Een mogelijke Europese ‘NASA’ waarin onderzoekinstituten op het gebied van luchtvaart nauwer samenwerken |
|
Eppo Bruins (CU), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Duurzame vlucht; Oplossing schoner vliegen dichterbij door corona»?1
Ja.
Kunt u schetsen op welke wijze onderzoekinstituten op het gebied van luchtvaart op dit moment met elkaar samenwerken?
De kennisinstellingen in Europa die gericht zijn op luchtvaart, werken veelvuldig met elkaar samen en kennen diverse organisatorische verbanden om die samenwerking zo effectief als mogelijk te maken. Op initiatief van de Europese Commissie is in 2001 ACARE (Advisory Council for Aviation Research and Innovation in Europe) opgericht, waarin 40 organisaties deelnemen om de Europese strategische kennisagenda voor de luchtvaart vorm te geven. Vanuit Nederland nemen onder andere het Nederlands Lucht- en Ruimtevaart centrum (NLR), de TUDelft, KLM en Fokker Technologies deel aan ACARE. In 2011 heeft ACARE een langetermijnvisie voor de luchtvaart «Flightpath 2050» opgesteld. Vanuit deze visie is de «Strategisch Research and Innovation Agenda» (SRIA) voortgekomen. Deze agenda wordt gebruikt als basis voor de onderzoeksprogramma’s die in kader van het brede EU-onderzoeksprogramma Horizon 2020 en diens opvolger Horizon Europe plaatsvinden, zoals Clean Sky (gericht op verduurzaming van vliegtuigen) en SESAR (gericht op modernisering van de luchtverkeersleiding in Europa). Deze onderzoeksprogramma’s zijn zodanig opgezet dat de beste kennis van Europa wordt ingezet en samenwerking tussen instituten wordt bevorderd.
EREA (Association of European Research Establishments in Aeronautics) is het samenwerkingsverband van de belangrijkste luchtvaart onderzoeksinstituten in Europa. Het NLR is vanuit Nederland lid van deze organisatie en op dit moment voorzitter van EREA. EREA heeft Flightpath 2050 en de SRIA omarmd als richtinggevend voor de kennisontwikkeling. Zij heeft daar een eigen Joint Research Initiative «Future Sky» aan gekoppeld, waarin nationale onderzoeken op gebied van veiligheid, hinder en voorstuwing worden gecoördineerd. De langste en meest intensieve samenwerking vindt plaats tussen de instituten in Nederland en Duitsland. De stichting DNW (Duits Nederlandse Windtunnels) is bijvoorbeeld een werkverband waarin het Duitse DLR en het Nederlandse NLR samen windtunnels exploiteren om bijvoorbeeld vliegtuigen en vliegtuigmotoren te onderzoeken. Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk exploiteren ook samen de Europese Transonische Windtunnel. NLR en DLR werken binnen AT-One tevens samen op gebied van Air Traffic Management. Op wereldschaal werkt NLR binnen IFAR samen met onderzoeksinstellingen, zoals NASA.
Binnen Nederland werken in het kader van het Akkoord Duurzame Luchtvaart van de Duurzame Luchtvaarttafel kennisinstellingen, zoals de NLR en TU Delft (faculteit lucht- en ruimtevaart), bedrijfsleven en overheid samen aan de verduurzaming van de luchtvaart. Daarnaast bestaat al langer het samenwerkingsverband Lucht- en Ruimtevaart Nederland (LRN) van kennisinstellingen en bedrijven op gebied van luchtvaart.
Kunt u aangeven hoe u aankijkt tegen de suggestie van Michel Peters (directeur van het Koninklijk Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum NLR en voorzitter van de Europese koepel EREA) voor een Europese «NASA», waarin de onderzoeksinstituten op gebied van luchtvaart nauwer met elkaar samenwerken? Hoe zou dit er precies uit kunnen zien en welke effecten verwacht u dat dit met zich mee kan brengen?
De opgave om de luchtvaart te verduurzamen is groot en hiervoor is een goede en nauwe samenwerking binnen Nederland en Europa tussen instellingen op het gebied van kennis en innovatie voor luchtvaart erg belangrijk. Zoals bij vraag 2 aangegeven bestaan er al diverse samenwerkingsverbanden en onderzoeksprogramma’s.
Ik steun de suggestie voor een steeds nauwere Europese samenwerking tussen de verschillende nationale onderzoeksinstituten. Het bij vraag 2 genoemde DNW is een goed voorbeeld van samenwerking om kennisinfrastructuur samen te brengen, daarmee de kosten te verlagen en tegelijkertijd de kwaliteit hoog te houden.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om binnen Europa in te zetten op een samenvoeging van al die onderzoekinstituten in één organisatie. Ik merk daarbij op dat NASA (National Aeronautics and Space Administration) geen samenwerkingsverband van kennisinstituten is, maar een onderdeel van de Amerikaanse overheid, met een wettelijke opdracht van de Amerikaanse overheid betreffende lucht- en ruimtevaart. Zowel de Administrator als de viceAdministrator zijn aangesteld door de president van de Verenigde Staten.
Kunt u aangeven of u zich wilt inzetten dat er een Europese Luchtvaart Innovatie en Ontwikkel Centrum komt? Zo ja, heeft u de ambitie om dit naar Nederland te halen?
Zoals bij vraag 2 aangegeven bestaan er al diverse samenwerkingsverbanden en onderzoeksprogramma’s binnen Europa gericht op kennis en innovatie en vindt er al veel samenwerking plaats tussen onderzoeksinstituten en bedrijfsleven. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding om binnen Europa in te zetten op een Europees Luchtvaart Innovatie en Ontwikkel Centrum.
Kunt u aangeven op welke wijze de vergroening van de luchtvaart in een stroomversnelling zal komen door de miljarden die de Europese Unie daarvoor op de plank heeft?
Horizon Europe, het 9e Europese Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie, gaat in 2021 van start. De partnerschappen Clean Aviation en Integrated Air Traffic Management zijn specifiek gericht op de luchtvaart. Met behulp van deze programma’s kunnen nieuwe technologieën worden ontwikkeld voor schonere vliegtuigen en voor een efficiëntere operatie. Partijen van de Duurzame Luchtvaarttafel hebben een actieve bijdrage geleverd aan de totstandkoming van deze programma’s. Er zijn ook partnerschappen die zich in bredere zin richten op de energietransitie, batterijtechnologie, waterstof en andere duurzame brandstoffen. Hoewel deze partnerschappen zich niet exclusief op de luchtvaart richten, kunnen zij een belangrijke bijdrage leveren aan de energietransitie van de luchtvaart.
Horizon Europe is de opvolger van Horizon 2020, het 8ste Europese Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie dat dit jaar afloopt. In Horizon 2020 is circa € 3 miljard aan luchtvaart via cofinanciering ter beschikking gesteld (ongeveer 3,75% van het totale budget van Horizon). Op dit moment is nog geen besluit genomen over het Europese Meerjarig Financieel Kader (MFK). Er bestaat daardoor nog geen duidelijkheid over het budget voor Horizon Europe als geheel en over de verdeling van dat budget over de verschillende thema’s en partnerschappen voor de periode na 2020. Wel kan worden verwacht dat in de besteding van de budgetten, dus ook dat voor de luchtvaart, de nadruk zal liggen op vergroening. Wie aanspraak kan maken op een bijdrage verschilt per programma, per regeling en «call».
Kunt u aangeven hoeveel miljarden de Europese Unie op de plank heeft liggen voor de vergroening van de luchtvaart? Wie kunnen aanspraak maken op deze middelen en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welk effect de coronacrisis heeft op de Europese samenwerking qua verduurzaming van de luchtvaart?
Verduurzaming van de luchtvaartsector blijft een prioriteit. Nederland heeft bij monde van de Minister van EZK de Europese Commissie aangespoord ambitieuze doelen voor de EU Green Deal te blijven nastreven ondanks de coronacrisis en te komen tot een Green Recovery. De Commissie lijkt grotendeels vast te houden aan die ambitieuze planning. De Commissie heeft aangegeven dat het ReFuelEU Luchtvaart initiatief over duurzame brandstoffen voor de luchtvaart een kleine vertraging oploopt en waarschijnlijk niet in het vierder kwartaal van 2020, maar in het eerste kwartaal van 2021 wordt gepubliceerd. Mijn voorkeur gaat uit naar het zoveel mogelijk vasthouden aan de initiële planning om vertraging van voorstellen ter verduurzaming van de luchtvaart te voorkomen. Voor wat betreft de inhoud van het initiatief heb ik tijdens de Transportraad van 4 juni jl. samen met een aantal andere lidstaten de Commissie middels een verklaring opgeroepen om te komen met een voorstel voor een Europese bijmengverplichting voor duurzame luchtvaartbrandstoffen in het kader van het ReFuelEU initiatief.
Kunt u aangeven van welke innovaties u het meest verwacht op het gebied van verduurzaming in de luchtvaart in de komende zeven jaar?
In de komende jaren verwacht ik, samen met de partijen aan de Duurzame Luchtvaarttafel, dat een groter aantal (conversie)technologieën voor de productie van duurzame brandstoffen op commerciële schaal beschikbaar komt. De noodzakelijke stappen hiertoe worden uitgewerkt in het actieprogramma Duurzame Brandstoffen. Veel technologieën werken op basis van bekende processen, maar zijn nooit eerder op commerciële schaal toegepast. Dit vereist verdere innovatie waarbij productie vanuit een kleine schaal steeds verder opgedreven wordt. De verwachting is bovendien dat progressie zal worden geboekt in de hybride elektrische ontwikkeling van de luchtvaart, waarbij nadrukkelijk ook gekeken wordt naar het gebruik van waterstof en toepasbaarheid van brandstofcellen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 9.
Kunt u aangeven hoe groot de kans is dat er motoren op waterstof komen? Wat is hier inmiddels over bekend en in hoeverre is Nederland hierbij betrokken?
Experts achten de kans groot dat waterstof een belangrijk aandeel zal vormen in de toekomstige voortstuwingsmix van de luchtvaart. Toepassing van waterstof kan op drie manieren:2 indirect als grondstof voor de productie van synthetische kerosine,3 indirect via een brandstofcel, waarbij waterstof aan boord wordt omgezet in elektriciteit voor de aandrijving van elektromotoren,4 direct door waterstof te verbranden in een verbrandingsmotor (gasturbine). Het gebruik van waterstof aan boord van een vliegtuig via de laatste twee manieren kan als eerst worden toegepast op kleinere toestellen. Voor toepassing op de lange afstand zal het vliegtuigontwerp drastisch moeten worden aangepast. Deze disruptieve innovatie vereist onderzoek en ontwikkeling, regelgeving en infrastructurele maatregelen. Het onderzoek hiernaar is ook in Nederland in volle gang, en zal verder geïntensiveerd worden, onder andere in het kader van Actieprogramma Hybride Elektrisch Vliegen (AHEV, Kamerstuk 31 936, nr. 727) en het Europese partnerschap Clean Aviation. De partijen aan de Duurzame Luchtvaarttafel zoals NLR, TU Delft, GKN-Fokker, SkyNRG en LRN zijn actief in en betrokken bij onderzoek naar en experimenten met waterstof.
De manier waarop corona de kansenongelijkheid in het onderwijs vergroot |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Klopt het dat er nauwelijks verbetering is opgetreden in de kansenongelijkheid, onder meer omdat nog altijd kinderen onder meer door onderadvisering geen eerlijke start krijgen?1 Wat vindt u van de conclusie van de Inspectie van het Onderwijs dat kinderen met lager opgeleide ouders de afgelopen tien jaar een steeds lager schooladvies hebben gekregen dan kinderen van hoger opgeleide ouders, ook als ze met hun toets gelijk presteerden? Bent u bereid deze hardnekkige onderadvisering actief tegen te gaan, en zo ja, hoe, of zo nee, waarom niet?
Er wordt op allerlei sporen veel inzet gepleegd om gelijke kansen in het onderwijs te bevorderen. Recente onderzoeken, onder andere van de Inspectie van het Onderwijs, laten zien dat de ongelijkheid in de laatste jaren niet verder is toegenomen.2 , 3 Dat vind ik positief. Maar er zijn ook aandachtspunten, zo blijkt uit de Staat van het Onderwijs 2020. Hoewel er meer meervoudige schooladviezen komen, blijkt ook dat op scholen met veel kinderen met hoogopgeleide ouders de resultaten gemiddeld beter zijn, dat leerlingen met hoger opgeleide ouders hoger geplaatst worden in het voortgezet onderwijs en vaker doorstromen na hun diploma. Het betekent dat het nog steeds hard nodig is te werken aan gelijke kansen van alle leerlingen in het onderwijs. Daarom blijf ik maatregelen ontwikkelen die bijdragen aan het tegengaan van kansenongelijkheid. Daarbij heb ik specifieke aandacht voor de risicovolle momenten tijdens de schoolloopbaan, zoals bij de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs.
Voor het bevorderen van kansengelijkheid is het tegengaan van onderadvisering een belangrijk speerpunt. Hieraan wordt onder meer aandacht besteed in de handreiking schooladvisering. De handreiking kan scholen ondersteunen bij het versterken van de kwaliteit van het schooladvies. Daarnaast moedigen we de scholen in het funderend onderwijs aan met elkaar samen te werken voor een goede overdracht van leerlingen.
De mogelijkheid tot herziening van het schooladvies is een ander belangrijk element in de overgang van primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs. Het draagt eraan bij dat leerlingen op een voor hen passend niveau onderwijs volgen. Als gevolg van de brede toetsadviescategorieën komen meer leerlingen in aanmerking voor een heroverweging van het schooaldvies. In schooljaar 2018/2019 was dit 41 procent. Van 23 procent van de leerlingen met een heroverweging werd het advies bijgesteld (9,4 procent van het totaal aantal adviezen).4 60 procent van de leerlingen met een herzien advies volgt in het derde leerjaar onderwijs op of boven dit geadviseerde niveau.5 Om deze reden ben ik verheugd dat het percentage leerlingen met een bijgesteld advies is toegenomen. 6 Ik blijf deze cijfers monitoren en publiceer deze jaarlijks op www.onderwijsincijfers.nl. Ook het aandeel brede schooladviezen wordt gemonitord, ik vind het positief dat dit aandeel sinds 2016 weer toeneemt.
Daarnaast zet ik in op de versoepeling van de overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs. Zo verstrek ik subsidie aan scholen in primair en voortgezet onderwijs die met elkaar samenwerken om doorstroomprogramma’s te realiseren voor leerlingen die op een hoger niveau kunnen presteren, maar minder vanzelfsprekend dan hun klasgenoten ondersteuning of hulpbronnen tot hun beschikking hebben.
Door de coronacrisis en het wegvallen van de eindtoets is dit jaar extra aandacht nodig voor een goede overstap van het primair naar het voortgezet onderwijs. In mijn brief van 17 april jl. aan alle scholen in het funderend onderwijs, die in samenwerking met de PO-Raad, VO-raad en Ouders & Onderwijs tot stand is gekomen, heb ik daarom verzocht in 2020 meer aandacht te besteden aan de warme overdracht, in aanvulling op het onderwijskundig rapport. Daarnaast heb ik middelbare scholen gevraagd in het nieuwe schooljaar extra goed te evalueren of leerlingen op de juiste plaats zitten.
Deelt u de conclusie van het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam dat de coronacrisis de kansenongelijkheid groter maakt?
Ja, die conclusie deel ik. Er zullen verschillen ontstaan tussen kinderen. Het ene kind zal meer vorderingen maken dan het andere kind. Dat heeft diverse oorzaken. Voor de ene school is het makkelijker om het onderwijs op afstand goed te organiseren dan voor de andere school. Ook zijn er verschillen tussen de mate waarin ouders in staat zijn om kinderen te helpen met schoolwerk. Dit zal betekenen dat sommige kinderen op achterstand komen te staan. Daar moeten we aandacht voor hebben. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Onderkent u bij scholen ook een zogenoemd mattheuseffect, waarover een onderzoeker van de Erasmus Universiteit Rotterdam spreekt?
Het mattheusseffect gaat over de ongelijkheid tussen rijk en arm, oftewel het principe dat rijken profiteren van situaties en de armen of kwetsbaren extra worden benadeeld. Ik zie dat scholen er veel aan doen om in deze uitzonderlijk tijd extra aandacht te hebben voor de kinderen in een kwetsbare positie, door ze extra te ondersteunen. Tegelijkertijd is er inderdaad het risico dat vooral deze groep kinderen een grotere achterstand heeft opgelopen als gevolg van het onderwijs op afstand.
Erkent u, net als de aangehaalde onderzoekers, dat er extra begeleiding op school nodig is om achterstanden zo goed mogelijk in te halen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat ben ik met de onderzoekers eens. Ondanks de inzet voor onderwijs op afstand zijn er zorgen over de toenemende verschillen tussen leerlingen in hun voortgang. Vooral voor kinderen die thuis niet over de juiste faciliteiten beschikten om het onderwijs op afstand te volgen, die thuis niet de juiste begeleiding konden krijgen of die thuis in een onveilige situatie verkeren, is de periode van sluiting van scholen en instellingen ingrijpend. Leerlingen zijn hierdoor kwetsbaar geworden voor (grotere) onderwijsachterstanden en studievertraging. We weten dat voor leerlingen met een risico op achterstand een periode niet naar school gaan een negatieve invloed heeft op hun kennis en vaardigheden. We zien dat bijvoorbeeld in de zomervakanties. Daarom is extra begeleiding nodig, nu kinderen en leerlingen weer terug naar school gaan.
Wat gaat u doen met deze inzichten nu de scholen weer langzaam opengaan? Gaat uw aandacht vooral naar het repareren van achterstanden die zijn ontstaan tijdens de coronacrisis of wilt u scholen helpen met structurele oplossingen die de kansenongelijkheid verkleinen? Indien het eerste het geval is, waarom ziet u dan af van structurele oplossingen? Indien dat laatste het geval is, hoe gaat u deze structurele oplossingen dan gestalte geven?
Het kabinet trekt 244 miljoen euro uit om de achterstanden weg te werken die kinderen in een kwetsbare positie tijdens de corona-lockdown in het onderwijs hebben opgelopen. Het geld gaat naar de voorschoolse educatie, het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Met een regeling worden middelen beschikbaar gesteld voor scholen en instellingen die extra onderwijs of begeleiding willen organiseren. Dit is in aanvulling op het reguliere aanbod. Het is bedoeld om leer- en ontwikkelachterstanden en vertraging als gevolg van de coronacrisis in te halen en (in het vmbo, mbo en hoger onderwijs) het wegvallen van mogelijkheden om praktijkervaring op te doen, te ondervangen.
Daarnaast lopen de structurele maatregelen, die eraan bijdragen dat kansenongelijkheid in het onderwijs structureel wordt aangepakt, onverkort door. Hiertoe worden jaarlijks middelen beschikbaar gesteld voor het (gemeentelijke) onderwijsachterstandenbeleid in de voorschoolse educatie en het primair onderwijs en de leerplusmiddelen in het voortgezet onderwijs. Ook zijn er specifieke subsidies voor scholen om extra aandacht te besteden aan achterstandsleerlingen, zoals de doorstroomprogramma’s po-vo en het vrijroosteren van leraren. De Gelijke Kansen Alliantie ondersteunt gemeenten bij hun aanpak om kansengelijkheid te bevorderen.
Deelt u de conclusie dat structureel ongelijk investeren nodig is voor een echte aanpak van ongelijke kansen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan voor uw beleid?
Ja, die conclusie deel ik. Dit is de reden dat ik de structurele maatregelen zoals het (gemeentelijke) onderwijsachterstandenbeleid, die ook in het antwoord bij vraag 5 heb beschreven, richt op de leerlingen met een groter risico op achterstanden.
Daarnaast let ik er ook bij de inzet van de incidentele maatregelen op dat er aandacht is voor de aanpak van ongelijke kansen. De regeling voor inhaal- en ondersteuningsprogramma’s, die vanaf juni geldt, maakt het mogelijk dat scholen extra begeleiding kunnen bieden om achterstanden als gevolg van het afstandsonderwijs aan te pakken. Daarbij mogen de scholen met een positieve achterstandsscore per school voor het dubbele aantal leerlingen subsidie aanvragen, namelijk 20% van de leerlingen in plaats van 10%. Ook krijgen deze scholen voorrang als loting nodig is bij de verdeling van de beschikbare middelen.
Wat is uw reactie op de peiling van de PO-Raad en de Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS) waaruit blijkt dat 40 procent van de scholen onvoldoende leraren verwacht te hebben voor de heropening vanaf 11 mei a.s.?2
Sinds 11 mei zijn de scholen in het primair onderwijs weer gedeeltelijk open. De eerste berichten laten zien dat dit in veel gevallen goed is verlopen. Zo heeft de AVS in de week van 11 mei wederom een peiling gehouden onder haar leden, waar ruim 1.100 schoolleiders aan deelnamen. Deze peiling laat zien dat 97% van de ondervraagden met een positief gevoel terugkijkt op de eerste week. De AVS heeft ook gevraagd naar de aanwezigheid van leraren. Zo blijkt uit de peiling dat op bijna de helft van de scholen alle leraren aanwezig waren. Bij iets meer dan de helft van de scholen bleef gemiddeld 2% van de leraren thuis. Het overgrote deel daarvan is desalniettemin ingezet bij het onderwijsproces, aldus de AVS. Ten slotte blijkt uit de peiling dat op 5% van scholen niet genoeg leraren aanwezig waren om alle klassen fysiek onderwijs te geven. Zowel de afgelopen maanden als in de aanpak van de tekorten is gebleken dat veel scholen heel creatief bleken, waardoor het onderwijs ook in lastiger situaties doorgang heeft kunnen vinden. Uiteindelijk is het van belang dat alle kinderen weer fysiek onderwijs krijgen. Daarom is het voor alle leraren ook mogelijk om zich laagdrempelig te laten testen, zodat iedereen die gezond is weer voor de klas kan staan.
Welke rol gaat werkdruk spelen in uw eerdere toezegging tijdens het notaoverleg d.d. 29 april 2020 over onderwijs en corona om de komende weken de vinger aan de pols te houden bij de gevolgen van de scholensluiting op de kansengelijkheid?
Zoals ik ook in mijn antwoord bij vraag 7 heb aangegeven, ben ik blij dat uit de peiling van de AVS blijkt dat het overgrote deel van de leraren bij de opening van de scholen weer aanwezig was. Tegelijkertijd ben ik mij ervan bewust dat deze periode extra inspanningen van leraren vraagt, ook nu de kinderen weer terug naar school komen. Momenteel loopt de tussenevaluatie naar de werkdrukmiddelen. De tussenevaluatie heeft ten doel de effecten van deze middelen op de werkdruk van leraren inzichtelijk te maken en te bekijken of het proces rond de inzet van de werkdrukmiddelen goed is gevolgd. Ook in deze tijd van Corona loopt dit onderzoek door, waardoor eventuele effecten op de werkdruk inzichtelijk worden.
Nieuwe onthullingen in de zaak van Julio Poch |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Joost Sneller (D66), Kathalijne Buitenweg (GL), Michiel van Nispen (SP), Gidi Markuszower (PVV), Attje Kuiken (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van VPRO Bureau Buitenland met nieuwe onthullingen in de zaak Poch?1
Ja.
Waarom is altijd ontkend dat het Koninklijk Huis op de hoogte was (gebracht) van deze zaak? Waarom en wanneer precies is destijds het Koninklijk Huis geïnformeerd over deze zaak? Met welk doel is dit gebeurd? Indien u het antwoord hierop niet weet, wordt dit onderzocht? Zo niet, waarom niet?
In de uitzending van VPRO Bureau Buitenland van 7 mei 2020 heeft VPRO Bureau Buitenland gemeld dat de toenmalig politie-liaison in Venezuela in 2008 zou hebben opgeschreven dat de Nederlandse ambassadeur in Argentinië in een onderhoud zou hebben opgemerkt «dat het koningshuis er toch vrij makkelijk in steekt». Uit de door VPRO Bureau Buitenland genoemde bron werd vervolgens door de media afgeleid dat het Koninklijk Huis al «in een zeer vroeg stadium« zou zijn geïnformeerd over het lopende onderzoek. Met het artikel in Vrij Nederland dat in oktober 2007 was verschenen was de casus van een verdachte Argentijnse piloot echter al in de publiciteit geweest.
In de opdracht aan de Commissie Dossier J.A. Poch heb ik naast een aantal meer afgebakende vragen de commissie expliciet de vrijheid gegeven om relevante feiten te signaleren in het licht van de onderzoeksvragen die bij kunnen dragen aan de waarheidsvinding. Daaronder kan evenzeer bovengenoemd onderwerp vallen.
De Commissie heeft mijn Directeur-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving op 12 juni 2020 een brief gestuurd over de voortgang van het onderzoek en over de termijn waarbinnen de Commissie haar onderzoek denkt af te ronden. Deze brief treft u aan in de bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen2.
Waarom heeft u niet eerder aan de Kamer gemeld dat toenmalig Minister van Justitie Hirsch Ballin zich al in 2008 persoonlijk heeft bemoeid met, en aangedrongen op strafrechtelijk onderzoek naar de heer Poch en overleg met Argentinië hierover?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, doet de Commissie Dossier J.A. Poch onderzoek naar deze zaak. Naast een aantal meer afgebakende vragen heb ik de Commissie expliciet de vrijheid gegeven om relevante feiten te signaleren in het licht van de onderzoeksvragen die bij kunnen dragen aan de waarheidsvinding. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek van de Commissie.
Sinds wanneer wist u van het bestaan van dit reisverslag? Sinds wanneer kende u de inhoud of de strekking daarvan?
In de beantwoording d.d. 30 april 20203 van Kamervraag 4 van het Lid Sjoerdsma (D66) heb ik gemeld dat de politie aanvullende documenten had gevonden. Dit heeft de politie in maart van dit jaar aan mijn ambtenaren gemeld. Een van deze documenten betreft het «Journaal van een politieliaison die in januari/februari 2008 voor de eerste dienstreis naar Argentinië is afgereisd». Dit is het document dat ook in de uitzending van VPRO Bureau Buitenland is besproken.
Het journaal is door de politie ter beschikking gesteld aan de Commissie, zoals dat gebeurt met alle documenten die in dit kader worden aangetroffen. Het is nu aan de Commissie om onderzoek te doen. Als gezegd wil ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van dat onderzoek.
Dit betreft overigens een ander document dan het reisverslag waar uw Kamer om heeft verzocht en waarover ik tot op heden niet meer informatie heb dan dat dit document vernietigd zou zijn. Hierover heb ik uw Kamer eerder bericht.4
Waarom heeft u dit reisverslag niet eerder aan de Kamer gestuurd, ondanks herhaaldelijk verzoek?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid dit document, op grond van artikel 68 van de Grondwet, alsnog zo snel mogelijk aan de Kamer te sturen, alsmede de ministeriële nota uit 2009 die u wel aan de onderzoekscommissie Machielse, maar niet aan de Kamer wilde verstrekken, zoals de vaste commissie voor Justitie u vorige week nog indringend verzocht?2 Waarom weigerde u dit tot nu toe?
De gevraagde nota uit 2009 heb ik bij mijn brief van 3 juni 2020 vertrouwelijk ter inzage aan uw Kamer gestuurd. Zoals ik ook in deze brief heb aangegeven, heb ik de gevraagde nota bij wijze van uitzondering vertrouwelijk met uw Kamer gedeeld.
Ik hecht eraan dat er duidelijkheid bestaat over de feiten. Daarom doet de Commissie Dossier J.A. Poch op mijn verzoek, sinds 1 maart 2019, onder leiding van de heer Machielse, onderzoek. Dit onderzoek dient grondig en zorgvuldig te gebeuren. Dit vereist dat de Commissie haar onderzoek in onafhankelijkheid kan uitvoeren. Deze onafhankelijkheid moet boven elke twijfel verheven zijn.
Zoals ik ook in mijn brief van 3 juni 20206 aan uw Kamer heb gemeld, heeft de Commissie mijn ambtenaren recent per brief uitdrukkelijk laten weten dat het onderzoek kan worden gehinderd indien voor oplevering van het rapport afzonderlijke documenten middels verstrekking door mij of anderszins in de openbaarheid komen. Dit kan ertoe leiden dat personen die de Commissie in het kader van haar onderzoek nog wil horen, beïnvloed of vooringenomen worden.
Ik deel de zorg van de Commissie. Tegelijkertijd zie en begrijp ik de vragen vanuit uw Kamer om bepaalde documenten te ontvangen. Gezien het belang van de waarheidsvinding ben ik echter terughoudend met het verstrekken van separate documenten tijdens het lopende onderzoek. Genoemde brief van de Commissie heb ik in de bijlage van mijn brief van 3 juni 2020 aan uw Kamer gestuurd.
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, treft u de brief van 12 juni 2020 over de voortgang van het onderzoek en over de termijn waarbinnen de Commissie haar onderzoek denkt af te ronden, aan in de bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen.
Zoals toegezegd in mijn brief van 3 juli 20197 zal ik uw Kamer informeren over de bevindingen van de Commissie.
Welke juridische basis kent uw weigering om informatieverzoeken op basis van artikel 68 van de Grondwet te verstrekken, vanwege een lopend onderzoek zonder einddatum?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom bent u van mening dat een onderzoek zonder einddatum een basis zou kunnen zijn om een verzoek op basis van artikel 68 van de Grondwet te weigeren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat de informatiepositie van de Tweede Kamer ernstig belemmerd wordt als informatie achtergehouden kan worden door een onderzoek zonder einddatum in te stellen, en daarmee elke grondwettelijk verzoek tot informatie geblokkeerd kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid zo snel mogelijk alle gevraagde documenten naar de Kamer te sturen?»
Zie antwoord vraag 6.
Welke juridische basis gebruikt u om bepaalde documenten die naar boven komen in het onderzoek wel naar de Kamer te sturen en andere juist niet? Welk beoordelingscriterium ligt daarachter? Kunt u per verzocht document in de zaak Poch aangeven welke afweging voor het wel of niet zenden daaraan vooraf ging en op welke basis u dit besloten hebt?
Zie antwoord vraag 6.
De kabinetsmaatregelen rondom stikstof |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de deskundigenmemo van dr. ir. A.B. Van den Burg en dr. R. Bobbink «Deskundigenadvies Stikstof in perspectief» van 31 maart 2020?1
Ja.
Deelt u de mening dat de policy-brief d.d. 19 december 2019 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en de technische briefing d.d. 28 januari 2020 door het PBL aan de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit onduidelijkheid hebben opgeroepen over het belang van het niet meer overschrijden van de (wetenschappelijk onderbouwde) kritische depositiewaarden (KDW) bij alle Natura 2000-gebieden om een gunstige staat van instandhouding te bereiken?2
De wetenschappelijke betekenis van de KDW'en wordt door het kabinet erkend. In de Kamerbrief waarin het kabinet de structurele aanpak presenteert (Kamerstuk 35 334, nr. 82), wordt onder meer, via de streefwaarde, ingezet op het niet meer overschrijden van de KDW en daarnaast wordt tevens is gezet op maatregelen gericht op natuurversterking en -herstel. Daarmee is de aanpak in lijn met de policy-brief van het PBL en wordt de definitie van de KDW, zoals gehanteerd door Van Dobben e.a. (2012)3, onderschreven. Of de technische briefing van het PBL onduidelijkheid heeft opgeroepen, kan ik niet beoordelen.
Deelt u de mening dat het onderschrijden van kritische depositiewaarden een noodzakelijke voorwaarde is voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding en dus niet uitruilbaar is met maatregelen gericht tegen verdroging of versnippering? Zo nee, kunt u aangeven op grond van welk wetenschappelijk onderzoek blijkt dat dit geen noodzakelijke voorwaarde zou zijn?
Realisatie van de doelen van de Vogel- en de Habitatrichtlijn, het in een gunstige staat van instandhouding brengen en het houden van beschermde soorten en habitats vraagt om meer maatregelen dan alleen het terugdringen van de stikstofdepositie. Daarom zijn integrale oplossingen nodig, zoals ik in mijn brief van 24 april jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 82) heb aangegeven. Dit betekent echter naar mijn oordeel niet dat maatregelen om de stikstofdepositie terug te dringen vervangen kunnen worden door andere maatregelen.
In beginsel is het bereiken van de KDW vanuit het natuurperspectief altijd positief. Dan is immers met wetenschappelijke zekerheid te stellen dat er geen sprake is van aantasting van de natuurlijke kenmerken van een gebied als gevolg van stikstofdepositie. Momenteel wordt, met inschakeling van dr. Bobbink, onderzoek gedaan naar de vraag of (duurzame) natuurmaatregelen soelaas kunnen bieden voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen in die situaties waar de KDW (nog) niet wordt onderschreden. Als de resultaten beschikbaar zijn, zal die worden betrokken in de aanpak van de stikstofproblematiek.
Is het juist dat de structurele aanpak stikstof, waarover u de Kamer op 24 april 2020 hebt geïnformeerd, op het onderdeel «stikstofdepositiereductie door middel van bronmaatregelen» een streefwaarde ten doel stelt die inhoudt dat het oppervlak van Natura 2000-gebieden dat overbelast is met stikstof af zal nemen van ongeveer 78% nu naar 50% in 2030?3
Ja, dit is juist. Op basis van de tabel «Depositie per gebied (Aerius 2018)»5 kan worden geconcludeerd dat in 2018 op circa 78% van de hectares met stikstofgevoelige habitats sprake was van een overschrijding van de KDW. Het kabinet streeft er inderdaad naar om in 2030 op ten minste 50 procent van de hectares met stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden de stikstofdepositie onder de kritische depositiewaarden (KDW) te brengen.
Klopt de inschatting dat de gemakkelijkste manier om dit doel te bereiken te bereiken, het verlagen van depositie op de plekken waar op dit moment de KDW weinig wordt overschreden is, waarbij de weinig belaste plekken door dit beleid zullen opknappen, maar de zwaarst getroffen gebieden nauwelijks profiteren en ernstig gevaar lopen om onomkeerbaar te verslechteren?
Het maatregelenpakket uit de brief van 24 april (Kamerstuk 35 334, nr. 82) leidt tot een brede reductie van stikstofdepositie: in alle gebieden zal de stikstofdepositie dalen. Zowel ammoniak als stikstofoxiden leggen behoorlijke afstanden af, waardoor bronmaatregelen per definitie de stikstofdeken verlagen en daarmee tot (substantiële) stikstofvermindering in alle Natura 2000-gebieden leiden. De genomen maatregelen hebben dus ook positieve effecten op gebieden die in 2030 niet onder de KDW gebracht kunnen worden. Ook voor deze gebieden wordt goed in kaart gebracht welke combinatie van natuur(herstel)maatregelen en aanvullende stikstofreductiemaatregelen nodig zijn om verslechtering te voorkomen en te komen tot het dichterbij brengen van realisatie van de instandhoudingsdoelen. Daarnaast geldt dat de inzet van de structurele aanpak niet na 2030 niet stopt. Als onderdeel van de reguliere monitoring en bijstellingssystematiek zal periodiek bepaald worden welke maatregelen er nodig zijn om ook na 2030 te werken aan natuurherstel en -versterking en reductie van stikstofdepositie.
Erkent u dat bovenstaande insteek uitdrukkelijk niet is toegestaan binnen de Habitatrichtlijn? Kunt u, wetenschappelijk onderbouwd, aannemelijk maken dat dit scenario, dat duidelijk in strijd is met de Habitatrichtlijn, niet gaat optreden? In hoeverre zorgt u ervoor dat voorkomen wordt dat deze insteek in de praktijk zal optreden in de lopende gebiedsprocessen?
De structurele aanpak verlaagt de stikstofdepositie in alle gebieden. Er vindt in veel gebieden ook herstel plaats, wat eraan bijdraagt dat de stikstofgevoelige natuur in een gunstige staat van instandhouding wordt gebracht. Daarmee is deze aanpak niet in strijd met de Habitatrichtlijn. Ook wordt zo voorkomen dat de gesuggereerde insteek in de gebiedsgerichte aanpak zal optreden. Met een monitorings- en bijsturingssystematiek wordt bovendien bijgehouden of de condities voor behoud en herstel van instandhouding worden behaald en of het maatregelenpakket of de streefwaarde bijstelling behoeven.
Kunt u toelichten wat u verstaat onder «streefwaarde»? Wordt hiermee bedoeld enkel een bestuurlijke inspanningsverplichting zonder gevolgen indien de streefwaarde niet wordt gerealiseerd, of zal dit een juridisch bindende norm zijn? Indien het enkel een inspanningsverplichting betreft, welke zekerheid kan dan aan die waarde worden ontleend en hoe verhoudt dit zich dan tot de eisen die voortvloeien uit de uitspraak van de Raad van State over het Programma Aanpak Stikstof (PAS)?
Het klopt dat de formulering «streefwaarde» aangeeft dat de depositiedoelstelling geen resultaatsverplichting maar een inspanningsverplichting betreft, waarbij deze zo zal worden vormgegeven dat deze gericht is op het doel tot het reduceren van stikstofdepositie op daarvoor stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden. Het hanteren en in regelgeving vastleggen van een streefwaarde is naast een bewerkstelliging van de verplichtingen die volgen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn ook een belangrijke stip aan de horizon voor stikstofuitstotende sectoren. Het geeft richting aan het ambitieniveau van het programma en biedt zo ook duidelijkheid over de langjarige inzet van het kabinet. Dat er geen resultaatsverplichting is, betekent niet dat de inspanning ook minder zal zijn. Sterker nog: door wettelijke verankering ontstaat er de verplichting om continu te bezien of de verwachting blijft dat de streefwaarde wordt behaald. Als dat niet het geval is, dienen hier extra maatregelen voor genomen worden. Met een robuust en geloofwaardig pakket van maatregelen zet het kabinet volop in om de streefwaarde te realiseren.
Aan de streefwaarde als zodanig is niet het identificeren en uitgeven van ruimte voor economische ontwikkelingen gekoppeld of een verdeling van ontwikkelruimte die ontstaat wanneer overbelasting van stikstofdepositie wordt teruggebracht. Ook hierdoor verschilt de huidige aanpak wezenlijk met die van het PAS.
Kunt u de antwoorden geven voordat het debat over de Kamerbrief van 24 april en de kabinetsmaatregelen omtrent stikstof plaatsvinden?
Ja.
Mondkapjes en het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) |
|
Kees Verhoeven (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Waarom heeft het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) bewust gekozen voor de strategie om de capaciteit binnen bestaande leveranciers op te schalen in plaats van het aantal leveranciers te vergroten, zoals tijdens de technische briefing aan de Kamer op 30 april 2020 is aangegeven?1
Het LCH laat weten zowel in te kopen bij bestaande leveranciers als bij nieuwe leveranciers. Normaal wordt in Nederland door een zorgaanbieders gewerkt met een of twee vaste leveranciers. Inmiddels heeft het LCH nu contact met meer dan vijftig betrouwbare leveranciers.
Met deze vaste leveranciers is het LCH in staat veel beschermingsmiddelen in te kopen. Zo zijn er inmiddels bijvoorbeeld 1 miljard chirurgische maskers en meer dan 500 miljoen handschoenen besteld. Het LCH kan dankzij de ervaring die met deze producenten en leveranciers is opgedaan, zorgen voor zowel veel volume als voor een goede kwaliteit. Aandachtspunt blijft het transport. Daar heeft het LCH de afgelopen tijd veel aandacht aanbesteed. LCH heeft het aantal vluchten vanuit China flink uitgebreid met diverse maatschappijen en heeft ook transport via scheepsvaart in gang gezet.
Het LCH blijft op zoek naar leveranciers die aanvoerlijnen uit andere landen hebben.
Wordt hiermee niet de mogelijkheid teniet gedaan om via andere leveranciers nog meer persoonlijke beschermingsmiddelen naar Nederland te krijgen die aan alle veiligheidseisen voldoen?
Het LCH is ingericht om te voorzien in de aanvullende vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen die als gevolg van de Corona uitbraak is ontstaan. Vanuit die doelstelling, en het oogpunt van risicospreiding, heeft het LCH meerdere aanvoerlijnen vanuit het buitenland aangelegd. Het LCH handelt hierin zorgvuldig, omdat aanvoerlijnen en handelsbetrekkingen goed moeten worden onderhouden. Zoals onder antwoord 1 is opgemerkt blijft het LCH op zoek naar nieuwe leveranciers die aanvoerlijnen uit andere landen hebben.
Zorgt deze strategie van de overheid voor een oneerlijke marktpositie tegenover andere leveranciers die persoonlijke beschermingsmiddelen kunnen leveren aan het LCH die aan alle veiligheidseisen voldoen?
Het LCH geeft aan dat leveranciers die in 2019 persoonlijke beschermingsmiddelen aan de zorg leverden, allen zijn benaderd om mee te doen in het consortium. Daaraan zijn leveranciers toegevoegd die voldeden aan de kwaliteitscriteria (certificaten), kredietwaardigheid, leversnelheid, betrouwbaarheid en prijsstelling. Tevens zijn er leveranciers toegevoegd die in Nederland zijn gaan produceren. Dit draag bij aan verminderde afhankelijkheid van leveringen uit het buitenland.
Indien er toch afspraken worden gemaakt met nieuwe leveranciers en het blijkt dat de persoonlijke beschermingsmiddelen niet aan de juiste veiligheidseisen voldoen, wordt dan transparant gemaakt wat de reden hiervoor is?
Het LCH is zo transparant mogelijk in de reden waarom een aanbieding wordt afgewezen. Als een fabrikant niet direct de juiste documenten aanlevert, dan wordt hij in de gelegenheid in gesteld dit te herstellen. Het LCH geeft bij een afwijzing inzage in de testresultaten, nadat de aangeboden mondmaskers zijn getest op o.a. doorlaatbaarheid van deeltjes. In het geval dat sprake is van vervalsing van certificaten, worden geen details vrijgegeven, om toekomstige fraude niet in de hand te werken.
Op welke wijze gaat het LCH de logistiek verzorgen rondom gecertificeerde mondkapjes voor mensen met een beroep waarbij anderhalve meter afstand niet haalbaar is, bijvoorbeeld contactberoepen en beroepen in het openbaar vervoer? Zo ja, gaat het LCH hierbij uit van mondkapjes die in het bezit zijn van het LCH of van de daadwerkelijk beschikbare marktinformatie?
Het OMT heeft een afwegingskader vastgesteld voor veilig werken bij contactberoepen. In dit afwegingskader zijn maatregelen gedefinieerd om het risico op overdracht van het virus tussen de beroepsbeoefenaar en de cliënt te minimaliseren. Voor contactberoepen is essentieel dat naast strikte hygiënemaatregelen, triage wordt toegepast. Met deze maatregelen zijn persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals gebruik van mondkapjes en handschoenen, niet noodzakelijk in het kader van de COVID-19-uitbraak.
Het RIVM heeft reeds een richtlijn gepubliceerd die beschrijft wanneer een mondmasker, en welk type mondmasker behoort te worden gebruikt bij verschillende handelingen in de zorg. Daarnaast heeft het RIVM ook op hun website beschreven wanneer het verplicht is om een niet-medisch mondmaskers te gebruiken en wanneer er overwogen kan worden om een niet-medisch mondmasker te gebruiken, zoals bij contactberoepen. Daar wordt ook beschreven hoe tot dit advies is gekomen.
Het kabinet heeft besloten om contactberoepen de ruimte te laten ervoor te kiezen om een niet-medisch mondkapje te gebruiken. Ik vind het van belang te benadrukken dat indien wordt gekozen voor het gebruik van mondneusbescherming, het om mondkapjes gaat die niet in de zorg worden gebruikt. Op de website van de rijksoverheid, en op de website van het NEN, komt inmiddels meer informatie beschikbaar over de specificaties waar niet-medische mondkapjes moeten voldoen.
Het LCH is opgericht om te voorzien in de aanvullende behoefte aan beschermingsmiddelen als gevolg van de Corona uitbraak in de zorg. Het LCH heeft daarom geen rol in de logistiek voor niet-medische mondkapjes voor contactberoepen.
Voor instructies over het juiste gebruik van deze niet-medische mondkapjes kan gebruik worden gemaakt van de algemene informatie voor burgers over mondkapjes op rijksoverheid.nl/mondkapjes.
Gaat het RIVM (in samenwerking met het LCH) duidelijkheid geven over welk type mondmasker voor welk beroep gaat gelden en hoe tot dit advies is gekomen?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze krijgen mensen met een dergelijk beroep en hun klanten voorlichting en instructie voor het veilig gebruiken van de juiste mondkapjes?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze krijgen burgers die gebruik willen maken van preventieve mondkapjes in de publieke ruimte voorlichting en instructie over de aanschaf en het veilig gebruiken van de juiste mondkapjes, vergelijkbaar met de voorlichting voor de basisregels zoals het wassen van handen?
Burgers kunnen de betreffende informatie vinden via rijksoverheid.nl/mondkapjes.
Het recht op toeslagen in combinatie met wezenpensioen |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u reageren op de situatie van de pleegmoeder wiens pleegkind een wezenpensioen ontving en hierdoor het recht op huurtoeslag met terugwerkende kracht verloor?1
Hoewel ik niet op individuele casussen kan ingaan, geldt in zijn algemeen voor thuiswonende (pleeg)kinderen tot 23 jaar een inkomensvrijstelling (€ 4.964,– in 2020). Naast deze algemene vrijstelling kan de belanghebbende verzoeken om bepaalde bijzondere inkomens buiten beschouwing te laten voor de inkomenstoets van de huurtoeslag. Dit geldt onder meer voor wezenuitkeringen die met toepassing van artikel 49 van de Algemene nabestaandenwet aan een ander dan de wettelijke vertegenwoordiger van het kind betaalbaar zijn gesteld.
Tot voor kort gold voor een verzoek tot het buiten beschouwing laten van bijzonder inkomen een termijn van zes weken voor de toeslagontvanger na de definitieve berekening voor desbetreffend toeslagjaar (de bezwaartermijn). In de praktijk is gebleken dat deze termijn erg kort is, mede omdat de regeling als complex kan worden ervaren. Bovendien kunnen de financiële gevolgen van het te laat indienen van een dergelijk verzoek groot zijn, bijvoorbeeld doordat huurtoeslag moet worden terugbetaald. Om te voorkomen dat huishoudens als gevolg van de korte termijnen onnodig (huurtoeslag mislopen, is in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de termijn voor deze verzoeken met het Verzamelbesluit Toeslagen van 17 april 2020 (nr. 2020–72441)2 verruimd tot vijf jaar na het verstrijken van de laatste dag van het berekeningsjaar. Belanghebbenden kunnen daardoor tot 31 december 2020 verzoeken bijzonder inkomen voor het berekeningsjaar 2015 buiten beschouwing te laten voor de huurtoeslag. Zo kunnen belanghebbenden die door de korte termijn eerder geen gebruik hebben gemaakt van de regeling, alsnog een beroep hierop doen.
Ook na deze wijziging blijft het wel noodzakelijk dat een belanghebbende zelf een aanvraag tot het buiten beschouwing laten van bijzonder inkomen doet. Op basis van uitsluitend de beschikbare informatie uit de aangifte is het voor de Belastingdienst niet mogelijk vast te stellen of een bepaald inkomen kwalificeert als bijzonder inkomen. Met het verruimen van de termijnen krijgen belanghebbenden aanzienlijk meer tijd om (alsnog) een beroep te doen op de regeling.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat het recht op toeslagen verdwijnt als het inkomen van inwonende kinderen wordt meegerekend? Deelt u de mening dat dit zeker geldt op het moment dat een inkomen dat überhaupt niet moet worden meegerekend, zoals in het betreffende geval een door de voogd verstrekt wezenpensioen, de oorzaak is van het verdwijnen van het recht op toeslagen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een weeskind niet op deze manier emotioneel belast moet worden met deze financiële gevolgen van haar wees zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren waarom de betreffende pleegouder naar eigen zeggen twee jaar bezig is geweest om duidelijkheid te krijgen over de situatie maar dat de Belastingtelefoon niet in staat bleek die te bieden? Is de Belastingdienst voldoende toegerust om de complexiteit van het belastingstelsel toe te lichten aan burgers en kleine bedrijven?
Zoals eerder aangegeven kan ik niet op individuele casussen ingaan. Als het zo is dat iemand twee jaar geen antwoord krijgt op zijn of haar vraag, is dat natuurlijk niet goed. In zijn algemeenheid kunnen burgers en ondernemers en hun intermediairs vragen stellen aan de Belastingtelefoon. Als het gaat om een complexe situatie die de medewerker van de Belastingtelefoon niet direct kan beantwoorden, wordt de beller aangeboden om teruggebeld te worden door een inhoudelijk specialist. Het hangt van de complexiteit van het vraagstuk af hoe snel een burger of ondernemer duidelijkheid kan worden verschaft over zijn situatie. Voor de dienstverlening van de Belastingdienst aan burgers en ondernemers en de keuzes die hieraan ten grondslag liggen verwijs ik graag naar het jaarplan 2020.
Signalen van burgers die zich niet gehoord voelen door de Belastingdienst of niet tevreden zijn over de dienstverlening nemen wij uiteraard altijd serieus. In dat kader verwijs ik ook graag naar het externe onderzoek dat de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en ik hebben uitgezet om te komen tot een fundamentele transformatie van de dienstverlening en interactie bij de Belastingdienst, Toeslagen en Douane. Op dit moment is dat onderzoek in volle gang, over de uitkomsten daarvan en de maatregelen die we daaraan zullen verbinden zal ik u uiteraard informeren.
Hoe vaak komt het voor dat burgers en bedrijven twee jaar of langer geen antwoord op hun vragen krijgen? Hoe vaak komt dit voor bij multinationals? Kunt u een verklaring geven voor het verschil in «dienstverlening»? Welke beleidskeuzes liggen hieraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom worden inkomsten die sowieso als bijzondere inkomsten moeten worden beschouwd niet automatisch als dusdanig gerekend bij de definitieve aangifte zodat onterechte terugvordering wordt voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of de verlengde bezwaartermijn inderdaad zal worden toegepast op het betreffende geval?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom moet ieder kafkaësk probleem dat zich voordoet bij de Belastingdienst via de media worden aangekaart om een oplossing te forceren?
Zie antwoord vraag 4.
De voorspellingen over toe- of afname van files en mogelijke verschuivingen naar individueel vervoer |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «forse toename files na crisis»1 en het bericht «Maakt de auto een wedergeboorte»?2
Ja.
Kent u de analyse en verwachting van onder andere emeritus hoogleraar Henk van Zuylen van TU Delft en ANWB dat de files fors zullen toenemen als na de coronacrisis de samenleving weer op volle toeren gaat draaien? Kent u de analyse en verwachting van mobiliteitsexpert Carlo van de Weijer van de TU Eindhoven dat de auto een flinke herwaardering gaat beleven en autobezit zal toenemen? En kent u de analyse en verwachting van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (Kim) dat het totale wegverkeer in heel Nederland pas in 2025 weer voorbij het niveau van 2019 komt?3 Hoe verklaart u het verschil in deze analyses? Kunt u aangeven welke analyse het meest waarschijnlijk is?
Ja, ik ben op de hoogte van deze analyses. Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) heeft met behulp van een model de gevolgen voor de verkeersprestatie ingeschat. Deze inschatting is mede gebaseerd op scenario’s van het Centraal Planbureau die betrekking hebben op de economische effecten van het coronavirus voor de korte termijn (2020–2021). Bij de overige uitspraken lijkt er sprake van expert judgement. Hier valt ook niet te herleiden of deze uitspraken zich richten op de korte- of middellange termijn. Om deze reden zijn deze analyses niet goed te vergelijken. Ik kan dus ook niet aangeven welke prognose het meest plausibel is.
Deelt u de analyse en verwachting dat men na de intelligente lock-down gaat kiezen voor individueel vervoer zoals auto en fiets in plaats van collectief vervoer zoals trein, tram en metro?
De analyses die ik tot nu toe heb gezien lijken erop te wijzen dat, zolang de COVID-19 situatie voortduurt, er sprake is van een relatieve toename van het individueel vervoer. Dit is aan de ene kant het gevolg van een beperktere capaciteit van het openbaar vervoer (vanaf 1 juni ongeveer 40%). Aan de andere kant lijkt er ook sprake van een grotere vraag naar individueel vervoer, bijvoorbeeld omdat mensen grote groepen willen mijden en personen uit verschillende huishoudens niet meer samen mogen reizen. Daarnaast zie ik dat een groot deel van de vervoersbewegingen niet meer plaatsvindt, bijvoorbeeld omdat mensen thuiswerken. Daardoor is het absolute aantal vervoersbewegingen met de auto, de fiets en lopend momenteel nog kleiner dan voor de crisis.
Klopt het bericht dat onderzoeken in China laten zien dat het opheffen van beperkende maatregelen onmiddellijk gevolgen heeft voor de mobiliteit waarbij de files allemaal terug kwamen en zelfs sterker dan in maart 2019? Zo ja, wat zegt deze analyse over de verwachte verkeersstromen in Nederland na het opheffen van de beperkte maatregelen?
Ja, dit lijkt het geval te zijn. De onderzoeken laten zien dat er vanaf maart een herstel van het wegverkeer in een aantal grote steden in China zoals Beijing en Shanghai te zien is, waarbij de niveaus van de hoeveelheid verkeer van 2019 worden gehaald. Mogelijke factoren die daaraan bij hebben gedragen zijn het tolvrij maken van het omvangrijke netwerk van tolwegen gedurende een periode van ruim twee maanden en de terugloop van het gebruik en ook capaciteit van het openbaar vervoer in diezelfde periode. De structuur van het Chinese vervoerssysteem verschilt op tal van punten van het Nederlandse en een één-op-één vergelijking is daarom niet te maken. Ik voer hiervoor eigen analyses uit (zie ook het antwoord op vraag4. Daarnaast heeft het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid op zijn website een bericht geplaatst over de ontwikkelingen in China, waarin het ingaat op tal van aspecten. Ten slotte volg ik ook de ontwikkelingen in andere landen nauwgezet.
Kunt u aangeven of het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat scenario’s in kaart heeft gebracht van de verwachte verkeersstromen voor de komende jaren na het versoepelen van de beperkte maatregelen, gedifferentieerd naar vervoersmodaliteiten (auto, fiets, trein en tram/bus) en mogelijke verplaatsing van ov-reizigers naar de auto of op de fiets tijdens de spits? Zo ja, wilt u die met de Kamer delen? Zo nee, bent u bereid ervoor te zorgen dat deze worden opgesteld en met de Kamer worden gedeeld?
Ja, hier werken we aan. In april ben ik met de eerste modelberekeningen gestart, op basis van de inzichten op dat moment (bijvoorbeeld een fors gereduceerde OV-capaciteit).
De komende periode blijf ik modelberekeningen uitvoeren, bijvoorbeeld om de effecten van openstellingen van sectoren in te schatten. Daarbij teken ik aan dat het verkennende analyses betreft op basis
van o.a. verkeersmodellen waarbij de lange termijneffecten van de huidige crisis op dit moment nog moeilijk in te schatten zijn. De uitkomsten leunen dus sterk op
aannames en die zullen gedurende de COVID-19 situatie steeds worden aangepast. Bovendien wijkt de praktijk in deze onzekere situatie al snel af van modeluitkomsten.
Ik zal uw Kamer voor de zomer informeren over de belangrijkste uitkomsten.
Naast modelstudies zet ik ook in op monitoring. Er wordt dagelijks bekeken hoe het verkeersbeeld op de weg en het reizigersgedrag op het
spoor zich ontwikkelen. Daardoor ben ik van eventuele problemen snel op de hoogte en kan ik, waar dat zinvol en uitvoerbaar is, maatregelen treffen.
Kunt u aangeven welk beleid u aan het voorbereiden bent om ervoor te zorgen dat zo goed mogelijk kan worden ingespeeld op de veranderingen qua vervoerstromen door de coronacrisis?
Samen met andere wegbeheerders, diverse maatschappelijke organisaties, vervoerders, belangenorganisaties, andere departementen werk ik o.a. aan beleid met betrekking tot beperking van belasting van het mobiliteitssysteem en in het bijzonder het OV, spreiding en stedelijke mobiliteit. Over het weer opschalen van het OV vanaf 1 juni is uw kamer 14 mei geïnformeerd. Deze opschaling is essentieel voor het weer deels op gang brengen van de maatschappij. Via monitoring op landelijk en lokaal niveau volg ik de effecten van de maatregelen en de ontwikkelingen.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van de Minister van VWS 6 mei jl., zijn de Denktank Coronacrisis en het Samenwerkingsverband van Planbureaus en het RIVM verzocht een advies uit te brengen aan het kabinet. Het kabinet heeft deze partijen advies gevraagd over hoe het gebruik van de auto en het OV de komende maanden beperkt en in goede banen geleid kan worden. De Denktank Coronacrisis zal met name ingaan op de sociale gevolgen van thuiswerken en de voorwaarden om goed thuis te kunnen werken. Het Samenwerkingsverband van Planbureaus en het RIVM is gevraagd hoe mobiliteitsstromen kunnen worden beperkt en in goede banen geleid kunnen. Hierbij is expliciet aandacht gevraagd voor de verschillende modaliteiten. Het advies van de Denktank Coronacrisis en het Samenwerkingsverband van Planbureaus en het RIVM wordt 1 juni uitgebracht, en zal openbaar worden gemaakt.
Hoe kijkt u naar de analyse van de Rabobank die aangeeft dat 43 procent volledig vanuit huis zou kunnen werken?4 Welke kansen ziet u hierin qua beperking van files?
Ik heb deze analyses met interesse bekeken. Ik zie dit als een steun in de rug om afspraken te gaan maken met werkgevers, zodat we voor de toekomst de positieve lessen van de huidige situatie kunnen benutten (zie ook het antwoord op vraag6.
Bent u bereid in gesprek te gaan met werkgevers om afspraken te maken over (gedeeltelijk) thuiswerken van werknemers zodat de druk op de spits ontlast wordt?
Ja, het uitgangspunt blijft immers zo veel mogelijk thuiswerken. Samen met de Minister van EZK zal via VNO-NCW en MKB-Nederland ingezet worden op verstandig gebruik van mobiliteit en op spreiding.
Bent u in overleg met bijvoorbeeld de Fietsersbond of met decentrale overheden om te kijken hoe mensen veilig op de fiets naar hun werk kunnen gaan? Ziet u mogelijkheden voor maatregelen om mensen te stimuleren om op korte afstanden met de fiets te gaan?
Ja. Samen met de decentrale overheden en in afstemming met maatschappelijke organisaties zoals de Fietsersbond is het protocol stedelijke mobiliteit in de 1,5 meter samenleving opgesteld. Fietsmaatregelen maken onderdeel uit van dit protocol. Gezamenlijk zetten wij ons in via diverse communicatiemiddelen en -kanalen mensen op te roepen korte afstanden bij voorkeur te voet af te leggen en als dat niet kan de fiets te pakken.
Kunt u een update geven hoe het staat met de uitvoering van de plannen om de spits in de trein te verlagen door studenten zoveel als mogelijk te spreiden via het verschuiven van lestijden van hogescholen en universiteiten?
Om onnodige studievertraging te voorkomen komt er per 15 juni ruimte voor onderwijsactiviteiten die online niet afdoende te verzorgen zijn. Het gaat om tentamens, examens, praktijkonderwijs en begeleiding van kwetsbare studenten. Het aantal reisbewegingen zal naar verwachting maximaal 20% ten opzichte van pre-Corona zijn. Ten aanzien van het OV hebben de sectorraden voor mbo en ho in overleg met vervoerders, OCW en IenW zich aan de volgende uitgangspunten gecommitteerd:
Ook kijken we samen met onderwijskoepels en vervoerders naar afspraken met het oog op de periode na 1 september. Daarbij worden ervaringen van de komende weken meegenomen.
Kunt u aangeven wat uw verwachting is over het gebruik van parkeerplekken in steden? Zullen deze kunnen worden gebruikt om de stad in te richten voor een 1,5 meter fietsmaatschappij zoals de Fietsersbond voor zich ziet, of zullen juist meer parkeerplekken nodig zijn omdat veel meer mensen zullen gaan kiezen voor auto in plaats van ov zoals de ANWB aangeeft? Hoe kijkt u naar dit spanningsveld?
Ik verwacht dat dit per wijk en per gemeente zal verschillen. Gemeenten hebben daar hun eigen vrijheid in. Zij zijn ook verantwoordelijk voor het signaleren en oplossen van knelpunten. Ik vind het belangrijk dat daarbij naar het hele mobiliteitssysteem wordt gekeken, om te voorkomen dat de oplossing van het ene knelpunt het andere veroorzaakt.
Bent u bekend met de situatie van patriarch Antonios van de Eritrese Orthodoxe Tewahdo Kerk en de andere geestelijken, gelovigen die in de Eritrese gevangenissen vastzitten, zonder enige vorm van proces of contact met de buitenwereld?1
Ja.
Bent u bereid om in bilateraal en multilateraal verband druk uit te oefenen op de Eritrese overheid om deze gevangenen vrij te laten, mede gezien het feit dat patriarch Antonios op zeer hoge leeftijd is en ieder moment in gevangenschap kan komen te overlijden?
Nederland kaart in bilateraal en multilateraal verband geregeld de slechte mensenrechtensituatie in Eritrea aan en roept Eritrea op om vrijheden, waaronder de vrijheid van religie en levensovertuiging, te respecteren. Recent heeft Nederland nadrukkelijk zijn zorgen geuit over de situatie van patriarch Antonios bij de Eritrese ambassadeur in Brussel die mede-geaccrediteerd is in Nederland.
In multilateraal verband heeft Nederland door de jaren heen aandacht gevraagd voor de structurele problemen in Eritrea; het ontbreken van een Grondwet, beperkingen aan vrijheid van meningsuiting, vereniging en religie, de langdurige nationale dienstplicht en de praktijk van willekeurige arrestaties en martelingen. In de VN Mensenrechtenraad spreekt Nederland consequent zorgen uit over de slechte mensenrechtensituatie in Eritrea en pleit Nederland voor verlenging van het mandaat van de Speciaal Rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Eritrea. Ook de EU roept, mede dankzij inzet van Nederland, Eritrea op om de mensenrechten, waaronder vrijheid van religie en levensovertuiging, te respecteren. Dit gebeurt in de VN Mensenrechtenraad en via politieke dialoog met Eritrea (in het kader van de artikel 8 dialoog).
De huidige Eritrese autoriteiten, die er voor hebben gekozen om de relaties met de buitenwereld op een laag niveau te houden, tonen zich overigens weinig gevoelig voor druk in bilateraal of multilateraal verband. Het aantal diplomatieke instrumenten dat hiervoor kan worden ingezet – zonder het leven van de Eritrese bevolking nog moeilijker te maken dan het al is – is daarom beperkt.
Bent u ervan op de hoogte dat de Eritrese regering in het afgelopen jaar onder meer 22 katholieke klinieken onder dwang heeft gesloten?2 Bent u bereid hierover opheldering te vragen bij de Eritrese autoriteiten?
Ja. Op 12 juni 2019 hebben de Eritrese autoriteiten de inbeslagname bevolen van alle gezondheidscentra die worden beheerd door de katholieke kerk nadat in april 2019 de vier katholieke bisschoppen van Eritrea de autoriteiten hebben opgeroepen om tot echte dialoog over vrede en verzoening in Eritrea te komen en om hervormingen door te voeren. Nederland heeft in EU verband de zorgen over de schending van de land- en eigendomsrechten van de katholieke kerk expliciet genoemd in de 43e vergadering van de VN Mensenrechtenraad in februari jl. Ook heeft Nederland recent opheldering gevraagd bij de Eritrese ambassadeur in Brussel die mede-geaccrediteerd is in Nederland.
Bent u van mening dat de mensenrechtensituatie in Eritrea sinds de ontspanning in de relatie met Ethiopië is verbeterd of niet? Kunt u uw antwoord toelichten? Hoe stelt u de mensenrechtensituatie in Eritrea in bilateraal en multilateraal verband aan de orde?
Sinds de ontspanning in de relatie met Ethiopië is er weinig tot geen verandering zichtbaar in Eritrea. Hoewel de relatie tussen Eritrea en buurlanden verbeterd is sinds juli 2018, heeft dit niet geleid tot binnenlandse hervormingen. Nederland heeft in bilateraal en multilateraal verband zijn zorgen geuit over het uitblijven hiervan. In de bilaterale dialoog met Eritrese ambassadeur in Brussel die mede-geaccrediteerd is in Nederland komen deze onderwerpen geregeld aan bod. Tevens heeft de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken deze boodschappen afgegeven tijdens haar bezoek aan Eritrea in april 2019.
In multilateraal verband is de VN-Mensenrechtenraad het aangewezen forum om de mensenrechtensituatie in landen te bespreken. Nederland spreekt zich voortdurend uit over de zorgwekkende mensenrechtensituatie in Eritrea en roept het land op om de mensenrechten te respecteren en om samen te werken met de Speciaal Rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Eritrea. Op Nederlands initiatief is er in juni 2019 een kerngroep gevormd bestaande uit Nederland, Duitsland, Frankrijk, België, Oostenrijk en Australië, om het mandaat van de Speciaal Rapporteur voor Eritrea te verlengen en zo Eritrea op de agenda van de VN Mensenrechtenraad te houden. Nederland zal dit jaar – ditmaal als lid van de MRR – wederom samen met de kerngroep een mandaatverlengingsresolutie indienen en daarbij in het bijzonder Eritrea oproepen om hervormingen door te voeren, gevangenen vrij te laten en democratische vrijheden en mensenrechten te respecteren.
Is de Nederlandse overheid op de hoogte van de inmenging van de Eritrese overheid in religieuze aangelegenheden in Eritrea, maar ook hier in de Eritrese diaspora, in Nederland?3
Ja.
Welke maatregelen kan de Nederlandse overheid treffen om de religieuze vrijheid van Eritrese vluchtelingen, geestelijken en volgelingen te beschermen?
Het kabinet staat voor het beschermen van de rechten van iedereen in Nederland. Dat betekent tevens bescherming tegen druk vanuit het land van herkomst. Wanneer er sprake is van mogelijke strafbare gedragingen, zoals bedreiging of afpersing, roept het kabinet iedereen in Nederland op om altijd aangifte bij de politie te doen.
Om de aangiftebereidheid te vergroten binnen de Eritrese gemeenschap is in 2017 een handreiking gepubliceerd voor gemeenten met informatie over de Eritrese gemeenschap en hoe beleidsmakers, professionals en vrijwilligers Eritrese nieuwkomers kunnen ondersteunen in hun integratie. Daarnaast is zoals gemeld in de brief van 4 februari 2019 (Kamerstuk 22 831, nr. 137) een handelingskader ontwikkeld om politiemedewerkers nader te informeren en bewust te maken over de problematiek binnen de Eritrese gemeenschap.
Het kabinet heeft bovendien een beperkt aantal diplomatieke instrumenten tot zijn beschikking om landen aan te spreken op ongewenste inmenging. Zo heeft het kabinet in januari 2018 de Tijdelijk Zaakgelastigde van het Eritrese ambassadekantoor in Den Haag tot persona non grata verklaard en zijn vertrek geëist. Dit besluit volgde op aanhoudende aanwijzingen dat
intimidatie en dwang plaatsvonden bij de inning van de diasporabelasting
waardoor het kabinet zich genoodzaakt zag een krachtig diplomatiek signaal af te geven aan de Eritrese autoriteiten (Kamerstuk 22 831, nr. 135). In dit verband wijzen wij u ten slotte op de Kamerbrief over de aanpak tegen ongewenste buitenlandse inmenging van 16 maart 2018 (Kamerstuk 30 821, nr. 42).
Bent u bereid de Eritrese vertegenwoordiging in Nederland duidelijk te maken dat Nederlandse overheid niet gediend is van inmenging van de Eritrese overheid in het leven van Eritrese vluchtelingen in Nederland aangezien zij juist voor het regime zijn gevlucht en hier hun heil hebben gezocht? Welke maatregelen kan de Nederlandse overheid nemen om deze ongewenste inmenging tegen te gaan?
Zie ook het antwoord op vraag 6. Indien er concrete gevallen zijn van inmenging van de Eritrese overheid in het leven van Eritreeërs in Nederland, dan zal ik aan de Eritrese ambassadeur duidelijk maken dat de Nederlandse overheid niet van zulke praktijken is gediend.
Preventie van legionellabesmetting. |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Op welke wijze wordt er tijdens én na de (bijna) sluiting van de op dit moment vele openbare gebouwen; bijvoorbeeld scholen, universiteiten en andere gebouwen aandacht besteed aan de noodzaak tot (extra) legionellamaatregelen, om te voorkomen dat bij heropening van gebouwen legionellabesmetting via waterleidingen optreedt?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), die op grond van de Drinkwaterwet toezicht houdt op legionellapreventie rond drinkwaterinstallaties bij de zogeheten prioritaire locaties, heeft eind maart via een bericht op hun site gewezen op dit risico. Begin mei heeft de ILT via de pers, brancheverenigingen en BRL 6010 adviseurs de instellingen geïnformeerd over welke stappen genomen moeten worden wanneer instellingen/bedrijven, na de beperkende maatregelen, weer worden opgestart of weer terugkomen in een normale bedrijfsvoering1.
Koepelorganisatie Vewin en de individuele drinkwaterbedrijven roepen sinds eind maart op om de leidingen regelmatig door te spoelen en communiceren actief over corona en legionella op hun site en via eigen social media kanalen.
Kunt u aangeven welke afspraken hierover bestaan en welke communicatiemiddelen hiervoor worden ingezet?
Begin mei heeft ILT hierover brieven gestuurd naar de BRL 6010 adviseurs en branches (prioritaire instellingen) die hiervoor onder toezicht staan van de ILT. In de brief staat welke concrete stappen bedrijven moeten zetten om de drinkwaterinstallatie op een veilige manier op te starten, bijvoorbeeld om monsters te nemen voordat de voorziening wordt opgestart.
Locaties waar de volksgezondheid het grootste risico loopt als er legionellabacteriën in het drinkwater zitten noemen we prioritaire instellingen. Zij zijn verplicht aan legionellapreventie te doen waarop de ILT toezicht houdt. Prioritaire instellingen zijn o.a. inrichtingen met een logiesfunctie, waaronder hotels, bed & breakfasts met meer dan vijf slaapplaatsen, (mini)campings, bungalowparken en jachthavens en truckstops, benzinestations, wegrestaurants en dergelijke met douchefaciliteiten.
Ook bedrijven en instellingen die niet onder dit specifieke toezicht vallen (niet-prioritaire instellingen), zoals scholen, winkels en vakantiewoningen, moeten letten op legionellabeheer. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat informeert deze groep met adviezen om de kans op legionella te verminderen. Op 7 mei zijn deze via social media op de diverse kanalen van het ministerie verspreid. Met name gemeenten hebben deze op grote schaal gedeeld via hun eigen kanalen. De drinkwaterbedrijven communiceren aan het einde van iedere zomervakantie over legionellarisico’s en geven hun klanten instructie om de leidingen door te spoelen. Dat doen ze nu weer en toegezegd is om hier in de komende periode extra op in te zetten.
Kunt u verzekeren dat er gecommuniceerd wordt met alle betreffende sectoren, zodat de kans dat mensen straks besmet worden door legionella nihil is?
Er is gecommuniceerd met alle betreffende sectoren, met zowel prioritaire als niet-prioritaire instellingen. Zie ook hierboven.
Wordt er bij het versoepelen van de coronamaatregelen rekening gehouden met risico op legionellabesmetting, en bent u bereid dit als vast punt in de overwegingen mee te nemen?
Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaren en exploitanten van de locaties om het risico op legionellabesmetting te beheersen, juist ook op het moment dat de coronamaatregelen versoepeld worden. Zoals uit de antwoorden op de vorige vragen blijkt, is hier inmiddels al veel over gecommuniceerd en zal die communicatie worden voortgezet.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Stroomlevering door zonnepanelen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Volop zon maar toch geen stroom kunnen leveren met je eigen zonnepanelen»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het voor de consument schadelijk en onwenselijk is dat opgewekte elektriciteit niet aan het net kan worden geleverd door tekortschietende netcapaciteit? Zo nee, waarom niet?
Het is voor consumenten en ook bedrijven in principe onwenselijk is dat hernieuwbaar opgewekte elektriciteit niet kan worden ingevoed, door gebrek aan netcapaciteit of spanningsproblemen.
Bij spanningsproblemen kan het probleem zowel in de installatie van consumenten en bedrijven liggen als bij de netbeheerder. Hierbij is het goed om te realiseren dat uitbreiding van het net of het oplossen van spanningsproblematiek de netbeheerder meer tijd kost dan de tijd die nodig is voor consumenten en bedrijven om zonnepanelen te plaatsen.
Deelt u de opvatting dat de netwerkbedrijven er zorg voor dienen te dragen dat particuliere gebruikers die elektriciteit opwekken met zonnepanelen het deel dat ze zelf niet verbruiken moeten kunnen leveren aan het net? Zo ja, hoe gaat u dat sluitend borgen? Zo nee, waarom niet?
Netbeheerders dienen ervoor te zorgen dat particulieren en bedrijven binnen het redelijke in staat moeten zijn om zelf opgewekte elektriciteit in te voeden. Ik kan echter niet garanderen dat netbeheerders in staat zijn in alle gevallen ook tijdig de capaciteit beschikbaar hebben of spanningsproblemen kunnen voorkomen. Indien netbeheerders dit wel moeten kunnen garanderen, dan zou dit betekenen dat netbeheerders op voorhand altijd een (veel) zwaarder net klaar en «op voorraad» moeten hebben liggen. Dit zou tot significant hogere kosten leiden voor alle gebruikers van het elektriciteitsnet, zowel burgers als bedrijven. Dat acht ik niet proportioneel en verstandig.
Wel is het energiesysteem zo ingericht dat met een combinatie van maatregelen (zoals regulering, RES’en, investeringsplannen van de netbeheerders) netbeheerders een zo goed mogelijke inschatting kunnen maken waar netuitbreidingen of ander oplossingen die nodig zijn en dat ze deze ook zo snel als mogelijk realiseren.
Kent u signalen van buiten Drenthe dat particuliere eigenaren van reeds aangesloten zonnepanelen geen stroom aan het net kunnen leveren? Zo ja, wat is de aard en omvang van die problemen? Zo nee, bent u bereid om dit te inventariseren en de Kamer van de uitkomsten op de hoogte te brengen?
Het gaat bij spanningsproblemen niet per se om een gebrek aan netcapaciteit. Spanningsproblemen komen incidenteel in heel Nederland voor. Bij spanningsproblemen loopt de spanning vaak op tot boven de gestelde normen, waardoor de opwekkende installatie om veiligheidsreden uitschakelt. Deze problemen zijn, indien ze zich in het net voordoen, op te lossen. Netbeheerders lossen die in de meeste gevallen zo snel mogelijk op. Daarvoor moeten soms extra kabels en transformatoren worden aangebracht of transformatoren worden aangepast of anders ingesteld maar dit kost tijd. De netten zijn in de afgelopen decennia ontworpen voor transport naar consumenten en bedrijven toe en niet in alle gevallen geschikt voor consumenten en bedrijven die gelijktijdig veel elektriciteit invloeden.
Netbeheer Nederland heeft recent haar jaarlijkse onderzoek over spanningskwaliteit gepubliceerd2. Hieruit komt naar voren dat de spanningskwaliteit in Nederland in bijna alle gevallen binnen de norm valt.
In hoeverre en op welke wijze worden (mogelijke) capaciteitsproblemen op het netwerk voor particulieren door de netwerkbedrijven in beeld gebracht en hoe en binnen welke termijn worden capaciteitsproblemen weggenomen?
In Nederland is er in verschillende regio’s sprake van een tekort aan netcapaciteit. Netbeheerders houden op regionaal niveau een actueel overzicht bij op hun websites. Hierbij is in veel gevallen nog ruimte voor kleinschalige initiatieven. Problemen met te hoog oplopende spanning op laagspanningskabels kunnen zich zeer lokaal voordoen en zijn lastig te voorspellen.
Wanneer consumenten en bedrijven bijvoorbeeld zonnepanelen willen plaatsen en met spanningsproblemen worden geconfronteerd melden zij dit bij de netbeheerders. De netbeheerders onderzoeken de korte en lange termijn oplossingen en moeten dit binnen een redelijke termijn oplossen. De termijn waarop eventuele knelpunten weggenomen kunnen worden hangt af van de lokale situatie en de uit te voeren werkzaamheden.
Wat is naar uw oordeel een maximaal aanvaardbare termijn voor het oplossen van capaciteitsproblemen voor particulieren die elektriciteit aan het net willen leveren?
Netbeheerders zijn nu wettelijk verplicht om nieuwe aansluitingen of verzoeken tot aanpassingen in 18 weken te realiseren (indien kleiner dan < 10 MVA). Als er sprake is van gebrek aan netcapaciteit kunnen netbeheerders partijen een transportbeperking opleggen totdat de netcapaciteit uitgebreid is of door het toepassen van congestiemanagement waardoor de beschikbare capaciteit efficiënter kan worden gebruikt. Uiteraard zal een netbeheerder er voor moeten zorgen dat de oplossing zo snel als mogelijk gerealiseerd kan worden. Hierbij wordt uitgegaan van een redelijke termijn.
Bij spanningsproblemen moet de netbeheerder deze onderzoeken en eveneens binnen een redelijke termijn oplossen. Wat een redelijke termijn is hangt af welke werkzaamheden uitgevoerd moeten worden. Dat is afhankelijk van de omvang van de werkzaamheden die voor de uitbreiding van de netten of anderzijds voor het oplossen van spanningsproblemen noodzakelijk zijn. De ervaring leert dat spanningsproblemen in de meeste gevallen binnen enkele maanden zijn opgelost.
Worden particulieren in de buurten waar capaciteitsproblemen zijn of dreigen door de netwerkbedrijven tijdig hiervan in kennis gesteld, zodat zij daarmee rekening kunnen houden met investeringsbeslissingen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid de netwerkbedrijven hiertoe te verplichten? Zo ja, op welke wijze?
Netbeheerders kennen niet alle plannen in hun gebied en kunnen dus niet proactief informeren. Netbeheerders geven op hun websites op regionaal niveau al weer waar sprake is van congestie en hoe deze congestie problemen oplevert voor nieuwe initiatieven. Het is echter afhankelijk van de totale ontwikkelingen in die regio of dit ook consequenties heeft voor particulieren. Daarnaast is het voor netbeheerders niet altijd bekend welke consumenten zonnepanelen hebben.
De capaciteitsproblemen en de spanningsproblematiek ontstaan vaak door de samenhang tussen verschillende consumenten (en bedrijven) die samen op één zelfde kabel zijn aangesloten.
Het is een in de Netcode elektriciteit3 opgenomen verplichting voor consumenten en bedrijven om de plaatsing van zonnepanelen te melden. Daarom roep ik particulieren op om altijd van te voren contact op te nemen met de netbeheerder om de meest actuele informatie te verkrijgen. De netbeheerders zijn van deze signalen afhankelijk om vroegtijdig rekening te kunnen houden met eventueel benodigde aanpassingen
Acht u het redelijk dat particulieren worden gecompenseerd, mede in het licht en naar analogie van de geldende compensatieregeling bij storingen in de levering van energie, voor de schade die zij leiden indien zij opgewekte elektriciteit niet via het net kunnen leveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen?
Het tijdelijk niet kunnen invoeden van hernieuwbare energie, omdat daarmee de grenzen van de spanningskwaliteit overschreden worden, heeft een andere impact op particulieren die hernieuwbare elektriciteit willen invoeden en de samenleving dan een langdurige volledige onderbreking van het transport door een storing in het net, waarbij geen elektriciteit meer kan worden afgenomen.
De compensatieregeling dient er voor de netbeheerder te dwingen hun organisatie gereed te hebben om een storing in het transport zo spoedig mogelijk te herstellen en dient daarmee een ander doel
Vanwege het verschil in impact acht ik het niet wenselijk om netbeheerders een vergoeding te laten betalen wanneer er geen elektriciteit kan worden ingevoed als gevolg van spanningsproblematiek. Netbeheerders zijn uiteraard wel verplicht om klachten over de spanningskwaliteit in het net te onderzoeken en net als bij transportbeperkingen zo snel mogelijk maatregelen te nemen om het net aan te passen. De ACM ziet er op toe dat netbeheerders blijven voldoen aan de gestelde eisen.
De Regeling Vermindering Verhuurderheffing nieuwbouw 2020 |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Hoeveel van de voorziene € 1 mrd. (over 10 jaar) van de Regeling Vermindering Verhuurderheffing Nieuwbouw 2020 is al aangevraagd?
Op 4 mei 2020 waren er aanvragen ingediend voor 75.053 nieuwbouwwoningen. Dit komt overeen met een bedrag van € 1,69 miljard.
Is het waar dat de regeling die bedoeld is voor de komende 10 jaar nu al is overtekend? Deelt u de mening dat dit nogmaals aantoont dat de jaarlijkse € 100 mln., ten opzichte van de problemen van de woningnood, slechts een druppel op een gloeiende plaat is?
Het voorziene budget voor de komende 10 jaar was € 1 miljard. Op dit moment zijn er aanvragen ingediend voor € 1,69 miljard. Ik concludeer hieruit dat de heffingsvermindering een belangrijke bijdrage levert aan het bouwen van woningen met een lage aanvangshuur onder de eerste aftoppingsgrens van de huurtoeslag (€ 619,01 in 2020). De voorraad aanvragen, tot dit moment goed voor de bouw van ruim 75 duizend woningen, geeft een belangrijke ondersteuning van de bouw. Aanvragers hebben immers 5 jaar, tot en met 2025, de tijd om de investeringen te realiseren. De regeling ondersteunt de bouwproductie in deze periode.
Bent u van plan de regeling te verruimen en daarvoor de benodigde gelden vrij te maken? Zo ja, hoeveel geld wordt er extra ter beschikking gesteld? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit de hierboven genoemde cijfers blijkt is er de facto al extra geld beschikbaar gekomen voor het gebruik van de heffingsverminderingen. Vanwege de vele aanvragen heb ik moeten besluiten om per 1 juli de aanvraagmogelijkheid van de heffingsvermindering voor nieuwbouw te sluiten. Dit is het eerste moment waarop sluiting van de aanvraagmogelijkheid mogelijk is. Het sluiten van de regeling heeft geen effect op de aanvragen die nog voor 1 juli 2020 worden ingediend.
Ziet u, zeker om niet weer de fouten te maken zoals in het verleden, nu ook de noodzaak de regeling te verruimen? Zou dit een bijdrage kunnen leveren aan het door u voorgenomen anticyclisch bouwen?
Zoals in vraag 3 al aangegeven, zullen alle voor 1 juli ingediende aanvragen in behandeling worden genomen. De termijn om de woning te realiseren bedraagt 5 jaar. Dat betekent dat aanvragen die tussen 1 januari 2020 en 1 juli 2020 zijn gedaan, uiterlijk tussen 1 januari 2025 en 1 juli 2025 gerealiseerd dienen te worden. Dit levert een bijdrage aan het bouwen ook in de komende jaren. Uit het overleg met AEDES en VNG van 13 mei jl. is hetzelfde beeld naar voren gekomen, namelijk dat de heffingsvermindering een grote bijdrage levert aan het aantal te bouwen woningen door corporaties in de komende jaren. Het is van groot belang dat de realisatie van deze woningen zo snel mogelijk gebeurt. Daarom heb ik met AEDES en VNG afgesproken dat we de bouw van deze woningen gezamenlijk gaan bewaken en aanjagen.
Vormt de limiet van € 1 mrd. op de regeling een beperkende factor in het aantal huizen dat woningcorporaties kunnen bouwen? Zo ja, is dit de bedoeling in tijden van woningschaarste?
Doordat alle aanvragen tot 1 juli 2020 in behandeling zullen worden genomen, zal het totaalbedrag aan aangevraagde heffingsverminderingen ruim boven de € 1 miljard uitkomen. Omdat een goedgekeurde aanvraag binnen 5 jaar dient gerealiseerd te worden, kunnen de corporaties met een aanvraag voor de heffingsvermindering woningen met een huur onder de aftoppingsgrens blijven bouwen. Ook zonder gebruik te maken van de heffingsverminderingen zijn corporaties op grond van de financiële kengetallen en de cijfers over de IBW in ieder geval op de kortere termijn in staat om meer woningen te bouwen. Of corporaties op de (middel)lange termijn voldoende middelen hebben voor het uitvoeren van de maatschappelijke opgave, breng ik in kaart naar aanleiding van de motie-Ronnes c.s. (Kamerstukken II 2018/19, 35 000-VII, nr. 52).
Vindt u ook dat de noodzaak van de regeling aantoont dat de verhuurderheffing zorgt voor minder nieuwe woningen?
De nieuwe regeling draagt bij aan het bouwen van woningen met een huur onder de aftoppingsgrens. Gezien de vele aanvragen beschouw ik de heffingsvermindering als succesvol. Indien alle aanvragen worden gerealiseerd, zorgt de heffingsvermindering de komende 5 jaar voor ten minste 75.000 woningen met een lage huur en het aantal aanvragen zal richting 1 juli nog verder oplopen. Daarnaast zullen er ook nog woningen worden gerealiseerd met een huur boven de aftoppingsgrens. Door alleen naar het aantal aanvragen van de heffingsvermindering te kijken, valt niet te concluderen dat er minder woningen zouden worden gebouwd vanwege de verhuurderheffing.
Bent u bereid om de verhuurderheffing structureel te verlagen in plaats van incidentele regelingen op te tuigen? Zo nee, waarom prefereert u incidentele regelingen?
Een keuze tussen een structurele, generieke verlaging van de verhuurderheffing of een regeling als deze (die overigens ook een structureel budget heeft) is afhankelijk van vele factoren, die per situatie moeten worden bekeken. Het voordeel van een regeling zoals de heffingsvermindering voor nieuwbouw is dat het beschikbare bedrag gericht terecht komt bij de verhuurder die een bijdrage levert bij het aanpakken van een bepaalde maatschappelijke opgave. In het geval van deze heffingsvermindering voor nieuwbouw is daarom specifiek gekozen om te richten op woningen met een huur tot de aftoppingsgrens. Een generieke verlaging heeft als voordeel dat dit eenvoudiger is om uit te voeren. Daarnaast zorgt een generieke verlaging voor een hogere doorwerking op het investeringsvermogen van verhuurders en daarmee voor een groter effect op de financiële houdbaarheid van de sector op de lange termijn. Met een generieke verlaging kan echter niet met zekerheid worden gezegd dat het geld daadwerkelijk gebruikt wordt om te investeren in relevante opgaven.
Continuïteit en kwaliteit van de ziekenhuiszorg in de regio |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het appèl dat de Achterhoekse burgemeesters gezamenlijk op u deden, waarin zij pleiten voor een regierol van de Minister teneinde de continuïteit en kwaliteit van de ziekenhuiszorg in de regio te borgen?1 Zo ja, bent u bereid om aan hun oproep gehoor te geven?
Ja. Mede naar aanleiding van de brief van 28 april 2020 die ik ontvangen heb van de burgemeesters uit de Achterhoek heb ik, in overleg met de zorgverzekeraars, de regioburgemeesters, de Raad van Bestuur van Santiz en de Raad van Toezicht van Santiz besloten om een verkenner aan te stellen. De heer Marcel Daniëls heb ik bereid gevonden om deze rol op zich te nemen. Ik heb de Tweede Kamer hierover geïnformeerd via een brief op 27 mei 2020.
Deelt u de mening dat stabiliteit in en rondom het ziekenhuis een absolute randvoorwaarde is om kwalitatieve zorg te kunnen leveren? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van groot belang dat de regio in gesprek blijft met elkaar over de toekomst van de zorg in de Achterhoek en dat in de onderlinge samenwerking goede en veilige zorg altijd voorop staat. Hiervoor is goed overleg in de regio noodzakelijk en daarom is de (bestuurlijke) onrust die er momenteel heerst onwenselijk. Het heeft dan ook prioriteit dat de situatie in de Achterhoek zo snel mogelijk stabiel wordt. Ook heeft de IGJ per 15 mei 2020 Santiz onder verscherpt toezicht gesteld.
Ziet u ook dat de huidige crisis binnen beide ziekenhuizen in de Achterhoek de volledige ziekenhuiszorg in de gehele regio onder druk zet?
De zorg in de Achterhoek is momenteel niet in het geding zo heeft de Raad van Bestuur van Santiz mij laten weten. Op lange termijn zou dat wel kunnen gaan spelen en daarom is het van belang dat er een oplossing komt die gedragen wordt door de betrokkenen in de regio. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft veelvuldig contact met de raad van bestuur van het ziekenhuis en bespreekt de stand van zaken met betrekking tot kwaliteit en veiligheid van zorg, de besturing van het ziekenhuis en de toekomstplannen met betrekking tot het zorgaanbod en de communicatie daarover. De IGJ heeft inmiddels verscherpt toezicht ingesteld bij Santiz.
Bent u bereid om samen met zorgverzekeraar Menzis, de betreffende ziekenhuizen inclusief medewerkers en andere stakeholders zo snel mogelijk een regiovisie op te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, uit welke hoofdlijnen zou deze regiovisie kunnen bestaan?
Menzis heeft aan mij aangegeven dat wat hen betreft op zo kort mogelijke termijn wordt gesproken met de regiogroep over de regiovisie. De verkenner die ik heb aangesteld zal hierin ook een rol hebben. De centrale opdracht voor deze regiogroep is: hoe kunnen we vanuit de huidige situatie (onder andere strenger wordende kwaliteits- en volumenormen, de concentratie van hoog complexe zorg, de ontwikkelingen in de zorgvraag en de krapte op de arbeidsmarkt) een toekomstbestendig medisch specialistisch zorglandschap in de Achterhoek borgen met twee locaties? De regiogroep zou vanaf 1 mei 2020 van start gaan, maar dit is als gevolg van de bestuurlijke onrust bij Santiz helaas nog steeds niet gebeurd. De verkenner krijgt als opdracht om voor te bereiden dat de regiogroep daadwerkelijk op kan starten met alle relevante betrokkenen.
Kunt u aangeven of u bereid bent in zo’n regiovisie nadrukkelijk rekening te houden met de specifieke demografie van de regio en hierbij naast ziekenhuisartsen, ook huisartsen uit de regio te betrekken?
De regiovisie wordt gebaseerd op het regiobeeld. Dit geeft zoals gezegd aan wat de huidige en toekomstige zorgvraag is in de Achterhoek en geeft een beeld van de te verwachten knelpunten in de toekomst. De demografische opbouw van de regio is een factor van belang voor de toekomstige zorgvraag en heeft daarmee een plek in het regiobeeld. De regiovisie wordt opgesteld met een brede groep stakeholders uit de regio. Zorginkopers (zorgverzekeraars en gemeenten), zorgaanbieders en patiëntenorganisaties moeten tot een gezamenlijke visie komen. Hieronder valt uiteraard ook de huisartsenzorg.
Kunt u tevens aangeven of in een regiovisie plaats is voor veel minder tot geen productiemaatstaven voor aantallen medische ingrepen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier kan geborgd worden dat de productiemaatstaven tot een minimum beperkt worden?
In de hoofdlijnenakkoorden, die zijn gesloten met verschillende sectoren in de zorg, is opgenomen dat partijen in een regio komen tot een feitelijk beeld van de sociale en de gezondheidssituatie van de desbetreffende regio en van de opgave waar die regio voor staat. Dit zogenoemde regiobeeld dient vervolgens als input voor partijen om te komen tot een regiovisie. Een regiovisie is een gedeeld beeld van partijen in een regio over hoe ze de toekomstige zorgvraag in de regio zullen gaan opvangen. Hierin kunnen bijvoorbeeld intenties of ideeën worden opgenomen over de taakopvatting, welke zorg bij de ene (type) zorgaanbieder kan worden afgebouwd en naar een andere (type) zorgaanbieder worden verschoven, of er kan een beschrijving in komen over gepast gebruik en het voorkomen van ondoelmatige zorg. Wat er precies in een regiovisie komt bepalen betrokken partijen zelf en kan per regio verschillen. Productiemaatstaven zijn niet direct afspraken die in een regiovisie terugkomen. Dit zijn afspraken tussen zorgverzekeraar en ziekenhuis en ziekenhuisbestuur en medische staf. Deze kunnen overigens wel voortkomen uit wat er in een regiovisie is opgenomen.
Bent u bereid om de Achterhoek aan te wijzen als pilot-gebied, waar in plaats van concurrentie, samenwerking en gezamenlijke vernieuwing van de ziekenhuiszorg voorop staan? Zo nee, waarom niet?
Gezien de huidige omstandigheden waarin de Achterhoek verkeert, is het belangrijk dat de verhoudingen worden genormaliseerd binnen het ziekenhuis en tussen de stakeholders in de regio en dat wordt gesproken over de toekomst van de ziekenhuiszorg in de regio. Dat kan prima binnen het huidige zorgstelsel.
Wat wordt de eerstvolgende concrete stap vanuit het kabinet om de ziekenhuiszorg in de regio zo spoedig mogelijk weer op één lijn te krijgen?
Zoals aangegeven in vraag 1, heb ik een verkenner aangesteld om draagvlak en rust in de regio te creëren en om te zorgen dat de regiogroep snel gestart kan worden.
Kunt u deze vragen één voor één en, gezien het feit dat de betreffende ziekenhuizen elke dag verder uit elkaar lijken te drijven, op zo kort mogelijke termijn beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Acute geldproblemen bij kleine zorginstellingen door corona’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van bovengenoemd bericht?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Bent u ook van mening dat kleinschalige initiatieven als deze een belangrijke plek hebben in de zorg voor een groep erg kwetsbare ouderen?
Ik vind dat de zorg in kleinschalige wooninitiatieven een waardevolle toevoeging is op het zorgaanbod.
Herkent u de problematiek waarmee de in het artikel bedoelde kleine zorginstellingen als bijvoorbeeld Herbergier als gevolg van de coronacrisis kampen?
Ja, deze problematiek is door de BVKZ bij mij onder de aandacht gebracht.
Wilt u toezeggen dat voorkomen wordt dat dergelijke zorginstellingen als gevolg van deze crisis en de voor hen daaruitvloeiende problemen omvallen?
Voor mij staat de continuïteit van zorg voorop. Zorgaanbieders moeten zich tijdens en na de coronacrisis kunnen blijven richten op het leveren van kwalitatief goede zorg. Mede om deze reden heb ik in overleg met ZN, zorgkantoren en de NZa, maatregelen genomen om de continuïteit van zorgverlening aan pgb-houders te waarborgen. Deze maatregelen maken het mogelijk dat niet-geleverde zorg en extra en/of duurdere zorg vanuit het pgb gedeclareerd kan worden. Het betreft een verruiming van de bestedingsmogelijkheden van het pgb. Als een pgb-houder overlijdt vervalt het pgb en is het niet mogelijk de kosten van zorgpersoneel uit het pgb te betalen. Onder normale omstandigheden is dit een regulier bedrijfsrisico. Echter vanwege COVID-19 overlijden meer bewoners en is het moeilijker de lege plaatsen weer bezet te krijgen.
Zoals onlangs aan uw Kamer is gemeld3 kan een wooninitiatief met financiële problemen als gevolg van leegstand zich melden bij het zorgkantoor, waarna in overleg gekeken wordt naar de best passende oplossing. Ik heb besloten de EKC-regeling (extra kosten corona) open te stellen voor wooninitiatieven die als gevolg van leegstand in financiële nood komen. Hiermee kan door de overgebleven pgb-houders tijdelijk een hoger zorgtarief worden betaald. Het gaat hierbij om compensatie van (een deel) van de weggevallen zorginkomsten. Samen met de betrokken partijen werk ik deze oplossingsrichting momenteel verder uit.
Omdat bij pgb-gefinancierde wooninitiatieven sprake is van scheiden van wonen en zorg, wordt met het verruimen van de zorgmiddelen de zorgomzetderving vergoed.
Bent u in het kader daarvan bereid op de kortst mogelijke termijn tot een oplossing te komen waarbij rekening wordt gehouden met de in bedoeld artikel aan de orde komende specifieke kenmerken van initiatieven als hier aan de orde?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in het kader van een dergelijke oplossing zowel de nu door instellingen als deze gemaakte extra kosten als de door hen gederfde inkomsten te vergoeden?
Zie mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
De berichten dat KLM weer wil gaan vliegen op diverse Europese steden |
|
Corinne Ellemeet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten dat KLM weer wil gaan vliegen op diverse Europese steden, inclusief COVID-19-haarden zoals Noord-Italië en Spanje?
Ja.
Vindt u dit een verstandig idee?
Het beeld van het aantal besmettingen is per land heel verschillend. Ook de omstandigheden zijn per land heel wisselend. Dat maakt dat ook de afgekondigde maatregelen per land kunnen variëren. Het kabinet volgt de ontwikkelingen in de voor Nederland relevante landen. De maatregelen in Nederland zijn uiteraard toegespitst op de Nederlandse situatie.
Op 9 april jl. is uw Kamer geïnformeerd over de aanpak voor inkomende vliegtuigpassagiers vanuit risicolanden ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (Kamerstuk 24 804, nr. 128). De aanpak bestaat uit een aanscherping van de toegangsvoorwaarden voor personen die naar Nederland willen reizen. Het gaat om een inperking voor alle niet noodzakelijke reizen van personen vanuit derde landen naar Europa (alle EU-lidstaten, alle leden van Schengen en het VK). Daarnaast is voor passagiers uit hoog-risicogebieden een verplichte gezondheidsverklaring ingevoerd en krijgen deze passagiers het dringende advies om 14 dagen in quarantaine te gaan. In heel Europa zijn in aanvulling hierop vergaande maatregelen genomen die het openbare leven en het reizen sterk aan banden leggen. Lidstaten moeten echter wel toegang blijven verlenen aan EU-ingezetenen.
Het RIVM heeft op ons verzoek advies gegeven over de veiligheid aan boord van vliegtuigen in verband met COVID-19. Ook heeft het RIVM advies gegeven op de protocollen van de Nederlandse luchthavens en luchtvaartmaatschappijen. De basis voor de protocollen ligt in de EASA- en ICAO- richtlijnen die ook door buitenlandse luchtvaartmaatschappijen en luchthavens worden gevolgd. De Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en luchthavens hebben hun protocollen in lijn met het RIVM-advies gebracht.
Daarnaast is per 15 juni het reisadvies van BZ voor een aantal Europese landen aangepast op basis van de epidemiologische situatie en de maatregelen in dat land.
In de Kamerbrief van 12 juni jl (kenmerk: IENW/BSK-2020/111285) is uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die zijn getroffen om het heropstarten van de luchtvaart en het toerisme zo veilig mogelijk te laten verlopen.
Hoe valt dit te rijmen met de nog forse beperkingen van de bewegingsvrijheid van mensen, waaronder deels uitgaansverboden en sterke restricties op samenkomsten, in zowel die landen als in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent hervatting van vliegreizen tussen Nederland en deze besmettingshaarden voor de kans op verdere verspreiding van het virus?
Op basis van een advies van het Outbreak Management Team heeft de Ministeriële Commissie Crisis Beheersing (MCCb) op 9 april 2020 gesproken over de situatie in de luchtvaart. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 en 3 heeft het kabinet diverse maatregelen genomen om de risico's in de luchtvaart verder te beperken. RIVM adviezen liggen aan de basis van de aanpak. Met deze aanpak en de luchtvaartprotocollen moet het risico op verdere verspreiding van COVID-19 beperkt worden. Zie ook mijn brief van 12 juni.
Wat betekent het voor de kans op verspreiding van het virus als mensen urenlang bij elkaar in een vliegtuigcabine zitten?
Hoewel het effect van de ventilatiesystemen in vliegtuigen op de overdracht van COVID-19 niet wetenschappelijk is onderzocht, acht het RIVM het plausibel dat de ventilatie- en filtersystemen in vliegtuigen zorgen voor een beperking van het risico op eventuele overdracht van het coronavirus. Het ventilatiesysteem zorgt samen met het filter- en airconditioning-systeem voor een verticale, naar beneden gerichte luchtstroom. Hierdoor worden druppels in de uitademingslucht gericht naar beneden afgevoerd. Ook is de luchtverversing (ventilatievoud) in een vliegtuigcabine hoog en wordt de lucht in een vliegtuig elke drie minuten ververst.
In het protocol van de luchtvaart is de combinatie opgenomen van gezondheidscheck, het unieke ventilatiesysteem, spreiding waar mogelijk, niet medische mondkapjes en de mogelijkheid om gericht en snel bron- en contactonderzoek te doen, die maakt dat in capaciteitsrestricties voor de luchtvaart niet is voorzien.
Hoe valt te rechtvaardigen dat mensen beboet worden als ze in het park te dicht bij elkaar in de buurt zitten, maar KLM voor zichzelf mag bepalen dat met honderden mensen op enkele centimeters van elkaar in een vliegtuig zitten, wel mag? Wat doet dit met het draagvlak voor de maatregelen en sociale beperkingen die burgers in Nederland of andere landen opgelegd krijgen?
Zoals in de Kamerbrief van 12 juni jl. aangegeven heeft het RIVM op ons verzoek advies gegeven over de veiligheid aan boord van vliegtuigen in verband met COVID-19. Ook heeft het RIVM advies gegeven op de protocollen van de Nederlandse luchthavens en luchtvaartmaatschappijen. De basis voor de protocollen ligt in de EASA- en ICAO- richtlijnen die ook door buitenlandse luchtvaartmaatschappijen en luchthavens worden gevolgd. De Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en luchthavens hebben hun protocollen in lijn met het RIVM-advies gebracht.
Na aankomst in Nederland moeten de passagiers alle maatregelen op advies van het RIVM, waaronder het behouden van voldoende afstand, in acht nemen. Reizigers uit hoog-risicogebieden wordt dringend geadviseerd om 14 dagen in quarantaine te gaan. Voor iedereen geldt het advies om de gezondheid te monitoren. De hiervoor geschetste aanpak is uitlegbaar en heeft oog voor het benodigde draagvlak voor de maatregelen en sociale beperkingen in Nederland.
Hoe verhoudt zich dit tot reizen in het ov, waar de onderlinge afstanden groter en de reistijden korter zijn, mensen niet in de rij hoeven te staan bij het inchecken of gefouilleerd worden?
Voor alle vormen van mobiliteit geldt dat het van belang is op een zo veilige mogelijke en verantwoorde manier te reizen. Per sector wordt bekeken welke maatregelen noodzakelijk zijn om de veiligheid van passagiers in het personeel te borgen. De adviezen van het OMT en/of het RIVM zijn hierbij leidend. De luchtvaart onderscheidt zich van het OV op onder meer de mogelijkheid tot triage vooraf, de mogelijkheid gericht en snel bron- en contactonderzoek uit te voeren en het unieke ventilatiesysteem.
Heeft de KLM hierover overleg gevoerd met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Outbreak Management Team (OMT)? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan?
Voor zover mij bekend heeft KLM geen overleg gevoerd met het RIVM en OMT over uitbreiding van vluchten naar Europese steden.
Hoe wordt in andere landen omgegaan met dit voornemen?
Voor de meeste Europese landen geldt dat er geen beperkingen zijn voor luchtvaartmaatschappijen voor het uitvoeren van vluchten tussen Nederland en Europese lidstaten. Zoals toelicht in de voorgaande antwoorden moeten luchtvaartmaatschappijen wel maatregelen nemen om de veiligheid van de passagiers en het personeel te borgen.
Hoe zit het met andere maatschappijen die naar Nederland willen vliegen? Mag dit?
Vanaf 19 maart 2020 zijn de toegangsvoorwaarden voor personen die naar Nederland willen reizen verscherpt. Het gaat om een inperking voor alle niet noodzakelijke reizen van personen vanuit derde landen naar Europa (alle EU-lidstaten, alle leden van Schengen en het VK). Dit EU-inreisverbod voor niet essentiële reizen geldt tot 1 juli 2020. Hiermee is het risico op insleep van het virus via luchtverkeer beperkt. Het betreft geen verbod om te vliegen naar Nederland, omdat essentiële reizen en het vervoer van vracht doorgang moet vinden.
In heel Europa zijn daarnaast vergaande maatregelen genomen die het openbare leven en het reizen sterk aan banden leggen. Nederlanders wordt nog steeds aangeraden om alleen te reizen indien dat noodzakelijk is. Lidstaten moeten echter wel toegang blijven verlenen aan EU-ingezetenen. Er zijn daarom geen beperkingen voor het vliegverkeer vanuit Europese lidstaten naar Nederland.
Voor het overige verwijs ik naar de kamerbrief van 12 juni jl.
Verergert dit voornemen het tekort aan mondkapjes en andere beschermingsmiddelen?
Het OMT heeft op 4 mei 2020 geadviseerd over het gebruik van mondneus-maskers. Het kabinet volgt het advies van het OMT dat medische mondneus-maskers gereserveerd dienen te worden voor gebruik in de zorg en gebruikt dienen te worden conform de vigerende adviezen.
Het OMT geeft aan dat niet-medische mondneusmaskers de drager ervan in zeer beperkte mate beschermen tegen besmetting. Dit is sterk afhankelijk van de kwaliteit van de materialen, de mate waarin het masker aansluit op het gezicht en het draagcomfort. Niet-medische mondneusmaskers dragen mogelijk enigszins bij aan het beperken van verspreiding van COVID-19 door presymptomatische patiënten in openbare ruimten, waar voldoende afstand houden niet altijd mogelijk is. Niet-medische mondneusmaskers kunnen worden aangeschaft of zelf gemaakt. Op rijksoverheid.nl staan instructies voor het maken en gebruiken van een niet-medische mondkapje. Het is belangrijk dat het niet-medisch mondneusmasker zo goed mogelijk aansluit op het gezicht en de neus en mond bedekt.
Wat vindt u van de opmerking van de KLM dat «een zelfgemaakt masker of sjaal ook goed is»? Hoe staat dit in verhouding tot de wetenschappelijke kennis over verspreiding en beschermingsmaatregelen?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe kan het personeel op vliegvelden en in het vliegtuig zich beschermen? Mogen deze mensen weigeren?
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgevers om zorg te dragen voor een veilige werkomgeving. Zoals toegelicht in de antwoorden op de voorgaande vragen zijn er maatregelen genomen om de veiligheid van het personeel op vliegvelden en in het vliegtuig te beschermen.
Bent u bekend met het bericht «Pandemie zal opmars van China niet stuiten, maar juist versnellen»?1
Ja.
Deelt u de analyse in het artikel dat de coronacrisis de geopolitieke opmars van China versnelt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De economische gevolgen van het coronavirus zijn ongekend, in vrijwel alle landen in de wereld. Hoewel het bestrijden van het coronavirus momenteel topprioriteit heeft, staan de ontwikkelingen in de wereld niet stil, ook op geopolitiek gebied. Enkele landen of partijen zouden in deze situatie kunnen profiteren van bijvoorbeeld liquiditeitsproblemen van bepaalde bedrijven. Gezien de onvoorspelbaarheid van het coronavirus en de daarmee gepaarde economische en politieke onzekerheid, is het echter lastig nu vast te stellen wie op wat voor wijze van de coronacrisis kan profiteren. Gezien deze onzekerheid is het van belang om alert te blijven op internationale ontwikkelingen en de situatie nauwlettend in de gaten te houden.
Zo ja, welke actuele voorbeelden hiervan ziet u op dit moment in Europa en in Nederland? In welke sectoren ziet u de Chinese invloed, of pogingen die te verwerven, toenemen?
Het kabinet heeft geen indicaties dat China op substantieel andere wijze dan normaal zijn belangen in Nederland of Europa probeert te behartigen.
Ziet u het risico dat China de coronacrisis aangrijpt om, net als in 2008–2010, haar invloed in Europa te vergroten, o.a. door investeringen (bijv. in infrastructurele projecten) in kwetsbare economieën?
Het kabinet heeft geen indicaties dat China op substantieel andere wijze dan normaal zijn belangen in Nederland of Europa probeert te bevorderen. De stappen die door Nederland en in EU-verband worden gezet om risico’s ten aanzien van investeringen en overnames te beheersen staan benoemd op pagina 32 van de beleidsnota «Nederland-China: een nieuwe balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1).
Het kabinet is daarnaast van mening dat directe buitenlandse investeringen bijdragen aan ons innovatievermogen, onze werkgelegenheid en onze concurrentiekracht. Ook in deze economische tijden is het wenselijk dat kapitaal in eerste aanleg door de markt wordt verstrekt; dat leidt eveneens tot minder noodzaak tot financiële ondersteuning door de overheid. Tegelijkertijd is het kabinet bewust van dalende marktwaarde bij bedrijven als gevolg van de coronacrisis. De overheid hecht veel belang aan de ondersteuning van bedrijven die kampen met de nadelige economische en financiële gevolgen van de crisis, o.a. met het Noodpakket voor banen en economie 1.0 en 2.0 (Kamerstuk 35 420, nr. 2 en Kamerstuk 35 420, nr. 38). Het is echter een bijzondere situatie, het kabinet houdt daarom continu de vinger aan de pols bij marktontwikkelingen die kunnen leiden tot ongewenste overnames en investeringen. Daarbij wordt nadrukkelijk gezocht naar oplossingen vanuit de markt.
Daarnaast maakt het kabinet zich in internationaal en Europees verband hard voor een gelijk speelveld voor het Nederlandse bedrijfsleven, o.a. op het gebied van staatssteun uit derde landen. Onderdeel hiervan is de kabinetsinzet voor het realiseren van een gelijk speelveld op de Europese interne markt voor alle ondernemingen (level playing field instrument) (Kamerstuk 21 501-30, nr. 470).
Deelt u de mening dat dit, onder andere vanwege China’s reputatie op het gebied van democratie, mensenrechten en economische politiek (waar staatssteun en oneerlijke concurrentie deel van uitmaken), onwenselijk is en alles op alles moet worden gezet om dit te voorkomen? Zo ja, hoe spant Nederland hier zich, zowel nationaal als in Europees verband, voor in?
Zie antwoord vraag 4.
Komen de Uitvoeringswet Europese FDI-screeningsverordening en het stelsel van investeringstoetsing, die beide nog in voorbereiding zijn, op tijd om Nederlandse bedrijven tegen China’s machtspolitiek te beschermen? Welke (sectorspecifieke) maatregelen treft u nog meer, bijvoorbeeld ter bescherming van een sector als de maritieme maakindustrie (waarvan bekend is dat China hierin haar invloed probeert te vergroten)? Hoe staat u tegenover noodwetgeving dan wel nieuwe wetgeving met terugwerkende kracht, omdat er op dit moment geen enkele wet is om op terug te vallen?
Het kabinet werkt in den brede aan de uitbreiding van het instrumentarium in geval van ongewenste overnames of investeringen. De Uitvoeringswet van de EU-verordening voor de screening van buitenlandse directe investeringen (aangekondigd bij brief van 11 november 2019, Kamerstuk 30 832, nr. 97) ligt op dit moment middels een spoedprocedure voor aan de Raad van State en wordt naar verwachting voor het zomerreces aan uw Kamer verstuurd. Dit wetsvoorstel voorziet in de noodzakelijke wettelijke maatregelen ten aanzien van de realisatie van het zogeheten contactpunt. Dit contactpunt zal de vertrouwelijke informatie-uitwisseling faciliteren en ondersteunen tussen lidstaten onderling en met de Europese Commissie aangaande directe investeringen uit derde landen waar mogelijke risico’s aan verbonden zijn voor de nationale veiligheid. Het contactpunt zal in lijn met de Verordening op 1 oktober in werking treden.
Met dezelfde brief bent u geïnformeerd over het breder wetsvoorstel voor het stelsel van investeringstoetsing op risico’s voor de nationale veiligheid. Het wetsvoorstel voor de brede investeringstoets wordt naar verwachting eind 2020 aan uw Kamer aangeboden. De totstandkoming van de wet- en regelgeving volgt een kritiek tijdspad. De wet versneld invoeren is niet wenselijk. Om de rechten van Nederlandse ondernemingen en van investeerders voldoende te borgen is het van belang een zorgvuldig wetgevingsproces te doorlopen, met voldoende tijd voor de internetconsultatie en het inwinnen van de benodigde adviezen en uitvoerings- en handhavingstoetsen.
Op 2 juni 2020 heeft het kabinet aangekondigd een peildatum op te nemen in het wetsvoorstel voor de investeringstoets (Kamerstuk 30 821, nr. 113). Het opnemen van de peildatum 2 juni 2020 in de toekomstige wet heeft tot gevolg dat na inwerkingtreding van de wet, overnames en investeringen die vanaf 2 juni zijn gedaan, met terugwerkende kracht getoetst kunnen worden wanneer daar vanuit de bescherming van onze nationale veiligheid aanleiding voor is. Tegelijkertijd wordt het mogelijk strategisch gedrag van ondernemingen of investeerders in aanloop naar de inwerkingtreding te voorkomen. De terugkijktermijn zal betrekking hebben op overnames of investeringen binnen de gecommuniceerde reikwijdte: aanbieders van vitale processen en vitale infrastructuur en ondernemingen die actief zijn op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie. Hierbij wordt aangesloten op de bestaande kaders voor exportcontrole op militaire en dual-use goederen.
Daarnaast werkt het kabinet ook aan sectorspecifieke wetgeving voor toetsing op risico’s voor de nationale veiligheid bij overnames en investeringen in de defensie-industrie, ter borging van de Nederlandse technologische en industriële basis (Kamerstuk 31 125, nr. 108).
Tegelijkertijd hebben bedrijven zelf mogelijkheden om zich te beschermen tegen vijandige overnames. Zo kent het Nederlandse ondernemingsrecht een aantal reguliere beschermingsmaatregelen, waaronder blokkeringsmaatregelen. Het wetsvoorstel Bedenktijd door het bestuur van een beursvennootschap ligt momenteel voor in uw Kamer. Dit wetsvoorstel biedt aanvullende bescherming in geval van een vijandige overname. Op 17 april 2020 heeft uw Kamer de Nota naar aanleiding van het verslag ontvangen.
Aangaande de maritieme maakindustrie verwijzen wij graag naar de beantwoording van de vragen over dit onderwerp gesteld door het lid Stoffer (SGP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3145).
Bent u het ermee eens dat, gegeven deze en vergelijkbare berichtgeving en de geopolitieke gevolgen van de coronacrisis, de Nederlandse China-strategie moet worden herijkt, d.w.z. geactualiseerd, aangepast en aangescherpt, met name om te verhinderen dat in door de coronacrisis verzwakte economische regio’s en bedrijven de invloed van China toeneemt?
Door de coronacrisis is nog meer aandacht gekomen voor de risico’s van strategische afhankelijkheden en ongewenste overnames, waar in de notitie al op werd gewezen. De Chinanotitie maakte tevens reeds melding van China’s toegenomen assertiviteit en wees onder meer op het risico van beïnvloeding. Kortom, de huidige ontwikkelingen bevestigen het uitgangspunt van de Chinanotitie: samenwerken waar het kan, beschermen waar het moet. Hierbij dient benadrukt te worden dat het beleid zich niet enkel richt op China. Ook indien er door andere partijen risico’s ontstaan zal het kabinet gepaste maatregelen nemen.
Het bericht 'FunX-dj stopte met Ramadan late Night: ‘Niet alleen ik werd met dood bedreigd’' |
|
Peter Kwint , Zohair El Yassini (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «FunX-dj stopte met Ramadan late Night: «Niet alleen ik werd met dood bedreigd»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een radiodj persoonsbeveiliging nodig heeft en uiteindelijk genoodzaakt was om te moeten stoppen met zijn programma, omdat een bepaalde groep hem bedreigde vanwege het draaien van muziek tijdens een programma met Ramadan in de naam?
Ik deel uw mening dat het voorval onacceptabel is. Vrijheid van meningsuiting en persvrijheid zijn in een democratische rechtsstaat als Nederland een groot goed en een belangrijke pijler van onze samenleving. Daar hoort niet bij dat iemand wordt bedreigd voor het maken van een radioprogramma.
Ik heb van FunX begrepen dat er apart van de bedreigingen ook een inhoudelijke discussie rondom dit programma was ontstaan. Het is uiteindelijk die discussie geweest die voor FunX de doorslag heeft gegeven om te stoppen met het radioprogramma. Daarbij stopt FunX niet met het bespreken van het thema Ramadan, maar is er voor een andere formule gekozen via de hele programmering en op alle kanalen. Daarmee denkt FunX juist een grotere impact te kunnen hebben.2 Het past vanuit mijn rol niet om een oordeel te hebben over deze inhoudelijke afweging. Dat is echt aan de betreffende omroep.
Uit welke hoek waren deze bedreigingen afkomstig?
De bedreigingen zijn met name geuit via social media-kanalen als Instagram.
Ik heb intussen begrepen dat de NPO en Stichting FunX aangifte gaan doen/hebben gedaan. Eerder heeft de presentator van het radioprogramma aangegeven dat ook te doen.
Op welke manier heeft u contact gehad met het radiostation Funx om hulp en bescherming te bieden tegen de doodsbedreigingen? Loopt er inmiddels strafrechtelijk onderzoek naar deze bedreigingen?
Vanuit het Ministerie van OCW is er contact geweest met de NPO over het voorval bij FunX en is er informatie gewisseld. De NPO deelde met het ministerie hetzelfde statement als valt te lezen onder het antwoord op vraag 2.
Over de vraag of inmiddels een strafrechtelijk onderzoek loopt naar de bedreigingen kan ik u geen mededelingen doen. De Minister van Justitie en Veiligheid verstrekt geen informatie over individuele zaken.
Hoe vaak hebben de Nederlandse media de afgelopen twaalf maanden te maken gehad met ernstige bedreigingen doordat de inhoud van een bepaald programma een deel van de luisteraars niet aanstond? Indien u daar geen gegevens van heeft, bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen?
In de Persvrijheidsmonitor 20193, die jaarlijks wordt gedaan in opdracht van het Persvrijheidsfonds, valt te lezen dat media in 2019 te maken kregen met incidenten op het gebied van veiligheid, bronbescherming, beschuldigingen en privacy en vrijheid van nieuwsgaring. Volgens de monitor zijn er in 2019 in totaal 39 meldingen binnengekomen bij het meldpunt van het initiatief «PersVeilig».4 Hierbij ging het in 25 gevallen om bedreigingen en 8 keer om fysiek geweld. In 13 gevallen hebben journalisten hiervan aangifte gedaan. De Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) schat in dat het aantal niet-gemelde bedreigingen naar alle waarschijnlijkheid hoger ligt.
Uit de incidenten die in 2019 bij het meldpunt van «PersVeilig» binnen zijn gekomen, is volgens de NVJ niet gebleken dat de incidenten ertoe hebben geleid dat media/journalisten de inhoud van hun berichtgeving hebben aangepast, dan wel dat zij hiertoe genoodzaakt waren.
Als redacties vragen hebben omtrent bedreiging of intimidatie, dan kunnen zij zich wenden tot de website van «PersVeilig». Hier is onder andere informatie te vinden over wat te doen bij intimidatie en/of bedreigingen, kunnen incidenten worden gemeld en is er informatie over scholing beschikbaar.
Hoe vaak hebben intimidatie of (doods)bedreigingen ervoor gezorgd dat Nederlandse media genoodzaakt waren om de inhoud van hun programma’s te wijzigen? Waar kunnen redacties zich melden als zij hierover vragen hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier ondersteunt u de al lopende aandacht en initiatieven voor persvrijheid van de Nederlandse Vereniging voor Journalisten (NvJ)? En op welke manier gaat u voorkomen dat media in Nederland genoodzaakt zijn om bepaalde onderwerpen niet te behandelen, omdat de veiligheid van hun personeel niet gewaarborgd kan worden?
Een deel van de regeerakkoordmiddelen voor onderzoeksjournalistiek stel ik beschikbaar voor het versterken van de positie van journalisten tegen geweld, agressie en/of bedreiging. Deze middelen zijn de afgelopen jaren ten goede gekomen aan o.a. «PersVeilig».
De veiligheid van journalisten in Nederland wordt op verschillende manieren gewaarborgd. Persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting zijn vastgelegd in de Grondwet en in internationale verdragen, zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Voor de audiovisuele sector wordt dit nader uitgewerkt in de Mediawet. Ondersteunend aan deze verankering in wet- en regelgeving zijn er initiatieven, zoals de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten, waarin wordt samengewerkt door de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), Het Genootschap van Hoofdredacteuren, de politie en het Openbaar Ministerie (OM). Het Akkoord van deze Stuurgroep bevat maatregelen die (in preventieve zin) bijdragen aan de veiligheid van journalisten, waaronder het initiatief «PersVeilig». Daarnaast is in 2019 een protocol opgesteld door de mediasector, de politie en het Openbaar Ministerie met als doel een heldere, eenduidige en harde aanpak van daders te bewerkstelligen. Het protocol geeft helder weer welke stappen er worden ondernomen zodra er een aangifte gedaan wordt. Zo wordt er bijvoorbeeld van iedere strafbare gedraging aangifte opgenomen, wordt de schade zoveel als mogelijk verhaald op daders en geldt de verhoogde strafeis van het OM conform de OM-Aanwijzing.
Bovenstaande maatregelen onderstrepen het belang van een veilige werkomgeving voor journalisten. De getroffen maatregelen achten wij voldoende om, voor zover mogelijk, een veilige werkomgeving te faciliteren voor journalisten, waarbij daders van agressie- en geweldsdelicten harder worden aangepakt.
Op welke manier heeft de redactie gebruik gemaakt van het onlangs gepresenteerde Akkoord «PersVeilig», een samenwerking tussen de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), Het Genootschap van Hoofdredacteuren, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) met als doel om de veiligheid van journalisten te waarborgen? Zo niet, op welke manier hebt u dit Akkoord bij radiostation Funx onder de aandacht gebracht?
De NVJ heeft mij laten weten dat «PersVeilig» contact heeft opgenomen met de redactie van FunX naar aanleiding van het incident. Tijdens dit contact is informatie uitgewisseld over de casus en heeft «PersVeilig» waar nodig/gewenst ondersteuning geboden.
Bent u van mening dat het akkoord «Persveilig» voldoende mogelijkheden biedt om de veiligheid van journalisten in Nederland te waarborgen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat bedreigingen van bijvoorbeeld radiodj’s in de toekomst adequaat worden aangepakt? Zo nee, wanneer komt u met aanvullende maatregelen om de veiligheid van journalisten te waarborgen?
Zie antwoord vraag 7.
Rechterlijke uitspraken over de PAS |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Rechtbank vernietigt vergunning veehouders»?1
Ja.
Hoeveel gerechtelijke uitspraken zijn er ná 29 mei 2019 gedaan over het Programma Aanpak Stikstof (PAS)? Hoeveel daarvan gaan over de inrichting (bijvoorbeeld stallen), hoeveel over beweiden, hoeveel over bemesten en hoeveel over handhaving?
Zaken hierover worden behandeld zowel bij de verschillende rechtbanken als bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Tegen uitspraken die door de rechtbanken zijn gedaan, kan in hoger beroep worden gegaan bij de ABRvS. Daarnaast zijn er ook bepaalde zaken die in eerste en enige aanleg bij de ABRvS worden behandeld.
De zinsnede «programma aanpak stikstof» in de tekst van de uitspraak levert in de uitsprakendatabank op rechtspraak.nl een resultaat op van 89 uitspraken van rechtbanken gedaan vanaf 29 mei 2019. Echter niet alle uitspraken van rechtbanken worden gepubliceerd. Rechtbanken beslissen zelf over al dan niet publiceren aan de hand van de criteria die zijn opgenomen in het Besluit selectiecriteria uitsprakendatabank Rechtspraak.nl (hierna: het Besluit). Zie hierover verder het antwoord op vraag 4 en 5.
Nu de Rechtspraak, zo heeft de Raad voor de rechtspraak mij laten weten, ook niet beschikt over een integraal volgsysteem waarin alle uitspraken met hun bijzonderheden worden geregistreerd (er vindt geen registratie plaats op termen als «stikstof» of «PAS») kan de vraag hoeveel uitspraken er ná 29 mei 2019 door de rechtbanken zijn gedaan over het PAS, niet beantwoord worden.
De ABRvS heeft laten weten op de website van de Raad van State onder de rubriek «Uitgelicht» een internetpagina te hebben aangemaakt over het PAS met achtergrondinformatie, uitspraken en een toelichting.2 Op deze pagina zijn om te beginnen de twee zogenoemde PAS-uitspraken van 29 mei 2019 te vinden; één over natuurvergunningen voor veehouderijen en één over weiden van vee en bemesten van percelen. Via de blokken «Bestemmingsplannen, tracébesluiten en (omgevings)vergunningen» en «Veehouderijen, weiden en bemesten» zijn de uitspraken te vinden in de zaken die zijn aangehouden in afwachting van de PAS-uitspraken van 29 mei 2019 en die na die datum – al dan niet na behandeling ter zitting – zijn afgedaan. In totaal gaat het om ruim 170 uitspraken. De ABRvS heeft daarnaast ook de andere uitspraken waarin het PAS op welke manier dan ook (ook kort en zijdelings) aan de orde komt gepubliceerd. De zinsnede «programma aanpak stikstof» in de tekst van de uitspraak levert in de uitsprakendatabank op raadvanstate.nl een resultaat op van ruim 190 uitspraken vanaf 29 mei 2019.
Hoe en op welk moment is er vanuit de politiek op die verschillende uitspraken gereageerd of zal naar verwachting nog worden gereageerd?
Het kabinet heeft uw Kamer op 29 mei 2019 en 11 juni 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 146 en 147) brieven gezonden met een reactie op de uitspraken van 29 mei 2019 van de Raad van State over het PAS. Het kabinet heeft sindsdien een structurele aanpak ontwikkeld, zoals het kabinet die in de brief aan uw Kamer van 24 april 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 82) uiteen heeft gezet.
Klopt het dat «op voorhand» is besloten om bepaalde uitspraken over het PAS niet te publiceren?2 Zo ja, door wie is dat op voorhand besloten en waarom?
De Rechtspraak heeft in algemene zin criteria ontwikkeld aan de hand waarvan wordt beslist over het al dan niet publiceren van uitspraken. Deze criteria zijn opgenomen in het hierboven genoemde Besluit. Bij de beslissing omtrent het al dan niet publiceren van de uitspraken over het PAS zijn deze criteria toegepast. Zie in dit verband verder het antwoord op vraag 5.
Hoe verhoudt het achterwege laten van openbaarmaking van de uitspraken zich met artikel 5 van het Besluit selectiecriteria uitsprakendatabank Rechtspraak.nl?3
Lang niet iedere uitspraak wordt ook gepubliceerd. De belangrijkste reden hiervoor is dat gepubliceerde uitspraken geanonimiseerd moeten worden; dat kost menskracht. Artikel 5 van het Besluit vermeldt in welke gevallen een uitspraak altijd wordt gepubliceerd. Dit is onder meer het geval als de zaak – kortgezegd – aandacht heeft gehad van de publieke media. Of een uitspraak over het PAS met het oog op dit artikel dient te worden gepubliceerd, is afhankelijk van de desbetreffende zaak. Zie in dit verband ook het antwoord op vraag 7.
De ABRvS heeft als gezegd al hun uitspraken over het PAS gepubliceerd. Voor de ABRvS geldt – als een van de hoogste rechtscolleges in Nederland – ingevolge artikel 3 van het Besluit ook een eigen regime ten aanzien van de publicatie van uitspraken. Iedere uitspraak dient gepubliceerd te worden, tenzij zich een van de in dat artikel genoemde situaties voordoet. Publicatie is bijvoorbeeld niet verplicht indien de zaak met een standaardformulering is afgedaan.
Hoeveel uitspraken over het PAS zijn niet gepubliceerd? Wanneer en door welke gerechtelijke instanties zijn die uitspraken gedaan?
Nu de Rechtspraak, als gezegd, niet over een integraal volgsysteem beschikt waarin alle uitspraken met hun bijzonderheden worden geregistreerd, valt niet te beantwoorden hoeveel uitspraken door rechtbanken over het PAS niet zijn gepubliceerd. De ABRvS heeft als gezegd al hun uitspraken over het PAS gepubliceerd.
Bent u bereid om alsnog alle uitspraken over het PAS te laten publiceren? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor is aangegeven beslissen de rechtbanken zelf aan de hand van het Besluit over het al dan niet publiceren van een uitspraak. De regering treedt daar niet in. De Raad voor de rechtspraak heeft te kennen gegeven, onder verwijzing naar artikel 5 van het Besluit, dat een externe partij kan motiveren een bijzonder belang te hebben bij publicatie van een specifieke uitspraak. Zo nodig zal dan alsnog worden overgegaan tot publicatie hiervan. De Raad voor de rechtspraak heeft verder laten weten dat er binnen de rechtbank Noord-Nederland zeer veel PAS-zaken zijn aangehouden in afwachting van een van de PAS-uitspraken van de ABRvS van 29 mei 20195. Vervolgens heeft de rechtbank in een aantal zaken een zitting gehouden en uitspraak gedaan op 28 november 20196. Op basis van de PAS-uitspraak van de ABRvS en de uitspraak van de rechtbank van 28 november 2019 zijn de aangehouden zaken, ongeveer 200 stuks, buiten zitting afgedaan. Nu het gaat om inhoudelijk gelijkluidende buitenzittingsuitspraken, die geheel in lijn zijn met de uitspraak van de ABRvS van 29 mei 2019 en de uitspraak van de rechtbank van 28 november 2019, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om deze uitspraken te publiceren. Door de recente aandacht van de publieke media heeft de rechtbank Noord-Nederland evenwel alsnog besloten tot publicatie van een aantal uitspraken.7
De bestrijding van de eikenprocessierups, waardoor ook andere insecten gedood worden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Zeker 195 gemeenten spuiten tegen eikenprocessierups»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van De Vlinderstichting dat de bestrijding van de eikenprocessierups met aaltjes of bacteriepreparaten alle soorten rupsen doodt die op eiken leven, hoewel beide middelen worden aangemerkt als zijnde biologisch?
Deze conclusie deel ik met de Vlinderstichting. De veroorzakers van plagen hebben natuurlijke vijanden die van nature voorkomen in Nederland. Omwille van de volksgezondheid wordt op plekken waar de overlast voor mensen en dieren groot is de eikenprocessierups bestreden met aaltjes en bacteriepreparaten. Hierbij kunnen ook andere insecten met een soft body, zoals andere rupsen, worden getroffen. De naam «biologisch» wordt gebruikt, omdat aaltjes macro-organismen zijn en tot de biologische bestrijders behoren. Een bacteriepreparaat bestaat uit micro-organismen en behoort daarom tot de biologisch gewasbeschermingsmiddelen of biociden.
Kunt u bevestigen dat er in de maanden april en mei ruim honderd soorten nachtvlinders in het rupsenstadium op eiken leven en kunt u bevestigen hoeveel van deze soorten wettelijk beschermd zijn?
Eiken herbergen vele honderden soorten insecten waaronder ook rupsen van nachtvlinders. Nederland kent drie soorten nachtvlinders die wettelijk beschermd zijn: de Spaanse vlag (Euplagia quadripunctaria), de Teunisbloempijlstaart (Proserpinus proserpina) en de Bosrandspinner (Eriogaster catax). Geen van deze nachtvlinders heeft de eik als haar waardplant.
Kunt u bevestigen dat het gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen niet toegestaan is op plaatsen waar beschermde vlindersoorten voorkomen? Zo ja, welke instantie is verantwoordelijk voor de controle en handhaving daarop en hoe wordt voorkomen dat de Wet natuurbescherming wordt overtreden?
Het gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen mag enkel in overeenstemming met het gebruiksvoorschrift en de gebruiker dient zorg te dragen dat er geen beschermde diersoorten worden gedood. De NVWA en ILT handhaven op de wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De provincies, en in voorkomende gevallen de omgevingsdiensten voor hen, handhaven op de Wet natuurbescherming.
Beaamt u dat de term «biologische bestrijding» in het geval van aaltjes en bacteriepreparaten misleidend is, omdat deze vorm van bestrijding onbedoeld alle aanwezige rupsen doodt, daarmee het biologisch evenwicht en de biodiversiteit schaadt en dus niet natuurvriendelijk is?
Voor het antwoord verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat proeven met werkelijk natuurvriendelijke oplossingen, zoals het aantrekken van natuurlijke vijanden van de eikenprocessierups, hebben laten zien het aantal eikenprocessierupsnesten daarmee met 80% verminderd kan worden?2
Op 9 april jl. heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over het beleid rondom de bestrijding van de overlast van de eikenprocessierups en de rol van het Kennisplatform Processierups (Kamerstuk 27 858, nr. 507). In de brief benadruk ik het belang van een natuurlijke balans. Een omgeving met een rijke en robuuste variëteit aan plant- en diersoorten geeft natuurlijke weerstand tegen plaagsoorten en is verreweg de te prefereren optie. Echter, biodiversiteitsherstel duurt jaren en experts geven aan dat natuurlijke bestrijders ten tijde van een plaag met grote overlast niet voldoende zijn en aanvullende inzet nodig is.
Bent u bereid om u in te zetten voor het exclusief inzetten van natuurvriendelijke oplossingen om de eikenprocessierupsen te bestrijden en hierover in gesprek te gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en met het Kennisplatform Processierups? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit neemt deel aan het Kennisplatform Processierups en is daar reeds in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en andere betrokken organisaties. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6.
Het ECB-beleid |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de voorspelling van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) dat de Italiaanse staatsschuld eind 2020 155,5% BBP zal bedragen en naar verwachting snel verder zal stijgen?1
Ja hier heb ik kennis van genomen.
Deelt u de mening dat deze enorme schuld onhoudbaar is en nooit meer door Italië op normale manier terugbetaald kan worden?
Het IMF heeft in zijn meest recente landenrapport over Italië niet geconcludeerd dat de Italiaanse publieke schuld onhoudbaar is.2 Daarnaast heeft de Europese Commissie in het kader van de Pandemic Crisis Support kredietlijn geconcludeerd, niettegenstaande de risico´s, dat voor alle euro-lidstaten de publieke schuld op middellange termijn houdbaar is.3 Dit geldt dus ook voor Italië.
Kunt u een realistische inschatting maken van de totale hoeveelheid Italiaanse staatsschuld die de Europese Centrale Bank (ECB) onder de huidige opkoopprogramma's – inclusief het Pandemic Emergency Purchase Programme (PEPP) – uiteindelijk op de balans zal dragen, inclusief de huidige voorraad Italiaanse staatsschuld?
Tussen 2010 en 2012 heeft het Eurosysteem staatsobligaties van Italië en andere eurolanden gekocht onder het Securities Markets Programme (SMP). Per 31 december 2019 bestaan de SMP-holdings van het Eurosysteem voor Italiaanse schuld nog uit € 27,1 miljard.4 De holdings onder het SMP lopen sinds 2012 af. Momenteel doet het Eurosysteem alleen nog aankopen van door de publieke sector uitgeven obligaties, waaronder Italiaanse staatsobligaties, binnen het Public Sector Purchase Programme (PSPP) en het Pandemic Emergency Purchase Programme (PEPP).
De ECB publiceert maandelijks een overzicht van de aankopen die door het Eurosysteem zijn gedaan binnen het PSPP. Het deel van Italië binnen de totale netto-aankopen die sinds de aanvang van het PSPP in 2015 zijn gedaan bedraagt € 393,38 miljard, waarvan het grootste gedeelte op de balans van de Italiaanse centrale bank staat.5 Het Eurosysteem doet momenteel maandelijks voor € 20 miljard (verspreid over alle Eurolanden) aan vaste aankopen binnen het overkoepelende Asset Purchase Programme (APP). Hiervan is het PSPP een van de vier onderdelen naast de additionele aankopen in verband met de tijdelijke uitbreiding van het APP-programma van € 120 miljard dat bekend is gemaakt op 12 maart 2020.
De ECB heeft op 18 maart 2020 in respons op de COVID-19 uitbraak daarnaast het Pandemic Emergency Purchase Programme (PEPP) aangekondigd. De aangekondigde omvang van het PEPP bedraagt € 750 miljard en aankopen binnen het PEPP zijn begonnen op 26 maart 2020. Het Eurosysteem heeft tussen 26 maart 2020 en 15 mei 2020 voor € 181,79 miljard aan totale aankopen gedaan binnen het PEPP.6 De verdeling van deze aankopen tussen de verschillende activacategorieën die in aanmerking komen voor het PEPP, waaronder Italiaanse staatsobligaties, is door de ECB nog niet bekend gemaakt. De totale hoeveelheid Italiaanse staatsobligaties die momenteel op de balans van het Eurosysteem onder het PEPP staat is daarom nog niet bekend. ECB-president Lagarde heeft tijdens de persconferentie van 30 april 2020 aangeven dat deze data op een tweemaandelijkse basis zullen worden gepubliceerd.
De totale hoeveelheid Italiaanse staatsschuld die het Eurosysteem uiteindelijk op de balans zal hebben hangt af van het toekomstige monetaire beleid van de ECB. De ECB heeft aangegeven dat de toewijzing van de cumulatieve netto-aankopen van publieke sector obligaties op voorraadbasis gebaseerd blijft op de kapitaalverdeelsleutel.7 Het aandeel van Italië in de Eurosysteem-kapitaalverdeelsleutel bedraagt 16,99%. De totale hoeveelheid Italiaanse staatsschuld die het Eurosysteem uiteindelijk op de balans zal hebben hangt derhalve met name af van hoelang de ECB het nodig acht om de aankoopprogramma’s voort te zetten en wat de totale toekomstige omvang van de aankoopprogramma’s zal bedragen.
Kunt u een schatting maken van de financiële schade die de ECB zal oplopen als deze schuld uiteindelijk met 30% afgeboekt moet worden en welk deel van deze schade direct of indirect (via TARGET2) door Nederland gedragen zal worden?
Door de vormgeving van de ECB-programma’s worden de risico’s van verliezen voor DNB en de Nederlandse staat beperkt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is in 2012 het SMP-programma stopgezet en lopen sindsdien de staatsobligaties onder dit programma af. Hierdoor is de blootstelling van DNB op SMP reeds sterk afgenomen en zal het de komende jaren snel verder aflopen.8 Zoals toegelicht in de jaarlijkse informatiebrief Risico's DNB en de Nederlandse staat als gevolg van ECB-beleid9 worden risico’s verder beperkt doordat DNB onder het PSPP en onder het PEPP voor eigen balans alleen Nederlandse staatobligaties opkoopt. Het grootste gedeelte van de aankopen binnen PSPP en PEPP, ca. 80% van de omvang van de programma’s, wordt gedaan door nationale centrale banken en hier is geen risicodeling op van toepassing. Verliezen of winsten over deze 80% dienen de nationale centrale banken zelf op te vangen en worden niet gedeeld met andere nationale centrale banken.
Over de overige 20% van de aankopen binnen het PSPP en het PEPP is DNB indirect blootgesteld naar rato van de kapitaalsleutel van de ECB. Deze 20% bestaat voor ongeveer 9 procentpunt uit staatsobligaties van eurolanden die de ECB aankoopt. Deze obligaties staan op de balans van de ECB. Eventuele verliezen die voortvloeien uit deze obligaties zullen allereerst ten laste komen van de voorzieningen van de ECB. Als de voorziening uitgeput is, worden eventueel resterende verliezen eerst in de lopende winst van de ECB opgevangen en daarna pas verdeeld conform de kapitaalsleutel. Dit betekent dat de indirecte blootstelling van DNB op staatsobligaties van andere eurolanden maximaal 5,86% van deze 9 procentpunt bedraagt (dit is ca. 0,5%).10
Uit het bovenstaande blijkt dat eventuele verliezen die zich voordoen bij een afschrijving van obligaties die op de balans staan van het Eurosysteem met name zullen neerslaan bij de nationale centrale bank van het land dat in de problemen is. Voor DNB bestaat de blootstelling onder PSPP voornamelijk uit Nederlandse staatsobligaties en hieraan gelieerde instanties11 en is de blootstelling op obligaties van andere landen en supranationale obligaties relatief beperkt.
Daarnaast hebben zowel DNB als de ECB voorzieningen en kapitaal opgebouwd om eventuele verliezen als gevolg van het gezamenlijke monetaire beleid op te kunnen vangen.
Tot slot, is het belangrijk vast te stellen dat de TARGET2-saldi niet de schulden weerspiegelen tussen eurolanden onderling en ook niet de directe blootstelling van DNB op eurolanden met een negatief TARGET2-saldo. Net als alle andere vorderingen en verplichtingen van nationale centrale banken tegenover de ECB, zijn TARGET2-saldi feitelijk boekhoudkundige saldi die niet worden verrekend.
Deelt u de mening dat er geen materieel verschil bestaat tussen directe monetaire financiering en de enorme opkoopprogramma's van staatsschuld van de ECB en dat de no-bailout-clausule van de ECB materieel wordt geschonden? Zo nee, waarom niet?
Directe monetaire financiering betreft het rechtstreeks verschaffen van liquiditeit aan overheden door een centrale bank. Monetaire financiering is verboden volgens artikel 123 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het op secundaire markten aankopen van staatsobligaties onder het Outright Monetary Transactions (OMT-programma) en het Public Sector Purchase Programme (PSPP) door de ECB is niet hetzelfde als directe monetaire financiering. Dit is in het verleden vastgesteld door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU), in de zaken Gauweiler12 en Weiss13. In deze zaken heeft het HvJ-EU gekeken naar de verenigbaarheid van het OMT-programma en het PSPP van de ECB met het Unierecht, en geoordeeld dat de opkoopprogramma’s niet strijdig zijn met het verbod op monetaire financiering, gezien de vormgeving van de programma’s.
Deelt u de mening dat door de massale staatsschuld op de balans van de ECB de eurobonds de facto al bestaan omdat bij niet-betaling de schade direct of indirect uiteindelijk pro rata door de eurozonelanden wordt gedeeld? Zo ja, wat stelt u voor om deze praktijk te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn recente Kamerbrief14 over veilige activa en RTSE beslaan vormen van eurobonds uitgifte onder een zogenaamde joint en several garantie, waarbij eventuele verliezen als een overheid in de eurozone in wanbetaling gaat niet alleen naar rato worden verdeeld over de andere landen («several»), maar waarbij landen ook voor het geheel aanspreekbaar zijn («joint»). Hierbij is in geval van de ECB-programma’s zoals PSPP en PEPP geen sprake. Opkoop van staatsobligaties door nationale centrale banken gebeurt voor eigen risico en rekening van deze centrale banken, en de winsten en verliezen landen daardoor bij het land waarin de centrale bank gevestigd is. Hierbij is dus geen sprake van risicodeling een situatie waarin bij niet-betaling de individuele lidstaten ook voor het geheel aansprakelijk zijn («joint and several»).
Wat is uw opvatting over tijdelijke, op de gevolgen van coronagerelateerde schade gerichte, directe monetaire financiering via nationale centrale banken?
Volgens artikel 123 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is het verboden voor nationale centrale banken om direct liquiditeit te verschaffen aan overheden. Direct liquiditeit verschaffen aan overheden is een vorm van monetaire financiering en druist daarmee in tegen artikel 123 van het VWEU. Ik hecht aan het verbod op monetaire financiering. Indien overheden hun uitgaven direct kunnen financieren bij de nationale centrale bank kan dit de onafhankelijkheid van de centrale bank aantasten en daarmee het risico op uit de hand lopende inflatie verhogen. Daarnaast kan het de prikkels voor een duurzaam begrotingsbeleid verlagen.
Hebt u kennisgenomen van de uitspraken van uw Franse collega Le Maire in het Griekse zakenblad Ekathimerini, waarin hij stelt dat (tijdelijke) vormen van eurobonds nodig zijn om te voorkomen dat Nederland en Duitsland anders een concurrentievoordeel hebben omdat zij lagere tekorten hebben en dus meer geld kunnen aanwenden voor herstel?2 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Het klopt dat sommige landen meer begrotingsruimte hebben dan andere. Echter, robuust herstel vereist een combinatie van investeringen en hervormingen. Hiervoor hebben alle landen voldoende begrotingsruimte nodig. Daarnaast is het kabinet in algemene zin van mening dat de gemeenschappelijke uitgifte van schuldpapier, afgezien van schulduitgifte die al plaatsvindt in het kader van bijvoorbeeld de ESM-steunprogramma’s, ongewenst is. De gemeenschappelijke uitgifte van schuld vormt geen oplossing voor de structurele uitdagingen van lidstaten en kan prikkels voor verstandig beleid op nationaal niveau ondermijnen.
Het bericht dat een radioprogramma stopt na doodsbedreigingen |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat een publiek radioprogramma onder druk van doodsbedreigingen stopt? Hoe beoordeelt u dit?1
Laat ik vooropstellen dat het voorval onacceptabel is. Vrijheid van meningsuiting en persvrijheid zijn in een democratische rechtsstaat als Nederland een groot goed en een belangrijke pijler van onze samenleving. Daar hoort niet bij dat iemand wordt bedreigd voor het maken van een radioprogramma.
Ik heb van FunX begrepen dat er apart van de bedreigingen ook een inhoudelijke discussie rondom dit programma was ontstaan. Het is uiteindelijk die discussie geweest die voor FunX de doorslag heeft gegeven om te stoppen met het radioprogramma. Daarbij stopt FunX niet met het bespreken van het thema Ramadan, maar is er voor een andere formule gekozen via de hele programmering en op alle kanalen. Daarmee denkt FunX juist een grotere impact te kunnen hebben.2 Het past vanuit mijn rol niet om een oordeel te hebben over deze inhoudelijke afweging. Dat is echt aan de betreffende omroep.
Is er contact gelegd met de stuurgroep agressie en geweld tegen journalisten? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Is er voldoende beveiliging vanuit bijvoorbeeld de politie om de veiligheid van de medewerkers te garanderen, zeker gezien het feit dat er aangegeven wordt dat er extra beveiliging ingehuurd moest worden?
Wanneer de aard en de omvang van de dreiging dermate groot is dat de persoon en de werkgever daar zelf geen weerstand tegen kunnen bieden, dan kan de overheid aanvullende maatregelen treffen.
Naar ik heb begrepen is het in voorkomende gevallen dat er bedreigingen zijn aan het adres van omroepmedewerkers in principe zo dat omroepen goed om kunnen gaan met deze situaties, en dat zij zich veilig voelen door de goede samenwerking en werkwijze van de beveiliging op het mediapark en met de politie. Bij de opnames van programma’s worden ook met enige regelmaat gasten ontvangen die al persoonlijke beveiliging hebben. In die gevallen is er ook een goede samenwerking tussen de diverse instanties.
Er zijn verder vanuit geen van de vier locaties van FunX (Rotterdam, Amsterdam, Den Haag en Utrecht) signalen gekomen dat medewerkers zich onveilig voelen. In Rotterdam en Amsterdam, waar de meeste uitzendingen van FunX vandaan komen, werkt men daarnaast ook met een toegangssysteem met beveiliging en pasjes.
Is er contact met de bedreigde medewerkers of de radiozender geweest of is er op een andere manier hulp aangeboden zodat het programma eventueel wel doorgang kan vinden? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het Ministerie van OCW is er contact geweest met de NPO over het voorval bij FunX en is er informatie gewisseld. De NPO deelde met het ministerie hetzelfde statement als valt te lezen onder het antwoord op vraag 1.
De NVJ heeft mij laten weten dat er vanuit «PersVeilig» (het initiatief van de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten) contact is opgenomen met de redactie van FunX naar aanleiding van het incident. Tijdens dit contact is informatie uitgewisseld over de casus en heeft «PersVeilig» waar nodig/gewenst ondersteuning geboden.