Het Europees Handvest Lokale Autonomie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent de Minister artikel 11 van Het Europees Handvest Lokale Autonomie uit 1985 (geratificeerd in 1991) https://wetten.overheid.nl/BWBV0002625/1991-07-01 waarin staat vermeld: «Local authorities shall have the right of recourse to a judicial remedy in order to secure free exercise of their powers and respect for such principles of local self-government as are enshrined in the constitution or domestic legislation.»?
Ja.
Is het Nederlands recht, en meer in het bijzonder de Wet arhi, in overeenstemming met deze bepaling?
Het Europees Handvest inzake lokale autonomie geldt voor Nederland en legt de fundamenten van de lokale autonomie vast. Nederland heeft echter bij onder andere artikel 11 van het Handvest een voorbehoud gemaakt: «The Kingdom of the Netherlands declares in accordance with Article 12, paragraph 2, of the Charter, that it shall not consider itself bound by the provisions of Article 7, paragraph 2, Article 8, paragraph 2, Article 9, paragraph 5, and Article 11 of the Charter.» (Trb. 1991, 61). Dit houdt in dat artikel 11 van het Handvest in Nederland niet geldt. De vraag of de Wet arhi met deze bepaling in overeenstemming is, is daarmee juridisch gezien niet relevant.
Specifieker, kunnen Nederlandse gemeenten bij een Nederlandse rechter, op basis van artikel 11 van dit verdrag, bezwaar maken tegen een door de rijksoverheid (op basis van de Wet arhi) tegen hun zin opgedrongen gemeentelijke herindeling?
Nederlandse gemeenten kunnen geen bezwaar maken tegen een herindeling die is voorbereid volgens de Wet arhi, vanwege het genoemde voorbehoud bij artikel 11. Het voorbehoud heeft tot gevolg dat gemeenten geen rechten kunnen ontlenen aan het betreffende artikel. In 2011 is dit door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd.1
De mogelijke herindeling van de gemeente Scherpenzeel |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «PS weten van niets: GS voeren Haagse lobby voor fusie»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het betreffende bericht.
Is dit lobbywerk van de gedeputeerde staten van Gelderland ook gestuurd naar en/of besproken met het Ministerie van BZK?
Nee. Het document waar in het artikel aan wordt gerefereerd – position paper herindelingstraject Scherpenzeel/Barneveld – is niet naar mij gestuurd of met mij besproken. Ik volg evenwel de ontwikkelingen in de gemeente Scherpenzeel. Ook ambtelijk is er contact met de betrokken gemeenten en provincie. Het genoemde document is in die contacten niet aan de orde geweest. De activiteiten van GS waren blijkens het artikel gericht op de leden van uw Kamer.
De zeggenschap over veiligheidsregio’s |
|
Michiel van Nispen , Renske Leijten (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
In hoeverre hebben gemeenten nog zeggenschap over de veiligheidsregio volgens u?1
De zeggenschap van gemeenten over de veiligheidsregio’s is als volgt geregeld:
Wat gebeurt er als gemeenten de hogere bijdrage aan een veiligheidsregio niet accepteren?
De veiligheidsregio is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de financiële huishouding. Een reëel sluitende begroting – de deelnemende gemeenten dragen daarvoor zorg – is essentieel.
Zodra een begroting van de Veiligheidsregio is vastgesteld, zijn de afgesproken bijdragen van de deelnemende gemeenten een verplichte uitgave voor die gemeenten. De gemeenten moeten aan hun financiële verplichtingen jegens de veiligheidsregio voldoen, ongeacht hun financiële positie.
In de hypothetische situatie dat gemeenten feitelijk hun bijdrage aan de veiligheidsregio niet meer kunnen voldoen, is er sprake van een breder financieel probleem; de gemeente zal dan waarschijnlijk ook aan andere verplichtingen niet kunnen voldoen. Het financieel toezicht dat provincies op gemeenten houden is er echter op gericht om tijdig bij te sturen en dergelijke situaties te voorkomen.
Wat gebeurt er als gemeenten de kosten voor een veiligheidsregio niet meer kunnen opbrengen?2
Zie antwoord vraag 2.
Krijgen gemeenten volgens u voldoende geld om de bijdrage aan de veiligheidsregio te betalen, zodat aan de basisvereisten voor bijvoorbeeld brandweerzorg voldaan kan worden? Zo ja, hoe ontstaan volgens u dan tekorten bij bijvoorbeeld de brandweer?
Gemeenten ontvangen in de algemene uitkering uit het gemeentefonds middelen om hun bijdrage aan de veiligheidsregio te kunnen voldoen. Deze middelen zijn niet gelabeld en formeel vrij besteedbaar. De algemene uitkering is op zichzelf ruim genoeg voor de bijdrage aan de veiligheidsregio, maar gemeenten dienen hier ook andere kosten uit te dekken, zoals bijvoorbeeld de jeugdzorg, bibliotheken en het onderhoud van het openbaar groen. De gemeenteraad dient daarom keuzes te maken hoe de middelen worden ingezet.
Daarbij kan enige spanning ontstaan tussen de financiering van de veiligheidsregio’s om onder andere het in het beleidsplan vastgestelde kwaliteitsniveau te realiseren en de vrije besteedbaarheid van de beschikbare middelen door individuele gemeenten.
De Minister van Justitie en Veiligheid faciliteert de veiligheidsregio’s ten behoeve van hun taken door het verstrekken van een financiële lumpsum bijdrage, de Brede Doeluitkering Rampenbestrijding (BDuR). Deze bedraagt circa 15% van het totaalbudget (85% wordt gefinancierd door de gemeenten). In feite is hiermee sprake van hybride financiering.
In de brief van 3 februari 2021 aan uw Kamer3 heeft het kabinet de totstandkoming van een integraal wettelijk kader dat betrekking heeft op de crisisbeheersing en de brandweerzorg aangekondigd. De financieringswijze zal hierbij aandacht krijgen.
Wat zijn de voorwaarden waaronder veiligheidsregio’s kunnen fuseren?3
Een randvoorwaarde is dat een fusie plaatsvindt binnen de wettelijke kaders van onder andere de Wet veiligheidsregio’s en Wet gemeenschappelijke regelingen. Daarbij is congruentie qua buitengrenzen met de gebiedsindelingen van de provincie, politie, arrondissementsparketten, de GGD’en en de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV) van belang.
Hoe staat het nu met de fusieplannen van de veiligheidsregio’s Flevoland en Gooi & Vechtstreek, nu gemeenteraden zich ertegen uitspreken?4
Mijn huidige beleid is geen activiteiten te ontplooien om veiligheidsregio’s tot fusie te bewegen, maar eventuele voorstellen van besturen van veiligheidsregio’s om te fuseren in overweging te nemen.
Op dit moment is er bij mij geen concreet verzoek ingediend om de indeling van de veiligheidsregio’s Flevoland en Gooi- en Vechtstreek aan te passen. Mocht het vraagstuk over de indeling van deze veiligheidsregio's op tafel komen, dan zal ik rekening houden met de in het antwoord op de vorige vraag genoemde randvoorwaarden. Ook zal ik het draagvlak meewegen binnen de betreffende veiligheidsregio's, onder andere bij de betrokken gemeenten en gemeenteraden, en andere betrokkenen zoals de politie, de GGD’en en de RAV’en.
Vindt u het wenselijk dat veiligheidsregio’s fuseren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Bent u het ermee eens dat als een gemeente niet akkoord is, veiligheidsregio’s niet mogen fuseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Rijk belemmert gemeenten in armoedebeleid’ |
|
René Peters (CDA), Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Vindt u het aan te raden voor mensen met een laag inkomen om een spaarpotje op te bouwen als financiële buffer?1
Ja.
Hoeveel financiële buffer raadt u minima aan, voor alleenstaanden danwel samenwonenden?
Een algemene norm is op dit vlak niet te stellen. De hoogte van een buffer is afhankelijk van iemands financiële risico’s in samenhang bezien met zijn financiële mogelijkheden.
Richt u uw beleid erop in om mensen aan te moedigen die betreffende financiële buffer aan te houden?
Het kabinet wil voorkomen dat mensen in de schulden komen en dat indien sprake is van problematische schulden zij geholpen worden om er weer zo spoedig mogelijk uit te komen. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 11 maart jl.2
Een mogelijke wijze waarop het aanhouden van een financiële buffer kan worden gestimuleerd is door in een regeling te bepalen dat iemand om in aanmerking te komen voor de regeling een deel van zijn tegoeden (zijn vermogen) niet hoeft aan te spreken. Verschillende regelingen (de Participatiewet, de Toeslagen, de Regeling rond kwijtschelding van belastingen) kennen zo’n eigen vermogensnormen. Die normen zijn afgestemd op het doel van de desbetreffende regelgeving. Bij de bepaling van die norm worden verschillende belangen meegenomen. Een daarvan is de wenselijkheid dat de betrokkene wordt gestimuleerd een financiële buffer aan te houden. Andere belangen die kunnen spelen zijn het voorkomen van een armoedeval (werk moet lonen) en een evenredige verdeling van de belastingdruk.
Bij welk bedrag aan financiële buffer krijgen alleenstaanden danwel samenwonenden geen vrijstelling meer van lokale belastingen? Op welke manier zorgt u ervoor dat informatie over de hoogte hiervan makkelijk vindbaar is?
De normbedragen die gemeenten en waterschappen hanteren bij de geautomatiseerde kwijtscheldingstoets voor burgers is € 1.675 voor een alleenstaande en € 2.200 voor samenwonenden.3 De exacte vermogensnorm (binnen een beperkte marge) hangt af van de keuzes van de lokale overheden, zoals het hanteren van 90% of 100% van de bijstandsnorm als kosten van bestaan.
Die informatie is te vinden op de websites van de individuele gemeenten. Er is geen landelijk overzicht beschikbaar, omdat er binnen een beperkte marge beleidsvrijheid is bij gemeenten en waterschappen. Daarnaast heeft het NIBUD de website «bereken uw recht»4 waarop burgers eenvoudig kunnen nagaan op welke verschillende tegemoetkomingen ze recht hebben. Voor de aangesloten gemeenten op deze website kan de burger hier tevens nagaan of hij recht heeft op kwijtschelding van de lokale heffingen.
Wat is uw reactie op het Centraal Planbureau (CPB)-rapport «Sturen naar vermogen; de vermogensopbouw bezien vanuit de levensloop» en de kritiek daarop in het artikel?
Het vraagstuk is complexer dan de beschouwing van het CPB. Zoals in de mede namens mij verzonden brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 juni 20215 beschreven, zijn er veel elementen die hierbij een rol spelen, zoals de aard van de regeling, het principe dat werken moet lonen en de effecten op de belastingdruk voor andere belastingplichtigen. Vanwege die complexiteit en zijn demissionaire status laat het kabinet de besluitvorming hierover over aan een volgend kabinet.
Wat is uw reactie op de oproep van de Oecumenische Janskerkgemeente aan gemeenten tot burgerlijke ongehoorzaamheid, door mensen met een hoger spaarpotje dan de norm wel kwijtschelding van gemeentelijke belasting te geven?
Het kabinet verwacht dat gemeenten zich aan de wet houden. Een verhoging van de vermogensnorm heeft niet alleen een effect op de financiële buffer van degenen die voor kwijtschelding in aanmerking komen, maar ook effect op de vraag of aan het werk gaan al dan niet lonend is (risico van de armoedeval) en de belastingdruk voor andere belastingplichtigen. Dit strookt niet met het karakter van de kwijtscheldingsregeling. Het is niet aan gemeenten om zelfstandig deze aspecten te wegen en te bepalen welke wetten en regels voor hun wel of niet gelden.
Wat is de juridische positie van een dergelijke gemeente in deze? Wilt u de genoemde, niet geëffectueerde wet uit 2010 betrekken in uw juridische beschouwing?
Niet alleen burgers en bedrijven, maar ook overheden, zoals gemeenten dienen zich aan de wet te houden. Zoals beschreven in mijn reactie op een verslag van een schriftelijk overleg6 is het een bewuste keuze geweest van het toenmalige kabinet om na inwerkingtreding van de door u bedoelde wet7 niet de vermogensnorm te verhogen in de nadere regels, vanwege het effect op de armoedeval. Dit is door toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitgelegd in de brief van 2 maart 20128.
Welke mogelijkheden heeft u om het normbedrag voor vermogen bij kwijtschelding gemeentelijke belasting aan te passen?
Op basis van artikel 255 van de Gemeentewet kan het kabinet afwijkende regels maken voor de wijze waarop de gemeenteraad het vermogen in aanmerking neemt, waardoor er in ruimere mate kwijtschelding kan worden verleend.
Bent u bereid om het normbedrag voor vermogen substantieel te verhogen, bijvoorbeeld door het gelijk te trekken met de normbedragen hiervoor in de bijstand?
Het kabinet heeft de breed aangenomen motie op dit vlak nog niet uitgevoerd, omdat het huidige demissionaire kabinet het niet opportuun acht om hier nu over te beslissen, gezien de vele elementen die een rol spelen, zoals de aard van de regeling, het principe dat werken moet lonen en de effecten op de belastingdruk voor andere belastingplichtigen.
Zoals aangegeven in de mede namens mij door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan u aangeboden brief van 21 juni 20219 is bijstand in de eerste plaats bedoeld als een vangnet om in het basale levensonderhoud te kunnen voorzien. Lokale belastingen worden door eenieder betaald voor het gebruik of het profijt hebben van overheidsvoorzieningen. Gelijkstelling van de vermogensnormen is daarom niet direct logisch. Bovendien zijn de huidige vermogensnormen voor kwijtschelding en bijstand op verschillende uitgangspunten gebaseerd. Dat maakt het ingewikkeld om de vermogensnormen dichter bij elkaar te brengen. Verder geldt in meer algemene zin dat:
Het bericht ‘Rijk belemmert gemeenten in armoedebeleid' en het niet uitvoeren van de motie over dit onderwerp |
|
Don Ceder (CU) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijk belemmert gemeenten in armoedebeleid»?1
Ja.
Herinnert u zich de motie van de leden Peters en Bruins, waarvan het dictum luidt: «... verzoekt de regering de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen voor 1 mei 2021 aan te passen en daarin te bepalen dat de vermogensnorm voor kwijtschelding verruimd kan worden tot maximaal de vermogensnorm in de Participatiewet»?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen nog niet zijn aangepast? Kunt u uitleggen waarom u een breed aangenomen motie niet heeft uitgevoerd?
Ik kan bevestigen dat de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen niet zijn aangepast.
Het kabinet heeft de breed aangenomen motie nog niet uitgevoerd, omdat het huidige demissionaire kabinet het niet opportuun acht om hier nu over te beslissen, gezien de vele elementen die een rol spelen, zoals de aard van de regeling, het principe dat werken moet lonen en de effecten op de belastingdruk voor andere belastingplichtigen. Elementen die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties ook breder uiteen heeft gezet in de mede namens mij verzonden brief van 21 juni 20213.
Zoals in die brief uitgelegd is bijstand in de eerste plaats bedoeld als een vangnet om in het basale levensonderhoud te kunnen voorzien. Lokale belastingen worden door eenieder betaald voor het gebruik of het profijt hebben van overheidsvoorzieningen. Gelijkstelling van de vermogensnormen is daarom niet direct logisch. Bovendien zijn de huidige vermogensnormen voor kwijtschelding en bijstand op verschillende uitgangspunten gebaseerd. Dat maakt het ingewikkeld om de vermogensnormen dichter bij elkaar te brengen. Verder geldt in meer algemene zin dat:
Is het waar dat de vermogensnorm voor kwijtschelding van gemeentelijke en waterschapsbelastingen snel en eenvoudig kan worden aangepast door middel van een ministeriële regeling, aangezien de wettelijke basis daarvoor al in 2011 is gecreëerd?
Bij ministeriële regeling kan worden geregeld dat gemeenten en waterschappen bij kwijtschelding een andere vermogensnorm hanteren dan de standaard regeling in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Daarbij zij wel opgemerkt dat de wijze waarop de vermogensnorm is opgebouwd in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 verschilt van de regeling in de Participatiewet. Naast de in antwoord op vraag 3 aangehaalde kanttekeningen, stelt dat ook vragen rond de uitvoerbaarheid. Een concept regeling zou dan ook eerst ter consultatie aan de gemeenten en waterschappen moeten worden voorgelegd. Een aanpassing is vanuit dat oogpunt snel noch eenvoudig gedaan.
Kunt u toezeggen dat u de motie alsnog uit zult voeren en dat u de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen nu op de kortst mogelijke termijn zult aanpassen, zodat gemeenten de vermogensgrens voor kwijtschelding kunnen verruimen tot de vermogensgrens zoals die in de Participatiewet geldt? Kunt u aangeven of dit voor 1 juli 2021 mogelijk is? En zo nee, per wanneer dit wel gerealiseerd zal zijn?
Dit kan ik niet toezeggen, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 wil dit kabinet de uitvoering van de motie Peters en Bruins aan een volgend kabinet laten. Bovendien is een aanpassing, zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 4 snel noch eenvoudig gedaan.
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Sturen naar vermogen» van het Centraal Planbureau, waarin de vermogensgrens voor kwijtschelding van gemeentebelastingen genoemd wordt als een regeling die sparen ontmoedigt? Deelt u de mening dat de aanbeveling van het CPB om deze vermogensgrens gelijk te trekken met de vermogensgrens voor de bijstand, om zo het opbouwen van buffers te bevorderen, nog eens extra onderstreept dat er een ruimere vermogensgrens nodig is voor het kwijtschelden van gemeentelijke en waterschapsbelastingen?
Ja, ik heb kennisgenomen van het rapport «Sturen naar vermogen» van het Centraal Planbureau. Het Centraal Planbureau lijkt de kwestie alleen te bekijken vanuit het oogpunt van het opbouwen van financiële buffers. Zoals hierboven aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 en in de mede namens mij verzonden brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 juni 2021 beschreven, dienen naar de mening van het kabinet ook andere aspecten zoals het andere karakter van bijstand ten opzichte van kwijtschelding, de armoedeval en de stijging van de belastingdruk bij andere inwoners te worden meegewogen. Die afweging laat het demissionaire kabinet aan een volgend kabinet.
Wilt u deze vragen voor 1 juli 2021 beantwoorden?
Ik streef ernaar uw vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Hoe gelijk zijn man en vrouw voor gemeenten?’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoe gelijk zijn man en vrouw voor gemeenten?»?1
Ja.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat bij veel overheden (o.a. gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen) vrouwen digitaal geen toegang hebben tot de (belasting)gegevens van hun eigendom(men)? Kunt u ook een overzicht geven van de informatie die het veelal betreft?
Voor gemeenten regelt artikel 253 Gemeentewet dat de belastingaanslag ten name van één belastingplichtige kan worden gesteld. Dit betekent dat één van de belastingplichtigen als de belastingschuldige wordt aangewezen op wie de gehele aanslag verhaald kan worden. Voor waterschappen is deze bevoegdheid geregeld in artikel 142 Waterschapswet. Met deze bevoegdheid heeft de wetgever beoogd een doelmatig beleid mogelijk te maken voor het opleggen en het invorderen van aanslagen.2 Het voordeel van het aanschrijven van slechts één belastingplichtige kan zijn dat zo voorkomen wordt dat een aanslag dubbel wordt betaald. Vervolgens kan de belastingplichtige die de aanslag heeft ontvangen het betaalde verhalen op de overige belastingplichtigen.3 Het nadeel van deze werkwijze kan inderdaad zijn dat een belastingplichtige geen toegang heeft tot een aanslag die wel op hem/haar ziet, omdat die belastingplichtige niet wordt aangeschreven.
De wet bepaalt niet wie van de belastingplichtigen aangeschreven mag of moet worden en is in die zin dus neutraal. Gemeenten en de andere medeoverheden hanteren hiervoor zelf een werkwijze. Bij de totstandkoming van artikel 253 Gemeentewet is uitdrukkelijk overwogen dat bij de toepassing daar niet naar willekeur gebruik van mag worden gemaakt. De beginselen van behoorlijk bestuur zijn van toepassing en brengen naar het oordeel van de regering met zich dat voor wat betreft de keuze van degene op wiens naam de aanslag zal worden gesteld door de gemeente een kenbaar beleid wordt gevoerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft een model gepubliceerd voor door gemeentebesturen op te stellen beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een dergelijke situatie. Criteria kunnen bijvoorbeeld zijn degene die de meeste eigendom heeft of de oudste ingeschrevene op het adres. Daarnaast kan het zijn dat in de praktijk een man (in plaats van een vrouw) vaker als eerste eigenaar geregistreerd staat. Deze criteria kunnen er mogelijk toe leiden dat een man vaker als eerste een belastingaanslag krijgt. Er is géén wettelijke belemmering om de belastingaanslag ten name van meerdere (betrokken) belastingschuldigen te stellen.4 Wanneer dit wordt gedaan, hebben al deze belastingschuldigen de mogelijkheid om de belastingaanslag in te zien.
Een exact overzicht van de gegevens waarvan de medeoverheden toegang verlenen is lastig te geven, aangezien dit verschilt per gemeente of waterschap en per huishouden. Wel kan in het algemeen gezegd worden dat het hierbij zal gaan om informatie met betrekking tot de belastingen die de medeoverheden heffen, waaronder de aanslag onroerendezaakbelasting, de aanslag rioolheffing, de aanslag afvalstoffenheffing of hondenbelasting, waar het gemeenten betreft. Voor de waterschappen betreft het informatie omtrent de zuiveringsheffing en watersysteemheffing. Voor zowel gemeenten als waterschappen zal het informatie omtrent de WOZ-waarde betreffen.
Kunt u specifiek ingaan op de geldende wet- en regelgeving en op eventuele richtlijnen en beleidslijnen die overheden hanteren voor toegang van burgers tot (belasting)gegevens van hun eigendom(men)?
Zie het antwoord bij vraag 2.
Deelt u de mening van GroenLinks dat het niet uit te leggen is dat vrouwen geen (digitale) toegang hebben tot de (belasting)gegevens van hun eigendom(men)? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het niet met u eens dat vrouwen in het algemeen geen toegang hebben tot de belastinggegevens van hun eigendom(men); dat blijkt ook uit het antwoord bij vraag 2. Wel is een van de effecten van het huidige beleid om een belastingaanslag ten name van één belastingplichtige te stellen, dat bij meerdere eigenaren van eigendommen slechts één iemand inzicht heeft.
Is het beleid in strijd met de Algemene Wet Gelijke Behandeling? Kunt u dit antwoord met verwijzing naar wetgeving en eventuele jurisprudentie onderbouwen?
Het College voor de Rechten van de Mens is bevoegd om in individuele gevallen een oordeel te geven waarbij wordt getoetst aan de Algemene Wet Gelijke Behandeling. Zoals uit het artikel blijkt, acht het College voor de Rechten van de Mens zich niet bevoegd om over dit soort kwesties te oordelen. Daaruit volgt dat gemeentelijk beleid als waar hiervan sprake is niet aan de Algemene Wet Gelijke Behandeling kan worden getoetst. Voor zover in de uitvoering van dat beleid in strijd wordt gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, kan toetsing door de rechter plaatsvinden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Wat is er gebeurd na het dringende advies van de toenmalige Commissie gelijke behandeling om te stoppen met de «achterhaalde seksestereotype uitgangspunten»?
Hoewel de Commissie gelijke behandeling zich in oordeel 2008–71 onbevoegd verklaarde om te oordelen over de tenaamstelling van belastingaanslagen door een waterschap, drong zij er bij het desbetreffende waterschap op aan de beleidsregels inzake de aanwijzing van belastingplichtigen in een keuzesituatie te wijzigen in sekse-neutrale beleidsregels, waarin bijvoorbeeld de oudste bewoner of genothebbende als belastingplichtige wordt aangemerkt, of degene die zich als eerste in de gemeentelijke basisadministratie heeft ingeschreven. De Commissie beval het waterschap bovendien aan tot die tijd individuele verzoeken van vrouwen om wijziging in te willigen.
Uit het artikel blijkt dat veel gemeenten en waterschappen het advies van de Commissie gelijke behandeling hebben opgevolgd. De opvolger van de Commissie, het College voor de rechten van de mens ontvangt echter nog wel meldingen over de tenaamstelling. Ik ben bereid om met het College in overleg te treden welke overheidsinstanties het betreft.
Welke oplossingen ziet u voor de onwenselijke situatie dat vrouwen geen of beperkte (digitale) toegang hebben tot hun eigendom(men)? Op welke termijn kunnen deze oplossingen tot concrete resultaten leiden?
Zoals eerder opgemerkt is er formeel géén wettelijke belemmering om de belastingaanslag ten name van meerdere (betrokken) belastingschuldigen te stellen, zodat al deze belastingschuldigen de mogelijkheid hebben om de belastingaanslag in te zien.5 In uitvoering blijkt echter dat er vaak de belastingaanslag ten name van één belastingplichtige gesteld wordt.
Daarover ben ik bereid in gesprek te gaan, met o.a. gemeenten en waterschappen over mogelijke alternatieven. Denk bijvoorbeeld aan de mogelijkheid om iedere belastingplichtige aan te schrijven of een aanslag zonder betalingsverplichting op naam.
Bent u bereid om met medeoverheden in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat ook vrouwen (digitaal) toegang hebben tot de (belasting)gegevens van hun eigendom(men)? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 7. Ik ben bereid om met de medeoverheden te bespreken wat de mogelijkheden zijn om alle eigenaren van een eigendom inzicht te geven in de belastinggegevens.
Winkelstraten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bericht met de berichten «Heel veel gaten in de winkelstraten»1 en «Kabinet moet meedenken om kaalslag in winkelstraat te voorkomen»2
Ja.
Wat is uw inzet om winkelstraten, die naast een economische,- ook een belangrijke sociale functie hebben, te behouden? Graag een toelichting, met daarbij de ondernomen acties.
Bij mijn inzet om winkelstraten te behouden speelt op de eerste plaats het samenwerkingsplatform de Retailagenda een belangrijke rol. Vanuit het besef dat het lokaal moet gebeuren en dat geen enkele partij het alleen kan, zetten de landelijke partijen achter de Retailagenda in op het zo goed mogelijk faciliteren van betrokken lokale stakeholders. Dit doen ze door actief kenniscreatie te bevorderen en kennis uit te dragen, door te bevorderen dat partijen kennis en ervaring uitwisselen en door blokkades op te sporen en te adresseren. De Retailagenda biedt daarnaast een podium voor bestuurlijk overleg tussen overheden, bedrijfsleven en kennisinstellingen, dat bijdraagt aan wederzijds begrip en een focus op gezamenlijke strategische doelen.
Daarnaast wordt op dit moment hard gewerkt aan de invulling van de Impulsaanpak Winkelgebieden (Aanpak herstructurering winkelgebieden in binnensteden en kernen), waarvoor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) 100 miljoen euro beschikbaar stelt. U bent hierover geïnformeerd op 12 mei 2021.3 Met de Impulsaanpak worden gemeenten samen met private partijen gestimuleerd met een gebiedsgerichte aanpak (delen van) winkelgebieden opnieuw vitaal en toekomstbestendig te maken, door deze gebieden een nieuwe sociale- en economische basis te geven.
Hoe houdt u qua financiële steun aan winkeliers een vinger aan de pols? Graag een toelichting
De coronacrisis overviel ook de winkeliers. Hierdoor dreigden ondernemers ten onder te gaan, die in de kern gezond zijn. Om zoveel mogelijk ondernemers door de crisis te helpen heeft de overheid ingezet op een ruimhartig steunpakket om getroffen ondernemers financieel te ondersteunen. Het kabinet heeft de ontwikkeling in alle sectoren, ook de detailhandel, het afgelopen jaar nauwgezet gevolgd en daar de maatregelen uit het steun- en herstelpakket op aangepast. We gaan nu terug naar de normale situatie waarin ondernemers, dus ook winkeliers, in de eerste plaats zelf verantwoordelijk dat ze aantrekkelijk zijn en blijven voor hun klanten. Een goede ondernemer zal bereid moeten zijn van tijd tot tijd kritisch te kijken naar zijn verdienmodel. Samen met de partijen achter de Retailagenda worden initiatieven ontwikkeld die individuele ondernemers daarin ondersteunen.
Heeft u de bereidheid om op het gebied van ruimtelijke ordening duidelijke richtlijnen op te stellen om «gatenkaasscenario's» voorkomen? Graag een toelichting hoe u dit gaat doen.
Het instrumentarium op het gebied van ruimtelijke ordening speelt een belangrijke rol bij het voorkomen van «gatenkaasscenario’s» in winkelstraten. De inzet van deze instrumenten moet aansluiten bij het realiseren van de specifieke visie voor het betreffende gebied, gegeven de kansen die het gebied biedt. Een algemene richtlijn zal te weinig rekening houden met de lokale situatie. Om die reden zetten de partijen achter de Retailagenda in op het stimuleren van het uitwisselen van inzichten en ervaringen door stakeholders, zoals gemeenten.
Heeft u de bereidheid om de regie te nemen bij het behouden van winkelstraten en samen met lokale overheden, winkeliers, vastgoedeigenaren en andere betrokkenen te komen met een Actieplan Winkelstraten
Het besef dat alleen met betrokkenheid van alle partijen de noodzakelijke aanpassingen in de retail te bewerkstellingen zijn, was de aanleiding voor het opzetten van de Retailagenda. Het doel van de Retailagenda is het toekomstbestendig maken van binnensteden en winkelgebieden en het bevorderen van ondernemerschap. Samen met de partijen achter de Retailagenda kiest het Ministerie van EZK ervoor om vanuit een actief faciliterende rol, lokale stakeholders te helpen om hun verantwoordelijkheid ten aanzien van het vitaal en toekomstbestendig maken van winkelgebieden waar te maken. Want de inzet van lokale partijen hierbij is essentieel.
De coronacrisis heeft een grote impact gehad op de retail en winkelgebieden. Om hierop adequaat te reageren is de strategische visie achter de Retailagenda herijkt en geconcretiseerd voor de thema’s transformatie, digitalisering en innovatie en HCA. Ik stel me voor dat dit ook de relevante thema’s zouden vormen van een Actieplan Winkelstraten.
In het verlengde daarvan stelt het Ministerie van EZK met de Impulsaanpak Winkelgebieden gemeenten, samen met private ondernemers, in staat om gebiedsgericht, integraal (delen van) winkelgebieden aan te pakken.
De beantwoording van de vragen over het feit dat de provincie Noord-Holland woningbouw in Landsmeer tegen houdt. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op mijn vragen over het feit dat de provincie Noord-Holland woningbouw tegenhoudt in de gemeente Landsmeer?1
Ja, ik heb uw vragen over woningbouw Landsmeer op 8 juni jl. beantwoord.
Is het waar dat u alleen in gesprek bent gegaan met de provincie Noord-Holland en niet met de gemeente Landsmeer? Zo ja, waarom bent u niet in gesprek te gaan met de gemeente Landsmeer en bent u bereid dit alsnog te doen?
Naar aanleiding van de vragen is er vanuit mijn ministerie ambtelijk contact geweest met zowel de gemeente Landsmeer als de provincie Noord-Holland.
Mijn bestuurlijke gesprekken in Noord-Holland zijn gericht op de brede woningbouwopgave zoals de woningbouwversnelling. De gesprekken vinden plaats binnen bestaande kaders zoals de verstedelijkingsopgave of de woondeals. Voor mij is van belang dat de provincie voldoende ruimte biedt voor de regionale bouwopgave. Daarbij is het aan de provincie om binnen dit kader regionale afwegingen te maken over concrete locaties met het oog op een goede landschappelijke inpassing. Overleg met de gemeente over specifiek kleinschalige locaties zoals Landsmeer past mijns inziens primair bij de rol van de provincie.
Wel vind ik het van belang dat voor alle locaties zoals Landsmeer in brede zin goed gekeken wordt naar maatwerkmogelijkheden voor woningbouw binnen de randvoorwaarden van de provincies. Daarom komt dit onderwerp binnenkort aan de orde tijdens overleg tussen mijn ministerie en de gedeputeerde Ruimtelijke ordening en wonen van Noord-Holland.
Welke acht woningbouwlocaties in de provincie Noord-Holland zijn komen te vervallen als gevolg van het aanwijzen als BPL-landschap (Bijzonder Provinciaal Landschap)?
Met de vaststelling van de provinciale Omgevingsverordening Noord-Holland 2020 is besloten om op acht discussielocaties die zijn gelegen in Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL) geen stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken. Voor de meeste van deze locaties stond woningbouw reeds ter discussie vanwege bestaande beschermingsregimes vanuit zowel rijksbeleid als provinciaal beleid die samenhangen met de ligging in uniek veenpolderlandschap met landschappelijke kwaliteiten en natuurwaarden, werelderfgoed UNESCO of met de geluidcontouren in het Luchthavenindelingbesluit.
De acht locaties die in een provinciale «nota discussielocaties» zijn opgenomen, zijn hierna weergegeven in tabel 1.
1. Limmerkoog – Uitgeest
Uitgeest
Nee; 20 Ke-contour
Nee; BPL en werkingsgebied MRA (bovendien LIB-5 contour)
2. De Terp – Uitgeest
Uitgeest
Nee; weidevogelleefgebied en 20 Ke-contour
Nee; BPL (bovendien LIB-5 contour)
3. Stompetoren-West
Alkmaar
Ja; Landelijk Gebied
Voorwaarden:
• RijksLadder
• Regionaal woningbouwprogramma
• Ruimtelijke kwaliteit
Nee: BPL
4. Zuid III – Akersloot
Castricum
Nee; 20 Ke-contour
Nee; BPL (bovendien LIB-5 contour)
5. Nederhorst Noord – Nederhorst den Berg
Wijdemeren
Nee: weidevogelleef-gebied en UNESCO
Nee: BPL en UNESCO
6. Zuidsingel fase 8 – Kortenhoef
Wijdemeren
Ja/Nee: deels in NNN en UNESCO; verder afhankelijk van ruimtelijke kwaliteit plan
Nee: BPL (plus bestaand NNN en UNESCO)
7. Middelie
Edam-Volendam
Nee: weidevogelleef-gebied
Nee: BPL
8. Noordeinde 65 – Oostzaan
Oostzaan
Nee: bufferzone en ruimtelijke kwaliteit
Nee: BPL
Hoe rijmt het vervallen van acht woningbouwlocaties in de hele provincie Noord-Holland met het vervallen van de vier woningbouwlocaties in de gemeente Landsmeer die ik heb bezocht?
Uit navraag bij de gemeente Landsmeer blijkt dat geen van de locaties in de gemeente Landsmeer deel uitmaakt van de acht discussielocaties. De gemeente Landsmeer geeft aan dat er geen grootschalige (= meer dan 11 woningen) regionaal afgestemde woningbouwlocaties zijn die in strijd zijn met de provinciale regels.
Uit informatie van de gemeente Landsmeer heb ik daarnaast begrepen dat er wel enkele kleinschalige initiatieven zijn. De gemeente zou graag woningbouw willen toestaan maar de provincie is kritisch omdat de locaties in landelijk gebied liggen van de metropoolregio (buiten BPL).
Met de invoering van de Omgevingsverordening NH2020 is ook het bebouwingslint van Landsmeer aangewezen als «landelijk gebied». Binnen het landelijk gebied van de metropoolregio is er in de Omgevingsverordening NH2020 een verbod op kleinschalige woningbouw (minder dan 12 woningen). De provincie werkt aan een aanpak voor maatwerkoplossingen voor probleemlocaties in bestaande linten. Dit betreft locaties waar volgens de regelgeving formeel geen bouwmogelijkheden zijn, terwijl dit wel wenselijk is om tot een noodzakelijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit te komen. In deze aanpak worden ook 6 in het bebouwingslint van Landsmeer meegenomen.
Klopt het dat de acht vervallen woningbouwlocaties in de hele provincie Noord-Holland alleen de harde plancapaciteit betreft? Zo ja, hoeveel woningbouwlocaties zijn dan komen te vervallen betreffende de zachte plancapaciteit?
De locaties die op basis van de Omgevingsverordening Noord-Holland 2020 niet kunnen worden gerealiseerd betreffen alle uitsluitend zachte plannen (ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van de vragen van Tweede Kamer lid Terpstra over de berichten «Over dingen die blijven» en «Laat ons bouwen».)2
Als er sprake is van harde plannen, dus vastgestelde bestemmingsplannen, dan heeft de provincie dat gerespecteerd en eventuele fouten in de begrenzing van BPL gecorrigeerd. Het gaat in alle gevallen dus om zachte plannen. Zachte plannen in BPL betreffen minder dan 1% van de totale plancapaciteit in Noord-Holland. Overigens geeft de provincie aan dat voor een deel hiervan woningbouw niet bij voorbaat is uitgesloten.
Deelt u de mening dat, gezien de grote woningbouwopgave, de provincie Noord-Holland het vervallen van woningbouwlocaties, ook in de gemeente Landsmeer, zoveel mogelijk moet voorkomen en terugdraaien?
Ik vind het van groot belang dat er voldoende bouwlocaties beschikbaar komen voor de brede woningbouwopgave. Ik zie ook dat dat gebeurt: op dit moment is er in de provincie Noord-Holland en de regio Zaanstreek-Waterland voldoende plancapaciteit beschikbaar. Anderzijds ligt er ook een opgave met de medeoverheden om bij de keuze van de woningbouwlocaties oog te hebben voor de bescherming van landschappelijke waarden of natuurwaarden. Om die reden vind ik het positief dat de provincie in het kader de regionale woonakkoorden en het provinciaal Masterplan Wonen in overleg met de gemeenten kijkt naar maatwerkoplossingen, bijvoorbeeld voor woningbouw in kleine kernen met het oog op de leefbaarheid.
Het bericht 'Alphen aan den Rijn mag in enquête kiezen tussen windmolens en windmolens' |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat gemeentes enquêtes met sturende vragen opstellen waarvan de resultaten worden gebruikt om te doen alsof er draagvlak is voor windmolens?1
Ik vind het belangrijk dat inwoners gedurende het hele RES-proces goed betrokken worden en dat dit op een transparante manier gebeurt. Goede burgerbetrokkenheid is niet alleen noodzakelijk om tot een maatschappelijk gedragen RES te komen, maar is ook afgesproken met de RES-regio’s. Gemeenten, provincies en waterschappen maken in de RES de afweging of er voldoende maatschappelijk draagvlak is voor hun plannen. Dat vraagt van de RES-regio’s dat zij niet alleen inwoners de kans bieden om mee te denken en doen, maar ook dat zij onderzoeken wat inwoners belangrijk vinden en hoe ze aankijken tegen de plannen in de RES.
De 30 RES-regio’s zijn zelf verantwoordelijk voor het bepalen van hun participatiebeleid en kiezen hierbij voor methoden en communicatiemiddelen die zij passend vinden bij hun regio en inwoners. Vanwege beperkingen als gevolg van Corona hebben de regio’s veel gebruikgemaakt van online middelen. Enquêtes of vragenlijsten kunnen daarvoor een geschikte manier zijn om inwoners te betrekken en draagvlak te onderzoeken, naast andere methoden, zoals ook op www.energieparticipatie.nl door het Nationaal Programma (NP) RES wordt beschreven. Dat vraagt wel om een zorgvuldige en neutrale aanpak van het (vragenlijst)onderzoek, zodat het werkelijke draagvlak onderzocht wordt. De doelgroep van een vragenlijst dient vooraf duidelijk bepaald te worden; afhankelijk van de fase van planvorming en de vragen die leven bij de RES-regio kunnen bepaalde groepen, zoals omwonenden, worden benaderd of juist alle inwoners, al dan niet uitgesplitst naar locatie, affiniteit met het onderwerp of andere kenmerken. Ik ben van mening dat bij een vraagstuk met grote gevolgen voor de leefomgeving, zoals de energietransitie, het belangrijk is om zoveel mogelijk inwoners te bereiken of betrekken en een stem te geven. Zoals gezegd hecht ik grote waarde aan het goed betrekken van de direct omwonenden van (mogelijke) locaties van wind- en zonprojecten.
Als de resultaten van een dergelijk onderzoek gemanipuleerd zouden worden, keur ik dat af. Dit is strijdig met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en onze visie op participatie2 en zou inderdaad het vertrouwen in de politiek én de legitimiteit van besluiten ondermijnen. Ik heb geen signalen ontvangen dat dit in de praktijk van de RES’en gebeurt.
Uit contact met de gemeente Alphen aan den Rijn en het onderzoeksbureau Citisens heb ik begrepen dat het artikel waar u naar verwijst meerdere feitelijke onjuistheden bevat t.a.v. de vragen, verwoording en representativiteit van de enquête in de betreffende gemeente. Zie hiervoor ook de reactie van de gemeente Alphen aan den Rijn op de eigen website: https://www.alphenaandenrijn.nl/Nieuws/juni_2021/Reactie_op_artikelen_in_de_media_over_lokale_enqu_te_windmolens_en_zonnevelden
Ik herken het signaal dat gemeenten en regio’s in de praktijk worstelen met hoe zij hun inwoners een stem kunnen geven in de RES’en. Het RES-proces is nieuw, en er wordt daardoor intensief door alle betrokken partijen geleerd, ook op het vlak van participatie. De regio’s en gemeenten doen het nodige, maar het betrekken van burgers gaat nog niet altijd en overal goed. Hoe inwoners een stem te geven in de energietransitie is en blijft een belangrijk thema. Want: de energietransitie raakt ons allemaal en onder burgers is er ook duidelijk de behoefte om hun stem te laten horen over de transitie. We moeten de maatschappelijke dialoog breed voeren, en daarbij proberen, leren en experimenteren welke combinaties van (gespreks)vormen passen.
Als hoeder van de democratie ziet het Ministerie van BZK het als haar verantwoordelijkheid om gemeenten en regio’s hierbij te ondersteunen. Het samenwerkingsprogramma Democratie in Actie en NP RES hebben vanaf de start van de afgelopen regeerperiode gewerkt aan een democratische energietransitie. Inwoners en volksvertegenwoordigers gaven rond de concept-RES nog aan dat zij onvoldoende grip ervoeren op de RES en haar uitvoering.3 Sindsdien hebben de regio’s hard gewerkt om na de concept-RES een RES 1.0 vorm te geven die concreter, en met meer betrokkenheid van bewoners en steun van volksvertegenwoordigers is opgesteld. Uit de foto van 1 juli jl.4 blijkt dat dat is gelukt. De plannen in de RES’en zijn verdiept, verder verbeterd en concreter gemaakt.
Deelt u de mening dat het weglaten van antwoordmogelijkheden en het apart en persoonlijk benaderen van mensen met affiniteit met het onderwerp en/of mensen die in de stad wonen terwijl de windmolens eerder in omliggende dorpen zullen worden geplaatst, niet tot een representatieve uitslag leidt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een dergelijke manipulatieve aanpak het vertrouwen in klimaatpolitiek ondermijnt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid uit te zoeken hoe vaak het voorkomt dat de bevolking via manipulatie «instemt» met de inrichting van de omgeving in het kader van duurzame energie? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het zeer belangrijk dat inwoners goed betrokken worden bij de opstelling en uitvoering van de RES’en. Nu de praktische uitwerking echt handen en voeten krijgt wordt participatie in de RES’en steeds belangrijker: vanaf 1 juli dit jaar gaan de 30 energieregio’s de realisatiefase in van de RES 1.0. De Minister van BZK en ik zetten er nu al alles op in om gemeenten en hun volksvertegenwoordigers hierbij te ondersteunen. In het kader van NP RES wordt bovendien doorlopend op alle niveaus het gesprek gevoerd tussen het Rijk en de decentrale overheden over de burgerparticipatie in de RES’en. Via periodiek bestuurlijk overleg zal ik daarbij ook zelf een vinger aan de pols houden. Tevens ondersteunt NP RES de regio’s met kennis en kunde en biedt het een platform voor leren en uitwisselen rond participatieprocessen en de democratische borging van de RES’en. Zie bijvoorbeeld de website www.energieparticipatie.nl en de website van het BZK programma Democratie in Actie www.lokale-democratie.nl. Na de RES 1.0 zal ik met de partners de tot nu toe gevoerde participatie-aanpak evalueren en kijken of er aanpassing van de aanpak nodig is voor de vervolgfasen van het RES-proces: van zoekgebied tot concreet project.
In dat kader zal ook PBL dit najaar de participatie-aanpak van de RES’en 1.0 analyseren, als onderdeel van zijn periodieke RES-monitor. Ik zie geen aanleiding voor een onderzoek zoals u dat voorstelt, maar ik zal PBL wel verzoeken om in hun analyse specifiek aandacht te besteden aan de vraag welke conclusies in de RES’en getrokken zijn over draagvlak op basis van de georganiseerde participatie. Ik zal uw Kamer rond de jaarwisseling hierover informeren.
Hoe vaak komt het voor dat gemeente- en provinciebestuurders eveneens op andere posten zich met de energietransitie bezighouden? Deelt u dat dit de schijn van belangenverstrengeling heeft? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
U duidt hier op de opmerking in het Volkskrantartikel dat de Alphense burgemeester Spies tevens voorzitter is van de Regionale Stuurgroep Energietransitie van de RES-regio Holland-Rijnland. Het is gebruikelijk dat een van de decentrale bestuurders uit een RES-regio de stuurgroep van de betreffende regio voorzit. Vaak is dat een bestuurder uit een van de centrumgemeenten of de betreffende gedeputeerde vanuit de provincie. Besluitvorming in een RES-regio gebeurt echter op basis van consensus tussen de betrokken decentrale overheden. De RES 1.0 wordt vervolgens democratisch vastgesteld door de volksvertegenwoordigingen uit de betrokken gemeenten, provincies en waterschappen.
Wat gaat u doen aan het democratische gebrek van de regionale energie strategieën door voldoende transparantie en inspraak voor lokale volksvertegenwoordigers?
Het uitgangspunt is dat alle inwoners de kans moet worden geboden om mee te denken en mee te doen. Ik vind het belangrijk dat burgers bij het grote en ingrijpende vraagstuk van de energietransitie worden betrokken. Op 22 maart jl. nog heeft de Minister van BZK hierover ook de visie «Participatie in een meervoudige democratie» naar de Kamer gestuurd.5
Tegelijkertijd is het een lokale democratische afweging hoe burgerparticipatie binnen de RES’en gestalte krijgt. De RES 1.0 wordt op decentraal niveau op democratische wijze vastgesteld. De stem van de lokale volksvertegenwoordigers is beslissend in de vertaling en verankering van de RES 1.0 in het ruimtelijk beleid. Dit is zo afgesproken in het Klimaatakkoord.
Het is vervolgens aan het Rijk om hierbij ondersteuning te bieden. Zo is de afgelopen vier jaar vanuit het samenwerkingsprogramma Democratie in Actie (met partners VNG en de beroeps-en belangenverenigingen van raadsleden, griffiers, wethouders, gemeentesecretarissen en burgemeesters) ondersteuning geboden aan decentrale volksvertegenwoordigers. Er zijn verscheidene ondersteunende producten ontwikkeld voor volksvertegenwoordigers om hen bij de RES te ondersteunen. Zo zijn er twee informatiekaarten over de RES en de rol van raadsleden in de RES gemaakt. Deze zijn breed verspreid en onderdeel van de digitale leeromgeving voor raadsleden, statenleden en AB-leden. Ook worden praktijkverhalen en voorbeelden gedeeld en zijn volksvertegenwoordigers ondersteund om regionale afstemming te zoeken.
Ook het Nationaal Programma RES heeft ter ondersteuning van volksvertegenwoordigers verschillende producten gelanceerd en activiteiten opgezet. Zo heeft het NP RES een serie webinars georganiseerd o.a. over de rol en positie van de volksvertegenwoordigers bij de RES, participatie, regionale democratie, omgaan met maatschappelijke weerstand en de RES en het Omgevingsbeleid. Ook biedt NP RES kennis en ondersteuning via de Expertpool en neemt NP RES actief deel aan bijeenkomsten die door de regio’s en de beroepsverenigingen worden georganiseerd. In de volgende fase – in aanloop naar de RES 2.0 – zullen deze activiteiten vanuit NP RES in principe worden gecontinueerd.
Tenslotte betrekken de RES-regio’s en de deelnemende overheden binnen de regio’s op verschillende wijzen de volksvertegenwoordigers bij de RES. Er worden bijeenkomsten georganiseerd binnen de eigen gemeente, provincie of waterschap en bijeenkomsten op regionaal niveau om de volksvertegenwoordigers te informeren en actief te betrekken bij de RES’en, zodat zij goed geïnformeerd belangen kunnen afwegen en uiteindelijk besluiten kunnen nemen.
Bent u bereid het gesprek met gemeenten en provincies aan te gaan over het organiseren van inspraak op de regionale energie strategieën? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja daar ben ik toe bereid, zie ook mijn antwoord op vragen 3, 4 en 6.
Het bericht dat gemeenten niet willen stoppen met oneigenlijk informatie verzamelen over hun inwoners |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
U gaf aan bij de behandeling van de mondelinge vragen over dit onderwerp, op 18 mei 2021, dat u het riskant vindt dat er te weinig kennis over de privacywetgeving is bij gemeenten. Als blijkt dat gemeenten de privacywetgeving willens en wetens overtreden, hoe is dan uw oordeel?1
Gemeenten hebben hun eigen verantwoordelijkheid om wettelijke regels na te leven. Dat is niet anders waar het gaat om de verwerking van persoonsgegevens. Het blijft dan ook aan de gemeenten zelf om waar nodig organisatorische en technische maatregelen te nemen en processen aan te passen. Wanneer naleving en intern toezicht tekort schieten, zal ik hier in mijn gesprekken met de VNG en gemeenten aandacht voor vragen.
Gaat u gemeenten die niet stoppen met het oneigenlijk verzamelen van informatie over hun inwoners sanctioneren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u al in gesprek geweest met de VNG en gemeenten over dit onderwerp, zoals toegezegd tijdens de beantwoording van de mondelinge vragen? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Er is bestuurlijk contact geweest met de VNG en over het vervolg wordt u geïnformeerd in de brief die ik voor het zomerreces naar de Kamer stuur.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten zo snel mogelijk stoppen met het oneigenlijk verzamelen van informatie over hun inwoners?
Zie antwoord vraag 3.
Een dreigende gedwongen herindeling van de gemeente Scherpenzeel |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «GS houden vast aan fusie Scherpenzeel»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het betreffende bericht. Daarnaast hebben gedeputeerde staten (GS) mij ook rechtstreeks geïnformeerd over hun besluit en overwegingen daarbij.
Is de Minister bekend met de afwezigheid van elk democratisch draagvlak – meer dan 80% van de inwoners van Scherpenzeel is tegen een herindeling – voor het vernietigen van de gemeente Scherpenzeel?
Ik volg de ontwikkelingen in de gemeente Scherpenzeel. Ook ambtelijk is er contact met de betrokken gemeenten en provincie. Op gezette tijden word ik geïnformeerd over de actualiteiten in dit dossier. De mate van draagvlak voor de door GS voorgestelde herindeling is daarbij een van de elementen die daarbij aan de orde is geweest, evenals de mate van urgentie van de beoogde bestuurskrachtversterking voor Scherpenzeel.
Is de Minister, bij afwezigheid van democratisch draagvlak, van mening dat een gedwongen herindeling van de, financieel verder gezonde, gemeente Scherpenzeel, sowieso onaanvaardbaar is vanuit democratisch oogpunt? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt een gedwongen opheffing door het Rijk van een gemeente zich met het Europese Handvest voor Lokale Autonomie, dat Nederland heeft ondertekend?
Op 25 mei 2021 hebben GS van de provincie Gelderland besloten een (concept) herindelingsadvies voor de gemeenten Barneveld en Scherpenzeel ter vaststelling voor te leggen aan PS. Besluitvorming door PS is thans voorzien op 7 juli a.s. Pas nadat het herindelingsadvies is vastgesteld door PS en aan mij is aangeboden, zal ik het advies beoordelen aan de hand van de inhoudelijke beoordelingscriteria van het Beleidskader gemeentelijk herindeling. Artikel 123 van de Grondwet stelt dat bij wet provincies en gemeenten kunnen worden opgeheven en nieuwe ingesteld. Gemeenten kunnen dus wel zelf het initiatief nemen voor een herindeling, maar zijn daarbij altijd afhankelijk van de wetgever. Dit past binnen de kaders van onze gedecentraliseerde eenheidsstaat. Indien er sprake is geweest van een ordentelijk proces waarbij de lokale gemeenschappen zijn geraadpleegd is er naar mijn mening geen sprake van strijdigheid met het Europese Handvest voor Lokale Autonomie.
Zijn er op dit moment wettelijke of niet-wettelijke taken die de gemeente Scherpenzeel niet kan uitvoeren? Zo ja, welke zijn dit?
De provincie Gelderland heeft als naastgelegen bestuurslaag en vanuit het interbestuurlijk toezicht (IBT) het beste zicht op de taakuitvoering van de gemeente Scherpenzeel. De provincie heeft verschillende instrumenten om op te treden als taken niet goed worden uitgevoerd. In het eventuele herindelingsadvies – waar ik in mijn antwoord op vraag 3 naar verwees – verwacht ik een goede onderbouwing aan te treffen waaruit de noodzaak voor dit provinciale initiatief blijkt. In het Beleidskader gemeentelijke herindeling is toegelicht dat hiervoor sprake moet zijn van evidente bestuurskrachtproblematiek waarvoor de gemeente zelf geen oplossing kan vinden.
Het bericht inzake vriendjespolitiek in de Eemshaven |
|
Daan de Kort (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vriendjespolitiek in de Eemshaven? Zo werkt een gronddeal»?1
Ja.
In hoeverre hebben de desbetreffende gemeenteraden en provinciale staten toestemming kunnen geven voor de kaders voor aankoop van de betreffende gronden? In hoeverre heeft BZK hier toezicht op kunnen houden?
Tot 14 juni 2013 was het havenschap Delfzijl/Eemshaven, ook wel bekend onder de naam Groningen Seaports, vormgegeven in een gemeenschappelijke regeling (GR). Op 14 juni 2013 zijn de activiteiten van het havenschap verzelfstandigd en ondergebracht in de Naamloze Vennootschap (NV) Groningen Seaports NV waarvan deze GR enig aandeelhouder werd.
De verzelfstandiging van de activiteiten van het havenschap is met instemming van provinciale staten en de gemeenteraden vanaf 2009 vormgegeven. In 2009 hebben gedeputeerde staten (GS) en burgemeester en wethouders (B&W) van de deelnemende decentrale overheden hun staten en raden een voorstel gedaan over de wenselijkheid en de uitgangspunten van een verzelfstandiging van de bedrijfsmatige activiteiten van de GR in een NV. Nadat staten en raden in 2009 hebben ingestemd met dit voorstel is een projectgroep met de uitwerking hiervan aan de slag gegaan. Dit resulteerde in 2013 in een voorstel dat door GS en beide colleges van B&W ter besluitvorming is voorgelegd aan hun staten en raden waarin de vormgeving van de verzelfstandiging is beschreven waaronder onder meer op hoofdlijnen de kaders voor aan- en verkoop van gronden. Eind april 2013 hebben de staten en raden van de deelnemende decentrale overheden in de GR ingestemd met dit verzelfstandigingsvoorstel van Groningen Seaports.
Tot 1 februari 2016 voerde de Minister van BZK op grond van het toenmalige artikel 158 Provinciewet het toezicht uit op besluiten tot oprichting van en deelname in privaatrechtelijke rechtspersonen door provincies of GR-en waarin provincies deelnemen. Op 13 juni 2013 heeft mijn ambtsvoorganger de oprichting van Groningen Seaports NV en de deelname daarin door de GR goedgekeurd.
Sinds de wetswijziging van 1 februari 2016 is goedkeuring door de Minister van BZK voor de oprichting van en deelname in dit soort privaatrechtelijke rechtspersonen niet langer vereist.
In hoeverre hebben de desbetreffende gemeenteraden en provinciale staten toestemming kunnen geven voor de kaders voor de ontwikkeling en de verkoop van de betreffende gronden? In hoeverre heeft BZK hier toezicht op kunnen houden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zaten de kaders voor de aankoop, ontwikkeling en verkoop van de betrekkende gronden in de begroting en de jaarrekening van de gemeenschappelijke regeling van Groningen Seaports?
Als Minister van BZK houd ik ingevolge de Provinciewet financieel toezicht op het reëel en structureel in evenwicht zijn van de begroting van de provincies en van de begrotingen van GR’en waarin provincies deelnemen. In het kader van deze taak voer ik het financiële toezicht op de GR havenschap Groningen Seaports uit en in dat verband ontvang ik jaarlijks de begroting en rekening van deze GR. Ik voer het financiële toezicht uit vanuit een risicogerichte benadering. Deze benaderingswijze heb ik vanaf 2017 versterkt doorgevoerd.
Vanaf de begroting voor 2020 meldt de GR in haar paragraaf grondbeleid dat het gronduitgiftebeleid door de NV is vastgelegd in de notitie gronduitgifte en vestigingsbeleid 2018–2028. In die paragraaf staat dat deze nota op 28 juni 2018 is besproken in het algemeen bestuur van de GR en dat deze het toetsingskader zal zijn voor de gronduitgifte. Verder staat vermeld dat als hoofddoelstelling van de gronduitgifte geldt het realiseren van economische ontwikkeling en werkgelegenheid ten behoeve van de vestiging van bedrijven die tevens bijdragen aan duurzaamheid. Afgeleide doelstelling is dat vanuit de grondexploitatie financiële middelen worden gegenereerd die kunnen worden aangewend voor de bekostiging van een aantal concreet opgesomde taken en financiële verplichtingen.
In hoeverre kunnen raadsleden en statenleden hun controlerende functie uitoefenen als ze zelf een (algemeen) bestuurlijke functie uitoefenen in een gemeenschappelijke regeling?
Op het moment dat de gemeenteraad en/of provinciale staten zelf deelnemen aan een gemeenschappelijke regeling, is het mogelijk en passend dat zij ook vertegenwoordigd worden in het bestuur van die gemeenschappelijke regeling.
Hoe transparant is het proces van aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden in zijn algemeenheid voor gemeenteraden, provinciale staten en gemeenschappelijke regelingen?
De aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden door gemeenten, provincies en hun samenwerkingsverbanden vindt plaats in het kader van hun grondbeleid. Het grondbeleid van gemeenten en provincies raakt belangrijke maatschappelijke en economische terreinen als wonen, werken, verkeer en natuur. Daarom zullen raden en staten goed zicht willen houden op het (ontwikkelen van het) grondbeleid en de uitvoering daarvan. Op zich is het aan hen om dat goed te organiseren, maar daarin worden ze wel op een breed front ondersteund. Zo schrijft het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) onder meer voor dat een paragraaf grondbeleid moet worden opgenomen in de begroting en rekening en wat daarin minimaal moet worden opgenomen. De commissie BBV heeft de uitgebreide notitie Grondbeleid in begroting en jaarstukken 2019 uitgebracht die helpt om het grondbeleid goed in de begroting en rekening op te kunnen nemen, en gaat in één hoofdstuk specifiek in op het belang van grondbeleid voor raadsleden. De commissie Bedrijfsvoering en Auditing Decentrale Overheden (BADO) heeft de notitie Grondexploitaties uitgebracht, welke handvatten biedt om de bedrijfsvoering goed in te richten. En de VNG heeft een handreiking «Grondbeleid voor raadsleden; Wat U als raadslid moet weten over grondbeleid» uitgebracht, die het onderwerp specifiek vanuit het gezichtspunt van de raad belicht.
Veel gemeenten stellen jaarlijks ook een meerjarenprognose grondexploitaties (MPG) op. Deze (meerjarige) vooruitblik biedt de mogelijkheid om de raad goed te informeren over de oorzaak van wijzigingen en de geconstateerde risico’s.
Hoe worden ontwikkelingskosten, waaronder het bouwrijp maken van gronden, transparant gemaakt?
De ontwikkelkosten maken bij actief grondbeleid onderdeel uit van de grondexploitatie. Bij faciliterend grondbeleid worden de ontwikkelkosten opgenomen als te verhalen kosten in het exploitatieplan. In de notitie van de commissie BADO, genoemd in antwoord 6, wordt uitgebreid ingegaan op de vraag hoe dit vorm te geven. De notitie van de commissie BBV, eveneens genoemd in het antwoord op vraag 6, helpt voor de transparantie in de begroting en rekening. Onderdeel van de paragraaf grondbeleid in de begroting en de jaarrekening is een toelichting op de (resultaten van de) grondexploitaties.
Deelt u de mening dat raadsleden en statenleden geen (algemeen) bestuurlijke functie in een gemeenschappelijk regeling moeten uitoefenen? Bent u bereid in gesprek te gaan met de VNG en het IPO en dit in overweging te geven?
Deze mening deel ik niet. Het is passend dat raadsleden en/of statenleden zijn vertegenwoordigd in een gemeenschappelijke regeling als bij die gemeenschappelijke regeling bevoegdheden van de gemeenteraad en/of provinciale staten zijn overgedragen. Dan gaat het in de regeling immers om de uitoefening van raadsbevoegdheden.
Deelt u de mening dat de kaders van het proces van aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden door gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen zo transparant mogelijk moeten zijn? Bent u bereid in gesprek te gaan met de commissie BBV en dit in overweging te geven?
Ja, ik deel de mening dat de kaders van het proces van aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden door gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen zo transparant mogelijk moeten zijn. Dit komt ook tot uitdrukking in de publicaties van de commissie BBV. Ik zal de commissie BBV aanvullend vragen of bijzondere aandacht kan worden besteed aan de manier waarop gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen hier invulling aan dienen te geven, indien de activiteiten van het grondbeleid via een privaatrechtelijke rechtspersoon op afstand zijn geplaatst.
Het bericht dat gemeenten mensen online in de gaten houden |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bereid erop toe te zien dat mensen bij wie er rechtsbesluiten zijn genomen op basis van oneigenlijk verkregen informatie daarover actief geïnformeerd worden? Zo nee, waarom niet?1
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de naleving van de AVG. Handhaving vindt door de Autoriteit Persoonsgegevens plaats. Een belangrijk uitgangspunt van de AVG is dat verwerkingsverantwoordelijken transparant zijn over de manier waarop zij gegevens gebruiken. Het moet daarnaast kenbaar zijn voor burgers welke bevoegdheden gemeenten hebben en hoe zij daar gebruik van maken. Ik zal daar in mijn gesprek met de VNG aandacht voor vragen.
In hoeverre kunnen mensen die oneigenlijk online zijn gemonitord door hun gemeente hiertegen in bezwaar? Waar kunnen zij dit doen?
Een belangrijk uitgangspunt in de AVG is dat verwerkingsverantwoordelijken transparant zijn over de verwerking van persoonsgegevens. In het geval van social media monitoring kan dat betekenen dat gemeenten algemene informatie geven over hun social media beleid. Mensen kunnen bij de desbetreffende gemeente tegen vormen van verwerking bezwaar maken of vragen om rectificatie of wijziging.
Deelt u de mening dat er niet alleen een probleem is met te weinig kennis van de online bevoegdheden bij gemeenten, maar dat de drang om eigen inwoners te monitoren en te profileren een dieper liggend probleem is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
Het verzamelen van persoonsgegevens door overheidsorganisaties is in veel gevallen van groot belang voor de taakuitvoering van de overheid. Online monitoring kan daarbij een rol vervullen. Het kan bijdragen aan slimmer of effectiever beleid en aan betere dienstverlening. Uiteraard moet dat binnen de kaders van de wet. In mijn gesprek met de VNG zal ik aandacht vragen voor bewustwording hiervan. Om bewustwording binnen het rijk te vergroten beoogt het kabinet versterking en professionalisering te bereiken van de expertise binnen overheidsorganisaties. We ontwikkelen daarom een Rijksbrede richtlijn/handreiking Monitoring waarin we aangeven hoe de departementen en uitvoeringsinstanties binnen de kaders van de AVG kunnen monitoren.
Deelt u de mening dat de landelijke overheid qua monitoring en profilering van de eigen inwoners het slechte voorbeeld geeft en heeft gegeven aan gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de overheid het goede voorbeeld moet geven bij de naleving van wettelijke normen. Het kabinet heeft eerder aangegeven2 dat de overheid voorop moet lopen bij de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van persoonsgegevens. Dat geldt voor de rijksoverheid en decentrale overheden.
In hoeverre ziet u een verband tussen het verdwijnen van de oren en ogen in de wijk – te denken valt aan de wijkagent, buurtwerk, jongerenwerkers – en de neiging om inwoners steeds meer online te volgen en te profileren?
We weten inmiddels dat online monitoring door gemeenten wijdverspreid is maar dat de doelstellingen, aanwezigheid van kaders, middelen, doelgroepen en het gebruik van protocollen sterk uiteen lopen. Er is dus geen eenduidige reden aan te wijzen waarom online monitoring toeneemt. Wel constateer ik dat de digitalisering van de samenleving eraan bijdraagt dat veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken zich ook naar de online wereld verplaatsen. We zien dat wijkagent, buurtwerk en jongerenwerker hun werkzaamheden hierdoor ook online gaan verrichten. Daarbij dienen deze organisaties zich te bewegen binnen de grenzen van de privacywetgeving.
Het bericht dat de tarieven bij gemeenten voor trouwceremonies stijgen |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat trouwen voor iedereen toegankelijk moet zijn, ook voor mensen met minder inkomen? Zo nee, waarom niet?1
Ja, ik deel de mening dat trouwen voor iedereen toegankelijk moet zijn. Gemeenten hebben een wettelijke verplichting om wekelijks een mogelijkheid aan te bieden waarop men gratis kan trouwen. Voor gemeenten met meer dan 10.000 inwoners zijn er twee gratis momenten in de week. Dit is vastgelegd in artikel 4 lid 1 Wet rechten burgerlijke stand. Trouwen zou daarmee voor iedereen toegankelijk moeten zijn. Daarnaast kunnen gemeenten ervoor kiezen om kwijtschelding te geven voor de trouwleges aan mensen die vanwege beperkt inkomen en vermogen in aanmerking komen voor kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen.
Ziet u ook een verband tussen de stijgende kosten voor trouwen en de verslechterde inkomenspositie van gemeenten? Zo nee, wat is dan uw verklaring voor het stijgen van de kosten?
De keuzes ten aanzien van de heffing en hoogte van de lokale belastingen vindt door gemeenten plaats met inachtneming van de lokale opgaven en behoeften. De gemeenteraden zijn het beste in staat deze afweging te maken. De vele gemeenten in Nederland kunnen ieder hun eigen reden hebben waarom de tarieven voor de trouwleges stijgen. Het is lastig om daar algemene uitspraken over te doen. In principe zijn de tarieven voor leges, zoals die voor het trouwen, bedoeld om de kosten te dekken die met de leges samenhangen. Een daling van het inkomen op andere vlakken zou daarom niet direct moeten leiden tot hogere legeskosten. Sommige gemeenten hanteren minder dan kostendekkende tarieven door vanuit de algemene middelen een deel van de kosten voor het trouwen op te vangen. Het is mogelijk dat gemeenten er nu voor kiezen om een kleiner deel van de kosten van het trouwen te dekken uit de algemene middelen, waardoor de tarieven voor trouwleges toenemen, omdat zij over minder algemene middelen beschikken dan in eerdere jaren.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling is dat gemeenten het verhogen van de leges voor huwelijken gebruiken om gaten in de begroting te vullen? Zo nee, waarom niet?
Hoewel het mogelijk is voor gemeenten om vanuit de algemene middelen de tarieven voor trouwleges laag te houden, is het omgekeerde niet mogelijk. Het totaal aan geraamde legesopbrengsten mag het totaal aan geraamde legeskosten niet overschrijden. Zodoende kunnen de opbrengsten van de trouwleges niet worden gebruikt om een tekort op de algemene middelen op te vangen.
Bent u bereid een onderzoek te doen naar de kostendekkendheid van trouwleges en hoe hier een maximum aan gesteld kan worden? Zo nee, waarom niet?2
Bij vragen over de kostendekkendheid van trouwleges is de gemeenteraad het juiste orgaan om vragen te stellen en eventueel onderzoek te doen. Het is aan het gemeentebestuur om deze vragen te beantwoorden. Wat betreft een maximum aan de kostendekkendheid sta ik nog steeds op het standpunt zoals geantwoord op de Kamervragen waar u naar verwijst. Een maximumtarief voor trouwleges zou geen recht doen aan lokaal gemaakte democratische keuzes en lokale kostenverschillen. Als de trouwleges als te hoog worden ervaren, is het aan de gemeenteraad om deze te verlagen. Zoals reeds aangegeven zijn de gemeenteraden het beste in staat deze afweging te maken, met in achtneming van de lokale opgaven en behoeften. Overigens is het wel zo dat het totaal aan leges maximaal kostendekkend moet zijn. Een individueel tarief, zoals bijvoorbeeld voor trouwen, hoeft daarbij niet kostendekkend te zijn, maar de kosten zijn wel het uitgangspunt. In die zin is al sprake van een zekere maximering.
Gemeenten die mogelijk discriminerende algoritmen gebruiken |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rekenkamer Rotterdam: risico op vooringenomen uitkomsten door gebruik algoritmes»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Aan welk wettelijk kader dienen gemeenten zich te houden bij het gebruik van algoritmes? Op welke kenmerken mag wel geselecteerd en gecontroleerd worden en op welke kenmerken niet? Kunt u dit zo uitgebreid mogelijk omschrijven?
Het is belangrijk dat de inzet van algoritmen binnen het kader van de wet gebeurt. Een gemeente moet bij het handelen zorgen dat de mensenrechten, zoals neergelegd in onze Grondwet en in internationale verdragen worden nageleefd. Het verbod op discriminatie is één van deze mensenrechten. Het recht op een gelijke behandeling is verder uitgewerkt in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) en een aantal specifieke wetten, zoals de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd, de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Daarnaast is de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing op het nemen van besluiten door een gemeente. Dat geldt ook als daarvoor algoritmen worden ingezet. Ook dan moeten besluiten zorgvuldig worden voorbereid en goed worden gemotiveerd. Met de «Richtlijnen voor het toepassen van algoritmen door overheden en publieksvoorlichting over data-analyses» worden handvatten gegeven om invulling te geven aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De richtlijnen zijn vooral gericht op de transparantie en daarmee de uitlegbaarheid van algoritmen, de werking en toepassing daarvan, bedoeld om het inzicht te vergroten alsmede de kwaliteit en betrouwbaarheid van algoritmen te verbeteren. De richtlijnen zijn een hulpmiddel en zijn vooralsnog niet verplicht. Tot slot stelt de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) eisen aan het verwerken van gegevens. Die verbiedt het gebruik van bijzondere persoonsgegevens, zoals etniciteit of levensovertuiging, tenzij daar een uitzondering voor is, zoals een wettelijke grondslag.
Het in gelijkebehandelingswetgeving neergelegde verbod van onderscheid geldt niet ten aanzien van indirect onderscheid als dat onderscheid objectief gerechtvaardigd wordt door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Direct onderscheid is in principe verboden. Wel zijn in de verschillende wetten een paar bijzondere uitzonderingen opgenomen, die per discriminatiegrond verschillen. Bij direct onderscheid wordt onderscheid gemaakt op grond van afkomst of huidskleur, geslacht, seksuele gerichtheid, leeftijd, godsdienst, handicap, levensovertuiging, politieke gezindheid en burgerlijke staat.
Het is niet toegestaan om deze gronden te gebruiken in modellen en algoritmische data-analyses tenzij er een objectieve rechtvaardiging voor is en het gemaakte onderscheid proportioneel is. Dit geldt ook voor kenmerken die indirect verwijzen naar deze beschermde gronden.
Sinds wanneer is het gebruik van etniciteit, nationaliteit en afkomst verboden in de toepassing op risicoselectie en risicoprofilering? In welke gevallen is dit verboden en in welke gevallen niet?
Het is niet toegestaan om nationaliteit en etniciteit te gebruiken als indicator in risicomodellen voor fraudebestrijding, tenzij er een objectieve rechtvaardiging voor die gegevensverwerking is, er een wettelijke basis is, en het gemaakte onderscheid proportioneel is. Een algemeen verbod op ieder direct of indirect gebruik van nationaliteit of etniciteit bij risicoprofilering in de wetshandhaving gaat te ver en zou het rechtmatige gebruik in gevaar kunnen brengen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als de regelgeving een rechtmatig onderscheid maakt op nationaliteit, zoals dat soms gebeurt in de belastingregelgeving. Als iemand met de Nederlandse nationaliteit in Nederland heeft gewoond en Nederland (definitief) heeft verlaten, wordt hij voor de schenk- en erfbelasting geacht nog tien jaar in Nederland te wonen (artikel 3 Successiewet). Deze wetsfictie geldt alleen voor personen met de Nederlandse nationaliteit. Deze regels moeten ook worden gehandhaafd. En daarbij speelt nationaliteit dan ook een rol.
Er vindt momenteel een rijksbrede inventarisatie plaats naar het onrechtmatig (niet volgens geldende wet- en regelgeving toegestane) en het oneigenlijk (niet objectief gerechtvaardigd) gebruik van nationaliteit, etniciteit en geboorteplaats in risicomodellen. Als gegevens zijn gebaseerd op onrechtmatig en oneigenlijk gebruik in risicomodellen, dan worden deze gegevens beschouwd als vervuilde data en worden deze opgeruimd door de overheidsinstellingen zelf. Gemeenten en andere overheidsinstellingen zijn bij deze inventarisatie betrokken in zoverre zij onderdeel zijn van de ketens en dienstverleningsprocessen aan burgers en bedrijven. Op 8 april jl. zond ik uw Kamer hierover een brief.2 De rijksbrede inventarisatie is een uitwerking van de motie van het lid Marijnissen (SP) c.s. om voor 1 maart een voorstel te doen hoe overal binnen overheidsinstellingen vervuilde data, risicomodellen en het gebruik van nationaliteit worden opgeruimd met inachtneming van de motie van het lid Klaver (GroenLinks) c.s. om hierbij niet alleen te kijken naar nationaliteit, maar ook naar etniciteit en geboorteplaats.
Kunt u uitsluiten dat gemeenten etniciteit, afkomst of nationaliteit gebruiken als indicator bij risicoselectie of risicoprofilering? Zo ja, op basis waarvan? Zo nee, hoe gaat u dit uitsluiten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de zorg van de Rekenkamer Rotterdam, namelijk dat op een indirecte manier, door indicatoren te gebruiken die correleren met afkomst en etniciteit, afkomst en etniciteit alsnog een rol spelen bij selectie door algoritmen? Zo ja, op welke manier gaat u dergelijk gebruik van algoritmen in de toekomst voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die zorg. Het gebruik van directe beschermde gronden is het meest zichtbaar. Het gebruik van kenmerken die indirect verwijzen naar een beschermde grond is lastiger te herkennen. In het voorbeeld van de Rekenkamer Rotterdam wordt spreekvaardigheid genoemd als een kenmerk dat indirect kan verwijzen naar iemands afkomst of etniciteit. Om overheden en bedrijven te ondersteunen bij het voorkomen van discriminatie – zowel door direct als door indirect onderscheid – heeft het kabinet de Handreiking AI-systeemprincipes voor non-discriminatie laten ontwikkelen. De handreiking bevat een handzaam overzicht van de belangrijkste non-discriminatiewetgeving en allerlei voorbeelden van direct en indirect onderscheid die mogelijk kunnen leiden tot discriminatie. De handreiking helpt om al in de ontwikkelfase van een AI-systeem – met algoritmen – discriminerende patronen in gegevens zoveel mogelijk te identificeren, te voorkomen en te bestrijden. In de handreiking is een vertaalslag gemaakt van essentiële juridische kaders naar operationele ontwerpprincipes. Binnenkort zal mijn ministerie daarnaast een impact assessment mensenrechten en algoritmen (IAMA) publiceren. Dit impact assessment helpt overheden om risico’s voor mensenrechten (waaronder non-discriminatie) bij de ontwikkeling van systemen in kaart te brengen en te mitigeren. Verschillende instrumenten voor een verantwoorde inzet van algoritmen komen samen in de toolbox ethisch verantwoord innoveren voor overheden.3
Tot slot wijs ik er op dat de gemeente Rotterdam al het een en ander doet om algoritmen verantwoord in te zetten onder o.a. in het project «Public AI in Control» dat de Rekenkamer Rotterdam als goed voorbeeld benoemt. In het tweede deel van de beantwoording van vraag 9 kom ik daar kort op terug.
Bent u bereid om bij alle gemeenten na te gaan of een dergelijke indirecte benadering van afkomst of etniciteit (bewust of onbewust) wordt toegepast? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dit het verantwoordelijkheidsdomein van de gemeenteraad/College van burgemeester en Wethouders, lokale toezichthouders en Rekenkamers. Daarnaast wijs ik graag op de rijksbrede inventarisatie in de beantwoording van vragen 3 en 4. In deze inventarisatie zijn ook gemeenten betrokken indien zij onderdeel uitmaken van de ketens en dienstverleningsprocessen aan burgers en bedrijven.
Kunt u aangeven welke indicatoren door gemeenten gebruikt worden in algoritmen die benut worden in de sfeer van risicoselectie/risicoprofilering?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de constatering dat er mogelijk vooringenomen uitkomsten kunnen zijn indien er te weinig regelgeving is omtrent welke indicatoren wel en welke indicatoren niet benut mogen worden bij risicoselectie door algoritmen? Zo ja, bent u bereid dit wettelijk kader aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft in de kabinetsreactie op drie algoritmeonderzoeken geconcludeerd dat algoritmen niet in een juridisch vacuüm vallen.4 Meer specifiek op het gebied van non-discriminatie zijn beschermde gronden vastgelegd in de Grondwet en deze bepalingen zijn uitgewerkt in verschillende wetten, zoals de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb). Het kabinet stelt wel vast dat wet- en regelgeving veel open normen bevatten en dat deze beter toepasbaar moeten worden gemaakt voor de praktijk. De hiervoor genoemde Handreiking AI-systeemprincipes voor non-discriminatie en het impact assessment mensenrechten en algoritmen (IAMA) kunnen hier een praktische invulling aan geven.
Op 25 februari jl. is door de initiatiefnemers een wijziging van artikel 1 van de Grondwet ingediend voor tweede lezing. In dit voorstel zijn twee extra gronden opgenomen, namelijk handicap en seksuele geaardheid. Daarnaast merk ik op dat het kabinet actief bijdraagt aan de ontwikkeling en uitwerking van het voorstel van de Europese Commissie voor een Verordening over AI en algoritmen. Het BNC-fiche daarover wordt binnenkort aan Uw kamer gezonden.
Deelt u de conclusies van de Rekenkamer Rotterdam, dat de interne en externe transparantie van het gebruik van algoritmen verbeterd dient te worden? Zo ja, bent u bereid om hier bij alle gemeenten op aan te dringen en hoe gaat u bewerkstelligen dat gemeenten op dit vlak beterschap gaan vertonen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel in algemene zin het belang van transparantie bij het gebruik van algoritmen. Het kabinet zal bezien of in aanvulling op de bestaande transparantieverplichtingen die voortvloeien uit de Algemene wet bestuursrecht en de AVG, aanvullende wettelijke waarborgen nodig zijn die o.a. beogen om het publiek beter te infomeren over de inzet van algoritmen. Deze richtlijnen zullen nadrukkelijk onder de aandacht gebracht worden van overheidsorganisaties.
De gemeenten zijn zelf verantwoordelijk om een overzicht te hebben van algoritmen die worden ingezet. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de digitale overheid wordt vanuit BZK onderzoek gedaan naar de nut- en noodzaak van een algoritmeregister. De gemeente Rotterdam experimenteert hiermee. Daarnaast zijn er ook proeven in Amsterdam, Utrecht en de provincie Zuid-Holland. In een dergelijk register worden algoritmen opgenomen die voor burgers en toezichthouders in te zien zijn. Een register kan informatie verschaffen over het type algoritmen, maar ook over de data die gebruikt zijn. Ook kan zo’n register een statusoverzicht geven van de kwaliteitseisen die toegepast zijn en de vermelding van de verantwoordelijke functionaris waar burgers terecht kunnen met vragen. Het is belangrijk dat een algoritmeregister aansluit bij de behoeften van burgers. Ik kom hier op terug in de brief aan uw Kamer die medio juni verschijnt en bericht over de voortgang van moties die ingediend zijn tijdens het debat over het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Is er een toezichthoudend orgaan op de toepassing van algoritmen door gemeenten? Zo nee, bent u bereid om een dergelijk toezichthoudend orgaan in te richten?
Voor burgers is het van belang dat ze kunnen vertrouwen op goed werkende interne en externe controlemechanismen. Onafhankelijk toezicht is daar een onderdeel van. Ook moeten burgers laagdrempelig terecht kunnen bij een instantie met klachten over het gebruik van algoritmen.
De gemeentelijke rekenkamers spelen een rol door hun bevoegdheid om achteraf onafhankelijk onderzoek te doen en burgers kunnen voor klachten terecht bij de nationale of de gemeentelijke ombudsman. Ook kunnen burgers terecht bij een gemeentelijke anti-discriminatievoorziening (adv). Een adv heeft tot taak om onafhankelijke bijstand te verlenen aan personen bij de afwikkeling van hun klachten betreffende onderscheid als bedoeld in de gelijke behandelingswetgeving.
Er is een breed scala aan toezichthouders actief die toezien op algoritmen, zoals het College voor de Rechten van de Mens, de Autoriteit Persoonsgegevens en de Autoriteit Consument en Markt die ook toezicht houden op gemeenten. Bij het grootste deel van de toezichthouders is toenemende aandacht voor toezicht op algoritmen. Voor toezicht specifiek op de overheid is geconcludeerd dat er geen juridische lacunes zijn in de toezichtstaken en -bevoegdheden met betrekking tot algoritmegebruik. Een nieuwe toezichthouder wordt vooralsnog dan ook niet noodzakelijk geacht. Wel is het van belang voor zowel publiek als privaat toezicht dat toezichthouders vanuit hun eigen expertise en toezichtdomein toezicht houden. Daarbij is samenwerking van groot belang. In het voorjaar van 2020 is door toezichthouders de werkgroep toezicht op AI opgericht. Deze werkgroep draagt eraan bij dat de samenwerking tussen toezichthouders een meer structurele vorm krijgt.
Het artikel: ‘Krimpen voert inkomenstoets Wmo in’ |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Krimpen voert inkomenstoets Wmo in»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Krimpen aan de IJssel per 1 juli a.s. een inkomenstoets voor het recht op huishoudelijke hulp gaat invoeren, terwijl de in 2019 ingevoerde Wmo-abonnementstarieven juist tot doel hebben in een inkomensonafhankelijke eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp te voorzien?
Ik heb de afgelopen periode gesprekken gevoerd met de gemeenten Krimpen aan den IJssel en Leusden.
De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft bij wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning (en beleidsregel) een inkomensgrens ingevoerd, die het mogelijk maakt per 1 juli 2021 bij de beoordeling van aanvragen voor de maatwerkvoorziening «hulp bij het huishouden» de financiële draagkracht van cliënten te betrekken. De gemeente meent dat dit besluit in overeenstemming is met de Wmo 2015. De invoering van het abonnementstarief per 1 januari 2019 zou, naar de overtuiging van de gemeente, het begrip «eigen kracht» in een ander perspectief plaatsen waardoor het hanteren van een inkomensgrens mogelijk is en te rechtvaardigen.
Ik heb ook contact gehad met de gemeente Leusden, die op grond van een vergelijkbare motivatie, door middel van een collegebesluit de toepassing van de criteria voor de eigen kracht en zelfredzaamheid heeft aangepast. Per 1 april jl. is de werkwijze zo dat als inwoners voldoen aan de door de gemeente gehanteerde criteria voor financiële draagkracht, zij een aanvraag voor de huishoudelijke hulp (mede) op die grond kunnen afwijzen.
Ik kan mij niet vinden in de besluitvorming van beide gemeenten, aangezien deze aanpassingen evident niet binnen de kaders en uitgangspunten van de Wmo 2015 passen. De Wmo 2015 verplicht gemeenten tot het doen van zorgvuldig onderzoek als iemand zich meldt voor Wmo-ondersteuning.
Als hieruit blijkt dat een cliënt op de gemeente is aangewezen voor ondersteuning – als deze niet zelfredzaam is – moet de gemeente deze ook bieden. De wet laat, bij de beoordeling of een inwoner van een gemeente in aanmerking komt voor hulp en ondersteuning op grond van deze wet, geen ruimte om de eigen financiële middelen van inwoners onder het begrip «eigen kracht» te scharen (artikel 2.3.5 lid 3 Wmo 2015). Het voeren van inkomensbeleid is en blijft een verantwoordelijkheid van het Rijk. Dit is expliciet het uitgangspunt geweest tijdens de parlementaire behandeling, zowel bij de totstandkoming van de Wmo 2015 als bij de wijziging van de Wmo 2015 die betrekking had op de invoering van het abonnementstarief, en is ook meerdere malen bevestigd in rechtspraak.2
Vanuit mijn rol als systeemverantwoordelijke ben ik genoodzaakt om gemeenten hierop aan te spreken, wanneer zij hun beleid doorzetten en zich niet aan de kaders van de Wmo 2015 houden. Op 15 juli jl. heb ik bovenstaande toelichting ook aan de wethouders van beide gemeenten kenbaar gemaakt. De verantwoordelijk wethouders zijn daarbij verzocht zorg te dragen voor het in overeenstemming brengen met de uitgangspunten van de Wmo 2015 van genoemde besluitvorming in hun gemeente en mij daar vóór 15 oktober over te informeren. Mochten deze gemeenten hiertoe niet voornemens zijn, dan beraad ik mij op de inzet van het vervolg van de interventieladder in het kader van het interbestuurlijk toezicht.
Bijgevoegd treft u de brieven die aan het college van B&W en de gemeenteraad van Krimpen aan den IJssel en het college van B&W van de gemeente Leusden zijn gestuurd.3 4
Bent u voornemens om de gemeente Krimpen aan de IJssel hierop aan te spreken, aangezien zij niet handelt in overeenstemming met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015? Zo nee, waarom niet? Kunt u ook toelichten waarom de gemeente Assen, dat eenzelfde actie ondernam, wel door u is gecorrigeerd en de gemeente Leusden tot op heden niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat de gemeente met deze actie gevolg geeft aan de oproep van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) om de grenzen van de Wmo op te zoeken teneinde de kosten van de uitvoering behapbaar te houden?
De adviezen die de VNG op 23 november jl. aan haar leden heeft gedaan, hebben mij verbaasd, omdat een aantal voorstellen in dit advies niet in lijn is met de wettelijke kaders van de Wmo 2015. Ik vind het onwenselijk dat gemeenten de beleidsruimte dusdanig interpreteren, dat het beleid vervolgens strijdig is met de Wmo 2015, om zodoende het abonnementstarief ter discussie te stellen. Individuele inwoners worden hierdoor mogelijk benadeeld. Zij dienen erop te kunnen vertrouwen dat (decentrale) overheden de wet naleven. Ik heb in het Bestuurlijk Overleg van 10 december 2020 met de VNG benadrukt dat de adviezen van de VNG niet in lijn zijn met de Wmo 2015 en daarbij aangegeven dat ik zal acteren in geval gemeenten zich niet aan de wet houden.
Hoe is in dit kader uw verstandhouding met de VNG, dat een belangrijke rol speelt bij het draagvlak creëren voor- en uitvoering geven aan de nieuwe abonnementstarieven?
Zoals ik ook eerder in mijn brieven over het abonnementstarief5 heb aangegeven verschillen de VNG en het Rijk van inzicht over de wenselijkheid van het abonnementstarief. Echter, vrijwel alle gemeenten voeren deze maatregel binnen de wettelijke kaders uit. Daar waar dat niet het geval is zal ik in contact treden met deze gemeenten.
Heeft u in beeld wat het effect is van de invoering van een individuele gemeentelijke inkomenstoets voor de Wmo op de zorgkosten van de middeninkomens, die financieel zouden moeten worden ontlast met deze nieuwe regeling?
Een belangrijke reden voor de invoering van het abonnementstarief was het beperken van de stapeling van zorgkosten (uit verschillende domeinen). Feitelijk betekent deze maatregel voor een groot aantal huishoudens een vaak aanzienlijke verlaging van de eigen bijdrage. De invoering van een inkomenstoets zal deze beperking grotendeels teniet doen en er toe leiden dat midden- en hoge inkomens te maken krijgen met hogere kosten.
Daarnaast is een inkomensafhankelijke eigen bijdrage erg complex, vanwege de vaststelling van het bijdrageplichtige inkomen (waarbij landelijk inkomensbeleid wordt gevoerd) en het controleren op het overschrijden van de kostprijs. Hierdoor is deze regeling niet alleen duur en complex in de uitvoering, maar ook lastig uitlegbaar richting cliënten. Cliënten weten vooraf vaak niet welke bijdragen ze gaan betalen en de kans op fouten en correcties (met stapelfacturen tot gevolg) neemt toe.
Vindt u ook met dat een stapeling van inkomensafhankelijkheid bovenop ons progressieve belastingsysteem onwenselijk is en met name middeninkomens hard kan treffen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u het standpunt dat de zorgkosten voor middeninkomens met een langdurige zorgvraag zo laag mogelijk moet worden gehouden en dat dit doel te allen tijden moet worden gewaarborgd?
Ik ben van mening dat het goed is dat mensen zelf ook een bijdrage leveren aan zorg en ondersteuning die zij van de overheid ontvangen. Tegelijkertijd wil ik oog hebben voor de stapeling van de zorgkosten voor middeninkomens. Dat was ook een belangrijke reden voor de invoering van het abonnementstarief. Uit de monitor blijkt dat juist ook de middengroepen sterk profiteren van het abonnementstarief.
Wat gaat u doen om de problemen van gemeenten met de Wmo-abonnementstarieven op te lossen en de zorgkosten van de middeninkomens met een langdurige zorgvraag te beschermen?
Zoals aangegeven bij antwoord op vraag 2 en 3 zie ik erop toe dat gemeenten binnen de wettelijke kaders opereren. Daarnaast werken Rijk en VNG in een gezamenlijk proces aan mogelijke beleidsopties die bijdragen aan een betere beheersing van de Wmo-uitgaven op zowel de korte als de lange termijn.
Het bericht dat algoritmes van de gemeente Rotterdam kunnen leiden tot vooringenomen uitkomsten |
|
Bouchallikh , Laura Bromet (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de berichten «Algoritmes gemeente Rotterdam kunnen leiden tot «vooringenomen uitkomsten»»1 en «Harde kritiek op algoritmes voor opsporing van bijstandsfraude?»2
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport «Gekleurde technologie» van de Rekenkamer Rotterdam?
Het is belangrijk om onderzoek te doen naar de manier waarop algoritmische data-analyses in de praktijk door de overheid gebruikt worden en hoe het toezicht daarop georganiseerd is. Het Rekenkamerrapport maakt nog eens inzichtelijk dat er risico’s op het gebied van vooringenomenheid kunnen ontstaan wanneer in datasets (indirect) onderscheid wordt gemaakt met behulp van variabelen. De Rekenkamer Rotterdam concludeert dat er in deze gemeente aandacht is voor ethische principes bij het gebruik van algoritmen, maar dat deze aandacht nog niet wijdverspreid is. De gemeente Rotterdam is eerstverantwoordelijk om op dit rapport te reageren en dat heeft de gemeente ook gedaan.
Is het waar dat de gemeente Rotterdam in het kader van het project «Analytics Uitkeringsfraude» gebruik maakt van algoritmes die op eigen houtje zoeken naar kenmerken van fraudeurs? Is er daarmee sprake van de inzet van zelflerende algoritmes?
In haar bestuurlijke reactie zegt de gemeente dat het genoemde algoritme geen fraude opspoort, maar risico op fraude inschat. Het gaat om een risico-inschattingsmodel dat op basis van beschikbare historische data uit het uitkeringsproces een inschatting maakt van de kans dat er iets met de rechtmatigheid van een uitkering aan de hand kan zijn. Op basis van de risico-inschatting worden uitkeringsgerechtigden uitgenodigd voor een gesprek. Daarna wordt de rechtmatigheid van de uitkering beoordeeld.
De gemeente Rotterdam zegt dat er geen sprake is van een zelflerend algoritme. Het ontwikkelen («trainen») van het algoritmisch model gebeurt door in data van historische rechtmatigheidsonderzoeken naar patronen te zoeken en te testen of deze patronen in ongeziene data (een apart gehouden deel van de historische rechtmatigheidsonderzoeken) een voorspellende waarde hebben over de mate van (on)rechtmatigheid. Hierin zit altijd een menselijke handeling.
Deelt u de conclusie dat dit kan leiden tot vooringenomenheid omdat het model, via een omweg langs andere variabelen zoals laaggeletterdheid, ook etnische achtergrond mee kan nemen en sommige mensen als gevolg daarvan een grotere kans hebben te worden onderworpen aan controles? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik deel de conclusie dat door het gebruik van variabelen die een (indirecte) relatie hebben met een in de wet beschermde grond zoals leeftijd of godsdienst, vooringenomenheid in algoritmische modellen kan ontstaan. Dat moet worden voorkomen. Het gebruik van kenmerken die indirect verwijzen naar een beschermde grond is lastiger te herkennen dan kenmerken die direct verwijzen naar beschermde gronden. In het voorbeeld van de Rekenkamer Rotterdam wordt spreekvaardigheid genoemd als een kenmerk dat indirect kan verwijzen naar iemands afkomst of etniciteit. De gemeente Rotterdam zegt dat zij voorafgaand aan het Rekenkameronderzoek op eigen verzoek een onderzoek door Concern Auditing heeft laten uitvoeren op het algoritme. Door Concern Auditing is aangegeven dat er bij de ontwikkeling van het algoritme en de werking daarvan goed is nagedacht over keuzes en maatregelen om vooringenomenheid te voorkomen. Zo bevat de input geen beschermde gronden zoals nationaliteit en vindt er pseudonimisering plaats op de data waarop het algoritme draait. Ook wordt de output gescreend om te voorkomen dat er onnodige heronderzoeken plaatsvinden.
Niet alleen de gemeente Rotterdam zet algoritmen in ter ondersteuning van publieke taken; vele overheden doen dat. Daarom wordt vanuit het Ministerie van BZK beleid ontwikkeld dat overheden helpt om algoritmen op een verantwoorde manier in te zetten. Om vooringenomenheid van algoritmische modellen te voorkomen, is de Handreiking AI-systeemprincipes voor non-discriminatie ontwikkeld (die binnenkort aan uw Kamer zal worden toegezonden). De handreiking bevat een overzicht van de belangrijkste non-discriminatiewetgeving en allerlei voorbeelden van direct en indirect onderscheid die mogelijk kunnen leiden tot discriminatie. De handreiking helpt overheden om al in de ontwikkelfase van een algoritmisch systeem discriminerende patronen in modellen en gegevens zoveel mogelijk te identificeren, te voorkomen en te bestrijden. In de handreiking is een vertaalslag gemaakt van essentiële juridische kaders naar operationele ontwerpprincipes. Binnenkort zal het ministerie daarnaast een impact assessment mensenrechten en algoritmen (IAMA) publiceren. Dit impact assessment helpt overheden om risico’s voor mensenrechten (waaronder non-discriminatie) bij de ontwikkeling van systemen in kaart te brengen en af te zwakken. Verschillende instrumenten voor een verantwoorde inzet van algoritmen komen samen in de toolbox ethisch verantwoord innoveren voor overheden.3
Wat onderneemt u, in navolging van de motie-Klaver c.s., om te verzekeren dat zelflerende algoritmes die worden gebruikt door de overheid geen gevoelige variabelen zoals nationaliteit of etniciteit hanteren, direct of indirect?3
Het is niet toegestaan om nationaliteit of etniciteit te gebruiken als indicator in risicomodellen tenzij er een objectieve rechtvaardiging voor die gegevensverwerking is en het gemaakt onderscheid proportioneel is. Naast de bovengenoemde instrumenten die overheden helpen om de juiste variabelen in modellen te gebruiken, kijken we ook naar de kwaliteit van bestaande modellen in de praktijk. Zo vindt er momenteel een rijksbrede inventarisatie plaats naar het onrechtmatig (niet volgens geldende wet- en regelgeving toegestane) en het oneigenlijk (niet objectief gerechtvaardigd) gebruik van nationaliteit, etniciteit en geboorteplaats in risicomodellen. Als gegevens zijn gebaseerd op onrechtmatig en oneigenlijk gebruik in risicomodellen, dan worden deze gegevens beschouwd als vervuilde data en worden deze opgeruimd door de overheidsinstellingen zelf. Gemeenten en andere overheidsinstellingen zijn bij deze inventarisatie betrokken in zoverre zij onderdeel zijn van de ketens en dienstverleningsprocessen aan burgers en bedrijven. Op 8 april jl. zond ik uw Kamer hierover een brief.5 De rijksbrede inventarisatie is een uitwerking van de motie van het lid Marijnissen (SP) c.s. om voor 1 maart een voorstel te doen hoe overal binnen overheidsinstellingen vervuilde data, risicomodellen en het gebruik van nationaliteit worden opgeruimd met inachtneming van de motie van het lid Klaver (GroenLinks) c.s. om hierbij niet alleen te kijken naar nationaliteit, maar ook naar etniciteit en geboorteplaats.
Deelt u de bevinding van de Rekenkamer Rotterdam dat bijstandsontvangers onmogelijk kunnen weten waarom het algoritme hen aanmerkt voor nadere controle? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre is dat verenigbaar met de privacywetgeving die stelt dat burgers het recht hebben om inzicht te krijgen in de achtergrond van belangrijke beslissingen? Kunt u het antwoord juridisch onderbouwen met verwijzing naar de relevante wet- en regelgeving?
Het transparantievereiste uit de AVG (artikel 5, eerste lid, onder a) vergt dat persoonsgegevens worden verwerkt op een wijze die voor de betrokkenen transparant is. Dit beginsel wordt uitgewerkt in verschillende informatieverplichtingen. Bij artikel 5 AVG is overwogen dat overeenkomstig het transparantiebeginsel informatie en communicatie in verband met de verwerking van die persoonsgegevens eenvoudig toegankelijk en begrijpelijk moeten zijn, en dat duidelijke en eenvoudige taal moet worden gebruikt. Het beginsel betreft met name het informeren van de betrokkenen over de identiteit van de verwerkingsverantwoordelijke en de doeleinden van de verwerking. Tevens bevat het beginsel verdere informatie om te zorgen voor behoorlijke en transparante verwerking met betrekking tot de natuurlijke personen in kwestie en hun recht om bevestiging en mededeling te krijgen van hun persoonsgegevens die worden verwerkt.
De gemeente Rotterdam heeft aangegeven zich ervan bewust te zijn dat er duidelijker moet worden gecommuniceerd over het gebruik van algoritmen. Ook uit een interne beoordeling van het risico-inschattingsmodel, die de gemeente op eigen initiatief heeft laten uitvoeren voorafgaand aan het rapport van de Rekenkamer Rotterdam, was al gebleken dat transparantie rondom en communicatie over het gebruik van het algoritme aandacht behoeven. De gemeente heeft inmiddels actie uitgezet om dit te verbeteren. Dit zou in de komende maanden zichtbaar moeten worden.
Hoe verhoudt het gebruik van algoritmes binnen het project «Analytics Uitkeringsfraude» zich tot de rechterlijke uitspraak van 5 februari 2020 die het gebruik van het fraude-opsporingssysteem SyRI verbiedt?
In de SyRI-uitspraak wijst de rechtbank fraudebestrijding en het verzamelen en combineren van gegevens en het gebruik van algoritmen/profilering daarvoor niet zonder meer af. De rechtbank oordeelde dat het programma niet in verhouding stond met de inmenging in de privacy die de toepassing met zich meebracht. Het systeem was volgens de rechtbank onvoldoende transparant, o.a. over welke objectieve feitelijke gegevens tot een verhoogd risico konden leiden, over de werking van het risicomodel (dus welk type algoritme, welke methode voor risicoanalyse), en over hoe het model gevalideerd werd. Ook was het niet duidelijk hoe betrokkenen geïnformeerd werden of konden controleren of hun gegevens op de juiste manier werden verwerkt. Bovendien werden bij SyRI veel gegevens gecombineerd, zonder integraal toezicht van een onafhankelijke derde, wat strijdig is met doelbinding. Tot slot was niet duidelijk of het risico op discriminatie werd ondervangen.
In algemene zin bestaat er ruimte om algoritmen in te zetten bij het uitoefenen van taken en bevoegdheden. De wet biedt daar kaders voor, in het bijzonder de AVG. De rekenkamer en de bestuurlijke reactie van de gemeente Rotterdam adresseren dezelfde zorgen die ook in deze uitspraak geuit zijn. Daarbij gaat het met name om transparantie en om de validatie van de gebruikte modellen.
Wat vindt u ervan dat het project «analytics uitkeringsfraude» al vier jaar bestaat, in toenemende mate wordt gebruikt om uitkeringsgerechtigden te selecteren voor controles, maar nog altijd de status van een pilot heeft?
De gemeente Rotterdam heeft aangegeven dat het project feitelijk niet meer de status heeft van een pilot, ook al suggereert de naamgeving dit. De gemeente heeft toegezegd hierover duidelijk te zullen communiceren, bijvoorbeeld via haar website.
Bent u bereid, op basis van het rapport van de Rekenkamer Rotterdam, deze uitgerekte pilot met onmiddellijke ingang stop te laten zetten? Zo nee, waarom niet?
Uiteindelijk zijn gemeenten zelf verantwoordelijk voor naleving van de wet. Dat geldt ook wanneer zij algoritmen inzetten. Als rijksoverheid bieden wij kaders en beleid om dit zo goed mogelijk te doen.
Hoe is het mogelijk dat er algoritmes worden ingezet zonder dat de betrokken ambtenaren, volgens de Rekenkamer Rotterdam, ook maar beseffen dat daar ethische risico’s aan zijn verbonden?
In het rapport is niet gesteld dat de betrokken ambtenaren geen enkel besef hebben van de ethische risico’s die zijn verbonden aan het gebruik van algoritmen. Wel constateert de Rekenkamer Rotterdam dat instrumentarium om ethische risico’s in beeld te brengen en te toetsen, onvoldoende aanwezig is of wordt gebruikt. De gemeente Rotterdam heeft aangegeven ervoor zorg te dragen dat gemaakte keuzes rondom ethische vraagstukken, navolgbaar zullen worden vastgelegd.
Vanuit het Ministerie van BZK zetten we de komende jaren in op het beter over het voetlicht brengen van eerdergenoemde instrumenten voor een verantwoorde inzet van algoritmen. Daarnaast hebben we het Rathenau Instituut gevraagd om in kaart te brengen op welke vlakken (denk aan bijvoorbeeld kennis, capaciteit en processen) overheidsorganisaties verder versterkt kunnen worden om mensenrechten (zoals non-discriminatie) bij digitalisering (en dus de inzet van algoritmen) te borgen.
Vanuit de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) worden gemeenten daarnaast gestimuleerd om een commissie in te zetten die advies geeft over de ethische en maatschappelijke aspecten van digitaliseringsprojecten.
Deelt u de mening dat de verantwoorde inzet van algoritmes onmogelijk is zonder besef van de risico’s? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat onderneemt u om bewustwording en kennis onder rijksambtenaren en medeoverheden op dit vlak te vergroten?
Die mening deel ik. Het bewustzijn van de risico’s is altijd de eerste stap. Er bestaan al instrumenten, zoals het Privacy Impact Assessment (PIA), waarmee de risico’s in kaart worden gebracht. Zo’n PIA moet worden gedaan bij het verwerken van (bijzondere) persoonsgegevens. Aanvullend werkt het kabinet aan de ontwikkeling en toepassing van instrumenten die overheden en bedrijven ondersteunen bij het beter in de praktijk toepassen van wettelijke verplichtingen en die (daarmee) helpen algoritmen op verantwoorde wijze in te zetten. Onder de beantwoording van vraag vier ben ik al ingegaan op de Handreiking AI-systeemprincipes voor non-discriminatie en het impact assessment mensenrechten en algoritmen (IAMA). Ook heeft het kabinet richtlijnen voor data-analyse opgesteld die op verschillende plekken binnen de overheid zijn getest en momenteel verder worden doorontwikkeld. Vanuit het innovatiebudget financier ik projecten die zien op verantwoorde inzet van algoritmen. Onder die projecten is ook het project «Public AI in Control» dat de Rekenkamer Rotterdam als goed voorbeeld benoemt. Ten slotte wordt op dit moment een vervolg op de nationale AI-cursus ontwikkeld met speciale aandacht voor ethiek.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Rotterdam nog geen overzicht heeft van de algoritmes die de gemeente zelf gebruikt? Wat onderneemt u om een overzicht te krijgen van alle overheidsalgoritmes? Bent u bijvoorbeeld bereid om er bij medeoverheden op aan te dringen dat zij ieder een centrale regisseur en eindverantwoordelijke benoemen voor het gebruik van algoritmes?
De gemeenten zijn zelf verantwoordelijk om een overzicht te hebben van algoritmen die worden ingezet. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de digitale overheid wordt vanuit BZK onderzoek gedaan naar de nut- en noodzaak van een algoritmeregister. De gemeente Rotterdam experimenteert hiermee. Daarnaast zijn er ook proeven in Amsterdam, Utrecht en de provincie Zuid-Holland. In een dergelijk register worden algoritmen opgenomen die voor burgers en toezichthouders in te zien zijn. Een register kan informatie verschaffen over het type algoritmen, maar ook over de data die gebruikt zijn. Ook kan zo’n register een status overzicht geven van de kwaliteitseisen die toegepast zijn en de verantwoordelijke vermelden waar burgers terecht kunnen met vragen. Het is belangrijk dat een algoritmeregister aansluit bij de behoeften van burgers. Ik kom hier op terug in de brief aan uw Kamer die medio juni verschijnt en bericht over de voortgang van moties die zijn ingediend tijdens het debat over het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Klaver c.s. die de regering verzoekt om een algoritmeregister op te zetten zodat iedereen, ook experts van buiten, toezicht kan houden op mogelijk discriminerende algoritmes? Kunt u een nauwkeurig tijdpad geven van de uitvoering van deze motie?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre denkt u dat de door de Rekenkamer geconstateerde problemen rond het gebruik van algoritmes in Rotterdam ook spelen in andere gemeenten? Hoe houdt u daar zicht op?
Ik heb geen zicht op het gebruik van algoritmen door gemeenten, en ik heb geen signalen ontvangen dat er in andere gemeenten soortgelijke problemen spelen. Er vinden interne controles plaats bij gemeenten, daarnaast zijn er ook externe controles van gemeentelijke auditdiensten en van gemeentelijke rekenkamers. Op Rijksniveau vinden ook interne controles plaat, is de Audit Dienst Rijk bevoegd om audits uit te voeren op algoritmen en doet de Algemene Rekenkamer (ARK) regelmatig onderzoek naar algoritmen. Onlangs nog heeft de ARK een onderzoek afgerond «Aandacht voor algoritmen» met daarin een overzicht van algoritmen die het Rijk gebruikt.6 Daarnaast zijn er toezichthouders zoals de Autoriteit Persoonsgegevens en het College voor de Rechten van de Mens die proactief, of op basis van signalen die ze krijgen, onderzoek kunnen instellen. De Nationale ombudsman doet onderzoek naar klachten. Recent bracht de Nationale ombudsman een onderzoek naar buiten «de burger is geen dataset».7 Verder is in mijn opdracht recent door TNO opnieuw een quick-scan gemaakt met daarin een inventarisatie van AI-toepassingen in de publieke sector.8
Welke instanties houden toezicht op het gebruik van algoritmes bij de rijksoverheid en medeoverheden? Hoeveel modellen zijn door een toezichthouder getoetst en hoeveel zijn aangemerkt als problematisch?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de conclusie van de Rekenkamer Rotterdam dat de bestaande AVG-wetgeving niet toereikend is voor goede borging van de ethiek en kwaliteit van algoritmes? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zou de wetgeving moeten worden aangepast?
Het kabinet heeft eerder in de kabinetsreactie op drie algoritmeonderzoeken geconcludeerd dat algoritmen niet in een juridisch vacuüm vallen.9 Zo bevat de AVG uitvoerige eisen voor de kwaliteit van data en vraagt zij tests die van tevoren moeten worden gedaan, óók om andere fundamentele vrijheden te beschermen. Toch bestaan er in praktische zin knelpunten, zoals de mogelijkheid om «bijzondere persoonsgegevens» te gebruiken om de kwaliteit van modellen en data te beoordelen.10 Het kabinet zal een wettelijke grondslag voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens in het leven roepen die ertoe strekt het onder strenge voorwaarden mogelijk te maken gegevens te verwerken om discriminatie in een algoritmisch model te voorkomen.11 Daarnaast zal het kabinet bezien of in aanvulling op de bestaande transparantieverplichtingen die voortvloeien uit de AVG, aanvullende wettelijke waarborgen nodig zijn die o.a. beogen om het publiek beter te informeren. Tot slot vindt het kabinet het van belang om wet- en regelgeving die veel open normen bevatten, beter toepasbaar te maken voor de ontwerppraktijk. Zie ook het antwoord op vraag 11. Begin juni zal een voortgangsrapportage AI en algoritmen uw Kamer bereiken. Hierin worden de verschillende acties die nodig zijn om burgers de noodzakelijke bescherming te bieden verder toegelicht.
Bent u bereid om de aanbeveling van de Rekenkamer Rotterdam, om voor alle algoritmes regels, richtlijnen en instructies te formuleren die toezien op transparantie en eerlijkheid en die voorzien in de systematische beoordeling en evaluatie van in gebruik zijnde algoritmes, Rijksbreed op te volgen?
Zie antwoord vraag 16.
Het bericht 'Netbeheerder Stedin gaat bij gemeenten langs voor € 200 miljoen' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht dat netbeheerder Stedin zijn 44 gemeentelijke aandeelhouders om 200 miljoen euro vraagt voor de verzwaring van het elektriciteitsnet, noodzakelijk om de enorme toename van windturbines en zonnepanelen aan te kunnen sluiten? Wat vindt u hiervan?1
Ja ik ben bekend met dit bericht. De investeringsbehoefte van Stedin komt niet alleen voort uit investeringen in het elektriciteitsnet voor wind en zon, maar volgen uit het totale werkpakket van Stedin van uitbreidings- en vervangingsinvesteringen. Ik vind het onderdeel van normale bedrijfsvoering dat aandeelhouders de kapitaalpositie versterken als daar vanuit bedrijfsmatige reden behoefte aan is.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat het land wordt volgeplempt met windturbines en zonnepanelen, terwijl het elektriciteitsnet dat helemaal niet aankan? Deelt u de conclusie dat zonder windturbines en zonnepanelen het elektriciteitsnet helemaal niet, voor uiteindelijk vele miljarden, verzwaard zou hoeven worden?
Het kabinet zet in op de opwek van hernieuwbare elektriciteit uit bijvoorbeeld wind en zon om daarmee de CO2-uitstoot van de elektriciteitssector te verlagen. De versterking van het elektriciteitsnet komt inderdaad voor een deel voort uit de inpassing van hernieuwbare elektriciteitsproductie vanuit wind en zon. Maar het gaat ook om investeringen voor bijvoorbeeld nieuwbouwwoningen of bedrijventerreinen. Het is wel zo dat met name zon-PV snel kan worden geïnstalleerd terwijl het net uitbreiden vaak langer duurt. Hierdoor kan er tijdelijk netcongestie ontstaan.
Bent u ervan op de hoogte dat veel gemeenten (als gevolg van de coronacrisis) in financieel zwaar weer verkeren en daarom de lokale lasten, zoals de onroerendezaakbelasting en de afvalstoffenheffing, flink hebben verhoogd? Hoe voorkomt u dat de gemeentelijke aandeelhouders van Stedin, en andere gemeenten, de lokale lasten als gevolg van de verzwaring van het elektriciteitsnet nog verder zullen verhogen?2
Het kabinet is zich ervan bewust dat de financiële positie van gemeenten onder druk staat. Het is belangrijk dat gemeenten voldoende middelen hebben om hun taken uit te voeren. Daarom ook heeft de financiële positie van gemeenten onze volste aandacht en spreekt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hier regelmatig over met gemeenten, provincies en uw Kamer.
Met betrekking tot de coronacrisis hebben het kabinet en medeoverheden afspraken gemaakt over reële compensatie van medeoverheden. Zo zijn de afgelopen periode gemeenten financieel tegemoet gekomen door onder andere het compenseren van de extra kosten en misgelopen inkomsten vanwege corona, bevriezing van het accres en het schrappen van de opschalingskorting voor twee jaar (Kamerstuk 35 420, nr. 207). Voor de compensatie van de extra kosten en inkomstenderving als gevolg van corona is voor 2020 ruim € 1,8 miljard beschikbaar gesteld, waarvan € 1,5 miljard ook in 2020 is uitgekeerd aan gemeenten.
Daarnaast is het kabinet conform de motie Özütok (Kamerstuk 35 570, nr. 12) met medeoverheden in overleg over de voorbereiding op een nieuw kabinet. Het kabinet deelt het belang van medeoverheden om te komen tot structurele oplossingen op het gebied van bestuur, financiën en wetgeving zodat medeoverheden voldoende middelen en bevoegdheden hebben om hun taken uit te voeren en in staat zullen zijn een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke opgaven.
Specifiek ten aanzien van de afvalstoffenheffing merk ik op dat deze maximaal kostendekkend mag zijn. Gemeenten hebben de tarieven voor de afvalstoffenheffing verhoogd, omdat het tarief voor de landelijke afvalstoffenbelasting is verhoogd en de kosten van verwerking per eenheid is toegenomen. Daarnaast speelt mee dat gemeenten vanwege corona zowel extra kosten maken (meer restafval door het thuiswerken) als inkomsten mislopen (minder bedrijfsafval) met betrekking tot afvalinzameling.
Voor de onroerendezaakbelasting geldt dat gemeenten met inachtneming van de lokale wensen en opgaven de hoogte hiervan bepalen. Gelet op deze lokale keuzes is het hierbij ook van belang om de ontwikkeling van de onroerendezaakbelasting in de context van de totale lokale woonlasten in een gemeente te bezien. Omdat de keuze voor de verhoging van één specifieke heffing gecompenseerd kan worden door een verlaging of naar verhouding beperkte stijging van een andere specifieke heffing. Over de hoogte van de lokale heffingen legt de gemeenteraad verantwoording af in het democratische proces. Ditzelfde geldt voor eventuele financiële bijdragen aan deelnemingen.
Tenslotte onderzoek ik samen zoals aangegeven in mijn brief van 21 april jongsleden met het Ministerie van Financiën of het Rijk naast de huidige aandeelhouders en eventuele nieuwe aandeelhouders een rol moet spelen in de kapitaalsbehoefte van de regionale netwerkbedrijven.
Bent u ervan op de hoogte dat de netbeheerkosten, als gevolg van de energietransitie, in 2021 met gemiddeld 17 euro (exclusief btw) per huishouden zullen stijgen? Klopt het dat de kosten van de door Stedin aangekondigde verzwaring van het elektriciteitsnet hier nog niet in zijn meegenomen? Hoe voorkomt u dat de netbeheerkosten hierdoor nog verder zullen stijgen?3
De netbeheertarieven zullen inderdaad gemiddeld met 17 euro exclusief btw stijgen ten opzichte van 2020. De tarieven zijn vastgesteld door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en staan daarmee voor 2021 vast. Het klopt dat toekomstige investeringen nog niet in het netbeheerderstarief verwerkt zijn. ACM ziet als onafhankelijke toezichthouder toe dat netbeheerders hun efficiënte kosten kunnen terugverdienen inclusief een redelijk rendement. Hiermee wordt geborgd dat netbeheerders niet duurder worden dan noodzakelijk.
Deelt u de alomvattende conclusie dat de (energie)lasten voor huishoudensomlaag moeten? Deelt u de mening dat dat niet samengaat met uw onzinnige, onmogelijke en onbetaalbare energietransitie? Bent u ertoe bereid hier onmiddellijk mee te stoppen?
Het kabinet zet zich in voor een haalbare en betaalbare energietransitie voor iedereen. Daarom is bij het Klimaatakkoord aangekondigd dat het totaal aan belastingen voor een huishouden met een gemiddeld energieverbruik in 2021 niet stijgt ten opzichte van 2020. Uit de meest recente publicatie van het CBS blijkt dat de energierekening voor een huishouden met een gemiddeld verbruik in januari 2021 60 euro lager was dan een jaar eerder, dit wordt voornamelijk verklaard door lagere marktprijzen. Op de marktprijzen voor elektriciteit en gas heeft het kabinet geen invloed.
Bent u ervan op de hoogte dat het elektriciteitsnet een hoge mate van betrouwbaarheid kent en in 2018 voor 99,9948 procent van de tijd beschikbaar was, omdat het over een «spitsstrook» beschikt die wordt ingezet indien zich een uitvalsituatie voordoet (enkelvoudige storingsreserve)? Welke effect heeft de inzet van deze «spitsstrook» voor de energietransitie op de betrouwbaarheid van het net? Deelt u de conclusie dat, door de energietransitie, de beschikbaarheid van elektriciteit onzekerder wordt?4
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Het gebruik van de «spitsstrook» heeft het kabinet sinds 1 januari mogelijk gemaakt via de algemene maatregel van bestuur (AMvB) n-1. Hiermee wordt het voor de opwek van hernieuwbare elektriciteit mogelijk gemaakt om gebruik te maken van de «spitstrook» om hiermee meer transportcapaciteit beschikbaar te maken. Voor elektriciteitsafname blijven hoge betrouwbaarheidseisen gelden.
Ik zal de AMvB n-1 vanaf 1 januari 2022 evalueren en neem dan ook de effecten op de betrouwbaarheid mee. Zoals toegelicht bij de AMvB is de verwachting dat de inzet van de «spitstrook» geen effect zal hebben op de betrouwbaarheid van het elektriciteitsnet.
Als gevolg van de inzet van hernieuwbare bronnen die weersafhankelijk zal het een grotere uitdaging zijn om het elektriciteitssysteem in balans te houden. De landelijk netbeheerder TenneT brengt elk jaar de leveringszekerheid in kaart met de monitor leveringszekerheid. Hieruit blijkt dat vanaf 2025 er meer uitwisseling van elektriciteit met het buitenland plaats vindt maar dat leveringszekerheid tot en met 2030 binnen de gestelde norm blijft.
Het artikel ‘Gemeente Meppel gaat in gesprek met bewoners over uitbreiding prostitutiegebied’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «gemeente Meppel gaat in gesprek met bewoners over uitbreiding prostitutiegebied»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat zich twee prostitutiebedrijven in een woonwijk bevinden? Wat doet dit volgens u met de leefbaarheid van een wijk en/of straat?
Bij vragen over lokale situaties past de rijksoverheid grote terughoudendheid. Een generieke uitspraak over de invloed van prostitutiebedrijven op de leefbaarheid in een wijk en/of straat is ook niet mogelijk. De gemeenteraad kan – rekening houdend met de lokale situatie – een verordening vaststellen waarin voorschriften worden gesteld met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Het zal van de lokale context en de daarop toegesneden voorschriften afhangen of de gemeente tot het oordeel komt dat de leefbaarheid van een wijk of straat wezenlijk wordt beïnvloed door de aanwezigheid van een of meer prostitutiebedrijven. De gemeenteraad heeft ook via het bestemmingsplan mogelijkheden om het vestigen van bedrijven te sturen.
Onderkent u dat met het vestigen van prostitutiebedrijven in woonwijken de leefbaarheid over het algemeen drastisch vermindert omdat prostitutiebedrijven vaak ook voor drugsproblematiek in de wijk zorgen? Hoe wilt u voorkomen dat prostitutiebedrijven drugsproblematiek veroorzaken?
Dat prostitutiebedrijven vaak met drugsproblematiek gepaard gaan, is een te algemene bewering om te kunnen onderschrijven. Het is uiteraard van belang dat een gemeente, net als bij de vestiging van andere bedrijven, ook bij de vestiging van prostitutiebedrijven de afweging maakt waar deze zich binnen de gemeentegrenzen het beste kunnen vestigen. Zaken als overlast voor de omgeving en gevolgen voor de openbare orde worden hierbij meegewogen. Gemeenten hebben de ruimte om hier keuzes in te maken op basis van de lokale situatie. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met de problematiek die gemeenten ervaren omtrent het aanwijzen van gebieden waarin prostitutie plaats kan vinden en het wachten op landelijke wetgeving hierover? Kunt u aangeven of gemeenten, vooruitlopend op de wet, al bepaalde maatregelen en voorbereidingen kunnen treffen?
Nee, ik ben er niet mee bekend dat gemeenten op dit moment problemen ervaren met het aanwijzen van gebieden waar prostitutie plaats kan vinden. Zoals bij vraag 2 en 3 aangegeven, is dit een bevoegdheid van de gemeenteraad. Hiertoe hebben zij zelf instrumenten in handen. Dit verandert niet met de komst van de Wet regulering sekswerk (Wrs). Ook dan blijft het verstrekken van vergunningen voor seksbedrijven en het eventueel aanwijzen van gebieden waar prostitutie is toegestaan, een gemeentelijke bevoegdheid. Een belangrijk verschil is dat er onder de nieuwe wet meer uniformiteit komt: nu heeft nog niet iedere gemeente een vergunningplicht en zijn er dus ook gemeenten waar seksbedrijven zich vrij en zonder voorwaarden kunnen vestigen. Dat kan straks niet meer. Ook moeten seksbedrijven straks overal aan dezelfde vergunningseisen voldoen. Tot slot biedt de Wrs gemeenten de mogelijkheid om, op bepaalde gronden, geen vergunningen voor prostitutiebedrijven te verlenen. Zolang de wet niet in werking is getreden, is die mogelijkheid er niet.
Klopt het dat een nuloptie mogelijk is in het prostitutiebeleid van gemeenten? Bent u bereid gemeentebesturen hierover te informeren nu blijkt dat de burgemeester van Meppel spreekt over het feit dat gemeenten een gebied moeten aanwijzen waar prostitutiebedrijven zich kunnen vestigen en dat dit gebied groter moet zijn dan de bestaande locaties, zodat er keuze is?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 4. Zolang de «nuloptie» niet wettelijk mogelijk is gemaakt, kan een gemeente het niet onmogelijk maken voor prostitutiebedrijven om zich in de gemeente te vestigen. Er mogen voorwaarden worden gesteld, maar die mogen niet zover gaan dat deze feitelijk toch tot een algeheel vestigingsverbod leiden. De nuloptie is een voorgenomen wettelijke mogelijkheid om, op bepaalde gronden, de vestiging van prostitutiebedrijven tegen te gaan. Deze is opgenomen in de Wrs die op dit moment in de Tweede Kamer ligt.
Onderkent u dat dit zorgen baart bij inwoners van de betreffende wijken en dat dit problemen oplevert wat betreft de leefbaarheid in deze wijken?
In het artikel lees ik dat dit zorgen baart bij een deel van de inwoners van Meppel. Of een prostitutiebedrijf problemen oplevert voor de leefbaarheid is daarmee niet gezegd. Het is aan gemeenten zelf om op basis van de lokale situatie een inschatting te maken van de mate waarin een prostitutiebedrijf past in de omgeving. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3.
Bent u bereid te bevorderen dat gemeenten bij het toewijzen van schaarse vergunningen rekening houden met de leefbaarheid in wijken en het aanwijzen van prostitutiebedrijven in woongebieden te vermijden?
Het is aan gemeenten zelf om op basis van de lokale situatie dergelijke afwegingen te maken. Zowel de huidige als de toekomstige wet- en regelgeving biedt hier mogelijkheden toe.
Bent u bereid aanvullende juridische kaders te bieden om gemeenten bij te staan in hun beleid rondom prostitutiebedrijven?
Nee. De wettelijke situatie is leidend voor het gemeentelijke prostitutiebeleid. De Wrs zal gemeenten reeds aanvullende wettelijke kaders bieden.
De berichten 'Tegenstanders rondweg tevreden, gemeente mag geen damwanden slaan zolang vergunning niet op orde is' en 'Amersfoort wil plafondbedrag Westelijke Rondweg verhogen' |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Tegenstanders rondweg tevreden, gemeente mag geen damwanden slaan zolang vergunning niet op orde is»1 en het artikel «Amersfoort wil plafondbedrag Westelijke Rondweg verhogen»?2
Ja.
Wat zijn de gevolgen van de door de rechter geconstateerde gebreken aan de onderbouwing van de vergunning voor dit project?
Het project staat momenteel on-hold, dat betekent dat er op dit moment geen werkzaamheden zijn. De gemeente Amersfoort mag geen damwanden slaan voor de verdiepte weg en de tunnelbak op het tracé van de Westelijke Ontsluiting zolang de vergunning voor de ingreep niet in orde is.
Leidt het project in uitvoering of realisatie tot extra stikstof, bijvoorbeeld door toegenomen verkeer?
De gemeente Amersfoort heeft mij laten weten dat in 2019 een stikstofdepositieberekening voor het project Westelijke Ontsluiting is uitgevoerd met de toen vigerende versie van AERIUS Calculator. Hieruit volgde dat het project zowel in de aanlegfase als de gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. De gemeente heeft aangegeven deze berekening binnenkort te actualiseren.
Acht u een motivering voor wat betreft vergunning of ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk voor er (onomkeerbare) stappen gezet worden ten aanzien van de uitvoering van werkzaamheden of de aanbesteding door de gemeente Amersfoort en ProRail?
Ja.
Betreft de wijziging van het plafondbedrag een zelfstandig besluit van de gemeente Amersfoort, of is er sprake van een nieuwe afspraak met de provincie en/of het Rijk?
Het betreft een zelfstandig besluit van de gemeente Amersfoort. Het is een project van de gemeente Amersfoort en de gemeente is dan ook verantwoordelijk voor de aanbesteding en uitvoering van het project.
Kunt u het in opdracht van de gemeente opgestelde rapport van onderzoeksbureau Nimas, over het verloop van de aanbestedingsprocedure, ter informatie met de Kamer delen?
De gemeente Amersfoort heeft dit openbaar gemaakt op haar website.3
Draagt ProRail financiële risico’s in verband met de betrokkenheid bij dit project? Zijn er (voldoende) voorzieningen getroffen voor mogelijke kosten voor ProRail bij tegenvallers?
Nee, ProRail draagt conform artikel 40 lid 1 van de beheerconsessie geen kosten en risico’s voor het project in trajecten werken voor derden. Het gaat om een project van de gemeente Amersfoort. De rekening en risico’s van het project liggen dan ook bij deze partij. Overigens is ProRail alleen betrokken bij het projectdeel westelijke ontsluiting (de onderdoorgang en het fietspad over het spoor) en niet bij het gehele project westelijke rondweg.
Hoe is de tijdige betrokkenheid van het Rijk als aandeelhouder geborgd, wanneer ProRail dit soort grootschalige werken voor derden onderneemt?
In mijn rol als aandeelhouder van ProRail word ik niet geïnformeerd als het gaat om werken voor derden trajecten, omdat de beheerconcessie de rekening en het risico van dergelijke trajecten bij de opdrachtgevende partij legt. Als concessieverlener, word ik wel geïnformeerd als het om een aanmerkelijke aanpassing van de hoofdspoorweginfrastructuur (HSWI) gaat. In het geval van dit project is het hoofddoel een aanpassing van de doorkruising met een weg. Dat valt niet onder aanpassing van de HSWI.
Bent u het eens met de stelling dat met de omvorming van ProRail naar een zelfstandig bestuursorgaan (zbo) deze besluitvorming en aansturing beter geregeld worden?
Bij de omvorming van ProRail tot zelfstandig bestuursorgaan blijft net als nu de mogelijkheid voor derden bestaan om opdracht te geven aan ProRail voor werken aan, op of nabij de hoofdspoorweginfrastructuur. Als onderdeel van de Omvorming van ProRail is gewerkt aan een afsprakenkader ten aanzien van het werken voor derden. In de Bestuurlijke Overleggen MIRT 2019 ben ik met de provincies zo’n afsprakenkader overeengekomen. In navolging daarvan ben ik nu in algemene zin in gesprek met ProRail, provincies en gemeenten over onder meer het verder verbeteren van de sturingsrelatie tussen derden en ProRail bij werken die ProRail voor derden uitvoert.
Wat is de stand van zaken en het tijdpad voor de beoordeling van de Europese Connecting Europe Facility (CEF)-subsidieaanvraag voor het project door de gemeente en ProRail?
ProRail heeft half maart een eerste CEF aanvraag ingediend. Deze aanvraag is voor de ontwerp- en engineeringkosten en de uitkomst zal naar verwachting eind tweede kwartaal bekend worden gemaakt. De Europese Commissie voor transport (INEA) heeft de intentie uitgesproken om in de zomer van 2021 een oproep te plaatsen voor het indienen van voorstellen voor uitvoeringskosten, dit zijn relatief de hoogste kosten. Het resultaat daarvan wordt niet eerder verwacht dan eind 2021.