Het mislopen van noodsteun |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het bericht van RTV Oost «Startende horecaondernemer radeloos zonder coronasteun»?1
Het coronavirus slaat hard toe en leidt tot ongekend harde, maar noodzakelijke, maatregelen om verdere verspreiding van het virus tegen te gaan en de druk op onze zorginstellingen te verminderen. Dat is iets wat ondernemers niet konden zien aankomen. Daarom heeft het kabinet ervoor gekozen om bij de recente uitbreiding van het steun- en herstelpakket een nieuwe regeling Tegemoetkoming Starters te introduceren. Hiermee kunnen starters gestart vanaf 1 oktober 2019 en vóór 1 juli 2020 een aanvraag doen voor subsidie in de vaste lasten.
Vanwege uitvoeringstechnische en juridische redenen, is besloten de starterssubsidie niet te verstrekken binnen de bestaande TVL-regeling, maar een aparte subsidieregeling voor starters op te stellen. Uitvoering binnen de bestaande TVL-regeling zou bijvoorbeeld de openstelling en tijdige betaling van TVL voor het eerste kwartaal van 2021 in gevaar brengen.
Naast de introductie van de Tegemoetkoming Starters worden ook de leningsfaciliteiten voor startende ondernemingen uitgebreid, conform de motie Dijkhoff2 3.
Deelt u de mening dat het zeer pijnlijk is voor Wilco van Dam (en vergelijkbare gevallen) dat hij geen noodsteun krijgt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid alsnog een tegemoetkoming voor ondernemers als Wilco te realiseren, zodat een gedwongen sluiting wordt voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Discriminerend beleid binnen studentenorganisaties. |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het HP/De Tijd-artikel «Discriminerend beleid» binnen studentenorganisatie: «Dit soort documenten zijn ontluisterend»?1
Ja.
Wat zijn de landelijke criteria voor mbo-scholen, hogescholen en universiteiten bij het verstrekken van subsidie aan studentenorganisaties?
Zowel in het MBO als in het hoger onderwijs gelden geen landelijke criteria wat betreft de verstrekking van subsidies aan studenentorganisaties.
Wat zijn de landelijke criteria voor mbo-scholen, hogescholen en universiteiten bij het verstrekken van beurzen aan bestuurders van studentenorganisaties?
Er zijn geen landelijke criteria op basis waarvan hogescholen en universiteiten bestuursbeurzen verstrekken aan bestuurders van studentenorganisaties. Instellingen kennen deze beurzen toe uit het Profileringsfonds. De voorwaarden waaronder studenten aanspraak kunnen maken op een bestuursbeurs worden door de instelling zelf vastgelegd. Dit gebeurt in overleg met de medezeggenschapsraad.
Op 1 augustus 2021 treedt de wettelijke bepaling over het MBO-studentenfonds in werking. Hieruit zal ook financiële ondersteuning geboden kunnen worden aan studentbestuurders. Daarbij gaat het om bestuursactiviteiten die, naar oordeel van de instelling waar de aanvraag wordt gedaan, mede in het belang zijn van de instelling of het onderwijs dat door aanvrager gevolgd wordt. De regels omtrent de aanvraagprocedure zullen door de instellingen zelf worden vastgelegd.
Wat is de hoogte van de bijdrage en de bestuursbeurzen die de onderwijsinstellingen in Leiden, Groningen en Utrecht de afgelopen vijf jaar hebben verstrekt aan de afdeling van de Navigators?
Onderstaande gegevens zijn opgevraagd bij de Rijkuniversiteit Groningen, de Universiteit Utrecht en de Universiteit Leiden. Navraag leert dat er geen bijdragen zijn gedaan aan lokale afdelingen van de Navigators. De instellingen hebben wel studiebeurzen verleend aan individuele studentbestuurders van lokale Navigators-studentenverenigingen.
Instelling
(aanvrager)
Rijkuniversiteit Groningen
(NSG-studentbestuurders)
Universiteit Utrecht
(NSU-studentbestuurders)
Universiteit Leiden
(NSL-studentbestuurders)
Collegejaar
Totaalbedrag bestuursbeurzen uitgekeerd uit het Profileringsfonds
2015–2016
€ 15.547
€ 22.100
€ 9.930,47
2016–2017
€ 15.547
€ 22.100
€ 22.527,80
2017–2018
€ 15.547
€ 22.100
€ 15.300
2018–2019
€ 15.547
€ 22.100
€ 15.300
2019–2020
€ 15.547
€ 22.100
€ 11.785,45*
* Het totaalbedrag is nog onder voorbehoud.
Ontvangt de Navigators Nederland of een van de afdelingen publieke middelen of beurzen van de rijksoverheid?
Voor zover mij bekend ontvangen noch Navigators Nederland, noch een van de afdelingen publieke middelen of beurzen van de rijksoverheid.
Welke verantwoordelijkheden en mogelijkheden hebben onderwijsinstellingen als zij subsidie of bestuursbeurzen verstrekken aan studentenorganisaties die discriminatoir beleid hanteren?
De instellingen dragen zelf verantwoordelijkheid om toe te zien op rechtmatige besteding van door hen beschikbaar gestelde financiële middelen. Ik verwacht dat er binnen instellingen voldoende wordt opgetreden tegen discriminatie en dat zij zich inzetten voor het waarborgen van de sociale veiligheid van studenten bij de door hen erkende studentenorganisaties.
Deelt u de mening dat er sprake is van discriminatoir beleid als een studentenorganisatie beleid of een medewerkersprofiel heeft dat stelt dat leden vanwege hun seksuele oriëntatie of partnerkeuze niet of minder geschikt zijn voor functies binnen de vereniging?
Verenigingen mogen op grond van de vrijheid van vereniging een selectief lidmaatschapsbeleid voeren, mits dit onderscheid verband houdt met het doel van de vereniging zoals opgenomen in de statuten. Voor wat betreft functies binnen de vereniging is de Algemene wet gelijke behandeling van toepassing. Ook vrijwilligerswerk valt hieronder. Op grond hiervan mag een instelling op godsdienstige grondslag ten aanzien van personen die voor haar werkzaam zijn onderscheid maken op grond van godsdienst, voor zover dit kenmerk vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteit of de context waarin deze wordt uitgeoefend een wezenlijk, legitiem en gerechtvaardigd beroepsvereiste vormt, gezien de grondslag van de instelling. Een zodanig onderscheid mag niet verder gaan dan passend is, gelet op de houding van goede trouw en loyaliteit aan de grondslag van de instelling die van de voor haar werkzame personen mag worden verlangd, en mag niet leiden tot onderscheid op een andere in artikel 1 genoemde grond. Onderscheid op grond van seksuele oriëntatie of partnerkeuze is niet toegestaan.
Deelt u de mening dat studentenorganisaties die lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en intersekse (lhbti) personen ontmoedigen om bestuursfuncties te vervullen, of anderszins discriminatoir beleid hanteren of onderschrijven, niet met belastinggeld gesteund horen te worden?
Ja, die mening deel ik. Organisaties die dit doen, handelen in strijd met de Algemene wet gelijke behandeling. Los daarvan vind ik het ook belangrijk dat iedereen openlijk zichzelf kan zijn, ongeacht seksuele gerichtheid of genderexpressie.
Bent u bereid, indien dat nog niet bij wet of door onderwijsinstellingen geregeld is, de voorwaarde op te nemen dat studentenorganisaties alleen in aanmerking voor publieke financiering komen als zij geen discriminatoir beleid hanteren?
De instellingen geven aan regelmatig in gesprek te gaan met studentenorganisaties over kernwaarden als sociale veiligheid, maar ook om het belang van diversiteit en inclusiviteit te benadrukken. Deze kernpunten komen ook terug in de dialoog tussen de instelling en de medezeggenschapsraad over de voorwaarden waaronder bestuursbeurzen worden uitgekeerd. Ik zie derhalve geen reden nu nadere maatregelen te treffen.
Het bericht ‘De indicatiepraktijk: Wijkverpleging onder druk en in de kou’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven en toelichten wat de taakverdeling is tussen de zorgverzekeraar en degene die indiceert, en welke partij eindverantwoordelijk is voor de indicering van de zorgbehoefte?
De wijkverpleegkundige2 stelt een indicatie en bijbehorend zorgplan op. Het behoort tot de taken van de wijkverpleegkundige dat deze indicatie is opgesteld volgens de geldende beroepsnormen en dat deze indicatie voldoende en helder onderbouwd is. De wijkverpleegkundige is dus verantwoordelijk voor het vaststellen van de totale zorgbehoefte in overleg met de cliënt (samen beslissen). Niet alleen de zorgvragen en de samenhang hierin, maar ook de context van de cliënt spelen hierin een belangrijke rol. Vervolgens dient de wijkverpleegkundige te komen tot een indicatie voor de Zorgverzekeringswet. Indien nodig verwijst hij/zij door als de zorgbehoefte vanuit een andere wettelijk kader gefinancierd dient te worden (bijvoorbeeld Wmo of Wlz).
De zorgverzekeraar is verantwoordelijk voor de vergoeding van de verzekerde zorg. De zorgverzekeraar heeft de wettelijke taak om de rechtmatigheid en doelmatigheid van de geïndiceerde zorg vast te stellen. Bij aanbieders met een contract worden hierover afspraken gemaakt in een contract. In het geval van een pgb of bij niet-gecontracteerde wijkverpleging, kan de toets op rechtmatigheid en/of doelmatigheid vooraf plaatsvinden via een machtiging. Controle achteraf op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de verleende zorg gebeurt via materiële controle.
De zorgverzekeraar kan de wettelijke taak alleen vervullen indien de zorgverzekeraar een goed onderbouwde indicatie ontvangt. Dat is meestal het geval; de indicatie die is opgesteld door de indicerend wijkverpleegkundige kan dan probleemloos door de zorgverzekeraar overgenomen worden. Helaas zijn er in de praktijk ook signalen bekend over onduidelijke of ontoereikende onderbouwing van de indicatie of worden er interventies opgenomen die bij zorg in natura niet vergoed worden. De zorgverzekeraar kijkt op basis van de verpleegkundige diagnose(s) en de gestelde doelen/resultaten, of navolgbaar is welke zorg ingezet wordt. Wanneer een zorgverzekeraar de onderbouwing onduidelijk of ontoereikend vindt, en/of twijfels heeft of de zorg wel onder de aanspraken van de Zorgverzekeringswet valt, vraagt de zorgverzekeraar in eerste instantie om aanvulling of verduidelijking aan de indicerend wijkverpleegkundige. Ik vind het belangrijk dat de zorgverzekeraar zich inspant om deze verduidelijking te vragen. De wijkverpleegkundige zal op zijn/haar beurt moeten meewerken aan het beantwoorden van de vragen over de indicatie en/of het zorgplan, zodat onduidelijkheid of twijfel weggenomen kan worden. Hoe helderder de onderbouwing van de wijkverpleegkundige, hoe beter de gesprekken gevoerd kunnen worden. Er is dus geen sprake van dat zorgverzekeraars op de stoel van de wijkverpleegkundige gaan zitten.
Deze werkwijze is ook afgesproken in de Toetsingscriteria herbeoordeling indicatie3 zoals in juli 2020 door V&VN, NWG en ZN in het kader van het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging opgesteld. In een terugkerend overleg tussen ZN en V&VN over indicatiestelling worden stappen gezet om dit proces verder te verbeteren.
Het kan zo zijn dat zorgverzekeraar en wijkverpleegkundige het niet eens worden. Als het gaat om een pgb of niet-gecontracteerde zorg, kan de zorgverzekeraar een andere wijkverpleegkundige vragen een nieuwe indicatie te stellen, op basis van het eerdergenoemde Toetsingscriteria herbeoordeling indicatie. Uiteindelijk beslist de zorgverzekeraar over de aanvraag die is ingediend. Bij geschillen over een beslissing van de zorgverzekeraar kan de verzekerde de zaak voorleggen aan de onafhankelijke geschilleninstantie Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ), die daarop een bindend advies geeft.
Bent u bekend met berichten dat zorgverzekeraars bij de vaststelling van de zorgvraag geregeld op de stoel van de wijkverpleegkundigen gaan zitten?1 Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars de indicatie wijzigen (het zorgplan aanpassen), zonder (eerst) contact op te nemen met de betreffende indicerende verpleegkundige om haar of zijn toelichting te horen, hoewel dat wel de afspraak is? Klopt het dat deze afspraak staat in een document van het Zorginstituut Nederland over duiding begrippen en in het document Toetsingscriteria herbeoordeling indicaties uit juli 2020?
Ja, deze werkwijze is vastgelegd in het document Toetsingscriteria herbeoordeling indicatie4 dat in juli 2020 door V&VN, NWG en ZN in het kader van het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging is opgesteld. Naar mijn weten handelen alle zorgverzekeraars ook volgens deze afspraak. Als er toch voorbeelden zijn waarbij er zorgverzekeraars zijn die het door de wijkverpleegkundige opgestelde zorgplan wijzigen zonder (eerst) contact op te nemen met de betreffende indicerende verpleegkundige om haar of zijn toelichting te horen, vind ik dat onwenselijk.
In hoeverre acht u het wenselijk dat zorgverzekeraars extra informatie van de cliënt eisen voordat zij een door de verpleegkundige uitgevoerde indicatiestelling goed- of afkeuren?
Ik acht het wenselijk dat zorgverzekeraars het gesprek aangaan met de wijkverpleegkundige als een indicatiestelling onvoldoende navolgbaar is. Zorgverzekeraars doen dat ook. Ik kan me voorstellen dat er soms aanvullende informatie nodig is van een cliënt om te komen tot een goede beoordeling. Ik vind het wenselijk dat een zorgverzekeraar hier goed onderzoek naar doet en enkel op basis van volledige informatie een beoordeling uitvoert. Andersom vind ik het wenselijk dat wijkverpleegkundigen, en waar nodig ook cliënten, in deze situaties meewerken om een zo goed mogelijke onderbouwing te geven, zodat zorgverzekeraars en wijkverpleegkundigen elkaar nu en in de toekomst beter begrijpen. Uiteraard is het opvragen van aanvullende informatie alleen nodig als deze informatie bij de initiële aanvraag ontbreekt. In de ideale situatie is het opvragen van aanvullende informatie helemaal niet nodig, wanneer een wijkverpleegkundige een volledige en heldere indicatie heeft opgesteld.
Bent u zich bewust van de gevolgen die het handelen van zorgverzekeraars kan hebben op de zorgtaak van zorgprofessionals? Wilt u deze gevolgen aangeven door middel van een toelichting?
Wanneer een verpleegkundige zijn of haar taak om een goede indicatie op te stellen goed en volledig uitvoert en een zorgverzekeraar zicht houdt aan zijn taak om rechtmatigheid en doelmatigheid te controleren, zouden er geen gevolgen moeten zijn. Als één van beide partijen echter hun taak niet goed of niet volledig uitvoert, kan ik me voorstellen daar een spanningsveld ontstaat.
Om die reden hebben we in het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging onder andere afspraken gemaakt over de verbetering van indicatiestelling. Ook zijn er door alle betrokken partijen goede stappen gezet met de ontwikkeling van o.a. het begrippenkader indicatiestelling door V&VN5 en de nadere duiding van de verpleegkundige indicatiestelling door het Zorginstituut6. De handreikingen verpleegkundig proces en handreiking normenkader bieden eveneens een goed handvat voor het indicatieproces voor de wijkverpleegkundige en de zorgverzekeraar.
Voor alle partijen ligt er een grote verantwoordelijkheid om het gesprek met elkaar te voeren en ervoor te zorgen dat cliënten de zorg ontvangen (en vergoed krijgen) die zij nodig hebben en waar ze aanspraak op maken.
Deelt u de mening dat het uitgangspunt moet zijn dat verpleegkundigen als professionals voldoende bekwaam zijn om een indicatiestelling te doen en dat zorgverzekeraars deze indicatiestelling dienen te accepteren? In welke (uitzonderings-)situaties mogen zorgverzekeringen wijzigingen aanbrengen in de indicatie en wanneer niet?
Ik deel de mening in zoverre dat wij mogen verwachten van verpleegkundigen dat zij vanuit hun professie voldoende bekwaam zijn om een goede indicatie te stellen. Het uitgangspunt is in die gevallen uiteraard dat de zorgverzekeraar deze indicatie accepteert. Ik ben het er niet mee eens dat zorgverzekeraars alle indicaties ten alle tijden dienen te accepteren, want dan zou ik mijn ogen sluiten voor de signalen over ongewenste praktijkvariatie. Ondanks dat het namelijk in veel situaties goed gaat, blijft er ook nog ruimte voor verbetering van de indicatiestellingen.
Momenteel loopt vanuit het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging een grootschalig wetenschappelijk onderzoek naar de aard en omvang van ongewenste praktijkvariatie. Het eerste deel van dit onderzoek (gericht op de definiëring van praktijkvariatie) wordt binnenkort afgerond. Het onderzoek zal naar verwachting uiteindelijk leiden tot verbetermaatregelen om ongewenste praktijkvariatie terug te dringen.
Zou het mogelijk zijn de verschillen van inzicht over indicaties tussen de wijkverpleegkundige die indiceert en zorgverzekeraars te voorkomen?
Zoals eerder beschreven kan de zorgverzekeraar in het overgrote deel van de gevallen de indicatie van de indicerend wijkverpleegkundige probleemloos overnemen. Bij een goede kwaliteit van indicatiestelling zouden er dus geen verschillen van inzicht hoeven zijn. In de realiteit zien we echter nog ongewenste praktijkvariatie waardoor verbetering van de indicatiestellingen nodig zijn. In het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging zijn hierover afspraken gemaakt, maar het vergt vanzelfsprekend tijd en inzet van partijen om tot die gewenste verbetering te komen. Ik zie hier een belangrijke rol voor de beroepsgroep weggelegd. In mijn brief van 1 december 20207 heb ik u geïnformeerd over de diverse initiatieven die op dit vlak lopen.
Overigens wil ik benadrukken dat een verschil van inzicht niet per definitie slecht is. Dergelijke praktijkdiscussies maken de richtlijnen voor indicaties ook duidelijker. In geval er verschil van inzicht is, kan de verzekerde de casus voorleggen aan de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ). De SKGZ geeft een bindend advies en dit biedt weer inzicht voor partijen voor verdere verbetering van hun processen.
Bent u bereid te onderzoeken of er bij zorgverzekeraars onduidelijkheden bestaan met betrekking tot de aan hen toegekende rechten betreffende de evaluatie van de indicatiestelling, zoals overeengekomen in de bestuurlijke afspraken Zvw-pgb?2
Ik ben bereid dit te onderzoeken. Het lijkt mij goed mogelijk dat eventuele onduidelijkheden inzichtelijk worden bij het traject dat loopt naar aanleiding van de motie van de leden Kerstens en Agema over de inzet van een verkenner en/of bemiddelaar9. Het lijkt mij dus wenselijk om dit traject eerst vorm te geven.
Op welke wijze kan meer duidelijkheid gecreëerd worden over de taakverdeling tussen zorgverzekeraars en zorgprofessionals?
De documenten «Verpleegkundige indicatiestelling; een nadere duiding» en «Verduidelijking Zorginstituut van begrippen bij verpleegkundige indicatiestelling kindzorg Zvw» van het Zorginstituut Nederland geven een beeld van de taakverdeling tussen zorgverzekeraars en zorgprofessionals, maar ik zie dat dit in de praktijk nog niet altijd eenvoudig is. Ook omdat het type zorg waarvoor mensen pgb aanvragen niet altijd goed past in het wijkverpleegkundige kader. In de bijlage van de «Verduidelijking Zorginstituut van begrippen bij verpleegkundige indicatiestelling kindzorg Zvw» worden een aantal signalen genoemd die dit onderschrijven. Het Zorginstituut noemt daarbij dat zij graag in gesprek met partijen om beter begrip te krijgen van elkaars rol en zienswijze en daarmee bij te dragen aan passende zorg. Deze oproep onderschrijf ik en ik roep partijen graag op om met elkaar in gesprek te blijven gaan om zich zo gezamenlijk in te blijven zetten voor de gewenste verbeteringen rondom de processen van indicatiestelling.
Zorgverzekeraars werken momenteel op basis van feedback van partijen in de wijkverpleging aan een document om de beoordeling te verhelderen. Ik ben daar blij mee. Ik vind dat een mooie stap om meer openheid en duidelijkheid te verkrijgen over de rol van en beoordeling door zorgverzekeraars.
Het bericht ‘Niet bewoners maar personeel van verpleeghuizen als eerste gevaccineerd’ |
|
Hayke Veldman (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Niet bewoners maar personeel van verpleeghuizen als eerste gevaccineerd»?1
Ja.
Kunt u aangeven welk effect dit besluit heeft op de vaccinatiestrategie en bijbehorende prioritering die op 20 november jl. naar de Kamer is gestuurd?2
Zoals ik in onder meer in mijn brief van 4 januari jl. heb aangegeven zijn er verschillende ontwikkelingen die een rol spelen bij de keuzes die gemaakt worden binnen de hoofdroute. Dit is later in mijn voortgangsbrief van 12 januari jl. nog eens aangevuld. Het kabinet heeft, vanwege de diepgevroren bewaarcondities in combinatie met de beperkte houdbaarheid na ontdooien, de specifieke wijze van levering, én om zo veel mogelijk spillage te voorkomen, begin december 2020 op advies van het RIVM gekozen voor toediening van het BioNTech/Pfizer vaccin via centrale locaties. In mijn brief van 8 december jl.3heb ik benoemd wat deze keuze betekent voor de ten uitvoerlegging van de vaccinatiestrategie. Daarbij is aangegeven dat zorgmedewerkers in de verpleeg(huis)zorg en kleinschalige woonvormen, gehandicaptenzorg (intra- en extramuraal), en medewerkers in de wijkverpleging en Wmo-ondersteuning het BioNTech/Pfizer vaccin toegediend krijgen via centrale locaties van de GGD. Dit sluit aan bij de aanpak van het kabinet om als eerst de meest kwetsbare groepen en hun zorgmedewerkers te vaccineren. De vaccinatiestrategie van het kabinet is mede gebaseerd op het advies van de Gezondheidsraad van 19 november 2020. In het advies van de Gezondheidsraad van 24 december is nadrukkelijk geadviseerd om met het BioNTech/Pfizer vaccin waar mogelijk de ouderen te vaccineren. Naar aanleiding van dat advies heb ik in mijn brief op 24 december jl. 4 laten weten het vaccin van BioNTech/Pfizer zoveel mogelijk in te zetten voor de ouderen. In de brieven van 4 en 12 januari heb ik vervolgens de nadere invulling gegeven waarbij de bewoners van verpleeghuizen en instellingen voor mensen met een verstandelijke beperking vanaf 18 januari met het vaccin BioNTech/Pfizer worden gevaccineerd. Bewoners van kleinschalige woonvormen en instellingen voor mensen met een beperking waarbij de huisarts de medische verantwoordelijkheid draagt worden vanaf 25 januari met het vaccin Moderna gevaccineerd.
Welke partijen zijn aanwezig geweest bij het overleg, onder leiding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Mileu (RIVM), waar dit besluit is genomen?
In het bewuste artikel wordt verwezen naar een overleg «onder leiding van het RIVM» op maandag 7 december jl. Navraag bij het RIVM leert dat een dergelijk overleg niet heeft plaatsgevonden. Ik heb zelf wel op deze datum een bestuurlijk overleg gehad met de betrokken uitvoerende partijen. In dat overleg heb ik gesproken over de keuze van het kabinet voor de toediening van het BioNTech/Pfizer vaccin via centrale locaties. Ik heb in dat overleg mijn dank uitgesproken voor de inzet van partijen. Aanwezig waren naast vertegenwoordigers van mijn ministerie, vertegenwoordigers van de GGD GHOR Nederland, bedrijfsartsen, arbodiensten, ziekenhuizen, zorgkoepels van instellingen voor langdurige zorg en de huisartsen.
Kunt u aangeven op welke manier de in het artikel genoemde «ringbescherming» gerealiseerd zal worden, nu uit een peiling van de Nieuwe Unie»91 blijkt dat tweederde van de zorgprofessionals het vaccin niet wil, of twijfelt?
Daarmee willen we zoveel mogelijk kwetsbare mensen beschermen, door de mensen direct om hen heen te vaccineren. De Gezondheidsraad schrijft dat het waarschijnlijk is dat dit effect heeft op de verspreiding van het virus. Hiermee kan enige mate van bescherming worden bereikt bij de medische risicogroepen. Overigens is in de afgelopen weken de vaccinatiebereidheid enorm gestegen onder alle doelgroepen, ook bij de zorgprofessionals.
Hoe zal het besluit zijn uitwerking vinden in de bezoekersregeling voor verpleeghuizen, nu bewoners niet eerst gevaccineerd worden?
Partijen in de sector hebben een handreiking voor bezoek in een verpleeghuis opgesteld, waarin beschreven staat hoe verpleeghuizen op basis van lokaal maatwerk met bezoek om kunnen gaan. Deze handreiking staat los van het besluit waaraan u refereert.
Kunt u aangeven in hoeverre bij de keuze om medewerkers eerst te vaccineren in ogenschouw is genomen dat nog niet zeker is dat als iemand is gevaccineerd diegene het virus ook daadwerkelijk niet meer kan overdragen? Wat betekent dit voor de veiligheid van verpleeghuisbewoners?
Hoewel het tegengaan van transmissie iets is wat in de komende maanden nog verder onderzocht wordt, schrijft de Gezondheidsraad wel dat de Raad het waarschijnlijk acht dat dit effect heeft op de verspreiding. Hiermee kan enige mate van bescherming worden bereikt bij de medische risicogroepen. Tegelijkertijd blijven aanvullende beschermende maatregelen vooralsnog van kracht. Eventuele aanpassing van maatregelen volgt nog niet op basis van de eerste vaccinaties, maar wordt vanuit een breder geheel van toegenomen vaccinatie in Nederland gewogen.
Kunt u aangeven hoe de voorlichtingscampagne om de vaccinatiebereidheid te verhogen zichtbaar wordt in de samenleving? Kunt aangeven waarom niet alle beschikbare tijd/ruimte ingezet wordt om nut en noodzaak van vaccineren zichtbaar te maken, aangezien er recent ook een dranquilo-campagne gestart is?
In mijn brief aan de Kamer van 4 januari jl. wordt de communicatiestrategie toegelicht. In de brief van 12 januari jl. wordt de stand van zaken weergegeven. We werken daarbij via een geïntegreerde communicatiestrategie en -aanpak die is gebaseerd op gedragswetenschappelijke inzichten.
Daarbij worden verschillende paden bewandeld, zodat mensen goed en voldoende worden geïnformeerd. Bijvoorbeeld door feitelijke informatie beschikbaar te stellen op rijksoverheid.nl/coronavaccinatie en informatie te delen in boodschappen op onze social media-kanalen. Daarnaast is gestart met een campagne op tv en radio, en worden advertenties geplaatst in landelijke dagbladen. Samen met een online advertentiecampagne (via banners) en sociale mediaberichten blijven we investeren in goede voorlichting. Verder is er in december 2020 een toolkit gelanceerd voor werkgevers. Hierin zitten allerlei communicatiemiddelen die zij kunnen gebruiken richting hun medewerkers. Ook is er een online talkshow voor zorgmedewerkers, waarin zij vragen kunnen stellen aan experts.
Kortom, via communicatie informeren, motiveren en activeren we de Nederlandse bevolking. Dat moet mede leiden tot een vergroting van het draagvlak voor vaccins en maximalisering van de vaccinatiebereidheid. De communicatiecampagne om de vaccinatiebereidheid te verhogen heeft alle prioriteit. Hiervoor is dan ook een apart communicatieteam opgezet bij het Ministerie van VWS. De inzet van andere campagnes van de rijksoverheid heeft geen invloed op de capaciteit of op de intensiteit van of beschikbare tijd/ruimte voor de communicatiecampagne gericht op vaccinatiebereidheid.
Kunt u aangeven of er verschillende logistieke- en invoeringsstrategieën klaarliggen, gezien de prioritering nu gewijzigd is en in de toekomst weer zou kunnen wijzigen?
In mijn Kamerbrieven van de afgelopen weken heb ik aangegeven dat we voor de uitwerking van de vaccinatiestrategie te maken hebben met verschillende afhankelijkheden en dus wendbaar moeten zijn. Meer in het bijzonder ben ik in mijn brief van 4 januari jl. ingegaan op de ontwikkelingen die het kabinet hebben genoopt tot het maken van keuzes binnen de vastgestelde hoofdroute: het advies van de Gezondheidsraad over de inzet van het vaccin van BioNTech/Pfizer, de conclusie van het RIVM over de inzet van dat vaccin en de epidemiologische situatie met de druk op de acute zorg.
In de voortgangsbrief van 12 januari jl. ben ik ingegaan op de recente stappen in de uitvoering van de vaccinatie op basis van onder meer het advies van de Gezondheidsraad over het Moderna vaccin.
Kunt u aangeven of alle uitvoeringsinstanties, met name op personeelsvlak, aansluiting vinden bij het «wendbare» karakter van de vaccinatiestrategie?
Meerdere uitvoeringsinstanties zijn aan zet bij de uitvoering van de vaccinatiestrategie. De GGD’en, huisartsen en instellingsartsen geven allen een deel van de vaccinaties vorm. Hiervan wordt en kan worden afgeweken indien de situatie daarom vraagt. In de voorbereiding en uitvoering is afgestemd welke partij de meest geschikte is voor vaccinatie van een betreffende doelgroep. Hierbij wordt gekeken naar de meest logische uitvoeringspraktijk, onder andere wat betreft de logistiek om vaccins naar bepaalde locaties te distribueren, maar ook de mogelijkheid van bepaalde groepen burgers om bijvoorbeeld naar centrale locaties te komen. Alle uitvoeringsorganisaties hebben ervaring met het vaccineren, en worden via e-learning geïnformeerd over de specifieke aspecten van de COVID-vaccinatie. Ook indien extra personeel benodigd is, kan in aanvulling op de beschikbare uitbreiding ook via de zogenoemde verlengde armconstructie, door niet-medisch personeel worden gevaccineerd onder medisch toezicht.
Bent u bekend met bericht dat het de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) twee keer drie weken kost om 225.000 zorgmedewerkers te vaccineren? Zo ja, waarom duurt 1 vaccinatieronde voor 225.000 zorgmedewerkers drie weken?
Het beschikbare aantal vaccins is leidend. De GGD'en kunnen in deze eerste fase per week 70.000 mensen vaccineren, in drie weken kunnen dus ongeveer 200.000 medewerkers in de langdurige zorg hun eerste prik krijgen. In de drie daaropvolgende weken krijgen deze zorgmedewerkers hun tweede prik.
Bent u het eens dat de «vaccineerproductie» fors omhoog zal moeten, aangezien 225.000 vaccinaties in drie weken betekent dat het 160 weken duurt voordat er 12 miljoen vaccinaties zijn gedaan (=70% van 17 miljoen)?
Het aantal vaccins dat gezet kan worden, wordt bepaald door het aantal vaccins waarover Nederland beschikt. In mijn voortgangsbrief van 20 januari jl. heb ik u geïnformeerd over de wijze waarop ik meer vaccins ter beschikking wil stellen door een aanpassing te doen op vier onderdelen: het interval tussen de eerste en de tweede vaccinatie met BioNTech/Pfizer, in het voorraadbeheer, de vaccinatiegraad en de verwachte spillage.
Bent u bekend met het bericht dat de European Medicines Agency (EMA) niet op 28 december, maar mogelijk al op 21 december een uitspraak zal doen over één van de vaccins?
Ja.
Betekent een eerdere uitspraak van de EMA, uitgaande van een positief oordeel, ook dat er alsnog op 4 januari gestart kan worden met vaccineren?
Op 15 december – tijdens het plenaire debat over het COVID-19 virus – werd bekend dat het EMA mogelijk al op 21 december een positief advies voor het BioNTech/Pfizer vaccin zou verlenen. Dit heeft geleid tot intensief overleg met de GGD’en en het RIVM, om te kijken of planning naar voren kon worden gehaald.
Er waren echter nog steeds noodzakelijke stappen die gezet moesten worden, bijvoorbeeld het spoedadvies van de Gezondheidsraad over de geschiktheid voor de doelgroepen en de eventuele contra-indicaties. Ook moest de richtlijn, voor zorgmedewerkers gemaakt door het RIVM, na publicatie van het advies van de Gezondheidsraad aangepast worden aan de hand van de laatste inzichten. Ook het belscript moest met de laatste inzichten (bijvoorbeeld over geschiktheid voor zwangerschap) nog kunnen worden ingebouwd in het systeem, ook voor de helpdesk voor professionals van het RIVM. Daarom zijn we, zoals ik in mijn Kamerbrieven van 21 december jl. en 4 januari jl. heb aangegeven, in Nederland gestart in de week van 4 januari, waarbij op 6 januari de eerste vaccins zijn toegediend.
Kunt u toelichten waarom het registratiesysteem voor het vaccineren nog niet gereed is (zoals de voorzitter van de GGD/GHOR, de heer Rouvoet, op 15 december heeft laten weten)? Kunt u aangeven wanneer er met de bouw van dit systeem begonnen is?
Elke toediener van vaccins houdt een eigen registratie bij. De GGD’en gebruiken het systeem CoronIT voor het registeren van vaccinaties. Dit is het registratiesysteem dat sinds maart 2020 in gebruik is voor alle registraties rondom het testen. Het systeem is doorontwikkeld ten behoeve van het proces van (COVID-19) vaccineren. Het systeem is in gebruik voor het maken van afspraken voor vaccinatie. Over de verdere voorbereidingen van de registratie heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 4 januari jl.
Kunt u aangeven welk registratie- en ICT-systeem Duitsland hanteert bij het vaccineren, gezien de Duitse zorgminister Jens Spahn heeft aangegeven alles in gereedheid te hebben gebracht om nog dit jaar te beginnen met vaccineren?
De verantwoordelijkheid voor het vaccineren en ook de registratie van de te vaccineren personen ligt bij de deelstaten. Deze hebben ieder hun eigen afsprakensysteem, vaak geïntegreerd in de website van de deelstaat of via een telefoonhotline. De mate waarin de verschillende deelstaten zijn gestart met het gebruik van deze systemen verschilt ook.
Voor wat betreft het monitoren van het aantal ingeënte personen, wordt de webapplicatie «Digitales Impfquotenmonitoring» gebruikt. De gegevens worden via een beveiligde internetverbinding door de deelstaten aangeleverd bij het Robert-Koch-Insituut.
Een overvol Schiphol |
|
Eppo Bruins (CU), Mustafa Amhaouch (CDA), Corrie van Brenk (PvdA), Jan Paternotte (D66), Henk Krol (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Gijs van Dijk (PvdA), Lammert van Raan (PvdD), Remco Dijkstra (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Femke Merel Arissen (Splinter), Suzanne Kröger (GL), Cem Laçin (SP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Overvol Schiphol geen uitzondering: «Komende tijd wordt alleen maar drukker»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat regelmatig lange rijen voorkomen bij de paspoortcontrole waarbij geen of nauwelijks afstand tussen de reizigers bewaakt wordt?
De Minister-President heeft in het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op dinsdag 15 december jl. uitgesproken de beelden heel zorgelijk te vinden. Tevens gaf hij aan dat het kabinet verder in gesprek is met Schiphol om dit soort situaties te voorkomen. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft laten weten dat zij uit haar vel sprong toen ze de beelden van de drukte op Schiphol zag. Daarom heeft zij dit weekend meteen contact opgenomen met Schiphol en KLM dat deze problemen niet meer mogen voorkomen. De maatregel om 1,5 meter afstand te houden en de verplichting om in de publieke binnenruimtes een niet-medisch mondkapje te dragen gelden voor iedereen en ook op Schiphol. De situaties op Schiphol waarbij reizigers onvoldoende afstand bewaren zijn onacceptabel. Schiphol is en blijft open voor reizigers die een noodzakelijke reis moeten maken. Voor het overige is het dringende advies om thuis te blijven. Dat geldt dus ook voor familie en vrienden die reizigers wensen uit te zwaaien. Reizigers op Schiphol dienen de regels in acht te nemen. Wij hebben Schiphol om opheldering gevraagd en gezegd dat zij actie moeten ondernemen om te zorgen dat de maatregelen worden nageleefd. In de Kamerbrief luchtvaart en COVID-19 van vandaag geeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat nadere toelichting over de genomen stappen.
Bent u het ermee eens dat de situatie op Schiphol zoals deze op 13 december is vastgelegd, zeer onwenselijk is gezien de opgave waar Nederland voor staat in het bedwingen van het coronavirus?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat u – al dan niet in overleg met de veiligheidsregio – heeft gedaan om te voorkomen dat op onze nationale luchthaven maatregelen worden geschonden?
Zie antwoord vraag 2.
Zet Schiphol op dit moment de maximale logistieke capaciteit in om rijen te voorkomen?
Ja, Schiphol zet de maximale logistieke capaciteit in om rijen te voorkomen. In de brief die de Minister van Infrastructuur en Waterstaat vandaag naar uw Kamer heeft verzonden over luchtvaart en COVID-19 is een aantal maatregelen opgesomd die direct na de piekdrukte van het afgelopen weekend zijn getroffen. De KMar blijft ondanks de teruggenomen passagiersaantallen passende inzet verlenen op Schiphol zodat alle beschikbare balies voor paspoortcontroles bemenst zijn.
Klopt het dat de drukte op Schiphol mogelijk alleen nog maar verder zal oplopen door de Brexit en het moeten overhandigen van een negatief testresultaat bij aankomst in Nederland?
Burgers uit het Verenigd Koninkrijk worden na de Brexit mogelijk derdelanders en moeten daardoor een grondige controle ondergaan bij de grensovergang volgens de Schengengrenscode. Ook dienen zij vanaf 1 januari 2021 een negatieve testuitslag en -verklaring te laten zien voorafgaand aan het boarden en bij de grens met Nederland. Ook in deze wachtrijen gelden de Nederlandse maatregelen. Hierover worden aankomende passagiers actief geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoeveel passagiers sinds de oproep van de premier begin november om tot half januari geen reizen naar het buitenland te ondernemen, per vliegtuig, vanaf- en naar Schiphol hebben gereisd? Welk percentage hiervan valt volgens u onder de categorie «essentiële reizen»?
Vanaf 1 november tot en met 7 december zijn 211.300 passagiers op Schiphol aangekomen en zijn 215.400 passagiers vanaf Schiphol vertrokken. Het gaat hierbij om passagiers (exclusief transferpassagiers) met Schiphol als start- of eindpunt. Het totale aantal reizigers in november is circa 85% minder geweest dan in dezelfde periode vorig jaar. Ter vergelijking: in november 2019 waren er ongeveer 3 miljoen in- en uitgaande passagiers. Het is onbekend hoeveel van deze passagiers een ‘essentiële reis’ heeft gemaakt.
Kunt u toelichten waarom ondanks de oproep van de premier om tot half maart geen reizen naar het buitenland te ondernemen, het besluit pas op 15-12-2020 werd genomen om de reisadviezen voor de Canarische eilanden te wijzigen naar oranje?2
De reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaan over de veiligheids- en gezondheidssituatie in het betreffende land of gebied. Vanwege de lokale gezondheidssituatie of inreisbeperkingen voor Nederlandse reizigers zijn de afgelopen maanden niet-noodzakelijke reizen naar vrijwel alle landen en gebieden in de wereld ontraden middels een oranje reisadvies. Slechts enkele gebieden, waaronder de Canarische eilanden, werden tot nu toe als veilig beoordeeld, op basis van een RIVM-advies. Daarnaast bevatten alle reisadviezen de eerdere oproep van het kabinet om niet naar het buitenland te reizen tenzij strikt noodzakelijk. Vanwege de door de Minister-President aangekondigde maatregelen en dringende adviezen in zijn toespraak van 14 december, is de dag erna besloten een generiek oranje reisadvies af te kondigen naast de oproep om tot medio maart niet te reizen. Het doorvoeren hiervan in alle systemen en de informatievoorziening aan diverse sectoren maakt dat dit dringende advies op 15 december jl. is gepubliceerd.
Bent u het ermee eens dat dit verwarring op kan hebben geleverd voor reizigers en de onwenselijke situatie dat tegen het advies in vluchten naar de Canarische eilanden werden gepromoot en geboekt, zoals dit ook het geval was voor reizen naar Curaçao?3
Het dringende advies niet naar het buitenland te reizen geldt ongeacht de kleur van de reisadviezen. Een geel reisadvies betekent: let op, veiligheidsrisico’s. Dit is geen aanmoediging voor het ondernemen van een vakantie.
Kunt u garanderen dat de reisadviezen van Buitenlandse Zaken nu altijd in lijn zullen zijn met de oproepen over reizen zoals gecommuniceerd tijdens persconferenties?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 8 gaan de reisadviezen primair over de veiligheids- en gezondheidsrisico’s in een land of gebied. Een dringend advies om niet te reizen tenzij strikt noodzakelijk wordt altijd opgenomen in de reisadviezen. Hierover is deze week contact geweest met de sector.
Bent u bereid om net als in het voorjaar het instrument van vliegverboden in te zetten indien dit noodzakelijk blijkt om de volksgezondheid te beschermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u schetsen wanneer u dit instrument eventueel weer in zou zetten?
Een vliegverbod is op dit moment een onwenselijk instrument. Vluchten vinden plaats om het vitale transport van goederen en noodzakelijke reizen van passagiers te faciliteren. Ook mensen met cruciale beroepen moeten naar het buitenland kunnen reizen als dat noodzakelijk is. Dat geldt ook voor mensen die bijvoorbeeld naar een uitvaart van een familielid moeten.
Bent u bereid de huidige inzet ten aanzien van het ontmoedigen van niet-essentiële reizen verder te intensiveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ja, daarom heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de kamer hierover vanavond geïnformeerd in de Kamerbrief luchtvaart en COVID-19.
Deelt u de mening dat met de recente besmettingscijfers en de beelden op Schiphol een extra urgentie is ontstaan om de teststraat op Schiphol zo snel mogelijk open te stellen voor reizigers en personeel op Schiphol? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u de teststraat zowel voor Schipholpersoneel als reizigers open te stellen?
Voor alle vliegreizigers wordt een negatieve testverklaring verplicht voor vertrek uit een risicogebied. Uw Kamer wordt hierover door de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat, van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het kerstreces geïnformeerd. Daarnaast verwacht de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat deze reizigers uit hoogrisicogebieden per half januari getest kunnen worden op dag 5 waardoor ze bij een negatief testresultaat hun quarantaine kunnen beëindigen na dag 5. Voor deze aanpak is nu geen teststraat op Schiphol vereist.
Verwacht u, naar aanleiding van de proef tussen Amsterdam en Atlanta, ook voor andere routes een air corridor op te kunnen zetten? Zo ja, welke routes staan dan het eerst op de planning en waarom zijn deze geprioriteerd?
De proef met de corridor tussen Amsterdam en Atlanta is gestart op 15 december jl. Op basis van de ervaringen tussen 15 december jl. en 5 januari a.s. zal een onderzoeksbureau een onafhankelijke evaluatie uitvoeren, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de veiligheid en gezondheid, de uitvoerbaarheid en de ervaringen van de reiziger. Als uit de evaluatie blijkt dat de proef succesvol is, zullen wij bezien of en hoe deze proef kan worden uitgebreid.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Zonder afbreuk te willen doen aan de vragen van de leden van de fracties zijn vragen daar waar mogelijk gecombineerd.
Het bericht ‘Driejarig meisje gevonden in modder van Moria, na vermoedelijke verkrachting’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Driejarig meisje gevonden in modder van Moria, na vermoedelijke verkrachting»?1 Deelt u de afschuw over dit gruwelijke bericht?
Ja, ik heb kennis genomen van dit vreselijke bericht. In een interview op de Griekse radio, noemde migratieminister Mitarakis het een tragische gebeurtenis. Ik deel zijn afschuw. Hij sprak daarnaast de hoop uit dat de dader snel geïdentificeerd zou worden. Voor zover bekend is dit nog niet gebeurd.
Deelt u de mening dat kwetsbare mensen, en met name kinderen, niet mogen worden blootgesteld aan dergelijke gevaren en menswaardig moeten worden opgevangen? Bent u van mening dat het nieuwe Moria-kamp op Lesbos op deze vlakken tekort schiet? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt uw mening dat de omstandigheden in de opvangfaciliteiten op de Griekse eilanden nog altijd zorgelijk zijn, ook op het gebied van veiligheid, en maakt zich sterk voor verdere verbeteringen, referte de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 19 januari jl. In aanvulling op deze brief moge het volgende dienen.
Bij de opzet van het nieuwe opvangkamp op Lesbos, Mavrovouni, vormde verbetering van de veiligheid een van de voornaamste doelstellingen van de Griekse autoriteiten. Het kale feit dat, in tegenstelling tot Moria, alle migranten en vluchtelingen binnen de parameters van het kamp Mavrovouni onderdak en voorzieningen worden geboden is de veiligheid reeds ten goede gekomen. De aanwezigheid van een 300-koppige permanente politiemacht – in drie dagelijkse diensten van steeds 100 politiemensen –, cameratoezicht en meer verlichting in de avond hebben de veiligheidssituatie verder verbeterd. Ook de strenge regulering van in- en uitloop (mede vanwege coronamaatregelen) komt de veiligheid ten goede. De gebeurtenis waarnaar u in uw vraag verwijst is, hoe afschuwelijk ook, niet exemplarisch voor de veiligheidssituatie in Mavrovouni.
Ook in den brede doet het kenmerken van Mavrovouni als een «nieuw» Moria geen recht aan de realiteit, noch aan de geleverde inspanningen van de Griekse autoriteiten, de Europese Commissie en (internationale) organisaties. De opvangomstandigheden op Lesbos, zo stellen ook deze partijen waaronder Commissaris Johansson, zijn voor de meeste migranten en vluchtelingen onmiskenbaar verbeterd ten opzichte van een jaar geleden. Dit beeld is zeer recent nog bevestigd door de Nederlandse ambassadeur te Griekenland, op basis van haar werkbezoek aan Mavrovouni op 28 januari jl.
Griekenland heeft in de periode na de branden in Moria ook geen nieuwe hulpverzoeken meer gedaan. Ook op andere Griekse eilanden zijn de problemen in omvang afgenomen, geholpen door de significante afname van het aantal migranten en vluchtelingen dat op de eilanden verblijft: van 42.000 naar 17.000 in de tijdspanne van een jaar. Bovendien wordt door de Taskforce Griekenland van de Europese Commissie gewerkt aan nieuwe, permanente en structureel verbeterde faciliteiten, zogenaamde Multi Purpose Reception and Identification Centres (MPRICs), op alle eilanden. Op Leros en Kos zijn deze reeds in gebruik; in geval van Lesbos wordt oplevering voorzien in september 2021. Daarnaast is het nieuwe centrum op Samos, met een capaciteit van 1.000 personen, nagenoeg gereed voor gebruik. De oplevering van de MPRIC voor Chios is voorzien in december 2021.
Daarnaast kan ik u melden dat het onderzoek van de Griekse autoriteiten naar de aanwezigheid van loodvervuiling in het opvangkamp Mavrovouni uitwijst dat het loodgehalte in de woonzones binnen de aanvaardbare limieten valt.2 Zoals bekend is het opvangkamp gebouwd op militair terrein en is een deel hiervan (21.000 van de in totaal 341.000 vierkante meter) in het verleden door het Griekse leger gebruikt voor schietoefeningen. Een monster dat is genomen buiten de woonzone had een loodgehalte dat de wettelijke limiet overschreed. Naar aanleiding van de bevindingen worden momenteel op relevante plekken extra voorzorgsmaatregelen genomen, zoals ophoging met schone grond en het leggen van cementbases voor openbare ruimtes.
Hogergenoemde verbeteringen nemen niet weg dat de omstandigheden in de opvangfaciliteiten op de Griekse eilanden, waaronder in het nieuwe opvangkamp, niet aan alle standaarden voldoen en verdere, structurele verbeteringen nodig zijn. De Taskforce ondersteunt de Griekse autoriteiten bij het doorvoeren van structurele verbeteringen op het gebied van o.a. asiel- en terugkeerprocedures, opvang en integratie van statushouders en veiligheid van migranten en vluchtelingen. Nederland heeft diverse experts aan de Taskforce verbonden om hieraan een bijdrage te leveren. EASO meldde overigens medio januari jl. dat de achterstanden in de aanvragen van asielzoekers op de eilanden merendeels zijn weggewerkt.
Deelt u de mening dat toekijken hoe de humanitaire ramp die zich daar ontwikkelt niet langer tot de mogelijkheden behoort? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u op korte termijn doen om de omstandigheden in de Griekse opvangkampen te verbeteren? Bent u specifiek bereid om zich samen met de Griekse autoriteiten en de Europese Commissie in te zetten om de veiligheid van kwetsbare mensen en kinderen te vergroten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, gezien de onmenselijke omstandigheden, een groter aantal kwetsbare mensen op te nemen in Nederland? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In lijn met de motie Voordewind c.s. heeft het kabinet zich maximaal ingespannen om invulling te geven aan het herplaatsingsaanbod n.a.v. de humanitaire noodsituatie als gevolg van de branden in Moria. Het kabinet is niet voornemens om een additioneel herplaatsingsaanbod te doen.
Naar aanleiding van het Griekse herplaatsingsverzoek uit september 2019 hebben dertien lidstaten en drie geassocieerde Europese landen op verschillende momenten toezeggingen gedaan om in totaal circa 5.200 personen, waarvan 1.600 amv, vanuit Griekenland te herplaatsen. IOM, samen met EASO, UNHCR en UNICEF, ondersteunt in opdracht van de Europese Commissie de Griekse autoriteiten bij deze operatie. De organisatie meldt dat op peildatum 22 januari 2021 elf lidstaten in totaal 2.269 asielzoekers en statushouders hadden herplaatst, waarvan 586 amv.
Het bericht dat er wensballonnen in omloop zijn die niet voldoen aan de veiligheidseisen |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Wensballonnen niet aan te slepen: «Kijk goed welke je koopt'»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat er een grote toename is van de verkoop van wensballonnen, als gevolg van het tijdelijke vuurwerkverbod?
Het is mij niet bekend of er een toename is in de verkoop van deze producten omdat daar door de NVWA geen onderzoek naar gedaan is.
Klopt het dat de wensballonnen die in Nederland worden verkocht moeten voldoen aan de richtlijnen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Hoe wordt er op deze richtlijnen gecontroleerd?
Wensballonnen moeten veilig zijn en instructies voor veilig gebruik bevatten. De NVWA treedt op als zij constateert dat bedrijven handelen in wensballonnen die niet aan de wettelijke eisen voldoen. In dit geval gaat het om de eisen die volgen uit de Europese Richtlijn voor Algemene Productveiligheid (2001/95/EG) en het daaraan gekoppelde Warenwetbesluit Algemene Productveiligheid. Wensballonnen die niet voldoen aan de veiligheidseisen zijn in strijd met Artikel 18 van de Warenwet en met artikel 2 van het Warenwetbesluit Algemene Productveiligheid en mogen om die reden niet worden verhandeld.
Herkent u het beeld dat er wensballonnen in omloop zijn die niet aan de richtlijnen voldoen? Welke risico’s voor de openbare veiligheid brengt dit met zich mee?
Wensballonnen moeten voldoen aan technische regels om het risico op brandgevaar te verminderen. In Nederland gevestigde importeurs en leveranciers houden zich over het algemeen goed aan de veiligheidsregels.
Welke maatregelen kunt u treffen om de verkoop van wensballonnen die niet aan de richtlijnen voldoen tegen te gaan?
Zoals in antwoord op vraag drie al is aangegeven is de verkoop van wensballonnen die niet aan de eisen voldoen al verboden en wordt hier al op gehandhaafd. Daarnaast kunnen consumenten onveilige producten melden bij de NVWA. Bedrijven kunnen onveilige producten melden via de Business Gateway op de website van de Europese Commissie.
Welke maatregelen kunnen er worden genomen om de risico’s van alle wensballonnen die in omloop zijn te mitigeren, nu de vraag daarnaar toeneemt?
Zoals ik in antwoord op vraag twee al aangaf is mij niet bekend of de vraag naar wensballonnen toeneemt. Bij geconstateerde overtreding van de regelgeving neemt de NVWA maatregelen. Daarnaast is het aan lokale overheden om regels te stellen aan het gebruik van deze producten binnen hun grenzen. Een aantal gemeenten doet dit al en verbiedt het oplaten van deze ballonnen.
In hoeverre vindt er publieksvoorlichting plaats over de risico’s van het gebruik van wensballonnen? Bent u bereid dit aspect bij de publieksvoorlichting over het vuurwerkverbod te betrekken?
Wensballonnen mogen het hele jaar door verkocht worden. Vandaar dat de NVWA altijd al informatie over veilig gebruik van deze producten op de website heeft staan (https://www.nvwa.nl/onderwerpen/wensballonnen). Het is de verantwoordelijkheid van de consument dat hij deze producten op een veilige manier gebruikt en dat hij zich bij gebruik houdt aan de gebruiksvoorschriften.
Bent u bereid deze vragen binnen veertien dagen te beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
De beveiliging van ICT bij het ministerie van Defensie |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat een ICT-journalist op het Ministerie van Defensie alleen is gelaten in een ruimte met een router, UTP-kabel en diverse toegangspoorten tot het netwerk?1
Op 15 december 2020 ontving Defensie een journalist op het ministerie die kort in een wachtruimte alleen is gelaten. De betreffende wachtkamer is voorzien van een zogeheten wall-outlet met internetaansluiting waarop een wifi acces point is aangesloten. Via deze aansluiting kunnen bezoekers alleen gebruik maken van een afgeschermde internetverbinding voor gasten.
Kunt u uitsluiten dat ook in andere gevallen mensen op het Ministerie van Defensie alleen zijn gelaten in ruimtes waar men zich toegang zou kunnen verschaffen tot het netwerk van uw ministerie?
Defensie hanteert een toegangsbeleid en bezoekersregeling op het ministerie waarbij bezoekers begeleid worden door een daarvoor verantwoordelijke gastheer. Het kan voorkomen dat een bezoeker, die in een werk- of wachtkamer wordt ontvangen, korte tijd alleen wordt gelaten. Dit betekent echter niet dat bezoekers in deze kort tijd toegang kunnen verkrijgen tot het netwerk van Defensie. Door het inzetten van technische maatregelen in het netwerk, op outlets en op de werkstations wordt toegang door bezoekers tot het netwerk tegengegaan.
Kunt u uitsluiten dat bezoekers bij het Ministerie van Defensie militair gevoelige gegevens hebben buitgemaakt?
Defensie behandelt gevoelige gegevens overeenkomstig de in het Defensie Beveiligingsbeleid vastgestelde normen en maatregelen. Gevoelige gegevens worden opgeslagen binnen hoger gerubriceerde netwerkomgevingen die zich in beveiligde ruimtes bevinden. Wanneer Defensie een bezoeker ontvangt in een van deze beveiligde ruimtes wordt hij/zij te allen tijde begeleid en voorzien van een gekleurde pas die altijd zichtbaar gedragen dient te worden.
Zijn er pogingen geweest om informatie van de ICT-systemen van Defensie, op uw ministerie dan wel op andere locaties van Defensie, buit te maken in de laatste jaren, die zijn opgemerkt en/of voorkomen? Zo ja, om hoeveel pogingen gaat het?
Elke dag worden er in Nederland cyberaanvallen uitgevoerd. Het JIVC (met oa. het Defensie Cyber Security Centrum), lokale beheerorganisaties en gebruikers beschermen Defensie tegen deze dreiging. Gerubriceerde en/of gemerkte fysieke informatie (documentaire informatie) wordt binnen Defensie opgeslagen in beveiligde werkomgevingen en/of beveiligde ruimten. Al naar gelang de hoogte van de rubricering worden aanvullende beveiligingsmaatregelen getroffen om ontvreemding van die informatie te voorkomen. Doelgerichte pogingen door bezoekers om op locatie informatie buit te maken zijn niet bekend.
Zijn er richtlijnen of werkinstructies voor ICT-veiligheid op uw ministerie? Zo ja, zijn die up-to-date en effectief? Zo nee, waarom niet?
Defensie heeft, als onderdeel van het Defensie Beveiligingsbeleid, instructies voor ICT-beveiliging en -veiligheid, die minimaal tweejaarlijks worden geëvalueerd, waaronder op effectiviteit.
Defensie heeft, conform het Defensie Beveiligingsbeleid en in overeenstemming met het Rijksbreed geldende Voorschrift Informatiebeveiliging Rijk – Bijzondere Informatie (VIR-BI), de beveiliging ingericht middels vier lagen die verschillende beveiligingsniveaus kennen (waarbij niveau één «hoog» is en niveau vier «laag»). Zo zijn poorten voor hoger gerubriceerde netwerksystemen bijvoorbeeld niet toegankelijk voor bezoekers in verband met de permanente begeleiding in de beveiligde ruimten. In het geval van besloten vergaderingen treft Defensie de nodige beveiligingsmaatregelen, waaronder ook het tegengaan van opnamen of afluisteren. Wachtwoorden en codes worden regelmatig door de gebruikers gewijzigd omdat dit middels het systeem automatisch wordt afgedwongen.
Indien u wel richtlijnen of werkinstructies voor ICT-veiligheid op uw ministerie heeft, wat is hierin dan opgenomen over het alleen laten van bezoekers in ruimtes met netwerkpoorten en de omgang met gevoelige informatie op papier, zoals bijvoorbeeld codes en wachtwoorden voor besloten vergaderingen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om professionals van bijvoorbeeld de veiligheidsdiensten de Defensieorganisatie te laten doorlichten op ICT-veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Defensie voert jaarlijks meerdere soorten security assessments uit op het gebied van (ICT-) beveiliging. Dit gebeurt ook in samenwerking met de veiligheidsdiensten. Daarnaast staat de IT-beheerder van Defensie in nauw contact met onder meer het Defensie Cyber Security Centrum. Bij vermoedens van incidenten, of om andere veiligheidsredenen, voert Defensie onderzoek uit en worden de systemen doorgelicht.
Het bericht ‘Bouwers in opstand tegen norm duurzaam bouwen: ‘Hout dupe van oneerlijke rekensom’ |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Bouwers in opstand tegen norm duurzaam bouwen: «Hout dupe van oneerlijke rekensom»»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van deze partijen dat de opslag van CO2 vanuit biobased materialen momenteel niet meetelt in de huidige berekeningen van de MPG, waar dit in andere landen wel gebeurt?
Ja, het klopt dat de opslag van CO2 zoals bedoeld in het manifest niet meetelt in de huidige berekeningen. De huidige rekenmethode is conform Europese normering (EN 15804). Deze schrijft voor dat emissies in de afvalfase ook in rekening worden gebracht. Deze norm is vastgesteld in overleg met wetenschappers, Europese Commissie en alle belanghebbende partijen. De Europese Commissie heeft in het Circular Economy Action Plan (CEAP) aangekondigd dat zij deze normering gaat gebruiken voor de stimulering van circulaire bouweconomie.2 Nederland loopt hiermee in de pas met Europees beleid.
Er is wel ruimte voor lidstaten om eigen regels te stellen. Ik kom hier in mijn antwoord op vraag 5 op terug.
Kunt u uiteenzetten hoe het kan dat materialen die CO2 opnemen in plaats van uitstoten niet significant beter uit de MPG-berekeningen komen? Is dit omdat de opslag van CO2 in biobased materialen nu als tijdelijk wordt gezien?
Volgens mijn informatie hebben bouwwerken waarin veel biobased materialen worden toegepast gemiddeld een goede score voor de milieu-impact. Een aantal aspecten heeft echter invloed op de eindscore. Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven, wordt voor materialen de CO2-emissie van de zogeheten biogene koolstof3 in de afvalfase meegerekend. Daarnaast spelen ook andere factoren een rol, bijvoorbeeld hoe het materiaal in het bouwwerk is toegepast, welke aanvullende bewerkingen nodig zijn zoals lijmen en verven, onderhoud en eventuele vervanging tijdens de levensduur. Bij de berekening van de milieu-impact worden naast CO2 ook andere milieueffecten beschouwd, zoals fijnstofvorming, verzuring en toxiciteit. In totaal worden 19 verschillende milieueffecten in de beschouwing meegenomen.
Deze aspecten bepalen gezamenlijk wat de uiteindelijke milieu-impact van een bouwwerk is. Dat kan ertoe leiden dat een bouwwerk waarin biobased materialen zijn toegepast toch een minder goede milieu-impact heeft dan partijen enkel op basis van de toepassing van biobased materialen zouden verwachten. Deze integrale benadering van de milieu-impact over de hele levenscyclus van de materialen die in een bouwwerk worden toegepast staat centraal in mijn beleid om te komen tot een verlaging van de milieudruk van de bouw.4
Kunt u toelichten hoe het begrip tijdelijke opslag wordt gedefinieerd, aangezien de constructies van de meeste gebouwen net zo lang bestaan als deze gebouwen zelf, en het dan gemakkelijk kan gaan om 50 tot wel 100 jaar?
Er is geen formele definitie van tijdelijke opslag omdat de betreffende Europese norm niet uitgaat van opslag van CO2. Het uitgangspunt van de norm is dat voor elke fase in de levenscyclus van biobased materialen in een bouwwerk moet worden berekend of er opname of emissie van CO2 plaats vindt. In de productiefase van biobased materialen zal er CO2 door planten uit de atmosfeer worden opgenomen. In de afvalfase van biobased materialen zal deze opgeslagen CO2 weer vrijkomen in de atmosfeer. Elk materiaal zal op een gegeven moment in zijn afvalfase komen. Voor de uiteindelijke levenscyclus van een bouwmateriaal is de levensduur van een bouwwerk dus niet doorslaggevend.
Deelt u de mening dat het – gegeven de ambitie om in 2050 tot een energieneutrale gebouwde omgeving te komen – logisch zou zijn om de opslag van CO2 mee te nemen in de MPG-berekeningen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat opslag van CO2 een bijdrage kan leveren aan een klimaatneutrale gebouwde omgeving in 2050. Ik zeg u daarom toe te bepalen hoe de waardering van de milieueffecten van de opslag van CO2 in biobased materialen, waaronder hout, kan worden opgenomen in onze nationale systematiek. Een daaruit volgende aanpassing zal plaatsvinden binnen de ruimte die de Europese kaders daarvoor bieden en zonder afwenteling van milieueffecten, bijvoorbeeld op komende generaties.
Ik zal hierbij de partijen van het manifest betrekken, evenals andere belanghebbende partijen en natuurlijk de stichting Nationale Milieudatabase (NMD) als beheerder van de rekenmethode. 5
In hoeverre herkent u de signalen dat de CO2-uitstoot van de productie van materialen zoals staal en beton in de MPG nauwelijks wordt meegerekend, en bent u bereid om nogmaals goed naar de MPG-berekeningen te kijken?
De CO2-uitstoot van de productie van materialen zoals staal en beton wordt wel in de MPG meegerekend. In reactie op deze signalen heeft de stichting NMD mij gemeld dat zij in overleg met onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden de bepaling van CO2-opname en -emissie van alle materialen over de hele levenscyclus van de bepalingsmethode zal evalueren en de uitkomsten aan mij zal rapporteren. Hiermee dient een voor alle partijen gedragen uitleg van de systematiek te worden bereikt.
Deelt u de mening dat het gebruik van biobased materialen, daar waar ze een positieve invloed hebben op milieu en klimaat, in de bouw juist bevorderd zou moeten worden? Zo ja, wat zijn uw inspanningen dit aandeel te vergroten?
Ja, ik bevorder het gebruik van biobased materialen in de eerste plaats met generiek beleid, zoals de stapsgewijze halvering van de milieuprestatie-eis uiterlijk in 2030. Daarnaast geeft het kabinet via de Milieu InvesteringsAftrek MIA een fiscale stimulans voor bouwen met een lage milieu-impact. In de lopende actualisatie van de Regeling Groen Projecten wordt bouwen met een lage milieu-impact ook opgenomen. De regeling Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+) ondersteunt onder andere projecten voor de vervanging van fossiele grondstoffen door biobased grondstoffen.6 Parallel hieraan voer ik ook gericht beleid uit voor de bevordering van biobased materialen in de bouw, zoals met de Strategische verkenning biobased bouwen7 en de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen die 15 december 2020 is gestart, met daarin onder meer focus op biobased bouwen8. Ook via de inzet van buyer groups waarin partijen gezamenlijk werken aan een gedeelde marktvisie en -strategie en uiteindelijk een concrete aanbesteding, onder meer op het terrein van biobased bouwmaterialen en houtbouw.9 Tevens wordt er gewerkt aan een inspiratieboek houten/biobased woningen om te laten zien wat er mogelijk is. Hiermee stimuleer ik dat het niet bij een enkele aanbesteding blijft en dat de inzet van biobased materialen wordt vergroot.
Wat is de huidige stand van zaken van de uitwerking van de motie Van Eijs over het grootschalig toepassen van houtbouw?2
De motie heb ik uitgevoerd met het toesturen van de brief van 29 september 202011 over de voortgang van circulaire bouwen en het rapport «Ruimte voor biobased bouwen».12
Voor wanneer is aanscherping van de MPG momenteel voorzien?
De aanscherping van de MPG is voorzien voor het voorjaar van 2021.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het Brexit-akkoord |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Klopt het dat er nog steeds geen Brexit-deal is tussen het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie, terwijl de overgangstermijn op 1 januari 2021 afloopt en dus geen raamwerk is voor handel en andere zaken daarna met een van onze belangrijkste handelspartners en buurlanden?
De onderhandelaars hebben op 24 december 2020 een akkoord bereikt over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK en de juridische tekst van dit akkoord is inmiddels ook gepubliceerd. Voor een inhoudelijke appreciatie verwijst het kabinet naar de brief die gelijktijdig met de beantwoording op deze vragen naar uw Kamer is verstuurd.
Heeft de Nederlandse regering zelf al de beschikking over de uitonderhandelde teksten en bijlagen bij het akkoord? Zo ja, kunt u dan precies vertellen over welke teksten u nu beschikt?
De juridische tekst van het op 24 december bereikte akkoord is inmiddels gepubliceerd.
Herinnert u zich dat het uittredingsakkoord eigenlijk zonder fatsoenlijke discussie en bestudering aan beide zijden geratificeerd is en dat de Britse regering zelf niet duidelijk leek te beseffen wat zij hadden getekend over Noord-Ierland?
Gedurende de onderhandelingen over de terugtrekking van het VK uit de EU heeft het kabinet zich er steeds voor ingespannen om het Nederlandse parlement zo snel en volledig mogelijk te informeren over de stand van zaken. Het conceptterugtrekkingsakkoord werd gepubliceerd op 14 november 2018. Hierover heeft uw Kamer een schriftelijke appreciatie ontvangen op 18 november 2018.1 Ook heeft toen een schriftelijk overleg plaatsgevonden waarin op 18 november 2018 door het kabinet 88 vragen zijn beantwoord over het toen bereikte akkoord.2 Op 21 november 2018 vond een technische briefing plaats over het conceptterugtrekkingsakkoord. Vervolgens heeft er op 22 november 2018 een notaoverleg plaatsgevonden in aanwezigheid van de Minister-President in aanloop naar de Europese Raad van 25 november 2018 waar het Terugtrekkingsakkoord en de Politieke Verklaring over de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK werden bekrachtigd. Uiteindelijk is na verdere onderhandelingen met de regering van de nieuwe Britse premier Johnson op 17 oktober 2019 een akkoord bereikt over een aangepaste versie van het Terugtrekkingsakkoord, met vooral aanpassingen in het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland. Hierover heeft uw Kamer een schriftelijke appreciatie ontvangen op 19 oktober 2019.3 Na ratificatie door zowel de EU als het VK is dit akkoord in werking getreden op 1 februari 2020.
Klopt het dat de luchtvaart deel uitmaakt van de onderhandelingen en dat luchtvaart een gemengde competentie is tussen de EU en de Lidstaten?
Luchtvaart vormt één van de onderwerpen in het bereikte akkoord. De onderwerpen die onderdeel uitmaken van het akkoord zijn onder te verdelen in de volgende categorieën, waarbij steeds sprake is van een EU bevoegdheid: 1) onderwerpen die vallen onder de exclusieve EU bevoegdheden; 2) onderwerpen die vallen onder tussen de EU en de lidstaten gedeelde bevoegdheden; en 3) onderwerpen die vallen onder ondersteunende, coördinerende of aanvullende bevoegdheden van de EU.
Klopt het dat het akkoord dus een gemengd akkoord zal zijn, dat alle nationale parlementen (waaronder de Tweede Kamer en de Eerste Kamer) moeten ratificeren voordat het formeel ingaat?
De onderwerpen die onderdeel uitmaken van het akkoord zijn onder te verdelen in de volgende categorieën, waarbij steeds sprake is van een EU bevoegdheid: 1) onderwerpen die vallen onder de exclusieve EU bevoegdheden; 2) onderwerpen die vallen onder tussen de EU en de lidstaten gedeelde bevoegdheden; en 3) onderwerpen die vallen onder ondersteunende, coördinerende of aanvullende bevoegdheden van de EU. Er is derhalve in dit geval geen juridisch dwingende reden om een gemengd akkoord te sluiten. Voor een appreciatie van de juridische aard van het akkoord verwijs ik u naar de brief die uw Kamer op 25 december heeft ontvangen.4
Indien u (nu nog steeds) niet zeker weet of het akkoord een gemengd akkoord is, bent u dan bereid om na ontvangst van het akkoord onmiddellijk een brief aan de Kamer te doen toekomen met de appreciatie of het akkoord een gemengd akkoord is of niet en waarop die opvatting is gebaseerd?
De onderhandelaars hebben op 24 december 2020 een akkoord bereikt over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK en de juridische tekst van dit akkoord is inmiddels ook gepubliceerd. Voor een appreciatie van de juridische aard van het akkoord verwijs ik u naar de brief die uw Kamer binnen 24 uur van het verschijnen van het akkoord heeft ontvangen, zoals verzocht door de Vaste Kamercommissie Europese Zaken in de procedurevergadering d.d. 18 december jl.5
Indien luchtvaart niet geregeld is in het akkoord, hoe wordt het dan wel geregeld? Wordt daarvoor een separaat akkoord afgesloten?
Luchtvaart maakt onderdeel uit van het bereikte akkoord over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK.
Kunt u, indien er een akkoord is, een precieze appreciatie geven van ieder hoofdstuk en iedere bijlage bij het akkoord, voordat u instemt (of niet) met het akkoord in de Raad?
De onderhandelaars hebben op 24 december 2020 een akkoord bereikt over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK en de juridische tekst van dit akkoord is inmiddels ook gepubliceerd. Voor een inhoudelijke appreciatie verwijst het kabinet naar de brief die gelijktijdig met de beantwoording op deze vragen naar uw Kamer is verstuurd.
Indien het akkoord nu nog niet rond is, bent u dan wel in staat om de tekst van het akkoord goed te bestuderen en te beoordelen en te delen met het Nederlandse parlement voordat u instemming gaat verlenen?
De onderhandelaars hebben op 24 december 2020 een akkoord bereikt over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK en de juridische tekst van dit akkoord is inmiddels ook gepubliceerd. Voor een inhoudelijke appreciatie verwijst het kabinet naar de brief die gelijktijdig met de beantwoording op deze vragen naar uw Kamer is verstuurd.
Hoeveel tijd heeft de Nederlandse regering nodig om een ingewikkeld akkoord van honderden pagina’s zoals het Brexit-akkoord, te doorgronden op al haar gevolgen?
De onderhandelaars hebben op 24 december 2020 een akkoord bereikt over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK en de juridische tekst van dit akkoord is inmiddels ook gepubliceerd. Voor een inhoudelijke appreciatie verwijst het kabinet naar de brief die gelijktijdig met de beantwoording op deze vragen naar uw Kamer is verstuurd.
Is het Europees parlement in staat om het akkoord goed te bestuderen in de korte tijd die zij krijgt?
Aangezien het Europees parlement (EP) heeft aangegeven een bereikt akkoord niet meer voor het aflopen van de overgangsperiode goed te kunnen keuren, is voorlopige toepassing de enige manier om het akkoord over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK per 1 januari 2021 van toepassing te laten worden. Hiertoe dient aan EU-zijde de Raad een besluit tot ondertekening en voorlopige toepassing van het akkoord vast te stellen op grond van artikel 218(5) VWEU. Het akkoord zal vervolgens in het nieuwe jaar ter goedkeuring aan het Europees parlement voorliggen. Daarbij gaat het EP over zijn eigen agenda.
Vindt u dat het van burgers en bedrijven verwacht mag worden dat zij zich vanaf 1 januari aanstaande aan een juridische tekst van een akkoord van honderden pagina’s moeten gaan houden, terwijl die tekst twee weken eerder nog niet beschikbaar is?
Gezien het verloop van de onderhandelingen is het akkoord helaas pas kort voor het aflopen van de overgangsperiode gepubliceerd. Het kabinet had liever gezien dat een akkoord al eerder was bereikt, om zo vroeg mogelijk voor het aflopen van de overgangsperiode helderheid en duidelijkheid te verschaffen voor belanghebbenden. Het kabinet zorgt zo snel als mogelijk voor een vertaling van voor burgers en bedrijven relevante onderdelen van het akkoord in de communicatie via websites en andere kanalen en zal ook de daarop benodigde aanpassingen in systemen van overheden zo snel mogelijk uitvoeren. In alle gevallen zijn de voorbereidingen erop gericht geweest dat een akkoord met het VK vanaf 1 januari kan worden toegepast en geïmplementeerd. Het bereiken en per 1 januari 2021 van toepassing worden van het bereikte akkoord is verkieslijk boven een no deal situatie die voor belanghebbenden tot veel verstoringen en (economische) schade zou leiden.
Bent u bereid om, bijvoorbeeld gebruik makend van artikel 24 van het WTO-verdrag, ervoor te zorgen dat er voldoende tijd is voor regeringen, parlementen, bedrijven en burgers om dit akkoord te bestuderen, goed te keuren en te implementeren voordat het ingaat?
De overgangsperiode kon tot 1 juli 2020 worden verlengd middels een gezamenlijk besluit van de EU en het VK in het Gemengd Comité van het Terugtrekkingsakkoord. Het VK heeft ervoor gekozen de overgangsperiode niet te verlengen. Verlenging van de overgangsperiode is op basis van het terugtrekkingsakkoord zodoende niet langer mogelijk. Met het aflopen van de overgangsperiode zullen er veranderingen in de handel tussen het VK en de EU optreden, ongeacht of een akkoord van toepassing is. Het VK treedt op dat moment uit de douane-unie en het EU-acquis is niet langer van toepassing in het VK. Als het juridisch en politiek gezien al een begaanbare weg zou zijn om artikel XXIV van het GATT-verdrag te gebruiken, dan zou dit geen uitkomst bieden om de verstoringen die op een breed aantal terreinen voortvloeien uit het aflopen van de overgangsperiode te voorkomen. Het bereiken en per 1 januari 2021 van toepassing worden van het bereikte akkoord is verkieslijk boven een no deal situatie die voor belanghebbenden tot veel verstoringen en (economische) schade zou leiden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
Deze vragen zijn binnen de daarvoor geldende termijn beantwoord.
Hulpprojecten in Hawija uit de Defensiebegroting |
|
Albert van den Bosch (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet trekt 4 miljoen euro uit voor herstel in Hawija na luchtaanval»?1
Ja.
Herinnert u zich de, tijdens het Notaoverleg Burgerslachtoffers van 8 oktober 2020 gedane, toezegging om de Kamer aangaande een mogelijk hulpproject te informeren over het hoe en wat, hoe het uitgevoerd kan worden en hoe het gefinancierd kan worden?
Ja.
Herinnert u zich de toevoeging dat er bij de begroting van Defensie altijd gekeken moet worden waar het vandaan komt, omdat defensie nog steeds een organisatie in herstel is?
Ja.
Kunt u aangeven hoe de uitgave van vier miljoen euro gefinancierd wordt, uit welke post op de begroting dit komt en ten koste van welke andere uitgaven dit plaatsvindt?
Voor de financiering van de vrijwillige vergoeding voor de gemeenschap in Hawija wordt gebruik gemaakt van het Budget Internationale Veiligheid (BIV) dat onderdeel vormt van de Defensiebegroting.2 3 Binnen het BIV bestaat voldoende financiële ruimte om deze kosten te dekken. De financiering van deze kosten gaat daarmee niet ten koste van andere uitgaven bij Defensie.
Maatschappelijk verantwoord investeren en wapenproductie |
|
Mahir Alkaya (SP), Sadet Karabulut (SP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Controversial arms trade and investments of insurers»?1
Ja
Hoe beoordeelt u de conclusies van de Eerlijke Verzekeringswijzer in het licht van het gesprek dat u in februari 2019 voerde met de verzekeraars over dit onderwerp?2 Kunt u dat toelichten?
Zoals ik uw Kamer eerder berichtte sprak ik op 20 februari 2019 met het Verbond van Verzekeraars.3 Het gesprek ging onder andere over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel. Sindsdien is er door de partijen bij het IMVO-convenant voor de verzekeringssector (hierna: het convenant) een themakader opgesteld over controversiële wapens en wapenhandel met hoog-risicolanden.4 Op 26 januari 2021 werd er vanuit het convenant een webinar georganiseerd om het themakader verder toe te lichten en onder de aandacht van verzekeraars te brengen. Ook heeft een werkgroep van het convenant, zoals afgesproken in het gesprek van 20 februari, een casussessie georganiseerd waarin wapenhandel met hoog-risicolanden is besproken met en door verzekeraars. De lessen die hieruit geleerd zijn, kunnen door verzekeraars worden geraadpleegd.5
De naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (hierna OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) is een individuele verantwoordelijkheid van de verzekeraars. Zij maken hun eigen afweging of zij beleggen in de defensie-industrie, met in achtneming van het verbod om te investeren in ondernemingen die clustermunitie, of cruciale onderdelen daarvan, produceren, verkopen of distribueren. Verzekeraars behoren hierbij, conform OESO-richtlijnen en UNGP’s, risico’s in kaart te brengen, hun invloed aan te wenden om deze risico’s te voorkomen en aan te pakken en hierover verantwoording af te leggen.
Voor wat betreft de conclusies van de Eerlijke Verzekeringswijzer merkt het kabinet op dat de onderzoeksresultaten betrekking hebben op de verzekeraars in hun hoedanigheid als group. Dit houdt in dat ook gegevens van de niet-Nederlandse entiteiten van de verzekeraars zijn gebruikt. Alleen voor Aegon is een korte toelichting gegeven over het beleid van de Nederlandse entiteit. Het kabinet erkent dat middels ondertekening van het convenant door het Verbond van Verzekeraars de Nederlandse entiteit van desbetreffende verzekeraars gehouden is aan het convenant. Tegelijkertijd verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO-richtlijnen, waar de UNGP’s onderdeel van uitmaken.
Het kabinet verwijst verder naar de intentieverklaring die ondertekend is door Achmea B.V., AEGON N.V. en NN Group N.V. 6 Deze laatste twee worden specifiek in het rapport van de Eerlijke Verzekeringswijzer genoemd. De intentieverklaring is niet juridisch bindend is, maar verzekeraars geven hierin wel aan de geest en doelstellingen van het convenant te ondersteunen en zoveel mogelijk in lijn met de doelstellingen en afspraken overeengekomen in het convenant te zullen handelen. Het kabinet roept verzekeraars op om invulling te blijven geven aan deze intentieverklaring.
Het kabinet onderschrijft dat bedrijven, zoals producenten van militaire goederen, ook verantwoordelijk zijn voor gepaste zorgvuldigheid ten aanzien van transacties naar gevoelige eindbestemmingen. De zes criteria die de Eerlijke Verzekeringswijzer noemt, kunnen behulpzaam zijn in het beoordelen van eventuele gevoeligheden en risico’s met betrekking tot de eindbestemming. Het is echter niet zo dat er per definitie geen militaire goederen geleverd mogen worden aan dergelijke landen, die immers ook vaak een legitieme veiligheidsbehoefte kennen. Of een individuele transactie risicovol is, moet per geval beoordeeld worden op grond van de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt en hangt af van de aard van de goederen, de specifieke eindgebruiker en het beoogd eindgebruik.
Hoe zorgt u voor verbetering van de naleving van de afspraken van het verzekeringsconvenant?3
Het kabinet hecht er waarde aan dat de verplichtingen uit het convenant worden nagekomen. Hiertoe neemt de overheid onder andere deel aan de stuurgroep en alle werkgroepen van het convenant. Tussen de verschillende convenantspartijen, waaronder de overheid, vindt een doorlopende dialoog plaats. Zoals aangegeven in haar reactie op het meest recente monitoringsrapport heeft de stuurgroep inmiddels een actieplan opgesteld met meer aandacht voor het onderling overleg tussen de partijen en een betere betrokkenheid van de achterban van de verzekeraars.8 Zij benadrukt dat er een extra inspanning nodig is om in het volgende convenantsjaar een zichtbare stap voorwaarts te zetten bij de implementatie van het convenant door de verzekeraars die nu achter op schema dreigen te lopen.
Hebt u in het afgelopen jaar contact met Allianz, Aegon en NN Group gehad over het feit dat zij beleggen in bedrijven die militaire goederen verkopen aan Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten (er was immers een presumption of denial)? Zo nee, bent u voornemens dat te doen? Waarom hebt u het niet gedaan of waarom zult u het niet doen? Zo ja, wat was hun reactie?
In 2020 heb ik heb geen contact gehad met Allianz, Aegon en NN Group over hun individuele beleggingen. In ben bereid een vervolg te geven aan het gesprek dat ik met de sector heb gevoerd op 20 februari 2019, onder andere over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel. In een vervolggesprek zal ik met verzekeraars bespreken welke voortgang sindsdien is gemaakt en waar nog ruimte voor verbetering bestaat.
Overigens nodigt het kabinet verzekeraars uit om te allen tijde expertise van maatschappelijke organisaties te gebruiken bij het opstellen van hun ESG-beleid (Environmental, Social, Governance) en het in de praktijk brengen van gepaste zorgvuldigheid. Ook het themakader controversiële wapens en wapenhandel met hoog-risicolanden biedt handvatten aan verzekeraars om met dit onderwerp aan de slag te gaan.9
Kunt u aangeven hoe de beleggingen van de verzekeraars zich verhouden tot de uitvoering van een aantal afspraken voor een convenant voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) die zijn gemaakt voor bedrijven met betrokkenheid bij wapenhandel met zogeheten hoog-risicogebieden?4
In de convenantstekst zijn geen afspraken opgenomen over investeringen in bedrijven met betrokkenheid bij wapenhandel met zogeheten hoog-risicogebieden. Het convenant noemt de sector wel als voorbeeld van een sector die gevoelig is voor schending van ESG-normen (Environmental, Social, Governance). Daarnaast bevat het convenant de afspraak om een themakader over controversiële wapens en controversiële wapenhandel te ontwikkelen. Dit is inmiddels gebeurd, zie ook het antwoord op vraag 2. De convenantspartijen zien dit kader als een hulpmiddel/handreiking ter ondersteuning van de verzekeraar om aan de slag te gaan met themaspecifiek beleggingsbeleid.
Wat is uw inzet geweest bij de totstandkoming van deze afspraken? Kunt u aangeven hoe de overheid bij totstandkoming van dit afsprakenkader de toepassing van de richtlijnen voor multinationale ondernemen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) op dit onderwerp heeft uitgewerkt?
De overheid is als convenantpartij betrokken geweest bij de totstandkoming van het themakader controversiële wapens en wapenhandel met hoog-risicolanden. Nederland heeft een goed ontwikkeld wapenexportbeleid, gebaseerd op de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt. Het beleid is er op gericht om te voorkomen dat militaire goederen uit Nederland bijdragen aan bijvoorbeeld schendingen van mensenrechten, humanitair oorlogsrecht of regionale instabiliteit. Dit beleid, evenals de OESO-richtlijnen, vormde het uitgangspunt voor het themakader.
Hoe benut u het themakader wapenhandel van het IMVO-convenant voor de verzekeringssector en hoe controleert u dat?
Op 26 januari jl. werd er vanuit het convenant een webinar georganiseerd om het themakader verder toe te lichten en onder de aandacht van verzekeraars te brengen. De convenantsafspraken worden daarnaast jaarlijks gemonitord door een onafhankelijke monitoringscommissie. De monitoringscommissie beoordeelt of de afspraken die zijn gemaakt door de partijen zijn opgevolgd binnen de afgesproken termijn. De monitoringscommissie houdt geen toezicht op de afzonderlijke beleggingen van individuele verzekeraars, aangezien het convenant niet voorschrijft in welke sectoren of bedrijven verzekeraars mogen beleggen.
Vindt u het toelaatbaar dat verzekeraars, die allemaal de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderschrijven, al jarenlang investeren in bedrijven die wapens leveren aan Saoedi-Arabië en VAE, zonder dat er in hun publieke rapportage aandacht wordt besteed aan hun inspanningen om de risico’s van deze investeringen te vermijden? Zo ja, waarom? Zo nee, wat doet u ertegen?
In hoofdstuk vijf van het convenant hebben de partijen afspraken gemaakt over transparantie en rapportage. Het kabinet verwacht dan ook van verzekeraars dat er in hun publieke rapportage aandacht wordt besteed aan onder andere investeringskeuzes, stemmingen op aandeelhoudersvergaderingen en engagement dat plaatsvindt met bedrijven waarin wordt belegd. Om verder invulling te geven aan de convenantsafspraken is in september 2020 de werkgroep transparantie van start gegaan. De werkgroep fungeert als een medium voor een continue dialoog tussen de convenantspartijen over transparantie. De werkgroep werkt momenteel aan een drietal papers met handvatten voor verzekeraars hoe zij kunnen rapporteren over ESG-prioritering, de Sustainable Development Goals en effectiviteit van het ESG-beleid. In maart wordt begonnen met twee papers over onder andere hoe verzekeraars kunnen communiceren over genomen acties na melding van ernstige misstanden (convenantsartikel 5.3.2.iv) en de engagementaanpak van verzekeraars (convenantsartikel 5.3.2.vi). Ook organiseert het Verbond van Verzekeraars in het eerste kwartaal van 2021 een sessie over stap vijf van het due diligence-proces (communiceer hoe gevolgen worden aangepakt).
Hoe beoordeelt u het onderscheid dat het Verbond van Verzekeraars aanbrengt tussen de opvatting dat «de bedragen die de onderzoekers noemen geen betrekking hebben op premies van Nederlandse verzekerden» en de verschillende geldstromen in het licht van de OESO-richtlijnen? Deelt u de opvatting dat deze twee stellingen slecht rijmen? Zo nee, waarom niet? Kunt u dat toelichten?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen naleven. Hoe een verzekeraar gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen toepast, kan afhangen van factoren zoals de omvang van de onderneming, de context van haar activiteiten, het bedrijfsmodel, de positie in de toeleveringsketen en de aard van haar producten of diensten.
Het kabinet verwacht tegelijkertijd dat de verzekeraars die de intentieverklaring hebben ondertekend daar te goeder trouw invulling aan geven, zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de conclusie dat er verderstrekkende maatregelen nodig zijn dan afspraken in convenanten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de conclusie dat het resultaat van de convenanten alleen niet voldoende is. Daartoe heb ik op 16 oktober 2020 de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) met uw Kamer gedeeld. De kern van het nieuwe IMVO-beleid is inzet op een brede verplichting voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de internationale richtlijnen. Dat betekent dat een bedrijf de risico’s voor mens en milieu in zijn keten identificeert, voorkomt, aanpakt en daarover transparant is. Op 8 december 2020 heeft een notaoverleg over deze beleidsnota plaatsgevonden met uw Kamer.
De vergelijking tussen hem en Escobar, Napoleon en Hitler |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw waardering van de vergelijking die parlementariërs van Sint Maarten maken tussen u en de bloedige maffiabaas Pablo Escobar, de dictator Napoleon en de nazileider Adolf Hitler?1
Waarom hebt u met het oog op deze kwalificaties vertrouwen dat het parlement van Sint Maarten bereid is goed met u samen te werken in de miljoenen financiële steun die wij het eiland geven?
Deelt u de zorgen dat deze woorden aan u het begin zullen zijn van wederom een proces van frustreren door politici van alle hulp die Nederland de mensen op het eiland zo graag wil bieden?
Het bericht ‘Burgemeester Sjors Fröhlich over schadevergoeding Niemans: Dit is een mokerslag’? |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «burgemeester Sjors Fröhlich over schadevergoeding Niemans: Dit is een mokerslag»?1
Ja
Wat zijn de praktische gevolgen voor de gemeente Vijfheerenlanden in geval de gemeente niet in cassatie gaat of de uitspraak in cassatie in stand zal blijven en deze uitspraak definitief wordt? Moet de gemeente het bedrag op korte termijn uit de eigen middelen betalen? Moet de gemeente Vijfheerenlanden dan bijvoorbeeld (fors) gaan bezuinigen op de voorzieningen voor inwoners?
Het Gerechtshof in Den Haag heeft op 15 december van vorig jaar bepaald dat de gemeente Vijfheerenlanden ruim € 90 mln. moet voldoen. De gemeente moet dit op korte termijn uit eigen middelen betalen en de kosten van eventuele financiering dekken binnen haar begroting. Momenteel onderzoekt de gemeente Vijfheerenlanden zelf de uitspraak en implicaties. Mijn ambtenaren hebben hierover gesproken met de provincie en gemeente. Volgens de gemeente is de begroting voor het jaar 2021 in evenwicht. Wel geeft de gemeente aan dat de betalingsverplichting «een enorme bres slaat in de reserves» en dat de maatschappelijke impact groot is. Volgens de gemeente kan zij haar doelstellingen op het gebied van onder andere duurzaamheid, woningbouw en mobiliteit niet meer realiseren. Ik ga hier nader op in bij vraag zes.
Deelt u de mening dat het maatschappelijk niet te verantwoorden is dat de inwoners van de huidige gemeente Vijfheerenlanden grote gevolgen ondervinden van een schadevergoeding die betaald dient te worden voor een gebeurtenis van meer dan 40 jaar geleden bij een van de rechtsvoorgangers van de huidige gemeente? Zo nee, waarom niet?
De gemeente is een autonome bestuurslaag. Een gemeente is daarom in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor haar financiële positie en de (financiële) consequenties van haar handelen. De rechtelijke uitspraak is het gevolg van een langlopende kwestie waarover de drie rechtsvoorgangers (Leerdam, Zederik en Vianen) zijn geïnformeerd in het kader van het haalbaarheidsonderzoek voor de herindeling die heeft geleid tot de gemeente Vijfheerenlanden.
Kunt u het juridische kader schetsen wat er gebeurt als een gemeente zo’n grote schuld heeft die zij niet (op korte termijn) kan aflossen?
Uitgangspunt is dat de gemeente zelf de schuld voldoet. Wanneer de gemeente dit niet (op korte termijn) kan en het de gemeente niet lukt de baten en de lasten in de begroting structureel in evenwicht te krijgen, kunnen gedeputeerde staten preventief toezicht instellen. In dat geval moeten begrotingswijzigingen worden goedgekeurd door de provincie. Dit is momenteel ook van toepassing op de gemeente Vijfheerenlanden. Doel van preventief toezicht is te zorgen dat de gemeente de begroting weer structureel in evenwicht krijgt. Voor gemeenten die financiële problemen ondanks het preventief toezicht alsnog niet zelf kunnen oplossen bestaat er een vangnet. Dit vangnet is beschreven in de Financiële-verhoudingswet, artikel 12 en de Handleiding Artikel 12 Financiële-verhoudingswet. Een artikel 12-gemeente krijgt geld bovenop de gewone uitkering uit het gemeentefonds. Daarom heet het geld een aanvullende uitkering. Alle gemeenten betalen dus aan de aanvullende uitkering mee. Artikel 12-gemeenten moeten aan een aantal voorwaarden van het Rijk voldoen om het extra geld te ontvangen. Die zien op de omvang en de duur van het tekort, de minimale hoogte van de OZB en het maximale uitgavenniveau. De gemeente en provincie hebben in het overleg aangegeven dat het niet in de verwachting ligt dat een beroep op artikel 12 nodig zal zijn.
Zijn er meer soortgelijke gevallen bekend waarbij een fusiegemeente geconfronteerd is met een grote claim uit het verleden van een van de rechtsvoorgangers? Zo ja, kunt u daar voorbeelden van geven? Hoe is daar toen mee omgegaan?
Er zijn geen gevallen bekend waarbij een fusiegemeente geconfronteerd is met een grote claim uit het verleden van een van de rechtsvoorgangers. Wel liep er een procedure tegen de gemeente Muiden, die is afgerond met een vaststellingsovereenkomst. De gemeente Muiden heeft hierna een beroep gedaan op Artikel 12 Financiële-verhoudingswet. Zowel de vaststellingsovereenkomst als de procedure in het kader van Artikel 12 hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de herindeling van Muiden met andere gemeenten in de gemeente Gooise Meren.
Bent u bereid om, zeker nu veel gemeenten al kampen met financiële tekorten, samen met de provincie Utrecht, de gemeente Vijfheerenlanden en haar inwoners te ondersteunen bij de gevolgen die deze uitspraak met zich meebrengt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is de wet- en regelgeving zoals hierboven geschetst. Ik begrijp dat dit voor deze net opgerichte gemeente een lastige en gevoelige situatie is. Direct na de uitspraak van het Gerechtshof hebben mijn ambtenaren contact gehad met de gemeente.
Het gesprek heeft geleid tot de afspraak dat de gemeente Vijfheerenlanden met ondersteuning van BZK en de provincie Utrecht de gevolgen van de uitspraak voor de ambities van Vijfheerenlanden in relatie tot de financiële positie in kaart gaat brengen en vervolgens inventariseert welke mogelijkheden er zijn om welke ambities in verloop van tijd te realiseren zijn. Daarbij wordt ook gekeken welke mogelijkheden er zijn om koppelingen te maken met provinciaal- en Rijksbeleid.
De ondersteuning van de provincie en BZK wordt op twee manieren vormgegeven. Allereerst betalen de provincie en BZK mee aan de verkenning die onder opdrachtgeverschap van de gemeente wordt uitgevoerd door een externe verkenner of bureau. Daarnaast brengen de provincie en BZK expertise in. De eerste stap is om in samenspraak met provincie en BZK een opdracht te formuleren voor een externe verkenner of bureau, die deze opdracht gaat uitvoeren. Het streven is om de verkenning binnen 3 maanden af te ronden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De uitzending van Zembla over de betrokkenheid van Shell-medewerkers bij het creëren van olielekkages in de Nigerdelta |
|
Mahir Alkaya (SP), Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw mening over de uitzending «De hel van Shell» van Zembla, waarin werd bericht dat Shell-medewerkers in Nigeria lokale jongeren betalen om olielekkages te veroorzaken?1
De beschuldigingen aan het adres van Shell-medewerkers zijn ernstig, maar niet nieuw. Zij zijn een aangelegenheid tussen het Nigeriaanse openbaar ministerie en Shell. Het is aan de Nigeriaanse justitiële autoriteiten om daar verder onderzoek naar te doen, te besluiten of er voldoende bewijs is voor deze beschuldigingen en of er verder actie ondernomen moet worden. Vanzelfsprekend wordt het verdere verloop van deze kwesties gevolgd door de Nederlandse ambassade in Abuja.
Klopt het dat de Nederlandse overheid op de hoogte was van het feit dat Shell-medewerkers lokale jongeren betalen om olielekkages te creëren? Zo ja, wat is met deze informatie gedaan? Zo nee, hoe is het mogelijk dat de Nederlandse overheid niet op de hoogte is, terwijl het publiekelijk bekend is in de Nigerdelta en voormalig ambassadeur Robert Petri hier ook van op de hoogte is gesteld?
De voormalig ambassadeur werd tijdens een bezoek aan de Nigerdelta in 2018 geïnformeerd over deze beschuldigingen. Zoals eerder door Ministerie van buitenlandse zaken in woordvoering naar aanleiding van de bewuste uitzending van Zembla is aangegeven, is het niet gelukt meteen opvolging te geven aan zijn belofte deze beschuldigingen met Shell en Nigeriaanse autoriteiten te delen. De toenmalig ambassadeur keerde kort na zijn bezoek aan de Delta onverwacht definitief terug naar Nederland. De toezegging de beschuldigingen te bespreken is toen tussen wal en schip geraakt en niet gedeeld met de tijdelijk zaakgelastigde die de toenmalig ambassadeur na zijn vertrek verving, noch gerapporteerd aan het ministerie.
Naar aanleiding van recente vragen van Zembla heeft de huidige ambassadeur deze kwestie besproken met Shell en de federale Minister voor de Nigerdelta. Beide partijen waren al langer bekend met de beschuldigingen.
Heeft de voormalige ambassadeur de berichten die hij kreeg over deze kwestie gerapporteerd aan het ministerie? Heeft hij deze gerapporteerd aan Shell en de Nigeriaanse overheid, zoals hij de lokale bevolking beloofde? Wat heeft de ambassade in het algemeen met informatie over deze zaak gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op de bewering dat de Nederlandse ambassade in Nigeria door maatschappelijke organisaties in de Nigerdelta wordt gezien als een verlengstuk van Shell? Deelt u de mening dat er een extern onderzoek moet komen naar de relatie tussen de Nederlandse ambassade en Shell?
Ik betreur het dat dit beeld bij sommige organisaties zou zijn ontstaan. De Nederlandse overheid maakt voortdurend afwegingen tussen de verschillende Nederlandse belangen, zonder daarbij partij te kiezen.
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderdeel van uitmaken. Het kabinet blijft de olie- en gassector aanspreken op het nemen van zijn verantwoordelijkheid onder deze internationale normen.
Een extern onderzoek naar de relatie tussen de Nederlandse ambassade en Shell zal naar onze mening geen nieuwe relevante informatie opleveren en is om die reden niet wenselijk.
Klopt het dat Shell-medewerkers hun connecties met de lokale autoriteiten gebruiken om klokkenluiders gevangen te zetten, wanneer zij aan de bel trekken over Shell’s betrokkenheid bij de lekkages?
Berichten over deze beschuldigingen zijn mij bekend. Het is aan de Nigeriaanse justitiële autoriteiten om te besluiten hoe hier verder mee om moet worden gegaan.
Wat vindt u van het bericht dat lokale bendes in de Nigerdelta worden ingezet door de olie-industrie om critici de mond te snoeren? Kunt u bevestigen of Shell hierbij betrokken is?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat er jaarlijks 16.000 kinderen in de Nigerdelta in hun eerste levensjaar sterven als gevolg van de olielekkages?
Het klopt dat het Duitse onderzoeksinstituut CESifo deze schokkende cijfers heeft gepubliceerd.
Hoe verhoudt het feit dat een Nederlands bedrijf zulke enorme schade toebrengt aan de volksgezondheid zich tot de Nederlandse inzet voor de volksgezondheid in ontwikkelingslanden via het ontwikkelingssamenwerkingsbudget? Heeft Nederland hiermee per saldo een positief of een negatief effect op de volksgezondheid in ontwikkelingslanden?
Het is onmogelijk om een algemene uitspraak te doen over de vraag of in ontwikkelingslanden de bij elkaar opgetelde effecten van Nederlandse inzet op volksgezondheid in ontwikkelingslanden positief zijn in relatie tot de bij elkaar opgetelde schade die Nederlandse bedrijven toebrengen aan diezelfde volksgezondheid. Dit is het geval omdat daarover geen betrouwbare cijfers bekend zijn en dan ook in kaart zou moeten worden gebracht de positieve invloed die het Nederlands bedrijfsleven op de volksgezondheid heeft via de inkomens van de werknemers en het verhogen van de algemene welvaart van het land.
Hoeveel geld heeft Shell tot nu toe als schadevergoeding uitgekeerd aan getroffen gemeenschappen? Hoe verhoudt zich dit tot de totale schade die is veroorzaakt door de lekkages?
Het is mij niet bekend of Shell schadevergoeding heeft uitgekeerd aan specifieke getroffen gemeenschappen. Wel heeft de Shell Petroleum Development Company of Nigeria zich gecommitteerd om over de periode 2018–2022 in totaal 900 miljoen dollar beschikbaar te stellen voor de schoonmaak van de Nigerdelta via een UNEP-programma dat onder de coördinatie van HYPREP (HydroCarbon Pollution Remediation Project) wordt uitgevoerd. HYPREP is een grootschalig project dat is ingesteld door het Nigeriaanse Federale Ministerie van Milieu.
Het Besluit Wob-verzoek over melkquotum en fosfaatrechtenstelsel |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat sommige boerenbedrijven op 3 of 4 juli 2015 ongebruikelijk veel dieren hebben geregistreerd of de diercategorie hebben «omgekat» en dat boeren op 1 juli 2015 nog geleasde koeien uit Duitsland in de stal hebben gezet, zoals is weergegeven in de «bijlagen map 4» bij uw besluit op het Wob-verzoek over melkquotum en fosfaatrechtenstelsel?1
Ja, ik ben bekend met het besluit op het WOB-verzoek en de daarin opgenomen stukken.
Wat vindt u van de in de eerste vraag genoemde constateringen?
De basis voor de toekenning van fosfaatrechten is het aantal stuks melkvee in de I&R-registratie op 2 juli 2015. Bezien vanuit de gehele melkveesector zijn er rond die datum geen grote afwijkingen geconstateerd. Bij een aantal bedrijven werden ongebruikelijke wijzigingen in de I&R-registratie vastgesteld. Bij die bedrijven is niet alleen naar I&R-gegevens gekeken, maar ook naar alternatieve data (bv. transportgegevens) om vast te stellen of de dieren daadwerkelijk op het bedrijf aanwezig waren op de peildatum. Als dat niet aangetoond kon worden zijn deze dieren niet meegenomen bij het toekennen van fosfaatrechten.
Wat is het totale aantal dieren dat valt onder de ongebruikelijke registraties en die zijn geleased uit Duitsland, zoals weergegeven in de «bijlagen map 4» bij uw besluit op het Wob-verzoek?
Dit is niet specifiek bijgehouden bij de wijzigingen die door RVO zijn doorgevoerd. Op basis van bewijsstukken is op individueel niveau het juiste aantal dieren op 2 juli 2015 bepaald. Dit geldt zowel in de beoordeling, bij de knelgevallen als in bezwaar. Afwijken van de registratie zoals die bij RVO bekend was, kan echter meerdere oorzaken hebben en is dus alleen op individueel niveau herleidbaar.
Geeft uw besluit op dit Wob-verzoek over het melkquotum en fosfaatrechtenstelsel u aanleiding om nader onderzoek uit te voeren en terug te komen op eerdere antwoorden over anticiperende veemutaties in het Identificatie- en Registratiesysteem van de toenmalige Staatssecretaris waarin hij aangaf dat «De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft inmiddels een risicoanalyse uitgevoerd op opvallende mutaties. De uitkomsten geven geen aanleiding om nader onderzoek uit te voeren.»?2 3 Zo nee, waarom niet?
Ik heb RVO gevraagd om alsnog een nader onderzoek uit te voeren naar de mutaties in het I&R-systeem. RVO heeft gekeken naar het aantal (herstel) meldingen die zijn geplaatst of hersteld na 2 juli 2015 en die als gebeurtenisdatum hebben de periode 1 januari 2015 tot en met 3 juli 2015 (dus inclusief de peildatum van 2 juli 2015). Het gaat hierbij om alle type (herstel) meldingen zoals: aanvoer, afvoer, export, wijziging haarkleur of geslacht, etc.
Vervolgens zijn deze (herstel) meldingen vergeleken met analyses op dezelfde wijze over twee eerdere jaren en het jaar na 2015. Uit deze nadere inventarisatie in het I&R-systeem blijkt dat het aantal (herstel) meldingen in 2015 niet afweek van dat van andere jaren. Daarmee zie ik geen redenen om aan te nemen dat houders van runderen anticiperend meer veemutaties met terugwerkende kracht hebben gemeld of hersteld in relatie tot de peildatum 2 juli 2015, dan in vergelijking met andere jaren.
Bent u bereid een uitgebreid onderzoek te doen naar mutaties in het Identificatie- en Registratiesysteem in de maand juli 2015 met een melddatum na 2 juli en een aanvoerdatum van 2 juli of eerder en de Kamer hiervan verslag te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Brabants ziekenhuis merkte jarenlang datalekken niet op’ |
|
Hayke Veldman (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Brabants ziekenhuis merkte jarenlang datalekken niet op»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe er toezicht wordt gehouden op het gebruik van noodprocedures om medische dossiers te bekijken? Kunt u aangeven waar dit dan in het geval van dit ziekenhuis is misgegaan en hoe dit in de toekomst wordt voorkomen?
De beveiliging van medische dossiers, waaronder de noodprocedures om dossiers in te kunnen zien, is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders en de regels zijn streng en duidelijk. Een zorgaanbieder dient van iedere inzage logging te bewaren en deze periodiek te controleren op eventueel misbruik. De zorgaanbieder dient misbruik te melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en het is aan de AP om hierop toezicht te houden.
Het Bravis ziekenhuis laat mij weten dat een medewerker misbruik heeft gemaakt van zijn of haar bevoegdheid en van het in die medewerker gestelde vertrouwen. Het ziekenhuis heeft dit in 2018 geconstateerd, de beveiliging van de dossiers gecontroleerd en waar nodig aangescherpt en arbeidsrechtelijke maatregelen genomen tegen deze medewerker. Daarnaast heeft het ziekenhuis de klacht een de betrokken patiënt behandeld en een melding bij de AP gedaan.
Het Bravis ziekenhuis geeft ook aan sinds 2018 de informatiebeveiliging te verbeteren, onder andere door inzet van nieuwe systemen die hiervoor meer mogelijkheden bieden. Het Bravis ziekenhuis laat haar informatiebeveiliging en privacybescherming in 2021 toetsen door onafhankelijke deskundigen. Ook neemt het Bravis ziekenhuis deel aan een landelijk programma waarbij alle Nederlandse ziekenhuizen zich in 2021 laten auditen op de toegangsbeveiliging van digitale patiëntendossiers.
Waar kunnen patiënten terecht wanneer zij na willen gaan wie hun medisch dossier heeft bekeken?
Als iemand wil nagaan wie zijn of haar medisch dossier heeft ingezien, kan hij of zij bij de zorgaanbieder zelf terecht.
Welke maatregelen worden c.q. kunnen er genomen worden tegen personeel dat onbevoegd dossiers raadpleegde? Deelt u de mening dat hier stevige sancties nodig zijn?
Onrechtmatige inzage in een medisch dossier vind ik onaanvaardbaar. Alleen personen die direct betrokken zijn bij de behandelovereenkomst mogen het patiëntendossier inzien.
Als personeel onrechtmatig dossiers raadpleegt, is het aan de werkgever of en welke maatregelen tegen dit personeel genomen worden. Het Bravis ziekenhuis geeft, gezien de privacy van betrokkenen, geen verdere details over de gebeurtenis waar de NRC over schrijft. Het is aan de toezichthouder om te bepalen of en welke sancties van toepassing zijn. Zoals hierboven beantwoord, is er melding gedaan bij de AP.
Bent u van mening dat het voor patiënten makkelijker zou moeten zijn om na te gaan wie hun medische gegevens bekijkt? Zo ja, welke stappen bent u voornemens hierin te nemen?
Ik vind het belangrijk dat mensen regie hebben over hun gegevens. Op grond van artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) hebben mensen recht op inzage in hun medische gegevens en is er een klachtenmogelijkheid via de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Daarom is het verplicht loggegevens bij te houden.
Op 1 juli 2020 is artikel 15e van de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg (Wabvpz) in werking getreden. In artikel 15e van de Wabvpz wordt er ingegaan op logging en specifiek welke loggingsinformatie moet worden opgenomen in een afschrift. Op grond van artikel 15e kan een cliënt verzoeken om een overzicht, met daarin opgenomen wie wanneer bepaalde informatie beschikbaar heeft gemaakt en wie wanneer bepaalde informatie heeft ingezien.
Via de VIPP-regeling stimuleer ik de ontwikkeling van patiëntportalen om patiënten zelf de regie over hun medische gegevens te kunnen laten voeren. In diverse portalen is het voor een patiënt mogelijk de logging direct online in te zien.
Samen met het zorgveld werk ik toe naar de juiste zorg op de juiste plek op het juiste moment met de juiste informatie. Elektronische gegevensuitwisseling tussen zorgverleners is daarin essentieel. Landelijke beschikbaarheid van infrastructuren en randvoorwaardelijke voorzieningen kan het elektronisch uitwisselen van gegevens versnellen. Hier werk ik aan. Een van de grondslagen voor elektronisch uitwisselen van gegevens is dat burgers op eenvoudige en eenduidige wijze toestemming moeten kunnen geven om hun eigen patiëntgegevens beschikbaar te maken; zorgverleners hebben de plicht tot geheimhouding – het medisch beroepsgeheim. Deze zaken licht ik nader toe in mijn brief aan uw Kamer, «Prioriteiten elektronische gegevensuitwisseling resterende kabinetsperiode» van 14 december 20202.
Deelt u de mening dat patiënten meer eigen regie zouden moeten hebben in het bepalen wie hun medische gegevens kan bekijken? Zo ja, welke stappen bent u voornemens hierin te nemen?
Zie antwoord vraag 5.
De TOZO |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Klopt het dat gemeenten maatwerk kunnen en moeten bieden in toekenning van de TOZO wanneer iemand op basis van de letter van de wet buiten de regeling valt, maar op basis van de geest van de wet niet?
Wie niet aan de voorwaarden voor ondersteuning op basis van de Tozo voldoet kan bij een inkomen onder de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm eventueel een beroep doen op bijstand op grond van de Participatiewet. Als sprake is van «zeer dringende redenen» zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet, kan iemand die in principe niet in aanmerking komt voor Tozo/bijstand toch bijstand toegekend krijgen. Dit is ter beoordeling van het College van burgemeester en wethouders.
Klopt het dat alleen ondernemers die op 17 maart 2020 ingeschreven staan in het handelsregister van de Kamer van Koophandel een beroep kunnen doen op de TOZO?
Ja, op basis van artikel 2 van de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandig Ondernemers (Tozo) is de kring van rechthebbende beperkt tot de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Bent u bekend met het gegeven dat ondernemers die niet voldoen aan de inschrijvingsverplichting conform de Handelregisterwet in de regel door de Belastingdienst in de gelegenheid worden gesteld om alsnog, met terugwerkende kracht aan deze verplichting te voldoen? En bent u bekend met het gegeven dat deze fout doorgaans niet met een boete wordt bestraft?
Als de Belastingdienst constateert dat een ondernemer die zich aanmeldt nog niet is ingeschreven in het handelsregister terwijl dit wel had gemoeten, wordt deze ondernemer door de Belastingdienst daarop geattendeerd. Door dit signaal wordt de ondernemer in de gelegenheid gesteld om alsnog aan de inschrijvingsverplichting te voldoen. Het is niet zo dat de Belastingdienst de ondernemer in de gelegenheid stelt om met terugwerkende kracht aan deze inschrijvingsverplichting te voldoen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4 is de wijze waarop een ondernemer wordt ingeschreven in het Handelsregister de verantwoordelijkheid van de Kamer van Koophandel.
Een ondernemer dient het eigen bedrijf of zelfstandig beroep vanaf een week vóór tot een week ná de start in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van de Koophandel (artikel 20 Handelsregisterwet 2007). Het niet voldoen aan de inschrijvingsverplichting levert een economisch delict op (artikel 1 e.v. van de Wet op de economische delicten). Inschrijving met terugwerkende kracht in de zin van artikel 20 Handelsregisterwet 2007 levert derhalve geen economisch delict op.
Bent u bekend met het gegeven dat de Kamer van Koophandel als uitvoerende instantie van de Handelregisterwet een ondernemer de mogelijkheid biedt om zich met terugwerkende kracht in te schrijven in het handelsregister? En is het u bekend dat dit gebeurt wanneer de ondernemer aannemelijk kan maken dat de onderneming eerder is gestart?
Het klopt dat inschrijvingen met terugwerkende kracht kunnen worden doorgegeven, dat wil zeggen met een datum ingang in het verleden. Volgens de Handelsregisterwet moet een ondernemer de eerste inschrijving van een onderneming doen binnen een periode van twee weken, die begint een week vóór en eindigt een week ná de aanvang van de bedrijfsuitoefening (art. 20 lid 1 Hrw).
De datum registratie wijkt dan af van de datum ingang van de aanvang van de bedrijfsuitoefening. KVK kan om bewijs vragen bij inschrijvingen met terugwerkende kracht, maar dit is situationeel te bepalen.
Bent u het ermee eens dat voor ondernemers waarbij sprake is van een inschrijving met terugwerkende kracht in het handelsregister op of voor 17 maart 2020 ook de TOZO van toepassing zou moeten kunnen zijn, omdat deze ondernemer heeft kunnen aantonen dat deze de onderneming al eerder is gestart? Klopt het dat dit op dit moment niet het geval is?
Nee, blijkens de toelichting op artikel 2 is de zelfstandige die zich na 17 maart 2020 alsnog met terugwerkende kracht heeft ingeschreven in het handelsregister van een beroep op de Tozo uitgesloten.
Bent u het ermee eens dat de toepassing van de inschrijvingsdatum 17 maart 2020 als hard criterium voor de toekenning van de TOZO niet in lijn ligt met het gangbare overheidsbeleid met betrekking tot de uitvoering van de Handelregisterwet zoals hierboven geschetst? Bent u het ermee eens dat het stellen van deze datum als hard criterium niet in lijn is met de bedoelde ruimhartige toepassing van de TOZO en dat ondernemers die met terugwerkende kracht aan die verplichting voldoen ook de TOZO zouden moeten kunnen toepassen?
Het stellen van de datum van inschrijving als hard criterium voor toekenning van de Tozo is in overeenstemming met de bedoelde toepassing van de Tozo. De bedoeling van de Tozo is alleen zelfstandigen die op de dag van de aankondiging van de maatregel, 17 maart 2020, als zodanig werkzaam waren, in aanmerking te laten komen voor ondersteuning op basis van de Tozo. Om eenvoudige verificatie mogelijk te maken is, dit criterium geformaliseerd in de eis dat de zelfstandige op 17 maart 2020 ingeschreven moet staan in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. In de toelichting op de regeling is de mogelijkheid om een beroep te doen op de Tozo bij inschrijving bij de KvK met terugwerkende kracht uitgesloten.
Bent u het tevens ermee eens dat gemeenten juist maatwerk moeten leveren in toekenning van de TOZO wanneer een ondernemer feitelijk nog niet op 17 maart stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, maar wel al voor die datum aantoonbaar aan het ondernemen was?
Nee, een persoon die met zijn onderneming niet uiterlijk met ingang van 17 maart stond ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is naar de definitie van de Tozo geen zelfstandige, omdat deze persoon niet heeft voldaan aan alle wettelijke vereisten voor de uitoefening van een eigen bedrijf of zelfstandig beroep (artikel 1, onderdeel a, van de Tozo).
Een ondernemer dient het eigen bedrijf of zelfstandig beroep vanaf een week vóór tot een week ná de start in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van de Koophandel (artikel 20 Handelsregisterwet 2007). Het niet voldoen aan de inschrijvingsverplichting levert een economisch delict op (artikel 1 e.v. van de Wet op de economische delicten). In de Tozo is voor de datum van 17 maart 2020 gekozen omdat daarmee de feitelijke situatie eenvoudig verifieerbaar is voor gemeenten en het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik wordt verminderd. Een aanpassing van deze datum met als doel inschrijvingen met terugwerkende kracht toe te staan, leidt tot uitvoeringsproblemen en verhoogt het risico op misbruik van de Tozo uitkering.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dat maatwerk geboden kan worden?
Zie de reactie bij antwoord 1.
De collectiviteitskorting op de zorgverzekering |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Medewerker Shell krijgt meer korting op zorgverzekering dan thuiszorgmedewerker»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op het gegeven dat een medewerker van een multinational zoals Shell, een hogere collectiviteitskorting kan krijgen op de zorgverzekering in verhouding tot bijvoorbeeld een persoon die een collectiviteit afsluit via een patiëntenvereniging?
De mogelijkheid tot het bieden van een collectiviteitskorting voor de basisverzekering is gecreëerd zodat, rekening houdend met de kenmerken en omvang van de verschillende collectiviteiten, het geldelijk voordeel dat met een collectiviteit behaald kan worden via bijvoorbeeld doelmatige zorginkoop, serviceverlening, administratie en beheerslasten ten goede komt aan de verzekeringnemer via een korting op de premie en/of aan de collectiviteit.
Onderzoek van Equalis uit 2020 (zie Kamerstuk 29 689, nr. 1069) laat zien dat voor slechts 18 procent van de collectiviteiten van de grote zorgverzekeraars aannemelijk gemaakt kan worden dat de collectieve afspraken resulteren in een besparing voor de basisverzekering. Dit betekent dat bij een zeer groot deel van de collectiviteiten de collectiviteitskorting niet gelegitimeerd wordt door (zorg)inhoudelijke afspraken en dat hier dus sprake is van kruissubsidiëring. Kruissubsidiëring vind ik zeer ongewenst. De collectiviteitskorting wordt niet gefinancierd op basis van een besparing op de zorguitgaven, maar via een opslag die de verzekeraar op de premie vraagt. De premie wordt eerst verhoogd om deze verhoging vervolgens aan sommigen terug te geven alsof het een korting is. Concreet betekent dit dat bijvoorbeeld verzekerden die verzekerd zijn via een patiëntencollectiviteit meebetalen aan de hoge collectiviteitskortingen voor werknemers. Dit is zeker niet de bedoeling. Daarom heb ik besloten het wetstraject in gang te zetten om de collectiviteitskorting voor de basisverzekering af te schaffen.
Bent u bereid om de collectiviteitskorting op de aanvullende zorgverkering ook stop te zetten, net als de collectiviteitskorting op de basisverzekering, aangezien de zorgpolis – in uw woorden – «er [is] voor iedereen, en dat vraagt om solidariteit met elkaar»?2
We hebben in Nederland een uitgebreid en solidair basispakket. Dat vind ik van groot belang. Ook de toegankelijkheid van aanvullende zorg neem ik serieus. Tegelijkertijd is aanvullende zorg met een reden niet in het pakket opgenomen: voor deze voorzieningen is bepaald dat deze voor rekening en verantwoordelijkheid van de verzekerde zelf komen. Ook zijn de juridische sturingsmogelijkheden op de aanvullende zorgverzekeringen beperkt, omdat het gaat om particuliere verzekeringen zonder grondslag in de Zorgverzekeringswet. Premiestelling, waaronder een eventuele collectiviteitskorting, maar bijvoorbeeld ook pakketsamenstelling en het acceptatiebeleid, behoren tot de eigen bevoegdheden van de verzekeraar.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat het polisaanbod van zowel de basis – als de aanvullende verzekeringen overzichtelijker aangeboden wordt aan alle Nederlanders?
Een overzichtelijk polisaanbod helpt de verzekerde om de best passende keuze voor een zorgverzekering te maken. De overzichtelijkheid van het polisaanbod heeft daarom mijn voortdurende aandacht. Collectiviteiten dragen niet bij aan een overzichtelijk polisaanbod. Ondanks de afname van het aantal collectiviteiten van 64.000 in 2016 naar 47.000 in 2020 blijft het aanbod (zeer) groot en de gemiddelde omvang van 232 deelnemers per collectiviteit (zeer) klein.
Een verzekerde zal niet tot iedere collectiviteit toegang hebben, maar er kan wel gesteld worden dat het groot aantal collectiviteiten niet bijdraagt aan een overzichtelijk polisaanbod en een eenvoudig keuzeproces. De afschaffing van de collectiviteitskorting zal vermoedelijk leiden tot een verdere daling van het aantal collectiviteiten. Hiermee draagt deze maatregel bij aan een overzichtelijker polisaanbod.
De monitor van het polisaanbod van Equalis liet zien dat in 2020 de diversiteit van het polisaanbod ten opzichte van 2019 toenam, terwijl het totale aanbod van polissen afnam. Dit was goed nieuws. Tijdens het VSO «Monitor polisaanbod 2020 en het Risiciovereveningsmodel 2021» van 5 november jl. heb ik uw Kamer toegezegd de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) te vragen om na te gaan of deze positieve trend zich in 2021 heeft voortgezet. Ik streef ernaar om de analyse van de NZa vóór de verkiezingen naar uw Kamer te sturen.
De uitspraak van de Hoge Raad inzake het inreisverbod |
|
Bente Becker (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jeroen van Wijngaarden (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020 over de gevolgen van het inreisverbod wanneer een illegaal persoon na uitvaardiging daarvan nog niet was uitgereisd?1
Ja.
Welke gevolgen heeft de prejudiciële vraag van de Hoge Raad eerder gehad voor de inzet van artikel 197 Strafrecht (Sr) (strafbaarstelling bij negeren inreisverbod) voor personen die in weerwil van het inreisverbod nog in Nederland verbleven?2
De Hoge Raad heeft haar prejudiciële vraag aan het Europese Hof van Justitie in Luxemburg gesteld om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of de Nederlandse bepaling in het strafrecht wel is toegestaan, tegen de achtergrond van de bepalingen van het Europese recht. De meeste strafrechters hebben, in afwachting van het oordeel van de Europese rechter, zaken die door het Openbaar Ministerie (OM) zijn aangebracht aangehouden totdat duidelijkheid bestond over de toepasbaarheid van de bepaling. Het aantal daadwerkelijke veroordelingen ter zake artikel 197 Sr is sterk teruggelopen, zoals ook aangegeven in de brief aan van 16 december 2020.3
Hoeveel illegalen met een inreisverbod verblijven, in weerwil van hun inreisverbod, nu nog in Nederland? Tegen hoeveel van hen is het openbaar ministerie (OM) reeds tot vervolging overgegaan op basis van artikel 197 Sr? Hoeveel van hen zitten op dit moment op basis van artikel 197 Sr in detentie?
Het is niet mogelijk een precies beeld te geven van hoeveel vreemdelingen onrechtmatig in Nederland verblijven en dus ook niet hoeveel van hen een inreisverbod hebben. Wel kan ik u wijzen op de illegalenschatting, waarover uw Kamer bij brief van 16 december 2020 is bericht. Artikel 197 Sr stelt zowel het verblijf in weerwil van een inreisverbod, als verblijf in weerwil van een ongewenstverklaring strafbaar. Een ongewenstverklaring wordt in sommige gevallen opgelegd aan een derdelander of aan een EU-burger die om redenen van openbare orde uit Nederland wordt geweerd. Ik kan op basis van de gegevens niet vaststellen hoeveel van de veroordelingen tot de ene of de andere categorie behoren. Wel is sprake van een zeer sterke daling van het aantal veroordelingen ter zake van artikel 197 Sr. Op peildatum 5 januari 2021 zitten volgens de gegevens van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ongeveer 10 personen op een strafrechtelijke titel vast ter zake van artikel 197 Sr. Het gaat daarbij zowel om personen die in afwachting zijn van het oordeel van de strafrechter als personen die een straf uitzitten. Voor een deel van deze groep geldt dat naast artikel 197 Sr ook (verdenking van) andere delicten ten grondslag liggen aan de detentie.
Hoeveel tijd krijgen illegaal in Nederland aanwezige personen gemiddeld om, na uitvaardiging van een terugkeerbesluit, vrijwillig terug te keren? Hoe vaak wordt deze termijn verlengd wanneer deze persoon niet is teruggekeerd? Hoe vaak wordt na overschrijding van deze termijn een inreisverbod uitgevaardigd? Welk beleid ligt ten grondslag aan de keuze voor verlenging, dan wel de keuze voor het uitvaardigen van een inreisverbod?
Een vreemdeling krijgt krachtens de Vreemdelingenwet 2000 als hoofdregel 28 dagen om uit eigen beweging te vertrekken. Deze termijn kan worden onthouden als er een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken, als een verblijfsaanvraag als frauduleus of kennelijk ongegrond is afgewezen, of indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid. Een verlenging van de vertrektermijn heeft als doel de terugkeer daadwerkelijk mogelijk te maken en wordt daarom krachtens artikel 6.3 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 alleen toegepast in gevallen waarin duidelijk is dat de vreemdeling ook daadwerkelijk zal kunnen vertrekken in die termijn. Dit kan worden aangenomen als de reisbescheiden daadwerkelijk voorhanden zijn, of duidelijk is dat deze op korte termijn voorhanden zullen zijn. In de praktijk is dit slechts zelden aan de orde.
Echter ook als de termijn voor vrijwillig vertrek is verstreken, of deze wordt onthouden, kan gewerkt worden aan zelfstandig vertrek. De vreemdeling kan daarbij ook worden ondersteund, inclusief onderdak in de vrijheidsbeperkende locatie in afwachting van zijn terugkeer. Voorwaarde voor de ondersteuning is dat de vreemdeling daadwerkelijk wil meewerken aan zijn terugkeer. Als er een risico is dat de vreemdeling zich aan het toezicht kan onttrekken, kan vreemdelingenbewaring worden overwogen om zeker te stellen dat de vreemdeling beschikbaar blijft voor de terugkeer. Uitgangspunt is zelfstandige – en waar nodig ondersteunde – terugkeer waar dat kan, maar gedwongen verwijdering en vreemdelingenbewaring waar dat noodzakelijk is.
Als de terugkeer door toedoen van de vreemdeling niet mogelijk is en een inreisverbod met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 of een ongewenstverklaring is opgelegd, is als laatste middel ook strafrechtelijke vervolging ingevolge het verblijf in Nederland mogelijk. Over de omstandigheden waaronder dit mogelijk is en de ontwikkelingen daaromtrent in de afgelopen jaren heb ik uw Kamer bij brief van 16 december 2020 geïnformeerd.
Hoeveel illegalen verblijven, in weerwil van hun inreisverbod, in de landelijke vreemdelingenvoorziening of gemeentelijke opvang? Is het mogelijk hen te vervolgen op basis van artikel 197 Sr? Is het OM naar uw weten ook voornemens dit te doen? Is hen het recht op opvang inmiddels ontzegd?
Op 1 november 2020 verbleven er 771 vreemdelingen in de pilot-LVV’s. Gezien de aard van de doelgroep, namelijk vreemdelingen zonder recht op verblijf of rijksopvang, hebben deze vreemdelingen vrijwel allemaal een licht inreisverbod, dat wil zeggen een inreisverbod met een duur tot en met 2 jaar, conform het beleid van de IND neergelegd in VC A4/2.3. Een licht inreisverbod wordt immers in de regel opgelegd aan onrechtmatig verblijvende vreemdelingen die onmiddellijk uit Nederland moeten vertrekken of waarvan de eerder opgelegde vertrektermijn is verstreken. Gezien het doel van de LVV, het vinden van een bestendige oplossing voor het illegale verblijf, vind ik het ook niet opportuun aan wie een licht inreisverbod is opgelegd, de opvang in de LVV te ontzeggen. De opvang en begeleiding kunnen namelijk bijdragen aan het bereiken van een bestendige oplossing, waaronder terugkeer.
Een zwaar inreisverbod is bedoeld voor personen die onrechtmatig in Nederland verblijven en een gevaar vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid. Een dergelijk zwaar inreisverbod, dat wordt opgelegd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 heeft een duur van 10 jaar of langer. Vreemdelingen met een dergelijk inreisverbod van 10 jaar of langer, komen in principe niet in aanmerking voor opvang in de LVV. Volgens de convenanten kan er in uitzonderlijke gevallen besloten worden om een vreemdeling die niet voldoet aan de doelgroep toch toe te laten. De opvang en begeleiding kunnen namelijk bijdragen aan het bereiken van een bestendige oplossing, waaronder terugkeer. Eind 2020 verbleef een gering aantal – minder dan 10 – vreemdelingen in de LVV’s aan wie een zwaar inreisverbod is opgelegd.
Buiten de pilot-LVV’s is er vanuit het Rijk geen eenduidig cijfer te geven over het aantal illegalen in de gehele gemeentelijke opvang.
Met betrekking tot de vraag of het mogelijk is deze vreemdelingen te vervolgen op basis van artikel 197 Sr, kan ik het volgende opmerken. Vervolging van de vreemdeling die weet of behoort te weten dat aan hem een zwaar inreisverbod is uitgevaardigd, is mogelijk op grond van artikel 197 Sr. Echter, zoals hiervoor uiteengezet, zitten deze personen in de regel niet in de LVV. Vervolging zal steeds een individuele afweging van de politie en het OM zijn.
Hoe verhoudt het inreisverbod zich tot de ongewenstverklaring? In welke situatie is het uitvaardigen van een inreisverbod mogelijk en wanneer het uitvaardigen van een ongewenstverklaring?
Het is juist dat het een nationale keuze is geweest om de strafbaarstelling van de ongewenstverklaring opgenomen in artikel 197 Sr ook te verbinden aan het inreisverbod, en opleggen van een ongewenstverklaring uit te sluiten als de terugkeerrichtlijn van toepassing is. Dit onderwerp, en de samenhang tussen de ongewenstverklaring en het inreisverbod en een korte appreciatie van de situatie in andere EU-lidstaten is één van de onderwerpen waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd bij brief van 16 december 2020. De jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie laat er geen twijfel over bestaan dat een nationale strafrechtelijke sanctie is toegestaan, in die gevallen waarin gedwongen verwijdering niet kan worden gerealiseerd door toedoen van de vreemdeling. Ik zou voor een verdere uiteenzetting kortheidshalve willen verwijzen naar genoemde brief van 16 december jl.
Klopt het dat bij de implementatie van de terugkeerrichtlijn de strafbaarstelling gekoppeld is aan het (zwaar)inreisverbod en niet langer aan de ongewenstverklaring? Waarom is hier toen voor gekozen? Welke effecten heeft dit op de inzet van artikel 197 Sr voor de aanpak van overlastgevende illegalen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe hebben andere EU-lidstaten het niet terugkeren, na afronding van het terugkeertraject, gesanctioneerd? Hoe verhoudt dit zich tot Europese jurisprudentie?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat overlastgevende en criminele asielzoekers moeten worden aangepakt? Zo ja, welke ruimte ziet u om hiervoor artikel 197 Sr effectiever in te zetten?
Ja. Overlastgevend en crimineel gedrag is volstrekt onacceptabel. Zoals aangegeven in mijn brief van 10 november 2020, heb ik een breed palet aan maatregelen beschikbaar gesteld om de overlastproblematiek samen met betrokken partijen stevig aan te pakken. Bij criminele gedragingen is het in de eerste plaats aan de rechter om strafrechtelijke maatregelen op te leggen.
Ik ben van mening dat de ongewenstverklaring en daaropvolgend de strafvervolging als instrument tot de mogelijkheden zou moeten behoren om op lokaal niveau de meest problematische casuïstiek aan te pakken. Op de beperkingen en mogelijkheden ben ik ingegaan in mijn brief van 16 december 2020.4
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg vreemdelingen- en asielbeleid op 21 januari 2021?
Ja.