Het lerarentekort in Rotterdam |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat het schokkend is dat met de verbeterde meetmethode het lerarentekort in Rotterdam twee keer groter blijkt te zijn dan eerder werd berekend? Is het aannemelijk om te verwachten dat eenzelfde soort beeld zich gaat aftekenen in andere grote steden? Wanneer deelt u deze nieuwe gegevens met de Kamer?1
Samen met de partijen aan de landelijke tafel en het onderwijsveld werk ik aan de aanpak van het lerarentekort. Omdat de tekorten in vooral de G5 (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Almere) snel oplopen, is de aanpak in die steden geïntensiveerd.2 In dat kader is ook Het een werkgroep ingericht met de G5 en de PO-Raad om methoden te onderzoeken om het lerarentekort beter in kaart te brengen. Dat is lastig, zoals ik ook heb beschreven in onze kamerbrief van 16 december 2019.3
De gemeenten en schoolbesturen in Rotterdam en Den Haag hebben een methode ontwikkeld waarmee via een vragenlijst die wordt ingevuld door scholen, het actuele lerarentekort in kaart wordt gebracht. Eenzelfde uitvraag heeft inmiddels ook in Almere en Utrecht plaatsgevonden. Er is zowel gevraagd naar vacatures als naar «verborgen vacatures»: vacatures die op een door de school onwenselijk geachte wijze zijn ingevuld.
In Rotterdam heeft de uitvraag geleid tot een flinke toename in het beeld van de tekorten ten opzichte van de uitvraag van een half jaar eerder.4 De gemeente Rotterdam en de schoolbesturen verklaren dit voornamelijk door het feit dat het huidige tekort nu op schoolniveau is uitgevraagd in plaats van op bestuursniveau, het bereik van de uitvraag en in mindere mate door een werkelijke toename van de tekorten. De gemeente Den Haag heeft aangegeven dat de nieuwe uitvraag in februari 2020 juist het beeld geeft van een kleiner tekort dan in oktober 2019. De gemeente verklaart het verschil doordat de data van de laatste meting nauwkeuriger zijn geanalyseerd. Daarmee geeft de meting van februari 2020 een betrouwbaar beeld van de werkelijke situatie.
De systematiek is nog niet volledig doorontwikkeld en kent ook beperkingen: een dergelijke uitvraag brengt grote administratieve lasten voor scholen met zich mee en kan leiden tot subjectieve uitkomsten door verschillen in interpretatie. In overleg met de eerder genoemde werkgroep onderzoek ik daarom of een dergelijke uitvraag een geschikte manier is om het lerarentekort verder in beeld te brengen en of er ook een andere methode mogelijk is waarbij er geen uitvraag nodig is. Ik verwacht uw Kamer in december nader te kunnen informeren over deze methodes.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat juist die scholen waar relatief veel kinderen met onderwijsachterstanden heen gaan het hardst worden getroffen door het lerarentekort? Zo ja, hoe vindt u dat dit moet worden opgelost?2
Het is zorgelijk dat het lerarentekort groter lijkt te zijn op scholen met veel kinderen met een risico op een onderwijsachterstand. Dit is ook geconstateerd door de Inspectie van het Onderwijs en heb ik in de brief over het lerarentekort afgelopen december ook aan uw Kamer gemeld: de mobiliteit onder leraren is relatief hoog op scholen met een hoge achterstandsscore.6 Dit probleem is lastig op landelijk niveau op te lossen, omdat een passende oplossing afhankelijk is van de lokale situatie.
De aanpak van het lerarentekort op specifieke scholen, zoals scholen met veel kinderen met een risico op een onderwijsachterstand, past daarom goed bij de regionale aanpak van de tekorten. Op regionaal niveau heeft men het beste zicht op de lokale problematiek en kunnen gericht acties worden ondernomen. Sinds vorig jaar kunnen regio’s een beroep doen op de subsidieregeling Regionale Aanpak Personeelstekort en inmiddels ontvangen 67 regio’s in het land subsidie. In de noodplannen van de G5 (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Almere) is ook aandacht voor deze specifieke groep scholen. De uitwerking van de noodplannen vindt op dit moment plaats, hierover heb ik nauw contact met de gemeenten en schoolbesturen in de G5.
Heeft u er vertrouwen in dat de huidige Rotterdamse aanpak voldoende zoden aan de dijk zet voor deze scholen? Op welke termijn wilt u verbetering zien?
Ik werk goed samen met de schoolbesturen in Rotterdam en de gemeente in de aanpak van het lerarentekort en zie dat het lerarentekort hier serieus wordt aangepakt. Ik heb vertrouwen in hun inzet, net als in de rest van de G5 om de kwaliteit, continuïteit en kansengelijkheid in het onderwijs zo goed mogelijk te waarborgen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, vindt de uitwerking van de noodplannen op dit moment verder plaats. Ik heb hierover nauw contact met de gemeenten, schoolbesturen en lerarenopleidingen.
Acht u de door u in februari eerder toegezegde 100 miljoen euro voor de aanpak van het lerarentekort in de grote steden nog steeds nodig? Zo ja, wanneer komt dit geld er? Zo nee, waarom niet?
Zoals inmiddels bij uw Kamer bekend is, is er met de voorjaarsnota voor een periode van vier jaar € 116 miljoen vrijgemaakt voor de uitvoering van de noodplannen G5. Hierover maak ik afspraken met de schoolbesturen en gemeenten middels convenanten. Ik heb uw Kamer hier recent over geïnformeerd in mijn brief Kamerbrief over de intensivering van de aanpak tekorten in het onderwijs en de lerarenopleidingen.
Welke resultaten verwacht u dat gemeenten en scholen gaan boeken in hun strijd tegen het lerarentekort met de hiervoor in de Voorjaarsnota vrijgekomen 32 miljoen euro?
Zoals ik in antwoord vier aangeef, heb ik uw Kamer hierover recent geïnformeerd met een brief: Kamerbrief over de intensivering van de aanpak tekorten in het onderwijs en de lerarenopleidingen.
Hoe verklaart u het relatief hoge percentage vacatures in het voortgezet speciaal onderwijs? Deelt u de aanname dat het feit dat deze leraren onder de cao voor het primair onderwijs vallen hier een rol bij speelt? Zo ja, bent u bereid naast het salaris ook financiële middelen beschikbaar te stellen om de overige arbeidsvoorwaarden gelijk te trekken met die in het reguliere voortgezet onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Samen met de PO-Raad voer ik gesprekken met betrokkenen, om de knelpunten voor het lerarentekort in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) te inventariseren. Op deze manier zoeken we naar de verklaringen en oplossingsrichtingen.
In het convenant dat ik in het najaar van 2019 heb afgesloten met de sectorraden en onderwijsvakbonden is daarnaast structureel € 16,5 miljoen opgenomen voor de verhoging van de salarissen van docenten in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs van het vso. Dit budget is conform de vraag uit het noodpakket dat de sociale partners destijds hebben ingediend en is bij voorjaarsnota beschikbaar gekomen vanaf komend schooljaar 2020–2021. Helaas hebben de sociale partners er lang over gedaan collectieve invulling te geven aan de verwerking van deze middelen en het maken van een beloningsafspraak. Momenteel wordt een subsidieregeling voorbereid waarbij het voornemen is dat besturen voor schooljaar 2020–2021 geld aan kunnen vragen op basis van het aantal leerlingen dat diplomagericht onderwijs volgt in het vso.
Wat vindt u ervan dat de onderwijswethouder Kasmi in zijn brief aan de Rotterdamse gemeenteraad aangeeft dat het «niet in de verwachting ligt dat het tekort aan bevoegde leraren opgelost kan worden de komende jaren»? Deelt u de mening dat een dergelijke uitspraak weinig vertrouwen geeft in goed en waardig onderwijs?
De ramingen van het lerarentekort wijzen erop dat het lerarentekort de komende jaren zal blijven groeien. We hebben echter al wel kunnen constateren dat de ingezette maatregelen effect hebben en de groei minder hard gaat dan eerder werd voorspeld.7 We moeten echter wel realistisch zijn: de verwachting is niet dat het tekort op korte termijn volledig opgelost zal worden. En daarom werken we er hard aan om, ondanks het lerarentekort, kwalitatief goed onderwijs te blijven bieden. De aanpak om het lerarentekort tegen te gaan bevat maatregelen om de instroom van leraren te verhogen, leraren te behouden en het onderwijs anders te organiseren. In de G5, waar het tekort het grootst is, zijn noodplannen gemaakt en met het extra geld uitgevoerd kunnen de steden maatregelen uit deze plannen gaan uitvoeren.
Op basis waarvan denkt u dat de mogelijkheid om 22 uren per maand onbevoegde leraren voor de klas te zetten voldoende ruimte biedt om de onderwijskwaliteit op peil te houden?
Recent heb ik de beleidsregel Andere dag- en weekindeling op scholen in de G5gepubliceerd, waarmee het voor scholen met een lerarentekort in de G5 voor vier jaar mogelijk wordt gemaakt om het onderwijs maximaal 22 uur in de maand door een andere professional te laten verzorgen. Uw Kamer heeft mij ook gevraagd om een nadere toelichting te geven op de beleidsregel en hierbij te reageren op de reactie van de AOb op de beleidsregel. Deze toelichting heb ik recent naar uw Kamer gestuurd: Reactie op de beleidsregel andere dag- en weekindeling in het kader van noodmaatregelen voor het lerarentekort in het primair onderwijs in de G5.
Wat is uw reactie op de stelling van het VVD-raadslid «beter iemand voor de klas dan niemand»?3
Het uitgangspunt is en blijft dat het onderwijs wordt gegeven door bevoegde leraren, zodat de kwaliteit, continuïteit en kansengelijkheid in het onderwijs zo goed mogelijk gewaarborgd worden.
Hoe zorgt u dat het anders organiseren van onderwijs niet leidt tot een verschraling van de onderwijskwaliteit en het vergroten van de kansenongelijkheid?
De kwaliteitseisen aan het onderwijs en de eisen ten aanzien van bevoegdheden worden niet veranderd. In de G5 is het op dit moment nodig om meer ruimte te geven voor een andere organisatie van het onderwijs in tijden van nood door het lerarentekort. Om ook dan de kwaliteit en kansengelijkheid te waarborgen stel ik verschillende voorwaarden aan deelname van scholen aan de beleidsregel voor een andere dag- en weekindeling in de G5. Voor een nadere toelichting op deze beleidsregel verwijs ik naar de brief die ik recent aan uw Kamer heb gestuurd: Reactie op de beleidsregel andere dag- en weekindeling in het kader van noodmaatregelen voor het lerarentekort in het primair onderwijs in de G5.
Het Openbaar Vervoer |
|
Lisa Westerveld (GL), Wim-Jan Renkema (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat het openbaar vervoer (OV) een publieke dienst is en dat we moeten zorgen dat deze voor mensen zoveel mogelijk bereikbaar blijft?
Ik vind het belangrijk dat iedereen die is aangewezen op het openbaar vervoer daar gebruik van kan maken. Daarom zet ik samen met de sector alles op alles om er voor te zorgen dat juist de mensen die aangewezen zijn op het OV ook onder de huidige omstandigheden op een veilige en verantwoorde manier met het OV kunnen reizen.
Deelt u de mening dat de term «pretreiziger» geen recht doet aan al die mensen die er voor kiezen om van het OV gebruik te maken, omdat ze geen auto hebben en/of omdat ze bewust kiezen voor de milieuvriendelijkste vorm van vervoer?
Zoals u weet ben ik groot liefhebber en voorstander van het reizen met het openbaar vervoer. Door de COVID-19 maatregelen was de capaciteit in het OV in de periode vóór 1 juni helaas zeer beperkt. Sinds 1 juni rijdt de NS met een maximale inzet van materieel en personeel en een zo normaal mogelijke dienstregeling. Samen met de alle partijen in de OV-sector doe ik er alles aan om het OV beschikbaar te houden voor de mensen die hier op aangewezen zijn.
Is bij het vaststellen van het OV-protocol vooral gekeken naar de belangen van de OV-bedrijven, forenzen en werkgevers of naar de belangen van iedereen in het OV?
Het protocol is een gezamenlijk document dat door alle vervoerders, concessie-verlenende overheden, ProRail, in aanwezigheid van reizigersorganisatie Rover en de vakbonden, in het Nationaal OV Beraad (NOVB) is vastgesteld. Het protocol maakt stapsgewijs meer mobiliteit weer mogelijk, waarbij veiligheid en gezondheid van het OV-personeel en de reiziger voorop staat. Alle belangen zijn hierbij meegewogen.
Zijn behalve werkgevers, vakbonden en reizigersorganisaties ook vertegenwoordigers van studenten en mensen met een beperking betrokken bij het maken van de afspraken over het OV? En zijn de studentenbonden betrokken bij de afspraken over collegetijden?
Vanaf 1 juni rijdt NS met een maximale inzet van materieel en personeel een zo normaal mogelijke dienstregeling en is ook de NS reisassistentie weer volledig beschikbaar. Daarmee kunnen alle reizigers met een auditieve, visuele en motorische beperking weer gebruik maken van de gebruikelijke NS reisassistentie, dus ook reizigers met een hand bewogen rolstoel die op de brug of op de plank een duwtje nodig hebben om in de trein te komen.
Hoe toegankelijkheid verder wordt gewaarborgd voor deze groep is onderwerp van gesprek in de werkgroep OV-protocol. In samenspraak met belangenbehartigers van mensen met een beperking bekijkt die werkgroep welke impact het protocol heeft op het reizen van mensen met een beperking in het OV en of eventueel aanvullende maatregelen nodig zijn om de toegankelijkheid van het OV op peil te houden. Mijn inzet hierbij is dat wordt uitgegaan van gelijkwaardigheid in de uitvoering van de maatregelen van het OV-protocol en dat het voorzieningenniveau voor mensen met een beperking zo veel mogelijk terug gaat naar het niveau van voor de crisis. Hoe dit uitgewerkt wordt, zal ik aan uw Kamer laten weten in de brief die ik heb toegezegd bij het notaoverleg openbaar vervoer, infrastructuur en corona van 28 mei jongstleden.
Wordt de spreiding van studenten in het OV bereikt middels gespreide aanvangstijden van onderwijsinstellingen of met beperkingen van de OV-studentenkaart?
De spreiding wordt bereikt door middel van gespreide aanvangs- en eindtijden van de onderwijsactiviteiten. Verder blijft ook voor studenten de algemene oproep om zo veel mogelijk te lopen of gebruik te maken van de fiets en drukte te vermijden.
Hoe ziet de begeleiding eruit van reizigers met een beperking? Krijgen zij dezelfde extra service als gebruikelijk? Hoe verhouden afstandsregels zich tot deze mensen? Mogen hulpmiddelen zoals rolstoelen, looprekjes, aangepaste fietsen enzovoort wel mee?
Omwille van de veiligheid van medewerkers in het OV waren tijdelijk maatregelen nodig waardoor de beschikbaarheid en toegankelijkheid van het OV werden beperkt. In het OV-protocol dat ik op 14 mei heb vastgesteld1, is opgenomen dat dit protocol voor iedere reiziger van toepassing is, dus ook de reiziger met een beperking. Voor deze laatste doelgroep wordt in overleg met vervoerders en belangenbehartigers van mensen met een beperking goed vinger aan de pols gehouden en waar nodig zullen aanvullende maatregelen worden genomen om de toegankelijkheid van het OV te borgen.
NS Reisassistentie is per 1 juni weer volledig beschikbaar, dus ook als dit betekent dat iemand met een hulpmiddel hulp nodig heeft om in of uit de trein te komen. Voor vervoer door NS geldt voorts dat alle hulpmiddelen voor mensen met een beperking die voorheen mee mochten in de treinen van NS ook nu mee mogen in de NS-treinen. Ook fietsen die door mensen met een beperking worden gebruikt als hulpmiddel mogen nog steeds mee in de treinen van NS.
Als er, om in- en uitstappen te versimpelen, geen fietsen meer mee mogen in de trein, kan dan de OV-fiets standaard worden toegevoegd als reisproduct voor alle OV-chipkaart-houders? Is het mogelijk om af te spreken dat OV-fietsen tijdelijk ook op een ander station mogen worden ingeleverd?
Het huren van een OV-fiets kan altijd door iedereen op de persoonlijke OV-chipkaart worden toegevoegd (middels eenmalige registratie op het persoonlijke OV-chip account). Mensen kunnen op bijna 300 locaties maximaal twee fietsen huren per account. Het inleveren van fietsen bij een ander station dan waar die fiets is gehuurd is mogelijk, maar hier zijn wel kosten aan verbonden (€ 10 per keer). Aan het terugbrengen van fietsen naar hun oorspronkelijke locatie zijn namelijk ook voor NS kosten verbonden, is logistiek complex en vraagt capaciteit. De inzet is er momenteel op gericht om alle fietsenstallingen weer te openen, inclusief de servicepunten. Met de vervoerders is afgesproken om lopende de maand juni te evalueren, en te kijken of en wanneer het weer mogelijk zou kunnen worden om de fiets in de trein mee te nemen.
Is er gekeken naar de inzet van touringcars en andere vervoersmiddelen om het reguliere OV te ontlasten? Welke andere manieren ziet u om de capaciteit in het OV te vergroten?
In samenwerking tussen vervoerders, ProRail, concessieverleners, reizigersorganisaties en vakbonden is het OV protocol opgesteld om maatregelen in de OV sector vast te leggen. Hierin is afgesproken dat vervoerders met de maximale inzet van materieel en personeel streven naar een zo normaal mogelijke dienstregeling per 1 juni. Met maatwerkoplossingen zorgen vervoerders ervoor dat vraag en capaciteit maximaal op elkaar aansluiten. Indien nodig maken vervoerders hier ook gebruik van de inzet van andere touringcars om de capaciteit te vergroten.
Welke maatregelen wilt u nemen om het gebruik van de (elektrische) fiets te stimuleren om het OV te ontlasten?
De belangrijkste maatregel om het OV te ontlasten is het inzetten op spreiding. Door goed te spreiden wordt piekdrukte voorkomen en kunnen er door de dag heen meer mensen op een veilige manier van het OV gebruik maken.
Ten aanzien van de (elektrische) fiets zet ik het huidige fietsbeleid voort, gericht op meer mensen op de fiets naar het werk. Daarnaast maak ik afspraken met onderwijsinstellingen om het OV te ontlasten. Ik heb dit al gedaan voor de onderwijssectoren die (nu en binnenkort) open zijn: leerlingen komen zoveel mogelijk te voet of op de fiets naar school. Met VNO-NCW en MKB-Nederland ben ik in gesprek over spreiden van drukte op (lokale) wegen naar diverse bestemmingen zoals horeca. Fietsstimulering maakt onderdeel uit van deze gesprekken. In communicatie-uitingen vanuit het Rijk wordt zoveel mogelijk gestuurd op lopen en fietsen.
Klopt het, dat op dit moment mensen met een beperking maar zeer beperkt ondersteuning krijgen via Reisassistentie? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Op welke manier wordt de toegankelijkheid van het OV voor mensen met een beperking gewaarborgd? Wanneer komen er aanvullende afspraken binnen het OV protocol zodat het openbaar vervoer voor iedereen toegankelijk blijft?
Zie antwoord vraag 4.
De uitwerking van de digitale ondersteuning van bron- en contactonderzoek. |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat de organisatie Bits of Freedom heeft bedankt voor deelname aan de begeleidingscommissie die de overheid gaat adviseren bij het uitwerken van corona-apps?1
Ja. Overigens had ik niet Bits of Freedom zelf maar de coalitie «Veilig tegen Corona» gepolst of ze bereid waren deel te nemen.
Wat is uw reactie op de kritiek van Bits of Freedom dat fundamentele vragen over de doelstelling nog onbeantwoord zijn?
In mijn brief van 20 mei 2020 heb ik aangegeven dat het Programma van Eisen van de GGD aan mij is aangeboden en door mij gepubliceerd.
Wat is uw reactie op de kritiek van Bits of Freedom dat het kabinet weinig heeft gedaan met de punten die werden aangedragen door het initiatief «Veilig tegen Corona»?
In mijn brief van 15 april 2020 heb ik reeds aangegeven dat er uitgangspunten zijn die niet ter discussie staan en die ondermeer door de coalitie «veiligtegencorona.nl» en een grote coalitie van wetenschappers zijn ingebracht. Deze uitgangspunten zijn gedurende de gehele ontwikkeling van CoronaMelder blijven staan.
Klopt het dat het door de GGD opgestelde programma van eisen voor digitale ondersteuning niet openbaar is? Wanneer heeft de GGD dat programma van eisen afgerond? Bent u bereid om dit programma van eisen met de Kamer te delen?
Nee, dit klopt niet. Het programma is op 19 mei 2020 aan mij aangeboden en op die dag door mij gepubliceerd.
Klopt het dat het kabinet al had besloten om in te zetten op een corona-app die gebruik zal maken van bluetooth- technologie? Op basis waarvan is dat besluit genomen? Hoe verhoudt dit besluit zich tot de twijfels over de geschiktheid van bluetooth-technologie die zijn geuit door verschillende experts tijdens het rondetafelgesprek Corona-app van 22 april jl. in de Tweede Kamer?2
Nee, dit klopt niet. De verwachting is dat anonieme digitale contactopsporing kan bijdragen aan het bestrijden van Covid19. Hiervoor moet eerdere nabijheid kunnen worden vastgesteld ten opzichte van een besmet persoon. Bepalend hierbij is niet of de precieze afstand kan worden gemeten, maar of nabijheid voldoende kan worden vastgesteld om epidemiologisch van waarde te zijn. Na onderzoek is gebleken dat het Apple en Google framework – dat is gebaseerd op Bluetooth – hiervoor geschikt is. Zie ook mijn brief van 17 augustus 2020.
Zijn andere alternatieven voor digitale ondersteuning van contactonderzoek, zoals het gebruik van tokens met UltraWideBand technologie, of apps die zijn gebaseerd op het scannen van QR-codes, onderzocht? Zo ja, wat was de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om alternatieven voor een app op bluetooth-basis alsnog nadrukkelijk te onderzoeken?
In eerste instantie is gekeken naar bluetooth-technologie vanuit de aansluiting op het Apple en Google framework (zie hierboven bij antwoord 5). Dit framework bleek goed aan te passen op de wensen en eisen ten aan zien van de app.
Op welke wijze is de groep van zes externe experts samengesteld die de overheid helpt bij de daadwerkelijke ontwikkeling van de corona-app? Deelt u de mening van Bits of Freedom dat deze groep weinig divers is?
Per fase is bekeken welke expertise nodig is in de ontwikkeling. Deze expertise is ingevuld met kennis van binnen en buiten de overheid waarbij is gekeken naar de «best and brightest» die tijdens de appathon al meekeken en middels de open source community reeds een bijdrage leverden. De groep experts is gedurende het traject in diversiteit van expertise verder toegenomen en ook weer afgebouwd als de specifieke expertise niet meer nodig was. Op het hoogtepunt van de ontwikkeling telde het bouwteam circa 50 leden.
Op welke wijze wordt de begeleidingscommissie samengesteld? Hoe groot zal de commissie worden en welke disciplines zullen erin vertegenwoordigd zijn?
Zie mijn brief van 20 mei 2020.
De ramp die biomassa heet |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «De ecologische ramp achter biomassa – Hoe in Estland de biodiversiteit wordt geofferd op het altaar van ons klimaatbeleid»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er ten behoeve van uw eigen klimaatwaanzin in onder andere Estland bossen compleet worden kaalgekapt om vervolgens in Nederlandse biomassacentrales te verbranden? Doet het u wat of vindt u het allemaal wel prima?
Ik herken het beeld niet dat hele bossen gekapt worden voor de productie van houtpellets die in Nederland worden gebruikt. Alle houtpellets die in Nederland met subsidie worden gebruikt, moeten voldoen aan strenge duurzaamheidscriteria. Bedrijven worden gecontroleerd of zij de duurzaamheidscriteria ook naleven. Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat er in Nederland biomassa met subsidie gebruikt wordt die niet aan de duurzaamheidscriteria voldoet.
Wanneer gaat u – samen met het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) dat onlangs nog een wegkijkend rapport over biomassa publiceerde – naar bijvoorbeeld Estland om daar te aanschouwen welke vernietigende gevolgen uw klimaathysterie heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het doel van klimaatbeleid, waaronder biomassa, nog altijd CO2-reductie is? Hoe kunt u dan fanatiek voorstander van biomassa zijn, waarbij netto méér CO2 uit de schoorsteen komt dan bij kolen en gas?2 Deelt u de conclusie dat uw klimaatbeleid van tegenstrijdigheden aan elkaar hangt?
Biomassa kan klimaatneutraal zijn als concept van een kringloop waar in de groeifase CO2 uit de lucht wordt opgenomen, waarna diezelfde hoeveelheid CO2 weer vrijkomt bij de energieopwekking. Het uitgangspunt van het kabinet is dat alleen duurzame biomassa werkelijk bijdraagt aan het tegengaan van klimaatverandering.
Hoe kunt u, met uw volle verstand, het vernietigen en verbranden van bossen «duurzaam» en «klimaatneutraal» noemen? Deelt u de conclusie dat biomassa en de rest van de klimaatgekte één grote rampzalige, geldverslindende farce is?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunt u het in ’s hemelsnaam een goed idee vinden om de komende jaren maar liefst 14 miljard euro aan subsidies beschikbaar te stellen voor de waanzin die biomassa heet? Deelt u de conclusie dat deze klimaatsubsidies de «houtkoorts» juist hebben aangewakkerd?
Nee, ik deel deze conclusie niet. De subsidies zorgen er juist voor dat houtstromen die voorheen achterbleven in het bos, en bij verrotting tot CO2-uitstoot leidden, nu nuttig benut worden.
Hoe kan het dat het kabinet enerzijds, vanwege een niet-bestaand stikstofprobleem, miljarden beschikbaar stelt voor «natuurherstel en -behoud», terwijl datzelfde kabinet elders ter wereld met vele miljarden bossen compleet laat kaalkappen omdat dat goed zou zijn voor het klimaat?
Het is van groot belang dat er in Nederland en wereldwijd meer bos kan groeien. Dat is nodig voor de biodiversiteit, natuurbehoud en het tegengaan van klimaatverandering. Dat kan samengaan met het gebruik van houtige biomassa voor energietoepassingen en de circulaire economie, zolang er sprake is van duurzame biomassa en ingezet wordt op zo beperkt en hoogwaardig mogelijk gebruik. Daar richt het kabinet zich op.
Deelt u de mening dat de klimaatellende met de dag weerzinwekkender en geldverslindender wordt? Bent u ertoe bereid onmiddellijk volledig te stoppen met biomassa en elke andere vorm van klimaatbeleid en hier geen cent meer aan uit te geven?
Nee, ik deel deze mening niet en ik ben hier niet toe bereid.
Het bericht ‘Koning krijgt ten onrechte subsidie voor het Loo’ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Koning krijgt ten onrechte subsidie voor het Loo»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de Kamer niet eerder over deze details is geïnformeerd?
De subsidie is opgenomen op de begroting van LNV, die jaarlijks door de Tweede Kamer wordt behandeld. De Kamer is hier ook over geïnformeerd bij brief in reactie op de motie Arissen (Kamerstuk 33 576, nr. 133) en bij de begrotingsbehandelingen van Begrotingshoofdstuk I en Algemene Zaken op 19 december 2017, 10 oktober 2018 en op 16 oktober 2019.
Kunt u bevestigen dat de Koning wordt vrijgesteld van bepaalde subsidievoorwaarden – zoals gemeld in de berichtgeving –, die voor anderen wel gelden?
De subsidie zoals deze aan het Kroondomein wordt verleend, is specifiek. Om dezelfde vergoedingen te hanteren is ervoor gekozen om de Subsidieverordening Natuur en Landschap 2016 Gelderland zo veel mogelijk naar analogie toe te passen. In vergelijking met deze SVNL 2016 Gelderland, is er voor gekozen om de maximale oppervlakte van 1 hectare ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer, niet van toepassing te verklaren op deze subsidie.
Bent u bereid alsnog opheldering te verschaffen aan de Kamer over de precieze afspraken rondom de subsidies voor het Kroondomein alsmede de redenen voor de afwijkingen van de «model-voorwaarden»?
De precieze afspraken kunt u vinden in de meegestuurde subsidiebeschikking2. Voor een uitgebreidere motivatie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 en 4 van de Kamervragen gesteld door het lid Wassenberg, die eerder in deze brief beantwoord zijn.
Bent u bereid de subsidiebeschikking met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb de subsidiebeschikking als bijlage bij deze brief opgenomen.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraken van onder andere emeritus-hoogleraar notarieel recht Martin Jan van Mourik dat deze afwijkingen c.q. constructie onvoldoende juridische basis heeft en zorgt voor ongelijke behandeling?
De subsidie is rechtmatig en zorgvuldig verstrekt. Graag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van de vragen die gesteld zijn door het lid Wassenberg.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden over het verloop van de juridische procedure die door Stichting De Faunabescherming is gestart om de subsidiebeschikking aan te vechten?2
Ja. Over de uitkomst hiervan zal ik u informeren.
Kunt u herbevestigen dat een eventuele verlenging dan wel nieuwe verlening van subsidie voor het onderhoud en beheer van Het Loo eerst aan de Kamer voorgelegd wordt, zodat deze in de gelegenheid wordt gesteld zich over de voorwaarden uit te spreken alvorens deze opnieuw worden vastgesteld?
De huidige subsidie loopt door tot en met 31 december 2021. Mocht er sprake zijn van een nieuwe aanvraag, dan zal ik de Kamer voorafgaande aan de eventuele toekenning van een nieuwe subsidie informeren.
Het beoordelingskader voor LVS-instrumenten van de Expertgroep toetsen PO |
|
Michel Rog (CDA), Paul van Meenen (D66), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het beoordelingskader voor leerlingvolgsysteem (LVS) -instrumenten van de Expertgroep toetsen PO?1
Ja.
Kunt u toelichten waar de Expertgroep de stelling op baseert dat onder de verplichte normering van toetsen ook observatie-instrumenten zouden vallen, terwijl de huidige wet enkel een grondslag biedt voor het hanteren van regels voor toetsen en leerlingvolgsystemen? Deelt u de mening dat het schrappen van kleutertoetsen geen vrijbrief is om dan maar eisen te gaan stellen aan observatie-instrumenten?
De Expertgroep Toetsen PO toetst de inhoudelijke validiteit, betrouwbaarheid en deugdelijke normering van alle LVS-instrumenten. Dit zijn instrumenten met als doel om de vorderingen in de kennis en vaardigheden op het niveau van de leerling, de groep en de school te volgen. Dit kunnen schoolse toetsen zijn, maar ook observatie-instrumenten vallen hieronder. De wettelijke basis hiervoor ligt in artikel 8, zesde en zevende lid, Wet op het Primair Onderwijs. Alle instrumenten die de groei van een leerling in kaart brengen, moeten worden beoordeeld door de Expertgroep Toetsen PO. Het beoordelingskader van LVS-instrumenten van de Expertgroep geldt enkel voor LVS-instrumenten. Wanneer een observatie-instrument de groei van leerlingen niet in kaart brengt, kijkt de Expertgroep Toetsen PO niet naar de kwaliteit van het instrument. Scholen zijn niet verplicht om observatie-instrumenten voor kleuters te gebruiken, maar indien zij de groei van kleuters in kaart brengen in het LVS mag dit enkel met een door de Expertgroep Toetsen PO erkend instrument.
In mijn brief aan Uw Kamer van 6 juli 2018 schreef ik verder dat in het Regeerakkoord is afgesproken dat scholen binnen het LVS voor kleuters geen gebruik meer kunnen maken van schoolse LVS-toetsen. Ik schreef hier ook dat er wel ruimte blijft voor het gebruik van observatie-instrumenten binnen het LVS voor kleuters.2
Hoe is de opvatting van de Expertgroep, dat scholen gebruik zouden moeten maken van goedgekeurde observatie-instrumenten, te rijmen met het gegeven dat momenteel niet eens een duidelijk kenbaar en onderscheidend kader voor goedkeuring van deze instrumenten beschikbaar is? Hoe is uitwerking gegeven aan uw aankondiging dat de Expertgroep met aanbieders zou gaan overleggen over de beoordelingscriteria?2 Op welke wijze worden scholen en aanbieders een duidelijk verhaal en eerlijke kansen geboden?
Scholen zijn niet verplicht om observatie-instrumenten af te nemen bij kleuters, maar indien zij de groei van kleuters in kaart brengen in het LVS mag dit enkel met een door de Expertgroep Toetsen PO erkend instrument. De eisen voor goedkeuring van instrumenten verbonden aan het LVS staan beschreven in het «Beoordelingskader LVS-instrumenten» van de Expertgroep Toetsen PO. Daarnaast vindt overleg plaats tussen de Expertgroep en een toetsaanbieder indien de toetsaanbieder voornemens is een volginstrument voor kleuters te ontwikkelen. De eisen beschreven in het beoordelingskader van de Expertgroep zijn transparant en gelden voor alle aanbieders op een gelijke manier. Het beoordelingskader LVS-instrumenten is geschikt voor de beoordeling van alle LVS-instrumenten. Daarnaast kan dit worden bijgesteld als blijkt dat dit nodig is om aspecten als normering, betrouwbaarheid en validiteit voor specifieke instrumenten goed te kunnen beoordelen.
Deelt de u de opvatting dat het onwenselijk is dat de criteria voor beoordeling van (kleuter)toetsen min of meer ongewijzigd worden toegepast op instrumenten, gelet op de erkenning in uw brief dat de bezwaren tegen de kleutertoets zich in belangrijke mate ook richten tegen de normering ervan?
Voor het in kaart brengen van groei geldt voor kleuters hetzelfde als voor andere leerlingen in het basisonderwijs: een leerkracht wil op basis van de prestaties op een instrument bepalen of een leerling goed op weg is om gestelde doelen te behalen. Om de groei van een kleuter in kaart te brengen is het nodig om deze groei te duiden ten opzichte van een vaststaande meetlat. Hierbij is een normgroep van afdoende grootte nodig. Dit hoeft geen landelijk gemiddelde te zijn. In mijn brief beschrijf ik dat ik bezwaar heb tegen het indelen van kleuters in een bepaalde niveaugroep, op basis van een vergelijking van de prestaties van individuele kleuters met een landelijk gemiddelde. Dit doet namelijk geen recht aan het feit dat kleuters zich sprongsgewijs ontwikkelen. Dit alles laat onverlet dat ook observatieinstrumenten moeten voldoen aan eisen van betrouwbaarheid en validiteit.
Kunt u aangeven waarom de strekking van het aanhangige wetsvoorstel, dat de verplichting schrapt om genormeerde toetsen te gebruiken, verheldering zou behoeven?3 Kunt u bevestigen dat in ieder geval klip en klaar is dat op grond van het wetsvoorstel geen genormeerde toetsen verplicht zijn en dat scholen die observatiemiddelen mogen kiezen, die het beste zijn voor de leerlingen?
Zowel leden van de fractie van de ChristenUnie als leden van de SGP-fractie in de Eerste Kamer hebben vragen gesteld over het amendement-Bisschop c.s. bij het wetsvoorstel actualisering deugdelijkheidseisen in het funderend onderwijs. Zoals ik ook gedurende het debat over dit wetsvoorstel aangaf, maak ik mij zorgen over het effect van de onderdelen van het amendement die zich richten op het schrappen van de referentieniveaus in de LVS-instrumenten en het vervallen van de beoordeling van de LVS-toetsen op de onderwijskwaliteit door een onafhankelijke commissie. Ook schrapt het amendement de grondslag om bij AMvB nadere regels te stellen over toetsen in het LVS, zoals nu gebeurt in het Toetsbesluit PO. Op 6 juli 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat in deze AMvB de eisen voor het toetsen van kleuters worden aangescherpt. In deze brief heb ik ook aangegeven dat dit zal worden meegenomen in de wijziging van wet- en regelgeving die voortvloeit uit de evaluatie van de Wet eindtoetsing po. Het nieuwe wetsvoorstel doorstroomtoetsen po hoop ik nog dit jaar met uw Kamer te bespreken. Ik vind het belangrijk om alle consequenties van het amendement-Bisschop c.s. goed in beeld te hebben voordat de regering dit onderdeel eventueel in werking laat treden. Door de grondslag voor een AMvB volledig te schrappen is het bijvoorbeeld niet langer mogelijk om erkende observatie-instrumenten voor kleuters die voldoen aan alle eisen op te nemen als toets uit het LVS. Ik vraag de inspectie daarom een uitvoeringstoets uit te voeren op het amendement, zoals ook bij reguliere wetstrajecten gebruikelijk is. Ik wil benadrukken dat het niet gepast is om vooruit te lopen op wetgeving waarover parlementair nog gestemd wordt. De wetgeving wordt dus niet vooruitlopend op deze stemming opgeschort.
Onderkent u dat scholen die keuzes moeten maken voor komende schooljaren, snel behoefte hebben aan duidelijkheid over de wettelijke kaders en dat het met het oog daarop niet toereikend is om in de communicatie te volstaan met plannen voor 2022? Zo ja, bent u bereid in de communicatie van uw ministerie en de Inspectie van het Onderwijs duidelijk op te nemen dat scholen de komende jaren geen verplichtingen hebben tot het gebruik van goedgekeurde instrumenten en bent u bereid hierover contact op te nemen met de Expertgroep en de betrokken sectororganisaties?
De tekst op rijksoverheid.nl is in lijn met de nu geldende wetgeving. Deze wordt aangepast als de nog lopende wetstrajecten zijn afgerond. De informatie wordt niet aangepast vooruitlopend op de nog aan te passen wetgeving waarover parlementair nog gestemd wordt. Daarnaast is op de website van de Expertgroep Toetsen PO een pagina met veel gestelde vragen over de kleutertoetsen opgenomen.
De financiering van ziekenhuizen en over het bericht ‘NVZ: ‘VWS laat ziekenhuizen en verzekeraars vrij worstelen over geld’ |
|
Corinne Ellemeet (GL), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat uit een peiling van de NVZ blijkt dat afgelopen maanden de zorgomzet van ziekenhuizen met gemiddeld 47% is afgenomen, hetgeen neerkomt op een reductie van circa € 700 mln. per maand?1
Ja.
Deelt u de mening dat in deze bijzondere tijd, waarin zorgverleners in allerlei opzichten een cruciale rol spelen, ziekenhuizen niet financieel de dupe mogen zijn van het covidvirus? Zo ja, hoe gaat u als stelselverantwoordelijke er zorg voor dragen dat ziekenhuizen volledig worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat het van belang is dat er goede zorg kan worden geleverd, nu en in de toekomst. Zorgverzekeraars hebben in maart en april2 al aangegeven financieel comfort te willen bieden als de omzet terugvalt, de meerkosten als gevolg van COVID-19 te vergoeden en aanbieders (sneller) te bevoorschotten om liquiditeitsproblemen te voorkomen.
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft op 1 mei 2020 een generieke regeling vastgesteld voor de continuïteitsbijdrage aan zorgaanbieders met een jaarlijkse omzet tot 10 miljoen euro. De continuïteitsbijdrage is gebaseerd op de normale omzet die zorgverzekeraars zouden vergoeden uit de basisverzekering en aanvullende verzekeringen. Van de omzet die is weggevallen krijgen zorgaanbieders een percentage vergoed. De zorgverzekeraars hebben, met steun van onafhankelijke partij Gupta Strategists, een percentage per sector vastgesteld. Voor de meeste zorgaanbieders ligt dit percentage tussen de 75% en 87% (van die omzet die is weggevallen). Vanaf 15 mei 2020 kunnen zorgaanbieders een continuïteitsbijdrage aanvragen. Na aanvraag wordt de bijdrage in de regel binnen 5 tot 10 werkdagen door de zorgverzekeraar overgemaakt aan de aanvragende zorgaanbieder. Deze bijdrage zal op een later moment nog wel verrekend worden met inhaalzorg, en het vaststellen van de definitieve bijdrage zal dus nog wel vele maanden duren.
Met zorgaanbieders met een jaarlijkse omzet boven de 10 miljoen euro, zoals de ziekenhuizen, zullen zorgverzekeraars met zorgaanbieders specifieke afspraken maken voor de continuïteitsbijdrage. ZN, NVZ en NFU zijn met elkaar in gesprek, met als streven om rond 1 juli een regeling gereed te hebben. Tot dat moment kunnen zorgaanbieders een vooruitbetaling van hun zorgverzekeraar krijgen.
Om de declaratie van continuïteitsbijdragen en meerkosten corona mogelijk te maken, ook voor de medisch specialistische zorg, heb ik een aanwijzing gegeven aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), waarop de NZa prestatiebeschrijvingen heeft vastgesteld voor de continuïteitsbijdrage en de meerkosten corona.
Zorgaanbieders kunnen net als andere ondernemers ook gebruik maken van de Rijksregelingen, als zij aan de voorwaarden van de betreffende regelingen voldoen. Belangrijk hierbij is wel dat de financiële afspraken met zorginkopers voorliggend zijn aan de Rijksregelingen, hetgeen betekent dat zorgaanbieders worden geacht zich in eerste instantie te wenden tot deze zorginkopers en met hen te bezien of zij financiële ondersteuning kunnen krijgen.
Wanneer krijgen zorgaanbieders zekerheid over de financiële afwikkeling?
Zie antwoord vraag 2.
Wat voor impact heeft de coronacrisis op de geraamde volumeontwikkeling?
De impact van de coronacrisis op de geraamde volumeontwikkeling is nog niet te bepalen. Ziekenhuizen en andere zorgaanbieders hebben enerzijds te maken gehad met veel zorg voor coronapatiënten die zij van tevoren logischerwijs niet hadden geprognosticeerd, anderzijds hebben zij – zeker in het begin van de coronacrisis – veel reguliere zorg zien wegvallen. Zorgaanbieders hebben hun best gedaan om ook reguliere zorg zoveel mogelijk te blijven leveren, al dan niet met innovatieve en inventieve oplossingen. Uitgestelde zorg zal voor een deel op een later moment alsnog worden ingehaald, maar dat zal niet voor alle uitgestelde zorg van toepassing zijn. Bovendien zijn er grenzen aan de mogelijkheid om inhaalzorg te realiseren, bijvoorbeeld door de bestaande capaciteit in het zorgaanbod en/of restricties die zorgaanbieders ook de komende tijd in acht moeten nemen als gevolg van de coronacrisis. Het is daarom heel moeilijk om nu al te zeggen wat per saldo het effect op het volume van de zorg zal zijn.
Kunt u garanderen dat geen enkel ziekenhuis faillissement hoeft aan te vragen vanwege gederfde inkomsten nu en in de nabije toekomst?
Met de continuïteitsbijdrage en meerkostenregeling is er sprake van compensatie, waardoor ziekenhuizen niet vanwege de coronacrisis in financiële problemen hoeven te komen. Hiermee wordt de toegankelijkheid van zorg voor korte en langere termijn geborgd. De NZa houdt toezicht op de uitvoering van de zorgplicht door zorgverzekeraars, ook tijdens deze coronacrisis. Zie ook de beantwoording van vraag 2 en 3.
Kunt u zich voorstellen dat sommige zorgverzekeraars harder getroffen worden dan anderen door de coronacrisis? Kunt u kwantificeren wat het verwachte effect is van de coronacrisis op de risicoverevening onder zorgverzekeraars?
Ja, dat kan ik mij zeker voorstellen. Het is echter nog niet bekend wat de totale financiële gevolgen zijn, en dus ook niet wat de gevolgen zijn voor individuele verzekeraars. Ik ben op dit moment samen met ZN, Zorginstituut Nederland en NZa in beeld aan het brengen wat de gevolgen zijn, zowel voor de reguliere zorg als voor coronakosten. Ik ben in overleg met zorgverzekeraars om te kijken wat het effect is op de risicoverevening. Ik verwacht u in juni een brief te sturen over de risicoverevening 2021. Mogelijke aanpassingen in het model vanwege COVID-19 worden in de komende maanden in beeld gebracht. Ik verwacht daar in september, als ik het model voor 2021 vaststel, duidelijkheid over te geven.
Ziet u in de huidige omstandigheden ook reden voor structurele aanpassingen van het zorgstelsel?
Bij de behandeling van de begroting van VWS voor 2020 op 30 en 31 oktober 2019 heb ik een Contourennota aangekondigd. Daarbij heb ik aangegeven dat ik de Tweede Kamer voor de zomer van 2020 via de Contourennota zal informeren over mogelijke aanpassingen van het zorgstelsel, waarbij ook een vraag is hoe wij omgaan met (regionale) samenwerking tussen aanbieders en inkopers ten aanzien van domeinoverstijgende vraagstukken. Wegens de coronacrisis is de Contourennota uitgesteld tot het najaar. Daarin zal ook worden ingegaan op de huidige omstandigheden: welke lessen de Coronacrisis ons leert.
Overweegt u, of heeft u overwogen, om de zorg volledig (al dan niet tijdelijk) te financieren op basis van de omzetcijfers van 2019? Zo ja, wat zijn uw afwegingen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op de vragen 2 en 3 hebben zorgverzekeraars eerder al aangekondigd financieel comfort te willen bieden bij omzetdaling, de meerkosten te vergoeden en aanbieders (sneller) te bevoorschotten om liquiditeitsproblemen te voorkomen. De invulling van de continuïteitsbijdrage wordt vormgegeven door zorgverzekeraars en besproken met aanbieders. Voor mij is van belang dat de continuïteit van zorg wordt geborgd, en ik ben daarom in nauw contact met zorgverzekeraars en zorgaanbieders over nadere afspraken.
Voor de instellingen met een omzet kleiner dat 10 miljoen euro per jaar is er vorige maand een generieke invulling van de regeling opgesteld waarbij is gekozen voor een basis in 2020. Aan de invulling van de regeling voor grotere zorgaanbieders wordt momenteel hard gewerkt.
Het besluit om de ILT te verzoeken tot handhaving Verordening (EG) 261/2004 passagiersrechten luchtvaart. |
|
Jan Paternotte (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «KLM volgt Brussel: biedt groep klanten weer geld terug» en «De Europese Commissie overweegt wel degelijk procedures om vouchers»?1
Ja.
Klopt het dat het in Nederland mogelijk blijft voor luchtvaartmaatschappijen om ervoor te kiezen om geen geld terug te geven, wanneer een geboekt ticket vanwege de coronacrisis niet kan worden gebruikt? Zo ja, kunt u toelichten hoe zich dit volgens u verhoudt tot de uitspraak van de Europese Commissie dat het verplichten van consumenten om een voucher te accepteren in strijd is – en blijft – met de Europese wet- en regelgeving?
Nee, op 14 mei jl. heb ik uw Kamer laten weten dat ik de aanwijzing aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) inzake de handhaving op luchtvaartvouchers intrek (Kamerstuk 31 936, nr. 740). Daarmee gaat de ILT de Verordening (EG) 261/2004 weer handhaven. Overigens veranderde deze aanwijzing niet het recht op terugbetaling en had de aanwijzing een tijdelijk karakter.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat de aanbeveling van de Europese Commissie ertoe strekt dat klanten recht hebben op teruggave bij álle tickets van vluchten die geannuleerd zijn sinds de aanwijzing aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) om niet te handhaven, tenzij die klanten actief hebben aangegeven de voucher als alternatief te accepteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, mits Verordening (EG) nr. 261/2004 van toepassing is.
Heeft uw besluit om de aanwijzing richting ILT in te trekken mogelijk directe gevolgen voor de liquiditeitspositie van luchtvaartmaatschappijen?
Zoals eerder gemeld aan uw Kamer (Kamerstuk 31 936, nr. 740) heb ik met de aanwijzing beoogd om de druk op de liquiditeitspositie van luchtvaartmaatschappijen te verminderen en in het bijzonder om faillissementen te helpen voorkomen. Wat de directe gevolgen van de intrekking zullen zijn voor de liquiditeitspositie valt op dit moment nog niet te overzien en zal ook per luchtvaartmaatschappij verschillen. Wel blijf ik iedereen die het zich financieel kan permitteren, oproepen om vouchers te accepteren.
Wat gaat u doen om consumenten die reeds een voucher hebben geaccepteerd te beschermen tegen liquiditeitsproblemen of een faillissement van een luchtvaartmaatschappij?
Nederland heeft meermaals bij de Europese Commissie gepleit voor een Europese garantie op vouchers. Deze boodschap heb ik herhaald tijdens de informele videoconferentie voor EU Transportministers op 4 juni jl. Ik heb bij de Commissie aangegeven graag met hen hierover in gesprek te gaan.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat met uw besluit en de aangekondigde mogelijke inbreukprocedure tegen Nederland door de Europese Commissie hierover nog meer urgentie is ontstaan om over de toelaatbaarheid van luchtvaartvouchers zo spoedig mogelijk duidelijkheid te verschaffen? Indien u deze mening deelt, bent u bereid om hier op korte termijn actie op te ondernemen?
Met de beantwoording van 11 juni jl. op eerdere Kamervragen van de leden Paternotte en Schonis (D66) over het uitreiken van «coronavouchers» door reisorganisaties (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3115) en ook met mijn brief van 11 juni jl. over handhaving van Verordening (EG) nr. 261/2004 in relatie tot vouchers in de luchtvaart (Kamerstuk 31 936, nr. 783) heb ik meer duidelijkheid verschaft.
Kunt u toelichten hoe u dit onderwerp in de Europese Unie al heeft aangekaart en wat de resultaten hiervan tot nu toe waren?
Zie antwoord 5.
Kunt u toelichten of en op welke manier uw huidige aanwijzing aan de ILT voorkomt dat consumenten alsnog een jaar op hun geld moeten wachten?
Op 14 mei jl. heb ik uw Kamer laten weten dat ik de aanwijzing aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) inzake de handhaving op luchtvaartvouchers intrek (Kamerstuk 31 936, nr. 740). De ILT handhaaft Verordening (EG) nr. 261/2004.
De ILT ziet er in Nederland op toe dat luchtvaartmaatschappijen zich houden aan de Europese regels op het gebied van passagiersrechten. Als luchtvaartmaatschappijen stelselmatig onvoldoende actie ondernemen, zal de ILT handhavend optreden. Daarbij kunnen bestuursrechtelijke sancties worden ingezet zoals het opleggen van een last onder dwangsom.
De civiele rechter heeft de bevoegdheid om te oordelen over individuele claims.
Wordt door de ILT ook toezicht gehouden en gehandhaafd op de wettelijke betalingstermijn die de Europese Commissie voorschrijft?
De ILT kan niet afdwingen dat luchtvaartmaatschappijen in individuele gevallen tot terugbetaling binnen de wettelijke termijn overgaan, maar betrekt de meldingen van passagiers bij de handhaving op het stelselmatig overtreden van de verordening door luchtvaartmaatschappijen.
De Kamer wordt half juli geïnformeerd over de handhaving door de ILT inzake de luchtvaartvouchers, zoals toegezegd tijdens het notaoverleg luchtvaart en corona op 18 juni.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het afleggen van examens in het buitenland. |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de Wereldschool die leerlingen in het buitenland ondersteunt bij het doen van Nederlandse examens?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel leerlingen zich bij DUO hebben ingeschreven voor het doen van staatsexamen dit schooljaar?
Er hebben zich in totaal 8.696 kandidaten ingeschreven. Hiervan zijn er 4.282 individuele kandidaten en zijn er 4.414 kandidaten uit het voortgezet speciaal onderwijs.
Wat zijn de gevolgen voor deze leerlingen nu het centraal schriftelijk examen, een van de verplichte onderdelen van het staatsexamen naast het college-examen, vanwege COVID-19 dit schooljaar niet doorgaat?
Vanwege het vervallen van het centraal schriftelijk examen in dit schooljaar bestaat het staatsexamen alleen uit het college-examen. Dit college-examen bestaat uit mondelinge of praktische examens, voor een aantal vakken aangevuld met een schriftelijk college-examen. Deze examens worden in Europees Nederland afgenomen, met uitzondering van de college-examens die normaliter op de staatsexamenlocatie Bonaire worden afgenomen.
Hoe verhoudt de eis van de mondelinge afname van het college-examen in Nederland zich met de huidige reisbeperkingen tussen landen in de wereld, zowel in Europa als wereldwijd? In hoeverre is het realistisch dat leerlingen in juli of augustus de mogelijkheid hebben om vanuit hun land van verblijf te reizen naar Nederland? Wilt u daarbij het feit meenemen dat sommige werkgevers van ouders strikte reisbeperkingen hebben opgelegd aan hun personeel waardoor het de facto ook heel lastig is voor gezinsleden om te reizen?
Het coronavirus heeft een grote impact in zowel Europa als daarbuiten, waaronder op reisbewegingen. Dat brengt onzekerheid met zich mee over de vraag of het mogelijk is om op tijd in Nederland of Bonaire te zijn om staatsexamens af te leggen. Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) is zich hier goed van bewust en houdt hier rekening mee. Voor de groep staatsexamenkandidaten die zich in het buitenland bevindt en niet op korte termijn naar Nederland kan komen, geldt in eerste instantie dat zij uitstel kunnen aanvragen en later met hun examens kunnen starten. De afnameperiode van het staatsexamen beslaat een aantal maanden en er kan gebruik gemaakt worden van de tijd die er is. In een deel van de gevallen zal dit voldoende ruimte geven om alsnog af te kunnen reizen en aan het examen deel te nemen. In die gevallen waar voortdurende en zware reisrestricties of de slechte gezondheid van een staatsexamenkandidaat de reis naar Nederland belemmeren, gaat het CvTE op zoek naar een passende oplossing om de examinering door te laten gaan.
Voor de groep staatsexamenkandidaten die examens af zouden leggen op de staatsexamenlocatie Bonaire heeft het CvTE besloten om vanwege de omstandigheden, waaronder de aanhoudende onzekerheid over de hervatting van het vliegverkeer in het Caribisch gebied, de fysieke examenafname te vervangen door digitale afnames. Dit is een noodmaatregel die wordt genomen omdat het CvTE op dit moment geen andere manier ziet om deze groep het staatsexamen af te laten leggen, ook al is dit geen ideale oplossing. Deze vervangende manier van examineren zal het nodige vragen van staatsexamenkandidaten en van examinatoren. Het CvTE heeft daarom een beroep gedaan op scholen op de afzonderlijke eilanden om hierbij ondersteuning te verlenen. Die hebben aangegeven hiertoe bereid te zijn. In de komende maand wordt er samengewerkt aan het voorbereiden van deze afnames.
Onder welke voorwaarden is het mogelijk om het examen op een Nederlandse ambassade af te leggen, zoals op de website van de Wereldschool wordt aangegeven?
Het organiseren van examenafnames op Nederlandse ambassades is geen taak van de Nederlandse overheid. Het staatsexamen wordt in Europees Nederland of Bonaire afgenomen. In uitzonderlijke gevallen kan het CvTE toestaan dat een (deel van het) staatsexamen in het buitenland wordt afgenomen, bijvoorbeeld via een digitale afname. De beoordeling hiervan ligt bij het CvTE. Zoals ik aangeef in het antwoord op vraag 4 gaat het CvTE op zoek naar een passende oplossing om de examinering door te laten gaan in de gevallen waar het staatsexamenkandidaten niet lukt om op tijd op een staatsexamenlocatie te geraken.
Bent u bereid om voor alle kinderen die dit schooljaar examen doen in het buitenland mogelijk te maken dat zij het college-examen kunnen afleggen op de Nederlandse ambassade in hun land van verblijf of een andere mogelijkheid indien reizen naar de ambassade niet mogelijk is, waarbij uiteraard bepaalde waarborgen ten aanzien van omgang met de examens in acht genomen moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit wordt niet generiek mogelijk gemaakt voor alle staatsexamenkandidaten die zich in het buitenland bevinden. Zie ook mijn antwoord op vragen 4 en 5.
Bent u bereid deze vragen op de kortst mogelijke termijn te beantwoorden?
Ja.
Zelfstandigen die net buiten de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) dreigen te vallen |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat als een ondernemer wel omzet heeft gemaakt in het eerste kwartaal en voldoet aan het criterium voor de zelfstandigenaftrek, maar om wat voor reden dan ook (nog) niet was ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (Kvk) op 17 maart 2020, hij of zij geen aanspraak kan maken op de Tozo?
Ja. Een persoon die met zijn onderneming niet staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is naar de definitie van de Tozo geen zelfstandige, omdat deze persoon niet heeft voldaan aan alle wettelijke vereisten voor de uitoefening van een eigen bedrijf of zelfstandig beroep (artikel 1, onderdeel a, van de Tozo). Een ondernemer dient het eigen bedrijf of zelfstandig beroep vanaf een week vóór tot een week ná de start in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van de Koophandel (artikel 20 Handelsregisterwet 2007). Het niet voldoen aan de inschrijvingsverplichting levert een economisch delict op (artikel 1 e.v. van de Wet op de economische delicten).
Hoeveel zelfstandigen zijn er die wel beschikken over een btw-nummer maar nog geen inschrijving hadden bij de KvK op 17 maart 2020?
Het aantal zelfstandigen dat beschikt over een btw-nummer, maar niet over een inschrijving bij de Kamer van Koophandel is mij niet bekend. De normale gang van zaken is eerst een inschrijving in handelsregister van de Kamer van Koophandel, waarna afgifte van een btw-nummer volgt.
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een persoon wel ondernemer voor de omzetbelasting is, maar géén onderneming voor het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Overigens is, anders dan in de vraagstelling blijkens de formulering «nog geen inschrijving» lijkt te worden verondersteld, het beschikken over een btw-nummer geen stap naar inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (zie ook antwoord 3).
Hoeveel zelfstandigen zijn er die wel ingeschreven zijn bij de KvK maar geen btw-nummer hadden op 17 maart 2020?
Het aantal zelfstandigen dat beschikt over een inschrijving bij de Kamer van Koophandel, maar niet over een btw-nummer, kan niet anders dan gering zijn. Een zelfstandige ontvangt binnen twee weken na inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel bericht van de Belastingdienst of de ondernemer ook ondernemer is voor de omzetbelasting. Dit is bij veruit de meeste ondernemers het geval. De ondernemer ontvangt dan een btw-nummer van de Belastingdienst.
Indien een btw-nummer door de Belastingdienst wordt ingetrokken, bijvoorbeeld omdat er langer dan een jaar geen btw is betaald of in rekening is gebracht, wordt in de situatie van een inschrijving in het handelsregister de onderneming in de meeste gevallen tevens door de Kamer van Koophandel uitgeschreven.
Wanneer geldt een verplichting voor het hebben van een btw-nummer?
Zodra iemand een onderneming start en door de Belastingdienst wordt aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting, is een btw-nummer nodig voor het doen van de btw-aangifte en communicatie met de belastingdienst.
Wanneer geldt een verplichting tot inschrijving bij de KvK?
Op grond van de Handelsregisterwet 2007 zijn alle ondernemingen en rechtspersonen in Nederland verplicht zich in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Er is sprake van een onderneming als er sprake is van het zelfstandig leveren van goederen of diensten aan anderen, met de bedoeling om door deelname aan het economisch verkeer winst te maken1.
Wat is de reden dat bij de Tozo-uitkering de inschrijving bij de KvK als voorwaarde is gesteld en niet het hebben van een btw-nummer?
Voor de opzet van de Tozo is voor wat betreft de doelgroep in belangrijke mate aangesloten bij het bestaande Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De voorwaarde van inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel geldt ook voor het recht op bijstand op grond van het Bbz 2004, als onderdeel van de wettelijke vereisten voor de uitoefening van een eigen bedrijf of zelfstandig beroep (artikel 1, onderdeel b, onder 1, van het Bbz 2004). Er is niet overwogen om voor de Tozo af te wijken van deze voorwaarde voor bijstandsverlening aan zelfstandigen op grond van het Bbz 2004.
Kunnen gemeenten bij schrijnende gevallen afwijken van de eis tot inschrijving bij de KvK in de Tozo als iemand wel duidelijk een bedrijf was gestart en beschikte over een btw-nummer?
Een persoon die niet staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel is naar de definitie van de Tozo geen zelfstandige, omdat niet is voldaan aan alle wettelijke vereisten voor de uitoefening van een bedrijf of zelfstandig beroep. Het beschikken over een btw-nummer maakt dat niet anders. Wie niet aan de wettelijke definitie van zelfstandige van de Tozo voldoet, en is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking kan bij een inkomen onder de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm eventueel een beroep doen op bijstand op grond van de Participatiewet.
Alleen als sprake is van «zeer dringende redenen» zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet, kan van de artikelen van de Participatiewet en eventueel van de Tozo worden afgeweken. Een zeer dringende redenen in de zin van artikel 16 van de Participatiewet is alleen aan de orde als vast staat dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Een schrijnende situatie is hiervoor niet voldoende; het zal hierbij moeten gaan om een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
Bent u bekend met het feit dat er zich nu situaties voordoen waarbij al een voorschot door de gemeente is verstrekt, maar deze moet worden terugbetaald? En dat gemeenten hebben gewerkt met informatie van de website van de rijksoverheid, waar op dat moment stond «voldoet aan wettelijke vereisten voor de uitoefening van het eigen bedrijf, waaronder ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel; is vóór 17 maart 2020, 18.45 uur gestart met de onderneming en voldoet aan het urencriterium, d.w.z. minimaal 1.225 uur per jaar werkzaam in het eigen bedrijf of zelfstandig beroep;» als twee losse eisen?
In de brieven van 17 maart2 en 27 maart3 2020 aan de Tweede Kamer zijn de kaders geschetst van de Tozo. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in zijn brief van 31 maart 20204 aan de Tweede Kamer aangegeven dat gemeenten op basis van die contouren al konden beginnen met het verwerken van de aanvragen. Ik ben bij de wettelijke vormgeving van de Tozo niet afgeweken van de eerder geschetste kaders. Een aantal gemeenten is op basis van die geschetste kaders voortvarend gestart met het verstrekken van voorschotten. Eigen aan het verstrekken van voorschotten is dat achteraf kan blijken dat in een aantal gevallen niet aan de wettelijke voorwaarden voor het recht op bijstand is voldaan, en dat het voorschot geheel of gedeeltelijk moet worden terugbetaald.
In de bijlage bij de genoemde brief van 27 maart 2020 is onder andere opgenomen:
«Zelfstandigen dienen te voldoen aan de volgende eisen:
Op de website van de rijksoverheid heeft gestaan:
«Meer specifiek gelden de volgende eisen:
Vanzelfsprekend zijn deze criteria cumulatief, zoals ook uit de gehanteerde formuleringen blijkt.
De bevindingen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) dat containerschepen vaak nog steeds de veiligheidsregels niet naleven |
|
Rutger Schonis (D66), Jan de Graaf (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Containerschepen lappen nog steeds veiligheidsregels aan hun laars»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Kunt u toelichten waarom u ervoor heeft gekozen de inspectierapporten van de controles niet met de Kamer te delen en deze pas vrij te geven na een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur door journalisten?
Ik heb in mijn brief aan uw Kamer2 van 24 mei 2019 gemeld dat de ILT onderzoek aan het doen was naar het sjorren van containers. Daarbij heb ik aangegeven dat ik u het rapport daarvan naar verwachting in het najaar van 2019 zou kunnen aanbieden. Het opstellen van het rapport heeft helaas meer tijd in beslag genomen dan doorgaans het geval is. Ik kon u het rapport niet eerder dan op 14 mei jl. toesturen. Het rapport was niet eerder gereed.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat deze rapporten direct met de Kamer hadden moeten worden gedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat de bevindingen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) onmiddellijk aanleiding zouden moeten zijn om voorzorgsmaatregelen te treffen om ecologisch kwetsbare gebieden zoals de Waddenzee te beschermen? Zo nee, waarom niet? Indien u deze mening deelt, welke voorzorgsmaatregelen bent u bereid om op korte termijn te treffen?
Ik zal de bevindingen uit het ILT-rapport betrekken in mijn beleidsreactie op de uitkomsten van de relevante onderzoeken naar aanleiding van het ongeval met de MSC Zoe, o.a. van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, waarbij ik ook in zal gaan op mogelijke vervolgstappen. Daarbij zal ik ook bezien of het huidige waarschuwingssysteem aangepast zou moeten worden.
Bent u bereid om met uw Duitse collega afspraken te maken om de zuidelijke vaarroute door de Waddenzee voor grote containerschepen in stormachtige omstandigheden preventief te sluiten?
In mijn brief aan uw Kamer3 van 23 januari j.l. ben ik reeds ingegaan op de mogelijkheden voor afsluiting van de zuidelijke vaarroute. Afsluiting van de zuidelijke vaarroute kan niet unilateraal worden opgelegd. Als Nederland deze route of daaraan verbonden voorwaarden wil veranderen, moet daartoe een voorstel worden ingediend bij de IMO in overleg met Duitsland en Denemarken. Ik heb met mijn Duitse collega afgesproken dat we, zo snel mogelijk nadat de verschillende onderzoeksrapporten beschikbaar zijn gekomen, gezamenlijk de conclusies en aanbevelingen daarin bespreken en de mogelijke vervolgstappen met elkaar afstemmen.
Heeft u al gesproken met de International Maritime Organization (IMO) over de potentiële juridische mogelijkheden om deze route te sluiten voor grote containerschepen bij stormachtige omstandigheden?
Ik begrijp de wens om robuuste maatregelen te nemen om een ongeval zoals dat van MSC Zoe te voorkomen. Ik heb de mogelijkheden tot het afsluiten van de zuidelijke route daarom onderzocht, en verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vorige vraag. De conclusies en aanbevelingen van de verschillende onderzoeksrapporten zullen moeten uitwijzen of een traject in IMO in dit verband een mogelijke vervolgstap is.
Kunt u toelichten of de bevindingen van de ILT van invloed zijn op het huidige waarschuwingssysteem van de Kustwacht bij stormachtige omstandigheden, aangezien het ongeluk met de OOCL Rauma liet zien dat de risico’s ook bestaan bij kleinere schepen?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat het waarschuwingssysteem van de Kustwacht worden uitgebreid nu duidelijk is dat zoveel schepen in overtreding zijn van de veiligheidsvoorschriften, waardoor niet uitgesloten kan worden dat een herhaling zal plaatsvinden van de MSC Zoë ramp en het ongeluk met de OOCL Rauma?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Dat heb ik zoveel mogelijk gedaan.
13.000 mbo’ers die geen stageplek of leerbaan hebben |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Hoe gaat u in het mbo een sluitende aanpak voor de beroepspraktijkvorming waarmaken, zoals de Kamer in 2015 de regering heeft verzocht door de motie van het lid Jadnanansing c.s. aan te nemen, nu het tekort aan stageplekken in het mbo is opgelopen tot 13.000?1 2
Op dit moment is er inderdaad een tekort van 13.000 stages en leerbanen, wat uitzonderlijk hoog is en te maken heeft met onder andere de contact-beperkende maatregelen die veel impact hebben op sectoren zoals toerisme, verzorging en horeca. SBB heeft daarom op verzoek van mij en de Minister en Staatssecretaris van SZW een actieplan opgesteld dat er voor moet zorgen dat zoveel mogelijk jongeren en werkenden en werkzoekenden toch een stage of leerbaan kunnen krijgen.3 Er wordt door SBB extra acquisitie gedaan om nieuwe leerbanen en stageplekken te vinden. Hiervoor zijn door het kabinet ook additionele middelen ter beschikking gesteld aan SBB.4 Onderdeel van het actieplan is dat er een goed beeld ontstaat van de studentenaanmeldingen per school, voor zowel opleiding als locatie. Door het regelmatig ophalen van deze informatie ontstaat een nog beter inzicht in waar tekorten aan leerbanen en stages (dreigen te) ontstaan. SBB kan dan proactief en tijdig bijsturen. SBB gaat hier samen met de scholen mee aan de slag. Het meldpunt stage- en leerbanentekorten wordt extra onder de aandacht gebracht van scholen en studenten. Studenten die hun stage of leerbaan verliezen melden zich eerst bij de school om een passende oplossing te vinden. SBB helpt als er een vervangende plek nodig is. Om studenten in staat te stellen hun opleiding af te ronden en niet in de knel te komen als gevolg van het wegvallen van stages en leerbanen, heb ik met de sector afgesproken dat onderwijsteams kunnen beoordelen of leerdoelen en praktijkopdrachten afgerond kunnen worden zonder dat de uren volledig gemaakt worden. Daarbij kan ook gekeken worden naar resultaten uit eerdere stages of naar alternatieve (praktijk-)opdrachten. In formele zin is er zo sprake van een sluitende aanpak. Dat laat onverlet dat vanwege de onzekerheid over de economische ontwikkelingen zich nog steeds knelpunten bij de beroepspraktijkvorming kunnen voordoen.
Vanzelfsprekend houd ik nauw een vinger aan de pols of de genomen maatregelen volstaan.
Kunt u garanderen dat deze mbo’ers, die vooral worden opgeleid voor beroepen in de openbare orde en veiligheid, retail, horeca, luchtvaart en evenementen- en toeristensector, niet de dupe worden van de ontstane situatie, die geheel buiten hun schuld is ontstaan? Zo ja, hoe gaat u dan voorkomen dat de betrokken mbo’ers studievertraging oplopen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de zorg van de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) dat deze stagetekorten een voorbode zijn van toekomstige werkloosheid van de mbo’ers die geen stageplek weten te verwerven? Zo ja, wat gaat u daartegen ondernemen?
Het tekort aan stageplaatsen en leerbanen kan inderdaad een indicatie zijn van knelpunten op de arbeidsmarkt voor schoolverlaters. Het CPB heeft in het rapport «Scenario’s economische gevolgen coronacrisis» (26 maart 2020) aangegeven dat de gevolgen voor onder meer schoolverlaters groot kunnen zijn. Ondanks dat de crisis het voor scholen niet gemakkelijk maakt, wil ik wel het belang benadrukken van dat de omvang van de instroom van opleidingen zo goed mogelijk aansluit bij de toekomstige vraag van de arbeidsmarkt. Scholen hebben daartoe een wettelijke zorgplicht arbeidsmarktperspectief. SBB monitort in hun werkwijze doelmatigheid welke opleidingen een goed arbeidsmarktperspectief bieden en welke niet. Voor het zomerreces zal ik conform toezegging uw Kamer een voortgangsbrief over de kabinetsreactie op het IBO-onderzoek «Jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt» toesturen. Ik zal hierbij ook ingaan op de knelpunten voor schoolverlaters en mogelijke maatregelen.5
Wilt u in overleg treden met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat om gezamenlijk de problematiek die zich nu aftekent, te verhelpen?
In het kabinet is volop overleg over de aanpak van de COVID-19 problematiek. Zo heeft het kabinet onlangs een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over het wegwerken van achterstanden, onder meer door een extra impuls voor SBB voor de aanpak van tekorten aan stages en leerbanen.
Corona onder bewoners azc Sneek |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Besmette bewoners azc Sneek overgeplaatst naar noodopvang Zoutkamp»1 en het bericht «Man uit AZC Sneek slaapt buiten uit angst voor corona»?2
Ja.
Wie heeft het besluit genomen om de bewoners van het asielzoekerscentrum (AZC) Sneek over te plaatsen? Wat was de rol van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en de GGD hierbij?
Naar aanleiding van de testuitslagen is in afstemming tussen GGD Fryslân, Veiligheidsregio Fryslân en het COA besloten om besmette personen, hun gezinsleden en degenen die tot hun wooneenheid behoren over te plaatsen.
Er is voor deze aparte opvang voor besmette bewoners uit Sneek en hun gezinsleden en/of huisgenoten gekozen om de verspreiding van het virus zo snel mogelijk te stoppen. Op de locatie in Sneek is onvoldoende mogelijkheid om deze verschillende groepen gescheiden van elkaar te huisvesten.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van deze overplaatsing?
Vrijwel alle bewoners die in Zoutkamp in quarantaine verbleven, zijn na het aflopen van hun quarantaine periode weer teruggeplaatst naar het AZC in Sneek. Drie bewoners zijn vanaf Zoutkamp op een andere COA locatie geplaatst.
Op welke wijze, op welk moment en door wie zijn de bewoners op de hoogte gebracht van de verhuizing?
Naar aanleiding van de testuitslagen heeft er overleg plaatsgevonden tussen GGD Fryslân, Veiligheidsregio Fryslân en het COA over de te nemen vervolgstappen. Nadat duidelijk was dat de locatie in Zoutkamp daadwerkelijk kon worden ingezet en ingericht als quarantainelocatie zijn de betrokken bewoners zijn door COA medewerkers van de locatie Sneek geïnformeerd over hun verhuizing.
Kent u signalen van onrust onder de bewoners? Zo ja, waar bestaan die uit? Zo nee, wilt u zich op de hoogte laten stellen?
De overplaatsing van een groep bewoners naar de quarantaine locatie in Zoutkamp had vanzelfsprekend grote impact op de bewoners van AZC Sneek. Het COA personeel heeft er alles aan gedaan om de situatie voor de bewoners zo aangenaam mogelijk te maken en zorgen die leefden onder bewoners weg te nemen. Dit laat onverlet dat deze periode voor bewoners en het personeel van COA een bijzondere uitdaging is geweest.
Alle bewoners die zijn overgeplaatst naar Zoutkamp kregen op hun kamer de nodige voorzieningen voor het verblijf in quarantaine; zoals een ijskast, magnetron of oven. Daarnaast ontvingen bewoners fruitpakketten, speelgoed voor de kinderen en spelletjes voor volwassenen. Ook konden bewoners bij het COA personeel aangeven welke boodschappen ze nodig hadden. Bij sommige bewoners leidde deze situatie tot zorgen en medische vragen. De GGD is verschillende keren op de locatie aanwezig geweest om uitleg te geven aan de betrokken bewoners.
Welke beschermingsmaatregelen zijn er getroffen om bewoners en medewerkers tegen verdere verspreiding van het virus te beschermen? Zijn de regels over het gebruik voor iedereen duidelijk? Is er voldoende beschermingsmateriaal beschikbaar?
Het COA heeft verschillende maatregelen getroffen ter voorkoming van verspreiding van het virus. Een duidelijke en doelgerichte informatievoorziening aan bewoners speelt daarbij een zeer belangrijke rol. COA-medewerkers informeren de bewoners over het coronavirus, de maatregelen die het COA treft en wat bewoners zelf kunnen doen om besmetting te voorkomen.
Via «MyCOA», de website speciaal voor asielzoekers, zijn bewoners in meerdere talen geïnformeerd over het coronavirus. In de AZC’s hangen posters en tevens worden flyers verspreid over het coronavirus en hygiënemaatregelen. Om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen, volgen medewerkers de algemene richtlijn «houd anderhalve meter afstand» en heeft het COA de infobalies voorzien van plexiglas schermen. Een verpleegkundige «infectieziektebestrijding / publieke gezondheidszorg asielzoekers» van de GGD geeft persoonlijke voorlichting op de COA locaties.
Beschikbaarheid van voldoende beschermingsmiddelen is in Nederland in meer algemene zin een knelpunt geweest in de achterliggende periode. Alle COA locaties hebben sinds eind april voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen voor situaties waarbij het gebruik hiervan noodzakelijk is. Voor bewoners en medewerkers van de locatie Zoutkamp zijn verschillende aanvullende maatregelen getroffen, zoals het volledig scheiden van positief geteste bewoners van niet-positief geteste bewoners en het beschikbaar stellen van aanvullende persoonlijke beschermingsmiddelen voor medewerkers.
Begrijpt u dat bewoners die negatief op corona zijn getest, liever niet met besmette bewoners in een opvang in quarantaine willen worden gebracht? Zo ja, waarom en kan daar rekening mee worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Na de vastgestelde besmettingen in Sneek hebben COA, GGD en de Veiligheidsregio overleg gehad over de noodzakelijke stappen. Ter bescherming van de volksgezondheid in het algemeen en de COA bewoners in het bijzonder, is besloten tot overplaatsing van geïnfecteerde personen plus hun gezinsleden en/of huisgenoten naar Zoutkamp. De locatie Sneek bood voor deze groep onvoldoende mogelijkheden voor isolatie en quarantaine. In de locatie Zoutkamp zijn de positief geteste (geïnfecteerde) mensen en negatief geteste (maar mogelijk wel besmette) huisgenoten separaat opgevangen (in respectievelijk een isolatie- en quarantaine-afdeling).
Deelt u de mening dat, als asielzoekers de voorkeur geven aan het slapen in een tent zonder voorzieningen, dat er op duidt dat men bang is om door contact met positief geteste bewoners besmet te worden en dit daarom niet als een echt vrijwillige keuze kan worden beschouwd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Na de vastgestelde besmettingen in Sneek heeft de GGD telefonische gesprekken gevoerd met alle bewoners die waren getest. Bewoners die bijzondere zorgen of aandachtspunten hadden, hebben aanvullend contact gehad met een arts. De GGD, noch de behandelend artsen hebben specifieke zorgpunten gesignaleerd ten aanzien van de betrokken personen en geadviseerd dat alle bewoners op hun gebruikelijke kamer kunnen blijven.
Waarom worden zowel positief als negatief geteste bewoners samen in hun nieuw onderkomen geplaatst? Is het mogelijk om positief en negatief geteste asielzoekers afzonderlijk ergens onder te brengen? Zo ja, welke mogelijkheden zijn daarvoor en onder welke voorwaarden kan daar alsnog voor worden gekozen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
De verruimde vergunning voor garnalenvissers |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Garnalenvissers mogen veel meer vissen in Natura-2000-gebieden»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal toegestane visuren voor de garnalenvisserij met de laatste vergunningsverruiming bijna is verdubbeld ten opzichte van de oorspronkelijke 130.000 visuren?
Nee, dat is niet juist. In de vergunning ten tijde van de bezwaarprocedure waren in totaal 187.250 visuren toegestaan. Na de herberekeningen vanuit WMR is het nu geldende maximale aantal 246.366 visuren.
In totaal waren in de primaire vergunning destijds 129.820 visuren vergund.
Ter verheldering op dit ingewikkelde proces wil ik graag een toelichting geven. De wijzigingen zijn doorgevoerd via losse wijzigingsbesluiten, de integrale vergunning, zoals die ook online raadpleegbaar is, is hierop niet aangepast. Het werken met losse wijzigingsbesluiten is overigens een reguliere werkwijze binnen de vergunningverlening en die wijzigingsbesluiten zijn ook destijds voor een ieder direct online raadpleegbaar gemaakt.
Het jaar 2015 is bij de vergunningverlening van destijds als ijkjaar aangehouden. De omvang van visserij in dat jaar is ten tijde van de vergunningverlening en op basis van de passende beoordeling als ecologisch verantwoord aangemerkt. Die omvang blijkt, na berekening door WMR, groter dan eerder door de NVWA was vastgesteld.
De herberekening van WMR geeft nu een accurater beeld van de daadwerkelijke visserij in dat specifieke jaar. In de daadwerkelijke beïnvloeding van de visserij op de natuur verandert met deze wijziging dus niets. Op de nu vastgestelde visserij-omvang had de sector feitelijk al recht, maar omdat de berekeningen van de in 2015 gerealiseerde visuren niet juist bleken, is dit nu gecorrigeerd met de beslissingen op bezwaar.
Deelt u de mening dat de ecologische impact van de garnalenvisserij in een zeer belangrijke mate wordt bepaald door het totaal aantal visuren en de snelheid waarmee gevist wordt?
Het totaal aantal visuren is inderdaad een van de factoren die bepalend is voor de ecologische impact van de garnalenvisserij. Daarom is het maximale aantal visuren ook formeel vastgelegd in de vergunningverlening.
De snelheid van vissen is een redelijk vast gegeven en verschilt per visregio; in de zuidelijke Natura 2000-gebieden wordt op een hogere snelheid gevist dan in de noordelijke Natura 2000-gebieden. De aan de passende beoordeling ten grondslag gelegde wetenschappelijke onderzoeksrapportages zijn mede gebaseerd op feitelijk veldonderzoek die de specifieke visserijpraktijk, en daarmee ook de specifieke reguliere vissnelheden, onderzocht hebben op hun ecologisch effect. Op basis van de diverse effectanalyses is vanuit mijn ministerie geconcludeerd dat er geen sprake is van een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden.
Klopt het dat de negatieve ecologische effecten op Natura 2000-gebieden ondanks de natuurconvenanten Viswad en Vibeg en de daarin opgenomen doelstellingen, waaronder een halvering van de visserij-impact, de laatste jaren juist is toegenomen?
Uit beschikbare objectieve en wetenschappelijke informatie kan worden vastgesteld dat er geen sprake is van negatieve ecologische effecten die destijds tot weigering van de aangevraagde vergunning hadden moeten leiden of nu aanleiding zouden moeten zijn tot ingrijpen in de verleende vergunningen.
De beoogde vermindering van de visserij-impact is een bestuurlijke afspraak en moet door de garnalensector zelf geïmplementeerd en geoperationaliseerd worden. Bijvoorbeeld door minder visuren of minder visgebied aan te vragen dan voorheen.
Klopt het dat bij in het verleden afgegeven vergunningen de daaraan ten grondslag liggende passende beoordelingstoets uitging van een vissnelheid van 3,5 knopen? Zo ja, deelt u de mening dat het uitgangspunt van de vergunning niet meer valide is in deze nieuwe situatie met hoge vissnelheden en een hogere impact?
Bij de keuze voor het gebruiken van de parameter «visuren» is vanuit mijn ministerie uitgegaan van de in de passende beoordeling vastgelegde algemene ecologische effectanalyse. Vanuit die optiek bevatte die passende beoordeling de effectanalyse voor de garnalenvisserij in haar daadwerkelijke en feitelijke omvang in het jaar 2015.
Met de keuze voor de gerealiseerde visuren in het ijkjaar 2015 is daarmee dus in de op die basis afgegeven vergunningen, een ecologisch oordeel uitgesproken over de toelaatbaarheid van deze visserij in de vorm waarin zij in 2015 werd uitgevoerd. Die omvang van vissen in dat jaar is initieel op een te lage vissnelheid ingeschat. Per besluit van 21 december 2018 is dit gecorrigeerd. Er wordt in de zuidelijke Natura 2000-gebieden namelijk op hogere snelheid gevist vergeleken met de noordelijke Natura 2000-gebieden. De initiële berekening door NVWA ging enkel uit van de «noordelijke» vissnelheid; zij heeft dat dus ter inhoudelijke onderbouwing van het voorgenoemd besluit van 21 december 2018 gecorrigeerd voor de hogere «zuidelijke» vissnelheden. Dat heeft dan ook geleid tot een hoger aantal aan vergunde visuren (187.250 visuren). WMR heeft vervolgens op dezelfde basis haar berekeningen uitgevoerd, maar met correctie voor de bij de NVWA geconstateerde omissies in de software.
De feitelijke situatie in 2015 is dus eerst ten onrechte te beperkt «vastgelegd» in de vergunning; dit is later gecorrigeerd. Dat doet echter niets af aan de inhoudelijke beoordeling van de aangeleverde passende beoordeling en de mate waarin zij representatief is voor de visserij-omvang in 2015.
Heeft u een nieuwe passende beoordelingstoets laten uitvoeren om de effecten van de vergunningsverruiming op de ecologie in het Natura 2000-gebied te toetsen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Nee. Er is dan ook geen sprake van een feitelijke verruiming van de vergunning. Ik verwijs op dit punt naar hetgeen ik hierover in de Kamerbrief meld.
Deelt u de mening dat, aangezien het uitgangspunt dat ten grondslag lag aan de eerdere beoordelingstoets niet meer valide is en een verruiming een potentieel grotere invloed heeft op de ecologie, een nieuwe beoordelingstoets zou moeten worden uitgevoerd?
Nee, ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op de vragen 5 en 6.
Kunt u toelichten in hoeverre u belanghebbende natuurorganisaties heeft betrokken in uw besluitvorming rondom de vergunningsverruiming? Indien deze niet voldoende betrokken waren, welke stappen bent u voornemens te nemen om hen alsnog te betrekken?
Via de diverse bestuurlijke overlegkaders zijn de betrokken natuurorganisaties meegenomen in het proces van de herberekeningen en de uitkomsten daarvan. Ten behoeve van een zo volledig mogelijke geïnformeerdheid is er vanuit mijn ministerie al eerder met deze organisaties de afspraak gemaakt hierover hen in een technische briefing in meer detail mee te nemen. Met hen is afgesproken daarmee te wachten tot het moment van afgifte van de beslissingen op bezwaar. Deze technische briefing heeft op 2 juni 2020 plaatsgevonden.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De tolk- en vertaaldiensten die door het Openbaar Ministerie via bemiddelaars worden verdeeld |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Sinds wanneer zijn voor het eerst tolk- en vertaaldiensten door het Openbaar Ministerie (OM) via bemiddelaars (bijvoorbeeld via Tolk- en Vertaalcentrum Nederland) verdeeld, in plaats van rechtstreeks aan de tolken via tolkenbureaus? Met welk doel gebeurde dat?
De gebruikelijke werkwijze is dat tolken en vertalers rechtstreeks worden gecontracteerd voor opdrachten. Naast deze werkwijze heeft het OM ook altijd al de mogelijkheid gehad om een bemiddelaar in schakelen. Dit gebeurt in de huidige praktijk incidenteel.
Met de aanpassing van de Europese richtlijn betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten zoals geïmplementeerd in de Aanbestedingswet is het verlichte aanbestedingsregime voor zogenoemde II-B-diensten – waar tolk- en vertaaldiensten toe behoorden – afgeschaft en volgen deze diensten het gewone aanbestedingsregime. Hierdoor is het op de huidige wijze rechtstreeks contracteren van tolken en vertalers niet langer rechtmatig. Voor de toekomstige situatie geldt daarom dat alle tolk- en vertaaldiensten bij de rijksoverheid worden aanbesteed.
Klopt het dat tijdens de stakingsacties van tolken en vertalers in 2020 tolk- en vertaaldiensten van het OM via bemiddelaars zijn verdeeld, maar dat er sinds 11 mei, zonder aanwijsbare reden en terwijl de tolken en vertalers het financieel bijzonder zwaar hebben, opnieuw door het OM wordt gekozen de tolk- en vertaaldiensten via bemiddelaars aan te bieden?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 1 komt het in de huidige praktijk reeds voor dat het OM gebruikmaakt van een bemiddelaar voor een tolk- of vertaalopdracht.
Erkent u dat deze werkwijze voor de tolken nadelig is, omdat de tolken per minuut worden betaald en een veel slechtere reis- en onkostenvergoeding hebben dan bij rechtstreekse tolkdiensten van het OM? Kunt u uiteenzetten wat een (gemiddelde) tolkdienst kost als deze rechtstreeks door het OM aan een tolk wordt verleend, en wanneer hier een bemiddelaar tussen wordt geplaatst? Welk deel van het geld blijft (gemiddeld) bij de bemiddelaar?
Indien het OM rechtstreeks tolken en vertalers inschakelt, ontvangt de tolk/vertaler een vergoeding conform het Besluit tarieven in strafzaken. Op dit moment is slechts incidenteel sprake van inzet van een bemiddelaar. In de toekomstige situatie zal als garantie voor de tolk/vertaler als zzp-er, in de aanbestedingen van deze dienstverlening een minimumtarief worden opgenomen. Dit is nadrukkelijk een ondergrens. De uiteindelijke tarieven op de markt zullen van meerdere aspecten afhangen, zoals de vraag naar een bepaalde taal en/of specialisatie en de kwalificaties van de tolk. De nieuwe systematiek biedt derhalve een gunstigere uitgangspositie voor de tolk/vertaler dan op dit moment het geval is.
Klopt het dat naast het inschakelen van deze diensten via bemiddelaars door het OM, vergelijkbare diensten bij dezelfde rechtbanken en dezelfde talen via de gebruikelijke wijze zijn verlopen? Waarom is er op deze twee verschillende manieren gewerkt?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 1 staat het het OM in de huidige situatie vrij om te kiezen voor de ene of de andere werkwijze.
Is hier sprake van een beleidswijziging of een pilot? Wat is hier precies aan de hand?
Er is geen sprake van een beleidswijziging of een pilot; dat het OM incidenteel gebruikmaakt van een bemiddelaar is staande praktijk.
Was hier sprake van een aanbesteding? Hoe verhoudt dat zich tot het programma Tolken in de Toekomst en de nog lopende discussie met de Kamer over de aanbestedingen?
Voor het incidentele gebruik van een bemiddelaar zoals dat in de huidige praktijk gebeurt, is een aanbesteding niet aan de orde.
Zoals vermeld in antwoord op vraag 1 geldt voor de toekomstige situatie dat alle tolk- en vertaaldiensten bij de rijksoverheid worden aanbesteed. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Was u hiervan op de hoogte en hoe heeft u de Kamer hierover geïnformeerd?
Het gaat hier om staande praktijk. Er is derhalve geen aanleiding voor het OM om hiervan mij op de hoogte te brengen, noch aanleiding om de Kamer hierover te informeren.
Hoe verklaart u het aanbesteden van tolk- en vertaaldiensten via bemiddelaars vanaf 11 mei in het kader van uw toezegging aan de Kamer om geen onomkeerbare stappen te nemen in de richting van het programma Tolken in de Toekomst?1
De genoemde dienstverlening is bij het OM nog niet aanbesteed. Zoals u meest recentelijk in de reactie op het advies van de Parlementair Advocaat over de aanbestedingsplicht voor tolk- en vertaaldiensten (d.d. 20 mei 2020)2 hebt kunnen lezen heb ik in afwachting van het advies van de Parlementair Advocaat geen onomkeerbare stappen genomen. Zie ook mijn antwoord op vraag 9.
Bent u bereid een pas op de plaats te maken, tolk- en vertaaldiensten door OM en rechtbanken rechtstreeks in te blijven schakelen en niet (of zo min mogelijk) via bemiddelaars, en nu zo spoedig mogelijk uw reactie op het advies van de Parlementair Advocaat aan de Kamer te sturen? Wanneer kan de Kamer deze verwachten?
De reactie op het advies van de Parlementair Advocaat is op 20 mei 2020 aan uw Kamer gezonden. Zoals ik in deze reactie heb toegelicht is het geen optie om tolk- en vertaaldiensten door OM en rechtbanken rechtstreeks in te blijven schakelen. Zoals ik in de reactie van 7 mei 2020 op de schriftelijke vragen naar aanleiding van het schriftelijk overleg gesubsidieerde rechtsbijstand en corona gerelateerde maatregelen in het gevangeniswezen en de rechtspraak en in bovengenoemde brief heb aangegeven is het noodzakelijk om op korte termijn invulling te geven aan de verplichting de tolk- en vertaaldienstverlening aan te besteden.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en binnen een week te beantwoorden?
Beantwoording van deze vragen was niet eerder mogelijk dan vandaag. Genoemde brief van 20 mei jl. heeft deels reeds antwoord gegeven op uw vragen.
Het bericht 'Defensie en politie willen samen personeel werven' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Defensie en politie willen samen personeel werven»?1
Ja.
Klopt het dat de politie en Defensie een bilaterale overeenkomst hebben gesloten met onder andere de afspraak het verkennen van uitwisselbaarheid in loopbaanpaden? Zo ja, wat is de stand van zaken?
Zoals ik meldde in het eerste halfjaarbericht politie 20192, hebben de politie en Defensie op 9 april 2019 een bilaterale overeenkomst gesloten, waarin is afgesproken nauwer te gaan samenwerken, onder meer op het gebied van human resources management. Op dit moment wordt er invulling gegeven aan de samenwerking.
De samenwerking tussen de politie en Defensie is opgehangen in een bredere samenwerking in het veiligheidsdomein, onder leiding van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, waar ook DJI, de Douane en de Brandweer deel van uitmaken. Gestart is met een gezamenlijk arbeidsmarktonderzoek, hetgeen inmiddels is afgerond.
Binnen de organisaties worden de medezeggenschapsorganen met enige regelmaat op de hoogte gehouden van de voortgang en activiteiten in de samenwerking. Dit geldt ook voor de gezamenlijke vakorganisaties, die sinds kort samenwerken in de «Coalitie voor Veiligheid».
Bent u bekend met het feit dat diverse personen, thans (nog) werkzaam bij Defensie, bereid zijn de overstap naar de politie te overwegen, dan wel daadwerkelijk te maken? Zo ja, bent u ook bekend met het gegeven dat een dergelijke overstap in de praktijk een forse terugval in netto salaris als gevolg heeft van soms wel meer dan € 700,– bruto per maand? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit verschil financieel overbrugd dient te worden, omdat anders niet verwacht en verlangd mag worden dat personen die Defensie verlaten zich bij de politie als werkzoekende zullen melden? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, deelt u de mening dat de politie hierdoor waardevolle potentiële werknemers laat lopen?
Ik kan geen uitspraken doen over de beweegredenen van individuele Defensiemedewerkers die overstappen naar de politie, of dit overwegen.
Daarnaast herken ik mij niet in het door u geschetste algemene beeld. Zonder een nadere duiding van functie, rang en leeftijd is het vermeende verschil in salaris onmogelijk te onderschrijven of te weerleggen. Behalve enkel het salaris zijn er ook andere factoren, zoals de inhoud van het werk en loopbaanperspectief, die van invloed zijn op de afweging om al dan wel of niet over te stappen naar de politie.
Vooralsnog zie ik dan ook geen aanleiding om vermeende salarisverschillen van medewerkers die overstappen van Defensie naar de politie te compenseren. Daarnaast hebben Defensie en politie afgesproken om elkaar op de arbeidsmarkt niet te beconcurreren. Dit neemt uiteraard niet weg dat iedere werknemer vrij is om te solliciteren waar en wanneer hij/zij dat wenst.
Deelt u ook de mening dat dit niet mag gebeuren, omdat de politie voor de grote opdracht staat de komende jaren vele duizenden nieuwe werknemers te werven?
Zoals bekend, staat de politie voor een omvangrijke vervangings- en uitbreidingsopgave. Ik wijs er echter op dat de politie er vooralsnog in slaagt voldoende nieuwe medewerkers te werven.
Bent u bereid om deze vragen zo snel mogelijk, ondanks de coronaproblematiek, te beantwoorden, omdat geen tijd verloren mag gaan op dit onderwerp?
Ja.
De onderzoeksresultaten van het Trimbos-instituut over psychische hulp tijdens coronacrisis |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Driekwart leden panel Psychisch Gezien heeft geen face to face contact met hulpverlener» van het Trimbos-instituut?1
Ja.
Hoe duidt u deze berichtgeving?
Mensen die zorg behoeven, ongeacht of dat medisch specialistische zorg, geboortezorg of ggz-zorg betreft, hebben in de afgelopen maanden vanwege de virusdreiging te maken gekregen met zorg die aangepast is in verband met de coronamaatregelen. De betrokken uitvraag van de peiling vond plaats tussen 16–27 april jl. De zorgverlening was, mede in het licht van hetgeen door het RIVM is gecommuniceerd, in eerste instantie gericht op het verlenen van de zorg op afstand en waar nodig face-to-face. Voorop stond en staat dat patiënten de behandeling krijgen die zij nodig hebben, ook in deze lastige omstandigheden.
De betrokken richtlijn is sinds eind april aangescherpt, inmiddels is versie 5.0 beschikbaar die verdere stappen bevat. Door de ggz-aanbieders wordt sinds afgelopen maand hard gewerkt aan ruimere herstart van face-to-face, met in achtneming van de 1m50 en de hygiënemaatregelen.
Ik houd vinger aan de pols of dit op gang komt en op welke wijze dit proces op een veilige en verantwoorde manier versneld kan worden mocht dat nodig zijn. VWS en de IGJ voeren hierover periodiek overleg met de betrokken organisaties waarbij ook de cliënten via MIND betrokken zijn. Ook de IGJ heeft aandacht voor dit onderwerp en neemt het herstarten van de reguliere (face-to-face) behandeling voorlopig mee in haar wekelijkse belronde met ggz-aanbieders. De inspectie informeert mij en de verschillende veldpartijen wekelijks over de uitkomsten.
Hoe kunt u verklaren dat slechts een kwart van de mensen met ernstige psychische aandoeningen daadwerkelijk face-to-face contact had met een hulpverlener, aangezien in de richtlijnen van 3 april 2020 al wordt aangeven dat een behandeling face-to-face moet plaatsvinden waar dat kan en u in uw brief van 1 mei 2020 ter beantwoording van vragen in een schriftelijk overleg aangeeft dat «een face-to-face behandeling voorop staat»?2 3
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen gaat u ondernemen richting de zorgaanbieders en zorgverzekeraars naar aanleiding van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Is met behulp van (declaratie)data van zorgverzekeraars te bevestigen dat men gemiddeld ook minder hulp krijgt dan voorheen, zoals uit de onderzoeksresultaten blijkt?
Voorop staat dat veel behandelingen in de ggz doorgang hebben gevonden, al dan niet met een korte tussenstop of in een andere (bijvoorbeeld) digitale vorm.
Het is op basis van (declaratie)data van zorgverzekeraars niet te zeggen of individuele patiënten tijdens de corona-crisis minder behandelminuten hebben gekregen/krijgen. Dit vanwege het feit dat dbc’s pas na afloop van de behandeling of na een looptijd van maximaal een jaar worden gedeclareerd en aan de gedeclareerde dbc niet te zien is in welke periode welke behandelminuten geleverd zijn.
De richtlijn ggz en corona roept in elk geval op behandelingen zoveel mogelijk te laten doorgaan en patiënten de zorg te geven die ze nodig hebben.
Uit de eerste NZa-monitor over de stand van de reguliere zorg in de ggz, die op 20 mei jl. is gepubliceerd, blijkt dat het aantal verwijzingen door de huisarts naar de ggz sterk was teruggelopen. Mensen hebben minder vaak de huisarts bezocht. We hebben als kabinet mensen meermaals opgeroepen gewoon contact op te nemen met de huisarts bij gezondheidsklachten. Inmiddels loopt het aantal verwijzingen weer op.
Hoe kunt u, indien er ook minder hulp of ggz wordt verleend, dit verklaren omdat in deze tijd er juist een toename is van vraag naar geestelijke gezondheidszorg?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre is een afname van de capaciteit in de ggz een oorzaak van een afname in hulpverlening, ondanks dat zorgaanbieders de mogelijkheid krijgen van zorgverzekeraars om een continuïteitsbijdrage aan te vragen voor voldoende capaciteit van het zorgaanbod?
Zie antwoord vraag 5.
In welke mate zal een afname in hulpverlening van invloed zijn op de wachtlijsten in de specialistische ggz?
Veel behandelingen in de ggz hebben doorgang gevonden, al dan niet met een korte tussenstop of in een andere (bijvoorbeeld) digitale vorm.
Het is op basis van (declaratie)data van zorgverzekeraars niet te zeggen of individuele patiënten tijdens de corona-crisis minder behandelminuten hebben gekregen/krijgen. Het kabinet heeft de NZa gevraagd de opschaling van reguliere zorg te coördineren, waaronder de ggz. In het kader daarvan publiceert de NZa wekelijks een monitor met cijfers die hiervoor relevant zijn, waaronder de wachttijden. Op 20 mei jl. is de eerste versie van deze monitor gepubliceerd, met daarin ook de ontwikkeling van de landelijke wachttijdcijfers. De NZa heeft hiervoor gekeken naar cijfers die ggz-aanbieders de afgelopen periode hebben aangeleverd bij Vektis, tot en met de cijfers over de maand april 2020. Op basis van de cijfers signaleert de NZa in de periode januari tot en met maart 2020 een toename van de wachttijden. In april lijken de wachttijden licht te dalen.
De NZa geeft echter aan dat nog geen betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan over de impact van de corona-crisis op de wachttijden. De wachttijden worden namelijk deels retrospectief (terugkijkend op de twee voorgaande maanden) berekend. De verwachting van de NZa is dat de wachttijden in de ggz de komende maanden weer zullen oplopen, mede omdat een deel van de zorg die is weggevallen door achterblijvende verwijzingen door de huisarts, weer zal moeten worden ingehaald. De NZa verwacht dat het volgende peilmoment (medio juni) hierover meer duidelijkheid zal geven.
Welke stappen gaat u ondernemen om een afname in hulpverlening en de toename in vraag naar ggz dichter bij elkaar te krijgen?
GGZ Nederland, MeerGGZ, InEen en de LHV hebben op basis van eerdere signalen over teruglopende verwijzingen op 20 mei jl. een factsheet gepubliceerd over de samenwerking tussen huisartsen en ggz-behandelaren tijdens de corona-crisis. De factsheet biedt de betrokkenen handvatten om goede samenwerkingsafspraken te maken en verwijzingen naar de ggz weer goed op gang te brengen. De betreffende factsheet treft u als bijlage aan.4
De uitkomsten van de eerdergenoemde NZa-monitor is met ggz-partijen gedeeld en op basis daarvan wordt bepaald welke acties er verder nodig zijn om te zorgen dat de planbare zorg zo snel en goed mogelijk de omslag naar «het nieuwe normaal» kan maken. Daarvoor wordt de ggz-crisisstructuur gebruikt waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd (Kamerstukken 25 424 en 25 295, nr. 526 en 25 424, nr. 530). Deze crisisstructuur wordt daarnaast nog steeds benut om samen met partijen knelpunten in de ggz naar aanleiding van de corona-crisis te signaleren en op te pakken.
Deze lastige tijd brengt veel onzekerheid met zich en dit kan zijn weerslag hebben op de mentale gezondheid in onze samenleving. Het is van groot belang dat mensen laagdrempelig betrouwbare informatie over goede hulp en steun weten te vinden. Met het oog hierop bundelt het Informatie en Verwijscentrum sinds 19 mei jl. alle beschikbare psychosociale hulp en steun voor het algemene publiek en zorgverleners (https://www.rivm.nl/ivccorona).
Kunt u deze vragen zo spoedig als mogelijk beantwoorden?
Ja.
De Nederlandse strategie in de bestrijding van COVID-19 |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat COVID-19 effectief bestrijden alleen lukt als voor de samenleving helder is welk doel en welke strategie er wordt nagestreefd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke strategie ligt precies ten grondslag aan het beleid in de bestrijding van COVID-19? Wilt u het virus maximaal controleren c.q. elimineren (indammen) of maximaal verzachten (mitigatie) en kunt u dit toelichten?
Vanaf het begin van de uitbraak is de strategie van het kabinet gericht op het maximaal controleren van het virus. Daarbij staan twee doelen centraal: (1) Het zo goed mogelijk beschermen van mensen met een kwetsbare gezondheid en (2) zorgen dat de zorg niet overbelast raakt. Dit vereist zicht op en inzicht in de verspreiding van het virus.
In de uitbraakfase was een intelligente lockdown nodig om weer in control te komen. In de huidige overgangsfase is het van groot belang om ook in control te blijven, de voorwaarden daarvoor te creëren en zo toe te werken naar de controlefase. Dit doen we door het zicht op en inzicht in de verspreiding van het virus te versterken en maatregelen stap voor stap te versoepelen. Zo wordt vanaf juni iedereen bij klachten getest, en wordt het contactonderzoek geïntensiveerd en opgeschaald. Nauwe contacten van een besmet persoon worden gevraagd om gedurende 14 dagen thuis te blijven en zich te laten testen bij medische klachten. Zo sturen we sneller en gerichter en dammen we het virus in.
De meeste landen om ons heen volgen een strategie van maximale controle1. Dat is nodig, omdat het virus voorlopig onder ons zal blijven. Uiteraard is dit niet wat we willen, maar het is volgens de medisch experts een onoverkomelijk gegeven. Dat komt omdat het coronavirus erg besmettelijk is en zich, vanwege de overwegend milde klachten bij het grootste deel van de mensen, voor een deel onder de radar verspreidt. Bovendien is Nederland geen eiland; er zullen altijd nieuwe introducties van het virus vanuit andere landen optreden. En ten derde: de gedragsadviezen (zoals thuisblijven bij klachten en de anderhalve meter afstand) zullen, ondanks de inzet op volledige compliance, nooit 100% worden nageleefd.
Met andere woorden, zelfs bij een langdurige voortzetting van de lockdown kan nooit helemaal – zelfs niet bijna helemaal – voorkomen worden dat mensen ziek worden. Nog los van de ingrijpende maatschappelijke en economische gevolgen van het langdurig voortzetten van een lockdown, is de verwachting dat dit de acceptatie van de maatregelen dusdanig op de proef stelt dat de compliance met de gedragsadviezen wordt ondermijnd. Dit zou de effectiviteit van de bestrijding van het virus nadelig beïnvloeden.
Is de Nederlandse strategie in de overgangsfase alleen gericht op een acceptabele belasting van de intensive care (IC), bescherming van kwetsbare mensen en zicht op de verspreiding van het virus, of daarnaast ook op het zo snel mogelijk bereiken van de controlefase? Zijn aanvullende en/of striktere maatregelen dan nu in Nederland gelden mogelijk en in hoeverre zouden deze kunnen bijdragen aan het nog meer voorkomen van IC-belasting, betere bescherming van kwetsbare mensen, meer inzicht in de verspreiding van het virus en het sneller bereiken van de controlefase of eliminatie van het virus? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zoals beschreven in mijn antwoord onder vraag 1 staan er in onze strategie twee doelen centraal: (1) Het zo goed mogelijk beschermen van mensen met een kwetsbare gezondheid en (2) zorgen dat de zorg niet overbelast raakt. In de overgangsfase vindt stap voor stap afschaling plaats van maatregelen op basis van advisering hierover door het OMT. Met meer en snel testen, traceren, isoleren, rapporteren en verdere verbetering van de monitoring wil ik het zicht op de verspreiding van het virus verbeteren. Zodat als het RIVM tijdig nieuwe signalen oppikt, we het virus snel en gericht de kop kunnen indrukken. Zo lokaal of regionaal mogelijk. Zo proberen we een nieuwe golf van besmettingen te voorkomen, zodat er meer ruimte blijft voor het afschalen van maatregelen en nieuwe maatregelen minder snel nodig zijn.
Om beter zicht te krijgen op de verspreiding van het virus ontwikkelen we een dashboard met een groot aantal indicatoren dat ons in staat stelt om sneller en gerichter te kunnen sturen. In combinatie met een ruimer testbeleid biedt dit dashboard inzicht om vroegtijdiger signalen van een toename van de verspreiding van het virus op te pikken. Daarbij kunnen en zullen maatregelen getroffen worden die passen bij de aard van de impuls in verspreiding. We kunnen daarbij putten uit de ervaring over effectiviteit van maatregelen die we in uitbraakfase hebben opgedaan, zie ook de brief van 19 mei.
Ondersteunend aan deze strategie is de aanpak om op iets langere termijn meer ruimte te creëren op de IC. De Minister voor Medische Zorg en Sport is hiermee bezig. Met een snel opschaalbare flexibele capaciteit op de IC ontstaat er meer ruimte om onverhoopte pieken op te vangen.
Bent u bereid het afwegingskader en adviezen die zijn gegeven voor de besluiten over maatregelen of het versoepelen van maatregelen, te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Het afwegingskader bij het treffen van maatregelen is in eerdere brieven uiteengezet. Deze is gebaseerd op de drie ankerpunten: zorgen dat de zorg het aan kan, bescherming van kwetsbaren, zicht op verspreiding van het virus. Voor versoepeling van maatregelen vragen we advies en input van het OMT/BAO. Hierover informeer ik u steeds in mijn brieven aan uw Kamer. Eventuele nieuwe maatregelen – of het afschalen daarvan – vloeien niet rechtstreeks voort uit het dashboard, maar vragen altijd om een integrale politieke afweging. Daarnaast wordt niet alleen het gezondheidsperspectief maar ook het maatschappelijk en economisch perspectief gewogen. Speciale aandachtspunten daarbij zijn de beschikbare vervoerscapaciteit, het gebruik van de publieke ruimte (hoeveelheid mensen op straat) en handhaafbaarheid. En vervolgens wordt gekeken in hoeverre de aanpak uitvoerbaar en afhankelijk is van anderen. De aanpak van de buurlanden wordt hierbij betrokken. Bij deze aanpak zijn vrijwel alle departementen betrokken, evenals andere bestuurlijk partners zoals de VNG en veiligheidsregio’s.
De stappen in de versoepeling van de maatregelen zijn opgebouwd langs de volgende lijnen:
Deelt u de opvatting dat het indammen/elimineren van het virus alleen kan door testen, traceren (bron- en contactonderzoek), isoleren en quarantaine? Zo nee, kunt u beargumenteren waarom niet? Kunt u daarbij dan aangeven hoe maximale controle van het virus volgens u wel kan worden bereikt?
Zoals ik beschreef onder vraag 1, vormt maximaal testen, traceren, isoleren en rapporteren een essentiële pijler voor de vervolgstappen. Door snel te testen en goed te traceren houden we de epidemie onder controle. Zie ook mijn brief van 19 mei.
Wordt iedereen die klachten heeft en volgens de richtlijnen getest zou moeten kunnen worden, nu getest? Zo nee, waarom niet? Per wanneer gebeurt dat wel?
Iedereen met klachten die conform het huidige testbeleid in aanmerking komt om getest te worden, kan ook getest worden. Hier zitten geen belemmeringen in. Dat het testbeleid laagdrempelig is, blijkt ook uit het feit dat slechts rond de 5% van de geteste personen besmet blijkt.
Wordt bij iedereen die positief getest is op COVID-19 bron-en contactonderzoek verricht? Zo nee, waarom niet? Per wanneer gebeurt dat wel?
Ja, bij iedereen die positief getest is op COVID-19 wordt bron- en contactonderzoek verricht. In de Kamerbrief van 19 mei beschrijf ik hoe de GGD’en gaan opschalen, zodat ze ook vanaf juni bij iedereen die positief getest is op COVID-19 bron- en contactonderzoek kunnen verrichten.
Waarom is het protocol voor bron-en contactonderzoek door GGD’en minder grondig dan in andere landen? Kunt u aangeven welke landen voor een strikter en meer uitgebreid bron-en contactonderzoek hebben gekozen? Kunt u aangeven welk verschil in strategie tussen deze landen en Nederland bestaat? Kunt u aangeven waarom in Duitsland direct contact wordt opgenomen met mensen wie met een positief getest persoon in contact is geweest, terwijl in Nederland blijkens het protocol een brief wordt gestuurd?
Het bron- en contactonderzoek in Nederland is in lijn met dat in andere landen. Het RIVM scherpt in samenspraak met de GGD’en het protocol voor het bco verder aan. Zo wordt verduidelijkt dat ook de nauwe contacten allemaal zowel mondeling als schriftelijk op de hoogte worden gesteld. Daarnaast worden in het protocol ook afspraken opgenomen over het nabellen van contacten die voortgekomen zijn uit het bco. Iedereen zal in ieder geval gebeld worden op de eerste dag, rond dag zeven en op de laatste dag. Specifieke groepen kunnen vaker worden gebeld om de naleving van de adviezen te vergroten.
Op grond van welke overwegingen is voor een lichtere variant gekozen? Waarop is gebaseerd dat met minder actieve opsporing en controle en minder strikte isolatie toch tot maximale controle van het virus kan worden gekomen? Bij welke strategie past dit?
De Nederlandse aanpak verschilt niet wezenlijk van die van andere lidstaten. Op één punt is de Nederlandse protocol strikter dan bijvoorbeeld het ECDC-richtlijn. Anders dan in de ECDC richtlijn wordt in het Nederlands protocol voor bron- en contactonderzoek onderscheid gemaakt tussen huisgenoten en overige nauwe contacten. In de categorie huisgenoten vallen de contacten die in dezelfde woonomgeving leven en die langdurig op minder dan anderhalve meter afstand contact hadden met de indexpatiënt tijdens diens besmettelijke periode. Uit onderzoek blijkt dat binnen deze groep een grotere kans op overdracht van het virus bestaat dan in de groep nauwe contacten. Huisgenoten krijgen daarom een strikter advies om thuis in quarantaine te gaan.
Hoeveel mensen zijn nodig voor bron-en contactonderzoek volgens het laatste aan de GGD'en verzonden protocol? Hoeveel mensen zouden nodig zijn voor een actief en uitgebreider bron-en contactonderzoek, zoals in andere landen plaatsvindt? Hoeveel mensen worden geworven? Waarom denkt Nederland intensief bron en contactonderzoek te kunnen verrichten met een veel kleiner aantal fte dan andere en vergelijkbare landen?
Het opschalingsplan Bron en contactonderzoek gaat uit van een minimaal aantal van 800 fte en een maximum van 3.200 fte. Naar aanleiding van de onder antwoord 7 beschreven aanscherping zal de GGD mij begin volgende week een geactualiseerd plan sturen.
Zijn alle GGD’en nu mensen aan het werven voor bron-en contactonderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel vacatures zijn er in totaal?
Ja, de regionale GGD’en hebben overigens al opgeschaald tot 670 fte en zullen komende weken werven voor minimaal 800 fte. Voor de opschaling tot 3.200 fte landelijke reservecapaciteit worden afspraken gemaakt met callcenters.
Waarom wordt niet gekozen voor isolatie van mensen die besmet zijn met COVID-19? Waarom wordt niet gekozen voor controle op quarantaine van besmette personen? Bij welke strategie past dit? Kunt u aangeven welke landen voor een striktere isolatie en quarantaine hebben gekozen? Kunt u aangeven welk verschil in strategie tussen deze landen en Nederland bestaat?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vraag 7 en 8.
Welke mogelijkheden zijn er om ervoor te zorgen dat mensen zich wél willen houden aan quarantaine?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vraag 7 en 8.
Wat zouden de kosten van maximaal bron-en contactonderzoek en isolatie en quarantaine van besmette personen zijn? Hoe verhouden deze zich tot de kosten van een mogelijke tweede golf en als gevolg daarvan een (vorm van tweede) lockdown?
Ik ben ervan overtuigd dat we de juiste weg in slaan met het maximaal opschalen van de GGD’en voor het bron- en contactonderzoek en het aanpassen van het BCO protocol over de follow-up na het oorspronkelijk contact, zoals beschreven in het antwoord op vraag 7.
Worden voorwaarden die het Outbreak Management Team (OMT) stelt voor versoepelen van maatregelen strikt overgenomen en gehandhaafd? Zo nee, waarom niet?
Bij het aanpassen van maatregelen door het kabinet speelt het OMT-advies een belangrijke rol, maar er spelen ook andere afwegingen mee, zoals nader toegelicht in antwoord 3.
Kunt u aangeven op basis van welke wetenschappelijke studies en adviezen besloten is over te gaan op het adviseren van het gebruik van mondkapjes in het openbaar vervoer maar niet op andere plekken, inclusief de plekken waar de anderhalve meter afstand moeilijk te handhaven is?
Het RIVM heeft op haar website de «Afwegingen voor infectiepreventie in het openbaar vervoer» gepubliceerd, zoals vastgesteld in het OMT van 4 mei. Deze kunt u hier vinden.
Deelt u de mening dat als het gebruik van mondkapjes verplicht is, de overheid deze kosteloos beschikbaar zou moeten stellen?
Nee die mening deel ik niet. Wel heeft het kabinet besloten om in ieder geval tot september geen btw meer te heffen op mondkapjes zodat ze goedkoper zijn in de aanschaf.
Wordt per maatregel die versoepeld wordt nauwkeurig gemonitord welke effecten er optreden ten aanzien van de verspreiding van het virus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan worden aangegeven op welke momenten welke maatregelen worden geëvaluaeerd en welke criteria worden gebruikt om over te gaan op verdere versoepeling?
Het effect van maatregelen op de verspreiding van het virus worden telkens nauwkeurig gemonitord door het RIVM. Het beoogde dashboard met indicatoren is bedoeld om de signaleringsstructuur van het RIVM te versterken. Zie hiervoor het antwoord op vraag 1. Evaluatie van maatregelen vindt plaats nadat de crisis voorbij is.
Kunt u deze vragen separaat beantwoorden voor het eerstvolgende debat met de Kamer over het coronavirus?
De berichten ‘Wapenbranche dreigt met claim tegen politie om gesloten loket’ en ‘Politie bezorgd over florerende wapenhandel’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Wapenbranche dreigt met claim tegen politie om gesloten loket»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de werkzaamheden van de afdelingen Korpscheftaken niet zijn aangewezen als «contactberoep»? Waarom gaat de politie hier dan per saldo wel zo mee om? Kunnen – nu door het kabinet het besluit is genomen dat vanaf 11 mei (echte) contactberoepen weer uitgeoefend mogen worden – ook de volledige werkzaamheden van de afdelingen Korpscheftaken hervat worden?
De politie heeft aan het begin van deze coronacrisis de publiekscontacten voor zover niet strikt noodzakelijk opgeschort tot nader order. Ook bij korpscheftaken zijn werkprocessen stilgelegd. Het stilleggen van de afdelingen korpscheftaken was niet in het kader van de zogenaamde contactberoepen, maar in het licht van de RIVM maatregelen om het aantal contacten en reisbewegingen tot een minimum te beperken.
Zoals de politie op 18 mei ook alle relevante branchepartijen heeft laten weten starten de bureaus korpscheftaken weer op zodat uiterlijk op 25 mei per eenheid minstens één locatie geopend is. Dat is inmiddels het geval. Dit alles moet bezien worden binnen de richtlijnen die binnen het korps worden opgesteld over contact met de aanvragers. Dit om zowel de aanvragers van wapenvergunningen en verloven en hun families als politieambtenaren te beschermen.
Beseft u – maar ook de leiding van de politie – dat door het stilleggen van de werkzaamheden van de afdelingen Korpscheftaken de (binnenlandse) handel in vuurwapens nagenoeg geheel stil ligt omdat wapens niet bijgeschreven kunnen worden op verloven? Beseft u welke enorme economische schade dit betekent voor vuurwapenhandelaren?
Het coronavirus heeft ons allemaal getroffen. Om het virus zo min mogelijk kans te geven zijn contactbeperkende maatregelen genomen. Dit heeft directe en indirecte gevolgen voor veel partijen, zo ook voor de wapenhandelaren. Dat is te betreuren, maar was onvermijdelijk. Goed dat de werkzaamheden sinds 25 mei weer zijn opgepakt.
Bent u bekend met het artikel «Politie bezorgd over florerende wapenhandel»?2
Ja.
Herkent u zich in de volgende quote van politieman Schouten in dit artikel, namelijk: «Sportschutters mogen tot 10 duizend stuks munitie aanschaffen. Elke dag opnieuw, bij wijze van spreken. We zien dat legaal aangekochte munitie soms in het criminele milieu belandt. Door de toegestane hoeveelheid te beperken, werp je een extra barrière op»? Kunt u aangeven welke concrete feiten ten grondslag liggen aan deze uitspraak?
De quote van de heer Schouten ziet op de veronderstelling dat legaal aangekochte munitie in sommige gevallen in het criminele milieu belandt. De politie heeft aangegeven hier in het kader van de opsporing in bepaalde gevallen tegenaan te lopen. Voor de wapenhandelaren geldt in dit verband dat zij op grond van artikel 9a van de Wet Wapens en Munitie (Wwm) verplicht zijn verdachte transacties rondom de verwerving van munitie – waaronder een transactie van een (of meerdere) aankopen voor munitie waarbij meer dan 10.000 patronen binnen een week worden aangeschaft – te melden bij de korpschef.
Is de waarneming van de heer Schouten aanleiding voor de politie om meer te investeren in de kerntaak «toezicht en handhaving» die naast de administratieve taken toebedeeld zijn aan de afdelingen Korpscheftaken? Kunt u aangeven (uitgaande van gecombineerd 100%) hoeveel procentueel qua capaciteit en tijd van de afdeling Korpscheftaken besteed wordt aan administratieve taken en hoeveel capaciteit en tijd besteed wordt aan toezicht en handhaving? Bestaat er een jaarverslag of anderszins een overzicht van de werkzaamheden van de afdelingen Korpscheftaken?
De waarneming van de heer Schouten draagt voor politie bij aan het onderstrepen van het belang van de taak «toezicht en handhaving». Een harde procentuele verdeling tussen de hoeveelheid capaciteit en tijd dat wordt besteed aan de administratieve taken en toezicht en handhaving kan op dit moment niet worden gemaakt. De politie heeft bij mij aangegeven dat – op basis van een grove inschatting – ongeveer 75% tot 85% van de capaciteit opgaat aan administratieve taken. De overige capaciteit wordt besteed aan toezicht en handhaving. Op de website van politie wordt jaarlijks een overzicht gepubliceerd van het aantal verstrekte, geweigerd of ingetrokken vergunningen binnen korpscheftaken.
Klopt het dat de Inspectie Justitie en Veiligheid in het verleden onderzocht heeft in hoeverre de capaciteit van de afdeling Korpscheftaken afdoende is om de werkzaamheden op het vlak van de Wet wapens en munitie (WWM), de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (WPBR), de Wet explosieven civiel gebruik (WECG) en de Wet natuurbescherming (WNB) uit te voeren? Klopt het beeld dat de afdelingen Korpscheftaken de handen vol hebben aan de administratieve werkzaamheden die deze wetten met zich meebrengen en dat zij nauwelijks of niet in staat zijn om daadwerkelijk controles uit te voeren of te reageren op meldingen van incidenten? Wat zijn uw beleidsvoornemens op dit terrein? Hoe staat het met het overhevelen van administratieve taken naar andere instanties, zoals de dienst Justis?
De Inspectie van Justitie en Veiligheid heeft zich in haar vorige onderzoek primair gericht op de Wwm en de Wpbr. Zij heeft inderdaad geconcludeerd dat de capaciteit tekortschiet om alle taken volledig te kunnen uitvoeren. Met name de toezichthoudende kant van korpscheftaken krijgt daarbij minder dan gewenst de aandacht. De korpschef heeft dit dilemma ook aangegeven en samen kijken we naar mogelijk (tijdelijke) oplossingen. Momenteel wordt bijvoorbeeld een businesscase gemaakt naar in hoeverre het wenselijk en haalbaar is om een deel van de vergunningverlenende taken over te hevelen naar Justis. Ik zal uw Kamer hier te zijner tijd over informeren.
Wat is de voortgang rond het deactiveren van vuurwapens? Kunt u kort uiteenzetten hoe tussen wapenhandel en politie dit proces is ingebed, inclusief een toelichting op de positie en de rol van de Controlerende Autoriteit (CA)?
De Controlerende Autoriteit (CA) heeft bij mij aangegeven dat er tot op heden 40 gedeactiveerde wapens gecertificeerd zijn. Hierbij heeft de CA aangegeven met een vijftal wapenhandelaren, die zich inmiddels vanuit Nederland op de markt voor gedeactiveerde wapens begeven, contact te hebben. Op de website van politie staat informatie over hoe de CA te bereiken is en hoe wapens kunnen worden aangemeld voor keuring.3 Na aanmelding van het wapen krijgen de handelaren verdere instructies over het verloop van het proces.
Hoeveel onklaar gemaakte wapens zijn er door de wapenhandel aangeleverd sinds de start van het functioneren van de CA? Hoeveel onklaar gemaakte wapens zijn feitelijk door de CA gecontroleerd en teruggezonden aan de wapenhandel? Kunt u een beeld schetsen van de (enorme) voorraden aan onklaar gemaakte of te maken wapens die wachten op controle, die zich hebben opgehoopt bij de wapenhandel? Kloppen de berichten dat de CA vooralsnog qua capaciteit en qua kennis en vaardigheden totaal niet berekend is op deze taak?
De korpschef geeft aan dat sinds de start van het functioneren van de CA circa 100 wapens zijn aangeboden door wapenhandelaren. Hiervan zijn 40 wapens inmiddels gecertificeerd en 40 wapens nog in behandeling. Daarnaast zijn er ook wapens afgekeurd. De CA geeft aan geen beeld te hebben van de hoeveelheid wapens die op dit moment nog bij de handelaren liggen ter aanbieding.
De oprichting van de CA heeft opstartproblemen gekend, waardoor het proces van het controleren en certificeren van onklaar gemaakte vuurwapen vertraging heeft opgelopen. De CA maximeert op dit moment de behandeling van wapens naar circa 25 wapens per week. Momenteel zijn er drie medewerkers die kunnen keuren en worden twee extra medewerkers opgeleid. Ik heb van de korpschef geen signalen ontvangen dat dat op dit moment niet voldoende zou zijn.
Deelt u de opvatting dat verwacht mocht worden dat de CA inmiddels – zo lang na invoering van de wetgeving – naar behoren zou moeten functioneren? Deelt u de zorg dat een slecht functionerende CA niet bijdraagt aan het met de wetgeving beoogde doel, namelijk het terugdringen van te reactiveren vuurwapens? Wat gaat u op korte termijn doen om hier verbetering in aan te brengen?
De korpschef heeft mij aangegeven dat van een slecht functionerende CA geen sprake is.
Bent u bereid elke gestelde vraag afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
De situatie in gevangenissen in coronatijd. |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht, «Coronamisstanden in gevangenissen, gedetineerden worden monddood gemaakt»?1
Mijn berichtgeving aan de Tweede Kamer is gebaseerd op informatie van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Ik heb vertrouwen in de juistheid van deze informatie. DJI informeert mij regelmatig over de uitvoering van de coronamaatregelen. Ik leg daarnaast (virtuele) werkbezoeken af aan penitentiaire inrichtingen. Deze geven mij een goed beeld van een penitentiaire inrichting (PI) en van de lokale situatie.
Bent u ervan verzekerd dat u zelf een goed beeld heeft van de actuele en feitelijke gang van zaken in de gevangenissen? Zo ja, hoe kan het dan dat op een fors aantal punten het beeld zoals dat geschetst wordt door gedetineerden en familieleden afwijkt van hetgeen u steeds aan de Kamer heeft gemeld?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het eigenlijk gerechtvaardigd dat het voor gedetineerden zo moeilijk wordt gemaakt hun verhaal te doen, terwijl het uitdrukkelijk niet gaat over de delicten en belangen van slachtoffers, maar slechts over de feitelijke gang van zaken en de omstandigheden in detentie? Zo ja, waarom? Op wat voor sancties kunnen gedetineerden rekenen als bekend wordt dat ze hun ervaringen delen met Kamerleden en journalisten?
Een gedetineerde moet de directeur om toestemming vragen voor een gesprek met de media. De directeur beoordeelt dit verzoek aan de hand van artikel 40 van de Penitentiaire Beginselenwet. Hierin staat dat een gedetineerde een gesprek met de media kan voeren als het bepaalde belangen niet schaadt zoals de bescherming van de openbare orde en de goede zeden of het belang van de orde en veiligheid in de inrichting. Ook kan de directeur voorwaarden verbinden aan een gesprek met de media of er toezicht op uitoefenen. Indien een gedetineerde deze toestemming niet heeft gekregen en toch een gesprek heeft met de media kan een sanctie worden opgelegd. Dat kan bijvoorbeeld een straf op cel zijn of een extra controle op brief- en telefoonverkeer. Het bepalen van de sanctie is maatwerk en mede afhankelijk van de ernst van de gevolgen van het niet naleven van de regels.
Waren er nu echt geen veilige oplossingen te bedenken voor het bezoek van bijvoorbeeld een terminaal zieke vader die voor een laatste keer zijn gedetineerde zoon wilde bezoeken? Waarom konden diezelfde dag dan wel bouwvakkers in de inrichting werkzaamheden uitvoeren?
Het opschorten van al het bezoek en verlof in de PI’s was noodzakelijk om verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Mede hierdoor is het aantal besmettingen binnen de inrichtingen tot nu toe beperkt gebleven. Deze maatregelen vallen veel gedetineerden zwaar en dat is begrijpelijk. De ontwikkeling van het aantal besmettingen in Nederland staat een stapsgewijze versoepeling van de mogelijkheden tot bezoek en verlof inmiddels weer toe. Ik heb uw Kamer daarover op 29 mei en 15 juni geïnformeerd.2
Het verrichten van onderhoudswerkzaamheden door bouwvakkers is niet in strijd met deze maatregelen als deze werkzaamheden nodig zijn voor de veiligheid van personeel en gedetineerden. Uiteraard worden hierbij de richtlijnen van het RIVM in acht genomen.
In hoeverre zijn de mogelijkheden om te Skypen per gedetineerde, om het verbod op bezoek te compenseren, nu daadwerkelijk verruimd? Erkent u dat dit niet soepel verloopt?
Contact met familieleden en naasten is voor iedereen van belang, ook voor gedetineerden. Om de opschorting van bezoek en verlof te compenseren zijn de mogelijkheden voor beeldbellen (Skype) in hoog tempo vergroot. Binnen een week na de maatregelen waren er hiervoor 400 tablets beschikbaar. Inmiddels beschikt DJI over 850 tablets met een veilige Skypeverbinding voor alle inrichtingen. Weliswaar waren in een aantal inrichtingen opstartproblemen maar die zijn inmiddels verholpen. Daarnaast zijn er af en toe verstoringen die niet beïnvloedbaar zijn, zoals bijvoorbeeld een landelijke storing met Skype of met een netwerkverbinding. Over het algemeen verloopt het gebruik van Skype adequaat en conform de verwachting. Buiten de mogelijkheid van Skypen houden de gedetineerden de mogelijkheid tot telefonisch contact.
Waarom verschillen de bezoekregelingen voor advocaten per inrichting? Vindt u dat terecht?
Zoals eerder aangegeven behouden advocaten de mogelijkheid om cliënten te bezoeken, bijvoorbeeld met plexiglas tussen advocaat en cliënt of op 1,5 meter afstand. De rechtsgang moet immers ongestoord kunnen plaatsvinden. De situatie per gebouw verschilt echter per inrichting. Daarom hebben vestigingsdirecteuren de ruimte gekregen om voor hun eigen vestiging maatwerk toe te passen om het bezoek van advocaten veilig, conform de richtlijnen van het RIVM, te laten plaatsvinden. Dit betekent dat de bezoekregeling per inrichting kan verschillen.
Naast de mogelijkheid tot fysiek bezoek staan de advocaten ook andere manieren ter beschikking om vorm te geven aan contact met hun gedetineerde cliënt zoals via de telefoon of beeldbellen.
Wat is uw reactie op de kritiek dat de anderhalve meter afstand in veel inrichtingen niet wordt nageleefd, gedetineerden geen (of niet tijdig) zeep krijgen, medewerkers geen beschermende middelen dragen en zelfs bij het fouilleren niet eens altijd handschoenen gedragen worden? Hoe is dit mogelijk?
De medewerkers van DJI houden zich aan de richtlijnen van het RIVM, binnen de mogelijkheden die de gebouwen bieden. Conform deze richtlijnen gebruiken medisch personeel en medewerkers die in direct contact komen met mogelijk besmette gedetineerden persoonlijke beschermingsmiddelen zoals een masker en handschoenen. Daarnaast gebruiken DJI-medewerkers die nieuw binnenkomende gedetineerden moeten fouilleren en visiteren persoonlijke beschermingsmiddelen.
In de algemene ruimten van de PI is zeep beschikbaar waarmee gedetineerden de handen kunnen wassen. Gedetineerden zijn zelf verantwoordelijk voor de aanwezigheid van zeep op cel. Zeep kan worden gekocht in de gedetineerdenwinkel. Het kan voorkomen dat bepaalde merken zeep tijdelijk niet voorradig zijn, maar dan is er altijd een alternatief voorhanden. Er is dan ook geen sprake van dat gedetineerden niet of niet tijdig worden voorzien van zeep.
Nieuwe gedetineerden van buitenaf worden altijd twee weken op een eenpersoonscel geplaatst. Contact met andere gedetineerden wordt vermeden. Bij binnenkomst in de PI vindt direct een medische intake plaats met verscherpte aandacht voor coronaverschijnselen en eventuele kwetsbaarheid van de gedetineerde. Zo nodig wordt op medische indicatie getest op besmetting. Tijdens deze twee weken is er sprake van «close monitoring» om te bezien of een gedetineerde klachten ontwikkelt. Indien dit het geval is wordt de betrokkene direct volgens protocol geïsoleerd. Na de quarantaineperiode van 2 weken kan de gedetineerde op de afdeling en eventueel in een meerpersoonscel worden geplaatst.
Begrijpt u de angst voor verspreiding van het virus in gesloten setting, mede vanwege de ervaringen in andere landen?
De situaties die zich in andere landen hebben voorgedaan zijn inderdaad zorgelijk. Om dit soort situaties in Nederlandse inrichtingen te voorkomen heeft DJI in een vroeg stadium vergaande maatregelen getroffen. Dit heeft het ervoor gezorgd dat het aantal besmettingen zeer beperkt is gebleven.
Wat zijn nu precies de criteria voor plaatsing in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg? Waarom wordt daar niet veel eerder toe overgegaan, omdat daar de kennis en expertise is en men daar een afdeling heeft voor besmette personen?
Gedetineerden met coronagerelateerde klachten worden geïsoleerd. De medische zorg in de PI’s is gelijkwaardig aan de zorg buiten detentie.3 Een gedetineerde met (milde) coronaklachten kan daarom in de eigen inrichting worden behandeld. In het geval er 24-uurs zorg nodig is, maar geen sprake is van een noodzaak tot ziekenhuisopname worden gedetineerden overgeplaatst naar het Justitieel Centrum voor Somatische zorg JCvSZ. Het JCvSZ is geen ziekenhuis. Als klachten van een gedetineerde wel van dien aard zijn dat een ziekenhuisopname noodzakelijk is, zal betrokkene in een regulier ziekenhuis worden opgenomen.
Klopt het beschrevene over de inval van het Interne Bijstandsteam?
De aard van het werk van het IBT brengt met zich mee dat de 1,5 meter niet altijd gehandhaafd kan worden, omdat zij personen die onwillig of agressief gedrag vertonen in bedwang dienen te houden. Ook het dragen van een mondmasker kan, als zij in actie moeten komen en één of meerdere gedetineerden fysiek in bedwang moeten houden, niet goed mogelijk of zelfs risicovol zijn. Het IBT werd in PI Vught ingezet op een afdeling met gedetineerden die geen coronagerelateerde verschijnselen vertoonden. Conform de richtlijnen van het RIVM is het in een dergelijke situatie niet nodig om mondmaskers te dragen. Indien medewerkers van het IBT zelf coronagerelateerde klachten hebben blijven zij, conform de RIVM-richtlijnen, thuis.
Klopt het dat op een afdeling, waar een besmette persoon verbleef die later is overleden, daarna niemand is getest? Zo ja, waarom niet?
Het betreft hier een persoon die is overleden tijdens de extramurale fase van de ISD-maatregel (Inrichting Stelselmatige Daders). Op het moment dat hij de inrichting verliet, had hij nog geen klachten. Daarom zijn de voormalige celgenoten conform de destijds geldende richtlijnen van het RIVM niet getest. Deze schreven voor dat er alleen werd getest als sprake was van coronagerelateerde klachten. De voormalige afdelingsgenoten zijn wel gemonitord op coronagerelateerde symptomen. Het staat overigens niet vast dat de betreffende gedetineerde aan corona is overleden.
Kunt u garanderen dat nieuwe gedetineerden altijd eerst in quarantaine worden geplaatst, of zijn er uitzonderingen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, die een gedetineerde gelijk gaf die bezwaar maakte tegen plaatsing in een meerpersoonscel? Welke consequenties heeft dit voor het beleid door te gaan met de inzet van meerpersoonscellen? Hoe kan dat eigenlijk veilig en verantwoord plaatsvinden conform de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu?
De RSJ heeft in deze zaak de plaatsing van de gedetineerde in een meerpersoonscel geschorst, omdat de directeur in die specifieke casus onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het gezondheidsrisico aanvaardbaar was.4 In overige zaken is de plaatsing in een meerpersoonscel niet geschorst. De eerstgenoemde uitspraak van de RSJ doet dan ook geen afbreuk aan het kunnen plaatsen van gedetineerden in meerpersoonscellen.
Het plaatsen in een meerpersoonscel kan veilig en verantwoord plaatsvinden omdat daarbij een vaste werkwijze wordt gehanteerd. Gedetineerden die voor het eerst instromen in een penitentiaire inrichting worden eerst twee weken op een eenpersoonscel op een aparte inkomstenafdeling geplaatst (gelet op incubatietijd van het coronavirus). In deze periode wordt gemonitord of de gedetineerde klachten ontwikkelt. Als dit niet het geval is, kan de gedetineerde op de afdeling en eventueel een meerpersoonscel worden geplaatst. Alleen gedetineerden die volledig klachtvrij zijn, worden samen in een cel geplaatst. Bij elke verdenking van besmetting wordt er getest. Voor gezonde gedetineerden zijn meerpersoonscellen ook in de huidige situatie een passende vorm van detentie.