De compensatieregeling voor zorgmedewerkers met post-COVID |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Heeft u ook signalen ontvangen van zorgmedewerkers met post-COVID die net buiten de regeling vallen, omdat ze bijvoorbeeld na 1 januari 2021 corona hebben opgelopen zonder vooraf de kans te hebben gehad om zich vaccineren? Zo nee, hoe verklaart u het dat de indiener van deze vragenset deze signalen wel heeft ontvangen?
Ja, deze signalen heb ik ontvangen. Ik wil hierbij benoemen dat ik het verdrietig vind dat een grote groep mensen dagelijks worstelt met de negatieve gevolgen van post-COVID. Dat geldt voor iedereen die deze gevolgen ervaart, ongeacht wanneer zij ziek zijn geworden. In de beantwoording van vraag twee geef ik graag een toelichting op de beoordeling van deze soms complexe aanvragen. Ik begrijp de aanleiding van uw vraag. Deze en ook andere complexe zaken rond de regeling voor zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten (hierna: regeling) zullen ook aan bod komen bij de technische briefing die op 7 november 2024 gepland staat. Deze technische briefing is onder andere gepland in het kader van een transparante overheid. Daarnaast zal de briefing inzicht bieden in de totstandkoming, uitvoering en besluiten rondom de regeling en de belangrijkste geleerde lessen.
Hoe beoordeelt u zulke gevallen? Deelt u de mening dat zorgmedewerkers in dat soort gevallen toch gecompenseerd dienen te worden middels de hardheidsclausule?
Allereerst wil ik u er op wijzen dat er bij de regeling geen sprake is van compensatie. Deze regeling is bedoeld als gebaar ter erkenning van het ontstane leed en de getoonde inzet in een uitzonderlijke situatie voor de in de regeling aangeduide zorgmedewerkers vanuit het kabinet. In het geval van schade als gevolg van ziekte opgelopen op het werk is de werkgever de eerst aansprakelijke partij.
Om uw vraag te beantwoorden doorlopen alle ingediende aanvragen hetzelfde beoordelingsproces. Zo ook de aanvragen van hen die een ziekmelding door COVID-19 in 2021 hebben doorgegeven. In de regeling is de voorwaarde opgenomen dat de zorgmedewerker ziek moet zijn gemeld in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020. Dat betekent dat zorgmedewerkers die na die periode ziek zijn geworden niet in aanmerking komen.
Het treffen van deze regeling is alleen mogelijk met een objectieve afbakening van de doelgroep. Dat is noodzakelijk met het oog op de juridische houdbaarheid van de regeling en het gelijkheidsbeginsel. Ik moet altijd kunnen uitleggen waarom bepaalde mensen wel in aanmerking komen voor de financiële ondersteuning en anderen niet. Ook de Afdeling Advisering van de Raad van State wees hier nadrukkelijk op. In eerste instantie is de objectieve afbakening van de tijdsperiode gemaakt op basis van de afbakening van de eerste golf van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Uw Kamer heeft het amendement van het lid Bushoff c.s. aangenomen met het verzoek om de periode uit te breiden naar 1 maart 2020 tot en met december 2020. Dit verzoek tot afbakening is door het kabinet overgenomen. Hierbij is het onvermijdelijk dat er mensen zullen zijn die buiten de doelgroep van de regeling vallen.
In geval van een beleidsregel kan ik gebruik maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid, en daarmee is geen sprake van de toepassing van de hardheidsclausule. Het toepassen van de inherente afwijkingsbevoegdheid kan alleen in specifieke situaties en onder bijzondere omstandigheden. Met deze afwijkingsbevoegdheid moet zorgvuldig worden omgegaan met het oog op het gelijkheidsbeginsel. Alle aanvragen moeten op dezelfde wijze worden beoordeeld. Ik zie geen houdbare onderbouwing voor de toepassing van de inherente afwijkingsbevoegdheid om bijvoorbeeld aanvragen van aanvragers die in januari 2021 ziek zijn geworden wel goed te keuren, en aanvragen van aanvragers in 2021 of later ziek zijn geworden niet. Er zijn immers ook zorgmedewerkers die post-COVID klachten hebben ontwikkeld terwijl zij waren gevaccineerd. Voor mensen die buiten de doelgroep van de regeling vallen en dagelijks de gevolgen van langdurige post-COVID klachten ervaren, zijn er initiatieven zoals C-support om ook hen een hand toe te reiken. C-support is een stichting die werkt in opdracht van het Ministerie van VWS. Zij kijken naar de klachten en de gevolgen van de klachten op alle leefgebieden. Dit kan gaan om lichamelijke en geestelijke gezondheid, het sociale leven, werk en inkomen.
Hoe vaak is er gebruik gemaakt van de hardheidsclausule om af te wijken van de regels om zorgmedewerkers toch te compenseren?
In de eerste aanvraagperiode was er in een aantal gevallen sprake van de toepassing van inherente afwijkingsbevoegdheid. Dit was voor hen die volgens de WIA-beslissing een eerste ziektedag buiten het tijdvak hadden, maar deze ziekmelding wel zijn oorsprong vond in een eerdere ziekmelding in het tijdvak. In dit geval gaat het over 120 casussen. Gelet op de omvang van deze groep is er gekozen om dit in de wijzigingsregeling op te nemen om zo niet de inherente afwijkingsbevoegdheid toe te hoeven passen. Daarnaast was er het geval waar een zorgaanbieder een vooropgesteld document ter bevestiging van de uitgevoerde werkzaamheden en de periode waarin deze werkzaamheden zijn uitgevoerd niet wilde ondertekenen met als rede het gevoel te hebben zo het risico op aansprakelijkheid te vermijden. In dit geval gaat het over 14 casussen. Het zijn deze complexe situaties en besluiten die ook aan bod zullen komen in de eerdergenoemde technische briefing over de regeling op 7 november 2024.
Heeft u naar aanleiding van het feit dat een deel van de doelgroep niet tijdig op de hoogte was van de regeling, zoals aangegeven in uw beantwoording op schriftelijke vragen van 24 mei jl., stappen ondernomen om de compensatieregeling toegankelijker te maken voor zorgmedewerkers? Zo niet, waarom niet?1
Zoals in de beantwoording van de Kamervragen van 24 mei jl. is benoemd is er bij loketheropening extra ingezet op communicatie. Een maand voor de heropening van het aanvraagloket zijn de werkgevers- en werknemersorganisatiesop de hoogte gesteld en zijn er via verschillende sociale media kanalen berichten geplaatst ter aankondiging van de heropening. Hierbij is nadrukkelijk gekeken naar manieren om de informatie te vereenvoudigen. Belangrijke informatie over het indienen van een complete aanvraag is samengevat in een overzichtelijke factsheet. Daarnaast is het aanvraagloket 12 weken open geweest. Dat is een verdrievoudiging van de eerste aanvraagperiode. Ook zijn er tijdens deze 12 weken meerdere sociale media berichten geplaatst ter herinnering.
Hoeveel nieuwe aanvragen voor financiële ondersteuning zijn er tussen 1 juli en 23 september 2024 gedaan? En hoeveel in totaal?
Voor de eerste aanvraagperiode (25 september 2023 om 9:00 uur tot 23 oktober 2023 om 12:00) waren 806 aanvragen ingediend. Voor de tweede aanvraagperiode (1 juli 2024 om 9:00 tot 23 september 2024 om 12:00) zijn er 824 aanvragen ingediend. Dit komt neer op 1630 aanvragen in totaal.
Hoeveel aanvragen zijn er tot op heden toegekend en hoeveel in totaal afgewezen? En op welke gronden? Hoeveel zorgmedewerkers zijn er daarna in bezwaar gegaan?
In de eerste aanvraag ronde zijn er 434 aanvragen toegekend en 372 aanvragen afgewezen. De voornaamste reden van afwijzing in de eerste aanvraagronde was een ziektedag buiten de periode van maart 2020 tot en met december 2020. Van deze 372 personen die een afwijzing hebben ontvangen zijn er 175 in bezwaar gegaan. Voor de tweede aanvraagperiode zijn nog niet alle dossiers beoordeeld. Hier zijn tot nu toe 593 aanvragen beoordeeld. Hiervan zijn er tot op heden 491 toegekend en 102 afgewezen. Omdat er geen totaal overzicht van de tweede aanvraagronde is kan nog niet worden gezegd wat de voornaamste afwijzingsgrond is en hoeveel mensen er in bezwaar zijn gegaan.
Hoeveel van de in totaal 47 miljoen euro is tot op heden toegekend? Hoeveel budget blijft er over?
Het bedrag beschikbaar voor regeling in 2023 was 33 mln. euro (exclusief uitvoeringskosten). Het totaal uitgekeerde bedrag in 2023 was 5,3 mln. euro. Voor de lopende aanvragen van 2023 die pas in het nieuwe jaar van 2024 tot een beslissing zouden leiden en voor uitvoeringskosten is 3,2 mln. meegenomen in de eindejaarmarge naar 2024. Het resterende bedrag is -zoals gebruikelijk bij de jaarwisseling- teruggevloeid naar de algemene middelen.
Voor de aangepaste regeling van 2024 is er een plafond van 21 mln. euro beschikbaar gesteld. Tot op heden zijn in 2024 366 aanvragen toegekend en uitgekeerd waarmee 8,8 mln. euro is gerealiseerd. Nog niet alle toegekende aanvragen zijn dus uitgekeerd. Daarnaast is 3,9 mln. uitgekeerd door het ophogen van de financiële ondersteuning van € 15.000 naar € 24.010 voor de aanvragers met een toekenning uit de eerste aanvraagronde in 2023. Hoeveel en of er budget overblijft in 2024 wordt pas duidelijk als alle dossiers beoordeeld zijn.
Overigens zijn er in 2024 tot op heden 71 bezwaren toegewezen en is hiermee 1,7 mln. uitgekeerd.
Bent u van mening dat alle essentiële beroepsgroepen gecompenseerd zijn met de huidige compensatieregeling? Of bent u van mening dat er nog andere essentiële beroepsgroepen zijn die een cruciale rol speelden tijdens de coronatijd en net als zorgmedewerkers niet altijd anderhalve meter afstand konden houden en zodoende ook gecompenseerd dienen te worden? Zo ja, om welke beroepsgroepen gaat het volgens u? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 2 schrijf is deze regeling niet bedoeld als compensatie. Werkgevers zijn de eerste aansprakelijke partij in het geval van ziekte opgelopen op het werk. Ik ben daarom ook niet van mening dat de overheid alle essentiële beroepsgroepen moet compenseren. Dat neemt niet weg dat het kabinet de urgentie voelt om een specifieke groep zorgmedewerkers financieel te ondersteunen als gebaar ter erkenning. Daarvoor is deze regeling bedoeld.
Daarnaast ben ik mij ervan bewust dat een veel grotere groep mensen met een cruciaal beroep gevolgen ondervindt als gevolg van langdurige post-COVID klachten. Voor alle werknemers die langdurige klachten houden vanwege post-COVID en daardoor niet kunnen werken, is er het vangnet van de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Dit vangnet is er voor alle mensen die niet kunnen werken vanwege ziekte, ongeacht de oorzaak en ongeacht of iemand tijdens het werk ziek is geworden of daarbuiten. De arbeidsongeschiktheidsregelingen zijn er dus ook voor mensen met post-COVID.
Erkent u dat er net als op zorgmedewerkers ook een groot beroep is gedaan op politiemensen en andere cruciale beroepen zoals leraren en werknemers in de kinderopvang tijdens de coronaperiode om hun werk te blijven uitoefenen? En dat zij ook door de aard van hun werk niet altijd de mogelijkheid hadden om afstand te houden en zodoende ook tijdens de uitoefening van hun werk een coronabesmetting konden oplopen? Zo ja, waarom is er dan geen compensatieregeling voor hen en overweegt u dat alsnog?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 8 ben ik mij ervan bewust dat een veel grotere groep mensen met een cruciaal beroep gevolgen ondervindt als gevolg van langdurige post-COVID klachten. Voor een bepaalde groep zorgmedewerkers vindt het kabinet het op zijn plaats om een eenmalige financiële ondersteuning te verstrekken als gebaar ter erkenning van het leed. Deze zorgmedewerkers hebben, ondanks alle nog onbekende risico’s, zorg verleend aan COVID-19 patiënten. Zij stonden veelvuldig, intensief en onvermijdelijk in de directe nabijheid van evident besmette patiënten met COVID-19. Het risico voor deze groep zorgmedewerkers was daarom aanzienlijk hoger dan bij andere cruciale beroepsgroepen waar de samenleving een beroep op heeft gedaan. Het niet verlenen van zorg aan COVID-patiënten was immers geen optie. Het breder trekken van de reikwijdte van de regeling naar alle cruciale beroepen is niet in lijn met het vangnet van de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Bovendien vraagt het toekennen van een dergelijke financiële ondersteuning om een zeer zorgvuldig proces en besluitvorming gelet op de juridische houdbaarheid en het gelijkheidsbeginsel. De Afdeling Advisering van de Raad van State wijst ook nadrukkelijk op het belang van objectieve criteria voor de afbakening. De werkgever of opdrachtgever is de eerste aansprakelijke partij voor de (gezondheids)schade die is ontstaan als gevolg van een ziekte opgelopen tijdens het werk. Het kabinet vindt het belangrijk om zoveel mogelijk de rolverdeling tussen werkgevers/opdrachtgevers en werknemers/opdrachtnemers in stand te houden.
Herinnert de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich haar uitspraak «Als het staatsnoodrecht in gaat, wil ik nog wel eens zien wie zo stoer is om het tegen te houden»?
Ja.
Aan wie is het dreigement gericht? Aan het parlement, de rechterlijke macht of aan een andere institutie?
Natuurlijk is dit niet als dreigement bedoeld. Zoals ik inmiddels ook publiekelijk heb aangegeven, heb ik veel respect voor het parlement.
Is deze uitspraak gedaan namens het gehele kabinet en vraagt het kabinet zich dus af wie zo stoer is om het staatsnoodrecht tegen te houden als het is ingegaan? Zo nee, waarom negeert de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de in artikel 45 van de Grondwet en artikel 4 van het Reglement van orde voor de ministerraad verankerde eenheid van regeringsbeleid?
Ik heb hier met de Minister-President over gesproken. Ik heb er vertrouwen in dat de Minister van Asiel en Migratie een dragende motivering zal vinden. Ik heb veel respect voor het parlement.
Ben u op de hoogte van het feit dat Nederland een democratisch rechtsstaat is, waarin het parlement bepaalt welke wetten al dan niet in werking treden en wetgeving die juridisch onhoudbaar zijn door een rechter buitenwerking kunnen worden gesteld?
Ja.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet past binnen een democratische rechtsstaat? Zo nee, waarom niet?
Ik heb er vertrouwen in dat de Minister van Asiel en Migratie een dragende motivering zal vinden voor de inzet van het staatsnoodrecht en ik heb veel respect voor het parlement.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot een reeds door de Eerste Kamer aanvaarde motie waarin zij zich uitspreekt tegen de inzet van staatsnoodrecht?
De inzet van het staatsnoodrecht is opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma. De Minister van Asiel en Migratie werkt nog aan een dragende motivering voor de inzet van het staatsnoodrecht als bedoeld in de artikelen 110 en 111 van de Vreemdelingenwet. Het parlement heeft het laatste woord over de inzet van het staatsnoodrecht.
Neemt u afstand van deze uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Mijn uitspraak is niet als dreigement bedoeld. Ik heb veel respect voor het parlement.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden voor vrijdag 18.00 uur?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord; dat is helaas niet gelukt voor afgelopen vrijdag 18 uur.
Het bericht ‘Zorgcowboys worden nog nauwelijks aangepakt: verdacht hoge winst, meer dividend en minder controle’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Heeft u het bericht «Zorgcowboys worden nog nauwelijks aangepakt: verdacht hoge winst, meer dividend en minder controle» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik ben bekend met het bericht «Zorgcowboys worden nog nauwelijks aangepakt: verdacht hoge winst, meer dividend en minder controle».
De bestrijding van zorgfraude is helaas niet eenvoudig. Fraudeurs lijken steeds handiger te zijn in het ontwijken van de regels. We moeten onder ogen zien dat we opereren in een context met weerbarstige dilemma’s. Steeds is het een (politieke) afweging tussen het toegankelijk houden van de zorg, het aantrekkelijk houden van de zorg voor zorgmedewerkers en het realiseren van een maximaal fraudebestendige aanpak in de zorg. Dit alles met oog voor de lastendruk en waarborgen rondom privacy. Dit laat onverlet dat zorgverzekeraars, zorgkantoren, gemeenten, opsporingsinstanties én de toezichthouders goed moeten samenwerken en alles op alles moeten zetten om zorgfraude tegen te gaan.
Wat is uw reactie op het feit dat er jaarlijks 10 miljard euro verdwijnt uit de zorg door fraude?
Een onderbouwing voor het benoemde bedrag waarmee gefraudeerd wordt in de zorg, is onbekend. Los van de exacte omvang vind ik elk geval van zorgfraude er een te veel.
Hoe verklaart u dat het aantal signalen van mogelijke fraude dat bij het Informatie Knooppunt Zorgfraude binnenkomt sinds 2018 daalt?
De Algemene Rekenkamer (AR) geeft aan dat partijen steeds minder signalen van zorgfraude met elkaar via het Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ) delen. De belemmerende factor hierin is dat voldoende wettelijke grondslagen om gegevensuitwisseling met het IKZ mogelijk te maken ontbreken.
De Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz), die per 1 januari 2025 in werking treedt, neemt belangrijke knelpunten weg en biedt instanties duidelijke grondslagen voor het verwerken van persoonsgegevens in de bestrijding van zorgfraude. Het gaat om gegevensuitwisseling in het Waarschuwingsregister zorgfraude en via de Stichting IKZ.
Hoe verklaart u dat aantal zorgbedrijven dat minimaal 3 jaar achter elkaar minimaal 10 procent winst maakt, niet afneemt? Vindt u dit een zorgelijke ontwikkeling? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De winstgevendheid van een zorgbedrijf hangt af van veel verschillende factoren, denk aan of er recent grote investeringen hebben plaatsgevonden, of dat er ingezet is op een efficiëntere personeelsinzet. Zonder inzicht in het gehele financiële plaatje van de desbetreffende zorginstellingen, is het niet mogelijk om te verklaren waarom deze zorgbedrijven 3 jaar achter elkaar 10 procent (of meer) winst hebben behaald en of dit onrechtmatig was.
Ik ben tegen excessieve winsten in de zorg, maar deel de mening niet dat er in het algemeen makkelijk overmatige winst te behalen valt in de zorgsector. Tarieven in de zorg komen tot stand in onderhandelingen tussen zorgaanbieders en zorginkopers, zoals zorgverzekeraars, en zijn deels ook gereguleerd door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Als er langere tijd onverklaarbare hogere winstmarges worden behaald in bepaalde sectoren in de zorg, is het aan de zorginkopende partijen en soms ook aan NZa hierop te acteren. Daarnaast houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op de kwaliteit van zorg en handhaaft, ook indien de kwaliteit van zorg ten gevolge van excessieve winsten onder de maat zakt.
Kunt u bevestigen dat op het moment dat fraude wordt aangetoond in de zorg, dit er meestal niet toe leidt dat de fraudeur ermee stopt of wordt gehinderd? Zo ja, hoe gaat u dit veranderen? Zo nee, op basis waarvan concludeert u dit?
De fraudeurs in de zorg voelen zich niet gehouden aan wetten en regels. De opsporing en het stoppen van fraude zijn terecht wel gebonden aan strenge regels, hetgeen het stoppen en hinderen van fraude niet altijd eenvoudig maakt. Het Functioneel Parket (hierna: FP), een specialistisch, landelijk opererend onderdeel van het Openbaar Ministerie, heeft de aanpak van zorgfraude evenwel als een van de prioriteiten gesteld. De aandacht en prioritering van opsporing en vervolging van zorgfraude is er dus al. Het Ministerie van VWS spreekt hierover geregeld met het OM.
Het bestrijden van een maatschappelijk probleem als zorgfraude is een ketenbrede inspanning. Het strafrecht moet worden gezien als ultimum remedium, naast de inzet van civiel- en bestuursrechtelijke handhaving. Verwezen wordt naar de effectenbrief van de Taskforce Integriteit Zorgsector (TIZ) 2023, in het bijzonder de signaleringsparagraaf vanaf p. 392. Een voorwaarde voor een effectieve aanpak van zorgfraude is ook fraudebestendige wet- en regelgeving. Denk aan strengere regels voor het toetreden tot de zorgmarkt en een wettelijke mogelijkheid om bekende fraudeurs van de zorgmarkt te weren. Denk ook aan verbeterde wettelijke mogelijkheden om informatie uit te wisselen tussen ketenpartners. Ook is onder andere regelgeving nodig die zorgaanbieders verplicht transparant te zijn over de vraag wie binnen een complexe organisatiestructuur de feitelijke zorg levert. Want complexe structuren – zoals bijvoorbeeld onder aanneming – dragen niet bij aan de kwaliteit van zorgverlening maar bemoeilijken wel controle, toezicht en strafrechtelijke opsporing van mogelijk malafide zorgaanbieders.
De recherche Zorgfraude van de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) levert jaarlijks 16 tot 22 strafrechtelijke onderzoeken in bij het FP. In de selectie, uitvoering en afdoening van onderzoeken werkt zij nauw samen met het FP. Het strafrecht is omgeven met veel waarborgen, zoals bijvoorbeeld het verschoningsrecht, en is daardoor complex en tijdrovend.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er tussen 2017 en 2019 minstens 121 miljoen euro aan dividend is uitgekeerd en tussen 2020 en 2022 dit bedrag is opgelopen naar bijna 200 miljoen euro? Welke relatie ziet u tussen deze hoge dividendbedragen en het huidige zorgsysteem van marktwerking?
Excessieve winstuitkeringen in de zorg zijn onacceptabel. Ik ben tegen graaiers. Tegelijk ben ik niet van mening dat er in het algemeen makkelijk overmatige winst te behalen valt in de zorgsector, maar ik wil wel paal en perk stellen aan excessievewinstuitkeringen in de zorg, en de zorg beschermen tegen die ondernemers die het financieel belang in plaats van het patiënten belang vooropstellen. Dit ga ik meenemen in het wetsvoorstel van de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz). Mijn streven is om dit wetsvoorstel begin 2025 aan uw Kamer toe te sturen.
Vindt u de hoge winsten en dividenduitkeringen net zoals uw voorganger «maatschappelijk onverantwoord»? Zo ja, wat bent u van plan om te gaan doen aan deze «maatschappelijk onverantwoorde» winsten? Zo nee, waarom niet?
Het is mij een doorn in het oog als malafide zorgaanbieders megawinsten maken. Daarom heb ik het voornemen om basisvoorwaarden aan winstuitkering te stellen in die sectoren waar winstuitkering in de zorg en jeugdhulp is toegestaan. Deze basisvoorwaarden zullen betrekking hebben op de kwaliteit van zorg die de aanbieder levert, de (financiële) bedrijfsvoering van de zorgaanbieder en op de risico’s van winstuitkering voor de continuïteit van de zorgaanbieder. Dit doe ik via de Wibz.
Bent u van mening dat het mogelijk zou moeten zijn om überhaupt winst te kunnen maken in de zorg? Zo ja, wat vindt u een acceptabele winstmarge voor een zorgbedrijf? Zo nee, wat gaat u doen om winst te maken in de gehele zorg te verbieden?
Door het toestaan van gereguleerde winstuitkering wordt het voor aanbieders gemakkelijker om nieuwe investeringen (gedeeltelijk) te financieren, door risicodragend kapitaal aan te trekken, in vergelijking met de situatie dat ze vooral zijn aangewezen op vreemd vermogen, zoals een lening. Zorgaanbieders zullen investeerders er wel van moeten overtuigen dat zij een goed onderbouwd investeringsplan hebben, dat meerwaarde voor het zorgaanbod met zich meebrengt. Zo kunnen innovaties en andere plannen sneller worden doorgevoerd. Het kan daarbij gaan om procesinnovaties (nieuwe manieren waarop processen worden vormgegeven, bijv. verbetering van patiënten logistiek), innovaties in dienstverlening (nieuwe, bijvoorbeeld digitale, manieren waarop diensten worden aangeboden aan patiënten) of productinnovaties (nieuwe producten, instrumenten, apparatuur). Onderzoek van SiRM en Financial ideas3, een praktijkanalyse en een effectanalyse, bevestigt dit en concludeert tevens dat winstuitkering kan leiden tot meer toetreding van nieuwe aanbieders. De onderzoekers geven daarbij wel aan dat er mogelijk ook nadelen zijn verbonden aan het toestaan van uitkeren van dividend, bijvoorbeeld als de focus op financiële resultaten ten koste gaat van het benodigde niveau van kwaliteit van zorg, of leidt tot ongewenste risicoselectie. Daarom heb ik, zoals vermeld bij vraag 7, het voornemen om basisvoorwaarden aan winstuitkering te stellen in die sectoren waar winstuitkering in de zorg en jeugdhulp is toegestaan.
Welke boodschap heeft u voor de groep zorgbedrijven die minstens 3 jaar lang meer dan 10% winst maakt?
Ik wil waarborgen dat de focus van zorgaanbieders primair gericht is en blijft op kwalitatief goede en toegankelijke zorg. En niet op de eigen financiële belangen. De eigen financiële belangen mogen nooit zwaarder wegen dan het leveren van kwalitatief goede zorg die toegankelijk is voor elke patiënt. Daarom heb ik het voornemen om basisvoorwaarden aan winstuitkering te stellen in die sectoren waar winstuitkering in de zorg en jeugdhulp is toegestaan. Deze basisvoorwaarden zullen betrekking hebben op de kwaliteit van zorg die de aanbieder levert, de (financiële) bedrijfsvoering van de zorgaanbieder en op de risico’s van winstuitkering voor de continuïteit van de zorgaanbieder. Dit doe ik via de eerdergenoemde Wibz.
Kunt u, net als uw voorganger, reflecteren op het rapport van de Algemene Rekenkamer «Een Zorgelijk Gebrek Aan Daadkracht»?
Het onderzoek van de AR schetst een zorgelijk beeld van de aanpak van zorgfraude. De aanpak van zorgfraude kan en moet beter. Op 29 juni 2022 is uw Kamer door middel van de Hoofdlijnenbrief4 geïnformeerd over de afspraken die ik met de TIZ heb gemaakt om de effectiviteit van de (gezamenlijke) aanpak te verbeteren. Daarnaast zijn in deze brief ambities en prioriteiten toegelicht om op te treden tegen fraude in de zorgsector, en daarmee de aanpak van niet-integere zorgaanbieders. Hierbij sluit ik aan bij de ambities van mijn voorganger.
Het invoeren van maatregelen tegen fraude kost tijd, en de invoering van wetgeving duurt lang. Er ligt nu een groot pakket aan beleid en wetten. De urgentie om de aanbevelingen uit het AR rapport op te pakken is groter dan ooit. Komende maanden ga ik in gesprek met de partners van de TIZ om de ambities voor komende jaren vast te leggen.
Zijn er afgelopen jaren stappen gezet om zorgfraude harder aan te pakken? Zo ja, welke stappen zijn er dan gezet? Zo nee, waarom niet?
Vanuit mijn verantwoordelijkheid is beleid, wet- en regelgeving en andere ondersteuning van het veld gerealiseerd en in voorbereiding, om de aanpak van zorgfraude te verbeteren. Ik noem een aantal voorbeelden:
Klopt het dat instanties onderling minder signalen delen omdat ze voorzichter zijn geworden door privacywetgeving? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom geeft de Algemene Rekenkamer dit dan aan?
Zoals al aangegeven bij mijn antwoord op vraag 3 zal de Wbsrz, die per 1 januari 2025 in werking treedt, belangrijke knelpunten wegnemen. De Wbsrz biedt instanties eenduidige grondslagen voor het verwerken van persoonsgegevens in de bestrijding van zorgfraude. Het gaat om gegevensuitwisseling in het Waarschuwingsregister zorgfraude en via de Stichting Informatieknooppunt zorgfraude.
Daarnaast heeft uw Kamer recent wetgeving aangenomen die rechtstreekse gegevensuitwisseling tussen ziektekostenverzekeraars en gemeenten in fraudeonderzoeken (na gegevensuitwisseling met het IKZ) vergemakkelijkt.
Gaat u opvolging geven aan de conclusies en aanbevelingen uit dit rapport? Zo ja, wanneer kunnen we dit verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf de conclusies en aanbevelingen uit het rapport «Een Zorgelijk Gebrek Aan Daadkracht» van de AR. In het antwoord op vraag 10 verwijs ik naar de hoofdlijnenbrief, waarmee ik uw Kamer heb geïnformeerd over de manier waarop ik opvolging geef aan de aanbevelingen in dit rapport. Met de effectenbrief5 van 26 oktober 2023 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de aanpak zorgfraude. De volgende Jaarbrief van de TIZ zal binnenkort naar uw Kamer worden verzonden.
Deelt u de mening dat door marktwerking in de zorg het aantal commerciële aanbieders groot is, waardoor de controle veel lastiger is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. De zorgsector bestaat sinds oudsher uit een private zorgaanbieders. Ik ben wel van mening dat er ook gefocust moet worden op het minder makkelijk en minder aantrekkelijk maken van zorgfraude. Daarom zet ik in op de verbetering van de mogelijkheden tot het screenen en weren van (nieuwe)zorgaanbieders. Door de vergunningsplicht voor nieuwe zorginstellingen en de voorgenomen uitbreiding van de doelgroep – via het amendement Bushoff – wordt bijgedragen aan het voorkomen van fraude. Om zorgaanbieders waarvan het niet aannemelijk is dat zij goede zorg kunnen verlenen te weren en stoppen, zal het kabinet extra weigerings- en intrekkingsgronden voor de vergunning in de Wibz opnemen. Ik ben tevens van mening dat commerciële belangen van zorgaanbieders of investeerders nooit vóór het maatschappelijk belang van zorg en jeugdhulp mogen gaan. Ik zal daarom in wetgeving vastleggen dat het uitkeren van winst in die sectoren, waar winstuitkering is toegestaan6, alleen onder een aantal basisvoorwaarden mogelijk is. Deze basisvoorwaarden zullen samenhangen met de kwaliteit van de geleverde zorg, de rechtmatigheid van declaraties, de continuïteit van de zorgaanbieder en het voeren van een zorgvuldige en integere bedrijfsvoering. Ik zal deze aanscherpingen wettelijk vastleggen via de eerdergenoemde Wibz.
Heeft u plannen om de marktwerking in onder andere de thuiszorg, de gehandicaptenzorg en de geestelijke gezondheidszorg aan te pakken? Zo ja, wanneer komen deze plannen naar de Kamer? Zo nee, waarom ziet u niet de noodzaak van het aanpakken van de marktwerking?
Nee, ik ben niet voornemens om voor specifieke sectoren stelselwijzigingen door te voeren. Ik wil wel waarborgen dat de focus van zorgaanbieders ook in deze sectoren primair gericht is en blijft op kwalitatief goede en toegankelijke zorg, en niet op de eigen financiële belangen. De eigen financiële belangen mogen nooit zwaarder wegen dan het leveren van kwalitatief goede zorg die toegankelijk is voor elke patiënt. Daarbij wordt er met de eerdergenoemde Wibz ook voor deze sectoren voorwaarden aan winstuitkeringen gesteld, voor zover zij niet onder het winstuitkeringsverbod vallen.
Bent u bereid als doelstelling op te nemen in uw kabinetsperiode, de zorgcowboys – die vaak slechte zorg verlenen en zorggeld in hun zak steken – volledig te weren uit de zorg? Zo ja, wanneer komen plannen hiervoor naar de Kamer?
In mijn antwoord op vraag 14 heb ik aangegeven welke voornemens ik heb met de Wibz.
Gaat u extra investeren in de verschillende instanties die de zorg inspecteren? Zo ja, welk bedrag wordt hiervoor vrijgemaakt? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van fraude bestaat uit een reeks van maatregelen door verschillende partijen, zoals ik in de vragen hierboven uiteengezet heb. Er zijn hiervoor geen extra middelen voorzien.
Bent u bereid te onderzoeken hoe voorkomen kan worden dat zorgcowboys geld wegsluizen via investeringen in vastgoed of ongeloofwaardig hoge kosten voor kantoorartikelen? Zo nee, waarom niet?
De eerdergenoemde Wibz, die u begin 2025 zult ontvangen, draagt bij aan het voeren van een integere bedrijfsvoering.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begrotingsbehandeling van VWS?
Ja.
De hoge parkeertarieven bij ziekenhuizen |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Barry Madlener (PVV), Fleur Agema (PVV), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gratis parkeren bij een ziekenhuis verdwijnt: slechts handvol ziekenhuizen biedt het nog aan»1?
Ja.
Deelt u de mening dat ziekenhuizen te allen tijde bereikbaar en toegankelijk moeten zijn met zowel de auto als het openbaar vervoer, ook voor mensen die minder te besteden hebben?
Ja. Ik vind het belangrijk dat ziekenhuizen voor alle mensen goed bereikbaar zijn. Ook de bereikbaarheid van ziekenhuizen met eigen vervoer en/of openbaar vervoer is uiteraard van belang. Als mensen minder te besteden hebben, kunnen zij zich ten aanzien van de parkeerkosten wenden tot het betreffende ziekenhuis of gemeente over welke mogelijkheden er zijn om die kosten te beperken.
Hoe beoordeelt u het feit dat inmiddels bij 98 van de in totaal 105 ziekenhuizen in Nederland betaald parkeren is ingevoerd? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de tarieven bij een aantal ziekenhuizen oplopen tot wel 30 euro per dag, voor mensen rond het sociaal minimum een fors bedrag?
Vooropgesteld moet worden dat hoge parkeertarieven bij ziekenhuizen voor patiënten en bezoekers natuurlijk niet prettig zijn en hoog kunnen oplopen bij frequent ziekenhuisbezoek. Vooral als men lang of vaak naar het ziekenhuis moet. Het parkeerbeleid en de tarieven zijn een verantwoordelijkheid van ziekenhuizen en gemeenten. Zo zijn parkeertarieven vooral hoger bij ziekenhuizen in grote steden, waar de parkeertarieven in algemene zin vaak al hoger zijn. Dit komt omdat de kosten van de grond, alsmede andere kosten die samenhangen met het exploiteren van een parkeergelegenheid, moeten worden gedekt.
Het is belangrijk dat ziekenhuizen hun patiënten goed en actief informeren over de mogelijkheden die er zijn om bij veelvuldig gebruik en langdurig verblijf de parkeerkosten te beperken, bijvoorbeeld door te wijzen op de beschikbare kortingsmogelijkheden.
Ten aanzien van de stapeling van kosten is relevant dat er op verschillende manieren voor wordt gezorgd dat de zorguitgaven voor patiënten worden beperkt. Zo is er vanuit het Ministerie van VWS voor het vervoer van en naar het ziekenhuis voor specifieke groepen patiënten de regeling ziekenvervoer. Alle typen vervoer kunnen vergoed worden: de eigen auto, taxi en openbaar vervoer. In deze regeling is tevens voorzien in een hardheidsclausule voor patiënten die langdurig lang moeten reizen. Het vervoer wordt niet alleen vergoed bij een behandeling, maar omvat ook het vervoer naar consulten, onderzoek en controles die als onderdeel van de behandeling noodzakelijk zijn. Daarnaast is het mogelijk dat patiënten een logeervergoeding kunnen krijgen in plaats van een vergoeding voor vervoerskosten. Daarnaast kunnen parkeerkosten fiscaal aftrekbaar zijn bij de aangifte inkomstenbelasting. Voor specifieke zorgkosten geldt dat deze aftrekbaar zijn als deze kosten boven een drempel uitkomen die gebaseerd is op het inkomen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het ziekenhuis bereikbaar blijft voor mensen met een smalle beurs? Kunt u hierbij specifiek ingaan op a) de hoge parkeerkosten en b) de hoge kosten van het openbaar vervoer en het verdwijnen van reisvoorzieningen in de regio2?
Mensen met een smalle beurs kunnen zich tot het betreffende ziekenhuis of gemeente wenden voor de mogelijkheden de parkeerkosten te beperken. De prijzen voor het regionale openbaar vervoer, bus, tram, metro en regionale treindiensten, zijn in 2024 niet toegenomen, omdat dat deze prijsstijgingen volledig zijn gecompenseerd door de aangenomen motie Bikker. Daarnaast hebben de decentrale ov-autoriteiten via de motie Bikker ook € 150 miljoen per jaar gekregen om de dienstregeling op peil te houden, dan wel de kwaliteit van het ov te verbeteren.
Hoeveel van de ziekenhuizen besteden hun parkeergelegenheid uit aan commerciële partijen, zoals Q-Park of Interparking?
Ik beschik niet over deze informatie.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als de inkomsten van parkeertarieven niet bij ziekenhuizen zelf maar bij commerciële partijen terechtkomen die primair gericht zijn op het maken van winst?
Of de parkeergelegenheid bij een ziekenhuis in handen is van het ziekenhuis zelf of in handen is van een commercieel bedrijf is een keuze die lokaal wordt gemaakt. In algemene zin ben ik wel van mening dat buitensporige winsten bij parkeergelegenheden van ziekenhuizen onwenselijk zijn.
Wat zijn de gevolgen voor de begroting van ziekenhuizen als de parkeertarieven omlaag zouden gaan? Vindt u ook dat het een slechte zaak is als ziekenhuizen deze winsten nodig hebben om hun begroting sluitend te maken en dat patiënten met een smalle beurs hier uiteindelijk de dupe van zijn?
De gevolgen van lagere parkeertarieven op de begroting van ziekenhuizen hangen af van keuzes die ziekenhuizen maken, dat is hun eigen verantwoordelijkheid.
De tarieven van parkeergelegenheden van ziekenhuizen kunnen niet worden losgezien van de lokale situatie. De hoogste parkeertarieven bij ziekenhuizen zijn met name te zien in grote steden, waar de parkeertarieven vaak al hoger zijn. Het vaststellen van lagere parkeertarieven bij deze parkeergelegenheden kan bijvoorbeeld negatieve effecten met zich meebrengen als de parkeertarieven bij die ziekenhuizen lager worden dan in het omringende gebied. Want dan is de kans groter dat ander publiek de auto bij het ziekenhuis parkeert. Dit kan ten koste gaan van de bereikbaarheid van het ziekenhuis voor patiënten en bezoekers. Overigens betekent laatstgenoemde niet dat de parkeertarieven voor patiënten ook hoog moeten zijn. Zoals eerder aangegeven kunnen ziekenhuizen ervoor kiezen om de parkeerkosten voor patiënten te verminderen, bijvoorbeeld door het aanbieden van uitrijkaarten of andere kortingsmogelijkheden.
Waarom werkt maar een deel van de ziekenhuizen met uitrijkaarten voor bezoekers? Deelt u de mening dat het buiten de deur houden van dagjesmensen en winkelend publiek geen steekhoudend argument is om hoge parkeertarieven te vragen omdat uitrijkaarten voor bezoekers hier een relatief simpele oplossing voor is?
Het is de verantwoordelijkheid en keuze van individuele ziekenhuizen om met uitrijkaarten voor bezoekers te werken, en we zien voorbeelden dat dit in de praktijk ook gebeurt.
Wat is uw reactie op het rapport van reizigersorganisatie Rover3 waaruit blijkt dat ziekenhuizen in Nederland beter bereikbaar moeten worden met het openbaar vervoer? Welke vervolgstappen gaat u nemen naar aanleiding van het rapport?
Ik vind het een goede zaak dat Rover aandacht heeft voor de bereikbaarheid van ziekenhuizen met het openbaar vervoer. Het rapport maakt duidelijk dat de situatie verschilt per ziekenhuis. Bij veel ziekenhuizen gaat het goed. Waar er aandachtspunten zijn moeten verantwoordelijke partijen bekijken wat daaraan verbeterd kan worden. Ik zal het rapport van Rover onder de aandacht brengen van de brancheorganisaties van ziekenhuizen (NVZ en NFU) en zorgverzekeraars (ZN) maar ook bij decentrale ov-autoriteiten. Zij kunnen bij de totstandkoming van de programma’s van eisen voor het vervoer in een bepaald gebied de goede bereikbaarheid van ziekenhuizen meenemen.
Hoe ziet u de rol van zorgverzekeraars in het verbeteren van de bereikbaarheid van ziekenhuizen? Deelt u de mening van Rover dat zij hier meer regie in moeten pakken?
Zorgverzekeraars kunnen een rol spelen, bijvoorbeeld door in hun gesprekken en contractonderhandelingen met ziekenhuizen aandacht te vragen voor het verbeteren van de bereikbaarheid.
Bent u bereid in gesprek te gaan met ziekenhuizen, zorgverzekeraars en Rover over hoe de bereikbaarheid en toegankelijkheid van ziekenhuizen geborgd kan worden door enerzijds parkeren betaalbaar te houden en anderzijds te zorgen voor goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer? Zo ja, hoe en wanneer gaat u hier vervolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de hoogte van parkeertarieven ligt bij ziekenhuizen. Ik zal het rapport van Rover over de bereikbaarheid van ziekenhuizen met het openbaarvervoer onder de aandacht brengen van de brancheorganisaties van ziekenhuizen (NVZ en NFU) en zorgverzekeraars (ZN).
Kunt u voorgaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Passend onderwijs aan kinderen met Long COVID en andere infectieziekten. |
|
Lisa Westerveld (GL), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Mariëlle Paul (VVD), Fleur Agema (PVV) |
|
![]() ![]() |
Heeft u cijfers of is er een inschatting te maken van het aantal kinderen dat door Long COVID en/of een andere acute virus of bacteriële infectie met een ernstige energie limitering (zoals ME/CVS, QVS, Chronische lyme, Post sepsis en Pans/ Pandas) tijdelijk of langer niet naar school kunnen of konden gaan?
Ondanks dat COVID-19 bij kinderen vaak mild verloopt, komt post-COVID ook bij kinderen voor. Post-COVID kan kinderen van alle leeftijden treffen.
Het RIVM heeft in het kader van het gezondheidsonderzoek COVID-19 een vragenlijstonderzoek gedaan onder 5.283 jongeren tussen 12 en 25 jaar (juni 2024).1 Op basis van zelfrapportage gaf 3% van de jongeren aan nog langdurig klachten na een coronabesmetting te hebben. Bijna de helft van de jongeren die zelf zegt post-COVID te hebben, gaf aan niet volledig mee te kunnen doen op school of de opleiding. Van de andere in de vraag genoemde aandoeningen is niet bekend welk deel van de kinderen tijdelijk niet meer naar school kan of kon gaan. Dit wordt niet geregistreerd.
Herkent u de signalen vanuit ouders en belangenorganisaties die aangeven dat er nog vaak sprake is van onbekendheid van de effecten van deze aandoeningen? Herkent u het beeld dat dit tot onwenselijke situaties kan leiden tussen ouders en school, maar ook kinderen het gevoel kunnen krijgen niet begrepen en uitgesloten te worden?
Wij herkennen het signaal dat deze soms ingrijpende aandoeningen nog relatief onbekend zijn. Het is spijtig om te horen dat kinderen en hun ouders daardoor soms tegen onbegrip aanlopen. We proberen daar oplossingen voor te bieden.
Patiënten met postinfectieuze klachten ten gevolge van Q-koorts en COVID-19, waaronder ouders en kinderen, kunnen terecht bij de nazorgorganisaties Q- en C-support voor advies en begeleiding op maat. Daar waar nodig geven zij extra informatie aan professionals zoals een huisarts, jeugdarts, maar ook de school, leerplichtambtenaren, veilig thuis of andere betrokken dienstverleners.2
Het Ministerie van VWS investeert in kennisontwikkeling via onder andere het ZonMw post-COVID programma, waarin specifieke aandacht is gevraagd voor onderzoek naar kinderen. Hierdoor wordt getracht meer begrip te krijgen van de ziekte en te komen tot een curatieve oplossing. Een ander voorbeeld is actieonderzoek uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van VWS. In samenwerking met Ingrado is een infographic over maatwerkonderwijs voor jongeren met ME/CVS gemaakt en onder de aandacht gebracht in het veld, met specifieke aandacht voor leerplichtambtenaren.3 Deze infographic is ook te gebruiken voor leerlingen met andere postinfectieuze aandoeningen, waar dezelfde symptomen optreden.
Hoe beoordeelt u het dat er signalen blijven komen van ouders, belangenorganisaties en scholen die aangeven dat de ondersteuning aan deze kinderen ontoereikend is? Herkent u ook de signalen dat deze kinderen soms (dreigen) uitgeschreven (te) worden en thuis komen te zitten omdat passende ondersteuning ontbreekt?
Het is ongewenst als jongeren niet de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. Het is aan scholen en samenwerkingsverbanden passend onderwijs om te zorgen dat er een aanbod is voor alle leerlingen binnen de regio. Zij ontvangen ook middelen die zij kunnen inzetten voor de ondersteuning van leerlingen die dat nodig hebben. De wet- en regelgeving biedt ook al enige ruimte om maatwerk te kunnen bieden, bijvoorbeeld door een gedeeltelijke vrijstelling van de leerplicht, waardoor een jongere (tijdelijk) wel naar school kan blijven gaan, maar niet voor de volledige tijd aanwezig hoeft te zijn. Omdat we zien dat er behoefte is aan meer maatwerk, heb ik een wetsvoorstel in voorbereiding om de mogelijkheden te vergroten, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijslocatie en -tijd. Deze mogelijkheden kunnen ook helpen voor kinderen met post-COVID en andere postinfectieuze aandoeningen.
Wat is sinds de vorige schriftelijke vragen precies gedaan om de kennis met betrekking tot Kinderen met Long COVID te vergroten, ook in de praktijk?1
Via het ZonMw programma «Post-COVID: onderzoeksprogramma, kennisinfrastructuur en expertisenetwerk» zet de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in op kennisontwikkeling. Binnenkort zal, voortkomend uit dit programma, in het UMC Utrecht een project starten waarin post-COVID bij kinderen wordt onderzocht om diagnostische markers en doelen voor behandelingen te identificeren.5 We zijn ons ervan bewust dat onderzoek onder kinderen erg belangrijk is om hen perspectief te bieden. In de laatste subsidieronde van het post-COVID ZonMw programma is nog nadrukkelijker aandacht gevraagd voor onderzoek onder kinderen.6
Het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) en C-Support hebben op verzoek van ZonMw in 2023 een inventarisatie uitgevoerd naar de kennis en het lopende onderzoek op het gebied van post-COVID. In opdracht van ZonMw vindt een update plaats. In die update is ook aandacht voor kinderen (onder andere diagnose en symptomen).
Daarnaast is in de afgelopen periode gewerkt aan verdere informatievoorziening. Over post-COVID bij kinderen en jongeren geeft C-support informatie aan zowel patiënten als professionals (onder andere jeugdartsen). C-support wordt gefinancierd vanuit het Ministerie van VWS.
Het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) brengt elke twee maanden een post-COVID journaal uit met actuele zaken en de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen op het gebied van post-COVID. Het IVM voert daarvoor regelmatig literatuur updates uit en verwerkt dit in de post-COVID journaals. Deze journaals zijn gericht op zorgprofessionals. Ook is daarin aandacht voor kinderen.7 Het post-COVID journaal is in opdracht van ZonMw en vervangt sinds begin 2024 het eerdere coronanieuws.
Ook vanuit andere organisaties wordt er ingespeeld om de kennis met betrekking tot kinderen met post-COVID te vergroten. Op initiatief van stichting Kinderen met LongCovid en mede dankzij ZonMw financiering, is eerder dit jaar door hen de brochure «Jouw leerling met long covid» opgesteld. De brochure biedt praktische informatie voor leerkrachten in het basisonderwijs en voorgezet onderwijs en is breed verspreid.8 9
Wat wordt er gedaan om bekendheid te geven op scholen dat het Sars- COVID 2 virus zich ook via de lucht verspreidt? En dat goede luchtkwaliteit (ventilatie en luchtfiltering zoals Hepa’s of UV) belangrijk is om herhaaldelijke besmettingen te voorkomen van leerlingen en onderwijspersoneel?
Het onafhankelijke kenniscentrum Ruimte-OK heeft in opdracht van het Ministerie van OCW speciaal voor scholen het programma «Optimaal ventileren op scholen» opgesteld. Dit programma bestaat uit verschillende onderdelen: er wordt kennis gedeeld met scholen door middel van diverse handreikingen, adviezen en andere kennisitems. Scholen kunnen gratis bellen of mailen met de helpdesk als zij vragen hebben over ventilatie. En scholen kunnen kosteloos een expert van het hulpteam uitnodigen voor een dagbezoek op school. Tijdens dit bezoek maakt de expert op basis van een rondgang door de school de huidige situatie inzichtelijk en geeft concrete adviezen en aanbevelingen.
Daarnaast maakt het zorgen voor frisse lucht onderdeel uit van de basisadviezen bij het voorkomen van luchtweginfecties. Deze basisadviezen worden zowel door het RIVM als op rijksoverheid.nl uitgedragen.
Meer informatie over het onderzoek naar mobiele luchtreinigers op scholen vindt u in de recent aan uw Kamer toegezonden Periodieke Kamerbrief onderwijshuisvesting.10
Wat is het algemene advies bij griep- en verkoudheidsklachten voor leerlingen en hoe wordt dit gecommuniceerd?
De algemene richtlijn voor influenza wordt geformuleerd door de Landelijke Coördinatie Infectieziektenbestrijding (LCI), een onderdeel van het RIVM. Deze is te vinden via de website van het RIVM.11 Er gelden generieke adviezen die helpen om verspreiding van luchtwegvirussen te beperken. Aangegeven wordt dat het verstandig is om thuis te blijven als je ziek bent, in je elleboog te hoesten of te niezen, regelmatig handen te wassen en voor voldoende frisse lucht te zorgen. Deze adviezen zijn ook te vinden op de website van de rijksoverheid.12
Er zijn geen specifieke adviezen voor leerlingen in dit kader.
Deelt u de mening dat fysiek onderwijs altijd uitgangspunt moet blijven, maar voor kinderen die om welke reden dan ook het (tijdelijk) niet volhouden om hele dagen aanwezig te zijn in de klas, afstandsonderwijs wel een recht zou moeten zijn? Zo ja, is dit op iedere school technisch mogelijk of gaat u dat op korte termijn nu regelen? Zo nee, hoe rijmt u dit met het recht op onderwijs en de leerplicht?
Fysiek onderwijs is een belangrijk uitgangspunt, voor elke doelgroep. Tegelijkertijd is voor specifieke groepen afstandsonderwijs belangrijk om zich te kunnen blijven ontwikkelen. Mijn doel is dat digitaal afstandsonderwijs een volwaardig onderdeel wordt van het stelsel van passend onderwijs, zoals eerder ook aan uw Kamer gecommuniceerd.13 Daarvoor is een wetswijziging noodzakelijk, die in voorbereiding is. Daarnaast blijft het belangrijk dat de mogelijkheden voor digitaal afstandsonderwijs die er nu al zijn binnen het funderend onderwijs, ten volle worden benut. Het Actieprogramma Digitale School ondersteunt scholen daarbij en stimuleert de verdere ontwikkeling van digitaal afstandsonderwijs. Een belangrijk onderdeel van het Actieprogramma is de subsidieregeling Digitale School. Doel van deze regeling is een landelijk dekkend aanbod te ontwikkelen van (boven-)regionale digitale voorzieningen voor afstandsonderwijs. Zo kunnen scholen en samenwerkingsverbanden maatwerk met digitaal afstandsonderwijs geven aan zieke leerlingen, waaronder leerlingen met post-COVID. De subsidie is toegekend aan 16 coalities van samenwerkingsverbanden.
Is bekend of de stijging van het aantal kinderen in cluster 3 van het speciaal onderwijs ook te maken kan hebben met een toenemend aantal kinderen dat langdurig ziek is?
Nee, dit is niet bekend.
Is bekend hoe vaak ouders en scholen terecht komen bij de Onderwijsconsulenten of de Landelijke Klachtencommissie Onderwijs of de Landelijke Geschillencommissie Onderwijs, omdat ze er niet uitkomen als het gaat over de ondersteuning van een kind dat met Long COVID of een ander ziektebeeld met ernstige energie limitering kampt?
Nee, dit is bij ons niet bekend.
Bent u ervan op de hoogte dat kinderen met Long COVID een grotere kans hebben op herbesmetting? En dat een van de grote lessen van de coronapandemie is dat de luchtkwaliteit op scholen beter moeten om kinderen veilig onderwijs te kunnen bieden, ook bij eventuele volgende pandemieën. Zo ja, zijn er nu maatregelen genomen opiedere school? Zo nee, waarom niet?
Het is ons niet bekend dat kinderen met Long COVID een grotere kans hebben op herbesmetting. Wel hebben wij signalen ontvangen dat een herbesmetting met Sars-CoV-2 bij patiënten met post-COVID kan leiden tot een lichamelijke terugval. Onderzoek naar post-COVID, ook waar het post-COVID bij kinderen betreft, is nog volop in ontwikkeling. Dit brengt met zich mee dat er nog geen duidelijke conclusies hierover zijn.
Er is op diverse wijzen ondersteuning geboden door het Rijk bij het verbeteren van het binnenklimaat in schoolgebouwen. Dit door middel van het eerder genoemde programma «optimaal ventileren op scholen», door middel van de subsidieregelingen SUVIS en Maatwerkregeling ventilatie en door middel van de CO2-meterverplichting die op 1 juli 2025 in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) wordt opgenomen en waarvoor scholen eerder al een vergoeding kregen in de lumpsum. Ik verwijs u daarnaast naar het antwoord op vraag 5.
Op welke wijze vindt er controle en handhaving plaats als de luchtkwaliteit op scholen onvoldoende is en risico geeft op gezondheidsschade bij leerlingen en onderwijspersoneel? Welke normen worden gehanteerd en wat welke actie wordt ondernomen als die niet op orde zijn? Wie is primair verantwoordelijk voor de luchtkwaliteit binnen schoolgebouwen?
Er zijn geen wettelijke normen voor luchtkwaliteit in scholen opgenomen in wet- en regelgeving, enkel bouwvoorschriften ten aanzien van installaties. Op deze bouwvoorschriften, verankerd in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving, wordt toezicht gehouden door het gemeentelijk Bouw- en woningtoezicht. Daarnaast zijn schoolbesturen op grond van de Arbowetgeving eveneens verplicht om zorg te dragen voor een gezond binnenklimaat in schoolgebouwen voor werknemers.
Het bericht ‘Voorrang geven aan mensen in ziekenhuis die er het ergst aan toe zijn: ’Voor andere patiënten is triage een drama’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Heeft u het artikel «Voorrang geven aan mensen in ziekenhuis die er het ergst aan toe zijn: «Voor andere patiënten is triage een drama»» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja. Iedereen verdient een tijdige toegang tot medisch specialistisch zorg. Triage is belangrijk om ervoor te zorgen dat mensen gelijkwaardige toegang krijgen tot zorg op basis van de urgentie.
Wat vindt u van het feit dat bij 46 procent van de behandelingen in het ziekenhuis de maximaal afgesproken wachttijd – de Treeknorm – werd overschreden in 2023? Deelt u de mening dat dit een gevaarlijke ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Mijn inzet is erop gericht dat mensen tijdig worden geholpen en wachttijden binnen de afgesproken Treeknormen vallen. De in het artikel genoemde overschrijding van 46% voor een behandeling in het ziekenhuis is een gemiddelde. Het is goed om te realiseren dat de wachttijd verschilt per specialisme, per behandeling en de specifieke situatie van de patiënt. Begin 2024 zijn afspraken gemaakt met de NVZ, NFU, ZN, ZKN, Patiëntenfederatie, IGJ en NZa om in te zetten op het verbeteren van de transparantie van de sturingsinformatie voor toegankelijkheid, het versterken van regionale samenwerking, het verkennen van Treeknorm-differentiatie en duidelijke communicatie naar patiënten.2 Daarnaast zal ik de komende tijd, samen met veldpartijen, bekijken hoe de triage in de medisch specialistische zorg kan worden versterkt.
Hoe verklaart u de toename van het percentage mensen dat langer wacht dan het afgesproken maximum sinds 2016? Welke risico’s ziet u hierin?
Door vergrijzing, de stijgende zorgvraag en personeelskrapte staat de toegankelijkheid van medisch specialistische zorg in Nederland onder druk.3 De cijfers in de Staat van Volksgezondheid en Zorg (www.staatvenz.nl) laten zien dat de wachttijden in 2023, ondanks alle inspanningen, licht zijn toegenomen in vergelijking met 2021. Ook de cijfers voor 2021 laten een toename van de wachttijden zien. Deze toename in wachttijden geldt voor een polikliniekbezoek, diagnostiek en een behandeling. Dit vind ik zorgelijk. Iedereen in Nederland verdient tijdige toegang tot zorg. Zo voorkomen we dat mensen onnodig lang doorlopen met medische klachten.
Welke voorbeelden en verhalen van de gevolgen van deze toename in wachttijden zijn er al binnengekomen op uw ministerie? Wat is uw boodschap aan deze mensen?
Ik ontvang regelmatig brieven van burgers over uiteenlopende onderwerpen die mijn beleid raken, ook over wachttijden. Ik span mij in voor gelijkwaardigere toegang tot zorg en welzijn. Ik wil het verschil maken voor de mensen die zorg nodig hebben. Het is natuurlijk altijd vervelend als mensen lang moeten wachten op de zorg die zij nodig hebben. Samen met de veldpartijen zet ik mij ervoor in de wachttijden binnen de Treeknormen te houden, zodat mensen zo snel mogelijk geholpen kunnen worden. Daarbij verdient iedereen gelijkwaardigere toegang tot zorg, waarbij de urgentie van de patiënt leidend is.
Bent u het eens met de stelling dat er op dit moment niet genoeg zorgpersoneel is om iedereen dezelfde zorg te leveren? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Onze zorg staat al langere tijd onder grote druk. Het wordt steeds lastiger voor onze zorgprofessionals om de groeiende zorgvraag op te vangen. Voorkomen moet worden dat het arbeidsmarkttekort onbeheersbaar wordt. Daarom heeft het aanpakken van de personeelskrapte in de zorg prioriteit. Voor alle zorginstellingen geldt dat zij, al dan niet in samenwerking in een regio, de uitdaging hebben om met het beschikbare personeel zo optimaal mogelijk zorg te verlenen.
Deelt u de mening dat triage moeten toepassen een gevolg is van schaarste aan zorgpersoneel? Zo nee, waarom niet?
Triage is een vast onderdeel binnen de zorg. Niet iedereen kan immers direct en tegelijk geholpen worden in het ziekenhuis. Triage in het ziekenhuis betreft het proces waarmee bepaald wordt met welke urgentie een persoon geholpen moet worden. Mensen met een hogere urgentie worden eerder geholpen. Zo wordt voorkomen dat zorg te laat komt voor deze mensen.
Heeft u concrete plannen om extra zorgpersoneel op te leiden? Zo ja, welke plannen zijn dit en wanneer kunnen we de uitwerking hiervan verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Voor een groot aantal opleidingen die door VWS worden bekostigd, zoals de opleidingen voor artsen, raamt het Capaciteitsorgaan de behoefte aan opleidingsplaatsen, zodat tekorten worden voorkomen en daar waar nodig worden ingelopen. Bij sommige van die opleidingen blijft de instroom achter. Er lopen verschillende initiatieven om die op peil te krijgen, zoals de campagne «The Next Level Dokter», gericht op het verhogen van de instroom voor artsenberoepen buiten het ziekenhuis. We zien dat de instroom voor bijvoorbeeld de opleidingen tot specialist ouderengeneeskunde en jeugdarts omhoog is gegaan.
Afgelopen jaren zijn de ziekenhuisopleidingen, zoals de opleidingen voor gespecialiseerd verpleegkundigen en de operatieassistent, modulair ingericht. Dit draagt bij aan meer flexibel inzetbaar personeel binnen specialistische clusters zoals de acute zorg. Dit leidt ook tot snellere inzetbaarheid en tot opleidingen die beter aansluiten bij de veranderende zorgvraag. De bekostiging van deze opleidingen via de beschikbaarheidsbijdrage wordt per 1 januari 2025 aangesloten op dit modulaire opleidingssysteem.
Bent u bereid het salaris in de zorg te verhogen door meer geld beschikbaar te stellen via de OVA-ruimte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunnen we dit nog vóór 2025 verwachten om te voorkomen dat de wachtlijsten in de zorg nog verder oplopen?
De hoogte van het salaris van medewerkers in ziekenhuizen wordt bepaald op basis van onderhandelingen tussen werkgeverorganisaties en vakbonden. Het kabinet stelt daarnaast jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) beschikbaar om een goede salarisontwikkeling mogelijk te maken. Voor 2025 gaat het om ongeveer 3,6 miljard euro structureel extra. Vanwege de staat van de overheidsfinanciën is er geen ruimte om, boven op deze middelen, nog extra middelen vrij te maken.
Kunt u verduidelijken wat er in het regeerprogramma wordt bedoeld met «versterking van de triage»?2 Wat betekent dit in de praktijk?
Triage is een vast onderdeel binnen de zorg. Niet iedereen kan immers direct en tegelijk geholpen worden in het ziekenhuis. Triage in het ziekenhuis betreft het proces waarmee bepaald wordt met welke urgentie een persoon geholpen moet worden. Mensen met een hogere urgentie worden eerder geholpen. Zorgprofessionals hebben een belangrijke rol om te bepalen hoe urgent een ingreep voor de patiënt is en of de patiënt al dan niet voorrang dient te krijgen. Ik zal de komende tijd, samen met veldpartijen, bekijken hoe de triage in de medisch specialistische zorg kan worden versterkt.
Welke signalen van ziekenhuizen krijgt u over de triage die op dit moment al bij hen plaatsvindt? Indien u hier geen goed beeld op heeft, kunt u dit uitvragen bij ziekenhuizen?
Voor de beantwoording van deze vraag heb ik navraag gedaan bij de NVZ en NFU. Ziekenhuizen hebben zich in de afgelopen jaren ontwikkeld op het gebied van capaciteitsmanagement. Hierdoor zijn ziekenhuizen in staat een groot deel van de patiënten binnen de Treeknormen te behandelen. Triage is daarbij een belangrijk hulpmiddel om patiënten zo tijdig mogelijk op de polikliniek te ontvangen of een operatie te laten ondergaan. Ziekenhuizen hebben systemen waarmee ze goed zicht hebben op de urgentie van patiënten. Er wordt continu bijgestuurd op urgentieklasse en op het moment waarop iemand geholpen moet worden. Door de planning te vullen met een combinatie van urgente en electieve patiënten komen ziekenhuizen tot een efficiënte en effectieve planning. Dit laatste staat los van de zogenaamde wenswachters die bij veel ziekenhuizen op de wachtlijst staan. Dit zijn patiënten die op de wachtlijst staan, maar (nog) niet geholpen willen worden.
Welke relatie ziet u tussen triage van patiënten en financiering van de zorg in ziekenhuizen? Deelt u de mening dat ten alle tijden moet worden voorkomen dat triage gebeurt op basis van kosten in plaats van urgentie?
Triage wordt door artsen uitgevoerd op basis van urgentie, waarbij inhoudelijke aspecten en de situatie van de patiënt een rol spelen. Hier speelt de financiering van de zorg geen rol. Er kan sprake zijn van een omzetplafond, en als dat wordt bereikt kan er sprake zijn van bijcontractering, een doorleverplicht of patiëntenstop. Ook in deze gevallen is het belangrijk dat patiënten tijdig zorg ontvangen. Daarom is het belangrijk dat patiënten zich melden bij hun zorgverzekeraar als dit niet het geval is. De zorgverzekeraar kan dan zorgbemiddeling toepassen, de zorgverzekeraar bemiddelt de patiënt dan naar een andere zorgaanbieder. Een patiënt kan zelf contact opnemen met de zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling. Ieder ziekenhuis moet de patiënt op deze mogelijkheid wijzen. Daarbij moeten zorgverzekeraars en zorgaanbieders objectieve en duidelijke informatie geven aan verzekerden over wachttijden, budgetafspraken en wat de consequenties daarvan zijn voor de verzekerde.
Hoe verhouden de bezuinigingen op de zorg zich tot het toepassen van triage? Kunt u uw antwoord toelichten?
Triage gebeurt op basis van inhoudelijke afwegingen en de specifieke situatie van de patiënt.
Het bericht Frauderende Twentse zorgondernemer gaat ‘gewoon’ door in Drenthe: ‘Het liep direct al uit de hand’ |
|
Sarah Dobbe , Michiel van Nispen |
|
Fleur Agema (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht Frauderende Twentse zorgondernemer gaat «gewoon» door in Drenthe: «Het liep direct al uit de hand»?1
Misstanden in de zorg waarbij sprake is van slechte kwaliteit van zorg, zorgfraude of ondermijning, zijn ernstig en moeten worden tegengegaan. Niet alleen vanwege de financiële en maatschappelijke gevolgen, maar vooral omdat zorgbehoevenden mogelijk niet de zorg krijgen die nodig is en zij daarbij in hun vertrouwen worden geschaad.
Overigens is gebleken dat de onderneming in kwestie op 11 juli 2024 failliet is verklaard.2
Hoe kan het dat iemand die op grote schaal fraudeerde met zorggeld en verantwoordelijk was voor enorme misstanden bij een zorgaanbieder zomaar weer aan de slag kan als bestuurder en leidinggevende bij een andere zorgaanbieder?
Het moet niet kunnen dat iemand die verantwoordelijk is voor misstanden in de zorg, zomaar weer actief wordt in de zorg. In het kader van de vergunningplicht op grond van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) kan naar het verleden van de dagelijkse leiding of de interne toezichthouders worden gekeken door een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te vragen of door een integriteitsonderzoek op grond van de Wet Bibob. Het is vervolgens aan inkopers van zorg, zoals zorgkantoren, om met inkoopbeleid, contractvoorwaarden en beheersmaatregelen in waarborgen te voorzien en zorgvuldig te zijn in met wie een contract wordt aangegaan of verlengd. Zorgaanbieders moeten ook nagaan of het verleden van iemand een bezwaar vormt voor het uitoefenen van een functie in de zorg. Mede gelet op deze waarborgen, is het ook van belang dat wordt ingezet op het gebruik van de diverse mogelijkheden van beroeps- en bestuursverboden.
Bovendien zijn aanvullende maatregelen getroffen om malafide zorgaanbieders beter te kunnen weren. Per 1 januari 2025 treedt de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) in werking. Daarmee wordt onder andere mogelijk gemaakt dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten elkaar voor frauderende zorgaanbieders, waaronder diens bestuurders en leidinggevenden, kunnen waarschuwen. Daarmee kan worden tegengaan dat deze zij hun activiteiten elders voortzetten of anderszins opnieuw beginnen. Ook wordt de doelgroep voor de vergunningplicht Wtza per 1 januari 2025 uitgebreid. Vanaf dat moment moeten alle zorginstellingen beschikken over een toelatingsvergunning, ook de kleinere zorginstellingen met 10 of minder zorgverleners. Dat vergroot ook het toepassingsbereik van de VOG en de integriteitsbeoordelingen op grond van de Wet Bibob.
Tot slot wordt bij de Proeftuinen aanpak zorgfraude van de VNG, door gemeenten onderzoek gedaan naar een structurele inzet van de Wet Bibob bij de inkoop van zorg.
Waarom heeft het zorgkantoor deze zorgaanbieder een contract verleend? Welke informatie hadden zij over deze aanbieder op dat moment? In hoeverre was bekend dat deze werd bestuurd door iemand die in het recente verleden op grootschalige wijze had gefraudeerd met zorggeld?
Uit navraag bij het zorgkantoor van Zilveren Kruis is gebleken dat de zorgaanbieder De Zorg van Toen B.V. al voor de oprichting van locatie Donderen een contract had met twee zorgkantoren. Het ging om verschillende locaties in Nederland waar verpleging en verzorging voor ouderen geboden werd. De in het artikel genoemde persoon was niet de bestuurder van deze zorgaanbieder. Bij het aangaan van het contract is de gebruikelijke procedure en toetsing gevolgd. Bij deze toetsing zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen.
Welke mogelijkheden hebben zorgkantoren momenteel om zorgfraude en criminele activiteiten bij zorgaanbieders te voorkomen? Kan er bijvoorbeeld worden samengewerkt met gemeenten voor het uitvoeren van Bibob-onderzoeken?
Het is aan zorgkantoren om met inkoopbeleid en contractvoorwaarden in waarborgen te voorzien en zorgvuldig te zijn in met wie een contract wordt aangegaan of verlengd. Zorgkantoren bepalen zelf al dan niet gezamenlijk hoe zij hier invulling aan geven. Bij de inkoop worden eisen gesteld aan kwaliteit en doelmatigheid en er kan bijvoorbeeld gevraagd worden naar diploma’s, VOG’s en het ondernemingsplan. Zorgkantoren toetsen onder andere ook op basis van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het protocol Verzekeraars & Criminaliteit de integriteit van zorgaanbieders. Zij maken voor het raadplegen van diverse bronnen gebruik van het portaal Raadpleging Integriteit Zorgaanbieders (RIZ). Ook gebruiken zorgkantoren en zorgverzekeraars het Extern Verwijzingsregister (EVR), een waarschuwingssysteem waarmee financiële instellingen elkaar waarschuwen voor bij hen bekende fraudeurs. In het geval van een persoonsgebonden budget (pgb) worden geen contracten aangegaan, maar gaat het zorgkantoor na dat de zorg die de budgethouder wil contracteren, verantwoord, toereikend en van goede kwaliteit is. Daarbij kan ook naar de zorgverlener worden gekeken. Tot slot controleren zorgkantoren zorgaanbieders ook op basis van het door hen ingerichte toezicht op basis van controles van bijvoorbeeld declaraties of naar aanleiding van signalen. In het antwoord op vraag 2 wordt ingegaan op de mogelijkheden voor de toepassing van integriteitsbeoordelingen op grond van de Wet Bibob en de mogelijkheden die de Wbsrz per 1 januari 2025 biedt.
In hoeverre controleren zorgkantoren nu of er sprake is van eerdere misstanden bij zorgaanbieders en/of hun bestuurders als zij zorgaanbieders contracteren? Hebben zij hiervoor momenteel voldoende mogelijkheden?
In het antwoord op vraag 4 is toegelicht hoe zorgkantoren met inkoopbeleid en contractvoorwaarden in waarborgen voorzien en zorgvuldig zijn in wie zij contracteren. In het antwoord op vraag 2 is toegelicht welke aanvullende maatregelen zijn getroffen om malafide zorgaanbieders beter te kunnen weren.
Ziet u een relatie tussen de wildgroei van bedrijven door marktwerking en de toename van zorgfraude?
Helaas is fraude van alle tijden en gaat er dit jaar 109 miljard euro om in de zorg. Dat trekt mensen met verkeerde bedoelingen aan. Ik vind dat commerciële belangen van zorgaanbieders nooit vóór het belang van de kwaliteit van zorg en jeugdhulp mogen gaan. Ik zal daarom in wetgeving vastleggen dat het uitkeren van winst in die sectoren, waar winstuitkering is toegestaan3, alleen onder een aantal basisvoorwaarden mogelijk is. Deze basisvoorwaarden zullen samenhangen met de kwaliteit van de geleverde zorg, de rechtmatigheid van declaraties, de continuïteit van de zorgaanbieder en het voeren van een zorgvuldige en integere bedrijfsvoering. Ik zal deze aanscherpingen wettelijk vastleggen via het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz). Ik verwacht dit wetsvoorstel in het begin 2025 aan uw Kamer te kunnen sturen.
Ziet u relatie tussen de mogelijkheid om winst te kunnen maken (en uitkeren) met zorggeld en zorgfraude?
Ik ben van mening dat het maken van winst door zorgaanbieders of investeerders nooit vóór het belang van kwaliteit van zorg en jeugdhulp mogen gaan. Ik zal daarom in wetgeving vastleggen dat het uitkeren van winst in die sectoren, waar winstuitkering is toegestaan, alleen onder een aantal basisvoorwaarden mogelijk is. Zie het antwoord op vraag 6 voor een nadere toelichting.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zorgfraude goed wordt aangepakt en fraudeurs worden geweerd, zonder dat dit nóg meer zorggeld kost?
Mijn ministerie werkt samen met het veld en andere departementen aan maatregelen om de toezichthouders en opsporingsdiensten beter in staat te stellen zorgfraude en andere missstanden in de zorg aan te pakken.
Per 1 januari 2025 treedt de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) in werking. Daarmee wordt onder andere mogelijk gemaakt dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten elkaar voor frauderende zorgaanbieders kunnen waarschuwen. Zo wordt tegengaan dat deze zij hun activiteiten elders voortzetten of anderszins opnieuw beginnen. Ook wordt de doelgroep voor de vergunningplicht Wtza per 1 januari 2025 uitgebreid. Vanaf dat moment moeten alle zorginstellingen beschikken over een toelatingsvergunning, ook de kleinere zorginstellingen met 10 of minder zorgverleners. Dat vergroot ook het toepassingsbereik van de VOG en de integriteitsbeoordelingen op grond van de Wet Bibob.
Tot slot wil ik in het eerste kwartaal van 2025 het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) aan uw Kamer aanbieden. Met dat wetsvoorstel worden de weigerings- en intrekkingsgronden van een vergunning uitgebreid en kunnen zorgaanbieders waarvan niet aannemelijk is dat ze aan de voorwaarden voor het verlenen van goede en rechtsmatige zorg gaan voldoen, beter worden geweerd of gestopt. Mede in dat kader wordt ook bezien welke van de interventies tot verbetering van screening van zorgaanbieders aan de voorkant, zoals die naar voren zijn gekomen tijdens de in september 2023 afgeronde pilot met zorgverzekeraar DSW, de IGJ, de NZa en het CIBG, eraan kunnen bijdragen het net verder te sluiten.
Het bericht ‘Wie stopt de zorgcowboys? Met slimme trucjes weten ze vaak ongezien megawinst te verstoppen’ |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wie stopt de zorgcowboys? Met slimme trucjes weten ze vaak ongezien megawinst te verstoppen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat uit onderzoek van het Algemeen Dagblad en Pointer blijkt dat fraude in de zorg onverminderd blijft bestaan en dat «zorgcowboys» steeds slimmer worden en het toezicht is afgenomen?
De bestrijding van zorgfraude is helaas niet eenvoudig. Fraudeurs lijken steeds meer geslepen te worden in het ontwijken van de regels. We moeten daarbij onder ogen zien dat we opereren in een context met weerbarstige dilemma’s. Steeds is het een (politieke) afweging tussen het toegankelijk houden van de zorg, het aantrekkelijk houden van de zorg voor zorgmedewerkers en het realiseren van een maximaal fraudebestendige aanpak in de zorg. Dit alles met oog voor de lastendruk en waarborgen rondom privacy. Ik wil de eerlijke boodschap meegeven dat we niet alle mazen kunnen dichten. Dit laat onverlet dat zorgverzekeraars, zorgkantoren, gemeenten, opsporingsinstanties én de toezichthouders goed moeten samenwerken en alles op alles moeten zetten om zorgfraude tegen te gaan.
Inmiddels wordt het geschatte fraudebedrag jaarlijks geschat op 10 miljard euro, welke concrete acties onderneemt u om deze fraude een halt toe te roepen? Wat zijn de resultaten van deze acties tot dusver?
Een onderbouwing voor het benoemde bedrag waarmee gefraudeerd wordt in de zorg, is onbekend. Los van de exacte omvang vind ik elk geval van zorgfraude er een te veel. Vanuit mijn verantwoordelijkheid is beleid, wet- en regelgeving en andere ondersteuning van het veld gerealiseerd en in voorbereiding om de aanpak van zorgfraude te verbeteren. Ik noem een aantal voorbeelden:
Kunt u de aanwijzingen van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van de AVG bevestigen? Zo ja, wat gaat u aan deze aanwijzing doen? Zo nee, gaat u hierop actie ondernemen?
Binnen het huidige wettelijke kader is zorgvuldige en effectieve samenwerking en gegevensuitwisseling niet mogelijk. Dit komt onder andere door het ontbreken van eenduidige grondslagen voor gegevensverwerking. En bijvoorbeeld door de onduidelijkheid over de positie, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het samenwerkingsverband IKZ. De Wbsrz, die per 1 januari 2025 in werking treedt, neemt belangrijke knelpunten weg en biedt instanties eenduidige grondslagen voor het verwerken van persoonsgegevens in de bestrijding van zorgfraude. Het gaat om gegevensuitwisseling in het Waarschuwingsregister zorgfraude en via de Stichting IKZ.
Ten slotte heeft uw Kamer recent wetgeving aangenomen die rechtstreekse gegevensuitwisseling tussen ziektekostenverzekeraars en gemeenten in fraudeonderzoeken (na gegevensuitwisseling met het IKZ) vergemakkelijkt. Deze wet zal naar verwachting per 1 januari 2026 in werking treden.
Deelt u de mening dat zorgcowboys altijd een weg weten te vinden om megawinsten te maken en deze proberen te verbergen, en dat het beter is dit soort constructies te weren uit de zorg? Zo nee, waarom niet?
Het is mij een doorn in het oog als malafide zorgaanbieders megawinsten maken en deze proberen te verbergen. Daarom heb ik het voornemen om basisvoorwaarden aan winstuitkering te stellen in die sectoren waar winstuitkering in de zorg en jeugdhulp is toegestaan. Deze basisvoorwaarden zullen betrekking hebben op de kwaliteit van zorg die de aanbieder levert, de (financiële) bedrijfsvoering van de zorgaanbieder en op de risico’s van winstuitkering voor de continuïteit van de zorgaanbieder. Dit doe ik via de eerder genoemde Wibz, waarbij ik vanzelfsprekend ook de door de Kamer aangenomen motie van het lid Bushoff inzake excessieve winstuitkeringen2 zal betrekken. Mijn streven is om dit wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2025 aan uw Kamer toe te sturen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het begrotingsdebat VWS?
Ja.
De antwoorden op eerdere vragen over het opleggen van budgetplafonds aan Pro Persona door de zorgverzekeraars |
|
Sarah Dobbe , Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Op basis waarvan oordeelt u dat omzetplafonds een effectief middel zijn voor zorgverzekeraars om de «schaarse personele inzet en schaarse middelen zo goed mogelijk te verdelen en idealiter terecht te laten komen bij de mensen die de zorg het hardst nodig hebben»? Zorgen de omzetplafonds er niet juist voor dat het juist minder aantrekkelijk wordt om de mensen die de meeste zorg nodig hebben te helpen?1
De toegankelijkheid van de ggz moet beter, zeker voor mensen met ernstige, complexe psychische problematiek. Het is aan zowel zorgaanbieders, zorgprofessionals als zorgverzekeraars om ervoor te zorgen dat de patiënt de zorg krijgt die hij nodig heeft. Het is aan de zorgprofessional om via een goede triage ervoor te zorgen dat de patiënt met de meest noodzakelijke zorgvraag deze ook tijdig krijgt. Het is aan de zorgaanbieder om patiënten die te lang op zorg moeten wachten actief te wijzen op de mogelijkheid van zorgbemiddeling via hun zorgverzekeraar, zodat met behulp van de zorgverzekeraar deze patiënten sneller in zorg komen. Het is aan zorgverzekeraar om ervoor te zorgen dat deze voldoende kwalitatief goede zorg inkoopt en bij wachtlijsten patiënten bemiddelt naar aanbieders die plek hebben. Verzekeraars moeten, via de zorginkoop, niet alleen maar sturen op het behandelen van zoveel mogelijk patiënten, maar zij moeten er ook voor moeten zorgen dat de zorg terecht komt bij de cliënten die de zorg het hardst nodig hebben.
In de ggz is sprake van een grotere vraag naar ggz-zorg dan dat er aanbod beschikbaar is, waardoor er op dit moment sprake is van een verdelingsvraagstuk van de beschikbare capaciteit. Uit interne analyses van de NZa over de werking van omzetplafonds komt het beeld naar voren dat omzetplafonds door zorgverzekeraars vooral worden ingezet om de schaarse personele capaciteit zo goed mogelijk te verdelen en niet zozeer om financiële besparingen te realiseren. Zij zien bijvoorbeeld dat er in regio’s waar zorgverzekeraars omzetplafonds hanteren geen sprake is van onbenutte capaciteit. Wat opvalt is dat de grote ggz-instellingen hun budget niet volmaken, wat komt door een tekort aan voldoende psychologen en psychiaters. Daarnaast helpt de sturing van zorgverzekeraars met omzetplafonds ook juist om meer personele capaciteit van aanbieders met laagcomplexe ggz meer te bewegen richting de gespecialiseerde instellingen, waar de wachtlijsten het langste zijn.
Waarom zegt u dat verzekerden recht hebben «op zorg binnen de treeknorm en redelijke reisafstand», terwijl u weet dat de treeknormen in de ggz bij ruim veertig procent van de wachtenden wordt overschreden en nota bene uw eigen ministerie hier gegevens over publiceert? Waarom wijst u op «waarborgen» in het systeem als u weet dat deze waarborgen niet in de praktijk worden toegepast?2
Het klopt dat de treeknormen in de ggz voor veel wachtenden worden overschreden. Dat neemt niet weg dat de treeknormen wel een waarborg zijn in het systeem. Een zorgaanbieder is namelijk verplicht om de verzekerde naar de verzekeraar te verwijzen voor zorgbemiddeling als er sprake is van een wachtlijst langer dan de treeknorm. De verzekeraar is vervolgens vanuit zijn zorgplicht verplicht om de verzekerde te bemiddelen naar een plek binnen de treeknorm. Kan de verzekeraar vervolgens op een andere plek geen passende zorg bieden binnen de treeknorm, dan moet er worden bij gecontracteerd, of moet de zorg – als deze bij een niet-gecontracteerde zorgaanbieder wordt betrokken – alsnog vergoed worden alsof er sprake is van een contract (zonder een eigen bijdrage voor de verzekerde).
Door de gestegen zorgvraag, waarbij het aanbod niet in dezelfde mate is meegestegen, werken deze waarborgen helaas onvoldoende en is er meer nodig om ervoor te zorgen dat de wachttijden worden verkort, zeker voor mensen met ernstige, complexe psychische problematiek. Daar werk ik hard aan met de zorgverzekeraars, zorgaanbieders en professionals. Zo zijn in het Integraal Zorgakkoord afspraken gemaakt om onnodige instroom in de ggz te voorkomen, over het vormen van een regionale ggz-wachtlijst en over het creëren van meer behandelcapaciteit, bijvoorbeeld door meer in te zetten op hybride zorg.
Ik ga hier bovenop aanvullende stappen zetten en bouw daarbij voort op de beweging die met het Integraal Zorgakkoord in gang is gezet. De aanvullende maatregelen neem ik langs de volgende lijnen. Ik zet in op het verbeteren van mentale gezondheid, het voorkomen van instroom in de ggz en het verbeteren van prikkels in het stelsel. Zorgaanbieders en financiers hebben er dan alle belang bij om de zorg te richten op de meest kwetsbaren. Als laatste zet ik in op het bevorderen van uitstroom uit de ggz. De maatregelen zullen landen in zowel het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord dat u later dit jaar ontvangt en de Werkagenda mentale gezondheid en ggz waar ik uw Kamer begin volgend jaar over informeer.
Daarnaast heeft de NZa recentelijk de regelgeving explicieter gemaakt, waarbij zorgaanbieders verplicht moeten wijzen op zorgbemiddeling. De NZa is recentelijk gestart met een onderzoek (0 meting) op de daadwerkelijke naleving hiervan.
Hoe kunt u beweren dat het «niet zo [is] dat door omzetplafonds minder patiënten in de ggz geholpen kunnen worden», als u tegelijkertijd toegeeft dat u ook «geen zicht [heeft] op het effect van budgetplafonds op het aantal behandelde mensen» en dat u «geen zicht [heeft] op welke middelen en tijd [...] worden ingezet» voor het herinrichten van de zorg, als gevolg van deze budgetplafonds? Hoe rijmt u deze antwoorden met elkaar? Heeft u geen inzicht nodig in de effecten van de budgetplafonds om te kunnen beoordelen of deze effecten positief of negatief zijn?
In de beantwoording op de vorige Kamervragen3 gaf ik aan dat het niet per definitie zo is dat omzetplafonds bij specifieke aanbieders ervoor zorgen dat er over het geheel minder patiënten behandeld kunnen worden. Er is sprake van een tekort aan behandelcapaciteit dat niet snel uit te breiden is, omdat we tegen de grenzen van het beschikbare zorgpersoneel en de beschikbare plekken aanlopen.
Uit interne analyses van de NZa komt naar voren dat in regio’s waar zorgverzekeraars omzetplafonds hanteren, geen sprake is van onbenutte capaciteit. Wat hierbij opvalt is dat de grote ggz-instellingen hun budget niet volmaken door een tekort aan voldoende psychologen en psychiaters. Verzekeraars moeten niet alleen maar sturen op het behandelen van zoveel mogelijk cliënten, maar er ook voor moeten zorgen dat de zorg terecht komt bij de cliënten die de zorg het hardst nodig hebben en hier kunnen afspraken over omzetplafonds voor gebruikt worden. Uit de analyse van de NZa is niet naar voren gekomen dat omzetplafonds in de GGZ worden gebruikt om geld te besparen.
Waarom stelt u «Dat omzetplafonds worden gehanteerd, mag niet betekenen dat er onvoldoende beschikbare zorg wordt ingekocht door de verzekeraar ten opzichte van zijn verzekerden», als duidelijk uit de brandbrief van de gezamenlijke cliëntenraden van Pro Persona GGZ blijkt dat dit in de praktijk wel gebeurt? Denkt u dat deze cliëntenraden ernaast zitten? Zo ja, waar baseert u dit op? Wat gaat u doen op het moment dat verzekeraars zoals in dat geval te weinig zorg inkopen?
In Nederland is het zo geregeld dat de zorgverzekeraars zorgplicht hebben en op basis hiervan voldoende zorg in moeten kopen voor iedereen die zorg nodig heeft. De NZa is verantwoordelijk voor het toezicht op zorgverzekeraars met betrekking tot de zorgplicht. De zorgplicht houdt niet in dat er een recht is op zorg bij een specifieke zorgaanbieder, maar wel een recht op zorg heeft binnen een redelijke termijn en afstand. Als een verzekerde door een budgetplafond niet, of later, terecht kan bij een specifieke aanbieder is het aan de zorgverzekeraar om de verzekerde te bemiddelen naar een plek binnen de treeknorm bij een andere aanbieder.
De zorgplicht is grotendeels een open norm. Zorgverzekeraars hebben een eigen verantwoordelijkheid om hier – binnen de kaders van de wet- en regelgeving – invulling aan te geven. Naar aanleiding van de wachtlijsten in de ggz heeft de NZa met zorgverzekeraars de zorgplicht nader verduidelijkt en aangescherpt. De NZa verwacht dat zorgverzekeraars nadrukkelijker invulling geven aan een signaleringsproces: het achterhalen van behoeften en knelpunten in het zorgaanbod, het bepalen van mogelijke gevolgen voor verzekerden en het uitwerken van manieren om dit op te lossen. Ten slotte kijkt de NZa naar de afspraken die zorgverzekeraars hebben met zorgaanbieders en de resultaten van zorgbemiddeling. Een aantal zorgverzekeraars is op basis van de verduidelijking van de zorgplicht aangesproken door de NZa, waarbij ze de invulling van hun zorgplicht moeten verbeteren. De NZa verwacht van de betreffende zorgverzekeraars dat zij de verbeterpunten opvolgen. De nacontroles door de NZa hebben vorige week plaatsgevonden. De conclusies hiervan zijn nog niet beschikbaar.
Ten aanzien van de brandbrief van de cliëntenraden van Pro Persona heb ik geen rol in de individuele casuïstiek, maar ben ik wel verantwoordelijk voor het overkoepelde vraagstuk van het tekort aan capaciteit om de zorgvraag op te vangen. Op dit moment moeten patiënten te lang op de noodzakelijke zorg wachten. Ik snap dan ook heel goed dat de cliëntenraden van Pro Persona ggz zich zorgen maken. Daarom wil ik graag met hen in overleg treden, samen met zorgverzekeraars en de NZa, om hun ervaringen te gebruiken bij het verder verbeteren van het systeem. Met als doel de wachtlijsten voor individuele patiënten te verkorten. Daarmee geef ik ook vorm aan de wens van uw Kamer4 om een reactie te geven op de brandbrief van Pro Persona. Ik koppel de uitkomsten van dat gesprek terug in de volgende brief die betrekking heeft op de ggz.
De te lange wachttijden in de ggz vind ik een onwenselijke situatie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, zet ik daarom in op aanvullende maatregelen langs vier lijnen. Eén van de lijnen is het verbeteren van de financiële prikkels in het stelsel. Ik denk daarbij aan maatregelen als het stimuleren van het gebruiken van de «zorgzwaarte» (zorgvraagtypering) bij de contractering van zorg door zorgverzekeraars, zodat zowel zorgaanbieders als financiers er alle belang bij hebben om de zorg te richten op de meest kwetsbaren. Daarnaast gaat de Minister van VWS onderzoek laten doen om de risicoverevening voor ernstig chronische zieke ggz-patiënten verder te verbeteren, door gebruik te maken van de gegevensstroom van de zorgvraagtypering, die meer inzicht geeft in de zorgzwaarte; per 2028 is hiervoor voldoende data beschikbaar. Verder is met de sector afgesproken om de cruciale ggz vanaf 2026 waar nodig gelijkgericht in te kopen. Ik ben actief met het veld in gesprek om te bepalen of er meer nodig is.
Waarom stelt u in antwoord op vraag 5 dat de zorgverzekeraar mensen moet doorverwijzen naar een aanbieder die de zorg wel kan leveren, als het niet de aanbieders zijn, maar de zorgverzekeraar die het budgetplafond bepaalt? Hoezo is het dan een «alternatief» als mensen naar een instelling buiten de eigen regio worden verwezen? Ziet u met ons het probleem dat mensen worden doorgeschoven en doorverwijzingen vaak betekenen dat mensen elders op een wachtlijst komen te staan?
De zorgverzekeraar moet voldoende zorg inkopen om aan zijn zorgplicht te kunnen voldoen. In de contractuele afspraken kan de zorgverzekeraar een omzetplafond afspreken om bijvoorbeeld te zorgen dat patiënten met een zwaardere en urgentere zorgvraag eerder geholpen worden. Als patiënten niet binnen redelijke termijn en afstand geholpen kunnen worden, is het aan de zorgverzekeraar om te bemiddelen naar een andere zorgaanbieder of om bij te contracteren.
De zorgverzekeraars hebben alleen geen zicht op wie van hun verzekerden er op de wachtlijst bij welke individuele aanbieder staat en ook niet op de mate van urgentie van de zorgvraag van de wachtenden patiënten. Als de zorgaanbieder de patiënt op de wachtlijst plaatst en niet doorverwijst naar de zorgverzekeraars dan kan de zorgverzekeraar dus ook niet bemiddelen naar een aanbieder die de patiënt in zorg kan nemen.
Het is voor het terugdringen van wachtlijsten daarom belangrijk dat duidelijk is wie bij welke zorgaanbieder voor welk behandelgebied op de wachtlijst staat. Dit inzicht stelt zorgverzekeraars in staat om meer te doen tegen lange wachtlijsten door gerichtere zorginkoop en door nog actievere zorgbemiddeling. Als een zorgverzekeraar bijvoorbeeld weet dat zijn verzekerde X op de wachtlijst staat bij zorgaanbieder Y voor behandelsoort Z, dan kan de zorgverzekeraar actief de verzekerde benaderen om te vertellen dat hij sneller geholpen kan worden bij een andere zorgaanbieder. Uiteraard moet dit passen binnen de kaders van de privacywetgeving, waaronder de criteria van noodzakelijkheid en proportionaliteit. We verkennen dan ook samen met de zorgverzekeraars en andere betrokken partijen steeds of en hoe dat inzicht verbeterd kan worden en betrekken daarbij ook nadrukkelijk de privacywetgeving
Daarnaast worden vanuit het Integraal Zorgakkoord stappen gezet om het regionaal inzicht in wachtlijsten te verbeteren vanaf 2026. Dat zit hem enerzijds in het verbeteren van bestaande wachttijdinformatie. Anderzijds zit hem dat in het op regionaal niveau inzichtelijk maken van behandelaanbod, verdeling van in- en exclusiecriteria en intakecapaciteit voor een bepaalde periode. Dit moet zorgverzekeraars gaan helpen om cliënten tijdiger naar de juiste zorg te bemiddelen.
Is het niet overduidelijk dat deze budgetplafonds niet helpen om zorgaanbieders te stimuleren de wachtlijsten in de ggz zoveel mogelijk terug te brengen als zorgaanbieders hierdoor letterlijk gratis zorg moeten leveren?
Omzetplafonds zijn een belangrijk instrument voor zorgverzekeraars om de bestaande zorgcapaciteit zo goed mogelijk te benutten en hiermee te sturen dat zwaardere en urgentere zorgvragen eerder worden geholpen. Deze zorg die wordt geleverd wordt vergoed, conform de contractuele afspraken. Het kan zijn dat de zorgaanbieder en zorgverzekeraar een doorleverplicht zijn overeengekomen. Dit is een afspraak waarbij de zorg geleverd moet worden, nadat het omzetplafond is bereikt.
Bent u bereid om in kaart te brengen wat de effecten zijn van omzetplafonds op het aantal patiënten dat behandeld wordt in de ggz en de mate waarin mensen met de grootste zorgvraag geholpen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, op die manier zou ik het niet willen. Ik vind het belangrijk dat iedereen die recht op zorg heeft dit ook krijgt. Hier wil ik mij voor inzetten. Regionale samenwerking op mentale gezondheid en cruciale zorg is noodzakelijk om te zorgen dat alle capaciteit optimaal benut wordt. In het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord wil ik hier met partijen afspraken over maken om hiermee aan de slag te gaan en het verschil voor patiënten te kunnen maken.
Wat zijn volgens u de gevolgen als budgetplafonds worden afgeschaft?
Zonder omzetplafonds is het risico groter dat meer van de beschikbare capaciteit op zou gaan aan mensen die de zorg minder hard nodig hebben, waardoor mensen die de zorg het hardst nodig hebben langer moeten wachten voordat er voor hen weer capaciteit beschikbaar is. Op grond van interne analyses constateert de NZa nu al dat gespecialiseerde instellingen, die complexe zorg leveren hun budget niet volmaken door een tekort aan voldoende psychologen en psychiaters.
Hoe rijmt u het antwoord op vraag 12 met uw eerdere constatering dat er een wettelijke zorgplicht is? Betekent dit dat de wettelijke zorgplicht ondergeschikt is aan de betaalbaarheid van zorg? En wat is dan het criterium voor «betaalbaarheid»? Wie bepaalt dit?
De wettelijke zorgplicht is niet ondergeschikt aan de betaalbaarheid van de zorg. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, dat is wettelijk geregeld. Daarnaast hebben zorgverzekeraars de plicht om te bewaken dat de kosten voor de zorg niet onnodig hoog zijn, door toe te zien op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de zorg. Ik merk overigens graag op dat de afgelopen jaren het macrokader voor de ggz flink is overschreden.
Waarom stelt u dat het niet past dat u zich zou mengen in de gesprekken over deze budgetplafonds? Wat is dan volgens u uw taak als Staatssecretaris? Bent u het met ons eens dat u stelselverantwoordelijke bent? Zo ja, wat houdt deze verantwoordelijkheid volgens u precies in?
In ons stelsel zijn zorgaanbieders en zorgverzekeraars private partijen die met elkaar contracten sluiten. Wel gelden daarbij publieke randvoorwaarden, zoals onder andere de zorgplicht van de zorgverzekeraars. In dit stelsel ben ik dus niet degene die gaat over de contracten die zorgaanbieders met zorgverzekeraars afsluiten. Wel ben ik – via de NZa – verantwoordelijk voor het naleven van de zorgplicht door zorgverzekeraars.
Het bericht ‘VWS negeert advies Raad van State bij regie over opleidingsplekken’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «VWS negeert advies Raad van State bij regie over opleidingsplekken»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat u 9 september jl. een besluit heeft vastgesteld houdende wijziging van het Besluit beschikbaarheidbijdrage Wmg in verband met beperkingen ten aanzien van de beschikbaarheidbijdrage voor (medische) vervolgopleidingen?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat het volgens de Raad van State sterk de vraag is of het door u gebruikte artikel 56a Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), u de bevoegdheid geeft om bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) te regelen dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een beschikbaarheidbijdrage alleen kan toekennen voor ten hoogste het aantal opleidingsplaatsen, zoals opgenomen in het door u vastgestelde verdeelplan?3
De afdeling advisering van de Raad van State heeft opgemerkt dat het de vraag is of artikel 56a Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) de regering de bevoegdheid geeft om bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) te regelen dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een beschikbaarheidbijdrage alleen kan toekennen voor ten hoogste het aantal opleidingsplaatsen, zoals eerder was opgenomen in het verdeelplan. De Raad van State merkt daarbij op dat in de toelichting alleen wordt gesproken over de bevoegdheid van de NZa om beschikbaarheidbijdragen toe te kennen en de verplichting daartoe beleidsregels vast te stellen. De reactie van de regering op het advies van de Raad van State staat in het nader rapport, dat is gepubliceerd in de Staatscourant: Stcrt. 2024, 30362. In het nader rapport staat beschreven waarom de wijziging van het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG juridisch verdedigbaar is.
Kunt u bevestigen dat met het bepalen van het maximale aantal opleidingsplaatsen u in strijd handelt met het advies van de Raad van State om, indien u wilt regelen dat u regie houdt over de wijze waarop de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gebruikmaakt van haar bevoegdheid om een beschikbaarheidbijdrage toe te kennen, dit niet bij AMvB te regelen, maar via een (spoed)wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg?
Een dictum C houdt in dat de Raad van State adviseert om het voorstel niet bij de Tweede Kamer in te dienen, tenzij het is aangepast. De regering heeft naar aanleiding van het advies opnieuw onderzocht of de gekozen grondslag volstaat. Zij heeft geconcludeerd dat er een bevoegdheid is om bij AMvB voorwaarden, voorschriften en beperkingen voor de NZa te stellen bij de toekenning van beschikbaarheidbijdragen. Deze bevoegdheid is namelijk aan het wetsvoorstel toegevoegd bij nota van wijziging.
Deelt u de mening dat de rechtsonzekerheid die de Raad van State bij het besluit constateert, onwenselijk is?
Ja die mening deel ik. Daarom is het besluit op dit punt na het advies van de Raad van State verduidelijkt. Het besluit beoogt op het punt van rechtsbescherming geen wijzigingen aan te brengen ten aanzien van de situatie zoals die bestond voordat het verdeelplan 2023 werd herroepen. Dat betekent dat belanghebbenden binnen zes weken na de publicatie bezwaar kunnen maken tegen het besluit.
Indien de Raad van State al op 29 april jl. advies uitbracht over de Wijziging van het Besluit beschikbaarheidbijdrage Wmg, waarom zijn de achterliggende vier maanden niet gebruikt om een spoedwijziging van de Wmg voor te bereiden, om zo alle juridische onzekerheid weg te nemen?
Door de regering is geconcludeerd dat er een bevoegdheid is om bij AMvB voorwaarden, voorschriften en beperkingen voor de NZa te stellen bij de toekenning van beschikbaarheidbijdragen. Deze bevoegdheid is namelijk aan het wetsvoorstel toegevoegd bij nota van wijziging. Een wetsaanpassing is dus niet nodig. Het instrument beschikbaarheidbijdrage wordt op dit moment geëvalueerd. De uitkomsten van deze evaluatie worden in het tweede kwartaal van 2025 verwacht. Ik wil de uitkomsten van deze evaluatie afwachten voordat ik een besluit neem over mogelijke aanpassingen in de wet.
Waarom neemt u het juridische risico van een AMvB? Hoe groot acht u de kans dat het besluit juridisch aangevochten zal worden?
Door de regering is geconcludeerd dat er een bevoegdheid is om bij AMvB voorwaarden, voorschriften en beperkingen voor de NZa te stellen bij de toekenning van beschikbaarheidbijdragen. Als er geen verdeeloverzicht wordt vastgesteld, kan de beschikbaarheidbijdrage voor (medische) vervolgopleidingen niet worden toegekend aan opleidende zorgaanbieders en kan er niet worden opgeleid. Daarom acht de regering het belangrijk om zo snel mogelijk te handelen. Met de vaststelling van het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG kan de NZa aan de slag met de vaststelling van de beschikbaarheidbijdrage voor 2023 en 2024 en met de verlening van de beschikbaarheidbijdrage voor 2025. De mogelijkheid bestaat om binnen zes weken bezwaar in te dienen tegen het besluit. Deze termijn loopt op dit moment nog.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd dat u inzake het vaststellen van het Besluit beschikbaarheidsbijdrage Wmg in strijd handelt met het advies van de Raad van State, terwijl u al eerder bent teruggefloten door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb)omdat het door u vastgestelde verdeelplan een deugdelijke wettelijke grondslag miste?
Het kabinet licht in het nader rapport toe hoe het gevolg geeft aan het advies van de Raad van State. Dit is opnieuw besproken en vastgesteld in de ministerraad. Dit is gepubliceerd in de Staatscourant: Stcrt. 2024, 30362. Er is in de Wmg niet voorzien in een nahangprocedure voor algemene maatregelen van bestuur, waarbij de Kamers worden betrokken in het vervolg dat wordt gegeven aan het advies van de Raad van State.
Waarom is het besluit zelf al op 13 september jl. gepubliceerd, maar het nader rapport met daarin uw reactie op het kritische advies van de Raad van State pas op 20 september?4
Dit is geen vooropgezet plan geweest. De Staatscourant en het Staatsblad kennen elk een eigen werkwijze. Na de besluitvorming is bij het Staatsblad gevraagd om extra spoedige publicatie van het besluit vanwege het grote belang voor de praktijk. De Staatscourant heeft het reguliere tijdspad voor publicatie doorlopen, omdat het nader rapport op zichzelf geen rechtskracht heeft.
Bent u van plan om alsnog een reparatiewet in te dienen?
Nee. De regering heeft naar aanleiding van het advies opnieuw onderzocht of de gekozen grondslag volstaat. Zij heeft geconcludeerd dat deze er is. Het instrument beschikbaarheidbijdrage wordt op dit moment geëvalueerd. De uitkomsten van deze evaluatie worden in het tweede kwartaal van 2025 verwacht. Ik wil de uitkomsten van deze evaluatie afwachten voordat ik een besluit neem over mogelijke aanpassingen in de wet.
Het bericht ‘Lange wachttijden voorkomen? Privé-kliniek aast op ’makkelijke’ patiënt’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Heeft u het bericht «Lange wachttijden voorkomen? Privékliniek aast op «makkelijke» patiënt» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja. Het artikel richt zich op zelfstandig behandelcentra (zbc’s). Zbc’s zijn aanbieders van medisch-specialistische zorg die zich richten op planbare zorg. Zij leveren verzekerde zorg, die voldoet aan kwaliteitseisen en andere geldende regelgeving. Dat is wat anders dan privéklinieken die onverzekerde zorg leveren, zoals sommige cosmetische ingrepen.
Zbc’s leveren een belangrijke bijdrage aan het verminderen van wachtlijsten voor eenvoudigere, zogeheten laagcomplexe ingrepen en worden door hun efficiënte en patiëntgerichte werkwijze gewaardeerd door patiënten. Zbc’s kunnen daarmee een goede aanvulling zijn op de zorg die in ziekenhuizen wordt geleverd. Maar het is niet de bedoeling dat de ene partij voor het leveren van zorg een gunstiger uitgangspositie heeft dan de andere. Dat vraagt een goede balans tussen grote ziekenhuizen, kleine ziekenhuizen en zbc’s. Eén van de uitgangspunten van mijn beleid wordt om streekziekenhuizen en kleine ziekenhuizen te behouden, zodat patiënten gelijkwaardigere toegang tot ziekenhuiszorg dichtbij huis hebben. Dit betekent dat ik afspraken wil maken zodat grote ziekenhuizen kleine ziekenhuizen ondersteunen, zodat zij goede zorg kunnen leveren en operaties van eenvoudiger aard worden niet langer gecentreerd. Ook wil ik goede en eerlijke afspraken maken met zorgverzekeraars, ziekenhuizen en zbc’s over bijvoorbeeld het opleiden van professionals, tarieven die passen bij de zorgzwaarte en bij de noodzakelijk beschikbaarheidsfuncties in een regio en het op de juiste plekken inzetten van het beschikbare personeel. Dit vraagt van zorgverzekeraars dat zij via hun inkoopbeleid sturen op een evenwichtig zorglandschap en meerjarige financiële afspraken maken. Daarnaast zal ik bekijken of er, bijvoorbeeld als het gaat om een eerlijke verdeling van de baten en lasten van het opleiden van specialisten, aanleiding is om in de voorwaarden tot toelating voor het verlenen van medisch specialistische zorg aanvullende eisen te stellen die een gelijk speelveld en samenwerking bevorderen.
Vindt u het wenselijk dat bijna een kwart van alle patiënten die planbare ziekenhuiszorg nodig heeft wordt geholpen in een zelfstandige kliniek? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u voorkomen dat dit percentage minder wordt?
Patiënten mogen zelf hun zorgverlener kiezen. Patiënten kunnen vaak eerder geholpen worden in een zbc waardoor zij minder lang hoeven te wachten; dat is een belangrijke reden waarom zij voor een zbc kiezen. Zbc’s dragen daarmee bij aan de toegankelijkheid van planbare ziekenhuiszorg. Maar, zoals ik in mijn vorige antwoord al aangaf, is het wel van belang dat de ene partij voor het leveren van zorg niet een gunstiger uitgangspositie heeft dan de andere en dat gestuurd wordt op een evenwichtig zorglandschap.
Erkent u dat er door de toename van het aantal behandelingen in deze klinieken steeds meer publiek geld voor zorg weglekt naar private winsten? Vindt u dit een goede of een foute ontwikkeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het Nederlandse zorgstelsel zijn zorgaanbieders private organisaties. Dat betekent dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het aantrekken van vermogen om te investeren. Dat is ook nodig om een zbc op te richten of uit te breiden. Ik vind het niet gek dat partijen die hiervoor kapitaal verstrekken daar ook iets voor terugvragen. Dat doen banken immers ook. Voor aanbieders van medisch-specialistische zorg geldt een winstuitkeringsverbod. Zbc’s mogen dus geen winst uitkeren. Dit winstuitkeringsverbod geldt niet voor onderaannemers, zoals leveranciers of zorgverleners die in opdracht werken van de zorgaanbieder die contracten afsluit met zorgkantoren of zorgverzekeraars over verlening van zorg uit hoofde van de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet. In sommige gevallen maken zbc’s gebruik van onderaannemers. In het merendeel van de gevallen leveren zbc’s kwalitatief goede en doelmatige zorg en worden zij ook gecontracteerd door zorgverzekeraars. We moeten voorkomen dat winstuitkeringen waar dat in de zorg is toegestaan, excessief zijn en er onevenredig veel geld uit de zorg wordt weggetrokken. Dat doen we bij alle aanbieders. In het eerste kwartaal van 2025 stuur ik het wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) naar uw Kamer met voorstellen om excessen te voorkomen.
Ziet u voor het wegwerken van wachtlijsten in ziekenhuizen een rol weggelegd voor deze privéklinieken, of bent u bereid om meer te investeren in ziekenhuizen waardoor deze privéklinieken overbodig worden? Welke rol speelt de huidige bekostigingssystematiek van ziekenhuiszorg hierin?
Zorg moet toegankelijk, van goede kwaliteit en betaalbaar zijn. Zoals toegelicht onder vraag 2 hebben zbc’s daarin een rol. Ziekenhuizen geven aan dat het belangrijk is dat er ook planbare zorg wordt uitgevoerd in het ziekenhuis onder andere omdat daardoor planbare zorg toegankelijk blijft voor alle patiënten, bijvoorbeeld voor de complexere patiënten die niet in een zbc behandeld kunnen worden.
Ik vind dat we tot een evenwichtig zorglandschap moeten komen, met gelijkwaardigere toegang voor patiënten. Daarvoor is van belang dat er goede en eerlijke afspraken moeten worden gemaakt tussen zorgverzekeraars, ziekenhuizen en zbc’s over bijvoorbeeld het opleiden van professionals, tarieven die passen bij de zorgzwaarte en de noodzakelijk beschikbaarheidsfuncties in een regio en het op de juiste plekken inzetten van het beschikbare personeel. Ik zal bekijken of er aanleiding is om in de voorwaarden tot toelating voor het verlenen van medisch specialistische zorg aanvullende eisen te stellen die een gelijk speelveld en samenwerking bevorderen. Daarnaast wordt één van de uitgangspunten van mijn beleid om streekziekenhuizen en kleine ziekenhuizen te behouden. In het regeerprogramma heb ik hiervoor verschillende lijnen uitgezet. Een belangrijk onderdeel hiervan is de acute zorg uit de marktwerking te halen. Dit wil ik doen door de Intensive Care, Spoedeisende Hulp en Acute Verloskunde op basis van
een vast budget te bekostigen. Daarnaast vraagt dit van zorgverzekeraars dat zij via hun inkoopbeleid sturen op een evenwichtig zorglandschap en meerjarige financiële afspraken maken.
Bent u het eens met de oproep van de directeur van DC Klinieken om voortaan alle planbare zorg door zelfstandige klinieken uit te laten voeren om op deze manier als «BV Nederland een stap te zetten»? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voor een evenwichtig zorglandschap, waarin grote ziekenhuizen, kleine ziekenhuizen en zbc’s elkaar versterken en samenwerken, in plaats van elkaar tegenwerken. Ik wil met zorgverzekeraars en zorgaanbieders afspraken maken om te komen tot een evenwichtig zorglandschap, waarbij gelijkwaardigere toegang tot zorg dichtbij huis voor patiënten een uitgangspunt is.
Wat vindt u van de uitspraak van dezelfde bestuurder dat het «niet erg is als een aandeelhouder rendement krijgt»? Vind u het weglekken van zorggeld naar aandeelhouders ook niet erg?
In het Nederlandse zorgstelsel zijn zorgaanbieders private organisaties. Dat betekent dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het aantrekken van vermogen om te investeren. Dat is ook nodig om een zbc op te richten of uit te breiden. Ik vind het niet gek dat partijen die hiervoor kapitaal verstrekken daar ook iets voor terugvragen. Dat doen banken immers ook. Voor aanbieders van medisch-specialistische zorg geldt een winstuitkeringsverbod. Zbc’s mogen dus geen winst uitkeren. Dit winstuitkeringsverbod geldt niet voor onderaannemers, zoals leveranciers of zorgverleners die in opdracht werken van de zorgaanbieder die contracten afsluit met zorgkantoren of zorgverzekeraars over verlening van zorg uit hoofde van de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet. In sommige gevallen maken zbc’s gebruik van onderaannemers. In het merendeel van de gevallen leveren zbc’s kwalitatief goede en doelmatige zorg en worden zij ook gecontracteerd door zorgverzekeraars. We moeten voorkomen dat winstuitkeringen waar dat in de zorg is toegestaan, excessief zijn en er onevenredig veel geld uit de zorg wordt weggetrokken. Dat doen we bij alle aanbieders. In het eerste kwartaal van 2025 stuur ik het wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) naar uw Kamer met voorstellen om excessen te voorkomen.
Deelt u de mening dat de privéklinieken op dit moment parasiteren op ons zorgsysteem door de meest eenvoudige ingrepen te doen waardoor hun kosten laag zijn en geld weglekt naar aandeelhouders? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik vind dat zbc’s een belangrijke bijdrage leveren aan ons zorgsysteem. Ik vind het echter wel van belang dat de partijen in ons stelsel die zorg leveren een gelijkwaardige uitgangspositie hebben, en dat er gestuurd wordt op een evenwichtig zorglandschap.
Vindt u het wenselijk dat er concurrentie bestaat in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals toegezegd door de Minister-President in het debat over de regeringsverklaring, stuur ik uw Kamer dit najaar een brief over mijn visie op marktwerking in de zorg.
Welke plannen heeft u om ervoor te zorgen dat personeel niet wordt weggekaapt door privéklinieken maar in reguliere ziekenhuizen blijft werken? Bent u van plan om de zorgsalarissen te verhogen voor het ziekenhuispersoneel? Zo nee, waarom niet?
Sociale partners in de zorg maken via cao’s afspraken over de hoogte van de zorgsalarissen. Ik ben geen partij aan de cao-tafel en mag mij conform internationale verdragen ook niet bemoeien met deze onderhandelingen. Dat neemt niet weg dat het door de schaarste aan personeel extra van belang is dat we zorgverleners op de beste plek inzetten. Daarvoor is van belang dat er goede en eerlijke afspraken moeten worden gemaakt tussen zorgverzekeraars, ziekenhuizen en zbc’s over bijvoorbeeld het opleiden van professionals, tarieven die passen bij de zorgzwaarte en de noodzakelijk beschikbaarheidsfuncties in een regio en het op de juiste plekken inzetten van het beschikbare personeel.
Ziet u ook een risico in de toename van privéklinieken dan wel ziekenhuizen met «focusklinieken» waardoor de mogelijkheid tot het verdwijnen van de IC, SEH en geboortezorg uit ziekenhuizen steeds groter wordt? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat deze ontwikkeling doorzet?
Ik vind het belangrijk dat iedereen in Nederland gelijkwaardige toegang heeft tot zorg dichtbij huis. Het is aan zorgaanbieders om keuze te maken over het zorgaanbod en aan zorgverzekeraars om voldoende goede zorg in te kopen en goede afspraken met zorgaanbieders te maken. Ik ga de Intensive Care (IC), Spoedeisende Hulp (SEH) en Acute Verloskunde uit de marktwerking halen en financieren op basis van een vast budget.
Wanneer ontvangt de Kamer de wetgeving die de acute zorg in ziekenhuizen uit de marktwerking haalt?
Zoals toegezegd door de Minister-President in het debat over de regeringsverklaring, stuur ik uw Kamer dit najaar een brief over marktwerking in de zorg. In die brief zal ik nader ingaan op het uit de marktwerking halen van de acute zorg.
Wanneer heeft u voor het laatst gesproken met één of meerdere vertegenwoordigers van privéklinieken in Nederland? Kunt u de Kamer alle onderliggende stukken van voor, tijdens en na dit overleg toesturen?
De ambtenaren van mijn ministerie hebben regelmatig contact met vertegenwoordigers van zbc’s. Voor het laatst op 2 oktober met Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN). Deze overleggen worden niet voorbereid. Daarom zijn er geen onderliggende stukken.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van de winstcijfers van de privéklinieken van afgelopen 10 jaar?
Het Ministerie van VWS beschikt niet over zo’n overzicht.
De dreiging op een moedwillige uitbraak van het MPOX-virus door een agressor |
|
Julian Bushoff (PvdA), Wieke Paulusma (D66) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() ![]() |
Waarop baseert de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding de mogelijke dreiging van een moedwillige verspreiding van het MPOX-virus door een agressor, zoals de beslisnota bij de Kamerbrief over het MPOX-virus en voorraad vaccins van 16 augustus jl. suggereert?1 En zoals u aangaf in het debat over de donatie van MPOX-vaccins aan landen in Afrika van 11 september jl.?
Allereerst hecht ik eraan om te benadrukken dat het niet gaat om een mogelijke dreiging van een moedwillige verspreiding van het mpox virus, maar van het pokkenvirus. Voor een toelichting op het onderscheid tussen het pokkenvirus en het mpox virus verwijs ik naar mijn brief over de eerste generatie pokkenvaccins, die ik gelijktijdig met deze beantwoording aan uw Kamer stuur.
De voorraden eerste en derde generatie pokkenvaccins zijn aangekocht in het kader van de voorbereiding op mogelijke introductie van het pokkenvirus. In de door u genoemde beslisnota staat dat de derde generatievaccins zowel voor een uitbraak van mpox, als voor een (moedwillige) uitbraak van pokken zijn bedoeld.
De landelijke coördinatie infecieziektebestrijding (LCI) van het RIVM adviseert over deze voorraad, uitgaande van een mogelijke dreiging. Voor een inschatting over het bestaan van een dergelijke dreiging zijn andere diensten verantwoordelijk. In mijn hierboven genoemde Kamerbrief over de voorraad eerste generatie pokkenvaccins ga ik nader in op deze materie.
Zijn er onderliggende stukken die de dreiging van een moedwillige verspreiding van het MPOX-virus door een agressor ondersteunen? Zo ja, kunnen deze onderliggende stukken, gezien de ernst van deze zaak, per ommegaande met de Kamer worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, was er in 2019 en is er ook nu geen sprake van een dreiging van moedwillige verspreiding van het mpox virus. De voorraad derde generatie vaccin is aangekocht in het kader van de voorbereiding op mogelijke introductie (al dan niet moedwillig) van het pokkenvirus. Ondanks dat pokken («smallpox») en mpox beide infecties zijn die door een Orthopoxvirus worden veroorzaakt (respectievelijk variolavirus en monkeypoxvirus), is er een groot verschil in de ernst van ziekte. Bij pokkeninfecties stierf tot 30% van de geïnfecteerde personen en werd een veelvoud ziek. Mpox-besmettingen laten een heel ander beeld zien, met veel lagere ziektelast en sterfte, vooral in Europa.
Er is geen sprake van een specifiek, nieuw dreigingsbeeld voor pokken. Feit is dat het virus dat de ziekte pokken veroorzaakte alleen nog in twee, door de Wereld Gezondheidorganisatie (WHO) toegewezen, overheidslaboratoria in de Verenigde Staten en Rusland bewaard wordt. We leven in tijden van grote spanningen. De wereldeconomie staat onder druk. Er zijn nieuwe, ernstige bedreigingen voor de veiligheid van onze samenleving en de stabiliteit van de democratische rechtsorde. In de risicoanalyse Nationale Veiligheid uit 2022 is opgenomen dat de afgelopen jaren de dreigingen met biologische agentia zijn toegenomen. De NCTV schat de impact van een terroristische aanslag met een biologisch wapen als «aanzienlijk», maar de kans dat dit ook daadwerkelijk plaatsvindt als «onwaarschijnlijk» in. Ontwikkelingen in de biologische wetenschap brengen potentieel gevaarlijke toepassingen dichterbij. Een aanval met het gebruik van biologische agentia vereist weliswaar specifieke kennis, maar de grotere toegang tot informatie (via internet) werkt drempelverlagend.
Kunt u, in het geval dat er geen onderliggende stukken zijn of deze niet kan delen, een inschatting geven hoe reëel het risico van een moedwillige verspreiding van het MPOX-virus is?
Zie antwoord vraag 2.
Is de mate van dreiging veranderd ten opzichte van het moment dat de strategische voorraad is aangelegd? En vooral sinds Rusland als agressor het pokkenvirus heeft, zoals de Minister aangaf in het debat over de donatie van MPOX-vaccins aan landen in Afrika van 11 september jl.? Is deze veranderende situatie meegenomen in het strategische voorraadbeheer?
Zie antwoord vraag 2.
Geldt de dreiging van een moedwillige verspreiding door een vijandige actor ook voor andere virussen? Zo ja, hoe reëel is deze dreiging?
Ook andere virussen of bacteriën kunnen gebruikt worden bij een bio-terroristische aanval. Bacillus anthracis (antrax), dat begin deze eeuw in de zogenaamde poederbrieven is verspreid in de Verenigde Staten, is daar een voorbeeld van. Wat betreft de dreiging verwijs ik naar het antwoord op vraag 2,3 en 4.
Is Nederland voorbereid op de moedwillige verspreiding van virussen door vijandige actoren?
Nederland bereidt zich, voor zover dit mogelijk is, inderdaad voor op de moedwillige verspreiding van bioterroristische agentia. Zo zijn er voorraden van pokkenvaccins en richtlijnen voor de omgang met moedwillige verspreiding van de bacteriën die antrax en pest veroorzaken.
Kunt u deze vragen voor de stemmingen van 24 september a.s. beantwoorden?
Ja.
De Internationale Dag van de Migraine en het bericht ‘Elke dag hebben 70.000 mensen een migraineaanval, maar de meesten gaan pas na een jaar naar de dokter’ |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met en kunt u een reactie geven op het bericht «Elke dag hebben 70.000 mensen een migraineaanval, maar de meesten gaan pas na een jaar na de dokter» van 12 september ’24 (AD)1?
Ik ben op de hoogte van dit bericht. Uit een eerder rapport van de Nederlandse Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) is al gebleken dat er meer aandacht nodig is voor kennisontwikkeling op het gebied van vrouwspecifieke problematiek bij niet-gynaecologische somatische specialismen.2 Volgens de NVOG is meer aandacht en focus nodig op aandoeningen die voornamelijk bij vrouwen voorkomen en die tot nu toe in onderzoek onderbelicht zijn. Gevolgen hiervan zijn lange zoektochten in de zorg die gepaard gaan met vaak langdurig onverklaarde of onbegrepen klachten. Dit geldt ook voor migraine.
Voor deze aandoeningen geldt dat deze voornamelijk bij vrouwen voorkomen en dat er een belangrijke rol weggelegd lijkt te zijn voor de vrouwelijke hormonen en hormonale cyclus in het verloop van de ziektes. Net als bij gynaecologische aandoeningen zijn dit bovendien aandoeningen die niet direct levensbedreigend zijn, maar die wel een grote impact hebben op de kwaliteit van leven en op de maatschappelijke (arbeids)participatie van vrouwen. Ik vind het dan ook belangrijk dat hierover meer kennis komt.
Bent u ervan op de hoogte dat in Nederland rond de 2 miljoen mensen aan migraine lijden en dat twee derde van de mensen met migraine vrouw is?
Ik ben daarvan op de hoogte. In het nieuwe Kennisprogramma Vrouwspecifieke gezondheid bij ZonMw is migraine benoemd als één van de aandoeningen waar meer onderzoek over nodig is. In het programma zal ruimte geboden worden aan onderzoek naar (en de invloed van hormonen en de hormonale cyclus op) migraine bij vrouwen, conform het verzoek gedaan in de motie Paulusma (Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 765, nr. 866).
Bent u ervan op de hoogte dat slechts 286.000 mensen met migraine bij de huisarts staan geregistreerd?
Het is bekend dat een groot deel van mensen met migraine geen huisarts of medisch specialist consulteert over hun klachten. Dat is ook in Nederland het geval. Hierdoor krijgen zij soms geen passende behandeling voorgeschreven, omdat effectieve migrainemedicatie vaak alleen op medisch recept verkrijgbaar is.
Binnen de huisartsenzorg is er veel aandacht voor de toegankelijkheid van passende zorg voor mensen met migraine. Zo is er op Thuisarts.nl een aparte pagina voor mannen en vrouwen met migraine en ook voor migraine met aura.
Hoe reflecteert u op een zodanige onder-representatie voor de zorg en het beleid ten aanzien van de zorg?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat uit buitenlands onderzoek blijkt dat slechts 7,6% van de mensen met migraine passende zorg krijgt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of Nederlandse migraine patiënten toegang hebben tot passende zorg? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar de kwaliteit en toegang van zorg voor mensen met patiënten?
Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven is het bekend dat een groot deel van de mensen met migraine geen huisarts of medisch specialist consulteert. Hierdoor ontvangen zijn ook niet de passende behandeling.
In Leiden en Rotterdam wordt momenteel in de Migraine WHAT-studie onderzoek gedaan naar de rol van hormoonschommelingen in het uitlokken van migraineaanvallen bij vrouwen. Op dit vlak is behoefte aan verdieping van de kennis. Ook is er behoefte aan meer inzicht in migraine als cardiovasculaire risicofactor bij vrouwen en in de effecten en bijwerkingen van antimigrainemiddelen bij vrouwen.
Ik ga ervan uit dat de kennis op den duur gaat leiden tot betere kwaliteit van de zorg voor migrainepatiënten en dat de inzichten meegenomen worden in de richtlijnen.
Welke plannen heeft u om toegang tot zorg voor deze patiënten te verbeteren? Kunt u hierin aangeven welke inspanningen er nodig zijn om mensen van passende zorg door huisarts of specialist te voorzien?
Zoals ik bij vraag 6 heb aangegeven ga ik ervan uit dat nieuwe kennis op den duur gaat leiden tot betere zorg voor migrainepatiënten. Binnen de huisartsenzorg is er veel aandacht voor de toegankelijkheid van passende zorg voor mensen met migraine. Zo is er op Thuisarts.nl een aparte pagina voor mannen en vrouwen met migraine en ook voor migraine met aura. In de huisartsenrichtlijn over hoofdpijn – waar migraine onder valt – wordt op diverse manieren aandacht gegeven aan passende zorg, zoals oog voor manvrouwverschillen en voor associaties van migraine met andere aandoeningen, specifiek hartvaatklachten. Verder helpt het persoonlijke hoofdpijndagboek van de patiënt bij de diagnostiek om migraine en andere vormen van hoofdpijn te onderscheiden.
Bent u ermee bekend en hoe denkt u erover dat de maatschappelijke kosten van migraine door werkverzuim op 2,5 tot 4 miljard euro per jaar worden geraamd?
Ja, hiermee ben ik bekend. Dit blijkt uit onderzoek van SEO Economisch Onderzoek uit 2021, uitgevoerd in opdracht van het Hoofdpijnnet.3 Ook is bekend dat mensen met migraineklachten vaak pas na een jaar naar de huisarts gaan. Zodoende speelt kortdurende uitval vaak al langer. Migraine is een hersenaandoening waarbij weliswaar de diagnose gesteld kan worden, maar waarvoor op dit moment nog onvoldoende behandeling mogelijk is die de migraine kan opheffen of voorkomen. SEO concludeert dan ook dat het een belangrijke optie is om te richten op onderbehandeling van migraine om zo de kosten van verzuim door migraine te verlagen. Bedrijfsartsen hebben een belangrijke adviserende rol bij werkverzuim. De beroepsvereniging voor Bedrijfsartsen (NVAB) is betrokken bij de Hoofdpijn alliantie en heeft een nascholing voor bedrijfsartsen over dit thema ontwikkeld. Zo kunnen zij werkenden bij wie mogelijk sprake is van migraine sneller herkennen en doorverwijzen.
Deelt u de mening dat van het bedrijfsleven mag worden verwacht de uitval door mensen met migraine te minimaliseren? Zo ja, bent u bereid dit met VNO/NCW te bespreken?
Het minimaliseren van uitval uit werk door ziekte is een belangrijke, algemene verantwoordelijkheid van werkgevers en werkenden, die volgt uit de Arbowet. Dit is een gespreksonderwerp dat regelmatig in algemene zin met zowel de werkgeversorganisatie als de werknemersorganisaties wordt besproken. Het is niet passend om specifiek over uitval van mensen door migraine met VNO-NCW te spreken aangezien werkgevers niet behoren te weten welke aandoening een zieke werknemer heeft. Het is de taak van de bedrijfsarts om te zorgen dat de werknemer de juiste behandeling krijgt.
Kunt u inzicht geven hoe in Nederland het geld dat beschikbaar is voor onderzoek zich verhoudt tot de maatschappelijke kosten van migraine?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan ZonMw. Er is geen totaaloverzicht van het geld dat beschikbaar is voor onderzoek naar migraine. ZonMw heeft nl. geen apart programma dat specifiek gericht is op migraine. Op basis van de informatie van ZonMw heb ik wel begrepen dat er – gefinancierd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) via ZonMw – twee persoonsgebonden onderzoeksprojecten over migraine bijna afgerond zijn. Een Vidi4 van 800.000 euro en een Vici5 van 1,5 miljoen euro. Daarnaast is er binnen het Kennisprogramma Gender en Gezondheid6 een onderzoeksproject gefinancierd van 500.000 euro. Binnenkort start er bij het ZonMw rondom het Nationaal Plan Hoofdzaken een nieuw project van bijna 200.000 euro.
Dat betekent dus dat er – op basis van de bekende lopende en recente afgeronde projecten – de afgelopen jaren zo'n 3 miljoen euro is geïnvesteerd in migraineonderzoek alleen al via diverse ZonMw-programma's. In het nieuwe Kennisprogramma Vrouwspecifieke gezondheid is migraine benoemd als één van de aandoeningen waar meer onderzoek nodig is en zal ruimte geboden worden aan onderzoek naar (de invloed van hormonen en de hormonale cyclus op) migraine bij vrouwen. Dit is ook conform het verzoek gedaan in de motie Paulusma (Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 765, nr. 866).
Bent u bereid om samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een plan te maken om de uitval door mensen met migraine te minimaliseren? Zo ja, kunt u dit plan voor het zomerreces van 2025 met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Om maatschappelijke kosten van ziekte te verlagen ben ik in gesprek met mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over samenwerking op het terrein van gezondheid en uitval door ziekte op het werk. Zo organiseren we gezamenlijk op 27 november 2024 een landelijk congres waarbij de verbinding wordt gemaakt tussen werk en gezondheid en waar diverse samenwerkingsprojecten van de beide ministeries gepresenteerd zullen worden. Een van de workshops zal gaan over migraine. Hierin wordt behandeling en werk besproken vanuit zowel de curatieve zorg als de arbozorg.
Het bericht 'Onderzoek: Hoe Nederland zijn vaccinkennis grotendeels ontmantelde. ‘Je gaat toch ook de brandweer niet verkopen?’' |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Klopt het dat er 20 miljoen pokkenvaccins zijn? Zo nee, hoeveel zijn het er?1
Ja, er zijn ongeveer 20 miljoen eerste generatie pokkenvaccins. Nederland heeft daarmee voldoende pokkenvaccins op voorraad om de Nederlandse bevolking te vaccineren. Dit zijn grotendeels vaccins die begin deze eeuw zijn geproduceerd. Het eerste generatie pokkenvaccin is een «klassiek pokkenvaccin» dat tot 1974 in het Rijksvaccinatieprogramma is gebruikt tegen pokken. Het vaccin moet worden toegediend via de complexe methode van herhaald prikken met een gevorkte naald. Het eerste generatie pokkenvaccin is een levend verzwakt virusvaccin. Het bevat dus een virus, het vaccinia-virus, dat nog infecties kan veroorzaken: het simuleert pokkenziekte. Daardoor treden veel, soms zeer ernstige, bijwerkingen op. Bovendien kan dit vaccin niet worden toegediend aan, onder meer, personen met afweerstoornissen, chronische huidaandoeningen, die zwanger zijn en kinderen onder 1 jaar.
Wat is de uiterste houdbaarheidsdatum? Kunt u de bijsluiter aan de Kamer toezenden?
De uiterste houdbaarheidsdatum van deze vaccins, die in poedervorm bij minstens min 30 graden Celsius worden bewaard, wordt op basis van periodiek hertesten van de werkzaamheid verlengd zolang de vaccins aan de eisen voldoen. Bijgaand vindt u de bijsluiter.
Is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) op de hoogte van de eigen voorraden?
Ja.
Kunt u deze vragen binnen 8 dagen beantwoorden?
Ja.
Signalen van problemen met woon-zorginitiatieven |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Zijn er bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport signalen bekend over cliënten in een zorgwoning die financiële druk of problemen ervaren wegens huurstijgingen? Zo nee, kunt u aangeven of er een meldpunt bestaat waar personen, die in een zorgwoning wonen, zich kunnen melden als zij wegens huurstijgingen financiële moeilijkheden ervaren?
Deelt u de mening dat cliënten/bewoners in een woon-zorginstelling vaak in een hele kwetsbare positie zitten omdat zij ook zorg afnemen bij de organisatie aan wie zij ook huur moeten betalen? Zo ja, is er een extern toezichthouder die ook meekijkt als het gaat om redelijkheid en billijkheid bij voorgenomen huurstijgingen en de kwaliteit van wonen algemeen?
Kunt u reflecteren en een toelichting geven op de wenselijkheid van het scheiden van wonen en zorg? Deelt u de mening dat het potentieel voordelig zou kunnen zijn om wonen en zorg meer te scheiden?
Kunt u aangeven en toelichten welk percentage van de inkomsten (bijvoorbeeld vanuit de Wajong) dat besteed wordt aan huur- en woonkosten u wenselijk acht?
Voor iedere cliënt geldt dat hij/zij binnen de eigen financiële mogelijkheden keuzes moet maken wat aan huur- en woonkosten kan worden uitgegeven. Op de website van het Nibud (Nationaal Instituut voor budgetvoorlichting, www.nibud.nl) wordt aangegeven dat niet alleen inkomen, maar ook andere persoonlijke omstandigheden (zoals huishoudsamenstelling en eventuele hoge zorg- of andere kosten) bepalen of een huur voor mensen betaalbaar is. Om de reden die het Nibud noemt, werk ik niet met percentages die ik wenselijk acht om aan huur- en woonkosten uit te geven. Het Nibud kan helpen bij het verkrijgen van inzicht in persoonlijke inkomsten en uitgaven en daarmee ook in wat verantwoord aan huur kan worden uitgegeven. Verhuurders hanteren daarnaast vaak een minimum inkomensgrens. Dat zorgt ervoor dat mensen ook langs die weg beschermd worden tegen woonkosten die ze niet kunnen betalen.
Aan welke regels en richtlijnen moeten aanbieders van woon-zorginitiatieven zich houden bij het hanteren van de huur en huurstijgingen?
Woon-zorginitiatieven moeten zich houden aan de wet- en regelgeving die geldt met betrekking tot de hoogte van de maximale huur en huurstijgingen (Wet betaalbare huur).
Mag de huur worden opgezegd wanneer bijvoorbeeld het zorgzwaartepakket van de cliënt verandert? Zo ja, onder welke voorwaarden?
Het is in beginsel afhankelijk van de voorwaarden die zijn gesteld in het huurcontract en/of het zorgcontract of dit mogelijk is. Daarbij is ook van belang in hoeverre wonen en zorg (contractueel, maar ook in de feitelijke uitvoering) met elkaar zijn verweven. Het is niet wenselijk als een instelling cliënten vraagt om meer zorg af te nemen dan nodig is.
Mag een instelling van reeds woonachtige cliënten vragen meer zorg af te nemen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke bezwaar- en beroepsmogelijkheden zijn er als cliënten/bewoners of hun wettelijk vertegenwoordigers het niet eens zijn met aangekondigde huurstijgingen?
Personen die bezwaar maken tegen huurstijgingen kunnen in eerste instantie bezwaar aantekenen bij de verhuurder. Bij een conflict kan men een uitspraak vragen van de Huurcommissie.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat mensen die in een Wlz-instelling wonen, geen huurbescherming hebben zoals anderen?
Cliënten die intramuraal in een Wlz-instelling wonen (en zorg ontvangen op basis van een integraal zorgzwaartepakket (ZZP)) betalen geen huur en hebben om die reden letterlijk geen huurbescherming. Zij betalen voor de zorg (inclusief het verblijf) een inkomensafhankelijke eigen bijdrage. Dat betekent echter niet dat deze cliënten niet beschermd moeten worden, bijvoorbeeld tegen ongewenste verhuizingen.
Bent u, gezien de signalen, maar ook de rapporten over de uitdagingen op de woningmarkt voor deze groep, bereid om in navolging van de aangenomen motie Westerveld alsnog te onderzoeken of er een vorm van huurbescherming mogelijk is voor deze groep?
Zie antwoord vraag 9.
Welke concrete maatregelen neemt u om de kwaliteit van de zorg te garanderen bij enerzijds PGB-gefinancierde woon- en zorginitiatieven en anderzijds woon- en zorginitiatieven, die gefinancierd worden door zorg in natura voor personen met autisme met een licht zorgzwaartepakket, om te voorkomen dat zij bijvoorbeeld onterecht gevraagd worden zwaardere zorg af te nemen dan noodzakelijk?
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg in zowel pgb-gefinancierde wooninitiatieven als initiatieven die worden gefinancierd op basis van zorg in natura. Het leveren van zorg die past bij het geïndiceerde zorgprofiel vormt een onderdeel van het toezicht van de IGJ. Het CIZ bepaalt het best passende zorgprofiel/zorgzwaartepakket onafhankelijk van de wens van de zorgaanbieders.
Een pgb is bedoeld voor cliënten die zelf hun zorg willen en kunnen inkopen. Dat geldt ook voor cliënten in een wooninitiatief. Het pgb van bewoners van een wooninitiatief blijkt niet in alle gevallen een bewuste keuze te zijn. De Kamerbrief «Wooninitiatieven en pgb» van 12 juni jl.1 beschrijft maatregelen die bijdragen aan de kwaliteit van zorg in pgb-gefinancierde wooninitiatieven. De maatregelen beogen de «gedwongen» inzet van het pgb te verminderen en betrokken partijen te ondersteunen bij hun taken en verantwoordelijkheden.
De registratie van vaccinatie- en sterftegegevens en mogelijke impact op de gerapporteerde oversterfte |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het recente onderzoek van Ronald Meester en Marc Jacobs naar een mogelijke relatie tussen COVID-19-vaccinaties en oversterfte in Nederland? Zo ja, hoe beoordeelt u de bevindingen van dit onderzoek?1
Ja, ik ben hiermee bekend. Meester en Jacobs suggereren dat de gegevens in CIMS, de database van het RIVM voor het registreren van COVID-19-vaccinatiegegevens, niet betrouwbaar zijn. Ik ben het niet eens met deze suggestie.
Hoe beoordeelt u de redenen die Meester en Jacobs aanvoeren ter onderbouwing van hun stelling dat de vaccinatiedata uit het «COVID-vaccinatie Informatie- en Monitoringssysteem» (CIMS) van het RIVM, zoals ter beschikking gesteld aan externe onderzoekers, onbetrouwbaar zijn?2
De vaccinatiegegevens van mensen die hiervoor toestemming hebben gegeven, worden automatisch doorgegeven aan CIMS. Het RIVM verwijdert geen gegevens uit CIMS, tenzij mensen, na eerst toestemming te hebben gegeven, op een later moment zelf vragen om hun eigen gegevens te laten verwijderen (recht op vergetelheid). Het hangt af van het soort onderzoek welke gegevens het RIVM wel of niet gebruikt in analyses. Voor het bepalen van de actuele vaccinatiegraad zijn andere gegevens nodig dan voor onderzoek naar de effectiviteit van de vaccinaties. Zo zijn de gegevens van mensen die zijn overleden of geëmigreerd wel van belang voor onderzoek naar de relatie tussen vaccinaties en sterfte, maar moeten zij worden weggelaten bij het berekenen van de actuele vaccinatiegraad in de bevolking.
Daarnaast worden in het rapport van Meester en Jacobs vraagtekens gezet bij het aantal sterfgevallen onder ongevaccineerden en wordt er geschreven over de verhoogde kans op overlijden bij ongevaccineerde mensen, naast hun hogere kans op ernstige COVID-19. Dit kan verklaard worden door het healthy vaccinee effect. Uit onderzoek is bekend dat mensen die voor vaccinatie kiezen gemiddeld meer interesse hebben in gezond gedrag en minder vaak gezondheidsproblemen hebben. Ook is het aannemelijk dat mensen die terminaal ziek zijn vaak niet meer voor vaccinatie kiezen, terwijl ze een grote kans hebben om te overlijden. Bij de interpretatie van analyses over effecten van vaccinatie dient hier ook rekening mee te worden gehouden, omdat vanwege deze fenomenen de prikken mogelijk meer bescherming lijken te bieden dan in werkelijkheid het geval is.
Ten slotte wordt in het rapport benoemd dat veel mensen overleden rondom de periodes waarin mensen een coronaprik konden halen. Dit komt omdat deze prikrondes plaatsvonden in een tijd waarin het coronavirus en andere luchtwegvirussen veel rondgingen in Nederland. Mensen die kort voor of tijdens deze prikrondes COVID-19 hadden, kregen op dat moment geen vaccinatie. Maar door COVID-19 hadden zij wel meer kans om te overlijden. Dit fenomeen versterkt de associatie tussen ongevaccineerd zijn en overlijden.
Kunt u bevestigen of ontkennen dat er verschillende versies van de CIMS-database naast elkaar bestaan, namelijk onder andere een versie voor intern gebruik én een versie voor externe onderzoekers? Indien er inderdaad verschillende versies naast elkaar bestaan, wat zijn de precieze verschillen tussen de versies? Wanneer en om welke reden(en) is besloten om verschillende versies naast elkaar te laten bestaan?3
Het RIVM heeft één database voor het registreren van COVID-19-vaccinatiegegevens, genaamd CIMS. Daarnaast bestaat een datawarehouse. De gegevens worden geautomatiseerd onttrokken vanuit de database naar het datawarehouse. Hierbij worden geen selecties gemaakt, en worden dus geen groepen uitgesloten. In het warehouse worden deze gegevens alleen anders geordend, zodat er makkelijk rapportages mee gemaakt kunnen worden, zonder de database rechtstreeks te belasten. Dit is een werkwijze die veel organisaties gebruiken. Er staan dus geen andere gegevens in, alleen anders geordend en geabstraheerd (gepseudonimiseerd).
Kunt u bevestigen of ontkennen dat ten aanzien van de database die ter beschikking is gesteld aan externe onderzoekers, de gegevens van ongeveer 880 duizend personen die ná vaccinatie zijn overleden of geëmigreerd, uit het bestand zijn verwijderd? Erkent u dat deze data essentieel zijn om gedegen onderzoek te kunnen verrichten naar vaccinatie als mogelijke oorzaak van de oversterfte? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM verwijdert geen gegevens uit CIMS, tenzij mensen zelf vragen om hun eigen gegevens te laten verwijderen (recht op vergetelheid). COVID-19-vaccinatiegegevens van personen die nadien zijn geëmigreerd of overleden staan in de CIMS data, zijn beschikbaar in de CBS microdata omgeving, en zijn uiteraard gebruikt in de onderzoeken naar vaccinatie en sterfte.
Bent u al eerder geïnformeerd over de twijfels omtrent de betrouwbaarheid van de aan externe onderzoekers ter beschikking gestelde data? Zo ja, wanneer en door wie? Welke actie(s) heeft u daarop overwogen en ondernomen?
De heren Meester en Bakker hebben sinds februari 2024 enkele vragen aan RIVM gesteld per e-mail over de CIMS-gegevens. Hierop heeft het RIVM nadere uitleg gegeven. Er is geen reden tot twijfel over de betrouwbaarheid van de aan externe onderzoekers ter beschikking gestelde data. Er is dus ook geen aanvullende actie ondernomen.
Wat betekent de vermeende manipulatie van de aan externe onderzoekers ter beschikking gestelde database voor de betrouwbaarheid van de reeds gepubliceerde onderzoeksresultaten en het nut van de nog lopende onderzoeken op basis van deze misleidende data?
Er is geen sprake van manipulatie van de data.
Bent u bereid om, in overleg met de betrokken onderzoekers die aangeven dat de hen ter beschikking gestelde database onbruikbaar is voor gedegen onderzoek, alsnog te bewerkstelligen dat alle benodigde data aan hen ter beschikking wordt gesteld? Zo nee, waarom niet?
De CIMS-data zijn beschikbaar in de beveiligde CBS microdata omgeving. Dit is dezelfde data die het RIVM heeft gebruikt en die andere onderzoeksgroepen, waaronder het Nivel, hebben gebruikt in hun analyses naar (over)sterfte. Toegang tot deze data kan via CBS aangevraagd worden.
Wilt u deze vragen binnen de daarvoor gestelde termijn en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Fins onderzoek: Spijt bij geslachtsverandering neemt toe’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fins onderzoek: Spijt bij geslachtsverandering neemt toe»?1
Ja, ik ben op de hoogte van het bovengenoemde bericht.
Wat vindt u ervan dat uit dit onderzoek blijkt dat steeds meer mensen spijt krijgen van een hormoonbehandeling voor hun transitie naar het andere geslacht?
Het is altijd naar om te horen dat mensen achteraf spijt hebben van de keuze van een behandeling, of ontevreden zijn over de uitkomst hiervan. Het is in de eerste plaats belangrijk dat arts en patiënt samen beslissen op basis van zorgvuldige afwegingen. Het is aan het zorgveld zelf om gezamenlijk, in professionele standaarden en richtlijnen, invulling te geven aan de kwaliteit van de transgenderzorg. Deze standaarden moeten gebaseerd zijn op de laatste stand van wetenschap en praktijk. Het actualiseren van kwaliteitsstandaarden is een continu proces, dat zorgvuldig moet plaatsvinden. Wat ik verder belangrijk vind is dat zorginstellingen en zorgverleners patiëntgerichte, kwalitatief goede en veilige zorg leveren. Naar aanleiding van de motie Van Dijk (SGP) (TK 36 410, nr. 89) en de motie Hertzberger (NSC) (TK 31 016, nr. 370) is de Gezondheidsraad2 gevraagd om o.a. in kaart te brengen wat wetenschappelijk bekend is over (lange termijn) gevolgen van puberteitsremmers en genderbevestigende hormoonbehandelingen voor de fysieke en mentale gezondheid.
Kunt u schetsen welke betekenis dit onderzoek heeft voor de Nederlandse situatie?
Zie de bovenstaande toelichting bij vraag 2. Bij elke medische behandeling kan spijt optreden. Ik vind het belangrijk dat de resultaten van dit onderzoek meegenomen worden bij de herziening van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch, waarbij ik ook begrijp dat de Nederlandse situatie niet één op één vergeleken kan worden met de Finse situatie.
Wordt dit Finse onderzoek betrokken bij de herijking van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch?
Het actualiseren van kwaliteitsstandaarden is een continu proces dat zorgvuldig moet plaatsvinden. Gedurende dat actualisatieproces is de geldende Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch van toepassing (onderdeel van goede zorg als bedoeld in artikel 2 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)). Kwaliteitsstandaarden en richtlijnen zijn voor zorgprofessionals een hulpmiddel. Ook hebben zorgprofessionals een eigen verantwoordelijkheid om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen in hun vakgebied. Daarnaast is in september 2022 de Standards of Care (SOC) for the Health of Transgender and Gender Diverse People versie 8 gepubliceerd3. Ook deze richtlijn wordt in acht genomen in de Nederlandse praktijk en is onderdeel van goede zorg.
Aanvullend vind ik het nog goed om te vermelden dat er op 27 juni jl. een internationale conferentie heeft plaatsgevonden waar ook de Finse onderzoekster prof. dr. Riittakerttu Kaltiala gesproken heeft. Tijdens die bijeenkomst heeft de Finse onderzoekster haar bevindingen gedeeld met zorgverleners en onderzoekers uit Nederland, en heeft er discussie plaatsgevonden.
Wat vindt u van de opvatting van de Finse onderzoekster prof. dr. Riittakerttu Kaltiala dat detransitie «een reëel en mogelijk onderschat fenomeen» is?
Hoewel niet iedereen die zich aanmeldt start met een medische behandeling, zijn er vragen omtrent besluiten tot genderbevestigende behandeling in de groeiende groep aanmeldingen. Bij detransitie denken we aan het niet langer leven in de rol die na sociale transitie of medische behandeling is aangenomen.
Iemand kan spijt hebben om verschillende redenen. Bijvoorbeeld omdat de sociale omgeving toch voor problemen zorgt, iemand na transitie niet erkend en geaccepteerd wordt, naasten moeite hebben met de transitie, of er blijvend sprake is van discriminatie. Ook kunnen de effecten van de behandeling tegenvallen of er kunnen complicaties optreden, of het eindresultaat is niet zoals men verwacht en gehoopt had.
De meeste aandacht gaat doorgaans uit naar spijt omdat er geen sprake (meer) is van genderdysforie/genderincongruentie, of omdat de genderidentiteit is veranderd over de tijd. In de studie van Wiepjes et al. (2018) werd gevonden dat 0.6% van de transvrouwen en 0.3% van de transmannen na gonadectomie aangaf spijt te hebben. In een meta-analyse van spijt na genderbevestigende chirurgie werd een percentage van 1% gevonden (Bustos et al., 2021). Er is nog maar weinig onderzoek gedaan naar spijt bij jongeren na puberteitsremming en genderbevestigende behandeling. Ook omdat het lastig blijkt om de gehele groep die ooit in behandeling is geweest te bereiken voor vervolgonderzoek.
Is u bekend hoeveel patiënten in Nederland na enige tijd weer stoppen met een hormoonbehandeling of daar na afloop spijt van hebben? Zo ja, kunt u deze informatie delen? Zo nee, wat vindt u ervan dat er blijkbaar geen accuraat beeld is van het aantal Nederlandse patiënten dat spijt heeft van een hormoonbehandeling?
In een artikel van Van der Loos en collega’s (2022) werden databases gekoppeld om wel iets te kunnen zeggen over de gehele groep. Door gegevens van Amsterdam UMC (VUmc) te combineren met medicatievoorschriften data van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), werd gevonden dat 98% van de jongeren gestart met puberteitsremmers, gevolgd door hormonen bij eind van de meting (31 december 2018) nog steeds hormonen voorgeschreven kreeg (follow up tijd 0–20 jaar).
Ik heb verder navraag gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en ik heb begrepen dat zij naar aanleiding van de berichtgeving geen aanleiding ziet om nader onderzoek in te stellen.
Deelt u de opvatting van prof. Kaltiala dat het belangrijk is om te onderzoeken waarom patiënten stoppen met hormoonbehandelingen? Zo ja, bent u bereid om (nader) onderzoek hiernaar te initiëren?
Zoals uit de bovenstaande beantwoording blijkt, is het altijd belangrijk om onderzoek te doen naar uitkomsten van zorg en ervaringen van patiënten. Het is aan het veld zelf om dit te initiëren. Daarnaast is naar aanleiding van de motie Van Dijk (SGP) (TK 36 410, nr. 89) en de motie Hertzberger (NSC) (TK 31 016, nr. 370) de Gezondheidsraad4 gevraagd om o.a. in kaart te brengen wat wetenschappelijk bekend is over (lange termijn) gevolgen van puberteitsremmers en genderbevestigende hormoonbehandelingen voor de fysieke en mentale gezondheid.
Kunt u aangeven wat de laatste wetenschappelijke inzichten zijn als het gaat om de (on)omkeerbaarheid van de gevolgen van het innemen van hormonen van het andere geslacht?
Ik verwijs hiervoor naar de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch en de evaluatie5 die heeft plaatsgevonden en de adviesaanvraag aan de Gezondheidsraad
De update van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch die thans plaatsvindt, wordt uitgevoerd door de internisten (Nederlandse Internisten Vereniging) in samenwerking met Transvisie, Transgender Netwerk, de plastisch chirurgen (Nederlandse Vereniging van Plastisch Chirurgen), de kinderartsen (Nederlandse Vereniging van Kinderartsen), de gynaecologen (Nederlandse Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie), de urologen (Nederlandse Vereniging van Urologen), de psychologen (Nederlands Instituut van Psychologen), de kinder- en jeugdpsychotherapeuten (Vereniging voor Kinder- en jeugdpsychotherapie (VKJP), de psychiaters (Nederlandse Vereniging voor Psychodiagnostisch Werkenden) en de huisartsen (het Nederlands Huisartsen Genootschap).
Ik heb van het Kennisinstituut Medisch Specialisten begrepen dat naar verwachting rond eind 2025 en/of uiterlijk begin 2026 de gewijzigde Kwaliteitsstandaard als geheel aangeboden wordt aan het kwaliteitsregister van het Zorginstituut. Daarnaast verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u toelichten hoe de zorg voor patiënten met transitiespijt in Nederland is georganiseerd?
Patiënten met transitiespijt kunnen zich melden bij de huisarts en/of een andere professionele hulpverlener of behandelaar. Vanuit buitenlands onderzoek is bekend dat niet iedereen ervoor kiest zich te melden bij de zorgverleners. Op de site van Transvisie6 staat uitgebreide informatie over twijfels of spijt.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse voorraad van mpox-vaccins ongeveer 100.000 is, zoals benoemd in het bericht van NU.nl «Geen Nederlandse mpox-vaccins naar Afrika vanwege «nationale paraatheid»» en in uw brief van 29 augustus?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de landen en organisaties die mpox-vaccins doneren, hoeveel mpox-vaccins worden gedoneerd en aan welke landen?
In onderstaande tabel vindt u een overzicht van de meest recente tussenstand (d.d. 5 september 2024) van vaccindonaties. De grootste donateur is Japan met 3,5 miljoen vaccins, die aan de Democratische Republiek Congo (DRC) worden geleverd en die bedoeld zijn voor de vaccinatie van kinderen. Daarnaast zijn er ca. 670.500 vaccins toegezegd die alleen ingezet kunnen worden voor volwassenen. Het merendeel van vaccins die door de EU gedoneerd worden, worden via DG HERA (Europese Commissie) overgedragen aan het Afrikaanse Centre for Disease Control (ACDC) dat in samenspraak met de getroffen landen de vaccins zal verdelen volgens noodzaak en urgentie. Een aantal andere landen doneert via de Vaccine Alliance (GAVI) die tijdens de pandemie ook Covid-19 vaccins heeft verdeeld. De Verenigde Staten doneren rechtstreeks aan Afrikaanse landen via organisaties als USAID.
Landen/
Organisaties
(tussenstand 04/09)
Type vaccin1
Aantal uit
bestaande
voorraad
Aantal uit
nieuwe aankoop
Ontvanger
Europese Commissie
Imvanex2
Africa CDC
Frankrijk
Imvanex
100.000
Africa CDC
Duitsland
Imvanex
100.000
GAVI
Spanje
Imvanex
100.000
Africa CDC
Portugal
Imvanex
P.M.
Kroatië
Imvanex
P.M.
Oostenrijk
Imvanex
P.M.
België
Imvanex
P.M.
Luxemburg
Imvanex
P.M.
Malta
Imvanex
P.M.
Polen
Imvanex
P.M.
Japan
LC164
3.500.000
DRC
Verenigde Staten
Jynneos
60.000
DRC / Nigeria
Fabrikant
ACAM20005
50.000
Het gaat hier om het aantal vaccins conform de markttoelating van de fabrikant. Het Imvanex vaccin kan intramusculair ingezet worden, waarbij twee «flesjes» vaccin vereist zijn voor volledige vaccinatie. Het vaccin zou ook intradermaal ingezet kunnen worden waarbij er met 1 flesje vaccin 5 injecties kunnen worden gezet. Met 2 flesjes vaccins kunnen zo 5 personen volledig worden gevaccineerd.
Derde generatie pokkenvaccin, geschikt voor vaccinatie tegen het pokkenvirus en mpox.
Waarvan 40.000 gedoneerd door de fabrikant.
LC16 is een vaccin bedoeld voor vaccinatie van kinderen.
Tweede generatie pokkenvaccin.
Hoeveel vaccins zouden er minimaal in Nederland op voorraad moeten zijn, in het geval dat het mpox-virus iemand in Nederland blijkt te hebben besmet? Met welk tempo zouden deze vaccins moeten en kunnen worden ingezet? Is het mogelijk om de voorraden aan te vullen tijdens zo’n vaccinatiecampagne? Zo ja, in welk tempo kunnen de voorraden worden aangevuld door inkoop?
Zoals ik in mijn brief van 29 augustus jl. heb aangegeven, beschikt ons land over 99.700 zogenaamde derde generatie vaccins tegen het pokkenvirus en mpox virus. Deze voorraad is in 2019 door mijn ambtsvoorganger op advies van het RIVM aangekocht om snel ringvaccinaties te kunnen uitvoeren en/of zorgpersoneel te kunnen vaccineren bij een mogelijke (moedwillige) uitbraak van het pokkenvirus en voor uitbraken van het mpox virus in ons land.
De bestaande voorraad van 99.700 vaccins wordt beschouwd als een veilige voorraad voor onze nationale paraatheid.
Bestrijding van mpox bestaat in Nederland primair uit bewustwording en adviezen over preventief gedrag, herkenning van klachten, diagnose, bron- en contactonderzoek, isolatie en contactbeperkende maatregelen en gerichte vaccinatie. Als er in Nederland iemand besmet is met het mpoxvirus krijgen contacten van deze persoon een vaccinatie aangeboden door de GGD als er (hoog/matig) risico was op besmetting. Het aantal contacten dat per patiënt in aanmerking komt voor deze zogenaamde postexpositieprofylaxe (PEP) is beperkt tot enkele personen. Indien er een risicogroep is te omschrijven kan pre-expositie vaccinatie worden overwogen. In 2022 is de mpox-uitbraak teruggedrongen met deze standaard bestrijdingsmaatregelen en inzet van vaccin in de vorm van PEP ringvaccinatie. Preventieve vaccinatie was aanvullend hierop en is ingezet om transmissie verder te beperken en heropvlamming van circulatie in de risisogroep na herintroductie uit het buitenland te voorkomen. In de periode 2022/2023 werden voor deze vaccinatiecampagne ongeveer 40.000 vaccins gebruikt.
Na de uitbraak van mpox in de zomer/ het najaar van 2022 komt mpox nog sporadisch voor in Nederland, omdat een groot deel van de risicogroep immuniteit heeft door een doorgemaakte infectie of vaccinatie. Er worden op dit moment slechts enkele tientallen vaccinaties per maand gebruikt als PEP voor contacten.
Op dit moment worden door het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb, onderdeel van het RIVM) scenario’s ontwikkeld aan de hand van informatie over mogelijke transmissiepatronen en andere risicogroepen / seksuele netwerken dan die van de uitbraak in 2022 om een inschatting te maken van het aantal benodigde vaccins bij een grootschalige uitbraak in betreffende risicogroep. De verwachting is dat dit aantal vergelijkbaar of lager zal zijn, gezien de eerder genoemde immuniteit in een belangrijke risicogroep in Nederland.
De huidige uitbraak in Afrika vindt plaats in een setting met zwakkere publieke en curatieve gezondheidszorg, waar getroffenen beperkt toegang hebben tot zorg en preventie. Tevens vindt transmissie plaats in diverse groepen, waarbij crowding en beperkte mogelijkheden tot hygiëne een rol spelen, bijvoorbeeld bij verspreiding binnen huishoudens en naar kinderen. De eerder genoemde basale bestrijdingsmatregelen zijn in een dergelijke setting hierdoor minder effectief, waardoor vaccinatie een prominentere rol heeft in de bestrijding. Deze situatie is heel anders dan in Nederland waar het publieke gezondheidszorgsysteem reeds voorbereid is op en ervaring heeft met de bestrijding van een uitbraak van mpox.
Het tempo van aanvullen van vaccinvoorraden is sterk afhankelijk van de beschikbare voorraad bij de fabrikant. Momenteel is het vaccin uitverkocht. Indien er voorraad beschikbaar is, zal het aanvullen van de voorraad doorgaans binnen enkele maanden kunnen. Indien er geen voorraad beschikbaar is, is het tempo afhankelijk van de productieplanning van de fabrikant. Op dit moment geldt nog een Europees contract met de fabrikant, waardoor levering van de aanvulling die bedoeld is om vaccins waarvan de houdbaarheid in september 2025 verloopt in het eerste kwartaal van 2025 gegarandeerd is. Zodra de leverdatum bij mij bekend is, kan ik een beslissing nemen of ik vaccins zal doneren.
Hoe groot is de doelgroep die voor vaccinatie in aanmerking zou moeten kunnen komen, indien besmetting met mpox in Nederland een feit is? Over welke doelgroep(en) gaat het dan?
Dat is nu nog niet te zeggen. We zien in Afrika dat het virus onder andere groepen voorkomt dan de groep die in de uitbraak van 2022 in Nederland een risicogroep bleek. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb genoemd, worden op dit moment door CIb scenario’s ontwikkeld aan de hand van informatie over mogelijke transmissiepatronen en andere risicogroepen / seksuele netwerken dan die van de uitbraak in 2022.
Hoeveel vaccins en in welk tempo zijn deze ingezet bij de vorige uitbraak van mpox in Nederland in 2022? In welk tempo zijn de voorraden tijdens de vaccinatiecampagne aangevuld?
In 2022 zijn er ongeveer 40.000 doses uitgereden. De aanvulling van de voorraad heeft in het tweede kwartaal van 2023 plaatsgevonden en duurde ongeveer 4 maanden.
Hoeveel ziektelast is in Nederland met deze vaccinatiecampagne voorkomen?
De voorkomen ziektelast van mpox door vaccinatie in 2022/23 in Nederland is niet precies aan te geven. De ziektelast op landelijke schaal (uitgedrukt in voor invaliditeit of sterfte gecorrigeerde levensjaren) is waarschijnlijk beperkt, omdat de uitbraak van beperkte omvang was en het risico op overlijden of ziekenhuisopname zeer klein bleek. Achteraf gezien was de uitbraak in 2022 al op zijn retour bij aanvang van de vaccinatiecampagne, mede dankzij standaard bestrijdingsmaatregelen zoals boven beschreven. Hoeveel introducties en uitbraken zijn voorkomen door pre-expositievaccinatie is niet te bepalen.
Klopt het dat de vaccins met vervaldatum sep-2025 worden vervangen door nieuwe inkoop? Op welke termijn worden deze voorraden vervangen en is het mogelijk het tempo van vervanging te versnellen? Bent u bereid de voorraden versneld te vervangen, zodat vaccins beschikbaar kunnen komen voor Afrika?
De vervanging van de vaccins met vervaldatum september 2025 is momenteel in werking gezet. Vanwege toegenomen behoefte aan het vaccin, zijn bestaande voorraden bij de fabrikant uitverkocht, waardoor deze nieuwe productie moet opstarten. Omdat de productie van vaccins op bestelling gaat en er een minimaal productievolume nodig is, zal de bestelling vanuit Nederland voor het Imvanex vaccin meelopen met bestellingen vanuit andere EU-landen onder het gezamenlijke EU-inkoopcontract. Volgens dit contract dient de fabrikant uiterlijk aan het einde van het eerste kwartaal van 2025 te leveren. Het is echter mogelijk dat de productie sneller opgestart kan worden, waardoor de nieuwe vaccins eerder beschikbaar zijn. De fabrikant loopt hier echter niet op vooruit. Ik ben afhankelijk van de levertijd van de fabrikant. Hierdoor is een leverdatum nu nog onbekend.
Deelt u de mening dat het voorkomen van ziektelast door vaccinaties zowel in Nederland als bij de bron van mpox in Afrika van belang is? Zo ja, op welke wijze bent u van plan om deze aanpak bij de bron mogelijk te maken? Zo nee, wat is volgens u de beste manier om te voorkomen dat mensen in Nederland besmet raken met mpox?
Het is goed om te constateren dat voor fase 1 van de vaccinatiecampagne van de WHO, waarvoor 4 miljoen vaccins benodigd zijn, en waarvoor een half jaar nodig is, al voldoende vaccins uit bestaande voorraden beschikbaar wordt gesteld door onder andere Duitsland, Spanje, de VS, Japan en een fabrikant.
Ik ben niet tegen donatie. Ik wil voorzichtig zijn, we hebben op dit moment geen reserve boven de aanbevolen 100.000 vaccins. Ik onderschrijf het belang van vaccins tegen mpox voor Afrika en het belang van vaccins voor Nederland. Zoals ik ook in mijn brief van 16 augustus jl.2 heb aangegeven, kan donatie van vaccins helpen de overdracht van het virus in de ontvangende landen te voorkomen, wat de kans op verdere verspreiding van de ziekte daar en ook op internationale uitbraken vermindert. Voor een effectieve vaccinatiecampagne zijn niet alleen vaccins nodig, maar ook testen, naalden, effectieve distributie, registratie, communicatie en getraind medisch personeel. Om dit mogelijk te maken draagt Nederland EUR 3 miljoen bij aan het responsplan van de Wereldgezondheidsorganisatie voor effectieve vaccinatiecampagnes, transport van vaccins, testcapaciteit en het opleiden van medisch personeel.
Bent u bereid om mpox-vaccins naar de bron van de mpox-besmettingen te sturen in Afrika, om bij te dragen aan de aanpak van dit virus? Zo ja, hoeveel bent u bereid er te sturen en op welke berekeningen is dat gebaseerd? Zo nee, waarom niet en op welke berekeningen is dat gebaseerd?
Zoals ik eerder heb aangegeven, heb ik besloten nu geen mpox-vaccins doneren omdat de 100.000 vaccins die ik heb onze veiligheidsvoorraad zijn en levering van nieuwe vaccins pas in 2025 plaats zal vinden.
Het bericht ‘Experts waarschuwen voor levensgevaarlijke afslankthee: ‘Je speelt echt met je gezondheid’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Experts waarschuwen voor levensgevaarlijke afslankthee: «Je speelt echt met je gezondheid»?1
Ja.
Is bij u bekend of er andere voedingsproducten met sibutramine worden aangeboden op platformen als TikTok en Marktplaats? Zo ja, welke?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt toezicht op de naleving door bedrijven van de regels voor voedselveiligheid, bijvoorbeeld of voedingsproducten verboden stoffen bevatten. De NVWA kijkt daarbij naar de verschillende kanalen die door bedrijven of personen worden gebruikt om producten aan te bieden: sociale media, online winkels en fysieke winkels.
Recent heeft de NVWA een onderzoek afgerond naar schadelijke stoffen in afslankpillen die via sociale media werden aangeboden. In zeven van de elf onderzochte merken afslankpillen zaten één of meerdere mogelijk gevaarlijke stoffen. Daarvan bevatten vier merken sibutramine. Ook in de toekomst blijft de NVWA aandacht besteden aan het aanbod van mogelijk gevaarlijke afslankpillen en -thee, via onder andere sociale media.
Wat is er bekend over de wisselwerking van sibutramine met andere geneesmiddelen?
In het verleden is sibutramine toegepast bij de behandeling van obesitas, maar vanwege een verhoogd risico op ernstige cardiovasculaire bijwerkingen is de stof niet meer toegelaten op de Europese markt. Sibutramine kan interacties veroorzaken met onder meer antidepressiva, geneesmiddelen die bij migraine gebruikt worden, verschillende middelen voor epilepsie en diverse antibiotica. Ook is er een interactie met stimulantia (zoals amfetamine) beschreven.
Kunt u antwoord geven op eerder gestelde vragen of er op basis van de resultaten van onderzoeken van Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en/of RIVM is ingegrepen bij producenten en aanbieders van deze supplementen? Zo nee, waarom niet?2
Als de NVWA bewijs heeft dat een producent of aanbieder handelt in producten die niet aan de wet voldoen dan treedt de NVWA op. Zo heeft de NVWA-IOD eind augustus jl. een verdachte van handel in afslankthee met sibutramine aangehouden.
Toezicht op bedrijven die buiten de EU zijn gevestigd en hun producten via social media aanbieden is juridisch gezien lastig. De NVWA kan in zulke gevallen wel de inhoud laten verwijderen, indien deze niet aan de wetgeving voldoet. Daarnaast brengt zij de buitenlandse autoriteiten op de hoogte, zodat deze autoriteiten bij het moederbedrijf maatregelen kunnen nemen om de handel te stoppen.
In hoeverre zijn levensmiddelen met verboden stoffen als sibutramine – zoals in dit geval afslankthee – onderdeel van de bestaande afspraken tussen de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en onder andere Marktplaats om het aanbod medicijnadvertenties terug te dringen?
De NVWA en IGJ hebben beide afspraken met Marktplaats, onder andere over de verwijdering van advertenties voor medicijnen en levensmiddelen die gezondheidsrisico’s met zich meebrengen. Indien de NVWA bijvoorbeeld op Marktplaats afslankthee aantreft die niet voldoet aan wet- of regelgeving, dan wordt deze aan Marktplaats gemeld en wordt de advertentie verwijderd.
In hoeverre zijn dit soort verboden producten met gevaarlijke en ongefundeerde gezondheidsclaims onderdeel van het toezichts- en handhavingsbeleid van de NVWA?
Producten die worden verkocht als levensmiddel (waaronder voedingssupplementen) en waarin bij nadere analyse in het laboratorium stoffen worden aangetroffen die niet op het etiket zijn gedeclareerd, vallen onder het toezichts- en handhavingsbeleid van de NVWA. Dit geldt ook als deze producten zijn voorzien van niet toegestane claims.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat producenten als deze ongestraft misbruik maken van consumenten door verboden ingrediënten niet te vermelden op de etiketten én met valse claims hun product te verkopen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat het ongewenst is dat producten verboden ingrediënten bevatten en op de etiketten niet toegestane claims staan. Hierdoor kan de gezondheid van de consument in gevaar worden gebracht en/of wordt de consument misleid. Daarom treedt de NVWA hier ook op.
Bent u bereid om de betrokken instanties op te dragen meer te doen ter bescherming van consumenten tegen dit soort praktijken? Zo ja, hoe en op welke termijn?
Het is primair de verantwoordelijkheid van het bedrijf om te zorgen dat alleen veilige levensmiddelen op de markt worden gebracht en dat de wetgeving voor onder andere claims en etikettering wordt nageleefd. De NVWA houdt toezicht op de naleving van regels voor voedselveiligheid en consumenten worden gewaarschuwd als bekend is dat een onveilig product op de markt is. Zo heeft de NVWA in het geval van afslankthee met sibutramine afgelopen maand iemand aangehouden, en een publiekswaarschuwing uitgebracht. Ik ben van mening dat de NVWA hiermee haar rol als onafhankelijke toezichthouder goed invult. Daarnaast zet ik mij samen met de NVWA in voor meer Europese en nationale wetgeving voor stoffen in voedingssupplementen met gezondheidsrisico’s, waardoor de NVWA efficiënter kan handhaven.
Het bericht ‘Zorgen over verkeerde hulp aan eenzame mensen door 'aanbestedingscircus'’. |
|
Sarah Dobbe , Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zorgen over verkeerde hulp aan eenzame mensen door het aanbestedingscircus»1?
Eenzaamheid is een complex probleem en verschilt van mens tot mens. Dat geldt ook voor de oplossingen. Dat maakt eenzaamheid tegengaan echt maatwerk. Iemand kan geholpen zijn bij activiteiten gericht op ontmoeting als netwerkversterking, terwijl iemand met sterke eenzaamheid meer gebaat is bij persoonlijke hulp. Gemeenten zijn als dichtstbijzijnde overheid heel goed in staat hier invulling aan te geven en zijn derhalve ook primair verantwoordelijk voor de passende inrichting van hulp aan mensen die zich eenzaam voelen.
Gemeenten kunnen bij de financiering van deze hulp kiezen voor zelf uitvoeren (inbesteden), of de hulp te organiseren en financieren via selectieve inkoop (aanbesteden) of open house, of via subsidie. Zie voor een uitgebreide toelichting hierop ook de Kamerbrief van 17 april 2024.2 Indien een gemeente kiest voor inkoop via aanbesteden dan moet zij de (Europese) aanbestedingsregels volgen. Deze keuzemogelijkheden laten gemeenten voldoende ruimte om met behulp van de regionale of gemeentelijke beleidsvisie de juiste keuze te maken om passende zorg(continuïteit) voor mensen die zich eenzaam voelen goed in te richten. Aandachtspunten daarbij zijn: inzet van beleidsadviseurs die bekend zijn met de regionale of lokale situaties, inzet van deskundige inkoopadviseurs die in staat zijn om een reële vertaalslag te maken van beleid naar inkoop, lange termijn-contracten, goede monitoring en contractmanagement. De regio-adviseurs van het Ketenbureau i-Sociaal Domein kunnen gemeenten helpen bij het maken van deze keuzes. Het Ketenbureau i-Sociaal Domein werkt samen met alle partners, zoals gemeenten en zorgaanbieders, aan een sterkere keten in het sociaal domein met minder administratieve lasten, betere informatievoorziening en meer eenvoud in de uitvoering. Ik zet me ervoor in om de ondersteuning via het Ketenbureau i-Sociaal Domein te blijven optimaliseren.
Bent u het eens met de analyse: «Door die aanbestedingstrajecten ontstaat een perverse prikkel: om een opdracht binnen te halen, verzinnen aanbieders dingen die leuk klinken in de oren van de ambtenaren die hun offerte beoordelen. Maar ze helpen voor geen zier tegen eenzaamheid. Zonde van de energie. Zonde van het geld»?
Nee, daar ben ik het niet mee eens; maar ik herken wel het beeld dat wordt geschetst over aanbesteden. Het is primair aan gemeenten het Wmo (inkoop)beleid vorm te geven en te zorgen voor passende ondersteuning aan mensen die zich eenzaam voelen binnen de kaders van de wet. Er is geen algemene wettelijke verplichting in het sociaal domein om aan te besteden. Indien een gemeenten kiest voor inkoop via aanbesteden dient zij de (Europese) aanbestedingsregels te volgen. De aanbestedingsregels bieden gemeenten voldoende vrijheid om een goede selectie van aanbieders te maken door, voorafgaand aan de opdracht, proportionele eisen en/of gunningscriteria te stellen aan potentiële aanbieders. Daarmee kan de gemeente de inschrijving door de potentiële aanbieder vervolgens op een transparante en objectieve beoordelen. Nadat de opdracht definitief is gegund is het vervolgens aan gemeenten om goede monitoring en contractmanagement in te richten, waarbij regelmatig wordt getoetst of aanbieders ook tijdens de opdracht (blijven) voldoen aan de eisen van de opdracht.
Deelt u de zorgen zoals verwoord door de experts dat het aanbestedingscircus kan leiden tot verkeerde hulp of het onnodig verbreken van de relatie tussen zorgverleners en mensen zie zorg nodig hebben?
Ik begrijp de zorgen, maar ondersteun de onderliggende analyse niet. Er is geen algemene wettelijke verplichting in het sociaal domein om aan te besteden. Indien de gemeente kiest voor inkoop via aanbesteden kan zij bijvoorbeeld gemotiveerd kiezen voor lange termijncontracten (te denken valt bijvoorbeeld aan 6 tot 9 jaar) en/of de inspanningsverplichting voor de aanbieders om mee te werken aan de overname van personeel nader contractueel vast te leggen.3 Daarnaast kan een gemeente de uitvoering van de contracten beter borgen door een goede gemeentelijke klachtenregeling, goede monitoring en goed contractmanagement in te richten. Het Ketenbureau i-Sociaal Domein kan gemeenten helpen bij het maken van de juiste keuzes. Ik zet me ervoor in om de ondersteuning via het Ketenbureau i-Sociaal Domein te optimaliseren.
Deelt u de mening dat de vaste relatie tussen zorgverlener en mensen die zorg ontvangen belangrijk is voor goede zorg, en dat het zorgsysteem zo moet worden ingericht dat deze vertrouwde relatie altijd behouden kan blijven zolang de zorg nodig is en de zorgverlener beschikbaar is?
In zijn algemeenheid ben ik van mening dat continuïteit in de relatie tussen een zorgverlener en mensen die zorg ontvangen, zolang de zorg nodig is en de zorgverlener beschikbaar is, een belangrijk uitgangspunt is voor goede zorg en ondersteuning. Daarnaast zijn ook andere elementen van belang voor het verlenen van goede zorg, zoals kwalitatief goede dienstverlening.4 Een vaste relatie tussen een zorgverlener en mensen die zorg nodig hebben, kan in de praktijk om diverse redenen niet altijd worden voortgezet. Dit komt bijvoorbeeld door keuzes in arbeidsmobiliteit van de zorgmedewerkers zelf en de schaarste op de arbeidsmarkt in combinatie met de omvang van de zorgvraag (bijvoorbeeld binnen een gemeente). Hierdoor moeten er door aanbieders en gemeenten soms andere (personele) keuzes worden gemaakt. Gemeenten kunnen de continuïteit in de relatie tussen zorgverlener en mensen die zorg ontvangen in de basis wel beter borgen door bijvoorbeeld het gemotiveerd kiezen voor lange termijncontracten. Tot slot kunnen ook de omstandigheden van de mensen die zorg en ondersteuning ontvangen, wijzigen, waardoor kennis en kunde van een andere medewerker noodzakelijk zijn. Goede zorg blijft mensenwerk.
Deelt u de mening dat volgens de Wet overgang onderneming, maar bijvoorbeeld ook de CAO Welzijn en Maatschappelijke dienstverlening de relatie zorgverlener en mensen die zorg ontvangen in stand zou moeten blijven, ongeacht welke instelling de zorg uitvoert? Hoe vaak gebeurt dit niet? Waarom wordt dit niet nageleefd?
Nee, die mening deel ik niet. Het doel van de Wet overgang onderneming is de positie van werknemers te beschermen als de onderneming waarvoor zij werkzaam zijn, wordt overgedragen aan een andere onderneming. In de Wet overgang onderneming wordt geregeld dat de werknemers die werkzaam zijn in het onderdeel onderneming dat wordt overgedragen, automatisch en met behoud van hun bestaande rechten en plichten mee overgaan. Te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan het behoud van alle arbeidsvoorwaarden. Deze wet heeft niet expliciet als doel om de relatie zorgverlener en mensen die zorg ontvangen in stand te houden, ongeacht welke instelling de zorg uitvoert. Dat kan overigens wel een wenselijk bijeffect zijn.
Voor de CAO Sociaal Werk, welzijn en maatschappelijke dienstverlening5 geldt ook dat deze cao niet expliciet als doel heeft de relatie tussen zorgverlener en mensen in de zorg in stand te houden, ongeacht welke instelling de zorg uitvoert. In de CAO Sociaal Werk zijn er wel bepalingen over overname van personeel bij een aanbestedingsprocedure opgenomen.6 Indien er geen sprake is van overgang van onderneming dan geldt de afspraak uit de CAO Sociaal Werk dat de werknemers een recht hebben op een dienstverband indien zij benodigd en geschikt zijn. Dit biedt ook de verkrijgende organisatie nog enige ruimte om werknemers wel of niet over te nemen.
In zijn algemeenheid geldt dat het waar mogelijk borgen van de zorgcontinuïteit wel is geregeld in nadere wet- en regelgeving, zoals bijvoorbeeld in de Wmo 2015. Uit de Wmo 2015 volgt dat gemeenten, zoveel mogelijk, rekening moet houden met de continuïteit van de relatie tussen hulpverlener en cliënt. De gemeente heeft als het gaat over het beschikbaar stellen van maatschappelijke ondersteuning haar eigen verantwoordelijkheid als goed opdrachtgever. Voor aanbieders geldt op basis van de Wmo 2015 voor opdrachten verstrekt op basis van een overheidsopdracht (aanbestedingsprocedure) een inspanningsverplichting.7 Deze inspanningsverplichting houdt in dat de nieuwe aanbieder met de aanbieders die vóór hem in opdracht van de gemeenten een soortgelijke voorziening hebben verleend, in overleg treden over de overname van het betrokken personeel. Van de gemeente wordt verwacht dat zij hierop toezicht houden en ervoor zorgdragen dat afspraken hierover tussen aanbieders en de gemeenten in goede samenwerking worden uitgevoerd. Gemeenten kunnen daaraan via de contracten ook nadere eisen stellen voorafgaand aan de inkoopprocedure.
Ik heb geen informatie over het al dan niet in stand houden van vaste zorgrelaties in de praktijk. Mijn verwachting is dat dit in de praktijk, bijvoorbeeld door krapte op de arbeidsmarkt of het ontbreken van gewenste competenties bij betrokken medewerkers, niet altijd kan worden gewaarborgd.
Wat is de voortgang van de uitvoering motie Dijk2 om aanbesteden van zorg niet meer wettelijk verplicht te stellen?
De motie Dijk waarin de regering wordt verzocht om het aanbesteden van zorg niet langer verplicht te stellen, is beantwoord door mijn ambtsvoorganger in de Kamerbrief van 17 april 2024.9 In dit antwoord is toegelicht dat er geen algemene wettelijke verplichting is in het sociaal domein om aan te besteden. Gemeenten kunnen bij de financiering van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning kiezen voor zelf uitvoeren (inbesteden), of de hulp en maatschappelijke ondersteuning te organiseren en financieren via selectieve inkoop (aanbesteden) of open house, of via subsidie. Als de gemeente kiest voor aanbesteden dan moeten de (Europese) aanbestedingsregels worden gevolgd. Gelet op de diversiteit in financieringskeuzes van jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning is er vooralsnog geen aanleiding geweest om het huidige systeem van aanbesteden te vervangen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat gemeenten stoppen met aanbesteden van zorg?
Er is geen algemene wettelijke verplichting in het sociaal domein om aan te besteden. Er zijn diverse andere financieringskeuzes mogelijk. Voor een toelichting verwijs ik naar de inhoud van de eerdergenoemde Kamerbrief van 17 april 2024. Het Ketenbureau i-Sociaal domein kan gemeenten helpen bij het maken van de financieringskeuzes. Ik zet me ervoor in om de ondersteuning via het Ketenbureau i-Sociaal Domein te optimaliseren.