Het bericht 'Oplossing voor onderzoekers aan universiteiten hard nodig' |
|
Harry van der Molen (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Oplossing voor onderzoekers aan universiteiten hard nodig»1 en «Erken en waardeer solidariteit in tijden van crisis»?2
Ja.
Heeft u zicht op hoeveel onderzoekers afhankelijk zijn van projectfinanciering en vervolgfinanciering?
Tot en met 2017 bevatten de jaarlijkse Kengetallen Universitair Onderzoek (KUOZ-data) van de VSNU informatie over de onderzoeksinzet van de universiteiten per geldstroom. Uit die data blijkt dat:
Indien men naar de financiën kijkt, is er sprake van een andere verdeling. Op basis van de cijfers in de jaarverslagen van de universiteiten en umc’s, de onderzoekcoëfficiënten voor de universiteiten en voor de werkplaatsfunctie van het CBS, is te berekenen dat:
Het verschil kan als volgt worden verklaard: uit de eerste geldstroom worden niet alleen de personeelskosten voor het onderzoekspersoneel betaald, maar ook (overhead)kosten voor huisvesting, ondersteunend personeel, faciliteiten. Alsook de overige kosten, zoals infrastructuur en materialen, benodigd voor het onderzoek aan de universiteiten en umc’s.
Bij de lectoraten is het aandeel van de in competitie verkregen middelen (2e en 3e geldstroom) in de totale middelen voor praktijkgericht onderzoek de laatste jaren gegroeid van 34 procent in 2015 tot 42 procent in 2017.
Klopt het dat het vooral promovendi en post-docs zijn die op basis van projectfinanciering een tijdelijk dienstverband bij een universiteit, hogeschool of onderzoeksinstelling hebben?
Ja, dat klopt. Promovendi hebben bijna altijd een tijdelijk contract, van de postdoc onderzoekers heeft 88 procent een tijdelijk contract en van de universitair docenten 26 procent. Overigens verschilt het aantal tijdelijke dienstverbanden sterk per universiteit3.
Bij de hogescholen heeft 20 procent van de medewerkers een tijdelijke aanstelling.
Wat vindt u van de suggestie om onderzoeksinstellingen de mogelijkheid te bieden om eenmalig een extra tijdelijk dienstverband aan te bieden?
Door de COVID-19 crisis ligt veel onderzoek stil. Veel onderzoekers hebben geen toegang meer tot labs of collecties, kunnen geen data verzamelen, of zetten zich in het ziekenhuis in. Dit heeft een grote impact op het Nederlandse onderzoek. Met name onderzoekers met tijdelijke contracten lopen vertraging op bij de afronding van hun onderzoeksprojecten. Samen met NWO, KNAW (incl. De Jonge Akademie), AOb, FNV, VH, VSNU en NFU houd ik de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten. Doel is om geen onderzoekers tussen wal en schip te laten vallen. Samen met deze partijen wordt gekeken naar oplossingen voor onderzoekers met een tijdelijk contract die in de problemen komen.
Voor welke periode verwacht u dat onderzoekscalls gepauzeerd of uitgesteld worden?
Om de schade voor de sector te beperken is het belangrijk dat de tweede geldstroom niet te lang stilvalt. NWO heeft de verantwoordelijkheid om een eerlijk speelveld en een zorgvuldig beoordelingsproces te borgen, ook in deze periode. NWO heeft daarom maatregelen genomen om wetenschappers te ondersteunen en verfijnt deze constant:
Heeft de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) al alternatieve selectieprocedures ingericht om bijvoorbeeld de interviews in de lopende en nieuwe onderzoekscalls weer doorgang te kunnen laten vinden zolang de voorzorgsmaatregelen rondom het nieuwe coronavirus van kracht zijn?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Welke mogelijkheden hebben onderzoekers met een door NWO verstrekte beurs als het onderzoek door coronamaatregelen pas later dan gepland voltooid kan worden?
Op dit moment is het binnen de geldende (budgettaire) kaders voor al het door NWO gefinancierde onderzoek mogelijk om, in overleg, naar budgetneutrale oplossingen te zoeken. Mogelijkheden zijn bijvoorbeeld aanpassingen van onderzoeksopzet of aanpassingen van dataverzameling waardoor de vertraging minder kan zijn.
Heeft u – eventueel op basis van historische gegevens – zicht op de afname van de derde geldstroom bij economische neergang? Welke consequenties heeft dat voor onderzoekers en de positie van Nederland als kennisland?
Ondanks de kredietcrisis van 2007–2009 hebben de totale baten van de universiteiten zich van 2004 tot 2018 positief ontwikkeld. De inkomsten uit «Werk voor derden» zijn in deze periode gegroeid, van 22 procent tot 26 procent.
Uiteraard deel ik de zorg van de kennisinstellingen dat de derde geldstroommiddelen zullen afnemen, we houden dit nauwlettend in de gaten.
Bent u bereid om NWO te vragen per geval te bekijken of reeds toegekende onderzoeksbeurzen verlengd kunnen worden als de onderzoeker kan aantonen dat door de coronamaatregelen het onderzoek pas later voltooid kan worden?
Dit is niet alleen de verantwoordelijkheid van NWO, maar ook van bijvoorbeeld de universiteiten. Zie ook het antwoord op vraag 4 en vraag 7. NWO beoordeelt aanvragen voor verlenging of vaststelling van lopend onderzoek altijd per individueel geval. Universiteiten zijn ook op zoek naar oplossingen, onder andere in de nieuwe CAO.
Welke mogelijkheden hebben universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen op dit moment om onderzoeksactiviteiten op locatie doorgang te laten vinden en zijn er mogelijkheden om met inachtneming van de RIVM-richtlijnen de mogelijkheden voor onderzoek te verruimen?
Universiteiten hebben gedurende de intelligente lockdown de mogelijkheid gehouden om, met in achtneming van de RIVM-voorschriften, op kleine schaal op locatie door te gaan met onderzoek. De universiteiten zijn daar divers mee omgegaan. Nu er sprake is van een verruiming van de maatregelen neemt de mogelijkheid tot het doen van onderzoek op locatie verder toe.
Het bericht 'Volop onbegrip tussen politie en ggz' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Volop onbegrip tussen politie en ggz»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat er in deze concrete casus ernstige fouten zijn gemaakt bij de meldkamer? Is deze evaluatie ook met de Kamer gedeeld?
De politie heeft direct na het incident een oriënterend feitenonderzoek laten uitvoeren. Hieruit is gebleken dat de meldkamer van de politie niet goed heeft gereageerd op de 112-melding. De casus is daarop intern geëvalueerd. Deze interne evaluatie heeft tot conclusies en aanbevelingen geleid, waarvan het operationeel centrum kan leren. Het evaluatierapport is openbaar gemaakt op politie.nl.2 Hierover is uw Kamer heden ook geïnformeerd per aparte brief.
Wat is de (juridische) status van de Handreiking (gewelds)incidenten tussen GGZ-instellingen en de politie? Is het personeel bij deze organisaties op de hoogte van de gemaakte afspraken? In hoeverre was binnen deze ggz-instelling voorzien in eigen maatregelen of een opschaal-scenario om een crisissituatie als deze het hoofd te bieden?
De Handreiking (Gewelds)incidenten bij behandelsituaties (Handreiking tot samenwerking tussen GGZ en Politie) is een praktische leidraad voor politie en GGZ-instellingen wat betreft samenwerking en afstemming. Het is van belang dat partijen elkaar opzoeken en het gesprek met elkaar (blijven) aangaan om concrete werkafspraken te maken over hoe te handelen bij (gewelds)incidenten. De handreiking biedt hierbij generieke voorschriften, vanwege de verschillen die zich lokaal en regionaal voordoen. Begin december 2019 is de handreiking gepubliceerd op het intranet van de politie. De mate waarin er vervolg communicatie is geweest, verschilt per eenheid.
Wat betreft de maatregelen bij de betreffende instelling geeft de Regionale Instelling voor Beschermd Wonen (RIBW) Arnhem & Veluwe Vallei aan dat er vaste protocollen zijn, gericht op de veiligheid van cliënten en medewerkers. Zo wordt er gewerkt met Signaleringsplannen en Balanskaarten om mogelijke risicovolle situaties tijdig te kunnen signaleren en oplossen. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met cliënt en zijn formele netwerk (behandelaar GGZ en/of huisarts) en informele netwerk (familie en naasten).
Ook is er voor begeleiders die werkzaam zijn binnen de RIBW een «Ondersteuningskaart Acute situaties», waarin beschreven is wat zij in een noodsituatie moeten doen. Bij spoedeisende zaken en calamiteiten, anders dan een acute noodsituatie, kunnen begeleiders buiten kantooruren ook altijd een beroep doen op de 24-uurs bereikbaarheidsdienst van RIBW Arnhem & Veluwe Vallei voor het inschakelen van hulp. RIBW Arnhem en Veluwe Vallei geeft ook aan dat de teams lokaal goede contacten met politie en wijkagenten hebben. Er zijn korte lijnen met de politie en waar nodig worden maatwerkafspraken gemaakt. In zeer uitzonderlijke situaties wordt er met de politie een afspraak op locatie (AOL) of afspraak op persoon gemaakt, zoals dat ook rond deze cliënt in Wageningen het geval was.
Wat betreft de Handreiking (gewelds)incidenten in behandelsituaties geeft het RIBW aan dat gewerkt wordt aan een aanscherping van de bestaande procedures bij onveilige of acute gevallen. Ook worden de reeds aanwezige escalatiemogelijkheden nu in een separaat escalatie stappenplan te beschrijven. Zo worden medewerkers nog beter toegerust om adequaat te kunnen handelen in het geval zich incidenten voordoen.
Klopt het dat het personeel op de meldkamer onbekend was met de Handreiking (Gewelds)incidenten bij behandelsituaties? Zo ja, hoe kan dat? Is dit de centrale meldkamer van de politie Oost-Nederland of gaat het hier om het basisteam waar Wageningen onder valt? Zijn er concrete maatregelen genomen op deze meldkamer? Is het personeel daar inmiddels wel op de hoogte van de Handreiking? Hoe staat dat met andere meldkamers? Is het personeel van de meldkamers integraal op de hoogte van deze afspraken?
De politie was de hiervoor genoemde interne evaluatie gestart om er lessen uit te trekken. Hieruit is gebleken dat er bij de medewerkers van het betrokken operationeel centrum (meldkamer) in de politie-eenheid Oost-Nederland onduidelijkheid was over hoe te handelen bij incidenten in zorginstellingen.
De Handreiking (gewelds)incidenten bij behandelsituaties biedt hiervoor meer duidelijkheid. Zoals bij vraag 3 aangegeven, is de handreiking vooral als leidraad bedoeld voor politie en zorginstellingen, om lokaal het gesprek en de samenwerking aan te gaan. Het is daarom van belang dat dit ook gebeurt en dat gewerkt wordt aan het verhogen van de kennis over het afhandelen van meldingen van zorginstellingen.
Uit de evaluatie van de politie blijkt dat de betrokken medewerkers van de meldkamer niet op de hoogte waren van het bestaan van de handreiking. Wel waren er voor het incident al goede contacten en regelmatige afstemming tussen de politie en het RIBW, zowel op operationeel als strategisch niveau. Bij het operationeel centrum in Oost-Nederland is gestart met het verduidelijken van de afspraken over het afhandelen van meldingen van zorginstellingen. Zo is na het incident de handreiking opnieuw onder de aandacht gebracht bij de centralisten. Ook is er een handelingsprotocol gemaakt dat nu wordt uitgerold in de eenheid. In dit protocol staat in welke gevallen de politie ter plaatse komt en met welke prioriteit. Hierbij is het uitgangspunt dat bij twijfel of onenigheid de politie altijd naar de zorginstelling gaat, waarbij de discussie achteraf plaatsvindt in de vorm van een evaluatie.
Verder krijgen alle medewerkers van het operationeel centrum in Oost-Nederland in juni en in het najaar 2020 een tweedaagse cursus Intake. Belangrijke aspecten daarbij zijn het stellen van de juiste vragen en het doorvragen over betrokkenen, gevaar en context. Ook wordt in de genoemde opleiding expliciet aandacht gegeven aan tegenspraak en intervisie.
Uiteraard zijn de bevindingen uit de evaluatie ook gedeeld met de andere politie-eenheden.
Klopt de berichtgeving dat de politiemensen uit Ede een cursus Psychiatrie in Vogelvlucht hebben gehad om situaties met personen met verward gedrag beter in te kunnen schatten? Klopt het ook dat het politiepersoneel uit Wageningen deze cursus niet heeft gehad? Hoe kan dat? Wanneer verwacht u dat alle relevante basisteams deze cursus hebben gehad? Of is dat überhaupt niet de bedoeling?
Bij de politie loopt op dit vlak een landelijk programma «deskundigheidsbevordering». Doel is om de basisteams samen met de lokale ggz te trainen, zodat op lokaal niveau kennisuitwisseling tussen professionals kan plaatsvinden en lokale samenwerkingsafspraken tot stand kunnen komen. Basisteams zijn vrij om deze training te gebruiken of – zoals in Ede is gebeurd- een eigen training / kennisuitwisseling met de lokale ggz op te zetten. Het basisteam Wageningen heeft in 2017 bij de Pompestichting, een particuliere stichting voor forensische psychiatrie, een training in het omgaan met personen met verward gedrag gevolgd.
Ook binnen de reguliere integrale beroepsvaardigheidstraining (IBT) van politiemedewerkers is toenemende aandacht voor training van de-escalerend optreden bij «personen met verward gedrag». Deze IBT-trainingen zijn verplicht.
Kunt u aangeven hoe het staat met het landelijk meldnummer voor niet acute meldingen? Is dit landelijk meldnummer inmiddels gerealiseerd? Moet dit meldnummer ervoor zorgen dat het personeel van de GGZ-instelling minder vaak onnodig 1-1-2 belt? Is dit specifiek gericht op GGZ-instellingen, of kan eenieder daar een melding doen van een persoon met verward gedrag?
Zoals in de brief van 10 december 2019 is gemeld wordt er op dit moment hard gewerkt aan de vormgeving van het landelijk meldnummer voor niet-acute zorgen over kwetsbare personen, waaronder personen met verward gedrag.3 Dit landelijk meldnummer wordt een digitale doorschakeling naar regionale en gemeentelijke meldpunten. Het meldnummer is niet zozeer bedoeld voor personeel van GGZ-instellingen, maar voor burgers die zorgen hebben over naasten of anderen in hun omgeving. Het is dus een publieksnummer en is voor eenieder te gebruiken die zich zorgen maakt om een persoon in zijn of haar omgeving die mogelijk in psychische nood verkeert. Omdat het nummer bedoeld is voor niet-acute zorgen, biedt het landelijk meldnummer geen oplossing is voor ggz problemen die direct hulp nodig hebben. In die gevallen blijft 1-1-2 het aangewezen nummer. Het landelijk meldnummer voor niet acute meldingen kan wel een preventieve functie vervullen, doordat zorgen in een vroeg, nog niet acuut, stadium kunnen worden gemeld. Zoals eerder gecommuniceerd zal het landelijk meldnummer naar verwachting per 1 juli 2020 gereed zijn.
Welke maatregelen worden er nog meer genomen zodat men in een GGZ-instelling enkel 1-1-2 inschakelt als er daadwerkelijk sprake is van een (strafbare) noodsituatie? Wordt het personeel in GGZ-instellingen getraind om beter om te kunnen gaan met personen met verward gedrag?
Zoals eerder opgemerkt is er al de handreiking bij (gewelds)incidenten tussen GGZ-instellingen en de politie. Het overleg dat plaatsvindt aan de hand van deze handreiking zou ertoe moeten leiden dat er enkel in geval van nood een beroep wordt gedaan op politie. Hierbij is het aan de inschatting van individuele medewerkers wanneer hiervan sprake is. Daarbij is personeel van GGZ-instellingen bij uitstek getraind op het om gaan met mensen met psychische problemen, wat ook een persoon met verward gedrag kan betreffen. Het up-to-date houden van hun kennis en kunde wordt daarnaast geborgd doordat zij ook een geldige BIG-registratie dienen te beschikken.
Hoe staat het met de uitrol van de persoonsgerichte aanpak voor de groep personen met een hoog veiligheidsrisico? Is dit inmiddels volledig landelijk geïmplementeerd? Zo nee, hoever bent u dan met de uitrol van deze aanpak?
Alle regio’s hebben aangegeven zicht te hebben op de groep personen met verward gedrag en een hoog maatschappelijk veiligheidsrisico. Daarnaast is in ieder zorg- en veiligheidshuis het thema belegd. We zien echter nog wel verschillen in de uitvoering van de integrale persoonsgerichte aanpak van deze doelgroep, zoals ook aangegeven in de eerdergenoemde brief van 10 december 2019. JenV ondersteunt en faciliteert alle regio’s daarom actief bij de doorontwikkeling van de persoonsgerichte aanpak en tevens het overdragen van kennis en kunde. Daartoe is een landelijk inzetbare expertisepoule, de Expertise Squad, ingericht. Deze expertisepoule adviseert, ondersteunt en faciliteert de zorg- en veiligheidshuizen doelgericht bij de aanpak. Het doel is om eind 2020 zicht te hebben op de gehele groep die het betreft, een integrale persoonsgerichte aanpak in te zetten, risicotaxaties uit te voeren en de groep langdurig te monitoren. Voor de zomer zal de Kamer over de stand van zaken van de aanpak van personen met verward gedrag nader worden geïnformeerd.
Kunt u aangeven of de Handreiking (Gewelds)incidenten bij behandelsituaties ook de leidraad is voor personeel van een GGZ-instelling dat slachtoffer is geworden van geweld op de werkvloer door een patiënt? Is er voldoende aandacht bij de politie voor dit soort geweldsincidenten? Is er landelijk beleid op ondersteuning van personeel dat geconfronteerd is met geweld op de werkvloer in een GGZ-instelling? Krijgt het personeel voldoende ondersteuning in bijvoorbeeld het doen van aangifte?
Een slachtoffer heeft altijd het recht om een melding of aangifte te doen en ik zou medewerkers die slachtoffers van een (gewelds)incidenten zijn hierbij ook nadrukkelijk willen oproepen om aangifte te doen. Hier staan verschillende kanalen voor open.
In het kader van veilig werken in de zorg hebben de sociale partners in de periode 2012–2016 gewerkt aan het Actieplan Veilig werken in de Zorg. Dit actieplan is met 14 miljoen euro ondersteund door het Ministerie van VWS. Het actieplan «Veilig werken in de zorg» heeft eraan bijgedragen dat aangifte onder nummer mogelijk is gemaakt, dat hulpverleners zijn getraind om agressie en geweld terug te dringen, dat goede voorbeelden gedeeld worden, dat kennis en bewustwording bij instellingen is vergroot en dat bij verschillende instellingen anti-agressiebeleid is opgesteld.
De instrumenten, campagnematerialen, good practices en scholingsmaterialen van het actieplan blijven vrij beschikbaar op de website www.duidelijkoveragressie.nl. Branches voeren daarbij hun eigen sectorspecifieke beleid. In de Arbo catalogus ggz staat specifiek voor de GGZ beschreven welke maatregelen een werkgever en werknemer moeten nemen om agressie zo veel mogelijk te voorkomen.
Bij de ontwikkeling van de handreiking bij (gewelds)incidenten tussen GGZ-instellingen en de politie is bewust geen nieuw beleid geformuleerd rond «aangifte doen bij geweld tegen hulpverleners». De Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) in het kader van het Veilige Publieke Taak (VPT) beleid geeft hier reeds invulling aan. Dit beleid heeft als uitgangspunt dat agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak onacceptabel is en met hoge prioriteit door politie en justitie opgepakt wordt. Een melding of aangifte van geweld door een medewerker met een publieke taak wordt altijd met prioriteit opgenomen en afgehandeld conform protocol.
Is er in Wageningen sprake van wijk-GGD'ers of soortgelijke functionarissen? Hoeveel gemeenten in Nederland beschikken momenteel over wijk-GGD’ers zoals deze bijvoorbeeld functioneren in de gemeente Vught?
De Wijk GGD’er is een van de projecten die wordt gestimuleerd vanuit het Actieprogramma «lokale initiatieven voor mensen met verward gedrag» van ZonMw. Navraag bij ZonMw leert dat Wageningen niet deelneemt met een project. Het concept van de Wijk-GGD’er is overigens in 24 gemeenten reeds succesvol uitgerold met het stimuleringstraject voor de Wijk GGD’er van ZonMw. Eerder is er al in 13 gemeenten als proef gezamenlijk gestart met de implementatie van een dergelijke functionaris, waardoor er in ieder geval in 37 gemeenten sprake is van uitrol van deze functie. De Wijk-GGD’er in Vught is een initiatief dat sinds 2016 op eigen kracht loopt en op basis van hun succes alsook van Amsterdam is begonnen met de verdere uitrol. In onder andere Brabant is de methodiek ook onder de aandacht gebracht in het regionaal overleg met gemeenten, waardoor het breder navolging heeft gekregen.
De briefing inzake het testbeleid en de persoonlijke beschermingsmiddelen |
|
Lilian Marijnissen , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
1. Hoe verhoudt het credo van VWS «blijf kopen», zoals aangegeven in de presentatie van de heer Van der Kolk van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (pagina 2) «VWS bepaalt de scope, de prijzen en het credo: blijf kopen», zich tot de opmerking in zijn toelichting dat er wel meer beschermingsmiddelen kunnen worden ingekocht door meer leveranciers in te schakelen, maar dat deze uitbreiding niet wordt gemaakt?1
Het LCH laat weten zowel in te kopen bij bestaande leveranciers als bij nieuwe leveranciers. Normaal wordt in Nederland door een zorgaanbieders gewerkt met een of twee vaste leveranciers. Inmiddels heeft het LCH nu contact met meer dan vijftig betrouwbare leveranciers.
Met deze vaste leveranciers is het LCH in staat veel beschermingsmiddelen in te kopen. Zo zijn er inmiddels honderden miljoenen chirurgische maskers en handschoenen besteld. Het LCH kan dankzij de ervaring die met deze producenten en leveranciers is opgedaan, zorgen voor zowel veel volume als voor een goede kwaliteit. Aandachtspunt blijft het transport. Daar heeft het LCH de afgelopen tijd veel aandacht aanbesteed. LCH heeft het aantal vluchten vanuit China flink uitgebreid met diverse maatschappijen en heeft ook transport via scheepsvaart in gang gezet.
Het LCH blijft daarnaast op zoek naar leveranciers die aanvoerlijnen uit andere landen hebben.
Hoe verhouden de constante berichten van een tekort aan persoonlijke beschermingsmiddelen en de resultaten van de enquête die NU’91 heeft uitgezet onder haar leden dat 47% van de respondenten aangeeft dat er onvoldoende materialen beschikbaar zijn zich tot de opmerking in de technische briefing dat er voldoende middelen beschikbaar zijn en dat er een goede «supply base» is? Als er geen tekort zou zijn aan persoonlijke beschermingsmiddelen, waar gaat het nou precies mis?2
Er is een goede «supply basis» om beschermingsmiddelen op grote schaal in te kopen en vervolgens zorgbreed te verdelen en te distribueren. In de technische briefing en de daaropvolgende kamerbrief is ook de oproep gedaan om beschermingsmiddelen aan te vragen bij het LCH als daarin niet via reguliere kanalen kan worden voorzien. Dat gebeurt op grote schaal, zorgbreed.
Het is belangrijk dat de aanvragen en ook de verdeling gebaseerd blijven op gepast gebruik conform de uitgangspunten van het RIVM. Deze uitgangspunten zijn gebaseerd op het besmettingsrisico bij bepaalde handelingen bij patiënten met (verdenking op) COVID-19, zowel binnen als buiten het ziekenhuis. Daar hoort bij dat professionals in specifieke situaties beredeneerd kunnen afwijken van de richtlijnen op basis van hun ervaring en inzichten.
Tegen deze achtergrond is op initiatief van V&VN vanuit het perspectief van verzorgenden en verpleegkundigen een handreiking opgesteld voor een praktisch gebruik van beschermingsmiddelen buiten het ziekenhuis. Deze is tot stand gekomen in samenwerking met de IGJ, het RIVM/LCI (Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding), ActiZ, ZorgthuisNL en Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN). Ook is hierover gesproken met de FNV, CNV, NU91 en de FBZ.
De bonden is gevraagd het voortouw te nemen voor het maken van een handreiking voor professionals die Wmo-zorg verlenen (huishoudelijke zorg, dagbesteding en -begeleiding en maaltijdondersteuning). Voor die laatste groep zijn op aanvraag reservepakketjes beschikbaar via het LCH.
Zorgverleners moeten veilig kunnen weken conform de uitgangspunten en de aanvulling daarop. Als er onvoldoende beschermingsmiddelen beschikbaar zijn, is het belangrijk dat professionals hierover en over alternatieven in gesprek gaan met hun leidinggevende. Als dat onvoldoende soelaas biedt en professionals onbeschermd zijn in onveilige situaties, kan hierover een melding gedaan worden bij respectievelijk de Inspectie SZW en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
Wat vindt u van de oproep van de heer Van der Kolk aan zorgaanbieders om zelf niet te gaan zoeken naar extra persoonlijke beschermingsmiddelen? Heeft u begrip voor zorgaanbieders die dit juist wel doen omdat zij te weinig het gevoel hebben dat het LCH voor alle zorgverleners voldoende materiaal inkoopt?
Het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) heeft mij en ook uw Kamer, tijdens de technische briefing op 30 april, laten weten over voldoende mondneusbescherming voor de Nederlandse gezondheidszorg te beschikken. Ik roep zorgverleners dan ook op om, in het geval hun reguliere leverancier onvoldoende kan leveren, beschermingsmiddelen te bestellen bij het LCH. Uitgangspunt hierbij blijft gepast gebruik, anders neemt schaarste weer toe.
Heeft het besluit om niet bij meer aanbieders mondkapjes en dergelijke te kopen iets te maken met de RIVM-richtlijnen?
Nee, zie het antwoord op vraag 1.
Zijn de richtlijnen van het RIVM, bijvoorbeeld als het gaat om het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen op niet-corona afdelingen in verpleeghuizen en in de thuiszorg, afgestemd op vermoede of daadwerkelijke schaarste of zijn deze richtlijnen volledig medisch-inhoudelijk van aard?
De richtlijnen van het RIVM die zijn opgesteld over wanneer welke type beschermingsmiddel gebruikt dienen te worden zijn niet gebaseerd op schaarste, maar gaan uit van het besmettingsrisico dat de zorgverlener loopt bij het uitvoeren van bepaalde handelingen. Zorgverleners moeten dus conform de richtlijnen beschermd kunnen werken. Omdat mondiaal nog steeds sprake is van schaarste aan medische beschermingsmiddelen, is het niet verstandig om deze beschermingsmiddelen algemeen preventief in te zetten. Dit kan ten koste gaan van het gebruik in de zorg waar deze beschermingsmiddelen in verband met COVID-19 gerelateerde zorg noodzakelijk zijn.
Kunt u zich voorstellen dat veel zorgverleners ook uit voorzorg willen werken met persoonlijke beschermingsmiddelen om zichzelf en hun cliënten preventief te beschermen? Waarom wordt in het inkoopbeleid geen rekening gehouden met die behoefte en worden niet meer middelen ingekocht?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhouden de opmerkingen dat er genoeg beschermingsmiddelen zijn en dat er niet bij meer aanbieders wordt besteld zich met het bericht dat er voor kappers en andere contactberoepen voorlopig nog niet voldoende mondkapjes beschikbaar zijn?3
Het OMT heeft een afwegingskader vastgesteld voor veilig werken bij contactberoepen. In dit afwegingskader zijn maatregelen gedefinieerd om het risico op overdracht van het virus tussen de beroepsbeoefenaar en de cliënt te minimaliseren. Voor contactberoepen is essentieel dat naast strikte hygiënemaatregelen, triage toegepast wordt. Met deze maatregelen zijn persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals gebruik van mondkapjes en handschoenen, niet noodzakelijk in het kader van de COVID-19-uitbraak.
Het RIVM heeft een richtlijn opgesteld die beschrijft wanneer een mondmasker, en welk type mondmasker behoort te worden gebruikt bij verschillende handelingen in de zorg. Daarnaast heeft het RIVM ook op hun website beschreven wanneer het verplicht is om een niet-medisch mondmaskers te gebruiken en wanneer er overwogen kan worden om een niet-medisch mondmasker te gebruiken, zoals bij contactberoepen. Daar wordt ook beschreven hoe tot dit advies is gekomen.
Het kabinet heeft besloten om contactberoepen de ruimte te laten ervoor te kiezen om een niet-medisch mondkapje te gebruiken. Ik vind het van belang te benadrukken dat indien wordt gekozen voor het gebruik van mondneusbescherming, het om mondkapjes gaat die niet in de zorg worden gebruikt, omdat voor die beschermingsmiddelen schaarste dan (weer) kan optreden.
Het LCH is opgericht om te voorzien in de aanvullende behoefte aan beschermingsmiddelen als gevolg van de Corona uitbraak, in de zorg. Het LCH heeft daarom geen rol in de logistiek voor niet-medische mondkapjes voor contactberoepen.
Op de website van de rijksoverheid, en op de website van het NEN, is inmiddels meer informatie beschikbaar over de eisen waar niet-medische mondkapjes moeten voldoen.
Bestaat de mogelijkheid dat straks in een situatie terecht wordt gekomen waarin de kappers en andere contactberoepen niet open kunnen wegens een gebrek aan persoonlijke beschermingsmiddelen? Wat is de verwachte economische schade van deze langere sluiting? En in hoeverre weegt deze schade op tegen het veel massaler inkopen van beschermingsmiddelen door het LCH?
Zie antwoord vraag 7.
Is het vooruitlopend op een mogelijke versoepeling van de maatregelen in de verpleeghuizen niet verstandig om massaal extra beschermingsmiddelen in te kopen zodat een tekort aan beschermingsmiddelen in ieder geval geen beletsel zal zijn om bezoek weer toe te laten in verpleeghuizen? Wordt daar op dit moment voldoende op geanticipeerd?
Ik heb het LCH opdracht gegeven om maximaal beschermingsmiddelen voor de zorg in te kopen.
Kunt u uiteenzetten, aangezien het grootste tekort blijkt te bestaan in de jassen en schorten, welke maatregelen precies genomen worden om de tekorten aan deze persoonlijke beschermingsmiddelen op te lossen?
Het LCH zet zich maximaal in om schorten en jassen beschikbaar te krijgen voor de zorg.
Daarnaast heb ik het RIVM gevraagd om onderzoek te doen naar de herverwerking van isolatiekleding (jassen, pakken, schorten en coveralls) als oplossing voor eventuele acute tekorten. Het RIVM heeft aangegeven dat sommige kleding bestand is tegen stoomsterilisatie op 121 graden Celsius. Voor ziekenhuizen is er daarnaast een extra proces ingericht om op grote schaal gammasterilisatie voor sommige kleding (o.a. polyester, non-woven, plastics en tyvek) uit te voeren. Samen met drie grote wasserijen, die gezamenlijk voor bijna alle ziekenhuizen de was verzorgen, zijn afspraken gemaakt om gebruikte isolatiekleding op te halen, te laten behandelen, en vervolgens weer te retourneren naar het ziekenhuis. Ziekenhuizen bieden hiervoor de gebruikte isolatiekleding op de gebruikelijke manier, zoals ook bij vuil wasgoed, aan bij de wasserij. Op dit moment wordt er aan een plan gewerkt om te kijken hoe zorginstellingen in de langdurige zorg ook kunnen aansluiten op deze procedure
Tenslotte ben ik in gesprek met partijen die mogelijk binnen enkele maanden isolatiejassen en schorten in Nederland kunnen gaan maken.
Worden in eigen land al productielijnen voor schorten en jassen opgestart? Zo ja, welke bedrijven doen dit en in welke hoeveelheden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Is een specificatie mogelijk als het gaat om het verwachte moment waarop de grote aantallen beschermingsmidelen beschikbaar komen die volgens de presentatie zijn ingekocht en die de komende tijd worden verwacht?
Een exacte precisering is niet mogelijk. Dit wordt verklaard dat er veel schakels in de complexe logistieke keten aan vooraf gaan, voordat een bestelling daadwerkelijk bij de zorginstelling terecht komt. Zo zijn er verschillende momenten in de gehele keten waar de kwaliteit gecontroleerd wordt, en is het vervoer afhankelijk van de douaneformaliteiten en de luchtbrug van Azië naar Nederland.
Er zijn naar de stand van dinsdag 19 mei jl. sinds de start van het LCH op 23 maart in totaal 17 mln. chirurgische maskers en meer dan 4 mln. FFP maskers uitgeleverd. Er zijn nu bijna 1 mld. chirurgische maskers en bijna 130 mln. FFP maskers in bestelling. Hiervan komen deze week 5,2 mln. chirurgische maskers en 4,15 mln. FFP maskers in Nederland aan. Er zijn reeds circa 11 mln. chirurgische mondmaskers en 4 mln. FFP mondmaskers in Nederland op voorraad. Het LCH geeft aan dat – gebaseerd op de aanvragen in de portal van het LCH in de afgelopen week – de vraag ruim 1,7 mln. chirurgische maskers en ruim 125.000 FFP maskers bedraagt.
Aantallen chirurgische maskers en FFP maskers in voorraad en onderweg naar Nederland
Bron: LCH-19 mei 2020, Estimated Time of Departure (ETD)
Is het waar dat de GGD nog werkt aan een plan voor het vervolg van het bron- en contactonderzoek?4
Waarom maakt de GGD nu pas een plan voor het vervolg van de bron- en contactonderzoeken? Waarom heeft de GGD niet uit zichzelf besloten over te gaan tot opschaling?
Zijn we voldoende voorbereid, als het gaat om de beschikbaarheid van testen, testcapaciteit en beschermingsmiddelen voor het weer openen van de basisscholen?
Kunt u ingaan op de opmerking van de heer Sijbesma in de technische briefing dat het moeilijk is het aantal testen te vergroten omdat er niet zomaar andere materialen gebruikt kunnen worden bij de testmachines? Ligt de oorzaak dan bij de fabrikanten die het onmogelijk maken dat er andere producten op hun machines worden gebruikt? Zo ja, kunt u hier iets aan doen?
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op donderdag 7 mei 2020?
Dat is helaas niet gelukt.
De politieke verantwoordelijkheid in gevoelige zaken en de lopende strafzaak tegen Shell |
|
Michiel van Nispen (SP), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de eerdere gestelde Kamervragen over een mogelijke schikking met Shell voor haar activiteiten in Nigeria en uw betrokkenheid bij die strafzaak en die mogelijke schikking?1
Ja.
Als een bepaalde lopende strafzaak een «gevoelige zaak» is, wordt u daarover geïnformeerd door het openbaar ministerie (OM), maar wie bepaalt nu wanneer een bepaalde zaak «gevoelig» genoeg is om daar de Minister van Justitie en Veiligheid (veelvuldig) over te informeren, is dat het OM of bent u dat zelf? Van wie kan het initiatief uitgaan? Hoe zat dat in de zaak van Shell?
Uit artikel 129, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie juncto artikel 11, eerste lid, van het Reglement van Orde College van procureurs-generaal volgt dat het Openbaar Ministerie (hierna OM) jegens mij een inlichtingenverplichting heeft. Door mij te informeren over een gevoelige strafzaak word ik in staat gesteld mijn politieke verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor de gedragingen van het OM. Het verstrekken van inlichtingen kan het OM zowel op mijn verzoek doen als op eigen beweging.2 Dit laatste doet zich voor indien het College van oordeel is dat de inlichtingen voor mij als Minister van Justitie en Veiligheid nodig zijn om mijn taken en bevoegdheden naar behoren te kunnen uitoefenen.
Zoals aangegeven in de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid van Nispen van 2 maart jl. en 17 april jl.3 heeft het OM mij en mijn ambtsvoorgangers geïnformeerd over deze zaak, die door het OM als «gevoelig» is aangemerkt.
Klopt het dat u volgens de procedure, zoals die is neergelegd in de Aanwijzing Hoge Transacties, pas helemaal aan het eind van een eventueel traject een beslissing moet nemen over een door het OM voorgestelde transactie, zonder voorkennis van die zaak?
Het is juist dat het OM een voorgenomen transactie conform de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties aan mij voorlegt. Dit stelt mij in de gelegenheid om te bepalen of ik al dan niet politieke verantwoordelijkheid wil dragen voor de voorgenomen afdoening. De procedure uit de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties laat onverlet dat een individuele zaak mij al bekend kan zijn voordat deze via deze specifieke procedure aan mij wordt voorgelegd. Dat is het geval indien ik over die zaak in een eerder stadium door het OM ben ingelicht bijvoorbeeld via het algemene regime van artikel 129, eerste lid, Wet RO.
Als u geïnformeerd wordt over gevoelige zaken, dan weet u toch precies hoe de strafzaak eruitziet en waarom het OM tot een bepaalde transactie is gekomen? Hoeveel ruimte heeft u dan nog om een eventuele transactie niet goed te keuren, omdat u dan kennelijk al die tijd niet heeft laten blijken het hier niet mee eens te zijn? Schuurt deze werkwijze niet met de bedoeling van de Aanwijzing Hoge Transacties?
Het is van belang om onderscheid te maken tussen de rollen van het OM en de Minister van Justitie en Veiligheid. Het is niet aan de Minister van Justitie en Veiligheid, maar aan het OM om het voornemen te bepalen om een zaak met een hoge transactie af te doen. Bepaalt het OM dat een zaak zich voor afdoening via een hoge transactie leent, dan legt het OM de voorgenomen transactie, in lijn met de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties, uiteindelijk aan mij voor. Ik beoordeel vervolgens of ik de voorgenomen hoge transactie – gelet op de motivering – voor mijn politieke verantwoordelijkheid wil nemen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 laat het voorgaande onverlet dat een individuele zaak mij al bekend kan zijn voordat deze via deze specifieke procedure aan mij wordt voorgelegd. Dat is het geval indien ik over die zaak in een eerder stadium door het OM ben ingelicht bijvoorbeeld via het algemene regime van artikel 129, eerste lid, Wet RO. Op dat moment hoeft niet noodzakelijkerwijs bekend te zijn of vast te staan op welke wijze het OM de zaak wil of zal afdoen. Indien over een individuele zaak contact is geweest met het OM voorafgaand aan de voorlegging van de voorgenomen transactie beperkt dat geenszins mijn ruimte om de voorgenomen transactie te beoordelen. Dit schuurt naar mijn oordeel ook niet met de bedoeling van de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties.
Als u stelt u dat u politieke verantwoordelijkheid moet kunnen nemen voor gevoelige zaken en om die reden geïnformeerd moet worden, waarom stelt u dan tegelijkertijd dat u niets kunt zeggen over lopende zaken? Hoe verhoudt zich dat tot elkaar, hoe ziet die politieke verantwoordelijkheid eruit als u zich niet verantwoordt?
Het OM is een orgaan met medewerkers die zelfstandig door de wet aan hen geattribueerde taken en bevoegdheden uitoefenen. Dit maakt dat de officier van justitie in een bepaalde zaak zelfstandig beslist al dan niet tot vervolging over te gaan. Wel is de Minister van Justitie en Veiligheid volledig politiek verantwoordelijk voor het OM en zijn medewerkers.4 Om deze verantwoordelijkheid te kunnen effectueren verstrekt het College de Minister gevraagd en ongevraagd inlichtingen (art. 129, eerste lid, Wet RO), ook over individuele strafzaken, en heeft de Minister van Justitie en Veiligheid ten opzichte van het OM en zijn medewerkers een aanwijzingsbevoegdheid. Deze bevoegdheid kan betrekking hebben op zowel de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, maar kan ook zien op andere taken en bevoegdheden waarmee het OM is belast. De politieke ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid voor het OM maakt effectieve parlementaire controle – via de Minister – op het doen en laten van het OM mogelijk. De verantwoordelijkheid die ik als Minister van Justitie en Veiligheid draag, laat echter onverlet dat ik in verband met de bijzondere positie van het OM in het strafproces terughoudendheid betracht. De memorie van toelichting bij de huidige Wet RO gaat uitvoerig op deze terughoudendheid in.5 Onderdeel van de terughoudendheid is dat ik over een lopende strafzaak geen inhoudelijke mededelingen doe. Niet alleen in het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, maar ook opdat het OM zelfstandig tot een vervolgingsbeslissing kan komen en zijn rol in het strafproces optimaal kan vervullen.6 De terughoudendheid kan in het algemeen natuurlijk ook zijn ingegeven door het uitgangspunt van machtenscheiding. Voorkomen moet worden dat ik mij als Minister van Justitie en Veiligheid met uitlatingen over een concrete zaak begeef op het terrein van de rechter.
In de vraagstelling kan de veronderstelling worden gelezen dat het niet doen van mededelingen over lopende zaken op gespannen voet staat met de democratische verantwoordingsplicht. Dat is naar mijn oordeel niet het geval. In dit verband kan worden opgemerkt dat de mogelijkheid van openbare democratische verantwoording er altijd achteraf is, dat wil zeggen nadat de zaak is afgesloten.
Waarom zou u inzicht willen krijgen in een strafrechtelijk onderzoek, waarin u staatsrechtelijk gezien (nog) niks te zoeken heeft, omdat u pas aan het eind van een eventueel traject een beslissing moet nemen over een door het OM voorgestelde transactie? Hoe zat dit in de zaak van Shell in het bijzonder?
Als Minister van Justitie en Veiligheid draag ik politieke verantwoordelijkheid voor het OM. Daarom word ik door het OM ingelicht over gevoelige zaken. Op deze manier word ik in staat gesteld mijn politieke verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor het handelen van het OM.
Bij de opsporing van strafbare feiten dienen bovendien soms ingrijpende beslissingen te worden genomen. In dergelijke gevallen kunnen er zodanige risico’s aan een bepaalde beslissing verbonden zijn dat de Minister uitdrukkelijk in de gelegenheid dient te worden gesteld zijn politieke verantwoordelijkheid te effectueren, bijvoorbeeld door het geven van een (bijzondere) aanwijzing.7
In antwoord op de vragen 3 en 4 merkte ik al op dat het voorleggen van een hoge transactie de inlichtingenverplichting van artikel 129, eerste lid, Wet RO onverlet laat.
Ten aanzien van de aangehaalde zaak ben ik – zoals ook aangegeven in de antwoorden op Kamervragen van het lid van Nispen van 2 maart jl. en 17 april jl. – door het OM geïnformeerd over de voortgang van het strafrechtelijk onderzoek, omdat het OM deze zaak als gevoelig heeft aangemerkt.
Hoe vaak is er nu vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid contact geweest met Shell over deze zaak? Waarover ging dat contact dan en op wiens initiatief vond dat plaats?
Er is vanuit het ministerie geen contact geweest met Shell over deze zaak.
Ten overvloede, maar voor de volledigheid, merk ik op dat met de gemachtigde van Shell contact is geweest voor het opvragen van een zienswijze in het kader van het verzoek dat op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) is ingediend. Dat is ook in het besluit op het Wob-verzoek terug te lezen. Over het Wob-verzoek en het besluit daarop heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd.8
Is er bijvoorbeeld contact geweest over het (in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur vrijgegeven) conceptpersbericht, waarbij vragen en antwoorden van Shell zijn te vinden? Heeft Shell commentaar mogen leveren op persberichten over de eigen vervolging? Hoe beoordeelt u dit? Mogen «gewone» mensen, niet zijnde «koninklijke» multinationals, dat dan ook? Zo niet, is dit dan niet een vorm van klassenjustitie?
Het conceptpersbericht van Shell was door Shell zelf opgesteld en ter informatie aan het OM gestuurd. In het kader van het bij vraag 7 genoemde Wob-verzoek was dit concept-persbericht één van de geïnventariseerde Wob-documenten. Op grond van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht diende Shell als belanghebbende in de gelegenheid te worden gesteld een zienswijze te geven op een eventueel voorgenomen openbaarmaking van de informatie opgenomen in het betreffende document. Dit recht komt iedere belanghebbende bij een Wob-verzoek toe. Voor zover met deze vraag wordt gesuggereerd dat het document een persbericht van het OM zou betreffen, heeft het OM mij bericht over deze zaak geen eigen persbericht te hebben uitgedaan. Er is dan ook geen
persbericht van het OM naar Shell verzonden. Het OM heeft alleen desgevraagd woordvoering gedaan voor wat betreft de vervolgingsbeslissing. In algemene zin geldt dat het OM de eigen woordvoering bepaalt, dat is niet aan verdachten.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de oppositie in Hongarije verder in de verdrukking komt |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de nieuwste coronamaatregelen van de Hongaarse regering die niets met het bestrijden van corona te maken lijken te hebben, als wel met het verder beknotten van de oppositie?1 2
Het kabinet volgt de ontwikkelingen in Hongarije met zorg. De Hongaarse autorisatiewetgeving roept vanuit het oogpunt van de beginselen van rechtsstaat, democratie en grondrechten vragen op. Buitengewone maatregelen in het kader van de bestrijding van COVID-19 zijn geoorloofd en wenselijk vanuit het oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid, maar dienen wel te voldoen aan vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit en tijdelijkheid, en dienen tevens de waarden van de Unie en internationale verdragsverplichtingen te respecteren. In die context maakt het kabinet zich zorgen over de gevolgen van de autorisatiewetgeving voor mediavrijheid, de positie van de oppositie en lokale overheden in Hongarije.
Hoe beoordeelt u de constatering dat de sfeer in Hongarije nog verder verhardt voor kritische geluiden richting de regering? Is kritiek leveren nog wel mogelijk zonder eigen gevaar? Wat kunt u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over het feit dat de regering het lokale overheden financieel moeilijker maakt en dat dit ingegeven lijkt te zijn door de verkiezingsuitslag van de lokale verkiezingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ingaan op de reactie van uw Hongaarse collega nadat u de Nederlandse zorgen over de Hongaarse situatie heeft geuit, zoals in uw beantwoording van vorige schriftelijke vragen beschrijft?3 Kunnen de leden van de SP-fractie naar aanleiding van de nieuwe ontwikkelingen concluderen dat Hongarije niet luistert naar internationale druk?
Aangezien het telefonisch contact met mijn Hongaarse ambtsgenoot in vertrouwelijke sfeer plaatsvond, kan ik niet verder uitweiden dan dat de bestaande zorgen over de Hongaarse autorisatiewetgeving zijn besproken. Verder is het op dit moment te vroeg om een conclusie te trekken over de invloed van de internationale druk om Hongarije de autorisatiewetgeving te laten heroverwegen.
Heeft u opnieuw contact gehad met uw Europese collega’s sinds de laatste informele Raad van Buitenlandse Zaken over de verslechterende situatie in Hongarije? Zo nee, bent u bereid dat te doen? Zo ja, welke stappen worden hierop ondernomen?
Sinds de laatste informele Raad Buitenlandse Zaken is de rechtsstatelijkheid van de noodmateregelen ter bestrijding van COVID-19 aan de orde gekomen tijdens de informele vergadering van leden van de Raad Algemene Zaken van 22 april jl. De Commissie gaf toen aan de maatregelen in de lidstaten te monitoren, en noemde daarbij met name de zorgen omtrent de Hongaarse noodwetgeving. Zij merkte tevens op over verschillende instrumenten te beschikken om rechtsstatelijke problemen te adresseren. Een grote meerderheid van de lidstaten, waaronder Nederland, benadrukte vervolgens eveneens het belang van het respecteren van de beginselen van de rechtsstaat en sprak steun uit voor de monitoring door de Commissie. Nederland riep de Commissie daarbij op indien noodzakelijk nadere actie te ondernemen. Ook wees Nederland op de handreiking van de Raad van Europa die op 7 april jl. met alle 47 lidstaten is gedeeld. Een aantal lidstaten, waaronder ook Nederland, pleitte tevens voor het koppelen van de toekenning van EU-gelden aan de naleving van rechtsstatelijke beginselen. Nederland zal zich er samen met gelijkgezinde lidstaten voor inspannen om dit onderwerp in Europees verband te blijven bespreken.
Bent u het ermee eens dat Europese hulp in het bestrijden van de coronacrisis in Hongarije voorwaardelijk moet worden gemaakt aan het niet wegtrekken van financieringsstromen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de democratie, zoals lokale inkomsten en financiering voor politieke partijen?
Nederland is uitgesproken voorstander van een koppeling tussen ontvangst van EU-middelen en de naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen, gelet op de zorgen die bestaan over de rechtsstaat. Sterke conditionaliteiten zijn voor Nederland onlosmakelijk verbonden met een moderne EU-begroting. Het kabinet zal zich in de MFK-onderhandelingen blijven inzetten om een zo sterk en effectief mogelijke conditionaliteit inzake rechtsstatelijkheid de eindstreep van de MFK-onderhandelingen te laten halen, in lijn met de motie-Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1515). Onder de huidige begrotingscyclus is het voorwaardelijk maken van ontvangst van Europese gelden aan naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen echter nog niet mogelijk. Overigens ziet de door de Europese Commissie voorgestelde conditionaliteit binnen het MFK uitsluitend op het naleven van rechtsstatelijkheidsbeginselen. Nationale financieringsstromen met betrekking tot lokale inkomsten of financiering van politieke partijen vallen daar niet onder.
Welke sanctiemaatregelen kunnen worden ingezet om Hongarije niet te laten wegkomen met dit machtsmisbruik? Bent u bereid dit in te zetten als internationale diplomatieke druk onvoldoende blijkt te werken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Europese Commissie heeft aangegeven de noodmaatregelen in de lidstaten te monitoren. Nederland heeft er bij haar op aangedrongen deze monitoring voort te blijven zetten en indien noodzakelijk nadere actie te ondernemen. Daarnaast is er de lopende artikel 7-procedure, waarbinnen de zorgen omtrent rechtsstaat, democratie en grondrechten in Hongarije onderwerp van bespreking zijn. Nederland zet zich er daarbij met gelijkgezinde lidstaten voor in deze procedure regelmatig te agenderen op de Raad Algemene Zaken om Hongarije hierop aan te kunnen spreken.
Richtlijnen voor begrafenissen en kerkdiensten |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u er kennis van genomen dat allerlei vestigingen van warenhuizen open zijn voor honderden bezoekers tegelijkertijd?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Welke analyse ligt ten grondslag aan het oordeel dat het met inachtneming van een aantal maatregelen op dit moment verantwoord wordt geacht dat er zoveel mensen tegelijk in één pand aanwezig zijn en elkaar moeten passeren? Waarom worden de mogelijkheden om online de waren te verkopen kennelijk niet toereikend geacht?
Het gaat om sectoren die niet van overheidswege zijn gesloten. Het is in beginsel aan deze sectoren om te besluiten om open te gaan en om daarbij een beleid te voeren waarbij de beperkende maatregel met betrekking tot het houden van 1,5 meter afstand tussen daar aanwezige personen in acht wordt genomen. De voorzitters van de veiligheidsregio’s kunnen warenhuizen sluiten als deze onvoldoende maatregelen nemen om de 1,5 meter te borgen.
In hoeverre belemmeren de toenemende commerciële activiteiten de beschikbare ruimte voor versoepeling voor andere activiteiten? Hoe verhouden de royale mogelijkheden voor commerciële activiteiten zich tot de veel strengere regels voor bijvoorbeeld begrafenissen en kerkdiensten?
Zoals bij de beantwoording van vraag 2 aangegeven, zijn winkels waar commerciële activiteiten worden uitgeoefend, niet van overheidswege gesloten. Op grond van de aanwijzing van de Minister van VWS en de daarop gebaseerde noodverordeningen, geldt daar wel een verbod op samenkomsten. Het kabinet heeft voor religieuze samenkomsten en uitvaarten een uitzondering gemaakt op dit verbod op samenkomsten. Deze bijeenkomsten zijn mogelijk mits de hygiënevoorschriften in acht worden gehouden, men steeds 1,5 meter afstand houdt en niet meer dan 30 personen aanwezig zijn. Het heeft de voorkeur dat deze diensten online plaatsvinden.
Aan welke voorwaarden moet worden voldaan, wil tot versoepeling worden gekomen van de strikte richtlijnen voor begrafenissen en kerkdiensten waar maximaal dertig mensen tegelijk aanwezig mogen zijn, zelfs in grote (kerk)gebouwen waar normaal gesproken honderden of duizenden mensen samenkomen die het grootste deel van de tijd op één plaats blijven? Bent u bereid deze vraag voor te leggen aan het Outbreak Management Team?
Er is ruimte voor stapsgewijze versoepeling van maatregelen. Dit zal met de grootste behoedzaamheid gebeuren. Ankerpunten voor versoepeling zijn acceptabele belastbaarheid van de zorg, de bescherming van kwetsbare mensen in de samenleving en zicht op en inzicht in de verspreiding van het virus. Voor kerkelijke bijeenkomsten en uitvaarten geldt nu een maximum van 30 personen. Deze maatregel blijft gelden. Op basis van monitoring zal gekeken worden naar de mogelijkheid om per 1 juli het gehanteerde maximum te verhogen naar 100 personen. Het OMT zal daartoe om een advies worden gevraagd.
Erkent u dat de nu bestaande situatie een zeer ingrijpende inperking van de vrijheid van godsdienst betekent, die steeds gerechtvaardigd moet worden door de actuele gezondheidsbelangen? Hoe en door wie wordt dit getoetst en met welke frequentie?
Ja. Zoals ik in mijn brief van 1 mei 2020 over «voorbereiding tijdelijke wetgeving maatregelen COVID-19» heb aangegeven, zijn de bestrijdingsmaatregelen tot stand gebracht in de vorm van noodverordeningen van de voorzitters van de veiligheidsregio’s, op basis van door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gegeven opdrachten. In een rechtstaat kunnen noodverordeningen niet te lang duren, mede met het oog op de voortdurende gevolgen voor de vrijheden en grondrechten van eenieder. Het kabinet heeft dan ook het voornemen om een voorstel voor tijdelijke wetgeving in procedure te brengen die de juridische basis zal vormen voor een samenleving waarin de «anderhalvemeternorm» en hygiënenormen van groot belang zijn. Met wetgeving in formele zin wordt de democratische legitimatie versterkt.
Binnen het kabinet ben ik het eerste aanspreekpunt voor de contacten met de kerkgenootschappen. Vanuit die verantwoordelijkheid ben ik sinds het begin van deze crisis zoveel mogelijk met kerkgenootschappen in gesprek om ze mee te nemen in de overwegingen achter de maatregelen die ook voor de kerkgenootschappen ingrijpende gevolgen hebben.
Bent u bekend met het gegeven dat veel kerken concrete plannen hebben hoe ze invulling kunnen geven aan de noodzakelijke voorschriften in het kader van de volksgezondheid, zoals anderhalve meter afstand, toezicht op binnenkomst en vertrek, en hygiënevoorschriften?
Ja.
Welke mogelijkheden ziet u om op zo kort mogelijke termijn te komen met versoepeling van deze maatregelen voor begrafenissen en kerkdiensten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het debat op 7 mei 2020 over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Beantwoording was niet eerder mogelijk dan vandaag.
Het bericht ‘SKB blaast fusie met Slingeland af’. |
|
Henk van Gerven (SP), Maarten Hijink |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «SKB blaast fusie met Slingeland af»?1
Ik vind het van groot belang dat de regio in gesprek blijft met elkaar over de toekomst van de zorg in de Achterhoek en dat in de onderlinge samenwerking goede en veilige zorg altijd voorop staat. Hiervoor is goed overleg in de regio noodzakelijk en daarom is de (bestuurlijke) onrust die er momenteel heerst onwenselijk. Het heeft dan ook prioriteit dat de situatie in de Achterhoek zo snel mogelijk stabiel wordt. Fusies kunneningrijpende gevolgen hebben op het zorglandschap en daarmee effecten hebben voor de lokale bevolking en relevante stakeholders. Ik vind het van belang dat zorgaanbieders in contact staan en blijven staan met hun omgeving en voldoende draagvlak creëren voor fusies. Het is niet aan mij om te oordelen of de fusie hiervoor doorgezet moet worden of dat een defusie noodzakelijk is. De open dialoog over de toekomst van de zorg in de Achterhoek zal in de regio gevoerd moeten worden, waarbij alle belanghebbenden betrokken zijn.
Wat is uw reactie op de brief van de burgemeesters van de betrokken gemeenten over de situatie van Santiz aan u van 28 april 2020?2
Ik deel de zorgen van de burgermeesters over de (bestuurlijke) onrust in de ziekenhuizen in de Achterhoek. Voor mij is het belangrijkst er een stabiele situatie wordt gecreëerd zodat de open dialoog over duurzame en toekomstbestendige zorg met alle betrokken partijen gevoerd kan worden. Daartoe heb ik een verkenner aangesteld die in eerste instantie draagvlak en herstel van (bestuurlijke) verhoudingen zal creëren. Daarna zal de verkenner zich richten op het opstarten van de al eerder ingestelde regiogroep om een dialoog te starten over goede en duurzame zorg in de Achterhoek. Deze regiogroep levert uiteindelijk een toekomstvisie die een helder beeld creëert van wat er aan duurzame ziekenhuiszorg nodig en mogelijk is in de Achterhoek. De heer Marcel Daniëls heb ik bereid gevonden om de rol van verkenner op zich te nemen. Ik heb de Tweede Kamer hierover geïnformeerd via een brief op 27 mei 2020.
Wat is uw reactie op de conclusie «We zijn tot het inzicht gekomen dat de vorm van fusie met het Streekziekenhuis Koningin Beatrix (het SKB) niet kan garanderen dat passende, toegankelijke en kwalitatief goede zorg voor de zorg geborgd wordt»?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Wanneer is het definitieve besluit om de fusie af te blazen genomen? Waren de burgemeesters van de betrokken gemeenten van dit besluit op de hoogte toen zij twee dagen geleden de brief aan u stuurden?
Er is nog geen definitief besluit genomen om de fusie af te blazen. Gesprekken die in de regio gevoerd zullen moeten worden over de toekomst van de ziekenhuiszorg in de Achterhoek, zullen moeten uitwijzen of de fusie door kan gaan of dat een defusie noodzakelijk is.
Wat is de directe reden voor het managementteam van het SKB om het vertrouwen in de raad van toezicht op te zeggen?
Het managementteam van het SKB heeft de Raad van Toezicht gevraagd zo spoedig mogelijk te starten met het proces van ontvlechting van de Santiz organisatie. Volgens het managementteam van het SKB worden duidelijke signalen, die vragen om een spoedig besluit tot defusie, genegeerd. Het vertrouwen in het realiseren van een geslaagde fusie is bij het managementteam verdwenen, aldus Santiz. Zij geven aan dat dit een breed gedragen overtuiging is binnen de organisatie. De Raad van Toezicht gaat door met zijn voornemen een onderzoek te starten om van daaruit al dan niet te komen tot een besluit tot defusie. De IGJ heeft erop gewezen dat bij een ingrijpende organisatieveranderingen, zoals een fusie of defusie, de mogelijke risico’s vooraf in kaart gebracht moeten worden.
Wat is het gevolg van het besluit van het SKB op de voorgenomen nieuwbouw in Doetinchem? Is het niet verstandig dat het ziekenhuis in Doetinchem een alternatief uitwerkt voor de voorgenomen nieuwbouw gebaseerd op een scenario van defusie? Kunt u dit toelichten?
Het is aan de raad van bestuur van Santiz om duidelijkheid te geven over hoe zij concreet invulling hebben gegeven en gaan geven aan de nieuwbouw. Ik heb hier geen rol in.
Klopt het dat de meest recente plannen voor de nieuwbouw van het Slingeland in Doetinchem alleen maar mogelijk zijn als de acute zorg van het SKB verplaatst wordt naar het nieuw te bouwen Slingeland Ziekenhuis in Doetinchem?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 6.
Wat is het oordeel van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) over het besluit van het SKB om de fusie af te blazen? Heeft de IGJ de afgelopen tijd met de raad van bestuur en de medische stafbesturen contact gehad? Zo ja, wat is er uit deze contacten gekomen?
De IGJ heeft per 15 mei 2020 Santiz onder verscherpt toezicht gesteld. De IGJ staat al langere tijd in contact met de raad van bestuur, raad van toezicht en andere gremia binnen het ziekenhuis over de ontstane situatie. De IGJ ziet erop toe dat er tijdens een proces van fusie of de fusie goede en veilige zorg wordt geleverd en dat de randvoorwaarden hiervoor aanwezig zijn. De IGJ heeft alle betrokkenen erop gewezen dat constructieve samenwerking van belang is voor het kunnen blijven leveren van goede en veilige zorg. De IGJ heeft geen oordeel over defusie of het afblazen ervan als zodanig.
Wat is het gevolg van het besluit op de totstandkoming van het regiobeeld dat in mei 2020 gereed zou moeten zijn?
In de hoofdlijnenakkoorden, die zijn gesloten met verschillende sectoren in de zorg, is opgenomen dat partijen in een regio komen tot een feitelijk beeld van de sociale en de gezondheidssituatie van de desbetreffende regio en van de opgave waar die regio voor staat. Dit zogenoemde regiobeeld dient vervolgens als input voor partijen om te komen tot een regiovisie. Een regiovisie is een gedeeld beeld van partijen in een regio over hoe ze de toekomstige zorgvraag in de regio zullen gaan opvangen. Hierin kunnen bijvoorbeeld intenties of ideeën worden opgenomen over de taakopvatting, welke zorg bij de ene (type) zorgaanbieder kan worden afgebouwd en naar een andere (type) zorgaanbieder worden verschoven, of er kan een beschrijving in komen over gepast gebruik en het voorkomen van ondoelmatige zorg. Wat er precies in een regiovisie komt bepalen betrokken partijen zelf en kan per regio verschillen.
In alle regio’s van Nederland worden op dit moment regiobeelden gemaakt. In deze beelden wordt weergegeven hoe de regio er momenteel uit ziet (bevolking, zorgvraag, etc.). Vanuit deze beelden wordt vervolgens een regiovisie ontwikkeld. In de Achterhoek gebeurt dit in nauwe samenwerking met de Thematafel «De Gezondste Regio». In deze regiogroep werken Santiz, zorgverzekeraars en belangrijke betrokkenen in de regio samen om een gezamenlijke visie te vormen van de huidige en toekomstige situatie en de mogelijkheden voor een duurzame inrichting van ziekenhuiszorg in de Achterhoek. De opzet van de regiogroep en het betrekken van stakeholders is nadrukkelijk afgesproken met mijn ambtsvoorganger in december 2019. Ook is dit gedeeld met partijen en stakeholders binnen en buiten de regio.
Heeft het besluit tot het afblazen van de fusie invloed op de aangekondigde sluiting van de acute afdelingen?
Er is nog geen definitief besluit genomen over het wel of niet afblazen van de fusie. Het is nog niet duidelijk wat het effect zal zijn van de eventuele defusie op de aangekondigde sluiting van de afdelingen. Wel is het zo dat, zoals ik eerder heb aangegeven, volgens de gevoelige ziekenhuizenanalyse van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) het ziekenhuis in Winterswijk momenteel een gevoelig ziekenhuis is voor de afdelingen SEH en acute verloskunde voor 400 mensen in de regio. Dat betekent dat de afdeling voor acute verloskunde in Winterswijk nu niet kan sluiten.
Onderschrijft u dat de voorgenomen Doetinchemse nieuwbouw en daarmee de verhuizing van de acute afdelingen uit Winterswijk als splijtzwam hebben gefunctioneerd?
Het is niet aan mij om dit te beoordelen.
Staat u achter het voornemen van SKB-medici om nu veel intensiever samen te werken met de eerstelijnszorg, de ouderenzorg en zorgverleners in de omgeving? Zo ja, wat gaat u doen om dit proces te ondersteunen?
Ik vind het altijd van belang dat ziekenhuiszorg en eerstelijnszorg, ouderenzorg en andere zorgverleners in de omgeving goed en intensief met elkaar samenwerken, en dat is ook nu het geval. De verkenner die ik zal aanstellen zal hierin een rol vervullen. Deze zal zich onder andere richten op het toekomstperspectief van de zorg in de Achterhoek, waarbij alle betrokken partijen met elkaar in gesprek moeten over duurzame zorg in die regio. Een goede samenwerking tussen verschillende zorgverleners zal hierbij cruciaal zijn.
Deelt u de mening dat er zowel in Doetinchem als in Winterswijk sprake moet zijn en blijven van een volwaardig ziekenhuis met op beide locaties behoud van de specialisaties?
Voor mij is het belangrijk dat er goede zorg wordt geleverd in de regio. Hoe de zorg er in de regio uitziet is aan de raad van bestuur van het Santiz. Het uitgangspunt van Santiz is toekomstbestendige, hoogwaardige, betaalbare en toegankelijke medisch specialistische zorg voor alle inwoners van de Achterhoek.
Wat zijn de plannen van Menzis met betrekking tot het overeind houden van de basisziekenhuizen in Winterswijk en Doetinchem? Is Menzis bereid beide ziekenhuizen volwaardig overeind te houden?
Menzis heeft aan mij aangegeven dat voor hen goede en betaalbare zorg voor iedereen in de Achterhoek het uitgangspunt is. Menzis heeft voor de Achterhoek in samenspraak met de leden van de thematafel De Gezondste Regio een regiobeeld opgesteld met daarin de feitelijke situatie en analyses van de ontwikkeling van de zorgvraag en mogelijke knelpunten in het zorgaanbod, nu en in 2030. Dit regiobeeld is inmiddels gepubliceerd (https://www.menzis.nl/over-menzis/publicaties/zorg-zorgverzekering/2020/05/19/regiobeeld-als-gezamenlijk-startpunt-voor-goede-zorg-in-achterhoek). De thematafel heeft ook gewerkt aan een regiovisie.
Daarnaast is in december 2019 besloten tot het opzetten van een regiogroep. De centrale opdracht voor deze regiogroep is: hoe kunnen we vanuit de huidige situatie (onder andere strenger wordende kwaliteits- en volumenormen, de concentratie van hoog complexe zorg, de ontwikkelingen in de zorgvraag en de krapte op de arbeidsmarkt), en in lijn met de regiovisie Achterhoek en de zorgvisie van Santiz een toekomstbestendig medisch specialistisch zorglandschap in de Achterhoek borgen met twee locaties? De regiogroep zou vanaf 1 mei 2020 van start gaan, maar dit is als gevolg van de bestuurlijke onrust bij Santiz helaas nog steeds niet gebeurd.
Het bericht ‘Dutch spell out green ideas for EU recovery fund’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Rutger Schonis (D66), Jessica van Eijs (D66), Tjeerd de Groot (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) , Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Dutch spell out green ideas for EU recovery fund»?1
Ja.
Is dit non-paper in Europees verband met hetzelfde enthousiasme ontvangen als waarmee de vragenstellers hiervan hebben kennisgenomen? Kunt u het speelveld schetsen?
Zoals bekend is op 9 april 2020 een open brief gepubliceerd die er voor pleit dat het tegengaan van klimaatverandering en biodiversiteitsverlies niet uit het zicht moet raken en dat de Green Deal een centrale rol moet spelen in het economische herstel. Deze brief wordt inmiddels door 19 EU-lidstaten gesteund. Het Nederlandse ambtelijke non-paper geeft een nadere inhoudelijke invulling hoe het economische herstel in de EU zo kan worden vormgegeven dat de Green Deal hierin een centrale rol speelt. Het ligt in de lijn der verwachting dat ook deze groep landen zich in de belangrijkste onderdelen van dit paper kunnen vinden. Het is een informeel non-paper dat vooral is gemaakt om vanuit Nederland tijdig inbreng te kunnen leveren aan de Europese Commissie bij de uitwerking van haar economische herstelplannen. Ook omdat in de Europese Raad van eind maart is besloten om de groene transitie onderdeel te maken van het economische herstel. De Europese Commissie is nu aan zet om plannen voor het economische herstel, inclusief de wijze waarop de Green Deal hierin wordt meegenomen, uit te werken.
Hoe en wanneer gaat u verdere opvolging geven aan dit non-paper? Doet u dit samen met gelijkgezinde lidstaten? Kunt u de te nemen stappen uiteenzetten?
In aanvulling op vraag 2 kan worden aangegeven dat net als Nederland op ambtelijk niveau doet, ook andere EU-lidstaten voorstellen voor verdere uitwerking van groen herstel bij de Europese Commissie inbrengen. De ideeën hiervoor gaan in dezelfde richting, Nederland staat daarbij in nauw contact met klimaatambitieuze EU lidstaten.
Waarom is het non-paper niet vermeld in de geannoteerde agenda die naar de Tweede Kamer is gestuurd, aangezien uit het artikel is op te maken dat het is gepubliceerd in aanloop naar de Europese Top? Bent u bereid de Kamer in het vervolg over het circuleren van non-papers te informeren?
Conform de geldende afspraken rond EU-informatievoorziening ontvangt u de kabinetsinzet op verschillende EU-dossiers middels BNC-fiches en de voortgang van de onderhandelingen middels geannoteerde agenda’s en Raadsverslagen. Uw Kamer is vervolgens in de gelegenheid om de kabinetsinzet en voortgang van de onderhandelingen met het kabinet te bespreken.
Om de kabinetsinzet in Brussel te realiseren, vinden op allerlei ambtelijke niveaus overleggen en uitwisselingen van standpunten tussen Europese Commissie, EU-lidstaten en andere internationale partijen plaats. Dit wordt gedaan om de Nederlandse positie te verduidelijken of inbreng te leveren in beleidsvormende processen van bijvoorbeeld de Europese Commissie. Dat gebeurt ook in de vorm van non-papers, informele ambtelijke documenten, die uiteraard in lijn zijn met de kabinetsinzet. Er worden dus veel verschillende ambtelijke kanalen benut om de Nederlandse belangen goed uit te dragen. Echter, het kabinet acht het te allen tijde delen van al deze ambtelijke beïnvloedingsdocumenten niet opportuun noch wenselijk voor effectieve Nederlandse belangenbehartiging in Brussel.
Het non-paper waar u naar refereert, is als een zelfstandig Nederlands informeel ambtelijk document tot stand gekomen om voorstellen aan te dragen hoe het herstelprogramma van de Europese Commissie ook de Green Deal hierin kan integreren. Het is niet specifiek voor de Europese Raad van afgelopen april gemaakt. Aangezien het in de pers is gekomen en er door u een vraag over is gesteld wordt bij uitzondering het non-paper van Nederland «Outline for an EU Green Recovery» met u gedeeld.
Wat betekent, aangezien in het non-paper een aantal vervroegde en geïntensiveerde investeringen worden voorgesteld door het kabinet, dit voor de Nederlandse onderhandelingsinzet in de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader (MFK)?
Als onderdeel van een bredere Europese herstelstrategie werkt de Commissie op dit moment aan aanpassingen van reeds gepresenteerde voorstellen voor het volgende MFK en aan een nieuw voorstel voor een zogeheten Recovery Fund. Hoe deze voorstellen er precies uit komen te zien is nog onduidelijk. Volgens de laatste berichten publiceert de Commissie de voorstellen eind mei 2020. Afhankelijk van de inhoud van deze voorstellen, zal het kabinet bezien of, en zo ja, op welke aspecten een aanpassing van de Nederlandse onderhandelingsinzet voor het volgende MFK nodig is.
Deelt u de mening dat we nu een grondig gemoderniseerde en ambitieuze begroting nodig hebben en dat deze modernisering bij een nieuw MFK voorop dient te staan, zodat herstel van de Europese economie op groene wijze plaats kan vinden?
Het kabinet is voorstander van een modern en financieel houdbaar MFK dat nieuwe prioriteiten zoals onderzoek en innovatie, veiligheid, migratie en klimaat sterker reflecteert. Onderdeel van de moderniseringsinzet van het kabinet is een goede borging van klimaat. Deze inzet draagt ook bij aan duurzaam economisch herstel. In de MFK-onderhandelingen zet het kabinet al geruime tijd in op besteding van tenminste 25% van de EU-begroting aan klimaatgerelateerde uitgaven. Het kabinet pleit in de onderhandelingen en richting de Commissie voor het verbeteren van de tracering en monitoring om de voortgang richting dit doel goed te kunnen meten. Daarnaast zet het kabinet erop in dat het gehele MFK in lijn is met de doelen van Parijs.
Bent u verder bereid om deze voorstellen ook één-op-één toe te passen in Nederland om groen herstel te stimuleren? Zo nee, waarom niet en welke voorstellen zult u wel overnemen?
Het kabinet heeft met het Klimaatakkoord de route naar 2030 uitgestippeld om te komen tot 49% reductie van CO2 in 2030. Nationaal beziet het kabinet momenteel met de partijen betrokken bij het Klimaatakkoord wat de concrete, directe impact is van de coronacrisis op de uitvoering van het nationale klimaat- en energiebeleid. Daarbij wordt, met het Klimaatakkoord als kader, gekeken naar mitigerende maatregelen en geïnventariseerd welke maatregelen zowel herstel bevorderen als de transitie ondersteunen.
Stelt u voor, net als u in Europees verband in de non-paper heeft beschreven, dat bedrijven alleen aanspraak kunnen maken op financiële overheidssteun op voorwaarde dat zij een bijdrage leveren aan het Nederlands klimaatplan (het Intergraal Nationaal Energie- en Klimaatplan)?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de brief die ik op 1 mei jl. samen met de Minister van Financiën aan uw Kamer heb gestuurd2.
Bent u van plan om versneld te investeren in de energie-infrastructuur in Nederland ter ondersteuning van het groene herstel? Zo nee, waarom niet?
Nederland pleit in de EU in de zogenoemde kick-start fase voor het versnellen en prioriteren van investeringen in infrastructurele projecten die al in de pijpleiding zitten en waar de Europese Unie een versnellende rol kan spelen, bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van financiële middelen of een regelgevend kader. Deze infrastructurele projecten omvatten bijvoorbeeld energie-infrastructuur projecten in schone waterstof en offshore wind tussen lidstaten. Deze investeringen zullen het groene herstel ondersteunen.
In Nederland wordt er veel geïnvesteerd in energie-infrastructuur en dat is hard nodig. Daarbij wordt er ook geïnvesteerd in infrastructuur voor andere energiedragers en projecten in het kader van de energietransitie. Zo wordt er onder andere € 53,4 miljoen aan Energiebeheer Nederland (EBN) beschikbaar gesteld in de vorm van een lening. Deze investering vindt plaats om de infrastructuur voor het grootschalige CCS-project Porthos in de Rotterdamse haven te ontwikkelen. Met deze lening kan de ontwikkeling van het project worden gerealiseerd. Ook Gasunie en het Havenbedrijf Rotterdam investeren in de aanleg van deze CO2-infrastructuur.
In de kabinetsvisie Waterstof, Kamerstuk 32 813, nr. 485, heb ik aangegeven hoe ik stappen wil maken met waterstof en de benodigde infrastructuur. Ook heb ik u geïnformeerd over de inzet voor een warmtetransportnet in Zuid-Holland, Kamerstuk 30 196, nr. 676.
De netbeheerders voor elektriciteit en gas hebben daarnaast aangegeven de investeringen in aardgas- en elektriciteitsnetten op peil te willen houden. De energietransitie vraagt een forse uitbreiding van met name het elektriciteitsnet en kent op dit moment een aantal regionale knelpunten en het aanleggen van nieuwe infrastructuur duurt veelal enkele jaren. Door het op peil houden van de investeringen zorgen netbeheerders ervoor dat knelpunten worden weggewerkt en het net toekomstgericht wordt uitgebreid. Netbeheerders hebben op dit moment hun investeringsplannen tot 2030 ter consultatie liggen. Een snelle uitwerking hiervan is echter wel afhankelijk van bijvoorbeeld vergunningprocedures en beschikbaarheid van voldoende technisch personeel.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Geldt het uitsluiten van subsidie voor kernenergie ook in Nederland, aangezien dit in de non-paper onder de «exclusion list» van het Just Transition Fund staat? Zo nee, waarom maakt u hierin een onderscheid?
Nederland pleit voor een ambitieuze uitsluitingslijst voor investeringen die in het kader van herstel gedaan zullen worden: we willen voorkomen dat we voor de komende decennia een lock-in creëren in een fossiele economie. Het Just Transition Fund (JTF) is niet direct gericht op de energietransitie, maar op economische diversificatie en sociaal flankerend beleid. De JTF-uitsluitingslijst is in het betreffende non-paper genoemd als startpunt, maar zal daarom verder moeten worden aangepast aan de modaliteiten van een eventueel herstelprogramma. De Nederlandse positie ten aanzien van kernenergie blijft onveranderd, dat wil zeggen, kernenergie als CO2-arme energiebron is niet uitgesloten in de Nederlandse energiemix.
Op welke wijze denkt u dat kringlooplandbouw een rol kan spelen bij het groene herstel en het stimuleren van de werkgelegenheid in Nederland? Bent u bereid om uw kringlooplandbouwvisie waar mogelijk versneld uit te voeren?
In de LNV-visie en het realisatieplan daarvoor is voor de land- en tuinbouw een koers uitgezet die agrarische ondernemers in staat moet stellen om een goede boterham te verdienen en die tegelijkertijd moet leiden tot efficiëntere omgang met grondstoffen, lagere emissies en behoud van natuurlijke hulpbronnen. Deze uitgangspunten zijn onverkort van kracht, ook in de ongekende situatie waarin Nederland en de rest van de wereld nu verkeren. Deze koers past uitstekend in de reeds genoemde bredere ambitie van het «groene herstel» en het kabinet is dan ook voornemens om de met de LNV-visie ingeslagen weg te vervolgen en te versnellen waar zich daarvoor mogelijkheden aandienen.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Bent u van plan om voor de verduurzaming in de gebouwde omgeving acties naar voren te halen die al stonden gepland in het Klimaatakkoord, vergelijkbaar met de Europese «renovation wave», aangezien het tevens een positieve bijdrage kan leveren aan de werkgelegenheid in de bouwsector? Zo nee, waarom niet?
Inzet op de verduurzaming van de gebouwde omgeving gaat onverminderd door, juist vanwege de effecten op de werkgelegenheid en de continuïteit in de bouwsector. Met interesse volg ik de ontwikkelingen omtrent de renovatiegolf van de Europese Commissie.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om subsidies voor het isoleren van koop- en huurwoningen naar voren te halen en een groter bedrag beschikbaar te stellen, zodat de energievraag van meer woningen kan worden verminderd, terwijl het extra werkgelegenheid oplevert in de bouwsector? Zo nee, waarom niet?
Zoals op vraag 12 aangegeven gaat de inzet op de verduurzaming van de gebouwde omgeving onverminderd door.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid de uitrol van het uitvoeringsprogramma circulaire economie 2019–2023 (de zogenaamde «actielijnen») te versnellen om op de korte termijn economische groei en werkgelegenheid te creëren?
Net zoals in vraag 7 wordt beschreven, beziet het kabinet momenteel wat de concrete, directe impact is van de coronacrisis op de uitvoering van het nationale circulaire economie beleid. Dit gebeurt samen met de andere departementen, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en medeoverheden Daarbij wordt gekeken naar mitigerende maatregelen en geïnventariseerd welke maatregelen zowel herstel bevorderen als de transitie ondersteunen en waar mogelijk versnellen. Integrale besluitvorming over deze maatregelen vindt in augustus plaats. Tevens wordt nagedacht over de structurele impact van corona – voorbij de fases van economisch neergang en herstel.
In dit kader is het van belang om te benadrukken dat circulaire maatregelen zich bij uitstek richten op groen herstel, dergelijke maatregelen zorgen bijvoorbeeld voor een verlaging van de milieudruk door reductie van de uitstoot van CO2 en broeikasgassen. Ten aanzien van economische aspecten zoals werkgelegenheid, blijven deze een aandachtspunt. Een van de acties in het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie is dan ook het beter in kaart brengen van de mogelijke effecten van circulaire economie op de arbeidsmarkt. Hierin zal ook aandacht worden besteed aan de benodigde acties voor om- en bijscholing. Daarnaast is het kabinet met verschillende partijen in gesprek over de gevolgen van de coronacrisis, wat dit voor de toekomst betekent, en wat nodig is om de transitie naar een circulaire economie succesvol door te zetten. Het is van belang om maatregelen te nemen in lijn met het Europese actieplan circulaire economie.
Tegelijkertijd is het van belang om ons nu ook te richten op de lange termijn. Een circulaire economie brengt namelijk op de langere termijn economische kansen met zich mee. Bijvoorbeeld doordat er zuiniger en daardoor (op termijn) ook kostenefficiënter met grondstoffen en materialen om wordt gegaan. Ook zorgt een circulaire economie ervoor dat er minder afhankelijkheid is van andere landen als het aankomt op de leveringszekerheid van primaire materialen of grondstoffen.
Bent u bereid om extra te investeren in het versneld ontwikkelen en uitrollen van de huidige circulaire pilot projecten van Rijkswaterstaat om daarmee circulaire infrastructuur mogelijk te maken?
Het kabinet heeft op 24 april jl. in een brief aan de Kamer aanvullende maatregelen toegelicht om het Urgenda-vonnis uit te voeren. In dit maatregelenpakket worden reeds extra financiële middelen beschikbaar gesteld voor circulaire maatregelen in de grond-, weg- en waterbouw. Het gaat dan onder meer om het uitvoeren van pilotprojecten voor gerecycled asfalt, beton en staal.
Waar ziet u kansen om circulaire businessmodellen te gebruiken om de Nederlandse economie te versterken?
Circulaire businessmodellen zijn belangrijk voor de transitie naar een circulaire economie in 2050. Daarom heeft het Ministerie van IenW samen met VNO-NCW/MKB Nederland, MVO Nederland en Het Groene Brein het Versnellingshuis Nederland Circulair! opgericht. Het Versnellingshuis Nederland Circulair! helpt ondernemers met vragen over hun circulaire businesscase. Daarnaast start het Versnellingshuis doorbraakprojecten om hele sectoren circulair te maken, bijvoorbeeld op gebied van chemische recycling van kunststoffen en textiel. Bovendien is er op 9 april 2020 een subsidieregeling Circulaire ketenprojecten gepubliceerd. Deze regeling heeft als doel om ondernemers te ondersteunen die samen aan de slag willen om hun processen circulair in te richten of een circulair product of dienst te ontwerpen. Tot slot is ook een deel van de klimaat- en Urgenda-middelen er op gericht om middels circulaire maatregelen bij te dragen aan CO2-reductie. Ook hier kunnen ondernemers met circulaire businessmodellen aanspraak op maken.
Juist nu is het belangrijk om de ondernemers te helpen bij de transitie naar een circulaire businesspropositie. Zo organiseert het Versnellingshuis in de week van 11 mei 2020 «Circulair met Spoed», een actieweek waarbij het Versnellingshuis binnen 24 uur antwoord geeft op vragen van ondernemers. Circulair ondernemen is namelijk de toekomst. Toch is het soms nog lastig om innovatieve circulaire ideeën succesvol toe te passen. Ondernemers komen barrières tegen die vragen oproepen. Zeker in tijden waarin veel ondernemers in onzekerheid leven, kan extra ondersteuning een helpende hand bieden. Het Versnellingshuis: Nederland circulair! helpt ondernemers met deze vragen. Op deze manier wordt getracht de uitrol van circulaire businessmodellen te stimuleren en creatieve en innovatieve ondernemers te helpen in een tijd waar deze extra hulp welkom is.
Bent u bereid om vast te houden aan de koers naar een secundaire economie door middel van normering in het verplicht gebruik van secundaire materialen (bijv. plastics)?
Het kabinet houdt vast aan de koers naar een circulaire economie. Bevordering van het gebruik van secundaire materialen, zoals gerecycled plastic, is een belangrijk element om dat te kunnen bereiken. De Europese Commissie kondigt in haar nieuwe actieplan circulaire economie aan te komen met verplichtende eisen ten aanzien van het gehalte aan gerecyclede kunststoffen in nieuwe producten en verpakkingen. Het kabinet vindt dit positief en kijkt uit naar de verdere uitwerking. Dergelijke eisen dragen ook bij aan een sterke en weerbare infrastructuur voor recycling.
Bent u bereid om investeringen in elektrische laadinfrastructuur in Nederland zoals die al gepland stonden in het Klimaatakkoord naar voren te halen, om zo elektrisch rijden te bevorderen aangezien dat een belangrijke bijdrage kan leveren aan het verbeteren van de luchtkwaliteit en aan CO2-reductie in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het Rijk investeert niet zelf in de aanleg van laadinfrastructuur, maar ondersteunt haar partners om de benodigde uitrol op peil te houden en waar mogelijk te versnellen. Zo worden op dit moment de convenanten getekend tussen Rijk, medeoverheden en netbeheerders voor de uitrol van de laadinfrastructuur en begin ik dit jaar met de uitkering van de rijksbijdrage van € 15 miljoen aan de samenwerkingsregio’s. Dit bedrag wordt door de regio’s verdubbeld. De uitrol van de laadinfrastructuur in de regio’s vindt plaats in afstemming met de Regionale Energie Strategieën.
Zie eveneens het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om als Nederland een voortrekkersrol te vervullen in het opzetten van opendata-applicaties waarmee de verkoop van internationale treintickets wordt vereenvoudigd, zodat de trein beter kan concurreren met het vliegtuig? Zo nee, waarom niet?
Nederland ondersteunt van harte acties die bijdragen aan verbetering van het internationaal personenvervoer per spoor, en erkent de noodzaak om te komen tot een beter integraal systeem voor internationale treintickets. In het position paper internationaal spoor die begin dit jaar aan de Europese Commissie is aangeboden (Kamerstuk 29 984 nr. 887) is door destijds de Minister van Infrastructuur en Waterstaat dit ook als een van de verbeterpunten benoemd die we in gezamenlijkheid moeten oppakken.
In het paper wordt opgeroepen om te komen tot Europese agendering van de verbeterpunten voor internationaal vervoer per trein. Bij de gesprekken rond de Europese agendering zal Nederland om aandacht vragen voor (o.a.) een systeem voor eenvoudige (ver-)koop van internationale spoortickets. Voor het opzetten van dergelijk systeem is samenwerking binnen de Europese spoorsector vereist en zijn de EU regels rond gegevensuitwisseling voor personenvervoer relevant (in het bijzonder Technische Specificaties Interoperabiliteit, Telematics Applications Passengers).
Bent u bereid om op korte termijn een kabinetsplan voor Nederland te publiceren waarin de aanpak wordt beschreven om tot groen herstel te komen na de coronacrisis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zal dit plan dezelfde voorwaarden bevatten als in dit non-paper van 21 april 2020 beschreven?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 22 mei 2020?
Dit is in verband met de benodigde interdepartementale afstemming niet gelukt.
400 miljoen euro voor IHC |
|
Mahir Alkaya (SP), Frank Futselaar (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Ligt de oorzaak van deze financiële malaise bij Royal IHC in de coronacrisis of was zij al ontstaan vóór het uitbreken hiervan?
De problemen bij IHC zijn ontstaan voor de uitbraak van de Coronacrisis. IHC heeft feitelijk sinds 2016 verlies geleden.
Hoe komt het dat IHC «grote verliezen [lijdt] op enkele grote schepen die op maat voor klanten worden gemaakt»?1
De mondiale concurrentie in de scheepsbouw is hevig. Hierdoor zijn marges op individuele schepen in de regel relatief gering. IHC onderscheidt zich van de internationale concurrentie door de productie van technisch zeer hoogwaardige en innovatieve schepen. Door de grote complexiteit en het vereiste maatwerk kunnen tegenvallers, zowel technisch als juridisch, optreden die qua bedragen al snel kunnen oplopen. IHC is met name door verliezen op een aantal zeer grote complexe projecten in de problemen geraakt.
Is er sprake van vrije marktwerking wanneer de staat 400 miljoen euro beschikbaar moet stellen aan een privaat bedrijf vanwege gebeurtenissen en gevolgen van beslissingen die bij het reguliere ondernemen horen en niet voortkomen uit bijvoorbeeld overmacht of andere buitengewone omstandigheden?
De Staat heeft geen € 400 miljoen beschikbaar gesteld. De Staat heeft diverse instrumenten ingezet waarbij de bijdrage aan de continuïteit van IHC bestaat uit een combinatie van verzekeringen (maximale schade € 167 miljoen), garanties (€ 24 miljoen plus € 70 miljoen) en een overbruggingskrediet (€ 40 miljoen).
Zoals in de meeste landen het geval is speelt ook de Nederlandse staat, met de exportkredietverzekering, standaard een grote rol bij de bouw en export van omvangrijke schepen. De staat doet dit bij exporttransacties die niet in de private markt te verzekeren zijn, en dus anders niet tot stand zouden komen, en om een gelijk speelveld voor het Nederlandse bedrijfsleven te bevorderen. Door de grote wereldwijde betrokkenheid van overheden bij de deze sector is van volledige vrije marktwerking veelal geen sprake. Tegelijkertijd hebben de verliezen van IHC geleid tot aanzienlijke verliezen bij de aandeelhouders en financiers en hebben deze marktpartijen de gevolgen ondervonden van de gebeurtenissen bij IHC, en die zijn verbonden aan het normale risico van ondernemerschap.
De omstandigheden waarmee IHC de afgelopen jaren werd geconfronteerd waren bovendien zeer lastig, met een tegenvallende markt voor baggerschepen en een sterk afnemende vraag naar schepen voor de offshore-industrie enerzijds en de sterk toegenomen concurrentie uit lagelonenlanden anderzijds. Daarnaast brak tijdens de onderhandelingen tussen betrokken partijen de COVID-19-crisis uit wat de onzekerheid voor IHC en de omvang van de benodigde financiering nog verder vergrootte.
IHC is van grote betekenis voor de gehele Nederlandse maritieme industrie met name als opdrachtgever voor veel toeleveranciers uit het MKB-segment en als aanjager van technologische innovaties. Het wegvallen van een dergelijk bedrijf zou een structurele aanslag betekenen op de Nederlandse maritieme sector. De werkgelegenheid, kennis en concurrentiekracht die op deze wijze verloren gaat zou waarschijnlijk niet meer kunnen worden teruggewonnen.
Heeft IHC de afgelopen vijf jaar nog andere vormen van steun ontvangen naast deze 400 miljoen en de 395 miljoen aan exportkredietverzekering, bijvoorbeeld aan innovatiesubsidies en fiscale aftrekposten? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht maken?
Artikel 67 AWR verbiedt het doen van mededelingen over de fiscale positie van individuele bedrijven. In de afgelopen 5 jaar heeft IHC deelgenomen aan 11 Topsector Energie-projecten. Aan deze projecten is een totale subsidie van € 13,1 miljoen gecommitteerd. Dit betreft de steun aan de verschillende projectconsortia, slechts een deel is daadwerkelijk voor IHC. IHC neemt ook deel aan een project in de Subsidieregeling Duurzame Scheepsbouw (SDS), waar € 1,25 miljoen aan gecommitteerd is. Vanuit de PPS-toeslag is een zeer beperkt bedrag aan subsidie (€ 2.725) naar IHC gegaan. IHC draagt in deze periode als projectpartner (cash en in-kind) bij aan 10 PPS-projecten waarop PPS-toeslag is ingezet.
Waarom is IHC niet tot staatsdeelneming gemaakt als er blijkbaar sprake is van een dusdanig groot publiek belang en dusdanig groot falen van de markt?
Steun aan individuele bedrijven vereist maatwerk en precisie. Het verschaffen van kapitaal en het verkrijgen van een aandelenbelang, waarmee feitelijk een staatsdeelneming zou ontstaan, is een zeer vergaande vorm van overheidsinterventie, waarmee uiterst terughoudend omgegaan moet worden.
In het geval van IHC brengt een breed scala aan private partijen nieuwe financiering en kapitaal in. Een consortium bestaande uit partijen die uit de sector zelf komen, zorgt voor een sterke impuls aan specifieke kennis en ervaring waarmee de governance van IHC aanmerkelijk versterkt zal worden. De private sector levert derhalve niet alleen een aanzienlijke financiële bijdrage, maar levert ook de benodigde expertise om het tij voor IHC te keren. In dit licht bezien vindt het kabinet de bijdrage van de Staat in de vorm van verzekeringen, garanties en financiering passend.
Hoeveel geld brengen de private partijen en de aandeelhouders in bij de beschreven reddingsactie waar de staat 400 miljoen aanlevert?
De bijdrage van de private partijen bestaat uit een combinatie van afschrijvingen en nieuwe financiering. Er zijn hier veel verschillende individuele private partijen bij betrokken die mede afhankelijk van de omvang van hun aanvankelijke blootstelling aan IHC verschillende bijdrages aan de operatie leveren. Het is niet aan de Staat om de bedragen die deze partijen inbrengen bekend te maken. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de private inbreng vergelijkbaar is met die van de Staat, waarbij de gekozen instrumenten verschillen vertonen (de Staat werkt hoofdzakelijk met verzekeringen en garanties). Voor een toelichting op de omvang van de bijdrage van de Staat verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Wat levert dit deze aandeelhouders en private partijen op, onder andere in aandelenbezit en zeggenschap?
Dat hangt af van de individuele bijdrage van een private partij. Immers, de inbreng verschilt per partij qua aard en omvang. Het consortium dat IHC overneemt verkrijgt geen aandelenbelang in IHC. Het geld van het consortium wordt ingebracht in een zogeheten dodehand-stichting. Het voornaamste belang van het consortium is gelegen in het voorbestaan van IHC, een bedrijf dat in grote problemen verkeerde, dat opereert in een uitdagend mondiaal speelveld en dat door de Coronacrisis ook te maken zal krijgen met extra uitdagende omstandigheden. Het behoud van IHC is voor de bedrijven achter het consortium niet alleen gelegen in het belang voor de gehele maritieme sector en voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid, maar ook als belangrijk toeleverancier van geavanceerd materieel.
Krijgt de huidige CEO van IHC, die vertrekt zonder een transitievergoeding, vergoedingen, garanties of andere betalingen in welke vorm dan ook mee? Zo ja, welke?2
Nee.
Was er bij het zittende management sprake van wanbestuur, aangezien u in uw brief schrijft dat er een nieuw management komt? Welke fouten zijn door hen gemaakt en wat voor consequenties heeft dat voor hen persoonlijk en financieel gehad?3
Zoals in antwoord op vraag 2 is gesteld heeft IHC in de afgelopen jaren onvoldoende grip gehad op met name enkele zeer grote complexe projecten. Nu er voor IHC een nieuw tijdperk aanbreekt, met nieuwe aandeelhouders en een verlegde koers, is dit een goed moment om ook op managementniveau veranderingen door te voeren. In meerdere opzichten moet er een breuk met het verleden plaatsvinden om de toekomst van IHC zeker te stellen.
Is het bij falen van het zittende management niet vanzelfsprekend dat zij ook een deel van de schuld dragen en dus een deel van de oplossing moeten financieren in plaats van slechts «geen voordeel» halen uit deze situatie?
Er worden in de komende periode geen bonussen uitgekeerd en de vertrokken CEO heeft geen transitievergoeding ontvangen. Het management wordt vernieuwd. In algemene zin geldt dat bij IHC de financiering wordt verstrekt door derden niet zijnde bestuurders.
Vindt u 133.000 euro per geredde baan een redelijk bedrag? Zo ja, waarom wordt dit bedrag hier wel ingezet en niet bij het redden van bijvoorbeeld een ziekenhuis waar ook veel werkgelegenheid van afhankelijk is? Welke afwegingen maakt het kabinet hier?
Het genoemde bedrag per werknemer is niet aan de orde en bovendien hanteert het kabinet geen methode waarbij de potentiële bijdrage van de Staat wordt uitgedrukt in euro’s per arbeidsplaats om daar vervolgens doorslaggevende consequenties aan te verbinden. Bij IHC is werkgelegenheid één van de redenen geweest voor de interventie door de Staat, in combinatie met andere bepalende factoren. De afwegingen die daarbij zijn gemaakt, zijn voor zover van toepassing in lijn met het afwegingskader dat het kabinet recent heeft ontwikkeld voor steun aan individuele bedrijven. De inzet van middelen bij de redding van IHC, middelen die overigens naar verwachting op termijn weer grotendeels terugvloeien naar de Staat, moet bovendien worden afgezet tegenover het veel grotere verlies voor de maritieme sector en het financiële verlies dat de Staat zou hebben geleden bij een faillissement van IHC.
Welke waarde heeft de zetel die de Staat heeft ontvangen in de raad van commissarissen en in de Stichting continuïteit? Welke mate van zeggenschap behelst dit en hoe verhoudt zich dit tot de andere leden van deze gremia?
De komende periode zal belangrijk zijn omdat het nieuwe ondernemersplan wordt uitgerold, waaraan invulling wordt gegeven door een nieuw management, en omdat de schepen in aanbouw die voor problemen zorgen moeten worden opgeleverd. De betrokkenheid van de Staat bij de onderneming dient in verhouding te staan tot de gegeven steun en de bestaande governance-verhoudingen. In het geval van IHC was er al een bestaande financiële relatie van de Staat met IHC uit hoofde van de exportkredietverzekering, welke mede aanleiding was voor de gepleegde interventie. In het geval van IHC is ervoor gekozen dat de Staat, evenals het consortium, personen kan voordragen voor de raad van commissarissen en de stichting. Zeggenschap als zodanig is daarbij niet het beoogde doel, de leden van de raad van commissarissen dienen te handelen in het belang van de vennootschap, maar wel het zeker stellen dat er leden worden benoemd die door hun kennis, ervaring, normen en waarden invulling kunnen geven aan hun rol op een wijze die herkenbaar is voor de Staat.
Als IHC een dergelijk belangrijke publieke taak en publiek nut dient, moeten we dan niet als overheid aandeelhouderschap en zeggenschap afdwingen in plaats van slechts (tijdelijke) deelname aan de raad van commissarissen en in de Stichting continuïteit?
Het bijzondere aan de situatie van IHC is dat een consortium instapt uit de maritieme sector zelf, dat derhalve beschikt over relevante expertise. Deze expertise zal zij aanwenden om de transitie van IHC te laten slagen. HAL Investments, Ackermans & van Haaren, MerweOord en Huisman zijn partijen met diepgaande kennis en ervaring die weten hoe een maritiem bedrijf geleid moet worden. Dat zullen zij ook in de praktijk willen bevestigen. De Staat heeft er in dit specifieke geval voor gekozen haar rol weer terug te brengen als de financiële situatie daar aanleiding voor geeft. Het doel is dat IHC op termijn weer zo veel mogelijk als een normale en gezonde private onderneming zal functioneren.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat onze volksvertegenwoordiging heeft bewezen in tijden van crisis in één dag hele wetten te kunnen controleren en goed te keuren en deze financiële problematiek bij IHC bovendien al langer speelt, het onnodig is om de Comptabiliteitswet dusdanig aan te wenden? Zo nee, kunt u aangeven waar precies dit buitengewoon spoedeisende karakter uit voortvloeit?
De problematiek speelde welwiswaar al langer, maar het proces dat heeft geleid tot deze uitkomst werd gekenmerkt door een grote tijdsdruk, door veel betrokken partijen, een complexe zoektocht naar compromissen en oplossingen die herhaaldelijk moesten worden aangepast om partijen bij elkaar te brengen, maar bovenal door de vele banen die op het spel stonden en salarissen die moesten worden betaald. Betrokken partijen hebben in vertrouwelijkheid gezocht naar een oplossing. Als hierover eerder in de openbaarheid was getreden zonder dat er op dat moment een volledige oplossing lag, dan had dit het proces bemoeilijkt. Daarom is de Tweede Kamer op 16 april 2020 vertrouwelijk geïnformeerd over de steun van de Staat aan IHC.
Wanneer zal het parlement worden geïnformeerd over de precieze uitgangspunten en voorwaarden van het kabinet bij deze steunmaatregel?
Ik verwijs graag naar de brief over deze interventie. Tevens is een incidentele suppletoire begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd inzake het overbruggingskrediet. Deze is op 18 mei jl. behandeld in een Wetgevingsoverleg met de Tweede Kamer.
Het bericht ‘Ophef over stopzetten hulp van gemeente Montferland in coronatijd’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ophef over stopzetten hulp van gemeente Montferland in coronatijd»?1
Ja.
Begrijpt u dat hulpbehoevende, kwetsbare mensen uit angst voor besmetting met het coronavirus soms tijdelijk afzien van hulp en/of ondersteuning, waar ze op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) recht op hebben?
De keuze van mensen om tijdelijk, in verband met een vermeend verhoogd risico op besmetting COVID-19, de ondersteuning op te schorten dient mijns inziens te worden gerespecteerd. Ik vind het wel van groot belang dat mensen deze afweging maken op basis van voldoende informatie. De aanbieder en gemeente kunnen hier een belangrijke rol in spelen. Mensen moeten goed geïnformeerd zijn over mogelijke risico’s en de mogelijkheden om de ondersteuning veilig te continueren. Daar waar eerder is vastgesteld dat ondersteuning noodzakelijk is, dient deze zoveel mogelijk te worden aangeboden, ook in deze fase. Zo nodig en mogelijk in aangepaste vorm.
Wat vindt u ervan dat deze mensen blijkbaar gebeld worden met de mededeling «als je nu geen hulp accepteert, moeten we dat doorspelen naar de gemeente en kun je dadelijk alles opnieuw aanvragen»? Kunt u zich voorstellen dat dit door betrokkenen als een dreigement c.q. een vorm van chantage wordt gezien?
De noodzaak van en behoefte aan ondersteuning is reeds door de gemeente in kaart gebracht en vastgesteld. Het feit dat cliënten onder deze omstandigheden eraan twijfelen of het verstandig is om de huishoudelijke hulp te laten komen en uiteindelijk besluiten tijdelijk af te zien van deze ondersteuning, verandert daar niets aan. Het is aan de gemeente om zoveel mogelijk en in goed overleg met de cliënt en de aanbieder te bezien of de ondersteuning ook in deze fase, zo nodig en mogelijk in aangepaste vorm, kan worden blijven geboden. Een besluit van de cliënt om daar vervolgens toch van af te willen zien, dient uiteraard te worden gerespecteerd.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Montferland zorgbedrijven per e-mail heeft laten weten de indicatie in te trekken van mensen die hulp weigeren?
De Wmo 2015 schrijft voor dat gemeenten, op basis van onderzoek naar de kenmerken en de persoonlijke situatie van de betreffende persoon, de behoefte aan en noodzaak van ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening vastleggen in een beschikking. Het eenzijdig intrekken van die beschikking zonder voorafgaand zorgvuldig onderzoek naar de individuele omstandigheden van de betreffende cliënt, is niet in overeenstemming met de Wmo 2015. Datzelfde geldt daarmee voor de inhoud van de berichtgeving van de gemeente aan aanbieders.
Inmiddels heeft de gemeente mij overigens laten weten, mede naar aanleiding van de reacties op het voornemen, een eerder afgegeven beschikking niet in te trekken in situaties waarin de cliënt de ondersteuning wenst op te schorten vanwege de huidige situatie.
Wat vindt u van de opmerking van de wethouder van bedoelde gemeente dat deze handelwijze «voor de gemeente een manier is om kosten te besparen»? Vindt u dat een legitieme reden om mensen van wie, nota bene door dezelfde gemeente, is vastgesteld dat ze recht hebben op zorg en/of ondersteuning onder druk te zetten?
Uitgangspunt, ook tijdens de periode van Covd-19, is continuïteit van zorg en ondersteuning. Het is aan de gemeente om daar in overleg met aanbieders zoveel mogelijk voor te zorgen, in goed overleg met cliënten. Regulier waar mogelijk, aangepast waar nodig en mogelijk. Ik heb met de VNG afspraken gemaakt over de financiële randvoorwaarden. Er zijn daarmee financieel geen belemmeringen om de benodigde ondersteuning te blijven bieden. Cliënten onder druk zetten om van ondersteuning af te zien keur ik af, dit verhoudt zich niet met de wettelijke opdracht van de gemeente.
Wat vindt u van de opmerking van dezelfde wethouder dat intrekken van de indicatie «ook een voordeel voor cliënten heeft, omdat ze dan geen eigen bijdrage meer hoeven te betalen»?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn u meer voorbeelden bekend van gemeenten die de lijn van de gemeente Montferland volgen?
Andere voorbeelden zijn mij niet bekend.
Vindt u de handelwijze van de gemeente Montferland in dezen passend, mede gelet op de veelal kwetsbare positie van betrokkenen?
Nee.
Wilt u rechtstreeks in contact met de gemeente Montferland en/of via de beantwoording van deze vragen expliciet duidelijk maken dat een dergelijke handelwijze in dezen een gemeente niet past?
Het is primair aan de gemeenteraad om het college hierop aan te spreken. Ik heb begrepen dat de gemeenteraad dit voornemen ook heeft uitgesproken. Inmiddels heeft de gemeente mij laten weten de voorgenomen werkwijze niet te zullen toepassen en afgegeven beschikkingen te zullen respecteren.
Ik volg dit nauwgezet. Mocht daartoe aanleiding zijn, dan zal ik mij beraden over het gebruik maken van mijn bevoegdheden in het kader van interbestuurlijk toezicht.
Welke afspraken zijn met gemeenten gemaakt om hen te compenseren voor de financiële gevolgen van de coronacrisis? Zijn deze naar uw mening afdoende, gelet op signalen vanuit gemeenten dat bedoelde afspraken niet dan wel onvoldoende rekening houden met het feit dat ze niet alleen meer kosten, maar ook minder inkomsten hebben? Bent u bereid opnieuw in overleg te treden over een passende compensatie?
De met VNG op 25 maart jl. afgesproken lijn is zoveel mogelijk continuïteit van zorg en ondersteuning. De afspraken doen een zeer dringend beroep op gemeenten om aanbieders te blijven financieren ook als de vraag afneemt. Ik heb u hierover geïnformeerd in mijn brief van 31 maart 2020.2 Deze afspraak is onlangs verlengd tot 1 juli.
Het Rijk zal gemeenten compenseren voor de meerkosten die zij aan hun aanbieders betalen t.b.v. de extra maatregelen vanwege corona. De Minister van BZK voert namens het kabinet overleg met de medeoverheden over compensatie van de bredere financiële effecten van de crisis, waaronder ook die effecten die leiden tot inkomstenderving voor gemeenten. De gemaakte en in voorbereiding zijnde afspraken zullen toereikend zijn voor gemeenten om aan hun wettelijke opdracht te kunnen (blijven) voldoen. Het Rijk en gemeenten blijven in gesprek om tijdig te bepalen of en zo ja maatregelen in welke vorm na 1 juli gecontinueerd worden.
Partners van slachtoffers in de rechtszaal |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Bijna onmenselijk dat partners van slachtoffers niet in de rechtszaal mogen»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Welke coronamaatregelen gelden er ten aanzien van de aanwezigheid van slachtoffers in de rechtszaal en ten aanzien van hun partners of familieleden?
Nadat de coronamaatregelen van kracht werden, werden zaken in eerste instantie zoveel mogelijk schriftelijk of via videoconferentie behandeld. Bij zaken die wel ter zitting werden behandeld, waren in beginsel alleen de officier van justitie en de advocaat desgewenst fysiek ter zitting aanwezig. Alle andere procesdeelnemers, waaronder slachtoffers, namen deel aan de behandeling via videoconferentie of brachten schriftelijk hun verklaring naar voren. Dit heeft de Rechtspraak destijds ook gepubliceerd op Rechtspraak.nl.
Vanaf 11 mei jl. is het aantal fysieke zittingen in strafzaken verder uitgebreid. In de Tijdelijke regeling strafzaken in verband met de geleidelijke openstelling gerechtsgebouwen is opgenomen dat indien er een fysieke zitting plaatsvindt in beginsel alle bij het strafproces betrokken partijen zoals tolken, deskundigen, slachtoffers, benadeelde partijen, getuigen, ouder(s) met gezag/voogd, (jeugd)reclassering, Raad voor de Kinderbescherming en journalisten worden uitgenodigd fysiek in de zittingzaal aanwezig te zijn.2 Indien de zaalcapaciteit fysieke aanwezigheid niet toelaat, is deelname uitsluitend mogelijk via audiovisuele middelen. Publiek wordt niet toegelaten tot de gerechtsgebouwen, aldus de regeling.
De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat Henk Naves, in zijn rol als voorzitter van het crisisbestuur van de Rechtspraak – dat is samengesteld uit een aantal presidenten van gerechten en uit leden van de Raad voor de rechtspraak -onlangs in een brief aan de heer Korver, voorzitter van Stichting Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds- en Zeden Slachtoffers, heeft laten weten dat in het strafrecht de keuze is gemaakt om het slachtoffer met zijn/haar advocaat of begeleider van Slachtofferhulp Nederland toegang te geven tot de zittingszaal.3 Men begrijpt evenwel het pleidooi om ook «een naaste» van het slachtoffer deze toegang te verlenen. Men laat weten dat – mochten zich in het betreffende gerechtsgebouw geen belemmeringen in het licht van de volksgezondheid voordoen – deze «naaste» ook zal worden toegelaten. Dit kan afgestemd worden met de betrokken rechtbank dan wel de betrokken rechter, aldus de brief.
Kent u de zorgen van de in het bericht genoemde voorzitter van het Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds- en Zeden Slachtoffers (LANGZS) of van andere advocaten die hun zorgen uiten over dat partners of familieleden van slachtoffers niet in de rechtszaal mogen? Zo ja, wat is de aard en omvang van die zorgen? Zo nee, kunt u zich bijvoorbeeld door Slachtofferhulp Nederland of vertegenwoordigers van de advocatuur op de hoogte laten brengen?
Deze zorgen zijn bij mij. Ook heb ik onlangs met de voorzitter van LANGZS gesproken. Aan Slachtofferhulp Nederland heb ik gevraagd of zij zich herkennen in het opgeworpen probleem. Zij hebben mij laten weten dat er vooralsnog geen gevallen bekend zijn waarbij dit probleem zich heeft voorgedaan. Vanuit de Rechtspraak hebben zij bevestigd gekregen dat het slachtoffer zich altijd kan laten bijstaan door één andere persoon en dat, indien er behoefte is aan nog een steunfiguur, een verzoek daartoe zal worden ingewilligd als dit gelet op de coronamaatregelen mogelijk is.
Kunt u in overleg treden met de Raad voor de rechtspraak om te bezien of er onder voorwaarden toch partners of familieleden van slachtoffers in de rechtszaal toegelaten kunnen worden? Zo ja, kunt u de Kamer van de uitkomsten van dat overleg op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven wordt ook «een naaste» van het slachtoffer toegang verleend tot de zittingszaal als zich in het betreffende gerechtsgebouw geen belemmeringen in het licht van de volksgezondheid voordoen. Het is niet nodig hierover nog in overleg te treden met de Raad voor de rechtspraak. Mocht ik constateren dat de werkwijze in de praktijk toch tot problemen leidt, dan zal ik niet nalaten dit punt ter sprake te brengen in het wekelijks overleg dat ik heb met de Raad voor de rechtspraak. Dit aspect heeft mijn aandacht.
De strafrechtspleging in Coronatijd |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u in algemene zin schetsen wat op dit moment de stand van zaken is in de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten en tegen welke uitdagingen de politie, de rechtsbijstand, het openbaar ministerie (OM) en de rechtspraak in hun dagelijkse werkzaamheden oplopen? Welke maatregelen heeft u inmiddels genomen en/of gaat u nemen om praktische belemmeringen in de opsporing, vervolging en berechting van strafzaken als gevolg van de huidige, uitzonderlijke Coronaomstandigheden weg te nemen?
Wij verwijzen u voor een meer uitvoerige toelichting naar de brieven van 2 en 23 april jongstleden1 en de brief met de beantwoording van schriftelijke vragen naar aanleiding van het VSO gesubsidieerde rechtsbijstand en corona gerelateerde maatregelen in het gevangeniswezen en de rechtspraak2. Op hoofdlijnen geldt dat in vervolg op het kabinetsbesluit van 15 maart om de verspreiding van het virus tegen te gaan, aanvankelijk is besloten fysieke zittingen niet of nauwelijks doorgang te laten vinden. Rechtszaken werden zoveel mogelijk schriftelijk en met behulp van telehoorvoorzieningen, zoals videoconferentie behandeld. Sinds 11 mei wordt het aantal fysieke rechtszittingen verder uitgebreid3. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan de rechtsgebieden strafrecht, jeugdrecht en familierecht. Zaken die in de eerste en tweede fase niet konden worden gedaan, worden nu weer op zitting gebracht. Bij enkelvoudige en meervoudige misdrijfzaken wordt uitgegaan van de bestaande planning, aangepast aan de coronamaatregelen. Indien ruimte resteert worden bij voorrang zaken behandeld die in de afgelopen periode zijn ingetrokken of aangehouden. Daarbij is met name aandacht voor jeugdzaken en zaken met slachtoffers. Bij een fysieke zitting krijgen alle procespartijen een uitnodiging om fysiek aanwezig te zijn en wordt, voor zover mogelijk, tegelijkertijd de mogelijkheid geboden om langs elektronische weg deel te nemen. Waar nodig worden de openingstijden van de gerechtsgebouwen uitgebreid naar 07.00 – 22.00 uur. Dat biedt ook de mogelijkheid om in de avonden zittingen te houden.
Ondertussen wordt ook nog steeds ingezet op het gebruik maken van het horen van verdachten middels tweezijdige elektronische communicatiemiddelen. De voorzieningen in de penitentiaire inrichtingen zijn daartoe in de afgelopen weken aanzienlijk uitgebreid. De aandacht gaat nu vooral uit naar de efficiënte inzet van die faciliteiten. Waar nodig vindt verdere uitbreiding plaats. Voor de langere termijn werkt DJI met de betrokken ketenorganisaties samen aan het laten aansluiten van meer organisaties en het uitbreiden van de technische voorzieningen. Justitiabelen kunnen naar de gerechtsgebouwen vervoerd worden, maar om besmettingsrisico’s in de inrichtingen te beperken wordt het aantal te vervoeren justitiabelen (ook per rit) beperkt.
De effecten van de coronacrisis zijn ook voor de sociaal advocatuur ingrijpend. In aanvulling op het generieke kabinetsbeleid zijn daarom direct maatregelen getroffen om te zorgen dat sociaal advocaten (waaronder begrepen advocaten, mediators en bijzondere curatoren die ingeschreven staan bij de Raad voor Rechtsbijstand) een beroep kunnen doen op een stabiele financieringsstroom door middel van een ruime bevoorschotting. Door de Raad voor Rechtsbijstand is in nauw overleg met de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) voor de korte termijn een aantal maatregelen genomen. Het gaat dan om de bijzondere voorschotregeling (Staatscourant 19916, 7 april 2020). Met dat doel is eveneens de declaratiemogelijkheid in extra-uren zaken verruimd. Verder heeft de aangepaste werkwijze van rechtbanken geleid tot het afstemmen van zittingstoeslagen op deze werkwijze en is voorzien in bekostiging van rechtsbijstand op afstand in de piketfase. Inmiddels hebben de cijfers over de maand april van dit jaar, die een daling in het aantal afgegeven toevoegingen laten zien, aanleiding gevormd voor het kabinet om een tegemoetkomingsregeling voor de sociale advocatuur te treffen. De Minister voor Rechtsbescherming heeft u hierover in de brief van 20 mei jl. nader over geïnformeerd. Kortheidshalve verwijzen wij naar de inhoud daarvan.
Kunt u aangeven hoeveel politiecapaciteit momenteel wordt ingezet op de handhaving van de huidige Coronamaatregelen? Is voldoende politiecapaciteit voorhanden om ook andere strafbare feiten aan te pakken? Zijn op alle politiebureaus en -posten voldoende en adequate communicatiemogelijkheden voorhanden voor verdachten om rechtsbijstand te consulteren? Hoe worden schriftelijke stukken voorafgaande en gedurende het politieverhoor met de rechtshulpverlener gedeeld? En hoe wordt gehandeld als gedurende een verhoor bijstand van een tolk/vertaler noodzakelijk blijkt?
Doordat evenementen zijn afgelast en er verminderd toezicht kan worden gehouden op de horeca kan daarmee vrijgevallen politiecapaciteit worden ingezet voor het toezicht op de naleving van de maatregelen die zijn genomen in het kader van de coronacrisis. Daarnaast gaat het politiewerk gewoon door.
Contact met de advocatuur en de reclassering verloopt zo veel mogelijk, met het oog op de na te leven RIVM-richtlijnen, via televerbindingen. Het beeld is dat er voldoende middelen aanwezig zijn om adequaat en veilig rechtsbijstand te kunnen organiseren. Incidentele problemen die zich daarbij voordoen worden opgelost. Schriftelijke stukken worden doorgaans door de rechtshulpverlener zelf opgevraagd en indien nodig gedeeld. Of tijdens het politieverhoor bijstand van een tolk/vertaler nodig is, blijkt gewoonlijk al snel uit het eerste contact met de verdachte. Als dit nodig is, wordt deze via het tolkenbureau aangevraagd.
Kunt u aangeven welke concrete gevolgen de coronacrisis meebrengt voor de sociale advocatuur en tolken/vertalers? Welke maatregelen neemt u om te garanderen dat ook na de huidige uitzonderlijke omstandigheden voldoende sociaal advocaten en tolken voorhanden zijn?
Voor de gevolgen die de coronacrisis meebrengt voor de sociale advocatuur verwijzen wij naar het antwoord op vraag 1. Over de maatregelen die zijn getroffen gelet op de zorg van een adequaat aanbod van sociaal advocaten heeft de Minister voor Rechtsbescherming u in de brief van 20 mei jl. nader geïnformeerd. Kortheidshalve verwijzen wij naar de inhoud daarvan. Over de situatie van tolken en vertalers is uw Kamer vorig jaar geïnformeerd4. Als gevolg van de uitbraak van het coronavirus heeft deze beroepsgroep te maken met een terugloop in het aantal opdrachten. Wel worden ook door het Ministerie van JenV nog steeds tolken en vertalers ingeschakeld en de verwachting is dat de inzet de komende periode verder zal herstellen, naarmate meer overheidsdiensten hun werkzaamheden hervatten. Om zelfstandig ondernemers zoals die in de tolk- en vertaalsector in deze tijd te ondersteunen zijn de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS-regeling) en de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (TOZO) opgezet. Indien een zelfstandig ondernemer aan alle voorwaarden van één of beide regelingen voldoet, kan daarop een beroep worden gedaan. De regelingen zijn een tegemoetkoming. Wij hebben het vertrouwen dat het kabinet met deze regelingen, vanuit de verantwoordelijke bewindspersonen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Economische Zaken, een stevig pakket maatregelen heeft neergezet voor getroffen ondernemers.
Klopt het bericht dat het OM vreest dat verdachten door overschrijding van de redelijke termijn vrijuit gaan als rechtbanken zich blijven beperken tot de hoogstnoodzakelijke zittingen?1 Klopt het dat de eerste sepotbeslissing(en) in verband met de coronacrisis al zijn afgegeven? En klopt het dat inmiddels wordt overwogen om voor bepaalde strafzaken gezien de uitzonderlijke omstandigheden beleidsmatig te kiezen voor sepotafdoeningen? Zo ja, wat vindt u van een mogelijke dreigende verjaring en/of seponering van strafzaken? In hoeverre wordt het bestaande prioriteringsmodel toegepast? Zo nee, waarom niet?
Door het moeten beperken van het aantal terechtzittingen als gevolg van de maatregelen om corona-besmettingen tegen te gaan, is de voorraad op zitting te plannen strafzaken flink opgelopen. De betrokken organisaties ontwikkelen momenteel oplossingen om de opgelopen voorraden strafrechtzaken weg te werken. Zo bekijkt het Openbaar Ministerie onder meer de mogelijkheden om meer zaken af te doen met een strafbeschikking. Deze aanpak is momenteel nog in ontwikkeling. Daarbij wordt aangesloten bij het bestaande sepotbeleid, waarbij «oud feit» één van de gronden is. Uw Kamer wordt schriftelijk geïnformeerd over de aanpak zodra deze gereed is.
Hoe groot is inmiddels de wachtlijstproblematiek bij de gerechten en wat zijn de prognoses tot eind 2020? Kunt u aangeven welke plannen gerechten hebben gemaakt om méér zittingscapaciteit te creëren? Wanneer is naar verwachting de door de Coronabeperkingen veroorzaakte wachtlijst bij de rechtspraak verholpen? Klopt het dat eraan wordt gedacht om de achterstanden in de avonden en in de weekenden weg te werken? Zo ja, hoe realistisch is dit voornemen, gezien de nu al bestaande overbelasting van de advocatuur en de staande en de zittende magistratuur? Welke andere scenario’s worden momenteel onderzocht en worden daar zowel het OM, de rechtspraak én de (sociale) advocatuur bij betrokken?
Ondanks het feit dat er vanaf 11 mei weer steeds meer fysieke zittingen worden gehouden en zaken die zich daarvoor lenen schriftelijk dan wel mondeling via videoconferentie of andere elektronische communicatie worden behandeld, is een een achterstand bij de afdoening van zaken ontstaan. Dat doet zich in alle rechtsgebieden voor, maar met name in het strafrecht. De voorraad zaken die wacht op behandeling door de rechtspraak betrof begin juni 43.750 misdrijfzaken en 49.500 overtredingszaken nog te plannen op zitting en 19.500 misdrijfzaken en 17.000 overtredingszaken die reeds gepland is op zitting. De voorraad van de gerechtshoven bestond begin juni uit ruim 20.000 zaken, onder te verdelen naar 12.750 te plannen zaken, 5.000 in de toekomst geplande zaken en 2.500 opnieuw te plannen zaken. De toename van voorraden is voor ongeveer 13.500 misdrijfzaken en 15.000 overtredingszaken direct gerelateerd aan de coronamaatregelen. Om ervoor te zorgen dat in de strafrechtketen veilig gewerkt kan worden, de instroom beheersbaar is achterstanden kunnen worden weggewerkt heeft de gehele strafrechtketen zich gecommitteerd aan een samenhangende aanpak. Hierover wordt uw Kamer nog deze maand geïnformeerd.
rechtspraak
Bereiken u signalen over de tekortschietende techniek, waardoor procesdeelnemers soms niet in staat zijn om aan rechtszittingen deel te nemen? Zo ja, welke maatregelen worden er genomen om te voorkomen dat de rechtsgang hierdoor wordt geschaad? En klopt het dat het nog steeds voorkomt dat officieren van justitie en strafrechters wél, maar raadslieden niet ter zitting aanwezig mogen zijn? Bent u het met ons eens dat dit het beginsel van equality of arms raakt? Zo ja, hoe zet u zich ervoor in om gelijkwaardige deelname aan het strafproces en het onderzoek op de terechtzitting te stimuleren? En wat is inmiddels de stand van zaken rond de toegang tot de digitale rechtszittingen voor slachtoffers en/of hun advocaat?
Vooropgesteld zij dat sinds het beperken van het aantal fysieke zittingen in verband met het coronavirus er ook veel (straf)zittingen wel zijn doorgegaan via video- en telehoorverbindingen. Daar is ook een wettelijke basis voor (artikel 78a WvSr, artikel 131a WvSv, het (gewijzigde) besluit videoconferentie en de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid). De rechtspraak werkt er samen met DJI en de andere ketenpartners hard aan om de capaciteit op dit punt te verbeteren en om ervoor te zorgen dat de werkprocessen met betrekking tot digitale zittingen beter worden. Gedurende de eerste fase zijn advocaten gestimuleerd om via digitale middelen aan zittingen of raadkamers deel te nemen. Het is dus niet zo dat zij hierin niet konden participeren. Vanaf 6 april is uitdrukkelijk gecommuniceerd dat bij een fysieke zitting in aanwezigheid van de officier van justitie ook de advocaat aanwezig is. Een advocaat kan zelf de keuze maken om alleen telefonisch deel te nemen. Advocaten zijn steeds in staat gesteld om ten overstaan van de rechter voor de belangen van hun cliënten op te komen. Dit heeft de rechtspraak ook gepubliceerd op rechtspraak.nl in de tijdelijke regeling strafzaken.
De rechter zal zich vergewissen van volwaardige deelname door de verdachte gedurende de hele zitting. Daarbij zal vertrouwelijk overleg tussen verdachte en raadsman moeten worden gewaarborgd, bijvoorbeeld via een andere telefoonlijn. Wanneer een verbinding hapert zal alles in het werk worden gesteld om hierin verbetering te brengen. Kan (de kwaliteit van) de verbinding niet aanstonds of na een korte onderbreking van de zitting worden verbeterd of hersteld, dan zal de rechter de zaak aanhouden. Indien in een voorkomend geval de indruk bestaat dat rechten van de verdachte zijn geschonden, is het voor de verdachte uiteraard mogelijk om hiertegen een rechtsmiddel aan te wenden.
Voor de toegang tot digitale zittingen geldt dat alle andere procesdeelnemers (inclusief slachtoffers en hun advocaat en nabestaanden, getuigen en deskundigen) kunnen deelnemen aan de behandeling via videoconferentie of schriftelijk hun verklaring naar voren kunnen brengen. Voor fysieke zittingen geldt vanaf 11 mei dat in beginsel alle bij het strafproces betrokken partijen zoals tolken, deskundigen, slachtoffers, benadeelde partijen, getuigen, ouder(s) met gezag/voogd, (jeugd)reclassering, Raad voor de Kinderbescherming en (maximaal drie) journalisten uitgenodigd worden fysiek in de zittingzaal aanwezig te zijn. Indien zij dat wensen is schriftelijke deelname of deelname via audiovisuele middelen eveneens mogelijk. Indien de zaalcapaciteit fysieke aanwezigheid niet toelaat, is deelname uitsluitend mogelijk via audiovisuele middelen.
Welke maatregelen worden er genomen om de openbaarheid van zittingen te maximaliseren? Klopt het dat stukken veelal schriftelijk onderling, en dus niet kenbaar voor anderen, worden uitgewisseld tussen de officier van justitie, advocaat en strafrechter? En klopt het dat video- en telefonische zittingen niet, of slechts voor een enkeling te volgen zijn? Wat vindt u ervan om rechtszittingen bijvoorbeeld via livestreams aan te bieden? Bent u het met ons eens dat het beginsel van openbaarheid van rechtszittingen nu al te zeer onder druk staat en versterking behoeft? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Er is momenteel als gevolg van de coronacrisis noodgedwongen een beperking voor de openbaarheid van zittingen. Bij elke zitting mogen maximaal drie journalisten fysiek aanwezig zijn. In individuele gevallen kan daar op verzoek van worden afgeweken, waarbij wel altijd een belangenafweging gemaakt wordt tussen het belang van de volksgezondheid in het algemeen en de gezondheid van procespartijen en aanwezigen in de zittingszaal in het bijzonder, en het belang van de openbaarheid van zittingen. In het strafproces worden processtukken doorgaans schriftelijk of digitaal gewisseld tussen de rechter en de procespartijen. Tijdens het onderzoek op de terechtzitting worden deze stukken besproken. Indien derden bij de zitting aanwezig zijn, kunnen zij van die standpuntuitwisseling kennis nemen. Video- of telefonische zittingen zijn voor de procespartijen en maximaal drie in de zaal aanwezige journalisten te volgen. Afhankelijk van de omstandigheden in het gerechtsgebouw kan dat ruimer zijn. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van Skypeverbindingen of videozalen om journalisten de zitting te laten volgen. Bij grote en/of mediagevoelige zaken en/of wanneer het maatschappelijk belang dit vordert, worden professionele livestreams ingezet. Een gerecht kan daartoe een verzoek indienen bij de Raad voor de rechtspraak. Wij onderschrijven dat het houden van openbare terechtzittingen een essentieel onderdeel is van de democratische rechtsstaat. Een langdurige en vergaande beperking van het houden van de fysieke zittingen staat op gespannen voet met de beginselen van de rechtsstaat. Tegelijkertijd is er de verantwoordelijkheid om de verspreiding van het virus tegen te gaan. In het besluit om vanaf 11 mei weer meer fysieke zittingen te houden en daarbij prioriteit te geven aan straf-, jeugd- en familierecht is een goede balans gevonden, die recht doet aan de verschillende belangen.
Kunt u aangeven hoe in de strafrechtsspraak wordt omgesprongen met het aanwezigheidsrecht van gedetineerde verdachten? Klopt het dat penitentiaire inrichtingen in de praktijk een videoverbinding in strafrechtszaken beperken tot 45 minuten en dat daarna de meeste verdachten afstand doen van hun aanwezigheidsrecht uit angst dat de zitting tot nader order verdaagd wordt? Zo ja, bent u met ons van mening dat deze praktijk op gespannen voet staat met het effectueren van het aanwezigheidsrecht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om gedetineerde verdachten volwaardig te laten deelnemen aan hun strafrechtszitting per videoverbinding?
In het recht op een eerlijk proces, zoals opgenomen in onder meer artikel 6 EVRM, ligt besloten het recht van de verdachte om bij de berechting aanwezig te zijn. De verdachte moet in de gelegenheid worden gesteld de beschuldigingen aan zijn adres tegen te spreken. Het aanwezigheidsrecht is niet absoluut, maar ingebed in het recht op een behoorlijke verdediging en vervult een rechtsbeschermende functie samen met andere verdedigingsrechten, zoals het recht op rechtsbijstand en het recht getuigen te ondervragen. Uit het aanwezigheidsrecht van de verdachte volgt dat zoveel mogelijk gevolg wordt gegeven aan de wens van de verdachte om fysiek bij de terechtzitting aanwezig te zijn. Ook als een verdachte vanwege de beperking van het vervoer naar de gerechten op afstand aan de zitting moet deelnemen via videoconferentie, moet hij de hem toekomende rechten kunnen uitoefenen. Per penitentiaire inrichting is minimaal een telehoorkamer of videoconferentieset beschikbaar. In voornoemde tijdelijke regeling strafzaken vanaf 11 mei van de rechtspraak is als uitgangspunt opgenomen dat vanaf 11 mei jongstleden zittingen met niet-gedetineerde verdachten in beginsel plaatsvinden in fysieke aanwezigheid van de verdachte. Ook de inhoudelijke behandeling van (jeugd)strafzaken waarbij de verdachte gedetineerd is, zullen in beginsel en voor zover dat binnen de corona gerelateerde maatregelen mogelijk is, in fysieke aanwezigheid van de verdachte plaatsvinden.
Er is een inschatting gemaakt van de tijd die over het algemeen nodig zal zijn voor behandeling van een zaak ter zitting. De tijd van 45 minuten is tot stand gekomen in onderling overleg tussen de verschillende ketenpartners. Daarbij is ervan uitgegaan dat een behandeling ter zitting over het algemeen binnen ongeveer 30 minuten zal zijn afgerond. Er worden alleen zaken op zitting geplaatst waarbij gebruik wordt gemaakt van een videoverbinding, die zich voor behandeling in de tijdspanne van 45 minuten lenen. De rechter maakt voorafgaand aan de zitting een tijdinschatting ten aanzien van de specifieke zaak en stemt dit af zodat elektronische faciliteiten bij de PI´s kunnen worden ingepland. Het beperken van de tijdsduur van de zitting heeft niet tot doel dat de gedetineerde afstand doet van zijn aanwezigheidsrecht. Een telehoorverbinding of videoconferentie wordt niet automatisch na een bepaalde tijdsduur afgesloten. Dagelijkse praktijk is dat sommige zittingen uitlopen. De rechtspraak monitort samen met de ketenpartners hoe een en ander verloopt met als doel de beschikbare tijd zo optimaal mogelijk te benutten. Voorts is sinds 2 juni het reserveringssysteem FMIS (Facilitair Management InformatieSysteem) operationeel. Rechtbanken kunnen daarmee zelf datum en tijdstip reserveren voor gebruik van de telehoorinstallaties. De eerste ervaringen daarmee zijn bepaald positief te noemen.Wij hebben begrepen dat dit steeds beter lukt. De telehoorvoorzieningen in de penitentiaire inrichtingen zijn de afgelopen weken aanzienlijk uitgebreid. Waar nodig vindt verdere uitbreiding plaats. De aandacht gaat nu vooral ook uit naar de efficiënte inzet van de faciliteiten.
Klopt het dat bij videoverbindingen tussen gedetineerden en hun rechtshulpverleners doorgaans een inrichtingswerker aanwezig is? Bent u het met ons eens dat deze praktijk op gespannen voet staat met het recht op vertrouwelijkheid van communicatie tussen gedetineerden en hun advocaat? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om de vertrouwelijkheid van dit soort gesprekken te garanderen? Bent u bijvoorbeeld bereid om faciliteiten voor Skype-gesprekken aan te bieden voor dergelijke overleggen?
Een medewerker van een penitentiaire inrichting kan erop toezien dat de rechtszitting ordelijk, rustig en veilig verloopt. Tijdens het telehoren houdt de medewerker, in beginsel buiten de ruimte, toezicht op de gedetineerde. Dit staat niet in de weg aan de vertrouwelijke communicatie tussen gedetineerde en de advocaat nu deze voorafgaand aan de zitting plaats kan vinden middels telefonie, beeldbellen via Skype of middels fysiek bezoek. De advocaat kan zowel aanwezig zijn in de inrichting als in de rechtbank. Als de advocaat vanuit de rechtbank de gedetineerde bijstaat en er is overleg nodig tussen de advocaat en de gedetineerde, dan kan deze de advocaat bellen via een beveiligde lijn. Bij de telefonische gesprekken tussen de justitiabele en de advocaat is geborgd dat niemand meeluistert.
Kunt u aangeven hoe de reclasseringsinstellingen momenteel het hoofd bieden aan de uit de huidige, uitzonderlijke omstandigheden voortvloeiende uitdagingen? Hoeveel gedetineerden zijn/worden (al dan niet tijdelijk) uit gevangenschap overgedragen aan de reclassering voor thuisdetentie? In hoeverre slaagt de reclassering er momenteel in om adequaat onderzoek te doen naar geschiktheid voor thuisdetentie en om afdoende toezicht te houden op de naleving van thuisdetentievoorwaarden? Is sprake van overbelasting bij de reclassering? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om de huidige toestroom aan te pakken?
In mijn brief van 2 april jl. is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de coronamaatregelen in de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen. Daarin staat dat de reclassering, met inachtneming van de benodigde voorzorgsmaatregelen, in staat is om het toezicht te continueren. Op basis van risico-inschattingen wordt bepaald waar kan worden volstaan met telefonische contactmomenten en in welke zaken face-to-face-contacten toch nodig zijn. In genoemde brief is tevens stilgestaan bij de toenemende vraag naar enkelbanden. De toename vraagt veel van de reclassering als toezichthoudende partij, als ook van DJI die zorg draagt voor de aansluiting van enkelbanden en voor de ICT-voorzieningen. Alle betrokken organisaties hebben hard gewerkt om het netwerk, de personele capaciteit en het aantal beschikbare banden uit te breiden en zijn daarmee voorbereid op een scenario waarbij meer enkelbanden ingezet moeten worden.
OM, DJI en reclassering hebben afspraken gemaakt over de uitvoering van elektronische monitoring in de coronaperiode. In de beantwoording schriftelijke vragen naar aanleiding van het VSO gesubsidieerde rechtsbijstand en corona gerelateerde maatregelen in het gevangeniswezen en de rechtspraak, is uw Kamer geïnformeerd over de 175 gedetineerden die vanuit de ZBBI met een enkelband verlengd verlof hebben gekregen. De adressen van deze gedetineerden zijn in een eerder stadium reeds gecontroleerd en goedgekeurd door DJI. Voorafgaand aan een aansluiting aan een enkelband vindt tevens een haalbaarheidsonderzoek plaats waarbij gekeken wordt of het adres geschikt is voor elektronische monitoring. Dit onderzoek vindt plaats met inachtneming van de maatregelen in het kader van COVID-19. Op dit moment is er, mede door vroegtijdig ingezette acties, nog geen sprake van overbelasting. Uiteraard bijven wij in gesprek met de reclassering en DJI over de ontwikkelingen.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van de huidige omstandigheden zijn voor tbs-gestelden? Klopt het dat verloven zijn ingetrokken, waardoor het re-integratieproces stilligt en bijvoorbeeld patiënten die overdag buiten de kliniek mogen werken hun baan dreigen te verliezen? Bent u bereid om per geval te onderzoeken of en zo ja, hoe het re-integratietraject kan worden vormgegeven of ziet u problemen rond het toezicht op de uitvoering van tbs?
Om verspreiding van het coronavirus binnen inrichtingen te voorkomen heeft DJI enkele verstrekkende maatregelen getroffen, waaronder een aantal ondertussen al versoepeld zijn. Waar de verloven van tbs-gestelden die zich in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of Forensisch Psychiatrische kliniek (FPK) bevinden eerder waren ingetrokken, mogen zij nu éénmaal per week maximaal twee uur met begeleid verlof, indien dit onderdeel is van hun behandelplan en dit in het belang is van hun re-integratie. Voor onbegeleid verlof in Forensisch Psychiatrische Afdelingen (FPA) geldt een zorgvuldig en terughoudend verlofbeleid (bijvoorbeeld indien de noodzaak van het verlof is gelegen in het naderende einde van de titel). De impact van deze maatregel op tbs-gestelden is groot. Dat kan enerzijds aanleiding geven tot spanning en onrust maar aan de andere kant zien wij ook begrip. Immers, de maatregelen worden voor eigen veiligheid en gezondheid van zowel personeel als justitiabelen genomen. Het feit dat men niet of minder vaak met verlof kan, betekent overigens niet dat in het geheel niet gewerkt wordt aan re-integratie. De behandeling binnen de kliniek gaat dan ook gewoon door. Overigens geldt de opschorting van verlof niet voor tbs-gestelden die in de fase van transmuraal verlof en proefverlof zitten en die reeds buiten een kliniek verblijven. Bij verblijf buiten een kliniek, bijvoorbeeld in een eigen woning of een instelling voor beschermd wonen gelden geen restricties buiten de algemeen geldende corona-maatregelen in de samenleving. Zij kunnen dus ook gewoon naar hun werk/dagbesteding voor zover dit doorloopt gelet op de huidige omstandigheden. Ook lopen verlof aanvragen voor transmuraal verlof, in het belang van re-integratie, door in deze periode. De maatregelen omtrent verlof zullen de komende maanden stapsgewijs worden verruimd. Het nemen van een volgende stap in de verruiming van maatregelen kan alleen wanneer eerdere verruiming geen nadelige effecten heeft gehad en er geen contra-indicaties zijn op basis van de landelijke ontwikkelingen. DJI monitort daarom op het effect van de verruiming van deze maatregelen. Om een verdere verruiming vlot te laten verlopen zijn de inrichtingen gevraagd zich hierop alvast voor te bereiden. Het streven is om met ingang van augustus het verlof te hervatten conform de verlofmachtiging en stappenplan.
Welke structurele plannen neemt u zich voor om de rechtspleging na deze crisis te versterken?
Waar het de werkvoorraden betreft die zijn ontstaan als gevolg van het coronavirus ontvangt uw Kamer, zoals bericht in het antwoord op vraag 5, nog deze maand een brief over een samenhangende aanpak van de achterstanden in de strafrechtketen.
Voordat sprake was van het coronavirus heeft het kabinet structureel in de rechtspraak geïnvesteerd zodat de rechtspraak stappen kan zetten om de organisatie en de kwaliteit van het werk structureel te verbeteren. De rechterscapaciteit is momenteel nog niet op de gewenste sterkte. De afgelopen jaren zijn er ruim 200 nieuwe rechters geworven; veel rechters zijn in opleiding en kunnen nog niet volledig worden ingezet. De meeste gerechten verwachten de komende jaren door vacaturevervulling op sterkte te zijn. Met het programma Tijdige rechtspraak beoogt de rechtspraak de werkvoorraad in een periode van 3 jaar substantieel en duurzaam te verlagen en de voorspelbaarheid richting de rechtzoekenden te vergroten.
Momenteel wordt een doorlichting van de strafrechtketen uitgevoerd die inzichten moet opleveren om de samenwerking in de strafrechtketen verder te kunnen versterken. Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan de uitvoering van twee moties van Eerste (motie Rosenmöller c.s., 35 300 C) en Tweede Kamer (motie Van Dam c.s., Kamerstuk 35 300 VI, nr. 51). Deze moties hebben betrekking op respectievelijk het onderzoeken van mogelijkheden voor het borgen van continuïteit in de bekostiging en duurzame versterking van de rechtsstaat en op versterking en borging van het functioneren van de strafrechtsketen. Uw Kamer zal voor het zomerreces worden geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot deze moties.
Voorts zijn door het Bestuurlijk Ketenberaad onder meer ketenbrede normen voor de aanpak van doorlooptijden bij 7 zaakstromen vastgesteld. Wij gaan ervan uit dat de aanpak van het BKB op termijn leidt tot kortere doorlooptijden. In onze brieven van 13 maart 2019 en 3 juli 2019 is uw Kamer tevens geïnformeerd over de maatregelen die de rechtspraak en het OM hebben getroffen met betrekking tot de zittingscapaciteit. Zo wordt gezorgd voor een centraal inzicht in het aanbod van strafzaken door de parketten en de beschikbare capaciteit bij de gerechten zodat in een situatie van tijdelijke onder- en overcapaciteit effectiever kan worden ingezet op onderlinge bijstand van rechters en/of juridisch medewerkers. Ook hebben OM en rechtspraak een zogenaamde «rookmeldersgroep» opgericht die met gezag signaleert waar zich problemen (kunnen gaan) voordoen en adviezen kan geven aan OM en gerechten voor deze onderlinge bijstand. Dit neemt niet weg dat planning van strafzaken een complex proces is dat om dagelijkse afstemming tussen rechtspraak, OM en advocatuur vraagt. Tot slot is bij uw Kamer een wetsvoorstel aanhangig dat voorziet in meer mogelijkheden voor het verlenen van onderlinge bijstand tussen de gerechten.
Het is belangrijk om te leren van de ervaringen die op dit moment worden opgedaan met de maatregelen die zijn opgenomen in de Tijdelijke wet COVID-19 JenV.Afhankelijk van deze ervaringen kan worden bezien of bepaalde maatregelen, met name wanneer deze zich toespitsen op het gebruik van moderne communicatietechnieken, zich wellicht lenen voor permanente toepassing. In voorkomend geval zal daartoe uiteraard een regulier wetgevingsproces worden bewandeld. Op een later moment zullen wij samen met de rechtspraak en andere partijen in de keten de verschillende werkwijzen evalueren.
Stikstofuitstoot |
|
Matthijs Sienot (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Rekentruc voor houtstook brengt meer stikstof in de lucht» en «Nieuwe vergunningen voor biomassacentrales zorgen voor méér stikstofuitstoot»?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat twee energiecentrales recentelijk van provincies een vergunning hebben verkregen om biomassa te verstoken, waarbij ze veel meer stikstof uitstoten dan toen ze nog voornamelijk op kolen en gas draaiden?
Vooropgesteld moet worden dat de provincies de bevoegde instanties zijn voor deze vergunningen. Ik treed in beginsel niet in hun beoordeling en in de details van de vergunningverlening.
De energiecentrales in Diemen en Geertruidenberg hebben beide het voornemen om energie op te gaan wekken uit biomassa. De omschakeling levert een nieuwe situatie op waarbij wijziging van hun bestaande vergunning nodig is. In het geval van Geertruidenberg is de wijziging bedoeld om over te schakelen van kolen op biomassa en in Diemen om een biomassacentrale op te richten naast de bestaande gascentrales. De ruimte voor de stikstofuitstoot van de biomassacentrales is ontstaan door andere vergunde uitstoot te schrappen uit de vergunning, het zogenoemde intern salderen. In de nieuwe vergunningen is niet alleen uitstoot verschoven tussen de verschillende energiecentrales binnen een vergunning, de totale vergunde uitstoot in de vergunning is ook beduidend lager vastgesteld. Dat komt doordat uit de provinciale beleidsregels volgt dat bij intern salderen alle ruimte verdwijnt die niet gebruik wordt bij maximale productie.
Daarnaast is de vergunde stikstofuitstoot nog verder beperkt tot de laagst mogelijke uitstoot in de nieuwe situatie. Ook draaien de huidige centrales niet altijd op vol vermogen: de vraag naar energie is immers niet altijd gelijk en in sommige jaren is groot onderhoud gepland. Bij de vergunde ruimte wordt uitgegaan van een maximale productie, waardoor de nieuw vergunde stikstofuitstoot hoger is dan de gemiddelde jaarlijkse uitstoot.
De provincie Noord-Holland geeft daarnaast aan dat 90% van de vergunde stikstofruimte bij de centrale te Diemen bedoeld is voor de bestaande gascentrales op het terrein. Deze centrales kunnen zo in geval van een landelijk stroomtekort worden ingezet.
Hoe is het mogelijk dat de provincies dit hebben toegestaan op basis van hoeveelheden stikstof uit oude papieren vergunningen, die niet overeenkomen met de werkelijke uitstoot?
Ik heb van de provincies Noord-Brabant en Noord-Holland begrepen dat de betrokken vergunningen zijn verleend met behulp van intern salderen, conform de landelijk afgesproken beleidsregel inzake intern salderen. Verder geldt at de gevraagde productie (en daarmee ook de uitstoot) in de tijd varieert, zoals nader is toegelicht bij de beantwoording op vraag 2. De uitstoot blijft altijd binnen de vergunde ruimte.
Hoe beoordeelt u de afspraken die eind vorig jaar zijn gemaakt met de provincies aangaande dat een bedrijf meer stikstof mag gaan uitstoten wanneer oude vergunningen daar op papier nog ruimte voor laten? Hoe staat dit in verhouding tot Europese regelgeving?
Vergunninghouders mogen gebruik maken van de volledige ruimte die een vergunning biedt. In de Kamerbrief van 4 oktober 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 167) is de beleidslijn van Rijk en provincies kenbaar gemaakt over intern en extern salderen. Bij intern salderen is de keuze gemaakt dat niet de gehele vergunde ruimte gebruikt mag worden, maar enkel de feitelijk gerealiseerde en vergunde capaciteit (bijvoorbeeld de reeds bestaande stalcapaciteit).Bij extern salderen is de ruimte vervolgens verder beperkt tot 70% van gerealiseerde capaciteit.
Door slechts salderen toe te staan met de feitelijk gerealiseerde capaciteit, wordt voorkomen dat het alsnog realiseren van deze capaciteit leidt tot een stijging van stikstofdepositie. Een verdergaande inperking van de vergunning dan tot de feitelijk gerealiseerde capaciteit zou in strijd zijn met het Europees beschermde eigendomsrecht.
Bent u bereid om met provincies in gesprek te gaan opdat soortgelijke situaties in de toekomst worden voorkomen?
De twee energiecentrales die een nieuwe vergunning voor biomassa hebben ontvangen, waren beide in al in het bezit van de benodigde vergunning voor stikstofuitstoot en die stond in rechte vast. Ik hecht er aan dat burgers en bedrijven uit kunnen gaan van vergunningen die in rechte vaststaan. De provincies hebben in de nieuwe vergunning de maximale uitstoot beduidend lager vastgesteld dan in de oude vergunningen toegelaten was. Dit is geheel in lijn met het zo ver mogelijk reduceren van de stikstofuitstoot als mogelijk is. Bovendien zie ik geen mogelijkheid om een strenger beleid te hanteren of in rechte vaststaande vergunningen verder in te perken. Zie ook het antwoord op vraag 4. Dat neemt niet weg dat het kabinet de ambitie heeft om de stikstofproblematiek op te lossen. Daartoe heb ik uw Kamer op 24 april jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 82) geïnformeerd over de aanpak van het kabinet hieromtrent.
Deelt u de mening dat de verhoogde stikstofuitstoot van de biomassacentrales niet te rijmen is met de inzet van het kabinet om de stikstofuitstoot in het hele land, als gevolg van een rechterlijke uitspraak, te reduceren?
In de uitspraak over het PAS oordeelt de Raad van State dat verslechtering van de natuur moet worden voorkomen en afdoende maatregelen beschikbaar moeten zijn om de instandhoudingsdoelstellingen te halen, voordat maatregelen kunnen worden ingezet om de effecten van nieuwe stikstofdepositie te mitigeren.
Het kabinet heeft de ambitie om de natuur te verbeteren. In reactie op de PAS-uitspraak heeft de structurele aanpak vormgegeven, zoals het kabinet die in de brief van 24 april jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 82) heeft gepresenteerd. Deze structurele aanpak omvat een omvangrijke set (bron)maatregelen waardoor de stikstofdepositie in 50% van de hectares Natura 2000-gebied in 2030 onder de KDW (Kritische Depositiewaarde) terecht zal komen. Daarmee wordt de stikstofdepositie in alle natuur verminderd. Via deze wijze zorgt het kabinet voor een drastische vermindering van de feitelijke depositie.
Dat staat echter los van feit dat ik de mogelijkheden om intern te salderen niet verder kan beperken (zie het antwoord op vraag 4). Daarnaast wijs ik er op dat er pas aanleiding is om een in rechte vaststaande vergunning voor een project in te nemen als vast staat dat de inname nodig zou zijn om verslechtering van de kwaliteit van habitats te voorkomen en er geen andere passende maatregelen kunnen worden getroffen om deze verslechtering te voorkomen. Dat wil zeggen dat de intrekking noodzakelijk moet zijn ter voorkoming van significante gevolgen in de zin van het derde lid van artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Deze situatie is niet aan de orde.
Herkent u dat deze biomassacentrales 1.300 ton per jaar aan extra stikstofuitstoot betekenen, wat een derde is van de gereduceerde stikstofuitstoot door de maatregel om langzamer te rijden op snelwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De verleende vergunningen leveren geen extra stikstofuitstoot op ten opzichte van de vergunde situatie of de feitelijk gerealiseerde capaciteit. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 4.
Bent u bereid om de oude regel «bedrijfseigendom» aan te passen, zodat de provincie kan optreden en de natuur kan beschermen? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 en 6.
Bent u bereid om te onderzoeken of soortgelijke situaties ook in andere provincies zijn ontstaan?
Voor het verlenen van vergunningen voor deze gevallen zijn provincies de bevoegde instanties. Provincies handelen binnen de vastgestelde kaders van de Wet natuurbescherming. Ik zie geen aanleiding om een nader onderzoek te starten waar de kaders op de gebruikelijke en rechtmatige wijze zijn toegepast.
100 miljoen euro subsidie voor de versnelde verduurzaming van huurwoningen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Ministerie trekt 100 miljoen uit voor versnellen duurzame renovatie huurwoningen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uittrekken van subsidie voor de versnelde verduurzaming van huurwoningen – zeker in tijden van corona- en wooncrisis – een totaal verkeerde prioriteitstelling is? Deelt u de mening dat de huidige crises niet aangegrepen mogen worden voor het doordrukken van peperdure duurzaamheids- en klimaatmaatregelen?
Die mening deel ik niet. De subsidieregeling van de Renovatieversneller was al gepland te verschijnen begin 2020 en loopt door tot en met 2023. Deze regeling maakt onderdeel uit van de uitvoering van het Klimaatakkoord en heeft als doel om te leiden tot reductie van de kosten van de verduurzaming van bestaande woningen.
Wat bedoelt u met uw uitspraak dat er met deze subsidie «doorgewerkt kan worden» en «dat we het ons niet kunnen permitteren dat de bouw vertraagt»? Deelt u de conclusie dat deze subsidie aantoont dat het «klimaatneutraal» maken van woningen allesbehalve rendabel is en de bouw juist belemmert?
De crisis heeft tot gevolg dat de vraag naar nieuwbouw, renovatie en verduurzaming in de woning- en utiliteitsbouw afneemt. Deze vraaguitval brengt de realisatie van de woningbouwopgaven en klimaatdoelen in gevaar. Dit kunnen wij ons niet permitteren. De Renovatieversneller is in mijn ogen een welkome stimulans voor zowel behoud van werkgelegenheid als noodzakelijke productiecapaciteit in de bouwsector.
Deelt u de conclusie dat het huidige tekort van meer dan 300.000 woningen het gevolg is van jarenlang overheidsbeleid? Deelt u de mening dat de bouw er pas echt bij gebaat is als u afziet van de door u bejubelde duurzaamheidseisen, zoals aardgasvrij bouwen, die vertragend en prijsopdrijvend werken?
Het huidige woningtekort is niet terug te leiden naar één specifieke factor. Het woningtekort wordt veroorzaakt door een verschil tussen de woningvraag en het woningaanbod. Beide worden beïnvloed door marktomstandigheden, demografische ontwikkelingen en overheidsbeleid van de verschillende overheden. De maatregelen om aardgasvrij te bouwen hebben geen zichtbare dip veroorzaakt in de aangevraagde woningbouwvergunningen. Daarnaast is het stellen van duurzaamheidseisen aan nieuwbouwwoningen veel efficiënter dan op een later moment bestaande woningen verduurzamen.
Wat bedoelt u met uw uitspraak dat door deze subsidie «de kosten per woning omlaag gaan»? Hoeveel gaan de kosten per woning omlaag en voor wie zijn die kosten? Welke gevolgen heeft dit voor de maandelijkse woonlasten van de huurders? Hoe gaat u voorkomen dat, als gevolg van renovatie, de huurprijzen niet juist omhoog gaan?
De gedachte achter de Renovatieversneller is dat door schaalvergroting, standaardisatie, ketensamenwerking en industrialisatie de investeringskosten voor verhuurders lager worden. Het streven in het klimaatakkoord is een kostenreductie van 20–40% te bereiken. Investeringen in energiebesparing en duurzame installaties in huurwoningen leiden over het algemeen tot een lagere energierekening voor de huurder. Verhuurders en huurders hebben in het sociaal huurakkoord afgesproken dat de huren niet meer zullen stijgen dan de besparing op de energierekening. Hierdoor wordt voorkomen dat als gevolg van verduurzaming de woonlasten omhoog gaan.
Deelt u de mening dat huurders pas echt gebaat zijn bij lagere woonlasten? Bent u ertoe bereid de huurverhoging per 1 juli 2020 te schrappen en ervoor te zorgen dat de huurprijzen omlaag gaan?
Ik ben van mening dat huurders gebaat zijn bij betaalbare woonlasten. Een verlaging van de energierekening door verduurzaming kan daarbij helpen. Ik heb uw Kamer op 20 mei 2020 geïnformeerd op welke wijze ik uitvoering geef aan de motie Kox c.s. van de Eerste Kamer over een tijdelijke huurstop (Kamerstuk 35 431, D).2
Mogelijke bezuinigingen |
|
Mahir Alkaya (SP), Lilian Marijnissen (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat u niet uitsluit dat u al in 2021 bezuinigingen op de overheidsuitgaven doorvoert, zoals de Minister van Financiën aangaf tijdens zijn wekelijkse gesprek bij RTL Z?1
We kunnen in deze tijden met grote onzekerheid, per definitie niets uitsluiten aan maatregelen. Echter, in het interview heb ik ook aangegeven het echt onverstandig te vinden om in deze fase van de crisis te bezuinigen.
Het kabinet is voortdurend bezig met het inschatten wat de effecten van deze crisis zijn op de economie en de overheidsfinanciën. We proberen als overheid daarbij zoveel mogelijk de klappen op te vangen door veel geld uit te geven om banen en bedrijven overeind te houden en de economische schade te beperken. Bij het langer voortduren van de crisis wordt het belangrijk om te kijken hoe we de welvaart het beste kunnen blijven ondersteunen zonder een hypotheek te leggen op de toekomst. Het is belangrijk om de overheidsfinanciën op orde te houden, maar te hard op de rem trappen op het verkeerde moment kan herstel in de weg staan. Het voorkomen van economische schade is voor het kabinet nu de belangrijkste prioriteit en het kabinet is om die reden terughoudend met bezuinigingen in deze fase van de crisis. Het is nog te vroeg om te kunnen beoordelen hoe groot het effect op de overheidsfinanciën zal zijn, en wat nodig is om te komen tot gezonde overheidsfinanciën op langere termijn.
Kunt u aangeven welk deel van de extra uitgaven en gemiste inkomsten door de coronacrisis u door middel van bezuinigingen wilt opvangen?
Zoals genoemd in antwoord 1 zijn bezuinigingen op dit moment niet aan de orde. We zitten nu midden in de crisis. Er is nu nog te veel onzekerheid om te kunnen zeggen hoe de economie en de overheidsfinanciën er na de crisis voor zullen staan, om die reden kan ik deze vraag op dit moment niet beantwoorden.
Tot welke hoogte mag de staatsschuld wat u betreft stijgen zonder dat u overgaat tot bezuinigingen?
Het kabinet stelt vooraf geen maximum aan de hoogte van de staatsschuld, maar kijkt wel naar ons vermogen om deze schuld in de toekomst terug te betalen en de kosten die worden doorgeschoven naar volgende generaties, de schuldhoudbaarheid. De prioriteit van het kabinet is om met deze noodmaatregelen te zorgen dat mensen en de economie als geheel zo min mogelijk geraakt worden, daarbij in het oog houdend de gezondheid van de economie en de overheidsfinanciën op de korte en lange termijn.
Is bezuinigen op de overheidsuitgaven volgens u de geëigende weg om de staatsschuld als percentage van het bruto binnenlands product (bbp) naar beneden te krijgen? Zo ja, waarom?
Er zijn verschillende wegen om de staatsschuld als percentage van het bruto binnenlands product naar beneden te krijgen. De ontwikkeling van de schuldquote hangt af van de economische groei en de rentestand. Als de automatische stabilisatoren hun werk kunnen doen gaat het verminderen van de schuld deels vanzelf als de economie weer aantrekt. Als de economie groeit, daalt de uitstaande schuld als percentage van het bbp (het noemer-effect). Ook het EMU-saldo verbetert in goede economische omstandigheden vanwege meer belastinginkomsten en lagere uitgaven, o.a. doordat er meer werkgelegenheid is en er minder beroep wordt gedaan op het sociale zekerheidsstelsel. Het kabinet houdt rekening met deze effecten en baseert zich daarvoor op de doorrekeningen van het CPB.
Het kabinet heeft met name direct invloed op de staatsschuld als percentage van het bruto binnenlands product via het EMU-saldo, en kan dit verbeteren door de uitgaven te verlagen of de lasten te verhogen. Om tot goede keuzes hierin te komen, is belangrijk om per maatregel de economische doorwerking en het effect op welvaart zo goed mogelijk in kaart te brengen en af te wegen. Op deze manier kan indien nodig een goed overwogen pakket tot stand worden gebracht.
De inzet van het kabinet is dan ook om in deze fase zoveel mogelijk de schade aan de economie te beperken. De schatkist is een middel dat we nu inzetten om op termijn weer tot een florerende economie te komen, en geen doel op zich. Op termijn zullen we echter de buffers weer geleidelijk op moeten bouwen, zodat we dit middel ook in de toekomst weer kunnen inzetten.
Kunt u aangeven waarop u denkt te bezuinigen, nu de publieke sector nog lang niet is hersteld van de kaalslag van 15,8 miljard euro die sinds de financiële crisis en de grote recessie is aangebracht en de koopkracht van veel mensen nog niet is hersteld?2
Zoals eerder aangegeven zijn bezuinigingen op dit moment niet aan de orde. Tegelijkertijd blijft het belangrijk om te kijken hoe de situatie zich ontwikkelt en kunnen we niks uitsluiten. Het kabinet heeft de afgelopen regeerperiode veel geïnvesteerd, in het regeerakkoord is afgesproken meer dan 7,8 miljard euro te investeren in onder meer veiligheid, openbaar bestuur, zorg en onderwijs. Ook dit jaar heeft het kabinet nog extra investeringen gedaan in de zorg, onderwijs en rechtspraak, zoals gepresenteerd in de Miljoenennota 2020. De investeringen worden uitgevoerd zoals gepland, en zullen niet gewijzigd worden naar aanleiding van de coronacrisis. Over dit jaar – afgezien van alle noodmaatregelen – nemen de collectieve uitgaven toe van 289,4 miljard naar 302,1 miljard euro, ten opzichte van 2019. Deze uitgaven zorgen ervoor dat we in Nederland goede zorg, goed onderwijs, en een robuuste sociale zekerheid hebben. Bovendien kennen we een veilige omgeving en een hoogwaardige infrastructuur. Zo zorgen we ervoor dat we – ook tijdens deze uitzonderlijke crisis – ons welvaartsniveau en koopkracht voor huishoudens zo veel mogelijk op peil houden. We zullen daarbij ook oog moeten houden dat we dat in de toekomst kunnen blijven doen, met een gezonde economie en gezonde overheidsfinanciën.
Deelt u de mening dat de publieke sector, gezien de tekorten bij de politie, de verminderde toegang tot het recht en de werkdruk in het onderwijs en de zorg, niet opnieuw met bezuinigingen mag worden geconfronteerd?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat, gezien de financiële malaise waarin veel huishoudens zich nu al bevinden, er niet mag worden bezuinigd op sociale regelingen en de koopkracht van huishoudens met normale, bescheiden inkomens?
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 1 zijn bezuinigingen op dit moment niet aan de orde. Via de verschillende noodmaatregelen proberen we zoveel mogelijk de pijn te verzachten die zoveel huishoudens treft gedurende deze ongekende crisis. Het kabinet heeft daartoe omvangrijke steunmaateregelen opgezet die gericht zijn op het behoud van banen en inkomensondersteuning. De Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) en de Tijdelijke Overbrugginsregeling Zelfstandig Ondernemen (TOZO), met reserveringen van respectievelijk 10 miljard en 3,8 miljard euro zijn hier onderdeel van.
Wanneer u het hebt over bezuinigingen, hebt u het dan ook over mogelijke lastenverzwaringen? Zo ja, over welke?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de staatsschuld nu voornamelijk oploopt door hulp aan het bedrijfsleven, en dat de rekening dan ook vooral door het bedrijfsleven betaald moet worden? Zo nee, waarom niet?
Het pakket aan maatregelen om huishoudens en bedrijven te ondersteunen is substantieel. De grootste maatregelen aan de uitgavenkant, de NOW en TOZO, maar ook bijvoorbeeld de compensatie eigen bijdrage kinderopvang (175 miljoen euro), zijn bedoeld om juist een stabiel inkomen te bieden aan huishoudens, zodat zij deze moeilijke tijden door kunnen komen. Met een aantal gerichte voorwaarden aan deze noodhulp – zoals een significant omzetverlies van het bedrijf en het aanhouden van werknemers – zorgt het kabinet ervoor dat het loon van de werknemers doorbetaald kan worden. Ik zie hier een gedeeld belang tussen burgers en bedrijven. Als veel bedrijven omvallen, of in nood komen, zullen veel mensen hun werk en daarmee hun inkomen verliezen.
In hoeverre bent u voornemens om de factor kapitaal, zoals vermogen, winsten en dividenden, te laten bijdragen aan het op orde krijgen van de staatsfinanciën, als dit al nodig is?
Zoals aangegeven bij eerdere antwoorden, zijn bezuinigingen op dit moment niet aan de orde. Zodoende is het lastig om op dit moment concrete uitspraken te doen over het type maatregelen. Voor een volledige afweging zal naar de gehele begroting moeten worden gekeken, en dus zowel naar de bijdrage van de factor arbeid als de factor kapitaal.
Veilig werken in tijden van corona |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Paul Smeulders (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hoeveel werknemers werken onder onveilige omstandigheden vanwege het coronavirus? Deelt u de schatting van het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) dat het om meer dan een miljoen werknemers zou gaan? Welke vormen van onveilig werken komen het meest voor? Hoeveel signalen krijgt de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) hierover binnen?
Iedere werknemer moet – ook in tijden van het coronavirus – in gezonde en veilige arbeidsomstandigheden kunnen werken. Of het nou om werknemers gaat die gericht werken met het coronavirus in bijvoorbeeld laboratoria, werknemers die door hun werkzaamheden een risico lopen op besmetting met het coronavirus zoals in de zorg, of werknemers die als gevolg van normaal maatschappelijk verkeer risico lopen besmet te raken zoals in de supermarkten of tijdens hun werk in distributiecentra, kantoren, bouw, landbouw, transport en metaalindustrie.
Veel werknemers hebben op hun werk te maken met het risico van een besmetting met het coronavirus. De werkgever heeft de plicht om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving in overeenstemming met de noodverordeningen van de overheid en de adviezen en richtlijnen van het RIVM. Indien in onveilige omstandigheden moet worden gewerkt, kan de werknemer, ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of vakbond een melding doen bij de Inspectie SZW. De Inspectie SZW bekijkt per geval wat met de melding kan worden gedaan.
Ik kan geen uitspraken doen over het aantal werknemers dat werkt onder onveilige arbeidsomstandigheden. Wel kan ik melden dat tot en met 29 mei jl. 1.586 corona gerelateerde meldingen bij de Inspectie SZW zijn gedaan.
Is er al effect te zien van de campagne die hierover is gelanceerd? Is er bij deze campagne bijzondere aandacht voor arbeidsmigranten? Bent u bereid om hen nog actiever te informeren over hun rechten?
Inspectie SZW heeft in dit verband tot nu toe twee social mediacampagnes gestart. Hiermee worden verschillende doelgroepen gewezen op het feit dat zij klachten/signalen kunnen melden, wanneer zij zich zorgen maken over de veiligheid van hun werkplek of de omstandigheden waarin ze moeten werken gerelateerd aan het coronavirus. Om het melden makkelijk te maken, geleiden de campagne-uitingen direct door naar de juiste webpagina waarop ook het meldformulier te vinden is. De campagneplatforms zijn Linkedin, Facebook, Instagram, Stories, Twitter en Google.
De eerste campagne startte op 14 april en werd via Linkedin gericht op 910.000 personen, werkzaam in diverse bedrijfstakken waaronder de (geestelijke) gezondheidszorg, transport, openbare veiligheid, pakket- en goederenbezorging. Hiermee zijn ruim 322.000 personen bereikt waarvan er ruim 4000 doorklikten naar het formulier. Een doorklikpercentage van 1,12% is redelijk hoog voor een overheidscampagne. In 2019 lag dit gemiddeld voor (overheids)campagnes rond de 0,55.
De tweede campagne startte op 28 april en is primair op arbeidsmigranten gericht, in de Engelse en Duitse taal. De doelgroep omvat 24.000 personen in een breed scala aan sectoren, waaronder de land- en tuinbouw (inclusief seizoensarbeid), recreatie, horeca en uitzendbranche. De campagne is tevens gericht op de vakbeweging en op (veelal besloten) linkedin-groepen van sociale netwerken voor migranten, zoals migrantenouderenorganisaties en kenniscentra. Hiermee werden tot nu toe 82.000 personen bereikt, waarvan er 860 (1,05%) doorklikten naar de website met meldformulier. Dat betekent dat de uiting relevant is voor de doelgroep.
Verder is een aanzienlijke stijging te zien in het aantal vragen dat wordt gesteld via de social mediakanalen. De Engelse pagina op de website is 1.700 keer bezocht, het meldformulier is 712 keer opgevraagd en 10 keer ingediend. Bezoek van de webpagina’s en webformulieren worden dagelijks gemonitord en waar nodig bijgesteld om de doelgroep zo goed mogelijk te bereiken.
Hoe wordt er op dit moment door de Inspectie SZW gehandhaafd op onveilige werksituaties, ook in relatie tot het coronavirus? Klopt het dat er nauwelijks nog inspecties op locatie plaatsvinden? Wat zijn de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen? Is het mogelijk inspecteurs op een veilige manier toch te laten inspecteren op locatie? Zo ja, wat is daar voor nodig? Zo nee, waarom niet?
Na de aankondiging van de kabinetsmaatregelen op 12 maart 2020 om zoveel mogelijk thuis te werken om zo besmettingsgevaar te verminderen, heeft de Inspectie SZW bepaald dat zij inspecties en recherche onderzoeken op locatie bleef uitvoeren bij spoedeisend ongevalsonderzoek en arbeidsuitbuiting onder voorwaarde dat inspecteurs dit op een veilige en verantwoorde manier konden uitvoeren. In overeenstemming met de kabinetsmaatregelen gold voor overige inspecties en onderzoeken dat die zoveel mogelijk telefonisch werden uitgevoerd of werden uitgesteld tot een later moment, dus nee, tenzij er een dringende reden was om inspectie op locatie wel door te zetten.
Door het opengaan van de samenleving en grotere economische bedrijvigheid hanteert de Inspectie SZW sinds 8 juni 2020 de lijn «ja, mits». De Inspectie SZW voert weer inspecties uit op locatie, mits de regels ter bescherming van de gezondheid en veiligheid van de inspecteurs, die zijn vastgelegd in de RI&E van de Inspectie, in acht kunnen worden genomen. De Inspectie SZW heeft dus haar werkwijze aangepast en zal dat blijven doen naar gelang de omstandigheden en kabinetsbesluiten daartoe aanleiding geven.
Is er voldoende juridische grondslag voor de Inspectie SZW om te handhaven op coronarichtlijnen, zoals de anderhalve meter afstand, zoals die zijn opgenomen in de gemeentelijke noodverordeningen? Hoe wordt er überhaupt gehandhaafd op de gemeentelijke noodverordeningen binnen of op het terrein van bedrijfsorganisaties?
Handhaving van de overheidsmaatregelen met betrekking tot het coronavirus vindt primair plaats door de veiligheidsregio’s. In de noodverordeningen kunnen politie, marechaussee en bijzondere opsporingsambtenaren aangewezen en daarmee bevoegd zijn om te handhaven op de coronarichtlijnen zoals die zijn opgenomen in de gemeentelijke noodverordeningen.
De Inspectie SZW is niet als toezichthouder aangewezen en daarmee niet bevoegd om op de noodverordeningen te handhaven. Wel kan en zal Inspectie SZW handhavend optreden op basis van de Arbeidsomstandighedenwet indien de arbeidsomstandigheden in een bedrijf of instelling daartoe aanleiding geven. Zie in dit verband ook het antwoord op vraag 5.
Biedt de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) voldoende aanknopingspunten om werkgevers aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een veilige werkomgeving in relatie tot de coronavoorschriften? Zijn de coronavoorschriften nu gekoppeld aan het reguliere arbostelsel van risico-inventarisatie en -evaluaties (RI&E's) en arbocatologi en het toezicht en de inspraak daarop? Zo nee, op welke wijze wilt u die koppeling gaan maken? Gaat die koppeling gemaakt worden in de speciale «coronanoodwet» waar nu over gesproken wordt? Is het een optie om dan speciale voorschriften op te nemen in de Arbowet, bijvoorbeeld met een verwijzing naar de Wet Publieke Gezondheid?
Ja, de Arbowet is een kaderwet. De regels met betrekking tot arbeidsomstandigheden zijn nader uitgewerkt in het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling. Basis van het arbobeleid in een bedrijf is de Risico Inventarisatie en evaluatie (RI&E). Onderdeel hiervan is het opstellen van een aanpak om risico’s te voorkomen, vermijden of de gevolgen te beperken.
Het is belangrijk dat bedrijven en instellingen in hun RI&E het coronarisico onderkennen en een plan van aanpak hebben. Bedrijven hebben ook baat bij een Branche RI&E of een op te stellen «Corona-»arbocatalogus voor een sector of branche. Voor arbocatalogi bestaat de mogelijkheid om die te laten toetsen door de Inspectie SZW op basis van de Beleidsregel arbocatalogi 2019.
Tot slot heb ik het voornemen om de Inspectie SZW meer wettelijke mogelijkheden te geven om effectief te kunnen handhaven als werkgevers in ernstige mate geen noodzakelijke maatregelen treffen om besmetting met novel coronavirus (2019-nCOV) te voorkomen of de kans daarop te beperken. De voorbereiding daarvoor loopt. Een mogelijkheid is om dit via de Covid-noodwet te regelen, maar ik bezie ook alternatieve opties.
Hoeveel werkgevers hebben nu al een specifiek coronaprotocol op de werkvloer? In hoeveel sectoren zijn hier afspraken over gemaakt? Worden werknemers hier standaard bij betrokken? Zo ja, op welke wijze is dat geborgd? Zo nee, op welke wijze wilt u dat gaan borgen? Op welke wijze is geborgd dat werknemers, via de ondernemingsraad/medezeggenschapsraad/gemeenschappelijke medezeggenschapsraad, betrokken zijn bij de doorvertaling van een sectorprotocol naar de werkvloer van een specifieke bedrijfsorganisatie?
Bedrijven en organisaties maken concrete plannen voor de anderhalvemetersamenleving op de werkvloer (protocollen). Een protocol gaat over veilig werken binnen een bedrijf of organisatie. Protocollen zijn van en voor sectoren en worden veelal opgesteld door de brancheorganisatie horend bij de sector. Daarbij worden zij in veel gevallen ondersteund door de werkgeverskoepels VNO-NCW en MKB Nederland. Ook de werknemers in de sector moeten worden betrokken, bijvoorbeeld via de vakbond(en).
De overheid geeft geen formele goed- of afkeuring van de protocollen. Een interdepartementale werkgroep kan de brancheorganisatie adviseren. Naast naleving van de RIVM-richtlijnen gaat het hierbij onder andere over zaken als uitvoerbaarheid van genomen maatregelen, handhaafbaarheid en communicatie. Vervolgens is het de sector zelf die het protocol vaststelt. De sector is ook zelf verantwoordelijk voor de naleving van het protocol. Op de site www.mijncoronaprotocol.nl wordt doorverwezen naar een aantal bestaande protocollen. Niet bij alle protocollen die zijn opgesteld, is de overheid betrokken geweest. Momenteel heeft de werkgroep geadviseerd op zo’n 90 protocollen.
Een door sectoren vastgesteld protocol is geen vervanging van de geldende wet- en regelgeving. Dit betekent dat een protocol geen vervanging is van Arbowetgeving; die blijft onverminderd geldig. Sectoren worden aanbevolen om na vaststelling van het protocol de arbo-onderdelen uit het protocol te laten doorwerken in de bestaande arbo-systematiek. Concreet betekent dit de Arbocatalogus op branche- of sectorniveau en de risico- inventarisatie- en evaluatie (RI&E) op bedrijfsniveau. De arbo-onderdelen uit het protocol kunnen als addendum op de Arbocatalogus ter toetsing worden ingediend bij de Inspectie-SZW. I-SZW hanteert hiervoor een versnelde procedure.
Wat is de precieze juridische status van deze coronaprotocollen? Welke rechten kunnen zowel werknemers als werkgevers aan deze protocollen ontlenen? Doen deze protocollen iets af aan de verantwoordelijkheid van werkgevers om te zorgen voor een veilige werkplek voor hun werknemers?
Een coronaprotocol heeft geen juridische status binnen de arboregelgeving en ontslaat niet van de verplichting voor ieder bedrijf of instelling om een Risico-Inventarisatie & -Evaluatie (RI&E) te hebben (zie ook mijn antwoord op vraag 5). Een coronaprotocol doet niets af aan de zorgplicht van de werkgever op grond van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) die bepaalt dat de werkgever de werknemer in staat stelt zijn werk veilig en gezond te doen. De werknemers moeten weten welke maatregelen van toepassing zijn en zich houden aan de regels die opgesteld zijn.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Smeulders c.s. over inzet van toezichthouders, zoals de Inspectie SZW, omtrent de kwetsbare situatie van arbeidsmigranten?1
In algemene zin waar het gaat om de problematiek arbeidsmigranten is het «Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten», waar u op 4 mei jl. een brief over heeft ontvangen2, mede een uitvoering van de motie Smeulders c.s. Het aanjaagteam zal de bescherming van arbeidsmigranten agenderen bij werkgevers, gemeenten en provincies, en partijen op regionaal niveau samenbrengen. Tegelijkertijd zal er gezamenlijk met deze partijen en interdepartementaal worden gezocht naar maatregelen voor de bescherming van arbeidsmigranten op de korte en (middel)lange termijn. Het kan zijn dat dit vraagt om lokale oplossingen, maar ook dat er moet worden gekeken naar landelijk beleid of de inzet van toezichthouders, zoals de Inspectie SZW. Daarnaast verwijs ik naar antwoord 2 over de campagne gericht op arbeidsmigranten.
Voor wat betreft de problematiek in de slachthuizen kan ik u melden dat de Inspectie SZW de komende tijd extra zal inzetten op inspecties bij slachthuizen. De NVWA en de Inspectie SZW werken nauw samen bij de aanpak van de problematiek rondom eerlijk, veilig en gezond werk in slachthuizen. Er zijn o.a. gezamenlijk afgestemde inspecties tussen de NVWA en de Inspectie SZW. Ook wordt samengewerkt met de veiligheidsregio’s en de GGD-en.
Onderzoek waaruit blijkt dat verhoging van het minimumloon weinig banen kost |
|
Lilian Marijnissen , Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Minimumloon kan met 10 procent omhoog zonder dat het veel banen kost»?1
Met interesse heb ik uitgezien naar deze update van de minimumloonparagraaf in Kansrijk Arbeidsmarktbeleid. Er is hierin veel aandacht voor internationaal onderzoek naar de werkgelegenheidseffecten van wijzigingen in het minimumloon. Wat een verhoging voor Nederland betekent, is door de unieke structuur van onze arbeidsmarkt en sociale zekerheidsstelsel (onder meer door de koppeling van de sociale zekerheidsuitkeringen aan het minimumloon), een interessante vraag.
Het CPB geeft aan dat het verlies van werkgelegenheid bij een verhoging van het minimumloon naar verwachting kleiner is dan eerder werd gedacht. Wel wordt het effect onevenredig groter naarmate de verhoging groter is. Deze studie draagt daarmee bij aan onze kennis over het minimumloon als arbeidsmarktinstrument en kan het debat hierover nu en in de toekomst ondersteunen.
Deze studie brengt de directe effecten van een WML-verhoging goed in beeld. Er is echter ook sprake van indirecte effecten die in deze publicatie niet zijn meegenomen, zoals het effect van een hoger minimumloon op bestedingen en via consumptie op de economie en werkgelegenheid. Om deze effecten nader in beeld te brengen en te kunnen kwantificeren, heb ik het CPB gevraagd om aanvullend op deze update, onderzoek doen naar de brede doorwerking van een minimumloonverhoging. Ook heb ik het CPB gevraagd om indien mogelijk een analyse te maken op basis van Nederlandse data. De resultaten van deze studie zie ik eveneens met interesse tegemoet.
Deelt u de mening van het Centraal Planbureau (CPB) dat een verhoging van het minimumloon veel minder banen kost dan gedacht? Zo ja, neemt u met het CPB afscheid van het idee dat het verhogen van het minimumloon «heel schadelijk» is?
De laatste jaren zijn veel nieuwe bijdragen aan de minimumloonliteratuur gepubliceerd. Hierin zijn nieuwe inzichten geboden in de werkgelegenheidseffecten van een verhoging. Uit deze CPB-studie blijkt dat werkgelegenheidseffecten van een verhoging van het minimumloon kleiner zijn dan tot voor kort werd gedacht. De inschatting van het totale effect op de werkgelegenheid is daarom ten opzichte van Kansrijk arbeidsmarktbeleid 2 (uit 2016) naar beneden bijgesteld. Deze bijstelling bestaat uit twee componenten. Ten eerste zijn er nieuwe schattingen gedaan voor het «directe» effect van een verhoging op de werkgelegenheid, zoals uit de buitenlandse studies volgde. Ten tweede is er in Nederland sprake van een unieke koppeling van de sociale zekerheidsuitkeringen aan de hoogte van het (netto)minimumloon, waarvoor het CPB de schatting heeft gecorrigeerd.
In de publicatie geeft het CPB aan dat de bijstelling voornamelijk het gevolg is van de afname van de directe negatieve effecten op de werkgelegenheid. De werkgelegenheidseffecten als gevolg van koppeling aan de sociale uitkeringen zijn vrijwel onveranderd gebleven. Met andere woorden: voornamelijk bij een niet-gekoppelde verhoging is er sprake van een beperkt werkgelegenheidsverlies. Indien de koppeling gehandhaafd blijft, is het verlies aanzienlijker.
Daarnaast hecht ik eraan te vermelden dat een verhoging van het minimumloon erg duur is, als de koppeling aan de sociale zekerheidsuitkeringen gehandhaafd blijft. In deze publicatie geeft het CPB dat een verhoging van het minimumloon met 10% circa 6,3 miljard euro kost. Dit zou uit belastingen betaald moeten worden, waarbij van de dekkingsmaatregelen werkgelegenheidseffecten kunnen uitgaan.
Klopt het dat dit voortschrijdend inzicht wordt verklaard door studies uit het buitenland (Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk, Duitsland), waar verhoging of invoering van het minimumloon nauwelijks effect heeft op de werkgelegenheid?
De opnieuw geschatte effecten in deze studie zijn gebaseerd op recente internationale literatuur, waarvan de bevindingen zijn toegepast op de Nederlandse situatie. Zoals u in de publicatie kunt lezen heeft het CPB hiervoor gebruik gemaakt van studies uit de Verenigde Staten, Duitsland en Hongarije. De resultaten uit de literatuur lopen wel uiteen: zo worden in de genoemde studies zowel negatieve als positieve effecten gevonden van een minimumloonverhoging op de werkgelegenheid, of is er geen sprake van een effect.
Bent u het eens met de constatering dat «Vooral de vrees dat werkgevers personeel massaal ontslaan als zij een hoger minimumloon moeten betalen, lijkt door de praktijk ongegrond»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voor de hand ligt «dat hogere lonen óók zullen stijgen, naarmate de laagste lonen verder toenemen»?
Het CPB geeft aan dat zij verwachten dat een minimumloonsverhoging ook overloop heeft in de inkomens daarboven. Zij benoemen dat dit effect volgens meerdere studies substantieel kan zijn. Omdat ik benieuwd ben of en in welke mate dit ook voor Nederland het geval is, heb ik het CPB verzocht dit in de vervolgstudie te onderzoeken.
Erkent u tevens dat «het voor de hand ligt dat de overheid meer belastinginkomsten binnenkrijgt»?
Als lonen stijgen, stijgen daarmee (ex ante2) ook de belastingafdrachten door werkenden. Aan de andere kant verliest de overheid (ex post3) afdrachten van de groep die door verhoging zijn of haar baan verliest. Wat het daadwerkelijke effect op belastinginkomsten van de overheid is, is een relevante vraag. Dit komt dan ook terug in de vervolgstudie die ik door het CPB laat uitvoeren.
Onderschrijft u dat de conclusies van het CPB veel overeenkomsten vertonen met het onderzoek van SEOR dat november vorig jaar gepubliceerd is door de SP?2
Er zijn diverse overeenkomsten te vinden tussen beide rapporten. Dat is ook niet verwonderlijk, omdat zij zich bijvoorbeeld ten aanzien van de werkgelegenheidseffecten beide baseren op (dezelfde) internationale onderzoeken naar verhogingen van het minimumloon. Er is echter sprake van verschillen in methodologie en bevindingen, waardoor de studies van het CPB en SEOR niet een-op-een vergelijkbaar zijn. Hieronder reageer ik op de naar mijn inschatting meest relevante overeenkomsten en verschillen.
De onderzoekers van het SEOR-rapport geven aan dat een groot aantal studies beperkte effecten op de werkgelegenheid laten zien. Uitkomsten verschillen van negatief, geen effect tot licht positief. Het CPB vindt een vergelijkbaar beeld.
SEOR en het CPB brengen de budgettaire gevolgen op verschillende wijzen in beeld. Zo neemt SEOR in de berekening de extra uitgaven door koppeling van uitkeringen met het minimumloon, de extra personeelsuitgaven van de (semi)overheid en de inverdieneffecten voor de overheid (via loonbelasting en premies) mee. Het CPB gaat in deze publicatie enkel in op de budgettaire gevolgen door de koppeling met de sociale zekerheidsuitkeringen. In de vervolgstudie zal het CPB ook de extra personeelsuitgaven van de (semi)overheid en de inverdieneffecten meenemen. Een vergelijking van budgettaire effecten zoals geschat door het CPB en het SEOR op basis van alle drie de elementen (uitgaven uitkeringen, personeelskosten overheid en inverdieneffecten), is daarom op dit moment nog niet mogelijk.
Bent u bereid om uw aanvankelijke reactie op de initiatiefnota van het lid Jasper van Dijk voor een hoger minimumloon bij te stellen, nu blijkt dat deze gedateerd is?3
Op dit moment zie ik geen aanleiding om de reactie op de initiatiefnota te herzien en het WML te verhogen. Het nieuw geschatte werkgelegenheidseffect is weliswaar kleiner dan eerder gedacht, maar met behoud van de koppeling (conform de beleidsaanpassing in de initiatiefnota van het lid Jasper van Dijk) is het nog altijd substantieel en negatief. Daarbij is er voor de beleidsaanpassing zoals lid Jasper van Dijk deze voorstelt, nog altijd sprake van omvangrijke budgettaire gevolgen, en worden deze nu zelfs hoger geschat6 door het CPB dan in Kansrijk Arbeidsmarktbeleid 2. Daarnaast zouden deze hogere uitgaven aan sociale zekerheid bekostigd moeten worden, waarbij dekking uit een belastingverhoging op zichzelf ook werkgelegenheidseffecten tot gevolg heeft. Het beeld dat veel mensen met een vitaal beroep op of rond het minimumloon verdienen blijkt overigens niet duidelijk uit de cijfers. In de Kansrijk studie is te zien dat de sectoren in Nederland waarin het vaakst het minimumloon betaald wordt, de verhuur (deze sector omvat ook de uitzendkrachten), horeca, cultuur, landbouw en de overige dienstverlening zijn.
Ook verandert de update van het CPB niets aan de conclusie die ik heb getrokken naar aanleiding van de evaluatie van het minimumloon. Ik zie geen aanleiding tot een buitengewone verhoging van het minimumloon gelet op het feit dat dit de laatste 8 jaar is meegegroeid met de contractlonen en er geen onevenwichtige ontwikkeling heeft plaatsgevonden op het vlak van koopkracht, inkomensongelijkheid en in internationaal perspectief.
In de huidige situatie, ook met het oog op de gevolgen van de coronacrisis op de economie en de werkgelegenheid, lijkt het me dat we ons volledig moeten focussen op het beteugelen van de recessie en het behouden van zoveel mogelijk banen. Ik zie deze CPB-studie, net zoals de uitwerking van een alternatief voor het huidige toeslagenstelsel zoals beschreven in het IBO Toeslagen, vooral als voeding voor een debat over de structurele rol en hoogte van het minimumloon, en ter voorbereiding op de verkiezingen in 2021. Hier zijn de Kansrijk-publicaties ook voor bedoeld.
Deelt u de mening dat de tijd is gekomen om het minimumloon substantieel te verhogen, ook omdat veel mensen met een vitaal beroep op of rond het minimumloon verdienen?
Zie antwoord vraag 8.
Zelfmoordpreventie ten tijde van corona |
|
Attje Kuiken (PvdA), Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Kent u de pagina op de website van 113 Zelfmoordpreventie «Naasten: steun in coronatijd»?1
Ja.
Loopt er momenteel een onderzoek naar de impact van de coronacrisis en het aantal suïcides, aangezien er in Nederland in eerdere economische recessies (begin jaren tachtig en na 2007) een stijging was in het aantal suïcides (37 procent)? Zo ja, wanneer kan dit onderzoek worden verwacht en zo nee, bent u bereid dit onderzoek uit te voeren?
Om na te gaan hoe de suïcidecijfers zich de komende tijd ontwikkelen, is een snelle monitoring van het aantal suïcides in Nederland van belang. Hiertoe heeft 113 Zelfmoordpreventie een commissie opgericht met leden uit diverse instellingen (waaronder GGZ NL, NS, ProRail, Forensisch artsen, CBS, IGJ) die suïcidecijfers wekelijks met elkaar deelt en zicht houdt op de ontwikkeling van de cijfers en op de noodzaak van preventieve maatregelen.
Daarnaast lopen momenteel verschillende onderzoeken naar de invloed van de coronacrisis op de geestelijke gezondheidszorg (ggz) en haar cliënten, naast de onderzoekslijnen die breder kijken naar de impact van de coronacrisis op de mentale gezondheid van de algemene Nederlandse bevolking. ZonMw inventariseert in opdracht van VWS de uitkomsten van deze onderzoeken. Binnen deze onderzoeken wordt ook gekeken naar suïcidaliteit, waarbij er aandacht is voor het aantal zorgvragen en meldingen met betrekking tot suïcidaliteit. De Kamer wordt op een later moment geïnformeerd over de opbrengsten van de verschillende onderzoeken die er lopen naar de effecten van corona op de ggz.
Acht u het mogelijk dat in tijden waarin mensen hun sociale contacten moeten beperken, onzeker of bang zijn of vrezen voor hun baan of inkomen, dit tot een toename van psychische klachten of meer zelfmoorden zou kunnen leiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De coronacrisis heeft op iedereen invloed. Het is begrijpelijk als mensen zich somber, gespannen of angstig voelen in deze tijd. Ik heb uw Kamer reeds verschillende keren aangegeven dat wij met elkaar een verantwoordelijkheid dragen om te waken voor het mentale welzijn van iedereen in onze samenleving. Mede daarom heb ik de uitvoering van de motie Segers aangaande preventieve maatregelen om de negatieve gevolgen voor het mentaal welzijn te beperken (Kamerstuk 25 295, nr. 230) met urgentie ter hand genomen. Bij brief van 15 april (Kamerstuk 25 295, nr. 249) jl. heb ik u aangeven op welke manier ik hier invulling aan geef. De coronacrisis of de gevolgen daarvan kunnen zeker van invloed zijn op het aantal mensen met psychische klachten en ook op het aantal mensen met suïcidaal gedrag.2 Het is belangrijk om dit actief te blijven monitoren. Daarom worden er verschillende onderzoeken uitgevoerd, die bij de beantwoording op vraag 2 zijn beschreven.
Bent u bereid om contact met 113 Zelfmoordpreventie op te nemen om te vernemen of er aanwijzingen zijn voor een toename van het aantal zelfmoorden en welke preventieve maatregelen nog genomen zouden kunnen worden? Wilt u ook informeren of 113 Zelfmoordpreventie voldoende mensen en middelen heeft om het belangrijke werk goed voort te kunnen zetten? Zo ja, wilt u de Kamer van de uitkomsten daarvan op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang, zeker in deze tijd, dat mensen met suïcidale gedachten kunnen worden geholpen. De hulpverlening van 113 Zelfmoordpreventie is daarin van grote waarde. De genoemde organisatie neemt daarom vanaf de beginfase ook deel binnen de crisisstructuur die ik heb ingericht met betrekking tot corona&ggz.
Ik hecht eraan hierbij te melden dat naast 113 Zelfmoordpreventie ook andere hulplijnen, zoals de Luisterlijn, de Kindertelefoon, en MIND Korrelatie, hun diensten en openingstijden hebben uitgebreid. Ook zij doen belangrijk werk ten behoeve voor mensen die door de coronacrisis worden getroffen in hun mentale welzijn. Ik heb actief contact met 113 Zelfmoordpreventie over de ontwikkelingen die zij zien, de preventieve activiteiten en de middelen en mensen die daarvoor nodig zijn. Ik vind het belangrijk dat zij voldoende toegerust worden om juist ook in deze en komende jaren, waarin we een toename van mentale problematiek verwachten, hun werk te kunnen doen. Ik zal de Kamer informeren over de uitkomsten van mijn contact met 113 Zelfmoordpreventie in de brief die ik voor het notaoverleg op 8 juni aanstaande naar de Kamer zal sturen. Daarmee samenhangend zal ik in deze brief ook aangeven hoe ik uitvoering ga geven aan de motie Van Brenk en Van der Staaij die de regering verzoekt extra middelen vrij te maken als het noodzakelijk is om de capaciteit van 113 Zelfmoordpreventie te vergroten.3
Kunt u de Kamer voor 1 juni 2020 informeren over het vervolg van de Landelijke agenda suïcidepreventie?
Er wordt momenteel gewerkt aan het opstellen van een nieuwe Landelijke Agenda Suïcidepreventie. Conform de toezeggingen die gedaan zijn tijdens het AO van 17 oktober 2019 zal de Kamer voor de zomer geïnformeerd worden over de stand van zaken van de nieuwe Landelijke Agenda en zal deze nieuwe agenda uiterlijk in oktober 2020 naar de Kamer gestuurd worden.
Wooncoöperaties |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u diverse initiatieven van wooncoöperaties in Nederland? Zo ja, bent u bereid een overzicht te geven van de vorderingen van de verschillende alternatieven?
Ik vind het van belang om eerst te wijzen op de betekenis van de term «wooncoöperatie», deze is gelijk gaan staan aan een verscheidenheid van verschillende initiatieven waarbij coöperatief wonen voorop staat. De term wooncoöperatie wordt gebruikt voor verenigingen, stichtingen, coöperatieve verenigingen maar ook andere rechtsvormen die tot doel hebben het tot stand brengen en/of onderhouden van een coöperatieve woonvorm. Het kan hier gaan om initiatieven van ouderen die in een wooncoöperatie willen gaan wonen en zich hier na verkoop van hun woning inkopen. Maar er zijn ook gemeenten die deze woonvormen ondersteunen om hun jongeren of middeninkomens een kans te geven op een betaalbare woning. Bij deze initiatieven kan sprake zijn van nieuwbouw waarbij de grond al dan niet in bezit is of was van een gemeente. Bij sommige initiatieven is daarentegen sprake van overname van bestaand bezit van een particuliere eigenaar, een gemeente of woningcorporatie. Het staat de initiatieven vrij om zelf keuzes te maken (binnen de grenzen van de wet en hun statuten). In de Woningwet wordt de wooncoöperatie gedefinieerd als een vereniging die zich ten doel stelt om haar leden in staat te stellen zelfstandig haar woningen te beheren en te onderhouden. De Woningwet stelt ook aanvullende regels als een woningcorporatie korting wil geven bij de verkoop van bestaand bezit aan een wooncoöperatie.
Ik ken diverse initiatieven. Een volledig overzicht van alle initiatieven is niet te geven, initiatieven kunnen zich in allerlei vormen en (informele) stadia bevinden en hoeven zich niet bij mij te registreren of hun voortgang te rapporteren. Alleen woningcorporaties die bestaand bezit wensen te verkopen aan wooncoöperaties moeten zich melden bij de Autoriteit woningcorporaties (Aw). Een zeer uitgebreid overzicht is wel te vinden op de website van Cooplink, het kennisnetwerk voor wooncoöperaties. Op dit moment zijn daar 67 wooncoöperaties geregistreerd. Veel initiatieven hebben daarnaast een eigen website waarop hun voortgang wordt bijgehouden.
Erkent u de mogelijkheden die deze wooncoöperaties kunnen hebben bij het aanbieden van betaalbare woningen voor lagere en middeninkomens, zeker omdat zij geen winstoogmerk hebben en statutair is vastgelegd dat woningen niet verkocht kunnen worden?
Ja, wooncoöperaties kunnen een rol spelen bij het aanbieden van betaalbare woningen voor lagere- en middeninkomens. Om deze reden heb ik ook diverse initiatieven ontplooid om de ontwikkeling van wooncoöperaties te stimuleren (zie ook het antwoord op vraag 3), Deze zien met name op wooncoöperaties in de zin van de Woningwet. Zoals reeds aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 bestaan wooncoöperaties overigens in verschillende vormen die niet altijd zonder winstoogmerk zijn of waarvan verkoop van woningen niet is toegestaan. Verkoop van individuele woningen door wooncoöperaties die toepassing hebben gegeven aan de Woningwet 2015, het Besluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting en de Beleidsregel experimentverkoopregels wooncoöperaties is wettelijk alleen mogelijk onder de volgende voorwaarde: als een eventueel toegepaste korting van meer dan 10% is toegepast dient sprake te zijn van terugbetaling van de korting en deling in de waardeontwikkeling aan de woningcorporatie waarvan het bezit destijds is overgenomen. Zo blijft het maatschappelijk kapitaal behouden voor de doelgroep. De standaardstatuten van een wooncoöperatie verbieden overigens niet de verkoop van individuele woningen.
Welke mogelijkheden ziet u om de rol van wooncoöperaties te vergroten in het aanbod van betaalbare woningen? Welke initiatieven heeft zij daartoe ondersteund?
Wooncoöperaties kunnen een rol spelen in het aanbod van betaalbare woningen. In de praktijk blijkt dat de schaal klein is. Het kan dus vooral een aanvulling zijn op andere maatregelen om het aanbod van betaalbare woningen te vergroten, bijvoorbeeld door woningcorporaties. Ik zie dat de rol van gemeenten van groot belang is bij het stimuleren van wooncoöperaties. Hierbij denk ik aan het beschikbaar stellen van locaties en andere ondersteunende maatregelen vanuit gemeentelijke voorzieningen.
Met het oog op de rol die wooncoöperaties kunnen spelen bij betaalbare huisvesting, ben ik een actieprogramma wooncoöperaties gestart waarover ik uw kamer in juli 2018 heb geïnformeerd1. Ik heb vanuit dat actieprogramma verschillende initiatieven genomen:
De laatste twee initiatieven zijn nog in ontwikkeling en zijn breder dan alleen de wooncoöperatie in de zin van de Woningwet. Na de zomer, als het onderzoek naar financiering is afgerond en de eerste ervaringen met de pilots via Platform 31 zijn opgedaan, zal ik uw Kamer informeren over de stand van zaken met betrekking tot wooncoöperaties.
Welke knelpunten ziet u voor wooncoöperaties? Bent u ermee bekend dat wooncoöperaties dikwijls tegen tal van praktische problemen aanlopen, zoals (de voorfinanciering van) plankosten voor de bouw, grondprijzen die onvoldoende aansluiten bij het maatschappelijk doel, de starheid van de Autoriteit Woningcorporaties als er corporaties bij betrokken zijn, etc.?
Ik ben bekend met het feit dat wooncoöperaties tegen tal van praktische vragen aanlopen waaronder financieringsvraagstukken. Omdat ik initiatieven ken die nieuwbouw in de middenhuur wensen te realiseren maar ook initiatieven die een bestaand pand wensen aan te kopen zie ik een verscheidenheid aan financieringsvraagstukken. Financiering is echter ook nauw verbonden met financiële haalbaarheid: zo zullen bij de aankoop van een bestaand pand de huren wel verband moeten houden met de aankoopprijs, anders is financiering bij voorbaat niet haalbaar. Het is aan verkopers van een bestaand pand of grond zelf om (binnen de grenzen van de wet) de prijs te bepalen. Omdat het over een verscheidenheid aan situaties gaat heb ik opdracht gegeven om het financieringsvraagstuk op al deze facetten te onderzoeken. Over de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3, na de zomer informeren.
De Aw heeft de wettelijke taak toe te zien op de naleving van de regels die gesteld zijn in (of krachtens) de Woningwet. De regels met betrekking tot de activiteiten (werkdomein) en financiën van woningcorporaties zijn erop gericht dat het maatschappelijk kapitaal van woningcorporaties ook wordt ingezet waar het voor bedoeld is, voor de volkshuisvesting. Er zijn mij geen gevallen van starheid van de Aw bekend, maar het is mogelijk dat initiatieven dit zo ervaren vanwege de regels die voor woningcorporaties zijn vastgelegd in de Woningwet.
Bent u, gezien de woningnood en de grote problemen voor ook middeninkomens om betaalbare huizen te vinden, om deze belemmeringen met een actieplan stuk voor stuk weg te nemen?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, kunnen wooncoöperaties een aanvulling zijn op andere maatregelen om het aanbod van betaalbare woningen te vergroten. Hierbij ligt ook een belangrijke rol bij de gemeente. Het vorige actieprogramma heeft zich met name gericht op de wooncoöperatie in de Woningwet en het vergroten van de bekendheid daarvan bij huurders, gemeenten en corporaties. Daarnaast heeft het actieprogramma een belangrijke rol gespeeld bij het vullen van een gereedschapskist waardoor de oprichting van een wooncoöperatie eenvoudiger wordt. Bijvoorbeeld door het opstellen van standaardstatuten en handreikingen voor huurders en corporaties. In mijn brief van juli 2018 heb ik aangegeven dat de focus in de nieuwe fase vooral moet liggen op het daadwerkelijk realiseren van initiatieven. De acties die ik hiertoe heb ondernomen zijn genoemd in het antwoord op vraag 3.
Aan de hand van mijn bevindingen naar aanleiding van de pilots (via Platform31) en het onderzoek naar financiering van wooncoöperaties zal ik de Tweede Kamer informeren over de stand van zaken met betrekking tot wooncoöperaties en eventueel te nemen maatregelen.
Bent u bereid een aantal experimenten op te zetten, waarbij initiatiefnemers worden geholpen en bijgestaan om enkele stevige wooncoöperaties op te zetten, waarbij geldt dat deze geen winstoogmerk mogen hebben en de doelstelling hebben om nu en in de toekomst betaalbaar wonen te realiseren?
Ja, daar ben ik ook al mee gestart. Meerdere initiatieven, zowel nieuwbouw als overname van bestaand bezit (al dan niet van een woningcorporatie) worden door mij als pilot, via Platform31, ondersteund.
Bent u bereid daar zowel financieel als bestuurlijk (bijvoorbeeld door met een experimenteerstatus meer ruimte te laten aan gemeenten en de Autoriteit Woningcorporaties) mee te werken, zodat dit naast de vrije sector bouw, de zelfrealisatie, voor woningcorporaties een nieuwe vorm kan worden in Nederland om betaalbaar wonen te realiseren?
Aan de hand van mijn bevindingen naar aanleiding van de pilots (via Platform31) en het onderzoek naar financiering van wooncoöperaties zal ik de Tweede Kamer informeren over de stand van zaken met betrekking tot wooncoöperaties en eventueel te nemen maatregelen. Ik wil hier niet op vooruit lopen. Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 2 geeft de Beleidsregel experimentverkoopregels wooncoöperaties op dit moment al de mogelijkheid om een korting op de verkoopprijs te geven als een wooncoöperatie bestaand bezit koopt van een woningcorporaties.
Bent u bekend met de initiatieven op dit gebied in landen als Zweden, Denemarken, Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk?
Ik ben bekend met sommige initiatieven en welke rol wooncoöperaties spelen in enkele andere Europese landen. Er bestaan grote verschillen tussen landen en initiatieven.
Bent u bereid een extensief overzicht te geven van initiatieven in deze landen? Hoeveel betaalbare woningen zijn daar de afgelopen jaren voor welke doelgroepen gerealiseerd? Wat is het aandeel van coöperatieve woningen in deze landen? Wat is de ontwikkeling van de betaalbaarheid van deze woningen in deze landen ten opzichte van de vrije markt?
Het is niet haalbaar om een extensief overzicht te geven van alle initiatieven. Zelfs alleen voor Nederland, waar wooncoöperaties (nog) niet veelvuldig voorkomen is een dergelijke lijst niet op te stellen, zie ook het antwoord op vraag 1. Door de grote verschillen tussen landen en soorten initiatieven is het bovendien niet mogelijk om vergelijkbaar overzicht te geven. In genoemde landen worden verschillende definities voor doelgroepen gehanteerd zodat niet goed is te bepalen wat onder sociale huur of midden huur valt. Zo is bijvoorbeeld in Zweden de publieke huisvesting toegankelijke voor iedereen, ongeacht inkomen. Wooncoöperaties functioneren in sommige landen als een aanbieder van sociale huisvesting maar ook als aanbieder van middeldure huur of het topsegment. Een vergelijking van wooncoöperaties zou dan puur alleen op de juridische vorm zijn en niet over welke bijdrage zij leveren voor de doelgroepen. In sommige landen (waaronder Zwitserland) is het heel gebruikelijk om vermogen in de wooncoöperatie te brengen, en dat ook weer uitgekeerd te krijgen als verhuisd wordt. Ook hierdoor is vergelijking niet mogelijk omdat dit een vertekenend beeld geeft van de bijdrage voor de doelgroepen, die doorgaans niet voldoende vermogen hebben om in te brengen. Het uitlichten van alleen wooncoöperaties die betrokken zijn bij sociale huisvesting of middenhuur zou daarnaast een vertekend beeld geven omdat dit geen recht doet aan hoe systemen van volkshuisvesting in verschillende landen zijn gegroeid. Zo kent Nederland een zeer grote corporatiesector maar hebben sommige andere landen een zeer beperkte of helemaal geen sector maar wel weer meer wooncoöperaties.
Bent u bekend met het Fonds de Roulement in Zwitserland? Wat is uw oordeel over de Zwitserse aanpak? Bent u bereid daaruit lessen te trekken en goede onderdelen over te nemen voor Nederland?
Ja, daar ben ik mee bekend. Bij de Zwitserse Genossenschaften die worden ondersteund door het Fonds de Roulement ligt de focus niet op woongemeenschappen maar op het gezamenlijk in eigen beheer ontwikkelen en exploiteren van woningen. De financieringsconstructies hierbij vereisen meestal een vermogensinbreng van huurders, participatie van private partijen en goedkope of renteloze leningen (fonds) en subsidies. Bij inzet van het fonds spelen vaak aanvullende voorwaarden die verschillen per regio. Nadeel is dat vaak alleen de initiatiefnemers profiteren van de faciliteiten en voordelen die leiden tot een lage huur, terwijl nieuwe huurders zich vaak duur in moeten kopen met vermogen of hogere woonlasten moeten accepteren. Wel hebben burgers in dit model meer invloed op hun woonomgeving. In het onderzoek naar financiering van wooncoöperaties zal gekeken worden naar alle aspecten van financiering inclusief inzet van een fonds, zoals in Amsterdam. In mijn brief aan de Tweede Kamer zal ik u nader informeren.
Bent u bereid een revolverend fonds op te zetten dat het deelnemers, naast een eigen bijdrage en onder voorwaarde van een deugdelijk plan en doelstelling, mogelijk maakt om de plankosten voor te financieren, aangezien banken dat in de praktijk niet (kunnen) doen?
Zoals hiervoor al aangegeven zal in het onderzoek naar financiering van wooncoöperaties ook gekeken worden naar inzet van een fonds. In mijn brief aan de Tweede Kamer zal ik u nader informeren over de uitkomsten van het onderzoek en eventuele voorstellen.
De berichten ‘Regio wil hulp minister bij ziekenhuissoap’ en ‘Nieuwe aflevering in ziekenhuissoap: vertrouwen opgezegd in Raad van Toezicht’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Regio wil hulp Minister bij ziekenhuissoap» en «Nieuwe aflevering in ziekenhuissoap: vertrouwen opgezegd in Raad van Toezicht»?1 2
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat in een kort tijdsbestek de nog pas recent aangetreden interim-voorzitter van de Raad van Bestuur van Santiz alweer opstapt en de Stichting Medische Staf van het Streekziekenhuis Koningin Beatrix (SKB) het vertrouwen in de Raad van Toezicht van Santiz heeft opgezegd? Wat vindt u daarvan?
Ja. Ik vind het van groot belang dat de regio in gesprek blijft met elkaar over de toekomst van de zorg in de Achterhoek en dat in de onderlinge samenwerking goede en veilige zorg altijd voorop staat. Hiervoor is goed overleg in de regio noodzakelijk en daarom is de (bestuurlijke) onrust die er momenteel heerst onwenselijk. Het heeft dan ook prioriteit dat de situatie in de Achterhoek zo snel mogelijk stabiel wordt. Ook heeft de IGJ per 15 mei 2020 Santiz onder verscherpt toezicht gesteld.
Trekt u uit het opzeggen van het vertrouwen door de medische staf van SKB en uit het feit dat inmiddels een brede coalitie is ontstaan die wil dat SKB zelfstandig verder gaat, (ook) de conclusie dat in ieder geval bij een van de partijen het draagvlak voor een fusie verdwenen is en het voor de hand ligt om naast naar de voordelen van een fusie ook naar de mogelijkheden van defusie te kijken respectievelijk naar het zelfstandig doorgaan van beide ziekenhuizen?
Voor mij is het belangrijk dat de zorg in de Achterhoek van goede kwaliteit en toekomstbestendig is. Fusies kunnen ingrijpende gevolgen hebben op het zorglandschap en daarmee effecten hebben voor de lokale bevolking en relevante stakeholders. Ik vind het van belang dat zorgaanbieders in contact staan en blijven staan met hun omgeving en voldoende draagvlak creëren voor fusies. Het is niet aan mij om te oordelen of de fusie hiervoor doorgezet moet worden of dat een defusie noodzakelijk is. De open dialoog over de toekomst van de zorg in de Achterhoek zal in de regio gevoerd moeten worden, waarbij alle belanghebbenden betrokken zijn.
Santiz heeft laten weten dat wegens verlies van draagvlak in de regio de Raad van Toezicht heeft geconcludeerd dat voortgaan op de ingeslagen weg zinloos is. Daarom is de Raad van Toezicht verzocht om met voorrang een onderzoek te starten waarbij, met als uitgangspunt defusie, de consequenties en risico’s van ontvlechting en de vormgeving van een ontvlechtingsproces in kaart worden gebracht. In dit onderzoek kan ook worden bezien hoe eventuele nadelige gevolgen van ontvlechting kunnen worden ondervangen en in welke vorm desgewenst in de toekomst samenwerking tussen beide zelfstandige ziekenhuizen kan worden gerealiseerd. Het onderzoek dient zorgvuldig en volkomen transparant te verlopen en alle interne en externe stakeholders (waaronder andere zorgaanbieders, gemeenten, zorgverzekeraars) dienen daarbij in een open en toekomstgerichte dialoog te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan een besluit worden genomen tot ontvlechting van de beide ziekenhuizen en eventueel ook over de toekomstige samenwerkingsrelaties. Dat besluit wordt uiteraard conform de geldende procedures ter advisering en/of instemming aan de verschillende gremia (Raad van Toezicht, Raad van Bestuur, bestuur Medisch Specialistisch Coöperatief, Cliëntenraad en Ondernemingsraad) voorgelegd.
Maakt u zich net als de burgemeesters van alle Achterhoekse gemeenten zorgen over de ontstane situatie en onderschrijft u hun opvatting dat de «voortreffelijke zorg die wordt geleverd in het Streekziekenhuis Koningin Beatrix (SKB) en het Slingeland op het spel staat vanwege de grote onrust in de organisatie»?
Ja. Duidelijk is ook dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zich zorgen maakt over de ontstane situatie. De IGJ heeft de afgelopen periode regelmatig contact gehad met de Raad van Bestuur van het ziekenhuis over de stand van zaken met betrekking tot kwaliteit en veiligheid van zorg, de besturing van het ziekenhuis en de toekomstplannen met betrekking tot het zorgaanbod en de communicatie daarover. De IGJ heeft inmiddels aangekondigd verscherpt toezicht in te stellen. De gremia van de ziekenhuizen (Raad van Toezicht, Raad van Bestuur, bestuur Medisch Specialistisch Coöperatief, Cliëntenraad en Ondernemingsraad) hebben in een gezamenlijke verklaring laten weten dat alle geledingen binnen de Santiz organisatie zich bewust zijn van de belangen voor de patiënt. Goede en veilige zorg stond en staat voorop.
Bent u op de hoogte van het feit dat het in gang gezette proces van de regiegroep van zorgverzekeraar Menzis en Santiz volgens alle hiervoor bedoelde burgemeesters «niet van de grond is gekomen»? Wat is uw oordeel over dat proces?
Ja. Eind 2019 is besloten dat het overleg over de inrichting van de ziekenhuiszorg zou worden voortgezet in een op te richten regiogroep. De centrale opdracht voor deze regiogroep is: hoe kunnen we vanuit de huidige situatie (onder andere strenger wordende kwaliteits- en volumenormen, de concentratie van hoog complexe zorg, de ontwikkelingen in de zorgvraag en de krapte op de arbeidsmarkt), en in lijn met de regiovisie Achterhoek en de zorgvisie van Santiz een toekomstbestendig medisch specialistisch zorglandschap in de Achterhoek borgen met twee locaties? Deze regiogroep zou vanaf 1 mei 2020 van start gaan, maar dit is als gevolg van de bestuurlijke onrust bij Santiz helaas nog steeds niet gebeurd.
Daarom heb ik een verkenner aangesteld die onder andere de opdracht heeft om de regiogroep op te starten met alle relevante betrokkenen. De heer Marcel Daniëls zal deze rol als verkenner op zich nemen. Ik heb de Tweede Kamer hierover geïnformeerd via een brief op 27 mei 2020. Deze regiogroep levert uiteindelijk een toekomstvisie die een helder beeld creëert van wat er aan duurzame ziekenhuiszorg nodig en mogelijk is in Winterswijk en Doetinchem. Dit betreft onder meer ook de invulling van de nieuwbouw van het ziekenhuis in Doetinchem. Daarbij worden ook ontwikkelingen van de zorg in de eerste lijn (huisartsen/verloskundigen), de ambulancezorg, de verpleeg- en verzorgingshuizen, de wijkverpleging, de paramedie en maatschappelijke ondersteuning door de gemeente meegenomen. Innovatieve vormen van zorg (zoals eHealth) zullen ook onderdeel van de visie zijn.
Ik vind het van belang dat zo snel mogelijk gestart wordt met een regiotafel met alle betrokken partijen. Hiervoor is het noodzakelijk dat er rust ontstaat in de regio. Ook Menzis heeft aan mij aangegeven dat zij graag ziet dat op zo kort mogelijke termijn gestart wordt met de regiogroep.
Deelt u de zorgen van bedoelde burgemeesters omtrent de vertraging van de voorziene nieuwbouw van het Slingeland Ziekenhuis?
Het is aan de raad van bestuur van Santiz om duidelijkheid te geven over hoe zij concreet invulling hebben gegeven en gaan geven aan de nieuwbouw. Ik heb hier geen rol in.
Bent u op grond van een en ander bereid om, zoals bedoelde burgemeesters u vragen, «al uw invloed aan te wenden (c.q. de regie te pakken), mogelijk door het aanstellen van een «verkenner», om de continuïteit en kwaliteit van de ziekenhuiszorg in hun gemeenten te borgen»?
Ja. Mede naar aanleiding van de brief van 28 april 2020 die ik ontvangen heb van de burgemeesters uit de Achterhoek heb ik, in overleg met de zorgverzekeraars, de burgemeester, de Raad van Bestuur van Santiz en de Raad van Toezicht van Santiz besloten om een verkenner aan te stellen. Deze onafhankelijke verkenner gaat zich in de eerste fase buigen over de vraag of er nog mogelijkheden zijn om de fusie door te zetten, of dat dit gezien de (bestuurlijke) verhoudingen geen optie meer lijkt. In de tweede fase zal de verkenner zich richten op het toekomstperspectief van de zorg in de Achterhoek en zal de verkenner onderzoeken wat nodig is om de al eerder ingestelde regiogroep daadwerkelijk te starten. Deze regiogroep levert uiteindelijk een toekomstvisie die een beeld creëert van wat er aan duurzame ziekenhuiszorg nodig is in de Achterhoek. Belangrijk hierbij is dat de verkenner een zo breed mogelijk draagvlak heeft in de regio.
Indien u de vorige vraag bevestigend beantwoordt, bent u dan ook bereid om (zoals verzocht) de burgemeesters in kwestie te betrekken bij uw vervolgstappen richting betrokken partijen?
Het is noodzakelijk dat de stappen die de verkenner initieert, worden gedragen door de betrokken partijen in de regio. Het uitgangspunt is dan ook dat de vervolgstappen in samenspraak met de regio gemaakt worden, ook de burgemeesters zijn hier onderdeel van. In nauw overleg met de burgemeesters en de zorgverzekeraars is de opdracht aan de verkenner tot stand gekomen.