen plaats over een langer traject (in dit geval over 15,4 km). Zoals ik ook in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven is hiervoor gekozen omdat de overschrijdingen van de maximumsnelheid op de tussenliggende stukken en de daarmee samenhangende snelheidsverschillen tussen voertuigen een risico vormen voor de verkeersveiligheid. Er is geen sprake van wantrouwen richting de burgers. De situatie op de weg laat wel zien dat de bestuurders zich beter aan de snelheidslimiet houden bij trajectcontroles dan daarbuiten.
Deelt u de opvatting dat deze trajectcontroles geen snars met verkeersveiligheid te maken hebben, maar alles met ordinaire geldklopperij?
Nee, deze mening deel ik niet. Het doel van het plaatsen van trajectcontroles is ervoor te zorgen dat de geldende snelheidslimiet wordt nageleefd. Zoals ook de SWOV aangeeft, geldt in zijn algemeenheid dat, bij gelijkblijvende omstandigheden, een snelheidsverlaging gepaard gaat met een lager risico op (een ernstig afloop van) ongevallen. De analyses van gereden snelheden laten zien dat door instellen van trajectcontroles op het betreffende traject de gemiddelde snelheid en het aantal overtredingen van de snelheidslimiet duidelijk daalt.
Deelt u de opvatting dat niet het openbaar ministerie maar uiteindelijk de Tweede Kamer zou moeten besluiten tot het instellen van dit soort controles die de burgers over de jaren heen miljarden uit de zak kloppen?
Nee, deze mening deel ik niet. Het gaat hier overigens niet om een nieuw trajectcontrolesysteem, maar om het verbinden van niet-aansluitende secties in een reeds bestaand trajectcontrolesysteem. Per trajectcontrole (of dit nu één sectie betreft of meerdere) wordt één boete opgelegd bij te hard rijden. Die boete wordt opgelegd voor de hoogst gemeten snelheid.
Het bepalen van de locaties van de trajectcontroles op het hoofdwegennet gebeurt in samenspraak tussen het OM, de politie en Rijkswaterstaat. Dit gebeurt uiterst zorgvuldig. Het OM, de politie en wegbeheerder hebben het beste zicht op de locaties waar de maximumsnelheid veel wordt overschreden en een trajectcontrole kan bijdragen aan het terugdringen hiervan. De trajectcontroles zijn er niet op gericht zo veel mogelijk geld op te leveren, maar moeten ervoor zorgen dat weggebruikers zich beter aan de maximumsnelheid houden. Weggebruikers worden duidelijk gewezen op de geldende maximumsnelheid en tevens op de aanwezigheid van de trajectcontrole en kunnen hierop hun rijgedrag aanpassen.
Hoeveel van het afgepakte geld ontvangt uw Ministerie van Justitie en Veiligheid? Welke afspraken met het Ministerie van Financiën zijn gemaakt? En hoeveel zou dit bedragen in 2020?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid ontvangt de geraamde opbrengsten. Voor 2020 zijn de totale ontvangsten uit boetes en transacties begroot op € 855 mln.3 Om het stelsel zo zuiver mogelijk in te richten, zijn de ontvangsten van de verkeersboetes sinds 2017 een generaal dossier op de begroting van mijn ministerie. Dit betekent dat hogere ontvangsten in de staatskas vloeien en lagere ontvangsten uit de staatskas worden gedekt.
Wanneer zou deze aanvullende trajectcontrole op de A2 geplaatst moeten zijn?
De trajectcontroles op de twee tussenliggende secties zijn maandag 16 december 2019 in werking getreden. Weggebruikers zijn hierover via de pers en media geïnformeerd.
Staan er nog meer nieuwe trajectcontroles in de planning? Zo ja waar, wanneer en waarom?
Op het hoofdwegennet zijn op dit moment geen nieuwe trajectcontroles gepland. Op het onderliggend wegennet worden momenteel 20 systemen uitgerold. Een overzicht van deze nieuwe trajectcontroles is te vinden op https://www.om.nl/onderwerpen/verkeer/handhaving- verkeer/snelheid/trajectcontrole/. Deze systemen worden in 2020 gefaseerd in werking gesteld en zijn op verzoek van de wegbeheerders (provincies) en in afstemming met de politie en het OM tot stand gekomen met het oog op de verkeersveiligheid.
Wilt u een overzicht van de huidige trajectcontroles aan de Kamer doen toekomen?
De huidige trajectcontroles zijn voor een ieder te raadplegen op https://www.om.nl/onderwerpen/verkeer/handhaving- verkeer/snelheid/trajectcontrole/.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Wilt u deze voor het komend algemeen overleg «Verkeersveiligheid» van 18 december aanstaande beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Gedupeerde huizenkopers in Brielle |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u van mening dat de gedupeerde huizenkopers in Brielle1 niets fout hebben gedaan en dat hen niets te verwijten is? Deelt u de mening dat zij een oplossing verdienen?
Ik ga ervan uit dat de huizenkopers te goeder trouw hebben gehandeld en niet hebben geweten van de misstanden bij Betaal Garant Nederland. Dat zij hier nu de negatieve gevolgen van moeten dragen vind ik dan ook zeer triest. De overheid kan de eigen verantwoordelijkheid van de huizenkopers om dit probleem op te lossen, echter niet overnemen. Wat zij wel kan doen, is samen met hen zoeken naar een oplossing en daarin de huizenkopers ondersteunen.
Ik heb overlegd met de gemeente Brielle die de ondersteuning van de huizenkopers voortvarend oppakt: zij doet er alles aan wat in haar vermogen ligt om te helpen en waar nodig financieel de helpende hand te bieden. Ik verwijs hiervoor verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om in contact te treden met de gemeente Brielle en met betrokkenen om een oplossing te vinden, nu u schrijft dat de aangekondigde wetgeving voor deze mensen helaas te laat komt?
De gemeente Brielle heeft over deze problematiek contact met mij gezocht, zie de brief van de gemeente Brielle d.d. 17 december 2019 die ook naar uw Kamer is gezonden. Namens mij hebben ambtenaren op 16 januari jongstleden met de gemeente Brielle overlegd. De gemeente heeft een aantal acties in gang gezet om te kunnen komen tot het (casco)afbouwen van de woningen en beziet wat er nog meer gedaan zou kunnen worden aan de financiële situatie van de individuele gedupeerden. De gemeente Brielle heeft een aantal van de kopers eerder al voor de korte termijn geholpen met onder andere vervangende huisvesting en een renteloze lening voor onder andere de dubbele woonlasten.
De gemeente heeft in het overleg aangegeven aanvullend daarop, indien nodig, bereid te zijn tot voorfinanciering van een tot casco afgebouwde woning. Hiervoor zal een draagkrachtoverleg met de individuele gedupeerde kopers moeten volgen om openheid van zaken te krijgen over hun financiële positie. Afhankelijk van die financiële positie en de prijs per woning zal bezien worden of een aanvullende financiering van de gemeente onder voorwaarden noodzakelijk is om te komen tot een casco-afbouw. Verder wordt onderzocht een juridische entiteit op te richten die hun belangen zal behartigen en waaraan de omgevingsvergunning die nog onder de curator ligt, kan worden overgedragen. Voor de gehele zaak heeft de gemeente juridische ondersteuning moeten inhuren. Mede gelet op de privaatrechtelijke aspecten van deze problematiek vind ik dat de gemeente Brielle via deze acties een uiterste krachtinspanning levert om de gedupeerde huizenkopers naar vermogen tegemoet te komen. Hiervoor spreek ik alle waardering uit naar de gemeente Brielle.
Op welk moment wordt de woning daadwerkelijk eigendom van de opdrachtgever als de aannemer failliet is gegaan? Kan de curator beslag leggen op deze woningen om de schulden van de failliete aannemer af te lossen?
De relatie tussen de aannemer en de gedupeerde huizenkopers wordt bepaald door het civiele recht. Of de opdrachtgever eigenaar is geworden is in algemene zin afhankelijk van hetgeen in het concrete geval is overeengekomen tussen de opdrachtgever en de aannemer en van de feitelijke situatie. Als de grond is geleverd aan een opdrachtgever op het moment dat een aannemer failliet gaat, dan is de opdrachtgever in beginsel door natrekking ook eigenaar van de woning in de staat waarin die zich op dat moment bevindt. In het onderhavige geval heb ik begrepen dat de opdrachtgevers/huizenkopers eigenaar van de grond zijn geworden vóór het faillissement, zij zijn dus door natrekking eigenaar van de woning geworden. Ook de relatie tussen de curator in het faillissement en de huizenkopers wordt bepaald door het civiele recht. Beslaglegging door een curator zou alleen mogelijk kunnen zijn als er een concrete vordering van de curator jegens de opdrachtgever bestaat. Dit kan aan de orde zijn als de aannemer een onbetaalde factuur jegens de opdrachtgever heeft voor werkzaamheden die door hem zijn uitgevoerd.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze de informatieplicht over de afbouwgarantie in de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen voorkomt dat consumenten worden gedupeerd door afbouwgaranties?
Met de informatieplicht in de Wkb wordt beoogd dat de opdrachtgever/huizenkoper de juiste informatie krijgt over de wijze waarop een aannemer is verzekerd. Deze informatie is onderdeel van de aanneemovereenkomst en dient schriftelijk en ondubbelzinnig te worden verstrekt. Het betreft de omvang van de verzekering of de financiële zekerheid, de dekkingsgraad, de looptijd en de som waarvoor deze is afgesloten. In de wet is tevens opgenomen dat de informatie op duidelijke en begrijpelijke wijze dient te worden verstrekt. Ik laat nog nader onderzoek uitvoeren naar een juiste invulling van deze informatieplicht. Op grond van deze informatie kan de opdrachtgever/ huizenkoper de beslissing nemen of hij zijn woning door deze aannemer wil laten bouwen. Wanneer een aannemer niet of onvoldoende is verzekerd, kan een opdrachtgever besluiten zijn woning te laten bouwen door een aannemer die wel, dan wel beter is verzekerd. Zoals ik in mijn antwoordbrief van 2 december 2019 heb aangegeven kan de opdrachtgever/huizenkoper hiervoor advies inwinnen bij makelaars, notarissen en de Vereniging Eigen Huis (VEH).
Verwacht u van huizenkopers dat zij zich bekwamen in alle facetten van het recht omtrent woningbouw? Zo nee, nu blijkt dat het eenvoudig is om consumenten op te lichten middels een onbetrouwbare afbouwgarantie en zij door de woningnood vaak onder tijdsdruk moeten beslissen, bent u onder die omstandigheden van mening dat het verstandig zou zijn om afbouwgaranties te verplichten en voorwaarden te stellen aan de kwaliteit van deze garanties?
Huizenkopers hebben ten aanzien van het kopen van een woning in eerste instantie een eigen verantwoordelijkheid. Dit betekent niet dat huizenkopers zichzelf dienen te bekwamen in alle facetten omtrent woningbouw. Wel meen ik dat het belangrijk is dat zij informatie inwinnen of advies vragen, dit gezien de duur en de omvang waarvoor betalingsverplichtingen worden aangaan. Informatie en advies dient zo toegankelijk mogelijk te zijn. Daarom zal ik met notarissen, hypotheekbanken en makelaars in overleg treden over de inhoud en de wijze waarop huizenkopers kunnen worden gefaciliteerd bij het inwinnen van informatie en het vragen van advies. Ik verwacht een meer proactieve rol van deze professionele betrokken partijen in hun relatie met de huizenkopers. Zij dienen de huizenkopers zoveel mogelijk te helpen, om te voorkomen dat deze gebruik maken van onbetrouwbare afbouwgaranties.
Ik ben geen voorstander van een verplichte garantie. In de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen is geregeld dat de aannemer de opdrachtgever informeert of en zo ja, op welk wijze de aannemer door een verzekering dan wel een andere financiële zekerheid de risico’s voor de opdrachtgever heeft afgedekt tegen schade als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen tot het bouwen van het bouwwerk en voor gebreken die na de oplevering van het bouwwerk aan het licht komen. Hiermee is de opdrachtgever op de hoogte van de wijze waarop hij is beschermd tegen deze risico’s. Zo kan de opdrachtgever beter beoordelen op welke wijze hij beschermd wordt tegen onbedoelde risico’s dat het bouwwerk niet wordt afgebouwd of met gebreken wordt opgeleverd. Bij de uitwerking van deze wettelijke informatieplicht heb ik mij gebaseerd op het feit dat al ongeveer 85 procent van de koopwoningen wordt gebouwd onder een garantie- en waarborgregeling met het keurmerk van de stichting Garantiewoning. Er zijn geen signalen dat zich hier misstanden voordoen, zoals in het onderhavige geval. Verder heb ik mij gebaseerd op het advies van Ekelmans & Meijer Advocaten waarin een wettelijke verplichting voor de aannemer om een verzekerde garantie aan te bieden, wordt ontraden.2
Hoe voorkomt u dat anderen ook gedupeerd raken door Betaal Garant Nederland? Wordt handhavend opgetreden om te voorkomen dat Betaal Garant Nederland voort kan gaan met het verstrekken van afbouwgaranties?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 10.
Klopt het dat de betreffende directeur een bestuursverbod opgelegd heeft gekregen door de rechter? Hoe kan het dat hij nog steeds staat ingeschreven bij de KvK als bestuurder van Betaalgarant?
Betaal Garant Nederland is een commanditaire vennootschap, met als enige beherend vennoot Stichting Hortus Hoogeveen en enig bestuurder Alberto W. De Rechtbank Overijssel heeft genoemde bestuurder een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van drieëndertig maanden en hem ontzet van het recht om statutair bestuurder van een rechtspersoon te zijn voor een periode van vijf jaar. Er is nog geen onherroepelijk vonnis gewezen omdat genoemde bestuurder hoger beroep heeft ingesteld. De KvK kan pas tot uitschrijving van een natuurlijk persoon overgaan als de KvK van de rechtbank of het Gerechtshof een onherroepelijk vonnis of arrest met een bestuursverbod heeft ontvangen.
Weet u dat, ondanks verschillende waarschuwingen van betrokkenen bij de DNB en AFM, Betaal Garant Nederland nog steeds ingeschreven staat bij de KvK? Waarom leeft de KvK de rechterlijke uitspraak niet na? Hoeveel mensen wilt u nog gedupeerd kunnen laten worden door de veroordeelde crimineel die aan de leiding staat van deze oplichtersbende?
Ik ben ervan op de hoogte dat Betaal Garant Nederland nog steeds in het Handelsregister staat ingeschreven. Dit geldt ook voor de stichting als enige vennoot van deze commanditaire vennootschap en de bestuurder van deze stichting. De reden hiervan is niet dat de KvK verzaakt een rechterlijke uitspraak na te leven. Als gezegd kan de KvK pas tot uitschrijving van een natuurlijk persoon overgaan als iemand is veroordeeld, dit gebeurt op het moment dat de KvK van de rechtbank of het Gerechtshof een onherroepelijk vonnis of arrest met een bestuursverbod heeft ontvangen.
Wanneer gaat de KvK over tot uitschrijving van een veroordeelde bestuurder? Hoe wordt voorkomen dat hij indirect invloed uitoefent en een stroman neerzet?
Voor de vraag wanneer de KvK overgaat tot het uitschrijven van een veroordeeld bestuurder, zie mijn antwoord op vraag 7. In de tussentijd staan er helaas geen middelen ter beschikking om de verdachte te verhinderen dat hij of een door hem benoemde stroman actief kunnen zijn. Wel zullen marktpartijen door de vele negatieve publiciteit omtrent Betaal Garant gewaarschuwd zijn voor het afnemen van diensten van Betaal Garant.
Hoe kan het dat de DNB niet heeft voorkomen dat het garantiefonds zijn malafide parktijken voortzette, nadat hiervoor werd gewaarschuwd door Vereniging Eigen Huis (VEH) in juni 2018? Hebben garantiefondsen een vergunning van DNB nodig? Wat is een redelijke termijn voor DNB om, na signalen, controles uit te voeren en in te grijpen? Klopt het dat DNB de gedupeerde huizenkopers, en daarmee de VEH, niet als belanghebbende ziet bij hun besluit tot handhaving?
DNB heeft in juni 2018 een signaal ontvangen van VEH. DNB kan vanwege de toezichtvertrouwelijkheid alleen ingaan op de aanpak van signalen in het algemeen. DNB neemt dergelijke signalen altijd zeer serieus en beoordeelt deze zorgvuldig. De opvolging van een signaal geschiedt zo spoedig mogelijk. Eerst onderzoekt DNB of in het specifieke geval sprake is van activiteiten die binnen het bereik van het financieel toezicht vallen. DNB communiceert vervolgens het vermoeden van verrichting van activiteiten zonder vergunning aan desbetreffende partij en maant de instelling deze activiteiten zo spoedig mogelijk te staken. Eventueel vindt een gesprek plaats om een toelichting te krijgen of wordt informatie gevorderd. Wanneer DNB heeft vastgesteld dat de partij in overtreding is (geweest), wordt hiertegen opgetreden. Als het gaat om het uitoefenen van activiteiten waarvoor een vergunning van DNB is vereist en de partij deze vergunning niet heeft, zal de partij altijd worden opdragen de illegale activiteiten te beëindigen. DNB kan daartoe diverse informele en formele handhavingsmiddelen inzetten, waaronder een waarschuwingsbrief, bestuurlijke boete, last onder dwangsom of een aanwijzing. Indien het een overtreding betreft die bijvoorbeeld ook een overtreding betreft van het strafrecht of een ander rechtsgebied, vindt overleg plaats met andere toezichthouders of partners binnen het Financieel Expertise Centrum, waarvan het OM ook onderdeel is. De formele handhavingsmiddelen moet DNB over het algemeen publiceren. Hiertoe neemt DNB een openbaarmakingsbesluit, waartegen een belanghebbende met een spoedprocedure bij de rechter kan opkomen, voordat publicatie plaatsvindt. Een publicatie heeft tot nu toe niet plaatsgevonden. Als een formeel handhavingsverzoek wordt gedaan, onderzoekt DNB of de verzoeker bij eventueel handhavend optreden van DNB een formele status heeft. Hiervoor beantwoordt DNB de vraag of de verzoeker om handhaving belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Deze juridische beoordeling is alleen relevant voor de reactie op het verzoek en betekent niet dat DNB niet direct kan overgaan tot onderzoek en zo nodig het treffen van handhavingsmaatregelen. Het signaal wordt dus hoe dan ook opgepakt.
Op welke manier beschermt u mensen tegen malafide praktijken? Hoe zorgt u ervoor dat Betaal Garant Nederland geen schade meer kan doen en hoe worden dit soort praktijken in de toekomst voorkomen?
Zoals de Minister van Financiën eerder in een reactie op de vragen van de leden Koerhuis en Van der Linde3 heeft aangegeven dient excessief gedrag onder marktpartijen in de Nederlandse woningmarkt te worden bestreden. Dat geldt in nog sterkere mate voor frauduleus gedrag. De Minister voor Milieu en Wonen heeft in reactie hierop aangegeven met de toezichthouder in kaart brengen hoe het risico op dergelijke situaties in de toekomst verder kan worden beperkt. Over de acties die worden ondernomen richting Betaal Garant Nederland verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 7 en 10.
Het bericht ‘Minister Grapperhaus pleit bij Europese Unie voor achterdeur in encryptie’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister Grapperhaus pleit bij Europese Unie voor achterdeur in encryptie» dd. 5 december 2019 op Tweakers.net?1
Ja.
Wat zijn – op hoofdlijnen – de technische mogelijkheden om een achterdeur in te bouwen in versleutelde software en diensten? Kunt u deze vraag specifiek beantwoorden voor (a) Whatsapp, (b) Telegram en (c) voor platforms die door specifieke doelgroepen (bijvoorbeeld criminelen) zelf zijn opgezet?
Het breder gebruik van encryptie, onder meer door het standaard instellen van versleuteling bij communicatie tussen personen, maakt het opsporen van strafbare feiten lastiger en soms onmogelijk. De mogelijkheden om rechtmatige toegang tot communicatie te verkrijgen en de voor- en nadelen daarvan worden momenteel bezien. Daarbij hecht ik aan overleg met publieke en private partijen en streef ik naar oplossingen binnen de kaders van het kabinetsstandpunt over encryptie uit 2016. Uw Kamer is hierover bij brief van 4 januari 2016 geïnformeerd.2
Zou het een optie zijn om bij wet de sleutellengte van encryptie te beperken tot een zodanig niveau dat professionele diensten als de politie en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) een reële mogelijkheid krijgen om encryptie te kraken, anders dan amateurs?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe groot schat u de kans in dat bij het toegankelijk maken van thans ge-encrypt berichtenverkeer zoals Whatsapp en Telegram criminelen eigen zelf-encrypte voorzieningen gaan opzetten en daar gebruik van gaan maken?
Het opzetten van eigen voorzieningen voor het versturen van encrypted berichten is mogelijk en niet bij wet verboden. Er zijn dan ook bedrijven die voorzieningen voor het versturen van encrypted berichten aanbieden. In het kader van strafrechtelijke onderzoeken zijn niettemin bij bedrijven reeds berichten in beslag genomen en heeft het OM berichten in onversleutelde vorm kunnen inzien.
Leidt het inbouwen van een achterdeur per definitie tot het hebben van inzicht in alle communicatie die via een bepaalde dienst of software gedeeld wordt, of is het mogelijk om de toegang te beperken tot specifiek berichtenverkeer tussen specifieke deelnemers?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3 streef ik naar oplossingen binnen de kaders van het kabinetsstandpunt over encryptie uit 2016. Dergelijke oplossingen zouden toegang moeten bieden tot communicatie tussen specifieke deelnemers of van een specifieke deelnemer.
Welke mogelijkheden bestaan er om buiten platforms of diensten zicht te krijgen op de communicatie die via software en diensten tot stand komt, bijvoorbeeld door zicht te krijgen op toetsenbordaanslagen? Is er aanvullende wetgeving nodig om langs die weg rechtmatig bewijs te verzamelen of mag dat nu al?
De Wet computercriminaliteit III bevat de bevoegdheid tot binnendringen in een geautomatiseerd werk. Daarnaast is het mogelijk een technisch hulpmiddel te plaatsen op een geautomatiseerd werk zodra de politie daar de fysieke toegang toe heeft, bijvoorbeeld na het betreden van de plaats waar het geautomatiseerd werk aanwezig is. Elke mogelijkheid brengt bepaalde kosten, risico’s en privacy-inbreuken met zich mee en voor elke mogelijkheid gelden specifieke wettelijke voorwaarden en waarborgen. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 en 3 worden de mogelijkheden om rechtmatige toegang tot communicatie te verkrijgen en de voor- en nadelen daarvan bezien.
Het bericht dat DPG Media uitgeverij Sanoma overneemt |
|
Joost Sneller (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «DPG Media neemt uitgever Sanoma over: «Twee superreuzen worden één superreus»?1
Ja.
Kunt u zich eerdere schriftelijke vragen van de leden Sneller en Verhoeven herinneren, over de groeiende macht van DPG Media? Hoe duidt u in dit verband het gegeven dat met de overname van Sanoma door DPG Media, dit het grootste uitgeverijbedrijf in de Nederlandse geschiedenis wordt?
Zoals ik aangaf bij de beantwoording van de Kamervragen waar u naar verwijst, kent Nederland een hybride mediasector waarbij op de dagbladenmarkt al geruime tijd sprake is van een hoge concentratie van eigenaarschap. Onder druk van de digitalisering zoeken mediaorganisaties naar schaalvoordelen in hun productieproces, naar nieuwe bedrijfsmodellen en naar een positie op de markt voor online advertenties. De overname van Sanoma past binnen deze ontwikkeling.
Wat is uw mening over de visie van DPG Media, dat de overname van onder andere nu.nl deze organisatie «de slagkracht om te groeien ten opzichte van mondiale digitale spelers zoals Google en Facebook» geeft?
Zie antwoord vraag 2.
Welke effect heeft dergelijke marktconcentratie wat u betreft op de pluriformiteit en competitie binnen het Nederlandse medialandschap? Ziet u het medialandschap als één markt? Zo niet, in welke markten segmenteert u het medialandschap?
Concentratie van eigenaarschap binnen de mediasector kan niet zonder meer gelijk gesteld worden aan inperking van pluriformiteit. Nederland kent op het gebied van media een traditie van zelfregulering waarbij de onafhankelijke positie van redacties middels redactiestatuten wordt vastgelegd. Op basis van de Mediawet is het Commissariaat voor de Media belast met het doen van onderzoek naar de pluriformiteit en onafhankelijkheid van de informatievoorziening in Nederland. Het Commissariaat doet hier jaarlijks verslag van in de vorm van de Mediamonitor.
Voor wat betreft het mededingingstoezicht, zal de ACM bij het beoordelen van een concentratie onderzoeken wat de mogelijke effecten zullen zijn van de voorgenomen concentratie op de mededinging. Hiertoe kijkt de ACM allereerst naar de marktafbakening (productmarkt en geografische markt). Vervolgens onderzoekt zij de mogelijke effecten van de voorgenomen concentratie op deze markten. De toezichthouder kijkt daarbij onder andere naar de marktposities van de betrokken partijen, concurrentiedruk van andere partijen, mogelijke toetreding tot de markt en eventuele afnemersmacht. De ACM ziet dat de mediasector digitaliseert en actief op zoek is naar succesvolle (digitale) businessmodellen. De concurrentiedruk die mogelijk uitgaat van digitale aanbieders van media wordt door de ACM meegenomen in de beoordeling van de gevolgen van de voorgenomen overname. De ACM bekijkt bijvoorbeeld in hoeverre nu.nl – onderdeel van Sanoma – concurreert met de dagbladen van DPG.
Klopt het dat voor deze fusie toestemming gevraagd dient te worden bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Zo ja, op welke termijn zal de ACM hier uitspraken over doen? Zo nee, bent u bereid desondanks toetsing van deze fusie door de ACM te laten plaatsvinden?
Een voorgenomen concentratie moet bij de ACM of de Europese Commissie gemeld worden indien bepaalde omzetdrempels worden behaald. De voorgenomen overname van Sanoma door DPG Media is op 20 december 2019 gemeld bij de ACM. De toezichthouder is gebonden aan een wettelijke beoordelingstermijn van 4 weken. Deze termijn kan onder bepaalde omstandigheden worden verlengd, bijvoorbeeld wanneer de ACM besluit dat er na haar eerste beoordeling nader onderzoek nodig is.
Welke mogelijkheden ziet u om op dit punt marktmacht te (blijven) controleren? Welke mogelijkheden zijn er om achteraf in te grijpen wanneer blijkt dat een dergelijke fusie onwenselijke effecten heeft voor de diversiteit en competitie binnen het Nederlandse medialandschap? Bent u bereid dit te monitoren of te laten monitoren?
Zoals hierboven genoemd, moet een voorgenomen concentratie bij de ACM gemeld worden indien bepaalde omzetdrempels worden behaald. Dit biedt de mogelijkheid om vooraf onderzoek te doen naar de gevolgen van een voorgenomen concentratie en de marktmacht die hieruit voortvloeit. Op basis van het onderzoek zou de toezichthouder kunnen besluiten een fusie of overname goed te keuren onder voorwaarden, die mogelijke (toekomstige) problemen kunnen wegnemen. Als de markt zich anders ontwikkelt dan nu wordt voorzien en er bestaat een vermoeden van misbruik van een machtspositie, is de ACM bevoegd om onderzoek te doen naar misbruik van een machtspositie.
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 4, verricht het Commissariaat voor de Media jaarlijks onderzoek naar ontwikkelingen in de Nederlandse mediasector. Hierbij wordt ook gekeken naar de pluriformiteit en onafhankelijkheid van de Nederlandse media.
Het korten op de Wajong-uitkering bij het krijgen van een eindejaarsuitkering |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verstandelijk beperkte Jan (32) werkt 12,5 jaar in supermarkt, maar moet zijn bonus inleveren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat alle werkenden een behandeling verdienen gelijk aan hun collega’s? Deelt u de mening dat ook mensen met een Wajong-uitkering extraatjes moeten kunnen houden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennisgenomen van het genoemde bericht en kan mij goed voorstellen dat het wrang is dat een Wajonger een eenmalige beloning na jarenlange inzet voor een werkgever gelijk moet inleveren, terwijl dat voor een niet Wajonger die werkt niet het geval is. Omdat ik de mening deel dat ook mensen met een Wajonger-uitkering extraatjes moeten kunnen houden, heb ik in mijn beantwoording van de vragen van de leden Nijkerken-de Haan en Aukje de Vries (beiden VVD)2 een verkenning aangekondigd om extra’s (zoals een bonus of gratificatie) boven het maandinkomen niet te verrekenen met de inkomensondersteuning.
Hoe gaat u de breed aangenomen motie Van Brenk c.s. uitvoeren die hierom vraagt?2
Uit eerdergenoemde verkenning is naar voren gekomen dat binnen het huidige wettelijke kader niet mogelijk is om extra’s boven het maandinkomen zoals bonussen en gratificaties volledig vrij te stellen. Met de voorgestelde geharmoniseerde inkomensregeling behouden Wajongers bij het ontvangen van extra’s boven het maandinkomen in ieder geval minimaal 30 procent. Voor de Wajongers die in het kader van de garantieregeling een uitkering ontvangen ter hoogte van het garantiebedrag, geldt dat zij eenmalige beloningen volledig kunnen behouden. Bij een (tijdelijke) toename van het inkomen door bijvoorbeeld een extra bovenop het maandinkomen blijft het garantiebedrag van toepassing. Hiermee geef ik binnen de Wajong uitvoering aan de motie van Brenk c.s. De uitvoering van de motie van Brenk c.s. in relatie tot de Participatiewet komt terug in het antwoord op vraag 6.
Constaterende dat u in de kabinetsbrief over Wijziging van Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten3 aangeeft mee te leven met mensen die gekort worden op Wajong als ze een bonus of andere gratificatie krijgen en u vervolgens aangeeft dat regels aanpassingen van de wet niet toestaan, welke regels staan in de weg? En bent u bereid deze regels aan te passen? Zo nee, waarom niet?
UWV geeft aan dat alleen aanpassing van de Wet op de loonbelasting 1964 uitvoerbaar en handhaafbaar is om extra’s boven het maandinkomen volledig vrij te laten. Alleen door naast een extra uitkering voor 25- en 40-jaar dienstjubilea ook andere extra’s uit te sluiten van het loonbegrip, kunnen deze inkomsten buiten de verrekening van de uitkering blijven. Dit zou ertoe leiden dat deze extra uitkering en andere extra’s niet worden meegenomen in de verrekening van de uitkering. Een dergelijke uitbreiding acht het kabinet, zoals ook aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag, vanwege de generieke doorwerking naar alle werknemers disproportioneel.
Bent u bereid u tot het uiterste in te spannen en desnoods met creatieve oplossingen te komen om ervoor te zorgen dat ook mensen met een Wajong-uitkering een extra beloning kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Met UWV heb ik uitgebreid gekeken naar uitvoerbare en handhaafbare alternatieven. Hieruit is naar voren gekomen dat het binnen het huidige wettelijke kader niet mogelijk is om extra’s boven het maandinkomen zoals bonussen en gratificaties volledig vrij te stellen. Wel biedt de in het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong voorgestelde regeling voor inkomensondersteuning gedeeltelijk soelaas. Met de voorgestelde geharmoniseerde inkomensregeling behouden Wajongers bij het ontvangen van extra’s boven het maandinkomen in ieder geval minimaal 30 procent.
Bent u bereid om het mogelijk te maken eenmalige gratificaties te ontvangen, zonder gekort te worden op je uitkering, voor iedereen die binnen de Participatiewet valt? En bent u dus bereid dit mee te nemen in de aangekondigde wetswijziging Participatiewet? Zo nee, waarom niet?
De Participatiewet is – anders dan de Wajong – ingericht als vangnet van de Nederlandse sociale zekerheid. Het uitgangspunt is dan ook dat de bijstand altijd complementair is aan de eigen middelen (inkomen/vermogen) van de belanghebbende. In het wetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet tot uitvoeren van het «Breed offensief» dat ik dit voorjaar bij de Kamer wil indienen is er specifiek voor mensen die met loonkostensubsidie in deeltijd werkzaam zijn en daardoor op aanvullende bijstand zijn aangewezen, een uitzondering op dit complementariteitsbeginsel gemaakt. Voor hen wordt met dit wetsvoorstel namelijk een tijdelijke vrijlatingsregeling voor inkomsten uit arbeid geïntroduceerd met de uitdrukkelijke mogelijkheid van verlenging daarvan voor personen waarbij uitbreiding van arbeidsuren (nog) niet aan de orde is. Deze vrijlatingsregeling zal ook van toepassing worden op bijstandsgerechtigde personen jonger dan 27 jaar die met loonkostensubsidie werkzaam zijn. Naast het reguliere inkomen uit arbeid, vallen ook inkomensbestanddelen zoals gratificaties, dertiende maand, bonussen e.d. onder inkomen uit arbeid en dus óók onder de vrijlatingsregeling. Omdat aan de 15 procent vrijlating van de arbeidsinkomsten een maximumbedrag per maand is verbonden, betekent dat dat een incidentele verhoging van het inkomen (bijvoorbeeld door een gratificatie/bonus/of extra uren werken) alléén gevolgen voor het totale inkomen van de belanghebbende heeft indien het maximumvrijlatingsbedrag nog niet is bereikt. Bovendien kan het in de uitvoeringspraktijk voorkomen dat de genoemde incidentele extra inkomsten leiden tot een inkomen dat de toepasselijke bijstandsnorm (maand) overschrijdt. In dit kader wijs ik uitdrukkelijk op de reeds in de Participatiewet bestaande mogelijkheid van de colleges om in individuele gevallen een stimuleringspremie gericht op arbeidsinschakeling te verstrekken. Deze een- of tweemalige premie van ten hoogste € 2.570,00 per kalenderjaar wordt vrijgelaten5 bij de berekening van het recht op bijstand. Ik zie derhalve géén aanleiding om een aparte vrijlating voor de eerdergenoemde inkomensbestanddelen in de Participatiewet op te nemen.
Het bericht ‘Gratis deurbellen tegen criminaliteit: het twijfelachtige effect en de privacyzorgen’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel van de website Tweakers.net van 11 december 2019: «Gratis deurbellen tegen criminaliteit: het twijfelachtige effect en de privacyzorgen»?1
Ja.
Bent u bekend met de pilot Digitale Deurbel? Wat gaf de aanleiding voor het starten van deze pilot?
Ja, ik ben bekend met de pilot Digitale Deurbel. Deze pilot is gestart om te onderzoeken in hoeverre de digitale deurbel een bijdrage kan leveren aan de preventie en de opsporing van criminaliteit, met name woninginbraken, en daarnaast aan het verbeteren van het veiligheidsgevoel van bewoners.
In hoeveel gemeenten loopt er of heeft er een pilot gelopen rondom het plaatsen van digitale deurbellen met als doel een verbetering van de veiligheid en het veiligheidsgevoel in de desbetreffende wijken? Als u hier niet exact antwoord op kunt geven, kunt u in uw antwoord dan aangeven van welke gemeenten u weet dat deze pilots hebben of hadden lopen? Wanneer verwacht u evaluaties en hoe worden die – ook in gezamenlijkheid – beoordeeld?
De pilot Digitale Cameradeurbel is een samenwerking van de gemeente Almere, de Nationale Politie, het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Deze pilot is in 2019 geëvalueerd. Nadere informatie over de uitkomsten van deze evaluatie zijn te vinden in het rapport «Evaluatie pilot Digitale Deurbel Almere 2018»2.
Daarnaast zijn de gemeenten Nissewaard, Eindhoven en Den Haag eigenstandig een pilot gestart met de digitale deurbel. Deze gemeenten hebben daarvoor een bijdrage ontvangen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Na afloop van de bestedingsperiode dienen deze gemeente de besteding van de bijdrage te verantwoorden in een inhoudelijk verslag. Het ministerie beoordeelt op basis van dit verslag hoe het project is verlopen. Relevante informatie wordt gebruikt voor de beleidsvorming.
Daarnaast is het voor gemeenten mogelijk om een project te starten met de digitale deurbel zonder bijdrage van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Zo is mij bekend dat de gemeente Gouda de aanschaf van deurbelcamera’s subsidieert om inbraken tegen te gaan. Mogelijk zijn er meer gemeenten die – al dan niet naar aanleiding van de pilot in Almere – zelfstandig een project hebben opgezet met digitale deurbellen.
Hoe geschiedt de keuze voor leveranciers die de digitale deurbel aanleveren voor deze pilot? Worden de deurbellen – per pilotproject – centraal ingekocht of wordt dit over gelaten aan de individuele deelnemers? Wie is er verantwoordelijk voor en aan welke voorwaarden dienen de leveranciers dan wel de deurbellen te voldoen?
De deurbellen worden per pilotproject ingekocht. De gemeente is verantwoordelijk voor het kiezen van een leverancier en het inkopen van de digitale deurbellen. De gemeente stelt de voorwaarden vast waaraan de leverancier en de deurbellen dienen te voldoen. Gemeenten maken hierin hun eigen afweging.
Bij de start van de pilot in Almere is een Programma van Eisen Deurcamera’s opgesteld door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). Hierin staan de specificaties waaraan het systeem van de deurcamera moet voldoen zodat de doelstellingen van de pilot kunnen worden bereikt. Deze eisen gaan onder andere in op de kwaliteit van de camera, de montage, de bediening en de opname en opslag van beelden.
Is er bij de keuze van een type deurbel dan wel de dienst of het platform «achter de deurbel» rekening gehouden met het opslaan, verzamelen en benutten voor andere doeleinden van de beelden en andere data? Speelt hierbij nog een rol dat het hier potentieel kan gaan om het verzamelen van persoonsgegevens betreffende strafbare feiten? Welke voorwaarden zijn op dit terrein gesteld aan de leveranciers en welke specifieke eisen zijn gesteld aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het eigenaarschap van geregistreerde data?
Ja, bij de pilot in Almere is bij de keuze voor het type deurbel en de leverancier rekening gehouden met het opslaan en verzamelen van de beelden en andere data. Voor de pilot geldt dat alle betrokken partijen moeten voldoen aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Waar het gaat om de benutting van de beelden en andere data geldt dat de beelden enkel benut kunnen worden door de gebruiker (de hoofdbewoner van de geselecteerde woning). Derden kunnen, enkel na toestemming van de gebruiker, toegang krijgen tot de beelden.
In het Programma van Eisen Deurcamera dat ten behoeve van de pilot is opgesteld door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) is vastgelegd dat:
Gemeenten kunnen ervoor kiezen om voorwaarden te stellen aan de deelnemers van de pilot. Bijvoorbeeld door van deelnemers te vragen dat zij hun digitale deurbelcamera aanmelden bij het politiesysteem Camera in Beeld. In dat geval kunnen de beelden door de politie worden opgevraagd, wanneer de politie het vermoeden heeft dat de beelden een daadwerkelijke meerwaarde kunnen geven in een opsporingsonderzoek.
Zijn deelnemers aan de pilots over dit soort aspecten voorgelicht?
De gemeente Almere heeft met elke deelnemer een deelnemersovereenkomst afgesloten, waarin de rechten en plichten zijn geformuleerd. Voor de overige pilots die eigenstandig door een aantal gemeenten is opgezet, geldt eveneens dat de gemeente verantwoordelijk is voor een deugdelijke voorlichting aan de deelnemers van de pilot.
Is er beleid geformuleerd ten aanzien van het inzetten van apparatuur van particuliere partijen voor pilots, waarbij deze partijen (extra) verdienen aan het gebruik of de verkoop van gegevens van burgers? In hoeverre wordt er gekeken naar de borging van de privacy van diegenen die de slimme deurbel ophangen? Naar welke criteria wordt er dan gekeken?
Ten aanzien van het borgen van de privacy van de deelnemers geldt dat de pilots vallen onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De gemeente is er verantwoordelijk voor dat de opzet van de pilot in lijn is met de AVG. Daarnaast zijn particuliere partijen en deelnemers die betrokken zijn bij de pilots gehouden aan de AVG. De Autoriteit Persoonsgegevens is verantwoordelijk voor het handhaven van de AVG.
Het verschuiven van de peildatum |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw eigen uitspraken tijdens het debat van 10 december jl., te weten: «Dat betekent bijvoorbeeld ook dat de peildatum die altijd gehanteerd wordt voor potentiële aspirant-omroepen ook één jaar zal doorschuiven, naar 31 december 2020. Dat is nog niet officieel naar buiten gekomen, omdat ik zelf nog even heb gewacht op de behandeling van dit wetsvoorstel, maar u zult begrijpen dat we, ook met het oog op de tijd, dit besluit nu moeten nemen. Dat is een autonome bevoegdheid die ik vanuit de Mediawet heb. Dat besluit zal deze week dus bekend worden gemaakt»?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraken van uw woordvoerder op 11 december jl., die aangaf dat het opschuiven van de peildatum niet nieuw was?2
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u hierin ook een opmerkelijk verschil? Zo nee, waarom niet?
Ik heb eerder aangegeven dat ik voornemens was de peildatum met een jaar op te schuiven. Bijvoorbeeld in de beantwoording van de vragen over de visiebrief met betrekking tot de toekomst van het publieke omroepbestel3 en in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel houdende verlenging van de lopende concessie en erkenningen van de landelijke publieke mediadienst met een jaar4. Tijdens het debat van 10 december jl. gaf ik aan dat ik dit besluit nu formeel genomen heb.
Ik heb mijn voornemen om de peildatum te verschuiven ook eerder gecommuniceerd aan de huidige omroepen in het bestel. Hier zijn zij dan ook vanuit gegaan. Ook alle nieuwe initiatieven die zich bij het ministerie hebben gemeld, heb ik medegedeeld dat ik voornemens was de peildatum te verschuiven.
Vindt u het correct om zo kort van tevoren de peildatum te veranderen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid uw voorgenomen besluit om de peildatum uit te stellen in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vindt u het overkomen dat u een wetsvoorstel aan de Kamer voorlegt om dan vervolgens, als het u niet snel genoeg gaat of wanneer uw argumenten tekort schieten, dan maar een deel van wat met de wet beoogd wordt te regelen middels het aanwenden van de bevoegdheden die u op basis van de Mediawet heeft?
In het wetsvoorstel stel ik voor de concessie- en erkenningperiode van de landelijke publieke mediadienst met een jaar te verlengen. Het verschuiven van de peildatum maakt geen onderdeel uit van het wetsvoorstel. In artikel 2.27 van de Mediawet is geregeld dat de peildatum door de Minister wordt vastgesteld. Dat heb ik nu gedaan. Gelet op de gewenste zekerheid over de peildatum voor omroeporganisaties, zowel bestaande omroeporganisaties als nieuwe initiatieven, die zich voorbereiden op een aanvraag voor een (voorlopige) erkenning, achtte ik het noodzakelijk om anticiperend op de afronding van het wetsvoorstel nu het besluit te nemen en te publiceren om de peildatum met een jaar te verschuiven.
Het bericht ‘VGZ zet succesproject huisartsen op pauze’ |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «VGZ zet succesproject huisartsen op pauze»?1
Vanuit zowel de Zorggroep Syntein als VGZ hoor ik positieve geluiden over de pilot «Positieve Gezondheid». Daarbij kan ik mij voorstellen dat de beweging naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek voor veel veranderingen in een regio kan zorgen. Afspraken over de voortzetting en uitbreiding van het project moeten tussen de betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars worden gemaakt en moet passen in het bredere plaatje in de regio. In dit specifieke geval kunnen deze veranderingen op dit moment niet allemaal tegelijkertijd plaatsvinden. Ter volledigheid wil ik aangeven dat VGZ niet stopt met de pilot «Positieve Gezondheid». Zij hebben binnen de huidige pilot met vier deelnemende huisartsenpraktijken afspraken gemaakt over het continueren van de pilot voor het jaar 2020. VGZ heeft mij ook laten weten dat er in de loop van het jaar 2020 verder kan worden gesproken over eventuele uitbreiding van deelnemende huisartsenpraktijken binnen de pilot.
Begrijpt u waarom zorgverzekeraar VGZ een succesvolle pilot waarbij Limburgse huisartsen meer tijd aan hun patiënten besteden, op pauze zet omdat door de pilot het Maasstadziekenhuis Pantein minder patiënten doorverwezen krijgt, wat financiële gevolgen heeft? Zo ja, vindt u deze keuze acceptabel?
Zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat als huisartsen meer tijd kunnen besteden aan hun patiënten dit positieve resultaten oplevert voor zowel patiënten als huisartsen? Zo ja, zou dit niet voor alle huisartsen mogelijk gemaakt moeten worden?
Vanuit zowel de Zorggroep Syntein als VGZ hoor ik positieve geluiden over de pilot «Positieve Gezondheid». De pilot leidt tot lagere zorgkosten (minder diagnostiek, minder medicatie en het voorkomen van verwijzingen naar de tweede lijn). Bovenal leidt de pilot tot een hogere patiënt- en huisartstevredenheid. Ja, die mening deel ik. Ik vind het belangrijk dat huisartsen voldoende tijd voor en met de patiënt hebben om goede zorg te kunnen verlenen en dat zij plezier houden in hun werk. Daarom heb ik in het Bestuurlijk Akkoord huisartsenzorg het thema «meer tijd voor de patiënt» expliciet opgenomen. Het verschilt per regio en situatie op welke manier meer tijd voor de patiënt het beste kan worden gecreëerd. Daarom is het belangrijk dat partijen in de regio gezamenlijk in beeld brengen wat de (toekomstige) zorgbehoefte en het zorgaanbod in de regio is.
Hoe verhoudt de stelling van zorgverzekeraar VGZ, dat de pilot klinkende resultaten oplevert en dat zij er zeker een meerwaarde van inzien, zich tot de prioriteit die de zorgverzekeraar geeft aan zijn financiële belangen? Is hier sprake van samenwerking of eenzijdig opgelegd beleid?
Voorop staat dat de patiënt de juiste zorg moet krijgen, nu en in de toekomst. Daarbij kijkt de zorgverzekeraar naar het gehele zorgaanbod in de regio. Juist voor patiënten is het van belang dat het totale aanbod in de regio toegankelijk en goed georganiseerd is. Ik heb van VGZ en Zorggroep Syntein vernomen dat zij momenteel gezamenlijk met Zorggroep Syntein en het Maasziekenhuis Pantein in gesprek zijn over de invulling van de Juiste Zorg op de Juiste Plek.
Vindt u een dergelijke pilot niet juist passen binnen uw programma «De juiste zorg op de juiste plek»? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit van VGZ zich tot uw beleid?
De pilot «Positieve Gezondheid» is een goed voorbeeld die past binnen het programma De Juiste Zorg op de Juiste Plek. De pilot laat ook zien dat regionaal moet worden bekeken hoe de zorg het beste op korte en lange termijn kan worden vormgegeven. Met de betrokken partijen wordt gewerkt aan het maken van een regiobeeld op basis van de (te verwachten) zorgbehoefte en zorgaanbod. VGZ heeft mij laten dat er in de loop van het jaar 2020 verder kan worden gesproken over eventuele uitbreiding van de pilot.
Vindt u een dergelijke pilot niet juist bijdragen aan de doelstellingen van het hoofdlijnenakkoord voor medisch specialistische zorg? Zo ja, hoe haalbaar zijn de doelstellingen uit het akkoord als zorgverzekeraars andere prioriteiten stellen?
De rode draad door de hoofdlijnenakkoorden is het bieden van de Juiste Zorg op de Juiste Plek. Daar is deze pilot een goed voorbeeld van. Ook is het een goed voorbeeld van het thema «meer tijd voor de patiënt». Ik bespreek zowel in bestuurlijk overleg huisartsenzorg als medisch specialistische zorg de voortgang op de afspraken en doelstellingen binnen de akkoorden.
Vindt u een dergelijke pilot niet juist bijdragen aan de doelstellingen van het hoofdlijnenakkoord voor huisartsenzorg? Zo ja, hoe haalbaar zijn de doelstellingen uit het akkoord als zorgverzekeraars andere prioriteiten stellen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat weegt in dit geval voor u zwaarder, de financiële gevolgen voor de zorgverzekeraar of de gezondheid van mensen en het realiseren van zowel «de juiste zorg op de juiste plek», het hooflijnenakkoord medisch specialistische zorg als het hoofdlijnenakkoord voor huisartsenzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voorop staat dat de patiënt de juiste zorg moet krijgen, op de juiste plek, nu en in de toekomst. Dit is de rode draad door de hoofdlijnenakkoorden die ik onder andere met de partijen in de huisartsenzorg en medisch specialistische zorg heb afgesloten. Daarbij kijkt de zorgverzekeraar naar het gehele zorgaanbod in de regio. Juist voor patiënten is het van belang dat het totale aanbod in de regio toegankelijk en goed georganiseerd is.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke initiatieven in het vervolg gesteund worden door zorgverzekeraars?
Het is aan partijen in de regio om daar afspraken over te maken en daarbij naar de totale zorgbehoefte en het totale zorgaanbod in de regio te kijken. Allereerst wordt er met de betrokken partijen gewerkt aan het maken van een regiobeeld op basis van de (te verwachten) zorgbehoefte en het zorgaanbod. VGZ heeft mij laten dat er in de loop van het jaar 2020 verder kan worden gesproken over eventuele uitbreiding van de pilot.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het project van deze huisartsen door kan gaan en wordt uitgebreid?
Zie antwoord vraag 9.
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen van 30 oktober 2019 over het voornemen van de Nationale Politie tot sluiting van de arrestantencomplexen van de politiebureaus van Deventer, Doetinchem, Ede en Tiel? Herinnert u zich het antwoord op vraag acht waar u spreekt over meerdere toekomstscenario’s die zijn aangereikt door een extern onderzoeksbureau?1
Ja.
Bent u bereid de meerdere toekomstscenario’s die zijn aangereikt door het externe onderzoeksbureau naar de Kamer te sturen?
De politie heeft bij haar voorgenomen besluit over de sluiting van verschillende arrestantencomplexen in Oost-Nederland alle voor- en nadelen meegewogen, ook die van de lokale gezagsdragers en andere stakeholders.
Op dit moment is het besluitvormingsproces over het te kiezen toekomstscenario nog in volle gang. Er vinden momenteel gesprekken plaats tussen de politie, de betrokken lokale gezagsdragers en andere stakeholders over de beste oplossing. Er wordt daarbij toegewerkt naar een door alle partijen gedragen oplossing, waarbij ook de burgemeesters hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. Omdat het besluitvormingsproces nog niet is afgerond, acht ik het toesturen van het onderzoek met toekomstscenario’s in dit stadium niet opportuun.
In het overleg van het Bestuurscollege Oost-Nederland dat zal plaatsvinden in het tweede kwartaal van 2020, waarin alle burgemeesters van Oost-Nederland en de hoofdofficier van justitie van Oost-Nederland zitting hebben, wordt dit onderwerp besproken en een besluit genomen. Tot die tijd blijven de huidige arrestantencomplexen in gebruik.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is ten aanzien van de besluitvorming over de arrestantencomplexen in Oost-Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Mogelijke inzet van derdejaars pabo-studenten als zzp’er |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat betekent het als scholen pabo-studenten als zelfstandige zonder personeel (zzp’er) in het onderwijs aan de slag laten gaan voor de kwaliteit van het onderwijs en voor doelmatige besteding van onderwijsgeld?
Ondanks het lerarentekort is het niet wenselijk dat derdejaars pabo-studenten zelfstandig voor de klas komen te staan. De inzet van derdejaars pabo-studenten als zelfstandige leraar verhoogt het risico op uitval tijdens de opleiding. Daarom stellen de wet en de cao waarborgen, onder meer ter bescherming van de studenten en het behoud van de kwaliteit van hun opleiding. Pabo-studenten kunnen alleen als stagiair of als LIO-werknemer lestaken vervullen in de school. Een pabo-student beschikt immers nog niet over de vereiste onderwijsbevoegdheid, en kan dus nog niet zelfstandig als leraar aan de slag.
Een LIO-werknemer (LIO staat voor Leraar in opleiding) is een vierdejaars student van de lerarenopleiding en heeft volgens de Wet op het primair onderwijs minimaal 180 studiepunten gehaald of beschikt daarover binnen 4 weken na aanvang van de werkzaamheden. De LIO kan in het kader van zijn of haar leerproces als afrondende stage voor de klas staan, voor ten hoogste vijf maanden voltijds, of naar rato in deeltijd. De LIO-werknemer krijgt een leerarbeidsovereenkomst, loon en deze tijdelijke «ontheffing van lesbevoegdheid». Dit laatste betekent dat de LIO gedurende zijn dienstverband alleen voor de klas mag staan. De LIO stelt een leerwerkplan op, waarin in overleg met de school en de lerarenopleiding de leer- en werkactiviteiten zijn vastgelegd. Ook wordt in de overeenkomst vastgelegd onder de verantwoordelijkheid van welke bevoegde leraar de LIO de werkzaamheden verricht. Deze wettelijke voorwaarden zijn van belang om de kwaliteit van het onderwijs te kunnen waarborgen bij de inzet van LIO-werknemers. Zowel de wet als de cao primair onderwijs bepalen dat een LIO-werknemer op basis van een arbeidsovereenkomst werkt en tegelijkertijd wordt opgeleid.1 Een pabo-student inzetten als zelfstandige terwijl die feitelijk als LIO werkt, wordt door dit systeem uitgesloten.
Met oog op het voorgaande is de vraag over doelmatige besteding verder niet aan de orde.
Wat vindt u van de voorstelling van zaken dat mogelijke inzet van derdejaars pabo-studenten op scholen voor primair onderwijs als zzp’er voordelig is voor de betrokken pabo-studenten, die zelfstandig mogen lesgeven als LiO-werknemer, doordat deze zèlf hun eigen vergoeding kunnen bepalen èn voordelig is voor de school doordat deze kosten kan besparen met een zzp-LiO-werknemer die gemiddeld 50% goedkoper is dan een volledig gecertificeerd zzp-leerkracht?1
Deze voorstelling van zaken is onjuist, zoals ook al uit het antwoord op vraag één blijkt. Een derdejaars pabo-student mag nog niet zelfstandig lesgeven, hij mag enkel als stagiair aan de school zijn verbonden. De school mag daar een stagevergoeding tegenover stellen. Een vierdejaars pabo-student kan door de school worden benoemd als LIO-werknemer, voor ten hoogste vijf maanden voltijds, met het in de cao bepaalde salaris ter hoogte van 50% van het salaris van een startende leraar. Pabo-studenten kunnen niet worden ingezet als zelfstandige leraar. De wet en de cao bieden geen ruimte voor de inzet van pabo-studenten als zzp’er voor lesgevende taken.
Het is de verantwoordelijkheid van de scholen, de lerarenopleidingen en de studenten om de wet en de CAO PO op een juiste manier na te leven. Bij misstanden kan een melding worden gedaan bij de Inspectie SZW of de onderwijsinspectie.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat scholen voor primair onderwijs derdejaars pabo-studenten in het onderwijs aan de slag laten als zzp'er? Zo ja, bent u bereid zulke constructies te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Een derdejaars pabo-student mag nog niet zelfstandig les geven. Ik ben er ook niet voor om dat anders te regelen. Denk daarbij aan de onderwijskwaliteit. En dat de inzet van derdejaars pabo-studenten als zelfstandige leraar het risico op uitval tijdens de opleiding verhoogt. Ik deel dus het standpunt dat het onwenselijk is dat scholen voor primair onderwijs derdejaars pabo-studenten in het onderwijs aan de slag laten als zzp'er. Een verbod is niet nodig omdat de onderwijswetgeving en de cao voldoende basis bieden om de inzet van een pabo-student als zzp-er tegen te gaan.
Het bericht ‘In levensgevaar door ladinggas’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «In levensgevaar door ladinggas»?1
Ja. Ik verwijs naar de antwoorden op vragen van de heer Laçin voor een uitgebreidere reactie.
Hoeveel mensen hebben er inmiddels gezondheidsklachten door de schadelijke stof fosfine? Hoe zijn de opvarenden er nu aan toe? Bij wie kunnen zij terecht voor schade?
Naast het schippersechtpaar zijn mij geen andere personen met gezondheidsklachten bekend. Het schippersechtpaar is inmiddels ontslagen uit het ziekenhuis. Zie verder antwoorden 2 en 4 op de vragen van de heer Laçin.
Hoe werkt signalering in deze en is het correct dat in korte tijd dertien binnenvaartschepen en vier duwbakken die geladen waren met een soortgelijke lading veevoer, aan de kant zijn gelegd?
Rijkswaterstaat heeft op 5 december een melding ontvangen van een incident met een binnenvaartschip (de FOX) en een vergiftiging aan boord van het schip met de stof fosfine. Dit signaal is overgebracht naar de Havenmeester van Amsterdam en vervolgens is er een veiligheidsonderzoek ingesteld.
Op de vier binnenvaartschepen/duwbakken waar nog concentraties fosfine gemeten zijn, zijn er formele stilleggingen afgegeven door ISZW. Dat betekent dat er niemand meer in de stuurhut, bemanningsverblijven en de machinekamer mocht komen. De betrokken schepen lagen toen al allemaal aan de wal.
Is er al een oorzaak voor dit verschrikkelijke incident aan te wijzen? Hoe is men erachter gekomen dat het mis was en dat er hoge concentraties fosfine aan boord waren?
Het lijkt erop dat bij het verladen van de lading, in dit geval zonnebloemmeelpellets, ook niet uitgewerkte tabletten met aluminiumfosfide mee verladen zijn. Uit die niet uitgewerkte aluminiumfosfide is fosfinegas vrijgekomen. De schipper en zijn vrouw zijn hier vervolgens aan blootgesteld en werden ernstig ziek. Later bleek uit metingen dat er in de bemanningsverblijven hoge concentraties fosfine aanwezig waren.
Zie voor een aanvulling hierop de antwoorden 6 en 7 op de vragen van de heer Laçin en voor onderzoek naar de toedracht van het incident het rapport van het onderzoek van de Onderzoekscommissie.
Wat is er in de tijd tussen het incident en nu allemaal al gebeurd?
Mijn Ministerie is in contact met de partijen die betrokken zijn bij het ongeval met het binnenvaartschip, en is op de hoogte gesteld van een lopend onderzoek van de Onderzoekscommissie. Hoofdstuk 3 van het gepubliceerde onderzoek geeft een uitgebreid feitenrelaas over de uitgevoerde acties ten behoeve van de operationele afhandeling van het incident. De aanbevelingen aangaande het risico bij het gebruik van fosfidetabletten worden opgepakt.
De ILT heeft daarnaast onderzoek gedaan naar de technische staat van het schip. De ILT concludeert hierin dat het schip voldeed aan de vigerende wet- en regelgeving voor wat betreft constructie en veiligheid voor de binnenvaart.
Het onderzoek van de Onderzoekscommissie zal in het eerdergenoemde Rijkshavenmeesteroverleg geagendeerd worden.
Zie verder het antwoord op vraag 3 en de vragen 6 en 7 van de heer Laçin.
Is het de afgelopen jaren eerder zo ernstig misgegaan dat een lading hevig vergiftigd bleek en bemanning gezondheidsschade heeft opgelopen?
In vraag 2 van de heer Laçin verwijs ik naar een overzicht van de mij bekende gevallen.
Hoe vaak komen zeeschepen aan met een dergelijke lading en wat is dan de normale procedure?
In 2019 kwamen 91 zeeschepen met een dergelijke lading aan in Rotterdam en 35 in Amsterdam. In 2018 ging het om respectievelijk 74 en 30 schepen. Zie verder antwoorden 6 en 7 op de vragen van de heer Laçin.
In hoeverre hebben schippers controle over de lading die zij aannemen?
In een vervoerovereenkomst worden de afspraken over het vervoer van de lading vastgelegd. De schipper die zelfstandig ondernemer is, heeft deze afspraken zelf gemaakt. De schipper die in loondienst is, is afhankelijk van de vervoercondities die zijn opdrachtgever heeft gemaakt.
Wat is de rol van de inspectie? Wat is de rol van de havenmeester en wie is er nog meer bij betrokken?
Hierna zal ik puntsgewijs ingaan op de rollen en verantwoordelijkheden van betrokken partijen:
De meest relevante inspectiediensten zijn in dit kader ILT, ISZW en NVWA en de (lokale) haventoezichthouders;
In het algemeen geldt een zorgplicht ingevolge artikel 2a Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Dat regelt kortweg dat eenieder op zorgvuldige wijze moet omgaan met gewasbeschermingsmiddelen of biociden, waarbij diegene alles wat redelijkerwijs binnen zijn macht ligt moet doen of nalaten om mogelijk gevaar voor mens of milieu te voorkomen. De ILT en NVWA kunnen hier, indien van toepassing, op toezien;
De werkgever (zelfstandige) is verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden. ISZW en ILT kunnen hierop toezien;
Daarnaast houdt de ILT toezicht op de technische staat van het zeeschip, de vakbekwaamheid van de gasmeetdeskundige en gasmeetdeskundige en bemanningsvoorschriften aan boord;
Bij binnenkomst van een gegaste lading in de haven van Amsterdam en Rotterdam ontvangt de havenmeester hierover een melding. De Havenmeester is verantwoordelijk voor de veiligheid in de haven en zorgt voor een veilige afhandeling en overslag van alle lading;
Volgens de havenverordening moet een gasmeetdeskundige onderzoek uitvoeren indien dit noodzakelijk is. Dit omvat o.a. het meten van concentraties en plan van aanpak opstellen (indien een lading niet gasvrij is). Een gasmeetdeskundige is in het bezit van een vakbekwaamheidsbewijs conform de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Is er al een instantie aangewezen die onderzoek naar dit incident gaat doen en wanneer is dit klaar? Zijn er nu al lessen te trekken?
In vraag 1 van de heer Laçin is hierop ingegaan. Voor de lessen verwijs ik u naar antwoorden op vragen 6 en 7 van de heer Laçin.
Waar kunnen mensen terecht met eventuele vragen?
Zie antwoord 4 op de vragen van de heer Laçin.
Tot slot wil ik graag benadrukken dat in algemene zin het werken met bestrijdingsmiddelen zorgvuldig en veilig moet plaatsvinden. Naar aanleiding van het ongeval en de adviezen van de Onderzoekscommissie zijn de Havenmeester van Amsterdamse en de Havenmeester van Rotterdam daarom in overleg om te komen tot aanvullende veiligheidsgaranties. Mijn Ministerie zal in samenwerking met SZW expertise verlenen.
Mijn inzet zal erop gericht zijn de uitkomsten uit dit overleg te harmoniseren met andere Nederlandse havens. Het genoemde Rijkshavenmeesteroverleg kan hier een belangrijke rol in spelen.
Het bericht ‘NZa draait patiëntenstop Parnassia terug’ |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) moest ingrijpen na de aangekondigde patiëntenstop waarmee het miljoenenconflict tussen ggz-instelling Parnassia en zorgverzekeraar VGZ honderden verzekerden zou raken?1 Wat vindt u ervan dat een dergelijk conflict wordt uitgevochten over de rug van patiënten?
Het is onacceptabel als conflicten over de zorginkoop en uitvoering van afspraken worden uitgevochten over de rug van patiënten. Hoewel de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) normaal gesproken niet optreedt als individuele geschilbeslechter tussen zorgaanbieder en verzekeraar (dat is voorbehouden is aan het arbitrage-instituut of de rechter), zag de NZa zich hier vanuit haar rol als toezichthouder geroepen om een tripartiet gesprek met Parnassia en VGZ te voeren voor het vinden van een oplossing. Dit omwille van het algemeen belang van continuïteit van cruciale ggz-zorg en vanwege de (dreigende) onrust onder patiënten en verzekerden. Ik sta achter de handelwijze van de NZa en ik ben blij met de uitkomst.
Deelde u de zorgen van de Nederlandse Zorgautoriteit over de continuïteit van ggz-zorg en de mogelijke onrust en verwarring die bij patiënten ontstaat?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft de Nederlandse Zorgautoriteit al een zorgverlener en een zorgorganisatie bij zich geroepen om deze of vergelijkbare redenen?
De NZa hecht eraan dat discussies over de zorginkoop niet over de rug van patiënten worden gevoerd. Als dat toch gebeurt (de NZa verneemt dat dan via een melding of uit de media) dan spreekt de NZa de betrokken partijen daar in de regel op aan, vanuit de casuïstiek en op operationeel niveau en/of managementniveau. Vaak gebeurt dat zowel telefonisch als schriftelijk (e-mail). Soms doet de NZa de oproep ook in zijn algemeenheid en dus publiekelijk. Zie de recente berichtgeving: https://www.nza.nl/actueel/nieuws/2019/12/20/nza-roept-zorgaanbieders-op-patienten-niet-te-misleiden. Van een interventie door de NZa via een tripartiet gesprek, zoals bij Parnassia en VGZ, was in deze contracteringsronde één keer eerder sprake. Dat was bij GGNet en Zilveren Kruis. Eind november 2019 beantwoordde ik schriftelijke vragen over deze casus (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 831).
Hoe verhoudt de zorgplicht van VGZ zich tot het feit dat er bij vele instellingen in de geestelijke gezondheidzorg (ggz) wachtlijsten zijn?
Er bestaat geen direct verband tussen beide, al neemt dat niet weg dat er een relatie is. De wettelijke zorgplicht van VGZ en andere zorgverzekeraars betekent in geval van een naturapolis dat zij moeten zorgen dat hun verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket.
Dit sluit niet uit dat er ggz-aanbieders zijn met te lange wachttijden (boven de Treeknorm), maar het houdt wel in dat een zorgverzekeraar in staat moet zijn om verzekerden voor tijdige en bereikbare zorg te bemiddelen naar één of meer alternatieve aanbieders. Dat kan hij realiseren door voldoende zorg in te kopen.
In het kader van het toezicht op de zorgplicht heeft de NZa in 2019 controlebezoeken afgelegd om zorgverzekeraars te beoordelen op hun inspanningen om de wachttijden in de ggz te verminderen, aan de hand van een beoordelingskader dat beschrijft wat de NZa van hen verwacht. Dit was een vervolg op eerdere controlebezoeken in 2018. Voor de conclusies verwijs ik u naar het rapport «Controles zorgverzekeraars naar aanpak wachttijden: Samenvattend rapport 2019». Dat heb ik uw kamer op 19 december 2019 doen toekomen (Kamerstuk 31 620, nr. 244).
Hoeveel mensen wachten op psychische zorg van Parnassia? Hoe lang is de wachttijd voor psychische zorg bij Parnassia op de verschillende locaties?
Begin december 2019 heeft Parnassia mij laten weten dat er ongeveer 13.680 mensen op zorg wachten. Dit zijn zowel mensen waarbij de wachttijd binnen de Treeknorm valt, als mensen waarbij de Treeknorm wordt overschreden. Op de website van Parnassia staan de aanmeld- en behandelwachttijden in weken per locatie vermeld. Het gaat hier om de stand van 6 januari 2020. Voor de teams die crisiszorg bieden (bij Parnassia zijn dat TOP en Transferium) geldt nooit een wachttijd.
Vestiging
aanmeldwachttijd
behandelwachttijd
GGZ team Morgenstond/Wateringse Veld
4.7
2.3
GGZ team Rijswijk/Ypenburg
n.v.t.
n.v.t.
(Ambulant) Geriatrie Team Haaglanden
1.5
2.2
Centrum Autisme Haaglanden
29.1
2.9
Centrum Eerste Psychose (CEP)
1.4
1.4
GGZ team Bohemen/Waldeck
2.9
0.4
GGZ team Bouwlust
3.7
0.1
GGZ Team Centrum
6.7
1.1
GGZ team Haagrand
0.9
1.1
GGZ team Moerwijk
3.5
2.7
GGZ Team Scheveningen/Mariahoe
5.1
3.9
GGZ Team Segbroek
9.7
3.1
GGZ team Spoorwijk/Laak
20.9
10.9
GGZ Team Zeeheldenkwartier
n.v.t.
n.v.t.
Jong Volwassenen Team (JVT)
n.v.t.
n.v.t.
Ouderen Psychiatrie Haaglanden
4.4
3.9
Toeleiding Consultatie & Advies (TCA)
n.v.t.
n.v.t.
Verstandelijk Beperkingen & Psychiatrie
n.v.t.
n.v.t.
Ouderen Zoetermeer
6.8
4.9
Volwassenen Zoetermeer
10.4
15.1
Vestiging
aanmeldwachttijd
behandelwachttijd
Autisme team Noord Holland
26.2
4.5
DOC team Midden Kennemerland
8
9.3
DOC team Waterland
n.v.t.
n.v.t.
DOC team Zaanstreek
9.4
10.8
FACT Beverwijk/Heemskerk
n.v.t.
n.v.t.
FACT Castricum
n.v.t.
n.v.t.
FACT Velsen
4
3.4
FACT Waterland
9.1
0.8
FACT Zaanstreek
13.5
3.7
Geronto Psychiatrie Midden Kennemerland
4.2
8.2
Geronto Psychiatrie Waterland
5.7
9.5
Geronto Psychiatrie Zaanstreek
5.7
2
Wat vindt u van het feit dat VGZ tegen Parnassia zou hebben gezegd dat zij volgend jaar nog maar 2000 nieuwe VGZ-verzekerden per maand als patiënt mag aannemen terwijl er zo’n 3300 VGZ-verzekerden op een wachtlijst bij Parnassia staan? Wat vindt u ervan dat de wachttijd voor deze groep daardoor nog langer zou worden?
De contracteergesprekken tussen zorgverzekeraars en aanbieders zijn een private aangelegenheid. Daar treed ik niet in. Wel wijs ik op de zorgplicht van zorgverzekeraars, waar ik in mijn antwoord op vraag 4 op ben ingegaan.
Wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat mensen die psychische zorg nodig hebben, deze zorg ook (tijdig) krijgen? Kunt u dit toelichten?
Hiervoor verwijs ik u naar de brief inzake de voortgang van de aanpak wachttijden ggz (Kamerstuk 25 424, nr. 504), die ik op 19 december 2019 naar uw kamer heb gestuurd.
Hoe kunnen ggz-instellingen zich voorbereiden op 2020 nu ze nog steeds niet weten of ze wel een contract krijgen dan wel wat voor contract ze krijgen?2
Bij de totstandkoming van een contract zijn (minimaal) twee partijen betrokken, de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder. Voor beide is het vervelend als duidelijkheid uitblijft. Beide hebben een belang. Contractering is hèt vehikel om afspraken te maken over doelmatigheid, kwaliteit, innovatie, organiserend vermogen en de juiste zorg op de juiste plek. VGZ en Parnassia hebben voor 2020 overigens een contract.
Bent u het ermee eens dat verzekerden er weinig aan hebben dat een verzekeraar sinds dit jaar verplicht is om op de website te zetten met welke instellingen ze een plafond hebben afgesproken?
Daar ben ik het niet mee eens. De extra transparantie helpt verzekerden bij het maken van een goede keuze bij het afsluiten van hun zorgverzekering. Dat is ook de reden waarom de NZa de Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten (TH/NR-017) op dit punt heeft aangescherpt.
Hoe reageert u op de zorg van de directeur van GGZ-Nederland dat zij zich voor de forensische zorg echt zorgen maakt of de zorg en veiligheid van het personeel en de cliënten wel geborgd kunnen worden?
Net als de directeur van GGZ Nederland hecht ik groot belang aan het waarborgen van de zorg en veiligheid van zorgpersoneel en cliënten. Specifiek voor de forensische zorg wijs ik erop dat de Minister voor Rechtsbescherming eind oktober 2019 de tussenrapportage van de Taskforce Veiligheid en Kwaliteit Forensische Zorg naar uw kamer heeft gestuurd (Kamerstuk 33 628, nr. 66). De Taskforce voert afspraken uit in het kader van de Meerjarenovereenkomst Forensische zorg (2018–2021) die gesloten is tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en alle partijen die betrokken zijn bij forensische zorg. Dit om de veiligheid en kwaliteit in de sector weer op peil te brengen. Het gaat dan bijvoorbeeld om financiële ruimte bij instellingen om de druk op het verplegend en behandelend personeel te verlichten. Met deze middelen kunnen zij personeel opleiden en nieuw personeel aannemen. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft hiervoor 28,5 miljoen euro beschikbaar gesteld. Verder ontwikkelt de Taskforce een opleidingsprogramma met daarin alle basiskennis voor de forensische zorgprofessional. Hierin wordt specifiek aandacht besteed aan risicogestuurd werken.
Zelf blijf ik me de komende periode vol inzetten op de beschikbaarheid en inzetbaarheid van medewerkers in de ggz. Het afgelopen jaar heb ik extra middelen beschikbaar gesteld, waarmee 335 mensen een opleiding kunnen volgen tot GZ-psycholoog, bovenop de 610 reeds beschikbare plekken. Ook dit jaar is er conform de maximale raming van het Capaciteitsorgaan financiering beschikbaar voor opleidingsplaatsen. Daarnaast blijf ik – samen met de ministers van VWS en MZS – aan de slag met het zorgbrede actieprogramma Werken in de Zorg.
Daarin gaan we dit jaar meer nadruk leggen op het behoud van medewerkers. Voor een uitgebreid overzicht van de voortgang van het Actieprogramma Werken in de Zorg verwijs ik u naar de op 20 december 2019 verzonden voortgangsrapportage (Kamerstuk 29 282, nr. 391).
Hoe wordt voorkomen dat het inkoopproces voor de ggz uitmondt in allerlei juridische gevechten?
Een deel van het contracteerproces is gereguleerd via de Regeling transparantie zorginkooopproces Zvw (TH/NR-011) van de NZa. Deze regeling faciliteert het contracteerproces door kaders te stellen die voor alle zorgverzekeraars en aanbieders inzichtelijk en bindend zijn. De NZa ziet toe op naleving en treedt waar nodig handhavend op.
In het hoofdlijnenakkoord ggz hebben de veldpartijen zich nog eens gecommitteerd aan eerder gemaakte afspraken over het verbeteren van het contracteerklimaat in de ggz (Good Contracting Practices). Om het contracteerproces verder te verbeteren zijn onder meer de volgende afspraken gemaakt:
Ook is afgesproken dat de NZa de uitvoering van deze afspraken monitort. In de eerste monitor, die ik op 27 mei 2019 aan uw kamer heb verzonden (Kamerstuk 25 424, nr. 462), heeft de Nza de volgende verbeterpunten vastgesteld:
De eerstvolgende rapportage van de NZa staat gepland voor mei 2020.
Klopt het dat ondanks de patiëntenstop en de wachtlijsten Parnassia nog steeds reclame maakt om meer potentiële patiënten te lokken? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik heb geen inzicht in de budgetten die instellingen hebben voor reclame en marketing. Instellingen bepalen zelf hoe zij hun geld uitgeven, mits zij zich uiteraard houden aan geldende wet- en regelgeving. In hun jaarverantwoording geven zij daarover informatie.
Kunt u aangeven hoeveel budget Parnassia beschikbaar heeft voor reclame en marketing?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een overzicht geven van de marketings- en reclamebudgetten van de 10 grootste ggz-instellingen?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht ‘Animal Rights toont beelden van dierenleed bij konijnenfokkers door heel Nederland’ |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Animal Rights toont beelden van dierenleed bij konijnenfokkers door heel Nederland»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het nieuws dat op vrijwel alle locaties waarop is gefilmd, dode, zieke en stervende dieren zijn aangetroffen?
Ik heb kennis genomen van de beelden. We worden steeds vaker geconfronteerd met beelden van dierenleed in de Nederlandse veehouderij. Ik begrijp dat mensen hierdoor geschokt, verdrietig en verontwaardigd zijn. De beelden zijn ook beoordeeld door de NVWA.
Deelt u de mening dat fokkerijen waarbij dieren worden gehouden met verwondingen, verlammingen, infecties en lichaamsvervormingen niet voldoen aan de geldende dierenwelzijnsnormen? Zo ja, wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat deze praktijken doorgang kunnen vinden?
Alle konijnenhouderijen moeten voldoen aan het Besluit houders van dieren. Dat houdt in dat een houder moet voldoen aan onder andere regels over huisvesting en afleidingsmateriaal en zijn konijnen minimaal twee maal daags moet controleren. Als bij controle door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) blijkt dat de veehouder niet aan deze regels voldoet, worden er passende maatregelen getroffen.
Bent u bereid om een overzicht te verschaffen van het aantal inspecties dat de afgelopen jaren door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is uitgevoerd op het welzijn van dieren in konijnenfokkerijen en kunt u aangeven hoeveel overtredingen daarbij zijn gesignaleerd?
Voor de antwoorden op uw vragen verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 17, 18, 19 en 20 van lid Ouwehand (PvdD) zoals gesteld op 12 december jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1210) welke gelijktijdig met uw vragen uw Kamer zijn verzonden.
Hoe vaak zijn er de afgelopen jaren sancties opgelegd voor overtredingen op het gebied van dierenwelzijn bij konijnenfokkerijen en waaruit bestaan die sancties?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat op de bewuste bedrijven uit het artikel extra inspecties plaats moeten vinden? Zo ja, binnen welke termijn kunnen deze inspecties worden uitgevoerd?
Zoals beantwoord op vraag 2 zijn de beelden beoordeeld door de NVWA. Het is niet duidelijk wanneer welke beelden zijn gemaakt. De beelden zijn een compilatie van filmmateriaal afkomstig van 9 verschillende bedrijven. Zieke, gewonde of dode dieren in een hok zijn niet op basis van beeldmateriaal als overtreding te kwalificeren. Voor 2020 waren, onafhankelijk van de beelden, al welzijnsinspecties bij houders van voor productie gehouden konijnen voorzien. Deze plannen zijn in december in het aan uw Kamer toegezonden jaarplan 2020 van de NVWA aangekondigd.
Wat heeft het gesprek met de konijnensector over verbetering van de handhaving op de conditie van jonge konijnen, waarover u sprak tijdens het algemeen overleg Dierenwelzijn van 14 november 2018, opgeleverd?2
Ik ben nog met sector in gesprek over het Programma Welvarende konijnen. Onderdeel van dit programma is ontwikkeling van kennis, kennisverspreiding en een lijst met kritische succesfactoren voor de vitaliteit van jonge dieren. Deze integrale aanpak moet leiden tot vitale jonge dieren, verantwoord antibioticagebruik en verbetering van het dierenwelzijn. Ik heb echter zorgen over de concretisering en meetbaarheid van de plannen. Ik zal sturen op de ontwikkeling van een concreet en meetbaar plan om dierenwelzijn te verbeteren, antibioticagebruik te verminderen en de konijnensector te verduurzamen.
Het bericht dat het Lage inkomensvoordeel (LIV) een kapitaal kost per extra werkende persoon |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht naar aanleiding van het onderzoek van SEO naar de effecten van het Lage inkomensvoordeel (LIV) op arbeidsparticipatie waaruit blijkt dat de maatregel per extra werkende een kapitaal kost?1 2
Het LIV is een tegemoetkoming voor werkgevers die werknemers in dienst hebben met een loonniveau van 100 tot 125 procent van het wettelijk minimumloon (WML). Uit het onderzoek van SEO blijkt dat de netto arbeidsparticipatie van het aantal werkenden op deze loonniveaus na de invoering van het LIV in 2017 met 0,0 tot 0,2 procentpunt3 is gestegen. Omgerekend in aantallen werkenden komt dit neer op een effect tussen de 3.000 en 23.000 extra werkende personen. Dat is positief. Het CPB verwachtte oorspronkelijk een toename van de netto arbeidsparticipatie van 0,1 procentpunt.
Er kan echter de vraag worden gesteld of de kosten van het huidige LIV opwegen tegen de extra gecreëerde banen en het behoud van banen. Bovendien verwacht ik dat de effectiviteit van het LIV door de halvering van het hoge tarief ter dekking van de temporisering van de verhoging van de AOW-leeftijd zal afnemen. Daarom is in het pensioenakkoord afgesproken om met werkgevers een effectievere invulling van het geheel aan instrumenten in de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) te onderzoeken. Uitgangspunt is dat de Wtl een arbeidsmarktinstrument moet zijn dat werkgevers, in samenhang met andere instrumenten, (financieel) ondersteunt om mensen met een structureel zwakke(re) positie op de arbeidsmarkt aan te nemen of in dienst te houden.
Klopt het dat het LIV over de periode dat er tussen de 3.000 en 23.000 extra werkende personen bij zijn gekomen, € 1 miljard heeft gekost? Zo nee, hoeveel heeft het LIV dan gekost over de genoemde periode?
In 2018 is er circa € 479 miljoen uitbetaald en in 2019 circa € 510 miljoen. De definitieve cijfers over 2019 komen na afloop van het kalenderjaar 2019 beschikbaar bij de publicatie van het jaarverslag van UWV.
Is het juist dat elke extra persoon die dankzij het LIV aan het werk is, tussen de € 43 duizend en € 333 duizend heeft gekost? Zo nee, hoeveel heeft het LIV dan – eventueel bij benadering – gekost per extra werkende persoon?
In het onderzoek van SEO wordt het effect van het LIV geschat op 3.000 tot 23.000 extra werkende personen. Het geeft geen reëel beeld om de uitgaven aan het LIV te delen door het aantal extra werkende personen. Het LIV ziet namelijk niet alleen op het creëren van extra banen, maar ook op het behoud van bestaande banen.
Indien toch de uitgaven aan het LIV gedeeld worden door het aantal extra werkenden, dan is de gemiddelde uitgave per extra werkende 76.000 euro. Deze uitkomst is in lijn met hetgeen op voorhand bekend was op basis van de CPB raming. Zoals in antwoord 1 is aangegeven, ben ik met werkgevers in gesprek over een effectievere invulling van de Wtl-instrumenten. Begin 2020 wordt uw Kamer daarover geïnformeerd.
Bent u van mening dat de kosten van het LIV opwegen tegen het zeer beperkt aantal extra gecreëerde banen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1. In de komende periode ga ik verder praten met werkgevers, conform de afspraak in het pensioenakkoord, over een effectievere invulling van de Wtl-instrumenten. Ik informeer uw Kamer over de resultaten van deze gesprekken in het begin van 2020.
Hoeveel extra werkende personen heeft het jeugd-LIV à € 125 miljoen per jaar opgeleverd gezien het feit dat het onderzoek van SEO alleen betrekking heeft op het LIV?
Per 1 juli 2017 is het wettelijk minimumloon voor 18- tot en met 22-jarigen verhoogd. Om werkgevers tegemoet te komen in de verhoging van de loonkosten en daarmee ook om de negatieve effecten op de werkgelegenheid voor jongeren te verminderen, is tegelijkertijd het Jeugd-LIV geïntroduceerd. Doel van het Jeugd-LIV is om de mogelijke negatieve werkgelegenheidseffecten van de verhoging van het minimumjeugdloon te mitigeren. De verhoging van het minimumjeugdloon voor 18- tot en met 22-jarige jongeren is niet of nauwelijks van invloed geweest op hun arbeidsparticipatie, blijkt uit het SEO-onderzoek «Verkenning effecten aanpassing minimum(jeugd)loon» van september 2018. Dat er vrijwel geen effect is gevonden op de arbeidsparticipatie is volgens het onderzoek mogelijk het gevolg van het Jeugd-LIV als compensatiemaatregel.
Bent u van mening dat de kosten van het jeugd-LIV opwegen tegen het aantal extra gecreëerde banen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in antwoord 5 is aangegeven, is het doel van het Jeugd-LIV om de mogelijke negatieve werkgelegenheidseffecten van de verhoging van het minimumjeugdloon te mitigeren en niet het creëren van extra banen.
In het pensioenakkoord is afgesproken om het jeugd-LIV met ingang van 2024 af te schaffen.
Hoeveel is sinds de invoering tot op heden in totaal uitgegeven aan het LIV en het jeugd-LIV? En hoeveel gaat hieraan nog uitgegeven worden volgens de huidige regeling?
Zie het antwoord op vraag 2 voor de uitgaven in 2018 en 2019.
De begrote uitgaven aan het LIV dalen vanaf 2021. Met ingang van 2020 (uitbetaling in 2021) wordt het hoge tarief van het LIV gehalveerd van maximaal € 2.000 naar maximaal € 1.000 per jaar. Daardoor dalen de begrote uitgaven aan het LIV van € 505 miljoen in 2020 naar € 361 miljoen structureel.
De uitgaven aan het Jeugd-LIV bedroegen in 2019 (over 2018) circa € 125 miljoen. De definitieve cijfers over 2019 komen beschikbaar bij de publicatie van het jaarverslag van UWV. De begrote uitgaven aan het Jeugd-LIV dalen vanaf 2021. Het jeugd-LIV wordt met ingang van 2020 (uitbetaling 2021) gehalveerd en met ingang van 2024 afgeschaft ter dekking van de temporisering van de verhoging van de AOW-leeftijd.
Per wanneer zal de in het pensioenakkoord afgesproken bezuiniging van € 200 miljoen op het LIV en het jeugd-LIV ingaan?
De eenmalige taakstelling van € 200 miljoen binnen de Wtl is vanaf 2022 verwerkt als een structurele besparing van jaarlijks € 14,3 miljoen. De invulling van deze taakstelling is nog niet bekend. Ik onderzoek met werkgevers of voor het geheel aan instrumenten in de Wtl tot een effectievere invulling gekomen kan worden. Dit kan gevolgen hebben voor de vormgeving van zowel het LIV als van de loonkostenvoordelen binnen de Wtl.
Bent u gelet op de hoge kosten en minimale opbrengst, bereid om het LIV helemaal af te schaffen en in te zetten voor maatregelen die werknemers ten goede komen in plaats van de grote bedrijven? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
In de komende periode ga ik verder praten met werkgevers, conform de afspraak in het pensioenakkoord, over een effectievere invulling van de Wtl-instrumenten. Ik informeer uw Kamer over de resultaten van deze gesprekken in het begin van 2020.
Bent u bereid deze vragen ruim voor het algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid (d.d. 15 januari 2020) te beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht dat de EU- steun aan Marokko nauwelijks effect heeft |
|
Emiel van Dijk (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nauwelijks effect EU-steun Marokko»?1
Ja.
Kunt u zich vinden in de conclusies van de Europese Rekenkamer dat de EU-steun aan dat land compleet over de balk is gesmeten?
De Europese Rekenkamer (ERK) onderzocht sectorale begrotingssteun aan Marokko in de sectoren gezondheid, sociale bescherming, justitie en private sectorontwikkeling, in de periode 2014–2018, gefinancierd via het Europees Nabuurschapsinstrument. De conclusie van de ERK is dat, in de onderzochte casus, de toegevoegde waarde van het instrument begrotingssteun en het vermogen om hiermee hervormingen te ondersteunen beperkt waren vanwege suboptimale doelgerichtheid, een gebrekkige uitvoering en ontoereikende monitoring. Zo stelt de ERK dat de begrotingssteun weliswaar aansloot bij de behoeften en sectorstrategieën van de Marokkaanse overheid, maar dat deze over teveel terreinen verspreid was, waardoor de potentiele impact van de EU-steun werd beperkt. Het rapport stelt daarnaast vast dat de donorcoördinatie moeizaam verliep en de beleidsdialoog niet strategisch genoeg was. Desalniettemin constateert de ERK vooruitgang op een aantal terreinen, met name op het gebied van hervormingen van sociale bescherming en private sectorontwikkeling. Zo werd het burgerservicenummer geïntroduceerd en nam het concurrerend vermogen van Marokko aanzienlijk toe gedurende de bestudeerde periode. Het ERK rapport richt zich op de doeltreffendheid van de steun. Het rapport bevat geen aanwijzingen voor malversaties. De ERK doet in dit rapport geen uitspraken over het instrument begrotingssteun als zodanig. De Europese Commissie en EDEO wijzen in reactie2 op het ERK-rapport onder meer op een aantal belangrijke resultaten die Marokko de afgelopen jaren bereikt heeft, zoals afname van de moedersterfte met 35% tussen 2012 en 2016, een betere toegang van de plattelandsbevolking tot gezondheidszorg en een ruimere beschikbaarheid van medicijnen. De EU is sinds 2009 actief in de gezondheidssector in Marokko.
Het ERK-rapport onderzocht de doeltreffendheid van de steun op basis van de door de Commissie geformuleerde streefdoelen en prestatie-indicatoren en is geen complete evaluatie van voortgang in de betreffende sectoren. Het feit dat deze streefdoelen in beperkte mate gehaald zijn is volgens het kabinet betreurenswaardig en verdient reflectie. Het rapport bevat geen aanwijzingen voor malversaties. De ERK doet in dit rapport ook geen uitspraken over het instrument begrotingssteun als zodanig.
Het kabinet verwelkomt het rapport van de ERK en vindt het van belang dat hier lering uit getrokken wordt. De aanbevelingen van de ERK zijn erop gericht om de effectiviteit van EU begrotingssteunprogramma’s, nu en onder het volgende Meerjarig Financieel Kader (2021–2027) verder te versterken, onder meer via betere indicatoren en duidelijkere doelen, een intensivering van de beleidsdialoog en betere monitoring. Ze sluiten daarmee goed aan bij de inzet van het kabinet om Europese middelen zo effectief mogelijk te besteden en begrotingssteun te verbinden aan kritische dialoog, heldere criteria en concrete maatregelen, zoals vastgelegd in de EU richtlijnen voor begrotingssteun. Nederland zal zich dan ook hard maken voor gedegen opvolging van de aanbevelingen.
Hoeveel Nederlands belastinggeld is er via de EU aan Marokko weggegeven sinds het sluiten van de associatieovereenkomst in 1996?
Zoals in het ERK-rapport wordt aangegeven is via het Europees Nabuurschapsinstrument € 1.431 mln. over de periode 2007–2013 en € 1.399 mln. over de periode 2014–2020 toegekend aan Marokko. Het Nederlands aandeel in de EU-begroting over beide periodes was ongeveer 5%. Van 2000 tot 2006 ontving Marokko € 982 mln.3 onder het MEDA-programma (mesures d’accompagnement financières et techniques), dat na 2006 opging in het Europees Nabuurschaps- en partnerschapsinstrument, en droeg Nederland voor ongeveer 6% bij aan de EU-begroting.4 Van 1996 tot 1999 werd via hetzelfde instrument € 636 mln. toegekend aan Marokko,5 terwijl de Nederlandse bijdrage aan de EU-begroting over diezelfde periode ongeveer 6,25% was.
Waarom maakt Nederland geld over aan een land dat weigert uitgeprocedeerde onderdanen terug te nemen en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet eens te woord wil staan?
Zoals aangegeven in de Beleidsreactie op de IOB beleidsdoorlichting van het Europees Nabuurschapsbeleid,6 is het kabinet altijd voorstander geweest van een Europees Nabuurschapsbeleid, dat bijdraagt aan een stabiele, veilige, vrije en welvarende regio rond de Unie door middel van politieke associatie en economische integratie. Dankzij nauwe samenwerking met de landen in deze regio en gebruikmakend van het gehele EU-instrumentarium kan aan gezamenlijke uitdagingen het hoofd worden geboden op een effectievere manier dan wanneer Nederland alleen opereert. Zo wordt met het Europees Nabuurschapsinstrument in Marokko onder meer gewerkt aan het tegengaan van mensensmokkel en irreguliere migratie. In de dialoog met Marokko stelt de EU migratie, inclusief terugkeerbeleid, ook aan de orde.
Het kabinet heeft zich in de onderhandelingen binnen de Raad consequent hard gemaakt voor een stevige verankering van migratiesamenwerking, inclusief terugkeer, met derde landen binnen de NDICI-verordening. Het NDICI is het Instrument voor Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerking, onderdeel van het Meerjarig Financieel Kader voor 2021–2027. Verschillende bestaande financieringsinstrumenten worden samengevoegd in het NDICI, waaronder het Europees Nabuurschapsinstrument, het belangrijkste kanaal voor EU-steun aan Marokko. Het kabinet constateert dat de triloog over de NDICI-verordening nog gaande is en zal de uitkomsten van deze onderhandelingen beoordelen wanneer deze zijn afgerond.
Wat gaat u doen om de honderden miljoenen aan Europees en daarmee Nederlands belastinggeld die in dit land zijn verspild, terug te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in Brussel per direct te eisen dat er geen cent meer wordt overgemaakt naar de corrupte, islamitische dictatuur Marokko en dit desnoods af te dwingen door het Nederlandse veto in te zetten tijdens de onderhandelingen over de nieuwe meerjarenbegroting als blijkt dat er wel geld voor Marokko wordt gereserveerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Boete voor uitdelen tabaksbonus aan winkeliers’ |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Boete voor uitdelen tabaksbonus aan winkeliers»?1
Het artikel beschrijft de samenwerkingsovereenkomsten die tabaksfabrikanten en tabaksspeciaalzaken aangaan, resulterend in verkoopbonussen en -vergoedingen die tot doel hebben de verkoop van tabak te bevorderen. Dat alle onderzochte tabaksspeciaalzaken verkoopbonussen en vergoedingen ontvangen van tabaksfabrikanten vind ik zeer verontrustend. Dergelijke samenwerkingsovereenkomsten zijn namelijk bij wet verboden en het is zorgelijk dat fabrikanten op financiële wijze invloed uitoefenen op speciaalzaken.
Deelt u de mening van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat er sprake is van een overtreding van de Tabaks- en Rookwarenwet als tabaksfabrikanten bulkkortingen geven aan winkeliers?
De NVWA heeft in bijna alle onderzochte samenwerkingsovereenkomsten afspraken aangetroffen over onrechtmatige vergoedingen die tot doel hebben de verkoop te bevorderen, waaronder ook verkoopbonussen. Net als de NVWA ben ik van mening dat dergelijke vergoedingen in strijd zijn met het reclameverbod uit de Tabaks- en rookwarenwet.
Vindt u het acceptabel dat de betrokken zaken lang niet altijd gehoor gaven aan de verzoeken van de NVWA om bepaalde gegevens? Zou volgens u de NVWA de bevoegdheid moeten krijgen om medewerking af te dwingen?2
Het is van groot belang dat medewerking wordt verleend aan onderzoeken van de NVWA. Op dit moment is een wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met het nieuwe omgevingsrecht en nadeelcompensatierecht (Kamerstuk 35 256, nr. 2 e.v.) in behandeling bij Uw Kamer. Bij inwerkingtreding van de in artikel 1, onderdeel C, van dat wetsvoorstel opgenomen aanvulling van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, krijgt ieder bestuursorgaan de bevoegdheid in dergelijke gevallen een last onder dwangsom op te leggen. Dat kan de NVWA helpen bij onder meer het vorderen van stukken in het kader van toezicht en handhaving.
Hoe beoordeelt u de uitzondering op de displayban voor tabaksspeciaalzaken, wetende dat juist dergelijke zaken extra geld krijgen van tabaksfabrikanten om harder hun best te doen om hun producten te slijten?
Het uitstalverbod is niet van toepassing op speciaalzaken die enkel rookwaren, loten en dagbladen verkopen en voor bestaande speciaalzaken die meer dan 75% van hun omzet uit tabak halen en jaarlijks niet meer dan € 700.000 aan omzet genereren. Speciaalzaken die uitsluitend rookwaren, loten en dagbladen verkopen zullen met name consumenten trekken die dit verkooppunt bezoeken voor het kopen van rookwaren. Een uitstalverbod wordt daar niet proportioneel geacht. Daarnaast worden kleine bestaande zaken of ondernemingen tegemoetgekomen waarbij de huidige situatie via een eerbiedigingsconstructie kan blijven voortbestaan. Er is echter geen ruimte voor nieuwe speciaalzaken die onder deze uitzondering van het uitstalverbod zouden willen vallen. Deze uitzondering betreft uitsluitend het uitstalverbod; ook bij speciaalzaken zijn samenwerkingsovereenkomsten die ten doel hebben de verkoop van tabaksproducten te bevorderen niet toegestaan. De NVWA zal optreden tegen onrechtmatige vergoedingen aan deze tabaksspeciaalzaken.
Hoe reageert u op de opmerking van de brancheorganisatie voor tabaksspeciaalzaken dat er voor tabakswinkels een uitzondering in de wet is opgenomen voor het maken van reclame? Is deze opmerking accuraat? En zo ja, is een dergelijke uitzondering volgens u wenselijk?
In reactie op dit onderzoek hebben brancheorganisaties die de tabaksindustrie of tabaks- en gemaksdetailhandel vertegenwoordigen aangegeven dat de door de NVWA aangetroffen verkoopbonussen en -vergoedingen reguliere commerciële praktijken zijn, gangbaar in elke industrie. Echter, tabaksproducten zijn geen gewone producten. Gezien de buitengewoon schadelijke effecten van tabak voor de gezondheid moet groot belang worden gehecht aan de bescherming van de volksgezondheid, met name die van jongeren. Daarom is het belangrijk dat voorkomen wordt dat jongeren worden verleid tot roken en het kopen van tabaks- en aanverwante producten.
De wet kent een beperkt aantal uitzonderingen op het verbod om reclame te maken voor tabaks- en aanverwante producten. Er mag in en vooralsnog aan speciaalzaken onder strikte voorwaarden (fysiek) reclame gemaakt worden voor tabaks- en aanverwante producten. Verkoopbonussen en vergoedingen die tot doel hebben om de verkoop van tabaks- en aanverwante producten te bevorderen, vallen hier niet onder en zijn daarom niet toegestaan.
Is u bekend dat dergelijke afspraken, zoals tussen de winkeliers en de tabaksfabrikanten blijken te bestaan, eerder ook zijn gemaakt tussen tabaksfabrikanten en de leden van het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel? Zo ja, hoe beoordeelt u deze eerder gemaakte afspraken in het licht van het bericht dat de NVWA boetes gaat uitdelen aan tabaksfabrikanten voor een tabaksbonus aan winkeliers?
Zoals ik in mijn brief van 6 december 2019 heb aangegeven zal de NVWA in 2020 twee soortgelijke onderzoeken uitvoeren naar samenwerkingsovereenkomsten tussen fabrikanten, enerzijds, en supermarkten en tankstations, anderzijds. Of dergelijke samenwerkingsovereenkomsten tussen tabaksfabrikanten en leden van het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel zijn gemaakt zal dit onderzoek uitwijzen. Bij het aantreffen van niet-toegestane overeenkomsten zal de NVWA optreden en daarbij gebruikmaken van haar bevoegdheden. Ik zal u over de uitkomsten van deze onderzoeken informeren.
Bent u van mening dat de NVWA in navolging van voorliggend onderzoek ook onderzoek moet gaan doen naar de leden van het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel? Bent u daarbij van mening dat de NVWA bij dit onderzoek de overeenkomsten tussen beide partijen moet vorderen? Bent u van mening dat de NVWA ook boetes moet gaan uitdelen of op andere wijze gaan handhaven bij dergelijke afspraken tussen tabaksfabrikanten en de hoofdkantoren van supermarktorganisaties?
Zie antwoord vraag 6.
De sluiting van de Hoenderloo Groep |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de grote zorgen over de gevolgen van het sluiten van de Hoenderloo Groep voor de betrokken kinderen, hun ouders en de medewerkers van de instelling?
Uiteraard roept dit besluit grote emoties op bij jeugdigen die bij De Hoenderloo Groep verblijven en hun ouders. Ik vind dat zij zo snel mogelijk moeten weten waar zij aan toe zijn. Het is daarom essentieel dat Pluryn zorg draagt voor een heldere en directe communicatie over wat er gaat gebeuren.
Pluryn heeft aangegeven op dit moment alles in gereedheid te brengen om zo snel mogelijk te starten met de gesprekken met jongeren, hun ouders, de voogd, de behandelaar en de gemeente waar de jongeren vandaan komen. In februari moet met alle jongeren individueel dat gesprek zijn gevoerd. Ook met alle medewerkers zal op korte termijn het gesprek worden gevoerd. Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke volg ik de situatie nauwgezet om te zorgen dat betrokken partijen, zoals Pluryn en gemeenten, hun verantwoordelijkheid nemen. Ik laat mij door Pluryn en de gemeenten en jeugdhulpregio’s met regelmaat op de hoogte stellen, zoals ik onlangs heb gedaan tijdens mijn bezoek aan De Hoenderloo Groep waar ik sprak met enkele jeugdigen, ouders, professionals, een vertegenwoordigend wethouder namens gemeenten en de bestuurder van Pluryn.
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn van de sluiting van de Hoenderloo Groep?
Pluryn heeft op 2 december 2019 aangekondigd dat ze De Hoenderloo Groep gaat sluiten. Als redenen voor de sluiting heeft Pluryn genoemd zorgen over de kwaliteit van de hulpverlening, de financiële resultaten van de Hoenderloo Groep en de wens om ook complexe zorg meer in de regio te organiseren.1
Op welke wijze bent u betrokken bij de herplaatsing van de kinderen die getroffen worden door de sluiting van de Hoenderloo Groep, dan wel een overname en doorstart van de instelling?
Ik volg de situatie nauwgezet om te zorgen dat Pluryn en gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen. Ik laat mij door de IGJ, Pluryn en de gemeenten met regelmaat op de hoogte stellen, niet alleen uit oogpunt van de continuïteit van zorg, maar ook vanwege de invloed op het zorglandschap. In het antwoord op vraag 4 ga ik op de verantwoordelijkheden van Pluryn en de gemeenten.
Welke partijen zijn er op dit moment betrokken bij het proces van herplaatsing, dan wel overname en wie heeft daarin de regie?
Pluryn is verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering van de organisatie, de borging van de kwaliteit van jeugdhulp en – indien nodig – een zorgvuldige zorgoverdracht voor alle jeugdigen die nu verblijven bij De Hoenderloo Groep.
Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van jeugdhulp. De gemeenten dienen daarom in nauwe samenwerking met Pluryn de continuïteit van zorg te borgen. Ook moeten zij ervoor zorgen dat jeugdigen met een complexe problematiek ook na de sluiting van De Hoenderloo Groep passende jeugdhulp krijgen. Jeugdigen uit vele regio’s, lang niet altijd in de omgeving van de locaties in Hoenderloo en Deelen, verblijven momenteel in deze twee locaties. Daarom kunnen gemeenten hun wettelijke verantwoordelijkheid alleen nakomen als zij bovenregionaal samenwerken. Onder regie van de gemeente Utrecht is deze samenwerking gestart. Ik heb met gemeenten afgesproken dat VWS de gemeente Utrecht bij haar coördinerende rol zal ondersteunen, bijvoorbeeld in het achterhalen van de benodigde informatie. Ook de Jeugdautoriteit is betrokken.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) is reeds betrokken en zal het afbouwplan beoordelen en actief toezien op de zorgvuldigheid van de zorgoverdracht van de jeugdigen die nu bij De Hoenderloo Groep verblijven.
Overweegt u de Hoenderloo Groep financieel te ondersteunen om de continuïteit van de zorg te garanderen, indien de afbouw of overname van de instelling op enigerlei wijze spaak dreigt te lopen, zoals u ook gedaan heeft met jeugdhulpaanbieder Juzt?
Per 1 januari 2020 is de eerder aangekondigde subsidieregeling voor het verstrekken van liquiditeitssteun voor continuïteit van cruciale jeugdhulp gepubliceerd. Met deze regeling kan worden gewaarborgd dat cruciale jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering gecontinueerd kan worden in gevallen waarin acute liquiditeitsproblemen zijn ontstaan. Subsidie wordt slechts verstrekt in uitzonderlijke, acute situaties, waarin de desbetreffende organisatie en de (veelheid van) samenwerkende gemeenten onvoldoende slagen in het garanderen van de continuïteit van cruciale jeugdzorg. Op basis van een continuïteitsplan dient aangetoond te worden dat met de subsidie, in de vorm van liquiditeitssteun, de continuïteit gegarandeerd is. En ook moet worden aangetoond hoe uiterlijk na een jaar de liquiditeitssteun terugbetaald kan worden. De Jeugdautoriteit adviseert mij, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en daar waar het een gecertificeerde instelling betreft, eveneens de Minister voor Rechtsbescherming over het toekennen van subsidie. Als Pluryn tijdens of door de afbouw van De Hoenderloo Groep in acute liquiditeitsproblemen komt, dan kan zij een aanvraag doen voor liquiditeitssteun op basis van deze regeling. De Jeugdautoriteit zal deze aanvraag beoordelen en mij adviseren over het wel of niet toekennen van een subsidie.
Om hoeveel kinderen uit hoeveel gemeenten gaat het precies?
Het gaat om ongeveer 200 kinderen uit 100 gemeenten (32 jeugdzorgregio’s).
Erkent u dat het geen optie is om de kinderen naar huis te sturen, bij gebrek aan opvangplekken?
Kinderen naar huis sturen bij gebrek aan geschikte opvangplekken is inderdaad geen optie. Ook niet voor Pluryn. Pluryn neemt in principe een jaar de tijd om De Hoenderloo Groep af te bouwen. Het is de verantwoordelijkheid van Pluryn om hiervoor een zorgvuldige aanpak in te richten met maatwerkoplossingen voor elk kind, uiteraard in samenwerking met de jongeren, hun ouders, behandelaren, gemeenten en andere jeugdhulpaanbieders. Dit vraagt een zorgvuldige communicatie van Pluryn met alle betrokkenen. Pluryn heeft een conceptplan klaarliggen voor de voorgenomen afbouw van de locaties Hoenderloo en Deelen. Dit conceptplan wordt op dit moment voorgelegd aan de interne medezeggenschap- en adviesorganen van Pluryn, waaronder de cliëntenraad en de ondernemingsraad, en afgestemd met externe stakeholders. In hoofdlijnen kent de aanpak drie bestanddelen:
Jeugdigen die nu wonen op de locaties van de Hoenderloo Groep en binnen de genoemde periode hun behandeling afronden, kunnen de behandeling daar afmaken.
Een ander deel van de jeugdigen kan thuis verder worden behandeld of een plaats krijgen bij een andere locatie van Pluryn.
Voor de jeugdigen voor wie deze twee mogelijkheden niet passend zijn, gaat Pluryn overlegtafels met andere zorgaanbieders en gemeenten organiseren en bespreken welke hulp en daarbij horende locatie passend zijn voor deze jeugdigen.
Zoals hierboven al genoemd, zal de IGJ dit afbouwplan beoordelen en actief toezien op de zorgvuldigheid van de zorgoverdracht van de jeugdigen die nu bij De Hoenderloo Groep verblijven.
Gezien het tekort aan personeel in de jeugdzorg, hoe wordt gewaarborgd dat de medewerkers van de Hoenderloo Groep in de sector werkzaam blijven?
Ik vind het belangrijk dat de circa 500 medewerkers voor de sector behouden blijven. Want de arbeidsmarktproblematiek en het hoge personeelsverloop in de jeugdsector zijn hardnekkig. Daarom is het goed dat Pluryn inzet op het behouden van personeel voor andere locaties en/of voor de jeugdzorg. Om te voorkomen dat personeel versneld vertrekt bij De Hoenderloo Groep, onderzoekt Pluryn de mogelijkheden om het personeel zo veel mogelijk zekerheden te geven. Daarom zijn medewerkers reeds geïnformeerd tijdens een bijeenkomst en zal Pluryn per medewerker op korte termijn het gesprek voeren. Daarnaast is de bestuurder in gesprek met de vakbonden van Zorg en Welzijn en Onderwijs om medewerkers te begeleiden van werk naar werk. Hierover heeft de Raad van Bestuur een intentieverklaring afgesloten met de vakbonden. In januari 2020 wordt deze intentieverklaring verder geoperationaliseerd.
Een wettelijke regeling voor zaakstoedeling |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Wettelijk geregelde zaakstoedeling. Een zware bevalling» in het Nederlands Juristenblad van 29 november 2019?1
Ja, dat ben ik.
Deelt u de mening dat het niet goed en transparant regelen van de zaakstoedeling de schijn van misbruik kan wekken?
Ik deel de mening dat het niet goed en transparant regelen van de zaakstoedeling de schijn van belangenverstrengeling kan wekken. Daarom vind ik het belangrijk dat de Rechtspraak een code zaakstoedeling hanteert waarin uitgangspunten zijn opgenomen voor een transparante toedeling van zaken.
Waarom is het de Rechtspraak niet gelukt om aan de belofte te voldoen dat dit jaar de Code zaakstoedeling gepubliceerd en ingevoerd zou zijn?
De Code zaakstoedeling was in de loop van 2019 gereed. Zij houdt onder meer in dat de naam van de rechter aan wie de zaak is toebedeeld, tijdig aan partijen bekend wordt gemaakt. Recente ontwikkelingen, waaronder ook de moord op advocaat en rechter-plaatsvervanger Derk Wiersum, hebben geleid tot een debat over de vraag of een rechter vanwege veiligheidsrisico’s soms anoniem zou moeten kunnen blijven. Dit debat heeft ertoe geleid dat het proces vertraging heeft opgelopen.
Wanneer kunnen we de publicatie en het invoeren van de Code zaakstoedeling alsnog verwachten?
De Code zaakstoedeling zal naar verwachting in februari 2020 op rechtspraak.nl bekend worden gemaakt. Met de Code als uitgangspunt leggen de verschillende gerechten vervolgens hun zaakstoedelingsregelingen neer in de bestuursreglementen (artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO)). Na de voorgeschreven instemming door de Raad voor de rechtspraak (artikel 21a, eerste lid, Wet RO) worden de reglementen in de Staatscourant gepubliceerd (artikel 21a, derde lid, Wet RO). Dit traject van implementatie van de Code zal naar verwachting uiterlijk medio 2020 zijn afgerond.
Bent u bekend met de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van Mens (EHRM) aangaande Miracle Europe KFT t. Hongarije, van 12 januari 2012, nr. 5774/13? 6. Kunt u zo snel mogelijk met de Raad voor de rechtspraak in overleg treden over hoe de flexpool van rechters een plek krijgt in die Code zaakstoedeling en de Kamer toelichten hoe daarin rekening wordt gehouden met de bovenstaande uitspraak van het EHRM?2
Ja, dat ben ik. Ik beraad mij, met het oog op deze uitspraak, op de eventuele noodzaak tot wettelijke verankering van de door de Rechtspraak ontwikkelde Code.