Het bericht ‘Brits Parlement overtuigd van samenwerking tussen Huawei en China’ |
|
Arne Weverling (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Brits Parlement overtuigd van samenwerking tussen Huawei en China» en het onderliggende rapport van het Defence Select Committee van het Britse Lagerhuis over de veiligheid van 5G?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit rapport? Bent u van mening dat de conclusies in dit rapport geloofwaardig zijn en voor zover u kunt beoordelen, gebaseerd zijn op feitelijke juistheid?
Het rapport «The Security of 5G» van de Defence Committee dat op 8 oktober 2020 is gepubliceerd beschrijft de uitkomsten van een onderzoek naar de veiligheid van 5G. Dit rapport gaat onder meer in op de risico’s voor de Britse 5G-infrastructuur, en de impact van het Britse besluit om Huawei te weren.
Ik volg de ontwikkelingen in het beleid ten aanzien van de veiligheid en integriteit van 5G-netwerken in andere landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, op de voet. Ik wil benadrukken dat Nederland een eigenstandige afweging maakt met betrekking tot de veiligheid en integriteit van de telecomnetwerken. Eén van de maatregelen die het kabinet heeft genomen naar aanleiding van een risicoanalyse naar de kwetsbaarheid van netwerken van telecomaanbieders door de Taskforce Economische Veiligheid is het inrichten van een structureel proces. Hierin wordt nieuwe informatie over dreigingen gedeeld, en op grond daarvan risicobeoordelingen uitgevoerd door overheid en telecomsector. Indien nodig kunnen op basis hiervan adviezen worden opgesteld of aanvullende maatregelen worden voorgeschreven. Op deze manier wordt bevorderd dat de telecomnetwerken ook in de toekomst beschermd zullen zijn tegen dreigingen.
Daarnaast is in december 2019 het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie gepubliceerd en in werking getreden. Dit besluit biedt ten eerste een grondslag voor het bij ministeriële regeling stellen van nadere regels met betrekking tot de door telecomaanbieders te treffen technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen. Op dit moment wordt de ministeriële regeling voorbereid door mijn ministerie, in samenwerking met TNO, de toezichthouder Agentschap Telecom, het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, en de sector zelf. Het besluit regelt ten tweede dat telecomaanbieders bij beschikking de verplichting kan worden opgelegd om in de zogenaamde kritieke onderdelen van hun netwerken uitsluitend gebruik te maken van producten of diensten van andere dan de in die beschikking genoemde partijen. Momenteel worden deze beschikkingen voorbereid.
Tot slot, Nederland blijft zich inzetten voor verdere ontwikkeling van de gezamenlijke Europese aanpak voor de veiligheid van 5G-netwerken, conform de motie van de leden Weverling2 c.s. en Van den Berg, waaronder de implementatie van maatregelen uit de op 29 januari 2020 gepubliceerde EU 5G toolbox. Een Europese aanpak kan bijdragen aan de effectiviteit van de beveiligingsmaatregelen. Daarnaast kan de uitwisseling van informatie over risico’s en maatregelen bijdragen aan de nationale aanpak voor veiligheid en integriteit van telecomnetwerken.
Hoe beoordeelt u de inschatting, gemaakt onder meer op basis van de nauwe banden tussen de CEO van Huawei en de Chinese regeringspartij en de eigendomsstructuur van Huawei, dat Huawei «nauw verbonden» is met de Chinese staat? Als u deze inschatting deelt, welke gevolgen dient dit volgens u te hebben voor uw beleid?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Huawei over de afgelopen drie jaar miljarden dollars aan subsidie heeft ontvangen van de Chinese overheid met als doel het bewerkstelligen van marktdominantie van Huawei? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Het kabinet is zich bewust, zoals beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans»3, dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven, zowel via staatsbedrijven als private bedrijven. Chinese bedrijven, waaronder in de telecomsector, kunnen vaak aanspraak maken op ruimhartige staatssubsidies, kunstmatig goedkope kredieten van staatsbanken, belastingvoordelen en een grotendeels afgeschermde binnenlandse markt. Hierdoor is er geen sprake van een gelijk speelveld voor Chinese en buitenlandse bedrijven. Om die reden zet het kabinet zowel bilateraal als in EU-verband in op gelijkwaardigheid, wederkerigheid en onafhankelijkheid in de economische betrekkingen met China. Dit is de afgelopen tijd tijdens de diverse contacten op politiek niveau benadrukt, bijvoorbeeld bilateraal tijdens het bezoek van de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi aan Nederland op 26 augustus jl. en het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan China in november 2019. Deze boodschap is ook afgegeven tijdens de EU-China leaders meeting, die via videoconferentie plaatsvond op 14 september jl.
Daarnaast heeft het kabinet een voorstel gedaan voor het realiseren van een gelijk speelveld op de interne markt om in te kunnen grijpen bij verstorende effecten van subsidies van derde landen en andere discriminatoire voordelen4. Mede op basis hiervan heeft de Europese Commissie onlangs een witboek gepresenteerd over het gelijktrekken van het speelveld op de interne markt in relatie tot overheidssubsidies uit derde landen. Zie in dit verband de kabinetsreactie op het Commissievoorstel COM (2020 253 – Witboek over buitenlandse subsidies op de interne markt)5.
Deelt u de mening dat dergelijke subsidies zowel een ongelijk speelveld veroorzaken tussen Huawei en Europese aanbieders van vergelijkbare producten, alsook een afhankelijkheid van Huawei in de richting van de Chinese staat suggereren?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat een substantieel deel van de medewerkers van Huawei naast de werkzaamheden voor het bedrijf zelf eveneens werkzaam is voor of handelt in opdracht van Chinese overheidsorganisaties? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Zoals reeds genoemd in de beantwoording van vraag 4 en 5 kan in algemene zin worden aangegeven dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven.
Hoe beoordeelt u de aanbeveling uit het rapport in de richting van westerse landen om de krachten te bundelen en de technologische dominantie en afhankelijkheid van China tegen te gaan? Deelt u deze inschatting? Zo ja, op welke wijze krijgt deze vorm in uw beleid?
Het open karakter van onze samenleving vormt de grondslag voor de inrichting van onze maatschappij en de basis voor onze welvaart. De constatering, zoals onder andere benoemd in de Kabinetspositie Europese concurrentiekracht6 en de Kamerbrief Tegengaan statelijke dreigingen7, dat de Westerse landen dreigen achter te lopen op het gebied van nieuwe sleuteltechnologieën en dat technologie in toenemende mate verknoopt raakt met nationale veiligheidsrisico’s, vraagt om actie. Er moet meer samenwerking komen rondom waardeketens die van strategisch economisch belang zijn of cruciaal zijn voor de nationale veiligheid. Dit betreft bijvoorbeeld waardeketens die essentieel zijn voor de transitie naar een duurzame en digitale economie of waarvoor we als Nederland of Europa niet afhankelijk willen worden van derde landen.
Niet alleen in het VK wordt er over deze materie nagedacht. Nederland neemt actief deel aan de discussie in EU-verband inzake «open strategische autonomie» die onder andere plaatsvindt in het kader van de EU Trade Policy Review, de evaluatie van het handelsbeleid van de Europese Unie.
Tegelijkertijd streeft Nederland naar zo breed mogelijke multilaterale oplossingen voor de vraagstukken die deze mondiale ontwikkelingen met zich meebrengen. Dialoog met derde landen, in het bijzonder met bondgenoten, blijft noodzakelijk om de economische- en veiligheidsbelangen van NL te waarborgen.
Het bericht 'Keuringsinstantie DCI Joure (NKIP) in Chinese handen' |
|
Hilde Palland (CDA), Harry van der Molen (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Keuringsinstantie DCI Joure (NKIP) in Chinese handen»?1
Ja.
Klopt het dat het Dutch Certification Institute in Joure (DCI Joure), de door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat aangewezen keuringsinstantie die controleert of in Nederland verkochte plezierjachten voldoen aan de Europese richtlijn pleziervaartuigen, sinds 25 november 2019 volledig in Chinese handen is?
Dat is correct. Op basis van informatie van de Kamer van Koophandel is per 25 november 2019 de nieuwe eigenaar van DCI: NOA Testing & Certification Group Ltd.
Wat is er bij u over de NOA Testing & Certification Group Ltd, gevestigd in Pudong New Area (Shanghai/China), bekend? Om wat voor onderneming gaat het hier? In welke mate heeft dit bedrijf banden met de Chinese overheid?
NOA Testing & Certification Group Ltd is dienstverlener op het gebied van inspectie, testen en certificering, ingeschreven bij de «Administration of Industry and Commerce Shanghai (The China Pilot Free Trade Zone)», China. Het is onderdeel van de NOA group (http://www.noagroup.org). De NOA group is opgericht in 1999 met het hoofdkantoor in Pilot Free Trade Zone-JinQiao Area en levert tests, inspecties en certificeringen aan derden voor verschillende toepassingen. De NOA Group is in 1995 voortgekomen uit het Electric Tool Research Institute (SETRI) dat is opgericht in Shanghai voor wetenschappelijk onderzoek. 100% eigenaar van de NOA group is Arthur Testing Technology (Shanghai) Co., Ltd. De aandelen van dit bedrijf zijn in handen van twee privépersonen. Het kabinet heeft geen informatie over relaties van het bedrijf met de overheid.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat een Nederlandse keuringsinstantie, met een publieke taak in Nederland, wordt overgenomen door een Chinees bedrijf? Wat vindt u ervan dat een bedrijf in Chinese handen in Nederland gaat controleren of hier verkochte producten aan Europese regels voldoen? Bent u het eens dat dergelijke overnames uiterst ongewenst zijn en moeten worden voorkomen?
In de eerste plaats kennen Europa en Nederland bij uitstek een open investeringsklimaat. Deze openheid vormt de basis voor onze maatschappij en economie, en is een belangrijke randvoorwaarde voor onze innovatiekracht en verdienvermogen. Dit laat onverlet dat er risico’s verbonden kunnen zijn aan bepaalde investeringen en overnames. Het kabinet is zich bewust van risico’s, ook bij Chinese investeringen, zoals ook beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans». Het antwoord op vraag 7 gaat nader in op de Kabinetsaanpak ten aanzien van buitenlandse overnames en investeringen in relatie tot deze casus.
Het Europese systeem van CE markering bestaat uit een stelsel van Europese regelgevingen met eisen aan producten, onder andere ten aanzien van milieu, veiligheid en gezondheid. Deze op Europees niveau geharmoniseerde eisen garanderen de kwaliteit van producten op de interne markt. Het is niet ongebruikelijk dat bij de keuring en certificatie van producten in Nederland gevestigde keuringsinstanties betrokken zijn die niet in Nederlands eigendom zijn. Dit doet niets af aan het feit dat deze keuringsinstanties onverkort aan de Nederlandse en Europese regelgeving moeten voldoen en hierop gecontroleerd kunnen worden. Het gaat hierbij onder andere om accreditatie. Accreditatie waarborgt de kwaliteit en onafhankelijkheid van keuringsinstanties. De Raad voor Accreditatie (RvA) is in de wet aangewezen als enige accreditatie-instantie in Nederland als zelfstandig bestuursorgaan2 en accrediteert DCI periodiek. Op basis van een accreditatie kunnen (eind)gebruikers vertrouwen op de competenties, een consistente bedrijfsuitoefening en de onafhankelijkheid van DCI. Wanneer de RvA constateert dat er tekortkomingen zijn kan de RvA vragen om aanpassingen te doen of in een uiterst geval de accreditatie intrekken. Daarnaast werken keuringsinstanties op basis van (veelal) internationaal of Europees vastgestelde normen. Daarom hoeft een overname voor de kwaliteit van de keuring geen probleem te vormen.
Naast accreditatie staan dergelijke keuringsinstanties ook onder publiek toezicht van een ministerie of inspectie. In het geval van de keuringsinstantie DCI is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) de aangewezen toezichthouder. In geval deze toezichthouder twijfel zou hebben over de kwaliteit van het werk van DCI na de overname, heeft het de bevoegdheid gepaste actie te ondernemen. DCI is een geaccrediteerde keuringsinstantie en valt voor dit deel tevens onder toezicht van de RvA. Dus ook de RvA kan in een uiterst geval, als zij hiertoe reden heeft, actie ondernemen indien de overname niet binnen de kaders van accreditatie valt.
Hoeveel werknemers zijn er in dienst bij DCI Joure? Welk overleg is er geweest in het kader van medezeggenschap en/of met vakbonden en wat was de uitkomst daarvan? Indien sprake is van 50 werknemers of meer, is er een melding geweest bij de sociaaleconomische Raad (SER)?
DCI heeft 4 werknemers. Vanwege de grootte van het bedrijf is er geen melding bij de SER geweest en voor zover bekend geen overleg met een vakbond of medezeggenschap.
Heeft door deze overname de NOA Group, en via dit bedrijf mogelijk ook de Chinese overheid, toegang tot vertrouwelijke (technische) bedrijfsinformatie van Nederlandse/Europese ondernemingen in de jachtbouw/watersportindustrie? In hoeverre is hier sprake van een risico voor onze (economische) veiligheid?
NOA Group heeft op dit moment een financieel belang in DCI. Wij hebben begrepen dat er op de bedrijfsvoering van DCI op dit moment geen sprake is van invloed of wijziging. Het kabinet stelt vast dat er voor de nationale veiligheid geen risico’s zijn bij de overname van deze instantie, die toeziet op de kwaliteit van plezierjachten. Het antwoord op vraag 4 beschrijft hoe de veiligheid van de pleziervaartuigen is geborgd middels het stelsel van CE keuringen, de rol van de RvA en de ILT.
Is de overname van tevoren getoetst? Had de overname kunnen worden voorkomen door overheid of toezichthouders? Indien ja, waarom is dat niet gebeurd? Indien nee, met welke aanpassingen in wet- en/of regelgeving was dat wel mogelijk geweest?
Uw Kamer is op 2 juli 2020 geïnformeerd over de Kabinetsaanpak ten aanzien van buitenlandse overnames en investeringen.3 De betreffende overname is niet getoetst door het Kabinet. Toetsing vindt alleen plaats binnen wettelijke kaders indien er sprake is van concurrentie- en mededingingsrechtelijke aspecten, of indien er sprake kan zijn van risico’s voor de nationale veiligheid. De ACM heeft deze overname niet getoetst, aangezien de transactie niet boven de toetsingsdrempels uitkomt. De nationale veiligheid wordt geborgd bij ongewenste overnames en investeringen binnen bestaande sectorale kaders, die zijn opgenomen in de Elekriciteitswet 1998, Gaswet en Wet Ongewenste Zeggenschap Telecom. Daarnaast werkt het kabinet met prioriteit aan de wet Toetsing Economie en Veiligheid. De overname van DCI valt echter buiten de reikwijdte van het wettelijk kader, omdat er geen sprake is van een onderneming die actief is in de vitale infrastructuur of op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie (conform de multilaterale kaders voor exportcontrole op de uitvoer en overdracht van strategische goederen).
De veiligheid op het water wordt bevorderd door de keuringen die DCI verricht middels onder andere de Wet pleziervaartuigen 2016. In het antwoord op vraag 4 heb ik beschreven hoe de aanmelding en accreditatie van keuringsinstanties en het toezicht hierop is vormgegeven. Indien daar aanleiding toe zou zijn, kunnen de ILT en de RvA tot passende actie overgaan. Het wettelijke kader voor aanmelding van keuringsinstanties/conformiteitsbeoordelingsinstanties is gebaseerd op Europese Richtlijnen. Dit kader geeft geen handvatten om buitenlandse overnames te voorkomen.
Kunt u reconstrueren hoe de overname van DCI Joure door de NOA Group tot stand is gekomen, met in deze reconstructie in elk geval een tijdlijn, aandacht voor de motieven voor deze overname, het moment vanaf welke u van de (beoogde) overname op de hoogte was, de wijze en momenten waarop u sindsdien bij de overname betrokken bent geweest, de verschillende overlegmomenten met betrokken partijen (waaronder branche- en keuringsinstanties) en beslismomenten?
De ILT is over de overname op 16 juni 2020 geïnformeerd door DCI. Er is meerdere malen contact geweest met DCI en de RvA sindsdien. Er is verder geen aanleiding om diepgaander onderzoek te doen omdat de overname binnen de kaders van de wet blijft.
Is het juist dat in het regiegroep overleg tussen branche- en keuringsinstanties en de overheid d.d. 30 januari 2020 niet over deze overname is gesproken? Indien ja, waarom niet? Hoezeer geldt bij overnames als deze een meld- en/of informatieplicht?
Tijdens het regiegroep overleg is niet gesproken over de wijziging in het aandeelhouderschap bij DCI. Uit de Regeling Keuringsinstanties Wet pleziervaartuigen 2016 blijkt dat DCI een wijziging zoals deze overname alleen had moeten melden indien zij niet over een accreditatie beschikt.
Hoe is onafhankelijk optreden door DCI Joure na de overname geborgd? Op welke manier(en) is geborgd dat commerciële/concurrentiegevoelige informatie niet «weglekt» naar derden of andere landen?
Op de onafhankelijkheid en de kwaliteit van de geaccrediteerde keuringsinstantie, inclusief de wijze waarop het omgaat met vertrouwelijke informatie, wordt door de ILT en RvA (voor het accreditatiedeel) toezicht gehouden.
Bent u bereid om de antwoorden op de vragen die naar aanleiding van deze overname door de Nederlandse Jachtbouw Industrie aan toezichthouder Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) zijn gesteld, over onder andere de eigendom- en zeggenschapsverhoudingen binnen de NOA Group en het borgen van commerciële vertrouwelijkheid, met de Kamer te delen?
Ja. Ik ben bereid de informatie uit contacten tussen ILT en NJI te delen met de Kamer, mits de NJI hiermee akkoord is. Aan de Nederlandse Jachtbouw Industrie is begin september 2020 meegegeven dat er op dat moment nog een beoordeling door de RvA liep. De uitkomsten van de beoordeling van de RvA zijn inmiddels gedeeld met de ILT en geven geen aanleiding om de aanmelding van DCI te wijzigen.
Zijn er nog meer van deze overnames door buitenlandse partijen op handen? Bent u van mening dat u momenteel over voldoende instrumenten/wetgeving beschikt om te kunnen ingrijpen, indien dergelijke overnames leiden tot ongewenste invloed en zeggenschap?
DCI of andere certificerings- en keuringsinstanties maken zoals toegelicht in antwoord 7 geen onderdeel uit van de reikwijdte van bestaande of nieuw te introduceren investeringstoetsen. Het kabinet is daarom niet van tevoren op de hoogte van dergelijke overnames.
Hoezeer deelt u de opvatting dat Nederland, ondanks de stappen die worden gezet met bijvoorbeeld de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie, FDI-screeningsverordening en het stelsel van investeringstoetsing, te naïef is in kwesties als de overname van DCI Joure? Deelt u de mening dat de urgentie en het tempo van te nemen maatregelen, ter bescherming van Nederlandse bedrijven, kennis, technologieën en vitale infrastructuur, omhoog moet?
In de brief Tegengaan Statelijke Dreigingen is uw Kamer geïnformeerd over de context en noodzaak tot de invoering van een brede investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid.4 Het Kabinet werkt met prioriteit aan de implementatie van de Europese FDI-screeningsverordening en het wetsvoorstel Toetsing Economie en Veiligheid dat thans verschillende consultaties doorloopt.
Het kabinet heeft na zorgvuldige weging besloten om vitale processen en ondernemingen die werken met sensitieve technologie onder de reikwijdte van de investeringstoets te brengen. Bij dergelijke bedrijven kan een wijziging van zeggenschap tot risico’s voor de nationale veiligheid leiden. Dat geldt niet in het geval van DCI. De veiligheid en kwaliteit van de dienstverlening van DCI wordt op adequate wijze geborgd via het Europese stelsel van CE markeringen waarop ik in het antwoord op vraag 4 ben ingegaan.
Kunt u een appreciatie geven van de omvang van de Chinese invloed in Nederland, uitgedrukt in eigendom, zeggenschap, toegang, investeringen en financiële relaties, en indien mogelijk uitgesplitst naar sector en regio?
Het CBS houdt een overzicht bij van handel, kapitaal- en investeringsstromen. Het recente CBS-artikel «De handels- en investeringsrelatie tussen Nederland en China» gaat hierop nader in.5 Het CBS concludeert dat de Chinese investeringspositie in Europa en in de meeste individuele EU-landen nog altijd betrekkelijk klein is, hoewel deze wel groeit. Bedrijven uit China (exclusief Bijzondere Financiële Instellingen (BFI’s)) investeerden in 2019 circa 1 miljard euro in Nederland. Op een totaal van 1.472 miljard aan buitenlandse investeringen is dat een bescheiden aandeel.
Het kabinet is zich er echter terdege van bewust, zoals beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans», dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven, zowel via staatsbedrijven als private bedrijven. Ook bij buitenlandse overnames kan het voorkomen dat de Chinese overheid, via bedrijven waarin het een financieel belang heeft, invloed verwerft in Europese bedrijven. Het kabinet is zich hier niet alleen van bewust, maar vergroot ook het eigen handelingsperspectief met de implementatie van de Europese FDI-screeningsverordening en het wetsvoorstel Toetsing Economie en Veiligheid.
Een gebrekkig bereik van mobiele telefonie en internet in Termunten/Termunterzijl |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Termunten is slecht bereik zat: «We moeten op de dijk staan om te kunnen bellen»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het hebben van mobiele telefonie en internet inmiddels een essentiële basisvoorziening is geworden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In onder meer de Nota Mobiele Communicatie heeft het kabinet aangegeven dat mobiele communicatie een basisbehoefte is geworden. Zoals daar beschreven: «Zoals in de Nota Frequentiebeleid 2016 en het Actieplan Digitale Connectiviteit beschreven is draadloze communicatie een onmisbare grondstof geworden voor de Nederlandse samenleving. De maatschappelijke afhankelijkheid van draadloze communicatie neemt hierdoor toe. Ze is een randvoorwaarde voor economische groei in Nederland met sterke positieve effecten op de economie. Ze is de smeerolie voor de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten en voor de innovatie van bestaande producten en diensten. Deze ontwikkelingen illustreren dat er sprake is van een basisbehoefte».2
Acht u het mogelijk dat door gebrekkig bereik hulpdiensten via 112, huisartsen of thuiszorgmedewerkers niet of te moeilijk bereikbaar zijn? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet te tolereren is? Zo nee, waarom niet?
Dat is mij niet bekend. Ook bij Agentschap Telecom zijn hierover geen meldingen bekend.
Op verzoek van mijn ministerie hebben TNO en Agentschap Telecom in 2014–2015 onderzoek gedaan naar de mobiele bereikbaarheid van het alarmnummer 112 buitenshuis. Uit het onderzoek komt naar voren dat het percentage geslaagde testoproepen in Nederland rond de 99% ligt.3Dit komt mede door het feit dat mobiele noodoproepen voorrang krijgen ten opzichte van al het andere mobiele telefoonverkeer. Noodoproepen kunnen ook door andere beschikbare (Nederlandse of buitenlandse) netwerken afgehandeld worden op het moment dat het eigen mobiele netwerk niet beschikbaar is. Ook bij een goede dekking kunnen overigens mislukte noodoproepen optreden. Meerdere factoren zijn van invloed op de slagingskans van een mobiele oproep, zoals netwerkdekking, het type toestel, het gedrag van de beller, maar ook factoren als weersinvloeden, vegetatie en bebouwing. Dit maakt dat zelfs bij een optimale dekking de slaagkans van 100% niet wordt bereikt.
In het kader van technische ondersteuning heeft het agentschap in februari en maart 2016 twee onderzoeken uitgevoerd naar de mobiele bereikbaarheid van alarmnummer 112 in de provincie Groningen. Tijdens dit onderzoek heeft het agentschap drivetests uitgevoerd op een wegtraject van circa 100 kilometer dat loopt van Ter Apel – via de grens met Duitsland – tot aan Delfzijl. Termunten en Termunterzijl zijn hierbij ook aangedaan. Uit het onderzoek komt naar voren dat het percentage geslaagde 112-testoproepen op dit traject boven de 99,5% lag. Hoewel Agentschap Telecom nadien geen 112-bereikbaarheidsmetingen meer heeft verricht in de provincie, acht zij de kans groot dat door de inzet van lagere frequentiebanden en nieuwe netwerktechnieken de mobiele oproepbaarheid van het alarmnummer eerder is verbeterd dan verslechterd.
Ik vind het belangrijk te vermelden dat mensen zelf ook de kans op een geslaagde mobiele noodoproep naar het alarmnummer 112 kunnen vergroten. Op de website van het Ministerie van Veiligheid en Justitie staan hiervoor diverse tips vermeld.4 Eén van de tips is het aanhouden van een vaste lijn, waarmee ook naar 112 kan worden gebeld.
Waarom is geen van de in het bericht genoemde providers tot nu in staat of bereid geweest het probleem met het slechte bereik op te lossen?
Ik heb contact gehad met de gemeente Delfzijl en de drie mobiele netwerkaanbieders. Ik begrijp dat er momenteel gesprekken lopen met één operator die graag een opstelpunt wil creëren om de bestaande dekking van diens netwerk te verbeteren. Er is dus bereidheid. Bovendien heb ik momenteel geen reden om aan te nemen dat de geïnteresseerde mobiele netwerkaanbieder en de gemeente niet in staat zijn om er uiteindelijk voor te zorgen dat er een geschikte locatie wordt gevonden.
Bent u bereid met de telecomproviders te overleggen om deze problematiek op korte termijn te helpen op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de beantwoording van vraag 4 aangegeven is er een constructieve samenwerking tussen een mobiele netwerkaanbieder en de gemeente Delfzijl. Er is vooralsnog geen reden om aan te nemen dat dit niet gaat leiden tot een oplossing. Ik zie dan ook geen noodzaak om partijen (ongevraagd) met elkaar aan tafel te zetten.
Zijn er meer gebieden in Nederland waar het bereik dermate te wensen overlaat dat mobiel telefoneren of internetten moeilijk of zelfs onmogelijk is? Zo ja, om hoeveel gebieden gaat het en wat gaat u doen om er zorg voor te dragen dat de dekking daar ook afdoende wordt?
De mobiele netwerkdekking in Nederland behoort tot de absolute wereldtop. Er zijn nog maar heel weinig plekken in Nederland waar mobiel telefoneren of internetten moeilijk of zelfs onmogelijk is. Om dat zo te houden en voor een verdere verbetering te zorgen heb ik bij de afgelopen verdeling van de 700 MHz-vergunningen een dekkings- en snelheidseis gesteld. Deze houdt in dat – behoudens een beperkt aantal uitzonderingen – de winnaars van die 700 MHz-vergunningen per medio 2022 op 98% van het geografisch grondgebied van elke gemeente dekking moeten bieden die een minimale snelheid van 8 Megabit per seconde («Mbps») mogelijk maakt. Genoeg om diensten zoals browsing, audiostreaming, videostreaming (in een gemiddelde kwaliteit) en bellen mogelijk te maken. Vanaf medio 2026 moet dat zelfs minimaal 10 Mbps zijn. De precieze vergunningsvoorschriften, inclusief de reikwijdte van de uitzonderingen, kunt u terug lezen in de Staatscourant. Daar zijn de uitgegeven vergunningen gepubliceerd.5
Het is echter onvermijdelijk dat er plekken in Nederland zijn en blijven waar de mobiele netwerkdekking niet volledig is en dat misschien wel nooit zal worden. Dit is ook in de Nota Mobiele Communicatie aan uw Kamer uitgelegd. Zie bijvoorbeeld: «Deze dekkingseis betekent niet dat er straks in 100% van de tijd en in 100% van Nederland een mobiel signaal beschikbaar is. Een dergelijke dekkingsgraad is als gevolg van natuurkundige beperkingen niet haalbaar. Omgevingsfactoren als gebouwen, het weer en begroeiing zorgen hier voor beperkingen. (...) Daarnaast wordt met deze eis inpandige dekking, zoals bij mensen thuis of in een ondergrondse parkeergarage, niet altijd gegarandeerd. Door moderne isolatienormen die het energieverbruik van huizen verlagen kan het mobiele netwerksignaal niet door alle muren of ramen dringen».6
Het bericht ‘Asbest gevonden in make-up van Douglas en Hema’ |
|
Cem Laçin , Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Asbest gevonden in make-up van Douglas en Hema»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er wederom asbest is aangetroffen in make-up producten, nadat dit in 2018 ook het geval was in producten van onder andere Claire’s, terwijl dit bij wet verboden is?
Asbest is een verboden stof in cosmetica. Dit volgt uit de Europese Cosmeticaverordening. Ik vind het ontoelaatbaar als cosmetica asbest bevat. De NVWA houdt toezicht op de naleving van de wetgeving en treedt zo nodig handhavend op. Dit heeft de dienst ook gedaan na het onderzoek dat in 2018 is uitgevoerd. Naar aanleiding van uitzending van EenVandaag bekijkt de NVWA of nader onderzoek moet worden uitgevoerd en of er een handhavingsactie nodig is.
Bent u bereid stappen te ondernemen tegen Douglas en Hema om ervoor te zorgen dat de producten waarin asbest is aangetroffen direct uit de schappen worden gehaald? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat asbest in make-up producten terecht kan komen door het gebruik van talkpoeder in deze producten? Zo ja, wat gaat u doen om producenten van cosmetica te bewegen/dwingen om make-up producten zonder talkpoeder te produceren en te verkopen? Zo nee, waarom niet?
Het is algemeen bekend dat bij het delven van talk ook asbest in het product aanwezig kan zijn. Mijnbouwers en fabrikanten van cosmetica moeten daarop beducht zijn en zijn dat ook. Talk zonder asbest is een veilig product. Ik zie daarom geen reden om gebruik van schone talk aan banden te leggen.
Bent u bekend met het feit dat talkpoeder gebruikt wordt bij de productie van onder andere rubber, plastics, verf, coatings en levensmiddelen?
Ja.
Bent u bereid om een breed onderzoek op te zetten naar het gebruik van talkpoeder bij de productie van make-up en andere producten en de gevolgen daarvan voor gebruikers en werknemers die met talkpoeder werken en dus mogelijk blootgesteld worden aan asbest? Zo ja, hoe gaat u dit onderzoek vormgeven en uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uitgebreid onderzoek in 2018 heeft aangetoond dat in slechts 2 van bijna 300 monsters asbest werd aangetroffen. Tegen de vervuilde producten is toen opgetreden. Zoals ik in antwoord op vraag 3 al aangaf houdt de NVWA toezicht en treedt zo nodig handhaven op. Ook de ILT is alert op de mogelijke vervuiling van talk met asbest. Aanvullend onderzoek hierop vind ik niet nodig.
Langeafstandsrelaties in tijden van corona |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u aangeven wat momenteel de precieze mogelijkheden zijn voor mensen met een langeafstandsrelatie om elkaar, onder voorwaarden, te blijven zien in tijden van corona?
Per 27 juli 2020 is de tijdelijke regeling langeafstandsgeliefden in werking getreden. Deze regeling ziet op Nederlanders en Unieburgers die hun geliefde voor kort verblijf naar Nederland willen laten overkomen uit een land met een inreisverbod. Dit mag voor maximaal 90 dagen binnen een periode van 180 dagen.
Omdat, in lijn met de Europese afspraken over inreismaatregelen, sprake moet zijn van een duurzame relatie, zijn aan de regeling specifieke voorwaarden gesteld. De precieze voorwaarden staan beschreven op de website van de rijksoverheid1.
Voor geliefden die een visumplichtige nationaliteit bezitten geldt dat zij een visum dienen aan te vragen en de vereiste informatie hiervoor moeten aanleveren. Bij de aanvraag van dit visum wordt ook beoordeeld of de geliefde aan de voorwaarden voldoet voor de tijdelijke regeling langeafstandsgeliefden. Als de geliefde geen visum voor kort verblijf nodig heeft, kan men advies over de regeling langeafstandsgeliefden aanvragen bij de IND. Dit staat ook vermeld op de website van de rijksoverheid. In het advies van de IND staat of de partner volgens de IND voldoet aan de voorwaarden van de regeling. Dit advies kan de partner meenemen tijdens de reis, samen met een relatieverklaring en bewijsstukken. Uiteindelijk besluit de Koninklijke Marechaussee of toegang wordt verleend tot Nederland.
Derdelanders met een verblijfsvergunning die in Nederland verblijven, of relatiekoppels die derdelander zijn, kunnen geen gebruik maken van deze uitzondering op het inreisverbod om te reizen.
Hoe functioneert bestaande regelgeving op dit terrein naar uw opvatting?
Naar mijn mening functioneert deze regeling naar behoren. De tijdelijke regeling voor langeafstandsrelaties voorziet in het doel waarvoor deze tot stand is gekomen; om binnen de gestelde voorwaarden, herenigingen met geliefden uit het buitenland weer mogelijk te maken, ondanks de ingestelde reisbeperkingen. Daarnaast is de regeling over het algemeen goed uitvoerbaar voor zowel de IND, de Koninklijke Marechaussee als het Ministerie van het Buitenlandse Zaken.
Ik kan mij goed voorstellen dat het voor koppels een teleurstelling kan zijn als blijkt dat zij niet aan de voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor de regeling, of als blijkt dat het land waarin de partner zich bevindt niet de gelegenheid biedt om dat land uit te reizen. Nederland heeft echter geen invloed of zeggenschap op het grensbeleid en de in- en uitreismogelijkheden die deze derde landen hanteren. Het is de verantwoordelijkheid van de reiziger om bij de betreffende grensautoriteiten na te gaan of uitreizen naar Nederland mogelijk is.
Er zijn mij en de Minister van Buitenlandse Zaken ook gevallen bekend van partners die niet in staat waren een visum voor kort verblijf aan te vragen bij de betreffende ambassade, als gevolg van de gezondheids- en veiligheidsmaatregelen die lokale overheden hebben getroffen. Zie daarvoor het antwoord op vraag 3 en 4.
Ontvangt u ook berichten dat het in de praktijk soms heel moeilijk, zo niet onmogelijk is voor mensen met een langeafstandsrelatie om elkaar te ontmoeten, bijvoorbeeld omdat benodigde visa niet (op tijd) bemachtigd kunnen worden?
Ja, ik ben bekend met dit probleem en kan me voorstellen dat het voor de getroffen koppels erg moeilijk is geweest dat zij niet zo snel herenigd konden worden als gewenst.
Bij het uitbreken van de COVID-19 pandemie is consulaire dienstverlening in het buitenland afgeschaald. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken spant zich maximaal in om de consulaire dienstverlening waar mogelijk te herstarten of op te schalen om consulaire klanten op de best mogelijke manier in deze moeilijke tijden te bedienen.
Al naar gelang de lokale gezondheidssituatie is steeds bekeken of, en zo ja, welke consulaire dienstverlening kan worden aangeboden. Dat geldt ook voor partners van Nederlanders of EU-onderdanen. De gezondheids-en veiligheidsmaatregelen die lokale overheden hebben getroffen (of door een verslechterde gezondheidssituatie opnieuw nemen) om het COVID-19 virus in te dammen, maken het niet altijd mogelijk om de reguliere consulaire dienstverlening aan te bieden. Binnen de omstandigheden van het desbetreffende land wordt zo veel als mogelijk gefaciliteerd.
In sommige gevallen heeft het niet kunnen bemachtigen van een visum voor kort verblijf te maken met het feit dat Nederland in een derde land wordt vertegenwoordigd door een andere EU-lidstaat. Door de EU-lidstaten zijn vrijwel alle bestaande bilaterale Schengenvisumvertegenwoordigingsafspraken tot nader order opgeschort, als gevolg van de COVID-19 pandemie. In de landen waar Nederland wordt vertegenwoordigd bepaalt het desbetreffende Schengenland of de visumverlening kan worden hervat.
EU-lidstaten zijn in de regel bereid, bij wijze van uitzondering en als de lokale situatie dat toestaat, op formeel verzoek van Nederland een visumaanvraag te faciliteren, als deze tot de uitzonderingscategorieën op het EU-inreisverbod behoort. Aangezien de versoepeling van het inreisverbod voor langeafstandsrelaties een nationale regeling is, zullen deze aanvragen niet door een vertegenwoordigend Schengenland worden behandeld.
Wordt gewerkt aan oplossingen hiervoor? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 3.
De BIG-registratie van alternatieve artsen |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Vereniging tegen de Kwakzalverij naar de BIG-herregistraties van alternatieve artsen?1
Ja.
De conclusie van het onderzoek is dat waarschijnlijk veel alternatieve artsen onterecht worden geherregistreerd omdat het CIBG slechts steekproefsgewijs dossieronderzoek doet naar de aangedragen gronden tot herregistratie, wat vindt u daarvan?
Voor de BIG-geregistreerde zorgverleners geldt het systeem van periodieke registratie (hierna: herregistratie). Dit systeem is ingesteld om de kwaliteit van deze BIG-geregistreerde zorgverleners op peil te houden en zo ook de patiëntveiligheid te borgen. Een basisarts kan zich laten herregistreren door te voldoen aan de werkervaringseis van 2.080 uur of door een specifiek scholingsprogramma met goed gevolg af te ronden.
Een basisarts die werkzaam is binnen de niet-reguliere zorg kan alleen werkzaamheden mee laten tellen voor de werkervaringseis zolang die vallen binnen de reguliere zorg. Voorbeelden hiervan zijn het afnemen van de anamnese, het stellen van een diagnose, het opstellen van een behandelplan en/ of het consulteren van specialisten. Werkzaamheden die onder de niet-reguliere zorg vallen tellen dus niet mee. Artsen binnen de niet-reguliere zorg moeten op verzoek van het CIBG bewijsstukken overleggen inzake hun werkzaamheden, bijvoorbeeld een werkgeversverklaring als zij in loondienst werken of een accountantsverklaring als zij zelfstandige zijn.
Ik herken niet dat veel artsen die geen reguliere zorg verlenen onterecht worden geherregistreerd. Het CIBG ontvangt zeer sporadisch signalen van fraude door deze artsen. Indien het CIBG signalen ontvangt, bekijken zij de aanvraag opnieuw en worden er indien nodig (aanvullende) bewijsstukken opgevraagd. Dit kan alsnog leiden tot het doorhalen van de registratie in het BIG-register, maar dit komt nauwelijks voor.
Om fraude te voorkomen zijn er verschillende waarborgen in de herregistratie ingebouwd. Voor zelfstandigen is het bijvoorbeeld een eis dat de verklaring wordt afgegeven door een bij de Kamer van Koophandel geregistreerde accountant of boekhouder. Daarnaast controleert het CIBG de aanvragen tot herregistratie via een steekproef. De reële kans om in de steekproef te vallen, verkleint de kans dat artsen hun aanvraag niet waarheidsgetrouw invullen. Bovendien doet het CIBG risicogestuurd onderzoek indien er gerede twijfels zijn bij de betrouwbaarheid van een aanvraag tot herregistratie. Bij een vermoeden van titelmisbruik of fraude met bewijsstukken maakt het CIBG altijd een melding bij de IGJ, maar het is te verwaarlozen hoe vaak dit voorkomt.
Wat vindt u van de suggestie van de Vereniging tegen de Kwakzalverij om bij herregistratie-aanvragen van alternatieve artsen altijd dossier-onderzoek te doen en deze aanvragen niet, zoals nu het geval is, veelal alleen administratief af te handelen?
Ik ben er geen voorstander van om 100% controle te doen bij artsen die niet reguliere zorg verlenen, omdat ik het van belang vind dat alle beroepen gelijk worden behandeld. Met de eerder genoemde waarborgen in mijn antwoord op vraag 2 en de verwaarloosbare aantallen waarbij sprake is van fraude acht ik het niet gerechtvaardigd een bepaalde groep zorgverleners bij voorbaat extra streng te controleren.
Zouden de zeer fraudegevoelige eisen zoals geformuleerd in het Beoordelingskader algemeen deel, versie 4, Bijlage 2b Artsen, versie 1.3. niet aangescherpt moeten worden? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
Ik herken niet dat de eisen uit het beoordelingskader zeer fraudegevoelig zijn en vind het niet nodig om deze aan te passen. Het is niet gebleken dat artsen die geen reguliere zorg verlenen veelvuldig onterecht worden geherregistreerd. Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om aan de eisen van het thans vigerende Beoordelingsbeleid toe te voegen dat ook basisartsen – net als huisartsen, specialisten en dergelijke – eens in de vijf jaar een kwaliteitsvisitatie moeten ondergaan en ook net als die reguliere artsen elk jaar 80 uur verplichte reguliere nascholing moeten volgen?
Op 2 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het traject Toekomstbestendigheid BIG2. In het kader van dit traject ben ik van plan om dialoogtafels over deskundigheidsbevordering te organiseren. Een kwaliteitsvisitatie is een voorbeeld van een deskundigheidsbevorderende activiteit die hierbij wordt meegenomen.
Het artikel 'In adoptiezaken is verjaring ongewenst' |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens met betrekking tot de verjaring van afstammingskwesties?1
Ik ben bekend met jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in afstammingskwesties. In het artikel waaraan in de vraagstelling wordt gerefereerd, wordt als voorbeeld de civiele procedure van mevrouw Butink tegen de Staat aangevoerd.2 In deze zaak heeft de eisende partij zich beroepen op jurisprudentie van het EHRM met betrekking tot de verjaring. In de uitspraak heeft de rechtbank gemotiveerd uiteengezet dat de onderliggende zaken in genoemde EHRM jurisprudentie niet vergelijkbaar zijn met de zaak Butink. Nu de zaak Butink nog vatbaar is voor hoger beroep, past het mij niet hierover inhoudelijke uitspraken te doen.
Op welke wijze worden de positie en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens meegenomen in het rapport van de Commissie Onderzoek Interlandelijke Adoptie (COIA) dat begin volgend jaar verschijnt?
De COIA is onafhankelijk. Het is mij niet bekend of en op welke wijze de positie en jurisprudentie van het EHRM wordt meegenomen in haar rapport. Het onderzoek is bovendien nog in uitvoering. Wel is inmiddels bekend dat de COIA geen uitspraken zal doen in termen van schuld en aansprakelijkheid, al dan niet in strafrechtelijke zin. Dit blijkt uit een brief die ik ontving van de voorzitter van de COIA, waarvan ik op 13 oktober jongstleden een afschrift naar uw Kamer heb verzonden.3 Dit vermindert echter niet de betekenis die de COIA kan geven aan de omstandigheden waaronder in het verleden adopties plaatsvonden. Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van de vragen van de leden Van Nispen en Van der Staaij, zijn na verloop van tijd de feiten en omstandigheden waarop vermeend onrechtmatig handelen betrekking heeft, niet goed vast te stellen in juridische zin.
Dit onderstreept juist het belang van het onderzoek van de COIA, waarin de eventuele misstanden en de betrokkenheid van de Nederlandse overheid daarbij in algemene zin in beeld worden gebracht.4
Bent u bekend met het bericht «Uitbaggeren van het Westgat is weer nodig»?1 Wat vindt u van het bericht?
Ja, ik ben ermee bekend. Bij de beantwoording van de vragen 2 en 3 ga ik op het bericht in.
Wanneer is het Westgat voor het laatst uitgebaggerd door Rijkswaterstaat? Klopt het dat dit voor het laatst twee jaar geleden (2018) is gebeurd?
Het Westgat is in 2018 op verzoek van de regio als pilot eenmalig uitgebaggerd in opdracht van het Havenbedrijf Lauwersoog en niet in opdracht van Rijkswaterstaat. De baggerwerkzaamheden zijn gefinancierd door de betrokken regionale partijen: provincies Fryslân en Groningen, de gemeenten Het Hogeland en Noardeast-Fryslân, het Havenbedrijf Lauwersoog en de Visafslag Lauwersoog.
Hoe heeft het regulier baggeren van het Westgat de afgelopen twee jaar plaatsgevonden? Hoe wordt het regulier baggeren bij het Westgat uitgevoerd en hoe vaak? Wat is de planning voor het baggeren en het op diepte houden van het Westgat?
Er is geen sprake van regulier baggeren van het Westgat. In 2018 is eenmalig als pilot, in opdracht van het Havenbedrijf Lauwersoog, een drempel in de buitendelta weggehaald, nadat die door aanzanding te ondiep voor de gebruikers was geworden.
Wat vindt u van de oproep om «werk met werk» te maken? Welke mogelijkheden ziet u daartoe? In hoeverre zou dit goedkoper kunnen zijn?
Ik ondersteun de oproep om zaken zo (kosten)efficiënt mogelijk aan te pakken. Er is bij de pilot van het Westgat in 2018 verkend in hoeverre het mogelijk zou zijn om het zand dat vrijkomt door het baggeren van het Westgat te gebruiken voor kustonderhoud (in het kader van veiligheid) door middel van zandsuppleties bij bijvoorbeeld Ameland of Schiermonnikoog. Kustonderhoud wordt uitgevoerd met twee doelstellingen: het onderhoud van de basiskustlijn (de kustlijn op dezelfde plek houden) en het meegroeien van het kustfundament met de zeespiegel (aanvullen van de zandvoorraad). De doelstellingen voor het kustfundament worden alleen gehaald als er zand van buiten het kustfundament (de NAP -20 meter lijn) wordt gebruikt. Het gebruiken van zand van binnen het kustfundament (dus van een lagere diepte, zoals uit Westgat) draagt niet bij aan dit doel en kan dus niet worden gebruikt.
Hoe moet dit bericht worden gezien in relatie tot de aangenomen motie Aukje de Vries c.s. d.d. 11 december 2019 waarin «de regering wordt verzocht de bereikbaarheid van de Waddeneilanden en Waddenhavens in beleidsstukken aan te merken als van maatschappelijk en economisch belang» (Kamerstuk 29 684, nr. 198)? Bent u het eens dat het dan ook van maatschappelijk en economisch belang is om in de uitvoering ook de bereikbaarheid van de Waddeneilanden en Waddenhavens te waarborgen en te regelen? Zo nee, waarom niet?
Met de ontwerpAgenda voor het Waddengebied 20502 (Agenda) is invulling gegeven aan de motie van het lid De Vries c.s.3 waarin de regering wordt verzocht de bereikbaarheid van de Waddeneilanden en Waddenhavens in beleidsstukken aan te merken als van maatschappelijk en economisch belang. In de Agenda wordt onderkend dat bereikbaarheid van groot belang is voor de economie en de leefbaarheid. Het uitgangspunt voor de bereikbaarheid in het Waddengebied is dat er zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de natuurlijke geulen. De vaargeulen in de buitendelta’s (waaronder het Westgat) worden gemarkeerd door boeien die af en toe, vanwege de dynamiek in het gebied, verlegd moeten worden. In de eerder aan u meegezonden kopie van de brief aan het college van gedeputeerde staten van Groningen van 10 juli 20174 is aangegeven dat Rijkswaterstaat geen baggerwerkzaamheden verricht in de dynamische buitendelta’s. Conform de uitgangspunten uit de Nationale Omgevingsvisie en de Agenda wordt de Rijksinzet omtrent duurzame bereikbaarheid van de Waddeneilanden en de Waddenhavens vastgelegd in het Nationaal Waterprogramma 2022–2027 (NWP). Toekomstige opgaves, morfologische ontwikkelingen en ontwikkelingen in de scheepvaart en mobiliteit kunnen worden verkend als onderdeel van het Uitvoeringsprogramma van de Agenda, daarbij rekening houdend met onder meer de impact op de natuur.
Bent u het eens dat het op diepte houden van het Westgat van belang is voor de bereikbaarheid van Lauwersoog en dus ook van belang is voor de economie in het gebied?
De bereikbaarheid van de haven van Lauwersoog is belangrijk voor de regionale economie. De eindevaluatie van de pilot in 2021 zal de betrokken regionale partijen inzicht geven in de kosten en baten van de eenmalige verdieping van het Westgat.
Door de provincie Groningen is in september 2020 – namens de betrokken partijen – een tussenevaluatie van de pilot het Westgat uitgebracht. In die tussenevaluatie staat dat de baggeringreep bij het Westgat een versterkend effect heeft (gehad) op de economische betekenis van de haven. Totdat de eindevaluatie van de pilot heeft plaatsgevonden, kunnen echter nog geen definitieve conclusies worden getrokken.
Kunt u aangeven wat de (economische) effecten zijn geweest van het baggeren van het Westgat? Bent u het met de havendirecteur van Lauwersoog eens dat het baggeren een succes was en de bedrijven en regio daarvan geprofiteerd hebben?
Zie de beantwoording onder vraag 6.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden en in ieder geval ruim voor het algemeen overleg Wadden?
Ja, bij deze.
Kunt u bevestigen dat eind september jongstleden een EU-delegatie een bezoek heeft gebracht aan Venezuela om te spreken met het Maduro-regime over het uitstellen van de Venezolaanse parlementsverkiezingen?1
Eind september heeft een delegatie bestaande uit twee ambtenaren van de Europese Dienst voor Extern Optreden een bezoek gebracht aan diverse vertegenwoordigers van de oppositie waaronder interim-president Juan Guaidó, het maatschappelijk middenveld, de Bisschoppelijke Conferentie, de private sector en het Maduro-bewind om over de politieke en humanitaire crisis, mensenrechten, fundamentele vrijheden en politieke gevangenen in het land te spreken.
Heeft de EU-delegatie slechts gepleit voor het uitstellen van de verkiezingen of hebben zij het regime laten weten dat, ongeacht de verkiezingsdatum, de uitslag van de verkiezingen alleen door de Europese Unie zal worden erkend indien ook aan andere eisen wordt voldaan, zoals vrijlating van politieke gevangenen, een eerlijk verkiezingskader, verkiezingsdeelname van alle kandidaten en politieke partijen, terugkeer van ballingen en een onpartijdige samenstelling van de Nationale Kiesraad? Zo nee, waarom niet?
De EU-delegatie heeft opgeroepen tot een vrij, eerlijk en democratisch proces richting parlementsverkiezingen, zoals eerder verwoord in o.a. de verklaring2 van de Internationale Contactgroep die op 17 september op ministerieel niveau bijeen kwam. Aangezien het duidelijk is dat momenteel aan deze voorwaarden niet wordt voldaan kan er geen sprake zijn van eerlijke en vrije verkiezingen. Als gevolg daarvan kan niet worden ingegaan op de uitnodiging aan de EU om de verkiezingen waar te nemen en is er gepleit voor uitstel van de verkiezingen om alsnog de gewenste dialoog en democratische voorwaarden te scheppen.
Met wie heeft de EU-delegatie gesproken en wat waren de uitkomsten van de gesprekken?
Gedurende het vijfdaagse bezoek is met ruim 70 personen gesproken waaronder interim-president Juan Guaidó, oppositieleiders, vertegenwoordigers van het Maduro-bewind, de Bisschoppelijke Conferentie, het maatschappelijk middenveld en de private sector. Uit deze gesprekken blijkt dat er steun was voor de pogingen van de EU om de mogelijkheden voor een dialoog te onderzoeken. Tevens bleek dat er niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrije en eerlijke verkiezingen zoals aangegeven in een persverklaring van de Hoge Vertegenwoordiger3. Een verklaring die het Maduro-bewind na afloop van het bezoek publiceerde, bevestigde dat men niet bereid is om de verkiezingen uit te stellen en democratische voorwaarden te garanderen.
Is Juan Guaido, de door de Europese Unie erkende interim- president van Venezuela, van te voren op de hoogte gesteld van deze diplomatieke missie? Zo ja, heeft hij hiervoor zijn goedkeuring gegeven? Zo nee, waarom niet?
Interim-president Guaidó is vooraf geïnformeerd over het bezoek, expliciete toestemming was niet vereist. Het eerste gesprek van de EU-delegatie vond plaats met hem.
Heeft de Raad Buitenlandse Zaken de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid expliciete toestemming gegeven voor deze missie? Zo ja, heeft u hier ook mee ingestemd? Zo nee, met welk mandaat heeft de Hoge Vertegenwoordiger deze EU-missie op touw gezet?
In de Raad Buitenlandse Zaken is steun uitgesproken voor inspanningen van de Hoge Vertegenwoordiger om een dialoog in Venezuela te bevorderen en democratische voorwaarden voor vrije en eerlijke verkiezingen te bewerkstelligen. Het betreffende bezoek van de EU-delegatie past binnen deze inspanningen.
Deelt u de mening dat deze EU-missie het Maduro-regime en de door haar georganiseerde parlementsverkiezingen legitimiteit verschaft?
Nee. Zowel tijdens als na de EU-missie is uitgedragen dat Venezuela niet voldoet aan de voorwaarden voor het houden van vrije en eerlijke verkiezingen.
Heeft u de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid om uitleg gevraagd over deze diplomatieke missie? Zo ja, wat was zijn verklaring? Zo nee, bent u bereid dit bij uw volgende samenkomst te doen?
De Hoge Vertegenwoordiger heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 12 oktober een terugkoppeling gegeven over het verloop van de missie. Ook op hoogambtelijk niveau heeft een terugkoppeling plaatsgevonden over de missie.
Bent u bekend met het bericht dat de EU-Ambassadeur in Venezuela op dinsdag 29 september jongstleden het rapport «The Truth of Venezuela Against Infamy» in ontvangt heeft genomen uit handen van dhr. Tarek William Saab?2
Ja.
Wat is het verband tussen het bezoek van de EU-delegatie aan Venezuela (24 tot en met 28 september 2020) en de aanbieding van een rapport aan de EU-Ambassadeur in Venezuela op 29 september 2020?
Er is geen verband tussen het bezoek van de EU-delegatie en de overhandiging van het rapport.
Kunt u bevestigen dat dhr. Tarek William Saab op de sanctielijst staat van de Europese Unie?
Ja.
Heeft de EU-Ambassadeur in Venezuela het mandaat om naar eigen inzicht in gesprek te treden met Venezolanen die op de EU-sanctielijst staan of moet hiervoor per casus toestemming worden verleend door de Hoge Vertegenwoordiger?
De individuele maatregelen tegen de personen in het EU-sanctieregime Venezuela betreffen een bevriezing van tegoeden, waaronder het tevens verboden is om economische middelen ter beschikking te stellen, en een inreisverbod. Dergelijke maatregelen staan een ontmoeting met personen die op de sanctielijst voorkomen niet in de weg. Daarnaast zijn er specifieke uitzonderingsregels voor gevallen waarin lidstaten uit hoofde van het internationale recht gebonden zijn om personen die onder het inreisverbod vallen toch toe te laten. Zo kan Nederland als gastland van een internationale organisatie als het Internationaal Strafhof gehouden zijn gesanctioneerde personen toe te laten indien zij een officieel bezoek brengen aan een dergelijke organisatie.
Heeft de EU-Ambassadeur in Venezuela expliciete toestemming gekregen vanuit Brussel om een rapport uit handen van dhr. Tarek William Saab in ontvangst te nemen? Zo ja, waarom is deze toestemming verleend?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 11 zijn er geen beperkingen om in contact te treden met individuen op de EU-sanctielijst.
Bent u bekend met het gegeven dat het Maduro-regime de videobeelden van de aanbieding van het rapport door de Venezolaanse ministers aan de EU-Ambassadeur op grote schaal inzet als propagandamateriaal om zo haar legitimiteit onder de bevolking te vergroten? En wat vindt u hiervan?
Nederland noch de EU hebben invloed op de verspreiding van videobeelden door het Maduro-bewind.
Deelt u de mening dat deze overhandigingsceremonie het Maduro-regime ongewenste legitimiteit verschaft en dit rechtstreeks indruist tegen het beleid dat de Europese Unie Maduro niet erkent als de legitieme president van Venezuela?
Het standpunt van de EU, dat reeds is uitgedragen in verschillende verklaringen, is dat Venezuela niet voldoet aan de voorwaarden voor vrije, eerlijke en democratische verkiezingen. In 2018 heeft de EU al aangegeven de nieuwe termijn van Maduro als president niet te erkennen na de toen frauduleuze presidentsverkiezingen. De EU heeft contact met alle relevante actoren in Venezuela om bij te dragen aan een oplossing voor de politieke crisis, waaronder vertegenwoordigers van het Maduro-bewind.
Wat is de inhoud van het rapport «The Truth of Venezuela Against Infamy» en wat is uw appreciatie van dit rapport?
Het document is een eenzijdige appreciatie op het Independent International Fact Finding Mission on Venezuela (zie ook antwoord op vraag 16) waarin een positief beeld wordt geschetst over de mensenrechtensituatie en beleid die haaks staat op de realiteit.
Deelt u de mening dat zowel de EU-missie als de in ontvangstname van een propagandarapport door de EU-Ambassadeur buitengewoon pijnlijk zijn in het licht van het recente rapport van de Independent International Fact-Finding mission on Venezuela, waarin bewijs wordt geleverd van grootschalige onrechtmatige executies, verdwijningen en martelingen in Venezuela en dat ministers en hoge officieren hiervan op de hoogte waren?3
Het rapport van de Independent International Fact Finding Mission on Venezuela is buitengewoon alarmerend. Nederland en de EU hebben zich daar scherp over uitgelaten tijdens de afgelopen Mensenrechtenraad. Bilateraal en multilateraal blijven we ons uitspreken tegen mensenrechtenschendingen in Venezuela en roepen we op voor accountability van hen die zich daaraan schuldig maken. Nederland heeft in de Raad een resolutie gesteund die het mandaat voor de missie met nog eens twee jaar verlengt.
Dit staat los van het feit dat we met het Maduro-bewind, als direct buurland, in contact zullen blijven. Alleen op deze manier kunnen we hen oproepen de humanitaire- en mensenrechtensituatie te verbeteren en stelt het ons in staat een dialoog te voeren die mogelijk kan leiden tot een vreedzame politieke oplossing.
Wat bent u van plan te ondernemen om dergelijke schadelijke situaties in de toekomst te voorkomen?
De EU-ambassadeur in Venezuela gaat over haar eigen agenda. De EU-ambassadeur heeft samen met de ambassadeurs van de aanwezige EU lidstaten frequent contact over de gebeurtenissen in Venezuela. Deelname aan bepaalde bijeenkomsten worden daar waar mogelijk onderling afgestemd.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken worden beantwoord?
Ja.
Zandwinning |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Baggeraars op de korrel»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht
Beaamt u de conclusie van het bericht dat zand na water de meest gebruikte natuurlijke hulpbron ter wereld is, maar dat de voorraad bruikbaar zand eindig is? Zo nee, waarom niet?
Ik kan dat niet beoordelen op basis dit bericht, maar voor Nederland geldt dat het zand afkomstig uit de Noordzee niet schaars te noemen is. Wereldwijd ligt dat mogelijk anders.
Klopt het dat uit de milieueffectrapportage (m.e.r.) voor zoutwinning onder de Waddenzee blijkt dat de bodem onder het Wad met meer dan een meter kan zakken als gevolg van deze vorm van mijnbouw? Zo nee, waarom niet?2
Hoeveel de dieper gelegen aardlagen onder de wadplaten dalen als gevolg van de zoutwinning hangt af van de mate van productie en van de ligging van de zoutcavernes. In de MER worden verschillende scenario´s bestudeerd. Er is niet voor een scenario gekozen met een dergelijk grote bodemdaling. Het winningsplan van Frisia is zo ingericht dat deze diepe bodemdaling in 2052 (einde winning) minder is dan een meter. Wellicht ten overvloede wijs ik er op dat de bodemdaling zich niet aan het wadoppervlak manifesteert als gevolg van de natuurlijke aangroei van de wadplaten.
Hoeveel zand is er (bij benadering) nodig om de verwachte bodemdaling onder de Waddenzee door zout- en gaswinning te compenseren?
Voor de zoutwinning door Frisia Zout BV is berekend dat 9,15 x 106 m3 zand nodig is voor de compensatie3.
Voor de bodemdaling door de gaswinning MLV (Moddergat, Lauwers en Vierhuizen, ook wel gaswinning Waddenzee genoemd) is berekend dat tot 2050 1,51 x 106 m3 zand nodig is voor de compensatie4.
Waar gaat dit zand gewonnen worden of wat is de herkomst van dit zand?
Het zand is afkomstig vanuit de Noordzee en wordt gewonnen in een zone die ligt tussen de 20 meter dieptelijn en de 12 mijls-lijn uit de kust.
Is het winnen van zand om schade door mijnbouw te compenseren wat u betreft een nuttige toepassing van een schaars goed? Zo ja, waarom?
Ik onderschrijf het uitganspunt dat je zorgvuldig moet omgaan met schaars goed. De situatie in relatie tot de beschikbaarheid van zand varieert echter wereldwijd. Voor Nederland geldt dat het zand afkomstig uit de Noordzee niet schaars te noemen is. Wereldwijd kan dat dus anders liggen.
Hanteert u een voorrangsregeling voor het gebruik van deze steeds schaarser wordende grondstof? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
In het Nationaal Waterplan 2016–2021 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 31 710, nr. 45) heeft het kabinet aangegeven dat binnen de Europese kaders (Kaderrichtlijn Water, Kaderrichtlijn Mariene Strategie, Vogel- en Habitatrichtlijn en Verdrag van Malta) prioriteit wordt geven aan activiteiten die van nationaal belang zijn voor Nederland. Dit betekent o.a. dat er voldoende ruimte is voor zandwinning ten behoeve van kustbescherming, het tegengaan van overstromingsrisico’s en ophoogzand voor op het land.
Zandwinning ten behoeve van kustsuppleties en ophoogzand is van nationaal belang en daartoe is een specifieke zone gereserveerd waar zand gewonnen mag worden, zie antwoord op vraag 5.
Voor de zandwinning zijn kaders ontwikkeld in de MER, die loopt tot 2027.
Beaamt u dat het gebruik van zand door private ondernemingen om de bodemdaling door gas- en zoutwinning te compenseren moreel onethisch en disproportioneel kan zijn in vergelijking met de beschikbare hoeveelheid zand, die tevens nodig is om de Nederlandse kust nu en in de toekomst te kunnen beschermen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de afweging heeft plaatsgevonden ten behoeve van het Nationaal Waterplan 2016–2021. Zandwinning ten behoeve van kustsuppleties en ophoogzand is van nationaal belang en daartoe is een specifieke zone gereserveerd waar zand gewonnen mag worden voor van kustbescherming, het tegengaan van overstromingsrisico’s en ophoogzand voor op het land.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het wetgevingsoverleg Mijnbouw/Groningen op donderdag 29 oktober 2020?
Dit is vanwege het verzamelen van de benodigde informatie helaas niet gelukt.
De gewijzigde criteria bij het beoordelen van een PCR-test |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat onlangs de criteria voor het beoordelen van een Polymerase Chain reaction (PCR)-test zij aangepsat, zowel voor wat betreft het aantal te testen brokstukjes als voor wat betreft het aantal cycli?1
Kunt u aangeven wanneer deze criteria intern bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) zijn aangepast?
Kunt u aangeven waarom deze criteria door het RIVM zijn aangepast?
Kunt u aangeven wie hiertoe heeft besloten?
Kunt u aangeven wanneer dit precies op de site van het RIVM is aangepast?
Kunt u aangeven waarom dit niet is gecommuniceerd?
Kunt u aangeven wanneer dit naar de verschillende laboratoria is gecommuniceerd?
Kunt u aangeven wat de wijziging met betrekking tot het testen op het aantal brokstukjes, namelijk in plaats van het testen op het E-gen, N-gen en RdRP-gen is men slechts gaan testen op het E-gen, voor invloed heeft op het percentage positieve PCR-test uitslagen?
Kunt u aangeven wat de wijziging in de vorige vraag voor invloed heeft op het aantal fout-positieve PCR-test uitslagen?
Kunt u aangeven waarom de beoordelingsgrens van de PCR-test is verhoogd van 30 cycli naar 35 cycli?
Kunt u aangeven wat het verhogen van het aantal cycli van 30 cycli naar 35 cycli voor invloed heeft op het aantal positieve PCR-test uitslagen, zowel absoluut als relatief?
Kunt u aangeven wat het verhogen van het aantal cycli van 30 cycli naar 35 cycli voor invloed heeft op het aantal fout-positieve PCR-test uitslagen, zowel absoluut als relatief?
Zou het mogelijk kunnen zijn dat de plotselinge stijging van het percentage positieve PCR-testen, die door het RIVM «besmettingen» worden genoemd, te verklaren is door het aanpassen van de criteria bij het beoordelen van de PCR-test, zowel voor wat betreft het aantal te testen brokstukjes als voor wat betreft het aantal cycli? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het tussentijds aanpassen van de beoordelingscriteria inzake de PCR-test kan leiden tot onnauwkeurigheid in de data waardoor er een verkeerd beeld ontstaat?
Het Nederlandse meisje Insiya, dat ontvoerd is naar India en de pogingen die de Nederlandse regering onderneemt om haar terug te krijgen in Nederland |
|
Sadet Karabulut , Martijn van Helvert (CDA), Attje Kuiken (PvdA), Raymond de Roon (PVV), Pieter Omtzigt (CDA), Bram van Ojik (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de veroordeling van Shezad H., de vader van Insiya, voor de zeer gewelddadige ontvoering van zijn dochter naar India, tot 9 jaar gevangenisstraf?1
Ja, wij zijn bekend met de veroordeling.
Deelt u de mening dat er pas echt gerechtigheid is wanneer Insiya weer terug is in Nederland bij haar moeder?
Het kabinet realiseert zich dat dit, net als vele andere kinderontvoeringszaken, een schrijnende zaak is en leeft mee met de moeder en haar familie. Op grond van de Nederlandse gerechtelijke uitspraken behoort Insiya te worden teruggeleid naar Nederland. Deze uitspraken zijn echter in India niet automatisch bindend of af te dwingen. Om de Nederlandse gerechtelijke uitspraken in India te laten gelden, zal mevrouw Rashid de Indiase rechter moeten vragen hier gevolg aan te geven. Daar komt bij dat er ook in India op dit moment verschillende rechtszaken lopen. De Ministeries van BZ en JenV vragen aandacht voor de uitspraken van de Nederlandse rechter en voor een spoedige afronding van de procedures in India, met als uiteindelijk doel hereniging van Insiya met haar moeder.
Kunt u aangeven welke pogingen van de Nederlandse autoriteiten zijn ondernomen om de terugkeer van Insiya naar Nederland te bewerkstelligen en wat de verschillende trajecten hebben opgeleverd?
Zoals u bent geïnformeerd in de Beantwoording vragen van de leden Van Helvert en Omtzigt (beiden CDA), kenmerk 2020Z15297, van 29 september jongstleden dringen de Nederlandse autoriteiten blijvend bij de Indiase autoriteiten aan op het belang van een snelle en goede oplossing voor moeder en kind. Met dit doel worden Nederlandse gerechtelijke uitspraken aangeboden aan de Indiase autoriteiten en wordt de zaak onder de aandacht gebracht bij bilaterale gesprekken met India. Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, zijn uitspraken van de Nederlandse rechter echter niet zonder meer bindend in India. Nederland zal de uitspraken van de Nederlandse rechter bij India onder de aandacht blijven brengen en zal uitspraak in de procedures in India nauwlettend volgen.
Kunt u, naar aanleiding van uw beantwoording op vraag 12 van de schriftelijke vragen van 29 september jongstleden, uiteenzetten welke verschillende trajecten op dit moment lopen om Insiya naar Nederland te krijgen?2
De verschillende trajecten die op dit moment lopen op ambtelijk en politiek niveau zijn kort toegelicht in de beantwoording van vraag 3. Nederland vraagt aandacht voor de zaak via het diplomatieke verkeer en in bilaterale gesprekken, op de hoogst mogelijke niveaus. Concreet werd de zaak opgebracht en marge van het Staatsbezoek aan India, en tijdens verschillende contacten van de premier en de Minister van Buitenlandse Zaken met India. Leden van het kabinet zullen de zaak van Insiya blijven opbrengen in bilaterale contacten waar mogelijk.
In de beantwoording op vraag 12 geeft u aan dat medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in contact zijn met mevrouw Rashid over de verschillende trajecten die lopen om te bezien in overleg met haar waar mogelijkheden zijn voor ondersteuning. Zijn de trajecten uit de beantwoording van de vragen 3 en 4 besproken met mevrouw Rashid?3
Medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden staan in contact met mevrouw Rashid over de pogingen die Nederland onderneemt tot teruggeleiding van Insiya naar Nederland. Hierbij worden, in overleg met mevrouw Rashid, Nederlandse gerechtelijke uitspraken doorgeleid naar India en worden eventuele mogelijkheden in haar zaak samen met haar verkend. Zo werd mevrouw Rashid bij verschillende gelegenheden de mogelijkheid gegeven om, voordat een bilateraal gesprek met India zou plaatsvinden, voorgesprekken te voeren op politiek en hoogambtelijk niveau.
Kunt u uiteenzetten op welke momenten er sinds de dag van de ontvoering contact is geweest met de Indiase autoriteiten over deze zaak, op ambtelijk en op politiek niveau, en wat de Indiase autoriteiten als reden(en) hebben gegeven om niet mee te werken aan de terugkeer van Insiya naar Nederland?
Sinds de ontvoering van Insiya zoekt de Nederlandse overheid contact met de Indiase autoriteiten wanneer er kansen of mogelijke openingen in de zaak zijn, namelijk wanneer gerechtelijke uitspraken via diplomatieke weg kunnen worden aangeboden en wanneer er bilaterale gesprekken plaatsvinden op politiek niveau. Zie hierbij ook het antwoord op vraag 4. India verwijst in deze contacten naar de lopende rechtsgang aldaar. Er loopt nog een aantal rechtszaken in India waarvan de Indiase autoriteiten de gerechtelijke uitspraken afwachten.
Deelt u de mening dat de door India gegeven verklaringen niet meer afdoende zijn, aangezien ze nog niet geleid hebben tot de teruggeleiding van Insiya? Zo ja, heeft u dit de Indiase autoriteiten laten weten en welke vervolgstappen gaat u nemen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken brengt de zaak blijvend onder de aandacht van India in bilaterale gesprekken op politiek en ambtelijk niveau, waarbij ook de ambassade in New Delhi regelmatig met de Indiase autoriteiten spreekt over het gebrek aan voortgang. De procedures in India die nu lopen zullen afgewacht moeten worden. Nederland vraagt aandacht voor de uitspraken van de Nederlandse rechter en voor een spoedige afronding van de procedures in India.
Bent u bereid deze zaak tot topprioriteit te maken in de bilaterale relatie met India?
Deze zaak wordt reeds met prioriteit opgebracht in bilateraal contact met India en dit zal blijven gebeuren. Nederland verwijst India waar mogelijk naar nieuwe ontwikkelingen in Nederland, maar voortgang in de zaak is uiteindelijk afhankelijk van de voortgang van juridische procedures in India waaronder de bevestiging van Nederlandse uitspraken door de rechtsmacht aldaar. Wanneer een nieuwe gelegenheid tot contact zich voordoet, wordt deze aangegrepen om aandacht te vragen voor de zaak.
In hoeverre is het kabinet aan de slag met de zoektocht naar de veroordeelde Shezad H. en met de eventuele uitlevering naar Nederland?
Het OM heeft al in 2017, in het kader van diens vervolging, een verzoek om de uitlevering van Shezad H. aan India gedaan. Dit verzoek is toen door India afgewezen. Het OM heeft mij gemeld dat het zich met het oog op de veroordeling van H. zal inspannen om tot een executie van de straf te komen.
Zal Shezad H. een red notice krijgen via Interpol, zodat hij zo snel mogelijk opgepakt kan worden als hij naar het buitenland reist?
Zoals in het antwoord op vraag 10 is toegelicht, zal het OM zich met het oog op de veroordeling van H. inspannen om tot een executie van de straf te komen. Over welke middelen op welk moment in dat kader worden ingezet, treed ik niet in detail.
Op welke momenten heeft welke bewindspersoon met ambtsgenoten in India persoonlijk contact gehad over het lot van de Nederlandse staatsburger Insiya?
Zoals ook in vraag 4 toegelicht, hebben de premier en de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens verschillende gesprekken met hun Indiase ambtsgenoten over de zaak Insiya gesproken, o.a. en marge van het Staatsbezoek.
Op welke momenten heeft welke bewindspersoon persoonlijk contact gehad met ambtsgenoten in India over de veroordeling van Shezad H. en de uitlevering van hem aan Nederland?
Over welke middelen op welk moment worden ingezet in het kader van de veroordeling van Shezad H. en de uitlevering van hem aan Nederland, treed ik niet in detail. Vanzelfsprekend zal het Kabinet, in het bijzonder de Minister van Justitie en Veiligheid vanuit diens rol van centrale autoriteit bij rechtshulp- en uitleveringszaken, hier waar mogelijk en passend een ondersteunende rol bij hebben.
Is het kabinet bereid om een Minister in persoon naar India te laten afreizen om Insiya te gaan halen, aangezien de Nederlandse regering dit ook gedaan heeft voor Johan van Laarhoven, die nota bene veroordeeld was?
Zoals in het antwoord op vraag 7 is toegelicht, vraagt Nederland aandacht voor de uitspraken van de Nederlandse rechter en voor spoedige afronding van de procedures in India. Het is niet mogelijk om – zonder Indiase rechterlijke toestemming – Insiya op te halen. Het kabinet zal zich blijven inspannen om in gesprekken met India aandacht te vragen voor deze zaak. De vraag welke wijze van inzet passend is, wordt van geval tot geval, van moment tot moment en naar gelang de mogelijkheden overwogen.
Deelt u de mening dat mevrouw Rashid actief geïnformeerd moet worden over de voortgang van de ontwikkelingen omtrent de terugkeer van haar dochter en dat daarom een contactpersoon op het ministerie moet worden aangesteld waar mevrouw Rashid met al haar vragen en opmerkingen direct terecht kan?
Ja, dit is reeds vanaf het begin het geval. Zoals gebruikelijk in de consulaire praktijk heeft ook Mevrouw Rashid een contactpersoon op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, met wie regelmatige communicatie is per mail en telefoon. Mevrouw Rashid heeft daarnaast de contactgegevens van een breder consulair team, dat goed bekend is met haar zaak, dat zij kan benaderen. Ze heeft ook een contactpersoon bij de Nederlandse Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De Israëlische opdracht tot sloop van een basisschool in bezet Palestijns gebied |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kent u het bericht «Israel’s school demolition order leaves Palestinian children in limbo»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Israël zich heeft voorgenomen een basisschool in Ras al-Tin, in bezet Palestijns gebied, te slopen? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
In september 2020 hebben de Israëlische autoriteiten aangekondigd het gebouw te willen slopen. Volgens de Norwegian Refugee Council (NRC) zou het Israëlische leger in de periode van 31 augustus t/m 10 september tot vier keer toe schoolmaterialen in beslag hebben genomen, waaronder het dak, schoolbanken en stoelen. Het Israëlische leger zou als reden voor de sloop hebben aangegeven dat de school zonder bouwvergunning is gebouwd.
Klopt het dat de school in Ras al-Tin mede met Europees geld is gebouwd?
De Ras al-Tin school werd in Augustus 2020 gebouwd en is gefinancierd door de EU, Finland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk.
Bent u bereid contact met Israël op te nemen om te protesteren tegen sloop van de school? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft op 13 oktober deelgenomen aan een gezamenlijke demarche met Duitsland, Frankrijk, België, Denemarken, Finland, Ierland, Italië, Polen, Portugal, Spanje, Zweden, de EU, het Verenigd Koninkrijken Noorwegen en heeft daarbij onder andere Israël opgeroepen om te stoppen met de sloop van Palestijnse gebouwen in Oost-Jeruzalem en de West Bank, inclusief deze specifiek school.
Welke consequenties verbindt u eraan als Israël tot sloop overgaat?
Vooralsnog heeft de sloop niet plaats gevonden. Nederland zal met de donoren van de school in contact blijven over welke verdere stappen gezet kunnen worden om sloop te voorkomen of te reageren op uitvoering van de slooporder.
Het bericht dat op een bedrijventerrein in Doetinchem zo’n 1300 containers brandblusschuim met het ZSS PFAS staan opgeslagen in lekkende containers |
|
Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de situatie rond de containers met brandblusschuim en de zeer zorgwekkende stof PFAS in Doetinchem?1
Ja.
Kunt u aangeven of de informatie die Follow de Money en De Monitor aan het licht hebben gebracht klopt?
Het is niet aan mij om de berichtgeving omtrent deze casus op juistheid te beoordelen.
Kunt u aangeven hoe u de uitvoering van de vergunning, toezicht en handhavings (VTH-)taken door het bevoegde gezag, de rol van de omgevingsdienst en de rol van de gemeente Doetinchem beoordeeld in deze zaak?
Het bevoegde gezag in deze is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem. Voor het inhoudelijk beoordelen van de uitvoering van de VTH-taken door de omgevingsdienst of de gemeente Doetinchem is primair de gemeente zelf aan zet. De provincie Gelderland is de interbestuurlijk toezichthouder voor de gemeente Doetinchem. Wanneer er aanleiding is, zal de provincie die rol pakken. Het Rijk is toezichthouder op provincies. Naar aanleiding van deze casus heb ik dan ook contact gehad met de provincie. De verantwoordelijkheid voor het VTH-stelsel ligt bij mij. In die rol laat ik dan ook elke twee jaar een onderzoek uitvoeren naar de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken. Bij dit onderzoek kijken we ook naar welke lessen we kunnen trekken uit dergelijke casussen.
Het is verontrustend dat hier een situatie is ontstaan waarbij door lekkende vaten milieuschade optreedt. De gemeente is op dit moment bezig met handhaving bij dit bedrijf. De eerste stap hierbij is dat de lekkende vaten worden opgeruimd. Hiervoor wordt bestuursdwang ingezet door B&W. Daarnaast heeft het college aangekondigd grondig te onderzoeken hoe deze situatie heeft kunnen ontstaan. Ik vind het belangrijk dat goed onderzocht wordt wat hier is gebeurd, zodat alle betrokkenen er lessen uit kunnen leren en herhaling wordt voorkomen. Tevens heb ik deze casus onder de aandacht gebracht van de Adviescommissie VTH onder voorzitterschap van de heer van Aartsen. Deze commissie is ingesteld om een advies te geven om het VTH-stelsel te versterken met als doel het stelsel slagvaardiger en effectiever te maken. Ik ga ervanuit dat de commissie signalen zoals uit deze casus betrekt in haar werk, zodat ook bredere lessen kunnen worden getrokken.
Deelt u de mening dat het laten voortbestaan van deze situatie vanuit het oogpunt van de volksgezondheid en het gevaar voor het milieu onaanvaardbaar is? Zo ja, bent u bereid om uw invloed en middelen aan te wenden en te zorgen dat de betreffende locatie zo snel mogelijk wordt gesaneerd, dan wel afgeschermd wordt van de omgeving? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op de vorige vraag aangegeven acht ik deze situatie ongewenst. Het is goed om te zien dat het bevoegde gezag, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem, dit aanpakt en bestuursdwang toepast. Op korte termijn laat het de inhoud van de vaten overpompen in vloeistofdichte containers om lekkage tegen te gaan. Vervolgens geeft het college aan alle juridische middelen aan te wenden om te zorgen dat de rekening voor het opruimen van het schuim bij de verantwoordelijke(n) terecht komt.
Kunt u aangeven om welke hoeveelheden PFAS het in dit geval werkelijk gaat en wat dit voor gevolgen heeft voor het gebruik van deze grond en de gronden in de omgeving? Bent u bereid dit te laten onderzoeken, mochten deze gegevens nog niet bekend zijn?
De gemeente heeft in 2019 een verkennend onderzoek laten uitvoeren waaruit is gebleken dat er zich sterk verhoogde PFAS-concentraties in de bodem bevinden. Op basis daarvan heeft de gemeente opdracht gegeven voor een vervolgonderzoek om de aard en omvang van de verontreiniging in beeld te brengen.
Kunt u aangeven welke regels er in ons land zijn als het gaat om de verwerking van PFAS-houdend blusschuim? Waar en op welke wijze vindt deze verwerking plaats? Is bekend hoeveel liter PFAS-houdend blusschuim in totaal (schatting) in ons land nog moet worden verwerkt? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Op grond van de Wet milieubeheer moet afval zodanig verwerkt worden dat nadelige gevolgen voor het milieu worden voorkomen of zoveel mogelijk beperkt. Voor brandblussers zijn de beleidsregels uitgewerkt in het Derde Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3, m.n. sectorplan 45). Tevens is in LAP3 voor afvalstoffen met zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) de verplichting uitgewerkt om bij nuttige toepassing (met name recycling) na te gaan of het materiaal zonder schadelijke gevolgen voor mens en milieu toegepast kan worden.
Daarnaast verplicht de Europese POP-verordening (Verordening (EU) 2019/1021) ertoe om afvalstoffen die een «persistent organic pollutant» (POP) bevatten, zodanig te verwerken dat de POP wordt vernietigd. Veel oude brandblussers bevatten schuim met PFOS of PFOA, stoffen uit de PFAS-groep die als POP zijn aangemerkt. Andere in blusschuim gebruikte PFAS zijn, of worden mogelijk nog, op basis van REACH (Verordening (EG) 1907/2006) als zeer zorgwekkende stof (ZZS) aangemerkt. Dit betekent in de praktijk dat blusschuim dat PFAS-houdend of mogelijk PFAS-houdend is wordt verbrand bij een temperatuur van ca. 1.200 °C of hoger, waarbij PFAS worden vernietigd. Dergelijke installaties (doorgaans draaitrommelovens) zijn niet aanwezig in Nederland, maar wel in landen in onze nabijheid. Volgens de mij bekende informatie gaat Nederlands blusschuim voor vernietiging momenteel naar Duitsland, Denemarken en Frankrijk.
Blusschuim komt vrij bij bedrijven die oude brandblussers inzamelen en ontmantelen. Ontmanteling van brandblussers gebeurt in Nederland voor zover bekend bij twee bedrijven (drie toen het bedrijf in Doetinchem nog actief was). In de database van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA), waar afvalverwerkers de door hen ontvangen stromen moeten melden, is een stroom blusschuim van 500 tot 800 ton per jaar te vinden. De feitelijke hoeveelheid verwerkt blusschuim zal waarschijnlijk groter zijn, omdat afvalstromen blusschuim niet altijd aan het LMA gemeld worden met de expliciete vermelding van de term «blusschuim». Verplicht is de melding van de juiste code uit de Europese Afvalstoffenlijst, de zg. euralcode. Voor blusschuim bestaat geen exclusieve euralcode. Blusschuim wordt bij erkende inzamelaars van gevaarlijk afval gemengd met andere afvalstoffen die voor dezelfde verwerking bestemd zijn. Er wordt een euralcode gehanteerd die past bij de in het mengsel aanwezige stoffen als geheel.
Nadere bepaling van de grootte van de stroom PFAS-houdend blusschuim die in Nederland nog vrijkomt en verwerkt moet worden, zou nodig zijn als de grootte een knelpunt zou vormen bij de verwerking. Hiervoor zijn echter geen aanwijzingen.
Kunt u aangeven of de in ons land geldende regels met betrekking tot de verwerking van PFAS-houdende materialen, zoals brandblussers, voldoende helder en duidelijk zijn en bovendien niets te wensen overlaten als het gaat om de bescherming van mens en milieu? Zo nee, bent u bereid de regels aan te scherpen?
De voorschriften in het LAP en de POP-verordening acht ik afdoende voor de bescherming van mens en milieu. Vanuit de afvalsector hebben mij geen signalen bereikt dat de voorschriften aan duidelijkheid te wensen overlaten. Afvalverwerkers dienen zich rekenschap te geven van hetgeen door het LAP, de POP-verordening en andere relevante wetgeving (zoals de REACH-verordening) wordt voorgeschreven ten aanzien van de door hen ingenomen afvalstoffen en die voorschriften na te leven. Het bevoegd gezag heeft de taak daarop toe te zien. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven gaat de gemeente Doetinchem onderzoeken hoe deze situatie is ontstaan. Ik kijk met belangstelling uit naar de resultaten van dit onderzoek om te bezien of aanscherping of verduidelijking van de regelgeving, of de communicatie daarover kan helpen om gevallen zoals die in Doetinchem te voorkomen.
Kunt u aangeven of er in Nederland andere locaties zijn waar PFAS-houdend bluswater ligt opgeslagen, opgeslagen is geweest of illegaal is gedumpt? Zo ja, waar, in welke mate en op welke wijze is de situatie opgelost?
PFAS-houdend bluswater komt voort uit brandbestrijding en oefeningen voor brandbestrijding met PFAS-houdende brandblusmiddelen. Het wordt ter plaatse opgevangen in speciale opvangbekkens (als op de betreffende locatie het bevoegd gezag de aanleg daarvan heeft gelast) of afgevoerd via het rioleringssysteem. Bij een grote hoeveelheid opgevangen ernstig (met PFAS of andere stoffen) verontreinigd bluswater kan tijdelijke opslag nodig zijn, in afwachting van het beschikbaar komen van capaciteit in een daarvoor geschikte installatie voor afvalverwerking. Gevallen in de afgelopen jaren van dumping van bluswater, in de zin van illegale lozing, zijn mij niet bekend.
Opslag van blusschuim doet zich voor bij de bedrijven die brandblussers ontmantelen (voor zover bekend twee in aantal). Het gaat dan in principe om opslag voor een beperkte duur, namelijk tot het moment waarop de afvoer plaatsvindt naar het bedrijf waarmee een contract is gesloten voor de verwerking van het blusschuim (met als uiteindelijke bestemming verbranding bij hoge temperatuur). Afgezien van de situatie bij het inmiddels failliet gegane bedrijf in Doetinchem, zijn mij geen problemen bekend met onvoorzien lange opslag of lekkage tijdens opslag en heb ik geen informatie dat in de afgelopen jaren in Nederland sprake is geweest van dumping van blusschuim (in de natuur, in oppervlaktewater, in het riool) of van opslag in strijd met de in de verleende vergunning gestelde voorwaarden.
Kunt u aangeven of er nu of in het verleden ook op andere wijzen pogingen zijn ondernomen om van met PFAS vervuilde brandblussers af te komen, bijvoorbeeld door export en verwerking of mogelijk zelfs dumping in Europese- of derde landen? Zo ja, waar en op welke wijze?
Volgens gegevens van de Douane bedroeg de export van brandblussers naar landen buiten de EU de afgelopen jaren tussen de 500 en 1.000 ton per jaar, verdeeld over een ordegrootte van duizend transporten. Uit de gegevens van de Douane is niet te bepalen in hoeverre de brandblussers nieuw of gebruikt zijn en in hoeverre ze PFAS-houdend blusschuim bevatten. Wel is duidelijk dat het gaat om brandblussers die verkoper en koper niet als afval beschouwen.
Export van brandblussers die als afval zijn bestempeld komt nauwelijks voor. Uit de administratie in het kader van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) volgt dat in de afgelopen paar jaar eenmaal een partij afval-brandblussers naar het buitenland is uitgevoerd (in 2019 naar de Verenigde Staten, niet PFAS-houdend). Als afval-brandblussers worden afgevoerd naar een bedrijf buiten Nederland waar verantwoorde verwerking plaatsvindt, is dat geen bezwaar. Omdat afval-brandblussers die PFAS bevatten als gevaarlijk afval worden aangemerkt, is export naar niet-OESO landen op grond van de EVOA niet toegestaan. Ik ben niet bekend met pogingen tot illegale export van brandblussers.
De causaliteit van schade en gaswinning |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat er decennia is gedebatteerd over de causaliteit tussen schade en de gaswinning? Erkent u dat het voor gedupeerden met schade uitermate pijnlijk was gewantrouwd te worden en te worden weggezet als potentiële profiteur? Kunt u zich nog steeds vinden in de excuses die premier Rutte in 2019 om die reden aanbod aan Groningen? Bent u het ermee eens dat na die excuses en het publiek maken van de schadeafhandeling er een einde had moeten komen aan het debat over de causaliteit tussen schade en de gaswinning?1
Eén van de grootste knelpunten bij de schadeafhandeling was dat NAM, als schadeveroorzakende partij, niet als onafhankelijk werd ervaren. Gedupeerden voerden met NAM complexe discussies over het verband tussen schade en gaswinning. Ik realiseer me ten zeerste dat de schadeafhandeling door NAM destijds leidde tot grote onvrede onder gedupeerden. Alleen een echt onafhankelijke partij kon bijdragen aan het benodigde herstel van vertrouwen in een goede afhandeling van de schade. Dit was de aanleiding voor het kabinet om in 2018 te besluiten om de afhandeling van schade in publieke handen te plaatsen, zonder inmenging van de NAM. Met de oprichting van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) is dit definitief gerealiseerd en zijn er grote stappen gezet, met de publiekrechtelijke schadeafhandeling door het IMG. Inmiddels zijn er 55.738 schademeldingen afgehandeld door het IMG met een totaalbedrag aan schadevergoedingen van € 395.789.738. Ook is er een grote stap gezet met het besluit om de gaswinning te stoppen vanwege de veiligheid van de Groningers. Daarnaast heeft het kabinet met de Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen het wettelijk bewijsvermoeden geïntroduceerd om de Groningers te ontlasten bij hun bewijsvoering. Het IMG past het bewijsvermoeden toe en bepaalt, mede op basis van nieuwe (wetenschappelijke) inzichten, hoe hier in de praktijk invulling aan wordt gegeven. Het is immers inherent onderdeel van de taak van het IMG om het bestaan van die causaliteit te beoordelen. De excuses die Minister-President Rutte maakte in 2019, onder andere over de schade die de gaswinning heeft veroorzaakt, onderschrijf ik nog steeds.
Klopt het dat tijdens de aardbeving van Westerwijtwerd van 22 mei 2019 van 3.4 op de schaal van Richter het KNMI op 106 kilometer afstand nog steeds een kracht van 3.54 op de schaal van Richter registreerde? Klopt het tevens dat tijdens de aardbeving van Loppersum van 14 juli 2020 het KNMI op 107 kilometer afstand nog steeds een kracht van 2.7 op de schaal van Richter registreerde, een kracht even groot als in het epicentrum? Klopt het vervolgens ook dat tijdens de aardbeving van Startenhuizen van 19 juli 2020 van 2.3 op de schaal van Richter het KNMI op 111 kilometer afstand een kracht van 2.4 op de schaal van Richter registreerde, een kracht groter dan in het epicentrum zelf?2
Bij het optreden van een aardbeving komt er energie vrij. Dit wordt uitgedrukt in een getal op de schaal van Richter en wordt de magnitude of grootte van een aardbeving genoemd. Een aardbeving heeft één magnitude en deze informatie zit verpakt in het signaal dat een aardbeving de aarde in stuurt. Meerdere meetstations ontvangen dit signaal en aan de hand daarvan wordt de magnitude bepaald. Bij het bepalen van de magnitude wordt per meetstation gecorrigeerd voor de afstand tot de aardbevingslocatie.
Daarnaast kan een aardbeving grondbewegingen aan het aardoppervlak veroorzaken. De grondbewegingen kunnen op hun beurt tot schade leiden. De magnitude van een aardbeving is echter géén directe maat voor de grondbewegingen die kunnen ontstaan. Naast de magnitude van een aardbeving beïnvloeden ook andere factoren de grondbeweging, zoals de diepte van de aardbeving, de afstand tot het epicentrum en de lokale bodemopbouw. Ter illustratie, de aardbevingen bij Westerwijtwerd (22 mei 2019) en Zeerijp (8 januari 2018) hadden beide een magnitude van 3,4 op de schaal van Richter. De maximaal gemeten grondbewegingen verschillen echter sterk. Bij de aardbeving bij Westerwijtwerd was de maximaal gemeten grondversnelling 0,042 g, en bij Zeerijp was dat 0,108 g. Deze maximale versnellingen zijn gemeten op respectievelijk een afstand van 1,7 km en 2,5 km van het epicentrum.
Klopt het dat tijdens de aardbeving van Loppersum van 14 juli 2020 er een acuut onveilige situatie ontstond op 40 kilometer van het epicentrum?3
Er zijn in de dagen rond de aardbeving van Loppersum op 14 juli 2020 geen AOS meldingen op 40 kilometer van het epicentrum bij het IMG bekend.
Wanneer het klopt dat aardbevingen op ruim 100 kilometer vanaf het epicentrum een grote kracht hebben en wanneer het klopt dat op 40 kilometer van een epicentrum een acuut onveilige situatie kan ontstaan, is het dan niet juist te veronderstellen dat dit ook daadwerkelijk kan leiden tot schade?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2, is niet de magnitude van de aardbeving maar de lokale grondbeweging een bepalende factor voor het ontstaan van aardbeving gerelateerde schade. De grondbeweging is afhankelijk van meerdere factoren. Zo neemt de grondbeweging af naarmate de afstand tot het epicentrum groter wordt. Ook voor alle grotere aardbevingen (magnitude groter dan 3,0 op de schaal van Richter) die tot nu toe in het Groningenveld zijn opgetreden, geldt dat vanaf 10 km afstand tot het epicentrum de gemeten grondversnelling over het algemeen al lager is dan 0,01 g.
Vertrouwt u de inwoners die schade melden? Op elke afstand vanaf het epicentrum?
Groningers met schade worden vanuit vertrouwen tegemoet getreden. Met de Tijdelijke wet Groningen heeft het kabinet het wettelijk bewijsvermoeden geïntroduceerd met als doel de bewoners in Groningen in de schadeprocedure te ontlasten. Het IMG past conform de wettelijke kaders het bewijsvermoeden toe en hanteert binnen het effectgebied ook het bewijsvermoeden. Alle aanvragen voor schadevergoeding worden door het IMG in behandeling genomen, ongeacht de ligging binnen het effectgebied. Het IMG kan hierbij, zoals wettelijk bepaald, gebruik maken van onafhankelijke deskundigen in de beoordeling van de schademeldingen.
Wat vindt u ervan dat het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) opnieuw het debat opent over de relatie tussen schade en de gaswinning?4
Het IMG is onafhankelijk en mag zijn werkwijze voor de beoordeling van schade zelf vormgeven binnen de wettelijke kaders. Ik kan en mag geen invloed uitoefenen op de wijze waarop het IMG zijn taak uitvoert zolang dit past binnen de wettelijke kaders. Eén van de elementen van het wettelijk kader is het vereiste van een causaal verband en het bewijsvermoeden dat daarbij geldt. Het IMG past dit toe. Bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade veroorzaakt is door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk. Er is dus sprake van een vermoeden, dat alleen weerlegd kan worden indien er wetenschappelijke inzichten zijn of komen dat de schade niet «redelijkerwijs door bodembeweging als gevolg van de gaswinning veroorzaakt zou kunnen zijn». Hoe het bewijsvermoeden in de praktijk moet worden toegepast en wanneer het vermoeden als voldoende weerlegd kan worden beschouwd, moet mede op basis van de praktijk en wetenschappelijke inzichten door het IMG worden bepaald. Deze wetenschappelijke inzichten over schade en gaswinning zijn en blijven in ontwikkeling. Het IMG blijft daarom zijn werkwijze toetsen aan nieuwe ontwikkelingen en inzichten om zo zijn wettelijke taak goed en zorgvuldig uit te kunnen voeren.
Deelt u de mening dat het IMG zich op een hellend vlak begeeft wanneer er opnieuw gesuggereerd wordt dat er geen causaal verband is tussen schade en de gaswinning aan de randen van het gaswinningsgebied en de suggestie wordt gewekt dat Groningers misschien wel bovenmatig profiteren van schadevergoedingen?
Zoals ik aangeef in het antwoord op de vorige vraag, kan het IMG binnen de wettelijke kaders zijn bestaande werkwijze tegen het licht te houden en deze zo nodig eventueel aanpassen, bijvoorbeeld aan de hand van de nieuwste (wetenschappelijke) inzichten. Dat er onherroepelijk érgens een afstand tot de aardbevingen bestaat, waarop redelijkerwijs geen bevingsschade meer bestaat, is evident. Het is de taak van het IMG om onafhankelijk te oordelen en recht te doen aan het bewijsvermoeden. Een eventuele afwijzing maakt iemand niet tot «profiteur».
Wat vindt u ervan dat het IMG de afhandeling van schade in een deel van het effectgebied van de gaswinning heeft stilgelegd?5
Het IMG zag een toename van het aantal afwijzingen in een specifiek gebied. Aan de basis van deze afwijzende besluiten lagen adviezen van onafhankelijke deskundigen in individuele gevallen. Zij hebben in die dossiers geadviseerd de aanvraag af te wijzen omdat er geen schade door trillingen kan zijn veroorzaakt, maar volgens hen ook bodemdaling- en stijging niet relevant was voor het ontstaan van de schade. Dit gaf voor het IMG aanleiding om de TU Delft en TNO om nader advies te vragen over de kans op schade door diepe bodemdaling en -stijging, veroorzaakt door de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg. Het IMG dient immers recht te doen aan het bewijsvermoeden. In afwachting van dat advies worden er in een specifiek deel van Groningen en Drenthe voorlopig geen besluiten genomen over nu circa 1.250 schademeldingen. Het IMG wil, voordat het meer besluiten over dergelijke schademeldingen neemt, eerst meer duidelijkheid. Ik heb begrip voor deze handelingswijze van het IMG. Daarbij kan en mag ik geen invloed uitoefenen op de wijze waarop het IMG zijn taak uitvoert zolang dit past binnen de wettelijke kaders.
Vindt u, net als het IMG, dat er onderzoek gedaan moet worden naar de oorzaken van schade in de randgebieden van de contourlijn? Zo ja, wat vindt u van de vertraging die dat weer met zich meebrengt?
Zie het antwoord op vraag 8.
Wordt hiermee getornd aan het wettelijk bewijsvermoeden? Is bij afgewezen schades onomstoten aangetoond dat deze niet zijn ontstaan door gaswinning?
Het IMG past het bewijsvermoeden toe en blijft het bewijsvermoeden in de toekomst toepassen. Het is inherent aan de toepassing van het bewijsvermoeden dat nog steeds bezien moet worden of de schade niet toch een andere oorzaak heeft dan bodembeweging door mijnbouw. Daarvoor is volgens de Hoge Raad juist geen onomstotelijk bewijs vereist (voor zover dergelijk bewijs al bestaat). Het bewijsvermoeden is bijvoorbeeld weerlegd indien een andere oorzaak van de schade is gebleken. Een onderzoek naar de wijze waarop wordt beoordeeld of schades door bodembeweging zijn ontstaan past dus bij uitstek binnen de kaders van het bewijsvermoeden.
Deelt u de mening dat het vertrouwen van gedupeerden in de schade afhandelaar een knauw krijgt wanneer opnieuw de intenties van de schademelders in twijfel worden getrokken?
Het IMG wenst, naar aanleiding van een toename van het aantal afwijzingen in een specifiek gebied, te onderzoeken of de schades die bij het IMG worden gemeld, veroorzaakt zijn door bodembeweging door gaswinning. Dat betekent niet dat het IMG twijfelt aan intenties van de schademelders.
Kunt u zich voorstellen dat er een andere oorzaak is voor het toegenomen aantal schademeldingen uit de randen van het gebied? Kan dit bijvoorbeeld komen doordat men daar schade lange tijd niet kon melden of niet vergoed kreeg? Is het feit dat er een miljoen schades zijn geconstateerd niet gewoon het levende bewijs dat er hier werkelijk iets aan de hand is?
Ik kan mij voorstellen dat er verschillende mogelijke oorzaken zijn. Daarom begrijp ik dat het IMG onderzoek doet naar de schademeldingen die in de randen van het gebied worden gedaan.
Bent u bekend met het feit dat de bodem in Groningen en Drenthe meer zakt dan in de rest van Nederland? Wat is daarover uw mening? Bent u ervan op de hoogte dat deze snelle bodemdaling, die mede wordt veroorzaakt door de gaswinning, niet wordt meegenomen door het IMG als oorzaak van schade? Wat is daarop uw reactie?6
Ik ben bekend met het feit dat de gaswinning uit het Groningenveld leidt tot diepe bodemdaling. Deze diepe bodemdaling, en of daardoor schade aan gebouwen ontstaat, is in het verleden al diverse keren onderzocht, bijvoorbeeld door de TU Delft en ook door de Commissie Bodemdaling. Zoals ik hiervoor ook heb aangegeven, heb ik er begrip voor dat het IMG die relatie nu nader laat onderzoeken door de TU Delft en door TNO, zeker als het gaat om de diepe bodemdaling en -stijging die verband houdt met de gasopslag Norg.
Hoe vaak wordt schade aan funderingen niet meegenomen of afgewezen door het IMG? Hoeveel bezwaarschriften van bewoners zijn ingediend over funderingsschade?
Het IMG houdt hierover geen specifieke cijfers bij.
Waarom is de schadeafhandeling in de omgeving van de gasopslag Grijpskerk stilgelegd? Wat is het verschil tussen de gasopslag Norg – waar de schadeafhandeling doorgaat – en de gasopslag Grijpskerk, behalve dat het om de opslag van laag- respectievelijk hoogcalorisch gas gaat? Op welke wijze kan de gasopslag in Grijpskerk met de toename van schademeldingen in het Westerkwartier te maken hebben?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 8, worden er in afwachting van een advies over de kans op schade door diepe bodemdaling en -stijging, er in een specifiek deel van Groningen en Drenthe door het IMG voorlopig geen besluiten genomen over nu circa 1.250 schademeldingen. Dit heeft geen betrekking op de omgeving van de gasopslag Grijpskerk. Het IMG heeft de schadeafhandeling in deze omgeving niet stilgelegd. De gasopslag Grijpskerk ligt binnen het effectgebied van de zwaardere bevingen uit het Groningenveld. Bewoners kunnen voor schade die daardoor is ontstaan, terecht bij het IMG. Het IMG is echter niet belast met de afhandeling van schade veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten in de gasopslag Grijpskerk. Indien nodig, worden deze aanvragen doorgeleid naar de Commissie Mijnbouwschade.
Bent u bereid de vragen één voor één te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Mijnbouw/Groningen van 29 oktober 2020?
Ja.
De beantwoording van eerdere Kamervragen over de berichten ‘De Lugt: ‘Neonics-dossier bieten moet terug op tafel’ en ‘Ook Duitse bietentelers eisen derogatie neonics’ en het artikel ‘Ongelijk speelveld neonics is een feit’ en over het artikel ‘Ongelijk speelveld neonics is een feit’. |
|
Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Ongelijk speelveld neonics is een feit»?1
Ja.
Klopt het dat het Franse parlement op 6 oktober heeft ingestemd met een tijdelijke vrijstelling voor neonicotinoïden?
Nee. Het Frans parlement heeft ingestemd met een wetswijziging waardoor het weer mogelijk wordt om aanvragen voor tijdelijke vrijstellingen voor neonicotinoïde-houdende middelen in te dienen. Deze wetswijziging dient komende tijd eerst in de Franse senaat te worden behandeld alvorens deze definitief is aangenomen. De mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling die hiermee in Frankrijk wordt gecreëerd, bestaat in Nederland al.
Klopt het dat Frankrijk, de grootste bietenproducent in Europa, zich aansluit bij tien andere Europese landen die al een derogatie verlenen?
Wanneer er daadwerkelijk een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling wordt ingediend in Frankrijk zal deze eerst worden beoordeeld op de landbouwkundige noodzaak en de risico’s voor mens, dier en milieu. Vervolgens zal de verantwoordelijk Minister in Frankrijk hier een besluit op nemen. In 2020 zijn inderdaad in 10 lidstaten vrijstellingen verleend voor een neonicotinoide-houdend middel voor gebruik in de teelt van suikerbieten.
Wat vindt u van het besluit van het Franse parlement?
Elke lidstaat heeft de mogelijkheid om op basis van artikel 53 van Verordening (EG) 1107/2009 een vrijstelling te verlenen voor maximaal 120 dagen in geval van een landbouwkundige noodsituatie. Frankrijk heeft destijds voorop gelopen in het Europese verbod op het gebruik van neonicotinoïden in onbedekte teelten en dat verbod ook expliciet vastgelegd in de wetgeving. Daarmee ging Frankrijk verder dan andere lidstaten. Met het wetsvoorstel dat thans in behandeling is, wordt hierop teruggekomen en wordt het in Frankrijk weer mogelijk om tijdelijke vrijstellingen voor neonicotinoïne-houdende middelen aan te vragen. Deze mogelijkheid bestaat al in andere lidstaten, waaronder in Nederland.
Bij het verlenen van tijdelijke vrijstelling geldt conform Verordening (EG) 1107/2009 dat sprake moet zijn van een landbouwkundige noodzaak en dat er geen onaanvaardbare risico’s mogen zijn voor mens, dier en milieu. De beoordeling van een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling gebeurt in alle lidstaten dus volgens dezelfde criteria. Wel wordt daarbij rekening gehouden met de nationale omstandigheden, waardoor de uitkomst per lidstaat kan verschillen. Bijvoorbeeld vanwege geografische of klimatologische verschillen. Het is de bevoegdheid van de lidstaat om dit te beoordelen en al dan niet een tijdelijke vrijstelling te verlenen. Wel ziet de Europese Commissie erop toe dat dit conform de vereisten uit de verordening gebeurt. De Commissie heeft aangekondigd dit toezicht te verscherpen. De Europese Commissie heeft inmiddels aangekondigd aanvullend te zullen toezien op tijdelijke vrijstellingen voor neonicotinoïde-houdende middelen. Nederland steunde deze voorstellen en zal dit actief blijven doen.
Deelt u de mening dat met deze stap van het Franse parlement het gelijke speelveld in Europa heel ver te zoeken is? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Op basis van welke argumenten heeft Frankrijk deze maatregel genomen?
Het Franse voornemen om de wet aan te passen op het punt dat aanvragen voor tijdelijke vrijstellingen niet meer zijn toegestaan, is ingegeven door de gevolgen van het verbod op het gebruik van neonicotinoïden op de Franse bietensector.
Kunt u een uitputtend overzicht geven van alle argumenten van alle landen die inmiddels zijn overgegaan tot het verlenen van een derogatie?
Alle lidstaten die tijdelijke vrijstellingen verlenen geven hiervoor uitgebreide argumentaties, welke zijn opgenomen in de notificatie aan de Europese Commissie en zijn openbaar beschikbaar2. De betreffende argumenten hebben voornamelijk betrekking op de landbouwkundige noodsituatie die in de lidstaten ontstaat door een gebrek aan alternatieven.
Wat verstaat u onder een landbouwkundige noodsituatie?
Een landbouwkundige noodsituatie is volgens artikel 53 van Verordening (EG) 1107/2009 een bijzondere omstandigheid, waarin een ziekte, plaag of onkruid op geen enkele andere redelijke manier te beheersen is.
Vindt u dat een ongelijk speelveld kan leiden tot een noodsituatie? Zo nee, hoe beoordeelt u de situatie als Nederlandse telers zich gedwongen voelen om te stoppen of in te krimpen met het areaal omdat het ongelijke speelveld en de opbrengstderving daartoe nopen?
Nee, een ongelijk speelveld is in zichzelf geen noodsituatie. Ik begrijp wel dat agrarische ondernemers in Nederland niet blij zijn met het feit dat andere lidstaten een tijdelijke vrijstelling verlenen voor een gewasbeschermingsmiddel waarvan de werkzame stof niet meer mag worden toegepast in open teelten vanwege risico’s voor bijen.
Ook in Nederland is eerder een verzoek voor een neonicotinoïde-houdend middel in de bietenteelt ingediend, waarop de NVWA en het Ctgb constateerden dat een veilig gebruik van het middel binnen de Nederlandse landbouwpraktijk niet mogelijk was. Hierop heb ik besloten om geen tijdelijke vrijstelling te verlenen (Kamerstuk 27 858, nr. 443). Deze constatering was ook de deden waarom binnen de EU restricties op de betreffende neonicotinoïden zijn ingesteld. Ik heb wel een tijdelijke vrijstelling verleend voor een alternatief middel waarbij wel een veilig gebruik is aangetoond (Kamerstuk 27 858, nr. 454).
Ik weet dat sommige lidstaten, zoals Duitsland, tot dezelfde beslissingen zijn gekomen als ik op tijdelijke aanvragen voor neonicotinoïde-houdende middelen, maar ook dat diverse lidstaten wel tot het verlenen van dergelijke vrijstellingen zijn overgegaan. Dat is hun nationale bevoegdheid, maar ook zorgelijk vanwege het gelijke speelveld. Ik ben daarom blij dat de Europese Commissie het toezicht op vrijstellingen wil verscherpen en heeft aangekondigd om aanvullend toe te zien op de tijdelijke vrijstellingen voor neonicotinoide-houdende middelen in de EU.
Ik heb recentelijk een nieuwe aanvraag ontvangen voor een tijdelijke vrijstelling van een neonicotinoïde-houdend middel om in de bietenteelt toe te passen. Conform procedure zal ik mij hierover laten adviseren door de NVWA en, wanneer een landbouwkundige noodzaak is vastgesteld, door het Ctgb alvorens ik een besluit neem.
Klopt het dat, zoals we hebben kunnen lezen in de beantwoording van de schriftelijke vragen, u nog niet in overleg bent getreden met de sector over de recente ontwikkelingen van de Nederlandse bietenteelt? Zo ja, kunt u toelichten waarom niet, nu blijkt dat de gevolgen van het verbod op het gebruik van neonicotinoïden niet van tijdelijke aard is en de sector te maken heeft met een steeds groter wordend ongelijk speelveld?2
Mijn departement heeft de afgelopen periode meerdere malen overleg gehad met de sector over de ontwikkelingen in de Nederlandse bietenteelt. Hierbij is gesproken over de gevolgen van het wegvallen van middelen op basis van neonicotinoïden en de mogelijke alternatieven om het vergelingsvirus te beheersen.
Kunt u aangeven waarop u de uitspraak dat door acties vanuit de sector zelf «de impact niet groot als gevreesd [is]» gebaseerd heeft?
Dit is gebaseerd op gesprekken die mijn departement met de sector heeft gehad.
Bent u op de hoogte dat de Franse bietentelers forse schade lijden als gevolg van het vergelingsvirus, namelijk gemiddeld 7% opbrengstderving, die in extreme situaties kan oplopen tot 80%?
Ik ben me er bewust van dat het vergelingsvirus in Frankrijk impact heeft op de Franse bietensector.
Bent u op de hoogte dat de Nederlandse bietentelers vorig jaar al een gemiddelde schade hebben opgelopen van 7% en dat dat dus vergelijkbaar is met de Franse situatie? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik ben mij bewust van het feit dat het wegvallen van middelen op basis van neonicotinoïden impact heeft op de Nederlandse bietensector. Daarom heb ik de afgelopen jaren meerdere malen tijdelijke vrijstelling verleend voor een alternatief middel voor het beheersen van de vergelingsziekte.
Kunt u in overleg met de sector de economische gevolgen voor de Nederlandse telers in kaart brengen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben uiteraard bereid om samen met de sector te spreken over de economische gevolgen en over de mogelijke alternatieven voor neonicotinoïne-houdende middelen. Centraal voor mij staat dan een omslag naar weerbare planten en teeltsystemen, in lijn met de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 en het Uitvoeringsprogramma. Belangrijke aanleiding voor deze visie was immers het wegvallen van middelen als gevolg van aangescherpte criteria en zorgen ten aanzien van mens, dier en milieu.
Hoe ziet u in het licht van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030, waarin u de transitie schetst naar «weerbare planten en teeltsystemen», de casus van de bietenteelt voor de kortetermijnproblematiek?
De casus van neonicotinoïde-houdende middelen in de bietenteelt is typerend voor het belang en de noodzaak van een transitie naar weerbare planten en teeltsystemen, waardoor de afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen drastisch vermindert. Ik zie de afhankelijk die in de bietensector is ontstaan van neonicotinoïde-houdende middelen en doe niets af aan de ingewikkelde situatie die met het wegvallen van deze middelen voor bietentelers is ontstaan. Tegelijkertijd kan dat nooit een reden zijn om middelen toe te laten terwijl we weten dat het gebruik daarvan onaanvaardbare risico’s met zich brengt voor mens, dier en/of milieu (in dit geval bijen). Dat betekent dat we toe moeten naar een andere manier van telen, waarin de behoefte aan en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen drastisch minder wordt en dat is precies wat de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 en het bijbehorende uitvoeringsprogramma beogen, ondersteund door een breed scala aan stakeholders.
Welke oplossingen kunt u bieden voor de korte en middellange termijn, gelet op uw antwoord op vraag 9 over de aanpak in de werkgroep actuele vraagstukken en de inzet voor lange termijn? Wat is de inspanningsverplichting die u voor u ziet zolang u afziet van het verlenen van een derogatie?
De werkgroep actuele vraagstukken richt zich op het tijdig identificeren van mogelijke actuele vraagstukken en het opstellen van een plan van aanpak door de sectororganisaties waarin tijdig gezocht wordt naar oplossingen. Zo’n plan van aanpak kan oplossingen bevatten voor de korte, middellange en lange termijn. Ik ondersteun de sector bij het zoeken naar deze oplossingen door bijvoorbeeld het bieden van de mogelijkheid om een vrijstelling aan te vragen die rekening houdt met de instandhouding of bevordering van geïntegreerde gewasbescherming of om een «transitievrijstelling» aan te vragen om periode naar een definitieve oplossing voor een landbouwkundige noodsituatie te overbruggen.
Ik heb de sector inmiddels laten weten dat ik een nieuw verzoek tot tijdelijke vrijstelling van alternatieve middelen in de teelt van suikerbieten, mits positief geadviseerd door de NVWA en het Ctgb, welwillend op zal pakken. Voor de lange termijn zullen echter structurele oplossingen gevonden moeten worden om de afhankelijkheid in de sector van gewasbeschermingsmiddelen te verminderen.
Hoe de samenleving in het gaswinningsgebied Groningen door de overheid wordt verscheurd 2.0 |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de situatie in Opwierde, waar bewoners van 163 vliesgevelwoningen na sloop een nieuw huis krijgen? Weet u ook dat deze bewoners vorig jaar gekozen hebben voor bouwbedrijf Van Wijnen op basis van, onder andere, bewonersparticipatie?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte. De keuze voor bouwbedrijf Van Wijnen heeft plaatsgevonden middels een stemming onder toezicht van een notaris.
Staat u nog achter uw uitspraak van het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen van 10 september 2020: «We hebben nu het Bouwakkoord, waarmee de beschikbare bouwcapaciteit en de vraag inzichtelijk worden en vervolgens bij elkaar kunnen worden gebracht. Daarmee krijgen bewoners meer regie en meer keuzemogelijkheden, meer keuzevrijheid»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ja. Het Bouwakkoord heeft betrekking op versnelde uitvoering van de voor de veiligheid benodigde versterkingsmaatregelen en eventuele aanvullende wensen van bewoners binnen de gehele versterkingsopgave. Alle bouwbedrijven, zowel grote partijen als MKB-ondernemers, kunnen zich inschrijven voor de bouwpool en worden op basis van geschiktheid gematcht met een keuze van de eigenaar. De geschiktheid van het betreffende bouwbedrijf voor het concrete project speelt daarbij een grote rol. Niet alle aannemers zullen in staat zijn de meer complexe versterkingsoperaties van begin tot eind uit te voeren.
In het Bouwakkoord wordt onderscheid gemaakt tussen twee sporen. De primaire focus van het akkoord ligt bij het vergroten van de uitvoeringscapaciteit voor het «tweede spoor», waarin de eigenaar als regisseur kan en wil optreden. Vooral in dit spoor heeft de eigenaar meer regie, keuzemogelijkheden en keuzevrijheid. De eigenaar heeft in dit spoor de mogelijkheid zelf een aannemer te kiezen, treedt op als diens opdrachtgever en zit al in een vroeg stadium met de aannemer aan tafel om individuele wensen te bespreken. Bij het «eerste spoor» treedt de NCG op als opdrachtgever en projectleider richting bouwbedrijven. Dit spoor zal vooral worden ingezet bij grootschalige en/of complexe projecten, zoals sloop/nieuwbouw en bijzondere objecten.
Wat verstaat u onder «meer regie», «meer keuzemogelijkheden, meer keuzevrijheid»? Kunt u dat uitgebreid omschrijven?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat vier rijtjes van zeven woningen aan de Parksingel in Appingedam in 2017/2018 zijn versterkt door middel van zogenaamde boekensteunen? Bent u er voorts van op de hoogte dat deze versterkte woningen nu alsnog gesloopt gaan worden in het kader van een proeftuin aardgasvrij wonen?
De vier rijtjes woningen aan de Parksingel maken inderdaad onderdeel uit van de proeftuin aardgasvrij wonen. Dat is echter niet de reden dat de woningen worden gesloopt en nieuwgebouwd. Elders in Opwierde-Zuid stonden gemetselde woningen die zwaarder versterkt moesten worden. In overleg tussen de gemeente en het Rijk is afgesproken dat daarom alle vliesgevelwoningen in Opwierde-Zuid worden gesloopt en nieuwgebouwd, ook de vier rijtjes aan de Parksingel. Deze afspraak is gemaakt ter voorkoming van ongelijkheid tussen de bewoners van de vliesgevelwoningen en bewoners van de gemetselde woningen in de wijk, en de maatschappelijke onrust die meebracht. Het betreft hier dus aanvullende maatregelen.
Bent u ervan op de hoogte dat er nu vier typen woningen staan in dit gebied van Opwierde, zoals drie of vier slaapkamers, een doorzonwoning of een tuingerichte kamer? Klopt het dat er nu de keuze is uit maar twee modellen? Bent u het eens dat wanneer men kan kiezen uit een basiswoning en een variant, er nauwelijks sprake is van keuzevrijheid wanneer beide typen totaal anders zijn dan men nu heeft? Wat is hierop uw reactie?
Bij nieuwbouw van de vliesgevelwoningen kan per rij woningen worden gekozen tussen twee typen, namelijk conceptwoningen of maatwerkwoningen. Binnen de gemaakte keuze voor het type woning hebben bewoners binnen bepaalde kaders keuzevrijheid in de indeling van de woning, zoals in het aantal slaapkamers en het tuingericht- of straatgericht wonen. Bij beide typen kan voorts per rij van woningen worden gekozen voor een berging aan de voorgevel of aan de achtergevel.
De NCG en de bewoners zijn samen in gesprek geweest over de huidige situatie van hun woningen en de wensen van de bewoners. In dat gesprek is besproken dat zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de huidige situatie van de woningen en de wensen van de bewoners. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de huidige wet- en regelgeving uit het Bouwbesluit. Ook moeten bewoners per rij woningen gezamenlijk kiezen welk model woning na sloop wordt nieuwgebouwd. Hierdoor kan helaas niet worden gegarandeerd dat op individueel niveau aan alle wensen van de bewoners wordt tegemoetgekomen.
Klopt het dat iedereen in een rijtje van zeven woningen voor hetzelfde type woning moet kiezen omdat de twee varianten niet naast elkaar gebouwd kunnen worden? Hoe staat dit in verhouding tot uw uitspraak dat eigen regie, keuzemogelijkheden en keuzevrijheid van belang is?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Is het u bekend dat deze bewoners zijn meegenomen in alle voorbereidende gesprekken die door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en de gemeente werden georganiseerd? Is het u bekend dat eigenaren daar is beloofd dat ze terug krijgen wat ze hebben?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Klopt het dat mensen die de afgelopen jaren veel dure verbeteringen hebben aangebracht aan hun woning (te denken valt aan luxere keukens, badkamers/toiletten, serres, bijkeukens, interne verbouwingen, kostbare glas in lood panelen, kunststof kozijnen en deuren, een volledig ingerichte tuin met terrassen en paden met sierbestrating, borders van lineablokken, etcetera) dit niet terug krijgen terwijl het hen wel beloofd is? Deelt u de mening dat dit onrechtvaardig is? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze mensen terug krijgen wat ze hebben?
In verband met huidige wet- en regelgeving uit het Bouwbesluit en doordat bewoners per rij woningen gezamenlijk kiezen welk model woning na sloop wordt nieuwgebouwd, kan helaas niet worden gegarandeerd dat alle door de bewoners aangebrachte verbeteringen één op één terugkomen. Voor keukens is een budget beschikbaar gesteld waarmee de bewoners zelf een nieuwe keuken kunnen uitzoeken. Ook wordt tijdelijke opslag geboden voor zelf aangebrachte voorzieningen die later teruggeplaatst kunnen worden (zoals tuin- en hekwerk, etc.). Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Wat vindt u van de verschillen in de regie die het Bouwakkoord zal opleveren? Zijn die verschillen uitlegbaar voor u?
In het Bouwakkoord wordt onderscheid gemaakt tussen twee sporen. Voor beide sporen gelden dezelfde kaders uit de wet- en regelgeving in het Bouwbesluit. Waar dat mogelijk is, wordt binnen die kaders de keuze tussen de twee sporen geboden. Het eerste spoor dient met name voor grootschalige projecten waarbij belangen van meerdere bewoners bij elkaar komen, waardoor minder ruimte is voor individuele keuzevrijheid. In het eerste spoor kunnen ook individuele eigenaren terechtkomen die niet in het tweede spoor willen worden opgenomen, bijvoorbeeld omdat ze niet zelf als opdrachtgever van de versterking van hun woning willen optreden. Het tweede spoor kan worden gevolgd bij de versterking van een individueel adres waar de eigenaar direct zelf invloed kan en wil hebben op de versterking van zijn huis. Een eigenaar heeft daardoor met name in het tweede spoor meer regie, keuzemogelijkheden en keuzevrijheid.
Wat vindt u van de verschillen in de keuzemogelijkheden en keuzevrijheid die dat zal opleveren? Zijn die verschillen uitlegbaar voor u?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Kunt u zich voorstellen dat de mensen die vorig jaar voor Van Wijnen kozen op basis van mooie praatjes, nu moeten strijden om terug te krijgen wat ze hebben en dat dit traumatisch is en impact heeft op de gezondheid en het welzijn van de bewoners?
De NCG en de bewoners zijn samen in gesprek geweest over de huidige situatie van hun woningen en de wensen van de bewoners bij de nieuwbouw van de woningen. In dat gesprek is besproken dat zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de huidige situatie van de woningen en de wensen van de bewoners. De keuze voor bouwbedrijf Van Wijnen heeft plaatsgevonden middels een stemming onder toezicht van een notaris. In verband met huidige wet- en regelgeving uit het Bouwbesluit en doordat bewoners per rij woningen gezamenlijk kiezen welk model woning na sloop wordt nieuwgebouwd, kan helaas niet worden gegarandeerd dat op individueel niveau aan alle wensen van de bewoners wordt tegemoetgekomen. Ik betreur het als dit impact heeft op de gezondheid en het welzijn van de bewoners. Zie ook mijn antwoorden op vragen 1, 5 en 12.
Kunt u zich voorstellen dat de oneerlijke manier waarop de overheid het herstel van het gaswinningsgebied aanpakt traumatisch is en een impact heeft op de gezondheid en het welzijn van de bewoners? Voelt u zich daar verantwoordelijk voor? Kunt u dat gemotiveerd antwoorden?
Ik ben mij ervan bewust dat bewoners van de aardbevingsregio door de gevolgen van de gaswinning stress en onzekerheid kunnen ervaren. Dat betreur ik. Om die reden zijn financiële middelen beschikbaar gesteld voor emotionele en sociale ondersteuning, alsmede voor geestelijke verzorging van die bewoners. Voor de bewoners worden onder andere aardbevingscoaches en inwonersbegeleiders ingezet die een luisterend oor bieden aan de bewoners en uitleg geven bij praktische zaken die te maken hebben met de gevolgen van aardbevingen. Bovenal acht ik het van groot belang de versterkingsopgave zo snel mogelijk nog verder te versnellen en zo beheersbaar en uitvoerbaar mogelijk te maken, om rust, stabiliteit en voorspelbaarheid aan de bewoners te bieden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de steeds veranderende aanpak van schadeafhandeling en versterking stopt, zodat mensen verder kunnen met hun leven?
De uitvoering van zowel de versterkingsopgave als van de schadeafhandeling is in publieke handen en belegd bij respectievelijk de NCG en het IMG. De kaders voor deze processen worden gevormd door de Tijdelijke wet Groningen, die na behandeling van het wetsvoorstel versterken, ook de versterkingsopgave omvat. Om de versterkingsopgave te versnellen en zo uitvoerbaar mogelijk te maken, ben ik op dit moment in intensief overleg met de regio. In het overleg wordt verkend of kan worden gekomen tot afspraken over de voortgang van de versterkingsopgave, waarmee bewoners de voornoemde rust, stabiliteit en voorspelbaarheid kan worden geboden. Over de uitkomst hiervan hoop ik u binnen afzienbare tijd te kunnen informeren.
Het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) is sinds 1 juli jl. verantwoordelijk voor de schadeafhandeling, voorheen de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen. De uitgangspunten van de werkwijze van het IMG/TCMG zijn al sinds de start van de publieke schadeafhandeling gelijk. Dat neemt niet weg dat het IMG onafhankelijk is en zijn werkwijze binnen de wettelijke kaders kan aanpassen in geval van nieuwe (wetenschappelijke) inzichten.
Kunt u deze vragen één voor één voor het wetgevingsoverleg Mijnbouw/Groningen van donderdag 29 oktober 2020 beantwoorden?
Het wetgevingsoverleg Mijnbouw Groningen is inmiddels verplaatst naar donderdag 12 november 2020. Ik beantwoord deze Kamervragen voorafgaand daaraan.
Het bericht ‘Overheid raadt kastomaat van eigen bodem af’ |
|
Arne Weverling (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Overheid raadt kastomaat van eigen bodem af»?1
Ja.
Klopt het dat Milieu Centraal, dat voor twee derde door de Nederlandse overheid gefinancierd wordt, een kalender heeft gepubliceerd waarop Nederlandse tomaten als minder duurzaam dan in Spanje of Marokko geproduceerde tomaten worden gepresenteerd?
Het klopt dat Milieu Centraal een groente- en fruitkalender heeft gepubliceerd waarmee zij consumenten advies gaf over de milieubelasting van groenten en fruit in ieder seizoen. Er werd onderscheid gemaakt in categorie A t/m E producten, waarbij categorie A het meest milieuvriendelijk was en E het meest milieubelastend. De kalender staat sinds mei 2020 niet meer online omdat de onderliggende data niet meer actueel waren. In de eerder gepubliceerde editie waren verschillende typen tomaten opgenomen. In de winter gaf de kalender aan dat er tomaten uit Nederland waren in categorie B (het merendeel), C, D en E, tomaten uit Spanje in categorie A en B, en uit Marokko in categorie A en B. Milieu Centraal heeft voor de groente- en fruitkalender geen subsidie van LNV ontvangen.
Hoe verhoudt subsidie voor een organisatie die mensen adviseert om tomaten van 2.000 kilometer verderop aan te schaffen zich tot de doelstelling van de regering om het consumeren van lokaal geproduceerde producten te stimuleren (de «korte keten»)?
In mijn LNV-visie «Landbouw, natuur en voedsel: waardevol en verbonden» geef ik aan dat ik samen met boeren, tuinders en vissers, andere ondernemers en maatschappelijke partijen wil toewerken naar kringlooplandbouw. Het verkorten van ketens, waarbij boeren en afnemers elkaar beter kennen en zij makkelijker hun ketens kunnen sluiten, draagt bij aan de omslag naar kringlooplandbouw en stimuleer ik derhalve. Wat betreft de subsidie verwijs ik naar antwoord 2.
Hoe verhoudt de productie van Nederlandse tomaten zich tot de productie van tomaten in bijvoorbeeld Spanje of Marokko of andere landen op het gebied van CO2-uitstoot, landgebruik, gewasbeschermingsmiddelen, watervervuiling en waterverbruik?
Op dit moment is er geen actuele berekening beschikbaar waarmee een zorgvuldige uitspraak gedaan kan worden over hoe de huidige productie van Nederlandse tomaten zich tot de productie van tomaten in andere landen verhoudt.
Deelt u de mening dat de Nederlandse tuinbouw, zeker in verhouding tot de Spaanse of Marokkaanse tuinbouw, duurzaamheidskoploper is op al deze punten?
De Nederlandse tuinbouw is over het algemeen zeer efficiënt en koploper op het gebied van innovatie. Er worden goede stappen gezet in de richting van een duurzamere manier van werken. Zo wordt er bijvoorbeeld gewerkt aan energiebesparing en duurzame energie in de kas. Hier draagt mijn ministerie aan bij. Het betekent niet dat er geen verbetering mogelijk is en dat alle producten duurzaam geproduceerd worden in Nederland. De milieu-impact van voedsel hangt af van verschillende aspecten, een vergelijking met andere landen op al deze punten is zonder zorgvuldige berekening niet te maken.
Deelt u de mening dat, wanneer al deze factoren worden meegewogen, de stelling dat het duurzamer zou zijn om ’s winters een Marokkaanse of Spaanse tomaat te eten absoluut onjuist is? Zo ja, bent u bereid om Milieu Centraal aan te spreken op hun niet-duurzame advies aan consumenten en aan te sporen juist in te zetten op het promoten van het consumeren van in Nederland geproduceerde groenten en fruit?
In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat ik niet kan zeggen hoe de productie van Nederlandse tomaten zich verhoudt tot Marokkaanse of Spaanse tomaten. Het is daarnaast niet aan de overheid voor te schrijven wat wel en niet door een onafhankelijke organisatie geadviseerd mag worden.
Het bericht ‘Culturele instellingen in chaos na coronamaatregelen. “Dit is een onmogelijke keuze”’ |
|
Niels van den Berge (GL), Peter Kwint , Lodewijk Asscher (PvdA), Salima Belhaj (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Culturele instellingen in chaos na coronamaatregelen. «Dit is een onmogelijke keuze»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de nieuwe coronamaatregelen met betrekking tot ontheffingen voor culturele instellingen tot ontzettend veel onduidelijkheid hebben geleid en dat deze onduidelijkheden zo snel mogelijk verholpen moeten worden? Wat gaat u daaraan doen?
Wat vindt u ervan dat culturele instellingen in regio’s met extreem veel besmettingen (bijvoorbeeld Haaglanden) meer mogen dan in regio’s met een stuk minder besmettingen (bijvoorbeeld IJsselland)? Kunt u dit uitleggen? Wat vindt u in bredere zin van alle verschillen in ontheffingen tussen verschillende regio’s, soms zelfs binnen veiligheidsregio’s, en dat sommige regio’s zeggen «het nog even aan te kijken»? Vindt u dit wenselijk en logisch? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe beoordeelt u de situatie waarin cabaretier Henry van Loon op 12 en 13 oktober niet meer mag optreden in het Zaantheater voor 240 personen vanwege de opgelegde beperking van maximaal 30 personen, terwijl hij in plaats daarvan 40 kilometer verderop in Hoorn op diezelfde avonden wel mag optreden? Leidt dit niet tot oneerlijke concurrentie?2
Hoe komt het dat de veiligheidsregio’s niet waren voorbereid op deze nieuwe maatregelen? Bent u het eens dat zij in de toekomst beter voorbereid moeten worden, om te voorkomen dat het voor culturele instellingen volstrekt onduidelijk is of zij diezelfde avond hun programma nog doorgang kunnen laten vinden?
Bent u het met de indieners eens dat het wenselijk zou zijn om in overleg met veiligheidsregio’s en de culturele sector te komen tot een routekaart voor wat er wel mogelijk is bij verschillende besmettingsscenario’s om zo de voorspelbaarheid van maatregelen voor de sector te vergroten?
Wat vindt u ervan dat de voorzitters van veiligheidsregio’s verschillende afwegingen maken waardoor er een soort willekeur ontstaat die veel onduidelijkheid creëert? Zou een uniforme set van regels voor de sector niet beter zijn, zodat er geen willekeur optreedt?
Wat vindt u ervan dat door de verschillen tussen regio’s, mensen die in een regio wonen met strengere regels, zich verplaatsen naar regio’s waar men wel naar een culturele instelling kan? Is er nagedacht over het feit dat hierdoor juist meer risico’s ontstaan doordat er sneller een verspreiding van het coronavirus kan plaatsvinden?
Wat is de definitie van «instellingen met regionaal belang»? Bent u het eens dat dit niet per se grote theaters hoeven te zijn, maar juist ook kleine buurttheaters die een belangrijke rol spelen bij de sociale cohesie van kwetsbare wijken? Hoe gaat u voorkomen dat deze kleine theaters nu buiten de boot gaan vallen waardoor zij alsnog een grote kans hebben failliet te gaan?
Wat vindt u ervan dat instellingen die overduidelijk meer dan 30 personen binnen kunnen laten met in achtneming van RIVM-voorschriften, zoals bijvoorbeeld de Ziggodome of Afas Live, niet in aanmerking komen voor een ontheffing?3 Zou het mogelijk zijn in overleg te treden met de veiligheidsregio’s om gelijke richtlijnen te hanteren van vrijstellingen voor culturele instellingen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid op korte termijn proefopstellingen in de culturele sector, zoals de proefopstelling van theater Markant in Uden, te laten testen op veiligheid door het RIVM? Bent u voorts bereid de adviezen die het RIVM hierover zou geven mee te nemen in het beleid?
Sinds de uitbraak van Covid-19 is het kabinet intensief met de brede eventindustrie (sportevents, zakelijke congressen, theater, kermissen, festivals, etc.) in gesprek over de wijze waarop veilig en verantwoord evenementen georganiseerd kunnen worden die commercieel haalbaar zijn. De gesprekken hebben geleid tot een toezegging aan de sector om te kunnen starten met het zogenaamde Fieldlab-programma, waarin de gezamenlijke evenementenorganisaties samenwerken met diverse belangenorganisaties, universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen. Dit Fieldlab-programma heeft tot doel wetenschappelijke kennis te combineren met innovaties uit de sector om inzichtelijk te maken hoe de gezondheidsrisico’s en de druk op de openbare ruimte kunnen worden beperkt. Een belangrijk onderdeel van de aanpak om te komen tot een veilige en verantwoorde manier organiseren van evenementen is het uitvoeren van een aantal testevents waarvoor zij testlocaties zoeken. Hierbij is het Fieldlab-programma verantwoordelijk voor de keuze van de testlocaties. Hierbij houden zij rekening met de verschillende type events die zij hebben geïdentificeerd. Het Fieldlab is op de hoogte van de proefopstelling van theater Markant in Uden en zal deze ook meenemen in hun afwegingen voor de keuze van de testlocaties. Het onderzoeksplan dat de evenementenbranche in samenwerking met wetenschappers heeft ontwikkeld voor de testevents, is recent voorgelegd ter beoordeling aan het RIVM. Dit onderzoeksplan is gericht op het organiseren van testevents voor de gehele branche. Het RIVM komt op basis van dit plan tot een advies. Op basis van dit advies en het epidemiologisch beeld zal het kabinet een besluit nemen over het starten van de testevents. De resultaten van de testevents kunnen meegenomen worden bij de beleidsvorming.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, uiterlijk binnen een week?
Voor de beantwoording van deze Kamervragen heb ik de reguliere termijnen gevolgd.
Aandacht voor de kwetsbare positie van oa. LHBTI’s in de nationale en internationale COVID-19 respons |
|
Achraf Bouali (D66), Nevin Özütok (GL), Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Vera Bergkamp (D66), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties stelt dat LHBTI-personen1 zich door de COVID-19-pandemie in een extra kwetsbare positie bevinden? Bent u op de hoogte van de oproep van de Hoge Commissaris aan nationale overheden om er voor te zorgen dat LHBTI-personen door de COVID-19-pandemie niet (extra) worden getroffen door discriminatie en geweld, te verzekeren dat LHBTI-personen goede toegang houden tot gezondheidszorg, en dat landen in hun sociaal beleid rond COVID-19 bijzondere aandacht hebben voor o.a. oudere LHBTI-personen?
Ja.
Bent u bekend met de oproep van mensenrechtenexperts van de Verenigde Naties (VN) aan nationale overheden om in het kader van de COVID-19-pandemie in het bijzonder bescherming te bieden aan LHBTI-personen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u inzicht in de impact van COVID-19 op LHBTI-personen in Nederland?
De impact van de coronacrisis is voelbaar voor verschillende groepen in de samenleving. Velen worden op allerlei vlakken hard getroffen. Dat geldt ook voor LHBTI-personen. Tijdens de eerste fase van de lockdown was het vrijwel onmogelijk voor LHBTI-personen om gebruik te maken van de vele ontmoetingsplekken waar ze zich doorgaans (sociaal) veilig en geaccepteerd voelen. Dit is vooral belangrijk voor mensen die in een onveilige thuissituatie of buurt wonen. De gevolgen van het wegvallen van deze zogeheten «safe spaces» kunnen heel groot zijn voor het welzijn van deze doelgroep. Ook heeft het wegvallen van regenboogactiviteiten en andere ontmoetingsmogelijkheden een grote impact gehad. In verband met de maatregelen tegen het coronavirus kon bijvoorbeeld de 25ste verjaardag van Pride Amsterdam in augustus niet worden gevierd en werden overal in het land grootschalige activiteiten en evenementen afgelast. Desondanks bleek in de periode van versoepeling van de maatregelen de creativiteit van organisaties als COC Nederland groot en ontstond er ondanks de beperkte mogelijkheden een breed scala aan creatieve alternatieven, zowel fysiek als online. In plaats van de jaarlijkse evenementen, zoals de (boten)parade, vonden kleinschaliger activiteiten plaats die naar verluidt als intimier en inclusiever werden ervaren.2
De impact van de coronacrisis reikt vermoedelijk verder dan het wegvallen van bijeenkomsten en andere ontmoetingsplekken. Onderzoek naar de verschillende manieren waarop COVID-19 effect heeft gehad op het dagelijks leven van deze groep is van groot belang. Op dit moment peilt Movisie het effect van de coronacrisis op LHBTI-personen in Nederland.3 De uitkomsten van deze peiling worden dit najaar verwacht. Verder is er veelvuldig contact met belangenorganisaties om zicht te krijgen op de signalen die zij van de achterban ontvangen. Een van die signalen blijkt de grote eenzaamheid onder de groep te zijn. In deze moeilijke tijd ligt voor verschillende groepen mensen eenzaamheid op de loer. Dit geldt ook voor zowel roze ouderen als jongeren. Ook voor mensen die nog geen «coming out» hebben gehad en daardoor geen toegang hebben tot «safe spaces». Mogelijkheden voor digitaal contact, zoals bijvoorbeeld middels de app Jong&Out, kunnen hier van grote waarde zijn.4
Bent u op de hoogte van de signalen dat LHBTI-personen in Nederland tijdens de COVID-19-pandemie in het bijzonder worden getroffen door eenzaamheid?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke gevolgen de COVID-19-pandemie heeft voor medische zorg aan transgenderpersonen? Is het waar dat de wachttijden voor transgenderzorg sinds de pandemie sterk zijn toegenomen? Welke maatregelen treft u om dit tegen te gaan?
Deze vraag ligt op het beleidsterrein van de Minister voor Medische Zorg en Sport (MZS). Op 4 november jl. heeft deze Minister een Commissiebrief aan de Eerste Kamer gestuurd met antwoorden op vragen van de Eerste Kamer inzake transgenderzorg, waaronder een vraag van gelijke strekking als de vraag die u stelt. Ik informeer u dan ook graag over haar antwoord in die Commissiebrief: «De eerste golf covidpatiënten heeft eerder dit jaar een grote impact gehad op de reguliere zorg. Ook op de zorg voor transgenderpersonen heeft de crisis impact gehad. In mijn brief aan uw Kamer (Kamerstukken I 2019–2020, 31 016/34 650, E en bijlagen) was ik positief over het feit dat de impact van de crisis op de wachttijden en het aantal wachtenden voor de psychologische en endocrinologische zorg door de inzet van digitale zorg beperkt is gebleven, maar het is wel zo dat de chirurgische zorg enige tijd heeft stil gelegen en dat bijvoorbeeld veel intakes en diagnosestellingen zijn uitgesteld waardoor er vrijwel geen instroom van nieuwe patiënten is geweest. Op 1 september 2020 (Kamerstukken II, 2019–2020, 25 295, nr. 508) heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de lessen die we leerden uit de covidcrisis. In mijn brief van 13 oktober 2020 (Kamerstukken II, 2019–2020, 25 295, nr. 656) ben ik uitgebreid ingegaan op de stand van zaken in de curatieve zorg in het licht van het toenemend aantal covidpatiënten en de effecten daarvan op de reguliere zorg. De lessen die getrokken kunnen worden uit de eerste golf zijn niet specifiek te trekken voor transgenderzorg. Maar zoals u weet, is er mij en ook de partijen in het veld veel aan gelegen om ervoor te zorgen dat de zorgcapaciteit in Nederland (voor zowel covid als non-covid-patiënten) zo goed mogelijk wordt benut en dat de toegang die patiënten hebben tot de zorg overal gelijk is. Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over de aanvullende tijdelijke maatregelen (Kamerstukken II, 2019–2020, nr. 29 247 nr. 317) die hiervoor worden getroffen. Met het Tijdelijk beleidskader waarborgen acute zorg in de covid-19 pandemie worden aanvullende maatregelen genomen voor optimale benutting van de zorgcapaciteit en gelijke toegankelijkheid van zorg.»
Bent u bereid om, in lijn met de aanbevelingen van de VN, voor Nederland een integrale aanpak te ontwikkelen om kwetsbare groepen zoals LHBTI’s tijdens de COVID-19-pandemie te steunen en te beschermen? Bent u bereid om daarbinnen bijzondere aandacht te besteden aan de aanpak van geweld en discriminatie tegen LHBTI-personen, de bestrijding van eenzaamheid, aan oudere LHBTI-personen en aan (goed toegankelijke zorg voor) transgender personen? Kunt u aangeven welke initiatieven u in het kader van de COVID-19-pandemie al heeft genomen voor LHBTI-personen en andere kwetsbare groepen in Nederland?
Het kabinet blijft ernaar streven dat alle mensen zich veilig voelen en de ruimte krijgen om te worden wie ze willen zijn. Ook in deze pandemie blijft het van groot belang dat LHBTI-personen en andere kwetsbare groepen op steun en bescherming kunnen blijven rekenen. Dit geldt uiteraard ook voor LHBTI-personen die in verband met de corona maatregelen in een kwetsbare positie verkeren, zoals roze ouderen en transgender personen. Zoals gezegd wordt er op dit moment gekeken naar duidelijke aanwijzingen naar de effecten van Covid-19 op het leven van LHBTI-personen. Wanneer concrete aanwijzingen duidelijk worden, kan dit aanleiding zijn voor aanvullende beleidsinitiatieven. Hierbij zal ik de aanbevelingen van de Verenigde Naties uiteraard betrekken.
Bent u op de hoogte van de signalen van lokale organisaties dat sinds de uitbraak van de uitbraak van COVID-19 in vluchtelingenkampen van de VN LHBTI-personen minder veilig zijn en dat zij uit de vluchtelingenkampen vluchten? Welke mogelijkheden ziet u om de veiligheid van LHBTI-mensen te verbeteren? Heeft u hierop al stappen gezet?
Uit navraag bij verschillende directies en ambassades blijkt dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen signalen heeft opgevangen dat LHBTI-vluchtelingen in vluchtelingenkampen van de VN door COVID-19 extra onveilig zouden zijn. Mochten er berichten in deze richting binnenkomen, dan is een eerste stap contact te leggen met relevante organisaties, zoals de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR.
Eerder dit jaar trad een groep LHBTI’s in het kamp Kakuma in Kenia naar voren na klachten over discriminatie. Media hebben hier ook aandacht aan besteed. Hier speelde voor zover bekend COVID-19 echter geen rol. Uit antwoorden op vragen vanuit het ministerie en ambassades is gebleken dat UNHCR in dit geval zorgde voor extra veiligheidsmaatregelen en steun voor betrokkenen. Klachten zijn onderzocht. UNHCR startte ook een dialoog tussen verschillende gemeenschappen in het kamp.
Kunt u aangeven hoe Nederland bij de VN erop aandringt dat alle landen in hun internationale COVID-19 respons bijzondere aandacht hebben voor kwetsbare groepen, inclusief LHBTI-personen, zonder enige vorm van discriminatie en uitsluiting?
Nederland heeft in VN-verband geregeld aangedrongen op aandacht van landen voor kwetsbare groepen in de COVID-19 respons, onder meer tijdens de onderhandelingen over de zogenaamde omnibus-resolutie over COVID-19, in de Algemene Vergadering van de VN. De aangenomen resolutie erkent de katalyserende en coördineerde rol van de VN, in het bijzonder die van de WHO, in de wereldwijde COVID-19 respons en roept op tot intensivering van internationale samenwerking, solidariteit en een mensgerichte en gender-inclusieve COVID-19 respons waarin mensenrechtenstandaarden worden gerespecteerd.
In VN-verband vroeg Nederland ook aandacht van landen voor specifieke, kwetsbare groepen in de COVID-19 respons, zoals voor LHBTI’s, religieuze minderheden, vrouwen en meisjes en journalisten. Dat deed Nederland onder meer tijdens de openingsweek van de 75e zitting van de Algemene Vergadering van de VN waar Nederland als covoorzitter van de UN LGBTI Core Group samen met Argentinië het high-level side event op LHBTI organiseerde. Tijdens de 45e sessie van de VN-Mensenrechtenraad heeft Nederland met andere landen in een gezamenlijke verklaring aandacht gevraagd voor de kwetsbare positie van intersekse personen in de context van de pandemie. De VN-onafhankelijk expert op het gebied van seksuele oriëntatie en genderidentiteit (SOGI) publiceerde recent een rapport over de impact van COVID-19 op LHBTI’s wereldwijd met aanbevelingen om de positie van LHBTI’s beter mee te nemen in de COVID-19 respons. Tijdens de Derde Commissie van de VN heeft Nederland in de interactieve dialoog met de onafhankelijk expert op SOGI via een gemeenschappelijke EU-verklaring en een nationale verklaring steun uitgesproken voor deze aanbevelingen. Hetzelfde deed Nederland tijdens interactieve dialogen met de VN Speciaal Rapporteur vrijheid van religie en levensovertuiging en de VN-onafhankelijk expert op het gebied van geweld tegen vrouwen. Onder leiding van onder meer Nederland is er in juli jl. een resolutie aangenomen in de VN-Mensenrechtenraad over vrijheid van meningsuiting waarin aandacht wordt gevraagd voor geweld tegen journalisten en het belang van mensenrechtenbescherming in reactie op gezondheidscrisis of andere noodsituaties.
Welke acties onderneemt Nederland om ervoor te zorgen dat organisaties die Nederlandse steun ontvangen en distribueren in het kader van de COVID-19-respons, zorgen dat deze hulp kwetsbare groepen, zoals LHBTI’s, optimaal en zonder enige vorm van discriminatie bereikt?
Het is van groot belang dat steun voor kwetsbare groepen terecht komt bij hen die dat het hardst nodig hebben. Nederland steunt daarom maatschappelijke organisaties. Die hebben als partners een belangrijke rol bij het in kaart brengen van de behoeften en ervaringen van verschillende kwetsbare groepen en bieden hen de nodige ondersteuning, ook in de context van de pandemie.
Om voeling te houden met de behoeftes en ervaringen van organisaties die Nederlandse steun ontvangen en distribueren in het kader van de COVID-19 respons en ondersteuning aan kwetsbare groepen voerden ambassades en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de afgelopen maanden meerdere gesprekken met subsidiepartners.
Door deze partners flexibiliteit te bieden, kunnen zij zich aanpassen aan de veranderende context, zodat hun hulp de meest kwetsbare groepen optimaal bereikt. De flexibiliteit is geboden binnen de bestaande contractvoorwaarden en via het tijdelijke subsidiebeleidskader NGO’s Corona crisis.