Het kort geding met betrekking tot onderbouwing ministeriële voernormen |
|
Jaco Geurts (CDA), Mark Harbers (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat de vertegenwoordiger van het ministerie tijdens het kort geding op 30 juli jongstleden, dat was aangespannen met betrekking tot de voernormen, heeft verklaard dat de methode van berekening niet gedocumenteerd is, maar zit in het hoofd van één ambtenaar? Zo ja, wanneer bent u hiervan op de hoogte gesteld?
Nee. Net zoals bij vele andere dossiers in mijn ministerie, is een team van ambtenaren belast met het realiseren van de veevoermaatregel. In zo’n team zijn verschillende capaciteiten en expertises (beleidsinhoudelijk, juridisch, rekenkundig, etc.) bij elkaar gebracht. Elk van de teamleden heeft zijn/haar eigen specialisme of aandachtsgebied, waarbij het eindresultaat een product van het gehele team is. Wanneer een specifiek onderdeel van dat product besproken wordt, is het vanzelfsprekend handig als het daarin gespecialiseerde teamlid daarbij aanwezig is. Dat geldt bijvoorbeeld voor de jurist als wordt gesproken over de juridische houdbaarheid van de maatregel, voor de specialist in het rekenwerk als wordt gesproken over de uitgevoerde berekeningen, voor de projectleider en/of verantwoordelijke leidinggevende als wordt gesproken over het totaalplaatje, etc. Dat betekent natuurlijk niet dat de volledige regeling van die ene persoon afhankelijk is. Het betekent wel dat de deskundigheid van de betrokken ambtenaren op waarde wordt geschat. Dit lijkt mij een normale gang van zaken, die ook is toegelicht tijdens de zitting.
Klopt het dat de manier waarop het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Bedrijveninformatienet (BIN) gebruikt heeft voor de berekening die geleid heeft tot de invulling van de voermaatregel niet beschikbaar was tijdens de rechtszaak?
Nee. Cijfermatige basis voor de tijdelijke regeling zijn de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), zoals weergegeven in de publicatie Mest en Mineralen 2018.1 Op basis van de cijfers van het CBS zijn de referentie voor 2018 en de beoogde reductie voor 2020 vastgesteld. Voor de toedeling van de beoogde reductie naar melkveebedrijven wordt in de regeling een onderscheid gemaakt naar grondsoort en bedrijfsintensiteit. Deze differentiatie is afgeleid van een notitie van Wageningen Economic Research, die op mijn verzoek is opgesteld en die ik openbaar heb gemaakt.2 Dit heeft geresulteerd in normen, waarvan ik de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) gevraagd heb om te valideren of deze normen inderdaad zullen leiden tot de beoogde reductie van stikstofemissie in de melkveehouder. Ook dit advies is, zoals alle adviezen van de CDM, openbaar beschikbaar.3 Tot slot heb ik, in reactie op vragen vanuit sectororganisaties, een toelichting op de totstandkoming van de normen op rijksoverheid.nl geplaatst.4 Ter zitting is vanuit de Staat op hoofdlijnen aangegeven hoe de normen zoals opgenomen in de regeling tot stand zijn gekomen en is beargumenteerd dat alle documenten die hieraan ten grondslag liggen openbaar zijn gemaakt. De rechter gaf ter zitting aan er niet van overtuigd te zijn dat er meer stukken bij het ministerie berusten dan nu zijn overgelegd. De stichtingen hebben daarop het kort geding ingetrokken.
Klopt het dat tijdens het kort geding dan ook niet aangeven kon worden welke gegevens precies zijn gebruikt, en hoe tot de door de u voorgestelde voernormen was gekomen?
Nee. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Snapt u dat het voor mensen zeer vreemd over komt dat er geen onderbouwing beschikbaar is voor de ministeriële voermaatregel en dat melkveehouders daardoor niet het idee hebben dat ze serieus genomen worden?
Ik snap heel goed dat de berichtgeving op (sociale) media op melkveehouders vreemd overkomt. Ik vind het jammer dat in de (sociale) media een verkeerd beeld is neergezet. Dit leidt begrijpelijkerwijs tot onrust onder boeren en draagt niet bij aan het gesprek dat ik met boeren en hun belangenorganisaties wil voeren over mijn beleid.
Wat zijn de gevolgen wanneer de methodiek niet reproduceerbaar blijkt te zijn, wanneer vindt het gesprek over het nalopen van de berekening plaats met de partijen die het kort geding hebben aangespannen en kan de Kamer op de hoogte gesteld worden van de uitkomsten van dit gesprek en de berekening ontvangen?
Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat de totstandkoming van de normen niet reproduceerbaar zou blijken te zijn. Het gesprek tussen mijn ministerie en de betreffende stichtingen is gepland om plaats te vinden op woensdag 12 augustus. Ik ben voornemens een verslag van het gesprek op www.rijksoverheid.nl te plaatsen en ben uiteraard bereid om uw Kamer te informeren over de uitkomsten. Ik stel voor dat ik die doe in samenhang met de uitkomsten van de doorrekening van het PBL naar aanleiding van de motie Geurts/Harbers (Kamerstuk 35 334, nr. 113), zodat uw Kamer in één keer alle relevante informatie tot zich kan nemen.
Wat betekent het voor de uitvoering van de motie Geurts/Harbers als de methodiek niet reproduceerbaar blijkt te zijn?1
De motie Geurts/Harbers wordt thans uitgevoerd, zoals ik uw Kamer heb laten weten is het PBL bezig met de gevraagde doorrekening en verwacht ik uw Kamer eind augustus te kunnen informeren over de uitkomst daarvan (Kamerstuk 35 334, nr. 117). Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat de totstandkoming van de normen in de regeling niet reproduceerbaar zou blijken te zijn. Het is aan het PBL om alsdan te beoordelen hoe hiermee om te gaan in de doorrekening.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat rechter Hoekstra-Van Vliet tijdens het kort geding aangaf «Voor regelgeving is draagvlak belangrijk, dat krijg je alleen door proactief informatie te verstrekken. Dat lijkt me heel verstandig.»? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen?
Ik hecht bij alle maatregelen die ik tref aan een goede en transparante onderbouwing. Ik heb alle documenten waarop de normen uit de regeling zijn gebaseerd dan ook openbaar gemaakt, voor zover die niet al openbaar waren. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 2. Hoewel dit buiten de reikwijdte van de zitting viel, deed de rechter de suggestie om in een gesprek vanuit het ministerie nog eens toe te lichten hoe de berekeningen tot stand zijn gekomen, opdat de stichtingen dat kunnen controleren/reproduceren. Hierop is vanuit het ministerie welwillend gereageerd en dit gesprek is gepland om plaats te vinden op woensdag 12 augustus. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Wilt u alle correspondentie met het Wageningen Economic Research (WEcR) die betrekking heeft op de totstandkoming van de indeling in negen categorieën waarmee het ruw eiwitgehalte in het rantsoen van de diverse typen is vastgesteld de Kamer doen toekomen?
Het rapport van WEcR waaruit de differentiatie van bedrijven in grondsoort en bedrijfsintensiteit is afgeleid, heb ik reeds openbaar gemaakt.6 Het ruw eiwit in het rantsoen van de diverse categorieën bedrijven is niet gebaseerd op het rapport van WEcR, maar op CBS-cijfers. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 2. Ik ben vanzelfsprekend bereid uw Kamer deze stukken te doen toekomen en heb ze als bijlagen bij deze brief gevoegd7
Wilt u alle correspondentie met de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) met betrekking tot analyse en normen voor eiwitgehalte voermaatregel de Kamer doen toekomen?
Ook deze informatie is reeds openbaar.8 (Als bijlage bij het advies van de CDM is de daaraan ten grondslag liggende adviesaanvraag vanuit het ministerie gevoegd9.) Ik ben vanzelfsprekend bereid uw Kamer dit stuk te doen toekomen en heb het als bijlage bij deze brief gevoegd10.
Hoe heeft u vastgesteld dat de Regeling diervoeders in verband met stikstof algemeen bekend was zoals u aangaf in het Verslag van een Schriftelijk Overleg van 16 juni jongstleden inzake wijziging van de Regeling diervoeders 2012?2
Met de toezending van de ontwerpregeling aan uw Kamer, in verband met de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure, is deze openbaar gemaakt. Hieraan is via diverse communicatiekanalen aandacht gegeven, zoals via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en door toelichting aan diverse vakmedia.
Herinnert u zich nog dat u in het verslag aangaf «...dat er geen risico's mogen ontstaan voor de diergezondheid?3
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) niet achter de huidige ministeriële voermaatregel kan staan omdat zij na doorrekening van verschillende scenario’s en op basis van wetenschappelijk inzicht concludeert dat de diergezondheidsrisico’s niet volledig zijn weggenomen?4
Er heeft een aantal gesprekken plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de KNMvD en mijn ministerie. De laatste informatie uit deze gesprekken wordt momenteel nog beoordeeld binnen mijn ministerie. Ik kan hier nog geen conclusie aan verbinden. Ik zal uw Kamer hier eind deze maand nader over informeren gelijktijdig met het beschikbaar komen van de doorrekening van het PBL, zodat uw Kamer in één keer over alle relevante informatie ten aanzien van de voermaatregel beschikt.
Wat doet u met het advies van de KNMvD dat het «Daarbij is het van groot belang dat er overeenstemming is met de melkveesector. Zonder draagvlak zal de uitvoering en de naleving van de maatregel niet succesvol zijn en daarmee ook niet het gewenste effect bereiken.» en hoe gaat u er voor zorgen dat het draagvlak er wel komt?
Ik waardeer het dat de KNMvD meedenkt over de voermaatregel en begrijp dat zij zich zorgen maakt over het draagvlak onder melkveehouders. Tegelijkertijd acht ik mij ook gebonden aan de doelstelling van het kabinet om via een drietal maatregelen in 2020 stikstofruimte te realiseren voor vergunningverlening voor de (woning)bouw en aan de opdracht die uw Kamer mij met het aannemen van de Spoedwet aanpak stikstof heeft gegeven om in dit verband een veevoermaatregel voor vermindering van stikstofemissie in de melkveehouderij te treffen. Ik zal uw Kamer eind deze maand informeren over de afweging die ik in dezen maak.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken en liefst eerder beantwoorden?
Ja.
De miljardenkorting op Europese onderzoeksgelden |
|
Niels van den Berge (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wetenschappers verbijsterd over minder Europese miljarden voor onderzoek»1?
Ja.
Kunt u toelichten waarom het advies van het Europees Parlement om € 120 miljard toe te kennen voor het Europese onderzoeksprogramma Horizon Europe niet is overgenomen? Wat was de positie van de Nederlandse regering op dit punt?2
Nederland heeft tijdens de onderhandelingen voor het MFK 2021–2027 en het herstelinstrument ingezet op een modern en financieel houdbaar MFK, met meer aandacht voor nieuwe prioriteiten zoals onderzoek en innovatie, veiligheid, migratie en klimaat.3 Inzet was ook om een afdrachtenstijging voor Nederland te voorkomen. In het bereikte akkoord heeft het MFK een omvang van € 1.074 miljard in vastleggingen (in 2018 prijzen). Het Europees parlement heeft zich uitgesproken voor een MFK van € 1.324 miljard, waarvan Horizon Europe € 120 miljard zou moeten ontvangen.4 De door het Europees parlement voorgestelde omvang van het MFK en de bijbehorende bedragen voor de verschillende programma’s past niet in de Nederlandse inzet op een financieel houdbaar MFK en het voorkomen van een afdrachtenstijging voor Nederland.
In het bereikte akkoord stijgt het budget voor onderzoek en innovatie ten opzichte van de huidige programmaperiode. Horizon Europe zal in omvang toenemen en uit het MFK 2021–2027 een bedrag van € 76 miljard ontvangen. In de huidige programmaperiode is dat een bedrag van € 66 miljard (uitgaande van EU27, het VK niet meegerekend).5 Ook gaat er € 5 miljard uit het herstelinstrument Next Generation EUnaar Horizon Europe. In totaal betreft het dus een stevige stijging van € 15 miljard. Het budget voor Horizon Europe uit het MFK 2021–2027 en het herstelinstrument tezamen stijgt dus met 22%.
Deelt u de mening dat fundamenteel onderzoek en innovatie noodzakelijk zijn om de uitdagingen op het gebied van onder andere klimaat, duurzaamheid, digitalisering en gezondheidszorg het hoofd te bieden? Zo ja, hoe is dit te rijmen met het besluit om in het voorgestelde budget van Europe Horizon te snijden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat fundamenteel onderzoek en innovatie noodzakelijk zijn om uitdagingen op het gebied van onder andere klimaat, duurzaamheid, digitalisering en gezondheidszorg het hoofd te bieden. Conform het BNC-fiche6 heeft Nederland zich in de onderhandelingen over Horizon Europe dan ook ingezet voor samenwerking door de gehele kennis- en innovatieketen heen om zo een brede kennisbasis te creëren en van daaruit oplossingen te vinden voor maatschappelijke uitdagingen en het Europese concurrentievermogen te versterken. In het huidige voorstel voor Horizon Europe wordt de gehele kennisketen, van fundamenteel onderzoek tot opschalen van innovatie, gefaciliteerd.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 wordt in het budget voor Horizon Europe niet gesneden ten opzichte van Horizon 2020. Het budget voor Horizon Europe valt weliswaar lager uit dan het voorstel van de Europese Commissie en de wens van het Europees parlement, maar het budget voor Horizon Europe stijgt ten opzichte van Horizon 2020 in absolute en relatieve zin. Horizon Europe zal in de periode 2021–2027 een budget hebben van € 76 miljard, ten opzichte van € 66 miljard in de huidige programmaperiode. Het aandeel van onderzoek en innovatie in verhouding tot de totale omvang van het MFK stijgt van 6% in de huidige programmaperiode naar 7,1% in de periode 2021–2027. Daarnaast ontvangt Horizon Europe € 5 miljard uit het herstelinstrument Next Generation EU ten behoeve van onderzoek en innovatie op het gebied van gezondheidszorg, digitalisering en klimaat en ter ondersteuning van het innovatieve mkb. Horizon Europe is er dan ook op toegerust een significante bijdrage te leveren aan het oplossen van maatschappelijke uitdagingen via onderzoek en innovatie door universiteiten, kennis- en onderzoeksinstellingen en innovatieve bedrijven.
Deelt u de mening dat de coronapandemie laat zien hoe onmisbaar onderzoek, innovatie en wetenschap zijn, bijvoorbeeld bij het ontwikkelen van tests en vaccins? Zo ja, hoe valt de miljardenkorting hiermee te rijmen?
Ja, ik deel de mening dat onderzoek en innovatie een belangrijke rol hebben om de coronapandemie te bestrijden. Zo heeft Nederland nationaal ruim € 47,5 miljoen bijgedragen aan onderzoek naar het coronavirus en de bestrijding hiervan.7 De coronacrisis heeft ook het belang van delen van onderzoeksresultaten en data (open science en open access) opnieuw bevestigd.
Ook op Europees niveau wordt de rol van onderzoek en innovatie in het herstel van de coronacrisis erkend. Daarom heeft de EU in het huidige MFK vanuit Horizon 2020 € 1 miljard beschikbaar gesteld voor onderzoek en innovatie ten behoeve van de bestrijding van de coronacrisis, waaronder ook vaccinontwikkeling. Daarnaast wordt vanuit het herstelinstrument Next Generation EU € 5 miljard beschikbaar gesteld voor onderzoek en innovatie om de gevolgen van de coronacrisis tegen te gaan.
Zoals genoemd in de antwoorden op vraag 2 en 3 is er geen enkele sprake van een miljardenkorting op het budget van Horizon Europe ten opzichte van de huidige programmaperiode. Er zal juist meer geïnvesteerd worden in onderzoek en innovatie dan onder het huidige MFK. Nederland had graag een ambitieuzere uitkomst gezien, maar is tevreden met de gezette stappen.8
Erkent u dat Nederlandse (jonge) wetenschappers dubbel geraakt worden, gezien de eerdere bezuiniging van € 4,4 miljoen op onderzoek en wetenschapsbeleid door uw ministerie en nu weer door de vermindering van het budget voor het Europees onderzoeksprogramma? Zo ja, hoe wilt u deze groep ondersteunen? Zo nee, waarom niet?3
Nee, ik ben niet van mening dat Nederlandse jonge wetenschappers dubbel geraakt worden. De EU zal in de periode 2021–2027 meer investeren in onderzoek en innovatie. Daarnaast zullen excellentie en impact de leidende selectiecriteria blijven voor Horizon Europe. Zo worden alleen de beste voorstellen op basis van onderlinge competitie gehonoreerd. In het huidige programma Horizon 2020 presenteren Nederlandse deelnemers uitstekend. De gemiddelde slaagkans van Nederlandse deelnemers in Horizon 2020 ligt met 17,4% boven het Europese gemiddelde van 12,7%. Gezien de gelijkwaardige opzet van Horizon Europe zullen Nederlandse deelnemers, waaronder jonge wetenschappers, dus naar verwachting ook profiteren van het gestegen budget voor Horizon Europe.
Ook in Nederland stijgt zowel de begrote directe als indirecte steun van de rijksoverheid voor R&D en innovatie in de periode 2018–2024.10
Kunt u in overleg met relevante organisaties uit de wetenschaps- en onderzoekswereld in kaart brengen welke onderzoeken door deze korting niet door kunnen gaan?
Het ligt niet van te voren vast welke onderzoeken en innovaties worden gefinancierd met middelen uit Horizon Europe. De verdeling van middelen vindt plaats op basis van open competitie op basis van excellentie en impact. Er is dus ook geen sprake van concreet onderzoek wat door het lager uitvallen van het budget van Horizon Europe ten opzichte van het Commissievoorstel niet kan plaatsvinden.
Het verdere proces richting concrete onderzoeksaanvragen ziet er als volgt uit. Nu een MFK-akkoord bereikt is, zal onderhandeld worden over de budgetverdeling tussen de verschillende programmaonderdelen van Horizon Europe op basis van een voorstel van de Commissie daartoe. Op basis daarvan zullen werkprogramma’s worden opgesteld waarin wordt vastgelegd voor welke thema’s financiering beschikbaar is. Daarnaast zijn er middelen beschikbaar voor bottom-up onderzoek en (disruptieve) innovaties binnen de European Research Council (ERC) en de Europese Innovatie Raad (EIC). De Nederlandse belanghebbenden worden geconsulteerd door de Nederlandse overheid over deze werkprogramma’s, zodat het zo goed mogelijk aansluit bij de kennis en expertise van de Nederlandse deelnemers. Zij kunnen vervolgens een aanvraag indienen voor middelen uit Horizon Europe in een open competitie.
Wat gaat u doen om de gevolgen van deze miljardenkorting voor Nederlands onderzoek en Nederlandse wetenschappers te compenseren? Bent u voornemens extra geld in onderzoek en wetenschap te investeren?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 3 en 5.
Is de huidige coronapandemie juist niet een zwaarwegend argument om meer te investeren in wetenschappelijk onderzoek en het ontwikkelen van vitale kennis in Europa?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4.
Hoe kijkt u aan tegen de aangenomen resolutie van het Europees Parlement waarin zij de voorgenomen vermindering van het budget op het Europees onderzoeksprogramma beschrijft als «dangerous in the context of a global pandemic (...) and jeopardise the future of the next generation of Europeans»?
Met het toegenomen budget voor Horizon Europe kan het programma adequaat blijven bijdragen aan het vinden van oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken en het versterken van het Europees concurrentievermogen, wat onder andere bijdraagt aan herstel uit deze crisis. Nederland had graag een ambitieuzere uitkomst gezien, maar is tevreden met de gezette stappen. In dat licht staat Nederland positief tegenover de genoemde investeringen en de stappen die zijn gezet om te komen tot een toekomstbestendige EU-begroting die inhoudelijk gemoderniseerd en financieel houdbaar is.
Wat is de positie van de Nederlandse regering in de komende onderhandelingen met het Europees Parlement specifiek op het gebied van onderzoek en innovatie?
In het nu bereikte MFK-akkoord zijn de politieke hoofdlijnen door de Europese Raad vastgelegd, maar is er nog geen sprake van een definitief MFK-akkoord. De Raad kan het MFK pas vaststellen na goedkeuring door het Europees parlement (EP). Naar verwachting zal het EP daarvoor een aantal aanpassingen voorstellen. Het Duitse EU-voorzitterschap zal hierover vervolgens namens de Raad met het EP onderhandelen. Voor Nederland blijft de inzet op een modern en financieel houdbaar MFK dat bovendien de lasten eerlijk verdeeld leidend. Deelverordeningen, waaronder op het gebied van onderzoek en innovatie, moeten integraal onderdeel zijn van deze inzet.
Werknemers die buiten het vangnet flexwerkers vallen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat werknemers waarbij het vakantiegeld in april wordt uitbetaald of waarbij er sprake is van een maandloon waar het vakantiegeld automatisch bij in zit (all-in loon) het UWV coulant optreedt en opnieuw naar deze aanvragen voor de Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten (TOFA) kijkt?
Dat klopt. Als de aanvraag is afgewezen en de aanvrager meent dat de afwijzing wordt veroorzaakt vanwege een te hoog maandloon door uitbetaling van vakantiegeld, dan kan hij bezwaar maken. UWV bekijkt de aanvraag dan opnieuw.
Bent u bekend met de groep werknemers waarbij er juist geen sprake is van een all-in loon en er daardoor een (iets) te laag inkomen voor de TOFA ontstaat en er zo geen aanspraak kan worden gemaakt op de TOFA?
Er is bij UWV op dit moment één geval bekend. Het is mogelijk dat er bij de afwijzingen meer gevallen zitten.
Vindt u het ook krom dat het UWV bij werknemers met een all-in loon (waarbij het vakantiegeld al is uitbetaald) wel opnieuw naar de aanvragen kijkt, terwijl werknemers zonder all-in loon (waardoor hun vakantiegeld niet is uitbetaald) te weinig inkomsten hebben om aanspraak te maken op de TOFA en het UWV niet opnieuw naar de aanvraag kijkt? Bent u bereid om met het UWV te bespreken om ook coulant op te treden voor deze groep werknemers zodat zij ook alsnog gebruik kunnen maken van de TOFA?
In mijn zoektocht naar een extra vangnet voor flexwerkers is de TOFA de enige uitvoerbare oplossing gebleken. Ik heb uw Kamer met mijn brief van 20 mei jongstleden geïnformeerd over de haken en ogen van de regeling, waaronder de grofmazigheid als gevolg van de noodzaak om de regeling uitvoerbaar te houden. Ik heb toen aangegeven dat de selectie op basis van gegevens in de polisadministratie van de mensen die in aanmerking komen tamelijk willekeurige uitkomsten kan geven. Dat is helaas ook in dit voorbeeld het geval.
Bent u tevens bereid het UWV te vragen om ook coulant te zijn voor werknemers die, vanwege een direct gebrek aan inkomsten tijdens de lockdown, hun vakantiedagen hebben laten uitbetalen, maar hierdoor nu buiten de boot vallen voor de TOFA?
Ook dit is helaas een voorbeeld waarin een dergelijk grofmazige regeling geen recht kan doen aan de complexe werkelijkheid.
De problemen in de kermisbranche en dat er ondanks de versoepelingen veel kermissen niet doorgaan |
|
Thierry Aartsen (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Hoeveel kermissen stonden er na de versoepelingen per 1 juli 2020, het moment waarop het kabinet het organiseren van een kermis binnen de geldende coronaregels weer toe heeft gestaan, gepland en hoeveel daarvan hebben er wel en hoeveel hebben er geen doorgang kunnen vinden door het verlenen en/ of weigeren van een vergunning door het lokale bestuur?
Contacten met de sector geeft het beeld dat na 1 juli iets minder dan de helft van de kermissen doorgang heeft kunnen of zal vinden. U vindt de door de sector bijgehouden cijfers op de website kermis.nu. Dit zijn overigens geen officiële cijfers.
Heeft het kabinet een beeld van de economische schade bij de vele duizenden familiebedrijven in de kermisbranche door het geen doorgang laten vinden van kermissen door gemeenten terwijl dit wel is toegestaan en op een coronaveilige manier mogelijk is?
De economische schade is afhankelijk van een aantal factoren zoals: het aantal kermissen dat doorgang kan vinden, de omvang van de kermissen, het aantal bezoekers dat op een verantwoorde manier is te ontvangen en het gedrag van de bezoekers. In juli heeft het grootste gedeelte van de kermissen geen doorgang kunnen vinden. Tot nu toe zien we dat er in augustus substantieel meer kermissen, al dan niet in aangepaste vorm, kunnen doorgaan. De brancheorganisaties geven aan dat de gemiddelde omzet in een normaal hoogseizoen 24 mln. euro per maand is. Midden in het seizoen is het lastig te voorspellen hoe de resultaten uiteindelijk voor dit seizoen zullen zijn.
Heeft het kabinet een beeld van de afwegingen waarop lokale besturen besluiten om geen vergunning af te geven voor het organiseren van kermissen?
Er zijn diverse redenen mogelijk waarom een lokaal bestuur kan besluiten geen vergunning te verlenen. Cruciaal is dat er een geschikte locatie is voor de kermis. Door de 1,5-meterregel hebben kermissen vaak meer ruimte nodig. Gemeenten moeten daarbij belangen afwegen rond crowdmanagement omdat ook andere getroffen sectoren als horeca en ondernemers in de binnensteden/dorpskernen een beroep doen op die schaarse ruimte.
Andere redenen kunnen zijn: onvoldoende tijd om plannen van (kermis)organisatie goed te kunnen beoordelen, te weinig tijd voor (kermis)organisatie om plannen in te dienen, onvoldoende zicht op financiële haalbaarheid van de kermis en ten slotte het ontbreken van toezicht- en handhavingsmogelijkheden.
Zijn er andere voorbeelden te vinden in het land dan bijvoorbeeld de Tilburgse kermis waar een «coronaproof» kermis is georganiseerd? Wat is het actuele beeld van eventuele besmettingen die daar hebben plaatsgevonden?
Ja, inmiddels zijn er in het land tientallen kermissen georganiseerd.
Van ongeveer vijftien positief geteste personen is bekend dat zij op de Tilburgse kermis zijn geweest. Een deel van deze personen had al lichte klachten voor het bezoek. De schatting is dat zo’n vijf personen besmet zijn tijdens het bezoek aan de Tilburgse kermis.
Wat is de opvatting van het kabinet over de reeds georganiseerde kermissen? Kan het kabinet aangeven of zij de reeds georganiseerde kermissen als veilig beschouwen?
De vergunningverlening van een kermis is een lokale aangelegenheid en de evaluatie is dat in eerste instantie ook.
Is er een overleg tussen gemeenten over het veilig organiseren van een «coronaproof» kermis?
Ja. Er zijn reguliere gemeentelijke netwerken over het organiseren van evenementen (waaronder kermissen). Ook binnen de eigen Veiligheidsregio is er op grond van huidige crisisstructuur afstemmingsoverleg.
Er is daarnaast aanvullend op een bestaand afwegingskader in samenspraak met gemeenten en aantal Veiligheidsregio’s een specifieke Coronahandreiking opgesteld voor de toetsing van evenementen.
De kermissector is ten slotte ook betrokken bij de expertgroep maaksamenruimte.nl, gericht op het ondersteunen van gemeenten en andere overheden bij de opgave hoe uitvoering te kunnen geven aan 1,5-metermaatregel binnen de openbare ruimte.
Is het kabinet bereid om gemeenten op te roepen om de reeds geplande kermissen doorgang te laten vinden en te zoeken naar mogelijkheden hoe kermissen op een veilige manier plaats kunnen vinden? Zo nee, waarom niet?
Het valt onder de wettelijke bevoegdheid van de gemeenten om vergunningen voor evenementen, waaronder kermissen, te verlenen. Dit doen ze in samenspraak met de Veiligheidsregio.
De VNG heeft eerder in een ledenbrief gemeenten opgeroepen aandacht te hebben voor deze sector en suggesties gedaan aan gemeenten voor tegemoetkoming van ondernemers waaronder ook de kermissector.
Is het kabinet bereid om gemeenten waar nodig te ondersteunen met kennis, expertise en ervaring over het veilig organiseren van een «coronaproof» kermis? Zo nee, waarom niet?
De kermissector heeft een kermisprotocol vastgesteld. De rijksoverheid en de VNG namens de gemeenten hebben hierin meegedacht over wijze van het veilig organiseren van kermissen.
Daarnaast zijn er allerlei handreikingen (zie onder 6). Verder werken Rijk en VNG samen in het platform maaksamenruimte.nl om gemeenten en andere overheden te ondersteunen bij de opgave hoe uitvoering te kunnen geven aan de 1,5-metermaatregel binnen de openbare ruimte. Gemeenten moeten daarbij een afweging maken tussen een veelheid aan lokale belangen (openbare orde en veiligheid, gezondheid, economische impact, uitvoerbaarheid enz.). Uiteindelijk blijft de toetsing een aangelegenheid van de specifieke gemeente.
Toenemende agressie van Hezbollah tegen Israel |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrees voor actie van Hezbollah»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de aanval door Hezbollah-terroristen op een Israelische legerpost een gevaarlijke en onrechtmatige escalatie is tegen de Joodse Staat Israel?
De situatie in de regio, en het Israëlisch-Libanese grensgebied in het bijzonder, is bijzonder volatiel en de verhoudingen zijn al lange tijd gespannen. De recente schermutselingen zijn zorgwekkend, maar hebben vooralsnog niet geleid tot een escalatie.
Vindt u ook dat Hezbollah een verlengstuk is van het islamo-fascistische Iran, dat er uitsluitend toe dient om Israel aan te vallen?
De banden tussen Hezbollah en Iran zijn het kabinet bekend, evenals de positie van zowel Hezbollah als Iran ten opzichte van Israël.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van VN-militairen langs de Libanese grens met Israel van nul en generlei waarde is zolang zij niet keihard optreden tegen de aanwezigheid van Hezbollah in het grensgebied?
Nee. De United Nations interim- Force in Lebanon (UNIFIL) richt zich, conform VNVR-resolutie 1701 (2006), op beëindiging van vijandelijkheden in het grensgebied tussen Israël en Libanon en het ondersteunen van de inzet van de Lebanese Armed Forces (LAF). Daartoe ondersteunt UNIFIL de LAF in het herstellen van het gezag in Zuid-Libanon en speelt UNIFIL een belangrijke verbindingsfunctie tussen de Israel Defence Forces (IDF) en LAF middels de door UNIFIL gecoördineerde tripartite overleggen. De aanwezigheid van UNIFIL draagt hiermee bij aan het verminderen van spanningen en het voorkomen van escalatie.
Deelt u de mening dat de Europese Unie tot op de dag van vanndaag jammerlijk faalt door de politieke tak van Hezbollah niet als terroristische organisatie aan te merken?
De Nederlandse positie op dit punt verschilt van die van de EU. Nederland bestempelt Hezbollah sinds 2004 in zijn geheel als terroristische organisatie, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen de politieke en militaire tak van de organisatie. De EU classificeert alleen de militaire tak van Hezbollah als een terroristische organisatie die conform resolutie 1701 van de VN-Veiligheidsraad ontwapend dient te worden.
Wilt u Nederlandse hulp en steun bieden aan Israel? Zo nee, waarom niet?
Nederland erkent het recht van Israël om zijn bevolking te beschermen tegen geweldgebruik door Hezbollah, met inachtneming van de grenzen die het internationaal recht hieraan stelt. Nederland en Israël hebben regelmatig contact over de strijd tegen het internationale terrorisme, bijvoorbeeld tijdens bilaterale consultaties. Van een Israëlisch verzoek tot hulp en steun is op dit moment echter geen sprake.
Het bericht ‘RIVM-site Infectieradar pas na zomer weer operationeel’ |
|
Antje Diertens (D66), Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «RIVM-site Infectieradar pas na zomer weer operationeel»?1
Ja.
Met welk softwarebedrijf wordt er samengewerkt nu de samenwerking met Formdesk is beëindigd en de website van de grond af aan opnieuw wordt opgebouwd? Zijn voor de nieuwe samenwerking verschillende partijen geconsulteerd?
Voor Infectieradar werkt het RIVM samen binnen het door de Europese Commissie gefinancierd project EpiPose. Binnen dit project wordt gewerkt aan een webapplicatie voor surveillance van infectieziekten (bijvoorbeeld griep) door het Italiaanse ISI-Foundation (Institute for Scientific Interchange) en het Duitse softwarebedrijf Coneno. De webapplicatie wordt niet van de grond af aan opnieuw opgebouwd, want het ISI-Foundation en Coneno zijn dit ontwikkeltraject al in 2018 gestart en deze wordt nu versneld afgerond binnen EpiPose.
In de vraag wordt gesuggereerd dat deze samenwerking is opgezet naar aanleiding van de beëindiging van de samenwerking met Formdesk. Dit is echter niet het geval. Tijdens de eerste live-gang van Infectieradar op 17 maart bleek de toen gebruikte software niet bestand tegen de grote toestroom en werd onveilig, er moest toen snel gezocht worden naar een andere oplossing. Er is toen besloten om Formdesk te gebruiken als tijdelijke oplossing, en tegelijk op zoek te gaan naar een permanente oplossing. Voor het vinden van deze permanente oplossing zijn gesprekken geweest met meerdere partijen. Echter, de bovenstaande samenwerking bleek de beste optie.
Na de gevonden zwakte in het vragenformulier van Formdesk is er besloten om niet meer live te gaan met deze tijdelijke oplossing, maar te wachten op de voltooiing van de permanente oplossing. Dit kan, omdat er intussen meerdere instrumenten worden gebruikt om nieuwe besmettingen in kaart te brengen.
De samenwerking tussen RIVM en Formdesk is overigens enkel beëindigd voor de infectieradar. Alle andere RIVM-onderzoeken via dit platform zijn weer hervat.
In de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van het lid Veldman (VVD) van 17 juli jl. heeft u aangegeven dat een vruchtbare samenwerking met de initiatiefnemers van de Grote Griepmeting niet mogelijk is gebleken zonder grote investeringen, is er naar aanleiding van het feit dat de website opnieuw wordt opgebouwd nog contact geweest met de ontwikkelaars GGM? Waarom heeft dit niet tot verdere samenwerking geleid?2
Er is niet opnieuw contact geweest met de initiatiefnemers van de Grote Griepmeting voor de ontwikkeling van deze nieuwe webapplicatie, omdat er al werd gewerkt aan de hierboven genoemde applicatie. Een eventuele samenwerking vanuit het RIVM met de initiatiefnemers van de GGM ging niet over het ontwikkelen van een website, zoals deze vraag suggereert. Toenadering is gezocht om hen in te lichten en te bezien of het RIVM voormalige deelnemers van de GGM kon benaderen voor de Infectieradar. Zo’n (eventuele) samenwerking is echter nooit verder uitgewerkt vanwege een verschil in financiële verwachtingen heel vroeg in het samenwerkingstraject.
Is u bekend dat de ontwikkelaars van de GGM in samenwerking met de Universiteit Twente eveneens werken aan een update/vernieuwing van de GGM?
Het RIVM is geïnformeerd door een vertegenwoordiger van de GGM dat er plannen waren om de GGM opnieuw op te starten in samenwerking met een universitaire partner. In het laatste gesprek van vertegenwoordigers van de GGM met de Chief Information Officer van het RIVM op 23 juni is aangegeven dat dit de Universiteit Twente was.
Kunt u aangeven uit welke middelen het ontwikkelen van Infectieradar wordt bekostigd? Wat zijn de ontwikkelingskosten tot nog toe geweest? Kunt u tevens aangeven welke investeringen er gevraagd werden bij een samenwerking met GGM?
Zoals hierboven vermeld wordt de ontwikkeling nu bekostigd vanuit het EpiPose project, gefinancierd door de Europese Commissie. De enige kosten die gemaakt zijn door het RIVM zijn kosten om de ontwikkelde software te installeren en te testen op veiligheid en functionaliteit.
Met betrekking tot de investeringen bij een samenwerking met de GGM zie antwoord op vraag 3.
Bent u voornemens samenwerking te zoeken met reeds bestaande systemen? Zo nee, waarom niet?
Ja, want het RIVM werkt al samen in het door de Europese Commissie gefinancierd project EpiPose.
Kunt u aangeven wanneer de voorgenomen Infectieradar volledig betrouwbaar operationeel zal zijn?
Het RIVM geeft aan als doel te hebben om in september 2020 de voorgenomen Infectieradar operationeel te hebben, waarbij alle aspecten (technisch, informatiebeveiliging, privacy) gewaarborgd en goedgekeurd zijn binnen het RIVM en VWS.
De keuze voor Facebook om mensen te informeren over kabinetsbesluiten |
|
Maarten Hijink (SP), Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Waarom kiest u voor Facebook om mensen te informeren over kabinetsbesluiten?1
Facebook is één van de kanalen die gebruikt wordt voor publiekscommunicatie. Dit vanwege het grote bereik en omdat we via die weg een publiek bereiken dat lastig via andere wegen/media te bereiken is. Overigens zijn in het betreffende bericht geen nieuwe kabinetsbesluiten gedeeld.
Weet u dat niet elke Nederlander toegang heeft of wil hebben tot Facebook?
Ja. De afspraak is dan ook dat de rijksoverheid (beleids)informatie ook altijd aanbiedt op de eigen websites, zodat de bezoeker gegarandeerde toegang heeft tot de informatie zonder dat er persoonsgegevens verwerkt worden.
Waarom hebt u besloten om niet eerst de Kamer te informeren?
Dat is niet aan de orde. In de Facebook post wordt een korte duiding van de nieuwste ontwikkelingen rondom COVID-19 weergegeven. Deze duiding komt ook uitgebreid aan de orde in de brief van 28 juli 2020 van de Minister van VWS (Kamerstuk 25 295, nr. 466). Tevens worden in het bericht twee adviezen van het Outbreak Management Team (OMT) aangekondigd. De Tweede Kamer is over deze twee adviezen al geïnformeerd via de brief van de Minister van VWS van 24 juli 2020 (Kamerstuk 25 295, nr. 465). De adviezen van het OMT en de kabinetsreactie hierop zijn gedeeld met uw Kamer op 30 juli 2020 (Kamerstuk 25 295, nr. 467) en 31 juli 2020 (Kamerstuk 25 295, nr. 468).
Wordt voor het kabinet lekken via Facebook het nieuwe communicatiebeleid?
Nee.
Gaat u de stukken voor Prinsjesdag ook via Facebook lekken?
Nee.
De naamswijziging van het Confucius instituut en het samenwerkingscontract Stichting Confucius Instituut Groningen |
|
Harry van der Molen (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «China’s Confucius Institute renamed amid global backlash?»1
Ja.
Duidt de nieuwe naam voor het Confucius Instituut («Ministry of Education Centre for Language Education and Cooperation») op meer controle en directer toezicht door de Chinese overheid bij Confucius-samenwerkingen?
Het lijkt erop dat de intentie van de Chinese autoriteiten is in juridische zin meer afstand te creëren tussen het Confucius Institute Headquarters, «Hanban», enerzijds en de Confucius Instituten anderzijds.2 Er wordt een nieuwe niet-gouvernementele stichting in het leven geroepen, de Chinese International Education Foundation, die verantwoordelijk wordt voor de financiering en positionering van de Confucius Instituten. Om de nieuwe rol van Hanban te onderstrepen, zal deze organisatie voortaan als Center for Language Education and Cooperation door het leven gaan.
Gaat deze naamswijziging naar uw weten gepaard met een nieuwe Chinese overheidsstrategie omtrent Confucius-samenwerkingen?
Het ziet ernaar uit dat de naamswijziging gezien moet worden als een reactie op de negatieve publiciteit rond en kritiek op de Confucius Instituten, met name in de VS waar tientallen (van in totaal bijna 100) Confucius Instituten inmiddels zijn gesloten.
Deelt u de mening dat de veranderingen bij dit Chinese instituut moeten zorgen voor extra alertheid bij zowel de Nederlandse contractpartijen als ook bij de Nederlandse rijksoverheid bij het verlengen of aangaan van contracten omtrent Confucius-samenwerkingen?
Op 3 juli jl. stuurde ik uw Kamer het Clingendael rapport «China’s invloed op onderwijs in Nederland: een verkenning».3 De onderzoekers concluderen daarin dat er geen aanwijzingen zijn dat er politieke beïnvloeding plaatsvindt via de Confucius Instituten in het hoger onderwijs in Nederland. Zij voegen daar aan toe dat een voortdurende alertheid op en actieve preventie van politieke beïnvloeding door Confucius Instituten niettemin wenselijk is. Zoals aangegeven in de aanbiedingsbrief bij dit rapport, zal ik uw Kamer dit najaar verder informeren over de positie van Nederland ten opzichte van China op het terrein van onderwijs en wetenschap, in lijn met de kabinetsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» uit mei 2019.
Deelt u de mening dat samenwerkingscontracten gesloten tussen Chinese en Nederlandse partijen omtrent de werking van Confucius Instituten transparantie behoeven om Chinese politieke beïnvloeding te vermijden? Zo ja, bent u van mening dat deze transparantie wordt verzekerd bij de huidige Nederlandse Confucius Instituten?
Zoals ik bij eerdere vragen van uw Kamer over dit onderwerp al heb aangegeven4 hebben de instellingen van hoger onderwijs in Nederland een hoge mate van autonomie, waarbinnen zij zelf verantwoordelijk zijn voor afspraken die zij maken met andere, ook buitenlandse instellingen. Voor overeenkomsten die instellingen sluiten met derden geldt als uitgangspunt dat deze niet vertrouwelijk zijn. Op dit uitgangspunt zijn uitzonderingen mogelijk, indien de wederpartij daar zwaarwegende redenen voor heeft. De Rijksuniversiteit Groningen liet mij desgevraagd weten dat de overeenkomst m.b.t. het Confucius Instituut Groningen geen vertrouwelijkheidsclausule bevat.
Bestaat op dit moment de mogelijkheid Nederlandse kennisinstituten die een contract sluiten met Confucius Instituten te verplichten deze contracten openbaar te maken, zodat voor eenieder duidelijk is wat de voorwaarden voor samenwerking zijn? Zo nee, kan deze maatregel worden onderzocht en uitgewerkt?
Uitgangspunt is dat overeenkomsten die de betrokken instellingen sluiten met derden niet vertrouwelijk zijn. Indien de wederpartij zwaarwegende argumenten heeft om (onderdelen van de) overeenkomst niet met derden te delen, dan kan dat onder bepaalde omstandigheden in de overeenkomst worden opgenomen. In het geval van de Rijksuniversiteit Groningen is dit niet aan de orde.
Wanneer wordt het samenwerkingscontract tussen de Communication University of China (Beijing), de Stichting Confucius Instituut Groningen (bestaande uit Rijksuniversiteit Groningen, de Hanzehogeschool en de gemeente Groningen) en de Chinese overheidspartij Hanban verlengd of heronderhandeld?
Van de Rijksuniversiteit Groningen begrijp ik dat er sprake is van een stilzwijgende verlenging en dat het volgende verlengmoment in december 2020 is.
Heeft u de Stichting Confucius Instituut Groningen op de hoogte gesteld van de grote risico’s die gepaard gaan met samenwerking met Hanban?
In het eerdergenoemde Clingendael rapport merken de onderzoekers op dat hun gesprekspartners aangeven dat «het publieke debat rondom Confucius Instituten alle betrokken partijen zeer alert heeft gemaakt». Dat beeld deel ik, afgaand op de reguliere contacten die er over internationalisering met de kennisinstellingen zijn.
Deelt u de mening dat ook de rijksoverheid moet toezien op dit contract en de onderhandelde voorwaarden, en zo ja, welke maatregelen zal u treffen om dit te verzekeren?
Op voorhand zie ik geen reden om vanwege deze naamswijziging extra maatregelen te treffen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 zal ik uw Kamer in het najaar nader informeren.
De rol, taken en verantwoordelijkheden van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken |
|
Lisa Westerveld (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de rol, taken en verantwoordelijkheden van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) omschrijven?1
De Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) is in 1999 door het College van procureurs-generaal in het leven geroepen om de feiten die door de politie zijn verzameld in een opsporingsonderzoek nader te analyseren. De LEBZ is een multidisciplinair samengestelde groep deskundigen met uitgebreide wetenschappelijke kennis en expertise op het vlak van klinische psychologie, orthopedagogiek, cognitieve psychologie, rechtspsychologie, zedenrecherche en recherchepsychologie. De LEBZ is multidisciplinair samengesteld, om deskundigen met mogelijk tegenstelde visies te laten samenwerken aan een zaak en zo het risico op tunnelvisie te voorkomen. De LEBZ wordt door de officier van justitie geconsulteerd in de loop van de opsporingsfase en kan adviseren over eventueel nog te verrichten opsporingshandelingen. Tevens kan de LEBZ adviseren om over te gaan tot vervolging van de beschuldigde(n) of adviseren om een opsporingsonderzoek te beëindigen. De adviezen van de LEBZ zijn niet bindend.
Officieren van justitie waren tot in 2016 conform de Aanwijzing Opsporing en Vervolging inzake Seksueel Misbruik verplicht om de LEBZ in te schakelen ter beoordeling van bepaalde operationele zedenzaken, voordat vervolgingsbeslissingen ten aanzien van de beschuldigde werden genomen. Consultatie van de LEBZ was verplicht bij drie soorten aangiften: aangiften die aspecten vertonen van hervonden herinneringen, aangiften van seksueel misbruik gebaseerd op herinneringen van voor de derde verjaardag of aangiften met aspecten van ritueel misbruik. Daarnaast was facultatieve consultatie van de LEBZ mogelijk, bijvoorbeeld bij aangiften van seksueel misbruik dat naar voren komt tijdens conflictscheidingen. Tussen 1999 en 2016 was de inzet van de LEBZ in diverse Aanwijzingen vastgelegd en zijn de inzetcriteria enigszins gewijzigd. Sinds 2016 is de inzet van de LEBZ vastgelegd in de Politie Instructie Zeden Kinderpornografie en Kindersekstoerisme. Aanvankelijk legden officieren vrijwel alleen verplichte zaken ter beoordeling voor aan de LEBZ, maar in de loop der tijd werden ook veel facultatieve zaken voorgelegd.
Het coördinatiepunt van de LEBZ is ondergebracht bij de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie.
Klopt het dat deze expertisegroep het openbaar ministerie (OM) adviseert en onder verantwoordelijkheid valt van de nationale recherche?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de toelichtende tekst over de LEBZ op de website van de Politieacademie recent is aangepast en dat daarbij de volgende zinsnede is verwijderd: «heeft als voornaamste doel om onjuiste beschuldigingen op het gebied van seksueel misbruik te herkennen en daarmee onterecht beschuldigden te beschermen tegen vervolging»? Zo ja, waarom is deze passage van de website verwijderd? Betekent dit ook dat de rol, taken en verantwoordelijkheden van de LEBZ veranderd zijn of veranderd gaan worden?
Het klopt dat deze zin recent is aangepast. De aangehaalde zin betrof een zin uit de thesaurus van de Politieacademie en deed geen recht aan de bij antwoord 1 genoemde omschrijving. Op 17 juli jl. is deze zin op verzoek van de LEBZ verwijderd en vervangen door een zin die wel volstaat, namelijk «De LEBZ is een multidisciplinaire adviesgroep die door de officier van justitie kan worden geconsulteerd om de feiten die door de politie zijn verzameld in een zedenzaak nader te analyseren». De rol, taken en verantwoordelijkheden van de LEBZ zijn niet veranderd.
Klopt het dat er sinds het verschijnen van het onderzoeksrapport van de werkgroep Ritueel Misbruik in 1994, nooit meer grootschalig en onafhankelijk onderzoek is gedaan in Nederland naar het al dan niet bestaan van netwerken waarin seksueel misbruik met rituele kenmerken plaatsvindt?
Het klopt dat er lang geleden onderzoek is gedaan naar het bestaan van netwerken met rituele kenmerken. Echter, zijn er sinds de oprichting meer dan twintig jaar geleden, door de LEBZ 900 zaken behandeld. Daarin was er in circa 25 zedenzaken sprake van aspecten van ritueel misbruik, waarvan slechts drie in de afgelopen zeven jaar. Dit is voor mij nu geen aanleiding om een onderzoek te starten.
Zoals aangegeven door de Minister voor Rechtsbescherming in de beantwoording van de Kamervragen van de leden van de PvdA, D66 en SP op 25 mei 2020 inzake duivelsuitdrijving bij kinderen3, worden er door het Ministerie van VWS gesprekken gevoerd met de GGZ-sector om aandacht te vragen voor misbruikpraktijken binnen kerkelijke kringen.
Bent u op de hoogte van het pleidooi van mr. Hulsenbek, voormalig voorzitter van de werkgroep Ritueel Misbruik, om ruim 25 jaar na dato opnieuw een grootschalig, onafhankelijk onderzoek te laten doen naar het al dan niet bestaan van ritueel misbruik2? Bent u het ook eens met dit pleidooi?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat de Duitse Nationaal Commissaris tegen Kindermisbruik, Johannes-Wilhelm Rörig, ervan overtuigd is dat ritueel, seksueel misbruik in Duitsland bestaat3? Bent u bereid met uw Duitse ambtgenoten en dhr. Rörig in gesprek te gaan over hoe zij de onderzoeken naar seksueel misbruik in den brede, en de specifieke onderzoekscommissie naar ritueel misbruik in het bijzonder, hebben opgezet?
Ik zal contact leggen om te vernemen hoe het onderzoek is opgezet. Zoals ik onder antwoord bij vraag 5 heb aangegeven zie ik vooralsnog in de Nederlandse situatie geen aanleiding een onderzoek te starten.
De nieuwe vertragingen van de versterking |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van nieuwe vertragingen binnen de versterkingsoperatie in het aardbevingsgebied die als gevolg heeft dat dat mensen nog langer in onzekerheid zitten en in een onveilig huis wonen? Wat is daarop uw reactie?
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) rapporteert via het dashboard over de voortgang van de versterkingsoperatie. Op de website van NCG zijn de cijfers tot en met 31 juli 2020 te zien. Er is met name bij opnames een achterstand opgelopen. NCG doet er alles aan om die in te halen en de bestuurlijk afgesproken doelstellingen te behalen. Tegelijkertijd moeten we onderkennen dat de maatregelen in verband met corona voor vertraging heeft gezorgd. Halverwege maart zijn de opnames stilgelegd. In april heeft NCG alternatieve wijze van opnames getest, met inachtneming van de RIVM-richtlijnen. In mei is in grotere schaal weer begonnen met opnames. Wel blijven er adressen waarvan de bewoner/eigenaar aangeeft vanwege de coronamaatregelen op dit moment niet verder te willen of te kunnen in het traject. Op 31 juli 2020 betrof dit 188 adressen waarvan de bewoners/eigenaren hebben aangegeven het traject vanwege de coronamaatregelen te willen uitstellen.
Het beleid ten aanzien van de versterking is niet aangepast. Wel wordt versnelling in de aanpak aangebracht met het versnellingspakket (TK 2019–2020, 33 529, nr. 718). Het pakket bestaat uit acties en maatregelen die te relateren zijn aan drie hoofdthema’s: versnelling versterkingsoperatie, vergroten regie gemeenten en verbeteren bewonersperspectief.
Waar is deze vertraging precies ontstaan? Zijn er bijvoorbeeld bepaalde batches waar vertraging is opgetreden? Onder welke gemeenten vallen deze? Is het beleid ten aanzien van de versterking aangepast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat weet u van vertragingen binnen batch 1467 en binnen Ten Post?
Bij het merendeel van de woningen in Ten Post is geen sprake van vertraging. Bij één project (29 eigenaren) wordt enige vertraging voorzien. De geselecteerde aannemer heeft een voorlopig ontwerp gemaakt. Bij dit voorlopig ontwerp hoort een begroting die – voordat verder gegaan kan worden – goedgekeurd moet worden door NCG. NCG heeft inmiddels de begroting van de aannemer ontvangen en beoordeelt deze op dit moment. Als gevolg hiervan kan de aannemer na de bouwvakvakantie met de eigenaren in gesprek over het voorlopig ontwerp.
Batch 1.467 omvat meerdere projecten in het aardbevingsgebied. Bij het merendeel is geen sprake van vertraging. In Appingedam zijn de versterkingsadviezen ontvangen en gedeeld met de bewoners. De bewoners waren niet akkoord met de voorgestelde versterking. Hierop is onderzocht of het mogelijk was om voor alle woningen in het gebied Plan Zuid te kiezen voor sloop-nieuwbouw. Verder heeft de keuze voor een aannemer meer tijd in beslag genomen. De gemetselde woningen fase 1 worden in het najaar opgeleverd en fase 2 start met uithuizen na de zomer. Voor de vliesgevel woningen zijn in augustus bewonersbijeenkomsten en starten bewonersgesprekken.
Wat is de reden van de vertraging in Ten Post?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) niet betaalt? Zo ja, waar ligt dat aan? Wat gaat u daar aan doen?
NCG heeft zich als uitvoeringsorganisatie te houden aan de wet- en regelgeving en betaalt binnen die kaders uit. In het kader van rechtmatigheid worden nota’s gecontroleerd. Wanneer blijkt dat zaken niet in overeenstemming zijn met de afspraken kan zich vertraging in de betaling voordoen.
Klopt het dat de onderhandelingen met de aannemer(s) niet rond zijn? Zo ja, waar ligt dat aan? Wat gaat u hier aan doen? Bent u bereid hier volledig transparant in te zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor elk project dat NCG in opdracht heeft of neemt voert NCG onderhandelingen met aannemer(s) over onder andere prijsniveaus en constructieve methodieken. Over de inhoud van deze onderhandelingen doet NCG geen uitspraak in verband met bedrijfsgevoelige informatie en het feit dat een uitspraak hierover de onderhandelingen kan beïnvloeden.
Kunt u in een grafiek of tijdlijn uiteen zetten hoe de planning per batch was, hoe de uitvoering nu loopt en hoe de verwachting voor de toekomst is? Zo nee, waarom niet?
Het versterken van panden is maatwerk. Hoewel panden in één batch kunnen zitten, betekent dit niet dat alle panden in de batch dezelfde mate van versterking nodig hebben. Wat er moet gebeuren is afhankelijk van de opname en beoordeling. Daarnaast kunnen eigenaren vragen om bepaalde zaken mee te nemen of bezwaar maken tegen de voorgestelde aanpassingen. Hierdoor kan geen planning per batch worden gemaakt.
Onderdeel van het versnellingspakket is dat er een Meerjaren Versterkingsplan (MJVP) wordt gemaakt. Het MJVP moet op basis van de lokale plannen van gemeenten een overkoepelend meerjarig overzicht geven van de versterkingsopgave. Op dit moment wordt door NCG onderzocht of hier ook, aan de hand van scenario’s, een raming kan worden gegeven voor de gehele operatie.
Bent u op de hoogte van de vertraging van versterking aan de Kollerijweg in Woltersum?1 Wat is daarop uw reactie?
Conform de toezegging van de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft NCG 20 woningen in Woltersum met voorrang opgepakt. Door NCG is de opdracht gegeven aan ingenieursbureaus om deze woningen als eerst te beoordelen. NCG heeft de bewoners/eigenaren van deze 20 adressen in november 2019 laten weten dat naar verwachting het versterkingsadvies voor hun woning voor de zomer van 2020 beschikbaar zou zijn. De eigenaren van de «vier-op-een rijwoningen» hebben regelmatig contact met een medewerker van NCG. De medewerker heeft hierbij aangegeven dat voor de zomer waarschijnlijk in de zomer zou worden. Eén eigenaar heeft op 24 juli 2020 een e-mailbericht gestuurd naar NCG en gevraagd naar de stand van zaken over het versterkingsadvies. Op basis van een interne planning is aan deze eigenaar per e-mail op 27 juli 2020 geantwoord dat het versterkingsadvies in het vierde kwartaal 2020 of het eerste kwartaal 2021 beschikbaar zou komen. Deze informatie van 27 juli 2020 bleek niet juist te zijn. In de planning is per ongeluk bij deze adressen een foutieve periode ingevoerd. De bewoners/eigenaren van de vier adressen zijn hierover op 30 juli jl. per brief geïnformeerd door NCG. De versterkingsadviezen voor Kollerijweg 8 en 10 zijn ontvangen en worden in de laatste week van augustus met de eigenaren besproken. De versterkingsadviezen voor Kollerijweg 4 en 6 zijn inmiddels door de NCG ontvangen. Deze versterkingsadviezen zijn op 17 augustus met de eigenaren besproken.
Ik vind het belangrijk dat bewoners/eigenaren duidelijkheid hebben over hun versterkingsopgave. Naar aanleiding van de open brief heeft NCG direct actie genomen om betreffende eigenaren- per brief te informeren. Dit gaat NCG ook doen ten aanzien van de overige 16 bewoners die de toezegging hebben gekregen dat ze voor de zomer 2020 een versterkingsadvies zouden ontvangen.
Hoe verklaart u dat hier zonder opgaaf van reden de versterking wordt uitgesteld? Welke rol spelen het ministerie, de gemeente en de NCG hierin?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw reactie op de open brief van deze gedupeerden?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u er van dat vorig jaar de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) deze groep mensen heeft beloofd voorrang te zullen krijgen van de NCG, zoals de briefschrijvers benoemen? Hoe gaat u deze mensen een oplossing te bieden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel klankbordgroepen voor de versterking zijn er? Wanneer en met welk doel zijn deze opgericht? Wat is de status hiervan? Wie zitten in die klankbordgroepen? Welke procedure is er gevolgd bij de samenstelling van deze groepen? Dragen deze bij aan het herstel van vertrouwen bij gedupeerden? Zo ja, hoe dan?
In het aardbevingsgebied zijn meerdere klankbordgroepen en dorpstafels actief: onder andere in Loppersum, Appingedam, Midden-Groningen en Groningen. Het initiatief voor dergelijke groepen ligt vooral bij burgers en gemeenten. Op verzoek van de gemeenten sluit NCG in sommige gevallen aan.
Het Versterkingspunt Groningen heeft een klankbordgroep voor de Nije Buurt in Ten Post (specifiek voor de Jan Zijlstraat). Deze klankbordgroep heeft maandelijks een overleg, het meest recente overleg was op 27 juli jl. Deelnemers zijn 4 bewoners en 2 projectleiders. Doel van het overleg is om te bespreken welke wensen bewoners hebben en wat NCG kan betekenen. Ook worden algemene zaken besproken rondom de nieuwe woningen.
Klopt het dat bewoners die lid zijn van een klankbordgroep hun buren moeten informeren over de versterking en vertragingen in deze trajecten? Zo ja, waarom moeten buren elkaar informeren en worden niet alle bewoners tegelijk geïnformeerd? Wat denkt u dat de gevolgen van kunnen zijn van buren die elkaar informeren?
NCG informeert alle eigenaren in een bepaald project via nieuwsbrieven, bijeenkomsten, brieven, e-mails en via individuele contacten met de bewonersbegeleider over wat er gaat gebeuren in de versterkingsopgave. Dit is niet aan de leden van de klankbordgroep.
Bewoners die deelnemen in de klankbordgroep kunnen hun buren informeren over datgene wat besproken is tijdens de klankbordgroep. Deze leden zijn voor de buren het aanspreekpunt om in de klankbordgroep wensen en eventuele problemen van eigenaren aan te kaarten.
Hoe verloopt de communicatie tussen de NCG en inwoners van het aardbevingsgebied? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bewoner centraal is het belangrijkste uitgangspunt van NCG. De communicatie naar eigenaren/bewoners is maatwerk en gebeurt in samenwerking met de gemeente. We kiezen voor een persoonlijke benadering: één-op-één gesprekken aan de keukentafel, maar ook bijeenkomsten met de inwoners van een straat of wijk. De bewonersbegeleider heeft het directe persoonlijke contact met de eigenaar/bewoner. Wanneer bewoners vragen hebben kan altijd contact worden gezocht via het algemene nummer van de NCG.
Wat zegt u tegen mensen die al jaren het onderhoud aan hun huis uitstellen omdat bewonerbegeleiders zeggen dat ze snel naar een wisselwoning zullen gaan terwijl dat steeds niet gebeurt? Vindt u het terecht dat ze nu opnieuw weer zo lang moeten wachten? Wat gaat u hier aan doen?
Het proces van de versterking is als volgt. Aan de eigenaren wordt verteld dat na een opname een beoordeling nodig is om vast te stellen of de woning wel/niet voldoet aan de veiligheidsnorm. Deze beoordeling kost tijd. Als de beoordeling beschikbaar is en de woning voldoet niet aan de norm, dan wordt uitleg gegeven over maatregelen die nodig zijn. Afhankelijk van de benodigde maatregelen moet een eigenaar tijdelijk uit zijn woning. In het geval van sloop-nieuwbouw is duidelijk dat de eigenaar zijn woning voor langere tijd moet verlaten. Om een nieuwe woning te kunnen bouwen moeten diverse stappen doorlopen worden: van een schetsontwerp via een voorlopig ontwerp naar uiteindelijk een definitief ontwerp. Wanneer eigenaren het definitieve ontwerp hebben goedgekeurd, tekenen de eigenaren en NCG een vaststellingsovereenkomst. Dan is ook duidelijk wanneer de eigenaren verhuizen naar tijdelijke huisvesting en de sloop van de huidige woningen start.
Begrijpt u dat het leven van deze mensen stilstaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik begrijp goed dat bewoners willen weten waar zij aan toe zijn. Dit inzicht willen we bewoners zo snel mogelijk bieden. Dat is de reden dat in het bestuurlijk overleg van 23 januari jl. het Versnellingspakket is overeengekomen. In het Versnellingspakket staat onder meer een aantal maatregelen waarmee de versterkingsopgave wordt versneld zoals bijvoorbeeld de praktijkvariant, de typologieaanpak en de bouwimpuls (Zie Kamerstuk 33 529, nr. 718). Naast de versnelling worden bewoners door deze maatregelen centraal gesteld in de versterkingsopgave door ze beter te betrekken.
Begrijpt u dat steeds meer mensen verder vastlopen omdat keer op keer beloftes worden gebroken? Kunt u uw antwoord toelichten? Hoe gaat u gedupeerden tegemoet komen nu deze vertraging opnieuw tot uitstel en dus tot stress leidt?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe staat het met de belofte van de Minister van EZK uit 2018 dat het zijn hoogste prioriteit heeft stress en onzekerheid zo snel mogelijk weg te nemen? Welke acties zijn daaruit voortgekomen?
Regio en Rijk geven gezamenlijk prioriteit aan het organiseren van sociale en emotionele ondersteuning. De aardbevingsgemeenten hebben middelen gekregen om extra capaciteit in te zetten voor de sociale en emotionele ondersteuning van inwoners. De kosten (5,4 miljoen euro voor een periode van twee jaar) zijn 50/50 verdeeld tussen het Nationaal Programma Groningen en het Rijk. Hiervan zijn bijvoorbeeld aardbevingscoaches aangesteld in sommige gemeenten. Daarnaast zijn sinds 2019, naast de reguliere zorg, geestelijk verzorgers beschikbaar in het aardbevingsgebied om mensen thuis op te zoeken. Geestelijk verzorgers luisteren naar de verhalen van mensen en zijn geschoold om hen te begeleiden en ondersteunen bij gevoelens van onmacht, stress, levensvragen etc. Op 4 februari 2020 heeft de Minister van VWS uw Kamer geïnformeerd over de voorlopige uitvoering van de motie Dik-Faber (Kamerstuk 33 529, nr. 721). Het Ministerie van VWS is samen met de ministeries van BZK en EZK in overleg getreden met de partijen die zijn betrokken bij het leveren van geestelijke verzorging in het aardbevingsgebied om te bezien hoe kan worden bijgedragen aan het opvangen van de behoefte aan geestelijke zorg in het aardbevingsgebied en hoe dit kan worden vormgegeven. Naast de in de motie genoemde partijen zijn daarbij ook de partijen uitgenodigd die betrokken zijn bij de uitvoering van de subsidie voor geestelijke verzorging thuis.
Gelooft u dat mensen met gezondheidsproblemen als gevolg van de manier waarop de Staat met hen omgaat, automatisch genezen door de gaskraan verder dicht te draaien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mensen gaan op verschillende manieren om met aanhoudende onzekerheid en stress. Niet bij iedereen zullen klachten vanzelf verdwijnen op het moment dat de gaskraan dicht gaat en de aardbevingen stoppen. Het is belangrijk dat mensen de hulp en de zorg krijgen die bij hen past om gezondheidsklachten te verminderen en te voorkomen. Mensen die door de aardbevingen zijn getroffen en kampen met stress of andere gezondheidsklachten als gevolg van de aardbevingen kunnen via de huisarts passende zorg krijgen. Daarnaast is de GGD verantwoordelijk voor de publieke gezondheid in de regio.
Welke maatregelen denkt u dat er extra nodig zijn voor volledig herstel van gezondheid en vertrouwen?
We monitoren de uitwerking van de maatregelen die in gang zijn gezet, zo nodig kan bezien worden of extra maatregelen nodig zijn.
Welke prioriteit hebben de gezondheidsproblemen van deze mensen voor u? Waar blijkt dat uit? Welke stap extra gaat u voor deze gedupeerden zetten?
Zie het antwoord op vraag 18 en vraag 20.
Hoe staat het met de uitvoering van het plan van aanpak uit 2018 van de GGD dat zorgt voor een samenhangend hulpaanbod door verschillende betrokken organisaties, zoals de Minister van EZK in 2018 aangaf in zijn beantwoording?2 Hoe wordt hier uitvoering aan gegeven? Zijn er al positieve resultaten te melden? Zo nee, waar ligt dit aan?
In 2019 en 2020 zetten de aardbevingsgemeenten zich samen in om emotionele en sociale ondersteuning te bieden aan hun inwoners. Denk bijvoorbeeld aan het aanstellen van een aardbevingscoach, het inhuren van geestelijk verzorgers of uitbreiding van het sociaal team. GGD Groningen ondersteunt gemeenten in de hele provincie met het delen van kennis, het volgen van de ontwikkelingen en de evaluatie. Ook wordt ingezet op het trainen van diverse professionals in de aardbevingsgemeenten. Er wordt onder andere getraind op het herkennen van de problematiek achter de voordeur en het ervoor zorgen dat mensen voor zichzelf opkomen en zo nodig hulp durven te vragen. Door problemen beter en eerder te herkennen kan een zorgaanvraag zoveel mogelijk worden voorkomen. In het najaar zal de Minister van VWS een voortgangsbrief sturen.
Hoe zorgt u ervoor dat gedupeerden in het aardbevingsgebied niet nog zieker worden?
Het kabinet erkent de zorgen in Groningen en pakt het probleem bij de kern aan door de gaswinning uit het Groningenveld versneld af te bouwen. Hiermee neemt het kabinet de oorzaak van de bevingen weg en zullen de aardbevingen en de hieraan gerelateerde klachten op termijn afnemen. Daarnaast zet het kabinet zich maximaal in voor duidelijkheid voor bewoners over de versterking van hun woningen en een soepele en snelle schadeafwikkeling.
In de tweede plaats moet goede zorg voorkomen dat mensen zieker worden. Zie ook het antwoord op vraag 19.
Wilt u deze vragen separaat beantwoorden voor het einde van het zomerreces van 2020?
Waar mogelijk zijn de vragen separaat beantwoord.
Het bericht ‘Lucratief beleggen in ouderen met dementie’ |
|
Maarten Hijink (SP), Lilian Marijnissen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Lucratief beleggen in ouderen met dementie»?1
In onderstaande antwoorden geef ik u mijn reactie op het artikel.
Wat vindt u ervan dat veel beleggers profijt zien in de zorg voor senioren met dementie? Wat is uw oordeel over het feit dat er rendementen van 7% of meer beloofd worden bij investeringen in vastgoedobjecten voor opvang, verzorging en verpleging van (vermogende) senioren? Kan volgens u een rendement van 7% gerealiseerd worden zonder te besparen op bijvoorbeeld de kwaliteit van zorg of de ouderen extra te laten betalen voor aanvullende pakketten?
De aangehaalde beloofde rendementen van 7% betreffen investeringen in vastgoedobjecten voor opvang, verzorging en verpleging. Op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) is het mogelijk wonen en zorg te scheiden. Ik kan niet beoordelen in hoeverre dergelijke rendementen voor beleggingen in vastgoed reëel zijn. Zorgbestuurders zijn er verantwoordelijk voor om diensten, goederen en vastgoed, die nodig zijn voor de zorgverlening, in te kopen tegen een marktconforme prijs.
De zorg die onder deze constructie verleend wordt, valt niet onder het huidige winstverbod, omdat deze zorg kort gezegd niet als intramurale, maar als extramurale zorg wordt aangemerkt. Ik werk echter aan het wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) waarin ik de mogelijkheid wil introduceren aanvullende voorwaarden te stellen aan winstuitkering voor sectoren waar nu geen verbod op winstuitkering geldt. De aard van de voorwaarden en het tijdstip van inwerking treden kan variëren per deelsector en wordt gekoppeld aan het zich voordoen van excessen en de noodzaak die tegen te gaan, respectievelijk te voorkomen. Daarnaast wordt bezien of er een norm geïntroduceerd kan worden voor een maatschappelijk maximaal aanvaardbare dividenduitkering.
Ongeacht de regels omtrent winstuitkering, moet de kwaliteit van zorg altijd op orde zijn. De IGJ ziet daarop toe. Tot slot rust er op cliënten (en/of hun vertegenwoordigers) die aanvullende pakketten afnemen ook een eigen plicht kritisch te kijken naar hetgeen deze zorgvilla’s leveren binnen deze aanvullende pakketten. Ook moeten bewoners zelf bepalen of zij bereid zijn een bepaalde huurprijs te betalen op basis van de infrastructuur, ligging en luxe van het vastgoed. Zij kunnen zich daarop voorbereiden door vooraf locaties te bezoeken en/of te zoeken naar ervaringen van anderen en alternatieven af te wegen. Daarbij kunnen zij het totaalpakket van wonen, zorg en dienstverlening (en de kosten daarvan) afwegen tegen hetgeen anderen aanbieden. Ook kunnen zij zich een oordeel vellen over de geboden transparantie in de opbouw van de kosten en de diensten die daarvoor geleverd worden. Tijdens het wonen is het van belang dat cliënten en/of hun vertegenwoordigers kritisch blijven in het aanbod en de kosten die daar tegenover staan.
Wat is uw oordeel over de verdubbeling van het aantal particuliere aanbieders van verpleeghuizen? Vindt u dit een positieve of negatieve ontwikkeling? Wat zegt deze ontwikkeling over het aanbod van verpleeghuisplekken voor ouderen met een minder grote portemonnee?
Een diversiteit aan aanbieders van verpleeghuizen vind ik op zichzelf geen slechte ontwikkeling. Dit stelt mensen in staat om woon- en zorgvormen te kiezen die aansluiten bij hun wensen en behoeften. Bovendien zal door de vergrijzing een steeds grotere behoefte zijn aan deze zorg. De diversiteit heeft vooral betrekking op de woning en de servicekosten. Voor de zorg geldt dat deze onder het toezicht valt van de IGJ en moet voldoen aan de eisen uit het kwaliteitskader.
Wat is uw reactie op de stelling «eigenlijk beleg je via het IMMO Zorgwoningfonds dus indirect in zieke ouderen»? Wat is uw mening over indirect beleggen in zieke ouderen? Is dit volgens u een effect van de marktwerking in de zorg en de hervorming van de langdurige zorg? Zo ja, vindt u dit een wenselijk effect van deze ontwikkelingen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al vaker heb gezegd, is in de zorg geen plek voor mensen die de zorg enkel en alleen als verdienmodel zien. Ik vind de redenering dat men in zieke ouderen kan beleggen echter te kort door de bocht. In het IMMO Zorgwoningfonds wordt hoofdzakelijk belegd in vastgoed. Van zorgbestuurders mag verlangd worden dat zij kritisch zijn op de huurovereenkomsten of vastgoedinvesteringen die zij aangaan en daar marktconforme tarieven voor betalen.
Wat is uw reactie op de opmerking «zorgvastgoed levert een langjarige, stabiele cashflow»?
Ik leg de opmerking dat zorgvastgoed een langjarige, stabiele cashflow oplevert als volgt uit. Door de demografische ontwikkelingen, met name vergrijzing, is de vraag naar verpleeghuiszorg met relatief grote zekerheid te voorspellen voor de komende jaren. Zoals in het artikel wordt toegelicht, is daarmee het risico op leegstand bij zorgcomplexen (mits de cliënten niet massaal wegblijven door onvoldoende kwaliteit van zorg) aanzienlijk minder dan bij bijvoorbeeld winkelpanden. Langjarige huurcontracten op vastgoed waarop men investeert, genereren dan ook een relatief zekere inkomstenbron met weinig risico’s.
Welke risico’s ziet u als gevolg van het feit dat zorgvastgoed steeds meer in handen van beleggers komt? Ziet u extra of andere risico’s als het buitenlandse partijen betreft?
Beleggers en investeerders verwachten een rendement voor het beschikbaar stellen van kapitaal. Dit geldt in principe voor iedere kapitaalverschaffer, bijvoorbeeld ook voor banken of woningcorporaties, en het behalen van een redelijk rendement op vastgoed is op zichzelf geen kwalijke zaak. Er schuilt wel een mogelijk risico in het najagen van hoge rendementen, als daardoor de kosten voor vastgoed te zwaar op de organisatie drukken. Zorgbestuurders dragen echter de verantwoordelijkheid om hiervoor te waken bij het aangaan van langjarige huurcontracten. Zij moeten het belang van de zorginstelling behartigen en hebben in principe geen baat bij het aangaan van huurcontracten die niet marktconform zijn.
Wat zijn de gevolgen als een particuliere aanbieder failliet gaat voor de bewoners van die initiatieven? Vindt u dit risico acceptabel? Worden de bewoners voldoende op de hoogte gesteld van deze risico’s?
Als een zorgaanbieder failliet gaat, is het van belang dat de continuïteit van zorg gewaarborgd blijft. Dit betekent dat betrokken partijen als de zorgaanbieder en het zorgkantoor moeten zorgen voor een verantwoorde afbouw van de zorgverlening en goede overdracht van bewoners naar andere zorgaanbieders. Daarbij bestaat het risico dat bewoners moeten verhuizen, maar in de praktijk wordt de locatie meestal overgenomen door een andere aanbieder en kunnen bewoners op de locatie blijven wonen. De waarborgen voor verantwoorde afbouw en overdracht van zorg zijn uiteengezet in de Kamerbrief van 11 oktober 20192 over de doorontwikkeling van het beleid rond zorgaanbieders in financiële problemen.
Wat is uw oordeel over de zogenaamde «sale and lease back-constructies» die erg in trek zijn? Wat is het gevolg van een dergelijke constructie op de kwaliteit van wonen en zorg?
De «sale and lease back-constructie» is een manier om kapitaal dat in vastgoed zit te gelde te maken. De verkregen liquiditeit kan worden aangewend voor het aflossen van schulden, innovatie, uitbreiding of investeringen in de kwaliteit van zorg. Ook kan de zorgonderneming zich volledig richten op de zorg door het onderhoud en andere risico’s die gepaard gaan met vastgoed, zoals veroudering, over te dragen aan een andere partij. Mogelijke nadelen van een «sale and lease back-constructie» zijn hogere lasten en minder wendbaarheid, omdat men zich vaak voor langere tijd aan een huurcontract moet committeren. Indien weloverwogen en juist ingezet, kan dit een bruikbare constructie zijn.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat overnames door buitenlandse ondernemingen incidenteel zijn? Vindt u 12,2% van het totaal «incidenteel»? Zo ja, waar ligt voor u de grens?
In de beantwoording van Kamervragen van het Kamerlid Hijink (SP) over het bericht dat de Franse investeerder Orpea een Nederlands zorgbedrijf met omstreden managementteam koopt (2018Z07850), heb ik destijds aangegeven dat het incidenteel voorkomt dat dat buitenlandse investeerders Nederlandse zorgbedrijven opkopen. Het percentage van 12,2% dat in het artikel van Follow The Money wordt aangehaald, refereert echter naar het aantal particuliere verpleeghuizen3 ten opzichte van het totaal aantal verpleeghuizen in 2019.
Met betrekking tot overnames waarbij een buitenlandse partij betrokken is, heeft de NZa eerder dit jaar de Informatiekaart Concentraties in de zorg 2019 gepubliceerd. Hierin zijn de concentratiemeldingen bij de NZa tussen januari 2018 tot juli 2019 geanalyseerd, ook met het oog op buitenlandse partijen. Bij 118 aanvragen is er sprake van betrokkenheid van een buitenlandse partij.4 Op een totaal van 285 is naar mijn mening geen sprake van «incidentele» betrokkenheid. Overigens blijkt uit de analyse van de NZa dat het overgrote deel (86 van 118) van de overnames waarbij een buitenlandse partij betrokken was, betrekking had op de mondzorg5. Zeven overnames met een buitenlandse partij hadden betrekking op de langdurige zorg.
Eerder gaf u aan dat doorgeschoten marktwerking een ongezonde cocktail in de zorg oplevert, vindt u dit ook een voorbeeld van doorgeschoten marktwerking? Zo ja, zou er volgens u een einde moeten komen aan de enorme toename van het aantal particuliere aanbieders en mensen die rijk worden door beleggingen in zorgvastgoed?2
Ik zie nu geen aanleiding om de toename van dit soort aanbieders van verpleegzorg aan banden te leggen. Zoals ik hiervoor heb beschreven, voorzien zij deels in een behoefte om zorg te combineren met een woonvorm die bij de cliënt past. Dit neemt niet weg dat we excessen hard aan moeten pakken. Als de kwaliteit ondermaats is, moet en kan de IGJ direct ingrijpen.
Eerder gaf u aan dat er geen specifieke regels gelden ten aanzien van overnames door buitenlandse partijen, bent u inmiddels van mening dat deze regels er (nu) wel zouden moeten komen?
Alle zorgaanbieders die in Nederland zorg leveren moeten voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de besturing van zorginstellingen zoals wettelijk vastgelegd in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en straks ook de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). De IGJ ziet hierop toe. Ik zie geen meerwaarde in het maken van onderscheid op grond van de nationaliteit van de entiteit die het eigenaarschap van een zorginstelling heeft. Dit zou zich bovendien slecht verhouden met het Europees Unie-recht, dat onderscheid op basis van nationaliteit verbiedt.
Is het correct dat inspectierapporten slechts drie jaar online staan, waarna rapporten niet meer openbaar toegankelijk zijn? Zou het niet wenselijk zijn als inspectierapporten langer openbaar toegankelijk zijn?
Inspectierapporten die via de website van de IGJ (www.igj.nl) openbaar zijn gemaakt, blijven gedurende vijf jaar na het tijdstip van openbaarmaking beschikbaar op die website. Dat is bepaald in het Besluit openbaarmaking toezicht- en uitvoeringsgegevens Gezondheidswet en Jeugdwet en de daarbij behorende bijlage. Met de termijn van vijf jaar is aangesloten bij geldende termijnen van beschikbaarheid van informatie in de sector, bijvoorbeeld bij de termijn voor aantekeningen in het BIG-register. De termijn van vijf jaar is redelijk geacht, omdat de betrokken beroepsbeoefenaar of instelling niet onevenredig lang wordt benadeeld, terwijl het publiek toch gedurende een relevante periode wordt geïnformeerd.
Dit Besluit is in 2019 in werking getreden. Voor rapporten die vóór die tijd openbaar zijn gemaakt via de website van de IGJ geldt dat deze drie jaar beschikbaar zijn op deze website.
De openbaar gemaakte rapporten blijven nadat zij van de website zijn verwijderd in principe beschikbaar voor iedereen die daarom verzoekt, totdat ze op grond van de Archiefwet moeten worden vernietigd.
Bent u van mening dat de Nederlandse Zorgautoriteit meer bevoegdheden moet hebben om te kunnen toetsen of overnames gevolgen hebben voor de kwaliteit en de betaalbaarheid van de zorg zelf? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 18 februari 2020 heb ik u geïnformeerd over de mogelijkheden die ik zie om het fusietoezicht in de zorg aan te scherpen.7 Idealiter zou een fusie worden getoetst op de gevolgen voor kwaliteit en betaalbaarheid van zorg, waarbij een fusie alleen is toegestaan als deze leidt tot betere kwaliteit of dezelfde kwaliteit voor een lagere prijs. Er zijn echter geen voldoende concrete en objectieve criteria om de gevolgen voor de kwaliteit en betaalbaarheid voorafgaand aan een fusie te voorspellen. Het op orde hebben van kwaliteit, in de vorm van afwezigheid van een IGJ-maatregel, kan wel als vereiste gesteld worden voor het kunnen laten doorgaan van een fusie.
Zou geld voor de zorg volgens u ook naar de zorg moeten gaan? Gaat in de gevallen zoals beschreven in het artikel volgens u geld dat bedoeld is voor zorg ook daadwerkelijk naar zorg?
Ik ben van mening dat geld dat bestemd is voor de zorg, ook naar de zorg moet gaan. Daarvoor is het belangrijk dat binnen de met de zorgkantoren afgesproken contracten en tarieven, de juiste kwaliteit zorg wordt geleverd. De IGJ toetst of de zorg voldoet aan de kwaliteitskaders.
Vindt u dat door de toename van het aantal particuliere aanbieders de tweedeling tussen rijk en arm toeneemt? Zo ja, wat gaat u doen om deze trend te keren?
Voor de kwaliteit van zorg geldt dat deze in alle instellingen moet voldoen aan de kwaliteitskaders. De IGJ toetst daarop. Op het gebied van de zorgverlening is er daarbij naar mijn idee geen sprake van een tweedeling. Wel kan het zo zijn (maar dat is ook in de rest van de samenleving het geval) dat cliënten met een beter gevulde portemonnee meer kunnen besteden aan woon- en servicekosten.
Het bericht ‘Vrijdaggebed van de krappe moskee naar een ruim bemeten voetbalveld’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrijdaggebed van de krappe moskee naar een ruim bemeten voetbalveld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, ongeacht de situatie die is gecreëerd rond het coronavirus, openbare islamitische manifestaties niet in ons land thuishoren? Zo nee, waarom niet?
De grondrechten gelijkheid, vrijheid van spreken en vrijheid van godsdienst, gelden voor iedereen in Nederland. Deze grondrechten zijn een essentieel element van de Nederlandse democratische rechtsstaat. Voor alle soorten religieuze samenkomsten gelden dan ook dezelfde regels in Nederland, er wordt geen onderscheid gemaakt naar religieuze overtuiging.
Bent u bereid om vandaag nog aan alle gemeenten duidelijk te maken dat openbare islamitische manifestaties onder geen beding doorgang mogen hebben? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord op vraag 2.
Wanneer sluit u eindelijk eens alle moskeeën?
Het oprichten van een moskee valt onder de godsdienstvrijheid, vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting. Dit zijn belangrijke grondrechten in onze samenleving waar het kabinet pal voor staat. Ter bescherming van deze
belangrijke verworven vrijheden zal de overheid nooit overgaan tot het sluiten van alle moskeeën in Nederland.
Het slachtproces ten tijde van COVID-19 en het Offerfeest |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NVWA en slachterijen bereiken akkoord, maar oneens over verdovingen»?1
Ja.
Welke afspraken zijn gemaakt tussen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de slachterijen uit Harderwijk en Nijkerk en hoe is het mogelijk dat de NVWA stelt dat een akkoord is bereikt over verdoofde slacht, terwijl één van de slachterijen zegt «gewoon onverdoofd» te zullen slachten?
De twee genoemde slachterijen hadden een kort geding aangespannen, omdat de NVWA geen toestemming had gegeven voor het onbedwelmd slachten tijdens het Offerfeest 2020. De reden om geen toestemming te verlenen, was het niet (tijdig) indienen van een plan van aanpak met voor NVWA- en KDS-medewerkers gezonde en veilige arbeidsomstandigheden op de werkvloer in het kader van corona. Na de uitspraak hebben deze slachterijen nieuwe plannen van aanpak ingediend met aanvullende maatregelen. Beide slachthuizen hebben op eigen initiatief in hun nieuwe plan van aanpak aangegeven om bedwelmd te gaan slachten. De NVWA heeft deze plannen beoordeeld. Hieruit is geconstateerd dat de slachterijen hun plannen zodanig hebben bijgesteld dat de veiligheid van NVWA- en KDS-personeel op basis van de RIVM-richtlijnen nu wel is geborgd. De NVWA heeft bij het toezicht op beide slachthuizen toegezien op de correcte uitvoering van de bedwelmde slacht.
Kunt u bevestigen dat een dierenarts bij onverdoofde slacht niet gegarandeerd anderhalve meter afstand kan houden, waardoor de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) niet nageleefd kunnen worden?
Het klopt dat bij onbedwelmde slacht het incidenteel niet mogelijk is om de afstand van 1,5 meter te hanteren. Daarom hebben alle dierenartsen van de NVWA die werkzaam zijn op slachthuizen, de beschikking over mond- en neuskapjes. De NVWA-medewerkers hebben werkinstructies gekregen om deze aanvullende persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken in die situaties waarin het niet mogelijk is om 1,5 meter afstand te houden.
Kunt u bevestigen dat dat de reden is voor de NVWA om bij deze slachterijen geen goedkeuring te verlenen voor onverdoofde slacht tijdens het Offerfeest?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kent u de toezegging van de NVWA gedaan op Twitter op 17 augustus 2018: «Als de dieren onbedwelmd worden geslacht is er continue toezicht door de NVWA op het doden van de dieren» en hoe kan de NVWA deze toezegging in alle gevallen gestand doen, wanneer de anderhalve meter-regel in acht moet worden genomen?
Ja. Zie mijn antwoord op vraag 3.
Op welke manier zal de slachterij in Harderwijk, die stelt «gewoon onverdoofd» te gaan slachten, gecontroleerd worden op het nakomen van de met de NVWA gemaakte afspraken?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Welke straffen staan er op het niet nakomen van de afspraken, het niet naleven van de plannen die specifiek gemaakt zijn voor het Offerfeest 2020, dan wel het niet naleven van de vigerende wetgeving omtrent slachten?
Indien een slachthuis zich niet aan geldende wet- en regelgeving aangaande voedselveiligheid en/of dierenwelzijn houdt, zal de NVWA handhaven volgens het algemene en specifieke interventiebeleid NVWA.
Kunt u garanderen dat toezicht en handhaving tijdens het Offerfeest onverkort van toepassing zullen zijn?
Ook tijdens het Offerfeest 2020 zijn het algemeen geldende toezicht en handhaving bij de slacht onverkort van toepassing geweest.
Zijn er slachterijen die wel goedkeuring hebben gekregen voor onverdoofd slachten tijdens dit Offerfeest? Zo ja, hoe is dat mogelijk, als de NVWA stelt dat bij onverdoofde slacht de anderhalve meter-regel niet nageleefd kan worden?
Ja. Zie mijn antwoord bij vraag 2.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het Offerfeest 2020?
Ik heb mij ingezet om de antwoorden zo snel mogelijk aan uw Kamer te doen toekomen.
Aan hoeveel ouders is sinds 1 juli 2020 gevraagd om binnen twee weken bewijsstukken over de kinderopvangtoeslag over 2019 aan de Belastingdienst op te sturen (bron: vele e-mails van ouders en een aantal twitterberichten)?
Aan verreweg de meeste ouders die kinderopvangtoeslag ontvangen hoeft geen vraag om extra bewijsstukken te worden gestuurd voorafgaand aan de definitieve toekenning, omdat Toeslagen die informatie rechtstreeks van de kinderopvanginstellingen ontvangt. Dit aantal wordt gelukkig steeds groter.
Eind juni zijn de eerste 96.000 brieven verzonden met daarin het verzoek voor aanvullende informatie over de gebruikte kinderopvang, om zo de definitieve berekening voor de kinderopvangtoeslag te kunnen maken. Als onderdeel van deze brief werd ouders ook gevraagd om de jaaropgave van de kinderopvang mee te sturen.
Op 11 juli jl. is aan nogmaals circa 30.000 ouders deze brief verzonden. Het versturen van deze 30.000 brieven heeft voor regio Noord en Zuid plaatsgevonden binnen de zomervakantieperiode (start van de schoolvakanties op resp. 4 juli en 11 juli). Voor beide brieven was de reactietermijn circa twee weken.
Ik merk op dat het zeer ongelukkig is dat ouders in de zomervakantie een brief met een reactietermijn van twee weken hebben gehad. Ouders hebben in de praktijk echter ruimschoots de tijd om deze brief te beantwoorden. Zoals toegezegd in het AO van 20 augustus jl. aan het lid Lodders zal ik uiteenzetten op welke wijze er op dit moment met de reactietermijnen wordt omgegaan en een voorstel doen voor een invulling daarvan in de toekomst. Mijn streven is om dit einde deze maand met uw Kamer te delen.
Hoeveel klachten zijn er tussen 1 juli 2020 en het beantwoorden van deze Kamervragen bij de belastingtelefoon binnengekomen van ouders die er niet in slagen om in de vakantieperiode binnen twee weken de bewijsstukken aan te leveren, bijvoorbeeld omdat zij met vakantie waren in die periode (bron: anonieme medewerkers van de belastingtelefoon die melden dat hierover veel klachten binnen komen)?
Als gevolg van deze brief komen elk jaar vele telefoontjes binnen en helaas ook enkele klachten. Meestal zijn deze telefoontjes van informatieve aard. Dit jaar zijn in de maand juli circa 6.600 telefoontjes binnengekomen, waarvan 12 klachten gingen over de aanlevertermijn. Deze aantallen wijken niet sterk af van andere jaren.
Was het signaal van de klachten over deze korte termijn al door de belastingtelefoon aan de Belastingdienst/Toeslagen gegeven (en door het twitter team zoals op twitter beloofd) en zou de Belastingdienst/Toeslagen maatregelen genomen hebben zonder deze Kamervragen?
Deze klachten zijn via het reguliere klachtenproces door de Belastingtelefoon doorgegeven aan Toeslagen. Het feit dat er ook diverse signalen op Twitter door burgers werden afgegeven over problemen met het nakomen van de aangegeven aanlevertermijn is ook doorgegeven aan Toeslagen.
Bij de verzending van deze brieven was net als in andere jaren ingepland dat de rappelbrief na de zomervakantie zou worden verzonden, waarmee ouders voldoende tijd hadden om te reageren voordat dit tot consequenties zou leiden. Medewerkers van de Belastingtelefoon zijn conform het reguliere proces geïnstrueerd. Dit houdt in dat, wanneer burgers aangeven niet binnen twee weken te kunnen aanleveren, zij eerst nog een rappel ontvangen. Desgewenst hebben medewerkers het gehele proces met de ouder telefonisch doorgesproken.
Toen duidelijk werd dat deze brieven tijdens de zomervakantie zijn verzonden is op de website1 aangegeven dat ouders zich nog geen zorgen hoefden te maken en meer tijd hebben om de gevraagde gegevens op te sturen. Om de ouders extra ruimte te geven is ook de rappeltermijn met één week verruimd.
Herinnert u zich dat u op 3 februari 2020 een brief aan de Nationale ombudsman heeft moeten schrijven, waarin u heeft moeten toegeven dat u jarenlang na het verloop van de eerste termijn van vier weken om stukken op te vragen, de kinderopvangtoeslag al had stopgezet en niet een rappelbrief gestuurd had met een nadere termijn van vier weken?
Ik herinner mij de brief van 3 februari 2020 waarin Minister Hoekstra en ik hebben aangegeven dat het voor een aantal werkprocessen zo was dat de kinderopvangtoeslag werd stopgezet tegelijk met het sturen van de rappelbrief, waar dat wettelijk gezien pas had mogen gebeuren na verstrijken van de in de rappelbrief gestelde termijn.
De nadruk in deze brief lag op de toelichting van de onwettelijke stop-rappel brief. Daarbij moet ik helaas aangeven dat per abuis is gesproken over een reactie- en rappeltermijn van 4 weken. In de praktijk was de gestelde reactietermijn in de regel echter circa twee weken. Wel geldt dat de interne termijn die Toeslagen hanteert alvorens een rappel wordt verstuurd, enkele weken langer is dan de reactietermijn die aan burgers wordt meegegeven. Deze interne termijn is circa vier weken of langer.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger en u de Kamer geïnformeerd hebben dat de Belastingdienst/Toeslagen zich dus niet hield aan de wet door na de eerste termijn van vier weken de toeslag stop te zetten, terwijl hen eerst een tweede termijn gesteld had moeten worden?1
Dat herinner ik mij. Mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven dat het inderdaad tegen de wet was om na de eerste termijn de toeslag stop te zetten.
Herinnert u zich dat de Belastingdienst/Toeslagen de Nationale ombudsman hierover eerder verkeerd had geinformeerd?2
Zie het antwoord op vraag 4.
Zijn ouders, van wie de kinderopvangtoeslag op onwettige basis is stopgezet, op enige wijze gecompenseerd, omdat de Belastingdienst zich jarenlang niet aan artikel 18 van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (Awir) gehouden heeft? Zo nee, gaat u dat alsnog doen? Kunt u dit antwoord uitgebreid motiveren?
Zoals aangegeven in de brief aan de Nationale ombudsman van 3 februari jl. zijn ouders die na de stop/rappelbrief alsnog de benodigde stukken hebben aangeleverd met terugwerkende kracht uitbetaald. Ik zie hierom geen reden om tot aanvullende compensatie over te gaan.
Wie heeft bedacht dat een manier om dit recht te zetten is om de termijn van de eerste brief te verkorten van vier naar twee weken, hierover de Kamer niet te informeren en die brieven in de zomervakantie te gaan versturen, terwijl het toch evident is dat veel ouders niet binnen twee weken de stukken kunnen aanleveren?
In antwoord op vraag 4 is aangegeven dat de gehanteerde reactietermijn bij informatieverzoeken in de regel circa twee weken is. Bij de brief waar het hier om gaat is deze termijn al een aantal jaren gebruikelijk en wordt ook altijd al een «echte» rappelbrief verstuurd zoals de wet voorschrijft. Bij deze brief wordt de rappelbrief altijd na de zomer gepland. Dit jaar was dat op 5 september.
Dat een deel van deze brieven onverhoopt tijdens de zomervakantieperiode is verstuurd heeft te maken met de afweging om ouders in de Coronaperiode niet te noodzaken zich buitenshuis te bewegen als gevolg van informatieverzoeken. Dit zou in tegenspraak zijn met het verzoek van de regering om zoveel mogelijk thuis te blijven, waardoor gewacht is met verzending. Het weer opstarten van het proces van grootschalige informatie-uitvraag heeft enkele weken doorlooptijd gekost omdat dit zorgvuldig ingepland moet worden.
Los van de termijn die gehanteerd is, vind ik het hoe dan ook ongelukkig dat de ouders een brief (die vraagt om reactie) in de zomervakantie hebben gehad. In de brief die ik naar aanleiding van het verzoek van het lid Lodders, einde deze maand aan uw Kamer zal doen toekomen, zal ik ook meenemen hoe ik in het vervolg om wil gaan met massale controleverzoeken tijdens de zomervakantie.
Is bij de top van de Belastingdienst/Toeslagen bekend dat brieven van de Belastingdienst/Toeslagen door veel ouders met angst en beven tegemoet gezien worden? Zo nee, wilt u de top van de Belastingdienst/Toeslagen dan een keer een dagje laten meelopen bij de belastingtelefoon?
Door de vele oudergesprekken die ik afgelopen tijd heb gevoerd ben ik me terdege bewust van de emoties die bij vele ouders spelen ten aanzien van de Belastingdienst en zijn communicatie. Doordat de toeslagenaffaire intern veel aandacht heeft gekregen en nog altijd krijgt, kan ik u verzekeren dat ook mijn collega’s op de hoogte zijn van de impact die communicatie vanuit de Belastingdienst kan hebben op ouders.
Om te zorgen dat communicatie met ouders in de toekomst beter verloopt, hebben wij reeds enkele initiatieven opgestart. Het Verbeterprogramma Kinderopvangtoeslag, waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd, is daarvan een goed voorbeeld.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ouders niet te maken krijgen met terugvorderingen door te korte termijnen van de Belastingdienst/Toeslagen in deze?
Onder andere vanwege de vakantieperiode is gekozen om het rappel niet direct na verstrijken van de eerste termijn uit te sturen. De rappelbrief is rond 5 september uitgestuurd. Dit is ook in andere jaren een gangbare werkwijze geweest. Vanwege de ongelukkige verzending in de zomer zal gezien de situatie een rappeltermijn van drie weken worden gehanteerd.
Door de wijziging van de Regeling Wet Kinderopvang (onderdeel van Verbeterprogramma Kinderopvangtoeslag) zijn kinderopvangorganisaties per 1 januari 2020 verplicht om maandelijks gegevens m.b.t. de genoten opvang aan te leveren. Hierdoor zal de situatie dat Toeslagen géén gegevens heeft ontvangen van de organisaties, zoals nu over 2019, nauwelijks meer voorkomen en kunnen eventuele afwijkingen eerder geconstateerd en gecorrigeerd worden. Bij de definitieve toekenning zal dit tot een beperking van het aantal informatieverzoeken en als logisch gevolg een beperking van de hoeveelheid terugvorderingen moeten leiden.
Bent u bereid om de termijn voor verzoeken om informatieverstrekking over een al verstreken toeslagjaar standaard op vier weken te zetten en dat ook in artikel 18 van de Awir op te nemen bij het Belastingplan 2021?
Ik heb uw Kamer toegezegd binnenkort te komen met een voorstel voor een redelijke invulling van reactie en rappel termijnen. Ik neem dit voorstel daarin mee ter overweging.
Bent u bereid om beleid te maken waardoor massale standaard controleverzoeken niet tijdens de schoolvakanties gedaan worden?
Ik heb uw Kamer toegezegd binnenkort te komen met een voorstel voor een redelijke invulling van reactie- en rappeltermijnen. Ik neem dit voorstel daarin mee ter overweging.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken en liefst eerder beantwoorden?
Beantwoording van enkele vragen behoefde meer uitzoekwerk, waardoor dit helaas niet mogelijk was.
De lerarenbeurs |
|
Michel Rog (CDA), Paul van Meenen (D66), Lisa Westerveld (GL), Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat dit jaar 2.400 aanvragen voor de lerarenbeurs zijn afgewezen? Zo nee, hoe hoog is het aantal afgewezen aanvragen per sector?
In 2020 zijn er in totaal 6936 aanvragen gedaan. Conform de Subsidieregeling Lerarenbeurs, zijn eerst de herhaalaanvragen toegekend, dit waren er 3639. Van de 3279 aanvragen voor een nieuwe studie (initiële aanvragen) zijn er 2416 afgewezen. Zie het overzicht in Tabel 1.
Sector
ingediende initiële aanvragen
ingediende herhaal aanvragen
totaal ingediende aanvragen
toegekende initiële aanvragen
toegekende herhaal aanvragen
totaal toegekend
afgewezen aanvragen
po
1.096
990
2.086
290
986
1.276
810
vo
1.298
1.747
3.045
465
1.751
2.216
829
mbo
548
565
1.113
34
566
600
513
ho
355
337
692
88
340
428
264
Totaal
3.297
3.639
6.936
877
3.643
4.520
2.416
Kunt u een overzicht geven van het beschikbare budget voor de lerarenbeurs in de afgelopen jaren, het totaal aantal aanvragen en het aantal toegekende aanvragen per sector?
In onderstaande tabellen zijn achtereenvolgens weergeven:
Po
1.585
1.705
1.428
1.217
1.227
1.169
1.096
990
Vo
1.912
2.443
1.710
2.122
1.598
1.972
1.298
1.747
Mbo
613
677
556
595
561
542
548
565
Hbo
426
551
425
398
361
375
355
337
Onb
426
441
212
252
232
214
Totaal
4.962
5.817
4.331
4.584
3.979
4.272
3.297
3.639
Po
2.862
2.333
2.122
1.276
Vo
3.944
3.515
3.253
2.216
Mbo
1.121
1.014
975
600
Hbo
899
745
669
428
onbekend
1
totaal
8.827
7.607
7.019
4.520
Jaar
2017
2018
2019
2020
budget
€ 106.000.000
€ 94.300.000
€ 82.060.000
€ 49.560.000
Budget Lerarenbeurs
€ 78 mln.1
Op basis van het amendement – Rog c.s. (regioaanpak lerarentekort en zij-instroom) is het budget voor 2019 naar beneden bijgesteld en vanaf 2020 en verder met in totaal 26,2 mln verlaagd. (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 115, 2018–2019)
Op basis van amendement – Bruins c.s. (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 28, 2019–2020)
Op basis van amendement – Rudmer Heerema c.s. (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 27, 2019–2020)
Op basis van amendement – Rog c.s. (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 26, 2019–2020)
Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 21, 2019–2020.
Kunt u verklaren waarom het budgetplafond voor de lerarenbeurs is bereikt? Heeft dit te maken met het verlagen van het budget of is het aantal aanvragen onverwacht sterk toegenomen? Zo ja, is bekend waarom het aantal aanvragen is toegenomen? Waarom is niet eerder aan de bel getrokken over het toegenomen aantal aanvragen?
In navolging van de trend over de afgelopen jaren, zien we dat in 2020 het aantal aanvragen voor een lerarenbeurs is gedaald. Bij de begrotingsbehandeling in november 2019 zijn er drie amendementen aangenomen om extra middelen toe te kennen aan respectievelijk de subsidieregeling zij-instroom (Kamerstuk 35 300, nr. 27), de subsidieregeling onderwijsassistenten (Kamerstuk 35 300, nr. 26) en de subsidie voor de regionale aanpak van de lerarentekorten (Kamerstuk 35 300, nr. 28).
Daarmee is de keuze gemaakt om op de tekortenaanpak te intensiveren. Zo hebben 10 regionale samenwerkingsverbanden hierdoor geld ontvangen voor uitvoering van een regionaal plan. Tevens werd het bedrag voor de regeling zij-instroom verhoogd van € 21 naar € 39 miljoen, waardoor er ruimte kwam voor 900 extra aanvragen. Met het bedrag van 4 x € 2,5 miljoen (2020–2023) kunnen minimaal 500 onderwijsassistenten worden opgeleid tot leraar. Vorig jaar zijn er ca. 350 aanvragen ingediend terwijl er ruimte was voor 50. De overige 300 zijn doorgeschoven naar dit jaar en kunnen worden betaald uit de middelen uit het amendement. Tezamen met het miljoen (50 aanvragen) dat al in de regeling zat, is er dit jaar dus ruimte voor ca. 250 nieuwe aanvragen.
Daarnaast zijn er met een nota van wijziging middelen gegaan naar Samen opleiden en Professionaliseren (Kamerstukken II, 2019/20, 35 300, nr. 21). Samen opleiden via de opleidingsscholen zorgt voor een goede aansluiting van de initiële opleiding met de praktijk en daarmee voor betere begeleiding en behoud van nieuwe leraren. De bestuurlijk afspraak is dat 100% van de studenten in 2025 hun (initiële) opleiding start via Samen Opleiden. Om dit doel te kunnen halen, was in 2020 behoefte aan de start van tien nieuwe aspirant-opleidingsscholen, maar er was slechts financiële ruimte voor twee. Met de € 2 miljoen voor 2020 konden de benodigde acht extra aspirant-opleidingsscholen worden gestart. Met tien nieuwe aspirant-opleidingsscholen worden ongeveer 1700 nieuwe opleidingsplaatsen via het construct Samen Opleiden gerealiseerd (met acht nieuwe aspirant-opleidingsscholen, gaat om circa 1300 extra studenten). Voor de jaren 2021 (€ 4 mln.) en 2022 (€ 4,6 mln.) worden de middelen ingezet om het tekort op te vangen voor de verwachte studentengroei binnen bestaande opleidingsscholen. De studentenaantallen groeien in de schooljaren 2021–2022 en 2022–2023 naar verwachting jaarlijks met ongeveer 4000 studenten ten opzichte van het jaar daarvoor.
Met de aangenomen amendementen is er dus ruimte gekomen om 900 extra aanvragen voor zij-instromers toe te kennen, 500 extra aanvragen voor onderwijsassistenten en hebben 10 samenwerkingsverbanden geld ontvangen voor de uitvoering van een regionaal plan. Daarnaast is er ruimte gekomen voor het begeleiden van 1300 extra studenten via samen opleiden. Al deze middelen komen terecht in de scholen voor extra begeleiding van (nieuw) personeel. Dit is hard nodig om het lerarentekort aan te pakken.
regioaanpak lerarentekort
€ 6 mln.
10 regionale samenwerkingsverbanden
zij-instroom
€ 18 mln.
900 extra aanvragen
onderwijsassistenten
€ 2,5 mln.
500 onderwijsassistenten
samen opleiden
€ 2 mln.
1.300 nieuwe opleidingsplaatsen
Het budget voor de lerarenbeurs daalde daarmee van € 78 miljoen naar € 49,6 miljoen.
Wij hebben over de gevolgen van de begrotingswijzigingen voor de lerarenbeurs vanaf februari 2020 gecommuniceerd via de informatiepagina over de lerarenbeurs op rijksoverheid.nl, in de nieuwsbrieven van het ministerie en via sociale partners.1, 2 Er is de stijds aangegeven dat met het beschikbare budget alle herhaalaanvragen zouden worden toegekend in 2020, maar dat er beperkt ruimte zou zijn voor nieuwe, initiële, aanvragen. De raden hebben deze informatie ook doorgezet naar de scholen. Ook de leraren zelf hebben – middels de website van DUO – bij de aanvraag een melding gekregen dat de ruimte voor initiële aanvragen beperkt was.
Klopt het dat op 1 april het budget voor nieuwe aanvragen voor het mbo al op was en op 10 april de pot voor het voortgezet onderwijs? Zo ja, waarom is de Kamer hierover niet geïnformeerd, bijvoorbeeld in uw brief van 16 juni waarin de afspraken over het budget voor het versterken van zij-instroom (ten koste van de lerarenbeurs) zijn bekrachtigd?1
Het klopt dat het budget voor initiële aanvragen snel was uitgeput. In de subsidieregeling is bepaald dat alle aanvragers binnen acht weken na het sluiten van de aanvraagtermijn op 30 juni, horen of hun aanvraag wordt toegekend. Leraren hebben in de week van 27 juli gehoord of hun aanvraag gehonoreerd is. Wij konden u niet eerder informeren omdat er tot en met 30 juni aanvragen ingediend konden worden en het pas daarna duidelijk was hoeveel herhaalaanvragen waren ingediend. Leraren met een herhaalaanvraag hebben namelijk voorrang op een beurs. Daardoor kon in juli pas beoordeeld worden welke aanvragen zouden worden toegekend.
Bent u het met de mening eens dat het verbeteren van het carrièreperspectief bijdraagt aan het aantrekkelijk houden van het beroep van leraar en bijdraagt aan het voorkomen van uitval? Bent u het met de mening eens dat de lerarenbeurs bijdraagt aan het verbeteren van het carrièreperspectief? Zo ja, ziet u mogelijkheden om aanvullend budget vrij te maken zodat gemotiveerde leerkrachten alsnog gebruik kunnen maken van de lerarenbeurs? Zo nee, waarom niet?
Wij delen met u dat het essentieel is dat leraren zich blijven ontwikkelen, zowel in hun eigen belang als in het belang van (de kwaliteit van) het onderwijs dat zij geven aan leerlingen of studenten. Een deel van het beschikbare budget voor de lerarenbeurs is in 2020 via amendementen ten goede gekomen aan professionalisering en aan bestrijding van het lerarentekort, zoals in de beantwoording van vraag 3 uiteengezet. Hierdoor blijft het budget voor het onderwijs, en specifiek het opleiden van leraren, behouden.
Leraren die al eerder aan hun studie begonnen waren met behulp van een lerarenbeurs, kunnen deze ook allemaal voortzetten. Met het beschikbare budget was het helaas niet mogelijk om in juli alle initiële aanvragen toe te kennen.
Dit betekent overigens niet automatisch dat zij helemaal geen studie meer kunnen volgen. De kosten hiervoor kunnen bijvoorbeeld ook in overleg door de school worden gedragen. Mochten de leraren die nu afgewezen zijn ervoor kiezen om in 2021 opnieuw een aanvraag voor de lerarenbeurs in te dienen, dan krijgen zij voorrang op leraren die een nieuwe aanvraag indienen in 2021.
Aangezien we gezamenlijk professionalisering en verbetering van het carrièreperspectief van leraren belangrijk vinden, vergt het beperktere budget voor de lerarenbeurs een herbezinning van dit instrument en het aanbrengen van focus. Hierover gaan we komend jaar graag in gesprek met betrokken partijen (zoals leraren en schoolleiders) en Uw Kamer.
Berichten dat mensen met overgewicht meer risico lopen bij het coronavirus |
|
Anne Kuik (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat overgewicht vaker lijkt voor te komen bij coronapatiënten die op de IC liggen?1
Ja.
Acht u het aannemelijk dat er een relatie is tussen overgewicht en de ernst van het verloop van de COVID-19 infectie?
Ja. Het Nederlands Innovatiecentrum voor Leefstijlgeneeskunde (Lifestyle4Health) en de Vereniging Arts en Leefstijl hebben namens bijna 2.000 zorgprofessionals op 19 mei een brief en notitie aangeboden waarin de relatie tussen overgewicht en de ernst van het verloop van de ziekte beschreven staat.
Lijkt het u ook aannemelijk dat als mensen een gezonder gewicht hebben en daardoor een sterker immuunsysteem hebben, het beloop van de infectie milder zal kunnen zijn?
Ja. Het is al bekend dat mensen met ernstig overgewicht en obesitas een hoger risico hebben op verschillende ziekten zoals hart- en vaatziekten, depressie en kanker. Recent onderzoek van het Erasmus MC2 leert dat mensen met ernstig overgewicht veel vaker ook een ernstig beloop van COVID-19 hebben. Er zijn aanwijzingen dat dit te maken heeft met veranderingen in het immuunsysteem (als gevolg van te veel buikvet). Hierdoor kan door het lichaam niet meer goed op binnendringende virussen worden gereageerd.
Bent u het ook met de mening eens dat nu extra inzet op een gezond gewicht altijd van waarde is en hoe dan ook voordelig zal zijn, ook in het licht van COVID-19?
Ja, hier ben ik het mee eens. Met het preventief tegengaan van overgewicht kan veel ziektelast worden voorkomen. Het door wetenschappers beschreven ongunstiger ziektebeloop van COVID-19 bij mensen met overgewicht onderstreept dit nog eens.
Het Verenigd Koninkrijk begint een gezondheidscampagne, op welke punten kan Nederland hiervan leren?
In het VK wordt een gezondheidscampagne gevoerd om mensen onder andere meer te laten bewegen, er komt een verbod op junkfoodreclame tot 21.00 uur op tv en internet, ook mag niet meer worden geadverteerd met kortingsacties voor ongezonde producten («twee halen, één betalen») en er mag geen snoep en chocolade meer bij de kassa liggen. Met name de aangekondigde acties omtrent marketing en positionering van ongezonde producten zal ik scherp volgen. De maatregelen die in het VK genomen worden zullen tevens geagendeerd worden voor de volgende bespreking met partners van de Nationaal Preventieakkoord tafel Overgewicht.
In het Nationaal Preventieakkoord heeft onder andere de supermarktbranche aangegeven te streven naar een jaarlijkse consumptiegroei van Schijf van Vijf producten. Supermarkten zullen consumenten verleiden meer producten te kopen die in de Schijf van Vijf passen. Maatregelen zoals in het VK voorgesteld kunnen zij ook inzetten om dit doel te bereiken.
Bent u het met de mening eens dat de relatie tussen ernstig overgewicht en een opname op de IC voor COVID-19 weer een wake-up call is en nu het moment is om op het gebied van sport, voeding en omgeving extra in te zetten op een campagne gezonde leefstijl?
Het onderstreep dat overgewicht niet voor niets één van de drie thema’s is in het Nationaal Preventieakkoord. Dit is bewust gekozen, omdat veel ziektelast die voortkomt uit overgewicht te voorkomen is.
In de Corona-campagne #alleensamen heeft dit kabinet er daarom voor gekozen om ook leefstijladviezen op te nemen over voldoende bewegen en gezond eten.
Welke mogelijkheden ziet u voor de landelijke overheid om juist nu een tandje bij te zetten?
Voor de zomer heb ik uw Kamer de voortgang van het Nationaal Preventieakkoord gedeeld3. Hierin wordt ook het belang beschreven om juist nu in te zetten op gezond leven, voorkomen dat mensen ziek worden en het vergroten van de weerbaarheid. In de brief heb ik reeds aangekondigd waar ik mij de komende tijd extra op wil inzetten.
Voor het deelakkoord overgewicht wil ik mij bijvoorbeeld extra inzetten op het terugdringen van kindermarketing. Ook komt er vanaf 2021 een uitvoeringsbudget beschikbaar voor gemeenten die zich met lokale Preventieakkoorden inzetten op maatregelen die overgewicht, roken en problematisch alcoholgebruik bestrijden.
Ik ben in gesprek geweest met een aantal wetenschappers over de relatie tussen leefstijlthema’s (waaronder voeding en beweging) en COVID-19. Hen heb ik de oproep gedaan mee te denken over korte én lange termijn acties die zorgen voor het verbeteren van leefstijl in het algemeen. Bevindingen en mogelijkheden die hieruit volgen zal ik met u delen.
Deelt u de mening dat, zoals in de gemeente Venray gebeurt met «het leefstijlakkoord», het preventieakoord en het sportakkoord ook op landelijk niveau hand in hand moeten gaan? Hoe wordt dit zichtbaar?2
Er is veel samenhang tussen de ambities uit het Nationaal Sportakkoord en het Nationaal Preventieakkoord. Ik vind het belangrijk om zowel op landelijk als op lokaal niveau beide akkoorden aan elkaar te verbinden. Dit wordt al op verschillende manieren gestimuleerd.
Zo worden gemeenten actief gewezen op de mogelijkheid om verbinding te maken tussen het Sport- en Preventieakkoord. Op de website van de VNG is een leidraad lokaal Preventieakkoord opgenomen waarin de meerwaarde van het combineren van beide akkoorden wordt benadrukt.
In lijn met de lokale Sportakkoorden is daarnaast besloten om voor de lokale en regionale Preventieakkoorden ook een uitvoeringsbudget aan gemeenten aan te bieden. Op deze wijze ontstaat er een eenduidige werkwijze waarbij gemeenten budget voor de uitvoering van Sport- en Preventieakkoorden kunnen aanvragen. De gemeenten die een Sport- en Preventieakkoord met elkaar combineren in één akkoord, komen in aanmerking voor beide budgetten. Dit kan voor gemeenten een stimulans zijn om de akkoorden met elkaar te verbinden.
Daarnaast monitort de VNG bij welke gemeenten al sprake is van synergie tussen beide akkoorden. De voorbeelden van deze gemeenten, waaronder de gemeente Venray, zijn bedoeld om anderen gemeenten te inspireren en te laten zien op welke wijze zij vanuit een bestaande beweging (bijvoorbeeld het Sportakkoord) tot een volgende stap in het gezondheidsbeleid kunnen komen. Het Sportakkoord kan daarmee als vehikel dienen om de bestaande beweging – waarbij al actief met partners op het terrein van gezondheid wordt samen gewerkt – te versterken en uit te breiden naar andere preventie- en gezondheidsthema’s, waaronder de ambities uit het Nationaal preventieakkoord. Op de volgende websites staan voorbeelden van gemeenten die al de verbinding maken tussen het sportakkoord en het preventieakkoord: www.vng.nl/lokalepreventieakkoorden, www.sportakkoord.nl en www.allesoversport.nl.
Parallel hieraan is er door een aantal prominenten uit de sport- en beweegsector de oproep gedaan om sporten en bewegen meer te integreren in ons dagelijkse leven ten behoeve van een vitale samenleving. Als reactie hierop heb ik 7 juli samen met de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport Van Rijn en samen met mijn collega´s van OCW, SZW, BZK en I&W gesproken met twee van de initiatiefnemers, Joop Alberda en Erik Scherder. We geven gehoor aan hun oproep om samen met andere sectoren (waaronder de sportsector) te werken aan het vraagstuk om mensen meer te laten bewegen. Om te komen tot een visie en routekaart wordt door VWS het initiatief genomen voor het vormen van een werkgroep, waarin verschillende departementen, de sportsector en de wetenschap zijn vertegenwoordigd.
Hoe kunt u zorgen dat goede voorbeelden zoals in Venray met het leefstijlakkoord waarbij bijvoorbeeld alle supermarkten verbonden zijn, of zoals de inzet in Rotterdam om de aanwezigheid van fastfood uit het straatbeeld terug te dringen breder worden gestimuleerd? Welke doelstelling stelt u hierbij?3
Om gemeenten te stimuleren te komen tot en te ondersteunen bij de totstandkoming van een lokaal preventieakkoord is op 1 juli 2019 het ondersteuningsprogramma van de VNG gestart. Door dit programma kunnen gemeenten gebruik maken van begeleiding. Op de website van de VNG worden good practices gedeeld van, zoals de gemeente Venray en Rotterdam, zodat ook andere gemeenten van deze voorbeelden kunnen leren.
Daarnaast start het RIVM na de zomer op mijn verzoek met een evaluatie om meer inzicht te verkrijgen in de lokale en regionale preventieakkoorden. De werkzame elementen en lessons learned worden gedeeld met andere gemeenten en regio’s in het land die mogelijk tegen dezelfde uitdagingen aan lopen. Ook organiseer ik (in samenwerking met o.a. de VNG en Alles is Gezondheid) verschillende online uitwisselingsbijeenkomsten en webinars voor gemeenten met als belangrijkste doel inspiratie en het uitwisselen van kennis en ervaringen.
Bovengenoemde voorbeelden beogen steeds hetzelfde doel: het inspireren van gemeenten en het uitwisselen van ervaringen, kennis en goede voorbeelden zodat gemeenten van elkaar kunnen leren bij de ontwikkeling én uitvoering van een lokaal of regionaal preventieakkoord.
Genoegdoening voor atoomklokkenluider Frits Veerman |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek door het Huis voor klokkenluiders naar de bejegening van atoomklokkenluider Frits Veerman?1
Ik heb kennis genomen van de bevindingen van het Huis voor klokkenluiders in het onderzoeksrapport van 7 juli 2020. Het Huis acht het aannemelijk dat het melden van een vermoeden van een misstand door de heer Veerman de oorzaak is geweest van het wijzigen van zijn werkzaamheden en het daaropvolgende ontslag.
Deze benadeling heeft plaatsgevonden door de voormalig werkgever van de heer Veerman. Het onderzoek van het Huis voor klokkenluiders heeft geen betrekking op gedragingen van de overheid.
Bent u bereid om een onderzoek te laten doen naar de bejegening van deze klokkenluider door overheden en overheidsorganisaties?
Over gedragingen van de overheid, met name de rol van de BVD, heeft de heer Veerman zich in augustus 1983 al beklaagd bij de Nationale ombudsman. Deze heeft in oktober 1986 na onderzoek een rapport uitgebracht. De ombudsman concludeerde dat geen sprake was van niet-behoorlijke gedragingen van de BVD.
In januari 2006 is tijdens het debat over de affaire rondom de Pakistaanse atoomgeleerde Khan aan mijn ambtsvoorganger gevraagd nog eens serieus naar de zaak van de heer Veerman te kijken, omdat hem onrecht zou zijn aangedaan.2 In reactie daarop heeft de Minister aangegeven geen reden te zien nogmaals onderzoek in te stellen naar de zaak van de heer Veerman, aangezien de Nationale ombudsman zich al over de zaak heeft gebogen en ook de rechter zich al heeft uitgesproken over de inzage van gegevens.3 Het rapport van het Huis voor klokkenluiders heeft geen betrekking op gedragingen van overheidsorganisaties en vormt dus geen aanleiding om de zaak nu anders te beoordelen.
Ik ben bereid een gesprek te arrangeren met de heer Veerman om te bezien of er in dit kader concrete gedragingen zijn geweest van overheidsorganisaties jegens zijn persoon die hem hebben benadeeld, die in het verleden nog niet zijn onderzocht en die alsnog aanleiding geven tot onderzoek. Op de uitkomst van dat gesprek kan ik uiteraard niet vooruitlopen.
Bent u bereid met Frits Veerman in contact te treden om te bespreken hoe deze klokkenluider genoegdoening kan worden gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Minister laat Neerlandistiek zichzelf redden’ (Hoger Onderwijspersbureau, 2 juli) |
|
Harry van der Molen (CDA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Minister laat Neerlandistiek zichzelf redden»?1
Ja.
Hoe rijmt u de zin in uw brief2 «Groei van de studentenaantallen in de talenstudies is bovendien hard nodig gezien het grote tekort aan leraren» met de weigering om structurele middelen toe te kennen?
Om het volgen van een lerarenopleiding te stimuleren en het lerarentekort in de schooltalen aan te pakken, worden op dit moment diverse acties ondernomen. Deze heb ik in mijn brief toegelicht, ook waar dit gepaard gaat met financiële middelen. Voor het vergroten van de aantrekkelijkheid van het onderwijs bij de talenopleidingen stel ik in 2020 middelen ter beschikking zodat faculteiten gezamenlijk activiteiten in gang kunnen zetten. Ik vind het verder aan de instellingen om hier ook zelf in te investeren, waar mogelijk vanuit herprioritering binnen de structurele lumpsummiddelen voor het sectorplan Duurzame Geesteswetenschappen (jaarlijks € 17,7 miljoen). Zoals ik in mijn brief heb toegelicht kunnen deze activiteiten de aanloop zijn naar een breder sectorplan talen voor zowel onderwijs als onderzoek. Op dit moment zijn geen middelen beschikbaar voor een sectorplan talen.
Kunt u een inschatting geven van de verwachtte tekorten van docenten Nederlands in het voortgezet onderwijs?
Op basis van de lerarenramingen is de verwachting dat de tekorten voor docenten Nederlands in het voortgezet onderwijs de komende jaren tot en met 2023, in met name in de tweedegraads sector, zullen oplopen en daarna (mede door de leerlingendaling) geleidelijk zullen afnemen.3 In getallen is de verwachting dat het extra tekort van docenten Nederlands in het voortgezet onderwijs ten opzichte van 2018 op zal lopen in 2023 tot 145 fte (139 fte tweedegraads en 6 fte eerstegraads). In 2029 zal er volgens deze raming nog sprake zijn van een tekort ten opzichte van 2018 van in totaal 18 fte.
Is bekend wat de aantallen eerstejaarsstudenten voor de studie Nederlands en andere talenstudies zijn in het komende collegejaar? Kunt u per instelling een beeld geven van de stijging of daling in aantallen in de afgelopen jaren?
De landelijke aantallen eerstejaarsstudenten worden gebaseerd op de 1-oktobertelling. De cijfers voor komend collegejaar (2020–2021) worden in januari 2021 bekend. Onderstaand is een tabel opgenomen met daarin een overzicht per universiteit van het aantal eerstejaars in de wo-bacheloropleidingen Nederlands, Duits, Frans en Engels in studiejaar 2019–2020 ten opzichte van studiejaar 2010–2011.
2010–2011
2019–2020
Universiteit Leiden
74
60
Rijksuniversiteit Groningen
60
28
Universiteit Utrecht
132
41
Universiteit van Amsterdam
173
56
Vrije Universiteit Amsterdam
19
0
Radboud Universiteit Nijmegen
46
38
Universiteit Leiden
9
11
Rijksuniversiteit Groningen
17
0
Universiteit Utrecht
21
20
Universiteit van Amsterdam
24
19
Vrije Universiteit van Amsterdam
1
0
Radboud Universiteit Nijmegen
18
14
Universiteit Leiden
177
110
Rijksuniversiteit Groningen
81
0
Universiteit Utrecht
128
108
Universiteit van Amsterdam
123
96
Vrije Universiteit Amsterdam
52
0
Radboud Universiteit Nijmegen
127
101
Universiteit Leiden
36
24
Universiteit Utrecht
32
22
Universiteit van Amsterdam
49
16
Vrije Universiteit Amsterdam
12
0
RUG biedt Frans daarnaast aan als specialisatie binnen Bachelor Europese talen en culturen.
Kunt u toelichten op basis van welk advies u op het bedrag van honderdduizend euro voor de landelijke coördinatie bent gekomen?
Landelijke coördinatie is volgens de KNAW van groot belang om de problemen structureel aan te pakken. Aangezien de decanen letteren en geesteswetenschappen (DLG) hebben aangegeven dat het niet haalbaar is om deze coördinatie te doen naast de huidige werkzaamheden, heb ik de afweging gemaakt om middelen beschikbaar te stellen waarmee een volledige fte zou kunnen worden gefinancierd. Hiermee kunnen op korte termijn activiteiten in gang worden gezet met focus op het onderwijs in de talenopleidingen en voorbereidingen worden getroffen voor een sectorplan talen.
Wat is de reactie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) op uw voornemen om aanvullende middelen beschikbaar te stellen voor landelijke coördinatie?
Voor de volledigheid meld ik u de letterlijke reactie van de KNAW op mijn voornemen om aanvullende middelen beschikbaar te stellen voor landelijke coördinatie: «De KNAW is van mening dat er zo snel mogelijk een sectorplan Nederlands en Moderne Vreemde Talen moet worden gestart. De decanen en de KNAW zitten hierin op één lijn. In het sectorplan moet de neerlandistiek een prominente plek krijgen, waarbij recht wordt gedaan aan de speciale plaats van het Nederlands in onze samenleving en de Nederlandse verantwoordelijkheid voor de wetenschappelijke bestudering van de neerlandistiek in de wereld. In het sectorplan dienen onderwijs en onderzoek in samenhang te worden bezien. Landelijke afstemming is daarbij van groot belang om de problematiek structureel aan te pakken. De KNAW is verheugd dat de Minister in haar reactie de analyse onderschrijft dat een landelijke visie en aanpak in de vorm van een sectorplan talen nodig is. De KNAW juicht iedere concrete stap in de richting van een sectorplan toe. Zij heeft coördinatie van maatregelen daartoe bepleit.
De ambities die in de reactie van de Minister aan de toekenning van beperkte aanvullende middelen voor 2020 zijn verbonden betreffen uitsluitend het onderwijs. Zij zijn bestemd voor een project en gesuggereerd wordt dat de faculteiten er zelf in kunnen investeren. Daarmee wordt het succes sterk afhankelijk van de vraag of hiervoor bij de stakeholders zulke aanvullende middelen beschikbaar zijn en staat voor de KNAW niet vast dat de door OCW-toegezegde middelen daadwerkelijk de voorbereiding van een sectorplan (dat immers altijd ook onderzoek betreft) zullen bevorderen. Het effect zou zich bijvoorbeeld ook kunnen beperken tot betere voorlichting over de studiekeuze voor de neerlandistiek of de Moderne Vreemde Talen.»
Bent u bereid te onderzoeken of de structurele middelen voor het sectorplan Duurzame Geesteswetenschappen voldoende zijn of anders ingevuld kunnen worden om de problematiek rondom Neerlandistiek aan te pakken?
Via het lopende kosten- en toereikendheidsonderzoek kijk ik naar de kostentoerekening aan opleidingen, waaronder die in de geesteswetenschappen. Een andere inzet van middelen uit het sectorplan Duurzame Geesteswetenschappen ga ik niet nader onderzoeken. Deze middelen zijn onderdeel van de rijksbijdrage (lumpsum) en het is aan de faculteiten om te besluiten over de inzet van deze middelen.
Wat zijn de verwachte kosten van een sectorplan, dat voorgesteld wordt door de KNAW, het Nationaal Platform voor de Talen, DLG3 en het programmabureau?
Genoemde partijen hebben hier geen specifieke bedragen bij genoemd. Dit is uiteraard sterk afhankelijk van de activiteiten op het gebied van onderwijs, het ambitieniveau op onderzoek en de reikwijdte van het sectorplan.5
Wat kunt u leren van Vlaanderen als het gaat om de dalende studentenaantallen voor de studie Neerlandistiek? Kennen zij dezelfde problemen? Zo ja, hoe gaan zij hiermee om?
Zowel in Nederland als in Vlaanderen kiezen steeds minder studenten voor een academische talenopleiding. In tien jaar tijd is het aantal studenten in Nederland dat een wo-opleiding Nederlands volgt met zestig procent gedaald, in Vlaanderen gaat het om een daling van ongeveer een derde. Er zijn op dit moment nog geen concrete en gecoördineerde acties vanuit de Vlaamse overheid om de daling van studentenaantallen in de opleidingen Nederlands tegen te gaan. Zoals ik in mijn beleidsreactie heb aangegeven is samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen belangrijk vanwege de vergelijkbare problematiek. In het Comité van Ministers hebben mijn Vlaamse collega en ik recent besloten om hierop te gaan samenwerken. De Taalunie gaat hierin een verbindende rol vervullen en werkt momenteel een plan uit.
Hoe wordt de Kamer op de hoogte gehouden van de pilot van prof. D. Stronks? Gaan de beschikbaar gekomen middelen uit amendement van het lid Van der Molen4 volledig naar deze pilot? Zo ja, wat was uw reden om dit te doen? Zo nee, hoe worden de rest van de beschikbare middelen voor 2020 en 2021 besteed?
Met de middelen uit het amendement van het lid Van der Molen komt op de OCW-begroting, in zowel 2020 als 2021 honderdduizend euro beschikbaar voor de studiekeuzecampagne waar in het rapport van het Nationaal Platform voor de Talen (hierna: platform) aan wordt gerefereerd. Het platform heeft laten weten dat voor de voorlichtingscampagne in 2020 en 2021 in totaal een bedrag van € 65.000 nodig is. Met de middelen uit het amendement bestaat daarmee ruimte voor de financiering van een aanvullend initiatief. Op voorstel van de KNAW en het platform heb ik besloten het initiatief van prof. dr. Stronks en Micha Hamel voor een pilot voor een Schrijfakademie in het voortgezet onderwijs te financieren. In de periode 2020 t/m 2022 zal in totaal € 290.000 beschikbaar worden gesteld (waarbij het ontbrekende restant is aangevuld door OCW). Ik zal uw Kamer op de hoogte brengen van de resultaten van de pilot.
Waarom gaat u niet aan de slag met het advies van de KNAW om de vijf bestaande opleidingen verder te beschermen tegen de dalende instroom?
In mijn brief heb ik genoemd dat ik het behoud van de vijf vestigingen Nederlands een belangrijke randvoorwaarde vindt om de daling in studenteninstroom in de Neerlandistiek te doorbreken. De wijziging in de bekostigingssystematiek die ik vorig jaar heb doorgevoerd om de onderwijsbekostiging stabieler te maken, is hierbij relevant. Een relatief groter deel vaste bekostiging biedt instellingen namelijk de mogelijkheid om meer te doen voor kleinere en/of kwetsbare opleidingen, zoals Nederlands. Op basis van het lopende kosten- en toereikendheidsonderzoek zal ik met nadere voorstellen komen voor kleine opleidingen, indien het onderzoek hier aanleiding toe geeft.
Kunt u uitleggen waarom u de aanbeveling van de KNAW om vergelijkbaar met de Regeling tegemoetkoming onderwijsmasters eenmalig een tegemoetkoming van € 3.000 voor het Nederlands weer in te voeren, niet overneemt?
Voor het volgen van een lerarenopleiding zijn diverse financiële tegemoetkomingen voor studenten ontwikkeld. De Regeling tegemoetkoming studenten onderwijsmasters is in 2018 beëindigd. Om studenten breder tegemoet te komen, heb ik geregeld dat studenten die in studiejaar 2018–2019 of in een later jaar voor het eerst zijn gestart in het bekostigd hoger onderwijs en een lerarenopleiding (willen) volgen, recht hebben op een extra jaar collegegeld halvering. Vanaf studiejaar 2021–2022 geldt voor deze groep studenten ook een extra jaar halvering van het collegegeld van de educatieve master.
Kunt u uiteenzetten waarom u geen noodzaak ziet voor het aanvullend financieren van vaksteunpunten voor de talen, zoals het platform van de KNAW adviseert?
Voor de versterking van de samenwerking op regionaal niveau tussen het voortgezet onderwijs en hoger onderwijs zijn binnen de lumpsumfinanciering reeds extra middelen beschikbaar (vanaf 2018 t/m 2025). Universiteiten en hogescholen kunnen deze middelen inzetten voor duurzame (regionale) samenwerking tussen het voortgezet en hoger onderwijs.7
Een massale vechtpartij in AZC Budel |
|
Gidi Markuszower (PVV), Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Grote vechtpartij in AZC Budel, vier gewonden en een arrestatie»1?
Ja.
Waarom is er maar 1 asielzoeker opgepakt terwijl er 100 asielzoekers bij de vechtpartij betrokken zijn geweest?
Op dinsdagochtend 28 juli 2020 heeft op COA-locatie Budel een geweldsincident plaatsgevonden. Ten tijde van het incident waren er volgens het COA circa 15 personen direct of indirect betrokken bij het incident. Gedurende het lopende strafrechtelijke onderzoek kan ik geen verdere mededelingen doen over de uitkomst van dit onderzoek.
Gaat u ervoor zorgen dat alle relschoppers achter slot en grendel worden gezet en vervolgens na het uitzitten van hun straf Nederland worden uitgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid naar aanleiding van de zoveelste geweldsuitbarsting het Asielzoekerscentrum (AZC) Budel en alle overige AZC’s per direct te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Vanzelfsprekend is elke vorm van geweld op COA-locaties onacceptabel. Naast eventuele strafrechtelijke sancties kunnen aan bewoners die betrokken zijn bij dergelijke incidenten ook door het COA maatregelen worden opgelegd in het kader van de regeling onthouding verstrekkingen (ROV), bijvoorbeeld plaatsing op een time-out plek of de handhavings- en toezichtslocatie (HTL). Zoals eerder aangegeven2 is het kabinet van mening dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk.
Deelt u de mening dat het afgelopen moet zijn met het spelen met de veiligheid van de Nederlanders die deze ellende in hun buurten opgelegd krijgen en dat we daarom zo snel mogelijk een volledige asielstop moeten afkondigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het voortdurende mishandeling van jonge turnsters |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Turnsters melden misstanden met #dossierturnmisbruik: «Dit is echt een Nederlands probleem»»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat dit een wijdverspreid probleem is in de Nederlandse turnwereld waar per direct een einde aan moet komen?
Iedere sporter moet op een veilige en plezierige manier kunnen sporten, ook in
de turnsport. De verhalen die ik heb gehoord passen niet bij de positieve sportcultuur waar ik voor sta. Om die reden financiert het Ministerie van VWS
een onafhankelijk onderzoek naar de aard, omvang en aanpak van grensoverschrijdend gedrag in de turn- en gymsport om zo inzicht te krijgen in hoeverre dit in Nederland een wijdverspreid probleem is. De uitkomsten van het onderzoek worden rond eind dit jaar verwacht.
Bent u van mening dat er voldoende urgentie is om deze misstanden te voorkomen, gezien het voortdurende karakter ervan? Zo nee, welke verantwoordelijkheid ziet u voor uzelf?
Ik zie dat de sportsector dit onderwerp prioriteit geeft en uiterst serieus neemt. De afgelopen jaren zijn hier flinke stappen in gezet als het gaat om het invoeren van de meldplicht en het casemanagementsysteem voor betere opvolging van meldingen. Het realiseren van een positieve sportcultuur vergt een lange adem. Daarom ondersteun ik de sportsector al jaren om blijvend aandacht te geven aan een veilige sportomgeving en heb ik onlangs de financiering verhoogd voor het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) en het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR). Ook via het Sportakkoord stimuleer ik sportverenigingen om lokaal te werken aan een positieve sportcultuur. Een voorbeeld is de HALT aanpak voor jongeren die een misstap hebben gemaakt op de sportclub.
Wilt u zorgdragen dat het meldpunt zo snel mogelijk onafhankelijk te maken zodat het een werkelijk veilige plek biedt voor slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijke onderzoekscommissie De Vries heeft eind 2017 de sportsector aanbevolen om als sector zelf een Centrum voor Veilige Sport op te zetten. Het CVSN is onderdeel van NOC*NSF geworden waarbij zij dicht op de sport zit en sporters, verenigingen en bonden kan ondersteunen bij het voorkomen van en de aanpak van grensoverschrijdend gedrag. Vooralsnog zie ik een enorme toename in het aantal meldingen bij het CVSN2 waaruit ik kan opmaken dat sporters de weg naar het CVSN weten te vinden en zich ook senang voelen om daar te melden. Ik hecht grote waarde aan onafhankelijkheid. Binnen het CVSN wordt onafhankelijkheid geborgd door afgeschermde databestanden en medewerkers die vertrouwelijk werken waarbij NOC*NSF geen inhoudelijke informatie kan inzien of opvragen. Daarnaast is er het ISR voor het doen van onafhankelijk casuïstiek onderzoek.
Moeten we constateren dat dit een uitwas is van de top 10 ambitie en de daaruit ontstane prestatieklimaat van de sportkoepel van het Nederlands Olympisch Comité (NOC) en de Nederlandse Sport Federatie (NSF)?
Het topsportklimaat is iets wat we met z’n allen creëren en waarbij sporters worden gestimuleerd om het beste uit zichzelf te halen. Ik wil benadrukken dat ook topsportprestaties plaats moeten vinden onder integere, veilige, eerlijke en plezierige omstandigheden. Als de topsport inspirerend wil zijn voor anderen, moet zij ook laten zien dat deze cruciale voorwaarden te respecteren. Ik ben met NOC*NSF en de topsportbonden in gesprek over de toekomstige topsportambities en het vergroten van de maatschappelijke waarde van topsport. Deze waarde is breder dan alleen het behalen van medailles op het allerhoogste niveau. In deelakkoord 6 «Topsport die inspireert» van het Nationaal Sportakkoord3, heb ik met NOC*NSF en de Vereniging Sport en Gemeenten hierover reeds afspraken gemaakt. De maatschappelijke waarde kan groter worden wanneer we niet alleen aandacht hebben voor medailles maar juist ook andere prestaties van topsporters laten zien en waarderen, en ook kijken naar de weg die topsporters dagelijks moeten afleggen om te kunnen presteren. Voorafgaand aan het Wetgevingsoverleg Sport zal ik uw Kamer nader informeren over de uitwerking en voortgang van deelakkoord 6 «Topsport die inspireert».
Bent u bereid de verjaringstermijn te heroverwegen gezien de ernst van kindermishandeling en de levenslange consequenties die slachtoffers ervan ervaren?
Op 1 januari 2020 is de wet herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen in werking getreden.4 Eén van de onderdelen van deze wet is de verlenging van de verjaringstermijn bij kindermishandeling door deze pas aan te laten vangen op de dag dat het kind achttien jaar wordt (artikel 71 Wetboek van Strafrecht). Een verdere verlenging van de verjaringstermijn acht ik daarom niet noodzakelijk.
Deelt u de mening dat bij dergelijke ernstige misstanden tuchtrecht alleen onvoldoende is en sportclubs aangifte zouden moeten doen om te voorkomen dat deze misbruikers hun gedrag niet kunnen herhalen? Zo ja, welke actie ziet u voor uzelf om hen hiertoe te dwingen?
Het tuchtrecht vervult een belangrijke functie bij de aanpak van grensoverschrijdend gedragingen die niet strafbaar zijn, maar wel een veilige sportomgeving bedreigen. Het tuchtcollege van het ISR kan verschillende straffen opleggen waaronder een ontzegging van de uitoefening van bepaalde functies, schorsing of royement. Zo kan herhaling van grensoverschrijdend gedrag worden voorkomen.
Indien er in een tuchtzaak vermoedens zijn van een strafbaar feit wordt altijd contact opgenomen met de politie. Dit is ook vastgelegd in het werkdocument tussen de sport, politie en het Openbaar Ministerie. Daarnaast stimuleert het CVSN melder(s) om aangifte of melding te doen bij politie. Ik zie op dit moment daarom geen reden om sportclubs te dwingen tot het doen van aangifte. Wel wil ik iedereen oproepen om bij vermoedens van strafbare feiten niet te twijfelen, maar altijd aangifte te doen.
Kan er op gerekend worden dat de uitkomsten van het onafhankelijk onderzoek worden overgenomen en erop toegezien wordt dat de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) deze goed implementeert? Als u hier geen definitief ja op kunt antwoorden, bent u dan van mening dat er alles aan wordt gedaan deze kindermishandeling te voorkomen?
Ja, met u ben ik van mening dat het van belang is dat de aanbevelingen uit dit onderzoek worden opgevolgd.