De toegankelijkheid van gemeentelijke websites voor slechtzienden en slechthorenden |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeentelijke websites vaak beperkt toegankelijk»1 en herinnert u zich de antwoorden op de eerdere schriftelijke vragen van de leden Oosenbrug en Fokke (beiden PvdA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over hetzelfde onderwerp? (antwoorden ontvangen 12 juni 2015)?2
Ja.
Deelt u de mening dat uit het feit dat er al vele jaren zorgen zijn over de gebrekkige toegankelijkheid van gemeentelijke websites en uit het feit dat nog steeds tweederde deel van de gemeentelijke websites niet toegankelijk is, blijkt dat deze toegankelijkheid voor veel gemeenten onvoldoende prioriteit heeft? Zo ja, waarom deelt u die mening en waarom heeft dit voor veel gemeenten onvoldoende prioriteit? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De aandacht voor digitale toegankelijkheid, ook bij gemeenten, is toegenomen. De wettelijke verplichting bestaat uit twee delen: het eerste deel betreft het toepassen van de Europese toegankelijkheidsstandaard3 en het tweede deel betreft het publiceren van toegankelijkheidsverklaringen, waarin gedetailleerd verantwoording wordt afgelegd over de toegankelijkheid van de websites. Ik verwacht dat overheden op 23 september aan de gestelde verplichting voldoen door het publiceren van verklaringen waarin ze laten zien hoever ze gevorderd zijn met het optimaliseren van de toegankelijkheid van hun websites. En welke concrete maatregelen ze hebben genomen om de toegankelijkheid verder te verbeteren. Het inzicht dat hierdoor ontstaat stelt de overheden zelf en ook toezichthouders in staat om veel doelgerichter te sturen op verbetering dan tot dusverre mogelijk is.
Het onderzoek van Nu.nl waaraan in het bericht wordt gerefereerd bevestigt het eigen beeld dat de aandacht voor de toegankelijkheid van websites, ook die van gemeenten, sterk is gestegen. Dat vertaalt zich echter niet op korte termijn naar een forse toename van het aantal websites dat volledig toegankelijk is, omdat de nieuwe wettelijke verplichting ruimte biedt voor stapsgewijze verbetering.
De nieuwe wettelijke verplichting is op een belangrijk punt anders dan de vorige. Voorheen was de eis dat overheidswebsites volledig aan de toegankelijkheids-standaard moesten voldoen. In die standaard zelf is vastgelegd dat er voor wat betreft «voldoen» maar twee opties zijn: een website voldoet volledig of voldoet niet. Al het andere, dus ook voldoet bijna, wordt beoordeeld als voldoet niet. Ruimte om wel behaalde resultaten positief te waarderen was er niet.
Om de haalbaarheid van de toegankelijkheidoelstelling te vergroten heeft de Europese Commissie de verplichting in de Europese richtlijn4 zodanig geformuleerd dat behaalde resultaten wel positief kunnen worden gewaardeerd en dat het inzicht wordt vergroot. Nederland heeft actief bijgedragen aan de ontwikkeling van deze andere aanpak. In het kort komt de verandering er op neer dat overheden nu verplicht zijn om de standaard toe te passen en de toegankelijkheid van hun websites en apps te optimaliseren. Aan de hand van toegankelijkheiderklaringen moeten zij laten zien wat de overgebleven toegankelijkheidsissues zijn en welke maatregelen zij nemen om ze op te lossen.
Wat zijn in juridische zin de gevolgen voor de gemeenten die op 23 september 2020 nog steeds niet voldoen aan toegankelijkheidseisen voor slechtzienden en slechthorenden?
Gemeenteraden zijn bevoegd om controle uit te oefenen op de toegankelijkheid van websites van gemeenten; het verticale, interbestuurlijke toezicht wordt belegd bij de provincies. De juridische middelen waarover deze toezichthouders kunnen beschikken zijn ontleend aan de Wet revitalisering generiek toezicht en omvatten schorsing, vernietiging en – als uiterste sanctie – indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing. Deze middelen staan in de gemeentewet5 artikel 124 en artikel 273a. Gemeenteraden en provincies krijgen een rol bij het (interbestuurlijke) toezicht op de naleving. In het ontwerp van de Wet digitale overheid (Wdo)6, dat onlangs door uw Kamer is goedgekeurd, wordt nader ingegaan op de rol- en taakverdeling bij toezicht en handhaving.
Wat gaat u doen om gemeenten ertoe aan te zetten dat zij hun websites op zo kort mogelijke termijn wel toegankelijk maken? Wilt u daarover in overleg treden met de gemeenten en/of de VNG?
Ik zal gemeenten en andere overheden aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Refererend aan de uitkomst van het onderzoek van Nu.nl zal ik hen aansporen om zich maximaal in te spannen om de toegankelijkheid te verbeteren. De huidige coronacrisis maakt eens temeer duidelijk hoe belangrijk het is dat de informatie en diensten van de overheid voor iedereen toegankelijk dienen te zijn.
Voor vragen en hulp kunnen gemeenten terecht bij de DigiToegankelijk.nl helpdesk van de dienst Logius van mijn ministerie. Sinds 2017 brengt de helpdesk de aanstaande wettelijke verplichting onder de aandacht van gemeenten en andere overheidsinstanties. Niet enkel via de websites www.digitoegankelijk.nl en www.digitaleoverheid.nl, maar ook op speciaal daarvoor georganiseerde bijeenkomsten verspreid door het land en tijdens door derden georganiseerde workshops, seminars, congressen en andere bijeenkomsten.
In juni 2020 organiseert Logius wederom een serie bijeenkomsten verspreid door het land en tevens komt het onderwerp aan bod tijdens de elf bijeenkomsten in het kader van de Direct Duidelijk Tour 2020. Als gevolg van de huidige situatie worden deze bijeenkomsten op aangepaste wijze georganiseerd.
Gemeenten zijn eerder al schriftelijk geïnformeerd, onder meer met een ledenbrief van de VNG7 in de zomer van 2018. In juli 2019 heb ik aan alle overheidsinstanties een brief gestuurd waarin zij geïnformeerd werden over de aanstaande verplichting[] en waarin ik hen opriep om prioriteit te geven aan het in kaart brengen van de noodzakelijke maatregelen, om tijdig aan de wettelijke verplichting te kunnen voldoen.
Met de VNG vindt regulier ambtelijk overleg plaats in het kader van digitale inclusie. In dat overleg wordt ook de aanstaande wettelijke webtoegankelijkheiderplichting besproken.
Het bericht ‘KNLTB in beroep tegen uitspraak AP’ en ‘Boete voor tennisbond vanwege verkoop van persoonsgegevens’ |
|
Tobias van Gent (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Bruno Bruins (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «KNLTB in beroep tegen uitspraak AP» en «Boete voor tennisbond vanwege verkoop van persoonsgegevens»?1 en2
Ja.
Deelt u de mening dat de uitgangspunten van het Verenigingsrecht en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) strijdig zijn als het gaat om de interpretatie van het «gerechtvaardigd belang»? Zo nee, waarop baseert u die vaststelling?
De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is een Europese verordening die voor de gehele EU bindend is, dus ook voor de (sport)verenigingen in Nederland. Als er sprake is van strijdigheid tussen het nationale recht en de Verordening gaat de Verordening voor op het nationale recht. De verwerkingsgrondslag «Gerechtvaardigd belang» volgt uit artikel 6 AVG. Ik kan niet treden in de interpretatie van deze grondslag uit de AVG. Wel wijs ik op de nadere duiding in de guideline van de European Data board, uitleg van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en jurisprudentie alsmede op een recente normuitleg van de AP over het gerechtvaardigd belang die te vinden is op haar website. 3
Bent u zich ervan bewust dat er binnen de sportsector onduidelijkheid bestaat over de interpretatie van het «gerechtvaardigd belang»? Hebben vertegenwoordigers van de sportsector deze problematiek bij u aangekaart? Welke stappen zijn genomen om de sport hierin te ondersteunen? Hebben vertegenwoordigers van de sportsector deze problematiek bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) aangekaart? Welke stappen heeft de AP genomen om de sport hierin te ondersteunen?
Ja, daar ben ik mij van bewust.
Vertegenwoordigers uit de sportsector hebben dit bij mij en bij de AP aangekaart.
De AP heeft met vertegenwoordigers van de sportsector goede en constructieve gesprekken gevoerd ten aanzien van de KNLTB-zaak en óók met betrekking tot het verwerken van persoonsgegevens in de sportsector in bredere zin. Afgesproken is dat de sportsector aan de slag gaat met het opstellen van nieuwe richtsnoeren voor het verwerken van persoonsgegevens in de sportsector, in lijn met de AVG zodat de sportsector weet wat mogelijk is en wat niet. De AP steunt dit en zal de sportsector bij het opstellen van de richtsnoeren van toelichting voorzien ten aanzien van de relevante aspecten van de AVG. In dat licht zal ook een volgend overleg plaatsvinden tussen de AP en de vertegenwoordigers van de sportsector.
Bent u zich ervan bewust dat de door de AP gehanteerde interpretatie van de AVG sporten in Nederland duurder maakt? Hoe interpreteren andere Europese toezichthouders de AVG op dit gebied? Wijkt de interpretatie van de AP af van de zienswijze van andere Europese Toezichthouders? Klopt het dat de Europese Commissie zich duidelijk heeft uitgesproken voor harmonisatie van AVG-regels in de verschillende lidstaten, onder meer omdat anders een ongelijk speelveld voor organisaties ontstaat?
Ik ben me er van bewust dat de uitspraak mogelijk consequenties kan hebben voor de inkomsten van verschillende sportbonden waaronder die van de KNLTB. Hoe groot de impact is, verschilt van bond tot bond evenals of de wegvallende inkomsten doorberekend worden in een hogere contributie.
Ik heb geen volledig beeld van hoe toezichthouders in andere lidstaten de AVG op dit gebied interpreteren. In dit verband wijs ik er op dat de interpretatie van de AVG regels voorbehouden is aan de nationale toezichthouder. Dit houdt in dat er in de praktijk verschillende interpretaties van de AVG regels kunnen zijn.
Hoewel de Europese Commissie inderdaad heeft aangegeven dat de harmonisatie van de AVG regels wenselijk is, kunnen verschillende feiten en omstandigheden een rol spelen in de uiteindelijke interpretatie van de regels. Zo beschikken we in Nederland over een unieke sportverenigingsinfrastructuur die de vergelijking met andere landen lastig maakt.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om, gezien de unieke maatschappelijke rol van (sport)verenigingen en de noodzaak om de sport betaalbaar en toegankelijk te houden, onder aanvoering van NOC*NSF gezocht moet worden naar uitzonderingsmogelijkheden, dan wel een specifieke richtlijn, zoals die ook voor andere sectoren gelden? Bent u bereid daarin het initiatief te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de orde om een specifieke uitzondering voor sport te maken. De AVG is een Europese verordening die rechtstreeks van toepassing is in Nederland en daarmee ook van toepassing is op (sport)verenigingen. Daar waar de AVG ruimte laat voor nationale keuzes bij de uitvoering van de AVG, zijn deze ingevuld in de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Binnen de AVG zijn er diverse mogelijkheden
om persoonsgegevens voor verschillende doeleinden op een rechtmatige manier te verwerken. De sportsector gaat aan de slag met het opstellen van nieuwe richtsnoeren. Deze zullen halverwege 2020 gereed zijn.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er bij de AP, dan wel andere organisaties, over de Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond (KNLTB) zijn ontvangen inzake mogelijke privacyschending? Acht u de opgelegde boete proportioneel gezien de omvang van de klachten en de verwarring binnen de sportsector over de interpretatie van de AVG?
De KNLTB geeft aan dat het om vijf klachten gaat. Omdat er nog een bezwaarprocedure tegen het besluit loopt en de KNLTB nog meer rechtsmiddelen kan inzetten, kan de AP geen nadere toelichting of aantallen geven.
Het aantal en de inhoud van de klachten en de media-aandacht hebben een rol gespeeld bij de overweging van de AP om een onderzoek te starten.
Het is aan de AP om een proportionele sanctie op te leggen, zij maakt hierin onafhankelijk haar eigen afweging. Daar kan ik niet in treden.
Deelt u de mening dat de AP, zoals vastgesteld in de Kamer (bij aangenomen motie) «zich zo hulpvaardig mogelijk moet opstellen en zich dus primair behoort te richten op voorlichting en hulp bij de interpretatie en uitvoering van de regelgeving»?3
Op basis van artikel 52, eerste lid, van de AVG treedt de AP als toezichthouder volledig onafhankelijk op bij de uitvoering van haar taken en de uitoefening van haar bevoegdheden. In gevolge het tweede lid van dat artikel blijven de leden van de AP bij de uitvoering van die taken en uitoefening van die bevoegdheden vrij van al dan niet rechtstreekse externe invloed en vragen noch aanvaarden zij instructies van wie dan ook. Tegen die achtergrond onthoud ik mij van een oordeel over de wijze waarop de AP zich zou (hebben) dienen op te stellen.
Kunt u verklaren waarom de AP de mogelijkheid van de Alternatieve Interventie destijds (2018) niet heeft toegepast (conform beleidsregels klachtenprioritering AP), maar gekozen heeft voor een traject met een, voor een non-profit organisatie, zeer hoge boete van € 525.000,–? Kunt u verklaren waarom in het geval van de KNLTB geen enkele begeleiding en voorlichting heeft plaatsgevonden, maar er direct is overgegaan tot beboeting? Kunt u verklaren waarom de AP elk verzoek tot contact en hulp vanuit de KNLTB heeft geweigerd?
De AP heeft als privacy toezichthouder een wettelijke onafhankelijkheid.
Dit geldt ook voor de wijze van interveniëren. De AP legt in haar boetebesluit zelf uit waarom zij geen Alternatieve Interventie heeft toegepast.
Deelt u de mening dat hier ook sprake is van een publicitaire misser? Bent u op de hoogte van de procedurele fouten die zijn gemaakt door de AP tijdens het proces? Wat is de aard van deze fouten? Wat doet u om te voorkomen dat deze fouten in de toekomst opnieuw worden gemaakt?
De AP heeft als privacy toezichthouder een wettelijke onafhankelijkheid. Tegen die achtergrond ga ik er vanuit dat zij een gedegen afweging heeft gemaakt in de procesgang.
De KNLTB heeft op 21 december 2018 bij de AP een klacht ingediend over uitlatingen van de voorzitter van de AP in televisieprogramma Nieuwsuur.
De AP heeft deze klacht gegrond verklaard. De AP heeft hierin onder andere erkend dat zij in haar uitlatingen tijdens dit programma op een aantal punten genuanceerder en zorgvuldiger had kunnen en moeten zijn.
Bent u van mening dat de KNLTB in dit proces onnodig en onbehoorlijk in diens imago is aangetast en recht heeft op enigerlei vorm van rehabilitatie? Zo ja, welke actie onderneemt u hiertoe? Zo nee, waarom niet? Is de regeling van NOC*NSF voor ondersteuning van topsporters bij complexe juridische zaken hiervoor te gebruiken? Is deze faciliteit uit te breiden zodat ook sportbonden gebruik kunnen maken van ondersteuning?
Zoals uit mijn antwoord op de vragen 7, 8 en 9 blijkt, treed ik niet in de beoordeling van het besluit van de AP. In het verlengde daarvan past het ook niet dat ik actie zou ondernemen. De KNLTB kan bij de AP om een schadevergoeding vragen of een procedure starten bij de rechter.
Aansluiting bij de ondersteuning voor topsporters ligt niet voor de hand. Deze faciliteit is ingericht voor natuurlijke personen en niet voor rechtspersonen en dient een ander doel.
Deelt u de zorg van NOC*NSF over de gevolgen van de interpretatie en handelwijze van de AP zoals toegepast ten aanzien van de KNLTB voor de sport in zijn totaliteit?
Met NOC*NSF ben ik van mening dat de sport toegankelijk moet zijn voor iedereen waarbij de contributies op aanvaardbare hoogte liggen en tegelijkertijd het voorzieningenpeil van de bonden en de steun aan haar verenigingen op voldoende niveau is. Ik vind het echter ook belangrijk dat de privacy van alle Nederlanders, inclusief de leden van sportbonden wordt gewaarborgd.
Heeft er tussen u en uw ministeries omtrent deze casus, dan wel de brede sportbelangen, afstemming plaatsgevonden en bent u bereid gezamenlijk naar een oplossing te zoeken?
Tussen de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Justitie en Veiligheid is er overleg geweest omtrent deze casus en de samenhangende sportbelangen. Op dit moment kunnen er geen uitspraken worden gedaan over eventuele oplossingen en ligt het in de rede de aangespannen procedure door de KNLTB te volgen.
Is het door middel van sectorale wetgeving mogelijk om in dergelijke gevallen van gegevensuitwisseling een uitzondering aan te brengen op de AVG? Bent u bereid dit te verkennen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe lang zal het traject duren tot de invoering?
Zie het antwoord op vraag 5.
De ‘Fraude Signalering Voorziening’ (FSV) en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van het bestaan van de Fraude Signalering Voorziening (FSV) en van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling FSV?
Wij zijn naar aanleiding van persvragen van RTL Nieuws en Trouw (van 10 februari) op 18 februari 2020 op de hoogte gesteld van het feit dat er binnen de Belastingdienst een applicatie met de naam Fraude Signalering Voorziening (FSV) is en dat er een GEB was uitgevoerd.
Bent u bekend met het feit dat artikel 35, lid 2, van de AVG stelt: «Wanneer een functionaris voor gegevensbescherming is aangewezen, wint de verwerkingsverantwoordelijke bij het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling diens advies in.»?
Ja.
Wanneer is de functionaris voor gegevensbescherming (van het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst) ingelicht over het uitvoeren van deze gegevensbeschermingseffectbeoordeling?
De functionaris voor gegevensbescherming van het Ministerie van Financiën (FG) is op 20 februari 2020 door de privacyofficer van de Belastingdienst mondeling geïnformeerd over de GEB.
Wanneer heeft de functionaris voor gegevensbescherming de gegevensbeschermingseffectbeoordeling (welke versie dan ook) ontvangen?
Op 20 februari 2020 is de GEB ter informatie aan de FG gestuurd. Op 26 februari 2020 is de GEB nogmaals aan de FG gestuurd en is hem formeel om advies gevraagd over de GEB, versie 1.2 van november 2019. Na ontvangst van het advies van de FG is door de Belastingdienst besloten om FSV uit te schakelen.
Bent u op de hoogte van artikel 36 van de AVG dat stelt: «Wanneer uit een gegevensbeschermingseffectbeoordeling krachtens artikel 35 blijkt dat de verwerking een hoog risico zou opleveren indien de verwerkingsverantwoordelijke geen maatregelen neemt om het risico te beperken, raadpleegt de verwerkingsverantwoordelijke voorafgaand aan de verwerking de toezichthoudende autoriteit.»?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de conclusie: «In zijn algemeenheid kan worden geconcludeerd dat de huidige opzet van FSV geen goede aansluiting (meer) heeft op de verwerkingsbeginselen van art. 5 AVG. Ten aanzien van elk van de 10 in dit artikel genoemde beginselen zijn een of meer bevindingen gedaan en afgeleid daarvan zijn er privacy risico's gesignaleerd.»? En deelt u de mening dat er een hoog risico is?
De conclusie is getrokken op basis van een GEB op de applicatie, waarbij de verwerkingen zelf zijdelings geraakt zijn. De conclusie was voor de Belastingdienst voldoende om de applicatie FSV uit te schakelen. De Belastingdienst heeft besloten de betrokken processen opnieuw te ontwerpen, inclusief de bijbehorende informatievoorziening.
Heeft de functionaris voor gegevensbescherming of iemand anders bij de Belastingdienst de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) op de hoogte gesteld van de redelijk schokkende uitkomsten van deze gegevensbeschermingseffectbeoordeling? Zo ja, wie heeft dat gedaan? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens is op 2 maart 2020 door de Belastingdienst geïnformeerd.
Heeft de Belastingdienst de AP ooit op de hoogte gesteld van de uitkomst van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling, omdat er risico’s zijn? Zo ja, bij welke gegevensbeschermingseffectbeoordeling is dat gebeurd?
De AP moet om advies worden gevraagd als er sprake is van een verwerking met een hoog risico voor de privacy van de burger dat niet met passende maatregelen is weg te nemen. De Belastingdienst heeft op 2 maart 2020 de AP geïnformeerd over FSV omdat er een applicatie in gebruik was waarbij de mitigerende maatregelen onvoldoende geïmplementeerd waren. Inmiddels heeft de AP aangegeven dat er een onderzoek is gestart. Wij zullen u informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Indien de Belastingdienst de AP niet op de hoogte gesteld heeft, wilt u dat dan per ommegaande doen en de Kamer op de hoogte houden van elke brief en elke besluit dat de AP neemt?
De AP is geïnformeerd op 2 maart 2020. De AP heeft inmiddels een onderzoek gestart naar de verwerking van persoonsgegevens in en om de applicatie FSV. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van brieven en besluiten van de AP in deze kwestie.
Indien de AP niet op de hoogte gesteld is van deze gegevensbeschermingseffectbeoordeling over FSV, wat heeft de Belastingdienst dan geleerd van eerdere affaires waarin de AP pas op de hoogte gesteld is van grote problemen met privacy na publiciteit en Kamervragen, zoals bij de affaire rondom de broedkamer en bij het bijhouden van de dubbele nationaliteit?
Zoals ook in de brief bij deze beantwoording aangegeven:. de problematiek rond FSV en projectcode 1043 en de gebeurtenissen rond de kinderopvangtoeslag, laten zien dat de opzet, inrichting en werking bij risicoselectie en vervolgens het onderzoek naar de geselecteerde signalen binnen de Belastingdienst onvoldoende zijn. Er wordt niet voldaan aan wettelijke vereisten, waaronder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de beginselen van behoorlijk bestuur, noodzakelijke waarborgen en menselijke maat die hiervoor noodzakelijk zijn. Deze conclusie is hard en vraagt om een grootschalige verbeteraanpak waarbij zowel het zowel noodzakelijk is om direct maatregelen te treffen als verder onderzoek te doen. Burgers en bedrijven moeten erop kunnen vertrouwen dat de behandeling door de Belastingdienst op een rechtvaardige manier gebeurt.
Deelt u de mening dat de AP ondertussen niet serieus genomen wordt door de Belastingdienst als toezichthouder?
Nee, dit beeld deel ik niet. De Belastingdienst hecht veel waarde aan het oordeel van de AP.
Hoe zou u het vinden als een belastingplichtige zich opstelt ten opzichte van de Belastingdienst, zoals de Belastingdienst zich nu opstelt ten opzichte van de AP?
De Belastingdienst neemt de AP en burgers serieus. Ook de Belastingdienst moet zich aan de wet houden. We hebben helaas geconstateerd dat dat hier niet is gebeurd.
Hoeveel personen (rechtspersonen, natuurlijke personen) stonden op 1/1/2019 (voor het opschonen) geregistreerd in FSV?
Het is niet bekend hoeveel personen op 1 januari 2019 in FSV geregistreerd stonden. Ik kan u alleen de aantallen geven voor en na de schoning van 27 februari 2020.
Vóór schoning aantal unieke BSN
244.273
85.350
6
329.629
Na schoning aantal unieke BSN
133.508
52.542
5
186.055
Onbekend: identificatienummer is een niet uitgegeven nummer.
Op welke wijze kunnen mensen inzage krijgen in hun registratie in FSV? Bent u bereid mensen hierover actief te informeren?
Het inzagerecht van de AVG is een belangrijk recht voor de burger. Op deze manier kan een burger controleren of de persoonsgegevens die worden verwerkt juist zijn. In de brief bij deze set antwoorden gaan wij uitgebreid in op de wijze waarop de inzageverzoeken behandeld worden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Belastingdienst fraudesignalen wel op een nette manier bijhoudt?
We hebben besloten om FSV niet meer te gebruiken. We gaan de processen voor het verwerken van signalen opnieuw ontwerpen, conform de vereisten uit de AVG en andere relevante wet- en regelgeving inclusief de bijbehorende applicatie(s).
Zijn de gegevens van de FSV, die kennelijk nu niet meer gebruikt wordt, in andere systemen overgenomen? Zo ja, in welke systemen en wordt in die systemen de AVG dan wel nageleefd?
Nee, de gegevens van FSV zijn niet overgenomen in andere systemen van de Belastingdienst en er is ook geen automatische koppeling die gegevens aan FSV levert of ontvangt uit FSV. Niet uit te sluiten is dat individuele medewerkers handmatig informatie uit FSV in andere systemen hebben gezet. Dit is niet te achterhalen.
Heeft u de Auditdienst Rijk en de Adviescommissie uitvoering toeslagen op de hoogte gesteld van het bestaan van FSV en de gegevensbeschermingseffectbeoordeling? Zo nee, waarom niet en wilt u dat per ommegaande doen?
Naar aanleiding van vragen van de Adviescommissie uitvoering toeslagen en van de ADR is zowel aan de Adviescommissie als aan de ADR op verschillende momenten een aantal documenten verstrekt. In enkele daarvan komt FSV aan de orde. In deze documenten is onder meer te lezen dat FSV een applicatie is waarin signalen worden geregistreerd en worden voorbeelden van signalen gegeven. De GEB van FSV is begin maart jl. aan zowel AUT als de ADR gezonden. Eerder heb ik uw Kamer, in mijn antwoorden van 27 februari jl. (Kenmerk 2020D08166) meegedeeld in welke bronbestanden de ADR precies onderzoek doet. Het feit dat de FSV daarin niet genoemd wordt betekent dus niet dat AUT en ADR niet op de hoogte waren van FSV.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden? En kunt u nog voor het algemeen overleg over de Belastingdienst van 4 maart 2020 aan de Kamer meedelen of en wanneer de AP geïnformeerd is of geïnformeerd wordt over deze gegevensbeschermingseffectbeoordeling?
Zoals aangegeven in onze brief van 19 maart 20201 hangen de schriftelijke vragen over FSV nauw samen met de in het Algemeen Overleg van 4 maart toegezegde brief over de FSV. Om die reden hebben we deze schriftelijke vragen gecombineerd met deze brief. Zoals eerder aangegeven heeft de Belastingdienst de AP op 2 maart 2020 geïnformeerd.
Het bestaan van een geheime zwarte lijst van vermeende fraudeurs die veel mensen gedupeerd heeft |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over een geheime zwarte lijst van vermeende fraudeurs die veel mensen gedupeerd heeft?1
Ja.
Klopt het dat in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) 180.000 mensen staan, die volgens de Belastingdienst extra aandacht behoeven?
In de onderstaande tabel treft u de aantallen aan voor en na de schoning op 27 februari 2020.
Vóór schoning
244.273
85.350
6
329.629
Na schoning
133.508
52.542
5
186.055
Onbekend: identificatienummer is een niet uitgegeven nummer.
De registratie in FSV betekent niet per definitie dat er volgens de Belastingdienst extra aandacht nodig is. In het meegestuurde rapport van KPMG is aangegeven hoe de informatie uit FSV is gebruikt.
Klopt het dat deze zwarte lijst negentien jaar lang geheimgehouden is voor de Kamer?
Zoals toegelicht in het rapport van KPMG welke als bijlage bij de brief is meegezonden, is FSV een applicatie waarin de Belastingdienst onder meer risicosignalen registreert. Het bestaan van een administratie met signalen is niet expliciet gedeeld met uw Kamer. Zoals eerder aangegeven had de Belastingdienst de applicatie eerder moeten uitschakelen of aan moeten passen omdat deze niet aan de eisen uit de AVG voldeed.
Kunt u uitsluiten dat er nog veel meer geheimgehouden wordt voor de Kamer? Wat wordt er nog meer geheimgehouden voor de Tweede Kamer?
Ons streven is om uw Kamer tijdig, transparant en zo volledig als mogelijk te informeren. Tegelijkertijd kunnen wij niet uitsluiten dat er in de toekomst nog zaken naar boven zullen komen. Als daar aanleiding toe is zullen wij uw Kamer daarover informeren.
Klopt het dat de aantekeningen in FSV rijp en groen waren, variërend van veroordelingen door een rechter tot vage verdachtmakingen?
In de als bijlage meegezonden rapport van KPMG is het gebruik van FSV door de Belastingdienst beschreven.
Klopt het dat de lijst negentien jaar lang geheimgehouden is voor de burgers?
De Belastingdienst heeft circa 900 applicaties die worden gebruikt bij de uitvoering van zijn taken. Zoals uitgelegd in de begeleidende brief is FSV een applicatie die wordt gebruikt in de toezichtsprocessen om onder andere signalen in te registeren die kunnen duiden op mogelijk fraude of niet compliant gedrag. Dit is niet actief bekend gemaakt. Dat is iets anders dan geheimgehouden voor burgers.
Klopt het dus ook dat niemand zich heeft kunnen verweren tegen de plaatsing op deze lijst?
Een natuurlijk persoon of rechtspersoon die als gevolg van een mogelijk fraudesignaal in FSV wordt geregistreerd, kan tegen de registratie (feitelijke handeling) geen bezwaar aantekenen of in beroep gaan. Verweer is wel mogelijk op basis van vervolghandelingen. Zo kan een natuurlijk persoon de rechten uit de AVG gebruiken, zoals het recht op inzage of rectificatie van de persoonsgegevens. Ook kan iemand opkomen tegen een eventuele gecorrigeerde aangifte of de aangepaste toeslag. Daarbij kunnen de bestuursrechtelijke rechtsmiddelen als bezwaar en beroep worden ingezet.
Op welke manier kunnen zij alsnog bezwaar maken?
Zie ons antwoord op vraag 7.
Op welke manier gaat u inzage geven in de 180.000 mensen op de zwarte lijst in hun eigen dossier?
Het inzagerecht van de AVG is een belangrijk recht voor de burger. Op deze manier kan een burger controleren of de persoonsgegevens die worden verwerkt juist zijn. In de brief bij deze set antwoorden gaan wij uitgebreid in op de wijze waarop de inzageverzoeken behandeld worden.
Op welke manier kunnen zij hun gegevens corrigeren of laten verwijderen?
Zie ons antwoord op vraag 7.
Hoeveel mensen van de Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) 11-zaak en de naar schatting 9.000 andere toeslaggedupeerden hebben ook last gehad van deze zwarte lijst?
Het betrokken zijn in een onderzoek dat is uitgevoerd door het Combiteam Aanpak Facilitators (verder: Combiteam) betekende niet automatisch een aantekening in FSV. Het kan wel voorgekomen zijn dat een burger zowel betrokken is geweest in een CAF zaak, als in een onderzoek van het fraudeteam en om die reden in FSV geregistreerd was. Uit een controle op de backup van FSV van voor de schoning in februari 2020 blijkt dat van de 310 betrokkenen in de CAF-11 zaak 52 personen opgenomen zijn (geweest) in FSV.
Van de 9402 betrokkenen in overige CAF zaken zijn 2284 personen opgenomen (geweest) in FSV.
Er is sprake van overlap tussen betrokkenen in CAF-11 zaken en overige CAF-zaken wanneer personen in beide groepen voorkomen.
Op basis van welke overwegingen is op 27 februari gestopt met het gebruiken van de zwarte lijst? Was dit een politieke beslissing, genomen door u?
Zie voor deze overwegingen de tijdlijn die wij met uw Kamer gedeeld hebben als bijlage van onze brief van 28 april2. Het feit dat er gerede twijfels waren bij het naleven van de AVG in het proces van het verwerken van risicosignalen, heeft ons doen besluiten de applicatie die gebruikt wordt voor onder andere het registreren van die risicosignalen, te stoppen.
Klopt het dat alle voorgaande staatssecretarissen op de hoogte zijn geweest van de zwarte lijst, maar deze voor de Kamer verzwegen hebben?
Nee dit klopt niet. De voorgaanden staatssecretarissen zijn, voor zover wij kunnen na kan gaan, niet op de hoogte geweest van de FSV applicatie.
Wat vindt u van deze ontluisterende gang van zaken? Welke conclusies trekt u hieruit?
Wij zijn geschrokken van de bevindingen van KPMG bij FSV en ten aanzien van de naleving van de AVG bij een aantal andere applicaties en verwerkingsprocessen binnen de Belastingdienst. Deze uitkomsten over FSV liegen er niet om en bevestigen dat het besluit om FSV uit te schakelen een juist besluit is geweest. In de begeleidende brief gaan we hier verder op in.
Het doorprocederen door de overheid |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel van De Monitor van 3 maart over het doorprocederen door de overheid?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze werkwijze van de gemeente Enschede?
Het betreft hier een casus binnen een individuele gemeente. Het is niet aan mij of de Minister voor Rechtsbescherming om een oordeel te vellen over individuele beschrijvingen zoals in het door u aangehaalde artikel. Binnen de gedecentraliseerde context van de Participatiewet (Pw) is het primair de gemeenteraad die het college op de uitvoering van de handhaving controleert en waar nodig aanspreekt.
Deelt u de mening dat er sprake is van een perverse prikkel wanneer een ambtenaar aangeeft in de richting van de sociaal rechercheur dat het terugvorderen van een uitkering over vier dagen niet voldoende is om het onderzoek van die rechercheur te bekostigen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 gaat het hier om een casus binnen een individuele gemeente. Het is niet aan mij of de Minister voor Rechtsbescherming om een oordeel te vellen over individuele beschrijvingen zoals in het door u aangehaalde artikel. Daarbij wil ik er, als Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op wijzen dat in het regeerakkoord en de SZW Handhavingskoers 2018–2021 wordt onderstreept dat handhaving op de naleving van de verplichtingen van uitkeringsgerechtigden een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van sociale zekerheid. Ik vind het van groot belang dat deze handhaving effectief en zorgvuldig geschiedt. De rechtszekerheid van een individu moet worden gewaarborgd en tegelijkertijd moeten uitkeringen rechtmatig worden verstrekt. Een effectieve en zorgvuldige handhaving vindt zijn grondslag daarbij niet in financiële motieven, maar in het gegeven dat voor een breed draagvlak voor het stelsel van sociale zekerheid schending van de inlichtingenplicht niet lonend mag zijn.
Vindt u het wenselijk dat gemeenten erop gericht zijn de kosten van onderzoek door sociaal rechercheurs te verhalen op de personen die onderwerp zijn van zo’n onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u aanwijzingen dat meerdere gemeenten of andere overheden op dergelijke wijze omgaan met onderzoek door sociaal rechercheurs?
Mij hebben geen signalen bereikt dat het hier om een staande praktijk gaat. Ik heb daarbij tevens navraag gedaan bij VNG Naleving (v/h het Kenniscentrum Handhaving en Naleving). Ook bij hen zijn geen signalen bekend dat het hier om meer dan een incident zou kunnen gaan.
Wat zou de rijksoverheid aan extra toevoegingen aan sociaal advocaten kwijt zijn als alle gemeenten op dergelijke wijze omgaan met onderzoek door sociaal rechercheurs?
U vraagt de Minister voor Rechtsbescherming de uitkomst van een enkele casus in één gemeente te extrapoleren naar alle mogelijke beslissingen over bijstandsuitkeringen in alle gemeenten, om zo een eventueel extra beroep op toevoegingen te kunnen inschatten. Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 5 zijn geen signalen bekend dat hier sprake is van een staande praktijk of een op enige wijze als algemeen te omschrijven mentaliteit; niet voor Enschede en evenmin voor andere gemeenten. De Minister voor Rechtsbescherming acht het daarom niet zinvol een dergelijke berekening te doen, nog los van het feit dat het ontbreekt aan voldoende informatie om een dergelijke berekening te kunnen maken.
Gaat u actie ondernemen om te voorkomen dat er in Nederland in de toekomst nog steeds op dergelijke wijze onderzoek wordt gedaan?
Omdat het in mijn beleving hier om een incident gaat, zie ik daar op dit moment geen aanleiding toe.
Deelt u de mening dat dergelijke onderzoeken als doel alleen waarheidsbevinding mogen hebben en financiële motieven geen rol mogen spelen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze actie van de gemeente Enschede zich tot uw plannen om het procedeergedrag van de overheid terug te dringen? Vindt u dit nou een goed voorbeeld? Zo niet, wat gaat u hier aan doen?
De Minister voor Rechtsbescherming is zich terdege bewust van het feit dat onnodige procedures tussen burger en overheid nog te vaak voorkomen. Het aanpakken hiervan begint bij de overheid, door het goede voorbeeld te geven, zodat het vertrouwen van de burger in de overheid toeneemt. Inmiddels is een aanjager, in opdracht van het overleg van secretarissen-generaal, aan de slag gegaan met het verbeteren van de dienstverlening bij uitvoeringsorganisaties die veelvuldig wederpartij zijn in juridische procedures met burgers. In dat kader wordt er samen met professionals gewerkt aan een interdepartementaal plan van aanpak. De Minister voor Rechtsbescherming zal dit plan van aanpak samen met de voortgangsrapportage over de herziening van de rechtsbijstand voor de zomer met de Kamer delen. Daarbij vindt hij het ook van belang dat de goede voorbeelden van overheidshandelen die breder verspreid kunnen worden, benoemd worden. Als de overheid procedures kan voorkomen door- zoals in verschillende gemeenten al gebeurt- in gesprek te gaan met burgers die bezwaar hebben tegen bijvoorbeeld het besluit op een aanvraag over bijzondere bijstand of een afwijzing van een besluit in het kader van de Participatiewet, dan verdient dat navolging.
Hoe wijdverspreid is deze mentaliteit van onnodig procederen binnen de verschillende overheden?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u het wenselijk dat er in Nederland op zo’n manier met bijstandsgerechtigden om wordt gegaan?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook Big Brother-achtig dat de gemeente op de bankrekening van betrokkenen de uitgaven voor boodschappen controleert tot op 3 euro nauwkeurig?
Ook bij eerdere Kamervragen heb ik, als Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aangegeven dat de daadwerkelijke handhaving van de Participatiewet binnen redelijke proporties moet blijven. Het is aan de gemeente om per geval te beoordelen of de inzet van een of meer handhavingsinstrumenten voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Om bij de aanpak van fraude ook een rechtvaardige aanpak te kunnen verzekeren, staat de gang naar de rechter open voor mensen die de handhaving anders ervaren of menen dat daarbij hun privacy wordt aangetast.
In hoeverre is deze inbreuk op de privacy gerechtvaardigd en conform de richtlijnen van de Autoriteit Persoonsgegevens? Welke controle is er op schendingen van de privacyrichtlijnen door sociale diensten van gemeenten?
Zie antwoord vraag 12.
Is de gemeente volgens u gerechtigd om de 3 euro verschil tussen de daadwerkelijke uitgaven voor boodschappen (169 euro) en de richtlijn van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) (172 euro) terug te vorderen? Zo ja, wat is de wettelijke grondslag?
De uitvoering van de Participatiewet is primair de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en Wethouders. Daarbij kan iedere belanghebbende een besluit via een bezwaar- en beroepsprocedure juridisch laten toetsen op zijn houdbaarheid. Een bezwaarprocedure biedt daarbij de mogelijkheid van een volledige heroverweging, waarin alle aspecten van de casus kunnen worden meegenomen.
Is deze gang van zaken exemplarisch voor het wantrouwen van de overheid in zijn burgers?
Zoals eerder benoemd, zie ik het in het artikel beschrevene als een incident en niet als een staande praktijk of vaste houding binnen de uitvoering van de Participatiewet.
Deelt u de mening dat de toevoegingen die aan deze zaak besteed zijn, nuttiger ingezet hadden moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Menstruatie-armoede in Nederland |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gratis menstruatieproducten voor Schotse vrouwen, «taboe bespreekbaar maken»»?1
Ja, ik ben bekend met het betreffende bericht.
Bent u zich bewust van het feit dat er een taboe bestaat rondom menstruatie en deelt u de mening dat deze niet zou moeten bestaan? Welke maatregelen wilt u gaan nemen om dit taboe te slechten?
Onderzoek van het platform De Bovengrondse2 en Plan Internationaal3 laat zien dat menstruatie anno nu soms nog een taboe is en dat er behoefte bestaat aan meer kennis. Het is van belang dat taboes rond menstruatie worden doorbroken en de kennis over goed gebruik van menstruatiemiddelen wordt vergroot.
Scholen in het basis en voortgezet onderwijs zijn op grond van het kerndoelonderdeel seksualiteit en seksuele diversiteit verplicht om in hun lesaanbod aandacht te besteden aan seksuele vorming en gezondheid, relaties en seksuele diversiteit. Scholen zijn vrij om zelf te kiezen welke methoden of lespakketten ze hiervoor gebruiken. Binnen het thema seksuele gezondheid besteden diverse lesmethoden aandacht aan menstruatie(welzijn). De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport heeft hierover op 14 november jl. een brief gestuurd naar uw Kamer naar aanleiding van een petitie van de Endometriose Stichting en GirlsTalk.Period!.
Wat is uw reactie op het feit dat 8,9% van de vrouwen tussen de 12 en 25 jaar niet in een eerste levensbehoefte kunnen voorzien met gevolgen voor zowel hun hygiëne als hun gezondheid? Vindt u dit passend voor een welvarend land zoals Nederland?
Het kabinet zet voor de aanpak van armoede in Nederland een integrale aanpak in die zich zoveel mogelijk richt op de verscheidenheid aan oorzaken van armoede. Het kabinet neemt daartoe, op basis van het regeerakkoord, al diverse maatregelen om de structurele oorzaken van armoede aan te pakken. Daarbovenop heeft het kabinet ook extra middelen voor het voorkomen van schulden en het bestrijden van armoede beschikbaar gesteld.
Bij de aanpak van armoede hebben gemeenten een belangrijke rol. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het lokale armoedebeleid. Zij kennen de lokale situatie en kunnen maatwerk bieden. Zo is uit een recent gesprek met vertegenwoordigers van de Bovengrondse en Plan Internationaal gebleken dat een drietal gemeenten gaat bekijken in hoeverre de aanschaf van de menstruatieproducten kan lopen via de welbekende stadspassen voor minima.
In beantwoording van eerdere schriftelijke vragen gaf u aan voorstander te zijn van de integrale aanpak van menstruatie-armoede door Schotland, is dat nog steeds zo?2
In de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen heb ik aangegeven dat het mij bekend is dat in Schotland de keuze is gemaakt om sanitaire producten te verstrekken aan vrouwen met een laag inkomen en om deze beschikbaar te stellen in opvanghuizen en op scholen.
Deelt u de mening dat het gratis verschaffen van menstruatieproducten aan alle vrouwen een effectieve aanpak van menstruatie-armoede is? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven is dit kabinet voorstander van een integrale aanpak van armoede met daarin een centrale rol voor de gemeenten zodat maatwerk mogelijk is om tegemoet te komen aan de verscheidenheid aan oorzaken en gevolgen van armoede.
Bent u bereid om, in navolging van het Schotse voorbeeld, menstruatie-armoede uit te bannen door menstruatieproducten gratis aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Herinnert u zich de beantwoording tijdens het mondelinge vragenuur van dinsdag 18 februari 2020 over het bericht «Antisemitische incidenten in Nederland» en dan specifiek de beantwoording rondom de vragen over antisemitische incidenten in Amsterdam op de Albert Cuypmarkt en in het restaurant HaCarmel?1
Ja.
Staat u nog steeds achter uw beantwoording dat de gebeurtenis waarin marktkoopman Tarik E. in 2019 twee joodse collega-marktkoopmannen neerstak op de Amsterdamse Albert Cuypmarkt dat deed vanuit antisemitische motieven? Zo ja, waarom oordeelde zowel het openbaar ministerie (OM) als de rechtbank eind vorig jaar dat daar juist geen sprake van was? Zo nee, waarom niet?
Ik deed mijn uitspraak in antwoord op een vraag van het Kamerlid Van Dijk, die vroeg hoe ik ervoor ging zorgen dat elke melding van antisemitisme serieus zou worden opgepakt. Ik benadrukte toen dat we elke aanwijzing dat sprake is van een antisemitisch motief serieus moeten nemen. Om die reden is bijvoorbeeld het Joods politieoverleg (beter bekend als Joods politienetwerk) ingesteld, dat tevens dient om het begrip voor slachtoffers van antisemitisme onder agenten te vergroten. Tijdens het vragenuur gaf ik daarbij ook aan dat ik contact heb gezocht met het Joods politienetwerk kort na de steekpartij op de Albert Cuypmarkt. Op het moment dat dit feit plaatsvond moest de mogelijkheid worden opengehouden dat er sprake was van antisemitische motieven. Juist omdat die mogelijkheid moest worden opengehouden, heb ik toen contact gezocht met het Joods politienetwerk. Mijn uitspraak tijdens het vragenuur moet daarom worden opgevat als een verwijzing naar het vermoeden dat onmiddellijk na het steekincident was gerezen, dat hier sprake kon zijn van antisemitische motieven. Ik lees in het vonnis dat de rechtbank op basis van het dossier uiteindelijk niet heeft kunnen vaststellen dat de verdachte een discriminatoir motief had. Tegen dit vonnis is beroep ingesteld bij het Hof.
Staat u nog steeds achter uw beantwoording dat de vernieling van het Joods restaurant HaCarmel in 2017 een aanslag is geweest? Zo ja, waarom sloot de politie destijds een terroristisch motief uit? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording van de vorige vraag heb ik toegelicht in welke context ik deze uitspraak deed. Ik noemde de HaCarmel-zaak als illustratie van de functie van het Joods politienetwerk, dat dient om het begrip voor slachtoffers van antisemitische incidenten te vergroten, zodat elke aanwijzing van antisemitische motieven ook door de politie serieus wordt genomen. In de HaCarmel-zaak leefde bij de slachtoffers het gevoel dat zij slachtoffer waren van antisemitisme. Dat gevoelen moest naar mijn mening serieus worden genomen en was voor mij de reden om contact te zoeken met het Joods politienetwerk. Met de term aanslag heb ik slechts uitdrukking willen geven aan het gevoel dat bij de slachtoffers leefde. Het OM heeft bij de bepaling van de strafeis overigens ook rekening gehouden met een discriminatoir motief. Dat laat onverlet dat de politie, het OM en de rechter op basis van het dossier uiteindelijk niet hebben kunnen vaststellen dat er sprake was van een terroristisch motief.
Kunt u de discrepantie tussen uw kwalificatie van de incidenten en de kwalificaties van de politie en het OM verklaren? En wat betekent deze discrepantie, hoe duidt u dit?
Zie de beantwoording van de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om antisemitische incidenten als zodanig te herkennen en te erkennen, zodat de zaken ook echt worden gezien als wat ze zijn en er sprake kan zijn van correcte opvolging?
Ja, die mening onderschrijf ik ten volle. Daarom investeert het kabinet in Antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s), terwijl ook de politie en het OM maatregelen nemen om te waarborgen dat er bij de opsporing en vervolging oog is voor een eventueel discriminatoir motief. Zo wordt bij de politie bij alle eenheden het al aangehaalde Joods politienetwerk uitgerold. Dit netwerk functioneert als intermediair tussen de Joodse gemeenschap en de politieorganisatie en helpt politiemedewerkers antisemitisme beter te herkennen en aanwijzingen daarvan beter op te volgen, net zoals bijvoorbeeld Roze en Blauw helpt bij de bestrijding van discriminatie van seksuele minderheden. Ook werkt de politie nauw samen met de Anne Frank Stichting om politiemensen te laten zien hoe belangrijk het is om antisemitisme te herkennen. Het OM beschikt over een Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) dat bestaat uit twee officieren van justitie en drie medewerkers, die gespecialiseerd zijn in het herkennen van discriminatiezaken en in de wijze waarop deze voor de rechter kunnen worden gebracht. Daarnaast zijn bij alle parketten discriminatieofficieren aangesteld. Het LECD voert met de politie en ADV’s – en soms ook met gemeenten of belangenorganisaties – op lokaal en regionaal niveau overleg over trends, incidenten en de gewenste aanpak.
Deelt u de mening dat het herkennen en erkennen van een antisemitisch karakter van een incident een hele belangrijke stap is richting slachtoffers en dat zij zich nu te vaak ongehoord voelen?
Ja, het is van belang dat bij het opsporen en vervolgen van strafbare feiten aanwijzingen dat sprake is van een discriminatoir motief goed worden opgevolgd. Ik kan mij daarbij overigens goed voorstellen dat individuele slachtoffers zich nu soms nog ongehoord kunnen voelen. Dat betekent overigens niet dat slachtoffers van antisemitische incidenten structureel niet gehoord zouden worden. Juist ADV’s, politie en OM is er veel aan gelegen om de juiste opvolging te geven aan aanwijzingen, meldingen en aangiftes, waaronder die met een antisemitisch karakter. Zoals ik hiervoor al aangaf, worden er ook concrete maatregelen genomen om dit te verbeteren.
Op welke manier gaat u in uw gesprekken met de politie en het OM aandacht besteden in de verschillen in de beoordeling van antisemitisme door de politie, het OM en de rechter? Kunt u de Kamer voor het mei-reces informeren over de voortgang van deze gesprekken, met name over hoe meldingen van antisemitische incidenten beter gestroomlijnd kunnen worden?
De aanpak van discriminatiedelicten en delicten met een discriminatoir motief, zoals antisemitische incidenten, zijn in het verleden verschillende malen in mijn overleggen met het OM en de politie aan de orde gesteld. Ook in de toekomst blijft de afhandeling van dergelijke incidenten daar op de agenda staan. Een gedeelte van de extra ter beschikking gestelde gelden om antisemitisme tegen te gaan, zal ik inzetten om naast reeds bestaande voorzieningen zoals Slachtofferhulp, ook ADV’s beter in staat te stellen om slachtoffers van antisemitisme en andere vormen van discriminatie bij te staan en eventueel te ondersteunen bij het doen van aangifte.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja, dat heb ik hierbij gedaan.
Het bericht ‘CBb ruimte voor positieve uitspraak knelgevallen klein’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «CBb ruimte voor positieve uitspraak knelgevallen klein»?1
Ja.
Klopt het dat van de tot nu toe gedane 600 uitspraken er maar zes in het voordeel van de veehouder zijn gedaan, als het gaat om de individuele en buitensporige last (IDL)?
Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) heeft momenteel 446 zaken omtrent het fosfaatrechtenstelsel afgewikkeld. Van deze 446 uitspraken zijn er 92 (gedeeltelijk) gegrond, 283 ongegrond en 71 niet-ontvankelijk verklaard. In de groep van 92 gegronde beroepszaken zitten 7 veehouders waarbij een beroep op de individuele disproportionele last is gehonoreerd door het CBb. Eén daarvan betreft een zeer recente uitspraak, die ten tijde van het genoemde bericht nog niet bekend was. De overige van de 92 gegronde beroepszaken hangen onder meer samen met vleesvee en toegekende knelgevallen. Naast de 7 veehouders waarbij het CBb een individuele disproportionele last heeft geconstateerd zijn er in de bezwaarprocedure door de Rijksdienst van Ondernemend Nederland ook nog 6 gevallen gehonoreerd waarbij er een beroep op de individuele disproportionele last werd gedaan.
Het fosfaatrechtenstelsel reguleert het eigendomsrecht van melkveehouders. Het recht op eigendom is neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EP). De staat kan het gebruik van eigendom reguleren in overeenstemming met het algemeen belang. Dit moet wel proportioneel zijn. Met het oog op de proportionaliteit van het stelsel als geheel heeft de wetgever een beperkte knelgevallenregeling getroffen. De ruimte voor knelgevallen gaat immers ten koste van de ruimte voor andere melkveehouders.
Bij veel ongegrondverklaringen is sprake van veehouders die een geplande uitbreiding nog niet hadden gerealiseerd op de peildatum van 2 juli 2015. Bij de totstandkoming van het fosfaatrechtenstelsel is onderkend dat het fosfaatrechtenstelsel ingrijpend is voor melkveehouders die investeringen hebben gedaan waarvan het rendement onder druk komt te staan door de introductie van het fosfaatrechtenstelsel. Een knelgevallenvoorziening voor deze groep bleek echter niet mogelijk zonder dat de proportionaliteit van het stelsel voor andere melkveehouders in het geding zou komen. Dit zou immers een veel grotere generieke korting noodzakelijk hebben gemaakt. Op 9 januari 2019 heeft het CBb geoordeeld dat het fosfaatrechtenstelsel op regelingsniveau verenigbaar is met artikel 1 van het EP.
In individuele beroepszaken beoordeelt het CBb op een daartoe strekkende beroepsgrond of het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op de betrokken melkveehouder legt. Mede gelet op de overwegingen omtrent de proportionaliteit van het stelsel als geheel, ligt de lat voor een geslaagd beroep op een individuele disproportionele last hoog. Overigens is IDL niet het enige waar een melkveehouder zich op kan beroepen. Voor de hierboven genoemde knelgevallenvoorziening, die zich richt op melkveehouders die door bepaalde omstandigheden op de peildatum minder dieren hadden dan zij hadden voordat deze omstandigheid zich voordeed, zijn 747 aanvragen toegekend, waarvan 18 in het kader van een beroepszaak.
Hoeveel van de negatieve uitspraken treffen biologische en duurzame boeren en hoe ziet u de negatieve IDL uitspraken ten aanzien van biologische en duurzame boeren in het kader van uw visie op de kringlooplandbouw?
Van de 283 zaken die door het CBb ongegrond zijn bevonden, waren 7 veehouders in het peiljaar 2015 SKAL-gecertificeerd. Van de nog 1.011 openstaande zaken gaat het om 38 SKAL-gecertificeerde veehouders. Hiermee zijn biologische melkveehouders niet oververtegenwoordigd in de ongegronde en nog lopende zaken.2
Ik hecht veel waarde aan de rol die duurzame koplopers kunnen vervullen in het kader van de stikstofproblematiek, de omslag naar kringlooplandbouw en andere uitdagingen waar de sector voor staat. Bij wet is destijds echter vastgelegd dat het fosfaatrechtenstelsel voor alle melkveehouders geldt en daarmee ook voor deze groep boeren.
Zou er, ook in het kader van de stikstofproblematiek, voorkomen moeten worden dat duurzame koplopers in de veehouderij hun bedrijven moeten staken?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Turkije zet grenzen open: Syriërs naar Europa' |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Turkije zet grenzen open: Syriërs naar Europa»?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat Turkije zegt de grenzen voor Syriërs naar Europa open te zetten?
Het is zeer onwenselijk dat mensen op deze manier worden ingezet voor politieke doeleinden. Tegelijkertijd constateert het kabinet dat er op dit moment geen signalen zijn dat er grootschalige grensoverschrijdingen van Turkije richting de EU plaatshebben. De Nederlandse inzet is er de komende tijd op gericht om te zorgen voor handhaving van de EU-Turkije Verklaring. Uitgangspunt daarbij is steun voor Griekenland om de situatie het hoofd te bieden en nadruk op de gezamenlijke verantwoordelijkheid van Turkije, Griekenland en de EU ten aanzien van de EU-Turkije Verklaring.
Heeft u reeds contact gehad met uw Turkse ambtsgenoten over dit bericht en wat was de uitkomst van dat overleg?
De Voorzitter van de Europese Raad en de EU Hoge Vertegenwoordiger hebben contact gehad met de Turkse regering en zijn ook naar Turkije gereisd. De situatie in Idlib is op 9 maart jl. in Brussel besproken tussen President Erdogan en de voorzitters van de Europese Raad en Europese Commissie. Nederland steunt de inspanningen van de EU om met Turkije te spreken over de-escalatie in Syrië en een oplossing voor de situatie rond de EU-grens.
Tijdens eerdere gesprekken van de voorzitter van de Europese Raad en de voorzitter van de Europese Commissie met president Erdogan is afgesproken dat de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Çavuşoğlu en de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie Borrell de komende periode de implementatie van de EU-Turkije Verklaring nader in kaart brengen om verschillen van inzicht aan het licht te brengen voor de Europese Raad van 26 en 27 maart. In het licht van de Coronacrisis kondigde de voorzitter van de Europese Raad Michel op 17 maart jongstleden aan dat de Europese Raad zal worden uitgesteld en er in plaats daarvan een videoconferentie zal worden ingelast over COVID-19. Op dit moment heeft de Europese Commissie nog geen uitkomsten van de besprekingen tussen de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Çavuşoğlu en Hoge Vertegenwoordiger Borrell gedeeld. Het kabinet wacht de uitkomst van deze gesprekken tussen Turkije en de EU af.
Welke mogelijkheden ziet u om, al dan niet in Europees verband, diplomatiek bij te dragen aan een «staakt-het-vuren» in Idlib om een nieuwe humanitaire ramp voor honderdduizenden vluchtelingen te voorkomen?
De Turkse president Erdogan en de Russische president Poetin deelden op 5 maart jl. een verklaring waarin zij stelden een beperkt staakt het vuren voor het front rond Idlib overeen te zijn gekomen. Daarnaast sprak de verklaring het voornemen uit om een veiligheidscorridor rond de M4-snelweg ten zuiden van Idlib-stad te creëren en gezamenlijke patrouilles uit te voeren. Het is onzeker of deze afspraken tot een duurzame afname van geweld zullen leiden en tot ongehinderde humanitaire toegang.
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 6 maart heeft Nederland gezegd dat naar manieren moet worden gezocht om de bombardementen op Idlib te beëindigen om het humanitaire leed te stoppen. Ook heeft Nederland opgebracht dat de verantwoordelijken voor het humanitaire leed ter verantwoording moeten worden geroepen. In die context heeft Nederland gesuggereerd dat een no-fly zone voor Assad’s luchtmacht een effectief instrument zou kunnen zijn, bij voorkeur via een VN Veiligheidsraadsmandaat. In de conclusie is daarom opgenomen een expliciete oproep aan alle partijen om de bescherming te garanderen voor de burgerbevolking tegen aanvallen vanuit de lucht.
Deelt u de mening dat gezien de naderende afloop van de Europese hulp voor Syrische vluchtelingen in Turkije er nieuwe afspraken moeten komen? Zo ja, aan welke voorwaarden moeten volgens u dergelijke afspraken voldoen? Zo nee, waarom niet?
De EU-Turkije Verklaring is een effectief middel in het tegengaan van irreguliere migratie. Zowel de EU als Turkije heeft baat bij een effectieve uitvoering van deze afspraken en de partijen hebben een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid hiertoe. Turkije levert met opvang van bijna vier miljoen vluchtelingen een grote inspanning, en wordt hier terecht in ondersteund. Op dit moment staat de uitvoering onder druk. De EU is in gesprek met de Turkse overheid, waarbij zorgpunten van beide kanten worden besproken om uiteindelijk tot een oplossing te komen. De-escalatie aan de Grieks-Turkse grens is daarvoor cruciaal.
Ook Nederland staat, indien Turkije de EU-Turkije Verklaring naleeft, open voor een gesprek over de toekomstige steun die Turkije nodig heeft om op een waardige manier opvang te kunnen blijven bieden aan vluchtelingen. Een eventueel voorstel hiertoe zal Nederland beoordelen op de mate waarin het in verhouding staat tot de specifieke behoeftes van de vluchtelingengemeenschap die in Turkije wordt opgevangen.
Voor wat betreft eventuele aanvullende financiële steun is de Nederlandse inzet dat dit soort uitgaven uit de EU-begroting moeten worden gefinancierd, waarbij overbruggingsfinanciering uit de huidige EU-begroting kan komen en verdere steun uit het volgende MFK, passend bij de Nederlandse inzet daarvoor.
Bent u gezien de toenemende druk op de overvolle opvangkampen op de Griekse eilanden van plan om in Europees verband te zoeken naar een oplossing? Zo ja, wat gaat u doen om de mensonterende omstandigheden te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De situatie op de Griekse eilanden is en blijft zorgelijk. Volgens de Europese Commissie verblijven circa 41.500 vluchtelingen en migranten op de Griekse eilanden, terwijl de officiële opvangcapaciteit slechts 6.000 is. Dit leidt tot schrijnende situaties. In EU-verband zijn de mogelijkheden voor aanvullende steun aan Griekenland door de Staatssecretaris voor Justitie en Veiligheid met haar Europese collega’s besproken tijdens de extra JBZ-raad van 4 maart en de JBZ-raad van 13 maart jl.2 De Nederlandse inzet is de komende tijd gericht op handhaving van de EU-Turkije Verklaring. Uitgangspunt daarbij is steun voor Griekenland om de situatie het hoofd te bieden en nadruk op de gezamenlijke verantwoordelijkheid van Turkije, Griekenland en de EU voor de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring.
Nederland blijft er bilateraal en in EU-verband bij Griekenland op aandringen om structurele verbeteringen door te voeren, waaronder snellere en effectievere asielprocedures, meer terugkeer en het verbeteren van de opvangomstandigheden. Nederland biedt hierbij doorlopend steun aan Griekenland door het leveren van expertise, hulpmiddelen en financiering.
Nederland verwelkomt het actieplan van de Commissie van 4 maart jongstleden. Dit actieplan bestaat uit een door Frontex gecoördineerd terugkeerprogramma, twee ondersteunende grensbewakingsoperaties aan de zee- en landgrens en additionele financiële steun van EUR 700 miljoen. De eerste EUR 350 miljoen heeft de Commissie direct beschikbaar gesteld om grens- en migratiemanagement aan te pakken. Provisioneel wordt voor de direct beschikbare EUR 350 miljoen gekeken naar het vergroten van opvangcapaciteit, vrijwillige terugkeer en de infrastructuur die nodig is voor «screening procedures» voor gezondheid en veiligheid. Daarnaast zal het bedrag worden aangewend om het Europees Ondersteuningsbureau voor Asielzaken (EASO) en Frontex te ondersteunen, om (vrijwillige) terugkeer te bevorderen en lopende activiteiten te continueren. De Commissie heeft op 27 maart een voorstel gedaan voor de additionele EUR 350 miljoen.3 Hier wordt uw Kamer separaat nader over geïnformeerd Het kabinet acht het van belang dat hierbij voldoende financiële absorptiecapaciteit van Griekenland en een effectieve en efficiënte besteding van de middelen wordt gewaarborgd. Nederland draagt tevens bij aan de steunvraag van Griekenland aan Frontex, de zgn. Rapid Border Intervention voor de landgrens.
Verder heeft Nederland, net als diverse andere EU-lidstaten, besloten om in te gaan op het recente hulpverzoek van Griekenland via het EU Civil Protection Mechanism(UCPM). Via het UCPM kunnen landen verzoeken om acute in-kind assistentie bij calamiteiten. In deze gecoördineerde actie heeft Nederland op maandag 9 maart jl. 71 generatoren, 4.300 kussens, 6 tenten en 1.900 nooddekens naar Griekenland gestuurd.
Daarnaast helpt Nederland om de meest acute humanitaire noden te verlichten, bijvoorbeeld door humanitaire organisaties in staat te stellen snel en flexibel te reageren in noodsituaties. Nederland verleent ongeoormerkte steun aan diverse organisaties – zoals UNHCR – die een belangrijke rol spelen in de huidige humanitaire respons in Griekenland.
Ook stelt de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking via het Nederlandse Rode Kruis (NRK) EUR 500.000 beschikbaar om het regionale appeal van de Internationale Federatie van Rode Kruis en Rode Halve Maan-bewegingen (IFRC) te ondersteunen. Een deel van dit IFRC-plan betreft humanitaire activiteiten in Griekenland, waaronder in en rondom de opvangfaciliteiten op de eilanden. Dit zal onder meer ingezet worden om de acute noden op het gebied van water- en sanitaire voorzieningen, gezondheidszorg en bescherming te lenigen.
Zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van de BHOS-begroting 2020, zal er vanuit het BHOS-budget ook een beperkte bijdrage uit de non-ODA middelen beschikbaar worden gesteld voor de Griekse eilanden. In 2020 start een project in het kader van geestelijke gezondheidszorg en psychosociale steun (MHPSS) voor vluchtelingen en asielzoekers die gestrand zijn op de Griekse eilanden. Dit project zal in totaal EUR 200.000 kosten.
In hoeverre is Europa en Nederland in het bijzonder voorbereid op de komst van grote groepen Syrische vluchtelingen?
Nederland zet zich doorlopend in nationaal, Europees en internationaal verband in om grip te hebben op migratie en trekt daarbij lessen uit de verhoogde asielinstroom in 2015/2016. Dit betekent concreet het beheersbaar maken van migratiestromen, voorbereidingen treffen voor fluctuerende migratiestromen en voorkomen van illegale migratie, conform de integrale migratieagenda.4 Over de voortgang van de integrale migratie-agenda is uw Kamer recentelijk geïnformeerd.5
In EU-verband wacht Nederland momenteel op het voorstel van de Europese Commissie voor een «New Pact on Migration» over het toekomstig Europees asiel- en migratiebeleid. De voorzitter van de Europese Commissie heeft aangegeven dat deze voorstellen na Pasen zullen worden gepubliceerd. De Nederlandse prioriteiten voor het toekomstig Europees asiel- en migratiebeleid voor de periode van 2019–2024 zijn terug te vinden het paper «A renewed European agenda on migration».6
Zoals reeds aangegeven, constateert het kabinet dat er op dit moment geen signalen zijn dat er grootschalige grensoverschrijdingen van Syrische vluchtelingen van Turkije richting de EU plaatshebben.
Het bericht dat ‘Frankrijk beslag laat leggen op de voorraden en productie van mondkapjes’ |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Frankrijk beslag laat leggen op de voorraden en productie van mondkapjes?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Ook Duitsland heeft inmiddels een vergelijkbare maatregel genomen. Ik ben van mening dat een dergelijke maatregel geen oplossing is voor de schaarste waar heel Europa nu mee te kampen heeft. Fabrikanten van beschermingsmateriaal zijn erop ingericht om heel Europa, ook in een tijd van schaarste, te kunnen voorzien van de benodigde materialen. Een dergelijke maatregel van een individuele lidstaat doorkruist deze werkwijze. Ik zal dit aan de orde stellen in de eerstvolgende EPSCO die op korte termijn plaatsvindt.
Heeft u de (wettelijke) bevoegdheid om een dergelijke maatregel ook voor Nederland te nemen?
Die wettelijke bevoegdheid heb ik niet. Wel hebben de directeuren publieke gezondheid van de GGD-GHOR een belangrijke wettelijke taak in de operationele leiding van de geneeskundige hulpverlening. Vanuit die rol kunnen zij een belangrijke regiefunctie spelen waar het gaat om de logistieke verdeling van de noodzakelijke persoonlijke beschermingsmiddelen, in het kader van de infectieziektebestrijding. Ik ben daarom in nauw overleg met zowel fabrikanten/leveranciers als met de koepels van zorgaanbieders om te komen tot een gezamenlijke aanpak voor de aanschaf, verdeling en distributie van persoonlijke beschermingsmiddelen die noodzakelijk zijn voor een infectieziektebestrijding, en de noodzakelijke testkits voor het testen op COVID-19. Deze aanpak richt zich specifiek op de zorgverleners die verantwoordelijk zijn voor de acute zorg in het kader van infectieziektebestrijding, dus de huisartsen, GGD-GHOR, de ziekenhuizen en de ambulances. Incidenteel kunnen daar ook andere zorgaanbieders aan worden toegevoegd, als deze te maken krijgen met een uitbraak van COVID-19, zoals verpleegtehuizen.
Overweegt u een vergelijkbare maatregel voor Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer zal deze maatregel ingevoerd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat van morgen 5 maart 2020 over de ontwikkelingen rondom de verspreiding van het coronavirus?
Ja.
Het bericht 'Tienduizenden Oeigoeren slachtoffer van dwangarbeid voor bekende merken’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tienduizenden Oeigoeren slachtoffer van dwangarbeid voor bekende merken»?1
Ja.
Ziet u in het rapport «Uygurs for sale» bevestiging voor de wijze waarop de Chinese overheid de rechten van de Oeigoeren schendt? Zo ja, welke stappen bent u bereid te zetten? Zo nee, waarom niet?
De conclusies die in het rapport van de Australian Strategic Policy Institute (ASPI) worden getrokken zijn zeer zorgwekkend. De mensenrechten van Oeigoeren en andere religieuze minderheden in China hebben de aandacht van dit kabinet. Vorig jaar hebben premier Rutte en wijzelf afzonderlijk onze zorgen overgebracht aan China. Ook heeft Nederland meegedaan aan twee side-events over Xinjiang in Geneve en New York, aan een gezamenlijke brief aan de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad, en aan een gezamenlijke verklaring in de Derde Commissie van de AVVN. Het kabinet blijft bereid om zowel bilateraal als multilateraal aandacht te vragen voor de mensenrechten van Oeigoeren en andere moslimminderheden in China. De motie Van Helvert c.s. (32 735, nr. 281) over internationaal onderzoek naar dwangarbeid in Xinjiang wordt hierin meegenomen.
Bent u bereid te onderzoeken (al dan niet in samenwerking met het Nederlandse bedrijfsleven) of er mogelijk ook Nederlandse bedrijven zijn waar Oeigoeren tewerkgesteld worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
In het kader van het beleid gericht op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij ondernemen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. De richtlijnen vragen bedrijven gepaste zorgvuldigheid toe te passen en mogelijke risico’s in hun waardeketen – zoals mensenrechtenschendingen – te identificeren, deze risico’s te voorkomen of aan te pakken en hierover transparant te rapporteren. Dit geldt ook voor Nederlandse bedrijven die zakendoen in China. Het is de verantwoordelijkheid van deze bedrijven om in kaart te brengen of zij gelinkt zijn aan bedrijven waar Oeigoeren tewerkgesteld worden. Het kabinet doet hier geen onderzoek naar.
Voor 25 maart 2020 stond een door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, RVO en andere stakeholders te organiseren kennissessie voor Nederlandse bedrijven over mensenrechten, ketentransparantie en mogelijke risico’s bij het ondernemen in China gepland. In verband met de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus is besloten om deze bijeenkomst tot nader order uit te stellen. Wanneer de situatie het toelaat zal deze alsnog plaatsvinden. Het onderwerp dwangarbeid en de situatie van de Oeigoeren zullen hierbij expliciet aan de orde komen. Ook zullen de conclusies van het ASPI-rapport worden besproken. Voor ondernemers is op de website van de RVO informatie beschikbaar over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zowel in algemene zin, als toegespitst op China.
Bent u bereid in overleg te treden met uw Europese collega’s over de wijze waarop de Chinese overheid de Oeigoeren tewerkstelt in westerse bedrijven ten behoeve van een gezamenlijke reactie richting de Chinese overheid? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet heeft er conform de motie Van Helvert c.s. (Kamerstuk 32 735, nr. 281) reeds voor gezorgd dat de EU op 10 maart jl. in de VN-mensenrechtenraad zorgen over dwangarbeid door Oeigoeren heeft uitgesproken.
Bent u bereid het pleidooi van de onderzoekers om westerse bedrijven onbelemmerde toegang te geven tot de fabrieken te ondersteunen? Zo ja, welke middelen gaat u daartoe inzetten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet zich reeds in om betekenisvolle toegang voor VN-waarnemers te bewerkstelligen. Hier lijkt na een jaar voorzichtig beweging in te komen. Mocht een dergelijk bezoek daadwerkelijk plaatsvinden, dan zal dit kabinet er bij gelegenheid voor pleiten dat ook dwangarbeid onderwerp van aandacht is.
Bent u van mening dat de wijze waarop de Chinese overheid omgaat met Oeigoeren een krachtige internationale reactie vereist? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet spant zich in om een zo breed mogelijk draagvlak te creëren voor het in VN-verband aankaarten van de mensenrechtensituatie in Xinjiang. Dit doet het kabinet door de mensenrechtensituatie in China op te brengen in bilaterale contacten met derde landen en door actief mee te werken aan multilaterale initiatieven zoals de gezamenlijke brief over Xinjiang aan de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad van juni 2019. Andere voorbeelden waarbij Nederland een voortrekkersrol heeft gespeeld zijn de gezamenlijke verklaring over Xinjiang in de Derde Commissie van de AVVN op 29 oktober 2019 en de twee side-events met de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Canada in respectievelijk de VN-Mensenrechtenraad van maart 2019 en de AVVN high level week in september 2019.
Bent u voornemens gebruik te maken van het lidmaatschap van de VN-Mensenrechtenraad om de situatie in China betreffende de Oeigoeren hoog op de internationale agenda te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft bereid om zowel bilateraal als multilateraal aandacht te vragen voor de mensenrechten van Oeigoeren en andere religieuze minderheden in China. Het kabinet doet dit zowel in EU-verband als met andere gelijkgezinde landen.
Bent u bereid om bedrijven die actie zouden willen ondernemen indien nodig daarin te ondersteunen?
Ja, het kabinet blijft zich inzetten om bedrijven te wijzen op hun verantwoordelijkheid om internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen en om bedrijven daarbij te ondersteunen. Dit gebeurt onder andere via de IMVO-convenanten, financiering van de MVO Risicochecker en de voorlichting door de RVO en de posten. Het kabinet heeft ook, in lijn met de motie Voordewind (Kamerstuk 35 207, nr. 22), extra middelen vrijgemaakt om in te zetten op bewustwording en het vergroten van kennis ten aanzien van China onder bedrijven en stakeholders (zoals de regionale ontwikkelingsmaatschappijen) in Nederland. Kennis over de mensenrechtensituatie in China maakt daar een integraal onderdeel van uit. Zoals gezegd zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken samen met andere belanghebbenden een kennissessie voor Nederlandse bedrijven organiseren over mensenrechten, ketentransparantie en risico’s bij het ondernemen in China. Het onderwerp dwangarbeid en de situatie m.b.t. de Oeigoeren komen daarbij expliciet aan de orde. De conclusies van het ASPI-rapport zullen daar ook worden besproken. Voor ondernemers is op de website van de RVO informatie beschikbaar over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zowel in algemene zin, als toegespitst op China.
Het bericht ‘Vindicat met 900 leden op wintersport naar Italië, ondanks coronavirus’ |
|
Harm Beertema (PVV), Chris Jansen (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vindicat met 900 leden op wintersport naar Italië, ondanks coronavirus»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het afreizen door Vindicat naar een gebied waar er honderden besmettingen met het coronavirus zijn vastgesteld zeer onverstandig is?
In de reisadviezen wordt voortdurend inzicht gegeven in de actuele stand van zaken. Voor een aantal Noord-Italiaanse regio’s, waaronder ook wintersportgebieden, inclusief Sestriere, geldt sinds dinsdagavond dat alle niet-noodzakelijke reizen naar deze gebieden worden afgeraden, ter voorkoming van verdere besmettingen in Nederland. Toen de leden van Vindicat vertrokken, afgelopen zaterdag, was de situatie nog anders.
Deelt u onze mening dat het zeer onverantwoord is dat Vindicat in Noord-Italië op wintersport gaat, terwijl het RIVM adviseert om voorzichtig te zijn in Noord-Italië, omdat daar veiligheidsrisico’s zijn en er inmiddels 400 besmettingen met het coronavirus zijn vastgesteld?
Op het moment dat de leden van Vindicat vertrokken werden niet essentiële reizen naar dit gebied nog niet ontraden.
Hoe verhoudt de beslissing van Vindicat om toch in Noord-Italië op wintersport te gaan zich met het dringende advies om het schudden van handen te vermijden en thuis te blijven als men zich ook maar enigszins niet goed voelt, dat de TU Delft deed uitgaan? Bent u het met de mening eens dat dit duidt op incoherent beleid in de universitaire gemeenschap in Nederland en vindt u het niet de hoogste tijd worden om met heldere regels te komen?2
Op het moment dat de leden van Vindicat vertrokken werden niet essentiële reizen naar dit gebied nog niet ontraden. De adviezen van het RIVM en die van buitenlandse zaken gelden wat mij betreft als de door u gevraagde «heldere regels».
Welke maatregelen gaat u bij terugkeer van de 900 leden van Vindicat treffen om de Groningse universitaire gemeenschap te vrijwaren van besmettingen?
GGD Groningen neemt maatregelen om de terugreis van de groep wintersporters van studentenvereniging Vindicat uit Noord-Italië te coördineren. De studenten zonder klachten kunnen de terugreis aanvaarden. De studenten komen zaterdag met bussen richting Groningen. Voordat de groep begint aan de terugreis, moeten ze eventuele klachten melden. Bij aankomst zaterdag vangt GGD Groningen de studenten gefaseerd op, de studenten krijgen voorlichting, de GGD Groningen beantwoordt eventuele vragen en zo nodig worden studenten extra gecontroleerd.
Waarom verwijst u in uw beantwoording van eerdere Kamervragen naar documenten die in het kader van een WOB-procedure zijn gepubliceerd, zonder inhoudelijk antwoord te geven op de gestelde vragen?1
In de antwoorden op de eerdere Kamervragen over dit onderwerp heb ik naar de documenten verwezen die in het kader van de procedure Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) zijn gepubliceerd en daarmee openbaar waren geworden. Over het besluit in voornoemde procedure heb ik uw Kamer ook geïnformeerd, waarbij de vindplaats van de documenten is vermeld. Deze documenten zijn door een ieder raadpleegbaar.
Erkent u dat het informatierecht van de Kamer verder strekt en ruimer is dan de WOB-procedure, en dat het dus nooit zo kan zijn dat u informatie niet geeft die wel opgevraagd kan worden in het kader van de WOB, een en ander mede in het licht van de actuele discussie in de Kamer over de reikwijdte van art. 68 Grondwet en de aangenomen moties Omtzigt c.s.?2
Ik heb uw Kamer geïnformeerd door te verwijzen naar hetgeen reeds openbaar was gemaakt. Ten aanzien van de verhouding tussen artikel 68 Grondwet en de Wob verwijs ik naar de Kamerbrief van 25 april 2016.3
Hoe verhoudt zich uw veelvuldige verwijzing in uw antwoorden op toch vrij feitelijke vragen naar de stapel met gepubliceerde WOB-stukken hiermee? Vindt u dat u daarmee recht doet aan uw inlichtingenplicht? Waarom probeert u zich hier zo makkelijk van af te maken?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 1 en 2.
Kunt u in ieder geval de vragen 1 en 3 nog eens beantwoorden, zonder verwijzing naar de gepubliceerde WOB-documenten, maar gewoon door inhoudelijk antwoord te geven op de gestelde vragen?
Uit de mij ter beschikking staande documenten volgt dat het Openbaar Ministerie op 2 juli 2018 een presentatie over deze zaak heeft gegeven. Deze presentatie vond plaats op initiatief van het Openbaar Ministerie. Nadien hebben vervolgoverleggen plaatsgevonden op 19 juli 2018, 10 september 2018 en 6 februari 2019 waarin ik ben geïnformeerd over de voortgang van het strafrechtelijk onderzoek in de onderhavige casus, welke als gevoelige zaak is aangemerkt. Deze overleggen zijn er voor bedoeld mij als Minister van Justitie en Veiligheid in staat te stellen mijn politieke verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor het handelen van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft tijdens de overleggen de casus toegelicht en aangegeven wat op dat moment telkens de stand van het onderzoek was. Van deze presentaties cq. overleggen zijn geen formele verslagen gemaakt. Wel wordt in een aantal interne documenten, blijkend ook uit de Wob-procedure, (verkort) aangegeven wat is besproken. Omdat het strafrechtelijk onderzoek in deze zaak lopende is, kan ik over de inhoud van het besprokene geen uitlatingen doen.
De berichten ‘Gemeentelijke belastingen voor huiseigenaren stijgen hard in 2020’, en ‘Miljoenenstrop voor gemeenten door bedrijfjes die WOZ-waarde aanvechten’ |
|
Helma Lodders (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u in de kabinetsreactie op de verwachte publicatie van het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden eind maart1 specifiek ingaan op de invloed op het totale koopkrachtplaatje in vergelijking met de landelijke belastingen, het afschaffen van de macronorm, een toelichting op stijgende of dalende verbanden door de jaren heen en een monitoring van de benchmarking? Zo nee, waarom niet?
De bovenstaande vragen zullen voor zover mogelijk in de kabinetsreactie worden beantwoord.
Worden de belastingverlagingen van het huidige kabinet teniet gedaan door de verhogingen van de lokale lasten? Zo nee, kunt u dit verklaren?
Nee. Voor de uitbraak van het coronavirus zou de koopkracht in 2020 naar verwachting volgens de CPB-raming met 2,1 procent en in 2021 met 1,3 procent stijgen. Het CPB heeft hierbij via de inflatie het effect van lokale lasten meegenomen. Deze ramingen zijn door de crisis die het coronavirus met zich meebrengt echter met een veel grotere onzekerheid omgeven dan normaal.
Deelt u de mening dat – hoewel we trots mogen zijn op hoe gemeenten het grote aantal taken waarvoor zij verantwoordelijk zijn, uitvoeren – het huidige systeem van lokale belastingen oneerlijk is en dat vooral bepaalde groepen (huizenbezitters, automobilisten) de rekening van de lokale lasten betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een systeemherziening in de lokale belastingen lijkt mij inderdaad wenselijk. Zoals ik u eerder heb geschreven2, ben ik van mening dat het lokale belastinggebied verruimd zou moeten worden, zodat de financiële afhankelijkheid van gemeenten ten opzichte van het Rijk afneemt. Dit is een belangrijke randvoorwaarde voor gemeenten om echte keuzes te kunnen maken en maatwerk te kunnen bieden.
Ik deel met u de opvatting dat er aandacht besteed moet worden aan de verdeling van de lokale lastendruk over verschillende groepen belastingplichtigen. Het onderzoek dat inmiddels door een ambtelijke werkgroep – waarin naast het Ministerie van BZK ook het Ministerie van Financiën en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zitting hebben – is verricht naar bouwstenen voor een herziening van het gemeentelijk belastinggebied besteedt daar dan ook aandacht aan. Het rapport bevat een aantal bouwstenen om de verdeling van de lokale lastendruk evenwichtiger te maken. Het rapport zal naar verwachting in het voorjaar worden aangeboden aan uw Kamer. Ik acht het evenwel aan het volgende kabinet om concrete voorstellen te doen voor een eventuele herziening van het gemeentelijk belastinggebied.
Een instrument om te bewaken dat de lastendruk tussen gemeenten niet te veel gaat verschillen is de benchmark, die met ingang van 2020 wordt opgenomen in de jaarlijkse Atlas van de lokale lasten van het Centrum voor Onderzoek naar de Economie van Lokale Overheden (COELO). Benchmarking maakt gemeenten bewust van de onderlinge verschillen en bevordert het lokale debat over het heffen en inzetten van lokale middelen. Dat zal naar verwachting bijdragen aan het borgen van een gematigde lastenontwikkeling.
Bent u bekend met het artikel «Miljoenenstrop voor gemeenten door bedrijfjes die WOZ-waarde aanvechten»2, daar waar de belasting over de WOZ-waarde een voorbeeld is van de stijgende lokale belastingen, die specifiek bij een bepaalde groep terechtkomen?
Ja, het stijgende bedrag dat gemeenten jaarlijks kwijt zijn, doordat bedrijven op basis van no cure no pay namens belastingplichtigen bezwaar maken tegen de WOZ-waarde, heeft de aandacht. Met gemeenten ben ik van mening dat met alle overheidsuitgaven zorgvuldig moet worden omgegaan en dat steeds moeten worden gekeken of deze uitgaven kunnen worden beperkt. Momenteel laat het WODC een onderzoek uitvoeren naar de ontwikkeling van het aantal bezwaar- en beroepsprocedures dat door deze no cure no pay-bedrijven wordt gevoerd en de in verband daarmee toegekende kostenvergoedingen. De verwachting is dat het onderzoek deze zomer wordt afgerond. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek zal vervolgens worden bezien welke oplossingen voor deze problematiek in de rede liggen.
Klopt het dat in 40% van de gevallen de door de gemeenten bepaalde WOZ-waarde onjuist is? Zo ja, hoe kan dit percentage zo hoog liggen en welke maatregelen kunnen gemeenten nemen om de WOZ-waarde nauwkeuriger te bepalen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, dit klopt niet. Het percentage van 40% heeft betrekking op het aantal WOZ-waarden van woningen waartegen bezwaar is gemaakt en waarbij de heroverweging door de gemeente, of later door de rechter, heeft geleid tot een wijziging van deze waarde. Gezien het feit dat in 2019 ten aanzien van circa 2,5%4 van de vastgestelde WOZ-waarden bezwaar is gemaakt, leidt de heroverweging naar aanleiding van een aangetekend bezwaar in totaal bij circa 1% van de woningen tot een verandering van de WOZ-waarde.
Het bericht dat in 40% van de gevallen de door de gemeente bepaalde WOZ-waarde onjuist is, wekt onterecht de suggestie dat ingeval ten aanzien van de andere 97,5% van de vastgestelde WOZ-waarden ook bezwaar zou worden gemaakt, wederom 40% van die bezwaren gehonoreerd zou worden. Hoewel het zeker zal voorkomen dat een belanghebbende geen bezwaar heeft gemaakt, ondanks het feit dat hij van mening is dat de WOZ-waarde wellicht niet volledig juist is vastgesteld, heb ik geen reden om aan te nemen dat dit zo massaal aan de orde is als wordt gesuggereerd in de aangehaalde berichten. De mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de WOZ-waarde is immers zeer laagdrempelig. Daarnaast kan bij veel gemeenten bijvoorbeeld ook via een eenvoudig telefoontje de juistheid van de WOZ-waarde worden gecheckt.
Naar aanleiding van de mijns inziens onterecht gewekte suggestie dat 40% van de WOZ-waarden onjuist is vastgesteld, verwijs ik tot slot graag nog naar een onderzoek dat in 2019 is gepubliceerd door het Kadaster en de Waarderingskamer naar de mate waarin de WOZ-waarden aansluiten op de verkoopprijzen in de markt.5 In dit onderzoek, dat aan de hand van een internationale standaard is uitgevoerd, zijn alle WOZ-waarden van woningen in Nederland over een periode van zes jaar vergeleken met circa 800.000 verkoopprijzen. De conclusie is dat sprake is van een adequate aansluiting van WOZ-waarden op het marktniveau.
Is bekend hoeveel geld gemeenten in totaal kwijt zijn aan proceskosten voor WOZ-bezwaarprocedures? Klopt de conclusie van de Vastelastenbond dat gemeenten nog steeds meer inkomsten genereren door de te hoge WOZ vaststelling in relatie tot de (proces)kosten voor deze «bedrijfjes»?3
Het jaar 2018 is het laatste jaar waarover de Waarderingskamer cijfers heeft gepubliceerd over de totale bedragen die gemeenten kwijt zijn geweest aan proceskosten voor WOZ-procedures. In dat jaar waren gemeenten gezamenlijk bijna € 10 miljoen kwijt aan proceskostenvergoedingen. De cijfers over het jaar 2019 zullen in de loop van juni beschikbaar komen. De verwachting is dat de kosten over het jaar 2019 significant hoger zijn. Over het jaar 2018 was bijvoorbeeld ook sprake van een stijging van circa € 2,5 miljoen ten opzichte van het jaar 2017.
De totale kosten van de WOZ-bezwaarafhandeling belopen ongeveer een derde van de totale WOZ-kosten (circa € 50 miljoen per jaar)7. Hierin zijn zowel de proceskostenvergoedingen opgenomen als de indirecte kosten betreffende de bezwaar- en beroepsafhandeling door gemeenten. Het beeld bestaat dat de kosten samenhangend met de ingediende bezwaren door no cure no pay-bedrijven een relatief hoge kostenpost zijn mede in relatie tot de (absolute) belastingbesparing voor belanghebbenden. Voor een nadere duiding hiervan wacht ik het onderzoek van het WODC af.
Een vergelijking van het bedrag dat is gemoeid met WOZ-procedures met een bedrag dat «gemeenten extra genereren door te hoge WOZ-vaststelling» kan niet worden gemaakt. Een hogere WOZ-waarde leidt veelal niet tot extra gegene-reerde ozb-opbrengsten omdat de gemeenteraden over het algemeen vaststellen welk bedrag hun gemeente met de onroerendezaakbelasting wil ophalen. Op basis hiervan wordt het belastingtarief vastgesteld dat nodig is om dit bedrag op te halen. Een stijging van de WOZ-waarde leidt veelal tot een matiging van het belastingtarief en vice versa.
De conclusie van de Vastelastenbond dat gemeenten nog steeds meer inkomsten genereren door de te hoge WOZ-vaststelling, deel ik niet. Uit het in het antwoord op vraag 5 aangehaalde onderzoek, van het Kadaster en de Waarderingskamer naar de mate waarin de WOZ-waarden aansluiten op de verkoopprijzen in de markt, blijkt dat geen sprake is van structureel te hoge WOZ-waarden.
Bent u van mening dat de huidige systematiek van het berekenen van de WOZ-waarde niet houdbaar is, omdat gemeenten steeds meer geld kwijt zullen zijn aan proceskosten en bijkomende administratieve lasten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Nee, ik ben van mening dat de huidige systematiek wel houdbaar is, omdat de totale kosten die gemeenten maken bij het vaststellen van de WOZ-waarden zeer stabiel zijn (circa € 16 per WOZ-waarde en totaal circa € 150 miljoen per jaar).
Het is wel verontrustend dat het aandeel in de proceskosten en administratieve lasten voor gemeenten dat samenhangt met het afhandelen van WOZ-procedures steeds verder lijkt te stijgen, doordat gemachtigden die werken op basis van no cure no pay zich zeer actief manifesteren op dit terrein. De resultaten van het in antwoord 4 genoemde onderzoek worden afgewacht en op basis van de uitkomsten daarvan zal worden bezien of en zo ja welke maatregelen genomen moeten worden.
Bent u bereid om, bovenop de evaluatie van de trap-op, trap-af systematiek (Kamerstuk 35300-B-13), onderzoek te doen naar een systeemherziening in de lokale belastingen, zodat de lokale lasten niet constant blijven stijgen, de rekening eerlijk wordt verdeeld over de inwoners en we de inkomsten en de begroting van gemeenten stabieler kunnen maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State van 23 oktober 2019 zaak 201901945/1/A2?1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze uitspraak en de door u genoemde cruciale passage. Op basis van genoemde uitspraak moet helaas worden geconstateerd dat de herziene voorschotbeschikking sinds eind 2015 niet is bekend gemaakt volgens de in de Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst voorgeschreven wijze. Volgens de bijlage bij deze regeling mogen beschikkingen inzake de verlening van een voorschot op een tegemoetkoming uitsluitend digitaal worden verzonden. Alle overige berichten in verband met de toekenning, herziening, verrekening, uitbetaling en terugvordering van een tegemoetkoming of van een voorschot op de tegemoetkoming mogen niet uitsluitend digitaal worden verzonden. Deze berichten behoren ook via de papieren weg te worden verstuurd. Dat is helaas niet gebeurd voor de beschikking inzake de herziening van het voorschot.
Heeft u kennisgenomen van deze cruciale passage: «Het besluit van 2 juni 2017 over de nihilstelling betreft een herziening van een voorschot op de tegemoetkoming. Dat betekent dat de verzending van dat besluit niet uitsluitend digitaal moet plaatsvinden. Het besluit had ook per post moeten worden verzonden. Omdat de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 2 juni 2017 ten onrechte niet ook per post heeft verzonden, is dat besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Daardoor is het besluit niet in werking getreden»?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat dus alleen het berichtenverkeer voor wat betreft beschikkingen als bedoeld in artikel 16 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) over de verlening van een voorschot op een tegemoetkoming vanaf berekeningsjaar 2012, voor zover gegeven na 20 november 2015, uitsluitend digitaal plaatsvindt en dat het berichtenverkeer met betrekking tot alle andere berichten in verband met de toekenning, herziening, verrekening, uitbetaling en terugvordering van een tegemoetkoming of van een voorschot op de tegemoetkoming, niet uitsluitend digitaal mag plaatsvinden (zie zaak 201901945/1/A2)?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat al tenminste sinds 2016 heel veel papieren beschikkingen zijn afgeschaft, ook al was dat in strijd met de wet-en regelgeving?2
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat de Kamer geïnformeerd zou moeten worden bij elke volgende stap van het afschaffen van papieren beschikkingen (nadat toestemming gegeven was tot het afschaffen van de papieren beschikking continuering voorschotbeschikking) en klopt het dat dat dat nooit gebeurd is?
Ja dat herinner ik mij. Na de invoering van de eerste stap (het uitsluitend digitaal versturen van de voorschotbeschikkingen van toeslagen) waarover uw Kamer uitgebreid is geïnformeerd is er geen volgende stap meer ingevoerd.3 Door de uitspraak van de Raad van State is een deel van de eerste stap niet rechtsgeldig gebleken. In mijn vandaag verzonden brief heb ik daarom aangekondigd per 1 juli 2020 de Regeling elektronisch berichtenverkeer aan te passen zodat de huidige uitvoeringspraktijk gecontinueerd kan worden. Dit houdt in dat de circa 5,2 mln herziene beschikkingen, net als de normale voorschotbeschikkingen, digitaal worden verstuurd. De overige beschikkingen, waaronder de definitieve beschikking na afloop van het toeslagjaar, zal op papier blijven worden verzonden. Dit is voor de 5,2 mln. herziene voorschotbeschikkingen, die hetzelfde karakter hebben als de normale voorschotbeschikkingen, het meest efficiënt.
Daarnaast geldt dat het tegenwoordig al mogelijk is om via de Helpdesk digitale post (0800 – 235 83 52) te verzoeken om een papieren afschrift van de elektronische post. Circa 80.000 personen maken daarvan gebruik bij de Belastingdienst (inclusief Toeslagen). Verder is in het Regeerakkoord geregeld dat burgers het recht houden om per post met de overheid te communiceren. De Belastingdienst bereidt daartoe een keuzeregeling voor waarmee keuze tussen papieren- en digitale post mogelijk wordt. De wettelijke basis hiervoor is in de wet Overige fiscale maatregelen 2020 geregeld. De daadwerkelijke invoering vindt plaats op een bij koninklijk besluit nader te bepalen tijdstip. Uiterlijk in het najaar wordt u hierover nader geïnformeerd.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in 2016 antwoordde dat van de 5,4 miljoen voorschotsbeschikkkingen die elektronisch verstuurd waren er maximaal 2,3 miljoen ook gelezen waren? (o.a. omdat slechts 2,6 miljoen mensen hun berichtenbox geactiveerd hadden)?3
Ja dat herinner ik mij.
Kunt u aangeven hoeveel mensen hun Berichtenbox geactiveerd hebben en hoeveel mensen dat nog niet gedaan hebben? Hoe groot is het percentage toeslagenontvangers dat hun Berichtenbox geactiveerd heeft en hun berichten leest in 2020?
Ruim 8,1 miljoen mensen hebben hun Berichtenbox geactiveerd. Dat wil zeggen dat zij minimaal éénmaal hun Berichtenbox hebben ingezien. Ongeveer 56% van de toeslaggerechtigden hebben hun Berichtenbox geactiveerd. Ongeveer 60% van de uitsluitend digitaal verstuurde voorschotbeschikkingen worden door burgers met een geactiveerde Berichtenbox binnen 3 weken geopend. Bij dit percentage zijn niet inbegrepen de toeslaggerechtigden die, al dan niet na ontvangst van een notificatie van de Berichtenbox(app), op het toeslagenportaal hun post lezen zonder hun berichten te bekijken in de Berichtenbox. In het toeslagenportaal kunnen ze namelijk meteen achterliggende gegevens raadplegen en waar nodig wijzigingen doorvoeren.
Is het in 2019 en 2020 mogelijk dat de Belastingdienst/Toeslagen mensen berichten over herziening van voorschotten naar een Berichtenbox stuurt, terwijl die Berichtenbox niet geactiveerd is en de persoon gewoon het recht heeft om een papieren beschikking te ontvangen, maar die nooit ontvangt? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat dan?
Dat is mogelijk, aangezien ongeveer 56% van de toeslaggerechtigden hun Berichtenbox geactiveerd hebben. Dat wil overigens niet zeggen dat toeslaggerechtigden geen kennis hebben kunnen nemen dan wel hebben genomen van hun herziene voorschotbeschikkingen via bijvoorbeeld het inloggen op mijntoeslagen.nl. Voorts kan iedereen een verzoek doen om digitaal verstuurde correspondentie van de Belastingdienst ook op papier te ontvangen
Kunt u aangeven hoeveel miljoen beschikkingen van de Belastingdienst/Toeslagen tussen 2015 en de uitspraak van de Raad van State in oktober enkel langs elektronische weg verstuurd zijn, terwijl ze ook op papier verstuurd hadden moeten worden volgens de geldende wet- en regelgeving? Kunt u een uitsplitsing geven naar soort beschikkingen waar het om gaat en per beschikkingssoort om welke periode het gaat?
Jaarlijks worden zo’n 5,2 miljoen herziene voorschotbeschikkingen verstuurd die volgens de uitspraak van de Raad van State in oktober ook op papier verstuurd hadden moeten worden. In totaal betreft het daarmee zo’n 20 miljoen herziene voorschotbeschikkingen tussen 2015 en oktober 2019.
Klopt het dat na de uitspraak van de Raad van State er twee opties waren om ervoor te zorgen dat vanaf dat moment besluiten van de Belastingdienst over toeslagen (beschikkingen) wel in werking zouden treden, namelijk ofwel het weer gaan versturen van papieren beschikkingen of het aanpassen van de regelgeving (en het informeren van de Kamer daarover), maar dat geen van beide gedaan is, zodat de Belastingdienst dagelijks duizenden besluiten neemt over bijvoorbeeld terugvordering van toeslagen, die volgens de Raad van State helemaal niet in werking treden?
Uw constatering in vraag 10 is juist. Ik heb inmiddels besloten om de bijlage bij de Regeling elektronische berichtenverkeer Toeslagen per 1 juli 2020 aan te passen zodat de huidige uitvoeringspraktijk kan worden voortgezet. U vraagt terecht wat gedaan moet worden met de circa 20 mln. herziene voorschotbeschikkingen die sinds 2015 alleen elektronisch zijn verzonden. Hiervoor zal ik de volgende lijn hanteren:
De personen onder 2 en 3 zullen zo spoedig mogelijk een brief krijgen waarin bovenstaande uitgelegd wordt.
Wat zijn de juridische gevolgen van deze uitspraak? Hoeveel beschikkingen zijn nu niet geldig? En wat betekent dit voor de toeslaggerechtigden?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke wijze kan een individuele toeslaggerechtigde wiens voorschot op nul gezet is (in bijvoorbeeld een Combiteam Aanpak Facilitators (CAF)-zaak) en die er nu achter komt dat dat besluit helemaal niet in werking getreden is, hiertegen (alsnog) bezwaar maken?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid nog deze week (de week van 1–7 maart) de volle omvang van het probleem duidelijk te maken bij de Auditdienst Rijk en bij de Adviescommissie uitvoering toeslagen, zodat zij dit kunnen betrekken bij hun eindrapporten die voor 12 maart gepland staan?
De ADR en de Adviescommissie zijn op 10 maart jl. geïnformeerd over het feit dat deze vraag is gesteld. Het in beeld brengen van de volle omvang van de problematiek vraagt zorgvuldigheid en meer tijd dan er met het oog op de spoedige afronding van hun eindrapporten beschikbaar was. Zowel de ADR en de Adviescommissie hebben inmiddels hun eindrapporten uitgebracht.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
Nee, in verband met de nodige afstemming en het vergaren van nadere informatie is dat helaas niet gelukt en hebben wij u dan ook op 3 april een uitstelbrief gestuurd. Een aantal antwoorden op uw vragen is vanwege het onderlinge verband en beter begrip samengevoegd.
Het bericht dat Oeigoeren worden tewerkgesteld in Westerse bedrijven |
|
Mahir Alkaya , Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oeigoeren tewerkgesteld in Westerse bedrijven»?1
Ja.
Was u al op de hoogte van de gedwongen arbeid die Oeigoeren moeten verrichten als onderdeel van het «heropvoedingsprogramma»?
Ja. Zie hierover de antwoorden van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op Kamervragen van de leden Diks en Van Ojik (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3139).
Wat is uw appreciatie van het rapport van de Australian Strategic Policy Institute? Deelt u de conclusies dat er sprake is van mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet?2
Het rapport doet de schatting dat tussen 2017 en 2019 80.000 mensen naar Chinese fabrieken buiten Xinjiang zijn gebracht onder omstandigheden die «sterk lijken op dwangarbeid». Het rapport baseert zich op openbare Chinese bronnen, satellietbeelden, wetenschappelijk onderzoek en verslaggeving ter plekke.
Acht van de elf ILO-indicatoren van dwangarbeid zijn volgens het rapport mogelijk van toepassing op de Oeigoerse fabrieksarbeiders:
Het kabinet keurt, waar dan ook ter wereld, gedwongen arbeid in alle gevallen af. Het verbod op dwangarbeid maakt deel uit van de fundamentele arbeidsnormen van ILO, waar ook China aan gehouden is.
Het kabinet kan de conclusies van het ASPI-rapport niet op basis van eigenstandige informatie bevestigen, maar zal het wel onder de aandacht brengen bij Nederlandse bedrijven tijdens een kennissessie over mensenrechten, ketentransparantie en mogelijke risico’s bij het ondernemen in China die het Ministerie van Buitenlandse Zaken met de RVO en andere stakeholders organiseert. Deze sessie was gepland op 25 maart 2020, maar vanwege de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus is besloten om de bijeenkomst tot nader order uit te stellen. Zodra de situatie het toelaat, zal de bijeenkomst alsnog plaatsvinden. Voor ondernemers is op de website van de RVO informatie beschikbaar over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zowel in algemene zin, als toegespitst op China. Ook zal het kabinet de problematiek in EU- en VN-verband aan de orde te stellen.
Zijn de Westerse bedrijven waar deze gedwongen arbeid plaatsvindt hiervan op de hoogte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat nemen zij voor maatregelen dit te verhelpen en voorkomen?
Het kabinet kan niet namens de genoemde bedrijven spreken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal een kennissessie voor Nederlandse bedrijven organiseren over mensenrechten, ketentransparantie en risico’s bij het ondernemen in China. Het onderwerp dwangarbeid en de situatie met betrekking tot de Oeigoeren komen daarbij expliciet aan de orde. De conclusies van het ASPI-rapport zullen daar ook worden besproken. Voor ondernemers is op de website van de RVO informatie beschikbaar over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zowel in algemene zin, als toegespitst op China.
Zijn er ook Nederlandse bedrijven betrokken, of bedrijven met substantiële bedrijfsactiviteiten in Nederland? Zo ja, welke?
Het ASPI-rapport benoemt 27 fabrieken in negen Chinese provincies die onderdeel zouden zijn van de waardeketens van 83 internationaal bekende bedrijven. Deze bedrijven profiteren volgens ASPI direct of indirect van Oeigoerse werknemers die mogelijk gedwongen te werk worden gesteld. Van de 83 genoemde bedrijven heeft Tommy Hilfiger zijn hoofdkantoor in Amsterdam. Verder heeft een groot aantal van de genoemde bedrijven winkels in Nederland of worden hun producten in Nederland verkocht. Het kabinet heeft geen inzicht in de precieze omvang van deze bedrijfsactiviteiten. Daarnaast kan het kabinet de conclusies van het ASPI-rapport niet op basis van eigenstandige informatie bevestigen noch ontkrachten.
Indien er Nederlandse bedrijven betrokken zijn, wordt deze bedrijven nu deelname aan handelsmissies ontzegt conform de motie-Alkaya/Van den Hul?3
Wanneer een bedrijf aanspraak wil maken op het handelsinstrumentarium van Buitenlandse Zaken gelden er IMVO-voorwaarden voor deze steun. Ook voor deelname aan handelsmissies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gelden IMVO-voorwaarden. Nagaan of aan de gestelde IMVO-voorwaarden wordt voldaan vindt plaats wanneer een bedrijf zich aanmeldt voor een handelsmissie. Als blijkt dat een bedrijf niet voldoet aan de IMVO-voorwaarden die het Kabinet stelt, dan wordt het bedrijf uitgesloten van een handelsmissie.
Wat gaat u doen om deze bedrijven aan te sporen tot het toepassen van gepaste zorgvuldigheid conform de OESO-richtlijnen?
Het kabinet blijft zich inzetten om bedrijven te wijzen op hun verantwoordelijkheid om internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen, conform de OESO-Richtlijnen. Met betrekking tot ondernemen in China heeft het kabinet, in lijn met de motie Voordewind (Kamerstuk 35 207, nr. 22), extra middelen vrijgemaakt om in te zetten op bewustwording en het vergroten van kennis ten aanzien van China onder bedrijven en stakeholders (zoals de regionale ontwikkelingsmaatschappijen) in Nederland, en maakt kennis over de mensenrechtensituatie in China daar een integraal onderdeel van uit. Zoals hierboven reeds vermeld, zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken met andere belanghebbenden een kennissessie voor Nederlandse bedrijven organiseren over mensenrechten, ketentransparantie en risico’s bij het ondernemen in China. Voor ondernemers is op de website van de RVO informatie beschikbaar over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zowel in algemene zin, als toegespitst op China.
Bent u bereid de aanbevelingen van het rapport op te volgen, zoals het opvoeren van de diplomatieke druk op China om een einde te maken aan deze praktijken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft bereid om zowel bilateraal als multilateraal aandacht te vragen voor de mensenrechten van Oeigoeren en andere moslimminderheden in China. De motie Van Helvert c.s. (Kamerstuk 32 735, nr. 281) over internationaal onderzoek naar dwangarbeid in Xinjiang wordt hierin meegenomen. Zo heeft dit kabinet er conform deze motie reeds voor gezorgd dat de EU op 10 maart jl. in de VN-mensenrechtenraad zorgen over dwangarbeid door Oeigoeren heeft uitgesproken.
Is de dialoog met China in kader van mensenrechtenschendingen ook onderdeel van de lopende onderhandelingen tussen de EU en China over een nieuw investeringsakkoord? Zo nee, waarom niet?
Het EU-China investeringsverdrag zal een hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling bevatten. De Europese Commissie zet in op een hoofdstuk dat een ambitieniveau heeft zoals gebruikelijk is voor hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling in EU-handelsakkoorden, met daarin afspraken over de bescherming van arbeidsrechten, de multilaterale milieuverdragen en de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. In dergelijke hoofdstukken heeft het maatschappelijk middenveld een rol in het toezicht op de naleving van de gemaakte afspraken. Nederland steunt de Europese Commissie hierin en hecht belang aan effectieve implementatie van dergelijke afspraken.
Het artikel ‘Autosector voldoet niet aan strenge privacynorm’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Autosector voldoet niet aan strenge privacynorm»?1
Ja.
Klopt het dat de autosector in veel gevallen niet voldoet aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)? Wat is de reden hiervoor?
De onderlinge verschillen bij autofabrikanten zijn groot. Er zijn fabrikanten die al enkele jaren data verzamelen en enkele waar dit (nog) niet of nauwelijks gebeurt. Het is belangrijk dat de privacy van gebruikers goed gewaarborgd is bij gebruik van deze nieuwe technieken. Richting de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de sector wordt hier dan ook op ingezet. Zie ook antwoorden bij vraag drie, zes en acht.
Verschillende onderzoeken, van onder meer de ANWB en zijn Duitse evenknie ADAC, uiten zorgen over privacy bij verschillende automerken.2 Zoals u eerder gemeld is heeft het Ministerie deze ontwikkelingen in juni 2018 aangekaart bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De European Data Protection Board (EDPB) was destijds nog in oprichting en dit onderwerp is later aan de prioriteiten toegevoegd.
De AP heeft laten weten op dit moment nog beperkt signalen te ontvangen over «connected vehicles». Zij hebben gekozen voor een pakket aan gerichte maatregelen dat bestaat uit enerzijds het informeren van eigenaren/bestuurders van «connected vehicles» en anderzijds het aanspreken van fabrikanten en dealers.
Om eigenaren/bestuurders van «connected vehicles» te informeren over hun rechten heeft de AP een handleiding opgesteld waarin handvatten worden gegeven om rechten uit te kunnen oefenen.3 Vanuit de AVG kan men in eerste instantie de verwerkingsverantwoordelijke, dus de fabrikant, aanspreken, ook ten aanzien van de onder de AVG vereiste transparantie met betrekking tot verwerkingen. Indien rechten van eigenaren/bestuurders in onvoldoende mate worden ingevuld door fabrikanten/dealers kunnen klachten worden gemeld bij de AP.
Daarnaast spreekt de AP ook fabrikanten en dealers aan die auto’s verkopen. Omdat veel fabrikanten buiten Nederland zijn gevestigd, waarbij de AP geen leidende toezichthouder is, is het noodzakelijk om hierover ook op Europees niveau af te stemmen. Vanuit de EDPB heeft dit geresulteerd in richtlijnen die de AVG concreet maken ten aanzien van «connected vehicles»4. In februari 2020 heeft de AP fabrikanten die in Nederland gevestigd zijn op de hoogte gebracht van deze richtlijnen, en gevraagd om hun verwerkingsregister: het verplichte overzicht van gegevensverwerkingen, met daarin informatie over onder meer de soorten gegevens die de fabrikant verwerkt, de doeleinden van die verwerkingen en de bewaartermijnen van die gegevens.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de handhaving van de AVG voor autoproducenten?
De AP is de toezichthouder die de bescherming van persoonsgegevens bevordert en bewaakt. Dat betekent aan de ene kant dat de AP een taak heeft in voorlichting van fabrikanten en consumenten. Wat betreft die voorlichting heeft de AP belangrijke stappen gezet met de genoemde EDPB-richtlijn en de genoemde handleiding. Daarnaast is de AP verantwoordelijk voor handhaving van de AVG. De door de AP gestarte inventarisatie onder voertuigfabrikanten én de verwachte stijging van het privacybewustzijn onder consumenten kunnen leiden tot gerichte signalen over overtredingen van de AVG, waarop de AP actie kan ondernemen.
Daarnaast geeft de AP aan tot op heden nog beperkt signalen en klachten uit de praktijk te ontvangen. Hierbij is de internationale component erg belangrijk: de meeste voertuigfabrikanten zijn niet in Nederland gevestigd, maar hebben hun Europese hoofdvestiging in een ander EU-land. Dit betekent dat de AP bij onderzoeken naar fabrikanten vaak zelf niet de leidende toezichthouder zal zijn, maar dat een andere Europese toezichthouder de leiding neemt. Dit vergt goede samenwerking tussen de verantwoordelijke toezichthouders ten aanzien van het overdragen van signalen en klachten.
Klopt het dat het ook gaat om bijzondere persoonsgegevens? Op welke wijze ziet de Nederlandse overheid toe op een zorgvuldige behandeling van de privacygegevens van de autobestuurder door de autoproducent?
Er zijn voorbeelden denkbaar waar het om bijzondere persoonsgegevens zou gaan. Als in de locatiegegevens bijvoorbeeld te zien is hoe vaak iemand naar een ziekenhuis rijdt, zijn dat bijzondere persoonsgegevens. Bijzondere persoonsgegevens genieten extra bescherming, in die mate dat het uitgangspunt is dat verwerking van bijzondere persoonsgegevens verboden is. De AP houdt vanuit de AVG hier toezicht op en reageert bijvoorbeeld op klachten en signalen.
Wanneer kan de Tweede Kamer de resultaten van het aanvullend onderzoek naar dit onderwerp, dat u in uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen van de vraagstellers aangekondigd heeft, verwachten?2
De resultaten van het onderzoek stuur ik u bij deze toe.
Deelt u de mening dat data enkel gedeeld mogen worden na nadrukkelijke toestemming van de gebruiker en niet zoals bij Tesla, middels een afmelding achteraf? Zo nee, waarom niet?
Ondanks de potentie die voertuigdata heeft op het gebied van bijvoorbeeld het veiliger maken en beter laten doorstromen van ons verkeer, staat voorop dat de gegevens die worden gebruikt in overeenstemming met geldende wetgeving voor verwerking van persoonsgegevens. In de AVG worden hieraan voorwaarden gesteld. Uitdrukkelijke toestemming vooraf is er daar een van. Dit gaat dus om zogeheten opt in, niet opt-out, zoals in het hierboven beschreven voorbeeld. In de op 28 januari 2020 uitgebrachte richtlijnen van de EDPB is die uitdrukkelijke toestemming vastgelegd als voorwaarde. Het is aan fabrikanten en dealers zelf om te bedenken hoe die toestemming concreet geregeld wordt.
Uit eerder onderzoeken (zie vraag 2) is bekend dat niet alleen de door u aangehaalde fabrikant, maar ook andere fabrikanten persoonsgegevens verwerken, maar dat wellicht nog niet voor iedere eigenaar/bestuurder duidelijk is dat dit gebeurt. Fabrikanten hebben dus mogelijk, voordat er überhaupt sprake kan zijn van het geven van toestemming op een wijze zoals vereist in de AVG, nog werk te verzetten ten aanzien van het geven van transparantie. Eigenaren en bestuurders moeten bijvoorbeeld in ieder geval een geïnformeerde keuze kunnen maken, en ook dient deze keuze vrij te zijn.
Bent u het ermee eens dat eigenaren van auto’s op elk moment moeten kunnen beslissen of zij data wel of niet willen delen? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met autofabrikanten?
Privacy is een belangrijke publieke waarde, en er is voortdurend gesprek met de sector over «connected vehicles» en het veilig benutten van deze technieken. In de AVG is vastgelegd dat burgers het recht hebben eerder gegeven toestemming voor verwerking van persoonsgegevens in te trekken. De AVG en de richtlijnen van de EDPB bieden hiervoor duidelijke kaders voor de autofabrikanten. Toezicht op de naleving van de AVG ligt bij eerdergenoemde instanties.
Wat adviseert u autobestuurders bij de aankoop van een auto? Begrijpt u dat de Consumentenbond inmiddels haar leden waarschuwt voor de gevolgen van het delen van data aan autoproducenten?
De zorgplicht om autobestuurders goed te informeren ligt bij de autofabrikanten en dealers. Voor de consument moet deze informatie beschikbaar en begrijpelijk zijn. Eerdergenoemde handreiking kan helpen om het consumentenbewustzijn hieromtrent te verhogen. Deze zal digitaal beschikbaar komen en via nieuwsberichten worden verspreid.
Bent u het met de vraagstellers eens dat het een onwenselijke situatie is dat consumentenorganisaties de consument moet waarschuwen voor de datahonger van autoproducenten? Zo nee, waarom niet?
Het zou niet nodig moeten zijn dat de consumenten op deze manier worden gewaarschuwd. Privacy en de bescherming omrent persoonsgegevens is uitermate belangrijk. De eerste zet is aan de fabrikant en dealers om invulling te geven aan de eis van transparantie ten aanzien van de verwerkingen die zij doen. Dat zou moeten leiden tot een duidelijk en transparant verhaal.
Mochten er uit de praktijk klachten en signalen komen dat dit in onvoldoende mate gebeurt dan volgt de aanpak van de betreffende toezichthouders.
De complexiteit van voertuigen zowel op datadiensten maar ook op rijhulpsystemen nemen toe. Naast het formele proces start het ministerie op korte termijn een verkenning om te komen tot betere consumenteninformatie over deze functies bij aanschaf van een nieuw of tweedehandsauto. Hierbij wordt samengewerkt met de sector die hierin een grote verantwoordelijkheid heeft.
Klopt het dat (sommige) dealers bonussen krijgen om klanten over te halen om data te delen? In hoeverre is deze praktijk in overeenstemming met de leidraad «Bescherming online consument» van de Autoriteit Consument & Markt (ACM)? Zo niet, welke stappen neemt u om deze praktijk te stoppen?
Navraag bij de sector levert op dat merkorganisaties zgn. «dealerstandards» hanteren, ofwel een set afspraken als onderdeel van het dealercontract waar dealers zich aan hebben te houden als vertegenwoordigers van het merk. Doorgaans maakt ook een bonusstructuur deel uit van de afspraken, die overigens per merk kunnen verschillen. Belangrijke componenten in de bonusstructuur zijn de aantallen verkochte voertuigen in een tijdvak, klanttevredenheid en de wijze waarop de dealer invulling geeft aan de zogenaamde «dealerstandards».
Concrete aanwijzingen dat dealers, of medewerkers, specifiek bonussen krijgen om klanten over te halen hun data te delen is zowel de sector als de AP niet bekend. Op basis van de leidraad «Bescherming van de Online Consument» moeten bedrijven online duidelijk aangeven of en zo ja op welke manier verzamelde data leidt tot een bepaald aanbod voor de klant, zeker als dat aanbod gepersonaliseerd is. Gebeurt dat niet, dan kan dit een misleidende handelspraktijk zijn. Of dat zo is hangt af van de omstandigheden van het geval. Het is niet op voorhand duidelijk dat er in dit voorbeeld sprake is van een dergelijke handelspraktijk.
De AP stelt dat zowel een fabrikant als dealer die zich hieraan schuldig maken in strijd handelen met de AVG. In dat verband wijst de AP erop dat «datahandel» een speerpunt is in de strategie van de AP. Mocht de AP signalen ontvangen dan hebben deze bijzondere aandacht en kan dit leiden tot handhavend optreden.
Het bericht inzake SGP flexibiliteit voor Italië |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gentiloni: De EU zal moeten bewegen op meer flexibiliteit voor Italië»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er een verband bestaat tussen een flexibele benadering van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) en de aanpak van economische consequenties van het coronavirus zoals plaatsvindt in Italië?
Italië is één van de zwaarst getroffen landen met betrekking tot de uitbraak van het COVID-19 virus. De Italiaanse regering heeft maatregelen aangekondigd ter ondersteuning van de economie. Op 5 maart jl. heeft de Italiaanse Minister van Financiën een brief gestuurd aan Eurocommissarissen Dombrovskis en Gentiloni waarin hij een verzoek doet aan de Europese Commissie voor flexibiliteit ten aanzien van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) naar aanleiding van COVID-19.2 Het is nu aan de Europese Commissie om dit verzoek te beoordelen.
Kunt u aangeven welke flexibiliteit er eerder is ingezet voor Italië (bijvoorbeeld brug Genua of aardbeving) en hoe zich dat verhoudt tot de huidige crisis?
Italië heeft over de afgelopen jaren van meerdere vormen van flexibiliteit in de Europese begrotingsregels gebruik gemaakt. Deze vormen van flexibiliteit hebben betrekking op de vereiste structurele begrotingsinspanning van de preventieve arm van het SGP.3
In 2015 heeft de Raad een lagere structurele begrotingsinspanning opgelegd (0,25% bbp i.p.v. 0,5% bbp) vanwege de economische omstandigheden. Daarnaast heeft Italië gebruik gemaakt van 0,03% bbp flexibiliteit in verband met de vluchtelingencrisis.
In 2016 heeft Italië 0,5% bbp flexibiliteit toegekend gekregen onder de structurele hervormingsclausule, 0,21% bbp onder de investeringsclausule, 0,06% bbp voor de vluchtelingencrisis en 0,06% bbp voor uitzonderlijke veiligheidsmaatregelen gerelateerd aan de dreiging van terrorisme.
In 2017 heeft Italië gebruik gemaakt van 0,35% bbp flexibiliteit, waarvan 0,19% bbp voor een preventief investeringsplan voor de bescherming van het land tegen seismologische risico’s en 0,16% bbp voor de vluchtelingencrisis.
In 2018 heeft de Commissie flexibiliteit toegekend middels een «margin of discretion» door de verplichte structurele begrotingsinspanning van 0,6% bbp te verlagen naar 0,3% bbp.
In 2019 heeft de Commissie voorlopig flexibiliteit toegekend ter grootte van 0,175% bbp ten behoeve van een uitzonderlijk onderhoudsprogramma voor het wegennet en een preventief plan om hydro-geologische risico’s te beperken.
Voor 2020 heeft Italië in het afgelopen najaar flexibiliteit ter hoogte van 0,2% bruto binnenlands product (bbp) om hydro-geologische risico’s te mitigeren aangevraagd. De Commissie beoordeelt deze aanvraag in het voorjaar van 2021 op basis van de realisatiecijfers over 2020.4
Welke maatregelen ten behoeve van financiële compensatie als gevolg van economische problemen door het coronavirus neemt de Eurogroep en neemt de EU?
Op 4 maart jl. heeft een telefonische Eurogroep in inclusieve samenstelling plaatsgevonden om de economische en financiële ontwikkelingen en het coördineren van nationale maatregelen op economische vlak ten aanzien van het COVID-19 virus te bespreken. Over deze telefonische Eurogroep heb ik de Kamer op 3 maart jl. geïnformeerd.5 De Eurogroep heeft tijdens de telefonische vergadering een verklaring6 aangenomen waarin het commitment wordt uitgesproken om «maatregelen te coördineren en klaar te staan om gebruik te maken van alle passende beleidsinstrumenten om sterke en duurzame groei te bereiken, evenals het bieden van bescherming tegen het verder materialiseren van negatieve risico’s». Ook verwelkomt het statement de stappen die de Europese Commissie zet om informatie-uitwisseling te coördineren. Tevens is in de verklaring opgenomen dat bij de eerstvolgende Eurogroep van 16 maart de economische situatie opnieuw beoordeeld zal worden. De verklaring stelt tot slot vast dat het SGP voorziet in flexibiliteit gericht op buitengewone gebeurtenissen die buiten de macht van de betrokken lidstaat vallen en een aanzienlijke invloed hebben op de financiële positie van de overheid.
De Europese Commissie heeft op 24 februari een pakket van 232 miljoen euro voorgesteld om voorbereiding van maatregelen, preventie en beheersing van het COVID-19 virus te stimuleren.7 Het gaat om 114 miljoen euro ter ondersteuning van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), 15 miljoen euro voor Afrika voor maatregelen als snelle diagnose en epidemiologisch toezicht, 100 miljoen euro voor onderzoek naar diagnose, therapie en preventie (inclusief 90 miljoen euro via het Innovative Medicines Initiative, een partnerschap tussen de EU en de farmaceutische industrie) en 3 miljoen voor het EU Civil Protection Mechanism voor repatriëring van EU-burgers uit Wuhan, China.
Klopt het dat er op woensdag 4 maart een telefonische conferentie van de Eurogroep is over de flexibilisering van het SGP? Zo ja, kunt u een verslag van de telefoonconferentie aan de Kamer doen toekomen?
Op 6 maart jl. heb ik in de geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 16 en 17 maart 2020 een verslag opgenomen van de telefonische Eurogroep.8
Kunt u deze vragen voor het eerstvolgende algemeen overleg over de Eurogroep/Ecofinraad (12 maart) beantwoorden?
Ja.
Een-tweetjes tussen ministers en Kamerleden en onenigheid daarover tussen ministers |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de column «Coalitierot raakt nu ook Justitie», waarin beschreven wordt hoe de justitiewoordvoerder van de VVD in het televisieprogramma Op1 een plan gaat lanceren en de Telegraaf de Minister van de eigen partij aangeboden krijgt om dit plan de volgende ochtend te omarmen, waarna dit een-tweetje mislukt omdat de Minister van een andere partij die hier eigenlijk over gaat niet enthousiast is?1
Het staat elk lid van de Tweede Kamer vrij om in de media te verschijnen en hiermee contacten te onderhouden. Dit is de eigen verantwoordelijkheid van een Kamerlid. Het is niet ongebruikelijk dat media naar aanleiding van contacten met Kamerleden aan het beleidsverantwoordelijk departement om een reactie verzoeken. In dit specifieke geval is door De Telegraaf contact opgenomen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid over een plan van het Kamerlid Yesilgöz. Zoals beschreven in de column is dit bij het ministerie opgepakt door een woordvoerder en voorzien van een algemene reactie.
Herkent u de in de column beschreven gang van zaken? Klopt dit alles? Zo nee, wat is er precies anders gegaan dan beschreven wordt en kunt u dat onderbouwen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt de Minister voor Rechtsbescherming ingeschakeld voor deze pr-stunt van de VVD? Vertegenwoordigt u nou als Minister in de eerste plaats de regering of uw eigen partij?
Ministers nemen als lid van de regering de eenheid van het regeringsbeleid in acht (artikel 45, derde lid, Grondwet). Dit betekent dat naast een individuele verantwoordelijkheid voor het ministerie en jegens de Staten-Generaal, ook verantwoordelijkheid geldt voor het collectief van het beleid. Als gedragsregel geldt dat ministers geen uitspraken doen over het beleid van hun collega’s, tenzij dat gebeurt in overleg met de betrokken bewindspersonen. Tevens geldt dat ministers zich onthouden van het ontvouwen van plannen en het geven van meningen die niet gebaseerd zijn op het regeerakkoord, de regeringsverklaring of het anderszins overeengekomen kabinetsbeleid.2
Gaan dit soort een-tweetjes vaker zo? Zo ja, waarom? Kunt u zich niet beter bezig houden met de inhoud van uw belangrijke werk in plaats van met de vraag hoe vaak u in het nieuws bent met voorstellen die goed zijn voor uw profiel en uw partijkleur?
Ter uitvoering van het regeringsbeleid zetten wij ons op de aan ons toevertrouwde werkterreinen bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid dagelijks in om te werken aan een vrije, veilige en rechtvaardige samenleving.
Toeristen in Nederland die vanwege het Coronavirus niet terug kunnen keren |
|
Maarten Hijink , Sadet Karabulut (SP) |
|
Bruno Bruins (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderhands meegestuurd bericht waarin zorgen worden uitgesproken over toeristen in Nederland die niet kunnen terugkeren naar huis vanwege het coronavirus, maar waarvan het visum dreigt te verlopen?1
De in het bericht uitgesproken zorg is bekend en begrijpelijk. Visumhouders hebben de mogelijkheid een verlengingsverzoek in te dienen. Normaal gesproken moet een verlengingsverzoek ingediend worden bij de IND. De loketten van de IND zijn echter tot en met 6 april alleen op afspraak geopend voor spoedzaken. Dit komt door de maatregelen van de overheid tegen het coronavirus. Klanten die met een visum kort verblijf in Nederland verblijven en het land niet kunnen verlaten, kunnen nu telefonisch bij de IND een verlenging van het visum aanvragen. Registratie van de verlenging van het visum vindt plaats in het VIS (Visum Informatie Systeem). Iedere verlenging wordt coulant maar op zijn merites beoordeeld. Sinds 23 maart jl. hebben enkele honderden vreemdelingen een dergelijk verzoek ingediend.
Hoeveel toeristen zijn er in Nederland met een (bijna aflopend) visum, die niet terug kunnen keren vanwege het coronavirus? Is hier inzicht in?
Hier zijn geen exacte aantallen van aan te geven. Ter indicatie kan ik u melden dat van 1 januari 2020 tot en met 29 februari in China ongeveer 2000 (1972) toeristische visa zijn afgegeven. De exacte inreis- en vertrekdata zijn niet bekend. Daar komt bij dat Chinese reizigers vaak in groepsverband naar Nederland reizen en vervolgens verder reizen naar andere toeristische bestemmingen in het Schengengebied. Daarnaast registreert de IND niet het aantal mensen dat niet kan terugkeren vanwege het Coronavirus en om die reden een verzoek om verlenging van een visum indienen.
Wat gebeurt er cq. wat moet men ondernemen indien toeristen met een (bijna aflopend) visum in Nederland zijn, maar niet terug kunnen keren vanwege het coronavirus?
Deze reizigers kunnen contact opnemen met de IND om verlenging van hun visum aan te vragen.