De informatievoorziening aan Nederlanders in het buitenland rond de ontwikkelingen van COVID-19 |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Welke maatregelen heeft u genomen, naast het aanpassen van reisadviezen, omtrent de informatievoorziening aan Nederlanders in het buitenland rond de ontwikkelingen van COVID-19, zowel lokaal in het doelland als internationaal?
Op de website van de BZ-reisadviezen zijn verwijzingen opgenomen naar nationale en internationale organisaties die nadere informatie bieden over COVID-19 en de gevolgen ervan voor onder meer de (volks-)gezondheid, reisrechten, reisbeperkingen en reisverzekeringen.
Nederlanders die zich geregistreerd hebben via de BZ-Informatieservice zijn door de ambassades in de landen van hun interesse op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen in dat land. Daarnaast hebben de ambassades en consulaten-generaal zoveel mogelijk de beschikbare informatie van lokale overheden beschikbaar gesteld via hun kanalen op sociale media.
Het 24/7-Contactcenter heeft per telefoon en Whatsapp tienduizenden vragen over de gevolgen van COVID-19 beantwoord en via de afdeling communicatie van het ministerie zijn wijzigingen van de reisadviezen actief onder aandacht gebracht en vragen van media beantwoord.
Heeft u maatregelen genomen om de continuïteit van de consulaire dienstverlening op de posten alsmede via externe dienstverleners te waarborgen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse netwerk van ambassades en consulaten en het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijven 24 uur per dag klaar staan om zo goed mogelijk consulaire bijstand te bieden, binnen de grenzen van datgene wat praktisch uitvoerbaar is in de huidige omstandigheden.
De ontwikkelingen rond COVID-19 zullen in voorkomend geval er evenwel toe leiden dat de mogelijkheden om consulaire bijstand te verlenen beperkter zijn dan onder normale omstandigheden. Voor de impact op de dienstverlening verwijs ik graag naar mijn brief aan uw kamer van 16 maart 2020.
In navolging van de richtlijnen voor cruciale beroepsgroepen, werkt het consulaire netwerk volgens een crisisstructuur om de continuïteit van de informatievoorziening te waarborgen en de hulpverleningstaken van de posten te blijven ondersteunen.
Heeft u maatregelen genomen om de gezondheid van de Nederlandse diplomaten in het buitenland te beschermen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Conform de Arbowet en vanuit goed werkgeverschap zijn er meteen heldere instructies naar alle posten gegaan ten aanzien van te nemen maatregelen: hygiëne, afstand houden, schoonmaak etc. Conform de instructies van de rijksoverheid, op basis van de kennis en adviezen van onder meer het RIVM, werkt het ministerie waar mogelijk vanuit huis, in ploegendiensten en met in achtneming van de regels die in Nederland en/of op de standplaats van kracht zijn. Dit geldt zowel voor uitgezonden, als voor lokale medewerkers.
Vervolgens is geïnventariseerd waar mensen zitten die mogelijk kwetsbaar zijn voor een ernstig verloop van een corona-infectie; vooral daar waar de lokale gezondheidszorg – waar zij dan afhankelijk van zouden zijn – mogelijk ontoereikend is. Deze mensen worden ten sterkste aangespoord om terug te keren naar Nederland.
Heeft u specifieke maatregelen genomen voor Nederlandse diplomaten die op ambassades werken in landen waar een (grote) uitbraak plaatsvindt? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Met de posten is zeer regelmatig contact over de situatie in hun land en daar waar specifieke mensen risico lopen, worden ook specifieke maatregelen genomen, zoals bij antwoord 3 beschreven.
Heeft u specifieke maatregelen genomen voor Nederlandse diplomaten op posten in landen waar de gezondheidszorg ondermaats is? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3
Heeft u maatregelen genomen om de gezondheid van de lokale staf op uw ambassades te beschermen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De voorlichting en informatie is voor alle medewerkers op de posten gelijk, dus ook uiteraard ter beschikking van de lokale staf. Voorzorgsmaatregelen, zoals mond-neus maskers (in Zuidoost Azië), handschoenen (bij consulaire werkzaamheden) en zeep/alcohol/gel, zijn waar nodig aan eenieder ter beschikking gesteld.
Hoe verzorgt u de informatievoorziening aan deze Nederlandse diplomaten omtrent de ontwikkeling van dit virus en de lokale gezondheidszorg, dan wel het beleid voor eventuele terugkeer naar Nederland, met name in landen waar de informatievoorziening omtrent de uitbraak van het virus minder goed geregeld is?
Nederlandse diplomaten volgen nieuwsberichten op hun standplaats en de aanwijzingen van de lokale autoriteiten. Daarnaast krijgen zij dezelfde instructies als de medewerkers in Den Haag over voorkomen van en omgaan met de gevolgen van COVID-19 op hun werk. De bedrijfsarts volgt hierin de richtlijnen van het RIVM.
Werkt u samen met uw collega-ministers van Buitenlandse Zaken in EU-verband om dit beleid te coördineren? Zo ja, op wat voor wijze? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkt in het kader van consulaire dienstverlening nauw samen met de andere EU-lidstaten. Informatiedeling, afstemming en -waar mogelijk en effectief- gezamenlijk optreden staan centraal in de dagelijkse samenwerking zowel op de posten, als in de hoofdsteden. Daarbij wordt in Europees verband ook gepleit voor een actieve inzet van de EU richting derde landen om reisbewegingen gericht op terugkeer van EU-burgers toe te blijven staan.
Kunt u deze vragen binnen een week (uiterlijk vrijdag 20 maart 2020) aan de Kamer sturen?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De gevolgen van het coronavirus voor de culturele sector |
|
Antje Diertens (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Welke maatregelen en scenario’s zijn er beschikbaar om de gevolgen van de coronacrisis voor de culturele sector op te vangen?1 Kunt u schetsen wat deze maatregelen en scenario’s precies inhouden, op basis waarvan wordt besloten of ze worden ingezet en in hoeverre ze al in werking zijn getreden?
De maatregelen en scenario’s voor de cultuursector voor de korte termijn zijn als volgt. U heeft inmiddels de brief van het kabinet ontvangen met maatregelen om de economische effecten op te vangen voor ondernemingen en werkenden van Nederland2. Van deze generieke maatregelen kan de culturele en creatieve sector gebruik maken, ook de zelfstandigen. Samen met hen wordt inzichtelijk gemaakt hoe deze maatregelen uitwerken in die sectoren. In de kabinetsbrief is aangegeven hoe en wanneer deze maatregelen in werking zullen treden.
Daarnaast wordt er ruimte gemaakt voor liquiditeit bij gesubsidieerde instellingen en makers door een aantal zogeheten coulancemaatregelen te nemen. Zo is met het Rijksvastgoedbedrijf overeengekomen om de musea die hun panden huren van het Rijksvastgoedbedrijf desgewenst een huuropschorting van drie maanden te geven. Met de coulance maatregelen is beoogd de door het rijk gesubsidieerde instellingen en makers financiële ruimte te geven om zich te richten op de zaken die nu belangrijk zijn voor de voortzetting van hun praktijk. Dit geldt niet alleen voor instellingen gesubsidieerd in de basisinfrastructuur maar ook voor instellingen en makers ondersteund door de zes rijkscultuurfondsen. Gemeenten, provincies en private fondsen hebben toegezegd ook coulant om te gaan met de subsidiëring en ondersteuning van instellingen, makers en projecten in de culturele en creatieve sector.
Met dit noodpakket aan maatregelen doen we het maximale om banen te behouden en gevolgen voor de economie te beperken. De maatregelen die we nu nemen zijn fors en nadrukkelijk voor de komende weken en maanden. Het kabinet is volledig doordrongen van de moeilijke periode waar we nu in zitten. Afhankelijk van de ontwikkelingen, zal het kabinet noodzakelijke en passende vervolgmaatregelen treffen indien de situatie daartoe noopt. Uiteraard zal daarbij zeker ook aandacht zijn voor de culturele sector.
Deelt u de mening dat de culturele sector extra kwetsbaar is voor de economische gevolgen van het coronavirus, gelet op het hoge aantal zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en freelancers dat werkzaam is in de sector? Welke mogelijkheden ziet u zelf om de sector op dit punt te ondersteunen en dan met name de kunstenaars die plots zonder inkomen zitten?
Wij zijn ons zeer bewust van de kwetsbaarheid van zzp’ers in het algemeen en in de culturele en creatieve sector in het bijzonder. Voor de rest verwijzen wij naar ons antwoord op vraag 1.
Hoe verlopen de gesprekken die u met de sector voert over het opvangen van de gevolgen van het coronavirus?
De gesprekken met de sector onder aanvoering van de taskforce die is ingesteld door Kunsten ’92 zijn constructief, en zijn maandag 16 maart jl. gestart. Ook de komende tijd zal er veelvuldig overleg plaatsvinden in dit verband, waarbij ook de zes rijkscultuurfondsen, private fondsen, gemeenten en provincies worden betrokken.
Wat vindt u van de mogelijkheid om het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz), (tijdelijk) te verruimen voor zzp'ers in de cultuursector, zoals geopperd door de Kunstenbond?2 In hoeverre is dit een mogelijkheid die u onderzoekt om de culturele sector tijdelijk tegemoet te komen? Welke andere mogelijkheden ziet u nog?
Het kabinet zet voor zelfstandigen een nieuwe regeling op, die een uitkering verstrekt ter hoogte van de bedragen uit de Participatiewet (max. ongeveer 1.500 euro) zonder de toets op vermogen en partnerinkomen die gebruikelijk zijn in de BBZ. Tevens kent deze regeling geen toets op levensvatbaarheid. Binnen deze regeling hebben zelfstandigen ook toegang tot bedrijfskrediet. Hiervan kunnen ook zelfstandigen in de cultuursector gebruik maken.
Voor wat betreft de andere mogelijkheden verwijzen wij u naar ons antwoord op vraag 1.
Wanneer verwacht u meer duidelijkheid te hebben over het steunpakket om de culturele sector tegemoet te komen, zoals het kabinet gevraagd is in de aangenomen motie-Jetten c.s.?3 In hoeverre is de sector zelf ook een gesprekspartner bij de uitwerking van dit steunpakket?
Zie voor het antwoord de antwoorden op vraag 1 en op vraag 3.
Op welke wijze en door wie kunnen freelancers in de sector zich het beste laten informeren over de consequenties van alle annuleringen en de gevolgen daarvan voor hun persoonlijke situatie?
De informatie en maatregelen zoals kabinetsbreed worden getroffen worden gecommuniceerd via rijksoverheid.nl en de betreffende uitvoeringsorganisaties die de uitvoering van de maatregelen ter hand nemen. Daarnaast wordt de sector afzonderlijk geïnformeerd, zodat Kunsten ’92, de Kunstenbond, de brancheorganisaties en Platform ACCT ook een rol kunnen vervullen richting hun leden of aangeslotenen.
Het bericht 'Vergeten diesels blijken ernstige vervuilers' |
|
Rutger Schonis (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vergeten diesels blijken ernstige vervuilers»?1
Ja.
Is het bericht juist dat verbrandingsmotoren in duizenden machines als shovels, generatoren en waterpompen op de bouw de lucht veel meer vervuilen dan gedacht? En dat één enkele dieselpomp op een bouwplaats net zoveel als tien tot honderd moderne vrachtwagencombinatie uitstoot?
In 2018 heeft TNO in opdracht van Topsector Logistiek en Emissieregistratie de inzet en emissies van vier gangbare bouwmachines gemeten2. Uit de verkregen praktijkdata bleek dat de uitstoot van stikstofoxiden van de gemeten bouwmachines hoger waren dan tot dan toe aangenomen. Op basis van deze metingen zijn in 2019 zijn de emissietotalen voor mobiele werktuigen in de emissieregistratie geactualiseerd3.
De praktijkuitstoot van een dieselpomp is afhankelijk van de leeftijd en het motorvermogen. Nieuwe dieselpompen moeten aan de meest recente Stage-V emissie-eisen voldoen, terwijl oudere pompen aan lagere Stage normen moeten voldoen. Volgens opgave van TNO is een vijftien à twintig jaar oude Stage-II dieselpomp voor stikstofoxiden veertien keer zo vervuilend en voor fijnstof honderd keer zo vervuilend als een moderne Euro-VI vrachtwagen. Een moderne Stage-V pomp is voor stikstofoxiden nog zeven keer zo vervuilend als een Euro-VI vrachtwagen en voor fijnstof ongeveer even vervuilend.
Is het juist dat deze groep tractoren, graafmachines, generatoren en dieselpompen 20 tot 350 procent meer stikstofoxiden uitstoot?
De uitstoot van stikstofoxiden van de vier in 2018 in opdracht van Topsector Logistiek en Emissieregistratie geteste mobiele werktuigen lag 25% tot 350% boven de normwaarden van de Europese typekeuring van deze machines. Met deze percentages wordt een indicatief beeld gegeven van de overschrijding ten opzichte van de normwaarde. Hogere praktijkemissies kunnen optreden als de condities van de motorbelasting anders zijn dan tijdens de typekeuringstest. Bij bijvoorbeeld langdurig stationair draaien loopt de temperatuur van de AdBlue katalysator terug, waardoor deze niet meer werkt. De uitstoot van stikstofoxiden (NOx) kan dan flink oplopen.
Ik vind het onwenselijk dat de emissies van mobiele werktuigen in de praktijk hoger zijn dan de officiële norm. Om dit tegen te gaan zouden voor mobiele machines net als voor wegvoertuigen emissienormen voor de Real Driving Emissions (RDE) kunnen worden geïntroduceerd. Hierbij worden de emissies op de openbare weg gemeten. De Europese Commissie werkt nu niet aan een voorstel voor RDE-normen voor mobiele werktuigen. Het stellen van RDE-eisen aan mobiele werktuigen zou een langdurig Europees traject worden.
Gezien de urgentie van het stikstofdossier wil ik zo spoedig mogelijk meer grip krijgen op de emissies van mobiele werktuigen. Met de sectoren/branches treed ik in overleg over de wijze waarop fabrikanten van motoren en mobiele werktuigen voldoen aan vigerende emissienormen middels (door)ontwikkeling van bestaande én nieuwe emissiemonitoringssystemen en -technieken, alsook de wijze waarop de eigenaren/houders van mobiele werktuigen kunnen verantwoorden dat hun mobiele werktuigen aan de gestelde normen voldoen. Ik zal de Europese Commissie en de andere lidstaten op de hoogte stellen van de bevindingen in Nederland en een oproep doen om ook tussentijdse oplossingen te onderzoeken in Europees verband. Branches werken in het sectorinitiatief «De Groene Koers» samen aan een versnelling van emissiereductie van mobiele werktuigen. Ik heb hen reeds over mijn ideeën geconsulteerd.
Kunt u bevestigen dat dit in hoofdzaak gaat over 80 duizend tractoren, 15 duizend graafmachines, 1.600 generatoren en 700 dieselpompen?
De aantallen tractoren, graafmachines en andere mobiele machines in Nederland zijn niet precies bekend, omdat deze niet worden geregistreerd. Via een wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 wordt gewerkt aan de introductie van een APK voor landbouw- en bosbouwtrekkers, in combinatie met de introductie van een registratie- en kentekenplicht voor landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines. Dit wetsvoorstel is op 28 januari 2020 door uw Kamer aangenomen en is nu aanhangig bij de Eerste Kamer. Door het introduceren van een systeem van registratie en kentekening zal er beter zicht komen op het wagenpark.
In de emissieregistratie wordt voor de aantallen mobiele machines uitgegaan van een inventarisatie en schatting van jaarlijkse verkoopaantallen, afkomstig van verschillende bronnen4. Gecombineerd met een schattingen voor de levensduur wordt tot een «actief machinepark» gekomen. De emissieregistratie gaat voor emissiejaar 2018 uit van ruim 72 duizend landbouwtrekkers, ca. 20 duizend graafmachines, 1600 generatoren (in de bouw) en 700 dieselpompen.
Klopt het bericht dat deze lokale vervuiling door stikstofoxiden wordt onderschat door modellen, onder andere het aeriusmodel? Zo ja, kunt u dit toelichten en per model voor de stikstofdepositie specificeren wat er onderschat wordt? Wat is de reden van deze onderschatting?
Het AERIUS model wordt gebruikt voor zowel de doorrekening van locatie-specifieke depositiebijdrage van een project als de doorrekening van de ontwikkeling van de landelijke totale deposities. De locatie-specifieke bijdrage van mobiele werktuigen aan concentraties en deposities van stikstofoxiden worden in beeld gebracht bij onderzoeken voor specifieke projecten. Het gaat dan bijvoorbeeld om de lokale depositiebijdrage van activiteiten in het kader van de aanvraag van een natuurvergunning of een ander toestemmingsbesluit, zoals de depositiebijdrage van mobiele werktuigen die worden ingezet bij een bouwproject.
Bij locatie-specifieke berekeningen van een project met het AERIUS model is het de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer om op basis van de laatste inzichten tot een realistische inschatting van de emissie te komen. De initiatiefnemer dient daarbij zelf de verwachte uitstoot van stikstofoxiden als gevolg van de inzet van mobiele werktuigen te bepalen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de in het model opgenomen emissiefactoren voor diverse mobiele werktuigen. Het is uiteindelijk aan de initiatiefnemer om te onderbouwen dat – en aan het bevoegd gezag om te toetsen of – de toegepaste emissiefactoren juist zijn en niet leiden tot een onderschatting.
Voor doorrekeningen met het AERIUS model van de landelijke totale deposities wordt uitgegaan van de emissiegegevens van mobiele werktuigen in de emissieregistratie. Dit betekent dat de inzet van mobiele werktuigen op (bouw)locaties meegenomen op het niveau van bevolkings- en arbeidsplaatsenconcentraties en niet op het niveau van specifieke, tijdelijke projecten. De emissies voor mobiele werktuigen die in 2019 zijn geactualiseerd in de emissieregistratie worden meegenomen bij de doorrekening van de landelijke deposities met het AERIUS-model. De gemiddelde landelijke depositiebijdrage van mobiele werktuigen zal daardoor naar verwachting hoger zijn dan tot dusverre is berekend. Bij een hogere uitstoot dan geraamd, wordt de overstap naar elektrificatie van bouwmaterialen nog belangrijker. Hiervoor zal echter tijd nodig zijn. Omdat het AERIUS model op basis van recente wetenschappelijke en ecologische inzichten op meerdere onderdelen wordt geactualiseerd, is vooraf niet bekend hoe alle actualisaties gezamenlijk doorwerken in de totale deposities.
Kunt u een overzicht geven van zowel de onjuiste alsook van de gecorrigeerde stikstofoxiden emissiefactoren, onderverdeeld per relevante groep verbrandingsmotoren?
Voor middelzware en zware Stage IV (bouwjaar 2014 – 2018) en Stage-V (bouwjaar vanaf 2019) mobiele werktuigen werd voor het bepalen van de emissietotalen in de emissieregistratie uitgegaan van de emissiefactor voor stikstofoxiden van 0,5 gram per kWh. Op basis van de in 2018 uitgevoerde metingen is de emissiefactor in 2019 bijgesteld naar gemiddeld 1,26 gram per kWh5. Hierin is meegenomen dat mobiele machines naar verhouding veel stationair draaien. Ook de emissiefactor voor Stage III motoren is verhoogd. De geactualiseerde emissiefactoren voor stikstofoxiden zijn verwerkt in de Nederlandse rapportages van emissietotalen6.
Is het mogelijk dat er een substantiële onderschatting is van de stikstofemissies vanwege deze groep emissiebronnen? Zo ja, kunt u de bandbreedte van percentages noemen waarmee berekeningen mogelijk worden onderschat?
Met de correctie van de emissiefactor naar 1,26 gram per kWh wordt een overschrijding van de emissienorm met een factor twee in de emissiemodellering in rekening gebracht. Meer metingen zijn nodig om meer betrouwbare uitspraken over de praktijkemissies van de verschillende mobiele werktuigen te kunnen doen. Eind 2019 heb ik aan TNO opdracht gegeven om een verder meetprogramma uit te voeren met zes grotere en vier kleinere mobiele machines. Met de resultaten van dit programma, die eind 2020 beschikbaar komen, kan een meer betrouwbare uitspraak worden gedaan van de bandbreedte van overschrijding van de emissies.
Het voornemen is verder om, in het kader van het Schone Lucht Akkoord7 en het klimaatakkoord, versneld toe te werken naar inzet van schone en nul-emissie mobiele werktuigen. Uiteraard zal de bouwsector bij de uitwerking daarvan goed worden betrokken. Hierbij zal ook de mogelijkheid worden onderzocht om de emissie van mobiele werktuigen in de praktijk te handhaven met het oog op milieucriteria bij de aanbesteding. Daarbij wordt gekeken naar de mogelijkheden van een vrijwillige emissiekeuring (roetfiltertest en stikstofmonitoring) van mobiele werktuigen en naar de mogelijkheden om luchtemissies op te nemen in de systematiek en certificering van de CO2-prestatieladder. Ook is in het Schone Lucht akkoord afgesproken dat de rijksoverheid zich actief inzet voor een verdere aanscherping van de Europese normen. Voorzieningen voor het blijvend voldoen aan de normen zijn daarbij een belangrijk aandachtspunt. Tot slot is in het klimaatakkoord afgesproken dat de rijksoverheid zich in zet om CO2-labeling en -normering van mobiele werktuigen te agenderen bij de Europese Commissie.
Behoeven de huidige modellen, onder andere het aerius rekenmodel, voor stikstofdepositie actualisatie voor de emissiefactoren van oude verbrandingsmotoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u deze actualisatie door te voeren en kan dan worden geconcludeerd dat de uitkomsten op basis van het nu actuele aerius rekenmodel een onderschatting geven van de werkelijke stikstofdeposities?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 zijn de landelijke emissietotalen voor mobiele werktuigen in 2019 geactualiseerd in het kader van de emissieregistratie. Deze nieuwe inzichten zijn begin 2020 meegenomen in de kaarten met grootschalige concentraties en deposities (GCN en GDN-kaarten8) die het RIVM heeft opgesteld. Dit jaar worden de nieuwe inzichten ook meegenomen in de doorrekening van de landelijke totale deposities met het AERIUS model.
Bovenstaande werkwijze sluit aan op het gangbare proces van jaarlijkse monitoring van de ontwikkeling van concentraties en deposities door het RIVM. Hierbij wordt voor de berekening van de concentraties en deposities in een bepaald jaar uitgegaan van de emissiegegevens die zijn geactualiseerd in het voorgaande jaar. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Snelle toegang van zzp’ers tot het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) onder voorwaarden aanspraak kunnen maken op een Bbz-uitkering als zij hun opdrachten verliezen door de effecten van het coronavirus?
Ja.
Wat zijn precies de voorwaarden om een Bbz-uitkering te kunnen krijgen?
Beginnende en gevestigde zelfstandigen kunnen een beroep doen op het Bbz 2004 als zij worden geconfronteerd met een tijdelijk financieel probleem. Voorwaarde is dat het bedrijf of beroep van de zelfstandige levensvatbaar is, zodat na enige tijd bijstandsverlening niet meer nodig is. Voorts gelden de volgende voorwaarden:
Klopt het dat ook als een zzp’er eigen vermogen heeft (binnen of buiten het bedrijf) de Bbz-uitkering als lening kan worden verstrekt?
Ja.
Hoe lang duurt het nu gemiddeld voordat een Bbz-uitkering wordt toegekend nadat de aanvraag is ingediend?
Op grond van artikel 35, tweede lid, van het Bbz 2004 dient het college binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag het recht op bijstand vast te stellen. Er zijn geen gegevens bekend over de feitelijke, gemiddelde beslisduur door gemeenten.
Op welke manier zou de aanvraagperiode, die nu dertien weken kan bedragen, kunnen worden verkort?
Met ingang van 1 maart 2020 is de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers ingevoerd, met als doel om zelfstandigen die als gevolg van de coronacrisis in financiële problemen zijn geraakt, tijdelijk financieel te ondersteunen. Gemeenten streven ernaar om de zelfstandige uiterlijk binnen vier weken na de aanvraag duidelijkheid te geven. Deze regeling is juist zo ingericht dat snelle besluitvorming door gemeenten ook mogelijk is. Zo bevat deze regeling, anders dan het Bbz 2004, geen verplichting voor gemeenten om de levensvatbaarheid van het bedrijf of zelfstandig beroep te onderzoeken en is de vermogenstoets niet van toepassing.
Bent u bereid om te kijken naar mogelijkheden om extra capaciteit vrij te maken om het verwerken van Bbz-aanvragen te versnellen?
De inzet van capaciteit bij de verwerking van Bbz-aanvragen is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Het kabinet heeft met de Tozo een tijdelijke overbruggingsregeling voor zelfstandig ondernemers opengesteld met afwijkende voorwaarden van het Bbz, waarbij zwaar meegewogen is dat gemeenten bij de uitvoering van de regeling in staat zijn om de grote aantallen aanvragen voortvarend af te handelen.
Is er een mogelijkheid om onder dezelfde voorwaarden van werktijdverkorting, namelijk als een zzp’er 20% minder werk verwacht door een bijzondere situatie die niet onder het normale ondernemersrisico valt, de Bbz-uitkering versneld toe te kennen als lening?
Met ingang van 1 maart 2020 is de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers ingevoerd. Deze regeling is juist zo ingericht dat snelle besluitvorming door gemeenten mogelijk is.
Afhankelijk van de aard van het financiële probleem kunnen zelfstandig ondernemers in aanmerking komen voor twee vormen van bijstand:
Klopt het dat zzp’ers ook toegang hebben tot de uitgebreidere regeling Borgstelling MKB-Kredieten (BKMB)?
Ja.
Op welke manier worden zzp’ers voorgelicht over de mogelijkheden tot uitstel van betaling van belastingen?
Bij de voorlichting aan ondernemers over uitstel van betaling van belastingschulden wordt geen onderscheid gemaakt tussen zzp'ers en andere ondernemers. Ondernemers worden geïnformeerd via de website van de Belastingdienst. Ook vindt voorlichting aan ondernemers plaats via fiscaal dienstverleners. Incidenteel benadert de Belastingdienst individuele ondernemers, bijvoorbeeld als zij niet reageren op een opgelegde naheffingsaanslag.
Het bericht dat Leeuwarden stopt met inkoop van specialistische hulp voor vrouwen in opvang voor 43 gemeenten |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vrouwenopvang: Leeuwarden wil geen risico’s meer»?1
Ja.
Deelt u de mening dat organisaties zoals Fier bijzonder goed werk doen voor vrouwen die complexe trauma’s hebben opgelopen?
Ja.
Deelt u de mening dat de hoog-complexe zorg die Fier biedt niet binnen een week elders kan worden geboden? Zo ja, bent u het eens dat het belangrijk is dat de zorg geboden door Fier in stand moet worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang dat specialistische zorg beschikbaar is en geboden kan worden aan de mensen die dat nodig hebben. De verantwoordelijkheid voor het organiseren van het benodigde aanbod en de toegankelijkheid van deze specialistische zorg ligt op basis van de Wmo2015 bij gemeenten. Het is daarmee aan gemeenten om eisen te stellen aan de kwaliteit van deze voorziening en – op basis van deze eisen – te beslissen bij welke organisatie zij deze zorg beleggen.
Voor de inkoop van dergelijke specialistische vrouwenopvang hebben de 35 centrumgemeenten Vrouwenopvang afspraken gemaakt over gezamenlijke inkoop. De gemeenten Leeuwarden en Tilburg hebben in dat kader, mede namens de andere centrumgemeenten, contracten afgesloten met instellingen die deze specialistische zorg kunnen bieden. Nu de gemeente Leeuwarden heeft aangegeven de huidige rol van landelijk inkoper van deze specialistische vrouwenopvang na afloop van het contract met Fier niet langer te willen vervullen, zijn Leeuwarden, de VNG en de andere centrumgemeenten in goed overleg met elkaar over tijdige overdracht van deze rol. Het huidige contract tussen de gemeente Leeuwarden en Fier loopt tot en met 31 december 2020. De huidige zorg kan en hoeft dus niet binnen een week elders te worden geboden.
Heeft u contact gehad met de regio naar aanleiding van het nieuws dat Leeuwarden niet langer deze zorg landelijk zal inkopen? Zo nee, bent u van plan dit te doen?
Ja, ik heb contact gehad met de regio naar aanleiding van het nieuws. Daarbij heb ik ook overleg met de VNG over deze situatie.
Is het naar uw mening een positieve ontwikkeling dat de landelijk inkoop van specialistische zorg voor kwetsbare mensen – zoals u eerder voor heeft gepleit – stokt doordat de financiële positie van een gemeente dermate penibel wordt?
Ik vind het positief dat gemeenten het gezamenlijk mogelijk maken dat specialistische zorg voor kwetsbare mensen beschikbaar is. De financiering van deze zorg vindt plaats via een uitname uit de Decentrale Uitkering Vrouwenopvang (DUVO). Door deze constructie dragen alle centrumgemeenten Vrouwenopvang bij aan de kosten en zijn de kosten dus niet specifiek voor de gemeente Leeuwarden. De gemeente Leeuwarden ontvangt aanvullend een vergoeding voor interne administratieve lasten. De financiële positie van een individuele gemeente heeft dan ook geen invloed op de landelijke inkoop van specialistische zorg. Wanneer een gemeente reden ziet om een dergelijke landelijke taak niet langer uit te voeren dan kan die gemeente de taak afronden en in goed overleg overdragen.
Bent u van mening dat de overgang van zorginkoop zal verlopen zonder dat cliënten hier onder lijden? Kunt u bevestigen dat de zorginkoop ook pas vanaf 2021 wordt afgestoten door de gemeente Leeuwarden?
Het contract dat de gemeente Leeuwarden heeft met Fier voor deze specialistische zorg eindigt 31 december 2020. De gemeente Leeuwarden heeft aangegeven de zorginkoop te blijven uitvoeren tot 1 januari 2021 en er alles aan te doen om de overdracht naar een andere inkopende partij zorgvuldig uit te voeren. De VNG geeft aan samen met gemeenten en Fier te werken aan een oplossing voor de ontstane situatie en dat continuïteit van zorg onderdeel van deze oplossing is.
Vindt u het zorgwekkend dat een regio dergelijke zorginkoop niet langer voor zijn rekening kan nemen vanwege financiële problemen? Denkt u dat dit een teken is van een onhoudbaar systeem? Zo nee, welke met welke verergerende situatie heeft Leeuwarden te maken dat dit geen teken aan de wand is voor andere regio’s?
De reden dat de gemeente Leeuwarden de hier relevante specialistische zorginkoop niet langer voor zijn rekening neemt, is omdat de direct betrokken organisaties niet tot overeenstemming zijn gekomen over hoe deze inkoop te organiseren. De reden is niet primair gelegen in financiële problemen van de gemeente Leeuwarden. Ik ga er van uit dat de VNG en de centrumgemeenten zorgdragen voor tijdige overdracht van de landelijke inkopersrol en voor een zorgvuldige aanbestedingsprocedure met oog voor continuïteit van zorg. Ik zie een dergelijke overdracht niet als een teken van een onhoudbaar systeem.
Welke stappen gaat u zetten om te verzekeren dat Fier de zorg aan haar cliënten kan blijven garanderen en kwetsbare mensen niet de dupe worden?
Op het moment dat bekend werd dat de gemeente Leeuwarden niet langer wil fungeren als landelijk zorginkoper voor deze vorm van opvang, heeft de VNG mij hiervan op de hoogte gebracht. De VNG heeft aangegeven zich in te zetten samen met de centrumgemeenten tot een oplossing te komen. Ik volg de ontwikkelingen nauwgezet en zie op dit moment geen aanleiding voor het nemen van stappen vanuit het Rijk.
De naleving van coronamaatregelen door privéklinieken |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre zijn de zelfstandige behandelcentra (ZBC’s) in Nederland in staat eigen regie te houden over het leveren van reguliere, niet-acute zorg?
Ik verwacht van alle zorginstellingen dat ze hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen voor de actieve bestrijding van COVID-19. Je ziet dat alle zorginstellingen, zowel publieke ziekenhuizen als zelfstandige behandelcentra dat ook zelf doen.
Gisteren heeft de koepelorganisatie van de zelfstandige klinieken aangekondigd dat niet urgente ingrepen als het vervangen van een heup of cosmetische behandelingen worden uitgesteld. In geval van acute noodzaak gaan de ingrepen nog wel door. Ook stellen de zelfstandige klinieken daar waar nodig personeel, persoonlijke beschermingsmiddelen en apparatuur beschikbaar voor de behandeling van coronapatiënten in het ziekenhuis.
In ROAZ verband, waar de zelfstandige klinieken ook zijn aangesloten, bespreken partijen waar extra capaciteit of materiaal het hardst nodig is.
Zijn de zorgverleners die zowel in een publieke zorginstelling als in een private zorginstelling werken, voldoende beschermd als zij tevens elders worden blootgesteld aan besmettingsrisico's? Zijn zij in staat gehoor te geven aan het beroep dat op hen wordt gedaan vanuit de publieke zorg ondanks hun werkzaamheden in de private zorg?
Private zorginstellingen hebben zich ook te houden aan de richtlijnen van het RIVM en de IGJ. Medewerkers zijn daar dus niet minder beschermd dan in ziekenhuizen. Koepelorganisatie ZKN geeft (ten overvloede) aan dat zelfstandige klinieken strikt de richtlijnen van het RIVM en andere overheidsinstanties voor de uitvoering van zorg volgen.
Wordt er een beroep gedaan op ZBC’s om bij te dragen aan de beschikbare zorg en het aantal bedden zoals ook gebeurt in Italië?
Er wordt een beroep gedaan op zelfstandige klinieken om daar waar nodig bij te dragen aan de beschikbare zorg. Je ziet dat de klinieken dit ook doen. Zij stellen niet urgente behandelingen uit en stellen daar waar nodig personeel, beschermingsmiddelen en apparatuur beschikbaar voor de behandeling van COVID-19. In ROAZ verband, waar de zelfstandige klinieken ook zijn aangesloten, bespreken partijen waar extra capaciteit of materiaal het hardst nodig is.
De behandeling van COVID-19 patiënten vindt in de ziekenhuizen plaats. Die zijn er het best op toegerust. Er zijn momenteel voldoende IC-bedden en ziekenhuizen nemen maatregelen om het aantal IC-bedden uit te breiden. Zo levert het afschalen van planbare zorg ruimte op. Dit maakt dat er vooralsnog geen beroep hoeft te worden gedaan op het aantal beschikbare bedden van zelfstandige klinieken. Mocht dit veranderen, dan zal dit tijdig in ROAZ verband worden overlegd.
Houden de ZBC’s zich aan de richtlijnen van het RIVM? Hoe wordt hierop toezicht gehouden?
Ik ga ervan uit dat iedereen zich houdt aan de richtlijnen van het RIVM, ook de ZBC’s. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg, zoals de IGJ dat altijd doet.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, nog voor dinsdag 17 maart?
Ik heb gepoogd de vragen zo spoedig mogelijk, en nog voor het debat van 18 maart te beantwoorden.
De berichten ‘Royal Floraholland: sierteeltsector ongekend hard geraakt’ en ‘Coronavirus treft vooral logistiek en sierteelt hard’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Royal Floraholland: sierteeltsector ongekend hard geraakt» en «Coronavirus treft vooral logistiek en sierteelt hard»?1, 2
Ja.
Op welke wijze heeft u tot dusver uitvoering gegeven aan de in het tweede artikel aangehaalde motie-Weverling c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2123) om te inventariseren wat de handelsimpact van het coronavirus is en in overleg te gaan met de meest getroffen sectoren over te nemen maatregelen?
Er is vanuit het inisterie van LNV dagelijks contact met vertegenwoordigers van de verschillende landbouwsectoren, zowel plantaardig als dierlijk. Er is veel onzekerheid over de vraag in de markt naar verschillende producten, zowel op korte als de langere termijn. Dit maakt het plannen van de productie moeilijk en leidt tot zorgen over inkomsten, ook op de langere termijn. In deze overleggen worden problemen en mogelijke oplossingen besproken. Ik houd constant een vinger aan de pols om te bezien welke gevolgen er zijn en wat de meest geëigende maatregelen zijn. Hierbij wordt ook de informatie betrokken die verzameld is door de Europese Commissie.
Op welke termijn is er meer duidelijkheid over de beschikbaarheid en uitbreiding van de mogelijkheid tot borgstelling voor MKB-ondernemers?
De Minister van LNV heeft met ingang van 18 maart de regeling Borgstelling MKB-Landbouwkredieten (BL) tijdelijk verruimd met een faciliteit, looptijd maximaal twee jaar, voor kortlopende kredieten. Hiermee kunnen acute liquiditeitsproblemen van in de kern gezonde land- of tuinbouwbouwondernemingen die negatieve economische gevolgen van het coronavirus ondervinden, opgevangen worden. Onder de BL kan de agrarisch ondernemer (boeren en tuinders) tot maximaal € 1,2 miljoen borgstellingskrediet krijgen (maximaal € 2,5 miljoen indien er borgstelling-plus investeringen in het bedrijf zijn gedaan). Voor een agrarische onderneming die door de al lopende borgstellingskredieten nu geen of weinig borgstellingskrediet voor werkkapitaal zou kunnen krijgen, voorziet de regeling verder in een verruiming van die maxima met borgstellingskredieten voor liquiditeit/werkkapitaal van maximaal € 300.000. Het bedrijfsleven zal de komende weken steeds meer zicht krijgen op wat de reële liquiditeitsbehoefte bij verschillende scenario’s zal zijn. Op basis van deze informatie zal LNV nauwkeuriger inschattingen kunnen maken of de huidige inzet passend is. De verruimde BL is tot 1 april 2021 opengesteld.
Welke maatregelen worden getroffen om de aanvragen voor ondersteuning aan getroffen bedrijven, bijvoorbeeld in de vorm van werktijdverkorting en het uitstellen van belastingbetalingen, zo snel en soepel mogelijk te beoordelen en te verwerken?
Het kabinet ziet in dat ondernemers behoefte hebben aan ondersteuning die op korte termijn effect sorteert. Daarom zet het kabinet stappen om het proces voor ondernemers om hun liquiditeit te versterken zo eenvoudig mogelijk te maken met zo min mogelijk administratie, zie hiervoor de brief van 17 maart jl.3 Zo kunnen ondernemers met een brief uitstel van betaling aanvragen bij de Belastingdienst. Vanaf het moment dat de ondernemer zich meldt, wordt de invordering van zijn belastingschulden voor de inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, omzetbelasting/btw en loonbelasting direct stopgezet. Dat betekent dat de ondernemer feitelijk meteen uitstel van betaling krijgt. Zie ook de brief van de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst van 19 maart jl.4
Het kabinet werkt daarnaast onder meer aan de invoering en openstelling van een nieuwe tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor werkbehoud (NOW). Deze tegemoetkomingsregeling maakt het mogelijk om meer werkgevers financieel tegemoet te komen en dit bovendien sneller te doen dan binnen de ingetrokken werktijdverkorting (wtv)-regeling. Deze regeling geldt voor bedrijven van alle omvang. Bovendien is het aanvraagproces door loskoppeling van de WW sterk vereenvoudigd, en worden geen WW-rechten van werknemers opgesoupeerd.
Vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is in nauwe afstemming met banken en bedrijfsleven gewerkt aan een versnelde verruiming van de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB). Vanwege de urgentie van de coronaproblematiek en na consultatie met de markt, is de tijdelijke maatregel al sinds maandag 16 maart jl. effectief. De aangepaste BMKB-regeling is per 20 maart 2020 gepubliceerd, zal dan een terugwerkende kracht hebben en gelden met ingang van 16 maart 2020. Tot het moment van publicatie in de Staatscourant kunnen financiers al via een voormelding bij RVO de kredieten met deze extra gunstige voorwaarden onder de tijdelijke faciliteit brengen. Bedrijven hebben dus al meteen profijt van deze gunstige voorwaarden. Voor boeren en tuinders is zoals aangegeven in antwoord 3 de BL verruimd. Voor een nadere toelichting op deze en andere maatregelen verwijs ik naar genoemde brief van 17 maart jl.
De banken zullen aflossingen op lopende leningen, ook aan bedrijven binnen de landbouwsector, opschorten. RVO werkt daaraan mee, ook indien aan die lening(en) een borgstelling is verleend en de regulier mogelijke opschortingen al verbruikt zijn. De reguliere melding door de bank bij RVO volstaat om hiervoor in aanmerking te komen.
Welke maatregelen heeft u tot dusver genomen of overweegt u op korte termijn te nemen om bedrijven in de sierteeltsector te ondersteunen?
In de brief van 17 maart jl. heeft het kabinet een noodpakket banen en economie gepresenteerd. Het kabinet heeft gekozen voor een massief en breed pakket dat door de potentiele inzet van miljarden per maand het doel heeft banen te behouden en de economische gevolgen te beperken. De maatregelen betreffen onder meer reeds genoemde mogelijkheid tot belastinguitstel, de BMKB, de BL, en de NOW. Deze maatregelen zijn toegankelijk voor alle bedrijven die voldoen aan de voorwaarden (er is geen plafond), de sierteeltsector daarbij inbegrepen. Ik volg de ontwikkelingen nauwlettend en ben daarbij voortdurend in gesprek met vertegenwoordigers van de sierteeltsector om de noodzakelijke aanpassingen te kunnen doen als de situatie daarom vraagt. Zo wordt samen met de sierteeltsector in kaart gebracht wat de knelpunten zijn en welke nationale of Europese maatregelen eventueel aanvullend nodig zijn.
Ook maak ik mij in Europees verband hard voor maximaal gebruik voor de sierteeltsector van EU steun. Vanwege de urgente en grote problematiek zal ik de Europese Commissie vragen om te voorzien in maatregelen zoals die reeds bestaan voor de groenten- en fruitsector. Ik denk daarbij aan compensatie voor geleden schade zoals steun voor het doordraaien dan wel het uit de markt nemen van sierteeltproducten (vergoedingen voor niet-afgezette producten).
Overweegt u op korte termijn maatregelen, naast de maatregelen die de overheid voor ondernemers in andere sectoren beschikbaar stelt, om bedrijven in de sierteeltsector te ondersteunen, gezien de sectorspecifieke impact van het coronavirus?
Zoals omschreven in die brief wil het kabinet de heffing van de energiebelasting en/of de heffing van Opslag Duurzame Energie (ODE) voor bedrijven in de tweede, derde en vierde belastingschijf tijdelijk uitstellen, aanvullend op de reeds mogelijke uitstel voor betaling van inkomstenbelasting, loonbelasting, omzetbelasting en vennootschapsbelasting. Dit is specifiek voor afnemers van elektriciteit en aardgas, waaronder de sierteeltsector, relevant. Ik blijf in nauw contact met vertegenwoordigers van de sector om te bekijken of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Hoe kunnen betalingsproblemen voor bedrijven in de sierteeltsector op korte termijn worden verholpen, gezien bijvoorbeeld de naderende energierekening? Op welke wijze wordt omgegaan met dergelijke betalingsverplichtingen die gezien de plotseling weggevallen inkomsten steeds moeilijker voldaan kunnen worden?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u deze vragen, gezien de actuele ontwikkeling, zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De stakingsoproep van de Vereniging Advocatenbelangen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de oproep van de Vereniging Advocatenbelangen aan sociaal advocaten om te gaan staken in juli en december?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja. Zoals in de beantwoording van de eerdere brief van de Vereniging Advocatenbelangen is vermeld, wordt de aankondiging van de acties betreurd. Liever zou ik samenwerken aan de vraag hoe we rechtzoekenden ook in de toekomst toegang tot het recht kunnen blijven bieden. Inmiddels heeft de Vereniging Advocatenbelangen gelet op de coronacrisis, waardoor het hele bedrijfsleven het zwaar heeft, het niet passend gevonden om in juli te staken en heeft de oproep tot acties in juli ingetrokken. Ik waardeer deze laatste stap ten zeerste.
De effecten van de coronacrisis zijn ook voor de sociaal advocatuur ingrijpend. In aanvulling op het generieke kabinetsbeleid zijn daarom direct maatregelen getroffen om te zorgen dat sociaal advocaten (waaronder begrepen advocaten, mediators en bijzondere curatoren die ingeschreven staan bij de raad voor rechtsbijstand) een beroep kunnen doen op een stabiele financieringsstroom door middel van een ruime bevoorschotting. Gelet op de zorg voor een adequaat aanbod van sociaal advocaten monitor ik aan de hand van de beschikbare cijfers van de raad voor rechtsbijstand de actuele situatie per rechtsgebied. Daarbij wordt steeds bekeken of extra maatregelen nodig zijn, omdat bevoorschotting weliswaar voorziet in liquiditeit, maar geen antwoord is op ondervonden nadeel als gevolg van ontwikkelingen in de vraag naar gesubsidieerde rechtsbijstand vanwege de coronacrisis. De wijze waarop en het tempo waarin de rechtspraak het aantal te behandelen zaken verder uitbreidt, is hierop ook direct van invloed.
Door per rechtsgebied de ontwikkelingen in het aantal afgegeven toevoegingen te monitoren ben ik in staat en indien nodig bereid gericht nadere maatregelen te treffen. Hierbij denk ik aan een langere terugvorderingsperiode en de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen een deel van het voorschot niet terug te vorderen (binnen het beschikbare budgettaire kader van de rechtsbijstand). Hierover vindt overleg plaats met de Nederlandse Orde van Advocaten en de raad voor rechtsbijstand. Uw Kamer zal hierover zo spoedig mogelijk nader worden geïnformeerd.
Hoe kan het dat u zo halsstarrig bent dat u opnieuw stakingsacties over uzelf afroept?
Ik wil het beeld wegnemen dat ik niet opensta voor geluiden uit de advocatuur en daar ook niet naar zou handelen. Nadat advocaten met steun van de Nederlandse Orde van Advocaten vorig jaar acties aankondigden, heb ik per 15 november 2019 € 36,5 mln. extra per jaar voor 2020 en 2021 beschikbaar gesteld. In vele gesprekken met advocaten bleek dat voor veel sociaal advocaten de rek er echt uit is. Ik begrijp dan ook dat de frustratie was opgelopen, omdat er nog geen zicht was op hogere vergoedingen op de korte termijn. Daarom heb ik beloofd om te zoeken naar ruimte voor financiële verbeteringen op de korte termijn. Met die overbruggingsmaatregel, waarmee tegemoet is gekomen aan de noodvoorziening waarom de Nederlandse Orde van Advocaten had verzocht, kunnen advocaten de omslag naar een verbeterd stelsel van rechtsbijstand, met op termijn hogere vergoedingen voor de advocatuur, op een verantwoorde manier maken. Een verbeterd stelsel van rechtsbijstand betekent ook een inrichting van het stelsel zoals hierna genoemd onder vraag 6. De bij brief van 27 januari jl. door de Vereniging Advocatenbelangen gevraagde aanpassingen op korte termijn zien niet op die stelselverbetering en zijn alleen met nog meer extra geld te realiseren en daarvoor ontbreekt de financiële ruimte nu eenmaal door voornoemde overbruggingsmaatregel.
Waarom kunnen sociaal advocaten niet aangeven dat ze niet beschikbaar zijn vanwege een stakingsactie bij de Raad voor Rechtsbijstand zoals u in beantwoording van eerdere schriftelijke vragen hebt aangegeven?2
In beantwoording van de eerdere schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1082) heb ik aangegeven dat de raad voor rechtsbijstand niet registreert hoeveel advocaten staken. Voor het maken van de piketroosters vraagt de raad voor rechtsbijstand advocaten aan te geven of ze beschikbaar zijn of niet. Er is voor het opstellen van de piketroosters geen noodzaak om de reden van verhindering op te geven en deze worden dan ook niet bijgehouden. Bovendien is het de raad voor rechtsbijstand vanwege privacyoverwegingen en het doelverbindingsvereiste ook niet toegestaan om de reden van verhindering te registreren.
Gaat u met de Raad voor Rechtsbijstand in gesprek om zo snel mogelijk een systeem op te richten waarbij het wel mogelijk is om in kaart te kunnen brengen hoeveel sociaal advocaten staken?
Nee. Gelet op het antwoord onder 3. is er geen noodzaak en is het ook niet toegestaan voor de raad voor rechtsbijstand om dit te registreren.
Hoe waardeert u de inspanningen van de advocatuur om te voldoen aan de adviezen van de commissies Wolfsen en Van der Meer, zoals de Vereniging Advocatenbelangen constateert in haar brief van 8 maart 2020?3
In de brief van 8 maart jl. van de Vereniging Advocatenbelangen refereert men aan de verscherping van de kwaliteitseis en introductie van peer review. Dat zijn belangrijke waarborgen om te zorgen dat de rechtzoekende kwalitatief hoogwaardige rechtsbijstand ontvangt. Graag wil ik benadrukken dat ik die initiatieven bijzonder waardeer.
De advisering van de commissies moet – zoals de Commissie Wolfsen ook benadrukt – in zijn samenhang worden beschouwd, dat wil zeggen bestaat niet uit losse onderdelen. Naast de hiervoor genoemde twee aspecten adviseerden deze commissies ook om specifiek te kijken naar:
Het centraal stellen van de hulpvraag van de rechtzoekende;
Een bredere inzet en verbeterde organisatie van de eerstelijn die de rechtzoekende doorverwijst naar het passende aanbod bij zijn hulpvraag;
De overheid als tegenpartij die 60% van de toevoegingszaken veroorzaakt;
De organisatie van rechtsbijstand in strafzaken en de daarbij veel voorkomende extra urenzaken;
Een adequate vergoeding voor de tweedelijns rechtsbijstand.
Met de ontwikkeling van het programma rechtsbijstand heb ik deze aspecten in hun onderlinge verband bezien en invulling gegeven. Die invulling zal tevens aan bod komen tijdens het huidige schriftelijke overleg gesubsidieerde rechtsbijstand.
Wat betekent dit voor uw intenties om ook aan de adviezen van de commissies Wolfsen en Van der Meer te gaan voldoen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de analyse van de Vereniging Advocatenbelangen dat uw voorgenomen herziening van het stelsel voor de rechtsbijstand geen concrete plannen bevat om de scheefgroei tussen punttarief en tijdsbesteding te herstellen?4 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat standpunt deel ik niet. Door met het programma rechtsbijstand de hulpvraag van de burger centraal te stellen en via de invulling van de pijlers verbetering eerste lijn, responsieve overheid, strafzaken en rechtshulppakketten, wordt voorzien in stroomlijning van de verschillende processen en het te verrichten rechtsbijstandswerk. Dit moet ook leiden tot een andere vergoedingensystematiek en tot hogere vergoedingen.
Waarom bent u eigenlijk niet van plan om die scheefgroei aan te pakken?
Zie vraag 7.
Klopt de analyse van de Vereniging Advocatenbelangen dat u op de advocatuur leunt om innovatie-pilots aan te dragen die als onderbouwing voor uw stelselherziening moeten dienen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, die veronderstelling klopt gedeeltelijk. Met het programma rechtsbijstand heb ik ervoor gekozen om de stelselherziening op lerende wijze aan te pakken. Uitgangspunt daarbij is om eerst te onderzoeken wat werkt en dat dan om te zetten in wet. De invulling van de tweede lijn met best practices en rechtshulppakketten vraagt in die aanpak om praktijkinput vanuit de betrokken partijen, waaronder de advocatuur, om in beeld te krijgen met welke werkzaamheden de hulpvraag van de klant centraal gesteld kan worden en die de kans vergroten op een duurzame oplossing.
Houdt u nog altijd vol dat sociaal advocaten moeten wachten op de effecten van de stelselherziening voordat zij een fatsoenlijk loon krijgen?
Met het onder vraag 2 genoemde extra geld van € 36,5 mln. per jaar voor 2020 en 2021 kunnen advocaten de omslag naar een verbeterd stelsel van rechtsbijstand, met op termijn hogere vergoedingen voor de advocatuur, op een verantwoorde manier maken. In de tussenliggende periode werken we stapsgewijs naar vergoedingen die beter aansluiten bij de dienstverlening. Op sommige rechtsgebieden kan dat langer duren. Ik heb in het programma rechtsbijstand aangegeven dat het strafrecht en personen- en familierecht als bijzondere rechtsgebieden in ieder geval voorrang verdienen.
Sluit u uit dat er een tekort aan sociaal advocaten zal ontstaan nog voordat uw stelselherziening effect heeft?
Ja. De raad voor rechtsbijstand monitort hoeveel advocaten werkzaam zijn binnen het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Daarbij wordt ook nauwlettend gekeken naar specifieke rechtsgebieden. De cijfers van de raad voor rechtsbijstand geven niet aan dat een tekort aan rechtsbijstandverleners aan de orde is. De spreiding over leeftijdscategorieën en met name de instroom van jonge advocaten behoeft wel aandacht in het kader van de toekomstbestendigheid. De instroom van nieuwe advocaten is gedaald van bijna 600 per jaar in 2012 naar ruim 300 per jaar in 2019. De afname was het sterkst rond 2014. Een van de ontwikkelingen die aan de daling heeft bijgedragen is het stellen van hogere kwaliteitseisen aan de in het stelsel werkzame advocaten. Samen met de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland, de Nederlandse Orde van Advocaten en de raad voor rechtsbijstand bekijk ik de mogelijkheden om de aanwas van jonge sociaal advocaten te bevorderen.
Bent u bekend met de in genoemde brief van de Vereniging Advocatenbelangen aangehaalde enquête die de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) in november 2019 bij nieuwe advocaat-stagiaires heeft afgenomen, waaruit blijkt dat de helft van de nieuwe advocaat-stagiaires die van plan was de sociale advocatuur in te gaan, hiervan afziet vanwege de voorgenomen stelselherziening?
Ja.
Deelt u de analyse van de Vereniging Advocatenbelangen dat reeds al de onzekerheid over wat uw beleid gaat zijn, voldoende is om die jonge advocaten bij de sociale advocatuur weg te jagen die niet al waren afgeschrikt door de lage vergoedingen?
Nee, dat deel ik niet. Uit gesprekken met jonge juristen die advocaat binnen de gesubsidieerde rechtsbijstand willen worden, blijkt wel dat er onzekerheid is om toe te treden. Zij zien onvoldoende plekken bij kantoren ofwel de kantoren hebben geen ruimte om te investeren. In dit verband verwijs ik verder naar het antwoord onder vraag 15.
Herinnert u zich uw brief aan de Vereniging Advocatenbelangen van 28 februari 2020, waarin u memoreert aan het scenario dat de NOvA schetst, namelijk dat er dadelijk een nieuw stelsel is maar geen advocaat beschikbaar is om de burger te helpen, waarna u aankondigde dat u dit thema met de advocatuur en de Raad voor Rechtsbijstand verder zal uitdiepen? Houdt dit in dat u de aannemelijkheid van dit scenario niet (per se) betwist? Zo ja, wat is dan de reden dat u toch doorgaat met beleid dat – waarschijnlijk – leegloop van de sociale advocatuur in de hand werkt?
Ja, dat herinner ik me en nee, dat houdt niet in dat ik dat scenario aannemelijk acht. Zoals ik onder vraag 11 heb geantwoord geven de cijfers van de raad voor rechtsbijstand niet aan dat een tekort aan rechtsbijstandverleners aan de orde is. De spreiding over leeftijdscategorieën en met name de instroom van jonge advocaten behoeft wel aandacht in het kader van de toekomstbestendigheid.
Welke plannen heeft u om aan nieuwe aanwas in de sociaal advocatuur te komen?
De Nederlandse Orde van Advocaten werkt samen met de raad voor rechtsbijstand, de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland en mijn Ministerie aan een stimuleringsregeling die voorziet in een bijdrage in de beroepsopleidingskosten. Daarnaast brengen dezelfde partijen in beeld wat er nodig is voor het kantoor van de toekomst. De raad voor rechtsbijstand reserveert voor beide zaken middelen uit het budget van de innovatievoorziening van € 6 mln. waarvan ik de beschikbaarheid heb aangegeven in mijn brief van 12 juli 2019 (Kamerstuk 31 753, nr. 177, vergaderjaar 2018–2019). Ook verken ik met de raad voor rechtsbijstand specifiek de in- en uitstroom van sociaal advocaten in bepaalde rechtsgebieden en regio’s en onderzoeken we welke stappen gezet kunnen worden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, voorafgaand aan het algemeen averleg Gesubsidieerde rechtsbijstand?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
Het bericht ‘Bizarre wending in bollenvloeren-dossier: inspectie en versterking onnodig’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Erik Ronnes (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Bizarre wending in bollenvloeren-dossier: inspectie en versterking onnodig»?1
Ja.
Kunt u de laatste stand van zaken geven ten aanzien van het gebruik van verdachte breedplaatvloeren en de rol van uw ministerie daarbij? Wilt u daarbij aangeven wanneer welke informatie met wie gedeeld is en onder wiens (deel)verantwoordelijkheid een en ander heeft plaatsgevonden?
De laatste stand van zaken is dat begin april een wijziging van de Regeling Bouwbesluit wordt gepubliceerd in de Staatscourant met een onderzoeksplicht voor gebouwen met breedplaatvloeren. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over deze onderzoeksplicht in de Kamerbrief van 22 mei 2019 (TK 28 325, nr. 199). De onderzoeksplicht zal gefaseerd worden uitgevoerd en eerst betrekking hebben op de gebouwen uit de hoogste gevolgklasse volgens NEN 8700. Dit zijn gebouwen waarbij de gevolgen van een eventuele instorting het grootst zijn, zoals gebouwen hoger dan 70 meter en gebouwen met verminderd zelfredzame personen. Deze gebouwen zullen vóór 1 april 20212 moeten zijn beoordeeld. De jaren daarop zullen de andere gebouwen volgen. De onderzoeksplicht is opgesteld in afstemming met de klankbordgroep3, die sinds 2017 betrokken is bij de landelijke aanpak van breedplaatvloeren aansluitend op het gedeeltelijk instorten van de parkeergarage op Eindhoven Airport en de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB). De onderzoeksplicht is gebaseerd op het rapport «Voorstellen voor en achtergronden bij rekenregels voor de beoordeling van bestaande bouw» d.d. 20 mei 2019 van Adviesbureau Hageman, in samenwerking met TNO, waarover ik u ook in genoemde brief heb geïnformeerd.
Klopt het dat gebouwen met de verdachte risicovloeren binnenkort niet geïnspecteerd hoeven te worden en zonder enige beperking weer gebruikt kunnen worden? Zo ja, kunt u aangeven hoe bij eerdere onderzoeken de overtuiging kon ontstaan dat ingrijpende maatregelen wel nodig waren, terwijl kennelijk nu is aangetoond dat er nauwelijks gevaar van bezwijken bestaat?
Dit klopt niet. Ik verwijs daarbij naar mijn antwoord op vraag 2 en vraag 4.
Klopt het dat overleg is gevoerd op het Ministerie van Binnenlandse Zaken met betrokkenen doch dat de uitkomst geheimgehouden wordt? Zo ja, wilt u het verslag en de uitkomsten van dat overleg met de Kamer delen?
Het klopt dat op 11 maart jl. een overleg is geweest met de klankbordgroep. In het overleg is de klankbordgroep bijgepraat over de publicatie van de onderzoeksplicht voor gebouwen uit de hoogste gevolgklasse volgens NEN 8700 zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 2. De snelle uitvoering van deze onderzoeksplicht wordt breed gedragen. Daarnaast is gesproken over de uitbreiding van deze onderzoeksplicht voor de gebouwen uit de andere gevolgklassen volgens NEN 8700. In het kader hiervan heeft TNO een presentatie gegeven over een eventueel door haar uit te voeren onderzoek dat mogelijk kan leiden tot een beperking van de volgende fasen van de onderzoeksplicht. Vervolgens is afgesproken dat TNO een onderzoeksvoorstel zal indienen bij het Ministerie van BZK.
Er worden geen uitkomsten van de overleggen van de klankbordgroep geheimgehouden. Van elk overleg wordt een afsprakenlijst op hoofdlijnen opgesteld, die de deelnemers aan de klankbordgroep desgewenst met hun achterban kunnen delen. Indien de besprekingen in de klankbordgroep gevolgen hebben voor het landelijke beleid inzake de breedplaatvloeren problematiek, wordt dit aan de Tweede Kamer en overige belanghebbenden gecommuniceerd. In de bijlage bij deze beantwoording treft u aan de afsprakenlijst van het overleg van 11 maart jl.
Zal de koerswijziging financiële gevolgen hebben nu gebouweigenaren kennelijk onnodige kosten gemaakt hebben? Wat is dan de positie van het ministerie daarbij?
Er is geen sprake van een koerswijziging. De landelijke aanpak is steeds gebaseerd op de beschikbare wetenschappelijke kennis en onderzoeksresultaten. Het nog uit te voeren onderzoek van TNO beoogt een verdere uitbreiding van deze wetenschappelijke kennis.
Klopt het bericht dat de inspectieplicht voor gebouwen met verdachte vloeren wel per 1 april aanstaande van kracht wordt, doch dat de voorwaarden en regels daarbij worden aangepast zodat de meeste risicogebouwen niet meer geïnspecteerd hoeven te worden?
Begin april is een onderzoeksplicht van kracht voor gebouwen hoger dan 70 meter en gebouwen met verminderd zelfredzame personen. Er is geen sprake van een aanpassing van de voorwaarden en regels. Het onderzoek moet worden uitgevoerd met het in mei 2019 gepubliceerde stappenplan.
Klopt het dat gebouwen met verdachte vloeren dan direct weer in gebruik genomen kunnen worden, omdat gebruik wordt gemaakt van een bestaande ontsnappingsroute uit de NEN 8700 die aangeeft dat gebouwen die in het gebruik geen problemen hebben opgeleverd bewezen veilig zijn? Zo ja, waarom is daar niet eerder gebruik van gemaakt?
Deze berichtgeving is onjuist. Het in mei 2019 gepubliceerde stappenplan geeft rekenregels waarmee men kan aantonen dat voldaan wordt aan het veiligheidsniveau van NEN 8700. Als blijkt dat een breedplaatvloer niet voldoet aan deze rekenregels volgt uit het stappenplan dat er maatregelen moeten worden genomen om de veiligheid alsnog te waarborgen. Dit kan volgens het stappenplan bestaan uit het uitvoeren van proefbelastingen of een verdere risicobeoordeling door een deskundige. In het stappenplan is hiermee aangesloten op de mogelijkheden die NEN 8700 geeft. Er is in NEN 8700 geen algemene ontsnappingsroute die aangeeft dat gebouwen die in het gebruik geen problemen hebben opgeleverd bewezen veilig zijn.
Klopt het dat TNO thans van mening is dat men niet kon negeren dat bij praktijktesten van bollenvloeren geen enkele vloer werd afgekeurd, terwijl TNO eerder een ander standpunt had?
Eerder hebben TNO en Hageman aangegeven dat het uitvoeren van proefbelastingen op één of meerdere vloeren in een specifiek gebouw, indien correct toegepast en geanalyseerd, betrouwbare informatie geeft voor de beoordeling van andere vloeren in dat gebouw. Dit is in het stappenplan beschreven. Aanvullend zal TNO bij het voorgenomen onderzoek (zie antwoord op vraag 3) nader bezien hoe het gegeven dat in Nederland al jarenlang breedplaatvloeren worden toegepast zonder zichtbare problemen kan worden meegenomen in een verdere statistische beschouwing van de veiligheidsrisico’s. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van de veiligheidsfilosofie die ten grondslag ligt aan NEN 8700.
Heeft u ook signalen ontvangen dat er geheimzinnig gedaan wordt over de gehele problematiek omdat beleggers niet willen dat naar buiten komt dat hun gebouwen misschien niet veilig zijn, uit angst dat ze niet verhuurd of verkocht worden? Zo ja, wat is uw visie daarop?
Ik heb hierover geen signalen ontvangen. In de klankbordgroep is ook de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed Nederland (IVBN) vertegenwoordigd. In het overleg op 11 maart jl. heeft de Vereniging aangegeven haar achterban actief te willen informeren over de onderzoeksplicht die begin april wordt gepubliceerd.
Is bovenstaande informatie uit het bericht in Cobouw voor u aanleiding om het onderzoek naar de instorting van de parkeergarage in Eindhoven te heropenen? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit mijn antwoorden op de eerdere vragen volgt is de berichtgeving in Cobouw onjuist. Deze berichtgeving vormt daarmee wat mij betreft geen aanleiding om de eerdere drie onderzoeken naar de instorting van de parkeergarage door Bureau Hageman, TNO en de Onderzoeksraad voor Veiligheid te heropenen. Dit geldt ook voor het nader bezien van de rol van bureau Hageman. Ik verwijs daarbij naar inhoud van de kamerbrief van 14 februari 2019 die eerder aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 28 325, nr. 187).
Geven de nieuwe informatie en conclusies u aanleiding om de rol van bureau Hageman nader te bezien, aangezien er kennelijk sprake was van «een blinde vlek» of beter gezegd «conflicterende belangen»?
Zie antwoord vraag 10.
Maatregelen tegen het Coronavirus in mbo-instellingen |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kunt u toelichten waarom u er niet voor gekozen heeft mbo-instellingen te adviseren alle niet strikt noodzakelijke activiteiten op afstand aan te bieden of af te gelasten?
De ontwikkelingen met betrekking tot het nieuwe coronavirus volgen elkaar in hoog tempo op. Het kabinet heeft daarom op 15 maart jl. in een ministeriële commissie crisisbeheersing (MCCB) besloten tot aanvullende maatregelen. Deze aanvullende maatregelen worden toegelicht in de Kamerbrief van 15 maart jl. Tot en met maandag 6 april wordt er geen les gegeven op locatie in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van onderwijs op afstand.
Bent u ervan op de hoogte dat de Minister-President in het debat gisteravond (12 maart) aangaf dat het sluiten van scholen grote maatschappelijke gevolgen zou hebben, omdat de ouders van kinderen dan ook thuis zouden blijven? Vindt u ook dat mbo-studenten oud genoeg zijn om alleen thuis te blijven? Zo ja, waarom is er dan toch niet voor gekozen mbo-instellingen te adviseren het zekere voor het onzekere te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Is in de besluitvorming over maatregelen in het mbo meegewogen dat veel mbo-studenten als stagiair (BOL) of medewerker (BBL) in zorginstellingen werken?
Zie antwoord vraag 1.
Is advies van deskundigen ingewonnen over de vraag of het met het oog op het indammen van de verspreiding van het virus, verstandig is dat mbo-studenten die in de zorg werken, daarnaast ook nog lessen volgen in gebouwen waar duizenden studenten tegelijkertijd kunnen verblijven? Zo ja, wat was het advies? Zo nee, wilt u dit alsnog op zo kort mogelijke termijn doen?
Zie antwoord vraag 1.
Krijgt u ook bezorgde vragen en reacties binnen van studenten en docenten in het mbo? Begrijpt u dat zij zich afvragen waarom activiteiten in het hoger en wetenschappelijk onderwijs wel op een laag pitje zijn gezet, maar in het mbo niet? Begrijpt u hun zorgen en wat is uw antwoord op deze vraag?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat mbo-studenten studievertraging op zouden kunnen lopen doordat ze niet meer naar hun leer-werkbedrijven toe kunnen gaan of omdat culturele activiteiten die meetellen voor de examinering, zoals bezoeken aan culturele instellingen, worden afgelast? Hoe wordt hiermee omgegaan? Kunt u garanderen dat studenten geen financiële gevolgen zullen ondervinden van eventuele studievertraging als gevolg van het coronavirus?
Culturele activiteiten en een groot aantal leerbedrijven zullen de aankomende weken gesloten zijn vanwege de maatregelen die het kabinet op 15 maart jl. heeft afgekondigd. Mbo-scholen zijn gevraagd het onderwijs zoveel mogelijk via afstandsonderwijs aan te bieden en daarbij prioriteit te geven aan studenten die dit studiejaar hun diploma verwachten te behalen. Dit om eventuele vertraging zoveel als mogelijk te beperken. Momenteel inventariseert het kabinet de verdere gevolgen van COVID-19, waaronder de gevolgen voor individuele studenten.
Zou u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk dinsdag 17 maart 2020 om 12 uur kunnen beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat lijmplankjes veel dierenleed veroorzaken |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dierenambulance: Stop met lijmplankjes, voorkom dierenleed»?1
Ja.
Wist u dat lijmplankjes ernstig dierenleed veroorzaken, niet alleen voor muizen maar ook voor andere dieren die er het slachtoffer van kunnen worden, zoals vogels, vleermuizen en zelfs huiskatten?
Daar ben ik mij van bewust.
Klopt het dat het gebruik van lijmplankjes om dieren te vangen en te doden verboden is, vanwege het ernstige dierenleed dat ermee wordt veroorzaakt?
Ja, lijm is één van de middelen die is aangewezen als middel waarvan het verboden is zich er mee buiten gebouwen te bevinden, indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat deze middelen of materialen zullen worden gebruikt voor het doden of vangen van dieren. Voor het gebruik van lijm als vang- of dodingsmiddel is een ontheffing nodig van de provincie. De provincie kan uitsluitend ontheffing of vrijstelling voor het gebruik van het middel verlenen als er geen andere bevredigende oplossing voor het doden of vangen van dieren bestaat. Provincies dienen alle relevante aspecten af te wegen bij het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen, met inbegrip van de eis dat bij het vangen en doden onnodig leed moet worden voorkomen en dat bij schadebestrijding de minst bezwarende oplossing moet worden gekozen. Het kan desondanks voorkomen dat er onbedoeld andere dieren gevangen worden.
Klopt het dat een van de redenen om het gebruik van lijmplankjes te verbieden is dat lijmplankjes een niet-selectief vangmiddel zijn, die tot ernstige verstoringen van populaties van beschermde diersoorten kunnen leiden of lokale populaties van bedreigde diersoorten zelfs kunnen doen verdwijnen?
Nee, lijmplankjes worden ingezet op locaties als uiterste middel waar geen ander bevredigend alternatief dan het gebruik van dit middel bestaat. Hierbij mag geen afbreuk worden gedaan aan het streven de populatie van de betrokken soort en andere soorten in haar natuurlijke verspreidingsgebied in gunstige staat van instandhouding te laten voorbestaan.
Deelt u de mening dat het in dit licht zorgwekkend is dat vogels en andere potentieel beschermde diersoorten in de lijm vast komen te zitten, en het zelfs dikwijls niet overleven?
Ik deel deze zorgen. Vang- en dodingsmiddelen moeten op zo’n manier ingezet worden dat deze het beoogde doel behalen en het onnodig lijden van dieren moet daarbij worden vermeden.
Klopt het dat de verkoop van lijmplankjes niet verboden is?
Dat klopt, de verkoop van lijmplankjes is niet verboden.
Kunt u toelichten hoe u het verbod op het gebruik van lijmplankjes handhaaft, terwijl ze gewoon overal te koop zijn?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag drie heb toegelicht, is het gebruik van lijmplankjes verboden, maar kunnen provincies kunnen hier van afwijken door ontheffingen te verlenen. In situaties waar alles op het gebied van wering en bestrijding is geprobeerd en de volksgezondheid, dan wel de voedselveiligheid in het geding is, mogen lijmplanken ingezet worden als uiterste middel. Hierbij moet onnodig dierenleed worden voorkomen. Is dit niet het geval dan kan de NVWA hiertegen optreden in de vorm van een bestuurlijke strafbeschikking.
Deelt u de mening dat ook de verkoop van lijmplankjes verboden zou moeten worden?
Die mening deel ik niet. In gevallen waarvoor de provincies ontheffing hebben verleend, kunnen lijmplanken worden gebruikt. Een algeheel verkoopverbod is dan ook niet aan de orde.
Klopt het dat Europese regels omtrent het vrije verkeer van goederen zich verzetten tegen een dergelijk verbod?2
Dat klopt. EU-regels omtrent het vrije verkeer van goederen kunnen bij een dergelijk verbod in het geding komen.
Bent u bereid te onderzoeken of en op welke gronden u een verbod op de verkoop van lijmplankjes kunt invoeren?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag acht heb toegelicht, vind ik een verkoopverbod niet aan de orde.
Wist u dat er veel betere en diervriendelijker manieren zijn om muizenoverlast aan te pakken, zoals het dichten van kieren en gaten, goed schoonmaken en het onbereikbaar maken van voedsel en afval?
Ja, hier ben ik mij van bewust. Sinds 1 januari 2017 is Integrated Pest Management (IPM) verplicht bij het bestrijden van ratten buiten gebouwen en rond 2023 wordt deze aanpak ook verplicht voor de bestrijding van ratten en muizen binnen gebouwen. Het doel van IPM is het voorkomen van ratten- en muizenplagen. Dit kan door middel van het dichten van kieren en gaten, het goed schoonmaken en het onbereikbaar maken van voedsel en afval. Hierdoor hoeven de knaagdieren niet gedood te worden.
Bent u bereid (extra) voorlichting te geven over diervriendelijke en preventieve manieren om muizenoverlast te bestrijden?
Het doel van IPM is bepaalde chemische middelen (anticoagulantia) zo min mogelijk in te zetten door ratten- en muizenplagen zo veel mogelijk te voorkomen. Het belang van preventie wordt daarmee onderschreven. Het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD) beschikt als expertisecentrum over veel kennis om voorlichting op dit thema te verzorgen. Derhalve acht ik extra voorlichting niet nodig.
Het bericht dat Afrika geteisterd wordt door een sprinkhanenplaag |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Sprinkhanenplaag Afrika: «Plaag wordt 500 keer zo groot, als we niks doen»»?1
Ja.
Is er al een beroep gedaan op Nederland om bij te dragen aan de 138 miljoen USD die er volgens de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (Food and Agriculture Organization (FAO)) nodig is om de sprinkhanenplaag te bestrijden? Zo ja, hoe heeft u hierop gereageerd?2
Ja. Via twee mondiale verzoeken heeft de Food and Agriculture Organization (FAO) donoren gevraagd een bedrag van in totaal USD 138 miljoen beschikbaar te stellen voor het Special Fund for Emergency and Rehabilitation (SFERA). Dit fonds wordt ingezet voor zowel de bestrijding van de sprinkhanen als het herstel van het levensonderhoud, «livelihoods», van kleinschalige boeren. Nederland heeft net als 10 andere landen positief gereageerd op deze verzoeken en stelt EUR 1 miljoen beschikbaar vanuit het voedselzekerheidsprogramma. Daarnaast heeft het CERF (Central Emergency Response Fund), dat Nederland vanuit noodhulpmiddelen financiert, EUR 10 miljoen bijgedragen aan het fonds. Het verzoek van de FAO heeft op dit moment, op basis van toezeggingen, per maart 2020 bijna USD 94 miljoen opgeleverd.
Deelt u de opvatting van de FAO dat het humaner en kosten-efficiënter is om nu in te grijpen dan te wachten tot er een voedselcrisis ontstaat? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de opvatting van de FAO dat alles op alles moet worden gezet om de sprinkhanenplaag tegen te gaan in deze fase. Bestrijding is complex door de snelle vermeerdering van de sprinkhanen, de lokalisering en de noodzaak van toediening van de juiste bestrijdingsmiddelen. Hierdoor is het onzeker of de toename helemaal gestopt kan worden. De combinatie van bestrijding en het herstellen van «livelihoods» is daarom belangrijk voor het voorkomen van een voedselcrisis.
Hoe worden lopende, door Nederland gefinancierde projecten op het gebied van voedselzekerheid getroffen door de huidige plaag?
De upsurge,zoals de huidige toename en het zwermen van sprinkhanen wordt genoemd, is het grootst in Ethiopië, Somalië, Kenia en – in mindere mate – in Uganda en Zuid-Sudan. Nederland financiert diverse projecten op het gebied van landbouw en voedselzekerheid in deze landen. Op dit moment is nog niet duidelijk hoe deze projecten worden geraakt. Een eerste indicatie zal komen van de impact-evaluatie door de FAO die binnenkort zal worden gepresenteerd. Nederlandse ambassades in de getroffen landen verwachten vooralsnog dat de effecten zouden kunnen meevallen, doordat de projecten niet in de meest getroffen gebieden worden uitgevoerd en omdat het geen oogsttijd is. Of dit zo blijft, hangt af van de mate waarin de bestrijding succesvol is. Bij een verdere toename van sprinkhanenpopulaties zouden ook door Nederland gefinancierde projecten getroffen kunnen worden.
In hoeverre komt de beleidsdoelstelling van het kabinet om in 2030 tenminste 32 miljoen mensen uit een situatie van ondervoeding te hebben geholpen, hiermee in gevaar?3
Veel kleinschalige boeren kunnen bij een grotere verspreiding van sprinkhanenplagen voedselonzeker worden. In welke mate dit zal doorwerken op de Nederlandse beleidsdoelstellingen op het gebied van voedselzekerheid hangt af van de verdere ontwikkeling van de plagen, het succes van de bestrijding ervan en de snelheid van herstel van de landbouwproductie.
Voorziet u een groter beroep op noodhulpfondsen in de nabije toekomst, als gevolg van de sprinkhanenplaag?
Op dit moment kan geen goede inschatting worden gemaakt van noden die gaan ontstaan als gevolg van de sprinkhanenplaag. De situatie wordt nauwlettend in de gaten gehouden, en indien deze verslechtert zal opnieuw worden afgewogen of een additionele bijdrage uit de middelen voor acute crisisrespons opportuun is.
In hoeverre vormt de aanwezigheid van sprinkhaanplagen in Jemen4 een bedreiging voor de voedselvoorziening in Jemen, overwegende dat daar al ongeveer 16 miljoen mensen in voedselonzekerheid verkeren?
De sprinkhanen upsurge vindt zijn oorsprong in Jemen, waar door instabiliteit onvoldoende capaciteit voor monitoring en bestrijding kon worden gemobiliseerd voor deze problematiek. De sprinkhanen hebben zeker impact op de voedselzekerheid van dit land. Echter, andere factoren zoals de voortdurende instabiliteit in het land spelen in Jemen op dit moment een grotere rol bij de voortdurende voedselonzekerheid. Met name toegang tot betaalbaar voedsel is een groot probleem.
De nazorg aan slachtoffers van misbruik in de sport |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Bruno Bruins (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Slachtoffers «misbruikcoach» waterpolo: «Het ging in De Doofpot»»?1
Ja.
Hoe duidt u deze berichtgeving?
Ik betreur dat misbruik in de sport nog steeds voorkomt. Desondanks vind ik
het een goede ontwikkeling dat er meer aandacht is voor slachtoffers en dat er steeds meer wordt gemeld. Alleen dan kan grensoverschrijdend gedrag worden aangepakt en slachtoffers worden geholpen.
Bent u bekend met het aantal toegenomen meldingen van misbruik in de sport? Zo ja, bent u bereid zowel het aantal meldingen als de procentuele stijging van deze meldingen met de Kamer te delen?
Ja, in de tabel hieronder worden het aantal contacten bij het Centrum Veilige Sport (voorheen Vertrouwenspunt Sport) opgesomd. Deze contacten betreffen grensoverschrijdend gedrag in de breedste zin, waaronder meldingen van seksuele intimidatie en misbruik, maar ook discriminatie, bedreiging, pesten
en geweld.
Jaar
Aantal contacten
Procentuele stijging
2019
467
7,6%
2018
434
13,1%
2017
377
40,7%
2016
268
-0,3%
2015
269
44,6%
2014
186
28,3%
2013
145
57,6%
2012
92
37,3%
2011
67
Welke verklaring kunt u de Kamer geven voor deze stijging?
De toename van het aantal meldingen is een logisch gevolg van de toegenomen maatschappelijke aandacht voor seksueel misbruik. Alsmede de inspanningen die zijn gedaan naar aanleiding van het rapport van commissie De Vries, zoals de ingevoerde meldplicht in de sport. De verwachting is dat dit de komende jaren zal blijven stijgen, mede door een binnenkort te starten communicatiecampagne door de sportsector om de meldingsbereidheid te verhogen. Ik ben in nauw contact met het Centrum Veilige Sport over adequate opvolging van de meldingen.
Zijn er meer gevallen van misbruik in de sport bekend waarbij slachtoffers zich in onvoldoende mate gehoord en gesteund voelen? Indien uw antwoord bevestigend luidt, over welke aantallen spreken we dan?
Het Centrum Veilige Sport (CVS) geeft aan dat er meer gevallen zijn waarbij slachtoffers zich in onvoldoende mate gehoord en gesteund voelen. Het CVS geeft aan dat aantallen niet bekend zijn, mede doordat deze slachtoffers zich niet altijd melden om alsnog gehoord te worden. Bij het CVS worden mensen die zich alsnog melden te woord gestaan met als doel om alsnog de gewenste nazorg te organiseren. Zo is in een aantal van deze gevallen een traject met Perspectief Herstelbemiddeling gestart.
Herinnert u zich de eerdere hoorzitting en het daaropvolgende debat over misbruik in de sport van respectievelijk 12 maart en 16 mei 2018?
Ja.
Heeft u zicht op de informatie-uitwisseling tussen het Centrum Seksueel Geweld en het Centrum voor Veilige Sport, zoals verzocht in de motie-Diertens?2
Ja, mede naar aanleiding van deze motie zijn er afspraken gemaakt tussen het Centrum Seksueel Geweld en het Centrum Veilige Sport over de doorgeleiding van meldingen3. Momenteel verwijst het CVS slachtoffers actief door naar het Centrum Seksueel Geweld.
Waartoe wordt deze uitwisseling van kennis benut?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat er onvoldoende aandacht is voor nazorg van de slachtoffers van misbruik in sport?
Nee, er is voldoende nazorg voor slachtoffers beschikbaar. Sinds de komst van het Centrum Veilige Sport worden slachtoffers actief begeleid en doorverwezen naar bijvoorbeeld Perspectief Herstelbemiddeling, Schadefonds geweldsmisdrijven, Slachtofferhulp Nederland, Veilig Thuis alsmede de eigen huisarts. Met al deze organisaties heeft het CVS hierover afspraken gemaakt.
Welke maatregelen zijn wel ondernomen ter ondersteuning van slachtoffers van misbruik?
De sportsector heeft sinds 2018 stappen ondernomen om slachtoffers adequaat te helpen en ondersteuning te bieden. Allereerst is het proces van melden zo laagdrempelig mogelijk gemaakt en zijn er verschillende manieren van melden, bijvoorbeeld rechtsreeks bij het CVS, of via de vertrouwenscontactpersoon van de sportvereniging of -bond. En is er een chatfunctie beschikbaar om slachtoffers in de avond en nacht te woord te staan. Daarnaast werkt het CVS met een poule van vertrouwenspersonen om slachtoffers bij te staan en casemanagers voor opvolging en monitoring van de melding. Tenslotte werkt de sportsector samen met deskundige organisaties op dit gebied, zoals genoemd in antwoord 9.
Daarnaast ondersteun ik de activiteiten van de Stichting de Stilte Verbroken om bewustwording over misbruik in de (top)sport te vergroten en voor het opzetten van een platform voor lotgenotencontact. Bovendien heb ik bij het Instituut voor Sportrechtspraak een fonds opgezet waaruit de proceskosten betaald kunnen worden zodat de kosten geen belemmering vormen voor slachtoffers om een tuchtzaak te starten.
Acht u deze maatregelen voldoende toereikend?
Ja. Ik heb geen recente signalen ontvangen dat meldingen van slachtoffers ontoereikend zijn opgepakt.
Bent u bereid deze maatregelen te intensiveren dan wel tot nieuwe maatregelen over te gaan?
Ik ben met NOC*NSF voor het Centrum Veilige Sport en het Instituut voor Sportrechtspraak in overleg over de benodigde investeringen om de groei in het aantal meldingen, ook in de toekomst, aan te kunnen.
Op welke wijze zou professionele hulp, hetgeen door NOC*NSF wordt aanbevolen, toegankelijker kunnen worden gemaakt voor slachtoffers van misbruik in de sport?
Vanuit het CVS wordt actief doorverwezen naar alle beschikbare professionele hulp. De beschikbaarheid van deze hulp zal ook onderdeel vormen van de communicatiecampagne die CVS dit jaar start en daarmee bijdragen aan het toegankelijker maken van de hulp. Daarnaast zijn er veel slachtoffers die geen hulp zoeken omdat ze de ernst van een situatie niet herkennen of erkennen. Daar gaat de campagne ook aandacht aan besteden.
Ziet u een taak weggelegd voor NOC*NSF in de nazorg voor slachtoffers van misbruik in sport? Zo ja, bent u bereid om samen met NOC*NSF, sportverenigingen, gemeenten en het Centrum Seksueel Geweld tot een plan van aanpak te komen teneinde slachtoffers van misbruik in sport op een actieve, duurzame en structurele wijze ondersteuning te bieden?
Nee. Slachtoffers hebben recht op professionele hulp. Daarom stimuleer ik juist dat de sportsector gebruik maakt van de beschikbare expertise waar landelijke slachtofferhulporganisaties in gespecialiseerd zijn en niet zelf het wiel opnieuw gaat uitvinden.
Verloop Defender 2020 naar aanleiding van maatregelen in het kader van de bestrijding van Coivd-19 pandemie |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Wat is de betekenis van de beslissing van EUCOM over het beperken van Amerikaanse deelnemers aan de oefening Defender 2020 in Europa voor de betrokkenheid van Nederland bij deze oefening?1
Op 13 maart jongstleden is uw Kamer een brief toegegaan over de gevolgen van COVID-19 voor militaire en civiele uitzendingen in lopende missies en operaties (Kamerstuk 29 521, nr. 402). Daarin is tevens een paragraaf opgenomen over militaire oefeningen, waarin uw Kamer is gemeld dat de oefening Defender 2020 is aangepast. De geplande troepenverplaatsing van een Amerikaanse gevechtsbrigade door Nederland wordt niet voortgezet. Het Ministerie van Defensie blijft de bondgenoten ondersteunen tot zij uit Nederland zijn vertrokken.
Klopt het dat alleen de mediadag voor oefening Defensie 2020 op 14 maart wordt afgelast of zijn andere elementen van de oefening die niet doorgaan?2
Zie antwoord vraag 1.
Overweegt u Nederlandse betrokkenheid aan Defender 2020 af te zeggen in het kader van pandemiebestrijding? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekenen de vandaag door de regering afgekondigde maatregelen, om bijeenkomsten met meer dan 100 personen af te gelasten, voor deze oefening en voor overige werkzaamheden en oefeningen van Defensie?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Nabestaandenpensioen in gevaar door coronavirus’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nabestaandenpensioen in gevaar door coronavirus»?1
Ja.
Wat vindt u van de opmerkingen van de woordvoerder van pensioenadviesbureau Aon, dat het negatieve reisadvies van de Nederlandse overheid naar aanleiding van het coronavirus:
Werkgevers hebben de plicht te zorgen voor de veiligheid en gezondheid van hun werknemers, ook als werknemers voor hun werk naar het buitenland reizen en daar verblijven. In dat kader en in het belang van de volksgezondheid dient de werkgever de richtlijnen van het RIVM en de reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zoveel als mogelijk na te leven. Op dit moment geldt kleurcode oranje voor de hele wereld. Buitenlandse Zaken adviseert alle Nederlanders om niet meer naar het buitenland te reizen tenzij het noodzakelijk is. Voor zakenreizen geldt dat werkgevers en werknemers goed moeten overwegen of een zakenreis op dit moment wel echt noodzakelijk is.
Bent u het eens met het advies van de woordvoerder van pensioenadviesbureau Aon, dat werkgevers en werknemers er goed aan doen om de uitvoeringsovereenkomst goed door te nemen en eventueel contact op te nemen met de adviseur en de pensioenuitvoerder? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat werkgevers en werknemers er in het algemeen altijd goed aan zullen doen om de uitvoeringsovereenkomst goed door te nemen. Op deze manier weten beide partijen vooraf waar ze aan toe zijn.
Bent u voldoende gerustgesteld door de opmerking van de woordvoerder van het Verbond van Verzekeraars dat het onwaarschijnlijk is dat verzekeraars daadwerkelijk gebruik gaan maken van de clausule? Wilt u daar nog iets aan toevoegen?
Ja, dit is bevestigd door het Verbond van Verzekeraars. Zie antwoord op vraag 5.
Kunt u uitsluiten dat het negatieve reisadvies van de Nederlandse regering naar aanleiding van het COVID19 virus gebruikt wordt door verzekeraars om polissen in het kader van nabestaandenpensioen, arbeidsongeschiktheid en/of andere verzekeringen niet uit te keren? Zo nee, waarom niet?
Door het Verbond van Verzekeraars is bevestigd dat het feit dat iemand overleden is door het coronavirus geen gevolgen heeft voor de uitkeringen uit hoofde van levensverzekeringen, uitvaartverzekeringen en nabestaandenpensioen. Eventuele uitsluitingen in polisvoorwaarden met betrekking tot verblijven in gebieden waar een negatief reisadvies geldt zijn niet bedoeld voor een situatie zoals deze met het virus. Zij verwachten dan ook dat verzekeraars gewoon zullen uitkeren. Dit staat ook vermeld op de website van het Verbond van Verzekeraars.2
Deelt u de mening dat het momenteel ongewenst en ongepast is om onzekerheid over verzekeringspolissen te laten ontstaan bij mensen die direct of indirect het slachtoffer zijn van (de gevolgen van) het COVID19 virus?
Ja. Op de website van het Verbond van Verzekeraars worden de meest gestelde vragen/situaties beantwoord, om zo de onzekerheid voor een groot gedeelte bij mensen weg te nemen.
Het bericht ‘Trillende handen, dementie, depressie: landbouwgif is zo onschuldig niet' |
|
Carla Dik-Faber (CU), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de 70 meldingen bij de Parkinson Vereniging die zijn gedaan naar aanleiding van een uitzending van het tv-programma «Zembla» betreffende Parkinson en de link met bestrijdingsmiddelen? Zo ja, hoe kijkt u naar deze meldingen?1
Ja. Ik neem deze berichtgeving serieus en ik begrijp dat deze aanleiding kan geven tot zorgen.
Heeft u naar aanleiding van de motie-Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 27 858, nr. 502) er bij de Gezondheidsraad op aangedrongen dat naast Parkinson ook andere neurologische aandoeningen meegenomen worden in het advies over risico’s van bestrijdingsmiddelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, worden deze nu meegenomen in het huidige onderzoek en advies?
Ja, de Gezondheidsraad is gevraagd om op basis van (internationaal) gepubliceerd onderzoek nader te onderzoeken of er gezondheidsrisico’s zijn door blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en hierover te adviseren.
Heeft u de aanbevelingen van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb), de European Food Safety Authority (EFSA) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) omtrent het verbeteren van de Europese goedkeuringsprocedure in relatie tot mogelijke motorische en neurologische aandoeningen al neergelegd bij de Europese Commissie? Zo ja, wat is hier tot op heden mee gedaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb de Europese Commissie per brief verzocht een traject te starten om de datavereisten op het gebied van neurologische aandoeningen te herzien voor Verordening (EG) 1107/2009.
Wat is de reden dat de Europese Unie de vergunning van het middel Mancozeb, ondanks de vele zorgen en de weerstand van Nederland, toch heeft verlengd tot november 2021?
Nederland heeft in de SCoPAFF-vergadering van 21 en 22 oktober 2019 met een stemverklaring aangegeven niet akkoord te kunnen gaan met de tijdelijke verlenging van de werkzame stof mancozeb en de Europese Commissie opgeroepen de besluitvorming over de herbeoordeling van deze stof af te ronden voor 31 januari 2020. De Europese Commissie heeft toegezegd dit zo spoedig mogelijk te doen (Kamerstuk 27 858, nr. 485). In deze herbeoordeling wordt de laatste beschikbare wetenschappelijke kennis meegenomen.
De Europese Commissie heeft de goedkeuring van de werkzame stof mancozeb (als onderdeel van een pakket van 10 werkzame stoffen) verlengd met een jaar, tot 31 januari 2021. De herbeoordeling van de werkzame stof mancozeb was helaas niet tijdig afgerond. Aangezien dit buiten de schuld is van de aanvrager voorziet Verordening (EG) 1107/2009 in het tijdelijk procedureel verlengen van zo’n werkzame stof op Europees niveau, zodat er voldoende tijd is om de herbeoordeling te kunnen afronden.
De Europese beoordeling van de werkzame stof mancozeb is inmiddels bijna afgerond. Er ligt een conceptvoorstel van de Europese Commissie tot het niet verlengen van de goedkeuring van deze werkzame stof. Dit conceptvoorstel stond voor discussie op de agenda van het SCoPAFF op 18 en 19 mei. Er is in dit overleg nogmaals het verzoek neergelegd bij de Europese Commissie om de besluitvorming over dit voorstel zo snel mogelijk af te ronden.
Bent u voornemens dit middel aan banden te leggen vanwege de grote vraagtekens rondom de volksgezondheid bij het gebruik van dit middel en de gevaren voor boerengezinnen en bewoners van het platteland die rechtstreeks met dit middel in aanraking komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer verwacht u het advies van de Gezondheidsraad te ontvangen en met de Kamer te kunnen delen?
Ik verwacht het advies van de Gezondheidsraad over de gezondheidsrisico’s van blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen in de zomer en zal dit, samen met de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Minister voor Milieu en Wonen, met uw Kamer delen.
Het voorstel van de eigenaar van het bosreservaat ’Achter de Voort’ (Staatsbosbeheer) om vanuit de aanwijzing als bosreservaat een aantal aanpassingen ten aanzien van de interne maatregelen van het reeds vastgestelde inrichtingsplan te doen |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voorstel van de eigenaar van het bosreservaat »Achter de Voort» (Staatsbosbeheer) om vanuit de aanwijzing als bosreservaat een aantal aanpassingen ten aanzien van de interne maatregelen van het reeds vastgestelde inrichtingsplan te doen?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat »Achter de Voort» zowel de status bosreservaat als die van Natura 2000-gebied heeft?
Ja. Graag licht ik eerst toe wat een bosreservaat is, omdat, anders dan het begrip «Natura 2000-gebied», het begrip «bosreservaat» relatief onbekend is. In de periode 1983–2000 zijn, door de opeenvolgende ministeries verantwoordelijk voor natuur, zestig bosgebieden aangewezen als onderzoeklocatie om kennis over spontane natuurlijke processen in bossen te verkrijgen. Daarbij zijn afspraken gemaakt tussen de eigenaren van de bosreservaten en de coördinator van het bosreservatenprogramma (Wageningen Environmental Research) over de begrenzing en over het beheer in en rond het bosreservaat. Het doel van het bosreservatenprogramma is het vergaren van kennis over de relatie tussen de uitgangssituatie (inclusief bodem- en wateraspecten) en de natuurlijke ontwikkeling van bossen, gericht op toepassing bij beheer en inrichting. De zestig bosreservaten vormen samen een weerspiegeling van het Nederlandse bos en worden ingezet voor onderzoek en onderwijs. Bosreservaten hebben geen wettelijke status.
Deelt u de mening dat er een conflict bestaat tussen het niet toestaan van beheeringrepen- en maatregelen in het belang van ongestoorde spontane bosontwikkeling vanwege de status als bosreservaat enerzijds en de voorgestelde interne maatregelen in het kader van Natura 2000 anderzijds?
De eigenaar van het bosreservaat Achter de Voort heeft mij verzekerd dat er van het genoemde conflict geen sprake is. De feitelijke verandering is dat het zoekgebied voor toepassing van de maatregel «Aanplant Rijke strooiselsoorten (M2a)» gewijzigd is, waarbij het bosreservaat is uitgezonderd. Verder vinden geen wijzigingen plaats in de voorgestelde interne en externe maatregelen. Hiermee wordt de aanwijzing als bosreservaat in acht genomen en de doelen die gesteld worden in het kader van Natura 2000 gerealiseerd.
Deelt u de mening dat wanneer blijkt dat de maatregelen niet te verplaatsen zijn binnen de Natura 2000-begrenzing, de aanwijzing welllicht niet langer relevant en houdbaar is?
Uit het antwoord op vraag 3 blijkt dat de aanwijzing relevant en houdbaar blijft, omdat de noodzakelijke maatregelen, met een kleine aanpassing, uitgevoerd kunnen worden.
Deelt u de mening dat «Achter de Voort» daarom geschikter is om alleen als bosreservaat te dienen, aangezien er al sinds 1999 geen interne maatregelen uitgevoerd mogen worden en dit in strijd is met maatregelen die nu in het kader van Natura 2000 gepland staan? Zo nee, welke andere mogelijkheden ziet u om het in vraag 3 beschreven conflict op te lossen?
Die mening deel ik niet. Zie de antwoorden op vraag 3 en 4.
Kunt u toelichten wat destijds (07-05-2003) de toegevoegde waarde was om het kleine gebied «Achter de Voort» van slechts 15,58 hectare te betrekken bij de twee gebieden «Ageler- en Voltherbroek» die op ruim 1,7 kilometer afstand liggen en dit vervolgens tot één Natura 2000-gebied samen te voegen?
In dit deelgebied komen zowel Eiken-haagbeukenbossen (H9160, subtype A) als Vogelkers-Essenbossen (H91E0, subtype C) voor. Voor het eerstgenoemde habitattype vormt het een van de beste voorbeelden in het oosten van het land. De Eiken-haagbeukenbossen van keileembodems in beekdalen zijn beperkt tot de Noordduitse laagvlakte, zodat Nederland op Europese schaal een belangrijke positie inneemt in de verspreiding van dit type. De versnipperde ligging is mede veroorzaakt door ontginning in het verleden; voor elk van de resterende voorbeelden geldt dat de oppervlakte niet groot is.
In 2011 is, als onderdeel van de poging om kleine (deel)gebieden niet meer te beschermen, aan de Europese Commissie verzocht om het Natura 2000-gebied te verkleinen door het deelgebied Achter de Voort buiten de begrenzing te brengen. De Europese Commissie heeft een afwijzende beslissing op dit verzoek genomen, omdat dit verzoek op onvoldoende ecologische criteria was gestoeld. De belangrijkste reden was dat de eiken-haagbeukenbossen in dit deelgebied voorkomen in een zodanige omvang en kwaliteit dat dit deelgebied van belang is voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding van dit habitattype in Nederland en dit deelgebied niet is te vervangen door een ander gebied.
Wat betreft de afstand tot andere deelgebieden: de drie deelgebieden zijn van oudsher onderdeel van hetzelfde, samenhangende beekdallandschap; de deelgebieden zijn door ontginning en landbouw los van elkaar komen te liggen. In dergelijke gevallen worden de tussenliggende landbouwgronden niet aangewezen als Natura 2000-gebied (tenzij het gaat om gronden waar natuurontwikkeling zal plaatsvinden), vandaar dat drie deelgebieden zijn aangemeld en aangewezen.
De in de vraag genoemde aspecten zijn behandeld in de beroepsprocedure tegen het aanwijzingsbesluit. In de uitspraak 201305234/1/R2 heeft de Raad van State geoordeeld dat het deelgebied terecht is aangewezen als onderdeel van het Natura 2000-gebied.
In hoeverre staat de twijfelachtige houdbaarheid van de begrenzing van het Natura 2000 -gebied «Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek» door de aanwezigheid van het bosreservaat nog langer in verhouding tot de leefbaarheid en toekomstperspectieven van de omgeving?
Ik deel de kwalificatie «twijfelachtige houdbaarheid» niet, zoals blijkt uit de antwoorden op bovenstaande vragen.
In hoeverre is een wetenschappelijk onderzoek of wellicht daaraan gekoppeld financieel budget, bepalend voor de kwalitatieve en kwantitatieve uitvoering van een Natura 2000-inrichtingsplan, aangezien geen van de betrokken partijen tot nu toe heeft voorgesteld om de titel van «Achter de Voort» als bosreservaat te beëindigen?
Een wetenschappelijk onderzoek (of een wellicht daaraan gekoppeld financieel budget) is niet bepalend. Bepalend is wat noodzakelijk is voor de instandhoudingsdoelstellingen, waarbij uiteraard zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met andere belangen, zoals wetenschappelijk onderzoek.
Bent u bereid om in de gesprekken met de Europese Commissie de hierboven geschetste problematiek rondom natuurgebieden die zijn aangewezen als zowel een bosreservaat als een Natura 2000-gebied ter sprake te brengen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen noodzaak om de geschetste problematiek te bespreken met de Europese Commissie. Die noodzaak is er inhoudelijk niet, omdat er geen conflict bestaat in het genoemde gebied Achter de Voort. En die noodzaak is er ook procedureel niet, omdat bosreservaten geen wettelijke status hebben en bescherming vanwege de Habitatrichtlijn dus zonder procedurele problemen voorrang kan krijgen bij een eventuele strijdigheid in doelstellingen.
De aanstaande evaluatie van de Wet Doorstroming Huurmarkt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Zorgen over tijdelijke huur van woningen, steeds meer klachten»?1
Ja.
Hoe rijmt u de uitspraak van de toenmalig Minister voor Wonen en Rijksdienst bij de behandeling van de wet in 2015: «Het huurcontract voor onbepaalde tijd blijft wat mij betreft de norm»2 met de bevinding in het artikel dat het aantal tijdelijke huurcontracten toeneemt?
De wet Doorstroming Huurmarkt heeft als doelstelling de flexibiliteit en doorstroming van de huurmarkt te bevorderen. Uitgangspunt is dat bij «reguliere» verhuur contracten voor onbepaalde tijd worden afgesloten. Zo mogen bijvoorbeeld woningcorporaties enkel in bijzondere gevallen een tijdelijk huurcontract van maximaal 2 jaar aanbieden.
Ook brancheverenigingen Vastgoed Belang en IVBN gaven eerder aan dat hun leden er in de regel baat bij hebben om langdurige huurovereenkomsten aan te gaan. Een nieuwe huurder brengt namelijk kosten met zich mee, voor bijvoorbeeld de eindinspecties en mogelijke leegstandderving. Daarnaast zijn er kosten gemoeid bij het inschakelen van een bemiddelaar om een nieuwe huurder te vinden.
Over het gebruik van tijdelijke contracten kan ik, op basis van de monitor tijdelijke verhuur van het CBS5, het volgende zeggen. Per 31 december 2018 verhuren particuliere verhuurders en institutionele beleggers 880 duizend woningen. Bij 72 duizend van deze woningen wordt daarbij gebruik gemaakt van een vorm van tijdelijke verhuur. Hiermee is het aandeel tijdelijke contracten bij dat type verhuurders circa 8%. Van de circa 2,2 miljoen woningen die woningcorporaties verhuren, gaat het bij 61 duizend om een vorm van tijdelijke verhuur. Hier betreffen tijdelijke huurcontracten bijna 3% van het totaal.
Het toepassen van tijdelijke huurcontracten kan wel degelijk gewenst zijn in bepaalde situaties. Met de wet Doorstroming huurmarkt 2015 werden bepaalde categorieën huurders, zoals jongeren en grote gezinnen, aangewezen bij wie het huurcontract kan worden beëindigd op het moment dat de huurder niet meer tot die doelgroep behoort. Op deze manier kan de verhuurder de woning weer toewijzen aan een huurder die wel tot de betreffende doelgroep behoort. Dit verhoogt de slagingskans van woningzoekenden binnen deze doelgroepen en bevordert de doorstroming naar passende huisvesting.
Bent u van mening dat de wet, anders dan voorzien, heeft bijgedragen aan toegenomen onzekerheid bij huurders over hun woonsituatie zoals naar voren komt in het bericht? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel tijdelijke contracten niet worden verlengd? Zo nee, waarom niet?
Ook voor dat de wet Doorstroming Huurmarkt van kracht was, was het mogelijk om tijdelijk te verhuren, zoals bijvoorbeeld via zogenoemde «çampuscontracten» voor studenten. Voorafgaand aan de wet gebruikten verhuurders regelmatig huurovereenkomsten met een gebruik dat naar zijn aard slechts van korte duur is (de wetgever dacht bij dit type huurcontracten aan vakantieverhuur). De huurder heeft bij dit type huurovereenkomsten geen huurbescherming en geen huurprijsbescherming. Met de introductie van tijdelijke huurovereenkomsten van maximaal 2 jaar voor zelfstandige woningen en maximaal 5 jaar voor kamers) is beoogd om verhuurders en huurders bij het sluiten van de huurovereenkomst zekerheid te geven dat het huurcontract na de overeengekomen huurperiode eindigt. Daartegenover staat dat de huurder bij die huurcontracten wel huurprijsbescherming heeft. Dit heeft bijgedragen aan een verbetering van de rechtspositie van huurders.
Bij de doelgroepcontracten hebben huurders dezelfde huurprijsbescherming als huurders bij «reguliere» huurcontracten.
Op het moment dat er sprake is van tijdelijke verhuur dient dat aan de voorkant te blijken uit het af te sluiten huurcontract. Een huurder weet dus van tevoren dat het contract tijdelijk is en dat het contract automatisch zal eindigen op de afgesproken datum of wanneer de verhuurder opzegt omdat de huurder niet meer tot een bepaalde doelgroep behoort6. In dat geval dient de huurder op zoek te gaan naar andere woonruimte. Ik kan mij voorstellen dat dat niet in alle gevallen makkelijk is en daarom zijn er diverse maatregelen om deze huurders te ondersteunen, zoals de mogelijkheid om de inschrijftijd te behouden of hulp bij het zoeken van een woning.
Uit de monitor tijdelijke verhuur van het CBS over 2018 blijkt dat tijdelijke contracten over het algemeen niet worden verlengd. Van de in 61 duizend tijdelijke contracten (waar alle soorten van tijdelijke verhuur onder vallen) die woningcorporaties sloten werden er 200 verlengd. 1200 contracten werden voortijdig opgezegd door de huurder zelf. Woningcorporaties gebruik tijdelijke contracten met name voor de doelgroep studenten. Op het moment dat zij niet meer tot de doelgroep behoren, wordt het contract beëindigd. De woningen blijven dan beschikbaar voor de specifieke doelgroep.
Van de 18 duizend contracten die institutionele beleggers sloten werden er 1200 verlengd en werden er 900 voortijdig door de huurder beëindigd. De 54 duizend tijdelijke contracten die particuliere verhuurders sloten werden vrijwel niet verlengd. Deze verhuurders gebruiken tijdelijke contracten met name voor specifieke doelgroepen en daarnaast in het kader van leegstandbeheer (naast het gebruik van tijdelijke huurcontracten van maximaal 2 jaar voor zelfstandige woningen en maximaal 5 jaar voor kamers).
Een vergelijking met tijdelijke contracten voordat de wet Doorstroming Huurmarkt van kracht was, is lastig te maken. Met de wet zijn verschillende vormen van tijdelijke huurcontracten geïntroduceerd die eerder niet bestonden en waarvan dus ook geen gebruik kon worden gemaakt. Omdat dergelijke tijdelijke contracten niet bestonden konden ze simpelweg ook niet worden opgezegd (doelgroepcontracten) of verlengd naar onbepaalde tijd (tijdelijke huurcontracten van maximaal 2 jaar voor zelfstandige woningen en maximaal 5 jaar voor kamers).
Heeft de wet tot een toename van het aantal tijdelijke huurcontracten geleid? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel extra tijdelijke huurcontracten door de wet tot stand zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of de invoering van de wet geleid heeft tot een toename in het aanbod van huurwoningen?
In de evaluatie van de wet Doorstroming huurmarkt zal ik verder aandacht aan de toename van het aanbod van huurwoningen na invoering van de wet.
Kunt u per groep huurders (studenten, starters, ouderen) aangeven hoe vaak een tijdelijk huurcontract wordt gehanteerd?
Ik kan niet aangeven hoe vaak er een tijdelijk contract wordt aangeboden aan starters en ouderen. Starters zijn geen aangewezen doelgroep op basis waarvan het huurcontract kan worden beëindigd als zij niet meer tot die doelgroep behoren. Ik beschik daardoor niet over specifieke cijfers over deze groepen.
Van studenten (alsmede promovendi, jongeren en grote gezinnen) zijn deze cijfers wel beschikbaar. Deze cijfers zijn afkomstig uit de eerder aangehaalde monitor tijdelijke verhuur van het CBS.
Huurcontracten afgesloten door corporaties
Huurcontracten afgesloten door bedrijven
Huurcontracten afgesloten door particulieren
Studenten
36,9
5,9
14,4
Promovendi
0,7
-
-
Jongeren
3,3
1,6
-
Grote gezinnen
0
0,1
-
x 1.000
Kunt u aangeven hoeveel tijdelijke huurcontracten uiteindelijk zijn omgezet in vaste huurcontracten? Zo ja, worden er meer of minder tijdelijke huurcontracten omgezet in vaste huurcontracten na invoering van de wet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van gevallen waarin de tijdelijke huurcontracten worden gebruikt om na de huurperiode een hogere huur op te leggen? Zo ja, kunt u cijfers overleggen in welke mate dit gebeurt?
Ik beschik niet over cijfers over deze gevallen en ik kan niet zeggen of, en zo ja in welke mate, dit gebeurt. Een nieuwe huurder heeft, ook bij tijdelijke contracten, wel de mogelijkheid om de huurprijs te laten toetsen bij de Huurcommissie.
Gezien de toename van het aantal tijdelijke huurcontracten, bent u bereid om de evaluatie die wettelijk verplicht is binnen een termijn van 5 jaar nu al op te starten? Zo ja, bent u bereid om in de evaluatie mee te nemen of de wet heeft geleid tot meer onzekerheid voor huurders? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment ben ik reeds begonnen met de voorbereidingen voor de evaluatie, zodat de evaluatie gereed is binnen de termijn van 5 jaar7. Hoe de wet wordt ervaren door huurders en verhuurders in de praktijk is een onderdeel van de evaluatie.
Bent u het ermee eens dat het ontbreken van een registratieplicht voor tijdelijke contracten van commerciële verhuurders leidt tot beperkt zicht op de omvang van het aantal tijdelijke contracten? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken of een registratieplicht voor tijdelijke contracten ingevoerd kan worden?
Het CBS onderzoekt via de eerdergenoemde monitor voor tijdelijke verhuur hoeveel tijdelijke huurcontracten er worden gesloten. Op dit moment heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat de daarin genoemde cijfers niet kloppen. Een registratieplicht acht ik daarom nu niet nodig, mede gezien de administratieve lastenverzwaring die dit met zich mee zou brengen.
Bent u het ermee eens dat huurders bescherming verdienen tegen malafide pandjesbazen? Zo ja, bent u bereid toezicht te intensiveren op personen en/of bedrijven die zich schuldig maken aan het uitknijpen van huurders door misbruik te maken van de onzekerheid over de verlenging van het huurcontract?
In 2018 is gezamenlijk met vertegenwoordigende partijen uit de sector, huurders en gemeenten de aanpak Goed Verhuurderschap gestart. In dat kader wordt door middel van pilots kennis opgedaan en gedeeld met alle belanghebbenden en wordt een wettelijke grondslag uitgewerkt voor gemeenten om excessen tegen te gaan en malafide verhuurders aan te pakken. Kern is dat een lokale aanpak van malafide verhuurders zo gericht moet kunnen worden dat deze goed aansluit bij de lokale problematiek die van gemeente tot gemeente verschilt. In gesprek met gemeenten onderzoek ik daarom welke elementen onder zo’n lokale aanpak zouden kunnen vallen.
Specifiek voor het gebruik van contractvormen is de bestaande wetgeving leidend. Als partijen een tijdelijke overeenkomst willen aangaan dient dat te blijken uit het huurcontract. De verhuurder dient vervolgens bij tijdelijke huurcontracten van maximaal 2 jaar voor woningen en maximaal 5 jaar voor kamers 1 tot 3 maanden voor het verstrijken van de overeengekomen huurtermijn de huurder schriftelijk over de afgesproken einddatum van het huurcontract te informeren. Als de verhuurder dat niet doet wordt het contract van rechtswege verlengd tot een huurcontract voor onbepaalde tijd («regulier huurcontract) en heeft de huurder volledige huurbescherming.
Binnen de termijnen die de wet stelt dient de verhuurder dan ook duidelijkheid te verschaffen over het eindigen of verlengen van het tijdelijk contract.
Bij de zogenoemde doelgroepcontracten kunnen verhuurders alleen de huur opzeggen als de huurder niet meer tot de betreffende doelgroep behoort. Daarbij moet de verhuurder de wettelijke opzegtermijn8 in acht nemen.
Deelt u de opvatting dat zekerheid voor huurders essentieel is en een woning niet alleen een stapel stenen is maar een thuis? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken in welke mate een aanscherping van de wet, door tijdelijke contracten in te perken, kan leiden tot een afname van een aaneenschakeling van tijdelijke huurcontracten en de bevordering van vaste huurcontracten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een woning meer is dan een stapel stenen. Daarom is reguliere verhuur (verhuur voor onbepaalde tijd) nog steeds de norm. Dat neemt niet weg dat het in bepaalde gevallen passend is om een tijdelijke huurovereenkomst te sluiten. Bijvoorbeeld als de verhuurder zonder de mogelijkheid van tijdelijke verhuur niet tot verhuur van de woonruimte zou zijn overgegaan of niet aan de betreffende doelgroep. Naast de eerdergenoemde doelgroepcontracten kan er bijvoorbeeld ook gedacht worden aan tijdelijke huurcontracten voor spoedzoekers die in een flexwoning gaan wonen.
Het is daarbij zo dat een tijdelijk huurcontract van 2 jaar of korter (zelfstandige woning) of 5 jaar of korter (onzelfstandige woning) niet nogmaals kan worden verlengd met een tijdelijke periode wanneer het dezelfde huurder betreft. Het is alleen mogelijk om te verlengen met een contract van onbepaalde tijd. Een aaneenschakeling van tijdelijke contracten is dus juridisch niet mogelijk.
Het kan wel gebeuren dat een huurder bijvoorbeeld eerst een tijdelijk contract heeft gehad als student en daarna voor een andere woning, bijvoorbeeld als promovendus, ook een doelgroepcontract aangeboden krijgt. Het idee hierachter is dat dergelijke woningen en/of kamers beschikbaar blijven voor die specifieke doelgroep. De huurder die afgestudeerd of gepromoveerd is wordt geacht door te stromen.
Ik wil de evaluatie gebruiken om verder inzicht te krijgen of de wet de beoogde doelstellingen behaalt en of er geen sprake is van ongewenste neveneffecten. Ook kan dan worden bezien of- en zo ja op welke punten, het wenselijk is om de wet aan te passen.
Het bericht ‘Zonne-energiesector laat doos van Pandora gesloten: ‘Producent van morgen betaalt recyclingkosten voor producent van gisteren’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zonne-energiesector laat doos van Pandora gesloten: «Producent van morgen betaalt recyclingkosten voor producent van gisteren»?1
Ja.
Klopt het dat de recyclingsbijdrage pas gefinancierd wordt bij de inzameling en verwerking van de zonnepanelen, waardoor huidige producenten de recyclingskosten voor de producenten van gisteren betalen?
Producenten en importeurs van zonnepanelen vallen volgens de Europese richtlijn afgedankte elektrische en elektronische apparaten (Richtlijn AEEA) sinds 2014 onder een systeem van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV). UPV maakt de producenten en importeurs verplicht alle afgedankte zonnepanelen in te zamelen en op de juiste wijze te verwerken (waaronder demontage en recycling). De producenten en importeurs zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop de kosten van inzameling en verwerking van afgedankte zonnepanelen worden verrekend in de keten. De financiering van inzameling en verwerking van zonnepanelen gebeurt momenteel op basis van verrekening van de werkelijke inzamel- en recyclingkosten op jaarbasis. Het gehanteerde financieringssysteem, het zogenoemde omslagstelsel, wordt ook toegepast bij andere elektronische apparatuur. Op dit moment zijn de kosten relatief laag omdat het aantal afgedankte zonnepanelen nog beperkt is.
Een gelijk speelveld in de uitvoering van UPV is een belangrijke voorwaarde voor een solide financiële basis voor de inzameling en verwerking van zonnepanelen. Met een gelijk speelveld wordt bedoeld dat álle producenten en importeurs van zonnepanelen bijdragen aan de uitvoering van de wettelijke UPV verplichtingen. Volgens de sector kent de productgroep zonnepanelen de afgelopen periode een sterke groei met relatief veel nieuwkomers op de markt. Daarnaast hebben zonnepanelen een lange levensduur, doorgaans vele jaren langer dan de gemiddelde levensduur van AEEA. Tenslotte is van belang dat de uitvoering van de AEEA-regelgeving door verschillende producentencollectieven wordt gedaan. Zij zijn ook verantwoordelijk voor de financiering en de waarborgoplossing. De combinatie van deze factoren maakt de huidige financieringsvorm volgens de sector de meeste logische oplossing voor dit moment.
Bent u op de hoogte van het feit dat hierdoor in de toekomst een financieringstekort kan ontstaan indien de aanschaf van zonnepanelen afneemt? In hoeverre heeft u hier rekening mee gehouden bij het wettelijk vaststellen van de recyclingsbijdrage?
Zoals in het antwoord op vraag 2 al toegelicht worden de bijdragen van producenten jaarlijks geïnd en onafhankelijk van het moment van het vrijkomen van afgedankte zonnepanelen. Op het moment dat zonnepanelen in de afvalfase komen zijn er afdoende middelen beschikbaar. Er kan hierdoor dus geen algemeen financieringstekort ontstaan. De belangrijkste voorwaarde voor het beschikbaar zijn van afdoende middelen is de aanwezigheid van een markt voor zonnepanelen en een gelijk speelveld in de uitvoering van de UPV verplichtingen. Volgens de sector is de markt voor zonnepanelen op dit moment een groeimarkt die in de toekomst over zal gaan in een vervangingsmarkt. Dan is er nog steeds een markt en dus géén financieringstekort. Een toenemende inzameling en verwerking van zonnepanelen in de toekomst zal volgens de sector wel leiden tot een hogere bijdrage van producenten en importeurs aan het systeem. Daar staat tegenover dat de kosten voor recycling per ton in de toekomst kunnen dalen als gevolg van schaaleffecten in verband het toenemende volume- en restwaarde van de herwonnen grondstoffen.
De exacte bijdrage in de kosten van inzameling en verwerking van zonnepanelen wordt overigens niet wettelijk vastgesteld maar door de producenten en importeurs zelf bepaald in de context van de UPV.
Deelt u de mening dat er een adequaat plan moet komen om deze recyclingskosten op te vangen, zonder dat dit nadelig uitpakt voor de energietransitie en de prijs die de duurzame consument voor bijvoorbeeld zonnepanelen betaalt? Kunt dit uitgebreid toelichten?
Ik deel uw mening dat er een adequaat plan moet zijn om de inzameling en verwerking van zonnepanelen te financieren zonder nadelige effecten voor de energietransitie. Dit plan is en blijft overigens de verantwoordelijkheid van de producenten en importeurs van zonnepanelen evenals de prijs die een consument betaalt voor hun product.
In het door de leden aangehaalde artikel in Solar Magazine doet Stichting Zonne-energie Recycling Nederland melding van de oprichting van stichting OPEN (Organisatie Producentenverantwoordelijkheid E-waste Nederland). Stichting OPEN beoogt een sterkere regierol in de financiering van de UPV-verplichtingen voor alle AEEA inclusief zonnepanelen. In het artikel in Solar Magazine wordt ook gemeld dat stichting OPEN een aanvraag voor een AVV (Algemeen Verbindend Verklaring) zal indienen die alle AEEA, inclusief zonnepanelen, zal omvatten. In een AVV worden financiële afspraken gemaakt over inzameling en verwerking van AEEA transparant en bindend voor alle betrokken producenten en importeurs, telkens voor een periode van vijf jaar. Een AVV maakt het mogelijk het vereiste gelijke speelveld in de uitvoering van UPV-verplichtingen te borgen.
Inmiddels is de aangekondigde AVV aanvraag van de Stichting OPEN ingediend bij mijn ministerie. Ik zal de aanvraag beoordelen en zo spoedig als mogelijk is een ontwerpbeschikking voor zienswijze publiceren in de Staatscourant.
Het weigeren door Knab van religieuze organisaties als zakelijke klant |
|
Jan de Graaf (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het acceptatiebeleid voor zakelijke klanten bij Knab, waarin wordt gesteld dat religieuze organisaties niet worden geaccepteerd als klant?1
Ja.
Zijn deze acceptatiecriteria in lijn met Nederlandse en Europese regelgeving? Kunt u dit toelichten?
Het uitgangspunt is dat het banken vrij staat om hun klantenbestand te baseren op een door de bank zelf bepaalde ondernemersstrategie en het door de bank gewenste risicoprofiel. Hierbij spelen verschillende factoren een rol die door banken zelf worden gewogen, zoals het bestaande kader van wet- en regelgeving, evenals de door banken gewenste risicobereidheid en de door hen opportuun geachte strategie. Een bank kan besluiten zich te willen richten op een bepaald klantensegment in de zakelijke dan wel consumentenmarkt.2
Het is banken op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) niet toegestaan om een bepaald type organisatie integraal als klant te weigeren. De Wwft maakt het weigeren van cliënten beperkt mogelijk. Alleen als de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme onvoldoende kunnen worden gemitigeerd, mag dienstverlening worden geweigerd. Het uitvoeren door de bank van een (al dan niet verscherpt) cliëntenonderzoek zoals bedoeld in de Wwft, houdt in dat per geval moet worden beoordeeld of de risico’s in dat concrete geval kunnen worden ondervangen. Banken zijn verplicht om de beoordeling van die risico’s vast te leggen. Ook de Europese anti-witwasrichtlijn, die hoofdzakelijk is geïmplementeerd in de Wwft, staat niet toe dat een financiële instelling religieuze organisaties als klant weigert, zonder dat er voorafgaand aan die weigering een individuele risicobeoordeling heeft plaatsgevonden.
De afgelopen jaren is er door overheden, toezichthouders en internationale organisaties het nodige gedaan om banken, andere financiële instellingen en beroepsgroepen bij te staan bij het adequaat toepassen van geldende wet- en regelgeving. Zij stellen bijvoorbeeld richtlijnen op. Zo is in november 2017 door de Financial Action Task Force (FATF) een richtlijn gepubliceerd over hoe financiële inclusiviteit te bewerkstelligen en tegelijkertijd regels met betrekking tot het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering correct toe te passen.3 Daarnaast publiceren zowel het Ministerie van Financiën als de zes Wwft-toezichthouders leidraden voor de uitvoering van de wettelijke verplichtingen voor het voorkomen van witwassen en anti-terrorismefinanciering.4 Het doel van dergelijke handreikingen en toelichtingen is om de toepassing en naleving van de wet- en regelgeving voor instellingen zo veel mogelijk te vergemakkelijken.
Zijn deze acceptatiecriteria in lijn met de Algemene wet gelijke behandeling en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, die het maken van onderscheid op basis van religie verbieden? Kunt u dit toelichten?
Discriminatie is op grond van artikel 1 van de Grondwet verboden. Dit artikel is nader uitgewerkt in verschillende wetten. De Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) verbiedt om bij het aanbieden van diensten ongerechtvaardigd onderscheid te maken op grond van godsdienst. Dat betekent dat het verboden is om onderscheid te maken tussen godsdienstige organisaties op grond van de religie waartoe zij behoren. Ook het maken van onderscheid tussen organisaties met en zonder religieus karakter, valt onder het verbod.
Of in dit geval sprake is van verboden onderscheid is niet aan het kabinet om te beoordelen. Het staat een afgewezen religieuze organisatie overigens wel vrij bij het College voor de Rechten van de Mens een verzoek in te dienen om te beoordelen of sprake is van discriminatie. Ook kan men andere geëigende instrumenten aanwenden zoals het doen van een melding van discriminatie bij een ADV of het doen van aangifte bij de politie.
Hoe verhoudt deze situatie zich tot de eerdere situaties, zoals bij het bedrijf Payleven dat de Navigators Studentenvereniging in Amsterdam weigerde als klant in 20172, en het bedrijf SumUp dat de Tabernakelkerk in Apeldoorn weigerde als klant in 2018?
Knab schrijft in de acceptatiecriteria dat sommige typen klanten om verschillende redenen niet worden geaccepteerd als zakelijke klant. Nu er niet wordt uitgeweid over de achterliggende redenen is het niet mogelijk om deze casus een-op-een te vergelijken met de eerdere situaties die worden genoemd.
Weet u hoeveel bedrijven religieuze organisaties weigeren als klant? Komt dit breder voor dan in de banken- en betaalsector?
Ik ben niet bekend met andere casussen waarbij religieuze organisaties zouden worden geweigerd als klant.
Kan er meer worden gedaan dan een verwijzing naar de individuele route voor de gedupeerden naar het College voor de Rechten van de Mens?
Naast het indienen van een klacht bij het College voor de Rechten van de Mens, kan een mogelijke gedupeerde ook aangifte doen bij de politie of een melding doen bij de lokale anti-discriminatievoorziening. De anti-discriminatievoorzieningen bieden gratis advies en bijstand aan personen die zich gediscrimineerd voelen. Zij kunnen het gesprek aangaan met, in dit geval, de bank, of bijstand bieden bij een gang naar het College voor de Rechten van de Mens. De zaak kan ook aanhangig gemaakt worden bij de rechtbank. De rechter kan oordelen over de vraag of het gemaakte onderscheid in lijn is met de Awgb.
Indien een cliënt zich niet kan vinden in de handelwijze van een bank of andere financiële onderneming, kan ook een klacht worden ingediend bij het Klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid).
Is het toegestaan dat een gemiddeld bedrijf zelf beoordeelt wanneer sprake is van een religieuze organisatie? Bestaat er regelgeving hierover of een definitie hiervan? Zo nee, in hoeverre leidt het beleid religieuze organisaties te weigeren tot willekeur?
Het beginsel van scheiding tussen kerk en staat brengt met zich dat de overheid geen geloof of wijze van geloofsbelijdenis mag voorschrijven of voortrekken. De overheid stelt zich neutraal op. Dat betekent ook dat de staat zich niet of zeer terughoudend zal bezighouden met de interpretatie van religie en zich niet zal bemoeien met interne geloofsaangelegenheden en/of aangelegenheden van religieus institutionele aard. Het is dan ook niet aan de overheid om te definiëren wat heeft te gelden als een religieuze organisatie. De instelling bepaalt zelf wanneer zij een cliënt aanmerkt als een religieuze organisatie. Bij het bepalen of er sprake is van een religieuze organisatie dienen instellingen voor alle godsdienstige stromingen dezelfde criteria te hanteren.
Overigens zullen in de praktijk de meeste organisaties hun religieuze karakter en/of religieuze achtergrond zelf uitdragen. Organisaties verwijzen hier bijvoorbeeld naar op hun website. Op basis van die informatie kan een bedrijf bepalen of het om een religieuze organisatie gaat.