Het onderschatten van leerlingen uit gezinnen met een lagere sociaal economische status |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Kind van arme ouders vaker onderschat door leerkracht»?1
Het baart mij zorgen wanneer leerlingen een schooladvies krijgen dat niet past bij hun capaciteiten en mogelijkheden. Ik zie echter ook dat po-scholen zorgvuldig omgaan met de verantwoordelijkheid die zij hebben om leerlingen een passend schooladvies te geven. De leidende positie van het schooladvies geeft ruimte om breder naar het kind te kijken dan enkel de scores op taal en rekenen. Een kind is namelijk meer dan dat en ook andere factoren kunnen bijdragen aan vervolgsucces in het voortgezet onderwijs. Het geven van een schooladvies is geen eenvoudige taak waarbij veel komt kijken. Op dit moment wordt, in samenwerking met SLO en het onderwijsveld, een handreiking schooladvisering ontwikkeld. Deze handreiking wordt in het najaar aangeboden aan alle po-scholen en kan po-scholen helpen bij het verder versterken van de kwaliteit van het schooladvies.
Bij de beantwoording van deze vragen wil ik ook stilstaan bij de bijzondere omstandigheden waarin de overgang van primair naar voortgezet onderwijs dit jaar plaatsvindt, gegeven het besluit om vanwege de coronamaatregelen de eindtoets in groep 8 dit schooljaar te laten vervallen. Het vraagt extra aandacht en inzet om de overstap voor alle leerlingen dit jaar goed te laten verlopen. Ik heb hierover een brief gestuurd naar alle scholen in het primair en voortgezet onderwijs.2
Bent u het eens, met onder andere het Centraal Planbureau, dat onder- en overadvisering onoverkomelijk gepaard gaat met vooroordelen? Zo nee, waarom niet?
Het schooladvies wordt opgesteld door onderwijsprofessionals uit het po met een breed inzicht in de ontwikkeling van leerlingen over een langere termijn. Het belang hiervan heb ik reeds beschreven bij mijn antwoord op vraag 1. Ik heb vertrouwen in het oordeel van deze onderwijsprofessionals. De risico’s van onder- en overadvisering en de relatie met de achtergrond van leerlingen zie ik echter ook, daarover heb ik uw Kamer al eerder geïnformeerd.3 In 2018 heb ik wetenschappers van de Universiteit van Amsterdam gevraagd onderzoek te doen naar ongelijkheid in niveau-aanbevelingen, verwachtingen en oordelen van leerkrachten.4 Daaruit kwam naar voren dat verwachtingen van leerkrachten en adviesbepalingen beïnvloed kunnen worden door (persoonlijke) aannames op basis van achtergrondkenmerken van leerlingen. Uit thema-onderzoek dat de Inspectie van het Onderwijs heeft uitgevoerd naar kansengelijkheid bij de overgang po-vo blijkt dat vooral bij het ontbreken van een eenduidig en consistent beeld van de ontwikkeling van leerlingen, de zogenaamde «zachte leerlingkenmerken» een grotere rol spelen in de adviesbepaling. De beoordeling van deze kenmerken, zoals werkhouding, motivatie en ondersteuning in de thuissituatie, is in sterkere mate onderhevig aan interpretatie en kan beïnvloed worden door (onbewuste) aannames. Het is daarom belangrijk dat onderwijsprofessionals zich bewust zijn van de rol die hun (onbewuste) aannames kunnen spelen bij de totstandkoming van het schooladvies en dat scholen een procedure inrichten, bijvoorbeeld door gezamenlijk te adviseren en elkaar kritisch te bevragen, waarin het maken van zorgvuldige afwegingen centraal staan. Aan dit aspect wordt in de eerdergenoemde handreiking schooladvisering ook uitgebreid aandacht besteed.
Baart het u zorgen dat in sommige provincies, zoals Drenthe, schooladviezen vaker te laag zijn en tevens minder vaak worden bijgesteld?2 Zo ja, wat doet u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven bij mijn antwoord op vraag 1, baart het mij zorgen wanneer leerlingen geen onderwijs (kunnen) volgen op een niveau dat past bij hun capaciteiten en mogelijkheden. Dat geldt ook voor leerlingen woonachtig in minder stedelijke gebieden, waar meer sprake lijkt te zijn van onderadvisering en waarin adviezen minder vaak worden bijgesteld. In de brief die ik uw Kamer op 13 maart jl. heb gestuurd, heb ik aangegeven dat het niet past om generieke maatregelen te treffen.6 Juist de verschillen tussen regio’s en gemeenten vragen om maatwerk. Bewustwording van deze kwestie is wel belangrijk, ook aan dit thema wordt in de handreiking schooladvisering aandacht besteed. Aan bewustwording wordt ook gewerkt door de Gelijke Kansen Alliantie, bijvoorbeeld door in gesprek te gaan met (lokale) onderwijsorganisaties en schoolbesturen.
Hoe verklaart u de hoge concentraties van onder- of juist overadvisering in bepaalde gemeenten? Indien u hier geen verklaring voor heeft, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen specifieke verklaring voor de hoge concentraties van onder- en overadvisering in bepaalde gemeenten. In eerder beantwoording op schriftelijke vragen, heb ik u geïnformeerd over onderzoek uitgevoerd in de provincie Drenthe. Daar werden mogelijke verklaringen gevonden in een mogelijk minder ambitieuze leercultuur, het beschikbare aanbod van vo-scholen in de regio en leerlingkenmerken.7 Tegelijkertijd weten we dat bij onder- en overadvisering spelen vele factoren een rol die sterk verschillen naar regio. Daarom moedig ik gemeenten, regio’s en samenwerkingsverbanden po-vo aan om dit te monitoren en te onderzoeken en lokaal beleid hierop af te stemmen. Ik vind het positief dat dit op veel plekken in het land ook al gebeurt.
Deelt u de zorgen over de toenemende kansenongelijkheid in het onderwijs? Zo ja, bent u bereid nog eens te bezien hoe onder- en overadvisering kan worden tegengegaan? Zo nee, waarom niet?
Er wordt op allerlei sporen veel inzet gepleegd om gelijke kansen in het onderwijs te bevorderen. Recente onderzoeken, onder andere van de Inspectie van het Onderwijs, laten zien dat de ongelijkheid in de laatste jaren niet verder is toegenomen.8, 9 Dat is positief. Tegelijkertijd ontslaat dat ons niet van de verantwoordelijkheid om te blijven werken aan gelijke kansen van alle leerlingen in het onderwijs en dat doen wij ook. Het tegengaan van onderadvisering hoort daar ook bij, onder meer door de kwaliteit van het schooladvies verder te versterken en door de samenwerking tussen po- en vo-scholen te bevorderen. Dit zijn thema’s die expliciet ook besproken zullen worden in de handreiking schooladvisering.
Op welke manier draagt uw wetsvoorstel met betrekking tot enkele aanpassingen op het gebied van doorstroom van het basis naar het voortgezet onderwijs3 bij aan het tegengaan van onder- en overadvisering?
Het wetsvoorstel doorstroomtoetsen po regelt onder meer dat er één aanmeldmoment voor het vo komt, waardoor ook leerlingen met een bijgesteld advies een gelijke kans hebben om geplaatst te worden op de vo-school van hun voorkeur.11 De wijziging van de eindtoets in een «doorstroomtoets» is een eerste stap in het concretiseren van de langetermijnvisie waarin de toets niet meer het einde van de basisschoolperiode markeert. Op termijn wordt hiermee beoogd dat de doorstroomtoets een plek inneemt als één van de toetsen in het leerlingvolgsysteem en zo bijdraagt aan een doorlopende leerlijn en ontwikkeling van leerlingen. In het wetsvoorstel wordt tevens geregeld dat scholen verplicht zijn hun schooladviesprocedure op te nemen in de schoolgids, waardoor voor alle ouders en leerlingen duidelijk is op welke manier het schooladvies tot stand komt en op welke momenten zij hierover met de school in gesprek kunnen gaan. Dit draagt bij aan de kwaliteit van de schooladviesprocedure.
Het weigeren door Knab van religieuze organisaties als zakelijke klant |
|
Jan de Graaf (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het acceptatiebeleid voor zakelijke klanten bij Knab, waarin wordt gesteld dat religieuze organisaties niet worden geaccepteerd als klant?1
Ja.
Zijn deze acceptatiecriteria in lijn met Nederlandse en Europese regelgeving? Kunt u dit toelichten?
Het uitgangspunt is dat het banken vrij staat om hun klantenbestand te baseren op een door de bank zelf bepaalde ondernemersstrategie en het door de bank gewenste risicoprofiel. Hierbij spelen verschillende factoren een rol die door banken zelf worden gewogen, zoals het bestaande kader van wet- en regelgeving, evenals de door banken gewenste risicobereidheid en de door hen opportuun geachte strategie. Een bank kan besluiten zich te willen richten op een bepaald klantensegment in de zakelijke dan wel consumentenmarkt.2
Het is banken op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) niet toegestaan om een bepaald type organisatie integraal als klant te weigeren. De Wwft maakt het weigeren van cliënten beperkt mogelijk. Alleen als de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme onvoldoende kunnen worden gemitigeerd, mag dienstverlening worden geweigerd. Het uitvoeren door de bank van een (al dan niet verscherpt) cliëntenonderzoek zoals bedoeld in de Wwft, houdt in dat per geval moet worden beoordeeld of de risico’s in dat concrete geval kunnen worden ondervangen. Banken zijn verplicht om de beoordeling van die risico’s vast te leggen. Ook de Europese anti-witwasrichtlijn, die hoofdzakelijk is geïmplementeerd in de Wwft, staat niet toe dat een financiële instelling religieuze organisaties als klant weigert, zonder dat er voorafgaand aan die weigering een individuele risicobeoordeling heeft plaatsgevonden.
De afgelopen jaren is er door overheden, toezichthouders en internationale organisaties het nodige gedaan om banken, andere financiële instellingen en beroepsgroepen bij te staan bij het adequaat toepassen van geldende wet- en regelgeving. Zij stellen bijvoorbeeld richtlijnen op. Zo is in november 2017 door de Financial Action Task Force (FATF) een richtlijn gepubliceerd over hoe financiële inclusiviteit te bewerkstelligen en tegelijkertijd regels met betrekking tot het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering correct toe te passen.3 Daarnaast publiceren zowel het Ministerie van Financiën als de zes Wwft-toezichthouders leidraden voor de uitvoering van de wettelijke verplichtingen voor het voorkomen van witwassen en anti-terrorismefinanciering.4 Het doel van dergelijke handreikingen en toelichtingen is om de toepassing en naleving van de wet- en regelgeving voor instellingen zo veel mogelijk te vergemakkelijken.
Zijn deze acceptatiecriteria in lijn met de Algemene wet gelijke behandeling en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, die het maken van onderscheid op basis van religie verbieden? Kunt u dit toelichten?
Discriminatie is op grond van artikel 1 van de Grondwet verboden. Dit artikel is nader uitgewerkt in verschillende wetten. De Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) verbiedt om bij het aanbieden van diensten ongerechtvaardigd onderscheid te maken op grond van godsdienst. Dat betekent dat het verboden is om onderscheid te maken tussen godsdienstige organisaties op grond van de religie waartoe zij behoren. Ook het maken van onderscheid tussen organisaties met en zonder religieus karakter, valt onder het verbod.
Of in dit geval sprake is van verboden onderscheid is niet aan het kabinet om te beoordelen. Het staat een afgewezen religieuze organisatie overigens wel vrij bij het College voor de Rechten van de Mens een verzoek in te dienen om te beoordelen of sprake is van discriminatie. Ook kan men andere geëigende instrumenten aanwenden zoals het doen van een melding van discriminatie bij een ADV of het doen van aangifte bij de politie.
Hoe verhoudt deze situatie zich tot de eerdere situaties, zoals bij het bedrijf Payleven dat de Navigators Studentenvereniging in Amsterdam weigerde als klant in 20172, en het bedrijf SumUp dat de Tabernakelkerk in Apeldoorn weigerde als klant in 2018?
Knab schrijft in de acceptatiecriteria dat sommige typen klanten om verschillende redenen niet worden geaccepteerd als zakelijke klant. Nu er niet wordt uitgeweid over de achterliggende redenen is het niet mogelijk om deze casus een-op-een te vergelijken met de eerdere situaties die worden genoemd.
Weet u hoeveel bedrijven religieuze organisaties weigeren als klant? Komt dit breder voor dan in de banken- en betaalsector?
Ik ben niet bekend met andere casussen waarbij religieuze organisaties zouden worden geweigerd als klant.
Kan er meer worden gedaan dan een verwijzing naar de individuele route voor de gedupeerden naar het College voor de Rechten van de Mens?
Naast het indienen van een klacht bij het College voor de Rechten van de Mens, kan een mogelijke gedupeerde ook aangifte doen bij de politie of een melding doen bij de lokale anti-discriminatievoorziening. De anti-discriminatievoorzieningen bieden gratis advies en bijstand aan personen die zich gediscrimineerd voelen. Zij kunnen het gesprek aangaan met, in dit geval, de bank, of bijstand bieden bij een gang naar het College voor de Rechten van de Mens. De zaak kan ook aanhangig gemaakt worden bij de rechtbank. De rechter kan oordelen over de vraag of het gemaakte onderscheid in lijn is met de Awgb.
Indien een cliënt zich niet kan vinden in de handelwijze van een bank of andere financiële onderneming, kan ook een klacht worden ingediend bij het Klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid).
Is het toegestaan dat een gemiddeld bedrijf zelf beoordeelt wanneer sprake is van een religieuze organisatie? Bestaat er regelgeving hierover of een definitie hiervan? Zo nee, in hoeverre leidt het beleid religieuze organisaties te weigeren tot willekeur?
Het beginsel van scheiding tussen kerk en staat brengt met zich dat de overheid geen geloof of wijze van geloofsbelijdenis mag voorschrijven of voortrekken. De overheid stelt zich neutraal op. Dat betekent ook dat de staat zich niet of zeer terughoudend zal bezighouden met de interpretatie van religie en zich niet zal bemoeien met interne geloofsaangelegenheden en/of aangelegenheden van religieus institutionele aard. Het is dan ook niet aan de overheid om te definiëren wat heeft te gelden als een religieuze organisatie. De instelling bepaalt zelf wanneer zij een cliënt aanmerkt als een religieuze organisatie. Bij het bepalen of er sprake is van een religieuze organisatie dienen instellingen voor alle godsdienstige stromingen dezelfde criteria te hanteren.
Overigens zullen in de praktijk de meeste organisaties hun religieuze karakter en/of religieuze achtergrond zelf uitdragen. Organisaties verwijzen hier bijvoorbeeld naar op hun website. Op basis van die informatie kan een bedrijf bepalen of het om een religieuze organisatie gaat.
Het bericht ‘Trillende handen, dementie, depressie: landbouwgif is zo onschuldig niet' |
|
Carla Dik-Faber (CU), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de 70 meldingen bij de Parkinson Vereniging die zijn gedaan naar aanleiding van een uitzending van het tv-programma «Zembla» betreffende Parkinson en de link met bestrijdingsmiddelen? Zo ja, hoe kijkt u naar deze meldingen?1
Ja. Ik neem deze berichtgeving serieus en ik begrijp dat deze aanleiding kan geven tot zorgen.
Heeft u naar aanleiding van de motie-Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 27 858, nr. 502) er bij de Gezondheidsraad op aangedrongen dat naast Parkinson ook andere neurologische aandoeningen meegenomen worden in het advies over risico’s van bestrijdingsmiddelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, worden deze nu meegenomen in het huidige onderzoek en advies?
Ja, de Gezondheidsraad is gevraagd om op basis van (internationaal) gepubliceerd onderzoek nader te onderzoeken of er gezondheidsrisico’s zijn door blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en hierover te adviseren.
Heeft u de aanbevelingen van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb), de European Food Safety Authority (EFSA) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) omtrent het verbeteren van de Europese goedkeuringsprocedure in relatie tot mogelijke motorische en neurologische aandoeningen al neergelegd bij de Europese Commissie? Zo ja, wat is hier tot op heden mee gedaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb de Europese Commissie per brief verzocht een traject te starten om de datavereisten op het gebied van neurologische aandoeningen te herzien voor Verordening (EG) 1107/2009.
Wat is de reden dat de Europese Unie de vergunning van het middel Mancozeb, ondanks de vele zorgen en de weerstand van Nederland, toch heeft verlengd tot november 2021?
Nederland heeft in de SCoPAFF-vergadering van 21 en 22 oktober 2019 met een stemverklaring aangegeven niet akkoord te kunnen gaan met de tijdelijke verlenging van de werkzame stof mancozeb en de Europese Commissie opgeroepen de besluitvorming over de herbeoordeling van deze stof af te ronden voor 31 januari 2020. De Europese Commissie heeft toegezegd dit zo spoedig mogelijk te doen (Kamerstuk 27 858, nr. 485). In deze herbeoordeling wordt de laatste beschikbare wetenschappelijke kennis meegenomen.
De Europese Commissie heeft de goedkeuring van de werkzame stof mancozeb (als onderdeel van een pakket van 10 werkzame stoffen) verlengd met een jaar, tot 31 januari 2021. De herbeoordeling van de werkzame stof mancozeb was helaas niet tijdig afgerond. Aangezien dit buiten de schuld is van de aanvrager voorziet Verordening (EG) 1107/2009 in het tijdelijk procedureel verlengen van zo’n werkzame stof op Europees niveau, zodat er voldoende tijd is om de herbeoordeling te kunnen afronden.
De Europese beoordeling van de werkzame stof mancozeb is inmiddels bijna afgerond. Er ligt een conceptvoorstel van de Europese Commissie tot het niet verlengen van de goedkeuring van deze werkzame stof. Dit conceptvoorstel stond voor discussie op de agenda van het SCoPAFF op 18 en 19 mei. Er is in dit overleg nogmaals het verzoek neergelegd bij de Europese Commissie om de besluitvorming over dit voorstel zo snel mogelijk af te ronden.
Bent u voornemens dit middel aan banden te leggen vanwege de grote vraagtekens rondom de volksgezondheid bij het gebruik van dit middel en de gevaren voor boerengezinnen en bewoners van het platteland die rechtstreeks met dit middel in aanraking komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer verwacht u het advies van de Gezondheidsraad te ontvangen en met de Kamer te kunnen delen?
Ik verwacht het advies van de Gezondheidsraad over de gezondheidsrisico’s van blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen in de zomer en zal dit, samen met de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Minister voor Milieu en Wonen, met uw Kamer delen.
Het bericht ‘Zonne-energiesector laat doos van Pandora gesloten: ‘Producent van morgen betaalt recyclingkosten voor producent van gisteren’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zonne-energiesector laat doos van Pandora gesloten: «Producent van morgen betaalt recyclingkosten voor producent van gisteren»?1
Ja.
Klopt het dat de recyclingsbijdrage pas gefinancierd wordt bij de inzameling en verwerking van de zonnepanelen, waardoor huidige producenten de recyclingskosten voor de producenten van gisteren betalen?
Producenten en importeurs van zonnepanelen vallen volgens de Europese richtlijn afgedankte elektrische en elektronische apparaten (Richtlijn AEEA) sinds 2014 onder een systeem van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV). UPV maakt de producenten en importeurs verplicht alle afgedankte zonnepanelen in te zamelen en op de juiste wijze te verwerken (waaronder demontage en recycling). De producenten en importeurs zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop de kosten van inzameling en verwerking van afgedankte zonnepanelen worden verrekend in de keten. De financiering van inzameling en verwerking van zonnepanelen gebeurt momenteel op basis van verrekening van de werkelijke inzamel- en recyclingkosten op jaarbasis. Het gehanteerde financieringssysteem, het zogenoemde omslagstelsel, wordt ook toegepast bij andere elektronische apparatuur. Op dit moment zijn de kosten relatief laag omdat het aantal afgedankte zonnepanelen nog beperkt is.
Een gelijk speelveld in de uitvoering van UPV is een belangrijke voorwaarde voor een solide financiële basis voor de inzameling en verwerking van zonnepanelen. Met een gelijk speelveld wordt bedoeld dat álle producenten en importeurs van zonnepanelen bijdragen aan de uitvoering van de wettelijke UPV verplichtingen. Volgens de sector kent de productgroep zonnepanelen de afgelopen periode een sterke groei met relatief veel nieuwkomers op de markt. Daarnaast hebben zonnepanelen een lange levensduur, doorgaans vele jaren langer dan de gemiddelde levensduur van AEEA. Tenslotte is van belang dat de uitvoering van de AEEA-regelgeving door verschillende producentencollectieven wordt gedaan. Zij zijn ook verantwoordelijk voor de financiering en de waarborgoplossing. De combinatie van deze factoren maakt de huidige financieringsvorm volgens de sector de meeste logische oplossing voor dit moment.
Bent u op de hoogte van het feit dat hierdoor in de toekomst een financieringstekort kan ontstaan indien de aanschaf van zonnepanelen afneemt? In hoeverre heeft u hier rekening mee gehouden bij het wettelijk vaststellen van de recyclingsbijdrage?
Zoals in het antwoord op vraag 2 al toegelicht worden de bijdragen van producenten jaarlijks geïnd en onafhankelijk van het moment van het vrijkomen van afgedankte zonnepanelen. Op het moment dat zonnepanelen in de afvalfase komen zijn er afdoende middelen beschikbaar. Er kan hierdoor dus geen algemeen financieringstekort ontstaan. De belangrijkste voorwaarde voor het beschikbaar zijn van afdoende middelen is de aanwezigheid van een markt voor zonnepanelen en een gelijk speelveld in de uitvoering van de UPV verplichtingen. Volgens de sector is de markt voor zonnepanelen op dit moment een groeimarkt die in de toekomst over zal gaan in een vervangingsmarkt. Dan is er nog steeds een markt en dus géén financieringstekort. Een toenemende inzameling en verwerking van zonnepanelen in de toekomst zal volgens de sector wel leiden tot een hogere bijdrage van producenten en importeurs aan het systeem. Daar staat tegenover dat de kosten voor recycling per ton in de toekomst kunnen dalen als gevolg van schaaleffecten in verband het toenemende volume- en restwaarde van de herwonnen grondstoffen.
De exacte bijdrage in de kosten van inzameling en verwerking van zonnepanelen wordt overigens niet wettelijk vastgesteld maar door de producenten en importeurs zelf bepaald in de context van de UPV.
Deelt u de mening dat er een adequaat plan moet komen om deze recyclingskosten op te vangen, zonder dat dit nadelig uitpakt voor de energietransitie en de prijs die de duurzame consument voor bijvoorbeeld zonnepanelen betaalt? Kunt dit uitgebreid toelichten?
Ik deel uw mening dat er een adequaat plan moet zijn om de inzameling en verwerking van zonnepanelen te financieren zonder nadelige effecten voor de energietransitie. Dit plan is en blijft overigens de verantwoordelijkheid van de producenten en importeurs van zonnepanelen evenals de prijs die een consument betaalt voor hun product.
In het door de leden aangehaalde artikel in Solar Magazine doet Stichting Zonne-energie Recycling Nederland melding van de oprichting van stichting OPEN (Organisatie Producentenverantwoordelijkheid E-waste Nederland). Stichting OPEN beoogt een sterkere regierol in de financiering van de UPV-verplichtingen voor alle AEEA inclusief zonnepanelen. In het artikel in Solar Magazine wordt ook gemeld dat stichting OPEN een aanvraag voor een AVV (Algemeen Verbindend Verklaring) zal indienen die alle AEEA, inclusief zonnepanelen, zal omvatten. In een AVV worden financiële afspraken gemaakt over inzameling en verwerking van AEEA transparant en bindend voor alle betrokken producenten en importeurs, telkens voor een periode van vijf jaar. Een AVV maakt het mogelijk het vereiste gelijke speelveld in de uitvoering van UPV-verplichtingen te borgen.
Inmiddels is de aangekondigde AVV aanvraag van de Stichting OPEN ingediend bij mijn ministerie. Ik zal de aanvraag beoordelen en zo spoedig als mogelijk is een ontwerpbeschikking voor zienswijze publiceren in de Staatscourant.
De e-laadinfrastructuur voor vrachtwagens |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Elektrische trucks: de techniek is klaar, nu de politiek nog»?1
Ja, hier heb ik kennis van genomen.
Klopt het dat er op dit moment geen openbare e-laadinfrastuctuur voor elektrische trucks aanwezig is langs de snelwegen? Geldt dit ook voor andere Europese landen?
Voor openbare (snellaad)infrastructuur langs de snelwegen geldt dat deze op dit moment inderdaad veelal (nog) niet geschikt is voor e-trucks. Dit geldt niet alleen voor Nederland maar ook voor andere Europese landen.
Deelt u mijn zorgen dat dit voor een onnodige vertraging kan zorgen bij de transitie naar elektrisch (goederen)vervoer over de weg?
Een goede openbare laadinfrastructuur is inderdaad belangrijk om de transitie naar elektrisch goederenvervoer over de weg op een voortvarende manier te laten verlopen. De e-trucks die op dit moment in Nederland rijden laden vooral bij private laadpunten. Wanneer deze in aantal toenemen zal ook de vraag naar publieke, openbare laadinfrastructuur toenemen. Er zal zorgvuldig gekeken worden naar waar deze publieke laadpunten in aanvulling op de private laadinfrastructuur nodig zijn.
In de afspraken uit het Klimaatakkoord over de verduurzaming van het goederenvervoer zijn goede afspraken gemaakt over het realiseren van voldoende en robuuste logistieke laadinfrastructuur, om te voorkomen dat dit een belemmerende factor wordt bij de transitie naar elektrisch goederenvervoer over de weg. Logistieke laadinfrastructuur maakt onderdeel uit van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL).
Tegelijkertijd worden er in de laadtechniek grote stappen worden gezet door de markt zelf. Zo presenteerde DAF en VDL onlangs nog een laadsysteem dat er door slim laden voor zorgt dat een e-truck per dag ruim 300 kilometer af kan leggen.
Op welke manier wordt gezorgd voor een goede businesscase voor laadpunten voor e-trucks, zodat snel kan worden opgeschaald? Wordt hiermee rekening gehouden bij de implementatie van de RED2-richtlijn?
Een goede businesscase is inderdaad van belang voor de realisatie en exploitatie van laadinfrastructuur voor e-trucks. Zowel vanuit de Nationale Agenda Laadinfrastructuur als de Topsector Logistiek wordt hieraan gewerkt. Wanneer het aantal e-trucks dat potentieel gebruikt zal maken van openbare laadinfrastructuur toeneemt en het ook duidelijk wordt op welke locaties de laadbehoefte van deze trucks ligt, dan zal (bijvoorbeeld voor charge point operators) de businesscase voor openbare laadpunten sneller sluitend te maken zijn.
Ook de Nederlandse implementatie van de RED, middels de systematiek van de jaarverplichting, heeft in de afgelopen jaren een positieve bijdrage gehad op de businesscase van laadinfrastructuur in het algemeen. De exploitant kan via een laadpaal namelijk, als voldaan wordt aan alle voorwaarden, aantonen dat elektriciteit aan vervoer is geleverd. Met het hernieuwbare deel daarvan, bijvoorbeeld op basis van het landelijke gemiddelde, kunnen HBE’s (Hernieuwbare Brandstofeenheden) verkregen worden welke de exploitant kan verhandelen aan brandstofleveranciers die een jaarlijkse verplichting hebben. Vanuit de RED en de jaarverplichting is echter geen sturing mogelijk tussen laadpunten voor bijvoorbeeld personenvervoer of e-trucks. Bij de implementatie van de RED2 wordt opnieuw gekeken naar de impact op de businesscase van laadinfrastructuur en aan het bijdragen aan het realiseren van de afspraken uit het Klimaatakkoord.
Bent u bereid te kijken naar mogelijkheden voor een financiële stimulans in de vorm van bijvoorbeeld subsidies voor openbare e-laadinfrastuctuur voor vrachtverkeer?
Op dit moment zijn er al verschillende mogelijkheden voor financiële ondersteuning als het gaat om het realiseren van laadinfrastructuur voor e-trucks. Zowel de Demonstratieregeling klimaattechnologieën en -innovaties in transport (DKTI) als de MIA/VAMIL bieden de mogelijkheid om logistieke laadinfrastructuur voor het eigen wagenpark te financieren. De MIA/VAMIL biedt alleen de mogelijkheid voor financiële ondersteuning van private logistieke laadinfrastructuur. Voor de DKTI-regeling geldt dat publiek toegankelijke laadinfrastructuur wel in aanmerking kan komen voor financiering wanneer dit onderdeel uitmaakt van het project waaraan een financiële bijdrage wordt toegekend.
De financieringsmogelijkheden van laadoplossingen maakt tevens onderdeel uit van de onderzoeksprogrammering voor logistieke laadinfrastructuur die in het kader van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur samen met de daarbij betrokken partijen wordt opgesteld.
Het bericht dat Apollo/Vredestein 750 fulltime-equivalent (fte) aan banen wil schrappen in de locatie in Enschede |
|
Frank Futselaar |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Apollo/Vredestein 750 fte aan banen wil schrappen in de locatie in Enschede?1 Zo ja, was u eerder op de hoogte van dit besluit dan de media of de betreffende medewerkers?
Ja. En nee, ik was niet eerder op de hoogte van dit besluit dan de media of de betreffende medewerkers.
Hebt u contact gezocht met de directie van Apollo/Vredestein om te zorgen dat zoveel mogelijk banen behouden blijven voor de regio? Zo nee, bent u alsnog bereid dit te doen?
Mijn medewerkers houden op mijn verzoek nauw contact met de provincie, gemeente en het bedrijf.
Deelt u de mening dat het verdwijnen van hoogwaardig productiewerk op deze schaal een zeer verontrustende ontwikkeling is en zoveel mogelijk zou moeten worden voorkomen?
Het bericht over het voornemen om 750 van de 1.100 vaste banen te schrappen bij Apollo Vredestein in Enschede, is vooral een zware klap voor de getroffen medewerkers en hun gezinnen. Ik ben het eens dat het verdwijnen van hoogwaardig productiewerk in beginsel zoveel mogelijk voorkomen zou moeten worden. Deze voorgenomen reorganisatie is echter een strategische overweging van het bedrijf. De voorgenomen reorganisatie zal wordt nu eerst met de ondernemingsraad en bonden worden besproken.
Ziet u in het feit dat het Indiase Apollo Tyres naar eigen zeggen Vredestein heeft overgenomen specifiek voor de kennis en met deze kennis een nieuwe fabriek in het Hongaarse Gyöngyöshalász heeft gebouwd een structureel risico, waarbij hoogwaardige industriële bedrijven in Nederland door buitenlandse investeerders worden opgekocht voor hun kennis en vervolgens de werkgelegenheid verdwijnt naar lagelonenlanden? Hoe denkt u dit soort scenario’s in de toekomst te gaan voorkomen?
De directie van Apollo Vredestein NL heeft aangegeven dat de uitbreiding in Hongarije bedoeld was om aan de groeiende vraag naar banden te kunnen voldoen. Die vraag is echter de laatste jaren gedaald door veranderende marktomstandigheden. Door deze veranderende marktomstandigheden maakt Apollo nu de keuze om in Enschede de kleinschalige en specialistische productie van banden te houden en de grootschalige productie in Hongarije en India te laten plaatsvinden. Volgens de directie heeft Apollo de houdbaarheid van productie van dat productsegment in Enschede geanalyseerd en met inachtneming van veranderende marktomstandigheden de intentie uitgesproken om de fabriek in Enschede te specialiseren tot de productie van landbouwbanden en specialistische hoogwaardige banden met als doel het voortbestaan van Apollo Vredestein in Enschede te borgen. Het is goed om te vermelden dat het besluit tot de steunverlening 5,5 jaar geleden is genomen en dat Apollo al geruime tijd actief is in Hongarije. Apollo geeft aan dat er geen causaal verband is tussen de reorganisatie in Enschede en de Hongaarse fabriek.
De overheid kan dit niet voorkomen, maar door middel van inzet van onder anderen NFIA en regionale ontwikkelmaatschappijen trachten wij hoogwaardige industriële bedrijven zoveel mogelijk te binden aan de regio door het scheppen van de juiste voorwaarden (verbeteren van het vestigingsklimaat, samenwerking met kennisinstellingen en clustervorming).
Klopt de berichtgeving in sommige media dat voor de bouw van de Hongaarse fabriek Europese subsidie is gebruikt?2 Kunt u duidelijk aangeven of dit het geval is? Zo ja, hoe duidt u het feit dat Europese subsidie er feitelijk toe lijdt dat werkgelegenheid uit Nederland verdwijnt?
Uit documentatie van de Europese Commissie en gesprekken met Apollo Vredestein is mij gebleken dat hier geen sprake is van Europese subsidies maar van subsidies van de Hongaarse overheden. Deze subsidies bestaan uit: 48,2 mln. directe subsidie, 2,8 mln. werkgelegenheidssubsidie en belastingvoordeel dat kan oplopen tot 44,7 mln. Deze subsidies zijn vervolgens getoetst door de Europese Commissie.
Is het correct dat de Europese Commissie in 2014 een omvangrijk pakket aan staatssteun heeft toegestaan voor de bouw van de Hongaarse fabriek?3 In hoeverre deelt u met de kennis van nu de analyse van de Europese Commissie destijds dat er nauwelijks sprake was van marktverstoring?
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de legitimiteit van de destijds verleende steun. Binnen de EU gelden strikte voorwaarden voor staatssteun, die bovendien worden getoetst door de Europese Commissie. In dit geval heeft de Commissie geoordeeld dat de staatsteun die Hongarije heeft gegeven verenigbaar is met de interne markt.
In hoeverre kunnen medewerkers van Vredestein een beroep doen op het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering? Wordt hiervoor een aanvraag gedaan, hetzij door de rijksoverheid, hetzij door de provincie Overijssel?
Het Europees Globaliseringsfonds (EGF) is een fonds dat steun biedt aan werknemers die als gevolg van globalisering of economische en financiële crises hun baan verliezen. Er kan een mogelijk beroep op het EGF gedaan worden, wanneer er minimaal 500 personen ontslagen worden in een referentieperiode. Voor bedrijven is deze referentieperiode vier maanden. De aanvrager moet aantonen dat de ontslagen een gevolg zijn van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen.
In deze specifieke casus zou de provincie Overijssel de aanvrager kunnen zijn. Het Ministerie van SZW begeleidt en ondersteunt aanvragen bij EGF en bepaalt uiteindelijk ook of de aanvraag ingediend gaat worden bij het EGF. Of het in deze casus tot een dergelijke aanvraag komt, is op dit moment nog niet bekend.
Bent u op de hoogte van het feit dat onder veel werknemers het oordeel leeft dat de locatie Enschede gebaseerd alleen op de productie van banden voor agrarische voertuigen en het duurdere segment niet op termijn rendabel is en daarmee de huidige voorstellen in de praktijk op termijn het einde van de locatie Enschede betekenen?
Ik begrijp dat er bij de medewerkers zorgen bestaan over de toekomst. Apollo stelt dat de reden voor de voorgestelde reorganisatie in Enschede, waarbij wordt gekozen voor specialisatie in hoogwaardige banden en banden voor agrarische voertuigen, juist bedoeld is om de fabriek in de toekomst winstgevend te maken en het voortbestaan te borgen. Ik heb geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Uiteraard is het moeilijk om op dit moment te voorspellen hoe succesvol deze reorganisatie zal zijn in het licht van de ontwikkelingen in de markt.
Wat wordt gedaan specifiek om de locatie voor Research & Development (R&D) van Vredestein te behouden?
Het Global R&D Centre van Apollo Europe is in Enschede gevestigd. Apollo heeft bevestigd dat dit centrum niet wordt aangetast door de voorgenomen reorganisatie. Dit onderdeel valt direct onder de holding in India. Er werken ongeveer 150 mensen.
Is er de afgelopen jaren vanuit het Rijk, de provincie Overijssel of de regio Twente subsidie gegaan naar Vredestein?
Apollo Vredestein heeft in het verleden gebruikgemaakt van de instrumenten die EZK ter beschikking gesteld zoals de WBSO.
Sinds 2010 is er ongeveer 8,5 miljoen euro aan subsidie uitbetaald aan Apollo Vredestein. Het merendeel daarvan in het kader van de subsidieregeling Praktijkleren. Een flink deel van deze subsidies is al jaren geleden verstrekt. Ook is er nog een SDE (Stimuleren Duurzame Energieproductie)subsidie toegekend (EUR 2,5 miljoen) voor een zon-pv project. Tot slot heeft Apollo R&D in 2017 en 2018 deelgenomen aan een PPS toeslag project op het gebied van Bio Based Economy. Het bedrijf ontving hiervoor overigens zelf geen subsidie.
Verloop Defender 2020 naar aanleiding van maatregelen in het kader van de bestrijding van Coivd-19 pandemie |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Wat is de betekenis van de beslissing van EUCOM over het beperken van Amerikaanse deelnemers aan de oefening Defender 2020 in Europa voor de betrokkenheid van Nederland bij deze oefening?1
Op 13 maart jongstleden is uw Kamer een brief toegegaan over de gevolgen van COVID-19 voor militaire en civiele uitzendingen in lopende missies en operaties (Kamerstuk 29 521, nr. 402). Daarin is tevens een paragraaf opgenomen over militaire oefeningen, waarin uw Kamer is gemeld dat de oefening Defender 2020 is aangepast. De geplande troepenverplaatsing van een Amerikaanse gevechtsbrigade door Nederland wordt niet voortgezet. Het Ministerie van Defensie blijft de bondgenoten ondersteunen tot zij uit Nederland zijn vertrokken.
Klopt het dat alleen de mediadag voor oefening Defensie 2020 op 14 maart wordt afgelast of zijn andere elementen van de oefening die niet doorgaan?2
Zie antwoord vraag 1.
Overweegt u Nederlandse betrokkenheid aan Defender 2020 af te zeggen in het kader van pandemiebestrijding? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekenen de vandaag door de regering afgekondigde maatregelen, om bijeenkomsten met meer dan 100 personen af te gelasten, voor deze oefening en voor overige werkzaamheden en oefeningen van Defensie?
Zie antwoord vraag 1.
De uitzending ‘WNL op Zaterdag’ d.d. 7 maart 2020 |
|
Martijn van Helvert (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending WNL op zaterdag 7 maart 2020 van 16:00 tot 16:30 uur?1 Zo nee, bent u bereid het terug te luisteren?
Ja.
Herkent u de zorgen van de schrijfster van het boek Het vergeten volk, dat nog altijd veel verklaringen van Jezidi-vrouwen worden gemist?
Accountability is een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Bewijs is essentieel om er voor te zorgen dat daders van schendingen ook daadwerkelijk kunnen worden berecht voor de misdrijven die zij hebben gepleegd. (Getuigen)verklaringen zijn van groot belang om inzicht te krijgen in wat de Jezidi gemeenschap is aangedaan. Nederland hecht er aan dat Jezidi-vrouwen deze verklaringen kunnen geven. Het is hierbij van belang dat zoveel mogelijk verklaringen van slachtoffers op verantwoorde wijze en volgens internationale standaarden worden opgenomen, zodat deze eventueel als bewijs kunnen dienen bij (internationale) berechting. Nederland hecht er tegelijkertijd aan dat slachtoffers zelf de keuze kunnen maken of zij hun verhaal willen delen of niet. Om die reden benaderen organisaties met wie Nederland samenwerkt, zoals bijvoorbeeld Yazda, en die informatie en bewijs verzamelen, slachtoffers niet individueel, maar dragen zij actief uit dat slachtoffers bij hen terecht kunnen voor een verklaring zodra ze zelf besloten hebben dat te willen doen.
Deelt u de mening dat het van het grootste belang is dat actief wordt gezocht naar slachtoffers, zodat hun verklaringen kunnen worden opgenomen die vervolgens als bewijs kunnen dienen in strafzaken tegen IS-verdachten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het heel zorgelijk is dat er blijkbaar nog diverse vrouwen zijn die notitieblokken hebben met namen van IS-strijders door wie zij zijn verkocht en verkracht, maar die nog nooit door iemand zijn gehoord?
Zie antwoord vraag 2.
Schort het inderdaad nog altijd aan een effectieve (internationale) databank waarin de verklaringen worden opgenomen zodat die beschikbaar zijn zodra berechting kan plaatsvinden?
Er bestaan twee VN-mechanismen die zich richten op de misdrijven van ISIS en rechtsmacht hebben om bewijs te verzamelen en op te slaan, over misdrijven die gepleegd zijn tegen de Yezidi’s: het International, Impartial and Independent Mechanism to Assist in the Investigation and Prosecution of Persons Responsible for the Most Serious Crimes under International Law Committed in the Syrian Arab Republic since March 2011 (IIIM) voor Syrië en het UN Investigative Team to Promote Accountability for Crimes Committed by Da'esh (UNITAD) in Irak. Nederland heeft vertrouwen in, en steunt beide organisaties. Beide organisaties hebben, gezien de complexe situatie in de regio, echter ook te maken met uitdagingen in hun werk, waaronder het verzamelen en bewaren van bewijs.
De VN Veiligheidsraad heeft in 2017 de VN Secretaris-Generaal verzocht UNITAD op te richten. UNITAD heeft als doel het «ondersteunen van lokale inspanningen bij het berechten van ISIS voor internationale misdrijven, onder andere door het verzamelen, bewaren en opslaan van bewijs». Het werkt hierbij ook samen met organisaties als de International Commission on Missing Persons (ICMP) bij het opgraven van massagraven. UNITAD kan echter (nog) geen bewijs delen met Irak omdat het land nog niet aan internationale standaarden omtrent berechting voldoet, door onder andere de doodstraf die Irak nog uitvoert. Nederland heeft onlangs de bijdrage aan UNITAD verlengd. Deze bijdrage is geoormerkt voor getuigenbescherming en slachtofferondersteuning.
Het IIIM is in december 2016 opgericht. Nederland droeg als eerste land bij aan het mechanisme met een bijdrage van 1 miljoen euro en is inmiddels de grootste donor met een bijdrage van 5 miljoen euro. Het IIIM vordert gestaag met zijn werk. Het heeft grote hoeveelheden bewijs verzameld: op dit moment ongeveer 49 terabyte met meer dan een miljoen bestanden. Dit zal de komende tijd naar verwachting verdubbelen. Daarnaast bereidt het IIIM een aantal strafdossiers voor en werkt het aan ongeveer 145 samenwerkingsverzoeken van Europese nationale jurisdicties.
Het IIIM richt zich op alle partijen bij het conflict, en dus niet alleen op misdrijven gepleegd door ISIS. Hierbij moet worden opgemerkt dat Syrië het IIIM geen toegang tot het land verleend. Het IIIM ontvangt echter bewijs en informatie van organisaties die wel werkzaam zijn in Syrië.
Deelt u de stelling van de schrijfster dat het ongeloofwaardig is dat de IS-vrouwen niet van de slavernij van Jezidi-vrouwen hebben geweten nu het zichtbaar was in het straatbeeld aangezien de Jezidi-vrouwen werden vervoerd in bussen, zonder niqab (want dat hoefde niet als je een slaaf was)? Zo nee, waarom niet?
De specifieke omstandigheden van Jezidi-vrouwen die slachtoffer zijn geweest van ISIS zijn onderdeel van de informatie die zowel Jezidi-NGO’s, zoals onze partnerorganisatie Yazda, als UNITAD verzamelen.
Het is aan de rechter om te beoordelen of en in welke mate ISIS-vrouwen betrokken waren bij slavernij en andere misdrijven. Ook hiervoor is bewijs, waaronder verklaringen, van belang.
Hoe en door wie wordt onderzocht in welke huizen de Jezidi-vrouwen werden geplaatst, nu ook dat een aanwijzing kan zijn dat de IS-vrouwen heel goed wisten wat er speelde en hoe de Jezidi-vrouwen werden behandeld?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening van de advocaat die ook in de WNL-uitzending aan het woord kwam, dat Nederland veel actiever moet zijn om de Jezidi-gemeenschap te helpen? Bent u het met hem eens dat het belangrijk is dat verklaringen worden verzameld over alle gedragingen, omdat juist dan kan worden vervolgd wegens genocide en niet alleen voor geringere strafwaardige gedragingen omdat de bewijzen dan ook meer context bieden?
Alle informatie die kan worden gebruikt voor toekomstige berechting, moet waar mogelijk worden verzameld. Hierbij moet worden opgemerkt dat de bewijslast voor (medeplichtigheid aan) internationale misdrijven, zoals genocide en oorlogsmisdrijven bijzonder hoog is.
Nederland zet zich op verschillende manieren in om te zorgen dat bewijs en informatie wordt verzameld en dat wordt gewerkt aan vervolging en berechting van de daders. Het registreren van verklaringen moet zorgvuldig gebeuren, om zeker te stellen dat deze bruikbaar zijn in eventuele toekomstige rechtszaken en om te voorkomen dat het afleggen van een verklaring de getuige mogelijk in gevaar brengt, bestaande trauma’s verergert of dat de mogelijkheid tot getuigen in een rechtszaak wordt beperkt vanwege het feit dat zij al meerdere keren zijn gehoord en verschillende verklaringen van hen zijn afgenomen. Dat kost tijd en vereist goed getraind personeel.
Nederland steunt sinds eind 2019 de NGO Yazda voor het bieden van psychologische hulp aan overlevenden van seksueel geweld en voor het registreren van getuigenverklaringen van Jezidi’s. Yazda is een van door de Jezidi’s opgerichte NGO’s die actief contact zoeken met de Jezidi-gemeenschap en werkt daarbij nauw samen met het VN-onderzoeksteam UNITAD, dat geldt als verzamelpunt voor al het bewijs tegen ISIS in Irak. Daarnaast financiert Nederland een project van de Free Yezidi Foundation gericht op het bieden van psychologische steun en hulp in levensonderhoud voor Jezidi-vrouwen en kinderen in de vluchtelingenkampen. Ook steunt Nederland de internationale NGO Norwegian People’s Aid, die zich ook inzet voor het bieden van psychosociale steun aan Jezidi-vrouwen en het tegengaan van seksueel- en gendergelateerd geweld.
Daarnaast geeft Nederland een specifieke bijdrage voor het team van onderzoekers en vertalers binnen UNITAD dat bewijs verzamelt over misdaden tegen de Jezidi-gemeenschap. Een aantal Iraakse Jezidi’s maakt deel uit van dit team om de betrokkenheid van de Jezidi-gemeenschap hierbij te bevorderen.
De Jezidi-gemeenschap in Irak wordt ook bereikt via bredere Nederlandse programma’s in Irak. Hierbij wordt onder andere steun verleend aan de opvang en herintegratie van ontheemden, ontmijning, onderwijs, psychosociale steun aan kwetsbare groepen en verbetering van de kansen op werk.
Wordt de opdracht uit het regeerakkoord dat «(o)mdat de bewijsvoering in dezen bijzonder moeilijk is, zal worden bezien of en hoe de samenwerking met onafhankelijke internationale organisaties (die zich bezighouden met het verzamelen van bewijzen) kan worden bevorderd», wel optimaal uitgevoerd, nu blijkt dat zoveel verklaringen mogelijk worden gemist? Hoe gaat actiever worden gezocht naar slachtoffers die kunnen verklaren over de gruweldaden van (ook de vrouwen van) IS?
Nederland zet concreet in op het actief benaderen van de Jezidi-gemeenschap door onder meer bovengenoemde steun aan Yazda, UNITAD en het IIIM. Het doel blijft om zo veel mogelijk bewijs en informatie te verzamelen. Daarnaast dienen de enorme hoeveelheden informatie en bewijs ook nog te worden onderzocht en geanalyseerd. Zoals gesteld kost dit proces echter tijd en mankracht en moet het nauwkeurig worden uitgevoerd om daadwerkelijk een bijdrage te kunnen leveren aan de vervolging en berechting van ISIS-strijders.
Hoe wordt samengewerkt met onder meer het Yezidi Legal Netwerk, dat probeert bewijst te verzamelen?
Het kabinet hecht er belang aan dat bewijsverzameling gebeurt op een manier die de bruikbaarheid voor rechtbanken waarborgt en getuigen op de juiste wijze beschermt en ondersteunt. Dit is in oorlogssituaties extra complex. De organisaties die het kabinet ondersteunt hebben hier ervaring mee. Het kabinet pleit voor optimale samenwerking tussen alle betrokken partijen.
Wordt overwogen om met universiteiten en internationale teams van deskundigen samen te werken om bewijs te vergaren over de misdrijven van IS, zoals na de Balkanoorlog ook werd gedaan over de gruweldaden daar?
Er zijn veel internationale deskundigen betrokken bij bewijsvergaring in Irak, bijvoorbeeld bij het werk van UNITAD, het IIIM en ICMP. Zo heeft UNITAD een samenwerkingsverband met de Stanford-universiteit en heeft een groot deel van het IIIM-personeel ervaring bij de internationale hoven en tribunalen.
Het bericht ‘Nabestaandenpensioen in gevaar door coronavirus’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nabestaandenpensioen in gevaar door coronavirus»?1
Ja.
Wat vindt u van de opmerkingen van de woordvoerder van pensioenadviesbureau Aon, dat het negatieve reisadvies van de Nederlandse overheid naar aanleiding van het coronavirus:
Werkgevers hebben de plicht te zorgen voor de veiligheid en gezondheid van hun werknemers, ook als werknemers voor hun werk naar het buitenland reizen en daar verblijven. In dat kader en in het belang van de volksgezondheid dient de werkgever de richtlijnen van het RIVM en de reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zoveel als mogelijk na te leven. Op dit moment geldt kleurcode oranje voor de hele wereld. Buitenlandse Zaken adviseert alle Nederlanders om niet meer naar het buitenland te reizen tenzij het noodzakelijk is. Voor zakenreizen geldt dat werkgevers en werknemers goed moeten overwegen of een zakenreis op dit moment wel echt noodzakelijk is.
Bent u het eens met het advies van de woordvoerder van pensioenadviesbureau Aon, dat werkgevers en werknemers er goed aan doen om de uitvoeringsovereenkomst goed door te nemen en eventueel contact op te nemen met de adviseur en de pensioenuitvoerder? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat werkgevers en werknemers er in het algemeen altijd goed aan zullen doen om de uitvoeringsovereenkomst goed door te nemen. Op deze manier weten beide partijen vooraf waar ze aan toe zijn.
Bent u voldoende gerustgesteld door de opmerking van de woordvoerder van het Verbond van Verzekeraars dat het onwaarschijnlijk is dat verzekeraars daadwerkelijk gebruik gaan maken van de clausule? Wilt u daar nog iets aan toevoegen?
Ja, dit is bevestigd door het Verbond van Verzekeraars. Zie antwoord op vraag 5.
Kunt u uitsluiten dat het negatieve reisadvies van de Nederlandse regering naar aanleiding van het COVID19 virus gebruikt wordt door verzekeraars om polissen in het kader van nabestaandenpensioen, arbeidsongeschiktheid en/of andere verzekeringen niet uit te keren? Zo nee, waarom niet?
Door het Verbond van Verzekeraars is bevestigd dat het feit dat iemand overleden is door het coronavirus geen gevolgen heeft voor de uitkeringen uit hoofde van levensverzekeringen, uitvaartverzekeringen en nabestaandenpensioen. Eventuele uitsluitingen in polisvoorwaarden met betrekking tot verblijven in gebieden waar een negatief reisadvies geldt zijn niet bedoeld voor een situatie zoals deze met het virus. Zij verwachten dan ook dat verzekeraars gewoon zullen uitkeren. Dit staat ook vermeld op de website van het Verbond van Verzekeraars.2
Deelt u de mening dat het momenteel ongewenst en ongepast is om onzekerheid over verzekeringspolissen te laten ontstaan bij mensen die direct of indirect het slachtoffer zijn van (de gevolgen van) het COVID19 virus?
Ja. Op de website van het Verbond van Verzekeraars worden de meest gestelde vragen/situaties beantwoord, om zo de onzekerheid voor een groot gedeelte bij mensen weg te nemen.
De aanstaande evaluatie van de Wet Doorstroming Huurmarkt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Zorgen over tijdelijke huur van woningen, steeds meer klachten»?1
Ja.
Hoe rijmt u de uitspraak van de toenmalig Minister voor Wonen en Rijksdienst bij de behandeling van de wet in 2015: «Het huurcontract voor onbepaalde tijd blijft wat mij betreft de norm»2 met de bevinding in het artikel dat het aantal tijdelijke huurcontracten toeneemt?
De wet Doorstroming Huurmarkt heeft als doelstelling de flexibiliteit en doorstroming van de huurmarkt te bevorderen. Uitgangspunt is dat bij «reguliere» verhuur contracten voor onbepaalde tijd worden afgesloten. Zo mogen bijvoorbeeld woningcorporaties enkel in bijzondere gevallen een tijdelijk huurcontract van maximaal 2 jaar aanbieden.
Ook brancheverenigingen Vastgoed Belang en IVBN gaven eerder aan dat hun leden er in de regel baat bij hebben om langdurige huurovereenkomsten aan te gaan. Een nieuwe huurder brengt namelijk kosten met zich mee, voor bijvoorbeeld de eindinspecties en mogelijke leegstandderving. Daarnaast zijn er kosten gemoeid bij het inschakelen van een bemiddelaar om een nieuwe huurder te vinden.
Over het gebruik van tijdelijke contracten kan ik, op basis van de monitor tijdelijke verhuur van het CBS5, het volgende zeggen. Per 31 december 2018 verhuren particuliere verhuurders en institutionele beleggers 880 duizend woningen. Bij 72 duizend van deze woningen wordt daarbij gebruik gemaakt van een vorm van tijdelijke verhuur. Hiermee is het aandeel tijdelijke contracten bij dat type verhuurders circa 8%. Van de circa 2,2 miljoen woningen die woningcorporaties verhuren, gaat het bij 61 duizend om een vorm van tijdelijke verhuur. Hier betreffen tijdelijke huurcontracten bijna 3% van het totaal.
Het toepassen van tijdelijke huurcontracten kan wel degelijk gewenst zijn in bepaalde situaties. Met de wet Doorstroming huurmarkt 2015 werden bepaalde categorieën huurders, zoals jongeren en grote gezinnen, aangewezen bij wie het huurcontract kan worden beëindigd op het moment dat de huurder niet meer tot die doelgroep behoort. Op deze manier kan de verhuurder de woning weer toewijzen aan een huurder die wel tot de betreffende doelgroep behoort. Dit verhoogt de slagingskans van woningzoekenden binnen deze doelgroepen en bevordert de doorstroming naar passende huisvesting.
Bent u van mening dat de wet, anders dan voorzien, heeft bijgedragen aan toegenomen onzekerheid bij huurders over hun woonsituatie zoals naar voren komt in het bericht? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel tijdelijke contracten niet worden verlengd? Zo nee, waarom niet?
Ook voor dat de wet Doorstroming Huurmarkt van kracht was, was het mogelijk om tijdelijk te verhuren, zoals bijvoorbeeld via zogenoemde «çampuscontracten» voor studenten. Voorafgaand aan de wet gebruikten verhuurders regelmatig huurovereenkomsten met een gebruik dat naar zijn aard slechts van korte duur is (de wetgever dacht bij dit type huurcontracten aan vakantieverhuur). De huurder heeft bij dit type huurovereenkomsten geen huurbescherming en geen huurprijsbescherming. Met de introductie van tijdelijke huurovereenkomsten van maximaal 2 jaar voor zelfstandige woningen en maximaal 5 jaar voor kamers) is beoogd om verhuurders en huurders bij het sluiten van de huurovereenkomst zekerheid te geven dat het huurcontract na de overeengekomen huurperiode eindigt. Daartegenover staat dat de huurder bij die huurcontracten wel huurprijsbescherming heeft. Dit heeft bijgedragen aan een verbetering van de rechtspositie van huurders.
Bij de doelgroepcontracten hebben huurders dezelfde huurprijsbescherming als huurders bij «reguliere» huurcontracten.
Op het moment dat er sprake is van tijdelijke verhuur dient dat aan de voorkant te blijken uit het af te sluiten huurcontract. Een huurder weet dus van tevoren dat het contract tijdelijk is en dat het contract automatisch zal eindigen op de afgesproken datum of wanneer de verhuurder opzegt omdat de huurder niet meer tot een bepaalde doelgroep behoort6. In dat geval dient de huurder op zoek te gaan naar andere woonruimte. Ik kan mij voorstellen dat dat niet in alle gevallen makkelijk is en daarom zijn er diverse maatregelen om deze huurders te ondersteunen, zoals de mogelijkheid om de inschrijftijd te behouden of hulp bij het zoeken van een woning.
Uit de monitor tijdelijke verhuur van het CBS over 2018 blijkt dat tijdelijke contracten over het algemeen niet worden verlengd. Van de in 61 duizend tijdelijke contracten (waar alle soorten van tijdelijke verhuur onder vallen) die woningcorporaties sloten werden er 200 verlengd. 1200 contracten werden voortijdig opgezegd door de huurder zelf. Woningcorporaties gebruik tijdelijke contracten met name voor de doelgroep studenten. Op het moment dat zij niet meer tot de doelgroep behoren, wordt het contract beëindigd. De woningen blijven dan beschikbaar voor de specifieke doelgroep.
Van de 18 duizend contracten die institutionele beleggers sloten werden er 1200 verlengd en werden er 900 voortijdig door de huurder beëindigd. De 54 duizend tijdelijke contracten die particuliere verhuurders sloten werden vrijwel niet verlengd. Deze verhuurders gebruiken tijdelijke contracten met name voor specifieke doelgroepen en daarnaast in het kader van leegstandbeheer (naast het gebruik van tijdelijke huurcontracten van maximaal 2 jaar voor zelfstandige woningen en maximaal 5 jaar voor kamers).
Een vergelijking met tijdelijke contracten voordat de wet Doorstroming Huurmarkt van kracht was, is lastig te maken. Met de wet zijn verschillende vormen van tijdelijke huurcontracten geïntroduceerd die eerder niet bestonden en waarvan dus ook geen gebruik kon worden gemaakt. Omdat dergelijke tijdelijke contracten niet bestonden konden ze simpelweg ook niet worden opgezegd (doelgroepcontracten) of verlengd naar onbepaalde tijd (tijdelijke huurcontracten van maximaal 2 jaar voor zelfstandige woningen en maximaal 5 jaar voor kamers).
Heeft de wet tot een toename van het aantal tijdelijke huurcontracten geleid? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel extra tijdelijke huurcontracten door de wet tot stand zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of de invoering van de wet geleid heeft tot een toename in het aanbod van huurwoningen?
In de evaluatie van de wet Doorstroming huurmarkt zal ik verder aandacht aan de toename van het aanbod van huurwoningen na invoering van de wet.
Kunt u per groep huurders (studenten, starters, ouderen) aangeven hoe vaak een tijdelijk huurcontract wordt gehanteerd?
Ik kan niet aangeven hoe vaak er een tijdelijk contract wordt aangeboden aan starters en ouderen. Starters zijn geen aangewezen doelgroep op basis waarvan het huurcontract kan worden beëindigd als zij niet meer tot die doelgroep behoren. Ik beschik daardoor niet over specifieke cijfers over deze groepen.
Van studenten (alsmede promovendi, jongeren en grote gezinnen) zijn deze cijfers wel beschikbaar. Deze cijfers zijn afkomstig uit de eerder aangehaalde monitor tijdelijke verhuur van het CBS.
Huurcontracten afgesloten door corporaties
Huurcontracten afgesloten door bedrijven
Huurcontracten afgesloten door particulieren
Studenten
36,9
5,9
14,4
Promovendi
0,7
-
-
Jongeren
3,3
1,6
-
Grote gezinnen
0
0,1
-
x 1.000
Kunt u aangeven hoeveel tijdelijke huurcontracten uiteindelijk zijn omgezet in vaste huurcontracten? Zo ja, worden er meer of minder tijdelijke huurcontracten omgezet in vaste huurcontracten na invoering van de wet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van gevallen waarin de tijdelijke huurcontracten worden gebruikt om na de huurperiode een hogere huur op te leggen? Zo ja, kunt u cijfers overleggen in welke mate dit gebeurt?
Ik beschik niet over cijfers over deze gevallen en ik kan niet zeggen of, en zo ja in welke mate, dit gebeurt. Een nieuwe huurder heeft, ook bij tijdelijke contracten, wel de mogelijkheid om de huurprijs te laten toetsen bij de Huurcommissie.
Gezien de toename van het aantal tijdelijke huurcontracten, bent u bereid om de evaluatie die wettelijk verplicht is binnen een termijn van 5 jaar nu al op te starten? Zo ja, bent u bereid om in de evaluatie mee te nemen of de wet heeft geleid tot meer onzekerheid voor huurders? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment ben ik reeds begonnen met de voorbereidingen voor de evaluatie, zodat de evaluatie gereed is binnen de termijn van 5 jaar7. Hoe de wet wordt ervaren door huurders en verhuurders in de praktijk is een onderdeel van de evaluatie.
Bent u het ermee eens dat het ontbreken van een registratieplicht voor tijdelijke contracten van commerciële verhuurders leidt tot beperkt zicht op de omvang van het aantal tijdelijke contracten? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken of een registratieplicht voor tijdelijke contracten ingevoerd kan worden?
Het CBS onderzoekt via de eerdergenoemde monitor voor tijdelijke verhuur hoeveel tijdelijke huurcontracten er worden gesloten. Op dit moment heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat de daarin genoemde cijfers niet kloppen. Een registratieplicht acht ik daarom nu niet nodig, mede gezien de administratieve lastenverzwaring die dit met zich mee zou brengen.
Bent u het ermee eens dat huurders bescherming verdienen tegen malafide pandjesbazen? Zo ja, bent u bereid toezicht te intensiveren op personen en/of bedrijven die zich schuldig maken aan het uitknijpen van huurders door misbruik te maken van de onzekerheid over de verlenging van het huurcontract?
In 2018 is gezamenlijk met vertegenwoordigende partijen uit de sector, huurders en gemeenten de aanpak Goed Verhuurderschap gestart. In dat kader wordt door middel van pilots kennis opgedaan en gedeeld met alle belanghebbenden en wordt een wettelijke grondslag uitgewerkt voor gemeenten om excessen tegen te gaan en malafide verhuurders aan te pakken. Kern is dat een lokale aanpak van malafide verhuurders zo gericht moet kunnen worden dat deze goed aansluit bij de lokale problematiek die van gemeente tot gemeente verschilt. In gesprek met gemeenten onderzoek ik daarom welke elementen onder zo’n lokale aanpak zouden kunnen vallen.
Specifiek voor het gebruik van contractvormen is de bestaande wetgeving leidend. Als partijen een tijdelijke overeenkomst willen aangaan dient dat te blijken uit het huurcontract. De verhuurder dient vervolgens bij tijdelijke huurcontracten van maximaal 2 jaar voor woningen en maximaal 5 jaar voor kamers 1 tot 3 maanden voor het verstrijken van de overeengekomen huurtermijn de huurder schriftelijk over de afgesproken einddatum van het huurcontract te informeren. Als de verhuurder dat niet doet wordt het contract van rechtswege verlengd tot een huurcontract voor onbepaalde tijd («regulier huurcontract) en heeft de huurder volledige huurbescherming.
Binnen de termijnen die de wet stelt dient de verhuurder dan ook duidelijkheid te verschaffen over het eindigen of verlengen van het tijdelijk contract.
Bij de zogenoemde doelgroepcontracten kunnen verhuurders alleen de huur opzeggen als de huurder niet meer tot de betreffende doelgroep behoort. Daarbij moet de verhuurder de wettelijke opzegtermijn8 in acht nemen.
Deelt u de opvatting dat zekerheid voor huurders essentieel is en een woning niet alleen een stapel stenen is maar een thuis? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken in welke mate een aanscherping van de wet, door tijdelijke contracten in te perken, kan leiden tot een afname van een aaneenschakeling van tijdelijke huurcontracten en de bevordering van vaste huurcontracten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een woning meer is dan een stapel stenen. Daarom is reguliere verhuur (verhuur voor onbepaalde tijd) nog steeds de norm. Dat neemt niet weg dat het in bepaalde gevallen passend is om een tijdelijke huurovereenkomst te sluiten. Bijvoorbeeld als de verhuurder zonder de mogelijkheid van tijdelijke verhuur niet tot verhuur van de woonruimte zou zijn overgegaan of niet aan de betreffende doelgroep. Naast de eerdergenoemde doelgroepcontracten kan er bijvoorbeeld ook gedacht worden aan tijdelijke huurcontracten voor spoedzoekers die in een flexwoning gaan wonen.
Het is daarbij zo dat een tijdelijk huurcontract van 2 jaar of korter (zelfstandige woning) of 5 jaar of korter (onzelfstandige woning) niet nogmaals kan worden verlengd met een tijdelijke periode wanneer het dezelfde huurder betreft. Het is alleen mogelijk om te verlengen met een contract van onbepaalde tijd. Een aaneenschakeling van tijdelijke contracten is dus juridisch niet mogelijk.
Het kan wel gebeuren dat een huurder bijvoorbeeld eerst een tijdelijk contract heeft gehad als student en daarna voor een andere woning, bijvoorbeeld als promovendus, ook een doelgroepcontract aangeboden krijgt. Het idee hierachter is dat dergelijke woningen en/of kamers beschikbaar blijven voor die specifieke doelgroep. De huurder die afgestudeerd of gepromoveerd is wordt geacht door te stromen.
Ik wil de evaluatie gebruiken om verder inzicht te krijgen of de wet de beoogde doelstellingen behaalt en of er geen sprake is van ongewenste neveneffecten. Ook kan dan worden bezien of- en zo ja op welke punten, het wenselijk is om de wet aan te passen.
De nazorg aan slachtoffers van misbruik in de sport |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Bruno Bruins (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Slachtoffers «misbruikcoach» waterpolo: «Het ging in De Doofpot»»?1
Ja.
Hoe duidt u deze berichtgeving?
Ik betreur dat misbruik in de sport nog steeds voorkomt. Desondanks vind ik
het een goede ontwikkeling dat er meer aandacht is voor slachtoffers en dat er steeds meer wordt gemeld. Alleen dan kan grensoverschrijdend gedrag worden aangepakt en slachtoffers worden geholpen.
Bent u bekend met het aantal toegenomen meldingen van misbruik in de sport? Zo ja, bent u bereid zowel het aantal meldingen als de procentuele stijging van deze meldingen met de Kamer te delen?
Ja, in de tabel hieronder worden het aantal contacten bij het Centrum Veilige Sport (voorheen Vertrouwenspunt Sport) opgesomd. Deze contacten betreffen grensoverschrijdend gedrag in de breedste zin, waaronder meldingen van seksuele intimidatie en misbruik, maar ook discriminatie, bedreiging, pesten
en geweld.
Jaar
Aantal contacten
Procentuele stijging
2019
467
7,6%
2018
434
13,1%
2017
377
40,7%
2016
268
-0,3%
2015
269
44,6%
2014
186
28,3%
2013
145
57,6%
2012
92
37,3%
2011
67
Welke verklaring kunt u de Kamer geven voor deze stijging?
De toename van het aantal meldingen is een logisch gevolg van de toegenomen maatschappelijke aandacht voor seksueel misbruik. Alsmede de inspanningen die zijn gedaan naar aanleiding van het rapport van commissie De Vries, zoals de ingevoerde meldplicht in de sport. De verwachting is dat dit de komende jaren zal blijven stijgen, mede door een binnenkort te starten communicatiecampagne door de sportsector om de meldingsbereidheid te verhogen. Ik ben in nauw contact met het Centrum Veilige Sport over adequate opvolging van de meldingen.
Zijn er meer gevallen van misbruik in de sport bekend waarbij slachtoffers zich in onvoldoende mate gehoord en gesteund voelen? Indien uw antwoord bevestigend luidt, over welke aantallen spreken we dan?
Het Centrum Veilige Sport (CVS) geeft aan dat er meer gevallen zijn waarbij slachtoffers zich in onvoldoende mate gehoord en gesteund voelen. Het CVS geeft aan dat aantallen niet bekend zijn, mede doordat deze slachtoffers zich niet altijd melden om alsnog gehoord te worden. Bij het CVS worden mensen die zich alsnog melden te woord gestaan met als doel om alsnog de gewenste nazorg te organiseren. Zo is in een aantal van deze gevallen een traject met Perspectief Herstelbemiddeling gestart.
Herinnert u zich de eerdere hoorzitting en het daaropvolgende debat over misbruik in de sport van respectievelijk 12 maart en 16 mei 2018?
Ja.
Heeft u zicht op de informatie-uitwisseling tussen het Centrum Seksueel Geweld en het Centrum voor Veilige Sport, zoals verzocht in de motie-Diertens?2
Ja, mede naar aanleiding van deze motie zijn er afspraken gemaakt tussen het Centrum Seksueel Geweld en het Centrum Veilige Sport over de doorgeleiding van meldingen3. Momenteel verwijst het CVS slachtoffers actief door naar het Centrum Seksueel Geweld.
Waartoe wordt deze uitwisseling van kennis benut?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat er onvoldoende aandacht is voor nazorg van de slachtoffers van misbruik in sport?
Nee, er is voldoende nazorg voor slachtoffers beschikbaar. Sinds de komst van het Centrum Veilige Sport worden slachtoffers actief begeleid en doorverwezen naar bijvoorbeeld Perspectief Herstelbemiddeling, Schadefonds geweldsmisdrijven, Slachtofferhulp Nederland, Veilig Thuis alsmede de eigen huisarts. Met al deze organisaties heeft het CVS hierover afspraken gemaakt.
Welke maatregelen zijn wel ondernomen ter ondersteuning van slachtoffers van misbruik?
De sportsector heeft sinds 2018 stappen ondernomen om slachtoffers adequaat te helpen en ondersteuning te bieden. Allereerst is het proces van melden zo laagdrempelig mogelijk gemaakt en zijn er verschillende manieren van melden, bijvoorbeeld rechtsreeks bij het CVS, of via de vertrouwenscontactpersoon van de sportvereniging of -bond. En is er een chatfunctie beschikbaar om slachtoffers in de avond en nacht te woord te staan. Daarnaast werkt het CVS met een poule van vertrouwenspersonen om slachtoffers bij te staan en casemanagers voor opvolging en monitoring van de melding. Tenslotte werkt de sportsector samen met deskundige organisaties op dit gebied, zoals genoemd in antwoord 9.
Daarnaast ondersteun ik de activiteiten van de Stichting de Stilte Verbroken om bewustwording over misbruik in de (top)sport te vergroten en voor het opzetten van een platform voor lotgenotencontact. Bovendien heb ik bij het Instituut voor Sportrechtspraak een fonds opgezet waaruit de proceskosten betaald kunnen worden zodat de kosten geen belemmering vormen voor slachtoffers om een tuchtzaak te starten.
Acht u deze maatregelen voldoende toereikend?
Ja. Ik heb geen recente signalen ontvangen dat meldingen van slachtoffers ontoereikend zijn opgepakt.
Bent u bereid deze maatregelen te intensiveren dan wel tot nieuwe maatregelen over te gaan?
Ik ben met NOC*NSF voor het Centrum Veilige Sport en het Instituut voor Sportrechtspraak in overleg over de benodigde investeringen om de groei in het aantal meldingen, ook in de toekomst, aan te kunnen.
Op welke wijze zou professionele hulp, hetgeen door NOC*NSF wordt aanbevolen, toegankelijker kunnen worden gemaakt voor slachtoffers van misbruik in de sport?
Vanuit het CVS wordt actief doorverwezen naar alle beschikbare professionele hulp. De beschikbaarheid van deze hulp zal ook onderdeel vormen van de communicatiecampagne die CVS dit jaar start en daarmee bijdragen aan het toegankelijker maken van de hulp. Daarnaast zijn er veel slachtoffers die geen hulp zoeken omdat ze de ernst van een situatie niet herkennen of erkennen. Daar gaat de campagne ook aandacht aan besteden.
Ziet u een taak weggelegd voor NOC*NSF in de nazorg voor slachtoffers van misbruik in sport? Zo ja, bent u bereid om samen met NOC*NSF, sportverenigingen, gemeenten en het Centrum Seksueel Geweld tot een plan van aanpak te komen teneinde slachtoffers van misbruik in sport op een actieve, duurzame en structurele wijze ondersteuning te bieden?
Nee. Slachtoffers hebben recht op professionele hulp. Daarom stimuleer ik juist dat de sportsector gebruik maakt van de beschikbare expertise waar landelijke slachtofferhulporganisaties in gespecialiseerd zijn en niet zelf het wiel opnieuw gaat uitvinden.
Het rapport van de Noordelijke Rekenkamer ‘Herverdeling onder Hoogspanning, een onderzoek naar de verdeling naar de kosten en baten rondom wind- en zonneparken’ |
|
Agnes Mulder (CDA), Sandra Beckerman , William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het rapport «Herverdeling onder Hoogspanning, een onderzoek naar de verdeling van kosten en baten rondom wind- en zonneparken, provincie Groningen» van de Noordelijke Rekenkamer?1
Ja.
Deelt u de mening dat bovenwettelijke compensatie van omwonenden bij de aanleg van wind- of zonneparken nodig kan zijn om de aanleg van die parken mogelijk te maken? Zo ja, hebben de provincies op dit moment de bevoegdheid om die compensatie af te dwingen en waarop is die bevoegdheid dan gebaseerd? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens om de wet- of regelgeving zodanig aan te passen dat provincies die bevoegdheid wel krijgen?
In het Klimaatakkoord wordt de mogelijkheid om de lokale omgeving financieel te laten meedelen in energieprojecten gezien als een cruciaal onderdeel om de energietransitie te laten slagen. Door afspraken te maken over financiële participatie aan de start van een project en een project samen met de omgeving vorm te geven, kan worden bijgedragen aan draagvlak en een eerlijke verdeling van lusten en lasten. Er zijn verschillende vormen van financiële participatie mogelijk, zoals mede-eigenaarschap, een omwonendenregeling en een omgevingsfonds. In het Klimaatakkoord is ook afgesproken dat de initiatiefnemer van een energieproject deze verschillende vormen bespreekt met omgevingspartijen. Welke vorm of vormen van financiële participatie uiteindelijk afgesproken worden, is afhankelijk van de wensen van de omgeving en mogelijkheden van het project.
Binnen interbestuurlijk verband wordt momenteel in kaart gebracht welke juridische mogelijkheden/bevoegdheden decentrale overheden hebben om eisen te stellen aan financiële participatie. De zorg die de Noordelijke Rekenkamer hierover uitspreekt, wordt hier uiteraard in betrokken. Ik verwacht uw Kamer hierover, en over eventuele vervolgstappen, na de zomer van 2020 te informeren.
Deelt u de opvatting, verwoord onder conclusie 14, dat provincies bij de planvorming en realisatie van wind- en zonneparken nauwelijks bevoegdheden hebben om af te dwingen dat de initiatiefnemers van die parken financiële compensatie aan omwonenden moeten geven dan wel omwonenden moeten laten participeren in hun park? Zo nee, waarom niet en welke bevoegdheden hebben provincies dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat niet uit te leggen valt waarom omwonenden voor het ene project meer compensatie ontvangen dan omwonenden bij een gelijkaardig ander project en dat daardoor het draagvlak voor de aanleg van wind- en zonneparken geschaad kan worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in mijn beantwoording van Kamervragen van 14 februari 2020 heb aangegeven zijn er diverse manieren waarop de omgeving kan meeprofiteren van hernieuwbare energieprojecten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1779). In het Klimaatakkoord is afgesproken dat er wordt gestreefd naar 50% lokaal eigendom bij hernieuwbare energieprojecten. Het gaat daarbij om mee-investeren en de risico’s dragen, en dus ook aanspraak kunnen maken op opbrengsten. Maar er zijn ook andere vormen van financiële participatie, zoals een omgevingsfonds en obligaties. Welke keuzes daarin worden gemaakt, wordt bepaald in gesprek met de omgeving in het participatieproces en het lokaal bevoegd gezag. De mogelijkheden hangen ook af van de kenmerken van het project; het ene project levert bijvoorbeeld meer op dan het andere. Er is sprake van maatwerk en de mate en wijze waarop omwonenden kunnen meeprofiteren kan daarom verschillen per project en per gebied.
Ik ben daarom geen voorstander van eenduidige wettelijke normen ten aanzien van financiële participatie op landelijk niveau. Wel is het van belang dat bij energieprojecten het bevoegd gezag voldoende juridische mogelijkheden heeft om vooraf eenduidige kaders te kunnen vaststellen ten aanzien van financiële participatie.
Voor wat betreft schade ontstaan door ruimtelijke ontwikkelingen bestaat er de planschaderegeling. Dit is een wettelijk vastgesteld instrument om tegemoet te komen aan schade ontstaan door ruimtelijke ontwikkelingen. Deze planschaderegeling gaat om aantoonbare schade en is iets anders dan de vormen van financiële participatie waarover hierboven gesproken wordt.
Deelt u de mening dat er eenduidige wettelijke normen voor compensatie en financiële participatie van omwonenden moeten komen zodat de aard en omvang van dergelijke compensatie niet langer afhankelijk is van onzekere factoren, zoals de onderhandelingsvaardigheid van omwonenden of de bereidheid van initiatiefnemers om op eisen van omwonenden in te gaan? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u voor die wetgeving zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u schetsen hoe op nationaal niveau het beleid in Denemarken is vormgegeven met betrekking tot specifieke wettelijke regelingen voor compensatie en financiële participatie die van toepassing zijn bij windparken? Welke lessen kunnen daaruit worden getrokken?
De manier waarop omringende landen zoals Denemarken omgaan met compensatie en participatie bij duurzame energieprojecten verschilt. Eerder heb ik uw Kamer in mijn beantwoording van Kamervragen van 11 november 2019 laten weten dat in het kader van het Klimaatakkoord in kaart wordt gebracht op welke manier andere landen, waaronder Denemarken, omgaan met participatie bij duurzame energieprojecten (Kamerstuk 2019D51941). Ik verwacht uw Kamer hier voor de zomer over te informeren.
De zaak van dhr. Singh |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Henk Krol (50PLUS), Bram van Ojik (GL), Martijn van Helvert (CDA), Lammert van Raan (PvdD), Michiel van Nispen , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over de zaak van de heer Singh?1
Klopt het dat het verzoek in het kader van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) van de heer Singh abusievelijk door het Amerikaanse ministerie van Justitie aan de autoriteiten in Aruba is gezonden? Bent u bereid dit na te gaan?
Nee, de Verenigde Staten hebben geen officieel WOTS-verzoek aan Aruba toegezonden. Het bericht dat de Verenigde Staten abusievelijk aan Aruba toezonden, was een kennisgeving van 25 juli 2019 dat de heer J.S. aan de staat Californië te kennen heeft gegeven dat hij naar Nederland overgeplaatst wil worden en dat de staat Californië zal beoordelen of zij op basis van dit verzoek een nader onderzoek starten.
Heeft het ministerie van Justitie en Veiligheid het WOTS-verzoek van de heer Singh inmiddels onder ogen gekregen? Zo ja, kunt u bevestigen dat dit dan betekent dat het Amerikaanse ministerie van Justitie het verzoek heeft beoordeeld en positief heeft besloten ten aanzien van dit verzoek?
Er is geen WOTS-verzoek ten aanzien van de heer J.S. uit de Verenigde Staten ontvangen.
Bent u bereid, wanneer u het WOTS-verzoek onder ogen krijgt, hier positief over te beslissen, mede gelet op de humanitaire aspecten van deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Zodra Nederland een officieel verzoek ontvangt, zal dit aan de gebruikelijke WOTS-kaders worden getoetst. De ratio achter de WOTS, zoals opgenomen in het met uw Kamer vastgestelde beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland (hierna: het Beleidskader), is niet allereerst humanitair van aard (te zware straf of detentieomstandigheden die niet stroken met onze opvattingen), maar is gericht op resocialisatie, namelijk in het land waar men woont. Dit laatste wordt bepaald aan de hand van het bindingscriterium. In dit verband is van belang dat de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen van de Dienst Justitiële Inrichtingen (IOS) in 2015, op verzoek van de Verenigde Staten (VS) en op grond van artikel 6, derde lid, van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP), een inschatting heeft verricht naar de slagingskans van een eventueel officieel verzoek van de zijde van de VS. Hierbij is gebruik gemaakt van de in 2015 door de VS meegezonden stukken en de Basisregistratie Personen. Op grond hiervan heeft IOS, zoals eerder aan uw Kamer is gemeld, aan de VS medegedeeld dat J.S. niet voldoet aan de geldende criteria. Uiteraard kunnen de VS alsnog een officieel verzoek indienen.
Klopt het dat Nederland ook zelf een procedure kan starten om tot overdracht van het vonnis van de heer Singh te komen? Zo ja, waarom is dit nooit gebeurd? Bent u bereid deze procedure alsnog te starten, zo nodig op humanitaire gronden?2
Op grond van artikel 2, derde lid, van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP) kan zowel de staat van veroordeling, als de staat van tenuitvoerlegging een procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging starten. Nederland verzoekt als staat van tenuitvoerlegging alleen om overdracht indien een overname van de tenuitvoerlegging in de rede ligt. Aangezien, zoals bij antwoord 4 geschetst, aan de VS is medegedeeld dat de heer J.S. niet aan de criteria voldoet, ligt het niet in de rede dat Nederland in deze zaak een dergelijk verzoek indient.
Klopt het dat u zonder medeweten van de heer Singh en zijn advocaten een gratieverzoek heeft ingediend in 2018? Zo ja, kunt u hiervan schriftelijke bewijzen overleggen?
Het is diplomatieke usance om vertrekkende bewindslieden te bedanken, waarbij ook aandacht kan worden gevraagd voor specifieke actuele onderwerpen die tussen twee landen spelen. Vóór het einde van de termijn van Jerry Brown als gouverneur van de staat Californië in januari 2019 heb ik in december 2018 de gouverneur in een persoonlijke brief bedankt voor de Nederlands-Californische samenwerking. Omdat een Amerikaanse ambtsdrager op het moment van aftreden soms een laatste keer gebruik maakt van verschillende bevoegdheden, bijvoorbeeld de bevoegdheid tot gratieverlening, heb ik in deze brief, zoals ook in diverse andere eerdere en latere contacten (o.a. op kabinetsniveau), gewezen op de humanitaire situatie van de Nederlandse gedetineerde J.S. Ik heb hierbij onder meer uitdrukkelijk melding gemaakt van de bevoegdheid van de gouverneur om gratie te verlenen. Dit was een passend onderdeel in de voortdurende diplomatieke inspanningen ten aanzien van de heer J.S.
Klopt het dat de consul-generaal te San Francisco aanstuurt bij de heer Singh om over te stappen naar een andere organisatie dan PrisonLaw? Zo ja, wat is de reden hiervan?
Nee, dat klopt niet. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken informeert alle Nederlandse gedetineerden over de mogelijkheid van begeleiding in het kader van consulaire bijstand. Onder meer om vast te stellen of een gedetineerde in aanmerking wenst te komen voor consulaire bijstand en/of begeleiding door de gesubsidieerde organisaties, hanteert het ministerie een toestemmingsformulier dat de gedetineerde zelf invult. Het staat elke gedetineerde vrij om gebruik te maken of af te zien van consulaire bijstand door de Nederlandse overheid en van de begeleiding die wordt geboden door onafhankelijke organisaties die daartoe subsidie ontvangen van de Nederlandse overheid, onder andere voor aanvullende juridische ondersteuning. Eén en ander is een aanbod en geen verplichting. Omdat er in 2019 en 2020 wijzigingen plaatsvonden in de gesubsidieerde organisaties die Nederlandse gedetineerden begeleiden, wijzigde ook het formulier (met vermelding van de nieuwe subsidieontvangers) en moest het formulier opnieuw door de heer J.S. worden ingevuld en ondertekend. Eén van de vragen van de heer J.S. naar aanleiding hiervan was om informatie te ontvangen over deze nieuwe organisaties. Via het opnieuw ingevulde formulier wordt gewaarborgd dat de heer J.S. consulaire bijstand kan blijven ontvangen en de gegevens worden verwerkt in overeenstemming met regels voor persoonsgegevensbescherming. Het staat de heer J.S. volledig vrij om cliënt van PrisonLaw te blijven.
Kunt u nader uiteenzetten hoe precies wordt bepaald of iemand al dan niet voldoende binding heeft met Nederland om in aanmerking te komen voor overplaatsing op basis van een WOTS-verzoek? Speelt het feit dat iemand geen familie heeft in het land van gevangenisstelling, maar wel in Nederland, hierin een belangrijke rol? Zo ja, waarom is in het geval van de heer Singh dan toch besloten dat er niet genoeg binding was met de Nederlandse samenleving? Zo nee, waarom niet?
Conform het voornoemde beleidskader wordt bij «het bepalen of er sprake is van binding [...] onder meer gekeken naar waar betrokkene feitelijk woonachtig is (inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie, GBA) en hoe lang, waar hij werkt, waar het gezin verblijft dan wel de familie en zo meer. Een Nederlandse veroordeelde die niet in Nederland woont en van wie onvoldoende gebleken is dat Nederland het land is waar hij na afloop van zijn detentie weer de draad zal oppakken, komt niet in aanmerking voor overbrenging. Daarvan is sprake in het geval betrokkene zijn banden met Nederland heeft verbroken door zijn hoofdverblijf naar een land buiten Nederland te verplaatsen en geen sociale banden met Nederland meer heeft. In een dergelijk geval is het resocialisatiebelang immers niet met een overbrenging gediend.»
Voor zover de vraag ziet op de specifieke omstandigheden van gedetineerde J.S. moet ik u mededelen dat er in het kader van de privacy hierover geen uitspraken worden gedaan.
Welke inspanningen verricht u om, op humanitaire gronden, aandacht te vragen voor deze zaak bij het Amerikaanse ministerie van Justitie?
De verzoeken van de heer J.S. aan de Amerikaanse autoriteiten om vervroegde vrijlating in de afgelopen jaren hebben niet tot een voor de heer J.S. positief resultaat geleid. Zoals ik uw Kamer vaker meedeelde, heeft Nederland onder meer via de diplomatieke kanalen meermaals steun uitgesproken voor een vervroegde vrijlating van de heer J.S. op humanitaire gronden. Nederland zal ook in de toekomst bij passende gelegenheden de verzoeken van de heer J.S. aan de Amerikaanse autoriteiten op humanitaire (niet juridische) gronden ondersteunen.
Bent u bereid zich maximaal in te spannen om de heer Singh, desnoods op humanitaire gronden, terug naar Nederland te halen? Zo ja, kunt u de Kamer van uw inspanningen op de hoogte houden? Zo nee, waarom niet?
In de casus van de heer J.S. spelen geen uitzonderlijke omstandigheden die een inspanning op juridische gronden rechtvaardigen. Zoals in het bovengenoemd beleidskader beschreven, is de WOTS geen instrument dat ingezet wordt op basis van humanitaire gronden. Wel zal Nederland, zoals aangegeven in het antwoord onder 9, via met name de diplomatieke kanalen – op humanitaire gronden – de steun uitspreken voor eventuele toekomstige verzoeken van de heer J.S. aan de Amerikaanse autoriteiten om een vervroegde vrijlating. Het initiatief en de positieve inspanning daarvoor liggen evenwel in de eerste plaats bij de heer J.S.
De berichten ‘Glyfosaatverbod in pachtcontract onwettelijk en ‘Brabant mag verbod glyfosaat eisen van pachters' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Grondkamer omtrent de pachtovereenkomsten van de gemeente Gilze en Rijen waarin een verbod is opgenomen van het bestrijdingsmiddel glyfosaat en met de uitspraak van de Centrale Grondkamer omtrent een glyfosaatverbod in pachtcontracten van de provincie Brabant?1 2
Ja.
Kunt u toelichten waarom een verbod op het gebruik van glyfosaat wel is toegestaan vanuit de provincie Brabant, een verbod vanuit de gemeente niet en een algeheel verbod vanuit het Rijk niet is toegestaan of niet mogelijk is, eveneens een verbod op bepaalde toepassingen zoals voor-oogsttoepassingen, voor het behandelen van onkruiden, vanggewassen en groenbemesters, kalenderspuiten en het resetten van grasland?
De werkzame stof glyfosaat is eind 2017 hernieuwd goedgekeurd op Europees niveau voor onkruidbestrijding. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is momenteel bezig met het herbeoordelen van gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat in Nederland. Dit proces is nog niet afgerond, maar het Ctgb heeft mij laten weten dat het voornemens is om de volvelds voor-oogsttoepassingen in enkele gewassen niet meer toe te laten (zie Kamerstuk 27 858, nr. 487). Verordening (EG) 1107/2009 biedt de mogelijkheid om in te grijpen in de goedkeuring of de toelating als uit nieuwe wetenschappelijke informatie blijkt dat niet meer aan de goedkeurings- of toelatingsvereisten wordt voldaan. Daar is op dit moment geen sprake van.
Er kunnen door partijen, zoals natuurorganisaties en andere overheden, overeenkomsten worden gesloten met agrarische ondernemers, waarin bovenwettelijke randvoorwaarden zijn opgenomen over het al dan niet gebruiken van bepaalde toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen. In dit geval heeft de provincie Brabant in een pachtovereenkomst voor de duur van één jaar een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat opgenomen. De Centrale Grondkamer heeft inmiddels geoordeeld dat dit verbod in deze zaak niet leidt tot een buitensporige last voor de agrarische ondernemer en de agrarische ondernemer niet buitensporig in zijn exploitatievrijheid raakt, omdat er onder meer vooraf is gewezen op dit verbod. De Centrale Grondkamer geeft aan dat per situatie aan de hand van de omstandigheden moet worden beoordeeld of een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat een buitensporige verplichting oplevert.
Ik begrijp uit het bericht van Boerenbusiness dat de gemeente Gilze-Rijen tegen een uitspraak van de grondkamer in hoger beroep gaat, waarin een contractueel verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op basis van glyfosaat op gemeentelijke gronden werd vernietigd. Ik wacht de uitspraak van de Centrale Grondkamer in deze casus af.
Deelt u de mening dat de inzet van de gemeente Gilze en Rijen, de provincie Brabant en Staatsbosbeheer in lijn zijn met de aangenomen motie-De Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 463) over een verbod op glyfosaat buiten geïntegreerde gewasbescherming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u verder invulling geven aan de motie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de reden dat alleen voor kortlopende overeenkomsten een glyfosaatverbod opgenomen kan worden en hoe strookt dit met het huidige beleid om langdurige pacht te stimuleren?
De Centrale Grondkamer toetst of de randvoorwaarden die zijn opgenomen in een pachtovereenkomst tot een buitensporige last of verplichting voor de agrarische ondernemer leiden. Dit dient van geval tot geval beoordeeld te worden.
De aangekondigde wetswijziging om langlopende pachtcontracten te stimuleren betreft een totaalpakket waarbij ook met duurzaamheidseisen rekening wordt gehouden.
Kunt u toelichten waarom de motie-De Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 463) over een verbod op glyfosaat buiten geïntegreerde gewasbescherming tot op heden niet wordt uitgevoerd?
Er is – zoals ik uw Kamer heb geschreven – geen sprake van kalenderspuiten met gewasbeschermingsmiddelen op basis van glyfosaat. Ik hanteer het «nee, tenzij principe» bij het toepassen van deze middelen tegen onkruiden en voor het vernietigen van ongewenste planten of delen van planten, zoals groenbemesters en vanggewassen. Ik zet in op het opstellen van de IPM-stappenplannen door een inventarisatie van chemische en niet-chemische alternatieve maatregelen voor het gebruik van glyfosaat (Kamerstuk 27 858, nr. 487). Daarmee geef ik invulling aan de motie De Groot.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden voordat de Nederlandse grasvelden weer geel kleuren door het gebruik van glyfosaat?
Dat is helaas niet gelukt.
Plannen voor extra huurverhogingen door Vestia |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Vestia onderzoekt extra huurverhoging»?1 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ja. In de brief met kenmerk 29 453 nr. 496 die ik op 9 december aan de Kamer heb verzonden heb ik dit beleid van Vestia ook benoemd.
Wat vindt u ervan dat Vestia de huurprijzen met 0,5% bovenop de inflatie wil verhogen in 2021 en 2022 en daarmee hun huurders extra op kosten jaagt in tegenstelling tot de prestatieafspraken die met hen en de gemeente Den Haag zijn gemaakt voor 2020?
Met de inwerkingtreding van de wet Huursom per 1 januari 2020 geldt dat corporaties de huursom met maximaal inflatie mogen laten stijgen. Wel mogen corporaties in hun prestatieafspraken met huurders en de gemeente afspreken om lokaal de huursom met meer dan inflatie te laten stijgen, maar dan niet meer dan 1 procentpunt boven inflatie. In dit kader zou een huursomstijging van 0,5% boven inflatie passen binnen de wet- en regelgeving, indien de lokale partijen hier gezamenlijk afspraken over maken. Momenteel zijn in de gemeente Den Haag nog geen prestatieafspraken gesloten voor 2021 en 2022 en betreft dit nog uitsluitend een voornemen van Vestia.
Zijn deze voornemens afgestemd met de Huurdersraad van Vestia, aangezien de Huurdersraad expliciet heeft aangegeven de prijs-kwaliteitsverhouding van de huurwoningen ondermaats te vinden?2
Vestia geeft aan dat zij de huurdersraad heeft geïnformeerd over deze voornemens bij de totstandkoming van het herijkt verbeterplan. Vestia’s inzet bij het verbeterplan was om niet meer het wettelijk maximum (inflatie + 1% extra huurverhoging) te hoeven vragen.
Op welke wijze(n) gaat Vestia aan het gemaakte voorbehoud van de Huurdersraad inzake de prijs-kwaliteitsverhouding tegemoetkomen, door deze verhouding wel rechtvaardig en acceptabel te maken voor hun huurders? Bent u bereid om Vestia hierop aan te spreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vestia geeft aan dat ze bij de jaarlijkse huurverhoging, binnen haar financiële mogelijkheden, wel rekening houdt met de verbetering van de prijs-kwaliteitverhouding van de woningen door bij de huurverhoging staffels toe te passen: woningen met een relatief hoge huur (dit is een huur die in verhouding al dichtbij de maximale huur ligt) geven ze een lagere huurverhoging dan woningen met een relatief lage huur. Corporatie, de gemeente en de huurdersorganisaties kunnen in de prestatieafspraken, binnen de wettelijke regels, afspraken maken over het lokale huurbeleid en de passendheid daarvan.
Waarom is in het herijkt verbeterplan een huurverhoging van 0,5% bovenop de inflatie opgenomen voor Den Haag, Delft en Rotterdam? En wat betekent dit voor de huurprijzen van Vestiawoningen in gemeenten die niet tot deze «kern» behoren?3
In Den Haag, Delft en Rotterdam heeft Vestia een relatief grote investeringsopgave in de bestaande voorraad. Wettelijk gezien hebben corporaties de mogelijkheid om via de prestatieafspraken met de gemeente en huurdersorganisatie een huursomstijging van 1,0% bovenop de inflatie overeen te komen. Partijen kunnen hiertoe bijvoorbeeld besluiten bij een grote investeringsopgave. De investeringsopgave in Den Haag, Delft en Rotterdam is de reden waarom Vestia met huurdersorganisaties en gemeenten wil afspreken om in 2021 en 2022 een huursomstijging van 0,5% bovenop de inflatie te vragen. In de overige gemeenten wordt een inflatievolgend huurbeleid gevoerd.
Hoe verhouden de extra inkomsten voor investeringen en verduurzaming van de woningvoorraad, die Vestia zegt nodig te hebben, tot de massale verkoop van sociale huurwoningen en de maximale huurverhogingen die de afgelopen zeven jaren al hebben plaatsgevonden? Bent u van mening dat deze extra kosten moet worden opgebracht door de Vestia-huurders? Kunt u uw antwoord toelichten
Vestia staat voor een grote opdracht waarin het langjarig werkt aan financieel herstel, terwijl ze haar volkshuisvestelijke taken uitvoert. Ondanks dat Vestia in de komende jaren een grotere volkshuisvestelijke bijdrage zal kunnen leveren, zal het volledige financieel herstel nog enige tijd vergen. Dit kan spanning opleveren. Zo bestaat er bij Vestia een spanning tussen gewenste extra volkshuisvestelijke investeringen en verduurzaming waarvoor ook extra inkomsten gewenst zijn. Daarbij geldt de vigerende wet- en regelgeving als kader voor de mogelijkheden van Vestia om extra inkomsten te genereren ter financiering van de extra volkshuisvestelijke investeringen en verduurzaming.
Betalen huurders van Vestiawoningen in de «kerngemeenten» van Vestia (Den Haag, Delft en Rotterdam) op dit moment gemiddeld een hogere huurprijs dan huurders bij andere woningcorporaties in vergelijkbare woningen, en wat is het verschil? Kunt u uw antwoord verklaren en toelichten?
Bij het opstellen van haar herijkt verbeterplan heeft Vestia de gevolgen van haar huurbeleid in kaart moeten brengen. Daarbij is ook door WSW en Aw een benchmark opgesteld. In de beoordeling van het herijkt verbeterplan heeft de saneerder daarover aangegeven dat uit de WSW/Aw-benchmark met vergelijkbare woningcorporaties blijkt dat het gevoerde huurbeleid van Vestia niet heeft geresulteerd in bovengemiddelde huren in absolute zin in de DAEB-tak van Vestia. Ook geeft de saneerder aan dat gegeven deze benchmark en het feit dat Vestia binnen de wettelijke normen opereert er geen indicaties zijn dat betaalbaarheid van het bezit van Vestia onder druk staat als gevolg van de financiële positie van Vestia en het voorstel in het herijkt verbeterplan. Wel is door de saneerder geconstateerd dat Vestia ten opzichte van vergelijkbare woningcorporaties relatief hoge huren vraagt ten opzichte van de maximaal toelaatbare huren onder het woningwaarderingsstelsel (WWS). Vestia blijft hierbij echter ruimschoots binnen de voorgeschreven maximale huurprijzen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat huurders niet langer de dupe (zullen) zijn van financieel wanbeleid van Vestia of van welke corporatie dan ook? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door de Woningwet, het toezicht van de Aw en de rol van de borger moet wanbeleid bij woningcorporaties worden voorkomen. Nu en in de toekomst. Bij onwenselijke situaties heeft de Aw de mogelijkheid om te interveniëren. In het toezicht op woningcorporaties werkt de Aw samen met het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW).
Daarnaast worden huurders beschermd door het huurprijsbeleid, waarin de maximale huurprijzen en maximale huurprijsstijging zijn geregeld. Bij geschillen over deze punten kunnen huurders zich tot de huurcommissie wenden.
Hoeveel financiële ruimte voor investeringen, als onderhoud, verduurzaming en rechtvaardige huurprijzen, zou er bij Vestia zijn als er geen verhuurderheffing en geen belasting in het kader van ATAD betaald hoeft te worden? Kunt u in uw antwoord uitsplitsen hoeveel Vestia jaarlijks moet betalen aan deze bellastingsposten en hoe dat er in de toekomst uit zal zien als het beleid niet wijzigt?
Uit de verantwoordingsinformatie van Vestia over het jaar 2018 blijkt dat Vestia een bedrag van € 42 miljoen aan verhuurderheffing heeft betaald. De cijfers over de betaalde verhuurderheffing over het jaar 2019 zijn nog niet vastgesteld. Dat geldt ook voor de gevolgen voor de vennootschapsbelastingpositie van woningcorporaties als gevolg van de earningsstrippingmaatregel uit ATAD14. Inschattingen voor de toekomst kunnen hierbij niet worden gegeven, omdat deze van meerdere factoren afhankelijk zijn en daardoor te speculatief zijn. In zijn algemeenheid geldt echter dat als een belastingplichtige geen verhuurderheffing, dan wel een lager bedrag aan vennootschapsbelasting verschuldigd zou zijn doordat de earningsstrippingmaatregel5 uit ATAD1 niet van toepassing zou zijn deze bedragen ingezet kunnen worden voor investeringen zoals nieuwbouw, onderhoud of verduurzaming of voor huurverlaging. Hierbij geldt bij Vestia geen vermenigvuldigingsfactor, omdat Vestia aan haar maximale leencapaciteit zit. Daarnaast zal het huur- en investeringsbeleid van Vestia in samenspraak met de saneerder moeten worden bezien, gezien de financiële situatie van Vestia.
Bent u bereid om gezien de financiële omstandigheden bij woningcorporaties en de druk op hun huurders, de lastendruk bij woningcorporaties te verminderen en de verhuurderheffing en de belasting inzake ATAD te heroverwegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn wilt u dit gaan doen?
Zoals eerder aangekondigd, werk ik aan een evaluatie van de verhuurderheffing en voer ik een onderzoek uit naar de opgaven en middelen van corporaties. Beide onderzoeken verwacht ik voor de zomer van 2020 af te ronden. Het kabinet ziet, zoals ook eerder met uw Kamer gedeeld6, geen mogelijkheid om binnen de earningsstrippingmaatregel een uitzondering op te nemen voor woningcorporaties, aangezien zo’n uitzondering niet past binnen het huidige staatssteunbesluit van de Europese Commissie.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Ja
Het bericht ‘Dik half jaar wachten voor plaatsen snellader geen uitzondering’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Dik half jaar wachten voor plaatsen snellader geen uitzondering»?1
Ja.
Deelt u de mening van de vraagstellers dat een goede en landsdekkende laadinfrastructuur van cruciaal belang is voor het bereiken van het kabinetsdoel van 100% zero-emissie nieuwverkoop van personenvoertuigen in 2030? Zo ja, op welke wijze draagt u bij aan een goede landsdekkende laadinfrastructuur in Nederland en daarbuiten? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel het belang van een goede en landsdekkende laadinfrastructuur. Om dit te bereiken is samen met decentrale overheden, netbeheerders, kennisinstellingen en brancheorganisaties voor laadinfrastructuur een Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL) opgesteld, die onderdeel is van het Klimaatakkoord. Belangrijk onderdeel van de NAL is de vorming van 6 regionale samenwerkingsverbanden voor de uitrol van laadinfrastructuur. Hiervoor wordt momenteel gewerkt aan de ondertekening van zes samenwerkingsovereenkomsten met decentrale overheden en netbeheerders. Het Rijk zal hier ook financieel aan bijdragen. Doel van de overeenkomsten is het versnellen van de regionale uitrol van laadinfrastructuur. De regionale uitvoering brengt een groot aantal werkzaamheden met zich mee die in nauwe samenspraak met de bestuurlijke partners en de netbeheerders moeten worden uitgevoerd. Hierover worden afspraken gemaakt met zes zogenaamde samenwerkingsregio’s. Deze samenwerkingsregio’s gaan zich inzetten op het gebied van het beleid en de uitrol van laadinfrastructuur voor alle typen voertuigen.
Daarnaast wordt momenteel onderzocht in hoeverre de omgevingswet ingezet kan worden om streefcijfers voor de aanleg van laadinfrastructuur bij decentrale overheden te introduceren.
Kunt u – tegen de achtergrond van het feit dat er veel miscommunicatie en desinformatie is over elektrisch rijden en laden, waardoor ondernemers niet goed kunnen overzien wat er op hen afkomt bij het aanschaffen van een snellaadpaal – uiteenzetten waarom het voor ondernemers onduidelijk is en op welke wijze u ondernemers ondersteunt?
De onduidelijkheid voor ondernemers wordt vooral veroorzaakt door onzekerheid over de toekomstige technologische en economische ontwikkelingen rond elektrisch rijden en opladen. In het regeerakkoord en het Klimaatakkoord is een duidelijke ambitie vastgelegd: in 2030 zijn alle nieuw verkochte personenauto’s emissieloos. Met de uitvoering van de NAL zorg ik er samen met regionale overheden, netbeheerders en marktpartijen voor dat hiertoe de benodigde laadinfrastructuur wordt aangelegd.
Ik ondersteun ondernemers met informatie en handreikingen over de aanleg van laadinfrastructuur via onder andere het Nationaal Kennisplatform Laadinfrastructuur (NKL), dat binnenkort een handreiking snelladen publiceert (zie ook vraag 5). Ook werk ik samen met partijen als de ANWB, Stichting Natuur & Milieu en Milieu Centraal om betrouwbare informatie over andere aspecten van elektrisch vervoer beschikbaar te stellen. Daarnaast ondersteun ik ondernemers in financiële zin. Ondernemers kunnen investeringen in laadpunten aanmelden voor de milieu-investeringsaftrek2. Op het leveren van stroom via laadpalen met een eigen netaansluiting geldt een verlaagde energiebelasting. En ondernemers die werken aan innovatieve laadoplossingen ondersteun ik via de demonstratieregeling klimaattechnologieën en -innovaties in transport. Zo komen bijvoorbeeld ondernemers in aanmerking voor deze regeling die hun vloot bestelbusjes laten rijden op zelf opgewekte zonne-energie.
Herkent u de situatie die wordt geschetst dat het plaatsen van snellaadpalen een half jaar op zich kan laten wachten, omdat ze niet op het elektriciteitsnet aangesloten kunnen worden? Zo ja, op welke wijze ondersteunt u de sector om de snellaadstations versneld te kunnen plaatsen?
In het kader van de NAL heb ik continu contact met netbeheerders over de uitrol van laadinfrastructuur. In veel gevallen lukt het om een nieuwe aansluiting binnen de wettelijk gestelde termijn van 18 weken te realiseren. Dit hangt sterk af van de lokale situatie. Soms wordt dit inderdaad niet gehaald. Dit kan in het geval van snelladers te maken hebben met de extra netcapaciteit die moet worden gecreëerd door bijvoorbeeld de bouw van een extra onderstation. Dit kost tijd.
Stichting ElaadNL vertegenwoordigt de netbeheerders als kenniscentrum voor laadinfrastructuur in het kader van de NAL. ElaadNL werkt proactief aan het versnellen van de uitrol van laadpunten door met de netbeheerders en gemeenten prognoses op te stellen voor de benodigde nieuwe netaansluitingen. Deze prognoses moeten worden vertaald in uitrolplanningen van netbeheerders. Hoe beter de nieuwe aansluitingen gepland kunnen worden, hoe sneller de uitrol zal lopen.
Specifiek voor het versneld plaatsen van snelladers op verzorgingsplaatsen langs de snelweg heb ik Rijkswaterstaat gevraagd om te verkennen hoeveel snelladers er op de verzorgingsplaatsen bijgeplaatst zouden kunnen worden (tot 2030) en op welke wijze de overheid dit mogelijk kan faciliteren.
Bent u bereid om ondernemers te helpen bij het opstellen van een plan de campagne per locatie door duidelijkheid te geven over de locaties waar snellaadpalen probleemloos aangesloten kunnen worden op het elektriciteitsnet? En kunt u ondernemers inzicht geven in beschikbare technische mogelijkheden om bij een gebrek aan netcapaciteit toch een laadpaal te installeren?
Ja, dat is reeds onderdeel van de NAL. Per regio zal een plan gemaakt worden voor de uitrol van (snel)laadinfrastructuur. Dit gebeurt samen met de netbeheerders en de regionale samenwerkingsverbanden in het kader van de NAL. Iedere netbeheerder publiceert daarnaast een overzichtskaart met de beschikbare netcapaciteit voor zowel opwek als afname3. Technische mogelijkheden om toch een laadpunt aan te sluiten bij een gebrek aan netcapaciteit worden beschreven in de handreiking snelladen van NKL.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Duurzaam vervoer van 22 april 2020?
Ja.
Het aangekondigde massaontslag bij Apollo Vredestein in Enschede |
|
Kees Verhoeven (D66), Chris Stoffer (SGP), Dennis Wiersma (VVD), Hilde Palland (CDA), Gijs van Dijk (PvdA), Mustafa Amhaouch (CDA), Bart van Kent , Eppo Bruins (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aankondiging van Apollo Vredestein – de grootste private werkgever in Enschede – dat er 750 banen zullen verdwijnen?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Apollo Vredestein recentelijk een nieuwe fabriek in Hongarije gebouwd heeft met een capaciteit die nog wat groter is dan in Enschede en dat Hongarije daarvoor ongeveer 100 miljoen euro subsidie gegeven heeft?
Ja. In 2017 opende Apollo Tyres, het moederbedrijf van Apollo Vredestein, een nieuwe fabriek in Hongarije. Volgens de Europese Commissie heeft Hongarije daarbij inderdaad subsidie verstrekt, namelijk: 48,2 mln. directe subsidie, 2,8 mln. werkgelegenheidssubsidie en belastingvoordeel dat kan oplopen tot 44,7 mln (totaal max. 95,7 mln).
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de Europese Commissie dat deze subsidie, die aan de commissie genotificeerd is, geen staatssteun is?2
Ja. In het besluit van 5 september 2014 is de maatregel door de Europese Commissie als geoorloofde staatssteun gekwalificeerd omdat de staatssteun verenigbaar was met de interne markt.
Klopt het dat Hongarije de aanvraag in juni 2014 indiende, in september toestemming kreeg en dus de steun pas in september kon uitkeren en dat in september 2014 de EU-staatssteunregels 2014–2020 van toepassing waren?
De Hongaarse autoriteiten hebben op 27 juni 2014 de steunmaatregel bij de Europese Commissie genotificeerd en meegedeeld dat zij op 30 juni 2014 regionale steun aan Apollo Tyres zouden verlenen onder voorbehoud van goedkeuring door de Commissie.
In de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014–2020 (paragraaf 188) is bepaald dat de Europese Commissie regionale steun die ná 31 december 2013 en vóór 1 juli 2014 wordt verleend, zal beoordelen overeenkomstig de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007–2013.
De Europese Commissie heeft de notificatie dan ook beoordeeld overeenkomstig de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007–2013. De Europese Commissie heeft de steunmaatregel vervolgens op 5 september 2014 goedgekeurd.
Bent u bekend met artikel 122 van de staatssteunregels, die tussen 2014 en 2020 van kracht zijn en luiden »Where the beneficiary closes down the same or a similar activity in another area in the EEA and relocates that activity to the target area, if there is a causal link between the aid and the relocation, this will constitute a negative effect that is unlikely to be compensated by any positive elements.» (C209/33, Official journal of the European Union)?
Ja.
Deelt u de mening juist datgene wat artikel 122 poogt te voorkomen, namelijk subsidie geven om een bedrijf in een niet-achtergestelde regio te verplaatsten naar een achtergestelde regio in de EU, hier gebeurd is?
Nee. Het verplaatsen van het bedrijf in een niet-achtergestelde regio naar een achtergestelde regio in de EU door middel van het geven van subsidie is in dit geval niet aan de orde. De directie van Apollo Vredestein NL heeft aangegeven dat de uitbreiding in Hongarije bedoeld was om aan de groeiende vraag naar banden te kunnen voldoen. Die vraag is echter de laatste jaren gedaald door veranderende marktomstandigheden. Door deze veranderende marktomstandigheden maakt Apollo nu de keuze om in Enschede de kleinschalige en specialistische productie van banden te houden en de grootschalige productie in Hongarije en India te laten plaatsvinden. Volgens de directie heeft Apollo de houdbaarheid van producten die in Enschede worden geproduceerd geanalyseerd en met inachtneming van voornoemde veranderende marktomstandigheden de intentie uitgesproken om de fabriek in Enschede te specialiseren tot de productie van landbouwbanden en specialistische hoogwaardige banden met als doel het voortbestaan van Apollo Vredestein in Enschede te borgen. Het is goed om te vermelden dat het besluit tot de steunverlening 5,5 jaar geleden is genomen en dat Apollo al geruime tijd actief is in Hongarije. Apollo geeft aan dat er geen causaal verband is tussen de reorganisatie in Enschede en de Hongaarse fabriek.
Bent u bereid spoedig per brief opheldering te vragen bij de Europese Commissie over deze gang van zaken, waarbij staatssteun (mede)geleid heeft tot sluiting van een fabriek in Enschede? Kunt u vragen of Apollo bij de aanvraag van de staatssteun ook om de toezegging gevraagd is om productie niet op deze manier te verplaatsen en of Apollo dat ook toegezegd heeft?
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de legitimiteit van de destijds verleende steun. Binnen de EU gelden strikte voorwaarden voor staatssteun, die bovendien worden getoetst door de Europese Commissie. In dit geval heeft de Commissie geoordeeld dat de staatsteun die Hongarije heeft gegeven verenigbaar is met de interne markt. Ik zie daarom vooralsnog geen reden om contact op te nemen met de Europese Commissie of met de Hongaarse overheid over deze kwestie.
Het besluit om een nieuwe fabriek in Hongarije neer te zetten is door Apollo rond 2014 genomen. Op dat moment kon de productiecapaciteit in Enschede niet aan de stijgende vraag voldoen en waren de prognoses voor de verkoop van banden positief. Een uitbreiding van productiecapaciteit was in de ogen van Apollo dan ook noodzakelijk om aan de toenemende vraag te voldoen én om als bedrijf te groeien in de markt van banden. De nieuwe fabriek in Hongarije zou complementair zijn aan de fabriek in Enschede en in beide fabrieken zouden grotere series van bandentypen gemaakt worden, gaf Apollo in die tijd ook aan.
Helaas is volgens het bedrijf de productie van banden voor gewone personenauto’s in Enschede door allerlei omstandigheden minder competitief. Oorzaken die daarbij door het bedrijf genoemd worden zijn de toenemende concurrentie in de markt voor banden, stijgende productiekosten, teruglopende prijzen van banden en de dalende autoverkopen waardoor de markt voor banden gekrompen is. Daardoor is de productie in Enschede de afgelopen jaren al afgenomen en nam de kostprijs toe. Deze omstandigheden waren in 2014 niet voorzien.
De economie is voortdurend in beweging met verschuiving van activiteiten als bijkomend gevolg. Het is aan de leiding van een onderneming om adequaat te handelen in belang van de continuïteit van een onderneming als geheel en van alle stakeholders, waaronder de werknemers. Mocht er na verdere bestudering van de casus aanleiding toe zijn dan zal ik dat bij de Commissie en mijn collega’s die hierbij zijn betrokken onder de aandacht te brengen.
Kunt u er de Europese Commissie ook nadrukkelijk wijzen op het zeer nadelige effect van het besluit om de steun van Hongarije niet als staatssteun te zien en haar vragen medeverantwoordelijkheid te zijn voor het vinden van een oplossing voor Enschede?
Zoals hierboven reeds aangegeven heb ik geen reden om te twijfelen aan de legitimiteit van de destijds verleende steun.
Zijn er de afgelopen twee jaar contacten geweest met de eigenaar van Apollo Vredestein en is daar een mogelijke drastische reorganisatie aan de orde gesteld?
De afgelopen jaren zijn op verschillende niveaus contacten geweest met de eigenaar van Apollo Vredestein. In algemene zin is daarbij de actuele situatie omtrent het bedrijf aan de orde gekomen.
Welke contacten zijn er de afgelopen twee jaar vanuit Den Haag geweest met de vestiging Enschede over investeringen en mogelijke problemen bij Apollo Vredestein?
Ook met de directie van de vestiging van Apollo Vredestein in Enschede zijn de afgelopen jaren gesprekken gevoerd door het Ministerie van EZK. Tijdens die gesprekken is gesproken over de algemene ontwikkeling van het bedrijf en mogelijke knelpunten daarin. Daarbij is geen melding gemaakt van een aanstaande reorganisatie.
Op welke wijze zet u zich in voor het behoud van werkgelegenheid in Enschede – helaas op plek 46 van de 50 grootste steden in Nederland in de atlas van de Nederlandse gemeentes – bij Apollo Vredestein?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen op de voet en houdt daarbij nauw contact met het bedrijf, de provincie Overijssel en gemeente Enschede. Het is nu echter eerst aan het bedrijf om met de ondernemingsraad en bonden om tafel te gaan over mogelijke alternatieve oplossingen en over de uitwerking van een sociaal plan.
Het is daarbij belangrijk om te bezien hoe onderdelen van het bedrijf die wél toekomst hebben in de regio, behouden kunnen blijven en verder in de regio verankerd kunnen worden. Het gaat dan specifiek om het meer specialistische deel van de productie bij Apollo Vredestein maar ook bij de R&D-afdeling van Apollo in Enschede, die overigens niet in het reorganisatieplan is betrokken. Daar waar het niet lukt om de werkgelegenheid bij Apollo Vredestein te behouden zal een goed sociaal plan erop gericht zijn om medewerkers op weg te helpen bij het vinden van een nieuwe werkomgeving. De verantwoordelijkheid voor dit sociaal plan ligt bij het bedrijf, in nauwe samenspraak met de bonden.
In dit kader is het bemoedigend dat de eerste bedrijven met interesse zich al hebben gemeld. Het kabinet heeft duidelijk oog voor het belang van de Twentse economie en werkgelegenheid. Recent is met regionale partijen een Regio Deal gesloten met als doel de sociaaleconomische structuur van de regio verder te versterken. Het Rijk stelt daarbij 30 miljoen Euro ter beschikking voor onder meer arbeidsmarkt en talentontwikkeling, bereikbaarheid en vestigingsklimaat. Dit komt bovenop de generieke instrumenten die vanuit het Rijk voor de regio Twente ter beschikking worden gesteld.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De voorgenomen beantwoording binnen twee weken is helaas niet gelukt vanwege het vele werk m.b.t. COVID-19 dat voorrang kreeg bij de betrokken directies.
Politieagenten met PTSS |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over politieagenten met Posttraumatisch stresssyndroom (PTSS)?1
Ja.
Deelt u de mening dat de politie een goede werkgever moet zijn voor zijn werknemers?
Ja.
Deelt u de mening dat in het geval een politieagent PTSS ontwikkelt die (mede) het gevolg is van politiewerk, een ruimhartig smartengeld en schadevergoeding op zijn plaats zijn? Zo nee, waarom niet?
De basis is dat de politie vanuit «goed werkgeverschap» een bij de risico’s van het politieberoep passend pakket aan voorzieningen aanbiedt. Om materiële- en immateriële schade te compenseren, maar ook om te herstellen en waar mogelijk te re-integreren. In de contouren voor de verbetering van het stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen en in de uitwerking daarvan wordt hier aandacht aan besteed.
Klopt het dat de adviescommissie die deze zaken toetste werd betaald door Achmea, die ook de schade moet uitkeren?
De commissie Buitensporigheid is destijds ingesteld door de verzekeraar ten behoeve van de beoordeling of de factoren gelegen in het werk of de werkomstandigheden buitensporig zijn. De commissie geeft hierover een advies. De reden dat de verzekeraar het advies van de commissie nodig heeft, is dat deze niet zelf voldoende deskundig is om de vraag naar de buitensporigheid in relatie tot politiewerk te beantwoorden. In deze commissie zitten deskundigen (mensen met ruime politie ervaring en kennis van het politievak) die precies weten wat de inhoud is van de functies die binnen de politie worden vervuld en welke werkzaamheden en ervaringen binnen die functies wel of niet gebruikelijk zijn. Inmiddels maakt het korps ook gebruik van deze commissie. De besluiten die zijn gebaseerd op adviezen van deze interne commissie zijn als zorgvuldig voorbereid beoordeeld door de rechtspraak. De adviezen van de commissie zijn gebaseerd op een beoordeling waarbij wordt uitgegaan van de criteria die zijn uitgewerkt in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.
Dit betekent dat de commissie buitensporigheid werkzaam is in opdracht van de verzekeraar in zaken die onder de verzekeringsdekking vallen en in zaken die daar niet onder vallen in opdracht van de politie. Het korps is in beide gevallen het bevoegd gezag dat een besluit neemt en niet de verzekeraar.
In het kader van de verbetering van het stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen wordt de positie van de commissie bezien.
Deelt u de mening dat de verzekeraar Achmea in dat geval niet onafhankelijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom is er gekozen voor een constructie waarbij de slager zijn eigen vlees keurt?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de klachtbeoordeling neerleggen bij een onafhankelijke instantie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Er is sinds 1 januari 2020 een onafhankelijke ombudsfunctionaris voor de politie geïnstalleerd. Zij is niet bij de politie in dienst en houdt kantoor bij CAOP. Deze nieuwe functionaris staat naast de formele organisatiestructuur en is aanvullend op de bestaande meldpunten en loketten voor sociale veiligheid.
Kunt u overwegen om een geschillencommissie politiezaken in het leven te roepen? Zo nee, waarom niet?
De werkgever wil zo veel mogelijk voorkomen dat de medewerker een geschil met de werkgever moet voorleggen aan de rechter. In het kader van de verbetering van het stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen wordt het systeem van smartengeld en restschade herzien. Ook wordt gekeken naar geschillen beslechting.
Hoe oordeelt u over de berichten dat de door PTSS getroffen agenten actief worden tegengewerkt door hun eigen werkgever, de politie, waarbij dure advocatenkantoren in stelling worden gebracht die met langdurige juridische procedures proberen deze agenten uit roken?
Het is spijtig als medewerkers, en zeker medewerkers die letsel hebben opgelopen, juridisch in conflict komen met de werkgever. Juridische procedures zijn ook voor de werkgever onwenselijk en niet de manier om met getroffen collega’s om te gaan. Het streven is altijd om medewerkers zo goed mogelijk te ondersteunen. Dat neemt niet weg dat het een medewerker altijd vrij staat een besluit aan de rechter voor te leggen. In de evaluatie van het stelsel is geconstateerd dat het huidige stelsel als juridisch complex wordt ervaren. Door vereenvoudiging van het stelsel en door aandacht en zorg voor de medewerker voorop te stellen, gaan we een nieuwe basis neerzetten waarin werkgever en werknemer samen aan herstel kunnen werken.
Kunt u begrijpen dat de acties van advocatenkantoor Nysingh te Arnhem namens de politie door PTSS-getroffenen als een trap na worden ervaren?
Zie antwoord vraag 9.
In hoeverre is dit juridisch geweld passend voor een werkgever, die zelf keer op keer ageert tégen geweld tegen politieagenten?
Zie antwoord vraag 9.
Welke rol speelt de afdeling Bijzondere Zorg in de begeleiding en afhandeling van PTSS-zaken?
De begeleiding en afhandeling van PTSS zaken berust bij de leidinggevende van de betrokken collega. Hierbij vindt ondersteuning plaats vanuit de casemanagers PTSS. Het programma Bijzondere zorg is door de korpsleiding ingesteld als tijdelijke hulpstructuur. Het doel van het programma Bijzondere Zorg is optimaal uiting te geven aan waardering en erkenning voor de verdiensten van collega’s en het bijzondere karakter van het politiewerk. De klachtbehandelaars, die onder het programma bijzondere zorg gebracht zijn, bezoeken de collega’s met een klacht, dragen zorg dat klachtelementen worden uitgezocht, doen voorstellen om de klacht waar mogelijk weg te nemen en bevorderen dat van klachten wordt geleerd. Daarnaast worden ook binnenkomende uitingen van ongenoegen (zogenaamde UvO’s) in behandeling genomen. De UvO-onderzoekers bezoeken de (oud)-collega in principe thuis en gaan in gesprek over het ongenoegen. Na dit gesprek wordt een advies opgemaakt aan het bevoegd gezag hoe het ongenoegen weg te nemen.
Deelt u de mening dat de behandeling van PTSS-gevallen, inclusief re-integratie, smartengeld en schadevergoeding ook tot goed werkgeverschap behoren? Wat kunt u doen om dit verder te bevorderen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het aantal gevallen van een secundair trauma (veroorzaakt door de politie zelf) naar nul zou moeten gaan?
Ja.
Klopt het dat de leiding van het Politiedienstencentrum (PDC) PTSS’ers dwingt om «vrijwillig» ontslag te nemen? Waarom doet het PDC dit?
De korpsleiding heeft mij verzekerd dat er geen concrete aanwijzing is dat hier sprake van is.
Klopt het dat het PDC dit doet door «vaststellingsovereenkomsten» op te dringen aan PTSS’ers?
Zie antwoord vraag 15.
Klopt het dat hierbij gedreigd wordt om de PTSS-uitkering in te trekken?
Zie antwoord vraag 15.
Op welke manier kan aan PTSS’ers «liefdevolle zorg» geboden worden, waar het kabinet zo de mond van vol heeft?
Zorg voor medewerkers uit zich op verschillende manieren binnen de politieorganisatie. Enkele voorbeelden. Er is professionele ondersteuning voor de medewerker, waaronder geestelijke- en morele ondersteuning bij vraagstukken door een geestelijk verzorger. Er wordt bijstand verleend aan de ambtenaar en relaties met het oog op revalidatie en re-integratie. Er is ondersteuning bij aanvragen rond uitkering van de sociale zekerheidswetgeving en rechtspositionele aanspraken. Tot slot is er beleid gericht op erkenning en waardering binnen het programma bijzondere zorg.
Bent u bereid om een meldpunt in te richten voor secundaire PTSS-trauma’s? Deelt u de mening dat een dubbel PTSS-trauma zeer onwenselijk is? Is dit «adding injury to insult»? Zo nee, waarom niet?
Het is spijtig als medewerkers, en zeker medewerkers die letsel hebben opgelopen, juridisch in conflict komen met de werkgever. Juridische procedures zijn ook voor de werkgever onwenselijk en niet de manier om met getroffen collega’s om te gaan. Het streven is altijd om medewerkers zo goed mogelijk te ondersteunen. Een meldpunt is niet nodig door de werkzaamheden die plaatsvinden binnen het programma Bijzondere Zorg. Zie mijn antwoord op vraag 12. Bovendien kan de ombudsfunctionaris hier een rol in vervullen.
Bent u bereid om de coulanceregeling, die ingesteld was door korpschef Gerard Bouman weer in ere te herstellen? Zo nee, waarom niet?
De korpsleiding gaat intensief bekijken op welke manier de lopende zaken op maat, per individu opgelost kunnen worden. Dit zal in het licht zijn van de contouren van het nieuwe stelsel.
Het bericht ‘Logistieke sector krijgt steeds meer last van coronavirus’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u bericht «Logistieke sector krijgt steeds meer last van coronavirus»?1
Een specifiek artikel met deze titel waar de heer Dijkstra naar verwijst is niet (meer) te vinden op de website van het Nieuwsblad Transport. Uiteraard ken ik wel de aanverwante artikelen die een beeld geven van de problematiek.
Klopt het dat 45% van het intercontinentale verkeer van containers afkomstig is uit Azië?
Azië is het hart van het intercontinentale containervervoer. Negen van de tien grootste containerhavens in de wereld liggen in Azië. Van het mondiale containervervoer ging in 2018 28.2 miljoen TEU via de zogenoemde Trans-Pacifische route tussen Azië en Noord-Amerika en 24.4 miljoen TEU via de Azië-Europa route. Over de Trans-Atlantische route werd in datzelfde jaar 8.0 miljoen TEU vervoerd (bron: UNCTAD, Review of Maritime Transport, 2019). In 2019 was 47% van alle containers die werden overgeslagen in de haven van Rotterdam afkomstig uit of bestemd voor Azië.
Klopt het dat de capaciteit van de containervaart circa 20% tot 40% is teruggelopen als gevolg van verminderd transport van goederen door het coronavirus?
Exacte cijfers zijn (nog) niet te geven. Het gaat hier om bedrijfsgevoelige informatie. Havenbedrijf Rotterdam (HbR) geeft aan dat in de eerste maand na de uitbraak van het coronavirus in China, het aantal afvaarten uit China was afgenomen met ongeveer 20%. Dat aantal is volgens HbR inmiddels weer toegenomen en ligt nu nog ongeveer 10% lager dan in dezelfde periode in 2019. De huidige ontwrichting in Europa zal echter ook zijn verdere weerslag hebben op transport van goederen. Containeroverslag maakt circa 33% van de overslag in de Rotterdamse haven uit.
Wat betekent een dergelijke terugval in containertransport voor de Rotterdamse haven?
Deze terugval betekent dat er minder containers worden overgeslagen in de Rotterdamse haven en containerterminals en aanverwante bedrijven in de container(vervoer)keten de gevolgen daarvan zullen merken in hun bedrijfsvoering. Op basis van de ontwrichting in China verwacht het Havenbedrijf Rotterdam dat er zo’n 2 miljoen ton goederen per maand minder worden overgeslagen. Daar bovenop zal de huidige vertraging van de Europese economie een effect hebben waarvan de omvang op dit moment nog niet bepaald kan worden.
Klopt het dat containers blijven staan en ladingen niet op tijd aankomen? Welke gevolgen kan dit hebben voor de rest van de keten, inclusief de transporteurs die het vanuit de haven naar andere plekken brengen?
Terminals hebben last van aanpassingen in schema's van rederijen, met schepen die uit de vaart genomen worden of in Europa structureel havens overslaan. En dat leidt tot disruptie in de aan- en afvoer van volle en lege containers. Lagere overslagvolumes hebben een direct effect op het hele netwerk van transporteurs in het achterland. Met name voor kleinere transportbedrijven zal dit financiële impact hebben. In de logistieke sector zijn veel kleine bedrijven en ZZP’ers voor wie dit financieel zeer zwaar is.
Welke mogelijkheden heeft de rijksoverheid om goederenstromen zoveel mogelijk te laten voortduren?
De distributie van goederen is essentieel voor onze samenleving. De rijksoverheid heeft een lijst opgesteld van cruciale beroepsgroepen en vitale processen waarin de goederendistributie en de mensen die daarin werkzaam zijn, zijn opgenomen. Daarnaast is er door het kabinet op 17 maart jl. een pakket financiële maatregelen aangekondigd om rust te creëren voor die bedrijven die financiële problemen ervaren. In overleg met Europese collega’s dring ik erop aan dat de grenzen tussen lidstaten en de buitengrenzen openblijven voor goederen en dat de medewerkers uit de transportsector zoals chauffeurs, bemanningsleden en anderen vrij kunnen reizen en gebruik kunnen maken van goede sanitaire voorzieningen. Ik ben daarnaast in continue contact met de sector over de belemmeringen die zij ervaren en probeer die binnen mijn mogelijkheden op te lossen.
In welke mate zijn Nederlandse partijen in het goederentransport in staat een omslag te maken van routes en activiteiten om zo verlies van omzet en banen te voorkomen?
Op dit moment is er in een deel van de sector veel vraag naar transporteurs en in een ander deel een sterk verminderde vraag. Zo gaat een deel van de ladingen, zoals de bevoorrading van de levensmiddelen en de zorg in deze tijd onverminderd door. Andere transporteurs zoals bijvoorbeeld die in de horecasector of die van containers uit de Rotterdamse haven hebben te maken met minder ladingen. Het is voor sommige transporteurs mogelijk van lading, routes of modaliteit te wisselen en dat gebeurt in beperkte mate. Dit is echter lang niet in alle gevallen mogelijk, bijvoorbeeld vanwege technische inrichtingseisen zoals bij containers of bulktransport.
Welke problemen kan het geven als buitenlandse chauffeurs zonder vracht in Nederland blijven wachten? Welke maatregelen zijn denkbaar om te zorgen dat er geen overlast ontstaat?
Ik heb nauw contact met de sector over het vervoer van goederen. Vooralsnog zijn er geen signalen dat veel buitenlandse chauffeurs zonder vracht in Nederland moeten blijven wachten. Mocht daar verandering in optreden dan zijn maatregelen denkbaar zoals die zijn voorbereid voor een eventuele no deal Brexit. Hierbij valt te denken aan het gebruikmaken van (tijdelijke) extra parkeerplaatsen en inzet van verkeerscirculatieplannen.
De berichtgeving rondom het coronavirus COVID-19 via de sociale mediakanalen van de Rijksoverheid |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Bruno Bruins (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving rondom het coronavirus (COVID-19) via de sociale mediakanalen van de Rijksoverheid?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat op zowel de website van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als de Inspectie van het Onderwijs geen enkele informatie te vinden is over COVID-19, specifiek gericht op zaken die voor het onderwijs relevant zijn?
Informatie van de overheid is te vinden op de website van rijksoverheid.nl. Daar is ook alle informatie van de rijksoverheid te vinden over het Coronavirus COVID-19. Er is bewust voor gekozen om op één centrale plek alle actuele informatie continu bij te werken en er voor te zorgen dat er eenduidig informatie wordt verstrekt. Ministeries plaatsen dus niet zelf informatie over het Coronavirus COVID-19 op de pagina van hun eigen ministerie maar alle informatie wordt gebundeld op rijksoverheid.nl. Op de centrale pagina over het Coronavirus COVID-19 zijn specifieke vragen en antwoorden te vinden over reizen, voor ondernemers en ook over onderwijs. Op de website van het Ministerie van OCW, onderdeel van rijksoverheid.nl, is recent ook een link naar de veelgestelde vragen antwoorden over het Coronavirus COVID-19 en onderwijs op rijksoverheid.nl geplaatst. Ook de Inspectie van het Onderwijs heeft een link op haar website die verwijst naar de pagina «Veelgestelde vragen over het Coronavirus en het onderwijs» op rijksoverheid.nl.
Wat is de reden dat er op de hierboven genoemde websites bijvoorbeeld geen informatie is te vinden over hoe scholen om moeten gaan met personeel en/of kinderen met (milde) klachten en over wat de regels zijn voor het sluiten van scholen of het thuislaten van kinderen vanwege (angst voor) besmetting met het coronavirus, of hoe om te gaan met schoolreizen in binnen- en buitenland?
Tot en met maandag 6 april wordt er geen les gegeven op locatie in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van onderwijs op afstand.
Op de pagina «Veelgestelde vragen over coronavirus en het onderwijs» op rijksoverheid.nl, waar het Ministerie van OCW en de Inspectie van het Onderwijs naar verwijzen, worden vragen beantwoord. Naast vele andere vragen en antwoorden is daar ook het antwoord te vinden op de vraag waar school, universiteit of kinderopvangorganisaties terecht kunnen voor actuele informatie.
Bent u bereid om op de kortst mogelijke termijn wel deze informatie specifiek toegespitst op het onderwijs op de websites te plaatsen?
Zoals in de vorige antwoorden staat aangegeven is dat al gebeurd.
Kunt u aangeven of er rechtstreekse informatie hierover naar de scholen in Nederland is gestuurd of dat er een centraal punt is waar scholen zich kunnen melden met allerhande vragen over het coronavirus? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid scholen rechtstreeks te informeren en/of een centraal punt in te stellen waar scholen met vragen naartoe kunnen?
Vanuit het Ministerie van OCW is de afgelopen weken intensief contact geweest met de vertegenwoordigers van het onderwijsveld om hen zo goed mogelijk van informatie te voorzien. Zo zijn met de vertegenwoordigers van onderwijs-instellingen de adviezen van het RIVM gedeeld en is er op de website van de rijksoverheid specifieke informatie beschikbaar voor het onderwijs. Op dinsdag 10 maart hebben wij een brief gestuurd aan het onderwijs via alle sectorraden, vakbonden en diverse belangenorganisaties. Op donderdag 12 maart heeft het kabinet nieuwe adviezen en maatregelen aangekondigd om het virus zoveel mogelijk in te dammen en verdere verspreiding zoveel mogelijk te beperken. Naar aanleiding van deze adviezen en maatregelen is met al deze partijen overleg gevoerd over de uitwerking en uitvoering van de maatregelen in het onderwijs en over de impact die dit heeft voor scholen, onderwijspersoneel, leerlingen en ouders. Met de vertegenwoordigers van onderwijsinstellingen is afgesproken dagelijks contact te hebben over actuele ontwikkelingen. Hiervoor is een centraal informatiepunt ingericht op www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19
Met de vertegenwoordigers van de onderwijsinstellingen is op vrijdag 13 maart en op zondag 15 maart overleg gevoerd. Op zondag 15 maart heeft het kabinet besloten de scholen te sluiten.
Wordt er op dit moment nagedacht op het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over hoe te handelen bij scenario’s waarbij scholen dicht moeten vanwege gebrek aan personeel of grootschalige besmetting met het coronavirus bij kinderen/ouders of scenario’s waarbij scholen in delen van Nederland of heel Nederland dicht moeten voor een bepaalde tijd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze worden scholen geholpen bij het vormgeven van afstandsonderwijs op een dergelijk grote schaal?
Zondag 15 maart is besloten om tot en met maandag 6 april geen les meer te geven op locatie in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, en middelbaar beroepsonderwijs. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van onderwijs op afstand.
We waren voorbereid op het nemen van aanvullende maatregelen. Ook zijn we doorlopend in goed overleg met het onderwijsveld over de uitvoering van de maatregelen die nu gelden en de ondersteuning die daarbij nodig is.
Kunt u aangeven hoeveel scholen zich de afgelopen weken genoodzaakt zagen om schoolreizen of uitwisselingen naar het buitenland af te blazen uit angst voor het coronavirus? Kunt u daarbij tevens aangegeven om hoeveel scholen het gaat die deze beslissing hebben moeten nemen voordat er sprake was van een negatief reisadvies voor het betreffende land of deel van het land?
Nee, die cijfers heb ik niet.
Bent u bereid om met reisorganisaties en vervoersmaatschappijen in gesprek te gaan over goede oplossingen voor scholen voor het omboeken en annuleren van reizen? Zo nee, waarom niet?
Scholen staan zelf in contact met reisorganisaties en vervoersmaatschappijen over het omboeken en annuleren van reizen. Het gaat om specifieke situaties per school, ook als het gaat om verzekeringskwesties. Reisorganisaties en vervoersmaatschappijen zijn goed in staat om deze situaties te overzien.