Het door de Belastingdienst toekennen van verzuimboetes terwijl uitstel van aangifte is aangevraagd |
|
Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven hoe vaak door welk percentage van bedrijven en zelfstandigen uitstel van aangifte voor bijvoorbeeld btw of loonheffing is aangevraagd en verleend vanwege de coronamaatregelen?
In alle gevallen waarin om versoepeld uitstel van betaling is verzocht, is ook uitstel verleend. Het uitstel geldt in eerste instantie voor 3 maanden. Er is geen uitsplitsing beschikbaar naar zelfstandigen en andere bedrijven/rechtsvormen.
Herkent u de signalen dat desondanks toch naheffingsaanslagen worden uitgedeeld als btw of loonheffing niet op tijd wordt betaald terwijl uitstel is verleend? Zo ja, hoe vaak is sprake geweest van een verzuimboete die opgelegd werd aan een bedrijf dat uitstel heeft verkregen?
Het proces voor het aanvragen van versoepeld uitstel van betaling in de coronacrisis is voor de aangiftebelastingen, zoals btw en loonheffingen, als volgt. De ondernemer doet aangifte en draagt geen belasting af. Op dat moment is het nog niet mogelijk uitstel van betaling aan te vragen. Nadat de ondernemer een naheffingsaanslag heeft ontvangen, kan hij uitstel van betaling aanvragen.
De aangifteprocessen kennen zeer grote volumes die alleen geautomatiseerd kunnen worden verwerkt. Ook het opleggen van naheffingsaanslagen (en betalingsverzuimboetes) verloopt geautomatiseerd. Het inbreken op dat geautomatiseerde proces om te voorkomen dat de naheffingsaanslagen worden opgelegd, zou betekenen dat de behandeling van elke individuele aangifte verder handmatig moet verlopen. Dat is gezien de omvang van het aantal verzoeken niet alleen zeer riskant, maar ook niet uitvoerbaar vanwege het capaciteitsbeslag dat daarmee zou zijn gemoeid. Dit betekent dat de Belastingdienst de naheffingsaanslag oplegt en dat de ondernemer vervolgens uitstel van betaling kan vragen voor deze naheffingsaanslag.
Bij het opleggen van naheffingsaanslagen voor de btw wordt ook automatisch een betalingsverzuimboete opgelegd. Voor de btw bleek het systeemtechnisch niet mogelijk het opleggen van betalingsverzuimboetes te voorkomen. Nadat een ondernemer uitstel van betaling heeft gevraagd, zorgt de Belastingdienst ervoor dat deze boete wordt vernietigd. De ondernemer ontvangt bericht dat de boete is vernietigd en hoeft zelf niets te doen.
Via de website en social-mediakanalen is gecommuniceerd dat een ondernemer die uitstel van betaling heeft aangevraagd eventuele opgelegde betalingsverzuimboetes niet hoeft te betalen. Deze informatie wordt ook opgenomen in een zogenoemde bijsluiter die eind juni wordt meegestuurd met de naheffingsaanslagen voor de btw en de loonheffingen.
Bij het opleggen van naheffingsaanslagen voor de loonheffingen legt de Belastingdienst geen betalingsverzuimboetes op. Dat betekent dat ook ondernemers die geen uitstel van betaling aanvragen, geen boete krijgen.
De reden hiervoor is dat het niet mogelijk is gebleken deze boetes voor de loonheffingen in een geautomatiseerd proces te vernietigen. Gegeven de grote aantallen was handmatige vernietiging van opgelegde boetes geen optie.
In de periode nadat uitstel van betaling is aangevraagd, ontvangt de ondernemer periodiek steeds nieuwe naheffingsaanslagen, waarbij alleen voor de btw ook betalingsverzuimboetes worden opgelegd. Ook deze boetes worden ambtshalve vernietigd en de ondernemer hoeft deze dan ook niet te betalen.
De verplichting om periodiek aangifte te doen blijft overigens bestaan, ook als uitstel van betaling is aangevraagd. Dat is niet alleen voor de processen van de Belastingdienst van belang, maar ook voor de ondernemer zelf. Zo is steeds duidelijk hoe hoog het bedrag is waarvoor uitstel is verleend en dat later moet worden terugbetaald. Ook wordt een boete voor het niet of niet tijdig doen van aangifte voorkomen. Voor de loonaangifte geldt bovendien dat UWV de daarmee door de ondernemer verstrekte gegevens gebruikt voor de NOW-regeling.
Hoe bent u omgegaan met de besluiten om massaal uitstel te verlenen voor deze belastingen? Is hierbij sprake geweest van individuele uitstelverlening en was u destijds van mening dat hiervoor voldoende capaciteit bij de Belastingdienst aanwezig was? Waarom is niet gekozen voor categorale uitstelverlening en uitzondering van verzuimboetes?
In de brief van 12 maart jl. van de ministers van Economische Zaken en Klimaat, Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Kamer, is aangekondigd dat de Belastingdienst op verzoek uitstel van betaling verleent aan alle ondernemers die door de coronacrisis in liquiditeitsproblemen zijn gekomen of zullen komen. In de brief van 17 maart jl. is invulling gegeven aan die maatregel. Ondernemers kunnen met een brief of via een digitaal formulier uitstel van betaling aanvragen bij de Belastingdienst. Nadat het verzoek is ontvangen, zet de Belastingdienst de invorderingsmaatregelen stil en krijgen ondernemers per direct 3 maanden uitstel van betaling voor de belastingen waarvoor zij om uitstel van betaling verzoeken. Individuele beoordeling van het verzoek vindt later plaats, als een verzoek wordt gedaan voor uitstel langer dan 3 maanden.
Het is de bedoeling om het proces voor ondernemers zo eenvoudig mogelijk te maken met zo min mogelijk administratieve lasten. Ook voor de Belastingdienst moet er sprake zijn van een uitvoerbaar proces.
Is het opleggen van naheffingsaanslagen en verzuimboetes een volledig geautomatiseerd proces?
Ja, het opleggen van naheffingsaanslagen en verzuimboetes is een volledig geautomatiseerd proces. Ook het vernietigen van de betalingsverzuimboetes nadat uitstel van betaling is gevraagd, wordt geautomatiseerd ondersteund. Er zijn echter situaties waarin handmatig wordt besloten tot het opleggen van naheffingsaanslagen en verzuimboetes. Dat is bijvoorbeeld het geval als de Belastingdienst naar aanleiding van een controle een naheffingsaanslag oplegt.
Hoe kunnen bedrijven op een laagdrempelige manier de naheffingsaanslagen en verzuimboetes ongedaan laten maken? Gaat de Belastingdienst onterecht beboete bedrijven hierover actief informeren?
De naheffingsaanslagen vormen de basis voor het uitstel van betaling. Het verzoek om uitstel kan pas worden ingediend nadat een naheffingsaanslag is opgelegd. Gezien het vorenstaande is er geen aanleiding voor ondernemers om een naheffingsaanslag ongedaan te maken. In de aanslag wordt de betaalverplichting vastgelegd van het bedrag dat de ondernemer zelf heeft aangegeven (maar dat hij door de coronacrisis niet heeft betaald). De werkwijze ten aanzien van betalingsverzuimboetes is beschreven bij het antwoord op vraag 2.
De lancering van een militaire satelliet door Iran |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten dat Iran een militaire satelliet heeft gelanceerd die zich op 425 kilometer hoogte in een baan rond de aarde zou bevinden?1, 2
Ja.
Kunt u op basis van eigen inlichtingen of die van bondgenoten bevestigen dat Iran een militaire satelliet in een baan rond de aarde heeft gebracht of dat heeft geprobeerd?
Op basis van openbare bronnen kan worden bevestigd dat Iran een militaire satelliet in een baan rond de aarde heeft gebracht.
Wat is bij u bekend over het Iraanse ruimtevaartprogramma waar de lancering van de militaire satelliet «Noor» onderdeel van uitmaakt? In hoeverre is dit programma opgezet als dekmantel om (ballistische) raketten te ontwikkelen en testen?
Het ruimtevaartprogramma van de IRGC wordt door Nederland niet beschouwd als onderdeel van het reguliere ruimtevaartprogramma van Iran, waarbij civiele ruimtevaartorganisaties zijn betrokken. Voor zover het kabinet bekend is dit het eerste grote ruimtevaartproject van de IRGC sinds een aantal jaar. Tot op heden is de IRGC verantwoordelijk geweest voor de ontwikkeling van ballistische raketten.
Bent u van mening dat de raketlancering waarmee de satelliet de ruimte in is gebracht een schending oplevert van de nucleaire deal met Iran, VN-resolutie 2231? Zo ja, welke gevolgen worden aan de schending verbonden? Zo nee, waarom niet?
In het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA) zijn geen restricties opgenomen over ballistische raketten of raketlanceringen. In VN-Veiligheidsraad resolutie 2231, de resolutie waarmee het nucleaire akkoord is bekrachtigd, wordt Iran opgeroepen geen activiteiten te ondernemen met betrekking tot ballistische raketten die ontworpen zijn om kernwapens te kunnen vervoeren. De lancering van een militaire satelliet door Iran is daarmee geen schending naar de letter van het nucleaire akkoord noch van de resolutie waarmee het akkoord is bekrachtigd. De lancering is echter niet in lijn met de geest van resolutie 2231.
Indien u geen schending vaststelt, deelt u dan de mening dat de nucleaire deal grandioos tekortschiet omdat de islamitische schurkenstaat Iran dan kennelijk zonder gevolgen raketten kan ontwikkelen waar kernkoppen op geplaatst kunnen worden?
Het kabinet maakt zich zorgen over het ballistische raketprogramma van Iran en spreekt met grote regelmaat in bilateraal en multilateraal verband deze zorgen uit. De recente Iraanse lancering van een militaire satelliet en de zorgen van het kabinet daarover staan los van de waarde die het kabinet hecht aan behoud van het nucleaire akkoord. Het JCPOA blijft effectief in het voorkomen dat Iran een nucleair wapen ontwikkelt, en blijft daarmee van waarde voor Nederlandse en Europese veiligheid.
Het bericht Expertisecentrum Euthanasie stopt met hulp wegens corona. |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Expertisecentrum Euthanasie stopt met hulp wegens corona»?1
Op 17 maart jl heeft het Expertisecentrum Euthanasie vanwege het coronavirus de hulp grotendeels moeten stopzetten met het oog op de veiligheid en bescherming van patiënten en zorgverleners. Inmiddels is de situatie veranderd: het Expertisecentrum Euthanasie heeft sinds week 18 de hulpverlening gefaseerd hervat. Het Expertisecentrum Euthanasie heeft mij laten weten dat ze zich in eerste instantie richten op de behandeling van hulpvragen die vóór 17 maart binnenkwamen. Ik respecteer de keuzes die het Expertisecentrum Euthanasie hierin heeft gemaakt.
Begrijpt u deze keuze van het Expertisecentrum Euthanasie?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over het argument van het Expertisecentrum Euthanasie dat er onvoldoende mondkapjes en handgel zijn om medewerkers en patiënten te beschermen tegen besmetting? Is dit tekort inmiddels opgelost? Zo nee, wat wordt gedaan om dit tekort op te lossen?
Het Expertisecentrum Euthanasie bevestigt dat het op de lijst van zorgorganisaties staat die in aanmerking komen voor persoonlijke beschermingsmiddelen. Ten aanzien van de stand van zaken met betrekking tot de persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) verwijs ik u naar TK-brief, het bericht Expertisecentrum Euthanasie stopt met hulp wegens corona, van 6 mei 2020.
Is het voor het Expertisecentrum Euthanasie mogelijk zijn werk te doen binnen de daarvoor gestelde voorwaarden, zoals de minimale te houden afstand? Zo nee, waarom niet?
Ja, bij de hervatting van de patiëntenzorg werkt het Expertisecentrum Euthanasie volgens de van toepassing zijnde RIVM-richtlijnen voor preventieve maatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen.
Als het tekort aan hulpmiddelen opgelost wordt en geregeld wordt dat de experts hulp kunnen verlenen binnen de geldende eisen, start het Expertisecentrum Euthanasie dan weer met hulpverlenen? Zo nee, wanneer wordt naar verwachting deze hulp weer opgestart?
Zoals in antwoord 1 en 2 aangegeven is de hulpverlening bij het Expertisecentrum Euthanasie inmiddels gefaseerd gestart en zijn er behalve de huidige wachttijden geen belemmeringen voor het behandelen van euthanasieverzoeken.
Klopt het dat SCEN (Steun en Consultatie bij Euthanasie in Nederland)-artsen wel gewoon doorwerken? Bent u van mening dat SCEN-artsen meer risico lopen op een coronabesmetting dan degenen die werkzaam zijn in het Expertisecentrum Euthanasie? Wat vindt u hiervan?
SCEN-artsen kunnen in de huidige situatie in principe doorwerken, maar de KNMG raadt aan om indien mogelijk gebruik te maken van beeldbellen. Als dat niet mogelijk is, moeten uiteraard de richtlijnen van het RIVM gevolgd worden en bij een vermoeden van COVID-19 gebruik worden gemaakt van PBM. SCEN-artsen lopen in principe niet meer of minder risico dan degenen die werkzaam zijn bij het Expertisecentrum Euthanasie.
Hoe gaan (huis)artsen op dit moment precies om met een verzoek tot euthanasie of palliatieve zorg?
Navraag bij de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) wijst uit dat de coronacrisis geen effect heeft gehad op de euthanasiezorg die huisartsen bieden. Voor zover bekend hebben huisartsen deze zorg als hij aan de orde kwam gewoon door laten gaan. De LHV laat verder weten dat de palliatieve zorg gewoon doorgang vindt. Er is wel aangepaste informatie over palliatieve zorg en corona opgesteld.2
Hoe groot zijn de voorraden als het gaat om geneesmiddelen voor palliatieve zorg en euthanasie? Zijn er op dit moment voldoende geneesmiddelen beschikbaar? Welke maatregelen worden genomen om eventuele geneesmiddelentekorten voor palliatieve zorg en euthanasie het hoofd te bieden?2
Voor de IC-medicatie die gebruikt wordt bij de behandeling van patiënten met COVID-19 is in opdracht van VWS een landelijke coördinatiestructuur opgezet. Het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (LCG). Een deel van de geneesmiddelen die worden gebruikt voor de patiënten met COVID-19 op de IC worden ook gebruikt buiten het ziekenhuis, bijvoorbeeld palliatief gebruik in de thuissituatie. Het is van belang dat er ook voor deze patiënten voldoende geneesmiddelen beschikbaar blijven. De LHV en de KNMP zijn sinds 31 maart 2020 aangesloten bij het Coronaberaad Beschikbaarheid Geneesmiddelen. Daarnaast heeft het LCG contact met de KNMP over de beschikbaarheid van de IC-medicatie die gebruikt wordt voor de behandeling van patiënten met COVID-19. Tevens is er voor de algemene geneesmiddelenvoorziening tijdelijk een monitor ingericht waarbij ook niet-corona gerelateerde geneesmiddelen worden gemonitord. Partijen kunnen op die manier preventieve maatregelen nemen om tekorten te voorkomen. Daarnaast monitoren het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten de beschikbaarheid van alle overige geneesmiddelen. Zij doen dit op basis van meldingen van handelsvergunninghouders, maar ook op basis van signalen vanuit het veld. De signalen omtrent geneesmiddelen voor palliatieve zorg en euthanasie zijn eerder aan het Meldpunt doorgestuurd, CBG en IGJ zijn – samen met veldpartijen – druk bezig om ervoor te zorgen dat deze geneesmiddelen in voldoende mate voorradig zijn en blijven. Voor aanvullende informatie, zie ook de Tweede Kamerbrief update stand van zaken COVID-19 van 6 mei 2020.4
Onderzoek waaruit blijkt dat Ritalin zonder goede diagnostiek worden voorgeschreven |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de zorgen dat het voorschrijven van medicijnen, en zeker het voorschrijven van medicijnen aan kinderen, zeer zorgvuldig en in ieder geval met de juiste diagnose moet gebeuren, mede naar aanleiding van het artikel «Geen Ritalin-recept zonder goede diagnostiek» van ZonMw, waaruit blijkt dat het aantal kinderen dat Ritalin kreeg voorgeschreven tussen 2003 en 2013 vertienvoudigd is?1
Zorgvuldige diagnostiek is bij het voorschrijven van medicijnen de grondslag van adequaat medisch handelen. Dit geldt ook voor het voorschrijven van Ritalin (methylfenidaat) aan kinderen met ADHD-verschijnselen. Er bestaan geen objectieve testen om de diagnose en de ernstbepaling hiervan vast te stellen. Het is daarom essentieel dat de zorgverlener handelt volgens de bijbehorende richtlijnen, standaarden en protocollen. Als dit laatste niet consciëntieus gebeurt, is dat zorgelijk.
Het aantal kinderen dat Ritalin kreeg voorgeschreven tussen 2003 en 2013 is overigens volgens het onderzoek niet vertienvoudigd, maar verviervoudigd.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat de zeven aspecten voor het diagnostisch proces in vrijwel alle gevallen volstrekt onvoldoende zijn toegepast? Deelt u de conclusie dat hierdoor veel kinderen amfetamineachtige medicatie kregen toegediend zonder dat de diagnose helder gesteld werd en zonder dat de richtlijnen gevolgd zijn?
Een belangrijke conclusie van het onderzoek is dat de manier waarop de richtlijn voor het vaststellen van ADHD werd toegepast voor verbetering vatbaar was. Het onderzoek heeft betrekking op de periode tussen 2003 en 2013. In de jaren daarna is vanuit de beroepsgroep veel aandacht geweest voor zorgvuldige diagnostiek en een gepaste behandeling voor de individuele patiënt.
In 2019 is de nieuwe zorgstandaard ADHD uitgebracht. De zorgstandaard biedt houvast aan professionals om over- en onderdiagnostiek van ADHD te voorkomen. Binnen de (kinder- en jeugd)psychiatrie worden de richtlijnen, die aan de basis liggen van de zorgstandaard, gevolgd. De bevindingen van de in het onderzoek genoemde hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie Accare, P. Hoekstra, sluiten volledig aan bij wat wordt beoogd met de huidige zorgstandaard ADHD en de onderliggende evidence-based modules over diagnostiek en behandeling van kinderen en jongeren met ADHD.
Kan worden geconcludeerd dat de GGZ-richtlijnen nu wel gevolgd worden, aangezien er sinds 2015 een duidelijke daling in het voorschrijven van Ritalin geconstateerd wordt? Zo ja, waarom is dat zo? Zo nee, hoe gaat u er voor zorgen dat dit wel gaat gebeuren?
Zie het antwoord op vraag 2.
In april 2015 heeft de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) een statement over ADHD en gebruik van medicatie bij kinderen gepubliceerd. Zie: https://www.nvvp.net/website/nieuws/2015/kinderpsychiaters-bezorgd-over-toename-gebruik-adhd-medicatie
Het vermoeden is dat een oorzaak van de daling ligt in een algeheel kritische houding van voorschrijvers en ouders en de toepassing in een specifieke situatie
Onderzoek met apen voor de ontwikkeling van een vaccin tegen COVID-19 |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dierproef rammelt aan alle kanten», waarin onderzoekers van Radboudumc Nijmegen, UMC Utrecht en Netherlands Heart Institute concluderen dat 85% van de dierproeven voor nieuwe medicijnen en behandelingen geen effect oplevert bij mensen, terwijl eerder bij dieren wel resultaat werd geboekt?1
Ja, in dit artikel staat dat het grootste bezwaar van de onderzoekers destijds was dat onderzoeksresultaten van dierproeven meer gedeeld moeten worden. De Nederlandse overheid is juist een groot voorstander van het delen van onderzoeksgegevens. Open Acces en Open Science zorgen ervoor dat onderzoeksresultaten vrij toegankelijk worden, met gebruik van de FAIR-principes.2 Daarmee kan onnodige herhaling van onderzoek voorkomen worden. In het onderzoeksprogramma voor COVID-19, dat ZonMw en NWO uitzetten, wordt pre-registreren op preclinicaltrials.eu en het gebruik maken van publicatierichtlijnen dan ook als voorwaarde gesteld. Open Access en FAIR-data wordt vereist of aangemoedigd.
Deelt u de mening dat het zeer ongewenst is dat de ontwikkeling van een vaccin tegen het SARS-COV-2-virus (COVID-19) vertraging op kan lopen doordat de meeste dierproeven uiteindelijk geen of weinig relevantie hebben voor de mens?
De ontwikkeling van vaccins en medicijnen tegen COVID-19 is op dit moment een van de belangrijkste uitdagingen in de wereld. Ook al willen we snel resultaat, voorop staat dat de ontwikkelde producten veilig én werkzaam moeten zijn. Daar worden terecht hoge eisen aan gesteld, óók in deze crisissituatie. Om de veiligheid en werkzaamheid te kunnen waarborgen, zijn er internationale standaarden voor medicijnontwikkeling en -registratie, waar ook dierproeven onderdeel van uitmaken.
Deelt u de mening dat voor het vinden van een vaccin tegen COVID-19 innovatieve onderzoeksmethoden zonder proefdieren optimaal moeten worden ingezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit stimuleren?
Ja, ook in crisistijd moeten we kritisch blijven kijken of dierproeven strikt noodzakelijk zijn en of er geen gebruik gemaakt kan worden van proefdiervrije alternatieven. Daarom blijft een vergunning van de Centrale Commissie Dierproeven (CCD), die daarop toetst, ook onmisbaar voor onderzoek naar COVID-19. Daarnaast ontwikkelen NWO en ZonMw met een bijdrage van Stichting Proefdiervrij een onderzoekscall voor proefdiervrij onderzoek specifiek voor COVID-19. Deze call wil gericht proefdiervrije modellen, zoals 3D longmodellen of organoïden, voor COVID-19 onderzoek inzetten.
Bent u bereid om financiële of wettelijke belemmeringen voor het versneld ontwikkelen van een vaccin zonder gebruik van proefdieren zo veel mogelijk weg te nemen?
Het RIVM concludeerde in 2015 dat niet wettelijke barrières de inzet van alternatieven voor dierproeven belemmeren, maar het gebrek aan geschikte en gevalideerde proefdiervrije methoden (Kamerstuk 32 336, nr. 42). Voor de ontwikkeling en de acceptatie van onderzoeksmethoden zonder proefdieren zetten de partners in het versnellingsprogramma Transitie Proefdiervrije Innovatie (TPI) zich gezamenlijk in (Kamerstuk 32 336, nr. 90). Daarnaast ontvangt het onderzoeksinstituut Intravacc jaarlijks een overheidssubsidie van 1,6 miljoen euro voor de ontwikkeling en validatie van onderzoeksmethoden om zonder dierproeven de veiligheid en de werkzaamheid van vaccins te kunnen waarborgen.
Deelt u de mening dat het gebruik van Java-apen door het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) in het COVID-19-onderzoek niet mag leiden tot verwatering van de afspraken over de reductie van de fokkolonie van het BPRC en de afname van het aantal dierproeven op apen door het BPRC?
Het BPRC, net als vele andere Nederlandse en internationale onderzoeksinstellingen, werkt op het moment hard aan de ontwikkeling van een medicijn of vaccin tegen COVID-19. In 2019 is besloten dat het aantal proeven met apen in het BPRC met veertig procent wordt verminderd en dat de fokkolonie wordt verkleind (Kamerstuk 32 336, nr. 88). Dit besluit staat nog onveranderd. Volgens de motie Tielen (Kamerstuk 32 336, nr. 83) mag de vermindering echter geen gevolgen hebben voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en infectieziekten die de volksgezondheid in gevaar brengen. Om die reden is destijds de volgende clausule opgenomen: «In een situatie van een pandemie, waarbij de beperking van het aantal proeven met apen de ontwikkeling van een noodzakelijk medicijn in de weg staat, zal ik op dat moment met mijn collega’s van VWS en LNV, en met het BPRC, in overleg treden zodat we gezamenlijk kunnen bezien of een uitzondering opportuun is.» Het BPRC geeft aan dat een beroep op deze clausule op basis van de COVID-19-pandemie vooralsnog niet nodig is.
Het beleid voor testen en beschermingsmiddelen bij mensen die werken in de huishoudelijke verzorging |
|
Maarten Hijink (SP), Lilian Marijnissen (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de richtlijnen van het RIVM niet voorzien in testbeleid voor mensen die werken in de huishoudelijke verzorging?1
Deelt u de mening dat mensen die werken in de huishoudelijke zorg bij de meest kwetsbare mensen over de vloer komen en dat zij derhalve altijd getest moeten worden als zij klachten hebben?
Bent u van mening dat het in de huishoudelijke zorg altijd mogelijk is om anderhalve meter afstand te houden en dat er geen risico bestaat op besmetting met het coronavirus? Bent u, en de adviseurs van het RIVM, zich er voldoende van bewust dat veel huishoudelijke zorg verleend wordt aan mensen met dementie, bij wie de regel om afstand te houden niet altijd werkbaar is?
Wat gaat u doen om de gezondheid van mensen die werkzaam zijn in de huishoudelijke verzorging en hun cliënten te beschermen door ze bijtijds te testen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat in de richtlijn voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen voor zorgverleners – bij hoestende of niezende patiënten verdacht van COVID-19 – de term «vluchtig contact» is aangepast in «snel iets aangeven aan een patiënt» of «iemand te hulp schieten»?2
Denkt u dat deze aanpassing meer duidelijkheid en zekerheid verschaft aan mensen die werken in de zorg en die zich zorgen maken om hun eigen gezondheid?
Waarom krijgen mensen die werken in de huishoudelijke verzorging niet de persoonlijke beschermingsmiddelen en een test, zodat zij met maximale zekerheid zich kunnen inzetten voor de zorg voor een erg kwetsbare groep in onze samenleving?
Waarom past u de richtlijn niet dusdanig aan dat in ieder geval alle zorgverleners die met patiënten met klachten in aanraking komen (ook al is dat kortstondig) in aanmerking komen voor persoonlijke beschermingsmiddelen?
De gevolgen van de coronacrisis voor de sportsector. |
|
Antje Diertens (D66), Lisa Westerveld (GL) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Zijn er bij u sportverenigingen bekend die mensen in loondienst hebben maar niet (in)direct gebruik kunnen maken van de Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW)?
Ja, er zijn mij gevallen bekend van sportverenigingen die via een payroll-constructie mensen in dienst hebben. De payroll-organisatie kan in die gevallen onder voorwaarden een beroep doen op de NOW. In antwoord op Kamervragen van 24 april (aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2828) heb ik u een uitgebreidere toelichting gegeven hierover.
Worden sportverenigingen, die financieel schade leiden ten gevolge van de coronacrisis, nu of in de toekomst extra financieel tegemoetgekomen? Zo ja, in welke mate kunt u rekening houden met het feit dat sommige verenigingen extra afhankelijk zijn van het seizoen of van sponsorinkomsten?
Ik heb uw Kamer reeds geïnformeerd (Kamerstuk 30 234, nr. 244) over het steunpakket van € 120 miljoen voor de financiële continuïteit van sportverenigingen. Binnen dit pakket worden alle sportverenigingen tegemoet gekomen en wordt er ook rekening gehouden met kwetsbare verenigingen. Binnen dit pakket is een bedrag van € 90 miljoen bestemd voor het kwijtschelden van de huren van sportverenigingen door gemeenten. Daarnaast bevat het pakket een stimuleringsregeling waardoor kleine sportverenigingen kunnen rekenen op een bijdrage van € 2.500. Hiermee en met het rijksbrede steunpakket verwacht ik voldoende tegemoet te kunnen komen aan de financiële problemen van sportverenigingen.
Van welke financiële tegemoetkomingen kunnen organisatoren van sportevenementen gebruikmaken, aangezien evenementen tot 1 september 2020 verboden zijn, zoals kleinere evenementen maar ook de Nijmeegse Vierdaagse?
Organisatoren van sportevenementen kunnen onder voorwaarden gebruikmaken van het rijksbrede steunpakket, waaronder de TOGS en de NOW.
Daarnaast ben ik in gesprek met de organisatoren van sportevenementen die een subsidie van het Ministerie van VWS hebben ontvangen en als gevolg van de coronacrisis zijn verplaatst of geannuleerd. Binnen de geldende subsidiekaders gebruik ik de maximale ruimte om deze organisatoren zo goed mogelijk te compenseren, bijvoorbeeld door een aanzienlijk deel van de reeds gemaakte of extra kosten volledig te subsidiëren of subsidieperiodes te verlengen. Ook gemeenten en provincies hebben aangegeven dat ze zich coulant opstellen en naar oplossingen zoeken voor sportevenementen in hun gebied.
De sportsector is ook aangesloten bij het initiatief «bewaar je ticket» waarmee het publiek wordt gevraagd een voucher te accepteren en het geld van het ticket niet meteen terug te vragen.
Tot slot inventariseert NOC*NSF welke schade nog meer optreedt doordat sportevenementen zijn geannuleerd. Zodra ik de resultaten van deze inventarisatie heb, ga ik in overleg met NOC*NSF om te bepalen hoe en in hoeverre er compensatie voor deze schade kan komen.
Bent u bereid om bij de aangekondigde regiegroep over compensatie medeoverheden ook te kijken in welke mate gemeenten kunnen worden ondersteund als zij minder inkomsten en extra uitgaven hebben van de lokale sportsector, bijvoorbeeld als gemeenten exploitant zijn van sportaccommodaties?
Zoals ik u op 1 mei middels Kamerbrief heb geïnformeerd, zullen de gemeenten voor het kwijtschelden van de huren van sportverenigingen een compensatie ontvangen à € 90 miljoen via een Specifieke uitkering in het gemeentefonds.
Bent u bereid de Regeling specifieke uitkering stimulering (SPUK) te verlengen met in ieder geval een jaar (tot 2024), aangezien gemeentelijke investeringen in sportaccommodaties worden uitgesteld door de coronacrisis?
Er zijn op dit moment geen signalen dat gemeenten hun investeringen in sportaccommodaties uitstellen. Een expertgroep onder leiding van het Mulier Instituut monitort de effecten van Covid-19 op de sport op de middellange termijn. Zoals ik de Kamer heb toegezegd, wordt de SPUK momenteel geëvalueerd. Op basis hiervan zal ik te zijner tijd een besluit nemen over de voortzetting van de SPUK. Uiteraard is afgesproken dat de gemeenten blijvend gecompenseerd worden voor de nadelen van de verruiming van de BTW sportvrijstelling.
Hoeveel topsporters en beroepsporters zijn er in Nederland die niet in het bezit zijn van een A-status en dus niet onder de stipendiumregeling vallen?
Er zijn geen actuele cijfers beschikbaar van het totaal aantal beroepssporters in Nederland. Van de sporters met een topsportstatus (816 in totaal) hebben 271 sporters een Selectiestatus. Voor deze sporters geldt dat ze, in tegenstelling tot sporters met een A-of HP-status, geen aanspraak kunnen maken op de stipendiumregeling. Sporters met een Selectiestatus worden ondersteund met een maandelijkse onkostenvergoeding.
Op welke wijze kunnen de topsporters zonder A-status gebruikmaken van andere regelingen van financiële tegemoetkoming gedurende de coronacrisis, met name als zij niet in loondienst zijn, niet in het bezit zijn van een KvK-nummer of hun inkomsten verdienen in het buitenland?
Dit zal verschillen per topsporter. Topsporters met een Selectiestatus kunnen, ondanks het missen van kwalificatiemomenten, aanspraak blijven maken op de kostenvergoedingsregeling. Daarnaast kunnen topsporters als zelfstandig ondernemer, (al dan niet met verdiensten in het buitenland), mits zij aan de voorwaarden voldoen, aanspraak maken op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Op korte termijn kunnen ook zelfstandig ondernemers die woonachtig zijn in Nederland met verdiensten in het buitenland, aanspraak maken op deze regeling. De groep topsporters zonder een topsportstatus, die niet in loondienst zijn en niet in het bezit van een KvK-nummer, valt buiten deze regelingen. Voor deze groep zou een bijstandsuitkering een terugvaloptie kunnen zijn.
De juridische basis van de beperkende maatregelen tegen verspreiding van het Coronavirus en de gevolgen van de opgelegde boetes |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat het kabinet aan een spoedwet werkt om de maatregelen tegen verspreiding van het Coronavirus «een steviger juridische basis te geven, en dat deze spoedwet de huidige noodverordeningen gaat vervangen?1
Ja, dit klopt.
Wat is uw reactie op de kritiek dat de huidige noodverordeningen «onhoudbaar», «ondemocratisch» en «ongrondwettelijk» zouden zijn? Hoe weegt u de kritiek dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer geschonden wordt als te volle huizen (bijvoorbeeld studentenhuizen) worden binnengetreden en bewoners worden beboet?
Zoals ik in mijn brief van 1 mei 2020 over «voorbereiding tijdelijke wetgeving maatregelen COVID-19» heb aangegeven, zijn de bestrijdingsmaatregelen tot stand gebracht in de vorm van noodverordeningen van de voorzitters van de veiligheidsregio’s, op basis van door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gegeven opdrachten2. In een rechtstaat kunnen noodverordeningen niet te lang duren, mede met het oog op de voortdurende gevolgen voor de vrijheden en grondrechten van eenieder. Het kabinet heeft dan ook het voornemen om een voorstel voor tijdelijke wetgeving in procedure te brengen die de juridische basis zal vormen voor een samenleving waarin de «anderhalvemeternorm» en hygiënenormen van groot belang zijn. Met wetgeving in formele zin wordt de democratische legitimatie versterkt. Wanneer wordt getreden in de persoonlijke levenssfeer dient terughoudendheid voorop te staan en is van belang dat optreden beperkt blijft tot verboden samenkomsten waarmee evident de volksgezondheid in gevaar wordt gebracht. Het is uiteindelijk aan de strafrechter of de bestuursrechter om te oordelen over het verbod en of het optreden in een concrete situatie de persoonlijke levenssfeer raakt.
Nu er alsnog een wet komt, erkent u daarmee niet feitelijk dat de juridische basis tot nu toe wankel was? Wat zijn hiervan de gevolgen voor reeds uitgereikte boetes en de aantekening op de justitiële documentatie?
Nee. Zoals bij de beantwoording van vraag 2 aangegeven heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op grond van artikel 7 van de Wet publieke gezondheid, met inachtneming van artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s, de voorzitters van de veiligheidsregio’s aanwijzingen gegeven om hun bevoegdheden op het terrein van de publieke gezondheid en openbare orde in te zetten om de verdere verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. De voorzitters van de veiligheidsregio hebben als vervolg op die aanwijzingen telkens een noodverordening COVID-19 opgesteld, c.q. de noodverordening daarop aangepast (op grond van artikel 176 van de Gemeentewet). De bevoegdheden in de Wet veiligheidsregio’s hebben tot doel zo snel mogelijk effectieve maatregelen te nemen tegen een (dreigende) ramp of crisis en het handelend vermogen voorop te stellen.
Hoeveel boetes zijn er tot nu toe uitgedeeld door handhavers voor het niet (voldoende) bewaren van de anderhalve meter afstand?
Op peildatum 10 mei 2020 waren circa 7.400 strafbeschikkingen uitgevaardigd vanwege overtreding van de noodverordeningen. Er zijn meer processen-verbaal uitgeschreven, maar deze worden nog beoordeeld. Daarbij gaat het om ongeveer 10.800 processen-verbaal (peildatum 10 mei 2020) die nog worden beoordeeld door het Openbaar Ministerie (OM). Een verdere uitsplitsing naar verschillende maatregelen, bijvoorbeeld het bewaren van anderhalve meter afstand, vergt een handmatige zoekslag en is derhalve op korte termijn niet mogelijk.
Erkent u dat dit om zeer uiteenlopende situaties kan gaan, van moedwillige overtreders in grote groepen tot mensen die net even met enkele personen in een gesprek te dicht bij elkaar stonden?
Overtreding van de afstandsregels kan inderdaad diverse verschijningsvormen kennen. Daarom bestaat ook het handhavende optreden – zoals altijd – uit een repertoire van handelingsvormen. Er zal verbaliserend worden opgetreden indien dit nodig is om een overtreding te beëindigen en om herhaling te voorkomen. Soms kan worden volstaan met een waarschuwing.
Worden mensen altijd eerst gewaarschuwd? Zo niet, waarom niet?
In principe wordt in eerste instantie altijd eerst gewaarschuwd, hoewel dit afhankelijk is van de situatie ter plaatse. Bij minderjarigen is in de eerste periode langere tijd gewaarschuwd. Inmiddels is voor iedereen duidelijk wat de afstandsregels zijn, de nadruk ligt nu meer op handhavend optreden wanneer dit nodig is om een overtreding te beëindigen en om herhaling te voorkomen.
Hoe wordt willekeur voorkomen? Hoe zijn handhavers hierop voorbereid, welke instructies zijn meegegeven om willekeur te voorkomen?
Het Openbaar Ministerie heeft voor de strafrechtelijke handhaving van de noodverordeningen een landelijk geldend beleidskader opgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten voor de handhaving vastgelegd. Ook hebben de voorzitters van de veiligheidsregio’s een Handreiking handhavingsstrategie opgesteld ter bevordering van eenduidigheid in de bestuursrechtelijke aanpak en handhaving van de coronamaatregelen.
Vindt u de hoogte van de boete van 390 euro in alle gevallen passend? Waarom is precies voor dit bedrag gekozen?
Er is aangesloten bij het boetetarief dat geldt voor verstoring van de openbare orde door samenscholing, waarvoor ook een dergelijk tarief geldt. Wij vinden dit in zijn algemeenheid een passend boetetarief. Het gaat immers om gedragingen die het risico op besmetting met het uiterst besmettelijke coronavirus verhogen. Uitgangspunt bij de afdoening van deze feiten is het geven van een duidelijk signaal aan de hele Nederlandse samenleving dat dit gedrag niet getolereerd wordt en er daarom wordt opgetreden indien nodig.
Overigens geldt dit boetetarief alleen voor meerderjarige overtreders. Voor minderjarigen is het bedrag van de geldboete 95 euro. Bij de aanpak van minderjarige overtreders geldt een oplopende reeks van afdoening, te beginnen met een waarschuwing. Bij eerste overtreding kan ook een op maat gemaakte Halt-afdoening worden opgelegd.
Vindt u dat het feit dat voor meerderjarigen deze «Corona-boete» leidt tot een aantekening op de justitiële documentatie, dit blijft 5 jaar lang staan op hun «strafblad», voor de tot nu toe voorgekomen situaties een passend gevolg die in die gevallen steeds recht doet aan de zwaarte van de overtreding?
Ja, zie ook de beantwoording van vraag 10.
Heeft u overwogen om er voor te zorgen dat specifiek dit type overtreding geen aantekening in de justitiële documentatie (een strafblad) oplevert?
Hoewel het hier gaat om een bijzondere problematiek, betreft het een reguliere vorm van strafrechtelijke handhaving met de eventuele gevolgen die ook gelden voor andere strafbare gedragingen.
Wat zijn de concrete gevolgen van het strafblad voor personen? Met andere woorden, in welke situaties kunnen mensen hinder ondervinden van het feit dat zij een strafblad hebben?
De strafrechtelijke antecedenten worden opgenomen in de justitiële documentatie van de desbetreffende persoon. Deze gegevens worden onder andere geraadpleegd bij de aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), bij een onderzoek naar de betrouwbaarheid van een persoon die in aanmerking wil komen voor een ambtelijke functie waar bijzondere eisen aan de integriteit van de betrokkene wordt gesteld, of bij een onderzoek inzake de verlening van een koninklijke onderscheiding.
Kan een opgelegde Corona-boete gevolgen hebben voor toekomstige banen en stages, kan het er toe leiden dat mensen geen Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) krijgen? Zo ja, om welk(e) screeningsprofiel(en) gaat het? Zijn er volgens u banen denkbaar waarbij een opgelegde Corona-boete na een overtreding een dusdanig relevant bezwaar opleveren dat de VOG niet kan worden toegekend?
Voor de aanvraag van een VOG wordt het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) geraadpleegd. Wanneer een strafbaar feit wegens een schending van de maatregelen inzake COVID-19 in het JDS is bijgeschreven, wordt deze informatie bij de beoordeling van een VOG-aanvraag betrokken. Justis kijkt bij de VOG-screening naar het gehele justitiële verleden én naar de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager. Zo wordt gekeken hoeveel delicten geregistreerd staan, wat de leeftijd van de betrokkene was ten tijde van het delict, hoelang geleden het is gepleegd en welke straf is opgelegd.
Eén coronaboete wegens verstoring van de openbare orde door samenscholing, art 443 WvSr, zal in zijn algemeenheid niet leiden tot een VOG-weigering. Boetes tot 100 euro worden overigens niet geregistreerd in het JDS en ook niet betrokken bij de VOG-screening. Dit betekent dat coronaboetes wegens samenscholing van 95 euro die worden opgelegd aan minderjarigen überhaupt niet worden gebruikt in de VOG-screening.
Begrijpt u dat mensen zich hierover zorgen kunnen maken? Zijn deze zorgen volgens u terecht? Bent u bereid er bij Justis op aan te dringen dat hier zoveel mogelijk duidelijkheid over komt, in welke situaties dit type overtreding er toe zou kunnen leiden dat deze relevant is voor het wel of niet verkrijgen van een VOG, en of er banen denkbaar zijn waarvoor het passend is dat deze overtreding in de weg staat aan het verkrijgen van een VOG en dus de betreffende baan? Bent u vervolgens bereid dit te beoordelen of u dat een rechtvaardige en bedoelde uitkomst vindt? Zo niet, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 12, zal een enkele schending van een COVID-19 maatregel in zijn algemeenheid niet leiden tot een VOG-weigering. Wij zijn echter van mening dat dergelijke schendingen op dezelfde wijze bij de beoordeling van een VOG-aanvraag dienen te worden betrokken als andere strafbare gedragingen die in het JDS staan. Wij merken daarbij op dat Justis in deze gevallen eveneens de persoonlijke omstandigheden zal meewegen.
De toegang tot abortushulpverlening ten tijde van de coronacrisis. |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat sinds het ingaan van de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus zich meerdere vrouwen hebben gemeld die door de genomen maatregelen en de gevolgen hiervan – zoals het moeten verblijven in quarantaine, ontbreken van oppas of de mogelijkheid om ongezien het huis te verlaten – geen abortuskliniek kunnen bezoeken en als gevolg hiervan geen toegang tot een abortusbehandeling ervaren?
Het is mij bekend dat een aantal vrouwen zich gewend heeft tot een tweetal belangenorganisaties gericht op de toegang van vrouwen tot reproductieve gezondheidszorg en gericht op vrouwenrechten.
Ik betreur het dat deze vrouwen een drempel in de toegankelijkheid van abortushulpverlening ervaren. Ook tijdens deze coronacrisis is de Nederlandse abortushulpverlening namelijk beschikbaar en toegankelijk. Daarom hecht ik eraan te benadrukken dat het belangrijk is dat deze vrouwen, dan wel de belangenorganisaties waar deze vrouwen zich hebben gemeld, (telefonisch) contact opnemen met een van de 14 abortusklinieken zodat in overleg met de arts en de betrokken vrouw, een oplossing op maat gevonden kan worden. Ook kunnen deze vrouwen en de betreffende belangenorganisaties zich richten tot het secretariaat van het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (hierna: NGvA). Gezamenlijk wordt dan gezocht naar een passende oplossing. De klinieken en het NGvA handelen hierin proactief en zijn ervaren om in juist die omstandigheden de best mogelijke zorg te leveren.
Kunt u aangeven welke maatwerkoplossingen door abortusklinieken zijn en worden geboden aan vrouwen die als gevolg van maatregelen genomen ter bestrijding van het coronavirus in de omstandigheid verkeren dat zij, ondanks dat de klinieken open zijn, geen abortuskliniek kunnen bezoeken zonder dat zij onnodig langer moeten wachten dan de dagen die nu wettelijk verplicht zijn?
In de eerste plaats wil ik benadrukken dat ook onder normale omstandigheden zich de situatie voor kan doen dat een vrouw langer moet wachten dan de dagen die wettelijk verplicht zijn. Bijvoorbeeld wanneer de betreffende vrouw geen vrij kan krijgen van school of haar werk, zij geen oppas kan vinden, of wanneer zij koorts heeft of griepverschijnselen vertoont. In overleg met de vrouw wordt dan gezocht naar een oplossing.
In de huidige omstandigheden is een aantal maatregelen genomen van algemene aard, waarbij de richtlijnen van het RIVM het uitgangspunt zijn. Bijvoorbeeld ruimere openingstijden om patiënten meer te «spreiden», het eerste consult zoveel als mogelijk via beeldbellen en het verzoek aan vrouwen om zonder begeleiders te komen om de kans op verspreiding van het virus te verlagen. Mocht de situatie zich voordoen dat het langer moeten wachten op een behandeling in een concreet geval op onoverkomelijke bezwaren stuit, dan wordt in de relatie tussen de vrouw en de zorgverlener gezocht naar maatwerkoplossingen. Hierbij kan gedacht worden aan het maken van een afspraak aan de randen van de dag of doorverwijzing naar het «achterwachtziekenhuis». Welke maatwerkoplossingen nog meer geboden kunnen worden, hangt af van de specifieke omstandigheden in een concreet geval.
Bent u ermee bekend dat telemedicamenteuze abortus door de wetenschap als veilig en effectief is beoordeeld en dat volgens vele deskundige organisaties, waaronder de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de International Federation of Gynecology and Obstetrics en het Royal College of Obstericians, er geen medische bezwaren zijn tegen telemedicamenteuze abortus? Bent u er tevens mee bekend dat in andere landen ook buiten de maatregelen genomen vanwege de COVID-19 pandemie telemedicamenteuze abortus een alternatief is voor behandeling in een abortuskliniek?
De abortuszorg kan per land aanzienlijk verschillen. Niet alleen politieke, culturele en maatschappelijke aspecten spelen hierbij een rol maar ook geografische. Een vergelijking maken tussen een tweetal, of meer landen, gaat dan ook niet op. Het feit dat bepaalde landen onder bepaalde omstandigheden1 en voorwaarden gedurende deze pandemie kiezen voor het tijdelijk toestaan van telemedicamenteuze zwangerschapsafbrekingen als extra mogelijkheid binnen de bestaande abortuszorg, kan dan ook niet tot gevolg hebben dat ook in Nederland, waar de omstandigheden wezenlijk anders zijn en de abortushulpverlening onverminderd beschikbaar en toegankelijk is, een stelselwijziging dient plaats te vinden. Zoals ook onderkend door de Rechtbank Den Haag is de daadwerkelijke toegang tot de wettelijk verankerde abortushulpverlening nog steeds voldoende gewaarborgd2.
Bent u daarom bereid om met het Nederlands Genootschap van Abortusartsen en de abortusklinieken in gesprek te gaan over een noodmaatregel die het gedurende de coronacrisis in uitzonderlijke gevallen mogelijk maakt om – naast een telefonisch eerste consult – ook de begeleiding van een medicamenteuze abortusbehandeling via beeldbellen en in nauw contact met de huisarts te laten plaatsvinden, waarbij de medicatie door een lokale apotheek wordt verstrekt? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, kunt u inzicht geven in uw bezwaren?
Zoals ik aangaf in mijn eerdere beantwoording van Kamervragen hierover3 sta ik in nauw contact met het NGvA. Samen houden wij de voor de sector relevante ontwikkelingen in de gaten. Met het NGvA is reeds gesproken over mogelijke alternatieve vormen van abortushulpverlening, waaronder telemedicamenteuze zwangerschapsafbreking, in het geval dat de toegankelijkheid van de abortushulpverlening onverhoopt in het gedrang zou komen. De gehele sector is hier duidelijk over; telemedicamenteuze zwangerschapsafbreking wordt niet als medisch verantwoorde zorg beschouwd, onder andere wegens het ontbreken van de mogelijkheid tot het maken van een echo. Een echoscopisch onderzoek voor de behandeling, met als het doel het aantonen van een intra-uteriene graviditeit, verifiëren van de zwangerschapsduur en uitsluiten van een meerlingzwangerschap, mola4, extra-uteriene graviditeit of niet-intacte zwangerschap, wordt door zowel het NGvA als door de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie beschouwd als randvoorwaardelijk voor het verlenen van goede zorg5. Er bestaat binnen de huidige abortushulpverlening dan ook geen reden om de huidige wijze van zorgverlening op deze wijze structureel anders in te richten. Ik vertrouw op de professionaliteit van de sector, zowel op medisch-inhoudelijk als op ethisch vlak en zie dan ook geen aanleiding telemedicamenteuze zwangerschapsafbrekingen mogelijk te maken. Ook zie ik geen aanleiding om de apothekers de bevoegdheid te geven abortusmedicatie rechtstreeks aan vrouwen ter hand te stellen nu zoals gezegd, en door de Rechtbank Den Haag is bevestigd, de toegang tot abortushulpverlening nog steeds voldoende is gewaarborgd.
Bent u ook bereid om het voor de duur van de coronacrisis mogelijk te maken dat apothekers abortusmedicatie aan vrouwen ter hand kunnen stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Repatriëringsdiscriminatie bij Nederlanders vanuit Marokko |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de repatriëring van Nederlanders vanuit Marokko?1, 2
Ja.
Klopt het dat er nog steeds zo’n 3.000 Nederlanders gestrand zijn in Marokko, die nog steeds niet terug kunnen keren? Zo nee, hoeveel zijn dat er dan?
Er zijn op dit moment nog meer dan 1000 Nederlanders in Marokko die zich geregistreerd hebben voor repatriëring naar Nederland bij Bijzondere Bijstand Buitenland.
Wat is de reden volgens u dat deze Nederlanders nog steeds niet zijn teruggehaald?
De Nederlandse regering doet sinds de sluiting van het Marokkaanse luchtruim een uiterste inspanning om gestrande Nederlandse reizigers te laten terugkeren en heeft hiertoe veelvuldig en intensief contact met zowel de Marokkaanse autoriteiten als Europese partners.
Deze inspanningen hebben er toe geleid dat Marokko inmiddels op individueel onderbouwde basis positief meewerkt om urgente gevallen op basis van sociale en medische overwegingen te laten terugkeren. Op 26 april, 6 mei, 8 mei en 11 mei vonden de eerste vier speciale repatriëringsvluchten naar Nederland plaats. Daarnaast werd ook een beperkt aantal ambulance vluchten voor medisch zeer urgente gevallen uitgevoerd en kon in een enkel geval repatriëring plaatsvinden met een Europese partner.
Kunt u reageren op de uitspraken van de Marokkaanse Minister van Buitenlandse Zaken, de heer Nasser Bourita, dat de Nederlandse (en Belgische) overheid zouden hebben gediscrimineerd bij het samenstellen van passagierslijsten?
Het beeld dat wordt geschetst in de media herken ik niet. Na de aankondiging op 14 maart jl. dat het Marokkaanse luchtruim gesloten zou worden door de Marokkaanse autoriteiten konden er – met diplomatieke inzet – nog een groot aantal extra vluchten naar Nederland worden georganiseerd waarmee ruim 6.000 gestrande Nederlanders het land konden verlaten. Het betrof hier commerciële repatriëringsvluchten uitgevoerd door verschillende luchtvaartmaatschappijen die leeg naar Marokko konden vliegen en terug naar Nederland met passagiers.
De Ambassade heeft via Facebook en Twitter in deze periode gewezen op deze commerciële opties en heeft op geen enkele wijze een rol gespeeld in het samenstellen van de passagierslijsten. Er is niet bekend hoeveel vluchten er in die periode exact plaatsvonden naar Nederland. Naar schatting ging het om zo’n veertig vluchten. Het ministerie beschikt niet over informatie wie zich op deze vluchten bevonden.
In beginsel verleent Nederland consulaire bijstand aan alle Nederlanders, ongeacht hun eventuele andere nationaliteit(en). Bij personen met een meervoudige nationaliteit kan het echter voorkomen dat het land van de andere nationaliteit de verlening van consulaire bijstand van Nederland niet toestaat. Dat kan van invloed zijn op de mogelijkheid van consulaire bijstand of de mate waarin die kan worden geboden. In dergelijke gevallen zal Nederland altijd in overleg treden om te bezien of alsnog bijstand verleend kan worden.
Klopt de geponeerde stelling dat in de eerste 30 vluchten alleen, of voornamelijk, Nederlanders zonder migratieachtergrond teruggehaald zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dus dat er door Buitenlandse Zaken is gediscrimineerd op achternaam, en/of op migratieachtergrond? Kunt u dit uitsluiten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunt u een dergelijke ontluisterende gang van zaken verklaren? Deelt u de mening dat dit absoluut niet kan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunt u dit relateren aan uw uitspraken in juli 2018, waarin u de multiculturele samenleving afwees? Is dit volgens u de manier om hieraan uiting te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat iedere Nederlander gelijk is voor de wet, dat iedereen in gelijke mate recht heeft op repatriëring en dat er bepaalde groepen niet mogen worden voorgetrokken of achtergesteld? Zo ja, kunt u dan vanaf nu daarnaar handelen?
Ik deel de mening dat iedere Nederlander gelijk is voor de wet. Er is geen sprake van een «recht» op repatriëring, evenmin is er een «recht» op consulaire bijstand. De gelijkheid voor de wet betekent dat iedereen die zich in een vergelijkbare situatie bevindt, op vergelijkbare wijze wordt behandeld. Dat is dan ook de standaard in de consulaire praktijk, ook in deze situatie is de inzet van de Nederlandse overheid vanaf het begin daarop gericht geweest.
Indien sprake is van een formele of informele blokkade van Marokkaanse kant, hoe ziet deze er dan uit? Betreft het niet toegekende landingsrechten, of een andere blokkade? Wat kunt u doen om deze blokkade op te heffen?
Op dit moment is het luchtruim van Marokko nog altijd gesloten op last van de Marokkaanse autoriteiten waardoor geen commerciële vluchten mogelijk zijn. Ook is in Marokko een sanitaire noodtoestand van kracht. Daarom zet het kabinet, evenals in andere landen waar geen commerciële vluchten meer mogelijk zijn in op repatriëringsvluchten in het kader van het initiatief Bijzondere Bijstand Buitenland. Via dit initiatief wordt samengewerkt met alarmcentrales, verschillende luchtvaartmaatschappijen en de Bond van Verzekeraars. De eerste vier repatriëringsvluchten onder dit initiatief vonden reeds plaats, zie ook het antwoord op vraag 3. Inzet van Nederland is om de komende periode alle benodigde repatriëringsvluchten te organiseren. Het kabinet laat hiertoe geen mogelijkheid onbenut en Nederland staat dan ook steeds gereed om te vliegen zodra dat kan.
Kunt u bewerkstelligen dat er een aantal vliegtuigen van KLM of Transavia naar Marokko gaan vliegen, teneinde deze Nederlanders terug te halen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat er tot nu toe sprake was van 30 vluchten? Zo nee, hoeveel waren dit er dan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel passagiers op deze vluchten hadden alleen de Nederlandse nationaliteit, hoeveel zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit en hoeveel hadden een andere nationaliteit, en/of een Nederlandse verblijfsvergunning?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel van de achtergeblevenen in Marokko hebben alleen de Nederlandse nationaliteit, hoeveel zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit en hoeveel hadden een andere nationaliteit, en/of een Nederlandse verblijfsvergunning?
Bij aanmelding bij het initiatief Bijzondere Bijstand Buitenland is niet gevraagd noch geregistreerd of mensen een dubbele nationaliteit hebben. Voor deze groep gestrande reizigers geldt dan ook dat niet kan worden aangegeven hoeveel mensen een dubbele nationaliteit hebben. Een klein aantal mensen heeft zich aangemeld bij Bijzondere Bijstand Buitenland met opgave van een niet-Nederlandse nationaliteit, te weten een andere Europese of de Marokkaanse nationaliteit. Dit zijn veelal medereizigers van mensen met de Nederlandse nationaliteit. Indien zij beschikken over een geldige verblijfstitel komen zij ook in aanmerking voor repatriëring.
Kunt u categorisch uitsluiten dat uw medewerkers hebben gediscrimineerd bij het samenstellen van de passagierslijsten?
Zie ook de antwoorden op vraag 4 t/m 8 en 12 t/m13. De Nederlandse overheid heeft geen enkele rol gespeeld bij de ticketverkoop van de commerciële repatriëringsvluchten, die plaatsvonden in de week na de aankondiging van de sluiting van het Marokkaanse luchtruim door de Marokkaanse autoriteiten. De passagierslijsten van deze commerciële vluchten zijn dan ook niet in het bezit van de overheid.
Bent u bereid om de passagierslijsten ter inzage te geven aan de Kamer, al dan niet vertrouwelijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Ziet u in dat deze informatie vroeg of laat toch wel boven water zal komen?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat de groep die nog steeds niet is teruggehaald, dubbel is gedupeerd, niet alleen door een afgebroken vakantie, maar ook door de schrijnenede situatie waarin zij zich nu bevinden?
De groep gestrande Nederlandse reizigers die zich nog in Marokko bevindt en wil terugkeren heeft de volle aandacht van de regering, net zoals velen die zich wereldwijd geconfronteerd zagen met soortgelijke omstandigheden.
Er is ook begrip voor de zorgen en frustraties onder deze groep, waarvan een deel zich in schrijnende situaties bevindt. De inzet van Nederland is om op korte termijn alle benodigde repatriëringsvluchten te organiseren die nodig zijn om hun terugkeer naar Nederland mogelijk te maken. Nederlanders die tot het moment van repatriëring bijstand nodig hebben voor noodgevallen kunnen zich tot de ambassade wenden.
Bent u bereid om voor deze groep de eigen bijdrage van 900 euro te laten vervallen?
De eigen bijdrage voor repatriëringsvluchten vanuit het initiatief Bijzondere Bijstand Buitenland betreft voor Marokko 300 euro, daarover is uw Kamer ook geïnformeerd. Deze eigen bijdrage wordt achteraf geïnd. Verder verwijs ik hierbij naar antwoorden op Kamervragen van de leden Karabulut en Ploumen over coulance voor deze groep reizigers (Kamerstuk 2020D15384).
Kunt u de uitspraken van de Marokkaanse Minister van Buitenlandse Zaken in de parlementaire commissie laten vertalen en aangeven wat hier nu precies gezegd is?
Voor het Marokkaanse beleid en uitspraken van de Marokkaanse regering wordt verwezen naar de Marokkaanse autoriteiten. De Nederlandse regering gebruikt alle relevante informatie en bronnen voor de eigen repatriëringsstrategie.
Kunt u de informatie uit de commissievergadering weer betrekken bij uw te volgen repatriëringsstrategie?
Zie antwoord vraag 20.
Kunt u deze vragen over deze urgente zaak zo spoedig mogelijk beantwoorden? Kunt u doorgeven op welke termijn een antwoord van u verwacht mag worden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het voortdurende tekort aan mondkapjes |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Voor welke problemen zou de oprichting van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) een oplossing moeten bieden?
In de mondiale markt voor persoonlijke beschermingsmiddelen die behoorlijk gespannen is brengt het LCH reguliere leveranciers bij elkaar om gezamenlijk zonder winstoogmerk schaarse persoonlijke beschermingsmiddelen in te kopen voor de Nederlandse gezondheidszorg. Hiermee wordt voorzien in de extra behoefte naar deze middelen als gevolg van het Coronavirus.
In welke mate zijn zorginstellingen vrij om zonder tussenkomst van het LCH mondkapjes aan te schaffen?
Zorginstellingen kunnen zelf beschermingsmiddelen blijven inkopen via hun reguliere inkoopkanalen. Hier ben ik in de brieven van 15 en 21 april nader op ingegaan. Dit past binnen de huidige afspraken, mits zorginstellingen de inkoop via hun eigen kanalen ook betrekken bij wat zij daarenboven nog aanvragen bij het LCH en niet meer aanvragen dan ze nodig hebben. De schaarse hulpmiddelen moeten immers zo zorgvuldig mogelijk worden verdeeld.
Hoeveel klachten heeft u ontvangen over de werkwijze van het LCH? Wat is de aard van die klachten? Hoe verloopt de behandeling van deze klachten?
Hoe is de werkwijze van het LCH tot stand gekomen?
Wie beoordeelt of het LCH het werk goed doet? Is de noodzaak geconstateerd om bij te sturen? Zo ja, wat zijn de handelingen geweest om het LCH bij te sturen?
Hoe zou de werkwijze van het LCH naar uw oordeel verbeterd kunnen worden? Wanneer bent u voornemens die verbeteringen door te voeren?
Hoe beoordeelt u achteraf, met de wijsheid van nu, de beslissing om de inkoop en beoordeling van de betrouwbaarheid van de aanbiedende partij en de kwaliteit van de hulpmiddelen te centraliseren?
Welke certificaten vereist het LCH van leveranciers voor levering van de verschillende typen mondmaskers? Overlegt het LCH met leveranciers welke certificaten benodigd zijn? Krijgen leveranciers de kans om alsnog de juiste certificaten aan te leveren?
Als een leverancier mondmaskers mag leveren aan tenminste één van de volgende landen, Frankrijk, Italië, de Scandinavische landen, Duitsland, de VS, mag deze leverancier dan ook leveren aan Nederland? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de werkwijze van Nederland in vergelijking met de wijze waarop andere landen voorzien in voldoende mondkapjes?
Welke eisen worden er door het LCH gesteld aan de leveranciers die mondkapjes aanbieden en aan de mondkapjes die worden aangeboden? Zijn deze eisen in de gehele EU hetzelfde?
Bent u van mening dat het zinvol is om chirurgische mondmaskers in te zetten voor mensen die werkzaam zijn in de thuiszorg? Zo ja, welke handelingen onderneemt u om die mondmaskers te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Op 13 april heeft de Minister voor MZS in overleg met partijen uit de zorg een nieuw verdeelmodel vastgesteld voor mondmaskers. In het nieuwe model gaat het niet om een verdeling over de zorgsectoren, maar om een verdeling op basis van besmettingsrisico’s voor zorgverleners. Afgesproken is dat waar dezelfde risico’s zijn ook dezelfde bescherming nodig is en beschikbaar moet zijn. Ook de thuiszorg maakt onderdeel uit van dit verdeelmodel en kan op basis van de RIVM-richtlijnen voor gepast gebruik van mondmaskers, aanspraak maken op passende beschermingsmiddelen. Indien zij behoefte hebben aan beschermingsmiddelen, kunnen zij deze aanvragen bij het LCH.
Wat zijn de administratieve lasten voor ondernemers die mondkapjes aan het LCH aanbieden? Ziet u mogelijkheden de administratieve lasten te verminderen?
Het LCH hanteert de gebruikelijke inkoopprocedure, met de daarbij behorende administratieve lasten zoals offertes, correcte certificaten en testrapportages.
Klopt het dat mondkapjes met geldige certificaten, alsnog door het LCH zelf getest worden? Zo ja, waarom wordt nog getwijfeld aan de kwaliteit van gecertificeerde mondkapjes?
Bij de inkoop en het beschikbaar stellen van persoonlijke beschermingsmiddelen staat de veiligheid voorop. De maskers die het LCH op dit moment inkoopt zijn allemaal bestemd voor de zorg en moeten daarom van voldoende kwaliteit zijn. Of de maskers met gelijkwaardige normen van buiten de EU ook daadwerkelijk van voldoende kwaliteit zijn, beoordeelt, in opdracht van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH), het RIVM in samenwerking met de inspectie SZW. Met betrekking tot de kwaliteit wordt op drie momenten in het proces gecontroleerd, namelijk bij de fabrikant, in het magazijn in Azië en bij binnenkomst bij het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) via een onafhankelijke teststraat van het RIVM in samenwerking met de inspectie SZW. Dit is opgezet nadat bij sommige leveringen bleek dat de geleverde mondmaskers niet altijd overeen kwamen met de geclaimde kwaliteitseisen en daardoor voor zorgverleners onvoldoende bescherming boden.
Het RIVM heeft van een aantal adembeschermingsmaskers geconstateerd dat deze met een aanvullende gebruikersinstructie om het masker passend te maken op het gezicht wel te gebruiken zijn. Daarnaast zijn bepaalde mondneusmaskers niet te gebruiken in de setting met de hoogste bescherming omdat het filtermateriaal niet aan deze hoge eisen voldoet waar ze normaal voor bedoeld zijn, maar wel in een setting waar met een lager beschermingsniveau gewerkt kan worden omdat het blootstellingsrisico daar lager is.
Indien mondkapjes voor een bepaald gebruik worden afgekeurd, wordt dan altijd beoordeeld of die mondkapjes voor ander gebruik wellicht wel geschikt zijn?
Zie antwoord vraag 14.
Erkent u dat het voorkomt dat mondkapjes die door het LCH ongeschikt worden geacht, door andere EU-landen wel geschikt worden geacht? Hoe verklaart u dit?
Via de speciaal opgezette luchtbrug met Azië komt nu vrijwel dagelijks een vliegtuig binnen met daarin persoonlijke beschermingsmiddelen voor de Nederlandse zorg. LCH werkt samen met o.a. KLM, Skyteam en PostNL. Andere logistieke mogelijkheden zoals vervoer met boot of trein worden nu onderzocht.
Hoe wordt het transport van mondkapjes vanuit het buitenland naar Nederland georganiseerd? Welke partijen zijn hierbij betrokken? Hoe verloopt de samenwerking met die partijen?
Zie antwoord vraag 16.
Wanneer verwacht u dat alle tekorten aan mondkapjes opgelost zijn?
Het LCH heeft mij laten weten dat er op dit moment voldoende voorraad met de juiste kwaliteit aanwezig is in het opslagcentrum om te voldoen aan de huidige vraag vanuit de zorg. Het LCH laat mij daarnaast weten inmiddels een stabiele relatie te hebben opgebouwd met meerdere leveranciers van beschermingsmiddelen, waardoor een continue leveringsketen van de juiste kwaliteit zo goed mogelijk is geborgd.
Het LCH gaat in haar inkoopbeleid uit van de maximale behoefte vanuit de zorg. Deze ligt hoger dan de huidige vraag vanuit de zorg. De ervaringen van de afgelopen weken leert dat een deel van de bestelde mondkapjes later aankomt dan gepland, ook blijkt een deel van de geleverde mondkapjes niet te voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen. Hier wordt rekening mee gehouden bij de inkoopprognose.
Daarnaast is het voor de vraag wanneer het tekort opgelost is, van belang de RIVM richtlijnen over gepast gebruik in acht te nemen, zodat niet meer mondmaskers worden gebruikt dan noodzakelijk is. Bovendien is de ontwikkeling van de vraag ook afhankelijk van de ontwikkeling van het virus. Dit alles maakt dat een eventwicht tussen vraag en aanbod voorlopig nog broos blijft.
De handelswijze van Facilicom/Axxicom in de thuiszorg |
|
Maarten Hijink (SP), Lilian Marijnissen (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat de bestuursvoorzitter (CEO) van Facilicom, het moederbedrijf van Axxicom, zijn thuiszorgmedewerkers via een videoboodschap verzoekt om vakantiedagen op te nemen, zodat zij zich minder bezwaard voelen om salaris te ontvangen als zij door minder werk thuis op de bank zitten?1
Ik heb kennis genomen van de videoboodschap van de bestuursvoorzitter van Facilicom. In de boodschap schetst de bestuursvoorzitter de mogelijkheid om verlof op te nemen, waardoor medewerkers die nu noodgedwongen thuis zitten zich wellicht minder bezwaard voelen om salaris te ontvangen. De bestuurder noemde daarbij dat Facilicom geen beroep kon doen op subsidies. De toon van de boodschap daargelaten, een werkgever kan werknemers verzoeken om verlof op te nemen. Een werknemer is hiertoe echter niet verplicht. Daarvan is in dit geval ook geen sprake. Een dergelijk verzoek is overigens best begrijpelijk met het oog op voldoende beschikbaarheid van personeel als de dienstverlening in een vervolgfase weer aantrekt en er bovendien deels sprake zal zijn van een vorm van inhaal van de dienstverlening die eerder geen doorgang kon vinden.
Waarom worden thuiszorgmedewerkers verzocht om vrije dagen op te nemen, terwijl de werkgever een beroep kan doen op financiële compensatieregelingen? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
De oproep van de bestuurder was gericht aan alle medewerkers van Facilicom. Facilicom levert diensten in uiteenlopende branches. Naast de zorg zijn dit horeca en recreatie, industrie, onderwijs, overheid, retail, transport & logistiek, wonen en zakelijke dienstverlening. Deze branches zijn allemaal in meer of mindere mate geraakt door COVID-19. Het gebruik van compensatieregelingen sluit overigens niet uit dat medewerkers gewezen kunnen worden op de mogelijkheden om verlof op te nemen.
Kan Facilicom zijn personeel verplichten om vrije dagen op te nemen? Zo ja, bent u bereid Facilicom hier op aan te spreken, aangezien er al zoveel gevraagd wordt van onze zorgverleners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de wet volgt dat vakantiedagen worden vastgesteld bij schriftelijke overeenkomst of cao. Als dit niet gebeurt, dan stelt de werkgever de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vast overeenkomstig de wensen van de werknemer. In de cao voor de Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT), waaronder ook de medewerkers van Axxicom vallen, zijn geen afspraken gemaakt over de tijdstippen van het verlof. Dat betekent dat een werkgever een werknemer niet kan verplichten vakantiedagen op te nemen, maar daartoe wel een verzoek mag doen. De werknemer hoeft hiermee niet in te stemmen. Wanneer een werknemer van mening is dat de werkgever ten onrechte verplicht tot het opnemen van vakantie, kan de werknemer zich tot de vakbond of een rechtshulpverlener wenden om zich over zijn rechtspositie te laten adviseren en in het uiterste geval tot de rechter. In de videoboodschap heeft de bestuurder van Facilicom een oproep gedaan aan medewerkers om vakantie op te nemen. Er was geen sprake van een verplichting.
Vindt u het acceptabel dat thuiszorgmedewerkers (van Facilicom) in de huishoudelijke verzorging geen beschermingsmiddelen krijgen en ook niet vallen onder het testbeleid? Bent u bereid dit te wijzigen? Zo nee, waarom niet?4
Ik vind het heel belangrijk dat alle mensen die werken in de zorg – binnen en buiten het ziekenhuis – erop kunnen rekenen dat zij hun werk veilig kunnen doen. Daarom is het van belang dat zorgprofessionals, indien nodig, gebruik kunnen maken van persoonlijke beschermingsmiddelen en zich kunnen laten testen indien zij zelf symptomen van COVID-19 hebben. Sinds 6 april kunnen alle zorgmedewerkers binnen en buiten de ziekenhuizen, inclusief professionals werkzaam in de huishoudelijke verzorging, getest worden.
Op 5 mei jl. is besloten dat professionals die huishoudelijke hulp, begeleiding, dagbesteding of maaltijdondersteuning verzorgen bij mensen thuis, voortaan in specifieke gevallen ook in aanmerking komen voor persoonlijke beschermingsmiddelen. Het gaat dan om situaties waarbij zorg aan iemand met COVID-19 – of verdenking daarop – niet uitgesteld kan worden.
Voor ondersteuning thuis die verleend wordt krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) – zoals huishoudelijke hulp, begeleiding, dagbesteding en maaltijdondersteuning, in een maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en beschermd wonen instelling – kan veelal worden volstaan met begeleiding op 1,5 meter afstand. Hier zijn geen beschermingsmiddelen nodig.
Ook mogen Wmo-medewerkers alleen werken als ze klachtenvrij zijn en er zeker van zijn dat de gezondheid van de patiënt of cliënt het toelaat om zorg te verlenen. Als COVID-19 bij een cliënt is vastgesteld dan wordt ondersteuning uitgesteld. Maar soms kan ondersteuning niet worden uitgesteld of heeft een medewerker gerede twijfel of de situatie veilig is. In die gevallen kan de medewerker beschikken over een «reservepakket» aan persoonlijke beschermingsmiddelen.
Het RIVM heeft samen met partijen uit het veld uitgangspunten opgesteld voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen bij zorg en ondersteuning buiten het ziekenhuis. De richtlijnen zijn gemaakt op basis van besmettingsrisico’s voor medewerkers en cliënten/patiënten in geval van (verdenking op) COVID-19. Als de specifieke situatie daarom vraagt, kunnen zorgmedewerkers op basis van hun professionele inzichten en ervaring beredeneerd afwijken van deze richtlijnen en persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken. Tegelijkertijd geldt dat het algemeen preventief gebruik niet nodig is en de schaarste vergroot.
Medewerkers die ervaren dat ze onvoldoende bescherming hebben in hun werk, kunnen hierover in gesprek gaan met hun werkgever. Werkgevers moeten zich namelijk maximaal inspannen om de besmettingsrisico’s – volgens de richtlijnen – te beperken. Dat betekent dat ze ook voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar moeten stellen, via reguliere kanalen of via een aanvraag bij het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH). Wanneer medewerkers ervaren dat deze inspanning niet voldoende plaats vindt, kunnen ze dit melden bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Klopt het dat thuiszorgmedewerkers geen beschermingsmiddelen kunnen declareren om zichzelf te beschermen? Kunt u dit uitzoeken?
Het is belangrijk dat thuiszorgmedewerkers, daar waar de aard van hun taken hier om vraagt, de beschikking hebben over persoonlijke beschermingsmiddelen. Aanbieders zijn er voor verantwoordelijk zorg te dragen voor het borgen van de bescherming van hun medewerkers en daarmee van hun beschikbaarheid. In mijn brief van 5 mei aan de koepelorganisaties Actiz, VGN en Zorgthuisnl heb ik werkgevers ook gewezen op het belang van voldoende beschermingsmiddelen voor zorgmedewerkers en mensen die worden ingehuurd. Als ze daarin niet via reguliere kanalen kunnen voorzien, dan kunnen ze deze aanvragen bij het LCH. Afgesproken is dat organisaties de meerkosten van beschermingsmiddelen kunnen declareren bij zorgverzekeraars, zorgkantoren dan wel gemeenten.
Hoeveel cliënten van Facilicom hebben de zorg tijdelijk stopgezet in verband met besmettingsgevaar? Kunt u dit uitzoeken?
Volgens de informatie die is verstrekt door Axxicom thuishulp (onderdeel van Facilicom) heeft het bedrijf te maken gehad met maximaal 10–11% corona-gerelateerde uitval van cliënten. Inmiddels is dit teruggelopen naar 4–5%. Dit betekent dat ongeveer 95–96% van de reguliere dienstverlening op dit moment doorgaat.
Deelt u de mening dat tijdelijke stopzetting van zorg door cliënten in verband met corona en het gebrek aan beschermingsmiddelen een werkgeversrisico is dat niet mag worden afgewenteld op thuiszorgmedewerkers? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Als er door omstandigheden minder werk is dan volgt uit het Burgerlijk Wetboek dat dit voor risico komt van de werkgever. Deze dient de werknemer voor de vaste urenomvang door te betalen. Zie ook de antwoorden op vragen 4 en 9.
Vindt u het wenselijk dat mensen met behoud van uitkering werken in de thuiszorg bij Facilicom? Kunt u uw antwoord toelichten?5
De afspraken tussen Axxicom en de gemeente zijn bedoeld om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt nieuwe kansen te bieden. Er zijn bovendien veel extra mensen nodig voor de zorg. Vanuit deze beide perspectieven kan ik me heel goed vinden in dit initiatief.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat thuiszorgmedewerkers met voldoende beschermingsmiddelen aan het werk kunnen en ook getest kunnen worden als dat nodig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat Facilicom haar personeel goed behandelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 kan een werkgever medewerkers niet verplichten verlof op te nemen. Dat van een verplichting sprake is, blijkt niet uit de videoboodschap van de bestuurder van Facilicom. Ik zie daarom geen noodzaak tot aanvullende maatregelen of acties mijnerzijds.
Het bericht ‘Politie stelt onderzoek in naar misstanden binnen Landelijke Eenheid’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Politie stelt onderzoek in naar misstanden binnen Landelijke Eenheid»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er een onderzoek is gestart en dat dit onderzoek wordt uitgevoerd door de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) van de eenheid Oost-Nederland en door de Inspectie Justitie en Veiligheid? Wat zijn de (afzonderlijke) onderzoeksopdrachten? Wat is de termijn waarbinnen het onderzoek moet zijn afgerond en in welke mate gaat dit vertraging oplopen door de huidige coronacrisis? Waarom is de afdeling VIK van de eenheid Oost-Nederland hiervoor ingezet?
Momenteel wordt door de Inspectie van Justitie en Veiligheid onderzoek verricht. De centrale onderzoeksvraag van dit onderzoek luidt: In hoeverre raken de gesignaleerde problemen met betrekking tot de onderdelen van de DLIO en de DLOS de kwaliteit van hun eigen taakuitvoering en die van andere onderdelen van de NP en welke handvatten zijn er te geven om de problemen op te lossen? Dit onderzoek heeft enige vertraging opgelopen als gevolg van de coronamaatregelen, maar is zeer recent weer opgestart. Er wordt geen onderzoek verricht naar misstanden binnen de Landelijke Eenheid door de afdeling VIK van de Eenheid Oost. Als bedoeld is te vragen naar het onderzoek naar de zelfdoding van medewerker van de Landelijke Eenheid, dan is in het multidisciplinair onderzoeksteam onder andere een medewerker van VIK Oost Nederland betrokken.
Waarom is er niet voor gekozen om – zoals politiebonden ACP en NPB in eerste instantie wilden – een extern onafhankelijk onderzoek te laten plaatsvinden? Denkt u niet dat de omvangrijkheid van de problematiek, in combinatie met de kennelijke vertrouwenscrisis tussen medewerkers en leidinggevenden, daartoe aanleiding had gegeven?
De Inspectie van Justitie en Veiligheid doet onderzoek naar de geconstateerde problematiek bij de Landelijke Eenheid (zie hiervoor ook het antwoord bij vraag 2). Dit is een onafhankelijk onderzoek.
Kunt u een overzicht geven (geen inhoudelijke informatie) van het aantal tuchtzaken, disciplinaire onderzoeken en strafzaken dat thans loopt binnen de Landelijke Eenheid, uitgesplitst per dienst? Kunt u daarbij aangeven wat de startdatum is en wat de (verwachte) einddatum is van elk onderzoek? Kunt u aangeven welke organisatie (VIK, Rijksrecherche) het onderzoek uitvoert?
Bij de afdeling VIK van de Landelijke Eenheid lopen momenteel 13 disciplinaire onderzoeken en 20 strafrechtelijke onderzoeken. Na de onderzoeksfase volgt de beoordelings- en afdoeningsfase bij het bevoegd gezag. Bij disciplinaire onderzoeken is het bevoegd gezag binnen de politie hiervoor verantwoordelijk. Bij strafrechtelijke onderzoeken is dat het Openbaar Ministerie.
Hoeveel medewerkers van de Landelijke Eenheid zitten op dit moment thuis, in het kader van een schorsing of in het kader van een buitenfunctiestelling? Kunt u dit uitsplitsen per dienstonderdeel? Kunt u per huidig geval aangeven wanneer de buitenfunctiestelling en/of schorsing gestart is?
Momenteel zitten er vier medewerkers van de Landelijke Eenheid thuis vanuit disciplinair oogpunt vanwege een buitenfunctiestelling en/of schorsing. Ik ga niet in op individuele casuïstiek. Daarom zal ik geen nadere informatie over de vier medewerkers verstrekken die momenteel thuis zitten.
Klopt het dat in een aantal gevallen de duur van de schorsing (al dan niet in combinatie met buitenfunctiestelling) soms langer dan 1,5 à 2 jaar duurt? Hoe verhoudt zich dit tot artikel 84, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) waarin bepaald wordt dat de duur van een schorsing maximaal zes maanden is, bij zwaarwegende belangen te verlengen met telkens maximaal zes maanden? Van wat voor «zwaarwegende belangen» is sprake bij een herhaalde verlenging? Op welke wijze wordt de proportionaliteit van deze maatregel bewaakt? Is dit aan de direct leidinggevende van betrokkene, aan de eenheidsleiding of is er binnen het korps een centraal mechanisme dat hier een toetsende rol in heeft? Is er beleid ten aanzien de toepassing van artikel 84 Barp of wordt dit telkens in het individuele geval bepaald?
Het klopt dat in een aantal gevallen de opgelegde ordemaatregelen langer duren dan 1,5 jaar. Dit heeft veelal te maken met het feit dat gelijktijdig een strafrechtonderzoek lopende is. Er zijn situaties waarin een disciplinaire afdoening namelijk pas kan plaatsvinden als het strafrechtelijk onderzoek (grotendeels) is afgerond, bijvoorbeeld om belemmering van de rechtsgang en doorkruising van dit onderzoek te voorkomen. Of een verlenging van de schorsing op basis van zwaarwegende belangen aan de orde is, wordt per dossier bekeken. De verlenging van een schorsing is uiteindelijk een beslissing van het bevoegd gezag. Bij deze beslissing worden de feiten, omstandigheden en jurisprudentie meegewogen.
Bent u bekend met het «Protocol: onderzoek in disciplinaire zaken politie» uit 2018? Kan uit paragraaf 3.2.3 van dit protocol afgeleid worden dat de standaardtermijn van een disciplinair onderzoek intentioneel acht weken bedraagt? Waarom duren veel disciplinaire onderzoeken – zeker binnen de Landelijke Eenheid – veel langer dan acht weken?
Ja, ik ben met dit protocol bekend. De algemene regel die de politie hanteert is dat een onderzoek zo snel mogelijk wordt ingesteld en afgerond, het liefst binnen een termijn van acht weken. Het kan echter voorkomen dat onderzoeken langer duren. Dit kan meerdere oorzaken hebben zoals de complexiteit van de casus en/of de betrokkenheid van meerdere personen. Ook de beschikbare onderzoekscapaciteit speelt een rol. Binnen de Landelijke Eenheid is bijvoorbeeld besloten meer capaciteit beschikbaar te stellen voor het uitvoeren van dergelijke onderzoeken.
De betrokkene wordt over het onderzoek geïnformeerd en wordt tevens tijdig geïnformeerd over de reden van de opgelopen vertraging en binnen welke termijn het onderzoek naar verwachting zal worden afgerond.
Op welke wijze is binnen de Landelijke Eenheid de afdeling VIK ingebed in de organisatie? Welk lid van de eenheidsleiding of van de diensthoofden stuurt de afdeling VIK aan? Is geborgd dat de afdeling VIK in onafhankelijkheid – ook ten opzichte van de diensthoofden – onderzoek kan doen? Klopt het dat diensthoofden die ontevreden zijn over de uitkomst van een VIK-onderzoek zelf nadere aanwijzingen kunnen geven over het vervolg van een onderzoek of buiten het VIK-onderzoek om zelf nader onderzoek kunnen verrichten?
De ophanging van het VIK is beschreven in het Inrichtingsplan van de Nationale Politie en is ondergebracht bij de Staf van de politie. De Directeur Operatien van de Eenheidsleiding Landelijke Eenheid heeft de Staf in portefeuille.
Voor de beantwoording van de vraag ten aanzien van de processen binnen interne onderzoeken verwijs ik u graag naar mijn brief van 15 januari 2019 over interne onderzoeken en strafrechtelijke onderzoeken bij de politie.2 In deze brief sta ik uitgebreid stil bij het proces van de disciplinaire onderzoeken en het proces van de strafrechtelijke onderzoeken. Daarnaast verwijs ik u ook graag naar het Protocol: onderzoek in disciplinaire zaken politie uit 2018. Hierin staat dat een onderzoeker onafhankelijk en onbevooroordeeld hoort te zijn in zijn werk.
De rol van het bevoegd gezag als opdrachtgever van een oriënterend of een disciplinair onderzoek is vastgelegd in eerder genoemd onderzoeksprotocol. Alleen het bevoegd gezag kan de onderzoeksopdracht verstrekken, uitbreiden of aanwijzingen geven aan de onderzoekers. Het bevoegd gezag is daarmee ook verantwoordelijk voor het begrenzen van het onderzoek. In voornoemd protocol is daarover onder meer vastgelegd: «Het bevoegd gezag verstrekt opdracht of verleent toestemming tot in te zetten of te gebruiken methoden of middelen en waakt ervoor dat deze niet in strijd zijn met wettelijke bepalingen of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het gebruik van ingezette middelen of gebruikte methodes wordt in de rapportage verantwoord.».Ook de betrokken medewerker naar wie het onderzoek zich richt kan invloed uitoefenen op de begrenzing van het onderzoek. Daarover is het volgende vastgelegd: «Voorafgaand aan het afronden van het onderzoek vraagt de onderzoeker betrokkene uitdrukkelijk of naar zijn mening de feiten en omstandigheden voldoende onderzocht zijn en of het onderzoek volledig is. De onderzoeker neemt de reactie van betrokkene op in het rapport.»
Hebben de medewerkers van de afdeling VIK een specifieke opleiding voor hun werkzaamheden genoten? Is er aan de Politieacademie een leergang voor VIK-medewerkers? Welke «opsporingsmethoden» gebruikt de afdeling VIK van de Landelijke Eenheid? Zijn deze methoden vastgelegd en wordt de naleving daarvan getoetst en door wie? In hoeverre passen deze methoden in een arbeidsrechtelijk onderzoek wat een disciplinair onderzoek de facto is? Wordt er informatie uitgewisseld door de politie – vanuit disciplinaire onderzoeken zonder strafrechtcomponent – naar het openbaar ministerie (OM)? Hoe verhoudt zich dit tot de rechtszekerheid van politiemensen?
Binnen de Politieacademie is een basisopleiding ontwikkeld voor de medewerkers van VIK. Daarnaast is per discipline een aparte opleiding ontwikkeld. De medewerkers van VIK volgen deze opleidingen.
Het bevoegd gezag geeft in de opdrachtformulering toestemming alle informatie uit politiesystemen te raadplegen en te gebruiken ten behoeve van het disciplinaire onderzoek. Hierbij wordt rekening gehouden met proportionaliteit en subsidiariteit.
Ten aanzien van strafrechtelijke onderzoeken gebruikt de afdeling VIK – in opdracht en onder de verantwoordelijkheid van de Officier van Justitie – de opsporingsmethoden conform het wetboek van Strafvordering.
In mijn brief van 15 januari 2019 over interne onderzoeken en strafrechtelijke onderzoeken bij de politie sta ik uitgebreid stil bij het proces van disciplinaire onderzoeken en het proces van strafrechtelijke onderzoeken. Een oriënterend- en een disciplinair onderzoek vallen buiten het gezagsbereik van het Openbaar Ministerie. Er wordt op zo’n moment dan ook geen informatie met het Openbaar Ministerie uitgewisseld. Een oriënterend en een disciplinair onderzoek kunnen starten zonder strafrecht-component maar in de loop van het onderzoek kunnen verdenkingen van gepleegde strafbare feiten rijzen die onder het bereik van de aangifteplicht artikel 160 of 162 Wetboek van Strafvordering vallen. In die gevallen wordt alsdan wel overleg gevoerd met het Openbaar Ministerie.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze afstemming en overleg plaatsvindt tussen het OM en de leiding van de Landelijke Eenheid inzake de keuzes en de routering van disciplinaire dan wel strafrechtelijke onderzoeken? Is er frequent sprake van overleg tussen het Landelijk Parket en de afdeling VIK van de Landelijke Eenheid? Wie bepaalt op welke wijze onderzoeken worden opgepakt? Worden er afspraken gemaakt tussen het OM en de politie over hoe zaken worden afgedaan, bijvoorbeeld door een forse tuchtrechtelijke afhandeling als voorwaarde te stellen voor een sepot van de strafzaak?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u graag naar mijn brief van 15 januari 2019 over interne onderzoeken en strafrechtelijke onderzoeken bij de politie.3 In deze brief sta ik uitgebreid stil bij het proces van de disciplinaire onderzoeken en het proces van de strafrechtelijke onderzoeken. Zoals ik in de genoemde brief meld zijn het strafrechtelijke en het disciplinaire regime twee verschillende trajecten, waarbij sprake is van een ander gezag, andere status, andere weging/beoordelingskader én ander rechtsgevolg. Hoewel één en dezelfde gedraging van een ambtenaar van politie zowel strafrechtelijk als disciplinair kan worden onderzocht, beoordeeld en bestraft, staan het strafrechtelijke en disciplinaire regime los van elkaar. Transparant en duidelijk communiceren, zoals hierboven ook beschreven, naar de betrokken ambtenaar door zowel het Openbaar Ministerie als de politie is hierbij essentieel om onduidelijkheden te voorkomen. Een disciplinair onderzoek en een strafrechtelijk onderzoek staan los van elkaar en zijn daarmee twee gescheiden procedures. Desondanks kan het OM de uitkomsten van een disciplinair onderzoek mee laten wegen in de afdoeningsbeslissing en/of de strafeis die het uiteindelijk stelt.
Zijn er landelijk afspraken over de wijze waarop het OM en de politie samenwerken als het gaat om de afhandeling van disciplinaire onderzoeken en strafzaken tegen medewerkers van de politie? Staat deze werkwijze op papier? Hoe is die tot stand gekomen? In hoeverre krijgen politiemensen te maken met diverse trajecten rondom hun functioneren en optreden? Hoe verhoudt zich dit tot de rechtszekerheid van politiemensen?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bekend met een onderzoek binnen de Landelijke Eenheid waarin het OM weigerde om een financieel onderzoek in Spanje te laten verrichten (naar aangenomen mag worden in het kader van een strafrechtelijk onderzoek) waarna de dienstleiding dit onderzoek alsnog op eigen titel heeft laten uitvoeren? Is dit onderzoek door de afdeling VIK verricht? Kunt u uitleggen welke juridische basis u ziet om in het kader van een disciplinair onderzoek een (financieel) onderzoek door de Spaanse autoriteiten te laten uitvoeren? Waarom is deze medewerker al meer dan twee jaar buiten functie gesteld terwijl het onderzoek naar hem al lang is afgerond? Is hier nog sprake van een onbevangen opstelling aan de zijde van de leiding van de Landelijke Eenheid?
U vraagt mij naar een specifieke individuele casus. Ik kan hier niet inhoudelijk op ingaan.
Heeft u enig besef wat een schorsing of buitenfunctiestelling voor politiemensen en hun directe omgeving betekent? Kunt u zich voorstellen in welk sociaal isolement betrokkenen terecht komen, wat de psychische belasting is van dat isolement in combinatie met langdurige, bijtende onzekerheid, zeker als een schorsing of buitenfunctiestelling wordt gecombineerd met een spreek- en/of contactverbod, opgelegd aan betrokkene of aan de medewerkers van de dienst of afdeling waar betrokkene werkzaam was? Deelt u de opvatting dat langdurige schorsingen en/of buitenfunctiestellingen zoveel mogelijk voorkomen moeten worden en dat beter actief gezocht kan worden naar een tijdelijke andere werkplek voor betrokkene? Is hier landelijk beleid voor?
Ik ben mij zeker bewust van de impact die een schorsing of buitenfunctiestelling kan hebben voor ambtenaren van de politie en hun omgeving en ben het met u eens dat dit zoveel als mogelijk voorkomen moet worden. Ik weet dat de korpschef langdurige schorsingen en buitenfunctiestellingen zoveel mogelijk wenst te voorkomen, maar dat dit niet altijd mogelijk is. Het is wel mogelijk een medewerker, gedurende het onderzoek, te belasten met andere werkzaamheden. Dit heeft geen consequenties voor de rechtspositie van die medewerker.
Welke begeleiding krijgen politiemedewerkers die geschorst worden of die buiten functie worden gesteld? Is er persoonlijke, menselijke aandacht voor deze medewerkers? Hoe wordt die georganiseerd naast het onderzoek dat plaatsvindt? Kunt u deze vraag ook specifiek beantwoorden voor de Landelijke Eenheid?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik graag naar het document «protocol: onderzoek in disciplinaire zaken politie, 2018»4. In paragraaf 2.4 staat aangegeven dat de direct leidinggevende tijdens het onderzoek in disciplinaire zaken verantwoordelijk blijft voor het bieden van goede personeelszorg aan betrokkene en diens omgeving. Dit geldt ook voor de Landelijke Eenheid.
Daarnaast krijgt de betrokkene in een disciplinair onderzoek de mogelijkheid aangeboden om in gesprek te gaan met een bedrijfsmaatschappelijk werker van de eenheid en ontvangt hij van VIK Landelijke Eenheid hierover een informatiefolder.
Kortingen aan verhuurders op de verhuurderheffing |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel extra, permanente betaalbare huurwoningen zijn gerealiseerd door de verschillende kortingen op de verhuurderheffing via de «Regeling Vermindering Verhuurderheffing» (RVV)? Kunt u dit uitsplitsen naar de verschillende kortingstypen (dus ook de regelingen die al zijn stopgezet, zoals de sloopregeling) en de hoeveelheid woningen? Kunt u tevens per kortingstype de hoeveelheid nog geplande huurwoningen aangeven?1
In onderstaande tabel kunt u voor de heffingsverminderingen die in 2018 zijn gesloten vinden hoeveel aanvragen zijn ingediend, hoeveel heffingsverminderingen nog voorlopig zijn afgegeven (en waarvan de investering dus nog niet gerealiseerd is) en hoeveel heffingsverminderingen definitief zijn afgegeven (en waarvan de investering dus gerealiseerd is). De aanvragen die niet onder openstaand of gerealiseerd vallen, zijn afgewezen of ingetrokkenen doordat niet aan de voorwaarden is voldaan of de investering niet binnen de termijn is gerealiseerd. De peildatum van deze stand is mei 2020. Overigens betreffen alleen de categorieën nieuwbouw en transformatie daadwerkelijk direct de realisatie van nieuwe woningen.
Heffingsvermindering
Totaal aantal aanvragen
Openstaand (voorlopige investeringsverklaring)
Gerealiseerd (definitieve investeringsverklaring)
Afgewezen/ ingetrokken
Verbouw
8.718
3.944
2.263
2.511
Nieuwbouw
60.440
42.483
11.560
6.397
Samenvoeging
449
69
142
238
Sloop
16.708
7.210
5.397
4.101
Transformatie
26.563
9.975
13.350
3.238
Daarnaast is in 2019 een heffingsvermindering voor verduurzaming ingevoerd. Hiervoor zijn tot 1 juli 2019 meer dan 90.000 aanvragen ingediend. Hiervan moet het grootste deel nog gerealiseerd worden. Sinds 1 januari 2020 is een nieuwe heffingsvermindering voor nieuwbouw aan te vragen. Op peildatum 4 mei waren hier meer dan 75.000 aanvragen voor ingediend.
Wat wordt concreet bedoeld met «langere tijd» in uw eerdere antwoord dat «de intentie van deze maatregel is dat deze huur voor langere tijd in het gereguleerde segment moet blijven» en op welke wijze wordt de huurprijsontwikkeling van deze woningen bijgehouden?2
De kern van de regeling bestaat uit het opleveren van de woning met een aanvangshuur onder de aftoppingsgrens (of liberalisatiegrens voor specifieke aanvragen in Rotterdam-Zuid). Er is geen concrete invulling opgenomen in de regeling hoe lang een huur onder een bepaalde grens moet blijven. De huur van een woning kan pas excessief verhoogd worden indien de eerste bewoner besluit de huur van de woning stop te zetten. In het overgrote deel van de woningen vindt mutatie niet op korte termijn plaats. De gemiddelde bewoner van een sociale huurwoning woont 12,5 jaar in een woning.
Ik heb er vertrouwen in dat zeker corporaties hun huren op korte termijn niet verhogen tot een prijs boven de liberalisatiegrens van de huurtoeslag. Indien er wel bewijs is en RVO signalen ontvangt dat de huur op korte termijn na realisatie van de woning excessief is gestegen, heeft RVO de mogelijkheid over te gaan tot intrekking van de definitieve heffingsvermindering.
Bent u bereid om een termijn van 20 jaar te hanteren, gelijk aan de termijn van de vrijstelling van 20 jaar van de verhuurderheffing voor aangekochte particuliere huurwoningen in krimpregio’s door woningcorporaties, zodat nieuwe huurwoningen die gerealiseerd zijn met een korting op de verhuurderheffing minimaal 20 jaar in de sociale sector blijven? Zo nee, waarom niet?3
Bij het aanhouden van een bepaalde termijn, dient voor de volle lengte van de termijn gemonitord te worden of de woningen onder een bepaalde huurgrens blijven. Dit zorgt voor een verzwaring van de lasten in de uitvoering en in de administratieve lasten van de aanvrager. Dit is moeilijk uitvoerbaar en past niet in het kader van de eenvoudige en robuuste heffing die het kabinet voor ogen heeft.
Bent u ervan op de hoogte dat Vestia nabij de Tweebosbuurt in Rotterdam-Zuid 137 sociale huurappartementen bouwt en daarvoor een korting krijgt op de verhuurderheffing, maar dat de huurprijzen van de appartementen al na één mutatie (wisseling van huurder) worden geliberaliseerd? Is dit conform de voorwaarden van de RVV of is hier sprake van oneigenlijk gebruik van de Regeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zulke berichten zijn mij bekend. Er is echter geen bewijs dat dit daadwerkelijk gebeurt. In de voorwaarden van de RVV is niet opgenomen dat de huurprijs na 1 mutatie niet mag worden geliberaliseerd. Of een dergelijke actie zoals geschetst in de vraag oneigenlijk gebruik is van de Regeling hangt af van het moment en de achtergrond van de mutatie.
Wanneer huurprijzen van nieuwe woningen aantoonbaar niet lang in het gereguleerde (sociale) segment blijven, wat gebeurt er dan? Bent u bereid om een verhuurder ertoe te bewegen om de huurprijzen te laten zakken, aangezien u het «onwenselijk vindt als de huren van zulke woningen op korte termijn stijgen naar een prijs boven de liberalisatiegrens», of gaan de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) en/ of de Belastingdienst over tot het intrekken van de korting op de verhuurderheffing? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Indien een verhuurder de huur van een woning waarvoor een heffingsvermindering is afgegeven binnen een zodanig beperkte tijd en in excessieve mate verhoogt dat aannemelijk is dat op de aanmelding een andere beslissing zou zijn genomen indien dit bij de beoordeling daarvan al bekend zou zijn geweest, biedt de wet maatregelen woningmarkt 2014 II de mogelijkheid dat de uitvoerder van de heffingsverminderingen (RVO) de definitieve heffingsvermindering weer intrekt. Dit zal onder meer toegepast kunnen worden als aannemelijk is dat een dergelijke huurverhoging door de aanvrager al voorzien en beoogd is op het moment dat de aanvraag voor de heffingsvermindering is gedaan.
Wanneer de (toekomstige) kortingen op de verhuurderheffing voor Vestia onrechtmatig zijn verkregen of zelfs worden teruggevorderd, wat betekent dat dan voor het Herijkt Verbeterplan en wat betekent het voor de Tweebosbuurt? Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de pijn niet weer bij de huurders terecht komt?
Vestia is een corporatie die zich in de financiële sanering bevindt. Op grond van deze situatie worden handelingen van Vestia intensief gemonitord door de monitoringscommissie, bestaande uit de saneerder, de borgingsvoorziening van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) en de toezichthouder Autoriteit woningcorporaties (Aw). Eventuele nieuwe inzichten worden daarbij, net als gewijzigde wet- en regelgeving, periodiek vertaald in nieuwe financiële prognoses voor Vestia voor de aankomende tien jaar. Afhankelijk van deze financiële prognoses kan Vestia desgewenst haar beleid aanpassen. Bijstelling van het beleid door Vestia gebeurt in dat geval via een verzoek aan de gemandateerd saneerder, die voor haar beoordeling niet alleen de financiële consequenties maar ook de volkshuisvestelijke consequenties meeweegt.
Is het toegestaan om heffingsverminderingen aan te wenden voor andere doelen dan zoals ze staan omschreven in de aanvragen voor heffingsvermindering en zijn corporaties verplicht om hier melding van te maken bij de RVO? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een heffingsvermindering wordt definitief afgegeven als de investering van de maatschappelijke opgave waarvoor de heffingsvermindering is aangevraagd, daadwerkelijk is gerealiseerd. In het geval van de heffingsvermindering voor nieuwbouw betekent dit dus dat pas indien er een nieuwe woning is gerealiseerd, de heffingsvermindering definitief wordt afgegeven en ingezet kan worden om in mindering te brengen op de te betalen verhuurderheffing. Bij de heffingsvermindering voor sloop zal de woning ook daadwerkelijk gesloopt moeten zijn. Om in aanmerking te komen voor de heffingsvermindering moet dus voldaan worden aan de gestelde voorwaarden, wat ook betekent dat daadwerkelijk geld geïnvesteerd is in het beoogde maatschappelijke doel.
Bent u bereid om bij de evaluatie van de verhuurderheffing ook de financiële problemen bij Vestia en andere corporaties te betrekken, omdat het schrappen van de verhuurderheffing nog steeds de minst bureaucratische en meest rechtvaardige oplossing is om corporaties te laten investeren in hun woningen en de betaalbaarheid van huurwoningen te verbeteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik voer momenteel een onderzoek uit naar de opgaven en middelen van corporaties in heel Nederland, in het kader van de motie-Ronnes c.s. (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 52). Daarbij wordt in kaart gebracht of, en op welke wijze, woningcorporaties in alle woningmarktregio’s in staat zijn hun opgave te realiseren. In dit onderzoek wordt de financiële uitgangspositie van alle woningcorporaties betrokken, dus ook de financiële positie van Vestia. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik voor de zomer 2020 aan de Tweede Kamer te versturen.
Wilt u bovenstaande Kamervragen per vraag beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
De fusieperikelen tussen het streekziekenhuis SKB en het Slingeland ziekenhuis |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de meest recente ontwikkelingen rond het fusieproces tussen het Slingeland Ziekenhuis in Doetinchem en het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk?1 2 3
Ja.
Wat vindt u van deze ontwikkelingen, waarbij verschillende partijen helemaal niet gehoord worden of helemaal niet van zich laten horen en er geen transparante publieke verantwoording is op grond waarvan beslissingen worden genomen?
Ik vind het van groot belang dat de regio in gesprek blijft met elkaar over de toekomst van de zorg in de Achterhoek en dat in de onderlinge samenwerking goede en veilige zorg altijd voorop staat. Hiervoor is goed overleg in de regio noodzakelijk en daarom is de (bestuurlijke) onrust die er momenteel heerst onwenselijk. Het heeft dan ook prioriteit dat de situatie in de Achterhoek zo snel mogelijk stabiel wordt.
In een gesprek dat eind december 2019 met het openbaar bestuur (de burgemeester van Winterswijk), zorgverleners en de inwoners/patiënten is gevoerd, zijn zij opgeroepen om met elkaar in gesprek te gaan om samen constructief te werken aan toekomstbestendige zorg. Santiz heeft aan mij aangegeven dat ook zij het belangrijk vinden dat er een zorgvuldig en transparant besluitvormingsproces plaatsvindt waar stakeholders bij betrokken worden. Zij geven daarbij aan dat het tot op heden niet gelukt is om de regiogroep (waartoe in december 2019 is besloten) te starten vanwege de (bestuurlijke) onrust in de regio.
Kunt u opheldering geven over de vraag of er een achterliggend plan van Santiz en Menzis is om tot één ziekenhuis in de Achterhoek te komen en of er bedrijfskundig is gekeken of één groter ziekenhuis beter is dan twee kleine ziekenhuizen? Heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hier ook een visie op?
Santiz heeft mij laten weten dat er geen plan is van Santiz en Menzis om tot één ziekenhuis in de Achterhoek te komen. De regiogroep zou, volgens Santiz, een objectief beeld vormen van de mogelijkheden in de regio en deze beoordelen op de belangrijkste criteria (onder andere haalbaarheid, arbeidsmarktperspectief, patiëntenbelang, bereikbaarheid, betaalbaarheid). Hierbij zou gebruik gemaakt worden van reeds uitgevoerd onderzoek door een extern bureau en waar gewenst zou ook aanvullend onderzoek gedaan worden. Het was de intentie dat de partijen consensus zouden bereiken over het voorkeursscenario. Daarbij zouden de analyses van Menzis rondom het regiobeeld Achterhoek eveneens gebruikt worden als input voor het doorrekenen van de scenario's evenals de regiovisie op de zorg vanuit de thematafel «de Gezondste regio».
Ook Menzis heeft mij laten weten dat er geen achterliggend plan is om tot één ziekenhuis te komen in de Achterhoek. Menzis vindt het daarbij belangrijk dat, om tot een wel overwogen en gedragen beslissing over de duurzame inrichting van ziekenhuiszorg in de Achterhoek te komen, een gedegen onderzoek met alle betrokken stakeholders wordt uitgevoerd in een zogenaamde «regiogroep». De centrale opdracht voor deze regiogroep is: hoe kunnen we vanuit de huidige situatie (onder andere strenger wordende kwaliteits- en volumenormen, de concentratie van hoog complexe zorg, de ontwikkelingen in de zorgvraag en de krapte op de arbeidsmarkt) en in lijn met de regiovisie Achterhoek en de zorgvisie van Santiz een toekomstbestendig medisch specialistisch zorglandschap in de Achterhoek borgen met twee locaties? Deze regiogroep zou vanaf 1 mei 2020 van start gaan, maar dit is als gevolg van de bestuurlijke onrust bij Santiz helaas nog steeds niet gebeurd.
In 2016 heeft de fusie van de ziekenhuizen in de Achterhoek een goedkeuringstraject doorlopen van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Eind 2016 hebben beide autoriteiten hun goedkeuring verleend. Zij hebben geen rol bij het beoordelen of één groter ziekenhuis of twee kleinere ziekenhuizen beter is; van de zorgaanbieders wordt verwacht dat zij de meest geschikte vorm kiezen voor de desbetreffende regio.
Wat is uw oordeel over het feit dat er een gezamenlijke ondernemingsraad (OR) is waarin meer leden zitten die werkzaam zijn in het Slingeland Ziekenhuis dan leden die in het SKB werkzaam zijn? Is dit een verstandige governance structuur voor tijdens een fusieproces?
Het is aan het Santiz om een ondernemingsraad (OR) in te stellen. De Wet op de Ondernemingsraden (WOR) biedt een ondernemer de mogelijkheid om één gemeenschappelijke ondernemingsraad in te stellen voor meerdere ondernemingen, indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van de wet. Belanghebbenden, waaronder de OR, vakbonden en werknemers, kunnen hiertegen bezwaar maken of juist om instelling van een gemeenschappelijke OR verzoeken. Het is aan de OR om in zijn reglement de regels omtrent verkiezingen en kandidaatstelling op te nemen. Zo heeft de OR bijvoorbeeld de mogelijkheid een kiesgroepenstelsel toe te passen met aparte kandidatenlijsten. Ik heb vernomen van Santiz dat er een verzoek is ingediend om een eigen OR in te stellen vanuit het ziekenhuis in Winterswijk. Het is niet aan mij om in deze casus een oordeel te vellen over welke systematiek het wenselijkst is.
De berichtgeving dat de politie en het OM steken laten vallen bij het afdwingen van het nakomen van door de rechter vastgestelde omgangsregelingen. |
|
Niels van den Berge (GL), Vera Bergkamp (D66), Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van het Algemeen Dagblad en Reporter Radio waaruit het beeld ontstaat dat de politie en het openbaar ministerie (OM) niet adequaat handelen bij meldingen van het niet nakomen van omgangsregelingen? Wat vindt u hiervan?1 2
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving. Omgangsregelingen moeten worden nageleefd. Signalen over problematiek rond nakoming van omgangsregelingen neem ik serieus. De in de berichtgeving vermelde informatie vormt in mijn ogen onvoldoende basis voor stellige conclusies over de taakuitvoering door de politie en het OM. Desalniettemin wil ik bekijken of er verbetering mogelijk is waar het gaat om de naleving van omgangsregelingen, ook waar het gaat om de handhaving daarvan. Het expertteam ouderverstoting/complexe omgangsproblematiek (hierna expertteam), welke is ingesteld naar aanleiding van een motie van uw Kamer, heeft hiervoor aandacht en komt hierover in oktober met een advies. Ik wacht hun rapport af alvorens verdere conclusies te trekken.
Herkent u het beeld dat het OM en de politie nog te vaak een afhoudende houding aannemen in dit soort zaken en dat dit de nakoming van omgangsregelingen niet ten goede komt?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de politie aangiften vaak niet opneemt en dat dit ontmoedigd wordt, en dat aangiftes die wel zijn opgenomen vaak tot een sepot leiden?
Ik herken niet het signaal dat de politie en het OM omgangsregelingszaken ongegrond niet in behandeling nemen. Voor opsporing en vervolging door politie en OM dient een vermoeden te bestaan van een strafbaar feit. De politie werkt in dit soort zaken nauw samen met de netwerkpartners OM, Veilig Thuis, reclassering en de Raad voor de Kinderbescherming. Nadat de situatie in kaart is gebracht, wordt door Veilig Thuis een veiligheidsbeoordeling gemaakt. Op basis daarvan wordt de aanpak bepaald. Bij acuut onveilige situaties treedt de politie direct op. Het OM bepaalt of daadwerkelijk overgegaan wordt tot vervolging als sprake is van een strafbaar feit.
Ik vind het wenselijk dat omgangsregelingszaken overwegend via het familierecht worden behandeld, en niet (direct) via het strafrecht. Binnen het familierecht zijn immers meer mogelijkheden een conflict in der minne te schikken, hetgeen in het belang is van het kind. Ik kan mij echter voorstellen dat zich situaties voordoen waarin het niet wenselijk is als ouders zich (eerst) tot de familierechter moeten wenden wanneer zij constateren dat een omgangsregeling niet wordt nageleefd. Zoals in de beantwoording van de vragen 1 en 2 aangegeven, buigt het expertteam zich over dit vraagstuk.
Klopt het dat het OM omgangsregelingszaken geregeld niet in behandeling neemt, omdat het vindt dat klagers bij de familierechter moeten zijn? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven in hoeverre de op 15 maart 2018 in werking getreden Richtlijn voor strafvordering onttrekking minderjarige aan wettig gezag door het OM wordt nageleefd? Wordt de inzet van het strafrecht nu wel of niet als «ultimum remedium» gezien en ingezet in de praktijk?
De politie en het OM hebben een belangrijke taak in de opsporing en vervolging van strafbare feiten, zoals onttrekking aan het gezag. De inzet van het strafrecht is echter een ingrijpend middel, waarmee met het oog op de belangen van alle betrokkenen en met name die van het kind te allen tijde zorgvuldig en terughoudend omgesprongen moet worden. Daarbij is het de vraag of strafvervolging bijdraagt aan een verbetering van de verstandhouding tussen partijen, of zelfs leidt tot verdere verstoring van de verhoudingen.
In de richtlijn van het OM staat dat bij het niet naleven van een door de rechter vastgestelde omgangsregeling in de eerste plaats civielrechtelijke maatregelen zijn aangewezen. Met civielrechtelijke maatregelen worden instrumenten bedoeld zoals omgangsbegeleiding en het ouderschapsonderzoek. Ook kunnen algemeen familierechtelijke maatregelen worden ingezet zoals de opschorting van partner- of kinderalimentatie of een ondertoezichtstelling. Daarnaast zijn er civielrechtelijke dwangmiddelen om een ouder aan te sporen de omgangsregeling na te leven, zoals het opleggen van een dwangsom. Niet voor elk van deze middelen dient een ouder een kort geding aan te spannen bij de rechter. Zo kan omgangsbegeleiding ook op vrijwillige basis plaatsvinden.
Het feit dat een omgangsregeling niet wordt nageleefd betekent niet automatisch dat een ouder deze bewust dwarsboomt. Aan het niet nakomen van een omgangsregelingen kunnen veel verschillende oorzaken, intenties en processen ten grondslag liggen. Hierin kan ook de positie van het kind meespelen. Enkel indien omgangsregelingen bewust worden gedwarsboomd is optreden via het strafrecht aan de orde. Vervolging kan enkel worden ingesteld als het OM in een specifieke zaak tot de conclusie komt dat een minderjarige opzettelijk is onttrokken aan het wettig gezag of aan het over die minderjarige uitgeoefende toezicht. Het bewijs dat een ouder opzettelijk de hem verweten gedraging heeft begaan, moet daarbij door het OM worden aangeleverd. Een regeling die zou inhouden dat de ouder moet aantonen dat hij of zij niet opzettelijk heeft gehandeld, is in strijd met het verbod op zelfincriminatie dat besloten ligt in het Nederlands strafrechtelijke stelsel.
Kunt u een toelichting geven op de in voormelde Richtlijn opgenomen zin «Bij het niet naleven van een door de rechter vastgestelde omgangsregeling na echtscheiding zijn in eerste instantie civielrechtelijke maatregelen aangewezen. Enkel indien deze bewust worden gedwarsboomd is optreden via het strafrecht aan de orde.»? Is het feit dat de vastgestelde omgangsregeling niet wordt nageleefd sowieso niet een aanwijzing dat sprake is van bewuste dwarsboming van nakoming van de omgangsregeling?
Zie antwoord vraag 5.
Aan welke civielrechtelijke maatregelen wordt in voormelde Richtlijn gerefereerd? Betekent dit bijvoorbeeld dat men eerst een kort geding bij de civiele rechter tegen de weigerouder moet starten, met het vorderen van een dwangsom voor elke keer dat de omgangsregeling niet wordt nageleefd? Hoe kan een ouder bij de civiele rechter bewijs aanleveren als de politie vaak niet bereid is een aangifte op te nemen? In hoeverre zou de bewijslast in dezen moeten worden omgekeerd, in de zin dat degene die zich niet houdt aan de afgesproken omgangsregeling moet aantonen dat geen sprake is van opzet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te bezien of de basiskennis van agenten die mogelijk met omgangsproblematiek in aanraking kunnen komen omhoog kan worden gebracht, door bijvoorbeeld in de opleiding voldoende aandacht te besteden aan bewustwording, kennis en vaardigheden? Zo nee, waarom niet?
Conform hetgeen met uw Kamer is besproken in het algemeen overleg over familierechtelijke onderwerpen op 11 december 2019 heb ik deze vragen, alsook de vraag of een pilot kan worden uitgevoerd, meegegeven aan het expertteam.
Bent u bereid, desnoods door middel van een beperkte pilot in één of enkele gemeentes, de politie een actievere rol te geven in het optreden tegen schendingen van omgangsregelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid andere maatregelen te nemen die kunnen bijdragen aan het voorkomen van ouderverstoting, zoals door het verbeteren van de expertise bij de jeugdhulpverlening op dit gebied?
Ik neem dit onderwerp zeer serieus, vandaar dat ik het expertteam heb ingesteld. Ik ben ook bereid waar nodig extra maatregelen te nemen. Welke maatregelen daadwerkelijk een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van het probleem van ouderverstoting, zal ik bezien aan de hand van de bevindingen en voorstellen van het expertteam.
De gevolgen van de coronacrisis voor mensen in de prostitutie |
|
Anne Kuik (CDA), Attje Kuiken (PvdA), Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de verschillende series Kamervragen over de gevolgen van de coronacrisis voor mensen in de prostitutie?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat er op dit moment nog steeds een groep mensen is die in de prostitutie werkt(e) die niet staat geregistreerd in de Basisregistratie Personen (BRP) en/of bij de Kamer van Koophandel (KvK) en in broodnood zit wanneer zij niet door kan werken en daarom, met alle risico’s van dien, alsnog doorwerken?2
In Nederland rechtmatig verblijvende personen kunnen als zij aan de criteria van de regeling voldoen, aanspraak maken op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), WW of algemene bijstand. Ik ben mij ervan bewust dat er sekswerkers zijn die niet aan de voorwaarden van de regelingen voldoen. Elke gemeente werkt momenteel hard om ervoor te zorgen dat haar inwoners waaronder sekswerkers de benodigde ondersteuning krijgen bij het opvangen van de gevolgen van de coronacrisis, waaronder een financieel vangnet en noodopvang. Ik vind het zeer onwenselijk als sekswerkers toch doorwerken. Op grond van de nu geldende noodverordening is het uitoefenen van alle vormen van prostitutie en ander sekswerk, waarbij men geen anderhalve meter afstand kan houden, in heel Nederland verboden zolang de noodverordening van kracht is.
Deelt u de zorgen dat wanneer deze mensen toch aan het werk gaan, dit gevaar oplevert voor hun gezondheid en de volksgezondheid en dat er sprake kan zijn van uitbuiting?
Ja, ik deel deze zorgen voor de gezondheid, de positie van sekswerkers en de volksgezondheid.
Hoe wordt de toegezegde bed-bad-brood-regeling voor deze doelgroep precies vormgegeven? Is deze al toegankelijk? Bent u zich ervan bewust dat deze bed-bad-brood-voorziening weliswaar voor een deel van de sekswerkers een oplossing kan bieden, maar dat dit ook voor velen geen duurzame uitkomst biedt?3
VWS heeft samen met het RIVM, Inspectie Gezondheidszorg Jeugd (IGJ), Valente, Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Como een richtlijn vastgesteld die beschrijft hoe de opvang voor dak- en thuisloze mensen georganiseerd moet worden tijdens de coronacrisis. De richtlijn is bedoeld voor gemeenten en opvangorganisaties en ziet toe op het zo goed mogelijk helpen en ondersteunen van dak- en thuisloze mensen. Ook sekswerkers die als gevolg van de coronacrisis dakloos zijn geworden vallen onder deze richtlijn en kunnen dus aanspraak maken op de opvangvoorzieningen in gemeenten. Deze richtlijn geldt zoals gezegd tijdens de coronacrisis. Zoals ik in eerdere beantwoording van Kamervragen heb aangegeven kunnen sekswerkers die voldoen aan de voorwaarden aanspraak maken op financiële regelingen vanwege de coronacrisis of algemene bijstand. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 7 en 8.
Klopt het dat eigenaren van seksinrichtingen een beroep kunnen doen op de tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoreren COVID-19 (TOGS), ook wanneer er niet als zzp’er geregistreerde sekswerkers in hun onderneming werken of sekswerkers op basis van opting-in werken? Zo ja, vindt u het rechtvaardig dat de exploitant wel, maar de niet als zzp'er geregistreerde sekswerker niet in aanmerking komt voor financiële steunmaatregelen?
Het klopt dat eigenaren van seksinrichtingen indien aan de voorwaarden wordt voldaan aanspraak kunnen maken op de Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS). Gemeenten hebben ook voor sekswerkers een financieel vangnet en noodopvang tijdens de coronacrisis. Knelpunten in de financiële regelingen tijdens de coronacrisis worden regelmatig besproken met gemeenten, Divosa en VNG.
Klopt het dat voor sekswerkers op Bonaire vanuit de Rijksdienst Caribisch Nederland-unit Sociale Zaken en Werkgelegenheid een uitzondering op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) is gemaakt, waardoor zij hier een beroep op kunnen doen?4
Caribisch Nederland kent een eigenstandige regeling, dit is de Tijdelijke subsidieregeling loonkosten en inkomensverlies Caribisch Nederland. De sekswerkers op Bonaire worden aangemerkt als zelfstandig ondernemer; zij beschikken over een vestigingsvergunning van het openbaar lichaam. Uitgaande van inschrijving bij de Kamer van Koophandel, kan er op grond van artikel 7 van de tijdelijke subsidieregeling een beroep op de subsidie worden gedaan. Voor zover dit niet het geval is, biedt de regeling ruimte om uitzonderingen toe te staan.
Bent u bekend met de maatwerkondersteuning die de gemeente Groningen met hulporganisaties heeft vormgegeven voor de sekswerkers?
De ondersteuning die Groningen biedt is mij bekend. Elke gemeente werkt momenteel hard om ervoor te zorgen dat haar inwoners de benodigde ondersteuning krijgen bij het opvangen van de gevolgen van de coronacrisis. Gemeenten hebben een financieel vangnet en noodopvang voor de doelgroepen die getroffen zijn door de coronacrisis. Sekswerkers zijn daar één van. Het Ministerie van SZW is in contact met VNG, Divosa en gemeenten (zo ook met de gemeenten Amsterdam en Groningen) over mogelijke knelpunten in de uitvoering van de financiële regelingen in het kader van de coronacrisis en het wegnemen daarvan. Zoals geantwoord bij vraag 4 kunnen ook sekswerkers die dak -en thuisloos zijn opgevangen worden.
Bent u, gezien het feit dat het hier een kwetsbare doelgroep betreft, in navolging van bovenstaande regelingen, bereid met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), gemeenten en hulpverleningsorganisaties tot een vangnet te komen dat ondersteuning ook mogelijk maakt voor niet bij de KvK geregistreerde sekswerkers, sekswerkers op basis van opting-in, sekswerkers zonder BRP en andere niet-rechthebbenden in de rest van Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Is het mogelijk een tussenbalans te geven van de inventarisatie naar de vraag naar programma’s om uit de prostitutie stappen? Bent u bereid te verzekeren dat hulpverleningsorganisaties genoeg capaciteit en middelen krijgen om in deze toenemende uitstapvraag te voorzien en voldoende kwaliteit te waarborgen?
Uit de inventarisatie blijkt dat er een toename is van prostituees die in deze tijden contact zoeken met organisaties die uitstapprogramma’s verzorgen. De meeste prostituees hebben financiële vragen (aanvraag uitkering, vragen over de Tozo- maatregel) en vragen over huisvesting. Slechts een klein deel wil hulp hebben bij uitstappen. Enkele organisaties verwachten wel dat de contacten die nu ontstaan zijn, op termijn mogelijk wel zullen leiden tot een uitstapbehoefte. De Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid concludeert dat er op dit moment op basis van de inventarisatie nog geen sprake lijkt te zijn van een grote toename van het aantal uitstapaanvragen en dat organisaties vooralsnog ruimte hebben om hulp te bieden. Als op termijn blijkt dat er sprake is van een hogere toestroom van prostituees bij de uitstapprogramma’s en het nodig is om extra capaciteit en middelen in te zetten om te kunnen voldoen aan de uitstapvraag, is zij bereid om te bezien of meer middelen beschikbaar kunnen komen. In de tussentijd blijf zij uiteraard in contact met de betrokken organisaties.
Bent u bereid met brancheorganisaties in gesprek te gaan om te zoeken naar vervangend werk wanneer mensen uit de prostitutie willen stappen?
Voor sekswerkers die uit de prostitutie willen zijn er de uitstapprogramma’s. Op dat moment staat de overgang naar ander werk centraal waarbij de betrokken organisaties hulp en begeleiding bieden. Op basis van de inventarisatie lijkt er vooralsnog dus nog geen sprake te zijn van een grote toename.
Is het mogelijk om bij invallen van de politie in illegale seksinrichtingen ook hulpverlening mee te nemen dan wel aansluitend hulpverlening aan te bieden voor de mannen en vrouwen die daar aan het werk zijn, en aan hen die potentieel slachtoffer zijn van uitbuiting, in een positie van meervoudige afhankelijkheid verkeren en/of bijzonder kwetsbaar zijn omdat zij in de categorie «niet-rechthebbenden» vallen, geen boetes op te leggen?5
Sinds 2020 is de gemeente verantwoordelijk voor de controles bij de seksinrichtingen, in samenwerking met de politie. De politie neemt het initiatief als er signalen zijn van mensenhandel. Indien er mogelijke slachtoffers van mensenhandel worden aangetroffen wordt er actief hulp aangeboden of doorverwezen naar regionale zorghulpverlening. In sommige regio’s gaat deze hulpverlening mee naar de controle. Het handelingskader wordt gevolgd en men geeft veelal een waarschuwing af. Hierbij is altijd oog voor slachtofferschap en is het non-punishment beginsel van toepassing. In dergelijke gevallen zal er terstond contact moeten worden gezocht met het Openbaar Ministerie over de verder te nemen stappen.
Bent u bekend met het voornemen van de burgemeester van Amsterdam om te onderzoeken of erotische sites kunnen worden geblokkeerd vanwege besmettingsgevaar van mensen die aan het werk zijn?6
Ja. Naar aanleiding van een eerder signaal van burgemeester Aboutaleb van Rotterdam, dat er nog veel geadverteerd wordt voor fysiek contact, heeft de Minister van Justitie en Veiligheid met het Openbaar Ministerie en de gemeenten Rotterdam, Amsterdam, Den Haag en Utrecht overleg gehad over stappen die in dit kader gezet kunnen worden. Naar aanleiding daarvan zijn seksadvertentiesites verzocht verschillende maatregelen te nemen. Op dit moment worden er controles uitgevoerd door gemeenten, in samenwerking met de politie, om in kaart te brengen of de maatregelen zijn doorgevoerd en of deze het gewenste effect hebben.
Deelt u de constatering dat ondanks waarschuwingen en het wijzen op alternatieven, op sekssites nog steeds wordt geadverteerd voor fysieke diensten en deze diensten ook daadwerkelijk plaatsvinden?
Ja. Ik ben ermee bekend dat er nog steeds geadverteerd wordt voor fysieke diensten. Of klanten hier ook op in gaan, weet ik uiteraard niet, maar de verwachting is dat dit wel gebeurt. Zie verder het antwoord op de vorige vraag.
Welke mogelijkheden ziet u om de noodverordening aan te passen zodat deze een basis biedt om sekssites waar wordt geadverteerd voor fysieke diensten te kunnen blokkeren?
Op dit moment worden zulke mogelijkheden onderzocht. De noodverordening verbiedt de uitoefening van het contactberoep prostitutie. Dat verbod biedt een handhavingsgrond. De noodverordening bepaalt nu niets over het adverteren voor prostitutie. In het onderzoek naar de mogelijkheden om de noodverordening op dit punt aan te passen, wordt gekeken naar de proportionaliteit daarvan en vindt een juridische beoordeling plaats van de impact van de verschillende mogelijkheden. In verband met de eventuele aanpassing van de noodverordening komen ook juridische en technische vragen aan bod over de handhaving op online advertenties.
Kunt u deze vragen op korte termijn beantwoorden?
Een snellere beantwoording dan vandaag was niet mogelijk.
Het bericht dat de VN waarschuwt voor een hongerpandemie |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «VN: er dreigt een hongerpandemie»?1
Ja
Deelt u de analyse van het Wereldvoedselprogramma (WFP) van de VN dat het aantal mensen met levensbedreigende honger kan verdubbelen zonder additioneel ingrijpen?
Het kabinet deelt de zorgen van het WFP over de mogelijke impact van COVID19- maatregelen op de wereldwijde voedselsituatie. Kwantitatieve schattingen lopen uiteen, maar alles wijst er op dat inkomensverlies en economische krimp zullen leiden tot een toename van wereldwijde honger en ondervoeding. De analyse van het WFP stelt dat er in 2020, bovenop de 135 miljoen mensen die reeds geraakt worden door ernstige voedselonzekerheid, nog eens 130 miljoen mensen extra bij kunnen komen, voornamelijk in urbane gebieden. Deze analyse is gebaseerd op gegevens van de International Labour Organisation over het verlies van banen, in combinatie met gegevens op landenniveau over het geschatte verlies van remittances, en projectie van de gevolgen hiervan op de voedselsituatie van de armste groepen. Daarbij moet wel in acht worden genomen dat het een indirecte inschatting betreft en dat er geen rekening wordt gehouden met eventuele mogelijkheden om aan ernstige honger en voedselonzekerheid te ontsnappen, bijvoorbeeld door trek naar het platteland of informele sociale vangnetten.
Deelt u de mening dat hulp bieden in een vroeg stadium veel menselijk en financieel leed kan voorkomen? Zo ja, bent u bereid aan het verzoek van het WFP tegemoet te komen om toegezegd geld vervroegd over te maken? Om hoeveel geld zou dit gaan in het geval van Nederland?
Ja, ik deel die mening. Daarom is een kernelement van het Nederlandse noodhulpbeleid om het werk van humanitaire partners, waarvan het WFP er éen is, meerjarig en ongeoormerkt te financieren. De ratio hiervoor is dat deze noodhulporganisaties de ruimte moeten hebben om snel en tijdig actie te kunnen ondernemen. Een en ander is conform afspraken zoals die onder meer zijn gemaakt in het kader van de Grand Bargain. Nederland onderscheidt zich met deze benadering en krijgt er van partners veel waardering voor. In lijn hiermee heeft Nederland aan het WFP de noodhulpbijdrage voor 2020 van EUR 36 miljoen direct aan het begin van het jaar overgemaakt.
Hoe groot acht u het risico dat de voedselzekerheid van landen die sterk afhankelijk zijn van geïmporteerd voedsel, maar hun exportinkomsten nu zien instorten als gevolg van de COVID-19 pandemie, in gevaar komt? Op welke manier kunt u eraan bijdragen om dit te voorkomen?
Dit is een reëel risico. Zolang de corona-crisis voortduurt mogen COVID19-gerelateerde maatregelen van landen niet leiden tot beperkingen in (internationale) handel, logistiek en landbouwproductie. Daarom heeft de Europese Unie, met steun van Nederland, samen o.m. met de VS, China en Canada een verklaring in WTO-verband ondertekend om landen op te roepen af te zien van exportbeperkingen naar aanleiding van COVID-19. Deze groep landen is goed voor meer dan 60% van de wereldwijde landbouwexport.
Op dit moment zijn de strategische graanreserves van de meeste landen op peil, dankzij nog beschikbare voorraden. De FAO houdt ontwikkelingen op dit gebied nauwlettend in de gaten. Voor landen die zelf niet in hun voedselbehoefte kunnen voorzien worden soft loans van internationale financiële organisaties zoals de Wereld Bank of externe voedselhulp een reële dan wel noodzakelijke optie. Als het gaat om het verlenen van voedsel(nood)hulp is het WFP de voornaamste VN-organisatie. Nederland steunt het WFP onder meer met een jaarlijkse bijdrage vanuit het budget voor humanitaire hulp en diplomatie.
Kunt u een update geven van de situatie in Oost-Afrika met betrekking tot de sprinkhanenplaag? Hoeveel families in welke landen zijn hier direct door getroffen? Heeft er een verdere verslechtering plaatsgevonden. Zo ja, bent u bereid om opnieuw af te wegen of een additionele bijdrage opportuun is?
De sprinkhanen bevinden zich momenteel vooral in Somalië, het noorden en midden van Kenia en het zuiden van Ethiopië. Er wordt een verdere verspreiding verwacht richting Soedan en een herinvasie van het midden en noorden van Ethiopië. De komst van de tweede generatie sprinkhanen valt samen met de start van het groeiseizoen van belangrijke gewassen in deze landen. De komst van de derde generatie vormt straks een serieuze bedreiging voor de oogst, waardoor de voedselzekerheid in de regio zal verslechteren. De schattingen van het aantal getroffen huishoudens lopen uiteen. Een eerste analyse van de FAO over de situatie in Ethiopië schat dat ruim 800.000 huishoudens geraakt zullen worden. Voor de andere landen zijn deze schattingen nog niet beschikbaar. Er is USD 117,3 miljoen beschikbaar gemaakt aan FAO voor de bestrijding van de sprinkhanen, voor monitoring van de situatie en voor herstel van livelihoods. Vooralsnog lijkt dit voldoende om de nu urgent benodigde acties te ondernemen. Nederland heeft aan het appeal EUR 1 miljoen bijgedragen.
Bent u bereid om de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) te verzoeken om ten aanzien van de adviesaanvraag over de wijze waarop Nederland via internationale hulp kan bijdragen aan de mondiale coronabestrijding, specifiek aandacht te besteden aan het verbeteren en garanderen van de voedselzekerheid, met name in Afrikaanse landen, voor iedereen, inclusief de meest kwetsbaren?
De spoedaanvraag over de wijze waarop Nederland via internationale hulp kan bijdragen aan de mondiale coronabestrijding is op 20 april jl. bij de Adviesraad Internationale Vraagstukken ingediend (Kamerstuk 34 952, nr. 111). De vraagstelling betreft mitigatie van de impact van de crisis op kwetsbare landen en groepen, vooral in Afrika, en de door de internationale gemeenschap – en daarbinnen Nederland – te nemen maatregelen op korte en middellange termijn, inclusief met het oog op sociaaleconomisch herstel. Voedselzekerheid, met name in Afrika en voor de meest kwetsbaren, zal daarbij uiteraard een van de aandachtspunten zijn. Het kabinet laat het aan de AIV om dat in het advies de plek te geven die het toekomt.
Het bericht ‘Parlement, maak een einde aan deze uitzonderingstoestand’ |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «parlement, maak een einde aan deze uitzonderingstoestand», «Noodverordening blijkt illegaal en moet worden aangepast» en «Noodkreet raadsleden: lokale democratie buitenspel door coronacrisis»?1 2 3
Ja.
Kunt u heel precies, met verwijzingen naar relevante wetsbepalingen, schematisch het proces beschrijven van het tot stand komen van een besluit inhoudende maatregelen om het coronavirus te bestrijden en het omzetten van zo’n besluit in een noodverordening?
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft ter bestrijding van de verspreiding van het coronavirus op grond van artikel 7 van de Wet publieke gezondheid (Wpg), de voorzitters van de veiligheidsregio’s opdrachten gegeven om de bevoegdheden die zij op grond van artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) hebben, in te zetten. De voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben op basis van deze opdracht een modelnoodverordening COVID-19 opgesteld, die vervolgens is omgezet in noodverordeningen in de 25 veiligheidsregio’s (artikel 176 Gemeentewet in samenhang met artikel 39 van de Wet Veiligheidsregio’s).
Wat is uw reactie op de analyse van hoogleraar Voermans dat de Wet publieke gezondheid niet bedoeld is om voor langere tijd beperkende maatregelen af te kondigen omdat daar het stelsel van de grondwettelijk gereguleerde uitzonderingstoestand van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden voor is bedoeld?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 kan de Minister van VWS opdrachten geven op grond van artikel 7 Wpg. De tekst noch de historie van de Wpg beperkt de Minister in de te geven opdrachten. Om te voldoen aan een opdracht zet de voorzitter van de veiligheidsregio zijn bestaande bevoegdheden in. In een rechtsstaat kunnen noodverordeningen naar mijn mening inderdaad niet al te lang duren, mede met het oog op de voortdurende gevolgen voor de vrijheden en grondrechten van een ieder. Dat betekent evenwel niet dat het enige alternatief is om de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden in te zetten, en dus een noodtoestand af te kondigen. Dat is in deze situatie niet aan de orde. Wel acht het kabinet het gewenst dat de maatregelen die moeten worden getroffen na de fase van acute crisisbeheersing in samenspraak met het parlement tot stand worden gebracht. Juist om die reden bestaat het voornemen om tijdelijke, specifieke wetgeving te maken voor de volgende fase van de crisisbestrijding. Ik verwijs u hiervoor verder naar de brief die ik, mede namens de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van VWS en voor Medische Zorg en Sport, 1 mei 2020 aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 35 300 VI, nr. 124).
Wat is uw reactie op de kritiek van hoogleraar Voermans dat de nu gebruikte modelverordeningen die worden omgezet in een door de voorzitters van de veiligheidsregio’s uitgevaardigde noodverordening een democratisch tekort kunnen opleveren omdat deze niet worden bekrachtigd door of na overleg met een democratisch gekozen orgaan en er ook lastig controle uit te oefenen is?
Allereerst merk ik op dat de modelnoodverordening van de voorzitters van de veiligheidsregio’s is gebaseerd op de aanwijzingen die de Minister van VWS aan de voorzitters geeft op grond van zijn bevoegdheid in artikel 7 van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Op de uitoefening van de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister is democratische controle door uw Kamer mogelijk. De aanwijzingen zijn te vinden op www.rijksoverheid.nl. Uw Kamer is met brieven geïnformeerd over alle maatregelen die het kabinet heeft getroffen en heeft daarover regelmatig plenaire debatten met de Minister van VWS gevoerd.
In artikel 40 van de Wet veiligheidsregio’s is bepaald dat de voorzitter van de veiligheidsregio na afloop van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, in overeenstemming met de betrokken burgemeesters in de regio die deel uitmaken van het regionaal beleidsteam, schriftelijk verslag uitbrengt aan de gemeenteraden over het verloop van de gebeurtenissen en de besluiten die hij heeft genomen. De voorzitter van de veiligheidsregio beantwoordt, in overeenstemming met de betrokken burgemeesters, schriftelijk de vragen die de raden na ontvangst van het verslag stellen. Daarbij moet in dit geval wel in ogenschouw worden genomen dat de voorzitters in deze situatie handelen naar de opdracht van de Minister van VWS. Deze democratische controle zal naar zijn aard dus anders zijn dan bij een bovenplaatselijke ramp of crisis waarin de voorzitter zelfstandig besluiten heeft moeten nemen. Ik moge u ook verwijzen naar de antwoorden op vragen 8 en 9 en naar het antwoord op vraag 4 van de vragen van de leden van uw Kamer Den Boer en Sneller (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2307).
Wat is uw reactie op de analyse van hoogleraren Brouwer en Schilder dat het beperken van bepaalde rechten die in de Grondwet verankerd zijn via een noodverordening illegaal is? Kunt u dit antwoord toelichten met verwijzing naar relevante wetsbepalingen en/of jurisprudentie?
De noodverordeningen vormen een voor de beheersing van de ontstane crisissituatie belangrijk en noodzakelijk juridisch kader. Noodverordeningen kunnen in een rechtsstaat niet te lang duren, mede het oog op de voortdurende gevolgen voor de vrijheden en grondrechten van een ieder. Zoals bij de beantwoording van vraag 3 reeds vermeld, is momenteel een wetsvoorstel in voorbereiding met daarin onder andere bepalingen over maatregelen voor zover die vrijheden en grondrechten van burgers beperken. In mijn antwoord op de vragen 3 tot en met 5 van de leden Groothuizen en Sneller van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2626) ben ik uitgebreid ingegaan op de vraag hoe het verbod op samenkomsten buiten de publieke ruimte zich verhoudt tot onder meer de artikelen 10 en 12 van de Grondwet en tot artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Kortheidshalve moge ik u verwijzen naar de bedoelde antwoorden.
Wat is uw reactie op de kritiek van hoogleraar Brouwer dat de noodverordening om het coronavirus te bestrijden geen grondslag biedt voor het verbieden van demonstraties zolang daar 1,5 meter afstand wordt gehouden? Kunt u dit antwoord toelichten met verwijzing naar relevante wetsbepalingen en/of jurisprudentie?
Op demonstraties is het wettelijk kader van de Wet openbare manifestaties van toepassing gebleven, dat de mogelijkheid biedt om het recht tot vergadering en betoging te beperken en in het uiterste geval te verbieden ter bescherming van de gezondheid. Welke maatregelen nodig zijn, moet per afzonderlijke demonstratie worden beoordeeld. Ook bij demonstraties dient de door de corona-maatregelen voorgeschreven gepaste afstand van 1,5 meter te worden aangehouden. Voor demonstraties geldt dus de normale procedure op grond van de Wet openbare manifestaties, deze zijn dus niet verboden op grond van de noodverordening. Zie ook de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 3 april 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:2126).
Hoe verhouden de genomen maatregelen via een noodverordening en de duur van deze maatregelen zich tot elkaar? Kunt u dit antwoord juridisch onderbouwen?
Zoals ik al heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 is het kabinet van mening dat in een rechtsstaat noodverordeningen niet al te lang kunnen duren, mede met het oog op de voortdurende gevolgen voor de vrijheden en grondrechten van een ieder. Waar dat kan moet zo snel mogelijk weer plaats zijn voor democratische sturing en verantwoording. Het kabinet heeft dan ook tijdelijke, specifieke wetgeving in voorbereiding voor de volgende fase van de crisisbeheersing met daarin bepalingen over bevoegdheidsverdeling, maatregelen voor zover die vrijheden en grondrechten van burgers beperken, toezicht en handhaving, rechtsbescherming en procedurele waarborgen.
Wat is uw reactie op de zorgen van raadsleden, zoals onder andere verwoordt door de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden, over de democratische controle van lokale besluitvorming?
Zoals in het antwoord bij vraag 4 al aangegeven, is er democratische controle mogelijk door uw Kamer op de uitoefening door de Minister van VWS van zijn aanwijzingsbevoegdheid op grond van artikel 7 van de Wet publieke gezondheid. In dat kader is uw Kamer meerdere malen geïnformeerd door middel van brieven en zijn debatten gevoerd. Om te voldoen aan deze aanwijzing zet de voorzitter van de veiligheidsregio zijn bestaande bevoegdheden op het terrein van openbare orde en ter beperking van gevaar in. Dit betreft onder meer de bevoegdheid om noodverordeningen op stellen op grond van artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s in combinatie met artikel 176 Gemeentewet. Zie antwoord 4 en ook mijn antwoord op de volgende vraag.
Op welke wijze kunnen de besluiten die de voorzitters van veiligheidsregio’s (middels noodverordeningen) nemen democratisch worden gecontroleerd? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de controle achteraf en de controle gedurende de periode dat de maatregelen van kracht zijn?
Zoals ik mijn antwoord op vraag 4 van de vragen van de leden van uw Kamer Den Boer en Sneller (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2307) heb aangegeven, is in artikel 40 van de Wet veiligheidsregio’s bepaald dat de voorzitter van de veiligheidsregio na afloop van een (dreigende) ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, in overeenstemming met de betrokken burgemeesters in de regio die deel uitmaken van het regionaal beleidsteam4, schriftelijk verslag uitbrengt aan de gemeenteraden over het verloop van de gebeurtenissen en de besluiten die hij heeft genomen. De voorzitter van de veiligheidsregio beantwoordt, in overeenstemming met de betrokken burgemeesters, schriftelijk de vragen die de raden na ontvangst van het verslag stellen. Artikel 40 van de Wet veiligheidsregio’s kent geen bijzondere bepalingen voor het geval de voorzitter in opdracht van de Minister van VWS heeft gehandeld. Wel is in die situatie de opdracht leidend, en is democratische controle door Uw Kamer op de uitoefening van de aanwijzingsbevoegdheid door de Minister mogelijk.
Deelt u de mening dat de democratische controle, zeker nu de maatregelen in de tijd langer gaan duren, een punt van zorg is waarover – onder andere met veiligheidsregio’s, gemeenten, vertegenwoordigers van raadsleden en burgemeesters – moet worden gesproken hoe dit in de toekomst beter kan worden georganiseerd?
Zoals ik hierboven bij vraag 3 en vraag 7 heb aangegeven, is tijdelijke, specifieke wetgeving in voorbereiding voor de volgende fase van de crisisbestrijding. Aansluiting bij de normale bestuurlijke verhoudingen met bijbehorende democratische controle is nadrukkelijk onderwerp van deze wetgeving. Het wetsvoorstel zal in consultatie worden voorgelegd aan onder meer het Veiligheidsberaad, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en zo mogelijk binnen twee weken?
Het was niet mogelijk deze vragen te beantwoorden binnen deze termijn.
De gevaren van de coronabesmettingen bij nertsenfokkerijen |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Frank Futselaar (SP), Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat Nederland het eerste land ter wereld is met een uitbraak van het coronavirus onder fokdieren in de veehouderij?
Nederland is het eerste land in de wereld met besmetting bij nertsen.
Hoeveel nertsen zijn er in totaal besmet met het coronavirus bij de twee nertsenfokkerijen in Noord-Brabant?
Niet alle dieren worden onderzocht en daarom kunnen wij het precieze aantal besmette dieren niet geven. Het is van belang om te weten hoe de ziekte zich op het bedrijf ontwikkelt en daarom is er een aanvullend onderzoek gestart. Het hele onderzoek is begin juli afgerond.
In totaal zijn er nu negen locaties (van 6 bedrijven) met nertsen besmet, zoals wij uw Kamer per brief op 3 juni hebben laten weten. Wij verwijzen ook naar de antwoorden op de vragen van lid Moorlag.
Wat gebeurt er met de dieren op bedrijven waar corona is aangetroffen?
Op 3 juni heeft het OMT-Z een advies uitgebracht over besmette bedrijven. Wij verwijzen voor dit advies en ons beleid ten aanzien van deze locaties naar de brief van 3 juni.
Kunt u verzekeren dat in het geval van ruiming van nertsenhouderijen er daarna geen nieuwe nertsen meer geplaatst zullen worden in deze stallen?
Nee, dat is nu niet mogelijk. Wel onderzoeken wij of en zo ja hoe een stoppersregeling eventueel mogelijk is. Wij verwijzen voor details naar onze brief van 3 juni.
Realiseert u zich dat er nog altijd een tekort is aan persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s), en dat er nog altijd niet genoeg PBM’s beschikbaar zijn om zorg- en thuiszorgmedewerkers de bescherming te bieden die zij nodig hebben bij hun werk?
Door goede afspraken te maken met leveranciers, heeft het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) grote hoeveelheden persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) ingekocht. Door uitbreiding van het aantal vluchten, verwacht het LCH de komende weken een constante aanvoer van PBM. Op dit moment kan het LCH met de huidige voorraad in Nederland voorzien in de v raag die zorginstellingen bij het LCH hebben gemeld. De Minister voor MZS heeft bij een aantal koepels uit de medisch specialistische zorg, de huisartsenzorg en de langdurige zorg is nagevraagd wat hun beeld is van de beschikbaarheid van PBM. Zij geven aan dat er de laatste weken geen signalen meer zijn van tekorten aan mondneusmaskers.
Hoe moet het advies voor persoonlijke bescherming op nertsenfarms in het licht van deze schaarste worden uitgelegd? Betekent dit dat het advies voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen niet kan c.q. zal worden opgevolgd, of betekent dit dat er door de nertsenfokkerij PBM’s aan de toch al schaarse voorraad zullen worden onttrokken ten koste van de zorg?
De nertsenfokkerij kan via de markt aan PBM’s komen. Vanwege de mogelijke besmettingsrisico’s, heb is het LOT-C gevraagd om de specifieke nertsenhouders waarbij SARS-CoV-2 is vastgesteld, te helpen met het vinden van een aanbieder van PBM’s. Omdat de keten rondom deze nertsenbedrijven is stilgelegd, en transport van de nertsen en mest niet plaats vindt, zijn de aantallen PBM’s die de fokkerij nodig heeft zeer beperkt in aantal.
Inmiddels is op 3 juni besloten om nertsen op besmette nertsenbedrijven te ruimen. Op besmette bedrijven blijft het advies aan medewerkers om in de stallen persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken conform het advies van RIVM en GGD totdat de dieren zijn geruimd en de NVWA heeft aangegeven dat het risico op besmetting niet langer aanwezig is. Op deze wijze kunnen medewerkers voldoende beschermd hun werk op deze bedrijven blijven uitvoeren.
Welke sanctie staat er op het niet naleven van de door u afgekondigde meldplicht door nertsenfokkers?
Het niet naleven van de meldplicht is een economisch delict op grond van de Wet op de economische delicten. Het plegen van dit economisch delict kan worden gesanctioneerd met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, een taakstraf of geldboete van de vijfde categorie (€ 87.000) als sprake is van een misdrijf (opzet) en met hechtenis van ten hoogste een jaar, een taakstraf of geldboete van de vierde categorie (€ 21.750) als sprake is van een overtreding (geen opzet). Het gaat hier om de maxima voor de sancties. Het is aan de officier van justitie om in een concreet geval te bezien welke strafvorderingseis binnen deze maxima het beste recht doet aan de situatie.
Het niet voldoen aan de meldplicht wordt gezien als een ernstige zaak. Hierover wordt door de NVWA een proces-verbaal opgemaakt dat aan het Openbaar Ministerie wordt verstrekt.
Hoe gaat u precies toezien op de naleving van deze meldplicht?
De meldplicht richt zich tot drie partijen: de houder zelf, de betrokken dierenarts en het onderzoekslaboratorium. Door de meldplicht bij die drie verschillende partijen te beleggen wordt de kans vergroot dat de NVWA van de verschijnselen op de hoogte wordt gebracht. De NVWA heeft de bevoegdheid om toezicht te houden op de meldplicht.
Kunt u bevestigen dat er in totaal nog 807.500 nertsen worden gebruikt in de nertsenhouderij in Nederland?
In 2019 werden in Nederland 807.500 moederdieren gehouden (CBS, 2019). De CBS-gegevens over 2020 zijn nog niet beschikbaar.
Kunt u bevestigen dat alle moederdieren tussen nu en eind mei moeten bevallen van 5 tot 6 jongen, waardoor er over een maand 4 tot 4,8 miljoen nertsen zullen zijn?1
Moederdieren werpen gemiddeld in deze periode circa 6 pups. Dat betekent inderdaad dat het aantal dieren in deze periode toeneemt tot de gebruikelijke bedrijfsomvang in de rest van het jaar. In 2020 zullen naar verwachting minder moederdieren worden gehouden dan vorig jaar, doordat bedrijven hebben besloten om vanwege de slechte opbrengstprijzen minder of geen dieren aan te houden.
Is het waar dat er in 2019 («projectmatig») geen inspecties in de nertsenhouderij zijn uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Zo nee, hoe zit het dan en wat bedoelt de NVWA met «projectmatige» inspecties?2
De NVWA bedoelt met projectmatige inspecties vooraf geplande inspecties. Het klopt dat er in 2019 geen projectmatige inspecties in de nertsenhouderij op de Wet verbod pelsdierhouderij of de Wet dieren en het Besluit houders van dieren hebben plaatsgevonden. Een bezoek naar aanleiding van meldingen valt niet onder projectmatige inspecties.
Hoeveel inspecties zijn er in 2020 tot nu toe uitgevoerd op nertsenfokkerijen door de NVWA? Kunt u beschrijven om wat voor soort inspecties het ging en wat daarbij is aangetroffen?
Er zijn in 2020 tot nu toe door de NVWA geen inspecties uitgevoerd op nertsenhouderijen.
Kunt u bevestigen dat wetenschappers waarschuwen dat bepaalde diersoorten een nieuw reservoir kunnen vormen voor het coronavirus, waardoor het virus op een later moment voor een nieuwe besmettingsgolf kan zorgen?3
Zoals eerder aangegeven zijn er op dit moment geen aanwijzingen dat dieren een rol spelen in de verdere verspreiding van SARS-CoV-2 tussen mensen, maar diverse recente onderzoeken hebben laten zien dat dieren wel met het virus kunnen worden besmet. Inmiddels is ook bekend geworden dat het aannemelijk is dat medewerkers van twee besmette bedrijven zijn geïnfecteerd door een nerts. Met het oog op de bescherming van de volksgezondheid vinden wij het van belang om meer inzicht te krijgen in infecties bij dieren om te bepalen of dieren een reservoir zouden kunnen zijn van SARS-CoV-2, wat van belang is als SARS-CoV-2 bij mensen niet meer circuleert. Er wordt uit voorzorg onderzoek verrichten naar de mogelijke rol van dieren in relatie tot de volksgezondheid. Hiervoor verwijzen wij ook naar ons antwoord op vraag 3 van lid Moorlag (PVDA, onder nummer 2020Z07557).
Verder verwijzen wij naar de brief van 3 juni waarin wij specifiek ingaan op het beleid wat betreft besmette nertsenbedrijven.
Kunt u bevestigen dat onderzoek heeft uitgewezen dat fretten vatbaar zijn voor COVID-19?
Nederlandse onderzoekers hebben aangetoond dat fretten elkaar zonder direct contact via de lucht kunnen besmetten. Daarover is uw Kamer in de brief van 22 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1088) bericht.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse onderzoekers aantoonden dat fretten elkaar zonder direct contact efficiënt via de lucht kunnen besmetten?4
Ja, zie ook het antwoord op vraag 14.
Kunt u bevestigen dat nertsen nauw verwant zijn aan fretten?
Fretten en nertsen zijn nauw aan elkaar verwant, ze behoren beide tot de familie van de marterachtigen (Mustelidae). Zie de brief van 22 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1088).
Erkent u dat de fokkerij van nertsen hierdoor een enorm risico vormt op het voortduren en mogelijk zelfs het verergeren van de coronacrisis?
Er is onderzoek uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in de verspreiding van het virus tussen de dieren, naar mensen op de bedrijven en naar de omgeving zoals is aangegeven in de brief van 15 mei (Kamerstuk 28 286, nr. 1091) en 19 mei jl. De deskundigengroep dierziekten heeft de resultaten van dit onderzoek op 29 mei geduid. Op 3 juni hebben een OMT-Z en een BAO-Z geadviseerd over de risico’s van besmette nertsenbedrijven.
Wat betreft ons beleid ten aanzien van besmette nertsenbedrijven verwijzen wij naar de brief van 3 juni.
Gaat u de fok van nertsen uit voorzorg stilleggen in het belang van de gezondheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven in de brief van 3 juni bekijkt het kabinet of en zo ja hoe een vrijwillige stoppersregeling kan worden vormgegeven.
Gaat u de ingangsdatum van het nertsenfokverbod van 1 januari 2024 vervroegen in het belang van de gezondheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u deze vragen één voor één en zo spoedig mogelijk beantwoorden, doch uiterlijk voor de eerstvolgende persconferentie van het kabinet over de coronacrisis?
Wij zullen deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden. Doordat de ontwikkelingen op de nertsenbedrijven elkaar in hoog tempo opvolgen hebben wij echter de antwoorden gaandeweg moeten aanpassen waardoor de beantwoording enige vertraging heeft opgelopen.