De totstandkoming van een nieuwe EU drugsstrategie |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de recente voorstellen van de Europese Commissie voor de aanpak van drugs?1 Zo ja, wat vindt u van deze voorstellen? Is dit in lijn met de verwachtingen die Nederland had ten aanzien van dit onderwerp?
Ja.
De voorstellen van de Europese Commissie sluiten op het terrein van drugsbestrijding aan bij het kabinetsbeleid dat eveneens de aanpak van de ondermijnende effecten van de georganiseerde drugscriminaliteit intensiveert. Het kabinet verwelkomt die stevigere inzet, maar is kritisch over het gebrek aan balans in de mededeling door de beperkte aandacht voor gezondheid, mensenrechten en internationale samenwerking. Daarnaast had het kabinet verwacht dat er in de voorstellen structureel meer aandacht zou zijn voor het belang van een sterke wetenschappelijke basis voor beleid en maatregelen, en het betrekken van maatschappelijke organisaties en de doelgroepen zelf bij het beleid. Voor het uitgebreide oordeel van het kabinet over de voorstellen verwijs ik u naar het BNC-fiche 22112–2928 Mededeling EU Agenda en Actieplan Drugs 2021–2025 (2 oktober 2020).
Klopt het dat aan deze nieuwe voorstellen geen consultaties vooraf zijn gegaan? Zo nee, welke mensen, organisaties of instituten zijn dan van tevoren geconsulteerd? Is er op geen enkele wijze contact geweest met Nederlandse vertegenwoordigers? Deelt u de mening dat juist dit soort commissievoorstellen zorgvuldige voorbereiding en overleg met EU-lidstaten, experts en relevante belanghebbenden vergen?
Aan deze nieuwe voorstellen is een publieke consultatie voorafgegaan. Ook zijn maatschappelijke organisaties geconsulteerd via een expertcomité van de Europese Commissie, het Civil Society Forum on Drugs. Op ambtelijk niveau heeft Nederland zowel bilateraal als in de Horizontale Raadswerkgroep Drugs contact met de Europese Commissie en heeft ook via die wegen zijn positie kenbaar gemaakt. EU-lidstaten en belanghebbenden zijn echter niet geconsulteerd over de inhoud van plannen van de Europese Commissie. De inhoud van de plannen werd pas bekend na de officiële publicatie op 24 juli jl. Het kabinet is van mening dat de Europese Commissie in een eerder stadium inhoudelijk overleg met de EU-lidstaten had moeten voeren en advies van experts en relevante belanghebbenden had moeten inwinnen.
Welke gevolgen hebben de commissievoorstellen voor de Nederlandse aanpak van drugs? Deelt u de opvatting van een dertigtal ngo’s en netwerken2 dat in de voorgestelde EU Drugsagenda 2021–2025 drastisch afstand wordt genomen van de huidige gebalanceerde, geïntegreerde en multidisciplinaire aanpak van drugs en dat het voorstel van de Europese Commissie op gespannen voet staat met de uitgangspunten van mensenrechten, volksgezondheid en relevante internationale afspraken, zoals UNGASS Outcome Document 2016 en UN System Common Position on Drugs 2018? Zo nee, waarom niet?
De voorstellen hebben geen directe gevolgen voor de Nederlandse aanpak van drugs. De mededeling van de Commissie is niet bindend.
Het kabinet is van mening dat de gebalanceerde, geïntegreerde en multidisciplinaire aanpak van drugs zoals vormgegeven in de huidige drugsstrategie van de EU, onvoldoende terugkomt in de voorstellen van de EC. Ook belangrijke principes als mensenrechten en volksgezondheid die ten grondslag liggen aan de huidige strategie, worden te weinig benoemd. Relevante internationale afspraken zoals het UNGASS Outcome Document 2016, worden nauwelijks genoemd door de Commissie, terwijl dit voor Nederland en de EU een belangrijke basis is voor internationale samenwerking.
Bent u bereid om de Europese Commissie aan te spreken op zowel de wijze van totstandkoming als op de inhoud van dit voorstel en het voortouw te nemen om dit voorstel van tafel te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft, net als verschillende andere lidstaten, de Europese Commissie hierop aangesproken en het probleem in de betreffende raadswerkgroep aangekaart.
De lidstaten zullen de komende maanden in Raadsverband onder leiding van het Duitse EU-voorzitterschap werken aan het opstellen van een nieuwe EU-drugsstrategie ter vervanging van de voorstellen van de Europese Commissie. Nederland zal erop toezien dat ngo’s en andere belanghebbenden hierbij voldoende worden gehoord.
Het bericht dat honderden Nederlandse economen meer investeringen aanraden in sociale gelijkheid en verduurzaming |
|
Lilian Marijnissen (SP), Mahir Alkaya (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening van de meerderheid van 364 economen dat er meer investeringen moeten komen via het steunprogramma in banen die sociale gelijkheid en verduurzaming bevorderen?1, 2, 3
Het kabinet vindt dat diverse van de genomen steun- en herstelmaatregelen bij kunnen dragen aan sociale gelijkheid en verduurzaming.
Zo heeft het kabinet bij noodpakket 2.0 het crisispakket «Nederland leert door» aangekondigd.4 Het bestaat uit ontwikkeladviezen, online scholing en een campagne om het pakket gericht onder de aandacht te brengen. Met de ontwikkeladviezen en scholingsmogelijkheden krijgen mensen de kans om zich te oriënteren op ander, kansrijker werk.
In vervolg hierop maakt het kabinet € 1,4 miljard aan extra middelen vrij voor een aanvullend sociaal pakket waarmee sociale partners, gemeenten, uitvoeringsorganisaties en scholen de ruimte krijgen om mensen van wie het werk onder druk staat of die hun rekeningen niet meer kunnen betalen perspectief te bieden5. Dit geld komt beschikbaar bovenop de huidige steunmaatregelen.
Het kabinet heeft in het kader van het steun- en herstelpakket, waarover u bent geïnformeerd in de brief van 28 augustus jl., de mogelijkheden voor het naar voren halen van investeringen verkend. Zoals in deze brief aangegeven, worden de komende jaren investeringen ter waarde van circa € 2 miljard naar voren gehaald. Ongeveer € 1,5 miljard daarvan is op het terrein van bouw en leefomgeving. U wordt hierover middels de Rijksbegroting nader geïnformeerd. Daarnaast haalde het kabinet al eerder € 465 miljoen aan investeringen naar voren bij het Rijksvastgoedbedrijf en Defensie. Deze versnellingen ondersteunen de economie op korte termijn en dragen bij aan beleidsdoelen voor de lange termijn, zoals duurzaamheid en bereikbaarheid.
Als laatste kan het recent aangekondigde Nationaal Groeifonds ervoor zorgen dat we ook op de lange termijn de middelen hebben om bij te dragen aan groene investeringen en welvaart6.
Erkent u dat de overhe idsschuld nog wel met de helft veilig kan toenemen wanneer deze middelen gebruikt worden voor steunprogramma’s waarmee collectief de crisis te lijf gegaan wordt in plaats van de problemen en de rekening bij individuen neer te leggen?
De afgelopen maanden laten zien dat het kabinet bereid is om de schuld te laten oplopen als de situatie daarom vraagt. Dat zal ook in de toekomst zo zijn, maar dat betekent niet dat we de schuld oneindig kunnen laten oplopen. Gezonde overheidsfinanciën blijven onverminderd belangrijk en daarbij hoort een beheersbare overheidsschuld. De coronacrisis onderstreept dat economische schokken zich onverwachts kunnen voordoen en een groot beslag kunnen leggen op overheidsfinanciën. Het kabinet kan nu het nodig is met ongekend forse steunmaatregelen banen en inkomens zoveel mogelijk op peil houden, juist doordat overheidsfinanciën aan de vooravond van de coronapandemie op orde waren. Het is belangrijk om een volgende crisis even goed te kunnen doorstaan. Het is dan ook onverstandig om bij voorbaat al te stellen dat een toename van de schuld met de helft wenselijk is.
Ziet u in dat de zorg, cultuur, bouw, energie en onderwijs centraal moeten staan, zoals de meerderheid van de economen stelt? Gaat u er daarbij ook voor zorgen dat «de meest tochtige huizen het eerste worden geholpen» en de meest hulp behoevende mensen vooraan staan?
Het kabinet beaamt dat betaalbare en kwalitatieve zorg, huisvesting, energie en onderwijs centraal staan. Uitdagingen in de zorg, bouw, energie en onderwijssectoren zijn vaak structureel van aard en hebben onverminderd de aandacht van dit kabinet. Ook het Groeifonds kan hier het verschil maken om deze belangrijke opgaven te adresseren.
Als gevolg van de coronacrisis zijn veel mensen kwetsbaarder geworden, in hun inkomen, hun gezondheid en hun bestaanszekerheid. Het kabinet acht het daarom van groot belang om banen te beschermen en mensen te helpen naar nieuw of ander werk. Het kabinet wil perspectief bieden met een vervolg op de eerste twee noodpakketten en heeft een breed pakket aangekondigd waarbij naast steun ook aandacht is voor investeringen, en een sociaal pakket wordt gepresenteerd. Dit bestaat uit drie pijlers: continueren van steun, stimuleren en investeren waar dat kan, en ondersteunen waar aanpassing nodig is. Voor de tweede pijler wordt ongeveer € 1,5 miljard aan investeringen op het terrein van bouw en leefomgeving naar voren gehaald. Voor de laatste pijler is € 1,4 miljard gereserveerd voor aanvullend sociaal beleid om mensen aan het werk te helpen, om te investeren in ontwikkeling, en om mensen met schulden beter te helpen. Daarom wordt ook juist geïnvesteerd in dienstverlening aan werkzoekenden en mensen met schulden. Ook is er aanvullende sectorale steun toegezegd aan de cultuur sector vanwege haar artistieke, sociale én economische waarde, wat onmisbaar is, juist in deze tijd.7
Bent u bereid een voorstel aan de Kamer te doen toekomen met beleidsopties die leiden tot een eerlijke samenleving met grotere sociale gelijkheid en de benodigde verduurzaming, waarvoor de budgettaire ruimte volop benut wordt? Welke mogelijkheid ziet u om het Nationaal Groeifonds te vergroten en hiertoe aan te wenden?
Het steun- en herstelpakket beschermt banen, jaagt investeringen aan en ondersteunt mensen. Dit pakket bevat onder andere een groot pakket aan sociaal flankerend beleid.
Het kabinet ziet de investeringen in het Klimaatakkoord als de basis voor een groen herstel. Hiernaast wil het kabinet gebruik maken van middelen uit de Europese Recovery and Resilience Facility (RRF). Het kabinet zal in het voorjaar van 2021 een herstelplan voor de RRF bij de Commissie indienen.
Het Nationaal Groeifonds zet in op het verhogen van het verdienvermogen van Nederland op de lange termijn. Economische groei is geen doel op zich, maar een middel om onze welvaart te vergroten. Daar plukken we allemaal de vruchten van. Het fonds draagt eraan bij dat Nederland de middelen heeft om grote uitdagingen als klimaatverandering en een vergrijzende bevolking te adresseren.
Een van de vereisten van het fonds is bovendien dat de som van de maatschappelijke kosten en baten positief is. Alle projecten komen de brede welvaart direct ten goede. Sommige investeringen kunnen daarnaast ook de sociale gelijkheid bevorderen. Dit is bijvoorbeeld goed denkbaar bij projecten die de kwaliteit en effectiviteit van kennisontwikkeling en onderwijs verbeteren.
Gaat u naar aanleiding van de berichtgeving over deze economen het scheppen van werkgelegenheid voorop stellen bij investeringen vanuit het Nationaal Groeifonds, in plaats van slechts productiviteitsgroei? Ziet u ook in dat het sociale en groene aspect hierbij centraal dient te staan en dat het eindeloos verlagen van de vennootschapsbelasting (Vpb) en het afzwakken van sociale zekerheden hierbij afwezig dienen te blijven?
Werkgelegenheid in Nederland is belangrijk voor dit kabinet. Maar daarbij is niet alleen het aantal banen van belang, maar ook het inkomen dat met die banen wordt verdiend. Immers, we willen niet alleen goed, volwaardig en interessant werk, maar óók een goed inkomen. Die twee zaken komen samen in het begrip «verdienvermogen». Bij investeringen vanuit het Nationaal Groeifonds wordt dit verdienvermogen van Nederland voorop gesteld. Maar naast het verdienvermogen wordt ook de voorwaarde gesteld dat de som van maatschappelijke kosten en baten positief is, daarbij wordt het klimaataspect meegewogen.
Juist door daarbij ook in te zetten op productiviteitsverhoging zorgt het fonds ervoor dat Nederland ook in de komende decennia de middelen heeft om grote uitdagingen als klimaatverandering en een vergrijzende bevolking te adresseren. Daarmee richt dit fonds zich op de welvaart van volgende generaties, en niet op het herstellen van de economie op korte termijn.
Het kabinet maakt hierbij geen expliciete keuze tussen bijvoorbeeld de vennootschapsbelasting (vpb) en de sociale zekerheid. Beiden vervullen een belangrijke rol om Nederland aantrekkelijk te houden voor bedrijven en haar inwoners.
Deelt u de mening dat de staat actief leiding moet nemen in het beschermen en heropbouwen van een eerlijke economie die voor mensen werkt? Ziet u daarbij ook dat onze samenleving en niet de aandeelhouder centraal dient te staan?
Een sterke innovatieve economie vraagt ondernemerschap én een sterke overheid. De overheid draagt bijvoorbeeld zorg voor een eerlijke verdeling van de welvaart, met oog voor het belang van economische activiteit. Dit betekent dat werk en ondernemen beloond moeten worden, immers, deze dragen bij aan de creatie van werkgelegenheid, het in stand houden van collectieve voorzieningen en creatie van (verdere) welvaart. Hiermee wordt onder andere het sociale vangnet betaald en worden inkomens herverdeeld door middel van inkomensheffing en toeslagen. In de ogen van het kabinet bestaat er niet één type aandeelhouder. Aandelenbezit is wijdverspreid, variërend van institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen en verzekeraars, tot banken en kleine beleggers. De aandeelhouder maakt deel uit van de samenleving en vervult hierbinnen een grote rol door het voorzien in het broodnodige kapitaal aan bedrijven, het sturen op winstgevendheid en waardecreatie, en daarmee in het concurrentievermogen en de werkgelegenheid van Nederland. De aandeelhouder is daarmee een onderdeel van onze samenleving en kan deze versterken. Het kabinet maak daarom geen tweedeling hiertussen.
Ziet u dat slechts drie procent van de economen een staatsschuld boven de 90% als probleem beschouwt en dat er dus voldoende ruimte is voor zinnige, eerlijke, sociale en duurzame investeringen? Koppelt u daar ook de conclusie aan dat bezuinigingen absoluut niet aan de orde zijn?
De Miljoenennota 2021 laat zien dat het kabinet bereid is om te investeren in het herstel van de economie. Te snel bezuinigen kan het herstel van de economie schaden. Tegelijkertijd moet wel worden opgemerkt dat juist de goede uitgangspositie van Nederland op het gebied van de overheidsschuld ervoor zorgt dat we nu de maatregelen kunnen nemen die nodig zijn. Dat onderstreept het belang van het opbouwen van buffers zodra het weer beter gaat met de economie.
De stikstofcrisis en het gebrekkig toezicht op en handhaving van dieraantallen en natuurvergunningen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «De cijfers zijn wat diffuus», «Toezicht op veehouderij rammelt» en «Ten koste van mens en milieu»?1, 2, 3
Ja.
Kunt u bevest igen dat u verantwoordelijk bent voor de landelijke natuurkwaliteit en erkent u dat de verschillende aspecten van de stikstofcrisis (waaronder natuurbehoud, de stikstofuitstoot van verschillende sectoren en het toezicht op overtredingen op de Wet natuurbescherming) onder uw verantwoordelijkheid vallen?
Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Deze verantwoordelijkheid is belegd bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). De verantwoordelijkheid voor het natuurbeleid en de uitvoering daarvan is gedecentraliseerd naar de provincies en daarmee een gezamenlijke verantwoordelijkheid van Rijk en provincies.
Kunt u bevestigen dat een derde van de onderzochte veehouders meer stikstof uitstootte dan waar zij een vergunning voor hadden (soms tot wel vijf keer zo veel)? Zo ja, wat is uw reactie daarop?4
Deze artikelen gaan over de verschillen die gezien worden tussen de milieuvergunning, de natuurvergunning en de berekening van de stikstofuitstoot op basis van gemelde dieraantallen en productierechten. Het onderzoek waar uw Kamer naar verwijst kan ik niet op juistheid controleren. De provincies is in de meeste gevallen bevoegd gezag voor de wet Natuurbescherming, zij geven de vergunningen af en dragen zorg voor de handhaving.
Kunt u bevestigen dat in bijna de helft van de onderzochte gemeenten boeren zelf maar half zo veel dieren opgeven bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) dan waarvoor vergunningen zijn uitgegeven?
Het is mogelijk dat de milieuvergunning meer ruimte biedt voor dieren dan een veehouder daadwerkelijk houdt. De milieuvergunning geeft vooral aan hoeveel ontwikkelruimte de veehouder had ten tijde van de aanvraag. Vaak is deze aanvraag gedaan met het oog op plannen om in de toekomst te groeien en is de vergunde stalcapaciteit niet volledig gerealiseerd. Indien een veehouder de gerealiseerde stalruimte wil opvullen is het wel zaak om het benodigde aantal productierechten te verwerven.
Ook zijn er veel geldende vergunningen waarin stallen zijn opgenomen die niet meer in gebruik zijn of reeds gesloopt. Deze vergunningen vervallen niet automatisch, maar moeten actief worden ingetrokken door het bevoegd gezag. Dit gebeurt in de praktijk vaak niet, omdat de veehouder de stal op zijn vergunning wil behouden met het oog op de toekomst en het behouden van eventuele rechten.
Hiermee zie ik teveel mogelijke verklaringen voor verschillen tussen de vergunde ruimte en de opgegeven diertallen om uw mening te onderschrijven.
Kunt u bevestigen dat woordvoerders van de Omgevingsdienst Twente, het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Openbaar Ministerie (OM) stellen dat een verschil van 50% tussen de dieraantallen en de vergunning in werkelijkheid nauwelijks voorkomt en dus kan duiden op fraude? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Een verschil van 50% hoeft niet te duiden op fraude. Het is in zichzelf niet vreemd dat een veehouder een milieuvergunning aanvraagt voor meer dieren dan dat hij op dat moment houdt. Het kan zelfs zo zijn dat de ruimte in de vergunning groter is dan zijn stalcapaciteit. Het kan passen in plannen om in de toekomst te groeien. Indien een veehouder deze ruimte wil opvullen is het wel zaak om het benodigde aantal productierechten te verwerven.
De ruimte die een milieuvergunning biedt zegt vooral iets over de ruimte die een individuele veehouder op die locatie heeft. Hiervoor zijn wel productierechten nodig. Dat aantal is begrensd en dat betekent dus dat de groei van een veehouder op één locatie ten koste gaat van de productieruimte op een andere locatie.
In het artikel waar naar wordt gerefereerd wordt gesteld dat het verschil tussen de ruimte die milieuvergunningen bieden en het daadwerkelijk aantal gehouden dieren tot uiting zou moeten komen in lege stallen. Een verklaring waar niet over wordt gesproken in het artikel is dat de stalcapaciteit, waar op basis voor de milieuvergunning ruimte zou zijn, simpelweg nog niet is gerealiseerd.
Kunt u bevestigen dat er voor veehouders een perverse prikkel bestaat om te frauderen bij het doorgeven van de dieraantallen aan RVO, omdat bij minder dieren minder dierrechten betaald hoeven te worden, terwijl de pakkans zeer klein is? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Ik vind fraude in alle gevallen een zeer kwalijke zaak, zeker ook richting ondernemers die zich wel netjes aan de regels houden. Door de pakkans te vergroten en met stevige (financiële) consequenties te confronteren neemt de fraudeprikkel af. De pakkans wordt vergroot door risico gebaseerd te controleren met gebruikmaking van gecombineerde datastromen. Het is een continu proces om dit te verbeteren en verder te optimaliseren. In de herbezinning van het mestbeleid is een van de doelen om de mestketen transparanter te maken en de uitvoering en handhaving te vereenvoudigen.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) jaarlijks gemiddeld slechts 2% van de veehouderijen inspecteert? Hoe beoordeelt u dat in het licht dat een woordvoerder van het OM stelt «overspoeld» te worden met signalen van fraude?5
De toezichtsintensiteit van de NVWA varieert per thema. Zoals uw Kamer in de verantwoordingsrapportage 2019 kan lezen ligt de toezichtsintensiteit bij de mestregelgeving, waar deze artikelen de nadruk op leggen, op 5%. Dit toezicht wordt risicogericht ingezet om de effectiviteit zo groot mogelijk te laten zijn.
Heeft u gezien dat de NVWA in 2019 een nulmeting heeft uitgevoerd in de vleeskuikensector om te controleren in hoeverre deze sector zich aan de regels houdt?6
Ja.
Heeft u gezien dat van de inspecties bij bedrijven met een regulier vleeskuikenras slechts 43% akkoord was, wat inhoudt dat 57% van de onderzochte bedrijven zich niet aan de dierenwelzijnswetgeving houdt?
Ik heb geconstateerd dat 57% van de a-selecte controles bij reguliere vleeskuikenrassen niet akkoord was, waarbij er een verscheidenheid aan administratieve en fysieke overtredingen geconstateerd is.
Heeft u gezien dat een van de meest voorkomende overtredingen die daarbij werd aangetroffen was dat er meer dieren werden gehouden dan de toegestane 18 tot 21 vleeskuikens per vierkante meter? Hoe beoordeelt u deze resultaten?
Overtreding van de toegestane bezettingsgraad is één van de meest geconstateerde fysieke overtredingen van de regelgeving voor het welzijn vleeskuikens. Ik hecht sterk aan de naleving van de dierenwelzijnsregels, daarin is dit een belangrijk signaal.
Is bij deze inspecties in de vleeskuikensector ook gecontroleerd of er niet meer dieren werden gehouden dan opgegeven bij de RVO, of waarvoor de houder dierrechten bezat? Zo ja, wat waren hiervan de resultaten? Zo nee, waarom niet?
Deze inspecties zijn uitgevoerd vanuit het domein dierenwelzijn. De controles op overbezetting gaan op koppelniveau, het totale levende gewicht van vleeskuikens die tegelijkertijd in de stal per vierkante meter bruikbare oppervlakte aanwezig zijn. De opgave bij RVO en de dierrechten worden bepaald op aantallen dieren. Bij deze inspecties wordt gebruik gemaakt van andere normen en selectiecriteria, daarom is nu niet gekeken naar de opgave bij RVO of de dierrechten.
Dierrechtencontroles vallen onder het domein meststoffen, zo ook voor pluimvee. Bedrijven worden geïnspecteerd die vermoedelijk meer dieren houden dan het op het bedrijf rustende dierrecht. Deze controles vinden risicogericht plaats. Jaarlijks maakt de NVWA keuzes op welke thema ’s de beschikbare inspectiecapaciteit wordt ingezet.
Kunt u bevestigen dat de modellen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) voor het berekenen van de stikstofuitstoot grotendeels gebaseerd zijn op het aantal dieren dat de boeren zelf bij de RVO opgeven? Zo ja, hoe beoordeelt u dat in het licht dat hier eenvoudig mee kan worden gefraudeerd?
Het RIVM gebruikt als input voor haar modellen de stikstofuitstoot van de landbouw uit de Emissieregistratie. Deze stikstofuitstoot wordt jaarlijks berekend met het NEMA-model (NEMA staat voor Nationaal Emissiemodel voor Ammoniak). Over deze berekening wordt gerapporteerd in Emissies naar lucht uit de landbouw door Wageningen University & Research (WUR), dat de berekening uitvoert onder begeleiding van de werkgroep NEMA van de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM). De berekeningen van emissies uit de landbouw en uit stallen zijn gebaseerd op een veelheid van metingen en aannames en wordt jaarlijks verbeterd op basis van nieuwe inzichten en gegevens. Hiermee hebben we een robuust model voor de uitstoot en depositie van stikstof in Nederland.
Is het waar dat aanvragers van natuurvergunningen in de praktijk kunnen kiezen wie het bevoegd gezag is: de gemeente (wanneer het onderdeel «natuur» wordt opgenomen in de omgevingsvergunning) of de provincie (wanneer het om een aparte vergunning op basis van de Wet natuurbescherming gaat)? Zo ja, kunt u uitleggen waarom deze constructie bestaat en of u dit wenselijk vindt?
Aanvragers kunnen niet kiezen wie het bevoegd gezag is. Op basis van de Wet natuurbescherming is de provincie primair het bevoegd gezag. Er zijn echter specifieke uitzonderingen waarvoor het Ministerie van LNV bevoegd gezag is. De bevoegdheid van het Ministerie van LNV is vastgelegd in artikel 1.3 van het Besluit natuurbescherming. De aanvrager van een natuurvergunning kan er echter wel voor kiezen om zijn aanvraag via de gemeente procedureel te laten aanhaken bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning dan wel om die natuurvergunning apart bij de provincie of het Ministerie van LNV aan te vragen. Dit verandert echter niets aan wie het bevoegd gezag is, als de gemeente de aanvraag behandelt dient de provincie een verklaring van geen bedenking af te geven.
Kunt u bevestigen dat het mogelijk is dat een bedrijf wel een omgevingsvergunning aanvraagt en krijgt, maar geen natuurvergunning aanvraagt? Welke instantie ziet er actief op toe dat een bedrijf een natuurvergunning aanvraagt wanneer deze nodig is?
Het is inderdaad mogelijk om deze vergunningen los van elkaar aan te vragen. Er zijn situaties waarbij wel een omgevingsvergunning, maar geen natuurvergunning nodig is, en dat geldt ook andersom. Een aanvrager is daarbij niet verplicht om, als hij of zij beide vergunningen nodig heeft, deze gelijktijdig aan te vragen. Een bedrijf is altijd zelf verantwoordelijk voor het aanvragen van de benodigde vergunningen. Toezicht en handhaving met betrekking tot de vraag of een bedrijf over de juiste vergunningen beschikt gebeurt altijd door of namens het bevoegd gezag. Dat is bij de natuurvergunning over het algemeen de provincie.
Kunt u bevestigen dat als gevolg van deze constructie provincies geen compleet beeld hebben van het aantal veehouderijen binnen de provincie en daarmee van de stikstofuitstoot?
Het aantal veehouderijen wordt in de berekening van de stikstofuitstoot niet gebaseerd op vergunningen, maar op basis van andere gegevens, zoals de Gecombineerde Opgave van RVO. Niet elke veehouderij heeft namelijk een natuurvergunning nodig, bijvoorbeeld wanneer ze al in bedrijf waren voor aanwijzing van een Natura 2000-gebied. Deze bedrijven worden echter wel meegenomen in de berekening van de stikstofuitstoot, beschikbaar op Emissieregistratie.nl en in de jaarlijkse rapportage van de Emissies naar de lucht uit de landbouw van Wageningen University & ResearchWUR, in samenwerking met CBS, RIVM en PBL en in opdracht van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet. Op basis van nieuwe inzichten en nieuwe jaarlijkse (bedrijfs)gegevens wordt de stikstofuitstoot van de landbouw jaarlijks berekend met het NEMA-model (NEMA staat voor Nationaal Emissiemodel voor Ammoniak) en door eerdergenoemde partijen opgeleverd aan de Emissieregistratie. De depositie van stikstof wordt op basis van deze gegevens berekend door het RIVM en geschaald aan de metingen van stikstof. Middels de Grootschalige Depositiekaarten Nederland en de AERIUS-producten hebben provincies en het Rijk zicht op de totale stikstofdepositie in Nederland dan wel in de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
Beaamt u dat zelfs wanneer provincies de gegevens van alle natuurvergunningen zouden hebben, dit nog geen zeker beeld geeft van de werkelijke stikstofuitstoot, omdat een aanzienlijk deel van de veehouderijen meer uitstoot dan vergund?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 15.
Op welke manier hebben provincies zicht op de totale stikstofuitstoot en -depositie in hun provincie, wanneer zij niet het bevoegd gezag zijn over alle uitgegeven natuurvergunningen en deze bovendien nauwelijks controleren en handhaven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 15.
Hoe kunnen provincies en het Rijk sturen op de stikstofuitstoot en -depositie wanneer deze cijfers niet centraal geregistreerd en gecontroleerd worden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 15.
Deelt u de mening dat het in het kader van de stikstofcrisis ontoelaatbaar is dat de aanvraagprocedure en de registratie van natuurvergunningen, alsmede het toezicht erop, niet eenduidig en centraal georganiseerd is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan veranderen?
Als een bevoegd gezag een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming afgeeft, dient hij de zekerheid te hebben verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet aantast. De Natura 2000-gebieden waarover hij deze zekerheid moet hebben zijn niet beperkt tot één provincie, maar omvat alle Natura 2000-gebieden waarop een project een effect kan hebben. Hiervoor hebben de provincies een adequate werkwijze en samenwerking georganiseerd. Het bevoegd gezag oefent op de wijze toezicht uit op de projecten waarvoor zij een vergunning heeft afgegeven. Een centrale aanvraagprocedure, centrale registratie van natuurvergunningen en centraal toezicht heeft geen toegevoegde waarde. Een gecentraliseerde procedure neemt de dossierkennis juist weg bij de toezichthoudende regionale omgevingsdiensten, waardoor synergie niet meer tot stand komt. Ik zie daarom geen meerwaarde van een stelselwijziging.
Hoe kunnen provincies en het Rijk bepalen hoeveel «stikstofruimte» er te vergeven is voor vergunningen, wanneer de werkelijke stikstofuitstoot zo ver af kan liggen van de uitstootgegevens in vergunningen?
Ten tijde van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) was er een hoeveelheid stikstofruimte voor vergunningen beschikbaar. Momenteel dient voor elke activiteit die vergunningplichtig is op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb), of wel waar sprake is van een toename van de stikstofdepositie in een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied, in beginsel een Passende Beoordeling plaats te vinden. Aan de hand van het rekeninstrument AERIUS kan met een projectberekening worden bepaald of dit het geval is en of er een vergunning kan worden verleend. Er is dus geen sprake van stikstofruimte die kan worden vergeven.
Kunt u bevestigen dat in Noord-Brabant tot eind 2020 het project Intensivering Toezicht veehouderijen (ITV) loopt, met als doel om binnen drie jaar alle veehouderijen binnen de deelnemende gemeentes minstens één keer gecontroleerd te hebben op milieu en natuurregelgeving?
Ja, dit klopt.
Kunt u bevestigen dat bij deze ITV tot nu toe bij 53% van de gecontroleerde veehouderijen minstens één natuur- of milieuovertreding is geconstateerd? Zo ja, hoe beoordeelt u deze bevinding?7
Dit cijfer klopt, maar verdient wel enige context. De Statenmededeling tijdens de Statenvergadering van de provincie Noord-Brabant op 15 juni 2020 waar uw Kamer naar verwijst licht toe dat de aard van de overtredingen heel breed is en het veelal administratieve fouten betreft. Bij 8% van de gecontroleerde bedrijven heeft een lichte overtreding plaatsgevonden waarbij de ondernemers alleen zijn geïnformeerd. 43% van de controles leidde tot een bestuurlijke waarschuwing en een termijn om de overtreding op te lossen, waarna hercontrole volgt. In 2% van de controles is direct sprake van een bestuurlijk en/of strafrechtelijk optreden. Dit is niet afwijkend van andere sectoren.
Zijn er andere provincies met vergelijkbare projecten als de ITV? Zo ja, welke?
Wij kennen geen vergelijkbare projecten bij andere provincies.
Wat is het vervolg op de ITV in Noord-Brabant na 2020, wanneer het project afloopt?
Medio volgend jaar wordt het project afgerond. De provincie geeft aan dat de lessen die geleerd zijn uit het traject »intensief toezicht» nu al worden toegepast in het reguliere toezicht veehouderijen. Dit biedt de provincie een goede basis voor een andere manier van controleren, namelijk risicogericht en informatiegestuurd. Dat kan op basis van de data die in de afgelopen twee jaar in de provincie zijn verzameld bij de 7.000 bedrijfsbezoeken die de omgevingsdiensten hebben afgelegd.
Met welke frequentie worden veehouderijen – waar geen speciaal project zoals de ITV loopt – landelijk gemiddeld gecontroleerd op natuur-, milieu en dierenwelzijnsregelgeving? Vindt u dat voldoende?
De frequentie van toezicht wordt bepaald door de verschillende handhavingsorganisatie in opdracht van het bevoegd gezag. Voor alle IPPC-bedrijven geldt een minimale controle frequentie van ten minste één controlebezoek per drie jaar bij beperkte milieurisico’s en ten minste één controlebezoek per jaar bij grote milieurisico’s. De NVWA plant haar toezicht risicogericht met een toezichtintensiteit van, 3% voor diergezondheid, 8% voor dierenwelzijn en 5% voor de mestregelgeving.
Deelt u de mening dat het in de huidige stikstofcrisis noodzakelijk is dat ieder bedrijf dat stikstofdepositie veroorzaakt minstens eens per drie jaar gecontroleerd wordt op de natuurvergunning en het aantal dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een dergelijke minimumeis stellen aan provincies voor het toezicht op natuurvergunningen en dierrechten?
De provincies houden toezicht op de Wet natuurbescherming (Wnb)-vergunningen van agrarische bedrijven. Zij kunnen inschatten of het meerwaarde heeft om een bedrijf met een vast interval te controleren. Indien zij daar noodzaak toe zien, kunnen zij nu al frequenter toezicht houden. Ik zie daarom geen meerwaarde in het maken van specifieke afspraken met de provincies over de mate van toezicht op Wnb-vergunningen of eisen te stellen hieromtrent. Ten aanzien van dierrechten ondersteun ik de inspanningen van de NVWA om het risicogericht toezicht te optimaliseren.
Reizigers die vanuit Nederland met het vliegtuig naar gebieden vertrekken waarvoor een oranje reisadvies geldt |
|
Cem Laçin (SP), Suzanne Kröger (GL), Corrie van Brenk (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Hoeveel reizigers vertrekken er vanuit Nederland per week per vliegtuig naar gebieden waarvoor een oranje reisadvies geldt?
In de week van 14 tot en met 20 september zijn 86.571 passagiers van Schiphol vertrokken naar gebieden waarvoor een oranje reisadvies geldt. De meerderheid hiervan, 46.643 reizigers, zijn transferpassagiers geweest. Dit betekent dat 39.928 passagiers van Schiphol zijn vertrokken naar gebieden waarvoor een oranje reisadvies geldt.
Noodzakelijke reizen zijn mogelijk met alle verschillende vervoersmodaliteiten. Het is onbekend hoeveel reizigers met andere modaliteiten naar gebieden waarvoor een oranje reisadvies geldt afreizen. Het aantal passagiers is voor alle vervoersmodaliteiten lager dan in dezelfde periode vorig jaar het geval was. Ter illustratie: vanaf Schiphol zijn de afgelopen week circa 80% minder passagiers afgehandeld dan in dezelfde week vorig jaar.
Is bekend welk deel hiervan niet-noodzakelijke reizen, zoals vakantiereizen, zijn? Zo ja hoeveel?
Voor geen enkele vervoersmodaliteit is zicht op het percentage reizigers dat voor een vakantie afreist naar een risicogebied. Op grond van de privacyregelgeving registreren vervoersbedrijven niet de intentie dan wel het doel van de reis van de reiziger. Dit geldt voor luchtvaartmaatschappijen evenzo als voor vervoerders per spoor, water of weg. Passagiers zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van nationale voorschriften van het land waar men naar toe afreist en vanwaar men vertrekt.
Bent u het eens dat het aantal niet-noodzakelijke reizigers naar oranje gebieden teruggedrongen moet worden?
Een oranje reisadvies voor een land of een gebied betekent dat niet-noodzakelijke reizen, waaronder toeristische reizen, naar dat land of gebied worden afgeraden. Een land kan om twee Covid-19 gerelateerde redenen de kleurcode oranje krijgen: omdat er gezondheidsrisico’s zijn in het land of omdat het betreffende land inreisbeperkingen of maatregelen oplegt aan Nederlanders die willen inreizen. Het is de verantwoordelijkheid van de reiziger zelf om de afweging te maken of een reis noodzakelijk is of niet. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt via verschillende instrumenten, waaronder het reisadvies, communicatie via de NederlandWereldWijd-website, het 24/7 ContactCenter en de BZ-reisapp, de Nederlandse burger om hierin een weloverwogen keuze te maken.
Bent u het eens dat het effect van het dringende advies, om alleen noodzakelijke reizen te ondernemen naar oranje gebieden, ondermijnd wordt door vliegreizen tegen dumpprijzen aan te bieden? Zo ja, welke mogelijkheden heeft u om het aanbieden en/of promoten van vakantiereizen naar oranje gebieden te ontmoedigen?
Ja, ik ben het er mee eens dat dumpprijzen naar risico gebieden niet bijdragen aan het effect om alleen noodzakelijke reizen te ondernemen naar oranje gebieden. Daarom heb ik, mede n.a.v. de motie Van Esch (Kamerstuk 25 295 Nr. 495), een brief gestuurd naar de ANVR, de VvKR1 de BARIN2 en de vier Nederlandse luchtvaartmaatschappijen. Daarin heb ik de organisaties gewezen op de belangrijke rol die zij vervullen om de verspreiding van het coronavirus te voorkomen en heb ik hen opgeroepen om op de websites duidelijk naar de reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken te verwijzen en reizen naar risicogebieden niet aan te prijzen.
Luchtvaartmaatschappijen zijn in beginsel vrij in het bepalen van ticketprijzen. Zij zijn daarbij wel gebonden aan de regels van het EU mededingingsrecht. Als luchtvaartmaatschappijen handelen in strijd met het EU mededingingsrecht, kan de Europese Commissie in zo’n geval handhavend optreden.
Kunt u deze mogelijkheden met de Kamer delen voor 22 September 2020?
Diverse recente berichten over de (strafrecht)advocatuur |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Regels advocaten opnieuw bekijken»1, het bericht «Mogen advocaten worden geschaduwd door politie?»2 en het bericht «OM: advocaten zijn niet immuun»?3
Ja.
Kunt u aangeven wanneer de gedragsregels voor de advocatuur voor het laatst zijn geactualiseerd? In hoeverre is de ontwikkeling in de criminaliteit, met name de aanzienlijke verharding in het criminele drugsmilieu – zich bijvoorbeeld manifesterend in de nietsontziende moord op een advocaat –, een element van overweging geweest bij het opstellen van deze laatste versie van de gedragsregels?
De gedragsregels voor de advocatuur zijn in 2018 geactualiseerd. Aanleiding voor de herijking van de gedragsregels van 1992 was het verstreken tijdsverloop (26 jaar), de ingrijpende wijziging van de Advocatenwet in 2015 en de veranderingen die zich in de advocatenpraktijk hebben voorgedaan. In die wijziging van de Advocatenwet zijn onder meer de vijf kernwaarden van de advocatuur – die in de gedragsregels zijn ontwikkeld – tot wet verheven. Deze kernwaarden zijn onafhankelijkheid, partijdigheid, integriteit, vertrouwelijkheid en deskundigheid.
De gedragsregels zijn, anders dan de verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten, geen algemeen verbindende voorschriften. De gedragsregels zijn richtlijnen voor hoe een advocaat zich betamelijk moet gedragen en de interpretatie van die regels bewegen mee met de ontwikkelingen in de maatschappij. Bij het opstellen en interpreteren van deze gedragsregels is en wordt gekeken naar alle ontwikkelingen in de samenleving en dus ook de verharding van de criminaliteit.
Wat zijn precies, zowel qua wettelijke bepalingen als qua gedragsregels, de geldende regels ten aanzien van het bijstaan van meer dan één cliënt in één strafzaak of van één criminele organisatie door één advocaat of door meerdere advocaten van één kantoor? Bent u van mening dat die geldende regels nog passen bij de huidige realiteit van verruwing en verharding in het criminele milieu?
Gedragsregel 15, eerste lid luidt: «Gelet op zijn gehoudenheid aan met name de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid is het de advocaat niet toegestaan, behoudens in de gevallen genoemd in het derde en vierde lid: a. tegelijkertijd voor meer dan één partij op te treden in een zaak waarin deze partijen een tegengesteld belang hebben; of b. tegen een cliënt of een voormalige cliënt op te treden.»
De kern is dat de huidige gedragsregels voorschrijven dat een advocaat (of het samenwerkingsverband waarvan hij deel uitmaakt) niet tegelijkertijd voor meer dan één partij kan optreden in een zaak waarin deze partijen een tegengesteld belang hebben (gedragsregel 15 lid 1 onder a). Het tweede lid van Gedragsregel 15 bepaalt dat de advocaat ernaar moet streven te voorkomen dat die situatie ontstaat. Wanneer die omstandigheid zich toch voordoet of als «een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is», zal de advocaat alert moeten zijn op die ontwikkeling en zich geheel, en uit eigen beweging, uit de zaak terugtrekken. Dit vereist een actieve en kritische opstelling van de advocaat.
Voorop staat de vrije advocaatkeuze. Meerdere verdachten kunnen dus dezelfde advocaat kiezen. De regel schrijft niet voor dat men nooit meerdere verdachten in een zaak mag bijstaan; dat wordt anders als hun belangen tegenstrijdig zijn of dreigen te worden. Het is aan de advocaat zelf – gelet op de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid – om die inschatting steeds te maken en daar alert op te zijn. De lokale deken als toezichthouder zal het gedrag van de advocaat op deze kernwaarden toetsen.
In de toelichting bij deze regel staat als richtlijn: «In twijfelgevallen doet de advocaat er vaak beter aan af te zien van het optreden in kwestie. Desgewenst kan het advies van de deken worden ingewonnen, dat evenwel niet bindend is en de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van de advocaat onverlet laat. De eigen verantwoordelijkheid van de advocaat staat voorop en niet de wens van de cliënt. Ook de schijn dat de advocaat zich aan belangenverstrengeling ten nadele van de cliënt schuldig maakt, dient te allen tijde te worden vermeden.» Uit deze toelichting volgt dat in deze kwestie ook de kernwaarde onafhankelijkheid een (grote) rol speelt. Het gedrag van de advocaat wordt dus ook getoetst aan die kernwaarde door de lokale deken.
Ik ben van mening dat deze regel voldoende handvatten biedt om het bijstaan van meerdere verdachten, waarbij sprake is van een verstrengeling van belangen, tegen te gaan. Gelet op het organische karakter van de gedragsregels is er ook ruimte om door de verruwing en verharding in het criminele milieu de interpretatie daarvan aan te scherpen.
Loopt een advocaat die in één feitencomplex meer dan één cliënt bijstaat niet het grote risico dat hij of zij niet meer volledig de belangen van iedere cliënt afzonderlijk kan behandelen? Wat is, los van de gedragsregels, thans de gebruikelijke gang van zaken binnen de strafrechtadvocatuur – «de mores» – hoe hier mee omgegaan wordt? Worden dit soort afwegingen alleen door de advocaat gemaakt, of hebben de officier van justitie of de rechter hier ook invloed op?
Hoe meer belangen er te behartigen zijn in hetzelfde feitencomplex, hoe eerder er sprake kan zijn van verstrengeling van die belangen.
Vanuit de kernwaarde onafhankelijkheid zoals opgenomen in artikel 10a lid 1 onder a van de Advocatenwet is het aan de advocaat zelf om in twijfelgevallen af te zien van optreden in deze kwestie en bij die afweging de deken te betrekken. Rechter of officier van justitie hebben daar geen directe invloed op, aangezien dit de kernwaarde onafhankelijkheid derogeert.
Een rechter of officier van justitie kan de betreffende advocaat wel wijzen op mogelijke belangenverstrengeling. De rechter of officier van justitie kan in een dergelijk geval geen klacht indienen bij de tuchtrechter, omdat zij in zo’n kwestie niet aangemerkt worden als «belanghebbende». Wel kunnen zij hierover een signaal bij de deken neerleggen. In de tuchtrechtelijke beoordeling kan het gegeven dat een rechter of officier van justitie de advocaat in kwestie heeft gewaarschuwd over mogelijke belangenverstrengeling, wel mee worden geworden genomen (zoals in: HvD 7 maart 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:42).
Bieden de huidige gedragsregels voldoende «verdediging» voor advocaten (en kantoren) die, ook bij forse druk vanuit een criminele organisatie, niet meer dan één cliënt willen bijstaan, om dat daadwerkelijk af te wijzen? Zou een wettelijk verbod om in zo’n situatie meer dan één cliënt bij te staan juist niet meer bescherming bieden aan een advocaat of kantoor?
De gedragsregels omtrent belangenverstrengeling zijn naar mijn mening helder en behoren het organische karakter te behouden om mee te bewegen met maatschappelijke ontwikkelingen. Een wettelijk verbod zou de kernwaarde onafhankelijkheid beperken, hetgeen in een rechtsstaat onwenselijk is. Het is aan de deken om toezicht te houden op de correcte naleving hiervan en uit de evaluatie van de Wet positie en toezicht advocatuur blijkt dat deze dat met verve doet.
Zijn er advocaten of advocatenkantoren bekend die, in het licht van de vragen zoals die hierboven geformuleerd zijn, onder de verdenking staan dat zij op foute wijze (in de zin van: in strijd met de plicht om de belangen van iedere cliënt onafhankelijk en ten volle te dienen) rechtsbijstand verlenen? Welke vorm van handhaving en bestrijding is hiertegen voorhanden? Heeft een lokale deken hier ooit tegen op moeten treden?
Op dit moment zijn er geen advocaten of advocatenkantoren bekend die, in het licht van de vragen zoals die hierboven geformuleerd zijn, onder verdenking staan dat zij op foute wijze (in de zin van: in strijd met de plicht om de belangen van iedere cliënt onafhankelijk en ten volle te dienen) rechtsbijstand verlenen. De deken heeft de gebruikelijke vorm van handhaving hiertegen voorhanden. Dat is eerst in gesprek gaan met de advocaat, vervolgens onderzoek verrichten en aan de hand van de bevindingen zo nodig een dekenbezwaar indienen. Zoals gezegd kent artikel 15 van de gedragsregels twee vormen van belangenverstrengeling: 1) tegelijkertijd optreden voor meer dan één partij in een zaak waarin deze partijen een tegengesteld belang hebben en 2) optreden tegen een cliënt of een voormalige cliënt. In situatie 1) zijn er in de tuchtrecht-jurisprudentie zaken bekend van advocaten die voormalige echtelieden tegelijkertijd bij hebben gestaan en waarbij sprake was van tegengestelde belangen. Ook zijn er zaken bekend waar advocaten optreden tegen voormalige cliënten (situatie 2).
Binnen het OM is er geen centraal punt waar signalen over of incidenten met advocaten of advocatenkantoren door parketten kunnen worden gemeld. Hierdoor heeft het OM hier geen totaalbeeld van.
Ik onderken wel dat het beeld lijkt te ontstaan dat in grote strafzaken het bijstaan van meerdere verdachten de norm lijkt te zijn geworden. Ik zie aan de ene kant de zorgen in hoeverre dit bevorderlijk is voor een zorgvuldige belangenbehartiging en hoe dit de onafhankelijkheid van de advocaat onder druk kan zetten en aan de andere kant het beginsel van vrije advocaatkeuze, dat zo min mogelijk beperkt moet worden. Ik zeg u toe om dit dilemma bij betrokkenen te adresseren.
Op welke wijze wordt tussen Openbaar Ministerie (OM) en de Balie gewaakt voor en gewerkt aan een goede working-relationship? Deelt u de analyse dat op sommige plekken in het land sprake lijkt te zijn van een onaangename sfeer tussen (specifieke) advocaten en (specifieke) officieren van justitie? Deelt u de mening dat dit onnodig en contra-productief kan zijn? Bent u voornemens hier verandering in aan te brengen? Zo ja, hoe?
Het is niet gebruikelijk dat het OM misstanden van advocaten aan de orde stelt door deze in een proces-verbaal aan het procesdossier toe te voegen. Ik ga er van uit dat deze vraag gesteld wordt vanwege het toevoegen van het 26Koper proces-verbaal aan het Marengo-procesdossier. Dit specifieke proces-verbaal is inmiddels door de rechtbank relevant voor de strafzaak Marengo geoordeeld. Het proces-verbaal is ingebracht als verificatie/falsificatie onderzoek naar de verklaringen van de kroongetuige. Het proces-verbaal is niet ingebracht om misstanden binnen de advocatuur aan de orde te stellen. Het betrof een onderzoek naar berichten van verdachten en derden over een ander onderzoek (onderzoek 26Koper) die gaan over de (motieven voor de) moorden die in Marengo aan de orde zijn.
In het algemeen kan gesteld worden dat de relatie tussen het OM en de advocatuur op wederzijds vertrouwen en respect is gebaseerd. Beiden hebben een groot belang bij een integere advocatuur. In alle arrondissementen vinden periodieke gesprekken plaats tussen het OM en de lokale Orde van Advocaten. In deze periodieke overleggen kaart het OM signalen over mogelijk laakbaar gedrag van specifieke advocaten bij de deken aan. Waar nodig gaat de deken vervolgens het gesprek aan met de betreffende advocaat. Ook kan de deken op basis van een signaal van het OM een dekenbezwaar indienen. In specifieke gevallen, waarbij het OM kan worden aangemerkt als «belanghebbende», kan het OM zelfstandig een klacht over een advocaat aan de tuchtrechter voorleggen.
Tenslotte kan het OM, indien een advocaat zich mogelijk schuldig heeft gemaakt aan (ernstige) strafbare feiten, een strafrechtelijk onderzoek naar de betreffende advocaat instellen. Hiervoor geldt dan de Aanwijzing toepassing opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen tegen advocaten.
Van welke mogelijkheden bedient het OM zich om mogelijke misstanden binnen de advocatuur aan de orde te stellen? Kunt u uitleggen welke mogelijkheden hier bestaan om de deken hierin te betrekken? Kunt u zowel de regels als de praktijk beschrijven? Verschillen die per arrondissement? Is het gebruikelijk dat het OM – per saldo – misstanden aan de orde stelt door deze in proces-verbaal-vorm aan het dossier toe te voegen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat conform de gedragsregels éénmalige contante betaling tot een bedrag van € 5.000 in de (strafrecht)advocatuur is toegestaan? Hoe vaak komt dit (nog) voor en welke functie vervult deze mogelijkheid? Gelden er specifieke regels rond die contante betaling, bijvoorbeeld op het vlak van identificatie van de betaler? Hebben contante betalingen de specifieke aandacht van de toezichthouder bij de jaarlijkse controle van de boeken? Is de kans niet groot dat bij contante betalingen crimineel geld via de advocaat wordt witgewassen?
Ja, dat klopt in zoverre, dat het uitgangspunt is dat betalingen giraal gebeuren. Slechts in uitzonderlijke situaties mag een advocaat contant geld aannemen tot een maximum van € 5.000 per cliënt per jaar. In de uitzonderlijke situatie dat dit bedrag overschreden wordt, dient de advocaat met de deken te overleggen. De deken gaat met hem in gesprek om kritisch te kijken naar het hoe en waarom van deze contante betaling, doet zo nodig onderzoek en kan aan de hand van zijn bevindingen een dekenbezwaar opstellen.
Er zijn regels rondom de opdracht tot dienstverlening van de advocaat die ook gelden voor de aanname van contante betalingen. De artikelen 7.1 tot en met 7.3 van de Voda bepalen dat de advocaat zich moet vergewissen van de identiteit van de cliënt en in voorkomend geval van een eventuele tussenpersoon die de opdracht namens de cliënt verstrekt. Daarbij moet de advocaat ook nagaan of er redelijkerwijs aanwijzingen bestaan dat de opdracht die hem wordt verstrekt niet strekt tot voorbereiding, ondersteuning of afscherming van onwettige activiteiten. De advocaat mag afgaan op de juistheid van de door de cliënt verstrekte gegevens, maar wanneer er gerede twijfel is moet de advocaat nader onderzoek instellen. (artikel 7.2). De advocaat dient zich te onthouden van de dienstverlening of de opdracht neer te leggen indien er aanwijzingen bestaan dat de dienstverlening strekt tot het voorbereiden ondersteunen of afschermen van onwettige activiteiten (artikel 7.3).
De regels over contante betalingen stammen uit de zogenoemde Bruyninckx- richtlijnen van medio jaren 90 en die zijn toen ook besproken met het college van PG’s. Deze richtlijnen zijn in 2009 opgenomen in de verordening op de administratie en financiële integriteit (Vafi) en nu in de Verordening op de advocatuur (Voda). Dit zijn dus algemeen verbindende voorschriften. De functie van contante betalingen is gelegen in het feit dat er situaties denkbaar zijn waarbij cliënten van advocaten niet giraal kunnen of willen betalen. Er kan beslag zijn gelegd op de rekeningen van de cliënt of de bank heeft de rekening geblokkeerd. Het gegeven dat een rechtzoekende toegang tot het recht moet hebben en daarbij bijgestaan moet kunnen worden door een raadsman, mag niet in de weg worden gestaan door dit beslag of deze blokkering. Ook heeft contante betaling een functie bij relatief lage bedragen zoals griffierechten of de eigen bijdrage in het geval van gesubsidieerde rechtsbijstand. Contante betalingen kunnen niet worden verboden, omdat contant geld een wettig betaalmiddel is.
Bij de 550 kantoorbezoeken die de lokale dekens op jaarbasis afleggen, wordt ook de financiële administratie op contante betalingen onderzocht, waarbij dient te worden opgemerkt dat deze bezoeken vanuit een breder perspectief worden ingezet en waarvan de financiële administratie slechts een klein onderdeel is.
Daarnaast vindt in 70 tot 80 gevallen per jaar een financieel onderzoek plaats. In die gevallen wordt specifiek onderzoek verricht naar de financiën, vaak naar aanleiding van concrete signalen. Er wordt dan ook (maar niet (altijd) specifiek of uitsluitend) gekeken naar contante betalingen.
Er is tuchtrechtelijke jurisprudentie over dit onderwerp, vaak als onderdeel van meerdere bezwaren. Zie bijv. ECLI:NL:TADRAMS:2020:190 (over het aannemen van EUR 2.000 zonder rechtvaardiging en zonder kwitantie), of ECLI:NL:TAHVD:2020:163 (diverse contante betalingen zonder rechtvaardiging)
Conform de thans geldende witwasregelgeving mag niemand geld aannemen waarvan hij of zij weet of had kunnen weten dat dit uit illegale bron komt. Of dat nu in de vorm van contant geld, giraal, in natura of bitcoins is. Dit uitgangspunt geldt ook voor advocaten, ongeacht welke werkzaamheden zij daarvoor verrichten. Er geldt dus geen vrijbrief voor advocaten bij het aannemen van betalingen die een mogelijk criminele herkomst hebben. Het maatschappelijk belang dat een ieder zich in het kader van een behoorlijke rechtspleging adequaat moet kunnen laten bijstaan door een deskundig advocaat mag immers niet worden misbruikt om, bijvoorbeeld door middel van overmatige honorering, mee te delen in criminele gelden. Daarbij kan ook gewezen worden op het uitgangspunt dat verdachten gebruik kunnen maken van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Niemand hoeft zonder advocaat voor de strafrechter te staan.
De kans dat bij contante betalingen crimineel geld via de advocaat wordt witgewassen is niet 100% uit te sluiten. Wel ben ik van mening dat er voldoende waarborgen in de gedragsregels en de witwasregelgeving zijn die deze kans zo veel mogelijk verminderen.
Kunt u kort uiteenzetten op welke regels het OM zich beroept als het gaat om het (in voorkomende gevallen, niet specifiek in deze casus) volgen van personen die tevens advocaat zijn? Geldt hier een specifieke aanwijzing of regel voor? Wat vindt u er van dat – kennelijk – een advocaat gevolgd kan worden zonder dat hier binnen het OM een (tweede) toets op plaatsvindt? Hoe verhoudt zich dat tot de inzet van andere (opsporings)middelen waarbij toetsing plaatsvindt door de recherche-officier, de parketleiding dan wel de Centrale Toetsings Commissie?
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 4 van de set Kamervragen van het lid Buitenweg (GroenLinks) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de ontbrekende verslaglegging van het volgen van advocaten in strafprocesdossiers. (ingezonden 28 augustus 2020).
Meer in het algemeen geldt dat uit de jurisprudentie volgt dat zowel het vorderen van verkeersgegevens als de resultaten van een observatie in beginsel niet onder het verschoningsrecht van de advocaat vallen. Zo heeft de Hoge Raad geoordeeld dat verkeersgegevens geen betrekking hebben op de inhoud van hetgeen geheimhouder en cliënt uitwisselen. Zij geven hooguit inzicht in de contacten die er geweest zijn tussen geheimhouder en cliënt, zoals dat bijvoorbeeld ook het geval kan zijn bij de bevoegdheid tot stelselmatige observatie. Bij de bevoegdheid tot stelselmatige observatie (en andere bevoegdheden) is door de wetgever niet voorzien in bijzondere waarborgen voor geheimhouders, aldus de Hoge Raad. De NOvA wilde in de wet opgenomen zien dat verkeersgegevens van een advocaat onder het verschoningsrecht van een geheimhouder zouden vallen. De wetgever heeft hier uitdrukkelijk naar gekeken, maar heeft besloten dat daar geen aanleiding toe was omdat het niet leidt tot toegang tot de vertrouwelijke communicatie of informatie-uitwisseling tussen de advocaat en zijn cliënt.
Wel is het zo dat de inzet van opsporingsbevoegdheden op personen die advocaat zijn, volgens de Aanwijzing toepassing opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen tegen advocaten met de grootst mogelijke zorgvuldigheid afgewogen moeten worden, omdat denkbaar is dat de toepassing van deze bevoegdheid tot gevolg kan hebben dat een onevenredige of zelfs onrechtmatige inbreuk wordt gemaakt op het recht dat eenieder heeft op vrije toegang tot een advocaat.
Welke partijen, het College, de Deken of de rechter-commissaris, worden geïnformeerd, hangt af van de vraag of het verschoningsrecht van de advocaat in het geding is. Voor zover het de betrokkenheid van de rechter-commissaris betreft, volgt dit uit wettelijke bepalingen. Uit de hierboven genoemde Aanwijzing volgt verder dat – indien inbreuk wordt gemaakt op het verschoningsrecht – de parketleiding daarover voorafgaand aan de opsporingshandelingen het College van Procureurs-Generaal dient te informeren. Ook wanneer de advocaat zelf verdacht wordt – en tegen hem opsporingsbevoegdheden worden toegepast – informeert de parketleiding het College van procureurs-generaal omdat het in dat geval gaat om een gevoelige zaak.
Bent u bereid deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
Nee. Vraag 7 en 8 liggen in elkaars verlengde en zijn gelijktijdig beantwoord.
Kent u het bericht «Ruim-1000-schipholmedewerkers-tekenen-petitie-voor-openstelling-teststraat»?1
Bent u het eens dat de werknemers op Schiphol bijdragen aan enkele vitale processen, zoals de toevoer van belangrijke goederen, onder andere voor de aanpak van corona?
Kunt u toelichten door wie en waarom ervoor is gekozen geen testfaciliteiten beschikbaar te maken voor werknemers die klachten ontwikkelen op Schiphol?
Begrijpt u de zorgen van Schipholwerknemers, die dagelijks in aanraking komen met passagiers uit risicogebieden en zich zorgen maken over hun gezondheid en die van hun gezinnen?
Vindt u dat werknemers, die klachten ontwikkelen terwijl zij hun werkzaamheden verrichten op Schiphol zich moeten kunnen laten testen op Schiphol, ook omdat de capaciteit bij verschillende Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD'en) in het land tekort schiet?
Zo ja, bent u bereid om met de GGD en Schiphol in gesprek te gaan om testfaciliteiten op Schiphol mogelijk te maken voor Schipholwerknemers die klachten ontwikkelen terwijl ze aan het werk zijn? Zo nee, waarom niet?
Hoe vaak controleert de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) op de naleving van de coronamaatregelen op Schiphol?
Kunt u deze vragen uiterlijk 21 september 2020 beantwoorden?
Het toestaan en mogelijk maken van winterterrassen als reddingsboei voor horecaondernemers |
|
Thierry Aartsen (VVD), Hayke Veldman (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat terrassen tot nu toe voor veel welkome omzet hebben gezorgd bij veel horecaondernemers waardoor ze momenteel nog bestaan, met name gezien het feit dat horecaondernemers vanwege de coronabeperkingen maar een beperkt aantal gasten binnen mogen ontvangen en het feit dat de beperkingen op het terras minder beperkend zijn? Zo nee, waarom niet?
Terrassen hebben deze zomer voor een deel van de horecaondernemers gezorgd voor een welkome omzet. Ten aanzien van de beperkingen kan ik het volgende toelichten. Met ingang van 14 oktober 2020 geldt dat eet- en drinkgelegenheden geheel gesloten zijn. Uitgezonderd zijn hotels voor de hotelgasten, de afhaalfunctie van eet- en drinkgelegenheid en bedrijfskantines, mits maatregelen worden getroffen om 1,5 meter afstand te garanderen.
Deelt u de zorg dat met de winter op komst veel horecaondernemers veel minder gasten kunnen ontvangen als zij geen gebruik kunnen maken van hun terrassen, maar voor hun omzet alleen afhankelijk zijn van het aantal plaatsen binnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u een beeld over welk gedeelte van de omzet er de afgelopen tijd afkomstig is van buitenterrassen?
Ja, voor ondernemers die in het zomerseizoen terrassen exploiteren, biedt de winter minder mogelijkheden om omzet te generen. Het percentage van de omzet dat toe te schrijven valt aan de buitenterrassen verschilt per onderneming.
Erkent u het feit dat winterterrassen met overkappingen, terraswarmers, parasols, tenten en andere mogelijkheden als reddingsboei voor duizenden horecaondernemers kunnen fungeren? Zo nee, waarom niet?
Met de genoemde middelen zou een deel van de horecaondernemers, mits veilig en passend binnen de lokale situatie, hun omzet kunnen vergroten doordat een grotere bezetting mogelijk is.
Steunt u de oproep richting gemeenten om zo veel als mogelijk winterterrassen (met bijbehorende zaken) toe te staan en hier makkelijk aan mee te werken zodat horecaondernemers de winterperiode kunnen doorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Mits passend binnen de geldende landelijke maatregelen en veilig en passend binnen de lokale situatie/maatregelen en bestaande regels. Het is een afweging die door gemeenten zelf zal moeten worden gemaakt.
Bent u bereid om in contact te treden met vertegenwoordigers van horecaondernemers en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om gezamenlijk tot een «Winterplan» voor de horeca te komen en ervoor te zorgen dat in alle gemeenten het standaardbeleid wordt dat winterterrassen waar mogelijk worden toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Mede naar aanleiding van uw vragen is er contact geweest met de VNG. Gemeenten en de VNG werken sinds het voorjaar samen met lokale horeca aan inpassing van ruimer terrassenbeleid. Dit juicht het Kabinet toe. Gemeenten hebben in de winterperiode net als in de zomerperiode mogelijkheden om ruimere terrassen op te zetten in de publieke ruimte binnen de landelijke coronarichtlijnen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de invulling van die ruimte een gemeentelijke afweging van belangen én draagvlak is, waarbij niet alleen de ondernemers, maar ook omwonenden en andere functies als bijvoorbeeld de weekmarkt belangen hebben.
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van in welke gemeente er vanaf 1 oktober 2020 wel en in welke gemeente er vanaf 1 oktober 2020 geen winterterrassen zijn toegestaan? Kunt u daarbij aangeven wat de redenen zijn waarom gemeenten winterterrassen niet toestaan?
Een dergelijk overzicht wordt niet bijgehouden. Zoals bovenstaand is aangegeven is het een gemeentelijke aangelegenheid om alle belangen zorgvuldig af te wegen.
Wat is er verder voor nodig om eventuele beperkingen of obstakels weg te nemen voor gemeenten om mee te werken aan winterterrassen?
Zoals ook in de beantwoording van vraag 5 en 6 wordt opgemerkt, is het inpassen van terrassen in de publieke ruimte, ook in de winter, een lokale aangelegenheid. De wet- en regelgeving is er op gericht om de gemeente zoveel mogelijk autonomie te geven in het maken van de belangenafweging en schept randvoorwaarden waarbinnen die besluitvorming plaats dient te vinden. Er zijn op dit moment – buiten de landelijke maatregelen – geen obstakels in wet- en regelgeving bekend die het toestaan van winterterrassen in de weg zouden staan.
Is er duidelijkheid welke varianten van tenten, parasols of overkappingen zijn toegestaan binnen de coronaregels die voor de buitenomgeving van toepassing zijn? Zo nee, bent u bereid om die duidelijkheid te geven richting vertegenwoordigers van de horecaondernemers en richting gemeenten? Zo ja, kunt u die duidelijkheid actief verspreiden onder gemeenten?
Vanuit de bestrijding van Covid-19 gelden er geen beperkingen voor het plaatsen van tenten, parasols of overkappingen bij terrassen, hierbij geldt dat een buitenterras aan de bovenzijde of aan drie zijden open is. Als dit niet het geval is dan geldt het terras als een binnenlocatie, met de daarbij behorende maatregelen. De eisen die gesteld worden aan eet- en drinkgelegenheden en terrassen zijn opgenomen in de noodverordeningen van de veiligheidsregio’s, worden door de veiligheidsregio’s gecommuniceerd en worden toegelicht op www.rijksoverheid.nl.
Heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) onderzoek gedaan naar welke varianten van tenten, parasols of overkappingen welk effect hebben op de besmettingen? Zo nee, bent u bereid om het RIVM hier onderzoek naar laten doen? Heeft het RIVM onderzoek gedaan naar welke varianten van tenten, parasols of overkappingen vergelijkbaar zijn met buitenlocaties zodat deze onder het buitenregime van de coronaregels vallen?
Het RIVM heeft geen specifiek onderzoek gedaan naar welke varianten van tenten, parasols of overkappingen welk effect hebben op de besmettingen. Een buitenterras kan als zodanig worden aangemerkt als het aan de bovenzijde of aan drie zijden open is, deze variatie is vergelijkbaar met een buitenlocatie.
Wilt u deze vragen los van elkaar beantwoorden?
Ja.
De uitlatingen van de minister-president tijdens het debat over de uitkomst van de Europese Top inzake het herstelfonds (d.d. 9 september 2020) |
|
Henk Krol (LHK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is volgens u de definitie van «eurobonds»?
Bij schuldmutualisering gaat het om het gemeenschappelijk financieren van elkaars begrotingstekorten en overheidsschulden. Wat eerst individueel werd gefinancierd wordt dan gemeenschappelijk gedaan. Bij eurobonds wordt vaak gedacht aan de meest verregaande vorm van schuldmutualisering: een zogenaamde joint and several garantie tussen de eurozonelanden onderling. Bij een dergelijke variant zijn landen aanspreekbaar op elkaars volledige schuld, hetgeen in potentie aanzienlijke nadelen heeft zoals moral hazard bij minder kredietwaardige eurozonelanden en hogere rentekosten voor kredietwaardigere eurozonelanden. Ook bij minder vergaande varianten van eurobonds, waarbij sprake is van gedeeltelijke mutualisatie van schulden, wordt doorgaans gedacht aan het structureel gemeenschappelijk financieren van (een deel van) elkaars tekort en schuld.
Wat is volgens u de definitie van «schuldmutualisering»?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vertaalt het kabinet de volgende uitlating gedaan door de Franse president Macron via de officiële twitter account van het Élysée op 21 juli 2020 over de uitkomsten van de Europese Top: «Une première: les 27 pays de l’Union Européenne vont créer une dette commune pour financier ensemble les investissements de l’après-crise.»?1
Er is met het herstelinstrument geen sprake van het structureel gemeenschappelijk financieren of garanderen van schulden en tekorten van de lidstaten. Lidstaten blijven verantwoordelijk voor hun eigen begrotingsbeleid en de financiering daarvan. Het gaat bij het herstelinstrument om een tijdelijke en ingekaderde mobilisering van middelen via EU-obligaties, om EU-programma’s mee te financieren. Dit leidt tot een schuld van de Unie en is in die zin dus een gemeenschappelijke schuld, zoals president Macron heeft opmerkt. Deze vorm van financiering is echter niet nieuw en wordt ook toegepast bij het EFSM (European Financial Stabilisation Mechanism), de betalingsbalansfaciliteit en SURE (European instrument for temporary support to mitigate unemployment risks in an emergency). Omdat het een schuld van de Europese Unie betreft staan de lidstaten uiteindelijk garant voor de terugbetaling ervan, naar rato van hun BNI-aandeel in het BNI van de EU27. Er is dus geen sprake van een zogenoemde joint and several garantie zoals bij eurobonds vaak wordt voorgesteld. Ten opzichte van de reeds bestaande instrumenten die gefinancierd worden via EU-schuld is voor het herstelinstrument nieuw dat de middelen ook gebruikt kunnen worden voor het doen van uitgaven, terwijl de middelen bij de andere instrumenten uitsluitend als leningen aan lidstaten kunnen worden verstrekt. Met de overeengekomen waarborgen ten aanzien van de tijdelijkheid en uitzonderlijkheid van deze constructie, de aangepaste verhouding tussen subsidies en leningen en de verzwaarde besluitvormingsprocedure voor de uitkering van herstelsteun uit de Recovery and Resilience Facility, is volgens het kabinet een aanvaardbaar kader tot stand gekomen.
Hoe zijn uw uitspraken tijdens het debat over de uitkomst van de Europese Top inzake het herstelfonds (d.d. 9 september 2020) te rijmen met de afspraken in het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» (pagina 52: «Het gemeenschappelijk financieren van schulden van EU-lidstaten is ongewenst. De EU dient geen schuldengemeenschap te worden. Leidend voor het kabinet is daarom dat er geen verdere stappen in de richting van een transferunie worden gezet, ook niet door het invoeren van (vormen van) eurobonds.» en met de uitlatingen van de heer Macron?2
Zie antwoord vraag 3.
Is het herstelfonds aan te merken als (een vorm van) eurobonds? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het herstelfonds aan te merken als een schuldengemeenschap zoals bedoeld in het regeerakkoord en zoals omschreven door president Macron van Frankrijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Tijdens het debat over de uitkomst van de Europese Top inzake het herstelfonds (d.d. 9 september 2020) antwoordde u op mijn vragen: «Ik ben geen monetair expert». Heeft, nu u blijkens uw eigen uitlatingen onvoldoende monetaire expertise bezit, wel monetaire experts geraadpleegd voordat u Nederland voor bijna 40 jaar committeerde (tot 2058) aan het EU-herstelfonds van 1.800 miljard euro dat langdurige zware financiële gevolgen voor Nederland heeft? Zo ja wie? Zo nee, waarom niet?3
De Nederlandse overheid heeft voldoende deskundigheid in huis.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de Algemene Financiële Beschouwingen?
Ja.
Ten behoeve van het VAO Telecommunicatie |
|
Harry van der Molen (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Zohair El Yassini (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Hoe groot was de advertentiemarkt en daarmee inkomsten voor commerciële radio in 2019? Kunt u aangeven wat hierbij de verdeling was tussen grote en kleinere radiostations zoals BNR Nieuwsradio en 100%NL? Kunt u tevens de verdeling aangeven tussen publieke en commerciële omroepen?
De totale radioreclamebestedingen bedroegen in 2019 € 204,6 miljoen1, zo blijkt uit de rapportage (netto) radioreclame-omzet 2019 van het Radio Advies Bureau (RAB).2
Een exacte verdeling tussen grote en kleinere commerciële stations enerzijds en tussen commerciële en publieke omroepen anderzijds is lastig te geven omdat het hier om bedrijfsvertrouwelijke informatie gaat. In een rapport van de ACM worden wel marktaandelen (binnen bandbreedtes) gegeven van de verschillende radiopartijen op de radioadvertentiemarkt. Hieruit blijkt dat Talpa Radio in 2019 een marktaandeel had van 50–60%; Q-music 10–20%; RadioCorp (het moederbedrijf van 100%NL) 0–10%; BNR Nieuwsradio 0–10% en NPO/Ster 10–20%.3
Klopt het dat door corona de advertentie-inkomsten in de radiomarkt aanzienlijk zijn gedaald? Zo ja, kunt u aangeven met welk percentage? Is hier een discrepantie tussen de publieke en commerciële omroepen?
In diverse media wordt melding gemaakt van een daling van de radioreclamebestedingen in het eerste half jaar van 2020 (ten opzichte van diezelfde periode in 2019) met circa 30%. Hierbij kan worden opgemerkt dat de daling in de maanden maart en april 2020 aanzienlijk groter was dan in de eerste twee maanden van 2020. Inmiddels gaat het weer iets beter met de reclamemarkt en het perspectief voor de tweede helft van het jaar lijkt positief.4
Voor de landelijke publieke omroep geldt dat door afnemende mediabestedingen vanwege de coronacrisis en wegvallende evenementen de advertentie-inkomsten op tv, radio en online 5 volgens de Ster met 26% zijn gedaald in het eerste half jaar van 2020 ten opzichte van 2019.6
Uit het bovenstaande blijkt dat zowel de commerciële radiostations als de publieke omroep in het eerste half jaar van 2020 geconfronteerd zijn met een daling van advertentie-inkomsten maar dat er ogenschijnlijk geen sprake is van een grote discrepantie tussen beide segmenten.
Klopt het dat de verwachting is dat tot eind 2021 de advertentie-inkomsten in de radiomarkt niet op het oude niveau zullen komen? Zo ja, waar is deze verwachting op gebaseerd en hoeveel procent lager valt de markt dan naar schatting uit?
SEO Economisch Onderzoek (SEO) heeft in het kader van haar quick scan voor een noodverlenging van de commerciële radiovergunningen radiopartijen bevraagd over hun prognoses.7 Radiostations geven aan dat prognoses maken voor 2020 als geheel of zelfs 2021 koffiedikkijken is gezien de onzekerheid over Covid-19 en de afbouw (of herinvoering) van maatregelen tegen de verspreiding van het virus. De stations beschouwen de eigen prognoses dan ook als ruwe schattingen.
Een aantal stations geeft aan te verwachten dat 2021 ongeveer gelijk zal zijn aan 2020. Er is ook een «stroming» die uitgaat van licht herstel. Deze stations verwachten dat 2021 beter zal zijn dan 2020 maar nog steeds minder dan 2019. Een of twee stations geven aan te verwachten dat 2021 béter zal zijn dan 2019. Deze verwachting komt echter primair voort vanuit de verwachting dat men in staat zal zijn marktaandeel te winnen.
Dit beeld correspondeert vrij goed met enkele andere bronnen, aldus SEO. Nielsen gaat uit voor een krimp van de netto mediabestedingen van 22% in 2020.8 Deze prognose wordt echter niet verbijzonderd naar radio.
In een interview geven Nederlandse media-ceo’s te kennen uit te gaan van een krimp met 10 tot 20%, waar aanvankelijk gevreesd werd voor een terugval met 40%. Zij houden er rekening mee dan het herstel twee tot drie jaar kan duren.9 PWC maakt specifiek voor radio melding van een negatief effect op de korte termijn, maar verwacht op de langere termijn een terugkeer naar historische trends.10
Klopt het dat radiostations, waaronder BNR Nieuwsradio, vanwege misgelopen advertentie-inkomsten corona personeel heeft moeten ontslaan? Is dit ook het geval geweest bij de publieke omroep?
Uit berichten in de media maak ik op dat BNR Nieuwsradio inderdaad banen heeft geschrapt.11 Ook bij Talpa Network (waar Talpa Radio onderdeel van uitmaakt) zijn werknemers ontslagen. Talpa heeft daarbij overigens aangegeven geen gebruik te maken van de NOW-regeling of enige andere vorm van overheidssubsidie.12
Voor zover mij bekend zijn er bij de publieke omroep tot dusver geen (gedwongen) ontslagen gevallen.
Op welke wijze verhoudt de 19 miljoen euro subsidie die de publieke omroep heeft ontvangen vanwege corona zich tot de advertentie-inkomsten voor de publieke omroep en hoe hebben deze inkomsten zich als gevolg van de coronacrisis ontwikkeld?
De € 19 miljoen die is toegekend aan de landelijke publieke omroep is ter dekking van onvermijdelijk gestegen kosten voor de uitvoering van zijn publieke taak als gevolg van de coronamaatregelen, en komt ten goede aan de gehele landelijke publieke omroep (dat kan zowel tv, radio als online betreffen). Op deze manier worden de programmering en de publieke taak op peil gehouden. De subsidie is dus niet gelinkt aan (verminderde) advertentie-inkomsten.
De totale advertentie-inkomsten (voor tv, radio en online) die door de Ster aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn afgedragen, bedroegen in 2019 € 173 miljoen.13 Voor de ontwikkeling van de advertentie-inkomsten in 2020 wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2.
De advertentie-inkomsten van de publieke omroep gaan overigens niet rechtstreeks naar de publieke omroep maar lopen via de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). De Tweede Kamer wordt zoals gebruikelijk in het jaarverslag van OCW geïnformeerd over de realisatie van deze inkomsten.
Van welke steunmaatregelen hebben commerciële omroepen gebruik kunnen maken? Is dat gebeurd en zo ja, hoeveel steun hebben zij ontvangen vanuit welke pakketten?
Er is een aantal verschillende steunmogelijkheden waar commerciële radiostations gebruik van kunnen maken. Zo is er de mogelijkheid om uitstel bij de Belastingdienst aan te vragen alsmede uitstel tot betaling van toezichtskosten bij Agentschap Telecom. Een aantal radiostations heeft hier gebruik van gemaakt.
Een belangrijke maatregel is de NOW-regeling (Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid). Uit berichten in de media kan opgemaakt worden dat een aantal landelijke en regionale radiostations hier gebruik van heeft gemaakt (o.m. de bedrijven achter 100%NL, Sublime en RadioNL.14 Van Talpa Network (eigenaar van Radio 538, Sky Radio, Radio Veronica en Radio 10) is bekend dat zij geen beroep heeft gedaan op de NOW-regeling (zie ook het antwoord op vraag 4.
In de quick scan van SEO wordt ingegaan op een aantal overheidsmaatregelen dat zich richt op de kredietverlening aan bedrijven (zie hoofdstuk 4). Het gaat dan over de BMKB-C (verruimde Borgstelling Midden- en Klein Bedrijf), GO-C (Garantie Ondernemersfinancieringsregeling), KKC (Klein Krediet Corona), COL-regelingen (voor Startups en Scale-ups) en de financiële steun van Qredits (microkredieten). SEO gaat ook in op de (on)geschiktheid van deze regelingen voor de radiosector. Zoals ik mijn brief bij de quick scan van SEO aangeef, ben ik bereid te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om specifiek voor de commerciële radiosector, en specifiek voor die vergunninghouders voor wie dit het meest dringend opgaat, de huidige kredietmaatregelen te verruimen.
Klopt het dat er de afgelopen jaren veel rechtszaken gevoerd zijn op initiatief van partijen die niet in aanmerking komen of zijn gekomen voor een frequentievergunning? Kunt u de aantallen over de afgelopen vijf jaar in kaart brengen?
Nieuwkomers hebben met name handhavingsverzoeken ingediend bij Agentschap Telecom. Als een handhavingsverzoek wordt gehonoreerd is er voor de nieuwkomer geen reden om naar de rechter te stappen. Nieuwkomers15 hebben in de periode 2015–2020 in totaal drieëntwintig handhavingsverzoeken ingediend bij Agentschap Telecom. Die handhavingsverzoeken zagen meestal op meerdere FM-vergunningen. Bestaande vergunninghouders hebben in de periode 2015–2020 vijftien handhavingsverzoeken ingediend.
Jaar
Aantal
2015
Nieuwkomers: 2
Best. partijen: 2
2016
Nieuwkomers: 2
Best. partijen: 8
2017
Nieuwkomers: 3
Best. partijen: 4
2018
Nieuwkomers: 7
Best. partijen: 0
2019
Nieuwkomers: 2
Best. partijen: 0
2020
Nieuwkomers: 7
Best. partijen: 1
In de onderstaande tabel is het aantal bezwaren en beroepen, inclusief hoger beroepen, opgenomen die zien op commerciële radioomroep. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen nieuwkomers en bestaande partijen.16
Jaar
Bezwaar
Beroep
Hoger beroep
Totalen p.j.
2015
nieuwkomers: 8
best. partijen: 13
nieuwkomers: 1
best. partijen: 0
nieuwkomers: 0
best. partijen: 3
nieuwkomers: 9
best. partijen: 16
2016
nieuwkomers: 6
best. partijen: 8
nieuwkomers: 3
best. partijen: 6
nieuwkomers: 0
best. partijen:0
nieuwkomers: 9
best. partijen: 14
2017
nieuwkomers: 2
best. partijen: 59
nieuwkomers: 1
best. partijen: 36
nieuwkomers: 2
best. partijen: 18
nieuwkomers: 5
best. partijen: 113
2018
nieuwkomers: 17
best. partijen: 5
nieuwkomers: 2
best. partijen: 8
nieuwkomers: 0
best. partijen: 2
nieuwkomers: 19
best. partijen: 15
2019
nieuwkomers: 4
best. partijen: 1
nieuwkomers: 6
best. partijen: 1
nieuwkomers: 2
best. partijen: 3
nieuwkomers: 12
best. partijen: 5
2020
t/m sept
nieuwkomers: 4
best. partijen: 14
nieuwkomers: 0
best. partijen: 4
nieuwkomers: 0
best. partijen: 0
nieuwkomers: 4
best. partijen: 18
Klopt het dat er de afgelopen jaren veel rechtszaken gevoerd zijn over de voorwaarden van frequentievergunningen en vermeende overtredingen daarvan? Kunt u de aantallen over de afgelopen vijf jaar in kaart brengen?
Zie het antwoord op vraag 7. Dat antwoord heeft betrekking op alle procedures over commerciële radioomroep die door bestaande partijen of nieuwkomers gevoerd zijn.
In de periode 2015–2020 zijn er 52 procedures geweest bij de Rechtbank Rotterdam en het College van Beroep voor het bedrijfsleven over de voorwaarden verbonden aan commerciële FM-vergunningen en over sanctiezaken. Dit aantal betreft alleen de zaken waarin de rechtbank of het College van Beroep voor het bedrijfsleven ook uitspraak heeft gedaan en bijvoorbeeld niet ingetrokken zijn.
Klopt het dat de laatste veiling in 2003 was, mede op verzoek van een potentiele bieder welke uiteindelijk niet meedeed aan de veiling? Hoe hoog waren de kosten voor het organiseren van deze veiling, ook al deed de potentiele bieder uiteindelijk niet mee?
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam heeft op verzoek van de Vereniging Veronica17 in 2002 aan de toenmalige bewindspersoon de opdracht gegeven de FM-vergunningen te veilen. Kort gezegd omdat er binnen het wettelijk kader alleen gekozen kon worden voor een veiling en een verlenging niet meer mogelijk was.18 Mede op verzoek van de Tweede Kamer is daarna de keuze gemaakt om de FM-vergunningen te verdelen door middel van een vergelijkende toets met een financieel bod en hiertoe is het Frequentiebesluit gewijzigd om dit mogelijk te maken. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam heeft met de beleidswijzing ingestemd.19 De Vereniging Veronica heeft uiteindelijk niet meegedaan aan die vergelijkende toets.20 Aan de vergelijkende toets hebben overigens wel veel andere nieuwkomers meegedaan – zowel voor de landelijke als voor de niet-landelijke vergunningen – en die nieuwkomers hebben ook vergunningen gewonnen.
In de kamerbrief van 10 september 2003 is uitgebreid ingegaan op de kosten van de uitgifte in 2003, waaronder de kosten voor de veiling/vergelijkende toets.21 De kosten voor de voorbereiding van een veiling en een vergelijkende toets bedroegen circa € 7,4 miljoen in de periode 1998–2003. In deze kosten zijn verwerkt de voorbereiding van de verdeling omdat er werd gewisseld van instrument (dubbele kosten voor het ontwikkelen van een veiling en een vergelijkende toets) en de vergelijkende toets werd verricht door een externe commissie.
Wat is nu de penetratiegraad van DAB-plus1? Hoe is dat in andere landen, zoals België, Duitsland, Zweden en Zwitserland? Kunt u aangeven in hoeverre deze penetratiegraad verschilt van eerder gedane voorspellingen of ramingen? Wat is de verwachte ontwikkeling van de penetratiegraad van DAB-plus tot aan 2030?
De penetratiegraad van digitale radioontvangers in huishoudens is een indicatie voor het succes van digitale radio. Voor het bepalen van deze indicator wordt gebruik gemaakt van het jaarlijkse onderzoek ICT gebruik van huishoudens en personenvan het CBS. De Kamer wordt hier jaarlijks over geïnformeerd in het jaarverslag van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Uit het jaarverslag 2019 blijkt dat de penetratiegraad in 2019 15% van de huishoudens bedroeg.23 Het streven is dat deze indicator uiteindelijk oploopt tot 35% in 2022 (het jaar dat de huidige vergunningen voor landelijke commerciële radio aflopen).
De penetratiegraad is niet voor alle gevraagde landen beschikbaar. Wel kan aansluiting worden gezocht bij cijfers van een aantal andere landen, zoals gepubliceerd door WorldDAB.24 WorldDAB noemt penetratiecijfers van 88% voor Noorwegen (waar inmiddels de FM is afgeschakeld), 65% voor het Verenigd Koninkrijk, 23% voor Duitsland, 13% voor Frankrijk en 4% voor Italië. WorldDAB rapporteert voor Nederland overigens een hoger cijfer (24% in 2020).
Tot slot kan nog worden opgemerkt dat de verwachting is dat de penetratiegraad van DAB+ in de gehele Europese Unie de komende jaren flink zal toenemen als gevolg van de Europese verplichting om alle autoradio’s in nieuwe auto’s te voorzien van digitale (ether)radioontvangst.
Wat is het verwachte tijdspad dat FM in Nederland wordt uitgeschakeld? Welke factoren zijn daarbij van invloed?
Er is op dit moment nog geen concreet tijdspad om de FM in Nederland af te schakelen. Wel zal de Commissie-Don, conform haar taakopdracht, zich ook uitlaten over het afschakelen van frequentieruimte voor analoge radio.
In 2017 heeft onderzoeksbureau Dialogic in opdracht van het Ministerie van EZK onderzoek gedaan naar de voor- en nadelen van het afschakelen van analoge radio. Ook hebben zij gekeken naar een realistische termijn hiervoor.25 Dialogic concludeert dat de alternatieven voor de FM vanaf 2022 steeds belangrijker zullen worden. Zowel de positieve als de negatieve impact van afschakeling zullen dalen in de periode tot circa 2032. Een realistische, natuurlijke termijn voor afschakeling ligt derhalve (grofweg) tussen 2027 en 2032, aldus Dialogic.
Een belangrijke factor die volgens Dialogic een rol zal spelen bij het afschakelen van de FM is in hoeverre alternatieve distributievormen voor de lineaire radio zoals DAB+, internet (vast en mobiel) en de digitale kabel de rol van de analoge FM zullen overnemen, hetgeen zich op een gegeven moment zal vertalen in een afnemend luistergebruik van de FM waardoor het voor de radiostations niet langer kostenefficiënt zal zijn om de relatief dure FM-netwerken in de lucht te houden.
Andere aspecten en aandachtspunten die een rol spelen bij het afschakelen van de analoge radio zijn volgens Dialogic: het ruim van te voren aankondigen van de afschakeling bij het publiek, het stimuleren van digitale radio DAB+, het zoeken van een alternatieve bestemming voor de FM-Band, het opbouwen van alternatieve kanalen voor de communicatie bij calamiteiten (ook in tunnels) en voorlichting geven over de afschakeling van TMC (een verkeers-/navigatiesysteem dat wordt meegestuurd met het FM-signaal).26
Wanneer komt het advies van de commissie-Don? Op welke termijn worden de uitkomsten van de quick scan naar de stand van de radiomarkt verwacht?
Het advies van de commissie-Don zal naar verwachting begin oktober gereed zijn. Ik zal het advies dan zo snel mogelijk aan uw Kamer sturen.
De quick scan naar een noodverlenging van de commerciële radiovergunningen uitgevoerd door SEO Economisch Onderzoek is inmiddels gereed en heb ik – voorzien van mijn reactie – aan uw Kamer gestuurd.
Het bericht ‘U staat op een zwarte lijst’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «U staat op een zwarte lijst»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Klopt het dat de in het artikel genoemde praktijken tot op de dag van vandaag doorgang vinden?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft me laten weten dat ze veel klachten ontvangt over dit soort praktijken. Ze doet daarom op dit moment onderzoek naar meerdere handelsinformatiebureaus.
Klopt het dat de genoemde bedrijven in het artikel (EDR, Lindorff en Focum) databases met persoonlijke gegevens bijhouden van miljoenen Nederlanders zonder dat zij hierover zijn geïnformeerd en dat deze gebruikt worden om vergaande beslissingen te nemen die invloed hebben op het leven van mensen?
De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op dergelijke verwerkingen van persoonsgegevens. Ze doet in beginsel geen uitspraak over individuele zaken, tenzij een onderzoek is afgerond.
Klopt het dat bij sommige mensen de levering van diensten geweigerd wordt op basis van een «score» van dergelijke bedrijven, die soms alleen gebaseerd is op het adres?
Gelet op dat het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens nog niet is afgerond, is het niet mogelijk om inhoudelijk op zaken in te gaan. Wel heeft de Autoriteit Persoonsgegevens laten weten dat de ontvangen klachten in veel gevallen betrekking hebben op scoring. In andere gevallen gaat het om klachten die betrekking hebben op direct marketing. Daarnaast krijgt de Autoriteit Persoonsgegevens klachten binnen die zien op het niet verlenen van inzage of het niet inwilligen van verwijderverzoeken.
Klopt het dat deze praktijken in strijd zijn met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en kunt u hier een eigen juridische analyse op geven? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om deze praktijk te stoppen?
Het geciteerde artikel uit De Groene Amsterdammer stamt uit 2017. Op dat moment was de AVG nog niet in werking getreden.
Het basisbeginsel van de AVG is dat persoonsgegevens alleen mogen worden verwerkt als hiervoor een geldige grondslag bestaat. Deze zes grondslagen zijn te vinden in artikel 6, eerste lid, AVG. Of de genoemde bedrijven een geldige grondslag hebben, is ter beoordeling van de Autoriteit Persoonsgegevens en uiteindelijk de rechter.
Daarnaast hebben burgers het recht om niet te onderworpen worden aan geautomatiseerde individuele besluitvorming.2 Er dient in ieder geval voor dergelijke verwerkingen passende waarborgen worden geboden, waaronder specifieke informatie aan de betrokkene en het recht op menselijke tussenkomst, om zijn standpunt kenbaar te maken, om uitleg over de na een dergelijke beoordeling genomen besluit te krijgen en om het besluit aan te vechten.3
Tot slot hebben de verwerkingsverantwoordelijken, zoals de genoemde bedrijven, een transparantieplicht.4 Zo dient er bij de verwerking van de persoonsgegevens al aan de betrokken personen te worden gemeld welke gegevens worden verzameld, door wie, met welk doel en de ontvangers van de persoonsgegevens.5 Daarnaast dienen ze de betrokkenen ook op de hoogte te stellen van hun rechten, zoals het recht op inzage.6
Klopt het dat het in strijd is met de wet om diensten in te kopen van dergelijke bedrijven en welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat energiebedrijven, woningcorporaties, kredietaanbieders en zorgverzekeraars geen gebruik meer maken van dergelijke onrechtmatige diensten? Bent u bereid in gesprek te gaan met deze bedrijven en organisaties?
De koop en verkoop van persoonsgegevens zijn ook verwerkingen van persoonsgegevens. Ook de kopers van deze diensten zullen dus een geldige grondslag in de zin van artikel 6, eerste lid, AVG moeten hebben. Zowel de verkoper van de gegevens als de koper ervan zullen ervoor moeten zorgen dat ze handelen in overeenstemming met de AVG. Zo dienen ze onder andere de betrokken personen te informeren dat hun gegevens worden verwerkt.7
Zoals eerder aangegeven is de Autoriteit Persoonsgegevens bezig met een onderzoek naar meerdere handelsinformatiebureaus. Indien uit het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens blijkt dat deze praktijken niet zijn toegestaan onder de AVG, dan ben ik bereid om samen met de Autoriteit Persoonsgegevens in gesprek te gaan met de bedrijven en organisaties die deze diensten afnemen.
Welke stappen kunnen mensen nemen om hun recht te halen als zij onterecht door deze bedrijven, en de algoritmes die de bedrijven gebruiken, als wanbetaler worden bestempeld?
Een van de basisbeginselen van de AVG is dat persoonsgegevens juist dienen te zijn en indien nodig worden geactualiseerd.8 Dit houdt in dat de genoemde bedrijven alle redelijke maatregelen moeten nemen dat onjuiste gegevens onverwijld worden gerectificeerd of gewist. Wanneer een burger constateert dat er onjuiste persoonsgegevens worden verwerkt, kan hij eisen dat het bedrijf deze gegevens rectificeert.9
Indien de grondslag voor de verwerking van de persoonsgegevens rust op gerechtvaardigd belang of op toestemming, dan kan een burger tevens bezwaar maken tegen de geautomatiseerde individuele besluitvorming en de profilering die daarmee gepaard gaat.10 In deze gevallen is het ook mogelijk voor de burger om te eisen dat zijn persoonsgegevens worden gewist.11
Verder kan een consument, indien het desbetreffende bedrijf hierbij is aangesloten, bij de Nederlandse Vereniging van Handelsinformatiebureaus (NVH) terecht. De NVH heeft een gedragscode en een klachtenprocedure.
Wanneer burgers de verwerking van hun persoonsgegevens onrechtmatig achten, dan kunnen ze ook een klacht indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunnen mensen die in sommige gevallen, bijvoorbeeld door energieleveranciers, worden gevraagd een «borg» te betalen om klant te mogen worden, deze borg terugvorderen?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft mij laten weten dat het vragen van een waarborgsom een bestaande praktijk is in de energiesector. In 2013 zijn Energie Nederland en de Consumentenbond tot overeenstemming gekomen over een set algemene voorwaarden voor energielevering. In deze voorwaarden is opgenomen dat de leverancier van de contractant (consument) zekerheden, zoals een bankgarantie of waarborgsom, mag verlangen voor de bedragen die de consument voor de energielevering verschuldigd is.12
Bij de vraag of een consument de waarborgsom kan terugvorderen, is het belangrijk te benadrukken uitgangspunt van het contractenrecht is dat partijen in beginsel contractsvrijheid hebben. Hieronder vallen ook bepalingen waarin een aanbieder van diensten vooraf een borg aan zijn klanten vraagt en de wijze waarop deze wordt teruggegeven. Of een persoon deze borg kan terugvorderen, hangt daarom af van hoe dit in het desbetreffende contract is geregeld.
Kunt u uiteenzetten, als het gaat om deurwaarders en incassobureaus, welke gegevens deze bedrijven over mensen mogen verzamelen en wat voor stappen mensen kunnen zetten om deze gegevens, conform de AVG, in te zien, te wijzigen of te verwijderen?
Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen gerechtsdeurwaarders en incassobureaus. De taken en bevoegdheden van gerechtsdeurwaarders zijn wettelijk vastgelegd en dit kan ook dienen als grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens. Incassobureaus daarentegen zijn commerciële bedrijven en zullen dus op basis van een andere grondslag handelen.
De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders heeft een Gedragscode waarin de verwerking van persoonsgegevens door gerechtsdeurwaarders nader wordt gespecificeerd.13 De gedragscode stelt onder meer dat de verstrekking van persoonsgegevens door de gerechtsdeurwaarder aan derden aan strikte regels is gebonden en dat persoonsgegevens slechts uit een beperkt aantal bronnen mogen worden verkregen, afhankelijk van de soort werkzaamheid die de gerechtsdeurwaarder uitoefent. De Gedragscode bevat ook een lijst met het soort persoonsgegevens dat in dit kader mag worden gebruikt.14
Wat betreft incassobureaus is het beginsel van minimale gegevensverwerking belangrijk.15 Incassobureaus zullen de gegevens die ze verwerken moeten beperken tot datgene dat strikt noodzakelijk is voor het doel waarvoor ze worden verwerkt.
Wat betreft de stappen die mensen kunnen zetten, biedt de AVG de mogelijkheid om de persoonsgegevens in te zien, te rectificeren en te laten wissen.16
De verjaringstermijn bij adoptie en het bewaren van adoptiedossiers |
|
Michiel van Nispen , Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Den Haag dat de vorderingen in een adoptiezaak tegen de Staat en Stichting Kind en Toekomst zijn verjaard?1, 2
Ja.
Vindt u het eigenlijk terecht en wenselijk dat op grond van de huidige wet de verjaringstermijn in zaken als deze begint te lopen op het moment dat het feit plaatsvindt, en de betrokkene dus een baby dan wel een klein kind is en zelfs als je daar 20 jaar (de verjaringstermijn) bij optelt de betrokkene nog steeds een leeftijd zal hebben waarop je je kunt afvragen of de betrokkene dan al geacht kan worden alle feiten, omstandigheden en vragen voldoende scherp voor ogen te hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij kan voorstellen dat de betreffende uitspraak van de rechter inzake de verjaring teleurstellend is, niet alleen voor de rechtszoekende, maar mogelijk ook voor andere geadopteerden. Toch zijn absolute verjaringstermijnen van groot belang omdat deze de rechtszekerheid dienen. De regels inzake verjaring vormen de neerslag van een belangenafweging tussen enerzijds het belang van de schuldeiser om een hem toekomende vordering geldend te kunnen maken en anderzijds het belang van de schuldenaar om niet tot in lengte van jaren met een rechtsvordering te worden geconfronteerd. Dit is temeer van belang omdat na verloop van tijd de feiten en omstandigheden waarop het vermeend onrechtmatig handelen betrekking heeft niet meer goed zijn te achterhalen noch in juridische zin zijn vast te stellen. Dit neemt niet weg dat ik het belangrijk vind meer zicht te krijgen op de mogelijke misstanden die zich in het verleden omtrent interlandelijke adoptie hebben voorgedaan. Daarom heb ik vorig jaar de Commissie Onderzoek Interlandelijke Adoptie in het verleden (COIA) ingesteld, die daarnaar onderzoek uitvoert. Het eindrapport van de COIA verwacht ik begin volgend jaar.
Deelt u de mening dat het belang van het slachtoffer in adoptiezaken zwaarder zou moeten wegen dan het gegeven of de instelling die mogelijk gefraudeerd of van misstanden weggekeken heeft rechtszekerheid heeft dat zij 20 jaar na de gebeurtenissen deze niet meer tegengeworpen kan krijgen? Zo ja, bent u bereid te bekijken op welke manier dit in de wet kan worden verankerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te bezien of de verjaringstermijn bij illegale adopties, net als bij enkele andere delicten tegen minderjarigen, pas kan gaan lopen nadat het slachtoffer meerderjarig is geworden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de werkzaamheden van Stichting Kind en Toekomst binnenkort overgeheveld worden naar een andere stichting (Anewway)? Is verzekerd dat alle oude gegevens en dossiers goed en zorgvuldig overgedragen worden en bewaard zullen blijven?
Stichting Kind en Toekomst heeft een vergunning om te mogen bemiddelen bij interlandelijke adoptie tot 1 oktober 2020 en heeft besloten geen nieuwe vergunning aan te vragen. De stichting blijft echter in stand. De adoptiedossiers blijven in het beheer van deze stichting zodat de verplichtingen die daarop rusten door de stichting kunnen worden voortgezet. Dit gaat bijvoorbeeld om dossierinzage op verzoek van een geadopteerde, maar ook om de rapportages die conform de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) dienen te worden opgesteld om het land van herkomst op de hoogte te houden van het verloop van de plaatsing in het adoptiegezin. Mocht de stichting in de toekomst worden opgeheven dan zal de Centrale autoriteit internationale kinderaangelegenheden (Ca) ervoor zorgdragen dat de dossiers op een centrale plek worden gearchiveerd en alle verantwoordelijkheden daaromtrent overnemen, zoals reeds is gebeurd met vergunninghouders die in het verleden zijn opgeheven.
Op welke wijze is inmiddels uitvoering gegeven aan de motie-Langkamp/Van der Staaij, waarin geregeld is dat vergunninghouders hun dossiers 100 jaar moeten bewaren? Is dit inmiddels staande praktijk? Zo ja, hoe is geregeld dat dossiers bewaard blijven als een vergunninghouder zijn bezigheden stopt of overdraagt aan een andere vergunninghouder?3
De bewaartermijn zoals voorgeschreven in de Wobka bedraagt op dit moment tenminste dertig jaar. Verlenging van de bewaartermijn tot 100 jaar vergt derhalve aanpassing van de Wobka. Zoals ik uw Kamer bij brief van 30 juni jongstleden heb geïnformeerd, streef ik ernaar dit wetsontwerp in consultatie te brengen voor het einde van 2020.4 In de praktijk houden vergunninghouders zich aan een bewaartermijn van tenminste 50 jaar, conform hetgeen gesteld in het Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen en het kwaliteitskader voor vergunninghouders. Zoals ik in de beantwoording van vraag 5 heb aangegeven, neemt de Ca het beheer van de dossiers over als een vergunninghouder stopt met zijn bezigheden of deze overdraagt.
Een huisuitzetting van een huurder die herstellend is van corona |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de zaak van een particuliere verhuurder die zijn huurder uit huis wil zetten op 15 september aanstaande ondanks het feit dat deze herstellende is van het coronavirus?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat, omdat het Gerechtshof een spoedappèl in deze zaak niet voor die tijd kan of wil behandelen, de herstellende huurster niet het beroep af kan wachten en dus op straat kan belanden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wooninfo.nl en de verhuurder melden dat de geplande huisuitzetting van 15 september geen doorgang heeft gehad. De huurder heeft een kort geding ingediend waardoor de ontruiming is opgeschort en het hoger beroep tegen het vonnis kan worden afgewacht.
Hoe verhoudt deze geplande huisuitzetting, waarvan een arts heeft verklaard dat het onverantwoord is, zich tot de inzet van het kabinet, verhuurdersorganisaties en brancheverenigingen, die gezamenlijk stelden dat «... door de coronacrisis niemand op straat moet belanden»?2
U verwijst in uw vragen naar het statement van mijn ambtsvoorganger, verhuurdersorganisaties en brancheverenigingen (Aedes, IVBN, Kences, Vastgoed Belang) van maart 2020. Daarin hebben de partijen afgesproken dat zij huisuitzettingen voorlopig gedurende de corona-crisisperiode uitstellen, tenzij er evidente redenen zijn, zoals criminele activiteiten of (extreme) overlast. De specifieke situatie waar u mij over bevraagt, valt buiten de reikwijdte van het statement, omdat het ontruimingsvonnis dit voorjaar voorafgaand aan de coronacrisis is uitgesproken. Bovendien is de inhoudelijke aanleiding voor ontbinding- en ontruiming niet gerelateerd aan huurachterstanden. Wooninfo.nl en de verhuurder melden dat de geplande huisuitzetting van 15 september geen doorgang heeft gehad. De huurder heeft een kort geding ingediend waardoor de ontruiming is opgeschort en het hoger beroep tegen het vonnis kan worden afgewacht.
Hoe komt de «gedeelde verantwoordelijkheid om met elkaar te zorgen voor huurders die door de coronacrisis hard worden geraakt» tot uitdrukking als een herstellende huurster niet een beroep mag afwachten en op straat kan belanden? Kunt u antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze geplande ontruiming zich tot het advies van de KBvG (de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders) om tijdens de coronaperiode met maatregelen niet over te gaan tot ontruiming, waarvan u stelt dat het «in lijn is met het landelijke beleid van de rechtspraak»? Kunt u antwoord toelichten?3
De KBvG heeft bij de start van de coronacrisis haar leden met klem geadviseerd om ontruimingen zoveel mogelijk op te schorten. Dit was in lijn met de richtlijn van de rechtspraak, waarbij ontbinding en ontruiming niet als urgente zaken werden gezien en de behandeling daarvan werden opgeschort. Na 1 juni 2020 heeft de KBvG aangegeven, gegeven de taak waarmee zij binnen ons rechtsbestel als gerechtsdeurwaarders mee zijn belast, weer over te gaan tot ontruimingen indien dit werd uitgesproken door een rechter en de verhuurder opdracht tot uitvoering van het vonnis geeft.
Wanneer u stelt: «Ik ben blijvend met verhuurders in gesprek over huisuitzettingen», bent u dan bereid zo snel mogelijk met verhuurder Hummel in gesprek te gaan om de huisuitzetting uit te stellen, zodat de huurster verantwoord kan herstellen van corona en het spoedappel af te wachten, zodat zij niet op 15 september op straat komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechter om te oordelen over individuele casussen. Door het kort geding is de huisuitzetting opgeschort tot het hoger beroep gediend heeft. Met het uitspreken van een vonnis dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval van de individuele situatie. Hierbij worden de belangen van de huurder en van de verhuurder gewogen en op basis daarvan wordt de uitkomst bepaald.
Op landelijk niveau ben ik blijvend met de verhuurdersorganisaties in gesprek over het voorkomen van huisuitzettingen. In maart is met verhuurders afgesproken dat zij huisuitzettingen als gevolg van betalingsproblemen door de plotselinge coronacrisis zoveel mogelijk uitstellen. Dit statement is hernieuwd: met verhuurdersorganisaties en de VNG heb ik afgesproken dat de gezamenlijke lijn is om huisuitzettingen door huurachterstanden in tijden van corona zoveel mogelijk te voorkomen en uit te stellen. Ik verwijs u hiervoor naar de bovenliggende Kamerbrief en het «Gezamenlijk statement verhuurders, VNG en BZK over huisuitzettingen tijdens tweede coronagolf».
Hoeveel huisuitzettingen hebben tot nu toe plaatsgevonden tijdens de coronacrisis en met welke reden(en)? Kunt u een overzicht verschaffen?
Ik beschik niet over een uitputtend overzicht met mogelijke huisuitzettingen en de daarbij behorende redenen. Uit de terugkoppeling van de enquêtes, welke zijn uitgezet bij de achterban van Aedes, IVBN, Vastgoedbelang en Kences, blijkt dat huisuitzettingen zijn uitgesteld of opgeschort. In sommige gevallen hebben huisuitzettingen wel plaats gevonden. Voor zover bekend betrof het gevallen die niet onder de reikwijdte van het statement vielen, zoals in gevallen van (extreme) overlast.
Hoeveel rechtszaken met betrekking tot huisuitzettingen zijn opgeschort vanwege de coronacrisis?
Hoeveel rechtszaken met betrekking tot huisuitzettingen zijn opgeschort vanwege de coronacrisis is bij ons niet bekend. Wel laat de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) aan mij weten dat er in de eerste helft van 2020 ongeveer 1.200 huisuitzettingen plaatsvonden, waar dat er in 2019 rond de 2.500 waren. Daarbij moet worden opgemerkt dat deze eerste helft van 2020 nog 2,5 maanden pré-corona bevat.
Geen airco’s in snikhete vrachtwagencabines |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van De Monitor «Vrachtwagenchauffeur: «Je ligt in een hokje van twee bij twee boven het motorblok: soms wordt het zestig graden»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat dat vrachtwagenchauffeurs in deze snikhete cabines moeten overnachten?
Ik herken de noodzaak van een goede nachtrust voor vrachtwagenchauffeurs. Het is uiteraard voor niemand prettig om in te warme omstandigheden te moeten overnachten. Voor een goede nachtrust is in de Europese verordening van rij- en rusttijden (561/2006) opgenomen dat de normale wekelijkse (45 uurs) rust buiten het voertuig moet plaatsvinden. De werkgever is bovendien verplicht om de kosten die daarmee gemoeid zijn te vergoeden (artikel 8, lid 8). Voor de dagelijkse rust is het aan de werkgever om een afweging te maken over de aanschaf van bijvoorbeeld een stand-airco. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) faciliteert deze aanschaf door het aanbieden van een energie-investeringsaftrek. Hiermee kunnen ondernemers een korting krijgen op de fiscale winst. Verder is het aan de werkgevers en werknemers om onderling afspraken te maken over een goede nachtrust.
Bent u bekend met de enquête van vakbond CNV uit 2019 waaruit bleek dat slechts 20% van de vrachtwagenchauffeurs in Nederland een cabine met stand-airco heeft?
Ja.
Hoe beoordeelt u dat de meeste werkgevers niet bereid zijn om een stand-airco te plaatsen als de vrachtwagenchauffeur hierom vraagt?
Ik onderschrijf het belang van chauffeurs om hun werk op een prettige, gezonde en veilige manier te kunnen uitvoeren. De aanschaf van bijvoorbeeld een stand-airco ligt in eerste instantie bij werkgevers in overleg met de werknemers. Om werkgevers tegemoet te komen in de kosten van deze investering, is er vanuit de overheid een energie-investeringsaftrek. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat in Spanje en Italië een stand-airco wettelijk verplicht is voor vrachtwagens uit deze landen?
Ja, dat heb ik vernomen uit het artikel van de Monitor waar u naar verwijst. Deze verplichting geldt niet voor alle Europese landen. In ons omringende landen zoals Duitsland en België is deze wettelijke verplichting er bijvoorbeeld niet.
Klopt het dat de onkostenvergoeding die internationale vrachtwagenchauffeurs krijgen onvoldoende is om een hotelovernachting te kunnen betalen?
De normale wekelijkse rust mag niet in de cabine worden genomen. De werkgever is verplicht om de daadwerkelijke kosten van deze wekelijkse rust, in een geschikte slaapfaciliteit met sanitaire voorzieningen, te bekostigen.
Deelt u de mening dat overnachten in een snikhete cabine van meer dan 40 graden in strijd is met de Arbeidsomstandighedenwet? Bent u ook van mening dat het gevaarlijk is als vrachtwagenchauffeurs, vanwege snikhete cabines, niet goed kunnen uitrusten en daardoor oververmoeid de weg op gaan?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) houdt toezicht op de naleving van de rij- en rusttijden waarvan de regels zijn opgenomen in het Arbeidstijdenbesluit vervoer. Als onderdeel daarvan handhaaft de ILT bijvoorbeeld dat de normale wekelijkse rust niet doorgebracht wordt in de cabine. Het overnachten onder te warme omstandigheden voor de dagelijkse rust vind ik niet wenselijk in het kader van goede werkomstandigheden van de chauffeur. Het is aan de werkgever om ervoor te zorgen dat chauffeurs onder de juiste omstandigheden kunnen rusten. De stand-airco is daarmee onderwerp van overleg tussen werkgevers en werknemers. Ik ga er vanuit dat dit overleg op zorgvuldige wijze plaatsvindt, want ook werkgevers zullen deze omstandigheden belangrijk vinden. Zie mijn antwoord op vraag 2 voor een verdere toelichting hierover.
Welke maatregelen neemt de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) op basis van de Arbeidsomstandighedenwet om vrachtwagenchauffeurs een koelere nachtrust te geven en zo beter uitgerust, en dus veiliger, de weg op te laten gaan? Bent u bereid om de Inspectie SZW hierop te laten handhaven?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen gaat u verder nemen om te zorgen dat internationale vrachtwagenchauffeurs een airco krijgen en gezond kunnen overnachten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘Tv-spotje voor anti-abortusweek; critici noemen wervingsactie ‘misleidend' |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tv-spotje voor anti-abortusweek; critici noemen wervingsactie «misleidend»»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het tv-spotje voor «De Week van het Leven», een anti-abortus week, op basis van misleidende informatie donaties vergaart?
Het is niet aan mij een oordeel te geven over de inhoud van de betreffende tv-spotjes. Vrijheid van meningsuiting is het grondrecht om denkbeelden en gevoelens te mogen openbaren en verspreiden. Deze vrijheid is een groot goed en zorgt ervoor dat maatschappelijke discussies blijvend gevoerd kunnen worden.
Het laten uitzenden van een tv-spotje waarin uitdrukking wordt gegeven aan bepaalde denkbeelden en gevoelens, ook als deze choqueren of als storend worden ervaren, valt onder deze vrijheid van meningsuiting. Het betreffende tv-spotje past in een patroon dat tegenstanders van abortus zich meer manifesteren.
Ik ben van mening dat het bij elk maatschappelijk debat van belang is dat zowel voor- als tegenstanders voldoende betrokken kunnen zijn en dat er ruimte en respect is voor elkaars standpunten.
Het recht om je mening te uiten is niet onbegrensd. Bij strafbare gedragingen of uitingen kan worden ingegrepen. Ik ga er dan ook vanuit dat Stichting Platform Zorg voor Leven zich ook dit jaar houdt aan de regels. Het is niet aan mij een oordeel te geven over de inhoud van de betreffende tv-spotjes.
Deelt u de opvatting dat misleidende tv-spotjes niet thuishoren op de publieke omroep?
Op grond van de Nederlandse Reclame Code van de Stichting Reclame Code is misleidende reclame niet toegestaan. Dat geldt zowel voor reclame bij de publieke omroep via de Ster als reclame bij de commerciële omroepen. De Ster is aangesloten bij de Stichting Reclame Code. Wanneer consumenten of organisaties bezwaar hebben tegen de inhoud van reclame- en telewinkelboodschappen, dan kunnen zij zich wenden tot de Reclame Code Commissie. De Ster is gebonden aan uitspraken van de Reclame Code Commissie. Een reclameboodschap die in strijd is met de Reclame Code zal de Ster niet uitzenden.
Zijn er bestuurlijke dan wel juridische mogelijkheden om op te treden tegen dit spotje? Zo ja, gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zou volgens u wetgeving zoals in Frankrijk bestaat, waarbij misleidende informatie over abortus verboden is, een optie zijn om dergelijke spotjes te verbieden?
Nee. De weg via de Nederlandse Reclame Code en het toezicht daarop door de Reclame Code Commissie biedt voldoende mogelijkheden om op te treden tegen misleidende reclame-uitingen. Daarnaast acht ik aanvullende wetgeving, zoals in Frankrijk, niet nodig en wenselijk. In de eerste plaats vind ik criminalisering van informatieverstrekking die een of meerdere partijen mogelijk onwelgevallig is ongewenst. In de tweede plaats zou een verbod op mogelijke grondwettelijke bezwaren stuiten.
Verder wijs ik erop dat de Franse wetgeving negatieve informatie over abortus niet verbiedt, maar eist dat de afzender zich als «pro-life» bekendmaakt. Duidelijke criteria daarvoor ontbreken echter in de Franse wet, waardoor de invulling is overgelaten aan de rechter. Dat draagt naar mijn mening niet bij aan de rechtszekerheid.
Het nieuwsbericht ‘Tienduizenden Amerikaanse Nederlanders kunnen Trumpcheque niet verzilveren’ |
|
Roald van der Linde (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel «Tienduizenden Amerikaanse Nederlanders kunnen Trumpcheque niet verzilveren»? Kunt u reageren op het bericht?1
Ik ben bekend met het artikel. Ik kan mij voorstellen dat het vervelend is als het niet lukt om het geldbedrag te verzilveren. Zoals in het BNR-artikel wordt aangeven biedt ING de mogelijkheid aan klanten om de cheque tot eind 2020 te verzilveren. Daarnaast valt op de site van de IRS (Amerikaanse belastingdienst) te lezen dat de Amerikaanse overheid alleen een cheque opstuurt, op het moment dat er bij de IRS geen (Amerikaans) rekeningnummer bekend is. Op de website van de IRS staat ook dat de IRS het bedrag niet via een girale overboeking naar een buitenlandse rekening kan sturen.2
Is het juist dat het hier 42.000 mensen betreft die belastingplichtig zijn in de Verenigde Staten en in aanmerking komen voor het Amerikaanse coronasteunpakket?
Dit kan ik niet bevestigen. Zoals ik eerder heb aangeven wordt er met betrekking tot FATCA door Nederlandse banken over 48.000 rekeningen van natuurlijke personen gerapporteerd aan de VS (cijfers 2018). Dit aantal is niet gelijk aan het aantal mensen dat in Nederland zowel de Nederlandse als de Amerikaanse nationaliteit heeft.
Daarnaast heeft de Amerikaanse overheid een aantal voorwaarden gesteld om in aanmerking te komen voor het Amerikaanse coronasteunpakket. Zoals ik begrijp is één van de voorwaarden die de IRS stelt voor het ontvangen van de vergoeding dat de begunstigden over de jaren 2018 en/of 2019 belastingaangifte heeft gedaan in Amerika.3 Het is dus mogelijk dat niet alle Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit aan deze voorwaarden voldoen.
Is het juist dat slechts één Nederlandse bank deze service aanbiedt en dat zelfs deze bank daarmee ophoudt?
Ik kan niet bevestigen dat er nog maar één bank in Nederland is die klanten de mogelijkheid biedt om cheques te verzilveren. Het klopt wel dat van de grootbanken in Nederland alleen ING nog deze service aanbiedt. Volgens informatie van de Betaalvereniging Nederland zal ING deze service nog tot eind 2020 aanbieden aan consumenten. De Betaalvereniging Nederland meldt dat de andere grootbanken er voor hebben gekozen om per 1 januari 2020 geen cheques meer te verzilveren. Er is geen informatie over de mogelijkheden bij kleinere banken.
Kunt u aangeven waarom het binnen de Europese Unie wel mogelijk is om in België of Duitsland een cheque in te wisselen?
Nederland heeft een efficiënt, gebruikersvriendelijk en innovatief betalingsverkeer. In Nederland is in 2001, met komst van de euro, ook het gebruik van eurocheques en girobetaalkaarten afgeschaft. Banken in Nederland verstrekken daarnaast ook geen cheques meer aan klantenrelaties. De gegevens van De Nederlandsche bank (DNB) laten zien dat er de afgelopen jaren ook steeds minder cheques ter verzilvering worden aangeboden.4
Binnen de Europese Unie bestaan er echter nog wel verschillen tussen het gebruik van cheques als betaalmiddel. Zo wordt er in Frankrijk nog veel gebruik gemaakt van cheques en in, mindere mate, ook in Duitsland en België. Dit kan de reden zijn waardoor banken in België en Duitsland nog wel de mogelijkheid bieden om een cheque te verzilveren. Of het als Nederlander ook mogelijk is om een (Trump)cheque in te wisselen bij een bank in België of Duitsland kan ik niet bevestigen.
Vindt u, gezien de intensieve economische betrekkingen, dat het innen van Amerikaanse cheques onderdeel zou moeten zijn van de reguliere dienstverlening van Nederlandse banken?
Volgens informatie van de Betaalvereniging Nederland zijn er in Nederland geen banken meer die cheques aan klanten verstrekken. Ook zijn er in de afgelopen jaren steeds minder consumenten die een cheque, die ze van een buitenlandse partij hebben ontvangen, willen verzilveren. Dit heeft onder andere te maken met het efficiënte betalingsverkeer van Nederland en de mogelijkheid om internationaal girale overboekingen te doen. Hierdoor is er nagenoeg geen behoefte meer aan dienstverlening betreffende cheques.
Het is in principe aan banken zelf om te bepalen welke dienstverlening zij aanbieden aan hun klanten. Ik heb aan de Betaalvereniging Nederland gevraagd wat de redenen zijn dat de grootbanken besloten hebben om geen cheques van consumenten meer te verzilveren. De Betaalvereniging Nederland heeft aangegeven dat de grootbanken zijn gestopt of gaan stoppen met het aanbieden van deze service onder andere vanwege de (fraude) risico’s met betrekking tot het verwerken cheques, de hoge (verlieslatende) verwerkingskosten en de mogelijkheid dat de cheque niet-gedekt kan zijn waardoor betaling niet plaatsvindt. Bovendien zijn er volgens de Betaalvereniging Nederland veiligere alternatieven voor betalen. De grootbanken zien daarom geen noodzaak om het kunnen verzilveren van cheques te blijven ondersteunen.
Tot eind 2020 biedt ING nog de mogelijkheid aan niet-zakelijke klanten om cheques te verzilveren. Volgens de Betaalvereniging Nederland blijft ING deze dienstverlening daarna alleen nog voor een bescheiden aantal zakelijke klanten en voor een beperkte tijdsduur ondersteunen. Het kan voor consumenten dus nuttig zijn om bij een buitenlandse partij aan te geven zij een betaling via een overboeking willen ontvangen in plaats van via een cheque.
Bent u bereid met de Nederlandse banken te overleggen hoe het incasseren van Amerikaanse cheques weer mogelijk wordt?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u in gesprek met de Amerikaanse ambassadeur in Nederland om het probleem op te lossen?
Ik heb dit punt reeds onder de aandacht gebracht bij de Amerikaanse ambassade in Nederland en zal in een vervolggesprek vragen of en zo ja welke mogelijkheden er zijn om een cheque te verzilveren als dit bij een Nederlandse bank niet lukt. Daarnaast kunnen de personen die een Trumpcheque hebben ontvangen en klant zijn bij ING, volgens de Betaalvereniging Nederland, bij deze grootbank terecht om de cheque te innen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstkomende algemeen overleg Financiële markten/Financiële dienstverlening en consumentenbelangen?
Ja.
Het bericht ‘Is de voorraad aan mondkapjes voldoende om een volgende besmettingspiek door te komen?’ |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Is de voorraad aan mondkapjes voldoende om een volgende besmettingspiek door te komen?»1
Ik vind het belangrijk dat zorgmedewerkers moeten kunnen rekenen op de persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) die zij nodig hebben om hun werk veilig te kunnen doen. Het is belangrijk om voldoende PBM voorraden te hebben, zowel bij zorgaanbieders en aanvullend bij het LCH als noodvoorziening.
In eerdere Kamerbrieven heb ik u geïnformeerd dat het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) voorbereid is op een piekverbruik zoals in de periode maart en april van dit jaar. In de Kamerbrief van 12 oktober2 heb ik u geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek of de voorraden PBM in Nederland toereikend zijn voor een tweede golf en bij een verhoogd gebruik. Het gaat hier bijvoorbeeld om preventief gebruik van PBM in verpleeghuizen of andere sectoren in de zorg als het aantal besmettingen in regio’s sterk stijgt. De uitkomsten van de stress test hebben laten zien dat het LCH voldoende voorraden heeft, in verschillende scenario’s, om een tweede en voor de meeste producten zelfs een derde golf aan te kunnen. Dit betreft een langere periode dan 10 weken.
Bent u nog steeds van mening dat er een voorraad van mondkapjes moet zijn voor tien weken? Waarom is eigenlijk gekozen voor een periode van tien weken?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat er meer ingezet gaat worden op preventief gebruik van mondkapjes, onder andere in verpleeghuizen, maar ook in andere sectoren?
Graag verwijs ik u naar de Kamerbrief van 12 oktober waarin meer toelichting staat omtrent preventief gebruik van mondneusmaskers. De strekking van het OMT advies is om mondneusmaskers meer preventief in te zetten – in het bijzonder in de langdurige zorg, inclusief zorg thuis – als het besmettingsniveau in de omgeving en de aard van de cliënten/patiënten daarom vragen, waarbij altijd sprake is voor een professionele afweging om mondneusmasker al dan niet te gebruiken.
Wat is uw reactie op de conclusie van het artikel: «Dan komt Nederland tekort»?
Zie reactie op vraag 2.
Zal in het aangekondigde onderzoek naar «wat vraag en aanbod onder de verschillende scenario’s doet – zoals ook het preventief gebruik in verpleeghuizen of andere instellingen – en of daar acties voor zowel zorginstellingen zelf als het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) aan verbonden moeten zijn», rekening gehouden worden met het feit dat de benodigde voorraad in ieder geval genoeg moet zijn voor tien weken?2
Zie antwoord vraag 4.
Op welke termijn kan de voorraad voldoende aangevuld worden als uit het onderzoek blijkt dat Nederland inderdaad tekort komt?
Zoals ik in de Kamerbrief van 21 september jongstleden4 heb genoemd zien we dat zorginstellingen steeds beter in staat zijn PBM in te kopen bij hun eigen leveranciers. Dit geldt zeker voor de grote zorginstellingen. Met uitzondering van onderzoekshandschoenen lijken de meest gebruikte PBM goed leverbaar. Het onderzoek van Accenture laat zien dat de beschikbaarheid onderzoekshandschoenen mogelijk ook in de toekomst onder druk komt te staan. Leveranciers en inkopers zijn zich hier terdege van bewust en kopen ook meer in. Ook heb ik het LCH eerder opdracht gegeven om de inkoop van onderzoekshandschoenen en voor de zekerheid ook isolatiejassen (disposable) verder op te schalen om ervoor te zorgen dat zorgverleners nu en in de toekomst over voldoende PBM kunnen beschikken. Ook kijken we naar de mogelijkheden van alternatieven bij de inkoop en het gebruik.
Wanneer komt er meer duidelijkheid over bij welke besmettingsgraad het mondkapjesadvies in zal gaan, waarbij personeel preventief mondkapjes gaat dragen?
Zie antwoord vraag 3.
Verbod op blootstellen jongeren aan corona |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het coronavirus onder de biologische agentia van categorie 3 valt?
Ja, dat klopt. De Europese Commissie heeft in samenspraak met het Europees parlement en de Raad op 3 juni via een (wijziging) update van de Richtlijn voor biologische agentia SARS-CoV-2 opgenomen in de lijst van biologische agentia waarvan bekend is dat deze bij de mens infectieziekten kunnen verwekken. In het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt expliciet verwezen naar de categorie-indeling in de Europese Richtlijn. SARS-CoV-2, het nieuwe coronavirus dat het ziektebeeld COVID-19 veroorzaakt, wordt in de Richtlijn geclassificeerd als biologisch agens in categorie 3.
Wat is de reden dat het coronavirus in categorie 3 is geplaatst en het ebolavirus onder categorie 4 valt?
De plaatsing van SARS-CoV-2 in categorie 3 biologische agentia, oftewel het virus dat COVID-19 veroorzaakt, is in overeenstemming met de classificatie van MERS-CoV en SARS-CoV-1, die ook in categorie 3 zijn geplaatst. Categorie 4 wordt slechts voorbehouden voor heel bijzondere pathogenen, zoals bijvoorbeeld het ebolavirus of het pokkenvirus. Bij een categorie 4 pathogeen wordt ervan uitgegaan dat blootstelling eraan ernstige ziekte zal veroorzaken met grote kans op verspreiding, zonder behandel- of preventiemogelijkheden. Voor categorie 3 pathogenen geldt dat ze mogelijk ernstige infectie veroorzaken met kans op verspreiding en zijn er wel mogelijkheden tot behandeling of preventie. SARS-CoV-2 kan ernstige infectie veroorzaken, maar doet dat bij het overgrote deel van de geïnfecteerden niet.
Klopt het verder dat werknemers, jonger dan 18 jaar, volgens het Arbeidsomstandighedenbesluit (artikel 4.105), niet mogen worden blootgesteld aan biologische agentia van categorie 3 of 4?
Ja, dat klopt. Artikel 4.105, tweede lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit verbiedt werkgevers jeugdige werknemers te laten werken met biologische agentia van categorie 3 of 4. Daarnaast verbiedt het werkgevers jeugdige werknemers werkzaamheden uit te laten voeren waarbij zij blootgesteld worden aan biologische agentia van categorie 3 of 4.
Artikel 4.105 van het Arbeidsomstandighedenbesluit dient te worden gelezen in het licht van afdeling 9 van hoofdstuk 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Uit artikel 4.85, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, en de toelichting daarbij, volgt dat afdeling 9 zich richt op biologische agentia die specifiek bij de arbeid van een werknemer (kunnen) voorkomen. Gedoeld wordt dan bijvoorbeeld op werkzaamheden op de COVID-19-afdeling van een ziekenhuis. Artikel 4.105 dient daarom zo te worden gelezen dat jeugdige
werknemers niet mogen worden ingezet voor werkzaamheden waarbij specifiek risico bestaat op blootstelling aan biologische agentia van categorie 3 of 4.
Wat zijn de gevolgen voor al die jonge maaltijdbezorgers en supermarktmedewerkers die onbeschermd hun werk moeten doen? Welke maatregelen dienen werkgevers te nemen om te voorkomen dat jongeren onder de 18 jaar worden blootgesteld aan het coronavirus?
Voor werknemers als maaltijdbezorgers en supermarktmedewerkers geldt dat de werkzaamheden die zij verrichten geen werkzaamheden betreffen waarbij COVID-19 een specifiek bij de arbeid voorkomend biologisch agens is, waardoor de algemene zorgplicht geldt. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) heeft de werkgever een zorgplicht, die inhoudt dat de werkgever de werknemer in staat stelt zijn werk veilig en gezond te doen. Dit betekent dat de werkgever inventariseert welke risico’s er zijn en hoe hij deze gaat aanpakken. De werknemers dienen te weten welke maatregelen er gelden en zich ook te houden aan de regels die gesteld zijn.
Het is voorts van algemeen belang voor alle werkenden ongeacht de leeftijd dat de maatregelen van het RIVM worden gevolgd om verdere verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. De Inspectie SZW heeft op basis van de Arbowet nu al mogelijkheden om werkgevers aan te spreken op hun zorgplicht richting werknemers tot het treffen van maatregelen in verband met COVID-19. Daarnaast wordt in het wetsvoorstel Wet tijdelijke maatregelen COViD-19 een tijdelijke wijziging van artikel 28 Arbowet voorgesteld, waarbij de Inspectie SZW werkzaamheden kan stilleggen als werkgevers in ernstige mate niet de noodzakelijke maatregelen treffen die nodig zijn om de kans op besmetting met COVID-19 te voorkomen of te beperken. Aanvullend op de tijdelijke wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet wordt voorzien in een tijdelijke aanvulling op artikel 3.2 (arbeidsplaats) Arbeidsomstandighedenbesluit. Het accent ligt daarbij met name op het creëren van een voor de werknemers veilige arbeidsplaats. Niet naleven van de Arbobesluit-verplichtingen is beboetbaar gemaakt.
De werkgever is verantwoordelijk om de risico’s bij de arbeid te voorkomen of te beperken en in te grijpen wanneer nodig. Dit geldt tevens voor het inperken van mogelijkheden van blootstelling aan het nieuwe coronavirus onder alle werknemers, onder wie ook de jonge maaltijdbezorgers en supermarktmedewerkers. De Inspectie SZW houdt daar toezicht op. Dit doet zij risicogericht en programmatisch. Als de werkgever niet de nodige voorzorgsmaatregelen treft, kan de werknemer, ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of vakbond een melding doen bij Inspectie SZW. Indien daartoe aanleiding is, kan zij een inspectie ter plekke uitvoeren.
Welke maatregelen neemt de Inspectie SZW om artikel 4.105 van het Arbeidsomstandighedenbesluit te handhaven? Informeert de Inspectie SZW bijvoorbeeld sectoren proactief waar veel jongeren werken en er een risico is van blootstelling aan het coronavirus?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt deze classificatie van het coronavirus en het Arbeidsomstandighedenbesluit, zich tot de algemene richtlijn dat jongeren tot 18 jaar in Nederland geen 1,5 meter afstand hoeven te houden?
Het nieuwe coronavirus verspreidt zich volgens het RIVM vooral onder volwassenen en van volwassen familieleden naar kinderen. Verspreiding van COVID-19 onder kinderen onderling en naar volwassenen komt minder vaak voor. Over het algemeen geldt: hoe jonger het kind, hoe minder groot de rol bij de verspreiding van het virus. Jongeren van 13 tot 18 jaar hoeven daarom onderling geen 1,5 meter afstand te houden, maar wel tot volwassenen.
Hoewel verspreiding van COVID-19 onder kinderen naar volwassenen minder vaak voorkomt, is het nog steeds van belang dat zij, indien het geen huishouden betreft, wel afstand houden tot volwassenen, aangezien de mogelijkheid tot verspreiding nog steeds een rol speelt. De classificatie van het nieuwe coronavirus en het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn gericht op werkzaamheden waarbij specifiek het risico op blootstelling aan COVID-19 bestaat. De algemene richtlijn dat jongeren onder de 18 geen afstand hoeven te houden, is niet gericht op arbeidssituaties waarin specifiek risico op blootstelling aan COVID-19 bestaat. In die arbeidssituaties dienen jeugdige medewerkers niet te worden ingezet.
Het bericht dat VWS maaltijdbezorgers onder druk zet om de corona-app te gebruiken |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «VWS zet maaltijdbezorgers onder druk om corona-app»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zowel tegen de letter, als wel tegen de geest van de Tijdelijke wet notificatieapplicatie covid-19 is als werkgevers hun medewerkers vragen om de CoronaMelder te gebruiken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is werkgevers vanwege de gezagsrelatie niet toegestaan hun werknemers direct dan wel indirect te verplichten tot het gebruik van CoronaMelder. Daaronder valt ook dat werkgevers hun werknemers niet mogen vragen CoronaMelder te downloaden.
Wel is toegestaan dat organisaties wordt gevraagd via hun eigen communicatiekanalen CoronaMelder in algemene zin onder de aandacht te brengen. Dit is belangrijk om CoronaMelder zo breed mogelijk bekend te maken. Er is geen sprake van direct of indirect verplichten als duidelijk wordt aangegeven dat het downloaden en gebruiken van CoronaMelder vrijwillig is en mensen niet persoonlijk worden gevraagd CoronaMelder te gebruiken.
Deelt u de mening dat er sprake is van het gebruiken van een gezagsverhouding als een werkgever zijn medewerkers vraagt om de CoronaMelder te installeren? Zo ja, waarom? Waarom zetten uw ambtenaren dan toch werkgevers aan om dit te doen? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dat dan tot uw antwoord gegeven in de nota naar aanleiding van het verslag bij genoemde wet, dat ook niet indirect een werkgever door middel van het gebruik van een gezagsverhouding iemand mag vragen de CoronaMelder te gebruiken?2
Ja. De mail die, voorafgaand aan het schrijven van de nota naar aanleiding van het verslag, vanuit mijn ministerie is uitgegaan had anders gemoeten. Hoewel deze mail met de beste bedoelingen is geschreven, had de suggestie om «bezorgers te vragen de app te downloaden» niet gedaan mogen worden. Zoals ook is opgemerkt in de nota naar aanleiding van het verslag hecht ik veel waarde aan vrijwilligheid, dit volgt uit de antimisbruikbepaling dat zowel het direct als indirect verplichten tot het gebruik van CoronaMelder is verboden.
Deelt u de mening dat doordat de «op de branche [drukt], de branche op het bedrijf, het bedrijf op het personeel» en omdat «zo’n branche of bedrijf graag weer een opdracht van het ministerie [wil]», dat dit ten koste gaat van de vrijwilligheid? Zo nee, waarom niet?
Nee die mening deel ik niet. Zoals opgemerkt in het antwoord op vraag 3 had de in de mail die vanuit mijn ministerie is uitgegaan anders gemoeten. Beter had moeten worden benadrukt dat het gebruik van CoronaMelder te allen tijde vrijwillig is. Ook mogen werkgevers hun werknemers niet vragen CoronaMelder te downloaden. Dat neemt niet weg dat werkgevers het gebruik van CoronaMelder wel in het algemeen kunnen promoten, bijvoorbeeld door het ophangen van posters die afkomstig zijn van het ministerie. Dat is iets anders dan drang of dwang. Zolang daarbij duidelijk wordt aangegeven dat het downloaden en gebruiken van CoronaMelder vrijwillig is, is er mijns inziens geen sprake van druk en gaat het dus ook niet ten koste van de vrijwilligheid.
Kan ook het aandringen door het Ministerie van VWS bij een organisatie om zijn werknemers te vragen de CoronaMelder te gebruiken, een strafbaar feit opleveren bijvoorbeeld omdat door middel van gebruik van een gezagsverhouding die organisatie en indirect de werknemers aangezet worden tot het gebruik van de CoronaMelder? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja een dergelijke gedraging zou na inwerkingtreding van het wetsvoorstel een strafbaar feit kunnen opleveren. Of dat in een specifiek geval ook daadwerkelijk zo is, is aan de rechter. Verder verwijs ik voor het antwoord op deze vraag naar het antwoord op vraag 3.
Herinnert u zich uw antwoord in de genoemde nota naar aanleiding van het verslag waaruit blijkt dat «de ambtenaar – waaronder ook een Minister wordt verstaan – die door misbruik van gezag iemand dwingt iets te doen, zich schuldig [maakt] aan het ambtsmisdrijf van artikel 365 van het Wetboek van Strafrecht»? Acht u het mogelijk dat uw ambtenaren zich door het aanzetten tot het gebruik van de CoronaMelder zich schuldig hebben gemaakt aan een strafbaar feit te weten het overtreden van de antimisbruikbepaling? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja dat herinner ik mij. Verder verwijs ik voor het antwoord op deze vraag naar het antwoord op vraag 3 en 6.
Het bericht ‘Testlabs kunnen wél meer aan, maar deze concurrentiestrijd zit in de weg’ |
|
Henk van Gerven (SP), Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Testlabs kunnen wél meer aan, maar deze concurrentiestrijd zit in de weg»?1
In het begin van de pandemie is de diagnostiek in Nederland uitgerold volgens een reeds bestaand netwerk van opschalingslaboratoria. Dit was onder andere vanwege de bestaande relaties tussen GGD’en en bepaalde laboratoria, en hier is voor gekozen vanwege het benutten van snel beschikbare en ingeregelde laboratorium capaciteit. De opschaling (uitrol van diagnostiek) gebeurde in verschillende fasen, waarbij de mate van opschaling afhankelijk is van het verwachtte beloop van een uitbraak: 1) implementatie, validatie diagnostiek bij RIVM en een tweede centraal expertise centrum (Erasmus MC); 2) uitrol naar de eerste ring, de zogenaamde opschalingslaboratoria. Dit waren er 13 begin maart 2020; 3) uitrol naar overige medisch microbiologische laboratoria. Eind maart bleken er ca 40 laboratoria beschikbaar te zijn met een forse capaciteit, het lag dus voor de hand om deze labs eerst aan het werk te zetten. Om die reden is gestart met het inzetten van testen bij medisch-microbiologische laboratoria en zijn later ook veterinaire laboratoria en Sanquin aangesloten als pandemielab. In de zomer heb ik ingezet op meer materialen, meer machines en meer testcapaciteit via pooling. Nu de testvraag steeds sneller oploopt, heb ik de stap gezet om buitenlandse laboratoria te contracteren.
Wat vindt u ervan dat testen wordt belemmerd doordat gevestigde ziekenhuislaboratoria voor hun positie en inkomsten vrezen vanwege concurrentie met grote zelfstandige labs?
Het is voor deze ziekenhuis laboratoria niet nodig om te vrezen voor hun positie en inkomsten. De reguliere diagnostiek zal altijd naar dit type laboratoria gaan, en COVID-19 testen die worden afgenomen in ziekenhuizen, voor groepen die vanwege prioriteit voorrang hebben en gebieden waar de prevalentie erg hoog is, zal naar alle waarschijnlijkheid bij deze laboratoria blijven.
Wat vindt u ervan dat moet worden uitgeweken naar Duitsland terwijl er nog onbenutte capaciteit bij grote Nederlandse labs aanwezig is?
Er wordt gekeken naar een optimale verdeling van de materialen over de laboratoria. De genoemde laboratoria hebben weliswaar machinecapaciteit, maar maken gebruik van materialen die schaars zijn in Nederland.
Wat vindt u van de tegenstelling die door de Nederlandse Vereniging van Medisch Microbiologen (NVMM) wordt geschetst tussen «zoveel mogelijk diagnostiek voor een zo laag mogelijke prijs vs. maximaliseren van de meerwaarde van diagnostische dienstverlening door goede ketenzorg»?
Ik wil goede COVID-19 diagnostiek, zodat mensen met klachten getest kunnen worden. De COVID-19 diagnostiek hoeft niet perse bij een MML gedaan worden en kan ook via grootschalige laboratoria.
Op welke manier heeft de NVMM het Landelijk Coördinatieteam Diagnostische Keten (LCDK) ervan overtuigd toch af te zien van het verdelen van de tests volgens de grootte van het lab, waarbij mogelijk bestaande afspraken tussen GGD’en en labs overruled zouden worden?
VWS en GGD’en zijn met elkaar in overleg gegaan over de verdeling van de teststromen, zoals beschreven bij vraag 1. De NVMM heeft hierin geen rol gespeeld.
Wat is uw reactie op de stelling van een zorgeconoom dat grotere laboratoria een groter deel van de markt moeten krijgen en dat het onlogisch is dat dit wordt voorkomen door het huidige verdeelsysteem?2
Daar kan ik mij als richting voor de nabije toekomst veel bij voorstellen. Inmiddels is het zo dat er naast MML’s ook contracten met grootschalige buitenlandse laboratoria zijn. We hebben nu nog te maken met de situatie waar we vandaan komen. In het begin van de crisis wilden we snel beschikbare testcapaciteit die al was ingeregeld. Daarnaast heeft een verdeling per regio ook als voordeel dat de doorlooptijden kort zijn. Daarnaast leek het niet mogelijk, maar op dat moment ook niet wenselijk, om de bestaande afspraken tussen GGD en lab’s zomaar te doorbreken. Er waren op dat moment in Nederland ook nog geen laboratoria die vergelijkbare volumes konden verwerken als de grote buitenlandse laboratoria waarmee wij nu contracten hebben afgesloten. Voor de komende maanden wil ik kijken naar een andere verdeling van de teststromen.
Deelt u de mening dat ook hier centrale regie juist heel belangrijk is? Wat gaat u doen om te voorkomen dat deze centrale regie wordt ondermijnd door deelbelangen?
Ik wil de LCT steviger positioneren en heb een nieuwe voorzitter benoemd. Het LCDK wordt een dienst van het Ministerie van VWS. Hierdoor zal de regie meer centraal worden.
Spelen aanbestedingskwesties nog een rol? Zo ja, op welke wijze?
Vanwege de huidige druk op de testcapaciteit spelen aanbestedingskwesties minder een rol, omdat op dit moment een beroep gedaan kan worden op «dringende spoed». Echter, in situaties waarin de druk minder groot is, zoals vlak voor de zomer, kan minder snel een beroep gedaan worden op dwingende spoed. Ook al bestaande afspraken tussen GGD’en en regionale laboratoria kunnen een probleem vormen.
Hoe kan worden bevorderd dat er wordt samengewerkt, zodat we de maximale testcapaciteit in eigen land benutten zonder dat onze publieke testvoorzieningen in het gedrang komen?
Recentelijk heeft het Ministerie van VWS de Nederlandse laboratoria uitgenodigd voor overleg. Aanwezig waren vertegenwoordigers van de branchevereniging voor geaccrediteerde laboratoria in Nederland (Fenelab), de Vereniging Medisch Microbiologische Laboratoria (VMML), de Samenwerkende Artsenlaboratoria Nederland (SAN), de Vereniging van Raadgevende Scheikundige laboratoria (VRS) en de pandemie laboratoria Sanquin, Royal GD en Wageningen Bioveterinary Research (WBVR). Deze organisaties hebben met het ministerie afgesproken samen op te blijven trekken om de innovatiekracht, capaciteit en beschikbaarheid van testmaterialen om de SARS-Cov-2 diagnostiek in Nederland optimaal te benutten. Alle partijen hebben de overtuiging dat het innovatieve en diverse Nederlandse laboratoriumlandschap zowel op de korte als op de lange termijn kan bijdragen aan de oplossing van de Corona pandemie. Zie ook het bericht op https://fenelab.nl/site/media/upload/files/nederlandse-laboratoria-leveren-bijdrage-aan-sars-diagnostiek.pdf
Wat is de gemiddelde prijs die voor een test betaald wordt op dit moment? Is dit een eerlijke prijs naar uw inzicht, of maken laboratoria overwinsten op deze test?
Voor een PCR test is een maximumtarief van € 65 vastgesteld. Voor een test die wordt geanalyseerd middels «pooling» is de prijs vastgesteld op € 30 per monster/sample. De prijs van € 65 is vastgesteld op basis van consultatie bij de GGD’en en nadere analyse door de NZa van laboratorium tarieven. Dit tarief is exclusief de door de GGD gemaakte kosten voor de testafname.
Heeft u inzicht in de prijzen die bijvoorbeeld in landen als Duitsland, België en Frankrijk worden betaald voor een Polymerase Chain Reaction (PCR)-coronatest? Kunt u een overzicht van de prijzen in deze landen geven?
In Frankrijk is de prijs voor een PCR test vastgesteld op 54 euro. De prijs is vastgesteld door de ziektekostenverzekering (Assurance Maladie) en wordt voor 100% vergoed. Dit is echter enkel het bedrag voor de test zelf. Hieraan moet de prijs voor de afname van de test (9,60 euro) en andere vergoedingen aan laboratoria worden toegevoegd. In totaal zou een all-inclusive test ongeveer 74 euro kosten.
In Duitsland geldt een vast tarief van 50,50 Euro voor deze laboratoriumdiagnostiek. Dit omvat de PCR-test inclusief algemene, in het bijzonder medische laboratoriumdiensten, verzendmateriaal en transportkosten. Dit vaste tarief geldt in de wettelijke ziektekostenverzekering (gesetzliche Krankenversicherung, die ongeveer 90% van alle patiënten in Duitsland dekt). In de private ziektekostenverzekering zijn de kosten hoger, ongeveer 170 Euro.
In België zijn de kosten (inclusief materiaal, personeel, reagentia, swabs etc.) voor een PCR test 46,81 euro. Dit wordt 100% vergoed. Alleen wanneer reizigers een test nodig hebben om een land te mogen betreden, dan zijn de kosten voor de reiziger3.
Het bericht ‘VWS zet maaltijdbezorgers onder druk om corona-app’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «VWS zet maaltijdbezorgers onder druk om corona-app»?1
Ja.
Is het waar dat vanuit het ministerie een beroep is gedaan op de Nederlandse Vereniging van Maaltijdbezorgers (NLVVM) om bezorgers te vragen de corona-app te installeren, en dat daarbij niet is vermeld dat gebruik van de applicatie altijd vrijwillig is? Wanneer is het beroep op de NLVVM gedaan? Was dit voor of na het Kamerdebat van woensdag 2 september jongstleden?
Ja, de Nederlandse Vereniging van Maaltijdbezorgers (NLVVM) is op 18 augustus jl. benaderd om CoronaMelder breder onder de aandacht te brengen. Daarbij is gesuggereerd dat de vereniging haar bezorgers te vragen de app te downloaden. Dit had niet mogen worden gesuggereerd vanwege de gezagsrelatie tussen werkgevers en werknemers. Expliciet had vermeld moeten worden dat het gebruik van de app altijd vrijwillig en een eigen keuze is.
Wel is toegestaan dat organisaties wordt gevraagd via hun eigen communicatiekanalen CoronaMelder in algemene zin onder de aandacht te brengen. Dit is belangrijk om CoronaMelder zo breed mogelijk bekend te maken. Er is geen sprake van direct of indirect verplichten als duidelijk wordt aangegeven dat het downloaden en gebruiken van CoronaMelder vrijwillig is en mensen niet persoonlijk worden gevraagd CoronaMelder te gebruiken.
Hoe is het mogelijk dat in communicatie niet wordt vermeld dat gebruik van de applicatie vrijwillig is?
De mail die vanuit mijn ministerie is uitgegaan had anders gemoeten. Hoewel deze mail met de beste bedoelingen is geschreven, had de suggestie om «bezorgers te vragen de app te downloaden» niet gedaan mogen worden. Beter had benadrukt moeten worden dat het gebruik van CoronaMelder te allen tijde vrijwillig is.
Is ook op andere verenigingen, beroepsgroepen of andere partijen een dergelijk beroep gedaan? Zo ja, welke partijen betrof het en wanneer?
In totaal zijn er 116 organisaties benaderd. Dit zijn organisaties met een groot bereik, grote werkgevers en organisaties die actief zijn in een omgeving waar kans op virusverspreiding groter is dan gemiddeld. Bestudering van de communicatie met deze 116 partijen, heeft uitgewezen dat in twee andere gevallen een beroep op organisaties is gedaan waarbij vrijwilligheid van gebruik van de app onvoldoende is benadrukt. Het gaat om communicatie richting PostNL (14 augustus jl.) en de ANWB (10 juli jl.). Deze partijen zijn benaderd om aan te geven deze communicatie anders had gemoeten en om te benadrukken dat het gebruik van de app te allen tijde vrijwillig is.
Wat is de taakomschrijving van de «manager partnerships coronavirus app»? Op welke wijze komt het uitgangspunt van absolute vrijwilligheid zonder enige vorm van dwang of drang tot uiting in deze taakomschrijving en de daarbijbehorende werkzaamheden, juist wanneer sprake is van een ongelijke relatie (werkgever/werknemer)?
De betrokken medewerkers hebben tot opdracht om invulling te geven aan het doel van de partnerstrategie. Vrijwilligheid is altijd een uitgangspunt geweest in de ontwikkeling van de app, de communicatie over CoronaMelder en ook in het benaderen van mogelijke partners. Helaas is dat in bovengenoemde gevallen niet goed gegaan.