Het bericht ‘IS op de weg terug’ |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «IS op de weg terug»?1
Ja
Hoeveel van de in het artikel genoemde gearresteerde extremisten zijn in Nederland gearresteerd? Hoeveel zijn elders gearresteerd? Kunt u aangeven in welke landen?
Het is onduidelijk naar welke arrestaties het bericht precies refereert. Zoals in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 522 is te lezen, zijn in november 2019 in Zoetermeer twee mannen gearresteerd op verdenking van het voorbereiden van een terroristische aanslag. Hierna hebben in Nederland geen soortgelijke arrestaties van vermoedelijke jihadisten meer plaatsgevonden. Arrestaties waren er recentelijk onder meer wel in Duitsland en Spanje.
Neemt ook in Nederland de activiteit van ondergrondse cellen toe? Zo ja, in welke mate? En hoeveel neemt de activiteit toe in andere landen? Kunt u aangeven welke landen dit betreft?
In Nederland en andere West-Europese landen bestaan netwerken van personen en groepen die het jihadistisch gedachtegoed aanhangen. In uitzonderlijke gevallen gaan jihadisten over tot het plannen en uitvoeren van aanslagen. Zelden wordt een directe band aangetoond tussen (potentiële) aanslagplegers in westerse landen en het leiderschap van ISIS in Syrië en Irak. Het aantal aanslagen van jihadisten in West-Europa is tussen de tweede helft van 2017 en begin 2020 sterk afgenomen. In internationaal verband wordt door politie informatie uitgewisseld. De samenwerking tussen diensten is onder meer verankerd in de Counter Terrorism Group (CTG). Deze samenwerking versterkt de Nederlandse inlichtingenpositie en die van de aangesloten partnerdiensten. Concreet leidt deze samenwerking tot het eerder onderkennen, identificeren en aanhouden van potentiële jihadistische aanslagplegers in Europa.3
Hoe beoordeelt u het dat Islamitische Staat zowel in Irak en Syrië maar ook in Europa aan kracht wint en op de weg terug is? Wat betekent dit voor de dreiging in Europa en Nederland?
De dreiging die uitgaat van jihadistisch terrorisme in of tegen Europa en andere westerse landen is sinds de zomermaanden van 2017 sterk afgenomen, maar niet verdwenen. Zoals in het DTN 52 is genoemd, is de terroristische dreiging voor Nederland op dit moment aanzienlijk (niveau 3 van 5). Zowel ISIS als al Qa’ida houden onverminderd de intentie om een aanslag te plegen. Aangezien ISIS zich op dit moment concentreert op herstel in Syrië en Irak, is de dreiging richting Europa vooralsnog niet toegenomen. Dit kan veranderen als ISIS grondgebied verovert en meer ruimte krijgt om ook buiten de regio te opereren. ISIS heeft nog steeds het strategische doel om op termijn opnieuw een «kalifaat» te stichten. De terroristische organisatie zet sinds 2017 haar strijd voort in de vorm van een guerrilla. Vanuit ondergrondse netwerken is ISIS nog altijd in staat aanslagen te plegen in Syrië en Irak. Deze modus operandi is sinds de uitbraak van de COVID-19-crisis niet fundamenteel gewijzigd. In Noordoost-Syrië plegen ondergrondse ISIS-netwerken geregeld aanslagen en trachten zij hun invloed uit te breiden. De Syrian Democratic Forces (SDF) slagen er met steun van de achtergebleven Amerikaanse troepen vooralsnog in ISIS hierbij substantieel te hinderen. Er bestaat ook zorg over ISIS-activiteit in gebieden ten westen van de Eufraat, die formeel onder controle van het Syrische regime staan. ISIS lijkt hier te kunnen profiteren van het gegeven dat het regime zijn aandacht vooral op de regio Idlib heeft gericht.
Bent u bereid de grenzen voorgoed te sluiten voor immigranten uit islamitische landen, voor alle asielzoekers en zorg te dragen dat islamitische terroristen ons land niet inkomen, danwel snel het land uit worden gezet, zodat ze nooit meer terug kunnen keren?
Het kabinet acht het voorgoed sluiten van de grenzen voor immigranten uit islamitische landen geen realistische oplossing, laat staan dat het een structurele oplossing is voor complexe veiligheids- en migratievraagstukken. Iedereen die via de Schengenbuitengrens Nederland of een andere Schengen lidstaat inreist, wordt onderworpen aan een grenscontrole. Indien een persoon geregistreerd staat als een potentieel gevaar voor de Nederlandse veiligheid kan deze persoon, indien het een derdelander is, de toegang worden geweigerd of kan de persoon, indien het een EU-burger betreft, worden aangehouden bij inreis.
Het bericht dat het draagvlak voor het keurmerk ‘On the way to PlanetProof’ afbrokkelt. |
|
Maurits von Martels (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Draagvlak PlanetProof brokkelt af»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat driekwart van de telers geen meerwaarde ziet in het keurmerk «On the way to PlanetProof»? Zo nee, waarom niet?
Telers willen graag verduurzamen, dit blijkt ook uit het bericht «Telers willen verduurzamen zonder PlanetProof». In het bericht wordt aangegeven dat deze telers van mening zijn het keurmerk «On the way to PlanetProof» niet nodig te hebben voor hun streven naar verdere verduurzaming van hun productie.
Enige nuancering is daarnaast op zijn plaats. Uit hetzelfde bericht blijkt namelijk dat tweederde van de ondervraagde telers géén ervaring heeft met het telen volgens de richtlijnen van PlanetProof. En het zijn met name deze telers zonder ervaring die geen meerwaarde zien in het keurmerk. Telers die twee jaar of langer gecertificeerd zijn, zijn positiever over het keurmerk.
Verder is het aantal bedrijven met een PlanetProof-certificaat voor plantaardige producten in de afgelopen 4 jaar sterk gegroeid: van 185 bedrijven in januari 2016 tot 1.463 bedrijven in januari 2020 (waarbij de grootste toename het afgelopen jaar (2019) heeft plaatsgevonden).
Klopt het dat telers jaarlijks tot 10.000 euro extra kwijt zijn om aan de certificeringseisen te voldoen, zonder dat er een meerprijs wordt uitbetaald? Zo nee, wat zijn dan wel de kosten voor certificering en welke meerprijs wordt betaald voor gecertificeerde producten?
De kosten die telers maken om aan de eisen van «On the way to PlanetProof» te voldoen, zijn van verschillende zaken afhankelijk: de omvang van het bedrijf, de mate waarin het bedrijf nog aanpassingen moet maken om aan de duurzaamheidseisen te voldoen, het te certificeren gewas, et cetera. Hier is niet één bedrag voor te noemen. Bovendien kunnen de kosten jaarlijks verschillen. Het is daarom belangrijk een onderscheid te maken tussen de verschillende kostencategorieën die zijn verbonden aan het voldoen aan de eisen van «On the way to PlanetProof»:
De hoogte van de kosten die per categorie gemaakt worden, wisselt. Maar ter illustratie enkele voorbeelden. Zo schat SMK dat de kosten voor de jaarlijkse inspectie gemiddeld rond de € 500,– bedragen. Bij de afdrachten aan SMK wordt onderscheid gemaakt tussen tarieven voor individuele aanmelding en die voor groepsaanmelding. Voor groepen gelden lagere tarieven:
Eerder heeft het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM Onderzoek en Advies) een eerste vingeroefening gedaan naar de meerkosten van de teelt van consumptieaardappelen, appels en tomaten onder het schema «On the way to PlanetProof».2 Hieruit blijkt dat bijvoorbeeld voor consumptieaardappelen en appels de extra gemaakte kosten om te voldoen aan het keurmerk bijna € 1.000,– per hectare zijn. Voor tomaten bedragen deze kosten ca. € 3.000 per hectare (vooral als gevolg van het gebruik van duurdere of arbeidsintensievere niet-chemische gewasbeschermingsmiddelen). In sommige gevallen worden deze meerkosten vergoed, vooral voor akkerbouwproducten (naast aardappelen ook uien en brouwgerst). Voor de andere twee producten – appels en tomaten – zijn geen gegevens bekend, omdat producenten of telersverenigingen prijsafspraken met hun afnemers maken, en SMK hierover geen informatie ontvangt.
Deelt u de mening dat het niet zo mag zijn dat een duurzaamheidslabel zoals «On the way to PlanetProof» niet of nauwelijks meerprijs biedt, maar wel extra kosten en rompslomp met zich meebrengt voor telers? Zo nee, waarom niet?
Het keurmerk «On the way to PlanetProof» heeft tot doel om verduurzaming van de landbouw te stimuleren, door vraag en aanbod van duurzamere producten bij elkaar te brengen. Het keurmerk zorgt voor een product dat beter is voor mens en milieu. Als een afnemer (bijvoorbeeld een supermarkt) bovenwettelijke eisen stelt ten behoeve van duurzaamheid, dan moeten boeren en tuinders door deze afnemer óók gewaardeerd worden voor de extra inzet die daarmee van hen verlangd wordt. Dat betekent dat primair alle partijen in de keten een verantwoordelijkheid hebben en dienen te nemen om bovenwettelijke eisen op een passende wijze te belonen. Maar dat gaat niet altijd vanzelf. Daarom, én vanwege het belang dat ik eraan hecht, ben ik bezig met het opstellen van een agrarische ondernemerschapsagenda. Hierin wordt op een samenhangende manier vooruit gekeken naar hoe primaire producenten – in een tijd waarin door allerlei ketenpartijen steeds meer van hen wordt verwacht, terwijl ze als individuele ondernemer soms weinig onderhandelingsmacht hebben – beter in staat gesteld kunnen worden om hun boterham te verdienen. Deze agenda richt zich onder andere op meer markttransparantie, meer samenwerking, minder marktmisbruik van ketenpartijen, en betere toegang tot financiering. Daarnaast beschouwt de agenda de mogelijkheid van het publiek belonen van ecosysteemdiensten en collectieve goederen, zoals biologische plaagbestrijding, het behoud van biodiversiteit, een aantrekkelijk landschap en waterretentie. Zaken die raken aan het keurmerk «On the Way to PlanetProof», en waarvan de samenleving als geheel de vruchten plukt.
Deelt u de mening dat telers certificering niet per definitie nodig hebben als stimulans voor verduurzaming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is in dat geval de meerwaarde van certificering?
Ook zonder certificering kan een teler er voor kiezen om op een duurzamer wijze te produceren. Echter, zonder deelname aan een certificeringschema zal het niet eenvoudig zijn om aan de consument te tonen dat de productie daadwerkelijk op een duurzamere, bovenwettelijke wijze plaatsvindt. Voor een teler die zonder keurmerk verduurzaamt, is het lastig een meerprijs voor zijn product te vragen als de consument in de winkel niet weet waarop deze meerprijs is gebaseerd (tenzij de teler hier zelf via marketing werk van gaat maken). Omgekeerd helpt certificering de consument bij het herkennen van het duurzame product. Daarnaast verschaft een certificeringsschema aan de telers inzicht in waar de aangrijpingspunten zitten om de productie daadwerkelijk te verduurzamen.
Hoe hoog dient een meerprijs ter compensatie van de extra kosten voor certificering wat u betreft te zijn en wie zou voor deze meerkosten moeten betalen om te komen tot een eerlijke verdeling van lusten en lasten van verduurzaming?
Zie ook het antwoord op vraag 4. Ik vind het van belang dat de vergoeding voor de extra kosten billijk is. Het kan namelijk niet zo zijn dat de extra inspanningen die de primaire producent ten behoeve van duurzaamheid pleegt, niet vergoed worden. Als ketenpartijen (denk aan supermarkten) aan primaire producenten duurzaamheidseisen opleggen, dan betekent dit inherent dat zij óók de verantwoordelijkheid hebben om deze bovenwettelijke eisen op een passende wijze te belonen. Mijn inspanningen om de positie van de boer te versterken zijn er op gericht om de primaire producent sterker te laten staan in zijn / haar relatie tot de overige schakels in de keten, bijvoorbeeld als het gaat om prijsonderhandelingen. Tegelijkertijd ben ik me ervan bewust dat – terwijl de lasten van de duurzaamheidsinspanningen bij de boer liggen – een deel van de lusten publiekelijk van aard zijn. Denk aan een mooi en aantrekkelijk landschap, het behoud van soorten, een schoon milieu. Daar profiteren wij als gehele samenleving van. Dat betekent naast private compensatie ook publieke vergoedingen voor de boer, zoals uit het nieuwe GLB. In de eerder genoemde agrarische ondernemerschapsagenda nemen we dit mee.
Hoe ziet u in dit kader de in het regeerakkoord afgesproken rol van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) als het gaat om het erop toezien dat boeren en tuinders hogere prijzen ontvangen van afnemers die bovenwettelijke eisen stellen, bijvoorbeeld ten aanzien van duurzaamheid of dierenwelzijn? Kunt u toelichten of en hoe de ACM in dit geval die rol ingevuld heeft?
Als eerste stap hiertoe is besloten om meer inzicht te verkrijgen in de aard en omvang van het probleem van het uitbetaald krijgen van hogere prijzen voor producten die aan bovenwettelijke eisen voldoen. Daartoe is een agro-nutrimonitor opgericht bij de ACM. In deze monitor wordt onder meer gekeken naar verschillen tussen prijzen van bepaalde gangbare producten en producten die voldoen aan bovenwettelijk eisen. Het gaat in eerste instantie om zes producten: uien, witte kool/zuurkool, tomaten, peren, melk en varkensvlees. De monitor zal voor deze producten inzicht geven in de prijzen in de diverse schakels van de voedselketen, zodat de maatschappelijke discussie over de hoogte van de prijzen gevoerd kan worden op basis van feiten. Ook wordt gekeken naar mechanismen achter de prijsvorming, zodat de verschillen tussen bijvoorbeeld ondernemingen, productvarianten en seizoenen beter verklaard kunnen worden.
Wageningen Economic Research gaat de data voor de ACM verzamelen. Door de Corona-uitbraak heeft dit echter enige vertraging opgelopen, maar desondanks wordt verwacht dat na de zomer van 2020 de eerste rapportage wordt gepubliceerd.
Het onterecht innen van verplichte ouderbijdragen voor onderwijs aan hoogbegaafden. |
|
Peter Kwint , Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het ingrijpen door de Inspectie van het Onderwijs vanwege onterecht geïnde verplichte ouderbijdragen betreffende OPUS leerlingen door de Gelderse Onderwijsgroep Quadraam?1
Ik ken de situatie. Onderwijsgroep Quadraam (hierna: het bestuur) tijdens een contactmoment aangesproken op de onterechte inning van verplichte ouderbijdragen. Het bestuur gaf hierbij aan reeds te zijn gestopt met de verplichte inning naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State in de zaak van de Stichting Conexus.2 Hierdoor is ingrijpen door de inspectie niet noodzakelijk meer geweest.
Hoeveel verplichte ouderbijdrage betaalden ouders voor een jaar onderwijs voor hoogbegaafden op de afdeling OPUS van Quadraam?
De verantwoording over middelen voor het onderwijs vindt plaats via de jaarrekening van het bestuur. Recent heeft de inspectie een vierjaarlijks onderzoek uitgevoerd bij het bestuur. Het rapport van dit onderzoek is vastgesteld 13 juni 2019. Het onderzoek heeft geen signalen opgeleverd die aanleiding zijn tot het doen van nader specifiek onderzoek. Hiermee ga ik ervan uit dat het bestuur zich houdt aan de wettelijke eisen die gesteld worden aan de vrijwillige ouderbijdrage.
Hoeveel verplichte ouderbijdragen heeft Quadraam onterecht geïnd de afgelopen jaren van ouders van deze betreffende groep leerlingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzage geven in waar deze verplichte ouderbijdragen jarenlang voor ingezet zijn? Zo nee, bent u bereid dit op te vragen bij Quadraam?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben alle ouders van kinderen die onderwijs voor hoogbegaafden volgden op de afdeling OPUS van Quadraam de onterecht geïnde verplichte ouderbijdrage teruggekregen van de school zoals de ouder(s) in het Wob-verzoek? Zo nee, bent u bereid Quadraam hierop aan te spreken en er alsnog voor te zorgen dat al deze ouders hun geld terugkrijgen?
Het bestuur heeft de inspectie laten weten dat de ouders die zich hebben gewend tot het bestuur de betaalde ouderbijdrage teruggekregen. Het bestuur heeft aangegeven dat er ook ouders zijn die tevreden zijn over het onderwijs op de OPUS-afdeling en daarom de reeds betaalde ouderbijdrage niet terugvragen.
Is Quadraam verplicht ouders te informeren dat zij onterecht jarenlang een verplichte ouderbijdrage voor hoogbegaafdenonderwijs hebben geïnd en deze terug moeten betalen? Zo ja, bent u bereid Quadraam hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het bestuur heeft de inspectie laten weten dat zij een financiële reservering hebben opgenomen om alle ouders die zich nog bij hen melden terug te betalen. Ik zal het bestuur vragen dit onder de aandacht te brengen bij alle ouders.
Zijn er nog steeds scholen die verplichte ouderbijdragen vragen aan ouders van hoogbegaafde kinderen voor hoogbegaafdenonderwijs, terwijl dit niet mag? Zo ja, waarom heeft uw oproep naar aanleiding van de aangenomen motie van de leden Rudmer Heerema en Van Meenen niet gewerkt? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat scholen hier per direct mee ophouden?2
Zowel bij mij als bij de inspectie zijn op dit moment geen scholen bekend die een verplichte eigen bijdrage van ouders vragen.
Zoals aangegeven tijdens het AO Onderwijsachterstanden, lerarentekort en kwetsbare leerlingen van 1 juli jl. heb ik een brief verstuurd waarmee ik scholen en samenwerkingsverbanden oproep per direct te stoppen met het vragen van een (verplichte) eigen bijdrage aan ouders van (hoog)begaafde kinderen. Dit conform een verzoek van het lid Heerema (VVD).
Is er al een sanctiebeleid opgesteld voor scholen die nog steeds een (verplichte) bijdrage vragen aan ouders voor onderwijs aan hun hoogbegaafde kind, zoals verzocht in de aangenomen motie van het lid Rudmer Heerema? Zo ja, wat houdt dit sanctiebeleid in en door wie wordt dit uitgevoerd? Zo nee, waarom niet en wanneer kan de Kamer dit verwachten?3
In de wet is geregeld dat de toelating van leerlingen niet afhankelijk mag zijn van financiële bijdragen van ouders. De achtergrond van deze bepaling is dat het onderwijs, dat uit publieke middelen wordt bekostigd, gratis toegankelijk moet zijn voor alle kinderen in Nederland. Wanneer er toch een financiële bijdrage van ouders wordt gevraagd, dan dient deze te zijn afgestemd met de ouder- (en leerling)geleding van de medezeggenschapsraad van de school. Tevens is geregeld dat alle gevraagde financiële bijdragen vrijwillig dienen te zijn. De school dient dit laatste in haar schoolgids te vermelden.
Wanneer een school zich niet houdt aan bovenstaande wettelijke eisen met betrekking tot de ouderbijdrage, dan zal de inspectie hierop handhaven. Dit heeft zij ook met succes gedaan in de zaak van de Stichting Conexus. Voorts heb ik in de verzamelbrief moties en toezeggingen in primair en voortgezet onderwijs5 van 20 december 2019 vermeld dat niet alleen de desbetreffende school, maar ook het betrokken samenwerkingsverband wordt aangesproken. Hiermee is er een solide sanctiebeleid voor scholen die zich niet houden aan de wet met betrekking tot de ouderbijdrage.
Het bericht ‘Ruit ingeslagen bij restaurant HaCarmel: ‘Het begint bijna gewoon te worden’ |
|
Stieneke van der Graaf (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Restaurant HaCarmel vernield door zelfde verdachte als in 2017»?1
Ja.
Hoe vaak heeft dit restaurant nu te maken gehad met belaging, vernieling, verdachte pakketjes, besmeuring of een andere manier van vandalisme en intimidatie met antisemitisch motief? Wanneer was er hier volgens de politie sprake van een antisemitisch motief? Kunt u een overzicht hiervan geven?
Een overzicht van incidenten die bij de politie geregistreerd zijn rondom het restaurant HaCarmel treft u hieronder aan. Overigens verwijst de politie hierbij naar de term discriminatie, wat in dit verband de strafrechtelijk relevante term is.
Op 7 december 2017 zijn de ruiten van het restaurant vernield en is de Israëlische vlag die in het restaurant hing gestolen. De verdachte is aangehouden, vervolgd en veroordeeld ter zake vernieling en diefstal. De officier van justitie heeft de aanwezigheid van een discriminatoir motief meegewogen in het bepalen van de strafeis.
Tussen 28 en 31 december 2017 is het restaurant besmeurd met eieren en patat. Vanwege het ontbreken van opsporingsindicaties kon geen motief worden vastgesteld en kon geen verdachte worden aangehouden.
Op 29 december 2017 is informatie binnengekomen dat de verdachte van het incident van 7 december 2017 wederom de ramen wilde vernielen. Hierop heeft intensieve politiesurveillance plaatsgevonden. Uiteindelijk heeft er geen vernieling plaatsgevonden en is de verdachte niet aangetroffen in de omgeving van het restaurant.
Op 20 januari 2018 is door een surveillance-eenheid van de politie opgemerkt dat het raam van het restaurant is besmeurd. Gebleken is dat de ruit schoongemaakt kon worden en dat de eigenaar daarin aanleiding heeft gezien om geen aangifte te doen.
Op 2 maart 2018 is een tegel door de ruit van het restaurant gegooid. Er is geen verdachte aangetroffen of aangehouden. De politie heeft een onderzoek ingesteld. Beschikbare camerabeelden hebben niet tot identificatie van een verdachte geleid. Gelet op de eerdere vernieling is de uitzonderlijke stap gezet om een op de stoeptegel aangetroffen DNA-mengprofiel te onderzoeken. Helaas leverde dit geen match op. Nu een verdachte niet is achterhaald, kon ook geen motief worden vastgesteld.
19 maart 2018: een op het oog verward persoon staat te schreeuwen voor het restaurant. Het is onduidelijk wat hij roept en de politie is snel ter plaatse. Er was geen sprake van een strafbaar feit en derhalve is ook geen motief vastgesteld.
Op 15 januari 2020 wordt melding gemaakt van een verdacht pakketje voor het restaurant, te weten een doos waaruit elektriciteitsdraden steken. Uit onderzoek door de EOD bleek dat het om een ongevaarlijk pakketje ging. In deze zaak is op 14 mei 2020 een verdachte aangehouden (niet zijnde de verdachte van de vernieling op 8 mei 2020). Omdat het onderzoek op dit moment nog loopt, kan ik nog niets zeggen over het motief.
Op 8 mei 2020 wordt melding gemaakt van vernieling. De ruit van het restaurant is vernield en door het gat in de ruit is de Israëlische vlag naar buiten getrokken en gepoogd in de brand te steken. Kort daarop is een verdachte aangehouden. Het betreft dezelfde persoon die is veroordeeld voor de vernieling op 7 december 2017. Omdat het onderzoek op dit moment nog loopt, kan ik nog niets zeggen over het motief.
Op 8 mei 2020 en op 15 mei 2020 is er met stift «Find Jews» op de gevel geschreven. De politie doet nog onderzoek.
Klopt het dat de aangehouden persoon voor deze recente belaging dezelfde persoon is die de ruiten van HaCarmel eind 2017 ook insloeg? Hoe vaak is de betrokkene, Saleh A., inmiddels veroordeeld en waarvoor?
Ja, het klopt dat het om dezelfde persoon gaat. Deze persoon is op 11 juli 2018 door de rechtbank Amsterdam veroordeeld voor de vernieling van de ruiten van het restaurant en diefstal van de in het restaurant hangende Israëlische vlag. Deze persoon is bovendien in oktober 2019 veroordeeld voor mishandeling.
Hoe wordt het recidivegevaar beoordeeld bij de betrokkene en op welke wijze wordt hierop gehandeld?
Zoals in alle zaken is ook in de zaak van deze verdachte voor de beoordeling van het recidivegevaar gekeken naar een veelheid van factoren: het strafblad van de betrokkene, rapportages van reclasseringsinstanties, psycholoog en psychiater uit eerdere en/of andere zaken, het verhoor van verdachte, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en bijvoorbeeld informatie van de politie (wijkagent).
Het rechtbankvonnis van 11 juli 2018 geeft inzicht in de beoordeling van het recidivegevaar. Blijkens het Pro Justitiarapport, dat in het vonnis wordt aangehaald, schat de psychiater de kans dat de verdachte opnieuw strafbare feiten gaat plegen, hoog in. Uit hetzelfde vonnis blijkt dat de psycholoog heeft geconcludeerd dat de psychische problematiek een risico vormt voor de kans op recidive van de ten laste gelegde feiten. Zowel de psychiater, de psycholoog als Reclassering Nederland hebben, zo blijkt uit het openbare rechtbankvonnis, de rechtbank in dit verband onder meer geadviseerd om als bijzondere voorwaarde op te nemen dat de verdachte een ambulante behandeling bij de forensische GGZ moet ondergaan.
Conform dit advies heeft de officier van justitie gevorderd:
«De officier van justitie heeft ook gevorderd dat naast de algemene voorwaarden de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals door de reclassering is geadviseerd, te weten een meldplicht, een behandelverplichting (ambulante begeleiding), een verplichting tot begeleid wonen en een verplichting mee te werken aan de aanpak gemeente Amsterdam en begeleiding en ondersteuning door de niet-gecontracteerde zorginstantie Sensa-Zorg. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een vrijheidsbenemende maatregel zal worden opgelegd, te weten een locatieverbod, en dat deze dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard.»
De rechtbank heeft vervolgens overwogen:
«De rechtbank maakt zich – gelet op de problematiek van verdachte – zorgen of verdachte niet opnieuw dergelijke strafbare feiten zal plegen, bijvoorbeeld als verdachte zich weer boos maakt over de Palestijnse zaak. (...) Om ervoor te zorgen dat verdachte niet opnieuw de fout in gaat, legt de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken op, met een proeftijd van 2 jaar.»2
De rechtbank legde hierbij de algemene voorwaarde op dat verdachte zich binnen een proeftijd van twee jaar niet schuldig zal maken aan het plegen van een strafbaar feit. Verder legde de rechtbank conform de eis van de officier van justitie de volgende bijzondere voorwaarden op:
Verdachte moet zich melden bij de reclassering, zolang en zo vaak als de reclassering dat nodig acht.
Verdachte wordt verplicht om zich ambulant te laten behandelen bij ambulante forensische zorg, om mee te werken aan begeleid wonen en om zich de bemoeizorg vanuit de gemeente Amsterdam en de zorginstantie Sensa-Zorg te laten welgevallen.
Ook is aan de verdachte door de rechtbank een locatieverbod opgelegd, dat onder meer inhoudt dat de verdachte zich niet zal ophouden binnen een straal van honderd meter rondom het restaurant.
Klopt het dat Saleh A. een gebiedsverbod heeft van 100 meter rondom restaurant HaCarmel? Zo ja, hoe heeft de politie hierop gehandhaafd?
Ja, zoals in het antwoord op vraag 4 vermeld, heeft de rechtbank bij het vonnis van 11 juli 2018 de maatregel opgelegd dat verdachte zich gedurende twee jaren niet zal ophouden in een straal van honderd meter rond restaurant HaCarmel, zoals ook was gevorderd door het Openbaar Ministerie. De politie heeft vervolgens op de momenten dat daarvoor aanleiding bestond intensief gesurveilleerd rondom het restaurant. Verder zijn er in de omgeving van het restaurant gemeentelijke camera’s geplaatst, die er nog steeds hangen.
Is u bekend dat een aantal weken geleden de woorden «find Jew» met zwarte marker op de deurpost van restaurant HaCarmel zijn geschreven? Is hier opvolging aan gegeven door de politie of het openbaar ministerie (OM)? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals hiervoor vermeld in antwoord 2, doet de politie onderzoek met behulp van camerabeelden.
Deelt u de mening dat hier duidelijk sprake is van een antisemitisch motief? Deelt u de mening dat het ontzettend belangrijk is voor het veiligheidsgevoel van Amsterdammers, en daarbij de Joodse gemeenschap in het bijzonder, om het kwaad te benoemen voor wat het is en daarop vervolgens adequaat te handelen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Omdat het strafrechtelijk onderzoek naar het incident op 8 mei 2020 nog loopt, onthoud ik mij van een inhoudelijk oordeel over deze zaak. In zijn algemeenheid deel ik de mening dat antisemitisme nooit normaal mag worden gevonden en bestreden moet worden. Ik acht het met u van het grootste belang dat burgers zich veilig voelen in hun eigen stad. Juist dit was mijn motivering om op 5 juni jl. bij een aantal Joodse ondernemers langs te gaan. Adequaat optreden van politie en OM is daar dienstig aan en ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat dit op dit moment onvoldoende of niet naar behoren zou gebeuren. In de door u aangehaalde antwoorden op Kamervragen4 heb ik in het antwoord op vraag 5 aangegeven dat ik van mening ben dat het belangrijk is om antisemitische incidenten te herkennen en correct op te volgen. Voor de politie betekent dit dat kennis en inzichten ten aanzien van verschillende leefstijlen en culturen in onze samenleving goed geborgd blijven in haar organisatie via de «Netwerken Divers Vakmanschap» in de eenheden. In dit netwerk zijn de informele diversiteitsnetwerken binnen de politie, zoals het Joodse Netwerk, vertegenwoordigd. Zij onderhouden de contacten met de groepen in de samenleving.
Naar aanleiding van het WODC-onderzoek naar strafverzwaringsgronden bij discriminatie dat recent aan uw Kamer is toegestuurd, ben ik met de politie en het OM in gesprek over eenduidige werkdefinities die handvaten kunnen zijn bij de beoordeling van gedragingen en uitingen.
Daarnaast is het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie van het OM recentelijk structureel uitgebreid met 2,5 fte. Tegelijkertijd blijft er aandacht voor het steviger positioneren van de Regionale Discriminatie Overleggen (RDO’s), zodat een betere afstemming met politie en ADV’s kan plaatsvinden over de vraag welke aanpak het beste effect sorteert.
Op welke manier heeft u uitvoering gegeven aan de belofte gedaan in de antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen, waarbij er maatregelen zouden worden genomen om op een juiste manier opvolging te geven aan aanwijzingen, meldingen en aangiftes met een antisemitisch karakter?2
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich dat u in de beantwoording van deze eerder gestelde schriftelijke vragen heeft aangegeven dat de afhandeling van antisemitische incidenten op de agenda staat van uw overleggen met het OM en de politie? Op welke manier heeft u hier sinds de beantwoording van deze schriftelijke vragen aandacht aan besteed? Bent u van mening dat de huidige aanpak van antisemitische incidenten afdoende is? Zo nee, hoe gaat u deze aanpak intensiveren?
De aanpak van discriminatie – waaronder discriminatie met een antisemitisch motief – is regelmatig onderwerp van gesprek met OM, politie en de regioburgemeesters in de reguliere bestuurlijke overleggen. In deze overleggen is bevestigd dat discriminatie een hardnekkig probleem is dat blijvend onze aandacht verdiend. In het door mij geïnitieerde WODC-onderzoek naar de toepassing van strafverzwaringsgronden bij discriminatie wordt geconcludeerd dat politie en OM hun aanpak hebben versterkt, maar dat er nog een aantal verbeteringen mogelijk zijn. Hierover ben ik met genoemde organisaties in gesprek.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de constante antisemitische vernielingen en bedreiging bijna «gewoon» beginnen te worden voor de familie van restaurant HaCarmel? Deelt u de mening dat antisemitisme nooit normaal mag worden gevonden en dat we als samenleving en overheid de verantwoordelijkheid hebben om hier hard tegen op te treden? Zo ja, op welke concrete manier gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 7.
De achterstelling van Nederlandse woningzoekenden. |
|
Alexander Kops (PVV), Emiel van Dijk (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vluchtelingen behouden eerste keus woningen Vlaardingen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat de gemeente Vlaardingen uit het vrijgekomen aanbod sociale huurwoningen statushouders eerste keus geeft?
Nee, ik deel die mening niet. Zoals ik meermalen bij de beantwoording van Kamervragen heb aangegeven en recent nog op 21 januari 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1426) wordt in Nederland geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit. Iedereen in Nederland wordt in gelijke gevallen gelijk behandeld. Dat uitgangspunt is in onze Grondwet verankerd. De gemeente is verantwoordelijk voor het huisvesten van vergunninghouders conform de halfjaarlijkse taakstelling. Veelal wordt in samenwerking met corporaties gezocht naar een passende woning voor vergunninghouders, waarvan is bepaald dat zij verblijfsrecht in Nederland hebben, en andere doelgroepen. Gemeenten kunnen er echter ook voor kiezen om statushouders op een andere wijze te huisvesten.
Nadat de verplichte urgentiestatus van statushouders per 1 juli 2017 uit de Huisvestingswet is gehaald kunnen gemeenten zelf bepalen welke categorieën woningzoekenden ze als urgentiecategorie in de huisvestingsverordening wensen op te nemen. Deze keuze is daarmee lokaal bepaald. Dat statushouders op dit moment nog steeds door de meeste gemeenten in een urgentieregeling als voorrangscategorie worden beschouwd, is het gevolg van de afwegingen die gemeenten hebben gemaakt gegeven enerzijds de huidige lokale situatie op de woningmarkt en anderzijds de taakstelling die gemeenten hebben om statushouders te huisvesten. Tijdige huisvesting is niet alleen in het belang van statushouders, maar ook in het belang van de Nederlandse samenleving. Dan kunnen zij tenslotte sneller participeren in en bijdragen aan de Nederlandse samenleving. Bovendien zorgt een snelle doorstroom naar huisvesting ervoor dat de maatschappelijke impact en financiële kosten die gepaard gaan met de opvang van asielzoekers beperkt worden gehouden.
Nog belangrijker dan de toewijzing van woningen is de beschikbaarheid van voldoende woningen. Door heel veel partijen wordt daarom hard gewerkt om het aanbod te vergroten. Daarbij is het van belang meer flexibiliteit op de woningmarkt en in de aansluiting tussen de asielopvang te creëren. Het kabinet heeft daarom EUR 3 miljoen beschikbaar gesteld voor een tiental pilots waarbij zal worden geëxperimenteerd met flexibele opvang- en/of huisvestingsoplossingen. Te denken valt aan het tijdelijk en gemixt huisvesten van verschillende doelgroepen alsook het aanbieden van opvangoplossingen in de buurt van de gemeente van uitplaatsing. De verwachting is dat de eerste pilots in de loop van 2020 starten.
Bent u van mening dat deze discriminatie van Nederlanders onmiddellijk moet stoppen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere gemeenten geven statushouders nog altijd voorrang op sociale huurwoningen?
Uit de rapportage «Vergunninghouders als urgentiecategorie» van onderzoeksbureau Rigo, dat ik u op 4 juli 2018 heb toegezonden (Kamerstuk 34 454, nr. 10), blijkt dat van de 187 gemeenten (van totaal 380 Nederlandse gemeenten) met een huisvestingsverordening 176 gemeenten een urgentieregeling in die huisvestingsverordening hebben opgenomen. Daarvan worden in 174 gemeenten vergunninghouders aangemerkt als urgentiecategorie. Met de evaluatie van de Huisvestingswet 2014, waarvan ik de rapportage naar verwachting rond de zomer naar u zal sturen, worden deze cijfers geactualiseerd.
Gaat u gemeenten verbieden nog langer voorrang aan statushouders te verlenen? Zo nee, waarom houdt u deze achterstelling van Nederlanders in stand?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u er nu eindelijk toe bereid om de tijdelijke asielvergunningen van de in Nederland verblijvende statushouders in te trekken en ervoor te zorgen dat de daardoor vrijkomende sociale huurwoningen, evenals alle andere sociale huurwoningen, uitsluitend aan de Nederlanders worden toegewezen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet tot intrekking van de tijdelijke asielvergunningen bereid. Nederland biedt bescherming aan vluchtelingen die daar op grond van de Vreemdelingenwet en de internationale verdragen recht op hebben.
De kern van asiel is dat bescherming wordt geboden aan mensen die gevaar lopen in eigen land. Het besef dat personen niet mogen worden teruggestuurd als ze in eigen land te vrezen hebben voor vervolging vanwege hun etniciteit, geloof, nationaliteit, politieke overtuiging, of omdat ze tot een bepaalde sociale groep behoren, heeft na de Tweede Wereldoorlog geleid tot het Vluchtelingenverdrag van 1951. Later is dit principe ook vastgelegd in de jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten voor de Mens en de EU-wetgeving. Het Nederlands asielbeleid is gebaseerd op dit principe. Het gaat derhalve om personen die bescherming nodig hebben. We willen deze mensen perspectief bieden. Het intrekken van een asielvergunning zou leiden tot een situatie waarin de vreemdeling geen recht heeft om in Nederland te verblijven, maar tegelijkertijd het land ook niet kan verlaten
De berichten ‘Verpleeghuizen wilden al vroeg testen maar werden geweigerd’, 'Protocol voor contactonderzoek kent twee grote zwakke plekken' en ’Inval-minister Van Rijn kijkt terug: ‘Bidden dat wat we doen, goed is’ |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Corinne Ellemeet (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat zorgverleners van verpleeghuizen zich wekenlang niet konden laten testen op het COVID-19 virus tijdens de uitbraak?1, 2
Ja.
Welke les trekt u uit het gegeven dat er voldoende testcapaciteit was, maar verpleeghuizen al dan niet vanwege de richtlijn, het personeel niet konden laten testen? Wat doet u met deze inzichten voor in de toekomst?
In het begin van de uitbraak was er geen centraal overzicht van de testcapaciteit en de beschikbaarheid van testmaterialen. De laboratoriumdiagnostiek is in Nederland decentraal georganiseerd. Dit overzicht is vanaf eind maart opgebouwd. Toen er meer zekerheid over de testcapaciteit was, adviseerde het OMT op 30 maart om het testbeleid uit te breiden en dit is vanaf 6 april gebeurd. Er is nu een Landelijk Coördinatieteam Diagnostische Keten ingericht, dat de inzet van testcapaciteit en testmaterialen optimaliseert. Er is op dit moment geen aanleiding om aan te nemen dat een situatie van schaarste zich voor zal doen.
Welke relatie ziet u tussen de tot op heden circa 8.500 ouderen in verpleeghuizen met een vermoedelijke COVID-19 infectie, de onderbenutte testcapaciteit onder zorgverleners in verpleeghuizen, het gebrek aan persoonlijke beschermingsmiddelen in verpleeghuizen en de RIVM-richtlijn van 20 maart dat geen bezoek meer is toegestaan?
Het OMT heeft aangeven dat voor het toenemend aantal meldingen van COVID-19 in de verpleeghuizen meerdere redenen kunnen zijn. De kans op verspreiding in de verpleeghuizen is hoog, mede vanwege de gesloten setting, het langdurig verblijf, en het intensieve contact tussen bewoners en zorgpersoneel en tussen bewoners onderling. Ook kan het te maken hebben met het feit dat bij mensen met dementie hygiënemaatregelen lastiger te handhaven zijn. Overigens is het geen RIVM richtlijn om geen bezoek toe te laten. Het was een kabinetsbesluit.
Kunt u nader uiteenzetten wat wordt bedoeld met de uitspraak van de Minister voor Medische Zorg van 12 mei: «Waar ik een beetje moeite mee heb, is dat er een verband wordt gelegd tussen die beschermingsmiddelen en de piek van besmettingen in verpleeghuizen?»3 Wat voor ongemak voelt u daarbij?
Vanwege bovenstaande redenen is het niet zomaar te stellen dat een gebrek aan beschermingsmiddelen een hoge piek van besmettingen in verpleeghuizen veroorzaakt. Het ongemak zit vooral in de suggestie dat een piek van besmettingen voorkomen had kunnen worden. De één-op-één conclusie is niet te trekken. Op de mogelijke oorzaken daarvan ben ik bij vraag 3 ingegaan.
Hoeveel mensen zijn noodzakelijk om het klassieke arbeidsintensieve bron- en contactonderzoek komende tijd uit te voeren? Waar is deze prognose op gebaseerd? Wat is de huidige GGD-capaciteit voor bron- en contactonderzoek?
Hoeveel bron- en contactonderzoek (BCO) precies uitgevoerd moet kunnen worden, is onder meer afhankelijk van het aantal positieve testuitslagen. Op dit moment zijn er verschillende scenario’s denkbaar. De GGD’en gaan in het opschalingsplan uit van de inzet van de maximale testcapaciteit (30.000 per dag) en 5% positieve testuitslagen. Dit betekent dat maximaal 1.500 BCO per dag uitgevoerd moet kunnen worden.
De GGD’en geven aan dat een BCO gemiddeld acht uur in beslag neemt, inclusief de monitoring van geïdentificeerde contacten. Sommige BCO zullen uiteraard complexer zijn dan anderen. De GGD’en hebben op basis van deze gegevens berekend dat zij tot een maximum van 3.200 FTE nodig hebben om 1.500 BCO per dag uit te voeren. Op dit moment hebben de GGD’en 1200 FTE voor BCO regionaal beschikbaar en werken zij aan de verdere landelijke opschaling tot een maximum van 3.200 FTE. De GGD’en zijn hiermee in staat om dagelijks de benodigde hoeveelheid BCO uit te voeren.
Bent u ervan op de hoogte dat het Johns Hopkins Center for Health Security ervan uitgaat dat in de Verenigde Staten 100.000 contactonderzoekers nodig zijn? Hoeveel contactonderzoekers zijn, op basis van hetzelfde model, dan nodig in de Nederlandse context?
De bevolking van de Verenigde Staten is ongeveer twintig keer zo groot als de Nederlandse bevolking. Als je de hoeveelheid benodigde contactzoekers corrigeert naar de omvang van de Nederlandse bevolking, kom je ongeveer uit op 5.000 benodigde contactonderzoekers. Daarnaast is het zo dat de situatie in Nederland niet zomaar te vergelijken is met die in de Verenigde Staten. Er is een grote afhankelijkheid van de hoeveelheid afgenomen tests en van de hoeveelheid positieve tests. In Nederland gaat het om een inschatting van 30.000 tests per dag en wordt uitgegaan van een bovengrens van 8% positieve testuitslagen. Daarmee lijkt het ingeschatte aantal van 3.200 FTE voor BCO reëel.
Waarom wijkt het Nederlandse protocol van het bron- en contactonderzoek af van het Europese protocol van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)? Bent u ervan op de hoogte dat het ECDC schrijft dat de overheid, na een bevestigde COVID-19 besmetting, over moet gaat tot «active follow-up of the contacts (e.g. daily phone calls, e-mails, text-messages)»?4 Op basis van welke wetenschappelijke inzichten wordt hiervan afgeweken?
Anders dan in de ECDC richtlijn wordt in het Nederlands protocol voor bron- en contactonderzoek onderscheid gemaakt tussen huisgenoten en overige nauwe contacten. In de categorie huisgenoten vallen de contacten die in dezelfde woonomgeving leven en die langdurig op minder dan anderhalve meter afstand contact hadden met de indexpatiënt tijdens diens besmettelijke periode. Uit onderzoek blijkt dat binnen deze groep een grotere kans op overdracht van het virus bestaat dan in de groep nauwe contacten. Huisgenoten krijgen daarom een strikter advies om thuis in quarantaine te gaan. Het Nederlands protocol is in die zin dus strenger dan de richtlijn door ECDC.
Ik ben ervan op de hoogte dat de ECDC richtlijn voorschrijft dat de overheid, na een bevestigde COVID-19-besmetting, in contact blijft met de patiënt. De GGD’en maken daarom gebruik van een nazorgteam dat telefonisch contact onderhoudt met mensen die uit een BCO naar voren komen, met name personen waarvan zij inschatten dat een actieve opvolging is nagewezen. Op deze manier houden de GGD’en actief zicht op de naleving van de gemaakte afspraken en blijven ze op de hoogte van relevante ontwikkelingen met betrekking tot ziekteverschijnselen.
Kunt u specificeren hoeveel persoonlijke beschermingsmaterialen er nodig zijn in alle zorgsectoren, dus inclusief de verpleeghuiszorg, gehandicaptenzorg, wijkverpleging, geestelijke gezondheidszorg, huisartsenzorg, maatschappelijke opvang, jeugdzorg, et cetera?
In eerste instantie is door het LCH gewerkt met een prognose model om de vraag in te schatten. Inmiddels kan het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) feitelijk inzicht geven in de aanvullende vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen die zij binnen krijgen in de ingerichte bestelportals. Deze kennis gebruikt het LCH om de gemiddelde verwachtte vraag naar deze artikelen voor de komende week te bepalen. Op het moment dat een product nog niet eerder geleverd is, zoals bij de pakketten, gebeurt dat op basis van marktconsultatie. De meest recente cijfers over de beschikbare voorraad, de inkoop en de vraag worden gepubliceerd op de website van het LCH5.
Wanneer is voor de eerste keer een prognosemodel gemaakt van het aantal benodigde persoonlijke beschermingsmaterialen in de gehele zorg naar aanleiding van het COVID-19 virus? Wanneer werd deze prognose voor het eerst gemaakt voor alleen de ziekenhuiszorg?
Bij het maken van het prognose model is direct uitgegaan van alle zorginstellingen. Later zijn daar ook de thuiszorg, de huishoudelijke hulp en de mantelzorg aan toe gevoegd.
De eerste prognose dateert van de start van LCH op 23 maart 2020.
Wie maakt de prognosemodellen en op welke data zijn deze gebaseerd?
De prognoses worden gemaakt door het LCH/VWS met input van diverse experts (adviseurs, zorgprofessionals, brancheorganisaties vanuit zorg en industrie). Daarbij wordt ook kennis uit andere landen verkregen bij inkoopexperts uit de zorg en internationale adviesbureaus. Inmiddels wordt ook gebruik gemaakt van de daadwerkelijke uitlevering vanuit het LCH.
Via welke rechtsvorm worden persoonlijke beschermingsmaterialen ingekocht door het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH)?
Het LCH is een tijdelijke publiek-private samenwerking, zonder winstoogmerk. Het LCH is opgericht op initiatief van de zorgsector, in opdracht van het Ministerie van VWS, voor deze crisisperiode. Het LCH bestaat uit deskundigen van zorgaanbieders, distributiebedrijven en producenten van persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen. Voor de financiële afhandeling van inkoop t/m verkoop heeft VWS een contract afgesloten met Mediq, die dit uitvoert met open boek en zonder winstoogmerk. VWS staat hierbij garant voor de risico’s.
Wat is de financiële omvang van het aantal bestellingen dat is uitgezet door het LCH?
De totale omvang is op dit moment ongeveer 1.050 miljoen euro (stand 2 juni 2020).
Hoeveel is tot op heden daadwerkelijk overgemaakt ten behoeve van persoonlijke beschermingsmiddelen? Voor hoeveel staat het LCH nog garant aan financiële verplichtingen?
Het overgemaakte bedrag verandert dagelijks, maar is op dit moment ongeveer 30% van de totale financiële verplichting. VWS staat garant voor de risico’s bij de financiële verplichtingen.
Klopt het dat alle partners via het LCH werken zonder winstoogmerk? Kunt u garanderen dat alle betrokken partners ook daadwerkelijk geen winst maken op de persoonlijke beschermingsmaterialen?
De deelnemers aan het LCH wordt gevraagd een convenant te ondertekenen, waarbij vastgelegd is dat zij zonder winstoogmerk deelnemen aan het consortium. Het merendeel van de deskundigen is door hun eigen organisatie uitgeleend aan het LCH zonder de kosten daarvoor in rekening te brengen. Een enkele deskundige, wordt wel betaald voor de gewerkte uren. Daarnaast werken verschillende bedrijven op kostprijsbasis of met sterk gereduceerde tarieven.
Welke bedrijven zijn voornamelijk betrokken bij het LCH en wat zijn hun desbetreffende rollen?
Het LCH is een tijdelijke publiek-private samenwerking, zonder winstoogmerk. Het LCH is opgericht op initiatief van de zorgsector, in opdracht van het Ministerie van VWS, voor deze crisisperiode. Het LCH is een krachtenbundeling van kennis en expertise. Het functioneert als tijdelijk samenwerkingsverband van deskundigen, om veel beschermingsmiddelen te verwerven en bij de zorgverleners te krijgen. In het LCH werken deskundigen uit de hoek van zorgaanbieders, distributiebedrijven, transporteurs en producenten van persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen samen. Het LCH bestaat uit personen en niet uit organisaties en instellingen. Wel brengen deze personen in een aantal gevallen netwerken van hun organisatie in, die kunnen bijdragen aan het oplossen van het PBM tekort in de zorg.
We onderscheiden de volgende groepen personen:
Deskundigen uit de hoek van supply chain partners. Dat zijn deskundigen die bij het LCH kennis inbrengen van de supply chains, maar die ook de professionele netwerken van hun bedrijven ter beschikking stellen om materialen naar Nederland te krijgen (Skyteam/KLM) of binnen Nederland te distribueren (OneMed/QRS & Mediq).
Deskundigen uit zorgorganisaties. Dat kunnen zijn academische ziekenhuizen, medische centra of andere zorginstellingen. Zij brengen kennis in van bijvoorbeeld de zorg, van inkoop voor de zorg en van kwaliteitsbewaking ten behoeve van de zorg. Dit varieert van directeuren inkoop van zorginstellingen tot coassistenten uit het A-UMC die de telefoon bedienen om alle aanbieders te woord staan.
Experts die gevraagd zijn specifieke kennis in te brengen bij het LCH bijvoorbeeld op het gebied van prognoses maken, inkoop van medische hulpmiddelen, financiën, crisisorganisaties inrichten, communicatie of logistiek. Voorbeelden zijn experts van bedrijven als Brocacef, BCG, Accenture, Vintura, Reputatiegroepen, Post NL.
Deskundigen met expertise op het gebied van het opzetten van Nederlandse productielijnen voor PBM. Zij hebben hun kennis gedeeld met de ministeries van EZK en VWS.
Deskundigen uit de publieke domein, die kennis en ervaring hebben ingebracht van bijvoorbeeld inkoop bij de overheid, kwaliteitsmetingen, logistiek, netwerken van zorginstellingen, overheidsfinanciën en de vraagstellingen in zorginstellingen. Denk hierbij aan onder andere de ministeries van Defensie en VWS, de NFU (diverse academische ziekenhuizen), RIVM, ZonMW en GGD GHOR.
Bij het bovenstaande kan nog het volgende worden opgemerkt.
Bovenstaande lijst van deskundigen is voortdurend aan verandering onderhevig. Inbreng van kennis kan variëren al naar gelang de behoefte op dat moment. De samenstelling van het LCH wisselt daarmee voortdurend.
Het merendeel van de deskundigen is door hun eigen organisatie uitgeleend aan het LCH zonder de kosten daarvoor in rekening te brengen. Een enkele deskundige, wordt wel betaald voor de gewerkte uren. De kosten van deze betaling wordt verwerkt in de kostprijs van de inkoop.
Voor het afwikkelen van alle financiële aspecten van inkoop tot verkoop heeft VWS een apart contract gesloten met Mediq. Ook met OneMed/QRS is een overeenkomst getekend voor de afwikkeling van de distributie. Hierdoor kon het LCH direct starten met grootschalige inkoop en met het benutten van de distributiekanalen van Mediq en OneMed. Beide bedrijven zijn bereid geweest dit te doen op kostprijsbasis en verdienen hier, conform de doelstelling van de LCH samenwerking, niet aan.
Het LCH werkt met circa 50 aanvoerlijnen. Daarbij zijn producenten/fabrieken en (tussen)handelaren betrokken. Deze partijen maken geen deel uit van het LCH. De (inkoop)contracten met deze partijen worden afgesloten door Mediq op basis van het genoemde contract tussen VWS en Mediq.
Klopt het dat tot op heden alle transport van persoonlijke beschermingsmaterialen van China naar Nederland is verlopen via luchtverkeer? Ziet u mogelijkheden om op de langere termijn het transport ook per vrachtschip of per trein te vervoeren?
Vanwege het spoedeisende karakter is het LCH direct begonnen met luchttransport. Dit blijft tot op de dag van vandaag een belangrijk vervoerskanaal. Daarnaast vindt er inmiddels ook transport per trein en schip plaats.
Kunt u een overzicht geven hoeveel mondmaskers afgelopen drie maanden zijn ingekocht door Duitsland, België en Frankrijk?
Nee, dit overzicht heb ik op dit moment niet.
Bent u ervan op de hoogte dat de Duitse regering de nationale productie van persoonlijke beschermingsmaterialen stimuleert en ervan uitgaat dat medio augustus elke week 10 miljoen FFP2 maskers en 40 miljoen chirurgische maskers kunnen worden geproduceerd? Wat zijn de ambities van de Nederlandse regering betreffende het opschalen van de nationale productie?
Ja. Op dit moment zijn Nederlandse bedrijven bezig met de productie van FFP-2 maskers, beschermingsbrillen, spatschermen en beademingsapparatuur. Drie fabrikanten zijn inmiddels FFP2-maskers aan het produceren of starten de productie van FFP2-mondmaskers op zeer korte termijn. Ik ben met alle drie de bedrijven in gesprek om de productie gedurende 12 maanden verder op te schalen tot gemiddeld 2 mln. stuks per week. Daarnaast heb ik met drie fabrikanten contracten gesloten voor onder andere de afname van chirurgische mondmaskers. Zodra deze bedrijven hun productie volledig op gang hebben en voldoen aan de kwaliteitseisen, kunnen er gemiddeld zo’n 3 miljoen chirurgische mondmaskers per week worden geproduceerd. Hiermee wordt in ruime mate aan de huidige uitvraag voldaan en wordt een robuuste voorraad opgebouwd via nationale productie.
Bent u van mening dat het aanwijzen van een speciaal gezant voor de Taskforce Diagnostiek geslaagd is verlopen? Denkt u er aan om een dergelijke speciale gezant ook in te zetten voor de inkoop, coördinatie en nationale productie van persoonlijke beschermingsmaterialen?
Ja, ik vind het aanstellen van een de speciaal gezant in aanvulling op de Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit geslaagd. Aangezien ik inmiddels met verschillende bedrijven afspraken heb gemaakt over de productie, of het starten ervan, van persoonlijke beschermingsmiddelen, zie ik niet de noodzaak om een speciaal gezant op dit terrein aan te stellen.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden uiterlijk op dinsdag 19 mei?
Dat is helaas niet gelukt
Het bericht ‘Hof moet na hardhandige arrestatie Michael P. weer kijken naar straf’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hof moet na hardhandige arrestatie Michael P. weer kijken naar straf»?1
Ja.
Beseft u dat u verantwoordelijk bent voor de knettergekke uitspraken van deze advocaat-generaal, en dat strafverlaging voor de serieverkrachter en moordenaar van Anne Faber, Michael P., onbestaanbaar is? Zo nee, waarom niet?
Het parket bij de Hoge Raad der Nederlanden onder leiding van de procureur-generaal maakt geen deel uit van het Openbaar Ministerie. Gelet op de scheiding der machten is het niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om te oordelen over onafhankelijke adviezen van een advocaat-generaal bij de Hoge Raad.
Deelt u de mening dat iemand die pleit voor strafverlaging van Michael P. niet geschikt is als advocaat-generaal? Zo nee, waarom niet?
Een advocaat-generaal heeft de taak om rechtsgeleerde adviezen aan de Hoge Raad te geven. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om hierover mijn mening te uiten.
Bent u bereid deze advocaat-generaal te ontslaan? Zo nee, waarom niet?
Als Minister van Justitie en Veiligheid heb ik geen rol in de ontslagprocedure van advocaten-generaal bij de Hoge Raad. Ik verwijs hiervoor onder meer naar de artikelen 46ca, 46l en 46m van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
Bent u voorts van mening dat in hoger beroep het Openbaar Ministerie voor levenslange celstraf zou moeten pleiten voor de serieverkrachter en wrede moordenaar van Anne Faber?
Gelet op het opportuniteitsbeginsel is het aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of iemand strafrechtelijk wordt vervolgd en zo ja, welke straf zal worden geëist. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om hier uitspraken over te doen.
Bent u bereid de zaak tegen de agenten die Michael P. gearresteerd hebben te seponeren en alle betreffende agenten voor te dragen voor een lintje? Zo nee, waarom niet?
Het is de eigenstandige bevoegdheid van het Openbaar Ministerie om te beslissen of een zaak al dan niet geseponeerd wordt.
Drugssmokkel op zee |
|
Attje Kuiken (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drugssmokkel op zee. Bij terugkeer ligt het bootje lager in het water»?1
Ja.
Deelt u de mening van de in het artikel genoemde officier van justitie dat de visserijsector in toenemende mate vatbaar lijkt voor druk en geld van criminelen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren heeft zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan die invloed hebben op de visserijsector. Brexit, het verbod op pulsvisserij, beperking van het aantal visgronden en recent de coronacrisis kunnen de verdiensten in de visserij onder druk zetten. Uit wetenschappelijk onderzoek is bekend dat er een sterke relatie bestaat tussen financiële problematiek en delictgedrag.2 De zorg dat vissers die in financiële problemen raken in toenemende mate vatbaar worden voor criminele aanbiedingen lijkt daarom terecht. Overigens is voor de vatbaarheid van vissers voor criminele aanbiedingen de gelegenheidsstructuur die de visserij biedt sterk bepalend. Vervoersmiddelen en transport zijn onmisbare schakels in het proces van georganiseerde criminele activiteiten. Dat maakt vissersschepen aantrekkelijk voor criminelen die drugs willen smokkelen, ook in tijden van economische voorspoed.
Deelt u de mening van het team Volans dat drugssmokkelende vissers niet in aanmerking mogen komen voor subsidies om de visserij op de Noordzee te saneren of verduurzamen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de opvatting van Volans dat vissers die zich schuldig maken aan strafbare feiten, zoals drugssmokkel, niet in aanmerking zouden moeten komen voor subsidies voor sanering of verduurzaming. Belangrijk hierbij is onderscheid te maken tussen nationale middelen en Europese middelen. Subsidies voor verduurzaming komen vanaf 2021 uit het Europees Maritiem Visserij en Aquacultuur Fonds (EMVAF) waarover in Brussel onderhandeld wordt. Dit biedt geen concrete mogelijkheid vissers op grond van criminele activiteiten uit te sluiten. Onderzocht wordt of lidstaten nationaal nog ruimte hebben om dergelijke verleningscriteria te hanteren. Daarnaast zal de Minister van LNV dit onderwerp bij haar collega’s uit Groot-Brittannië en van de Europese lidstaten aankaarten.
In het Noordzeeakkoord komen ook nationale middelen beschikbaar voor de visserij ten behoeve van sanering en verduurzaming. De Minister van LNV zal onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om vissers die strafbare feiten hebben gepleegd uit te sluiten van deze middelen.
Deelt u de mening van dit team dat de pakkans voor drugssmokkelende vissers op dit moment laag is? Zo ja, wat gaat u doen om die pakkans te vergroten? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Ik beschik niet over cijfers waaruit de pakkans voor drugs smokkelende vissers kan worden afgeleid. Omdat drugssmokkel een delict is waarvan de betrokkenen vrijwel nooit aangifte doen, bestaat geen zicht op de totale omvang van de drugssmokkel op zee. In het algemeen kan wel worden gezegd dat maritieme smokkel geen eenvoudig oplosbaar probleem is. Dat komt door de uitgestrektheid van het gebied waarin deze plaatsvindt, de ruime mogelijkheden om smokkelactiviteiten in en rond visserijschepen te verhullen, de diversiteit van partijen die bij de aanpak van maritieme smokkel betrokken zijn en de lage meldingsbereidheid binnen de visserijsector.
Juist vanwege deze complexiteit zijn in het kader van het Programma Aanpak Ondermijning Noord-Holland versterkingsgelden toegekend aan het project maritieme smokkel. In dit programma worden de verschillende actoren samengebracht en wordt er gewerkt aan het weerbaarder maken van de visserijsector, het verkrijgen van inzicht in de aard en omvang van de betrokkenheid van vissers bij drugssmokkel en het geven van inzicht in de gevaren van ondermijning. In het najaar wordt u per brief geïnformeerd over de voortgang van de regionale aanpak die is gefinancierd met de versterkingsgelden.
Deelt u de mening van dit team dat het mogelijk moet worden om visvergunningen en schepen van veroordeelde vissers af te nemen? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Schepen kunnen nu al van veroordeelde vissers worden afgenomen. Op basis van artikel 33a, eerste lid, onderdeel c van het Wetboek van Strafrecht, kunnen voorwerpen waarmee het feit is begaan of voorbereid verbeurd worden verklaard. Deze straf is in de praktijk bij vissers die drugs hebben gesmokkeld in een enkel geval gevorderd, maar voor zover het kabinet bekend nooit opgelegd. Het OM heeft hierover bericht dat het in de belangenafweging vaak te ingrijpend wordt geacht om een schip te vorderen mede vanwege het punt dat hierdoor iemands kostwinning geheel wordt weggenomen en daarnaast bijvoorbeeld ook niet-verdachte personen bij een dergelijke vordering hard geraakt worden.
Daarnaast bestaat in het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de Economische Delicten (WED) de mogelijkheid om als straf ontzetting van rechten te vorderen (artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 7 van de WED). Dit kan ook betrekking hebben op het recht om te vissen. Een dergelijk verbod is ook eerder aan vissers opgelegd, ook wanneer geen sprake was van overtredingen van de visserijregelgeving als zodanig.
De Minister van LNV bekijkt thans de mogelijkheden om visvergunningen van veroordeelde vissers in te nemen. Een optie is dat na inwerkingtreding van het wetsvoorstel Bibob de visserij onder de reikwijdte van de Wet Bibob wordt gebracht. Daarbij moet worden bezien in hoeverre de Europeesrechtelijke visserijregelgeving hiertoe ruimte laat, met name in de gevallen dat vissers zijn veroordeeld voor strafbare feiten die, anders dan bij bijvoorbeeld drugssmokkel, bestaan uit een schending van de visserijregelgeving als zodanig. Verder wordt, door LNV, tezamen met JenV en IenW, ook onderzocht of andere, minder vergaande maatregelen denkbaar zijn. De Wet Bibob is tenslotte een zwaar instrument, aangezien op basis van een Bibob-toetsing niet alleen aangevraagde beschikkingen kunnen worden geweigerd, maar ook afgegeven beschikkingen kunnen worden ingetrokken. Daarnaast betekent toepassing een vergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de onderzochte personen.
Acht u de omvang van de geschetste problematiek dusdanig groot dat vissers die vergunningen aanvragen voortaan een Bibob-toets moeten ondergaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en hoe gaat er dan wel de integriteit van vergunning aanvragers getoetst worden?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde officier van justitie dat betere controles van vissersschepen op opvallende financieringen, het uitzetten van volgsystemen op zee of op verdachte tijdstippen waarop schepen uitvaren nodig is? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het interdepartementale samenwerkingsverband Kustwacht wordt jaarlijks opdracht gegeven aan de Directeur Kustwacht om een pakket aan taken uit te voeren en daaraan middelen en capaciteit toe te kennen. Op het onderdeel Handhaving neemt het Openbaar Ministerie deel aan de totstandkoming van het handhavingsplan. Toezicht op visserijschepen ter handhaving van de visserijregelgeving maakt daar onderdeel van uit. Het Openbaar Ministerie zal bij de totstandkoming van een nieuw handhavingsplan respectievelijk uitvoeringsplan handhaving aandacht vragen voor de verbetering van de in het artikel door de officier van justitie genoemde controles op het uitzetten van volgsystemen en scheepsbewegingen ter verhoging van de pakkans van maritieme smokkel.
Daarnaast werkt Nederland in internationaal verband o.a. samen met 6 landen (IER, VK, FRA, SPA, POR en ITA) binnen het Maritime Analysis Operation Centre Narcotics (MAOC-N) ter bestrijding van de aanpak van trans-Atlantische drugssmokkel over zee (irreguliere vaart) en door de lucht. MAOC-N is een verdragsrechtelijke organisatie die opgericht is in 2007 en zetelt in Lissabon. Nederland heeft net als de andere landen een Liaison Officer geplaatst bij MAOC-N t.b.v. de informatievoorziening vanuit en naar nationale politiediensten. MAOC-N heeft zich als relatief kleine organisatie ontwikkeld tot een erg succesvolle wereldwijde speler in de bestrijding van drugssmokkel. Inmiddels zijn door toedoen van MAOC-N honderden tonnen verdovende middelen inbeslaggenomen met een omgerekende straatwaarde van meerdere miljarden. Hun informatie kan ook behulpzaam zijn bij het signaleren van vissersschepen die mogelijk drugs smokkelen.
Het bericht dat verpleeghuizen al vroeg wilden testen maar werden geweigerd |
|
Vera Bergkamp (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Verpleeghuizen wilden al vroeg testen maar werden geweigerd»?1
Ja.
Klopt het dat er in maart jl. sprake was van een richtlijn van het RIVM op basis waarvan verpleeghuispersoneel niet kon worden getest op het coronavirus, ook al was de behoefte en/of aanleiding er wel? Kunt u een verloop geven van de aanpassingen van de richtlijnen met betrekking tot testen en persoonlijke beschermingsmiddelen vanaf januari 2020 tot en met nu en de onderbouwing daarbij?
Vanaf 10 maart was er de optie om personeel in verpleeghuizen te testen.
Aanvankelijk werd in eerste instantie pas getest als de symptomen van COVID-19 meer dan 24 uur aanhielden.
Vanaf 17 maart 2020 is de verpleeghuiszorg via Verenso aangesloten bij het OMT (Actiz en Zorgthuisnl maakten al langer deel uit het bestuurlijk afstemmingsoverleg).
Op 20 maart publiceert RIVM de algemene uitgangspunten persoonlijke beschermingsmaatregelen voor alle medewerkers buiten het ziekenhuis.
Op 26 maart 2020 startte de taskforce diagnostiek onder leiding van arts-microbioloog An Vossen.
Verenso maakt in samenwerking met het RIVM een richtlijn over testbeleid bij zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis.
Op 27 maart 2020 meldt Verenso dat er overeenstemming is bereikt.
Op 30 maart 2020 plaatst het RIVM een eerste versie van de richtlijn op de website.
Op 3 april 2020 vindt er een aanpassing van de richtlijn plaats.
Vanaf 6 april 2020 is de richtlijn operationeel en zijn er meer laboratoria ingeschakeld en 24/7 ingezet. De capaciteit is vergroot. Vanaf dit moment is het devies: alle groepen in de zorg worden bij klachten getest, zowel zorgverleners als patiënten.
Vanaf 17 april 2020 kan een zorgmedewerker als primaire optie, direct (na 24 uur klachten die wijzen op COVID-19), getest worden in plaats van thuis blijven en/of vervangende werkzaamheden verrichten.
Op 28 april 2020 is het testbeleid voor de verschillende sectoren buiten het ziekenhuis drastisch aangepast, waarmee de verschillen onderling zo goed als nihil zijn geworden. Er is nu één testbeleid geformuleerd voor alle zorgmedewerkers buiten ziekenhuis.
Vanaf 7 mei 2020 hoeft er niet meer gewacht te worden met testen tot 24 uur klachten.
Was er in maart jl. voldoende testcapaciteit om verpleeghuispersoneel te testen? Zo nee, op basis waarvan is de afweging tussen verschillende groepen gemaakt?
Het testen van zorgpersoneel van verpleeghuizen was in maart nog geen onderdeel van het testbeleid. Bij de schaarste aan testen en persoonlijke beschermingsmiddelen in het begin van de crisis moesten keuzes gemaakt worden. Het ligt dan voor de hand om de testen en beschermingsmaterialen in te zetten in ziekenhuizen, waar mensen met ernstige en acute klachten opgenomen worden. Er is steeds ingezet op het opschalen van de testcapaciteit door het valideren van extra laboratoria. Vanaf 6 april 2020 was het mogelijk om het testbeleid uit te breiden naar verpleeghuispersoneel. Inmiddels constateer ik dat het testen van zorgpersoneel goed verloopt.
Was er in maart jl. voldoende kennis over de beschikbare testcapaciteit? Zo nee, waarom niet?
Er was voldoende kennis over de beschikbare testcapaciteit. Nederland heeft bij uitbraken van infectieziekten altijd twee referentielaboratoria paraat, RIVM en Erasmus MC. Daarnaast kent Nederland 13 opschalingslaboratoria, die zich in februari hebben laten valideren door het RIVM. In maart lieten steeds meer medisch-microbiologische laboratoria zich valideren om te kunnen testen op het virus, oplopende tot meer dan 40 laboratoria. Er was echter nog een ander aandachtspunt, namelijk de leveringszekerheid van testmaterialen vanwege de wereldwijde vraagexplosie naar de reagentia. In maart is daarom vanuit de beroepsgroep van medisch microbiologen de Taskforce Moleculaire diagnostiek gestart om meer samenwerking te bewerkstelligen in de inkoop en onderlinge verdeling van schaarse testmaterialen. Net als veel andere aspecten van het zorgstelsel is de laboratoriumdiagnostiek in Nederland decentraal georganiseerd. Eind maart heeft het Ministerie van VWS daarom ook op dit thema een sterkere regierol gepakt door een Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit in te richten. Ook is de Speciaal Gezant gevraagd om te helpen bij het veiligstellen van de benodigde materialen, eventueel door eigen productie op te starten. Een van de eerste opgaven die is opgepakt is een vollediger inzicht te verkrijgen in de testcapaciteit, naast het verkennen van mogelijkheden om deze te vergroten en de benutting van de verschillende laboratoria met hun verschillende platforms, bijbehorende voorraden en leveranciers te optimaliseren.
Bent u het ermee eens dat verpleeghuispersoneel in contact komt met mensen die het meest kwetsbaar zijn voor het coronavirus en daarom hoge prioriteit behoeven voor hun bescherming, ook op het gebied van testen?
Jazeker, daarom is het verpleeghuispersoneel ook als een van de eerste doelgroepen aan het testbeleid toegevoegd toen daar ruimte voor bleek te zijn.
Waarom werden eerder verloskundigen wel meegenomen in de richtlijnen voor het testen, terwijl zij in contact komen met een doelgroep die over het algemeen veel minder kwetsbaar is voor het coronavirus dan de mensen die het verpleeghuispersoneel verzorgt?
De richtlijn voor testen van zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis, is ook geldig voor medewerkers in de verpleeghuiszorg en verloskundigen. Er is geen eerdere versie uitgekomen voor verloskundigen.
In hoeverre valt er verband te leggen tussen de verspreiding van het coronavirus in verpleeghuizen en het moment vanaf wanneer medewerkers van verpleeghuizen getest konden worden volgens de richtlijn?
Dit is op dit moment niet te zeggen. In vrijwel alle landen -onafhankelijk van de beschikbaarheid van testen en/of beschermende middelen- zijn veel mensen in verpleeghuizen besmet geraakt. In mijn brief van 21 april jl. heb ik aangegeven dat er transmissie-onderzoek wordt uitgevoerd in verpleeghuizen, met als doel vast te stellen op welke wijze de introductie en transmissie van het virus in verpleeghuizen plaatsvindt.
Kunt u reflecteren op de stelling dat regio’s waarin besloten is alsnog in een vroeg stadium verpleeghuispersoneel te testen (zoals Noord-Nederland) daardoor een minder sterke verspreiding van het virus hebben gekend in de verpleeghuizen?
Ik heb daar geen gegevens over. In algemene zin is het echter niet te stellen dat vroegtijdig testen en minder gevallen van besmetting in verpleeghuizen rechtstreeks samenhangen. Andere factoren als de besmettingsgraad spelen een belangrijke rol.
Kunt u een inschatting maken hoeveel medewerkers van verpleeghuizen in maart jl. zijn geweigerd voor een test terwijl zij wel klachten hadden?
Hier heb ik geen informatie over en ik kan ook geen inschatting maken.
In welke mate konden zorgmedewerkers in verpleeghuizen zich toch laten testen ondanks dat ze niet onder het testbeleid vielen?
Er zijn zorginstellingen die zelf initiatief hebben genomen tot het testen van het personeel. Ik heb geen gegevens over de mate waarin dit plaatsvond.
Hoe kan het dat het RIVM deze richtlijn beschouwde als «richtinggevend», maar dat deze in de praktijk als harde regel werd gehanteerd?
Richtlijnen zijn altijd richtinggevend op basis van de meest actuele kennis, het is geen wetgeving.
Klopt het dat er op dit moment nog steeds onvoldoende persoonlijke beschermingsmiddelen zijn om alle zorgmedewerkers preventief de beschikking daarover te geven? Kunt u deze vraag helder en concreet beantwoorden?
Het RIVM heeft samen met veldpartijen uitgangspunten opgesteld voor het gebruik van PBM bij zorg buiten het ziekenhuis. Deze uitgangspunten gaan uit van besmettingsrisico’s en zijn gebaseerd op veiligheid voor medewerkers en cliënten/ patiënten bij (verdenking van) een besmetting met COVID-19. Hoewel de richtlijn dus niet is gebaseerd op schaarste, is bij de uitgangspunten wel aangegeven dat gepast gebruik heel belangrijk is. Dit houdt onder andere in dat algemeen preventief gebruik niet nodig is en ook niet verstandig, omdat het de schaarste vergroot en ten koste kan gaan van anderen in de zorg.
De uitgangspunten vragen om een nadere invulling per sector, rekening houdend met context en doelgroep. Als de specifieke situatie daarom vraagt, kunnen zorgmedewerkers op basis van hun professionele inzichten en ervaring beredeneerd afwijken van deze uitgangspunten. Dat is per 1 mei ook expliciet vastgelegd in de RIVM uitgangspunten voor gebruik PBM buiten het ziekenhuis. V&VN heeft samen met andere partijen in de zorg een handreiking opgesteld over het gebruik van PBM in allerhande praktische situaties.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Ja.
Het rapport ‘The burning question’ van Tearfund en overige berichtgeving over het verbranden van plastic afval in ontwikkelingslanden en de verantwoordelijkheid van multinationals die dit plastic produceren. |
|
Joël Voordewind (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «The Burning question» van de organisatie Tearfund1 en overige berichtgeving over het verbranden van plastic afval in ontwikkelingslanden door onder andere NOS2, Nederlands Dagblad3 en The Guardian?4
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies uit bovengenoemd rapport over de impact die het verbranden van het plastic afval heeft op het klimaat en de gezondheid van de inwoners van landen waarnaar het plastic wordt geëxporteerd dat door vier grote consumentenmerken (Coca-Cola, PepsiCo, Nestlé en Unilever) wordt geproduceerd? Deelt u deze conclusies? Kunt u uw antwoord toelichten?
De schadelijke gevolgen van (plastic) afval in het milieu voor biodiversiteit en klimaat zijn belangrijke redenen om in te zetten op de transitie naar een circulaire economie, hier in Nederland, in Europa en in de rest van de wereld. Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen de risico’s voor mens en milieu, zoals de schadelijke gevolgen van plastics, in hun waardeketen in kaart brengen en deze risico’s aanpakken en voorkomen. De verantwoordelijkheid voor de (ongecontroleerde) verbranding van plastic afval in ontwikkelingslanden ligt niet alleen bij de genoemde verpakkende bedrijven. Overheden hebben ook een rol in het creëren van een adequate infrastructuur voor afvalverwerking. Bij gebrek aan een dergelijke infrastructuur hebben consumenten geen duurzaam handelingsperspectief.
Wat is uw reactie op de oproep door Tearfund om bedrijven het aantal plastic producten te laten rapporteren, te verminderen, te recyclen en veilig te verwerken? In hoeverre zal aan deze oproep gehoor gegeven worden door afspraken en maatregelen die volgen uit het Plastic Pact en de Europese Green Deal?
Ik kan mij vinden in de aanbeveling van Tearfund om meer aandacht te besteden aan de mogelijkheden voor bedrijven om te investeren in reductie en hergebruik, eventueel ondersteund door (nationale) hergebruiksdoelstellingen, naast publieke en private investeringen in recycling om te voorkomen dat plastic afval verbrand, gestort of geëxporteerd wordt. Meer transparantie in de product- en materiaalstromen is hierbij zeker welkom. Ook marktprikkels die stimuleren om meer en beter te recyclen en opnieuw te gebruiken helpen daarbij, onder meer door stelsels van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Dit is het beleid waar ik voor sta en dat ook in lijn is met de Europese Green Deal en het Europese Actieplan Circulaire Economie. Naast het verbeteren van regelgeving zet ik in op het bevorderen van innovatie in partnerschap tussen bedrijven, kennisinstellingen, NGO’s en de overheid. Daar zijn het Plastic Pact NL en het Europees Plastic Pact en de New Plastics Economy Global Commitment goede voorbeelden van. Met de in het nationaal en Europees Pact opgenomen ambitieuze doelen wordt richting gegeven aan innovaties en worden bedrijven aangemoedigd om te innoveren en investeren in betere recycleerbaarheid, minder onnodig gebruik en meer hergebruik, en tot slot meer recycling en toepassing van het recyclaat. De inzet van Nederland is om snel tot concrete resultaten te komen, onder meer via werkgroepen binnen deze pacten en om succesvolle innovaties te delen met private en publieke partners. Deze pacten zijn weliswaar vrijwillig maar niet vrijblijvend. Partijen hebben daarom afgesproken om jaarlijks in het kader van de monitoring te rapporteren over acties, resultaten en de impact daarvan. Hiermee kan de voortgang worden gemeten en kunnen achterblijvers geïnspireerd worden goede praktijken over te nemen.
Bent u bereid om in contacten met de partnerlanden te bezien hoe het gebruik van plastic tegengegaan kan worden?
Plastics horen niet in het milieu. Met verbranding worden grondstoffen verspild en onnodig broeikasgassen uitgestoten. In mijn contacten met partnerlanden in Europa en daarbuiten richt ik mij op het tegengaan van onnodig gebruik en op meer hergebruik van plastic. De plastic kringloop moet en kan gesloten worden. Kennis en innovaties kunnen gedeeld, opgeschaald en verspreid worden. Daarbij maak ik ook gebruik van het «Platform for Accelerating the Circular Economy» (PACE) en het daaruit voortgevloeide initiatief van het «Global Plastic Action Partnership» (GPAP).
Bent u bereid om te onderzoeken of de onderzochte landen kunnen worden ondersteund in het recyclen van plastic afval met de kennis en kunde die hiermee in Nederland is opgedaan? Zo nee, waarom niet?
Ik span mij samen met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) in om onder meer via de ambassades en de Stichting Holland Circular Hotspot (HCH) de Nederlandse expertise te delen in landen waar de wil en inzet aanwezig is om de plastic kringloop te sluiten en waarbij wij Nederlandse bedrijven in positie kunnen brengen om hun innovaties in het buitenland te verwaarden. In Nigeria en Senegal zijn in 2020 bij de ambassades 2020 pilottrajecten gestart om met het bestaande instrumentarium meer bij te dragen aan de transitie naar een circulaire economie. Verder verbind ik Nederlandse initiatieven aan die van anderen in de eerdergenoemde netwerken als PACE en GPAP en sluit Nederland aan bij de ambities die de Europese Commissie in de Green Deal en het nieuwe Actieplan Circulaire Economie heeft opgenomen om een leidende rol in de wereld te willen spelen, onder meer met de Global Circular Economy Alliance.
Bent u bereid om ontwikkelingsorganisaties die zich inzetten voor afvalverwerking in lokale contexten te ondersteunen, zij het financieel of materieel, in navolging van de Britse DFID die € 6,8 miljoen heeft gealloceerd voor afvalverwerking in ontwikkelingslanden? Zo ja, hoe dan, zo nee, waarom niet?
Voor projecten gericht op afvalverwerking wordt het financieringsinstrumentarium voor BHOS ingezet, zoals de Private Sector Development Toolkit (PSD), het Dutch Green Growth Fund (DGGF) en Develop2Build. Via deze instrumenten worden projecten gefinancierd die bijdragen aan het verbeteren van de infrastructuur voor afvalverwerking in onder andere Indonesië en Tanzania.
In 2019 was de oproep van het SBIR Innovatiefonds gericht op het vinden van circulaire innovaties voor snelgroeiende steden in ontwikkelingslanden. Via dit fonds worden 5 ondernemers ondersteund om de haalbaarheid te onderzoeken van innovaties die bijdragen aan de plasticproblematiek in Ivoorkust, Senegal, Marokko en Ghana.
Nederland is met Denemarken verder een van de drijvende krachten en financiers achter «P4G» (Partnering for Green Growth and the Global Goals 2030), een internationaal initiatief dat beoogt via publiek-private partnerschappen in ontwikkelingslanden business cases op te schalen rond de SDG’s en de doelstellingen van het akkoord van Parijs. Verschillende van deze partnerschappen richten zich op plastics en de verwerking daarvan, onder andere in Kenia, Indonesië en Zuid-Afrika.
Bent u bereid maatregelen te treffen die de export van plastic afval uit Nederland tot een minimum beperken? Bent u bereid maatregelen te treffen die waarborgen dat de export van eventueel resterend plastic afval alleen gebeurt naar landen waar een geschikte afvalverwerkingscapaciteit aanwezig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn brief van 9 oktober jl.5 heb aangegeven, vindt het kabinet het exporteren van moeilijk te recyclen (plastic) afval naar landen buiten de EU niet wenselijk. Vorig jaar hebben meer dan 180 landen waaronder Nederland tijdens het COP14 van het Verdrag van Bazel een voorstel aangenomen om verscherpte administratieve eisen te stellen aan transport van plastic afval vanuit de OESO-landen naar niet-OESO-landen. Dit betekent dat vanaf 1 januari 2021 alleen nog eenvoudig te recyclen plastic afval vanuit de EU naar niet-OESO-landen mag worden geëxporteerd. Daarnaast heeft Nederland tijdens de G20 over circulaire economie en plastic zwerfafval de problemen rond de export aan de orde gesteld en ook bij mijn collega-bewindslieden in Europa heb ik aandacht gevraagd voor de noodzaak om tot een toename van de recyclingcapaciteit in Europa te komen.
Klopt het dat in Nederland enkele miljoenen tonnen recylebaar plastic afval verbrand wordt? Om hoeveel plastic afval gaat het precies? Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat de recyclingcapaciteit voor plastic afval op dit moment onderbenut wordt? Heeft u inzicht in de (financiële) afwegingen van de gemeenten om te kiezen voor verbranding van afval in plaats van recycling van afval? Bent u bereid een verbrandingsverbod in te voeren per 2022? Kunt u uw antwoorden toelichten?
In Nederland wordt jaarlijks circa 2.000 kton plastic op de markt gebracht, circa 1.700 kton (= 1,7 miljoen kg) afgedankte plastics wordt vervolgens aangeboden voor verbranding of recycling. In Nederland wordt een relatief hoog percentage plastics gerecycled in vergelijking met andere landen, maar een toenemende vraag naar recyclaat en dus de mogelijkheid om een verdere verschuiving van plastic verbranding naar recycling tot stand te brengen, is nodig om de kringloop te sluiten. De plastic recyclingcapaciteit wordt immers niet zozeer onderbenut, maar de afzet van het recyclaat stagneert als gevolg van de lage olieprijzen en vraaguitval bij de industrie (zoals de automotive).
Het is daarom belangrijk om op korte en lange termijn vast te houden aan gestelde doelstellingen en minimumnormen en standaarden voor afvalverwerking zoals genoemd in het Landelijk Afvalbeheerplan, het activiteitenbesluit, het Besluit beheer verpakkingen en vrijwillige afspraken zoals in het Plastic Pact NL. De recycling van plastics wordt gestimuleerd door middel van verschillende wettelijke normen en verwerkingsstandaarden. Voor gescheiden ingezameld en recyclebaar afval geldt de minimumstandaard recycling. Deze normen en standaarden gelden ook in tijden van crises en bieden de recyclingmarkt zekerheid. Alleen in het geval van een calamiteit kan een bevoegd gezag een tijdelijke uitzondering op deze minimumstandaard toestaan, zoals ook beschreven in de calamiteitenpassage van het LAP. De COVID-19-crisis voldoet aan de definitie van een calamiteit zoals bedoeld in het LAP. Dat heb ik aan gemeenten en andere betrokkenen in het afvalbeheer laten weten. De uitzonderingen worden overigens per geval beoordeeld en het ministerie dient hierover te worden geïnformeerd. In 2020 moeten producenten van verpakte producten er zorg voor dragen dat 50% van de kunststof verpakkingen voor recycling wordt aangeboden. Deze norm blijft ondanks corona van kracht en daarmee wordt de recycling van plastic verpakkingsafval op de kortere termijn gewaarborgd.
Ik voer een verkenning uit naar een verbod op het verbranden van recyclebaar afval. De verkenning zal moeten uitwijzen op welke manier een dergelijk verbod al dan niet tot stand zou kunnen komen. Ik zal uw Kamer te zijner tijd informeren over de resultaten van deze verkenning. Zoals aangekondigd in mijn brief dd. 17 april jl. aan uw Kamer6, zal ik de komende tijd met bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuurlijke partners de stappen richting 2050 in beeld brengen om te komen tot een toekomstbestendig afvalbeheersysteem richting een circulaire economie.
De steunmaatregelen voor sekswerkers. |
|
Achraf Bouali (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen noodsteun voor opting-in sekswerker»?1
Ja.
Kunt u toelichten in hoeverre sekswerkers aanspraak kunnen maken op de steunmaatregelen nu zij hun contactberoep tijdelijk niet mogen uitoefenen vanwege COVID-19?
In Nederland rechtmatig verblijvende personen kunnen als zij aan de criteria van de regeling voldoen, aanspraak maken op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), WW of algemene bijstand. Zoals bekend zijn zowel de Tozo-regeling als de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) verlengd tot en met 30 september.2
Heeft u zicht op hoeveel sekswerkers er zijn, hoeveel daarvan op een fictief dienstverband werken en in aanmerking komen voor de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) of de Werkloosheidswet (WW), hoeveel sekswerkers mogelijk in aanmerking komen voor de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en hoe groot de groep is die voor geen van beide regelingen in aanmerking komt?
Niet bekend is hoeveel sekswerkers er in Nederland zijn. Ik heb op basis van de gegevens over de verschillende regelingen ook geen zicht op het gebruik daarvan door sekswerkers en exploitanten. Van gemeenten met veel sekswerkers is wel bekend dat het prostitutiemaatschappelijk werk hulp- en ondersteuning biedt bij de aanvraag van de financiële regelingen.
Klopt het dat als er sprake is van opting-in er nooit werknemerspremies worden afgedragen en daardoor geen aanspraak kan worden gemaakt op WW of op de NOW? Is het gebruik van de Tozo bij opting-in ook in alle gevallen uitgesloten?
Als gewerkt wordt conform de opting-in regeling is er geen sprake van een dienstbetrekking voor de werknemersverzekeringen en is de sekswerker inderdaad niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Wel is dan sprake van heffing van loonbelasting. Er kan geen aanspraak gemaakt worden op de financiële regelingen in het kader van de coronacrisis of de WW. Wel kan als aan de voorwaarden wordt voldaan aanspraak gemaakt worden op algemene bijstand.
Kunt u aangeven of er door sekswerkers ook daadwerkelijk aanspraak wordt gemaakt op de steunmaatregelen?
Zie antwoord vraag 3.
Komen sekswerkers afkomstig van buiten de Europese Unie in aanmerking voor noodsteun?
Zoals ik eerder3 heb geantwoord kunnen in Nederland rechtmatig verblijvende personen als zij aan de criteria van de regeling voldoen, aanspraak maken op de Tozo, WW of algemene bijstand. Van personen met een verblijfsvergunning die aanspraak maken op de Tozo hoeft door de gemeente geen melding te worden gemaakt bij de IND. Het aanvragen van algemene bijstand kan gevolgen hebben voor de verblijfstatus. De IND hanteert coulance ten aanzien van personen van wie de verblijfsvergunning afloopt (en door wie geen verlenging wordt aangevraagd). Dit betekent dat de periode van »overstay» personen niet wordt aangerekend bij een nieuwe aanvraag om een verblijfsvergunning of visum, of bij het uitreizen naar het land van herkomst na de coronacrisis.
Voor antwoorden over alternatieve vormen van steun (over bijvoorbeeld de maatschappelijke opvang) verwijs ik u naar de antwoorden op de eerder gestelde vragen4. In aanvulling daarop wil ik benoemen dat 29 mei een nieuwe richtlijn gepubliceerd is over de af- en ombouw van de maatschappelijke opvang.
Zijn er alternatieve vormen van noodsteun beschikbaar voor deze groepen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u in overleg met de branche over de huidige steunmaatregelen? Zo ja, voldoen deze maatregelen volgens de branche?
SeksWerkExpertise heeft recent een brandbrief gestuurd naar mijn collega van Economische Zaken en Klimaat over de ongelijke behandeling van sekswerkers inzake de coronamaatregelen. Hierop zal zo spoedig mogelijk gereageerd worden. Zoals ook al eerder aangegeven ben en blijf ik in gesprek met Divosa, VNG en gemeenten om knelpunten met bettrekking tot de financiële regelingen te bespreken.
Hoe wilt u zorgen dat de sekswerkers en de sekswerkbranche voldoende gebruik kunnen maken van steunmaatregelen?
Zoals aangegeven bieden gemeenten met een hoge concentratie van sekswerkers via het prostitutiemaatschappelijk werk hulp – en ondersteuning bij de aanvraag van de financiële regelingen.
Ziet u de noodzaak tot verdere ondersteuning van sekswerkers tot zij hun beroep weer kunnen uitvoeren?
Het coronavirus heeft enorm ingrijpende gevolgen, voor de gezondheid, de gezondheidszorg en het maatschappelijk leven, en voor de economie. Veel mensen kunnen nu hun werk niet uitvoeren, waaronder sekswerkers. De Tozo en de NOW zijn dan ook verlengd. In Nederland rechtmatig verblijvende personen kunnen als ze aan de criteria voldoen aanspraak maken op de regelingen, de WW of algemene bijstand.
Kunt u toelichten waarom er voor gekozen is om pas 1 september het uitoefenen van sekswerk weer toe te staan in tegenstelling tot andere contactberoepen, zoals masseurs, die sinds 11 mei weer aan de slag mogen?
In de routekaart van het kabinet is aangegeven dat het uitoefenen van sekswerk op zijn vroegst per 1 september weer kan. De voornaamste reden is dat niet alles tegelijk open kan en er dus stapsgewijze opening van sectoren plaats moet vinden. De routekaart is mede gebaseerd op adviezen van de experts in het Outbreak Management Team (OMT) die ook aangeven dat onzekerheden omtrent aerosol-transmissie voor deze sector waarin 1,5 meter afstand houden zeer lastig is, een risico inhouden. Een protocol is een belangrijk hulpmiddel voor het kabinet om te besluiten een sector weer open te stellen.
Bent u het ermee eens dat als er geen sprake is van ziekteverschijnselen bij klant of sekswerker, dat veilig contact dan mogelijk zou moeten zijn?
Nee, hier ben ik het niet mee eens. Ik vind het zeer onwenselijk als sekswerkers ook als geen sprake is van ziekteverschijnselen toch doorwerken. Ik zie ook geen mogelijkheden om het uitoefenen van sekswerk eerder dan 1 september mogelijk te maken. Op grond van de nu geldende noodverordening is het uitoefenen van alle vormen van prostitutie en ander sekswerk, waarbij men geen anderhalve meter afstand kan houden, in heel Nederland verboden zolang de noodverordening van kracht is. Sekswerk via een webcam is en blijft mogelijk.
Ziet u mogelijkheden of oplossingen om op een veilige manier het uitoefenen van sekswerk eerder mogelijk te maken dan 1 september?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u in overleg met de branche om te onderzoeken of er creatieve en veilige mogelijkheden of vormen zijn om het uitoefenen van sekswerk eerder mogelijk te maken dan 1 september? Zo nee, bent u bereid spoedig in overleg te treden met de branche hierover?
Nee, ik ben niet met de branche in overleg om sekswerk eerder mogelijk te maken. Ik weet dat de branche protocollen voor verschillende onderdelen van de seksbranche aan het opstellen is. Protocollen zijn een belangrijk hulpmiddel voor het kabinet voor het besluit om op 1 september sekswerk weer mogelijk te maken.
Lukt het u deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Een snellere beantwoording dan vandaag was niet mogelijk.
Een crowdfundingsactie voor Chun |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Crowdfundingsactie voor Chun is een overweldigend succes»?1
Het is goed om te zien dat de initiatiefnemers en donateurs maatschappelijke betrokkenheid tonen en proberen andere mensen te helpen. Het zegt mij verder dat veel mensen het onwenselijk vinden dat een vreemdeling in de situatie komt waarin hij niet kan terugkeren naar een land van herkomst of een land van eerder verblijf, terwijl hij ook niet in Nederland mag verblijven.
In de beantwoording op de Kamervragen 10 januari 2020 over deze zelfde zaak2 heb ik reeds aangegeven dat voor dit soort situaties de mogelijkheid tot toetsing aan het buitenschuldbeleid in het leven is geroepen. Op grond van dit beleid wordt beoordeeld of de vreemdeling serieuze pogingen heeft ondernomen om Nederland te verlaten en daarbij alle informatie heeft verstrekt die daarvoor nodig is.
Wat zegt het volgens u dat meer dan 800 mensen meer dan 15.000 euro hebben opgebracht om ervoor te zorgen dat Chun zijn recht op een menswaardig bestaan kan gaan halen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat ondanks alle inspanningen van zowel Chun als de Nederlandse overheid er nog steeds geen concreet uitzicht is op terugkeer naar China, het land waaruit hij als minderjarige is ontvoerd?
Zoals uw Kamer bekend is, kan ik in de beantwoording van Kamervragen niet ingaan op individuele zaken.
Vindt u het ook beschamend dat Chun reeds zestien jaar in een situatie verkeert: «waarin hij niet mag werken, geen inkomsten heeft, niet is verzekerd en geen rechten heeft»?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid eindelijk een regulier verblijf voor Chun in Nederland te realiseren, opdat hij een menswaardig bestaan kan leiden? Zo nee, hoe lang moet deze wantoestand – dit ellenlange wachten – volgens u nog voortduren?
Zie antwoord vraag 3.
Het optreden van de Griekse grenspolitie en de gewonden en de dood van een migrant |
|
Jasper van Dijk (SP), Joël Voordewind (CU), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht en de uitzending van de KRO/NCRV over de dood van een migrant en de mogelijkje betrokkenheid van de Griekse grenspolitie?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat op 4 maart door de Griekse politie aan de Turkse grens vlakbij de Pazarkule-grensovergang, tussen de Turkse stad Edirne en het Griekse Kastanies, met scherp geschoten is en dat er zes mensen gewond zijn geraakt en een Pakistaanse man Muhammed Gulzar is overleden? Zo nee, waarom niet?
Nederland beschikt niet over eigenstandige informatie om de precieze toedracht van de genoemde situatie begin maart aan de Grieks-Turkse grens en de berichten daaromtrent te bevestigen of te ontkrachten. Volgens het aangehaalde onderzoek zijn er aan de Grieks-Turkse grens gewonden gevallen die naar het universiteitsziekenhuis in Edirne zijn gebracht, waar Muhammed Gulzar zou zijn overleden. De Griekse autoriteiten hebben aangegeven dat Griekse eenheden aan de grens uitsluitend traangas en andere middelen om menigtes uiteen te drijven gebruiken, en daarbij niet met scherp te schieten. De Griekse autoriteiten spreken dan ook met klem tegen dat het overlijden van genoemde Pakistaanse man aan de noordelijke grens begin maart, het gevolg van Grieks vuur is geweest.
Het kabinet heeft steeds benadrukt dat het optreden rond de Grieks-Turkse grens in lijn moet zijn met het internationale recht. Het kabinet zou het daarom ten zeerste betreuren en afkeuren als er slachtoffers zouden zijn gevallen. Bij vermoedens van misstanden kan door betrokkenen, maar ook door een advocaat of belangenorganisatie, aangifte worden gedaan bij de verantwoordelijke autoriteiten, waarna een onderzoek kan worden ingesteld.
Kunt u bevestigen dat de gewonden naar het universiteitsziekenhuis in het Turkse Edirne zijn gebracht en dat de 42-jarige Pakistaan Muhammed Gulzar na aankomst in het ziekenhuis werd doodverklaard? Zo nee, bent u bereid dit te achterhalen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de kogel die volgens documenten van het Turks mortuarium door artsen uit zijn lichaam is gehaald, overeen komt met munitie die past bij wapens die Griekse militairen die dag aan de grens bij zich droegen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat er sprake is geweest van disproportioneel geweld op de vierde maart aan de Grieks-Turkse grens?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de Griekse overheid openheid van zaken moeten geven of er met scherp geschoten is op de migranten die vierde maart? Zo ja hoe gaat u om die openheid vragen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat te allen tijden bij het tegenhouden van illegale grensoverstekingen het internationale recht gerespecteerd dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ook van mening de Griekse overheid openheid van zaken moet geven en deze berichten niet kan afdoen met nepnieuws? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid er bij uw Europese collega’s op aan te dringen om tot een onafhankelijk onderzoek te komen naar de beschietingen en de oorzaak van de zes gewonden en de dood van de heer Gulzar op 4 maart jl.? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid bij uw Griekse collega om opheldering te vragen over de slachtoffers van de beschietingen van de Griekse grenspolitie op 4 maart jl.? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid uw Griekse collega te vragen om een onderzoek in te stellen naar de manier en middelen waarop migranten zijn teruggedrongen bij de Grieks-Turkse grens op 4 maart jl.? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zonnepanelen op water. |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geen zonnepanelen op water in natuurgebieden»?1
Ja.
Bent u bekend met de signalen uit het bericht, namelijk dat decentrale overheden en energieproducenten met het oog op de energietransitie regelmatig overwegen om zonnepanelen op water te plaatsen? Kunt u een inschatting geven op hoeveel locaties dit aan de orde is?
In de Regionale Energie Strategieën (RESsen) zal er naar verwachting nader inzicht worden gegeven in toekomstige locaties voor zonnepanelen. Op basis van de SDE+ beschikkingen is er gedeeltelijk zicht op de ontwikkeling van zonneprojecten op water tot nu toe. In de beschikkingen werd tot 2018 geen onderscheid gemaakt tussen drijvende zonneprojecten op water en zonneprojecten op land, dus voor deze periode kan ik enkel een schatting aanleveren, naar schatting zijn er een tiental drijvende zonneprojecten beschikt tot 2018. In de SDE+ najaarsronde van 2018 zijn er in totaal 6 drijvende zonneprojecten beschikt, in de voorjaarsronde van 2019 waren dat er in totaal 7. De drijvende zonneprojecten betreffen met name bassins en zandwinningsplassen Het bevoegd gezag neemt bij de vergunningverlening ook de ecologische impact mee in de afweging.
Klopt het dat er nog maar weinig bekend is over de effecten van zonnepanelen op water op het onderwaterleven en op de biodiversiteit, zoals wanneer leefgebieden voor beschermde en bedreigde watervogels dreigen te verdwijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in mijn beantwoording van de motie Dik-Faber over de zonneladder (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 34 682, nr. 29) wordt via de Topsector Energie bezien in hoeverre er meer onderzoek nodig is naar ecologische effecten van zon op land en water. Op dit moment wordt het project «Ecologisch meetadvies voor zon op water» uitgevoerd door Deltares in opdracht van TKI Urban Energy (Topsector Energie) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Hierin wordt gekeken naar de effecten van drijvende zonneparken op de biodiversiteit en waterkwaliteit. Dit project omvat een literatuuronderzoek naar de huidige stand van de kennis op dit gebied, en daarnaast een meetadvies hoe ecologisch onderzoek zou moeten worden uitgevoerd om de ontbrekende kennis te ontwikkelen. Naar verwachting is het eindrapport deze zomer gereed.
Er is naast generieke kennis ook behoefte aan kennisontwikkeling over de ecologische effecten van zonnepanelen op specifieke wateren. Daarom wordt o.a. onderzocht of er een pilot uitgevoerd kan worden in het IJsselmeergebied, met als doel kennis op te doen over de effecten op het ecosysteem.
Wat vindt u ervan dat er voor «zon op water»-projecten zelfs wordt gekeken naar Natura2000-gebieden zoals het IJsselmeer?
Ik wil hierbij verwijzen naar de beantwoording van de motie Dik-Faber (Kamerstuk 32 813, nr. 29) waarin het kabinet aangeeft dat natuurgebieden niet als zodanig worden uitgesloten voor zon-PV projecten mits projecten binnen de huidige kaders kunnen worden ingepast. Voor de huidige kaders voor projecten in natuurgebieden is het vigerende natuur(vergunningen)beleid bepalend. Tevens verwijs ik naar de recente energieverkenning die is uitgevoerd in het kader van de Agenda IJsselmeergebied 20502 waarbij ook aandacht is geschonken aan ecologische aspecten, en naar de motie Siennot/Mulder (Kamerstuk 32 813, nr. 427) waarin de regering wordt opgeroepen om in overleg met betrokken stakeholders een onderzoek in te stellen naar de effecten van drijvende zonnepanelen op de natuur, en om in navolging van het onderzoek samen met decentrale overheden, het bedrijfsleven en natuurorganisaties een routekaart op te stellen met kansen en risico’s van zonne-energie op water in Nederland. Deze motie voer ik momenteel uit.
Is in kaart gebracht wat de effecten zijn van zonnepanelen op water voor de visserij? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Ontwerp Nationale Omgevingsvisie is ingegaan op de relatie tussen de Energietransitie en het nationaal belang van de visserij. Dit betreft met name windprojecten op de Noordzee. In opdracht van de Sportvisserij Nederland is op 7 maart 2019 de notitie «Drijvende zonneparken. Vissen, sportvisserij en ecologie» gepresenteerd. De notitie beschrijft dat drijvende zonneparken zowel knelpunten als kansen bieden voor de sportvisserij. Het is per locatie afhankelijk wat deze knelpunten en kansen daadwerkelijk zijn.
Rijkswateren hebben over het algemeen verschillende functies. Sommige Rijkswateren, zoals bijvoorbeeld het IJsselmeer, hebben ook een functie voor de beroepsvisserij.
Voor elk ruimtelijk project, dus ook voor het ontwikkelen van drijvende zonnevelden, vindt een belangenafweging plaats waarbij gekeken wordt naar effecten op andere functies. De belangenafweging vindt plaats in een participatieproces. In het participatieproces wordt geborgd dat ook het belang van visserij zorgvuldig wordt meegewogen.
Deelt u de mening dat op wateren, waar natuur, visserij en recreatie de schaarse ruimte al moeten delen, het plaatsen van zonnepanelen voorkomen dient te worden?
Nee, deze mening deel ik niet persé. Zoals ook al aangegeven in bovengenoemde beantwoording van de motie Dik-Faber is het kabinet van mening dat de decentrale invulling van het ruimtelijk beleid van groot belang is voor de regio’s om zelf af te wegen waar en op welke wijze de benodigde hernieuwbare elektriciteit op een zorgvuldige wijze en met oog voor het landschap, landbouwkundige en natuurwaarden kan worden ingepast. Zij zijn immers als beste in staat om te bepalen hoe deze inpassing past in het toekomstperspectief voor het eigen gebied. Tevens is in het Klimaatakkoord afgesproken dat bij de energietransitie ook het Rijksareaal kan worden ingezet. Het Rijksareaal omvat ook water.
Hoe kijkt u aan tegen de ontwikkeling van «zon op water» in het licht van de zonneladder, waarin staat dat daken, gevels en de bebouwde kom de voorkeur verdienen voor het plaatsen van zonnepanelen? Klopt het dat er op dit moment slechts een gering percentage van het potentieel op daken en gevels benut wordt voor zonnepanelen?
De voorkeursvolgorde kan ook toegepast worden op deze ontwikkeling, waarbij zorgvuldig moet worden afgewogen waar en hoe zon-PV ruimtelijk wordt ingepast. In de beantwoording op de motie Dik-Faber heeft het kabinet aangegeven hoe het de toepassing van zonnepanelen op daken en gevels verder wil stimuleren.
Bent u bereid om in het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie (RES) via www.regionale-energiestrategie.nl aandacht te besteden aan de zonneladder en onwenselijkheid van zon op water?
In het kader van het RES-proces monitoren Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen op welke wijze deze voorkeursvolgorde is toegepast en wat de effecten zijn op landschap, natuur en landbouw. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 acht ik zon op water niet bij voorbaat onwenselijk.
Kunt u bevestigen dat de nationale zonneladder leidend is binnen de RES’en? Op welke wijze wordt de toepassing van de zonneladder geborgd? Op welke wijze wordt het subsidie-instrumentarium gericht op de voorkeursvolgorde uit de zonneladder?
Voor de toepassing van de zonneladder binnen de RES verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 6 en 7. Bij de beantwoording van de motie Dik-Faber over de zonneladder heeft het kabinet aangegeven dat het met een breed scala aan instrumenten financiële stimulansen geeft om dakgebonden toepassing van zon-PV te bevorderen. Het gaat hierbij zowel om de saldering, postcoderoos, SDE+, SDE++ en EIA.
Bent u bereid om in de zonneladder op te nemen dat «water» ook onder natuur valt en daarmee zoveel mogelijk ontzien dient te worden?
«Water» is geen categorie in de zonneladder. Met de voorkeursvolgorde voor zon-PV zet het kabinet erop in dat natuur zoveel mogelijk wordt ontzien door zorgvuldig potentiële locaties af te wegen. Of deze natuur op land of op water is, is daarbij van ondergeschikt belang. Kortom: ook natuurgebieden op water dienen zoveel mogelijk te worden ontzien. Maar deze worden zoals ik al bij het antwoord op vraag 4 aangaf niet op voorhand uitgesloten.
Deelt u de mening dat het oplossen van de klimaatcrisis niet ten koste mag gaan van (nog meer) biodiversiteitsverlies? Op welke wijze wilt u hiervoor zorgdragen?
In algemene zin deel ik deze mening. Het is de uitdaging om bij maatregelen in het kader van het klimaatbeleid de biodiversiteitontwikkeling een positief effect te geven. Om die reden wordt bij het doen van onderzoek naar ecologische effecten van zonnepanelen in het IJsselmeergebied ook naar potentieel positieve effecten op de ecologie gekeken. In het klimaatbeleid wordt hier op verschillende manieren rekening mee gehouden. Overigens wijst onderzoek uit dat er diverse mogelijkheden zijn om bij zonnepanelen op water constructies aan te brengen die de biodiversiteit in stand kunnen houden of bevorderen. Hierbij hebben zon PV-systemen die het water niet volledig afdekken van licht en lucht, ecologisch gezien de voorkeur.
De situatie in Noord-Mozambique |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hoe jihadisten in razend tempo het noorden van Mozambique veroveren»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de huidige situatie in de provincie Cabo Delgado? Hoeveel slachtoffers heeft het conflict de afgelopen tijd geëist? Hoeveel mensen zijn op de vlucht geslagen, waar verblijven zij, en onder welke omstandigheden?
Sinds oktober 2017 worden regelmatig gewelddadige aanslagen gepleegd in de noordelijke provincie Cabo Delgado. Gedurende 2019 en met name in het begin van dit jaar nam het aantal geweldsincidenten toe; er vinden nu bijna wekelijks aanslagen plaats. Vanaf 2017 zijn naar schatting ongeveer 1200 mensen om het leven gekomen, waaronder 700 burgerslachtoffers. In de periode 1 januari – 25 april 2020 werden 101 incidenten gerapporteerd, met naar schatting 285 doden tot gevolg, onder wie 200 burgerslachtoffers.2 De precieze aantallen zijn moeilijk te achterhalen en te verifiëren.
Cabo Delgado is één van de armste en meest afgelegen provincies van Mozambique. In maart vorig jaar werd de provincie hard geraakt door de tropische cycloon Kenneth. De humanitaire noden in de provincie zijn hoog. Er zijn meer dan 170.000 ontheemden, als gevolg van de cycloon en het toenemende geweld. In de districtshoofdsteden zijn kampen voor de ontheemden en momenteel wordt er een nieuw kamp gecreëerd in de omgeving van Pemba. Naast de kampen verblijven ontheemden bij familie of vrienden of zijn dakloos. Door het geweld is maar liefst ca. 80% van de ontheemden momenteel onbereikbaar voor hulporganisaties.
Wat is bij het kabinet bekend over de herkomst van de financiële en militaire middelen die de jihadisten, bekend als Ahlu Sunna Wa Jama (ASWJ), tot hun beschikking hebben? Welke rol speelt de internationale drugshandel hierbij?
Er is weinig bekend over de herkomst van de financiële en militaire middelen van de opstandelingen. Zij plunderen regelmatig dorpen of steden waar zij aanslagen plegen. Ook zijn zij er verschillende malen in geslaagd militaire bases aan te vallen. Het lijkt erop dat de opstandelingen op deze manier een deel van hun wapens en financiële middelen hebben verkregen. In maart 2020 maakten enkele opstandelingen voor het eerst hun affiliatie met Islamitische Staat (IS) bekend via een videoboodschap. Het is echter niet duidelijk of zij ook financiële of materiële steun van IS ontvangen.
In Cabo Delgado bestaat, mede door het zwakke bestuur, een grote illegale economie. Er vindt veel smokkel plaats van o.a. edelstenen, hout, ivoor, mensen en drugs. Het is mogelijk dat de opstandelingen van die situatie profiteren.
Wat is de reactie van de Mozambikaanse autoriteiten op de ontwikkelingen in Cabo Delgado, op militair en niet-militair gebied? Hoe effectief is die reactie? Kloppen berichten dat zij gebruikmaken van Russische, Zuid-Afrikaanse en/of Zimbabweaanse huurlingen? Zo ja, wat vindt u daarvan?
De communicatie van de Mozambikaanse overheid over de gebeurtenissen in Cabo Delgado en de activiteiten van de autoriteiten is niet altijd helder. De Mozambikaanse overheid blijkt onvoldoende in staat de aanslagen te kunnen voorkomen. Het Mozambikaanse leger en de nationale politie zijn aanwezig in de provincie maar zijn onvoldoende geëquipeerd duurzaam orde te handhaven in het omvangrijke en afgelegen gebied. Het is belangrijk dat de overheid de grondoorzaken van conflict ook adresseert, omdat de onvrede en het geweld deels lijken voort te komen uit de grote armoede en ongelijkheid onder de bevolking.
Er zijn berichten3 dat de overheid in 2019, met zowel materieel als personeel, werd gesteund door de Russische Wagner Group. Sinds het begin van dit jaar wordt gerapporteerd4 over de aanwezigheid van de Van Dyck Advisory Group, een Zuid-Afrikaans veiligheidsbedrijf.
De internationale gemeenschap heeft bij de Mozambikaanse overheid aangedrongen op meer transparantie, over de situatie in Cabo Delgado alsook over het optreden van de autoriteiten.
Bent u bekend met berichten dat het Mozambikaanse leger hardhandig zou optreden richting lokale dorpelingen in een poging om de jihadisten te stoppen, ook wanneer er geen bewijs is dat zij de jihadisten ondersteunen? Ziet u reden tot zorg over het optreden van de autoriteiten met betrekking tot het respecteren van mensenrechten? Zo ja, bent u bereid om deze zorgen over te brengen aan de autoriteiten?
Er zijn inderdaad berichten van hardhandig optreden richting de lokale gemeenschap en schendingen van mensenrechten door het Mozambikaanse leger. Deze berichten zijn zorgwekkend. De Nederlandse ambassade brengt de zorgen over de toenemende onveiligheid in Cabo Delgado, alsook de berichten over hardhandig optreden van de autoriteiten, op in de contacten met de Mozambikaanse overheid. Dit gebeurt zowel bilateraal als in EU-verband. Zie ook de antwoorden bij vragen 6 en 9.
Wat is bij u bekend over het lot van radiojournalist Ibraimo Abu Mbaruco, die op 7 april spoorloos verdween? Klopt het dat hij door het Mozambikaanse leger is meegenomen? Bent u bereid om bij de autoriteiten om opheldering te vragen en met klem te verzoeken dat hij op vrije voeten wordt gesteld?
Van Ibraimo Abu Mbaruco is sinds zijn verdwijning op 7 april 2020 niets meer vernomen. Vlak voor zijn verdwijning is hij gezien in aanwezigheid van leden van het Mozambikaanse leger maar het is onduidelijk of hij daadwerkelijk door het leger is meegenomen. Mede op aandringen van de Nederlandse ambassade heeft de EU-delegatie in Mozambique op 15 april jl. in een verklaring de Mozambikaanse autoriteiten opgeroepen de verdwijning van Mbaruco grondig te onderzoeken. In dezelfde verklaring werd het belang van persvrijheid en het recht op informatie benadrukt. De EU-delegatie in Mozambique zal deze boodschap ook overbrengen tijdens de aanstaande politieke dialoog in het kader van Artikel 8 uit de Partnerschapsovereenkomst tussen Afrikaanse landen, de Caraïben en de Stille Oceaan en Europese Gemeenschap (ACS-EG) met de Mozambikaanse overheid op 5 juni.
Klopt het dat journalisten nog maar moeilijk of überhaupt geen toegang meer krijgen tot de provincie Cabo Delgado? Bent u bereid om er bij de autoriteiten op aan te dringen dat vrije toegang wordt verleend tot het gebied voor journalisten?
Ja, dit klopt. De Nederlandse ambassade dringt in haar contacten met de Mozambikaanse overheid aan op het belang van persvrijheid en het verlenen van toegang voor journalisten tot het gebied. Het onderwerp van verbeterde toegang tot het gebied voor journalisten, alsmede betere informatieverstrekking vanuit de Mozambikaanse overheid over de situatie in dit gebied, wordt in EU-verband ook steevast besproken met de Mozambikaanse overheid. Het conflict in Cabo Delgado stond dan ook op 5 juni jl. hoog op de agenda van de politieke dialoog (art.8) tussen de EU en de Mozambikaanse overheid. De EU heeft verdergaande hulp toegezegd, hoofdzakelijk humanitaire- en ontwikkelingssteun en overweegt ook ondersteuning op het gebied van veiligheid, stabiliteit en bestuur. De EU heeft aangedrongen op intensivering van de dialoog, onder meer om tot een plan van aanpak van de Mozambikaanse autoriteiten te komen om de onveiligheid in Cabo Delgado te verbeteren. Tevens heeft de EU opgeroepen tot het respecteren van de mensenrechten van de burgers van Cabo Delgado en is het belang van persvrijheid en het recht op informatie benadrukt.
Deelt u de mening dat, naarmate het conflict langer duurt, het lastiger zal worden om terug te keren naar de vreedzame situatie in Cabo Delgado van voor 2017? Wat kan de internationale gemeenschap, en Nederland in het bijzonder, ondernemen om de acute crisis te bezweren, en zo te voorkomen dat er een kalifaat ontstaat die de stabiliteit in de wijde regio zal ondermijnen?
De situatie in Cabo Delgado is zeer complex en de onveiligheid in de regio neemt toe. De mening dat het, naarmate het conflict langer duurt, het lastiger zal worden om terug te keren naar een vreedzame situatie, deel ik. De internationale gemeenschap, inclusief Nederland, onderneemt in samenwerking met de Mozambikaanse overheid verschillende initiatieven om bij te dragen aan de-escalatie van het conflict ten einde de stabiliteit in Mozambique en de regio te bevorderen.
De Mozambikaanse overheid heeft recent ondersteuning gevraagd van de Afrikaanse Unie (AU) en van de regionale organisatie SADC (South African Development Community). In een ad-hoc SADC-bijeenkomt op 19 mei jl. is de situatie in Cabo Delgado besproken. SADC heeft aangekondigd Mozambique bij te willen staan in de strijd tegen terrorisme en gewapende groepen in Cabo Delgado. Vervolgstappen van de SADC zijn op dit moment nog niet duidelijk. De verslechterende situatie in Cabo Delgado staat ook op de radar bij de VN. De VN is aanwezig in Mozambique, maar ook zij hebben vanwege het geweld en de Covid pandemie moeilijk toegang tot de regio. De VN probeert de situatie in Mozambique in al zijn aspecten te adresseren. Ook heeft de Secretaris-Generaal van de VN een gezant voor Mozambique, de Zwitser Mirko Manzoni.
De Nederlandse ontwikkelingsprogramma’s in Cabo Delgado richten zich op water, voedselzekerheid, gezondheid, jeugdwerkloosheid en private sector ontwikkeling. Hiermee werkt Nederland aan het wegnemen van de grondoorzaken van het conflict.
Nederland is initiatiefnemer van het eind vorig jaar opgerichte Multi-Stakeholder Platform (MSP) voor Cabo Delgado. Dit platform brengt maatschappelijke organisaties, de private sector (inclusief de olie- en gassector), donoren en de overheid bij elkaar om inclusieve en duurzame ontwikkeling in de provincie te bevorderen. Organisaties als de Wereldbank, de Afrikaanse Ontwikkelingsbank en de VN zijn nauw bij het MSP betrokken. Momenteel zet de Nederlandse ambassade zich in om het MSP te koppelen aan het regionale overheidsagentschap dat recent is gecreëerd om de ontwikkeling van het noorden van Mozambique te coördineren. De hoop is dat dat zal bijdragen aan een betere dialoog en meer invloed op verbetering van de situatie in Cabo Delgado. Zie voor meer achtergrondinformatie de Kamerbrief over Cabo Delgado.
Bent u bereid om, in samenwerking met andere Europese donoren, regionale partners zoals Zuid-Afrika en internationale instellingen zoals de Wereldbank en VN-instituties, te komen tot een coherent plan van aanpak om, samen met de Mozambikaanse regering, te voorkomen dat de crisis de komende weken en maanden verder escaleert, alsook tot een gedegen langeretermijnstrategie voor de inclusieve ontwikkeling van de provincie Cabo Delgado?
Zie antwoord vraag 8.
Oplopende armoede door corona |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht: «Zorgen over oplopende armoede door corona: Alle seinen staan op rood»?1
De huidige corona-crisis raakt ons allen, (financieel) kwetsbare personen in het bijzonder. Dit is een zorgelijke situatie en ik volg de ontwikkelingen op het terrein van armoede nauwlettend in overleg met betrokken partijen zoals VNG en Divosa.
Wat onderneemt u om de toename van armoede en schulden tegen te gaan?
Het kabinet zet zich er- samen met gemeenten en maatschappelijke organisaties – voor in dat mensen die het financieel moeilijk hebben niet nog verder in de (financiële) problemen terechtkomen als gevolg van de corona-uitbraak. Voor de verschillende maatregelen verwijs ik u graag naar de brief van 23 april jl. over de invulling van de motie Nijboer c.s. (Kamerstuk 35 415, nr. 11) en de brief aan de Landelijke Armoedecoalitie die ik uw Kamer op 26 maart jl. in afschrift heb toegezonden (Kamerstuk 35 420, nr. 2)2 ierin staan maatregelen zoals de oproep aan partijen om ruimhartig om te gaan met het treffen van betalingsregeling en terughoudend om te gaan met de inzet van dwangmaatregelen en de noodsteun van € 4 miljoen aan Voedselbanken Nederland. Het kabinet blijft de ontwikkelingen op het terrein van armoede en schulden nauwlettend volgen in overleg met betrokken partijen zoals VNG en Divosa.
Wat doet u om de verwachtte hogere toeloop voor schuldhulpverlening in goede banen te leiden?
Ik deel uw zorgen over de groeiende problematiek. Gelukkig hebben gemeenten de afgelopen jaren volop geïnvesteerd in hun schuldhulpverlening en het eerder signaleren van problematische schulden. Als onderdeel van het regeerakkoord hebben gemeenten voor drie jaar extra financiële middelen gekregen om aan de doorontwikkeling van lokaal armoede- en schuldenbeleid te werken. Acties binnen de Brede Schuldenaanpak zijn daarnaast gericht op de verbetering van de toegang en de kwaliteit van de schuldhulpverlening. Ik ben daarnaast voortdurend in gesprek met gemeenten en andere organisaties om te kijken wat de rijksoverheid kan doen om daarbij te ondersteunen.
Kunt u garanderen dat gemeenten geen groepen, zoals zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) en jongeren, uitsluiten van schuldhulpverlening?
Gemeenten kunnen op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) groepen niet categoriaal uitsluiten van schuldhulpverlening. Zoals ik u eerder heb gemeld, heb ik dit meermaals gecommuniceerd met gemeenten.3 Ik besteed in het kader van de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening ook aandacht aan de brede toegang tot schuldhulpverlening van onder anderen zzp-ers.4 De rechtspositie van de aanvrager wordt door deze wijziging van de Wgs steviger, want ook als iemand afgewezen wordt, zal de gemeente in het besluit duidelijk moeten maken waarom dit gebeurt. De aanvrager kan bovendien tegen het besluit bezwaar maken. Mijn inzet en verwachting is dat gemeenten met deze afwijzing gelijk doorverwijzen naar meer passende dienst- of hulpverlening. Zeker in deze periode heeft de toegang van relatief onbekende groepen de aandacht van gemeenten.
Wat onderneemt u om de groeiende armoedeproblematiek onder jongeren tegen te gaan?
Het kabinet zet zich samen met gemeenten en maatschappelijke organisaties ervoor in dat mensen die het financieel moeilijk hebben niet nog verder in de problemen komen als gevolg van de coronacrisis, zie ook de reactie op vraag 2. Deze maatregelen komen ook ten goede aan jongeren.
Werk biedt inkomen en zekerheid en draagt bij aan het verminderen van het risico op armoede. Ik stel aan de 35 arbeidsmarktregio’s extra geld, 17 miljoen euro, beschikbaar om jongeren in het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs te begeleiden naar werk. De gemeenten kunnen samen met de pro en vso scholen en bedrijven komen tot een duurzame infrastructuur om deze jongeren naar duurzaam werk te begeleiden, via bijvoorbeeld stages en jobcoaching.
Bent u bereid de zoekperiode voor jongeren in de bijstand te schrappen?
Gemeenten kunnen tot 1 oktober 20205 afwijken van de regels rond de verplichte zoektermijn van vier weken voor jongeren van 18 tot 27 jaar. Daardoor kan individueel maatwerk worden toegepast bij het hanteren van de vier weken zoektermijn en daarmee kunnen financiële problemen bij jongeren die plotseling zonder werk en inkomsten komen te zitten als gevolg van de coronacrisis worden voorkomen. Door het plotseling wegvallen van inkomen kan er financiële problematiek ontstaan, terwijl ander werk of scholing door de uitzonderlijke omstandigheden in sommige gevallen geen mogelijkheid is. Ik vertrouw erop dat de colleges een zorgvuldige afweging maken die recht doet aan de lokale omstandigheden en de situatie waarin de jongere verkeert.
Onderkent u dat het maandelijkse bedrag van 250 euro aan bijstand voor jongeren te laag is om van te leven? Zo nee, kunt u onderbouwen dat een jongere ervan kan rondkomen?
De bijstandsuitkering is een tijdelijke vangnetregeling voor de noodzakelijke kosten van bestaan. De hoogte van de bijstand is afhankelijk van de leeftijd. Dit betekent dat voor personen van 18 tot 21 jaar lagere jongerennormen gelden. Voor jongeren tot en met 20 jaar ligt het relevante wettelijk minimumjeugdloon ook lager dan het wettelijk minimumloon zoals dat geldt vanaf 21 jaar. Dit is bevorderlijk voor de stimulans om (vervolg)onderwijs te volgen.
Het kabinet vindt het van belang dat jongeren niet door middel van een uitkering voorzien in hun bestaanskosten, maar werken aan hun perspectief op de arbeidsmarkt door het volgen van scholing of het opdoen van werkervaring. Op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek hebben ouders een onderhoudsplicht jegens hun kinderen jonger dan 21 jaar. Om deze reden hoeft de bijstandsnorm voor personen van 18 tot 21 jaar niet volledig de noodzakelijke kosten van bestaan te dekken. Gelet op het vangnetkarakter van de bijstand is het gerechtvaardigd om bij de bepaling van de hoogte van de norm rekening te houden met deze onderhoudsplicht. Overigens zijn jongeren van 18 tot 21 jaar uitgezonderd van de toepassing van de kostendelersnorm en voor personen vanaf 21 jaar gelden de reguliere bijstandsnormen.
Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij de jongerennorm in de Participatiewet niet afdoende is om in het levensonderhoud te voorzien, omdat het voor jongeren van 18 tot 21 jaar niet mogelijk is de ouderlijke onderhoudsplicht te gelde te maken (bijvoorbeeld omdat er geen ouders in beeld zijn of als de ouders onvoldoende draagkrachtig zijn). Op grond van de Participatiewet dienen gemeenten gebruik te maken van de maatwerkmogelijkheid om de jongerennorm aan te vullen in de vorm van aanvullende bijzondere bijstand. Hiermee kan voorzien worden in een inkomen dat voldoende is om van te leven. De gemeenten hebben vervolgens de bevoegdheid om de aanvullende bijzondere bijstand te verhalen op de ouders.
Bent u bereid om collectieve bijzondere bijstand in te zetten om de nieuwe armoede te bestrijden?
Bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan die niet kunnen worden voldaan vanuit de inkomensbestanddelen van het betreffende huishouden. Bijzondere bijstand kan daarmee in individuele situaties bijdragen aan het voorkomen van armoede; het betreft hier immers een beoordeling op basis van individueel maatwerk. De verlening van categoriale bijzondere bijstand daarentegen betreft het generiek vergoeden van de aannemelijke kosten van een bepaalde groep belanghebbenden. Deze kosten worden in zo’n situatie ook vergoed indien een individuele belanghebbende die tot die groep behoort, de betreffende kosten niet daadwerkelijk heeft gemaakt. Ik beschouw de verlening van categoriale bijstand daarom als een ongerichte en daarmee ongewenste vorm van inkomenssuppletie.
Hoeveel voedselbanken delen nu geen of minder voedsel uit dan voor de coronacrisis?
Door de inzet van de voedselbanken en door de aangeboden hulp van gemeenten, bedrijven en andere partijen, zijn er thans vrijwel geen knelpunten meer rond de inzet van vrijwilligers en is er meer dan voldoende voedsel beschikbaar. Ook voor knelpunten rond de huisvesting hebben de voedselbanken vaak praktische oplossingen gevonden. Als gevolg hiervan is er op dit moment geen voedselbank gesloten. Twee voedselbanken hanteren tijdelijk een andere werkwijze: één voedselbank werkt met cadeaubonnen en één voedselbank met een mix van voedsel en (als aanvulling) met cadeaukaarten.
Wat gaat u doen om te garanderen dat alle mensen die afhankelijk zijn van noodlijdende voedselbanken, alsnog van voedsel worden voorzien?
Op dit moment worden alle klanten van de voedselbanken ondersteund. Het corona crisisteam van Voedselbanken Nederland en het actieteam voedselbanken met deelnemers vanuit Voedselbanken Nederland, de VNG en de ministeries van LNV en SZW houden vinger aan de pols om snel te kunnen schakelen.
Onderschrijft u dat mensen – zeker in tijden van corona – niet afgesloten moeten worden van water- en energievoorziening? Hoe realiseert u dit?
We moeten ervoor zorgen dat mensen die het financieel moeilijk hebben niet, als gevolg van de coronacrisis, nog verder in de (financiële) problemen terechtkomen of zelfs afgesloten raken van basisvoorzieningen. Gelet op de ernst van de huidige situatie hebben de energie- en drinkwaterbedrijven aangegeven ruimhartig te willen zijn en in overleg met de klant maatwerk te zullen leveren. Naar aanleiding van moties en Kamervragen hierover is uw Kamer recent geïnformeerd over het voorkomen van afsluitingen van energie en drinkwater (onder meer Kamerstuk 24 515, nr. 527 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2441).
Hoeveel mensen zijn de afgelopen periode afgesloten van water, energie en internet?
Door de coronacrisis mag niemand op straat belanden. Het kabinet heeft daarom met verhuurdersorganisaties en brancheverenigingen afgesproken gedurende de crisisperiode geen huisuitzettingen te doen, tenzij er evidente redenen zijn, zoals criminele activiteiten of extreme overlast. Hypotheekverstrekkers zoeken met huiseigenaren naar oplossingen en gaan in deze periode niet over tot gedwongen verkopen van woningen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nrs. 2225 en 2243). Vanwege de urgentie van de woonsituatie van arbeidsmigranten is het «Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten» ingesteld, dat zich onder meer inzet voor tijdelijke (directe) oplossingen bij huisuitzetting van arbeidsmigranten (Kamerstuk 29 861, nr. 49 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2862).
Onderschrijft u dat in deze coronatijd geen mensen uit hun huis gezet zouden moeten worden?
Hoeveel mensen zijn er de afgelopen tijd uit hun huis gezet?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal huisuitzettingen van de afgelopen drie maanden, maar het is niet waarschijnlijk dat er veel huisuitzettingen zijn geweest. De rechter moet toestemming geven voor een huisuitzetting, maar de rechtbanken hebben dit als niet-urgent aangemerkt. Om huisuitzetting te blijven voorkomen is het wel belangrijk dat een huurder of koper met betaalproblemen tijdig contact opneemt met de verhuurder of hypotheekverstrekker, zodat zij gezamenlijk een oplossing kunnen afspreken.
Wat doet u om te komen tot nul uithuiszettingen (conform de motie van het lid Peters)?2
Genoemde motie om huisuitzetting te voorkomen wordt uitgevoerd via het Interbestuurlijk Programma en de Brede Schuldenaanpak die een vergelijkbare doelstelling hebben.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de huren dit jaar niet verhoogd worden? Zo nee, hoe voorkomt u groeiende problemen met huurachterstanden?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties van 20 mei jl. aan de Eerste en Tweede Kamer over de invulling van onder meer de motie Kox c.s. (35 431, D). De kern van de brief is dat huurders die door de coronacrisis in betaalproblemen zijn geraakt, gericht moeten worden geholpen. Een generieke huurbevriezing helpt de mensen die daadwerkelijk betalingsproblemen hebben niet. Een generieke huurbevriezing heeft daarnaast op de lange termijn een structureel effect op het investeringsvermogen van verhuurders, bijvoorbeeld voor onderhoud, renovatie, verduurzaming en nieuwbouw.
Met verhuurdersorganisaties en brancheverenigingen Aedes, IVBN, Vastgoed Belang en Kences wordt een verdere invulling gegeven aan de maatwerkoplossingen die worden benoemd in het eerdere statement waarin al met verhuurders is afgesproken dat zij huisuitzetting zoveel mogelijk uitstellen en maatwerk toepassen voor huurders met betalingsproblemen. De verhuurdersorganisaties van het statement vertegenwoordigen circa 80% van de huurwoningen. Deze verhuurders hebben breed aangegeven gematigde huurverhogingen door te voeren.
Daarnaast zal de maatregel tijdelijke huurkorting uit het wetsvoorstel Huur en Inkomensgrenzen met spoed als enkelvoudig wetsvoorstel ingediend worden. Dit biedt verhuurders de mogelijkheid om tijdelijke huurkorting in te zetten als maatwerkoplossing voor huurders die in de betalingsproblemen komen door de gevolgen van het coronavirus.
Het toezicht en de handhaving van de energiebesparingsplicht. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het verkennend onderzoek «Onderzoeksrapport Adromi – Toezicht & handhaving Energiebesparingsplicht» dat in opdracht van de Rekenkamercommissie Wassenaar, Voorschoten, Oegstgeest en Leidschendam-Voorburg (RKC-WVOLV) is uitgevoerd?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de omgevingsdiensten van de WVOLV-gemeenten de energiebesparingsplicht van bedrijven en instellingen onvoldoende handhaven, en dat bedrijven met de huidige bezoekfrequenties gemiddeld slechts eens per 15 à 20 jaar gecontroleerd worden op het voldoen aan de energiebesparingsplicht?
Allereerst hecht ik eraan om te noemen dat gemeenten gaan over hun eigen omgevingsdiensten en dat gemeenteraden hun college kunnen bevragen of aanspreken op rekenkamerrapporten van de door hen ingestelde rekenkamers.
Met de introductie van de informatieplicht en de extra inzet op het onderwerp energiebesparing zijn veel bevoegde gezagen, brancheverenigingen en bedrijven actief aan de slag gegaan met energiebesparing. Ik verwacht daarom dat ook de gemeenten Wassenaar, Voorschoten, Oegstgeest en Leidschendam-Voorburg dit onderwerp actief oppakken.
Bent u het met de onderzoekers eens dat bedrijven in ieder geval eenmaal binnen de terugverdienperiode van vijf jaar gecontroleerd zouden moeten worden om de effectiviteit van energiebesparingsmaatregelen beter in kaart te brengen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet? Zo ja, hoe wilt u er in de praktijk voor zorgen dat dit daadwerkelijk gebeurt?
Omdat de decentrale overheid bevoegd gezag is voor de toezicht en handhaving van de energiebesparingsplicht, wordt er geen centrale registratie bijgehouden.
Er bestaan logischerwijs verschillen tussen hoe gemeenten en omgevingsdiensten toezicht houden en handhaven. Een van de redenen voor het introduceren van de informatieplicht was ook het verbeteren van toezicht en handhaving door het decentrale bevoegd gezag.
Een logische frequentie voor periodieke bedrijfscontrole zou de vierjaarlijkse informatieplichtronde zijn. De door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) aangebrachte rubricering van de informatieplichtrapportages maakt informatie-gestuurd toezicht mogelijk. Niet elk bedrijf hoeft daarom daadwerkelijk fysiek bezocht te worden.
Ik heb eind 2019 extra capaciteit beschikbaar gesteld in het kader van de uitvoering van het Urgenda-vonnis. In de brief aan uw Kamer van 24 april 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 496) heb ik bovendien aangegeven dat ik opnieuw € 5 miljoen beschikbaar stel voor deze maatregel «versterkte uitvoering energiebesparings- en informatieplicht».2 Aan de hand van een vastgestelde «menukaart» met onder andere gevelcontroles, bedrijfsbezoeken en administratieve activiteiten, kunnen bevoegde gezagen opnieuw extra capaciteit aanvragen voor de periode 2020 en 2021. Overigens biedt deze ondersteuning inzicht in wat er additioneel aan toezicht en handhavingsactiviteiten gepland en uitgevoerd wordt. Rijkswaterstaat/Kenniscentrum InfoMil publiceert per gemeente deze gegevens online: https://vue.databank.nl/dashboard.
Hoe verhoudt het gebrek aan handhaving binnen de WVOLV-gemeenten zich tot de handhaving in andere Nederlandse gemeenten? Kunt u dit aan de hand van cijfers nader toelichten, of bent u bereid nader te onderzoeken of dit probleem zich ook binnen andere gemeenten voordoet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het feit dat hercontroles (in lijn met de landelijke leidraad handhavingsacties) na overtredingen ontbreken en dat WVOLV-gemeenten geen concrete doelstellingen voor energiebesparing binnen bedrijven en instellingen in hun agenda hebben opgenomen?
Hoe gemeenten, die bevoegd gezag zijn op dit punt, omgaan met hercontroles, is aan hen. Het Rijk ziet hercontroles als een effectief middel om energiebesparing te realiseren. Ik ben dan ook van plan hercontroles toe te voegen aan de genoemde menukaart van de maatregel «versterkte uitvoering energiebesparings- en informatieplicht». Deze capaciteit is echter additioneel. Gemeenten moeten zelf aan de slag met deze bestaande wettelijke taak.
Bent u het met de onderzoekers eens dat dergelijke hercontroles de implementatie van energiemaatregelen aanzienlijk kan versnellen en dat het verloop van de energietransitie daardoor beter in kaart kan worden gebracht? Zo nee, kunt u nader toelichten waarom niet? Zo ja, hoe wilt u ervoor zorgen dat deze hercontroles daadwerkelijk worden doorgevoerd?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de visie van de onderzoekers dat energiecontroles doelgerichter en efficiënter kunnen worden doorgevoerd als gemeenten concrete energiedoelstellingen voor bedrijven en instellingen opstellen? Deelt u dat dit de uitvoerende taak van de omgevingsdiensten en de controlerende taak van de gemeenteraden ook concreter en makkelijker uitvoerbaar maakt? Zo nee, kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo ja, hoe wilt u gemeenten stimuleren om dit in de praktijk te realiseren?
De energiebesparingsdoelstellingen zijn vastgelegd in het Energieakkoord en de energiebesparingsplicht is wettelijk vastgelegd. Deze verplichting is concreet uitgewerkt met sectorspecifieke Erkende Maatregelenlijsten en de rapportage in het kader van de informatieplicht. Het uitoefenen van toezicht en handhaving op deze wettelijke taak kan door gemeenten en gemeenteraden met deze uitwerking effectief opgepakt worden. De omgevingsdienst voert toezicht uit in opdracht van de gemeente. Het is aan gemeenten om of zelf aan de slag te gaan of de omgevingsdienst structureel de opdracht te geven toezicht bij bedrijven uit te oefenen.
Ik stimuleer gemeenten energiebesparing voortvarend op te pakken. Naast de genoemde maatregel «versterkte uitvoering energiebesparings- en informatieplicht» heb ik drie brieven verstuurd naar de colleges van burgemeester en wethouders om hen te informeren over de informatie- en energiebesparingsplicht. In mijn brief van februari 2020 heb ik aan elk college in Nederland gemeld hoeveel bedrijfsvestigingen in de betreffende gemeente gerapporteerd hebben, hoeveel daarvan op grond van de rapportage extra toezicht vergen en hoe zich dat tot landelijke gemiddelden verhoudt. Ik heb hen tevens gewezen op de mogelijkheden voor extra ondersteuning bij het toezicht op energiebesparing en de colleges opgeroepen om werk te maken van energiebesparing bij bedrijven en instellingen. Het is nu aan de gemeenten en de gemeenteraden om aandacht aan de uitvoering van deze wettelijke taak te geven.
U noemt verder de coronacrisis. Momenteel wordt ambtelijk verkend wat het effect is (van de gevolgen) van de COVID-19-uitbraak op het klimaat- en energiebeleid en op welke manier eventuele herstelmaatregelen de vergroening van de economie kunnen bevorderen. Het streven is om de Tweede Kamer hierover voor de zomer nader te informeren.
Bent u bereid over de hele linie het toezicht op en handhaving van de Energiebesparingsplicht te versterken en tevens te onderzoeken of het mogelijk is om goede naleving van de plicht te koppelen aan de steunmaatregelen in het kader van de coronacrisis? Bijvoorbeeld door gedeeltelijke terugbetaling van deze steun te eisen als een bedrijf overduidelijk nalatig is geweest bij het naleven van de energiebesparingsplicht?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Protesten in HongKong laaien weer op na ‘coronastop’: zeker 230 arrestaties' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL), Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Protesten in Hongkong laaien weer op na «coronastop»: zeker 230 arrestaties»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het hardhandige optreden van de politie in Hongkong tijdens de «moederdagactie» van afgelopen zondag?
Het kabinet is bezorgd over de meldingen van hardhandig politieoptreden op 11 mei jl., zowel tegen demonstranten als tegen journalisten. Overigens heeft de korpschef op 12 mei erkend dat de politie «onvoldoende professioneel» heeft gehandeld jegens journalisten, en benadrukt dat de politie de vrijheid van pers en meningsuiting moet respecteren. Het recht op demonstratie is een groot goed. Het is daarom van belang dat alle partijen zich terughoudend opstellen en geweld afwijzen.
Wat is uw reactie op de wijze waarop China zijn invloed in de afgelopen periode heeft proberen te vergroten en om zo het principe van «één land, twee systemen» te ondermijnen?
Meest recente ontwikkeling is het voorgestelde besluit van China’s Nationale Volkscongres over het invoeren van nationale veiligheidswetgeving in Hongkong. In reactie hierop heeft de Hoge Vertegenwoordiger van de EU op 22 mei jl. mede namens alle lidstaten een verklaring afgegeven waarin hij benadrukt dat de EU gebaat is bij behoud van Hongkongs hoge mate van autonomie binnen de Volksrepubliek China, zoals vastgelegd in de Basic Law van Hongkong en in internationale verplichtingen.
Daarbij heeft hij erop gewezen dat het bij de invoering van nationale veiligheidswetgeving in Hongkong van belang is ruimte te laten voor democratisch debat, te consulteren met belanghebbenden, en de in Hongkong geldende rechten en vrijheden te respecteren.2
Het kabinet sluit zich daar volledig bij aan. Het is van groot belang dat alle partijen zich onthouden van acties die de rechtsstaat en autonomie van Hongkong binnen de Volksrepubliek China ondermijnen. Die rechtsstatelijke waarborgen liggen immers ten grondslag aan de stabiliteit en welvaart van Hongkong.
Wat is uw reactie op de claim van het Verbindingskantoor dat deze het recht heeft om Hongkongs interne zaken te «superviseren»?
Het kabinet acht het van groot belang dat alle partijen zich onthouden van acties die het aanzien van de rechtsstaat in Hongkong aantasten en de autonomie van Hongkong binnen de Volksrepubliek China ondermijnen.
Gaat u contact opnemen met uw Europese collega’s om de gevolgen van de inmenging van China in Hongkong te bespreken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Op verschillende niveaus vindt in EU-verband regelmatig overleg plaats over Hongkong. De EU heeft naar aanleiding van de arrestaties van 15 prodemocratische activisten op 18 april jl. laten weten de ontwikkelingen nauwgezet te zullen blijven volgen. De Hoge Vertegenwoordiger heeft dat op 22 mei nog eens bevestigd naar aanleiding van het voorgestelde besluit van China’s Nationale Volkscongres om veiligheidswetgeving in Hongkong in te voeren. Het kabinet sluit zich daarbij aan.
Bent u bereid in bilateraal en multilateraal verband zich uit te spreken tegen de inmenging van China in Hongkong? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft het afgelopen jaar herhaaldelijk zorgen overgebracht aan zowel de centrale overheid in Peking als de lokale overheid in Hongkong, en zal dat blijven doen zolang daar aanleiding toe is.
Bent u bereid de eisen van de bevolking van Hongkong om algemeen stemrecht tijdens de parlementsverkiezingen en een onderzoek naar het als excessief ervaren politiegeweld te steunen? Zo ja, gaat u hierover contact opnemen met uw Europese ambtsgenoten om dit gezamenlijk te doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet roept alle partijen op Hongkongs Basic Law te respecteren. De Basic Law stelt dat het «uiteindelijke doel» is dat algemeen kiesrecht wordt ingevoerd voor de verkiezing van zowel de leden van de Legislative Council als de Chief Executive. De EU heeft in het verleden herhaaldelijk steun uitgesproken voor de invoering van algemeen kiesrecht in Hongkong, en het kabinet sluit zich daarbij aan.
Het kabinet heeft reeds in de Raad Buitenlandse Zaken van 11 november 2019 gepleit voor een publieke steunverklaring voor een onafhankelijk onderzoek naar de grondoorzaken van de onrust in Hongkong, inclusief het politieoptreden, om recht te doen aan de zorgen van de Hongkongse bevolking. In de verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger van 18 november jl. is deze oproep verwoord.
Heeft u contact opgenomen met Hongkong Watch om de situatie van de bijna achtduizend gearresteerden waarvan er tot nog toe 52 zijn veroordeeld te bespreken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Medewerkers van mijn ministerie, zowel in Den Haag als in Hongkong, hebben geregeld contact met maatschappelijke organisaties die hun inzichten in de ontwikkelingen in Hongkong met ons willen delen. Hong Kong Watch is een van die organisaties.
De berichten dat verpleeghuizen al vroeg wilden testen maar werden geweigerd en dat ouderen het aflegden in de strijd om aandacht |
|
Léonie Sazias (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verpleeghuizen wilden al vroeg testen, maar werden geweigerd» en het bericht «Ouderen legden het af in de strijd om aandacht»?1
Ja.
Klopt het dat laboratoria het testen van personeel van verpleeghuizen hebben geweigerd in maart 2020? Kunt u het antwoord toelichten?
Vanaf 10 maart was er de optie om personeel van verpleeghuizen te testen.
Ik beschik niet over gegevens of dit in alle gevallen is gebeurd. Het RIVM en Verenso zijn in maart gestart met het ontwikkelen van een richtlijn rondom testen voor medewerkers buiten het ziekenhuis. Op 6 april is de richtlijn operationeel en kunnen zowel medewerkers als patiënten in de zorg worden getest bij klachten.
Hoe vaak en waarover is met het RIVM gesproken over de richtlijn om wel of niet het personeel van verpleeghuizen te testen? Hoe is deze richtlijn tot stand gekomen? Kunt u op deze vraag antwoorden met een gedetailleerd tijdspad met toelichting?
Er is veelvuldig gesproken met het RIVM over het testen van zorgmedewerkers. Aanvankelijk werd in eerste instantie pas getest als de symptomen van COVID-19 meer dan 24 uur aanhielden.
Vanaf 17 maart 2020 is de verpleeghuiszorg via Verenso aangesloten bij het OMT (Actiz en Zorgthuisnl maakten al langer deel uit het bestuurlijk afstemmingsoverleg).
Op 26 maart 2020 startte de taskforce diagnostiek onder leiding van arts-microbioloog An Vossen.
Op 27 maart 2020 hebben RIVM en Verenso overeenstemming bereikt over het testbeleid bij zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis.
Op 30 maart 2020 plaatst het RIVM een eerste versie van de richtlijn op de website.
Op 3 april 2020 vindt er een aanpassing van de richtlijn plaats.
Vanaf 6 april 2020 is de richtlijn operationeel en zijn er meer laboratoria ingeschakeld en 24/7 ingezet. De capaciteit is vergroot. Vanaf dit moment is het devies: alle groepen in de zorg worden bij klachten getest, zowel zorgverleners als patiënten.
Vanaf 17 april 2020 kan een zorgmedewerker als primaire optie direct (na 24 uur klachten die wijzen op COVID-19), getest worden in plaats van thuis blijven en/of vervangende werkzaamheden verrichten.
Op 28 april 2020 is het testbeleid voor de verschillende sectoren buiten het ziekenhuis drastisch aangepast, waarmee de verschillen onderling zo goed als nihil zijn geworden. Er is nu één testbeleid geformuleerd voor alle zorgmedewerkers buiten ziekenhuis.
Vanaf 7 mei 2020 hoeft er niet meer gewacht te worden met testen tot 24 uur klachten.
Zijn er cijfers bij u bekend over het percentage besmettingen in verpleeghuizen die ongewild veroorzaakt zijn door personeel? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer en toelichten? Zo niet, bent u bereid dat te onderzoeken?
Nee, percentages besmettingen in verpleeghuizen die ongewild veroorzaakt zijn door personeel zijn mij niet bekend. Het is lastig om te achterhalen wat de oorzaak is van de stijging van het aantal besmettingen in verpleeghuizen. Het RIVM geeft aan dat er voor het toenemend aantal meldingen van COVID-19 in de verpleeghuizen meer redenen kunnen zijn. De kans op verspreiding in de verpleeghuizen is hoog, mede vanwege de gesloten setting, het langdurig verblijf en het intensieve contact tussen bewoners en zorgpersoneel en tussen bewoners onderling. Ook kan het te maken hebben met het feit dat bij mensen met dementie hygiënemaatregelen lastiger te handhaven zijn.
In mijn stand van zakenbrief van 22 april 2020 (TK 25 295, nr. 277) heb ik u geïnformeerd dat een transmissieonderzoek wordt uitgevoerd om vast te stellen op welke wijze de introductie en transmissie van het virus in verpleeghuizen plaatsvindt. De resultaten van dit onderzoek zal ik met uw Kamer delen.
Wat is uw oordeel over het advies van het RIVM destijds dat medewerkers van verpleeghuizen met klachten thuis moesten blijven? Kunt u in uw antwoord het feit betrekken dat personeel nu eenmaal niet altijd thuis kan blijven in verband met de continuïteit van de zorg?
Vanaf begin maart was het advies van het RIVM voor zorgmedewerkers die in een gebied met wijdverspreide transmissie waren geweest om thuis te blijven bij beginnende verkoudheid, keelpijn of verhoging. Vanaf 6 maart was het advies aan zorgmedewerkers die recent in een risicogebied (zoals Noord-Italië) waren geweest of in (onbeschermd) contact waren geweest met een besmette patiënt om bij de geringste klachten van verkoudheid of luchtweginfecties om thuis te blijven en contact op te nemen met hun werkgever om eventueel te testen.
Vanaf 20 maart was het advies bij klachten van een patiënt of medewerker om eerst te kijken naar alternatieven zoals de zorg uitstellen of een klachtenvrije medewerker inzetten. Als dat niet kon, gold dat persoonlijke beschermingsmiddelen nodig zijn bij persoonlijke verzorging of lichamelijk onderzoek. Dit was niet nodig als het mogelijk was om 1,5 meter afstand te houden of als alleen sprake was van vluchtig contact. De adviezen zijn steeds aangepast op basis van de stand van zaken van de fase van de uitbraak en de kennis op dat moment en hierbij is zowel rekening gehouden met de continuïteit van de zorg als met de bescherming van medewerkers en patiënten.
Herkent u het beeld dat er geen landelijk beeld was van de landelijke testcapaciteit en speelt marktwerking een rol? Kunt u het antwoord toelichten?
Ik herken me niet in het beeld dat er geen landelijk beeld was van de landelijke testcapaciteit. Nederland heeft bij uitbraken van infectieziekten altijd twee referentielaboratoria paraat, RIVM en Erasmus MC. Daarnaast kent Nederland 13 opschalingslaboratoria, die zich in februari hebben laten valideren door het RIVM. In maart lieten steeds meer medisch-microbiologische laboratoria zich valideren om te kunnen testen op het virus, oplopende tot meer dan 40 laboratoria. Er was echter nog een ander aandachtspunt, namelijk de leveringszekerheid van testmaterialen vanwege de wereldwijde vraagexplosie naar de reagentia. In maart is daarom vanuit de beroepsgroep van medisch microbiologen de Taskforce Moleculaire diagnostiek gestart om meer samenwerking te bewerkstelligen in de inkoop en onderlinge verdeling van schaarse testmaterialen. Net als veel andere aspecten van het zorgstelsel is de laboratoriumdiagnostiek in Nederland decentraal georganiseerd. Eind maart heeft het Ministerie van VWS daarom ook op dit thema een sterkere regierol gepakt door een Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit in te richten. Ook is de Speciaal Gezant gevraagd om te helpen bij het veiligstellen van de benodigde materialen, eventueel door eigen productie op te starten. Een van de eerste opgaven die is opgepakt is een vollediger inzicht te verkrijgen in de testcapaciteit, naast het verkennen van mogelijkheden om deze te vergroten en de benutting van de verschillende laboratoria met hun verschillende platforms, bijbehorende voorraden en leveranciers te optimaliseren.
Hoe oordeelt u over de reactie van het RIVM dat richtlijnen niet dwingend zijn, maar richtinggevend? Wat is uw oordeel over de opmerkingen van het RIVM dat er geen gebrek was aan een overzicht van laboratoria?
Richtlijnen zijn altijd richtinggevend, het is geen wetgeving. Ze staan wel voor de stand van kennis op dat moment. Ik ben het eens met het RIVM dat er vanaf het begin overzicht was van het aantal laboratoria dat COVID-19-diagnostiek uitvoerde.
Hoe oordeelt u over de enorme mismatch tussen vraag en aanbod van testen in de eerste periode van de coronacrisis?
Het beleid voor 6 april 2020 was gericht op het zo goed mogelijk gebruik maken van de beperkte testcapaciteit en tegelijk proberen deze, binnen de bestaande structuren, en met de bestaande mensen, zo goed mogelijk op te schalen. Er is van begin af aan ingezet op het vergroten van de hoeveelheid gevalideerde COVID-19-laboratoria (van initieel 2 centrale en 13 opschalingslaboratoria naar een 50-tal additionele laboratoria die stapsgewijs gevalideerd zijn of worden). Daarnaast hebben fabrikanten wereldwijd hun productie van materialen voor diagnostiek fors opgeschaald. Met de instelling van de Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit, de opdracht aan de Taskforce Diagnostiek en de aanstelling van de Speciaal Gezant ben ik steviger gaan sturen op de testcapaciteit en de beschikbare testen. Er bleek ruimte om de testcapaciteit uit te breiden. Daarbij zijn eind maart onorthodoxe keuzes gemaakt, zoals het inzetten van veterinaire labs en het laboratorium van Sanquin.
Bent u bereid de Onderzoeksraad voor Veiligheid te vragen specifiek onderzoek te doen naar de beschikbare testcapaciteit voor de medewerkers van verpleeghuizen gedurende de eerste weken van de coronacrisis? Kunt u het antwoord toelichten?
Op 1 mei jl. is de Onderzoeksraad voor Veiligheid door het Kabinet gevraagd onderzoek te doen naar de crisisaanpak van het Kabinet in al zijn relevante aspecten.
Is er door een gebrek aan leiding en sturing gedurende maart en april j.l. een situatie ontstaan waarbij er voldoende testen in Nederland beschikbaar waren, maar personeel van verpleeghuizen niet getest is en er daardoor ongewild vele besmettingen hebben plaatsgevonden met ook dodelijke slachtoffers tot gevolg? Kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten?
Het is lastig om te achterhalen wat de oorzaak is van het hoge aantal besmettingen in verpleeghuizen. Het RIVM geeft aan dat daarvoor meer redenen kunnen zijn. De kans op verspreiding in de verpleeghuizen is hoog, mede vanwege de gesloten setting, het langdurig verblijf en het intensieve contact tussen bewoners en zorgpersoneel en tussen bewoners onderling. Ook kan het te maken hebben met het feit dat bij mensen met dementie hygiënemaatregelen lastiger te handhaven zijn. Zodra het mogelijk was gezien de beschikbare testcapaciteit is het testbeleid uitgebreid om ook alle medewerkers en bewoners in verpleeghuizen met klachten te testen.
Waarom heeft u de kwetsbare ouderen en de medewerkers in verpleeghuizen niet vanaf het eerste moment voorzien van alle mogelijke testen en beschermende middelen, terwijl het speerpunt van uw beleid rondom het coronavirus het beschermen van kwetsbaren en ouderen is?
Voor wat betreft testen verwijs ik naar vraag 3. De verdeling van de schaarse persoonlijke beschermingsmiddelen, waaronder mondkapjes, geschiedde in eerste instantie op basis van het feit dat de (eerste) COVID-19 patiënten vooral in de acute zorg terecht kwamen en als gevolg daarvan de tekorten aan persoonlijke beschermingsmiddelen zich daar als eerste uitten. Een deel van de middelen was ook toen al beschikbaar voor andere sectoren dan de acute zorg, zoals de langdurige zorg, alsook voor noodsituaties in regionaal verband.
Naar mate de corona-uitbraak zich verder ontwikkelde bleek dat deze insteek niet meer paste, omdat ook steeds meer instellingen in de langdurige zorg moesten besluiten om COVID-19-patiënten te isoleren of aparte cohortafdelingen moesten inrichten waar deze patiënten behandeld konden worden. Ook medewerkers uit andere sectoren liepen risico’s in het geval zij gevraagd werden om zorg te verlenen bij (mogelijke) COVID-19-patiënten. Daarom is sinds 13 april jl. een aangepast verdeelmodel van kracht. Dit verdeelmodel is niet gebaseerd op de verschillende zorgsectoren, maar gaat, net als de richtlijnen, uit van het besmettingsrisico dat zorgverleners lopen bij verschillende handelingen. Uitgangspunt is dat waar dezelfde risico’s zijn ook dezelfde bescherming nodig is en beschikbaar moet zijn. Sindsdien gaat (meer dan) de helft van de persoonlijke beschermingsmiddelen naar de langdurige zorg.
Kunt u aangeven waarom u in de brief van 31 maart j.l. de huisartsenlabs niet hebt genoemd? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In de Kamerbrief heb ik een inschatting van de capaciteit van de medisch-microbiologische laboratoria gegeven die op dat moment bij het RIVM gevalideerd waren voor Covid-19 diagnostiek. Abusievelijk heb ik deze in de brief alleen aangeduid als «labs in ziekenhuizen», terwijl er ook eerstelijnslaboratoria tot deze lijst laboratoria behoorden. Dat neemt niet weg dat zij zijn meegenomen in de inventarisatie van de capaciteit.
Is de toegang tot testen voor zorgmedewerkers in verpleeghuizen inmiddels wel op orde?
Alle zorgmedewerkers kunnen sinds 6 april 2020 worden getest. De aanvankelijke richtlijn gaf aan dat mensen pas na 24 uur klachten kunnen worden getest. Dit beleid is op 7 mei 2020 aangepast waardoor mensen zich nu op de dag dat zij klachten krijgen kunnen laten testen. Het aantal testen per dag lag medio april op werkdagen tussen de 6.000–7.000, en daalt. Belangrijker is dat het aantal positieve uitslagen op het totale aantal testen is gedaald van 29% naar rond de 5% in de afgelopen weken. Hieruit blijkt dat het testbeleid veel laagdrempeliger is geworden, er worden immers verhoudingsgewijs veel meer mensen getest die niet besmet blijken te zijn. Daarnaast blijkt uit een poll onder de leden van ActiZ dat 95% van de respondenten geen problemen meer ervaart met de toegankelijkheid van testen. Ook bij de IGJ zijn in de week van 25 april tot 1 mei 2020 geen klachten over het testbeleid van de GGD bij zorgverleners binnengekomen. Er zijn mij daarnaast geen verdere signalen bekend van problemen rondom testen in verpleeghuizen. Ik constateer dat de knelpunten daarmee in grote mate zijn weggenomen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, bij voorkeur voor het eerstvolgende debat over dit onderwerp?
Helaas is dit door drukte niet gelukt.
De uitvoering van de aangenomen motie inzake geen coronaboetes voor studenten in hun eigen studentenhuis. |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
Bent u op de hoogte van de aangenomen motie Van Haga/Hiddema inzake geen coronaboetes voor studenten in hun eigen studentenhuis (Kamerstuk 25 295, nr. 344)?
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze en binnen welke termijn u uitvoering zult gaan geven aan deze motie?
Zoals aangegeven bij de beantwoording heden van de vragen van de leden Den Boer, Paternotte en Van Eijs geldt het verbod van groepsvorming alleen in de publieke ruimte. In artikel 2.2, eerste lid, van de op 8 mei 2020 door de voorzitters van de veiligheidsregio’s opgestelde modelnoodverordening staat nu expliciet dat het groepsvormingsverbod geldt voor de publieke ruimte. Bovendien is hier bij de instructie voor de handhaving nogmaals op gewezen. Hiermee heb ik uitvoering gegeven aan de motie.
Kunt u aangeven of de reeds opgelegde boetes op grond van de aangenomen motie zullen worden teruggedraaid, aangezien de consequenties van deze boetes voor de studenten erg groot zijn?
Als men van mening is dat ten onrechte een boete is opgelegd voor groepsvorming buiten de publieke ruimte, dan kan de betrokkene tegen de opgelegde OM-strafbeschikking in verzet gaan bij de rechter. De rechter beoordeelt de zaak dan opnieuw en toetst of de strafbeschikking terecht is uitgevaardigd.
Vindt u niet dat de definitie van een «gezamenlijk huishouden» op landelijk niveau zou moeten worden geregeld?
Zoals aangegeven in de brief van 1 mei 20201 is het kabinet momenteel bezig om via nieuwe, aanvullende wetgeving maatregelen vorm te geven om COVID-19 te blijven bestrijden. Bij de totstandkoming van deze wetgeving zullen dergelijke definities en andere regelelementen opnieuw vorm worden gegeven. Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel wissel ik hierover graag met u van gedachten.
Vindt u niet dat de definitie van een «gezamenlijk huishouden» zodanig moet worden gewijzigd dat wordt voorkomen dat er sprake is van discriminerend onderscheid tussen verschillende woonvormen?
Zie antwoord vraag 4.