Het bericht dat verzekeraars mogelijk meer dan 1 miljoen euro schade door de avondklokrellen gaan vergoeden. |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is de (geschatte) totale schade die aangericht is door de avondklokrellen?1
De totale verzekerde schade wordt na een eerste uitvraag onder verzekeraars geschat op 1 miljoen euro. Daarnaast zal er ook een deel van de schade zijn die niet verzekerd is. Hoe groot dat deel is, is op dit moment niet in te schatten.
Welk percentage hiervan wordt vergoed door de verzekeraars? In welke verhouding wordt schade vergoed door de verzekeraars of via de regeling bedrijvenschade coronarellen? Kunt u deze verhouding bijhouden en hierover de Kamer inlichten?
Op dit moment is nog niet aan te geven welk deel van de schade wordt vergoed door de verzekeraars en welke deel wordt vergoed via de regeling bedrijvenschade coronarellen. De afhandeling van schades door verzekeraars is nog in volle gang. Daarnaast is nog niet duidelijk hoe vaak er vervolgens een beroep zal worden op de regeling. Ik zal hierover gegevens registreren en de Kamer hierover nader informeren.
In welk deel van de polisvoorwaarden van de betrokken verzekeringen zijn vernielingen, zoals bij de avondklokrellen, niet verzekerd? In hoeverre is het verbod op het verzekeren van groot molest, artikel 3:38 Wet op het financieel toezicht (Wft), hier van toepassing?
Schade als gevolg van vernielingen door de avondklokrellen zal over het algemeen binnen de polisvoorwaarden van de verzekering vallen, maar dat kan per verzekerde en verzekeraar verschillen.
Als er sprake is van oproer en binnenlandse onlusten, ook wel groot molest genoemd, mogen verzekeraars op grond van de Wet op het financieel toezicht geen dekking verlenen. De Nederlandsche Bank heeft gemeld de avondklokrellen van afgelopen januari, mede gegeven de wetsgeschiedenis, niet te beschouwen als groot molest. Het Verbond van Verzekeraars (hierna: Verbond) heeft mij laten weten dat ook zo te zien.
Welke toets of toezicht op het proces wordt toegepast om te controleren dat verzekeraars niet te makkelijk hun klanten doorsturen naar het schadefonds ondanks dat zij misschien recht hebben op een schade-uitkering door de verzekeraar waar zij premie hebben betaald?
Verzekerden en verzekeraars hebben een verzekeringsovereenkomst met elkaar afgesloten. Daarop zijn de afgesloten polisvoorwaarden van toepassing. De schade die is ontstaan bij de rellen is bij uitstek schade die in de eerste plaats tussen verzekeraar en verzekerde moet worden afgehandeld. De verzekerde heeft immers premie betaald, juist om deze financiële risico’s af te dekken. Van verzekeraars wordt daarnaast, vanuit hun maatschappelijke rol, verwacht dat zij hun verzekerden juist in dit soort situaties bijstaan. Indien er sprake is van dekking onder de polisvoorwaarden dient de verzekeraar de overeenkomst na te komen en de verzekerde schade te vergoeden.
Het Verbond heeft mij verzekerd dat de verzekeraars de schade zullen afwikkelen conform de contractuele polisvoorwaarden. Het bestaan van de regeling bedrijvenschade coronarellen doet hier niets aan af. Ik heb geen reden te twijfelen aan de zorgvuldige afhandeling van schade als gevolg van de avondklokrellen door de verzekeraars. De afhandeling van verzekerde schade op grond van de afgesloten verzekeringsovereenkomst is primair een kwestie tussen verzekeraar en verzekerde. Ik zie hierin geen rol voor de overheid en zie geen aanleiding om een steekproefsgewijze controle uit te voeren. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zal vanzelfsprekend iedere aanvraag voor een beroep op de regeling zorgvuldig beoordelen. Mocht ik van ondernemers signalen krijgen dat verzekeraars hun claims onterecht afwijzen en doorverwijzen naar de regeling, dan zal ik het Verbond daar uiteraard op aanspreken.
Gaat u minstens steekproefsgewijs controleren hoe de verzekeraars de polisvoorwaarden hanteren? Deelt u de mening dat verzekeraars deze ruimhartig zouden moeten toepassen in plaats van te strikt slechts de schade te vergoeden «conform de polisvoorwaarden»?2
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden zijn er om kosten van dit fonds terug te vorderen op verzekeraars als blijkt dat zij mensen te makkelijk hebben doorverwezen naar het schadefonds?
Als er een aanvraag wordt ingediend bij de RVO moet het uitkeringenbericht en het eventuele taxatierapport van de verzekering worden meegestuurd. Daarin staat de hoogte van de schade en het door de verzekering uitgekeerde bedrag vermeld. Mochten er bij de RVO vragen zijn over de uitkering door de verzekering, dan kunnen zij in overleg treden met het Verbond dan wel de betreffende verzekeraar. In voorkomende gevallen zal ik nader in gesprek gaan met het Verbond.
Welke invloed heeft corona gehad op de winstcijfers en kosten van verzekeraars? Hoe verhoudt dit zich tot de schade vanwege de avondklokrellen die onder de polissen zou vallen?
Bij het Verbond van Verzekeraars zijn geen cijfers beschikbaar over de rendementen van verzekeraars over 2020. Meer in het algemeen is het beeld van het Verbond dat de meeste verzekeraars een redelijk normaal jaar hebben gehad, waarbij wel in veel gevallen, in lijn met de ontwikkelingen bij hun klanten, de premieomzet lager was. Enkele schadebranches springen er in negatieve zin uit. Met name verzekeraars van evenementen, reis- en annulering en transport hebben flink hogere schades moeten uitkeren, terwijl tegelijkertijd de premieomzet in 2020 (sterk) is gedaald. Deze daling zal zich in 2021 vermoedelijk voortzetten.
Daarnaast heeft het Verbond mij laten weten dat verzekeraars bedrijven die als gevolg van de coronamaatregelen in liquiditeitsproblemen zijn gekomen uitstel van (premie)betaling hebben verleend. In hoeverre dit uiteindelijk leidt tot wanbetaling hangt af van de verdere coronamaatregelen en de economische ontwikkelingen. Ook de gevolgen voor arbeidsongeschiktheid, medische aansprakelijkheid en beroepsaansprakelijkheid zijn nog onduidelijk.
Pensioenfondsen die hurende ondernemers het vel over de oren halen. |
|
Thierry Aartsen (VVD), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven hoeveel en welke Nederlandse pensioenfondsen beleggen in vastgoed en eigenaar zijn van winkel- en horecapanden, die zij, bijvoorbeeld via derden zoals vastgoedadviseurs en vermogensbeheerders, verhuren aan retail- of horecaondernemers?
Navraag bij de Pensioenfederatie leert dat veel pensioenfondsen direct of indirect beleggen in winkel- en horecavastgoed. Zij zijn echter veelal geen eigenaar van het vastgoed. Er wordt niet centraal bijgehouden hoeveel en welke pensioenfondsen eigenaar zijn van winkel- en horecapanden en hoeveel en welke pensioenfondsen beleggen in winkel- en horecavastgoed.
Wat is uw indruk van hoe deze pensioenfondsen en hun tussenbureaus omgaan met huurders die door de coronacrisis liquiditeitsproblemen hebben? Wordt volgens u voldoende en het juiste maatwerk geleverd, bijvoorbeeld met coulanceregelingen of (tijdelijke) huurverlagingen?
Deze vraag ziet op de pensioenfondsen die eigenaar zijn van horeca- en winkelvastgoed en dit vastgoed, al dan niet via een tussenpersoon, verhuren.
Mijn indruk is dat pensioenfondsen en andere institutionele beleggers doordrongen zijn van de noodzaak om de pijn van deze crisis fair te delen. De vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed Nederland (IVBN) geeft aan dat de grote meerderheid van de hurende mkb’ers een individuele maatwerkovereenkomst met institutionele verhuurders heeft weten te bereiken. Dit past ook bij het Steunakkoord voor en door de Nederlandse Retailsector dat in juni 2020 gesloten is. Het bereiken van maatwerkafspraken met grote huurders als grootwinkelbedrijven lijkt stroever te verlopen. Dit heeft te maken met de inschatting van de verhuurders dat grotere bedrijven kapitaalkrachtiger zijn dan mkb-bedrijven.
Deelt u de mening dat nu een huurverhoging opleggen aan ondernemers die het water aan de lippen staat niet kies is en weinig blijk geeft van solidariteit en maatschappelijke verantwoordelijkheid?
In zijn algemeenheid geldt dat een huurverhoging voor ondernemers die daadwerkelijk op de rand van faillissement staan behalve in maatschappelijk opzicht ook in zakelijk opzicht niet direct in de rede ligt. Voor pensioenfondsen die in winkel- en horecapanden beleggen in het bijzonder zou het op gespannen voet kunnen staan met een prudent beleggingsbeleid. Het vooruitzicht op een structurele huurinkomstenbron is immers goed voor pensioenfondsen die een lange beleggingshorizon hebben.
Wat vindt u ervan dat een Nederlands pensioenfonds als het Pensioenfonds Rail & Openbaar Vervoer, met een duidelijke link met de publieke sector en een uitgebreid beschreven maatschappelijke missie door de coronacrisis getroffen ondernemers met huurprijsindexeringen en huurverhogingen om de oren slaat?1
Het is niet aan mij om uitspraken te doen over specifieke pensioenfondsen. In zijn algemeenheid kan het volgende worden opgemerkt. Pensioenfondsen zijn er voor de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Dit betekent dat zij als taak hebben om te zorgen voor een goede pensioenvoorziening, waarbij zij de maatschappelijke impact van hun beleggingsbeleid meenemen in hun afwegingen. De pensioenfondsen leggen aan hun deelnemers verantwoording af over de resultaten, alsmede over de maatschappelijke impact van het gevoerde beleggingsbeleid.
Van INVB heb ik begrepen dat het in de retail gebruikelijk is om jaarlijks een huurindexering te volgen conform de standaard huurovereenkomst winkelruimte van de Raad voor Onroerende Zaken (ROZ). Daarbij wordt alleen de inflatie in de huurprijs verwerkt. Afgezien van de overeengekomen huurprijsindexering op basis van de inflatie hebben zowel de huurder als de verhuurder een wettelijke bevoegdheid om met de andere partij in gesprek te gaan over een nadere vaststelling van de huurprijs. Zoals in mijn antwoord op vraag 2 toegelicht, wordt deze bevoegdheid in de coronacrisis vooral ingezet om de huren te verlagen.
Ontvangt u berichten van ondernemers die hierdoor het vel over de oren wordt gehaald? Hebt u signalen dat uitstel van betaling wordt gebruikt als pressiemiddel om contractverlenging af te dwingen?
Deze signalen heb ik niet ontvangen. Het kan zijn dat om tot maatwerkafspraken te komen de huurder door de verhuurder om zekerheden voor de langere termijn wordt gevraagd.
Deelt u de mening dat van Nederlandse pensioenfondsen, in hun rol als vastgoedpartij, een andere houding jegens gedupeerde ondernemers mag worden verwacht?
Het uitgangspunt is dat partijen, huurders en verhuurders, erbij gebaat zijn dat zoveel mogelijk ondernemers -en daarmee werkgelegenheid- deze crisis doorstaan. Dat betekent dat de pijn van de crisis fair gedeeld moet worden tussen de verschillende schakels van de keten. Dit is door de vertegenwoordigers van huurders en verhuurders, waaronder de branchevereniging van institutionele beleggers, in het voorjaar van 2020 ook als uitgangspunt vastgelegd in het Steunakkoord voor en door de Nederlandse Retailsector. Ik verwacht van pensioenfondsen dat ook zij zich aan dit uitgangspunt gebonden voelen. Er zijn mij geen indicaties bekend dat zij dat niet doen.
Wat kunt u voor hurende ondernemers die met het bovenstaande worden geconfronteerd betekenen? Hoe kan worden voorkomen dat zij failliet gaan? Bent u bereid hierover op korte termijn advies in te winnen?
Het kabinet is doorlopend in gesprek met de verschillende partijen, zowel met verhuurders, waaronder de pensioensector, als met huurders. Op dit moment wordt het uitgangspunt van het fair verdelen van de pijn tussen de schakels in de keten ook in juridische zin keer op keer bevestigd, zoals blijkt uit snel aangroeiende jurisprudentie. Naar verwachting zal dit een positieve uitstraling hebben naar huurders en verhuurders die nog geen maatwerkovereenkomst hebben weten te sluiten.
Daarnaast is er een breed steun- en herstelpakket met tijdelijke financiële regelingen om bedrijven te ondersteunen tijdens de coronacrisis, waaronder de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL), die getroffen bedrijven ondersteunt om hun vaste lasten te betalen.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk met pensioenfondsen, vastgoedpartijen, retail en horeca om de tafel te gaan en tot afspraken te komen?
Er vindt veelvuldig overleg plaats met deze partijen, waarbij overeenstemming bestaat over het uitgangspunt dat de pijn van de crisis fair over de verschillende schakels in de keten verdeeld dient te worden, om zoveel mogelijk ondernemers door deze crisis te slepen. Hoe dit in de praktijk wordt uitgewerkt in individuele maatwerkovereenkomsten tussen huurders en verhuurders is aan deze private partijen. De vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed Nederland (IVBN) geeft aan dat de grote meerderheid van de hurende mkb’ers een individuele maatwerkovereenkomst met institutionele verhuurders heeft weten te bereiken.
Het bericht dat nog altijd flitskredieten tegen torenhoge kosten worden aangeboden. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van Kassa over het bedrijf Ferratum dat flitskredieten tegen torenhoge kosten aanbiedt?1
Ja.
Rente en alle bijkomende kosten behoren toch te worden gedekt binnen het wettelijk maximum? Hoe kan het dat Ferratum stelselmatig de wet overtreedt?
Op 1 januari 2020 is de Regeling aanpak flitskrediet in werking getreden. Op grond daarvan is het maximumkredietvergoedingspercentage dat aanbieders van krediet in rekening mogen brengen ook van toepassing op het via internet vanuit een andere lidstaat van de EU aanbieden van krediet aan consumenten in Nederland. Daarbij is uitdrukkelijk opgemerkt dat «het voor de toepassing van deze regeling niet relevant is of de vergoeding door de aanbieder wordt aangemerkt als «rente», «leenkosten», een garantstelling (al dan niet met een externe partij) of anderszins». De totale kosten die bij de consument in rekening worden gebracht, mogen het maximumkredietvergoedingspercentage van 10% niet overschrijden. Dat volgt uit artikel 4 van het Besluit kredietvergoeding.2
Waarom is er door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) niet opgetreden? Deelt u de mening dat elke dag weer nieuwe -ook kwetsbare- consumenten de dupe worden van deze illegale activiteiten?
Op grond van van artikel 1:89 e.v. van de Wet op het financieel toezicht (Wft) heeft de AFM een geheimhoudingsplicht. Indien de AFM een overtreding van wet- en regelgeving vaststelt, kan de AFM onder andere overgaan tot de oplegging van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete. De oplegging van deze sancties wordt voorts, in overeenstemming met een daartoe strekkende bevoegdheid van de AFM, openbaar gemaakt, onder andere op de website van de AFM.
Onder welke omstandigheden mogen kredietverstrekkers boetes opleggen? In het item wordt door de AFM gesteld dat de rentekosten maximaal tien procent mogen bedragen bij het ontbreken van een garantstelling indien een garantstelling onderdeel uitmaakt van de leenovereenkomst; klopt dit?
In zijn algemeenheid geldt dat kredietverstrekkers wettelijk beperkt zijn in de kosten die zij voor een kredietovereenkomst aan een consument in rekening mogen brengen. Onder de wettelijke kredietvergoeding vallen alle kosten ter zake van een krediet. Ook kosten die samenhangen met voorwaarden om het krediet te verkrijgen vallen hieronder. Deze kosten mogen het maximumkredietvergoedingspercentage van 10% op jaarbasis niet overschrijden. Of het in rekening brengen van kosten in de vorm van een boete is toegestaan, hangt af van de omstandigheden van het geval en het is aan de AFM om dit te beoordelen.
Kent u de uitspraak van de rechtbank Rotterdam in 2018 waar glashelder wordt gesteld dat garantieovereenkomsten en de bijbehorende kosten onder het wettelijk maximale tarief vallen?2
Ik ben bekend met de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van juli 2018. Samengevat – in mijn eigen woorden – betreft het een zaak waarbij een consument een door een derde gegeven garantie moest hebben om in aanmerking te komen voor een flitskrediet. De consument kon kiezen tussen een persoonlijke garantstelling door bijvoorbeeld vrienden of familie, of een commerciële garantstelling. De consument had gekozen voor een commerciële garantstelling door een partij die door de financier was aangedragen. De kosten voor de garantsteling kwamen naast de kredietvergoeding die hij verschuldigd was voor het flitskrediet. De rechter oordeelde dat onder een kredietvergoeding alle beloningen en vergoedingen vallen, in welke vorm ook, die de kredietgever ter zake van een kredietovereenkomst bedingt, in rekening brengt of aanvaardt. Ook oordeelde de rechter dat een consument bij een organisatie als die van de flitskredietaanbieder in de praktijk alleen uitkomt als hij geen andere mogelijkheden heeft en daarmee (zij het indirect) gedwongen wordt om een dure commerciële garantstelling af te nemen. De kosten voor de garantstelling moeten daarom geacht worden onderdeel te zijn van de kredietvergoeding.
Wat vindt u ervan dat Ferratum onder andere via de website saldodipje.nl door middel van een boetesysteem de kosten voor een lening probeert op te drijven?
Kredietaanbieders mogen kosten in rekening brengen voor het verstrekte krediet, maar er geldt een maximum voor deze kosten. Op die manier worden consumenten beschermd tegen het in rekening brengen van te hoge kosten. Kredietaanbieders zijn wettelijk verplicht om zich aan dit maximum te houden. De AFM houdt toezicht op de naleving van die verplichting.
Hoe kan het dat Ferratum zich nog altijd van dit soort praktijken kan bedienen, terwijl de AFM hier al sinds 2011 mee bezig is en het bedrijf eerder beboette?
De AFM kan geen informatie over individuele partijen verstrekken en is gebonden aan de wettelijke geheimhoudingsplicht ex art. 1:89 e.v. Wft zoals hiervoor toegelicht bij het antwoord op vraag 3.
Op grond van de EU-richtlijn inzake elektronische handel is het in het kader van het vrije verkeer van diensten toegestaan om online (financiële) diensten te verrichten, waarvoor geen vergunning benodigd is.4 Dit is – ter implementatie van de genoemde richtlijn – verankerd in artikel 1:16, eerste lid, van de Wft. Met de inwerkingtreding van de Regeling aanpak flitskrediet is het via internet aanbieden van krediet nog steeds mogelijk zonder vergunning, echter geldt dat de maximale kredietvergoeding van 10% van toepassing is op het krediet. Voor de volledigheid wijs ik op een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 3 maart jl. 5 die onlangs over deze regeling is gedaan. De voorzieningenrechter heeft de openbaarmaking van een waarschuwing van de AFM over een kredietaanbieder geschorst. De waarschuwing ging over het overtreden van het maximumkredietvergoedingspercentage bij het aanbieden van krediet. Hoewel ik niet in kan gaan op individuele gevallen, vind ik het belangrijk dat de AFM kan optreden tegen flitskredietaanbieders die te hoge kosten in rekening brengen bij consumenten. Ik ga de uitspraak, waaruit blijkt dat de AFM deze regeling in de praktijk toepast, dan ook bestuderen.
Bent u bereid met de AFM in contact te treden om zo snel mogelijk op te treden tegen Ferratum?
De AFM handhaaft sinds 2011 streng op aanbieders van flitskrediet die te hoge kosten vragen gezien de schadelijke gevolgen voor consumenten. De AFM heeft eerder ook opgetreden tegen dergelijke aanbieders. Zoals hierboven toegelicht, kan de AFM geen uitspraken doen over het toezicht op en aanpak van individuele partijen.
Zijn de praktijken van Ferratum strafbaar? Bent u bereid het Openbaar Ministerie (OM) te verzoeken te onderzoeken of er strafbare feiten zijn gepleegd?
Overtreding van artikel 115a van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, waarin is geregeld dat aanbieders gebonden zijn aan het maximumkredietvergoedingspercentage, is niet aangemerkt als economisch delict en dientengevolge niet strafbaar. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beslissen of onderzocht zal worden of er in dit geval mogelijk andere strafbare feiten zijn gepleegd.
Deelt u de mening dat witteboordencriminelen voor het gerecht gebracht moeten worden? Deelt u de mening dat het oplichten van mensen die op korte termijn geld nodig hebben strafbaar is? Zo ja, wordt hierop gehandhaafd? Zo nee, waarom niet?
Voor zover het aanbieden van flitskrediet gepaard gaat met oplichting, betreft het strafbaar handelen. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beslissen of onderzocht zal worden of er in dit geval mogelijk strafbare feiten zijn gepleegd en, indien dat het geval is, vervolging in te stellen.
Hoe kan het dat Ferratum in Nederland actief is zonder vergunning? Hoe kan het dat een bedrijf dat bekend staat om het overtreden van wetten, telkens weer de dans ontspringt door steeds van vestigingsplaats te wisselen? Welke mogelijkheden ziet u om dit probleem voor eens en voor altijd op te lossen?
Op het aanbieden van krediet vanuit niet-EU-lidstaten, via internet of anderszins, is de Wet op het financieel toezicht (incl. vergunningplicht) onverkort van toepassing.
Op grond van de reeds genoemde EU-richtlijn inzake elektronische handel is, ter bevordering van het vrije verkeer van diensten binnen de EU, de Wet op het financieel toezicht in beginsel niet van toepassing op financiële diensten die via internet vanuit een vestiging in een andere EU-lidstaat worden verleend. Dat betekent dat het verbod om zonder vergunning van de AFM in Nederland krediet aan te bieden, niet geldt voor het aanbieden van krediet via internet vanuit een vestiging in een andere EU-lidstaat. De genoemde EU-richtlijn bevat wel een uitzondering voor maatregelen die nodig zijn voor de bescherming van consumenten. Daarvan heb ik bij de vaststelling van de Regeling aanpak flitskrediet, waarop ik in antwoord op vraag 2 en vraag 10 ben ingegaan, gebruik gemaakt.
Overigens zijn Europese aanbieders wel gebonden aan de nationale voorschriften ter uitvoering van de Europese richtlijn consumentenkrediet (richtlijn 2008/48/EG). De richtlijn heeft als doel bepaalde aspecten van de verstrekking van consumptief krediet te harmoniseren zodat consumenten binnen de EU een hoog en gelijkwaardig niveau van bescherming genieten. De Europese Commissie bereidt een herziening voor van deze richtlijn. Ik vind het belangrijk dat consumptief krediet op verantwoorde wijze kan worden afgesloten, ook bij grensoverschrijdende kredietverlening tussen lidstaten. Ik deel dan ook de ambitie van de Europese Commissie voor een gemoderniseerd Europees raamwerk en heb samen met de AFM een non-paper opgesteld met belangrijke uitgangspunten voor de herziening van de richtlijn.6
De consumentenbescherming geldt toch voor alle Nederlandse ingezetenen, hoe kan het dan dat dit nog altijd voorkomt?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bekend met andere aanbieders van krediet die nog altijd te hoge kosten in rekening brengen?
Ik ben hier niet mee bekend. De AFM houdt toezicht op de naleving van de regels voor de maximale kosten van een krediet. Op grond van de eerder genoemde wettelijke geheimhoudingsplicht kan de AFM niet delen over wie zij signalen heeft ontvangen. Ik vind het belangrijk dat als er signalen zijn van te hoge kosten die worden berekend, deze worden gemeld bij de AFM. De AFM beslist zelfstandig of zij een onderzoek start en over het treffen van maatregelen.
Bent u bijvoorbeeld bekend met de Amsterdam Stadsbank van Lening, die 1,25 procent per maand berekent?3 Zijn er meer gemeentelijke kredietbanken die hogere percentages dan het toegestane wettelijk maximum in rekening brengen?
Bij de Amsterdamse Stadsbank van Lening kunnen consumenten geld lenen tegen een onderpand zoals een sieraad. De Stadsbank van Lening is een zogenaamd pandhuis en is geen gemeentelijke kredietbank. Voor pandhuizen gelden de regels op basis van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (Titel 2d Overeenkomst van pandbelening) waaronder een maximale maandrente van 4,5%. De ACM houdt toezicht op pandhuizen en kan handhavend optreden wanneer zij bijvoorbeeld te hoge rentes rekenen. Dat hebben zij in het verleden ook gedaan. Gemeentelijke kredietbanken verstrekken saneringskredieten gericht op het oplossen van schulden, en sociale kredieten met een consumptief karakter. Zij zijn daarbij gehouden aan de maximale kredietvergoeding.
Hoe is het mogelijk dat zelfs gemeentelijke kredietbanken de wettelijke consumentenbescherming niet respecteren? Bent u bereid onmiddellijk op te treden?
Kredietverstrekking door gemeentelijke kredietbanken moet op een verantwoorde manier gebeuren. Ook voor gemeentelijke kredietbanken geldt de maximale kredietvergoeding. Het is aan de gemeentelijke kredietbanken om binnen de gestelde grenzen een rentepercentage te bepalen. Via het lokale armoede- en schuldenbeleid kan de gemeente hierop ook invloed uitoefenen. Gemeentelijke kredietbanken zijn van het toezicht van de AFM uitgezonderd indien het reglement met betrekking tot de bedrijfsvoering van de gemeentelijke kredietbank wordt vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders of, indien de gemeentelijke kredietbank is ingesteld door middel van het treffen van een gemeenschappelijke regeling, door de betrokken gemeenteraden van de aan de regeling deelnemende gemeenten, en aan bepaalde minimumvereisten voldoet die onder meer zien op consumentenbescherming. De betrokken gemeenten hebben een taak wat betreft het toezicht op de naleving van het reglement (vergelijk artikel 4:37 Wft).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle aanbieders in Nederland de kosten beperken tot maximaal tien procent per jaar?
Kredietaanbieders zijn verplicht zich te houden aan de toepasselijke wettelijke eisen uit de Wet op het financieel toezicht. Daaronder valt ook het voorschrift om geen hogere kredietvergoeding in rekening te brengen dan het maximum van 10% op jaarbasis.
Gestopte grenscontroles in Noord-Ierland en het EU-only gehalte van het akkoord met het Verenigd Koninkrijk. |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat vindt u van het feit dat Noord-Ierland zelf heeft besloten personeel terug te trekken na aanhoudende intimidaties aan de grens met het Verenigd Koninkrijk?1
De situatie in Noord-Ierland heeft de volle aandacht van het kabinet, de Europese Commissie en de Ierse en Britse regeringen. Het bewaken en bewaren van de vrede en stabiliteit op het Ierse eiland en verzekeren van eenieders veiligheid staat voorop. Juist daarom zijn de afspraken in het Protocol Ierland/Noord-Ierland in het Terugtrekkingsakkoord zo belangrijk: de daarin gemaakte afspraken voorkomen een grens op het Ierse eiland, borgen de Goede Vrijdagakkoorden en beschermen de integriteit van de interne markt van de Europese Unie. De Commissie staat in nauw contact met het VK, ook via het Gespecialiseerd Comité Ierland-Noord-Ierland en het Gemengd Comité onder het Terugtrekkingsakkoord, om zo snel mogelijk oplossingen te vinden voor de ontstane situatie. Het uitgangspunt daarbij is dat die oplossingen worden gevonden binnen de afspraken in het Protocol Ierland/Noord-Ierland. Het kabinet volgt dit proces nauwgezet. Het personeel dat controles uitvoert in de havens in Noord-Ierland heeft inmiddels het werk weer hervat.
Laat dit niet per definitie zien dat er bevoegdheden zijn die door de lidstaten zelf kunnen worden uitgevoerd, en dus niet EU-only zijn?
De afspraken in het Protocol Ierland/Noord-Ierland vormen onderdeel van het Terugtrekkingsakkoord, niet van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst (HSO) tussen de EU en het VK.
Een keuze om personeel terug te trekken in Noord-Ierland betreft een interne situatie van het Verenigd Koninkrijk, waar Noord-Ierland onderdeel van uitmaakt. Een dergelijke keuze van het VK raakt uiteraard aan de afspraken uit het Protocol Ierland/Noord-Ierland, dat deel is van het Terugtrekkingsakkoord EU-VK dat als EU-only is gesloten, maar zegt niets over de juridische aard van het Terugtrekkingsakkoord of de onderliggende interne bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en haar lidstaten.
In algemene zin zijn lidstaten van de Unie gebonden om het Unierecht toe te passen. Dat geldt ook voor internationale overeenkomsten van de Unie, die onderdeel zijn van de Unierechtsorde en op grond van artikel 216, lid 2, VWEU verbindend zijn voor de lidstaten. Met andere woorden, lidstaten zijn verplicht om internationale overeenkomsten van de Unie toe te passen, ongeacht of de overeenkomst EU-only of gemengd is. Dat lidstaten gebonden zijn om het EU-only Terugtrekkingsakkoord toe te passen en ook de EU-only Handels- en Samenwerkingsovereenkomst (HSO) tussen de EU en het VK, zegt op zichzelf niets over de aard van die overeenkomsten. Dat in het geval van de HSO sprake is van een EU-only akkoord volgt uit de tekst van de overeenkomst en is het gevolg van een keuze van de Raad met uitdrukkelijk steun van alle EU-lidstaten.
Hoe ziet de inzet er volgens Nederland uit als het Verenigd Koninkrijk inderdaad ertoe besluit om terug naar de tekentafel te gaan met de EU betreffende deze spanningen aan de grens?
Het Terugtrekkingsakkoord, en het Protocol Ierland/Noord-Ierland als onderdeel daarvan, is geratificeerd door zowel de EU als het VK en vormt daarmee onderdeel van bindend internationaal recht. Wat Nederland en de EU betreft is er geen reden om de gemaakte afspraken te veranderen. Eventuele kwesties met betrekking tot de implementatie of toepassing van het terugtrekkingsakkoord worden in het daartoe bestemde Gespecialiseerd Comité en het Gemengd Comité besproken.
Hoe oordeelt u de tactische blunder die de Europese Unie heeft gemaakt door te oordelen dat de strengere vaccincontroles tussen de grenzen van de EU en de buitengrenzen ook zouden gelden voor Noord-Ierland en het Verenigd Koninkrijk?
De Europese Commissie heeft bij monde van Voorzitter Ursula von der Leyen op 10 februari jl. aangegeven dat er fouten zijn gemaakt in aanloop naar de totstandkoming van het export-autorisatiesysteem. Het kabinet had liever gezien dat dit proces anders was verlopen, maar benadrukt dat de Europese Commissie uiteindelijk de in Artikel 16 van het Protocol Ierland/Noord-Ierland genoemde passende vrijwaringsmaatregelen niet heeft genomen.
Bent u op de hoogte van het feit dat Duitsland en Frankrijk naar aanleiding van het bereikte akkoord met het VK hoorzittingen in het parlement hebben gehad?
Ja.
Kunt u overzichtelijk maken over welke zaken er in deze hoorzittingen concreet gesproken is en welke zaken hierin werden bestempeld als niet EU-only?
Uit de tekst van de HSO volgt dat dit een EU-only akkoord is. Het betreft een overeenkomst tussen de EU (en dus niet ook de afzonderlijke lidstaten) enerzijds en het VK anderzijds. Het Raadsbesluit tot ondertekening en voorlopige toepassing2 van de overeenkomst is op 29 december jl. door de Raad met eenparigheid van stemmen van de 27 EU-lidstaten aangenomen. In overweging 6 van dit Raadsbesluit is neergelegd dat, gezien de uitzonderlijke en unieke aard van de HSO, de Raad gebruik maakt van de mogelijkheid dat de Unie haar externe bevoegdheid ten aanzien van het VK uitoefent. Door het vaststellen van het Raadsbesluit tot ondertekening heeft de Raad met uitdrukkelijke steun van alle EU-lidstaten de keuze gemaakt voor een EU-only akkoord.
Het kabinet gaat niet over de procedurele dan wel inhoudelijke behandeling van het akkoord in de parlementen van de overige 26 EU-lidstaten. Uiteraard kunnen parlementen in de overige 26 EU-lidstaten net als uw Kamer besluiten het akkoord, dat reeds voorlopig wordt toegepast, alsnog te behandelen. Dit laat echter onverlet dat de HSO een EU-only akkoord is en dat met het vaststellen van het Raadsbesluit tot ondertekening alle 27 EU-lidstaten deze status uitdrukkelijk hebben onderschreven, zoals hierboven uiteengezet.
Waarom denkt u dat deze landen ertoe hebben besloten om tot een meer uitgebreide wijze het handelsakkoord te behandelen dan in Nederland?
Gedurende de onderhandelingen over de terugtrekking van het VK uit de EU heeft het kabinet zich er steeds voor ingespannen om het Nederlandse parlement zo snel en volledig mogelijk te informeren over de stand van zaken. Zo ontving uw Kamer een procesbrief voor de goedkeuring van het bereikte akkoord op dezelfde dag dat het akkoord werd gepubliceerd3 en twee dagen later een kabinetsappreciatie van de HSO4. Daarnaast heeft een technische briefing en een Notaoverleg ter bespreking van de HSO plaatsgevonden op 28 december jl. Deze planning was erop gericht om uw Kamer voorafgaand aan de besluitvorming over het Raadsbesluit tot ondertekening en voorlopige toepassing te informeren. Sinds 1 januari wordt de HSO voorlopig toegepast. Voor zover bekend bij het kabinet zijn de parlementen van overige lidstaten in het kerstreces (dus voorafgaand aan voorlopige toepassing) niet bijeengekomen om de HSO te bespreken zoals dat in Nederland is gedaan. Uiteraard kunnen parlementen in de overige 26 EU-lidstaten, net als uw Kamer, besluiten het akkoord dat reeds voorlopig wordt toegepast alsnog te behandelen.
Kunt u uitleggen wat momenteel de beleidsmatige of juridische fundering geeft om de niet EU-only elementen in Nederland goed te keuren?
Uit de tekst van de HSO volgt dat dit een EU-only akkoord is. Door het vaststellen van het Raadsbesluit tot ondertekening heeft de Raad met uitdrukkelijk steun van alle EU-lidstaten de keuze gemaakt voor een EU-only akkoord. De Raad kan, na goedkeuring door het Europees Parlement, het besluit tot sluiting van het akkoord vaststellen. Dit besluit zal, net als het Raadsbesluit tot ondertekening, artikel 217 VWEU als materiële rechtsgrondslag hebben, en als gevolg daarvan met eenparigheid moeten worden vastgesteld. In de brieven van 27 december jl., 4 januari jl. en 26 januari jl. en 12 februari jl.5 wordt de juridische aard van het akkoord nader toegelicht.
Is het aannemen van Artikel X een reden geweest voor u om de procedures omtrent het Handelsakkoord te laten lopen zoals ze nu zijn ingepland?
Nee. Artikel X bevat een wettelijke grondslag om gedurende 6 maanden bij amvb of ministeriële regeling voorzieningen te treffen in situaties waarin de bestaande wettelijke kaders niet voorzien. Dit artikel staat geheel los van de juridische aard van de HSO tussen de EU en het VK en de besluitvormingsprocedures die daar het gevolg van zijn en heeft daar ook geen enkele rol in gespeeld.
Bent u alsnog bereid om meer uitgebreide procedures omtrent de impact van het Handelsakkoord voor te stellen?
Uw Kamer heeft op 15 februari jl. een brief ontvangen met daarin een uiteenzetting van de ervaringen van de eerste periode na het aflopen van de overgangsperiode. Naar verwachting zullen de EU-VK betrekkingen en de implementatie van de HSO regelmatig geagendeerd worden op Raadsbijeenkomsten, hetgeen ook de gelegenheid biedt hierover met uw Kamer te spreken. Voorts gaat uw Kamer over zijn eigen agenda.
Wat bent u van plan concreet te doen om de Kamer op een duidelijke manier mee te nemen in de gevolgen van het handelsakkoord en de invloed die de Kamer heeft op het akkoord?
Gedurende de onderhandelingen over de terugtrekking van het VK uit de EU heeft het kabinet zich er steeds voor ingespannen om het Nederlandse parlement zo snel en volledig mogelijk te informeren over de stand van zaken. Ook nu het akkoord van toepassing is, zal het kabinet deze inspanning voortzetten. Uw Kamer heeft op 15 februari jl. een brief ontvangen met daarin een uiteenzetting van de ervaringen van de eerste periode na het aflopen van de overgangsperiode. Naar verwachting zullen de EU-VK-betrekkingen en de implementatie van de HSO regelmatig geagendeerd worden op Raadsbijeenkomsten, hetgeen ook de gelegenheid biedt hierover met uw Kamer te spreken. Voorts gaat uw Kamer over zijn eigen agenda.
De beperkte capaciteiten voor vrachtwagenchauffeurs tijdens de avondklok |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Laat tankstation tijdens de avondklok open voor chauffeurs die onderweg zijn»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Bent u het ermee eens dat de transportsector in deze coronatijd een nog belangrijker rol heeft, doordat veel producten nu niet alleen naar winkels toe moeten, maar ook naar mensen zelf?
De transportsector vervult een uitermate belangrijke rol in onze samenleving door onder meer onze winkels te bevoorraden en goederen te bezorgen. Goederentransport en de bevoorrading moeten doorgang blijven vinden. Het is daarvoor nodig dat chauffeurs hun werk op een verantwoorde manier kunnen uitvoeren. Daarbij moet in de basisbehoeften worden voorzien: toegang tot sanitair, voldoende rust en de mogelijkheid een (warme) maaltijd te nuttigen.
Bent u het ermee eens dat veel (vrachtwagen)chauffeurs lange dagen draaien en daarmee helpen om deze uitdaging in het transport voor elkaar te krijgen?
Zeker in deze tijd verzetten chauffeurs veel werk. Ik roep dan ook iedereen op om hen met respect te blijven behandelen. De noodzakelijke maatregelen van het kabinet om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, kunnen invloed hebben op de werkomstandigheden van chauffeurs. Dit mag uiteraard niet ten koste gaan van de veiligheid voor chauffeurs en de situatie op de weg. Met het oog op de verkeersveiligheid en de veiligheid van de chauffeurs is het van belang dat chauffeurs voldoende rust nemen. De rij- en rusttijden wetgeving schrijft dit nauwgezet voor en daarin is door de COVID-maatregelen van het kabinet geen verandering aangebracht.
Bent u het ermee eens dat bij de kou van de komende periode het extra belangrijk is dat chauffeurs even wat warms kunnen drinken of eten en even naar het toilet moeten kunnen gaan, zodat ze weer fit de weg op kunnen?
Ja. Ook tijdens de winterse omstandigheden van dit moment vind ik het belangrijk dat chauffeurs kunnen beschikken over voldoende voorzieningen om veilig en verantwoord hun werk te kunnen doen. Hiervoor verwijs ik tevens naar mijn antwoord op vraag 8.
Bent u het ermee eens dat het regelmatig nemen van pauzes bij lange ritten belangrijk is voor de verkeersveiligheid en dat bij een avondshift de vermoeidheid eerder kan toeslaan dan een dagshift waardoor pauzes extra belangrijk zijn?
Het nemen van pauzes en voldoende rust is belangrijk. Kortheidshalve verwijs ik verder naar mijn beantwoording van vraag 3.
Bent u het ermee eens dat een ongeluk met een vrachtwagen vaak ernstige schade kan veroorzaken?
Verkeersongevallen moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarbij gaat het onder andere om de veiligheid van alle verkeersdeelnemers, de doorstroming en de beperking van materiële schade. Dat geldt voor vrachtwagens evenzeer als voor personenvoertuigen. Door de grootte en het gewicht kan de schade van een ongeval met een vrachtwagen groter zijn dan bij andere voertuigen. Juist daarom kennen we strikte regelgeving rondom de rij- en rusttijden.
Bent u het ermee eens dat voor vrachtwagenchauffeurs faciliteiten langs de snelweg belangrijk zijn om te kunnen eten, drinken, douchen of naar het toilet te kunnen gaan?
Ja, Kortheidshalve verwijs daarvoor naar mijn beantwoording van vraag 3.
Hoe kijkt u aan tegen het openhouden van (enkele) van deze voorzieningen tijdens de avondklok voor vrachtwagenchauffeurs en andere cruciale beroepsgroepen? Indien u hier geen voorstander van bent, welke alternatieve oplossingen ziet u voor zich?
Ook tijdens de avondklok is het noodzakelijk dat vervoer op een veilige en verantwoorde manier kan plaatsvinden. Daarom mogen tijdens de avondklok tankstations en sanitaire voorzieningen gewoon open blijven, zodat basisvoorzieningen voor het wegvervoer in beginsel niet in gevaar komen. De verkoop van levensmiddelen is echter tijdens de avondklok niet toegestaan.
Om het voorzieningenniveau voor chauffeurs zoveel mogelijk op peil te houden, heeft het kabinet besloten om de openingstijden van levensmiddelenwinkels van 06.00 naar 04.30 uur te vervroegen en in lijn te brengen met de eindtijd van de avondklok. Zo kunnen ook chauffeurs in de vroege ochtend een broodje en een kop koffie halen. Het kabinet ziet onder de huidige omstandigheden geen ruimte om tijdens de avondklok generiek de verkoop van levensmiddelen in tankstations toe te staan. Wel is het sinds 12 februari jl. toegestaan dat daar tijdens de avondklok warme dranken worden verstrekt, met het oog op de huidige winterse omstandigheden en de werkomstandigheden voor personen die om een geldige reden tijdens de avondklok onderweg zijn, zoals chauffeurs of vitale dienstverlening (politie en hulpdiensten). Voorts doe ik momenteel, naar aanleiding van de motie Van Dijk – Lacin2, onderzoek naar de effecten van de coronamaatregelen op de arbeidsomstandigheden en de veiligheid op truckparkings. Daarbij bekijk ik ook de noodzaak om maatregelen te nemen. Zodra het onderzoek gereed is, zal ik de Kamer informeren over de uitkomsten en de conclusies die ik eraan verbind.
Hoe kijkt u aan tegen de redernering van verschillende brancheverenigingen dat het openhouden van tankstations en toiletten niet tot extra drukte leiden, omdat niet-noodzakelijk verkeer tijdens de avondklok verboden is?
Tijdens de avondklok mogen personen alleen om een geldige reden onderweg zijn. De openstelling van faciliteiten langs de weg heeft daarop in beginsel geen effect. Kortheidshalve verwijs ik naar mijn beantwoording van vraag 8.
Bent u bereid deze vragen binnen één week te beantwoorden?
Ja.
De massaprotesten tegen nieuwe landbouwwetten van de Indiase premier Narendra Modi. |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Woedende boeren in India: protest tegen nieuwe landbouwwet»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat tienduizenden Indiase agrariërs wekenlang protesteren in de hoofdstad van India, New Delhi, om hun bezwaren kenbaar te maken tegen de recent ingevoerde landbouwwetten?2
Ja. Het verzet tegen deze landbouwhervormingen is met name afkomstig uit de noordelijke deelstaten zoals Punjab en Harjana, waar men vreest voor negatieve effecten.
Bent u bekend met het feit dat de Indiase autoriteiten het internet plaatselijk hebben afgesloten, als strategie om de protesten tegen te gaan? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Een groot deel van de protesten, die inmiddels al enige tijd gaande zijn, verloopt vreedzaam. Helaas zijn de protesten op de nationale dag van India eind januari geëscaleerd toen boeren met tractoren en vrachtwagens New Delhi in wilden rijden. Zij werden gestopt door veiligheidstroepen, wat uitmondde op gewelddadigheden en vernielingen. het kabinet steunt dan ook de oproep van de OHCHR (Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten) aan alle partijen om maximale terughoudendheid te betrachten bij de protesten.
Bent u bekend met het feit dat de Indiase autoriteiten buitensporig geweld hebben gebruikt tijdens het bestrijden van deze protesten, waaronder het inzetten van waterkanonnen en traangas?3 Zo ja, wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de vrijemarktwerking die deze wet voorstaat, de boeren in een gevreesde positie zet, waar ze worden overgeleverd aan multinationals en de minimumprijsgarantie mogelijk zullen kwijtraken? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
De helft van de bevolking in India is afhankelijk van een inkomen uit de agrarische sector. De kleinschaligheid van het merendeel van de Indiase boerenbedrijven staat het ontstijgen van armoede echter in de weg. Landbouwhervormingen staan al enkele decennia op de agenda van de Indiase overheid. De huidige wetten zijn verouderd (enkele artikelen dateren uit de jaren ’50) en er is veel bureaucratie.
De intentie van de huidige regering om met deze hervormingen een verbetering van de positie van de boeren te bereiken o.a. door stimulering van marktwerking is daarom te waarderen. Er kan op voorhand niet gesteld worden dat deze wetten niet zullen bijdragen aan eerlijke handel en prijzen voor de boeren, of dat de mensenrechten en het inkomen van de boeren in het geding zijn.
Tegelijkertijd moet echter ook worden geconstateerd dat het snelle proces waarmee deze wetten door het parlement zijn aangenomen, niet heeft bijgedragen aan draagvlak voor de hervormingen bij de boeren. De landbouwvakbonden zijn evenmin betrokken geweest bij het tot stand komen van deze hervormingen. Dat dit tot onrust leidt is begrijpelijk.
Naar aanleiding van deze onrust heeft de Indiase Hoge Raad een comité van experts en deskundigen aangesteld om met de boeren in dialoog te gaan en tot een oplossing te komen. Tevens is de invoering van deze wetten voorlopig aangehouden. Deze stappen die moeten leiden tot de-escalatie verwelkomt het kabinet.
Deelt u het standpunt dat de nieuwe landbouwwetten, die de bestaande, deels gereguleerde, landbouwhandelsmarkten ontmantelen, niet zullen bijdragen aan een eerlijke handel en een rechtvaardige wereld (de speerpunten van het Nederlandse buitenlandbeleid)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in gesprek te treden met uw Indiase ambtsgenoot om de zorgen van de Indiase boeren onder de aandacht te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Dat deze landbouwwetten tot meer zelfdodingen leiden is speculatief. Zelfdodingen in India zijn veelal het gevolg van uiteenlopende sociaaleconomische omstandigheden. Inclusieve sociaaleconomische ontwikkeling als prioriteit van het Nederlandse kabinet komt regelmatig aan de orde in de relatie met India. In gesprekken met de Indiase autoriteiten vragen wij tevens aandacht voor het belang van een sterk maatschappelijk middenveld. Verder steunt de Nederlandse ambassade in New Delhi via het financieren van projecten Indiase organisaties die zich inzetten voor kwetsbare groepen zoals vrouwen en kinderen.
Bent u bereid om uw Indiase ambtsgenoot erop te wijzen dat de nieuwe landbouwwetten kunnen leiden tot méér zelfdoding onder de arme, Indiase boeren, een groep waar zelfmoord reeds extreem hoog is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er Nederlandse bedrijven actief in de Indiase landbouwsector c.q. markt voor landbouwproducten die grootschalig afnemen? Zo ja, welke?
Voor zover bekend zijn er geen Nederlandse bedrijven actief in India die grootschalig producten van Indiase boeren afnemen of op deelstaatniveau een marktgewicht vormen.
Bent u bereid om Nederlandse bedrijven die actief zijn in de Indiase landbouwsector, aan te spreken op hun maatschappelijk verantwoordelijkheid om eerlijke prijzen af te spreken bij het kopen van landbouwproducten afkomstig van Indiase boeren? Zo nee, waarom niet?
Het is staand beleid van de Nederlandse overheid om bij bedrijven, ook in de agrarische sector, het belang te benadrukken van maatschappelijk verantwoord ondernemen en van het opereren in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Het is de verantwoordelijkheid van de Nederlandse bedrijven die handel drijven met India of in India opereren om conform deze richtlijnen te handelen.
Deelt u het standpunt dat de mensenrechten van de Indiase boeren in het geding zijn als gevolg van de nieuwe landbouwwetten, omdat de kans groot is dat ze niet meer in hun eigen inkomen kunnen voorzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen bent u bereid daaraan te verbinden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de zorgen van de Indiase boeren via alle mogelijke wegen aan de orde te stellen en de Indiase regering dringend te verzoeken om de rechten van de Indiase boeren te respecteren, door middel van de intensieve diplomatieke betrekkingen die u heeft met India?
Er vindt thans een dialoog plaats tussen de Indiase overheid en de boeren, die daarbij hun zorgen kenbaar kunnen maken. Het kabinet moedigt deze dialoog aan en volgt de ontwikkelingen nauwgezet. Daarbij is de parlementaire goedkeuring van de wetten een interne Indiase aangelegenheid.
Indien de Indiase regering niet bereidwillig is om tegemoet te komen aan de zorgen van de Indiase boeren, bent u dan bereid om de druk op te voeren door de zorgen over de nieuwe landbouwwetten op Europees niveau aan de orde te stellen en ervoor te pleiten om als Europese Unie de zorgen van de Indiase boeren aan te kaarten bij de Indiase regering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
De Indiase overheid zal in samenspraak met lokale agrarische belangenorganisaties een oplossing moeten zien te vinden voor de situatie, en voor een hervorming van de landbouw die ook op de lange termijn de onderhandelingspositie en het inkomen van de boeren verbetert. In het kader van de lokale EU-India mensenrechtendialoog zal het belang van een sterk maatschappelijk middenveld voor inclusieve ontwikkeling worden onderstreept.
Bent u bekend met het feit dat er op 8 december 2020 een groot protest heeft plaatsgevonden voor de ambassade van de Republiek India in Nederland, georganiseerd door de Indiaas-Nederlandse gemeenschap?
Ja, na dit protest zijn vertegenwoordigers van de World Sikh Parliament Europe en de voorzitter van de Punjab Right Organisation kort ontvangen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken waarbij deze organisaties een petitie aangeboden hebben. Het staat de leden van de Indiase gemeenschap of de Sikh-gemeenschap in Nederland vrij om hun mening te geven over de landbouwhervormingen in India.
Bent u bereid om in gesprek te treden met de Indiase gemeenschap in Nederland, en in het bijzonder de Sikh-gemeenschap vanwege hun directe relatie met de protesterende boeren, om hun zorgen aan te horen?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u bekend met het feit dat de internationale steun voor de massaal protesterende boeren in India slecht is gevallen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van India, die onlangs opriep om zich niet met de kwestie te bemoeien? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het is mij bekend dat er van buiten India steun is uitgesproken voor de boerenprotesten in India, waaronder door een aantal bekende persoonlijkheden. De verantwoordelijkheid voor de reactie hierop laat ik graag aan de Indiase autoriteiten.
Bent u bekend met bovenstaand artikel?1
Ja.
Op basis van welke probleemanalyse is besloten het Multidisciplinair Interventie Team (MIT) op te richten? Kunt u tevens een toelichting geven op hoe men tot deze analyse is gekomen?
In aanvulling op de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 11 mei 2021 over de inrichting taak en werkwijze van het MIT.
Zoals in de brief ook wordt beschreven zijn alle deelnemende organisaties in het MIT van politie tot en met Douane, ieder voor zich en in verschillende vormen van samenwerkingsverbanden, succesvol. Op onderdelen moet de aanpak van criminele ondermijning echter verder verbeterd worden. Zo is er nog onvoldoende zicht op de criminele geldstromen en de werking van het criminele verdienmodel en bedrijfsprocessen; van de productie, smokkel, transport, handel tot witgewassen criminele investeringen.
Ook is de beschikbare capaciteit binnen de bestaande aanpak schaars en opereren organisaties, soms zelfs afdelingen en diensten, nog te weinig gecoördineerd. De betrokken organisaties hebben eigen taakvelden, doelen, bevoegdheden en prestatieafspraken met hun gezagen en verantwoordelijke departementen. Daarbij staat in het ene geval het toezicht en de handhaving centraal en in het andere geval de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De internationale aanpak moet tenslotte minder incidenteel van aard worden en nog meer systemisch en probleemgericht en meer structureel integraal.
Het MIT werkt op basis van een gemeenschappelijk inzicht, kennisniveau en effectgerichte strategie. Dit sluit aan op de beweging die in 2017 op basis van de gezamenlijke analyse voor de Toekomstagenda Ondermijning door de samenwerkingspartners is ingezet. Uit die analyse bleek dat een integrale informatiepositie, coördinatie op en samenhang in gezamenlijk te ondernemen activiteiten absolute randvoorwaarden zijn voor een effectief samenwerkende overheid.2 Bij het MIT wordt op één plek op landelijk niveau de informatie, kennis en expertise én interventiekracht van de zes deelnemende organisaties samengebracht. Door aan de deelnemende organisaties geoormerkte capaciteit toe te voegen zijn de gecoördineerde interventies in MIT verband in veel mindere mate dan nu het geval is, afhankelijk van de beschikbare capaciteit binnen de deelnemende diensten. In bovengenoemde brief wordt beschreven hoe het MIT in staat moet worden gesteld hoogwaardige systeemgerichte analyses en integrale informatiebeelden op nationaal en internationaal niveau te genereren. Op basis hiervan en in aansluiting daarop kan uitvoering worden gegeven aan een gecoördineerde en effectieve aanpak. Dit zal het handelingsperspectief van de overheid in strijd tegen de georganiseerde, ondermijnde criminaliteit aanzienlijk verruimen en verkleint de speelruimte van criminelen.
Welke knelpunten werden daarbij geïdentificeerd in de bestaande bestrijding van ondermijnende criminaliteit? Op welke wijze is voorzien dat het MIT op deze knelpunten acteert?
Zie antwoord vraag 2.
Welke alternatieven zijn overwogen naast de huidige keuze voor het MIT om operationele samenwerking van verschillende diensten in te richten om ondermijnende criminaliteit aan te pakken? Is bijvoorbeeld overwogen de extra financiële middelen in te zetten ten behoeve van bestaande teams met de taakstelling bestrijding van de ondermijnende criminaliteit, zoals de Dienst Landelijke Recherche? Wat waren de voor- en nadelen van deze alternatieven? Waarom is ervoor gekozen verder te gaan met het MIT?
In overleg met de korpschef, de voorzitter van het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie en de leiding van de andere betrokken diensten is bewust gekozen om het MIT een aanvulling te laten zijn op bestaande diensten en aanpak door te kiezen voor een nieuwe en andere opzet. Dit is een gezamenlijk traject. Die andere en innovatieve opzet is primair gelegen in de multidisciplinaire samenwerking op het gebied van de informatiedeling, op nationaal en internationaal niveau.
Het MIT heeft als doelstelling het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie. Het MIT richt zich specifiek op die vormen van de (inter)nationale georganiseerde, ondermijnende criminaliteit die een bedreiging vormen voor de democratische rechtsorde en de nationale veiligheid. De vólle potentie van het MIT kan worden verwezenlijkt zodra het een zelfstandige entiteit is geworden op basis van een wettelijke regeling met eigen bevoegdheden. Naast de hierboven toegelichte operationele werkzaamheden en samenwerking zal het MIT daarmee bevoegdheden krijgen op het gebied van de (zelfstandige) informatieverwerving en informatieverwerking. Hierin zit het meest vernieuwende van het MIT: dat er op basis van toegang tot en eigen verwerving van relevante gegevens proactief hoogwaardige systeemgerichte analyses en integrale informatiebeelden kunnen worden gemaakt over criminele systemen die een bedreiging (kunnen gaan) vormen voor de Nederlandse rechtsstaat. Niet alleen met gegevens verkregen door opsporingsdiensten, maar ook met gegevens die andere diensten van de overheid vanuit haar wettelijke taak verzamelt en genereert.
Wat is de concrete taakstelling voor het MIT en in hoeverre verschilt deze van de reeds bestaande diensten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de concrete, meetbare doelstellingen van het MIT en hoe worden deze gemonitord? Op welke wijze wordt hierover gerapporteerd richting de betrokken partners en de Tweede Kamer?
Het bepalen van de wijze van effect- en resultaatmeting maakt onderdeel uit van de ontwerp en de bouwfase van het MIT. Het programmateam legt over de bouw en de behaalde resultaten verantwoording af aan de stuurgroep MIT. In de stuurgroep zijn alle betrokken partijen op hoogambtelijk niveau vertegenwoordigd. Ik zal uw Kamer op de hoogte blijven houden van de voortgang van de bouw van het MIT in mijn reguliere brieven over de aanpak ondermijning.
Hoe verhoudt het MIT zich qua bevoegdheden en doelstelling tot andere teams zoals de Dienst Landelijke Recherche in de opsporing van ondermijnende criminaliteit? Welke afspraken zijn gemaakt over de taakverdeling tussen verschillende diensten? Hoe verhouden verschillende teams zich qua hiërarchie tot elkaar bij het opsporen van ondermijnende criminaliteit? Hoe verhoudt het MIT zich tot de politie, het Openbaar Ministerie, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst, de douane, de Belastingdienst en de Koninklijke Marechaussee qua bevoegdheden? Is daarbij de wettelijke grondslag voor informatiedeling tussen deze verschillende organisaties voor het MIT geborgd?
Het MIT is beheersmatig en organisatorisch ondergebracht bij de politie. Voorzien is dat het MIT als zelfstandige entiteit zal gaan functioneren. De wettelijke basis daarvoor is er echter nog niet. Tot die tijd zal door de Minister van Justitie en Veiligheid, in afstemming met zijn ambtgenoten van Financiën en van Defensie, een instellingsbesluit worden opgesteld en vastgesteld dat het MIT als nieuwe entiteit een eerste tijdelijke vorm geeft. Voor duiding omtrent de bevoegdheden en wettelijke grondslag voor informatiedeling van het MIT verwijs ik u naar mijn brief.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het inrichten van het MIT? Hoeveel personeelsleden hebben zij tot nu toe geworven? Uit welke organisaties zijn deze afkomstig? Wat kan het MIT deze personeelsleden bieden met betrekking tot primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden en hoe verhoudt dit zich tot bijvoorbeeld de cao die geldt voor de Dienst Landelijke Recherche en de salarisschalen die daar worden geboden voor dezelfde functies? Deelt u de mening dat het onwenselijk is als intern oneerlijke concurrentie ontstaat als het MIT op basis van veel betere primaire arbeidsvoorwaarden personeel kan werven uit aanpalende diensten? Wordt er met de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden ook rekening gehouden met de uiteindelijke ophanging van het MIT? Is al duidelijkheid onder welk organisatieonderdeel het MIT zal gaan landen en houdt u daarbij nu al rekening met de arbeidsvoorwaarden?
De vorming van het MIT kent een meerjarige opbouw en is een structurele uitbreiding van de bestaande capaciteit van alle betrokken diensten.
Er is bewust gekozen voor een gefaseerde opbouw van het MIT.
Op dit moment is de inrichting van het MIT in volle gang; er is een vierhoofdig programmateam benoemd dat verantwoordelijk is voor de opbouw, de inrichting en de operatie van het MIT. De eerste circa 70 medewerkers zijn gestart. Ongeveer een derde daarvan is extern geworven en twee derde van de medewerkers komt uit de politieorganisatie, defensie, FIOD, Belastingdienst, Douane en OM. Voor alle diensten geldt dat zij daarbij het geld gekregen hebben om die vacatures weer in te vullen. Er zijn bij een aantal diensten ook mogelijkheden om al nieuwe medewerkers te werven voordat collega’s richting het MIT gaan. Het MIT wordt ingesteld door de drie verantwoordelijke ministers. Onder hun mandaat besluit de stuurgroep MIT over de inrichting, doorontwikkeling, bekostiging, jaarplannen en verantwoording.
In oktober 2020 is de projectmatige bouwfase begonnen met de benoeming van het programmateam. Het programmateam legt over de bouw en behaalde resultaten verantwoording af aan de stuurgroep MIT. De werving van het MIT vindt plaats op basis van de behoefte van het MIT en de kennis en kunde van de kandidaten. Het MIT heeft vooralsnog geen rechtspersoonlijkheid. Dat betekent dat – afgezien van derden die worden ingehuurd t.b.v. het MIT -medewerkers van de deelnemende diensten hun eigen arbeidsvoorwaarden, rechtspositie en aanstelling behouden. De belangrijkste aanpassing is gelegen in de functionele aansturing door het Programmateam. Omdat de politie voorziet in de beheersmatige en organisatorische ondersteuning worden medewerkers van het MIT waar nodig opgenomen in de HR-administratie van de politie i.v.m. toegang tot gebouwen, ICT systemen en dergelijken.
Het bouwen van een nieuw en innovatief multidisciplinair team van honderden specialisteren (circa 300–400 medewerkers) is een complex proces dat een gefaseerde meerjarige opbouw kent. Hierover vindt op alle niveaus zorgvuldige en onderlinge afstemming plaats.
Hoeveel vacatures moeten nog worden vervuld bij het MIT? Kan dit worden opgesplitst per organisatie en expertise? Zijn er afspraken gemaakt met andere diensten waarvan personeel wordt geworven die door het oprichten van het MIT het risico lopen op onderbezetting door het oprichten van het MIT? Wordt daarnaast ook rekening gehouden met het effect van het verlies van de expertise bij de diensten op de reeds lopende operaties? Wordt erkend dat sommige functies niet eenvoudig opnieuw te vullen zijn en een lange inwerkperiode vergen waardoor er lacunes kunnen ontstaan en we de bestrijding juist niet versterken? Welke afspraken staan hierover op papier en kunt u deze met de Kamer delen?
De inrichting van het MIT vindt plaats op basis van een budget-gestuurde werkwijze. Een belangrijk onderdeel van de bouw is de strategische personeelsplanning. De capaciteit voor het MIT wordt geworven op basis van kennis en kunde. De capaciteit voor het MIT wordt zoveel mogelijk geworven buiten de betrokken diensten maar komt voor een deel ook uit die diensten zelf. Dat gebeurt altijd in overleg met de betrokken diensten. Waar deze diensten personeel leveren ten behoeve van het MIT kunnen en mogen de vacatures die daardoor ontstaan ook weer worden opgevuld. Medewerkers van de betrokken diensten en van het MIT kunnen tussen het MIT en de moederorganisaties heen en weer gaan. Na een aantal jaar bij het MIT gewerkt te hebben, kunnen collega’s weer terug naar hun moederorganisaties keren. Op deze wijze hou je geborgd dat het MIT een onlosmakelijk onderdeel zal zijn en blijven van zes moederorganisaties.
Natuurlijk realiseer ik mij dat tot op zekere hoogte en tijdelijk sprake kan zijn van verdeling van schaarse expertise. Ook daarom moet het MIT bijdragen aan meer samenwerking, innovatie en flexibiliteit bij de deelnemende organisaties. Het tijdelijk gemis van capaciteit is vanaf het begin af aan onderkend en wordt meegenomen in flankerend beleid.
Wat is de begroting die hierbij hoort?
Het kabinet heeft voor het MIT bij najaarsnota 2019 incidenteel € 15 mln en bij voorjaarsnota 2020 structureel € 93 mln ter beschikking gesteld, hiervan is € 85 mln voor het MIT zelf en € 8 mln voor de keteneffecten van het MIT.3
Hoeveel zaken zijn er tot nu toe succesvol gestart en afgerond door het MIT? Hoeveel door het MIT opgestarte zaken lopen er nu? Vindt deze operationele inzet plaats vanuit het MIT of vanuit de staande organisaties? Indien deze inzet plaatsvindt vanuit de staande organisaties, welk effect heeft dit dan op de inzet op de zaken binnen deze organisaties? Oftewel, lopen er nu landelijk meer zaken door de komst van het MIT of wordt bestaande capaciteit ingezet onder de vlag van het MIT?
Het programmateam MIT is in oktober 2020 benoemd, in 2021 op volle sterkte begonnen en zit nu in de zogenaamde bouwfase. Deze bouwfase duurt naar verwachting tot eind 2022. Begin april 2020 is een vliegende start gemaakt door de deelnemende partijen in het MIT. Hierin wordt geëxperimenteerd met de vernieuwende multidisciplinaire aanpak. De ervaringen die hierin zijn opgedaan worden geëvalueerd en meegenomen bij de verdere bouw van MIT. Het MIT zal aanvullend op de bestaande diensten en aanpak primair gericht zijn op het genereren van een integraal informatiebeeld en het samen met partners (laten) plegen van de meest optimale interventies op (inter)nationaal niveau. Voorzien is dat eind 2021 ca 130 fte in het MIT werken, eind 2022 ca 240 fte en eind 2023 het totale aantal van 300 a 400 fte is bereikt. Waar de medewerkers nu nog voor een groot deel worden ingezet voor de opbouw en inrichting van de organisatie, zullen de werkzaamheden naarmate de organisatie staat, voor een steeds groter gedeelte bestaan uit intelligence en operationele werkzaamheden.
Concreet start het MIT in de komende maand met operationele trajecten. Voor meer informatie omtrent deze operationele trajecten verwijs ik u naar mijn kamerbrief.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als het oprichten van het MIT ten koste gaat van goed functionerende diensten zoals de Dienst Landelijke Recherche en dat dit kan betekenen dat onze aanpak van ondermijning wordt ondermijnd? Zo ja, wat doet u om te voorkomen dat het MIT parasiteert op andere diensten en hoe borgt u dat het MIT daadwerkelijk een toevoeging vormt op de taakstellingen van deze diensten? Zo nee, waarom niet?
Het MIT is een door de betrokken diensten gevraagde aanvulling op de bestaande diensten en niet als vervanging. Om te voorkomen dat de bouw van het MIT ten koste gaat van de capaciteit in de deelnemende organisaties is er geld structureel beschikbaar gesteld. Met dit geld worden naast het MIT ook de specialistische diensten van de deelnemende organisaties gericht versterkt juist mede vanwege de mogelijke inzet ten behoeve van het MIT. Dit betreft onder andere specialistische diensten van de landelijke eenheid van de politie en van de andere deelnemende organisaties. In het multidisciplinair sturingsmodel wordt het te bereiken effect en de inzet door het MIT op een aan te pakken fenomeen door de landelijke gezagen van de deelnemende organisaties in het MIT gezamenlijk bepaald. Hierin wordt tevens de afstemming met de lopende operaties van deelnemende organisaties meegenomen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Bent u bereid, gezien de door verschillende betrokkenen gesignaleerde risico’s, om geen onomkeerbare stappen te nemen met betrekking tot de uitrol van het MIT totdat de antwoorden in de Kamer zijn behandeld? Zo nee, waarom niet? Wat zou een, tijdelijke, stop van de ontwikkelingen in de weg staan? Kunt u een onderbouwde toelichting geven?
De bouw en inrichting van het MIT is op dit moment in volle gang. Er is voor mij geen aanleiding om dit proces te vertragen en te stoppen. Het MIT is nieuw, noodzakelijk en gewenst door deelnemende organisaties en uw Kamer. Het vormt immers een aanvulling op de huidige aanpak. Een effectieve multidisciplinaire en datagedreven aanpak op (inter)nationaal niveau die met het MIT beoogd wordt, betekent het zoeken naar nieuwe verhoudingen en een nieuw evenwicht en kost daarom tijd. Voor meer duiding omtrent het MIT verwijs ik u naar mijn Kamerbrief aan de voorzitter van de Tweede Kamer, die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen heb verstuurd. Ik zal uw Kamer op de hoogte blijven houden van de voortgang van de bouw van het MIT in mijn reguliere brieven over de aanpak ondermijning.
De ontheffing van de avondklok voor de jacht op zwijnen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Beaamt u dat mensen de belangrijkste rol spelen bij de verspreiding van het Afrikaanse Varkenspest (AVP) virus over langere afstanden?1
Ja.
Kent u het onderzoek van de European Food Safety Authority (EFSA) waaruit blijkt dat beperking van zwijnenpopulaties niet duurzaam tot stand te brengen is via afschot, en dat jacht geen effectief middel is om insleep van AVP te beperken of te voorkomen? Zo ja, deelt u de conclusies? Zo nee, waarom niet?2
Ja, dat onderzoek is mij bekend.
Nee, die conclusie deel ik niet. In het EFSA rapport van juni 2018 staat dat reductie en stabilisatie van de dichtheid bijdraagt aan een verminderde kans op blootstelling en daarmee introductie van AVP. Ook reduceert dit de inspanningen die moeten worden gedaan mocht een infectie zich toch voordoen. De Europese Commissie adviseert lidstaten conform het EFSA rapport en heeft in haar strategie opgenomen dat reductie van wilde zwijnen een van de maatregelen is om de kans op verspreiding te verkleinen (SANTE/7113/2015). De deskundigengroep dierziekten heeft zich in woorden van gelijke strekking uitgelaten in het advies dat deze groep heeft gegeven in september 2018.
Erkent u de conclusie van de EFSA dat populaties van zwijnen zich juist verspreiden door zeer intensieve jachtdruk, waardoor de ziekte zich geografisch verspreidt?
Het is mogelijk dat door intensieve jacht op lokaal niveau migratie van wilde zwijnen wordt bewerkstelligd. Echter, in besmette gebieden wordt migratie van besmette wilde zwijnen zo veel mogelijk voorkomen door het beheer (jacht) op te schorten en daarna zodanig uit te voeren dat migratie zo min mogelijk plaats vindt. Bovendien wordt met het plaatsen van hekken migratie vertraagd. In Tsjechië en België zijn met het aangepaste beheer in de besmette gebieden goede resultaten geboekt met de bestrijding van AVP bij wilde zwijnen en is de ziekte niet verspreid buiten het gebied. Beide landen zijn nu vrij van AVP. De Europese Commissie heeft hierover in haar strategie (SANTE/7113/2015) adviezen opgesteld.
Welk onafhankelijk wetenschappelijk bewijs is er dat afschot van wilde zwijnen in Nederland de insleep van AVP vanuit het buitenland zou beperken?
Minder zwijnen leidt tot een lagere kans dat zwijnen in contact komen met achtergelaten voedselresten afkomstig van besmette varkens. Dit is ook door de deskundigengroep dierziekten, waar onafhankelijk wetenschappers deel van uitmaken, geconcludeerd. EFSA heeft geconcludeerd dat reductie van het aantal zwijnen bijdraagt aan het verkleinen van de kans dat een populatie wordt besmet (https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5344).
Is het mogelijk dat afschot van zwijnen in Nederland kan leiden tot een waterbedeffect, waardoor zwijnen vanuit Duitsland de leeggevallen territoria innemen? Wat zou een dergelijk migratie-effect kunnen zijn op insleep van AVP naar Nederland, dat nu geen AVP kent?
De kans dat AVP via migrerende wilde zwijnen naar Nederland wordt verspreid is nu zeer klein. Wilde zwijnen leven in leefgebieden en trekken binnen die leefgebieden rond, afschot zorgt voor een lagere dichtheid en niet voor een hogere. Ook in Duitsland worden veel wilde zwijnen geschoten, ook daar nemen dichtheden af. Op korte afstand kunnen migrerende besmette zwijnen een rol spelen bij de verspreiding. De afstand naar de besmette populaties in het oosten van Duitsland is echter groot. Er is geen verhoogd risico door afschot, wel een verlaagd risico van insleep, vanwege lagere aantallen zwijnen.
Beaamt u dat een besmet zwijnenkarkas of zwijnenbloed voor langere tijd een bron van besmetting is? Onderschrijft u dat het bij de jacht nagenoeg onmogelijk is om voldoende hygiënemaatregelen te treffen om verspreiding van het AVP-virus te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is bekend dat een besmet zwijnenkarkas of zwijnenbloed voor langere tijd een bron van besmetting kan zijn. Afhankelijk van onder andere de temperatuur kan het virus tot maanden «overleven».
Ik onderschrijf de stelling dat bij jacht onvoldoende hygiënemaatregelen genomen kunnen worden niet. Jagers nemen passende hygiënemaatregelen: die bevatten onder andere het reinigen van materialen. De jagers kennen de risico’s en worden hierover geregeld geïnformeerd.
Vlees van wilde zwijnen mag vanuit een besmet gebied niet naar Nederland worden verzonden tenzij aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Het zwijn waarvan het vlees afkomstig moet negatief getest zijn voor AVP. Daarnaast moet het vlees aan verschillende aanvullende voorwaarden voldoen ten aanzien van het apart opslaan, verwerken en vervoeren van het vlees (artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2002/99/EG) en moet het een specifieke warmtebehandeling hebben ondergaan en zijn voorzien van de juiste veterinaire certificaten. Voor particulier gebruik geldt dit niet, maar jagers weten dat ze de resten in de daarvoor bestemde afvalcontainers moeten achterlaten en geen resten mogen achterlaten in de natuur.
Klopt het dat jagers die een beroepsmatige binding hebben met gehouden varkens wordt afgeraden om te jagen in besmette gebieden? Zo ja, hoe controleert u of deze jagers niet jagen in gebieden waar varkenspest voorkomt?3
Jagers komen in allerlei geledingen van de samenleving voor en hebben diverse achtergronden. Er zijn varkenshouders die jagen of jagers die varkens houden. In besmette gebieden in andere lidstaten gelden strenge maatregelen waar personen die het gebied willen betreden zich aan dienen te houden. Die maatregelen zijn er op gericht om de verspreiding van het virus zoveel mogelijk tegen te gaan. De lidstaten houden toezicht op naleving van de maatregelen. De Nederlandse varkenshouders kennen de risico’s en nemen passende hygiënemaatregelen. Zij nemen daarin hun verantwoordelijkheid.
Klopt het dat Nederlandse jagers onder andere actief zijn in Duitsland en dat in Saksen, Duitsland, de AVP-besmettingen toenemen? Zo ja, bent u bereid om een verbod op jachttoerisme naar Duitsland en Polen uit te vaardigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?4
Ja, er zijn jagers uit Nederland die ook in Duitsland komen en ja, het aantal besmette wilde zwijnen in de oostelijke deelstaten van Duitsland is de afgelopen maanden toegenomen. Er is geen verband tussen beide zaken.
Het is aan de jagers zelf om te bepalen of zij gaan jagen in andere landen. Het is aan de betreffende lidstaten om daarover regels op te stellen. In de besmette gebieden in andere lidstaten gelden strenge maatregelen, die door de Europese Commissie en de lidstaten zijn opgesteld.
Erkent u dat het beleid onduidelijk is, aangezien in de «Roadmap preventie introductie AVP» staat dat er drie aangelijnde honden meegenomen kunnen worden op zwijnenjacht, terwijl de NVWA stelt dat honden niet op jacht mogen worden meegenomen in gebieden waar AVP zich bevindt? Zo ja, hoe gaat u deze tegenstrijdigheid wegnemen?5 6
Het klopt dat bij de beperkte bewegingsjacht maximaal drie aangelijnde honden mee kunnen. De beperkte bewegingsjacht is van toepassing in Nederland en ten behoeve van het beheer van wilde zwijnenpopulaties bij afwezigheid van AVP. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de provincies.
Als er een AVP besmetting is zullen we in overleg met diverse deskundigen vaststellen wat geschikte methoden zijn om de ziekte bij de wilde zwijnen te bestrijden, waarbij we zoveel mogelijk gebruik maken van de ervaring in andere lidstaten zoals België en Tsjechië. In eerste instantie zal het beheer in besmet gebied worden opgeschort om de situatie in beeld te brengen. Op hoofdlijnen staat dit beschreven in het Plan van Aanpak bestrijding AVP bij wilde zwijnen.
De bewuste passage kan tot onduidelijkheid leiden. De NVWA zal de tekst in de flyer aanpassen.
Erkent u dat de jacht op zwijnen haaks staat op het tegengaan van de verspreiding van AVP? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw beleid met betrekking tot AVP te herzien?
Er zijn geen aanwijzingen dat het virus door de jacht is verspreid. Het gaat meestal om onachtzaamheid van mensen. Op korte afstand kan door de jacht mogelijk wel spreiding optreden. Het advies van deskundigen is om als er een besmetting bij een wild zwijn is vastgesteld het gebied te sluiten voor onder andere de jacht. Het doel daarvan is rust te creëren in het gebied om migratie van wilde zwijnen te voorkomen en om de epidemiologische situatie in kaart te brengen. Daarna wordt een eradicatieprogramma opgesteld en voorgelegd aan de Europese Commissie. Deze handelwijze staat ook beschreven in het Plan van Aanpak bestrijding AVP bij wilde zwijnen. Ik zie geen reden mijn beleid hierover te herzien.
Chroom-6 in PC-7 lestoestellen in Woensdrecht |
|
Sadet Karabulut |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Is het waar dat in 13 PC-7 lestoestellen van het 131e squadron op Woensdrecht chroom-6 is vastgesteld?1 Heeft het onderzoek daarover inmiddels uitsluitsel gegeven? Zo nee, wanneer verwacht u dat?
Ja, dat klopt. Bij onderhoudswerkzaamheden in de PC-7 is in de cockpit en in de avionics bay, een compartiment aan de binnenzijde van het toestel waarin elektronische apparatuur is gemonteerd, van één van de PC-7 toestellen stof aangetroffen. Uit voorzorg is gecontroleerd of het aangetroffen stof chroom-6 bevatte. Daarbij is geconstateerd dat dit het geval was. Hierop is het vliegen met de PC-7 tijdelijk stil gelegd en is aan het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) advies gevraagd.
In 2017 heeft een vergelijkbare situatie plaatsgevonden met chroom-6 houdend stof in de cockpit van de PC-7. Toen hebben luchtmetingen van het CEAG aangetoond dat de grenswaarden niet werden overschreden. Omdat de huidige situatie zeer vergelijkbaar is, heeft het CEAG beoordeeld dat ook in deze situatie een eventuele blootstelling via de lucht (tijdens onderhoud en tijdens vliegen) laag zal zijn en de grenswaarden niet zal overschrijden. Blootstelling via de huid bij onderhoudswerkzaamheden wordt voorkomen door het toepassen van maatregelen zoals het dragen van speciale handschoenen. Het CEAG heeft geadviseerd de toestellen voor ze in gebruik worden genomen schoon te maken.
De veiligheid van de werknemers staat voor mij voorop. Dat is de reden dat het vliegprogramma uit voorzorg is stopgezet. Nadat de PC-7 toestellen zijn schoongemaakt en zijn gecontroleerd, is het vliegen hervat. De toestellen zijn weer inzetbaar en hebben daadwerkelijk gevlogen.
Kunt u aangeven op welke wijze de constatering is gedaan en om welke reden het onderzoek is gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt dit onderzoek zich tot uw brief van 4 december 2018 waarin u meldt dat voor de PC-7 wel degelijk voor één van de drie lagen chroom-6-houdende verf is gebruikt?2
In mijn brief van 4 december 2018 over de stand van zaken met betrekking tot de terugdringing van het gebruik van chroom-6 houdende verf op luchtvaartuigen (Kamerstuk 35 000 X, nr. 70) en mijn brief van 17 november 2020 over de stand van zaken van chroom-6 bij Defensie (Kamerstuk 35 570 X, nr. 66) is aangegeven dat voor de PC-7 een chroomvrij verfsysteem is gecertificeerd voor de buitenzijde van de romp en voor de cockpit van het toestel. Dit chroomvrije verfsysteem wordt aangebracht wanneer een toestel van een nieuwe verflaag moet worden voorzien, zodat werknemers geen onnodig risico op blootstelling lopen. In 2018 heeft er een upgrade van de cockpit van de PC-7 plaatsgevonden waarbij in de cockpit een chroomvrij verfsysteem is toegepast. Dit staat los van de situatie in de avionics bay, waarin chroom-6 in een compartiment aan de binnenzijde van het toestel is aangetroffen. In de binnenzijde bevindt zich het airframe (het skelet) van het vliegtuig dat chroom-6 houdende verf bevat, zoals bij nagenoeg alle vliegtuigen. Het verfsysteem aan de binnenzijde wordt niet vervangen, omdat er geen chroomvrij verfsysteem is gecertificeerd voor afgesloten delen.
In mijn brief van 4 december 2018 over de stand van zaken met betrekking tot de terugdringing van het gebruik van chroom-6 houdende verf op luchtvaartuigen (Kamerstuk 35 000 X, nr. 70) schreef ik hierover dat een luchtvaartuig licht en sterk moet zijn. Dit geldt in het bijzonder voor militaire vliegtuigen die aan grote krachten onderhevig zijn. Corrosie op onderdelen van het airframe kan een desastreus effect hebben op de sterkte en daarmee de luchtwaardigheid. Mede om die reden is een chroom-6 houdend verfsysteem dat corrosie actief tegengaat van groot belang voor de vliegveiligheid. Defensie past de arbeidshygiënische strategie toe, zoals beschreven in mijn brief van 4 juli 2019 over toezeggingen over chroom-6 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 147), in volgorde van substitutie, technische maatregelen, organisatorische maatregelen en persoonlijke beschermingsmaatregelen. Bij werkzaamheden aan de PC-7 worden de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen voor het werken met chroom-6 getroffen.
Bent u voornemens ook deze laatste laag chroom-6-verf nu te verwijderen? Zo ja, wanneer en welke chroom-vrije verf zal dan worden gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat gemeente Midden-Groningen er een potje van maakt met recreatiepark De Leine. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel dat gemeente Midden-Groningen er een potje van maakt met recreatiepark De Leine»?1
Ja.
Herkent u de signalen dat gemeente Midden-Groningen jacht maakt op mensen die in een recreatiewoning wonen?
Het is mij bekend dat de gemeente Midden-Groningen wil handhaven op permanente bewoning van recreatiewoningen.
Hoe rijmt u het bovenstaande met de aangenomen motie-Van Eijs c.s.2 over het toepassen van de menselijke maat in de handhaving op de permanente bewoning van recreatiewoningen?
De gemeente Midden-Groningen geeft aan zich bewust te zijn van de menselijke maat in handhaving en hierbij oog te hebben voor kwetsbare bewoners en hun vervolghuisvesting. De bewoners krijgen de tijd om vervolghuisvesting te zoeken.
Herkent u het in het artikel geschetste beeld dat de gemeente Midden-Groningen nog te veel kijkt naar wat er niet kan in plaats van wat er wel kan met de permanente bewoning van recreatieparken?
De gemeente heeft als lokale overheid het beste zicht op de verschillende belangen die spelen en de mogelijke toekomstperspectieven met betrekking tot dit specifieke park. Het is aan de gemeente om deze afwegingen te maken.
Wat is de stand van zaken van de aangenomen motie-Koerhuis/ Van Eijs3, de nieuwe regeling voor de permanente bewoning van recreatiewoningen en het aanjaagteam voor de herbestemming van recreatieparken4?
Zoals ik in mijn brief5 van 15 december 2020 heb aangegeven, streef ik ernaar om het ontwerpbesluit betreffende de wijziging van het Besluit Omgevingsrecht (Bor) in maart aan uw Kamer voor te hangen.
In dezelfde brief heb ik aangegeven dat het «aanjaag- en expertteam transformatie van recreatieparken» rond de zomer van 2021 operationeel zal zijn.
Deelt u de mening dat het herbestemmen van het zogeheten «smurfendorp» De Leine een goede oplossing is voor de leefbaarheid van het recreatiepark? Bent u bereid het aanjaagteam hiervoor in te zetten?
De lokale overheid heeft het beste zicht op de ter zake doende belangen en mogelijkheden van een specifiek park. Met het aanjaag- en expertteam zal, op verzoek van een gemeente, worden bekeken of en waar mogelijkheden liggen.
Bent u bereid de gemeente Midden-Groningen aan te spreken op uw oproep in de Kamerbrief5 d.d. 8 december 2020 om tijdens de tweede coronagolf niet mensen uit te zetten die in een recreatiewoning wonen?
Naar aanleiding van uw vragen heb ik contact opgenomen met de gemeente Midden-Groningen en mijn oproep om de menselijke maat te hanteren in de handhaving op permanente bewoning onder de aandacht gebracht.
Bent u bereid uw oproep in de Kamerbrief d.d. 8 december 2020 te herhalen in een expliciete brief aan VNG, colleges van B&W en gemeenteraden?
In de brief van 8 december7 heb ik nogmaals de oproep gedaan om de menselijke maat te hanteren. Uit mijn gesprekken met gemeenten wordt duidelijk dat mijn oproep bekend is. Rond de zomer zal ik een kwaliteits- en afwegingskader opleveren, waarmee ik gemeenten ondersteun om tot een complete afweging te komen aangaande het vraagstuk van permanente bewoning en eventuele handhaving. In dit kader zal ook mijn oproep om de menselijke maat te hanteren bij handhaving worden verwerkt.
Het nieuws dat de laatste onafhankelijke radiozender van Hongarije door Premier Orban is weggewerkt |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat vindt u van het nieuws dat nu ook Klubrádió, de laatste onafhankelijke radiozender van Hongarije, dinsdag de rechtszaak heeft verloren en ook haar biezen moet pakken?1
Voor een recente analyse van de persvrijheid en het medialandschap in Hongarije verwijs ik naar het landenhoofdstuk over Hongarije in het Rechtsstaatrapport van 2020, door de Europese Commissie gepubliceerd op 30 september jl. Hierin concludeert de Commissie dat de pluriformiteit van de mediamarkt gevaar loopt in Hongarije. De laatste jaren is de overheidscontrole op publieke media vergroot. Dit heeft geleid tot verschraling van het medialandschap. Tevens melden onafhankelijke mediakanalen stelselmatige obstructie en intimidatie, terwijl een trend van economische overname van dergelijke kanalen aanleiding geeft tot extra bezorgdheid.3
Het is een zorgelijke ontwikkeling dat het onafhankelijk radiostation Klubrádió de uitzendlicentie verloor voor relatief kleine administratieve overtredingen. Persvrijheid en mediapluriformiteit zijn beginselen die onlosmakelijk verbonden zijn met een goed functionerende democratische rechtsstaat, en alle lidstaten dienen deze beginselen te respecteren.
Kunt u bevestigen dat het stopzetten van de radiofrequentie van Klubrádió niets meer is dan een puur politiek besluit van Orban om de oppositie de mond te snoeren?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat de Europese Commissie zo stil is geweest over deze recente ontwikkeling?
In reactie op het verlies van de uitzendlicentie van Klubrádió heeft de Commissie de Hongaarse regering middels een brief gevraagd het radiostation in de lucht te houden. Tevens heeft de Commissie, net als verschillende EU lidstaten waaronder Nederland, publiekelijk zorgen geuit over het verlies van de uitzendlicentie en Hongarije opgeroepen persvrijheid en mediapluriformiteit te beschermen.
Tegelijkertijd heeft de EU niet veel rechtstreekse bevoegdheden waar het gaat om media. De EU waakt via de Media Pluralisme Monitor over de pluriformiteit van de sector. Mediapluriformiteit is ook een van de vier pijlers in het jaarlijkse Rechtsstaatrapport waarin wordt gerapporteerd over de stand van de rechtsstaat in de EU lidstaten. Verder is in de Audiovisuele Mediadienstenrichtlijn de regelgeving met betrekking tot onafhankelijkheid van nationale mediatoezichthouders versterkt. Daarnaast werken nationale mediatoezichthouders samen aan onafhankelijke en effectieve naleving van Europese regelgeving binnen de European Regulators Group for Audiovisual Media Services (ERGA).
Op 3 december jl. lanceerde de Commissie een actieplan met betrekking tot Europese media in het digitale tijdperk. Het Actieplan zet langs verschillende sporen in op versterking van persvrijheid en mediapluralisme. Zo voorziet de Commissie nog voor dit jaar een aanbeveling waarin rekening wordt gehouden met nieuwe online bedreigingen waarmee vooral vrouwelijke journalisten te maken krijgen. Ook maakt een eveneens voor 2021 gepland initiatief om journalisten en het maatschappelijk middenveld te beschermen tegen misbruik van procesrecht onderdeel uit van het Actieplan. Daarnaast zet het in op duurzame financiering van projecten voor juridische en praktische bijstand aan journalisten binnen en buiten de EU, de ondersteuning van samenwerking, journalistieke partnerschappen en normen, en de versterking van de diversiteit en transparantie van de media (inclusief transparantie van de eigendom van de media met een nieuwe monitor voor de eigendom van de media, transparantie van overheidsreclame).
Wat is de laatste stand van zaken wat betreft de mediavrijheid en het medialandschap in Hongarije?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zegt dit over het handhaven van de Europese waarden en normen dat lidstaten zomaar kritische media kunnen afstoten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid vanuit Nederland ook op Europees niveau hier aandacht voor te vragen om zo de druk op Hongarije op te voeren?
Eén van de vier pijlers van het jaarlijkse Rechtsstaatrapport dat vorig jaar voor het eerst verscheen en waarin alle lidstaten, en dus ook Hongarije, langs de rechtsstatelijke meetlat worden gelegd, ziet op pluriformiteit en vrijheid van de media. De structurele dialoog hierover in de Raad biedt de mogelijkheid voor Nederland om ongewenste ontwikkelingen op dit terrein te bespreken. Mediavrijheid is, onder het thema «vrijheid van meningsuiting», tevens één van de punten van zorg in de EP-resolutie waarmee de artikel 7-procedure in september 2018 tegen Hongarije werd ingeleid. Het Portugees Voorzitterschap heeft agendering van de artikel 7-procedures tegen zowel Hongarije als Polen tentatief voorzien voor de Raad Algemene Zaken van 11 mei a.s.
Welke stappen bent u concreet van plan namens Nederland te ondernemen om deze schandalige ontwikkeling aan te kaarten?
Er wordt in Europees en bilateraal verband door Nederland regelmatig aandacht gevraagd voor het belang van persvrijheid en mediapluriformiteit. Laatstelijk middels lopende diplomatieke contacten nadat Klubrádió de uitzendlicentie verloor. Ook heeft Nederland zich samen met de Europese Commissie en gelijkgestemde landen publiekelijk uitgesproken over het belang van pluriforme media na het verlies van de uitzendlicentie van radiostation Klubrádió.
Bevordering van persvrijheid is een sleutelonderdeel van de vrijheid van meningsuiting, een van de prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Het kabinet spant zich hiervoor in via projecten gefinancierd uit onder meer het Mensenrechtenfonds en het Programma Ondersteuning Buitenland Beleid, de Nederlandse inzet in de VN-Mensenrechtenraad en middels de organisatie van (publieke) bijeenkomsten zoals bijvoorbeeld de World Press Freedom Conferentie die plaatsvond in december jl. Ten slotte wordt kennisuitwisseling gestimuleerd via de organisatie van studiebezoeken voor journalisten. In 2020 werd een dergelijk bezoek georganiseerd voor journalisten uit de Visegrad 4-landen (Hongarije, Polen, Slowakije en Tsjechië) met de focus op onderzoeksjournalistiek.
Het niet betrekken van de medewerkers bij het transitieplan van failliete jeugdzorginstelling Intervence |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ondernemingsraad Intervence: «Stem medewerker niet meegenomen in plan»»?1
Ja.
Is het naar uw mening verstandig dat de stem van de ondernemingsraad niet wordt meegenomen in het transitieplan van de failliete jeugdzorginstelling?
Ik vind het, mede gezien het belang van het behoud van personeel voor de Zeeuwse Jeugdbescherming, van belang om medewerkers te betrekken bij het opstellen van het plan. Dit is van belang voor het draagvlak maar ook om de kennis en ervaring van medewerkers te betrekken bij de uitwerking van het plan. De ondernemingsraad heeft op 10 februari 2021 gereageerd op het door de gemeenten opgestelde transitieplan. Ook hebben wethouders op 10 februari gesproken met de medewerkers van Intervence over hun plannen.
De bestuurder van Intervence is primair verantwoordelijk voor het tijdig informeren en betrekken van medewerkers bij het overnamescenario. Dit is ook de insteek van de gemeenten. Wel heb ik met de Zeeuwse bestuurders afgesproken dat zij bij de uitwerking van het nu voorliggende overnamescenario afspraken maken met de bestuurder van Intervence over het betrekken van medewerkers en dat zij zorgen dat de bestuurder een goede informatiepositie heeft om medewerkers adequaat te betrekken.
Bent u nog altijd van mening dat het van belang is dat de jeugdzorgmedewerkers zo goed mogelijk worden meegenomen in dit ongewenste proces, onder meer vanwege het grote tekort in de sector?
Ja, dat vind ik van groot belang (zie tevens mijn antwoord op vraag 2). Professionals in deze sector zijn hard nodig. Zoals ik u in mijn brief van 17 februari 2021 bericht heb, wordt er momenteel aan een overnamescenario gewerkt. Dit overnamescenario houdt in dat de werkzaamheden van Intervence worden overgenomen door Jeugdbescherming west. Betrokken partijen vinden dit een kansrijk scenario om zorg te dragen voor een duurzame inrichting van de jeugdbescherming en -reclassering in Zeeland. Dit scenario zal wederom door de Inspecties en Jeugdautoriteit worden getoetst. Het perspectief voor medewerkers zal onderdeel uitmaken van deze toets.
Vindt u het begrijpelijk dat gezinsmanagers al vertrekken, gezien het rommelige proces dat kan worden geïnterpreteerd als minachting voor deze medewerkers?
Uit de contacten die ik met alle betrokken partijen heb gehad, blijkt dat zij het belangrijk vinden dat het personeel behouden blijft. Dat neemt niet weg dat er sprake is van een onzekere tijd, ook voor het personeel. Dit leidt er helaas toe dat sommigen van hen kiezen voor een andere baan. Net als andere betrokken partijen vind ik het belangrijk dat medewerkers van Intervence behouden blijven voor de jeugdbescherming en -reclassering. Om medewerkers te behouden hebben gemeenten en Intervence afgesproken dat Intervence tijdelijke contracten van medewerkers mag verlengen c.q. om mag zetten naar een vast contract. Daarnaast is afgesproken dat Intervence nieuwe gezinsmanagers mag werven. Intervence wordt hiertoe binnen de al bestaande financiële afspraken gefaciliteerd door gemeenten.
Is het nog steeds van belang dat de jeugdbeschermers en – reclasseerders die nu het werk uitvoeren dat ook moeten kunnen blijven doen, zoals u stelde op 11 december jl.?2 Zo ja, past deze gang van zaken bij deze uitspraak? Zo nee, kan men er dan op rekenen dat geen akkoord zal worden gegeven door de Jeugdautoriteit zo lang de medewerkers niet worden gehoord in, en betrokken bij dit proces?
In mijn brief van 17 februari 2021 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het oordeel c.q. advies van de Inspecties en de Jeugdautoriteit. Zij hebben geoordeeld dat het uitgewerkte scenario onvoldoende garanties biedt voor een duurzame transitie van de jeugdbescherming en -reclassering en dat het transitieplan onvoldoende perspectief voor de medewerkers biedt en daarmee leidt tot een mogelijk toenemend risico voor de zorgcontinuïteit. Het is in ieders belang, ook voor de huidige jeugdbeschermers en -reclasseerders, dat het overnamescenario zo snel mogelijk uitgewerkt wordt en dat het perspectief van de medewerkers daarin is opgenomen. De Inspecties en Jeugdautoriteit zullen hier wederom op toetsen. Ik heb met de Zeeuwse bestuurders afgesproken dat zij afspraken maken met de bestuurder van Intervence over het informeren van medewerkers en dat zij zorgen dat de bestuurder een goede informatiepositie heeft om medewerkers adequaat te betrekken.
Het is belangrijk dat ook bij een overname van Intervence door Jeugdbescherming west de relatie tussen de gezinsmanager en de cliënt zoveel als mogelijk in stand blijft. Dat was ook bij de uitwerking van het eerdere scenario het uitgangspunt. Gemeenten hebben gedurende het hele proces aangegeven dat Zeeland de gezinsmanagers van Intervence hard nodig heeft en dat voor iedere gezinsmanager in de nieuwe situatie een baan beschikbaar is. Op grond van de Jeugdwet zijn gemeenten bovendien verplicht erop toe te zien dat de overnemende instelling zich zoveel als mogelijk inspant om de bestaande hulpverleningsrelatie tussen kind en hulpverlener in stand te houden. De Inspecties zullen het plan hier ook op toetsen. Het overnamescenario heeft als voordeel dat de continuïteit van de hulpverleningsrelatie beter geregeld kan worden, omdat de cliënten en gezinsmanagers van Intervence niet meer bij verschillende GI’s ondergebracht hoeven te worden.
Kunt u aangeven in hoeverre al duidelijk is of de overnemende gecertificeerde instellingen zich daadwerkelijk zullen committeren aan het overnemen van personeel? Zo nee, kunt u aangeven wanneer hier wel duidelijkheid over komt?
Met de gemeenten heb ik, zoals beschreven in de brief van 17 februari 2021, afgesproken dat niet verder wordt gegaan met de uitwerking van het oorspronkelijke scenario (overdracht van cliënten van Intervence naar drie andere GI’s) en dat zij nu het terugvalscenario gaan onderzoeken en uitwerken. Dit terugvalscenario, waarvan de contouren door gemeenten zijn geschetst in het transitieplan, voorziet in een overname van de werkzaamheden van Intervence door Jeugdbescherming west. De exacte wijze van overname van het personeel van Intervence wordt op dit moment door betrokken partijen nader uitgewerkt. De gemeenten en Jeugdbescherming west hebben aangegeven dat het uitgangspunt is om de bestaande hulpverleningsrelaties zoveel als mogelijk te behouden. Op dit moment wordt het terugvalscenario uitgewerkt. Hiervoor is Jeugdbescherming west bezig met het opstellen van een business case. Naar verwachting wordt de business case de tweede helft van april 2021 opgeleverd. Daarna volgt besluitvorming door de bestuurscommissie en de gemeenteraden. Vervolgens zal wederom een transitieplan moeten worden opgesteld. Ook het nieuwe transitieplan wordt beoordeeld door Inspecties en Jeugdautoriteit. In juni 2021 zal naar verwachting duidelijk zijn of de overname door Jeugdbescherming west doorgang kan vinden of niet.
Bent u bereid zo snel mogelijk contact op te nemen met de relevante partijen om te verduidelijken op welke manier medewerkers erbij betrokken dienen te worden?
Zie het antwoord op vraag 3. Gemeenten en de GI-bestuurder maken afspraken om medewerkers tijdig te betrekken bij de uitwerking van het overnamescenario.
Bent u tevens bereid deze vragen een voor een te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja, daartoe ben ik bereid.
Psychologische oorlogsvoering om burgers een lockdown te laten accepteren |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Nachtmerriescenario’s om burgers rijp te maken voor lockdown»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat de Duitse regering willens en wetens methoden heeft gebruikt om «angst en volgzaamheid» te wekken onder de Duitse bevolking?
Het is niet aan mij om me uit te laten over Duitse interne aangelegenheden zoals deze.
In welke mate acht u psychologische manipulatie gerechtvaardigd om de publieke opinie te beïnvloeden?
Ik acht psychologische manipulatie niet gerechtvaardigd om de publieke opinie te beïnvloeden.
Welke technieken heeft de Nederlandse overheid gebruikt om het draagvlak onder de bevolking te beïnvloeden? Heeft u ooit technieken gebruikt met als doel onder de bevolking meer angst voor corona te laten ontstaan? Zo ja, waarom, wanneer en op welke wijze is hier gebruik van gemaakt?
Het kabinet heeft nooit technieken gebruikt met als doel onder de bevolking meer angst voor Corona te laten ontstaan. Dit is in de ogen van het kabinet geen goede manier om draagvlak te laten ontstaan. In de brief van de Minister Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de stand van zaken covid-19 van 2 februari 2021 wordt uitgebreid inzicht gegeven in de inrichting van de communicatie rondom het coronabeleid.
Is er ooit contact geweest tussen de Nederlandse overheid en wetenschappers, over methoden om de bevolking vrijheidsbeperkende maatregelen te laten accepteren?
In de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de stand van zaken covid-19 van 2 februari 2021 wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het kabinet coronacommunicatie inzet en de rol van wetenschap(pers) daarbij.
Bent u bereid om alle documenten die onder de overheid berusten (waaronder in elk geval, doch niet uitsluitend: interne memo’s, notities, e-mails, gespreksverslagen, notulen, etc.), die betrekking hebben op het beïnvloeden van het draagvlak onder Nederlanders voor de lockdownmaatregelen, openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft een informatieplicht richting de Tweede Kamer. Daaraan wordt – binnen de afspraken die daarover met de Tweede Kamer zijn gemaakt – reeds voldaan.
Het bericht ‘Slechte eigenrisicokeuzes maken de zorgverzekering duurder voor laagopgeleiden’ |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Slechte eigenrisicokeuzes maken de zorgverzekering duurder voor laagopgeleiden»?1
Het onderzoek onderstreept de bekende bevinding dat mensen met een relatief laag inkomen of laag opleidingsniveau minder geneigd zijn om voor een vrijwillig eigen risico te kiezen dan mensen met een relatief hoog inkomen of hoog opleidingsniveau. Dit vind ik niet onlogisch, want een verzekerde met een lager inkomen heeft mogelijk meer behoefte aan financiële zekerheid. De mogelijkheid dat een verzekerde bij het gebruik van zorg bijvoorbeeld 885 euro (bij een vrijwillig eigen risico van 500 euro) uit eigen zak moet betalen, maakt wellicht dat hij of zij terughoudend is om voor een vrijwillig eigen risico te kiezen.
Ik vind het belangrijk dat verzekerden goed geïnformeerd worden over het vrijwillig eigen risico. Het is daarom goed dat vergelijkingssites en zorgverzekeraars het vrijwillig eigen risico toelichten aan de hand van bijvoorbeeld keuzehulpen en rekenvoorbeelden. Daarnaast zijn er initiatieven (zoals de VoorzieningenWijzer en Poliswijzer) die verzekerden helpen bij het kiezen van de juiste zorgpolis.
Wat is uw reactie op de constatering dat er een sterke samenhang bestaat tussen de sociaaleconomische status (inkomen, opleiding) van mensen en de keuzekwaliteit en dat dus het vrijwillige eigen risico een ongelijkheidsdimensie in de zorg introduceert?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de constatering dat marktconforme voorzieningen tot een aanzienlijke ongelijkheid kunnen leiden wanneer bepaalde consumentencategorieën in dit soort omgevingen «slechtere» beslissingen nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderzoek binnen de gedragswetenschappen laat zien dat het vermogen van consumenten om informatie te wegen en rationale keuzes te maken begrensd is. Financiële keuzes worden nogal eens onbewust, snel en intuïtief gemaakt. Deze effecten worden versterkt in situaties die gepaard gaan met stress, waardoor mensen minder goed in staat zijn om weloverwogen keuzes te maken. Bekend is dat lager opgeleiden vaker te maken hebben met financiële stress, omdat zij een grotere kans hebben om te behoren tot de groep financieel kwetsbare Nederlanders.2
Daarom is het van belang dat de keuzeomgeving en de dienstverlening zo ingericht wordt dat mensen worden geholpen bij het maken van financieel gezonde keuzes. In het Actieplan Consumentenkeuzes, dat de Minister van Financiën eind 2019, in samenwerking met Wijzer in geldzaken, is gestart (zie Kamerstuk 32 013, nr. 224) werken bijvoorbeeld de financiële sector, consumentenorganisaties en kennisinstituten samen aan de ontwikkeling van vernieuwende manieren om consumentenkeuzes te faciliteren. Recent heeft de Minister van Financiën uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het Actieplan.3 Bovendien zet het kabinet in op het bevorderen van de financiële geletterdheid van burgers.
Wat is uw reactie op het feit dat van de groep mensen die een kleine kans heeft op hoge zorgkosten, met name mensen met een hoog inkomen een hoog vrijwillig eigen risico kiezen?
Verzekerden maken zelf de afweging of zij een vrijwillig eigen risico willen afsluiten. Hierbij spelen factoren als verwachte zorgkosten, maar bijvoorbeeld ook de premiekorting, de eigen financiële positie en de mate van risicoaversie een rol. Cijfers4 laten zien dat circa 13 procent van de verzekerden voor een vrijwillig eigen risico kiest. Het is dus niet zo dat slechts enkele verzekerden voor een vrijwillig eigen risico kiezen.
Deelt u de mening dat dit onderzoek bevestigt dat het vrijwillig eigen risico slechts enkelen ten goede komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het vrijwillig eigen risico de solidariteit in het zorgstelsel aantast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) laat zien dat iedereen per jaar 3 euro (mee)betaalt aan de verstrekte premiekortingen voor het vrijwillig eigen risico (zie Kamerstuk 29 689, nr. 1025). Dit is een zeer beperkt bedrag ten opzichte van de inkomensafhankelijke bijdrage en de jaarlijkse premie. De zorg is in Nederland namelijk in hoge mate gebaseerd op inkomens- en risicosolidariteit. Zo wordt de helft van de zorgkosten voor de curatieve zorg betaald door middel van de inkomensafhankelijk bijdrage. De andere helft bestaat uit de nominale premie en de eigen betalingen. Voor de nominale premie geldt een verbod op premiedifferentiatie. Dit betekent dat gezonde en ongezonde verzekerden dezelfde premie betalen voor hetzelfde verzekeringsproduct. De zorgtoeslag biedt verzekerden met een laag inkomen ondersteuning voor de nominale premie en het eigen risico.
Uit «Zorgkeuzes in Kaart 2020» blijkt dat door afschaffing van het vrijwillig eigen risico de zorguitgaven met afgerond 100 miljoen euro per jaar zouden stijgen, omdat verzekerden die op dit moment een vrijwillig eigen risico hebben na afschaffing meer zorg zouden gaan gebruiken.
Als het vrijwillig eigen risico niet eerlijk uitpakt, is het dan niet beter het vrijwillig eigen risico af te schaffen? Kunt u uw standpunt toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Human Rights Council: Countries Should Take Bold Action on Egypt' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep van mensenrechtenorganisaties tot de oprichting van een monitorings- en rapportagemechanisme voor de steeds verslechterende mensenrechtensituatie in Egypte?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat de oprichting van een dergelijk mechanisme een belangrijke stap zal zijn voor het in kaart brengen van de gepleegde mensenschendingen en misdrijven, er een belangrijk signaal van uitgaat richting mensenrechtenactivisten en (families van) slachtoffers, en een rol kan spelen bij het ontmoedigen van verdere mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het Algemeen Overleg over de Raad Buitenlandse Zaken van 21 januari jl. heb ik aangegeven dat ik de mensenrechtensituatie in Egypte heel zorgelijk vind. Het heeft mijn voorkeur om tijdens de 46e zitting van de Mensenrechtenraad, in plaats van op een monitorings – en rapportagemechanisme, in te zetten op een zo breed mogelijke coalitie voor een zo stevig mogelijke, niet alleen verklarende, maar ook beïnvloedende, actie.
Bent u bereid tijdens de komende 46ste zitting van de VN-Mensenrechtenraad – al dan niet samen met gelijkgestemde landen – het voortouw te nemen tot de oprichting van een monitorings- en rapportagemechanisme? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen voor aanvang van de 46ste zitting van de Mensenrechtenraad beantwoorden?
De 46e zitting van de Mensenrechtenraad loopt van 22 februari tot en met 23 maart 2021. De beantwoording van de Kamervragen heeft zo spoedig mogelijk plaatsgevonden.
Toezicht op grondspeculanten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Particuliere beleggers slepen notarissen voor de rechter vanwege rol in dubieuze grondhandel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat kopers van stukken grond een realistisch beeld moeten kunnen krijgen van de (toekomstige) waarde van die grond? Zo ja, hoe kan de bestaande informatie-asymmetrie tussen professionele grondhandelaren en particuliere kopers weggenomen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, kopers moeten goed geïnformeerd aankopen kunnen doen en hierbij is een minimale voorwaarde dat een realistisch beeld van de aankoop wordt gegeven. De waarde van grond wordt bepaald door meerdere factoren, waarbij de locatie, en de verwachte toekomstige waarde van de gronden (verwachtingswaarde) belangrijke factoren zijn. De verwachtingswaarde wordt in de meeste gevallen ontleend aan het beleid dat een gemeente voert en de functie of bestemming die een stuk grond in de toekomst mogelijk krijgt. Daarover moet de verkoper een realistisch beeld schetsen. De koper kan de mededelingen die de verkoper daaromtrent doet verifiëren aan de hand van het beleid of de plannen die een gemeente heeft vastgesteld. De verkooptransactie moet ordentelijk verlopen. Dit is verplicht op grond van het Burgerlijk Wetboek, waarmee Europese regels ter bescherming van consumenten zijn geïmplementeerd.2
Door de verschillende posities zal er altijd een verschil zijn in de informatie die een partij heeft, maar bij wet is wel geregeld dat volledige en juiste informatie moet worden verstrekt bij een grondtransactie.
Deelt u de mening dat particuliere kopers van stukken grond beschermd moeten worden tegen grondhandelaren die een onrealistisch beeld schetsen van de waarde van die grond? Zo ja, hoe is het toezicht op deze grondhandelaren nu geregeld? Zo nee, waarom niet?
Particuliere kopers worden wettelijk beschermd tegen de verstrekking van misleidende informatie in het kader van regels over handelspraktijken richting consumenten. De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) houdt toezicht op de naleving van deze regels. Van de ACM heb ik begrepen dat over grondtransacties nauwelijks meldingen zijn gedaan. Het gaat om één melding in 2020. In sommige gevallen kwalificeren grondtransacties als een financieel product en vallen daarmee onder het toezicht van de AFM.
Deelt u de mening dat gezien het feit dat particuliere beleggers op grote schaal juridische procedures aan moeten spannen tegen notarissen die betrokken zijn bij de handel in stukjes landbouwgrond en uit het feit dat dat ook tuchtrechtelijke gevolgen heeft gehad, dat de rol van notarissen bij het wijzen op risico’s bij grondtransacties verbeterd moet worden? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat dit verbeterd wordt? Zo nee, waarom niet?
Een feit is dat een recente tuchtprocedure over grondinvesteringen tuchtrechtelijke gevolgen heeft gehad en tot de zware sanctie van een ontzetting uit het ambt heeft geleid. Notarissen die betrokken zijn bij speculatieve grondtransacties hebben een professionele zorgplicht ten opzichte van de consumenten die percelen grond aanschaffen. Actieve wilscontrole, kritische beoordeling van de onderliggende transacties, doorvragen, onafhankelijke advisering en alertheid op onverklaarbare prijsstijgingen zijn hierbij van belang.
De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) heeft bij haar leden herhaaldelijk, ook vorig jaar en recent, aandacht gevraagd voor notariële tussenkomst bij particuliere beleggingen in grond. Hierbij heeft de KNB gewezen op onder meer de notariële zorgplicht (artikel 17 Wna) en in het bijzonder de notariële informatieplicht (artikel 43 Wna), waarbij deze informatieplicht onder andere inhoudt dat notarissen de koper gedegen moeten voorlichten, onder meer over eventuele risico’s van de transacties. Notarissen zullen daarnaast de nodige moeite moeten doen om bij de koper te komen tot geïnformeerde en gewilde instemming met de transactie. Dit geldt zeker als er redenen zijn om daar vraagtekens bij te zetten, zoals bijvoorbeeld een (zeer) gevorderde leeftijd of kort op elkaar volgende transacties.
De KNB heeft er daarnaast op gewezen dat notarissen zich ervan moeten vergewissen dat de koper zich het speculatieve karakter van de transactie terdege realiseert en de transactie desondanks wil. De notariële zorgplicht behelst dat notarissen hun ambt in onafhankelijkheid moeten uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moeten behartigen. Zij dienen zich dus bij grondtransacties onafhankelijk op te stellen ten aanzien van de verkoophandelaar.
De waarborgen die notarissen bij (dergelijke) rechtshandelingen moeten toepassen en de rol die notarissen hier dienen in te nemen zijn hiermee duidelijk en daarnaast door de KNB kenbaar gemaakt bij haar leden. Uit de wettelijke regeling en de verordeningen van de beroepsorganisatie in het algemeen en uit de tuchtprocedure in het bijzonder valt dan ook niet te herleiden dat de rol van notarissen (in het algemeen) bij het wijzen op risico’s bij grondtransacties verbetering behoeft.
Hoe kan het dat tenminste een deel van grondhandelaren zonder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) kunnen opereren? Wat gaat u doen om alle grondhandelaren onder dit toezicht te brengen?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 houdt de ACM toezicht op de naleving van het consumentenrecht. In bepaalde gevallen kunnen grondtransacties daarnaast kwalificeren als een financieel product en dan vallen deze onder het toezicht van de AFM. Wanneer een koper zelf juridisch eigenaar is en eindverantwoordelijk is voor het beheer ervan, verschilt een investering in grond niet van een investering in overige onroerende zaken. Er is in deze gevallen dan ook geen sprake van een financieel product (beleggingsobject) in de zin van de Wet op het financieel toezicht. Eén van de partijen draagt namelijk het eigendom van grond over en de andere partij betaalt hiervoor een koopsom. Cruciaal element bij een beleggingsobject is dat het beheer hoofdzakelijk door een ander dan de verkrijger, zoals de aanbieder of een derde, wordt uitgevoerd. Indien hieraan wordt voldaan, vallen grondhandelaren als aanbieders van een beleggingsobject onder de Wet op het financieel toezicht en dienen zij in principe een AFM-vergunning te hebben. De AFM houdt dan ook toezicht op deze partijen. Grond in eigen beheer is geen financieel product en valt daarmee niet onder de Wet op het financieel toezicht. Indien al het grondbezit in eigen beheer ook als een financieel product zou worden gekwalificeerd, komen alle grondtransacties onder AFM- toezicht. Dit zou dus ook het grondbezit van bijvoorbeeld ontwikkelaars, corporaties, particulieren en gemeenten omvatten. Dit zou een onwenselijke situatie zijn. Het consumentenrecht en het Burgerlijk Wetboek zijn echter onverkort van toepassing.
Is het nog steeds mogelijk dat een kavel grond door de AFM pas als een beleggingsobject wordt gezien als de handelaar bij de verkoop aanbiedt het beheer van de grond voor de koper te regelen en dat voor het handelen zonder dit beheerelement een handelaar geen vergunning hoeft te hebben? Zo ja, waarom is dit zo geregeld en hoe kan er toch een vergunningplicht worden vastgelegd? Zo nee, sinds wanneer is dit dan niet meer mogelijk?
Indien de koper zelf de verantwoordelijkheid draagt voor het beheer van zijn grondkavel dan is er geen toezicht van de AFM omdat, zoals hierboven is besproken, het kavel niet onder de Wet op het financieel toezicht valt. Wanneer op papier uitdrukkelijk wordt bepaald dat de consument het beheer van de zaak uitvoert en de praktijk is hiermee in overeenstemming, verschilt dit niet van het bezit van grond van particuliere grondbezitters, gemeenten etc. en is een vergunningplicht niet wenselijk.
In hoeverre draagt de handel in kleine stukken grond bij tot versnippering van het grondbezit? In hoeverre maakt dit het voor gemeenten en projectontwikkelaars moeilijker om bouwgrond te vinden?
Als aaneengesloten landbouwpercelen worden opgedeeld in diverse kleine percelen, draagt dat vanzelfsprekend bij aan de versnippering van grondbezit. In totaal gaat het om zo’n 2.300 hectare grond3, oftewel 0,13% van de 1.815.160 hectare cultuurgrond4 in Nederland. Slechts een zeer klein deel van de percelen is gelegen in gebieden waar daadwerkelijk sprake is van enige stedelijke woningdruk en daarmee gepaard gaande ontwikkelpotentie. Dit blijkt ook uit de bij het artikel uit 2019 behorende interactieve digitale kaart, die te raadplegen is via de website van het FD. Gemeenten en ook ontwikkelaars zoeken bouwgrond op plekken waar het vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wenselijk is om nieuwe ontwikkelingen te realiseren. Het kabinet heeft niet het beeld dat vanwege de versnippering die aan de orde is in het artikel in het FD, het voor gemeenten en ontwikkelaars moeilijker is om bouwgrond te vinden.
Acht u het nodig om ook ter wille van de ruimtelijke ordening de genoemde versnippering tegen te gaan? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ruimtelijke ordening vindt plaats onafhankelijk van eigendomsposities. Eigendomsposities, vooral als sprake is van versnippering, kunnen de realisatie van plannen bemoeilijken, maar staan niet in de weg aan het primaat van de ruimtelijke ordening. Wanneer vanuit de ruimtelijke ordening daadwerkelijk plannen voor ontwikkeling ontstaan, heeft de gemeente hiervoor voldoende instrumenten om de plannen ook te verwezenlijken. De gemeente kan een voorkeursrecht vestigen, waardoor de grond bij een voorgenomen verkoop eerst aan de gemeente moet worden aangeboden. De gemeente kan ook een onteigeningsprocedure starten om percelen samen te brengen als dat vanuit de ruimtelijke planvorming gewenst is. Met de nieuwe Omgevingswet zal de gemeente zelf hiertoe de nodige stappen kunnen zetten. De kans dat plannen van de overheid in de toekomst worden bemoeilijkt door versnippering van de grond in het verleden, op plekken waar nu nog helemaal geen nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien, is gering. Bovendien hebben gemeenten met het voorkeursrecht en onteigening instrumenten in handen om bij de realisering van nieuwe ontwikkelingen, negatieve effecten van versnippering tegen te gaan. Het kabinet ziet daarom uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, geen aanleiding voor een extra instrument om de versnippering van eigendom tegen te gaan.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de Wet beleggingsobjecten en beleggingsobligaties die reeds in 2016 in consultatie is geweest? Waarom heeft deze wet of een andere wet die tot doel heeft het beschermingsniveau van beleggers in beleggingsobjecten te verhogen en malafide aanbieders te weren nooit de Kamer bereikt? Deelt u de mening dat dergelijke wetgeving wel nodig is?
In antwoord op eerdere vragen heb ik uw Kamer geschreven dat ik met de AFM in overleg was over het voorstel voor Wet beleggingsobjecten en beleggingsobligaties. De consultatiereacties, maar ook de ontwikkelingen op Europees gebied, zijn redenen geweest om de noodzaak en proportionaliteit van het voorstel nader te bezien. Daarnaast merk ik op dat het voorstel, zoals het in internetconsultatie is gebracht, betrekking heeft op beleggingsobjecten zoals gedefinieerd in de Wet op het financieel toezicht. Zoals ik hierboven heb geschreven, vallen grondkavels daar uitsluitend onder voor zover het beheer daarvan hoofdzakelijk door een derde wordt uitgevoerd. Het besluit over het al dan niet voortzetten van het wetgevingstraject laat ik aan het volgende kabinet.
Bent u bekend met het bericht «West-Zeeuws-Vlaamse horeca moet voor Pasen open: «Als dit nog maanden duurt, gaan bedrijven kapot»»?1
Ja.
Bent u bekend met het West-Zeeuws-Vlaams pact dat horecaondernemers en winkeliers in de Zeeuws-Vlaamse kustregio hebben gesloten?
Nee, niet anders dan berichten daarover in de Zeeuwse pers.
Kunt u inhoudelijk en puntsgewijs op de diverse punten uit dit pact reageren?
De kern van het bericht «West-Zeeuws-Vlaamse horeca moet voor Pasen open: «Als dit nog maanden duurt, gaan bedrijven kapot»» is de behoefte aan perspectief en de wens van de horeca en detailhandel om gelijktijdig open te gaan. De reden die hiervoor wordt aandragen is dat beide sectoren in West-Zeeuws-Vlaanderen sterk met elkaar verweven zijn.
Ik heb met de ondernemers, de burgemeester en wethouder van de gemeente Sluijs gesproken en ik begrijp dat de beperkte opening van de winkels en de sluiting van de horeca voor de regio West- Zeeuws Vlaanderen grote impact heeft. Op dit moment laat de epidemiologische situatie helaas niet toe dat we meer dan kleine stapjes zetten in de versoepeling van de maatregelen.
Kunt u ingaan op het punt dat de huidige routekaart uit de coronacrisis onvoldoende rekening houdt met economische sectoren die door de lockdowns hard getroffen zijn, zoals de horeca, toerisme/recreatie, detailhandel en contactberoepen, en de ondernemers in deze branches op dit moment weinig perspectief biedt? Deelt u de mening dat het belangrijk is dat ondernemers duidelijkheid wordt geboden? Zo ja, hoe kunt u daarvoor zorgen?
Met de vernieuwde routekaart2 is beoogd om het voor de hele samenleving, ondanks alle onzekerheden in deze fase van de crisis, voorspelbaar te maken welk risiconiveau geldt en welke maatregelen in welke volgorde kunnen worden versoepeld. De daadwerkelijke besluitvorming zal afhangen van het actuele beeld op dat moment en weging van o.a. sociaaleconomische factoren.
Welke plek nemen contactberoepen zoals kappers in op de routekaart? Is er reeds een advies beschikbaar onder welke omstandigheden en randvoorwaarden deze contactberoepen zo spoedig mogelijk open kunnen?
Voor contactberoepen is in de routekaart opgenomen dat op alle risiconiveaus verplichte reservering, registratie en gezondheidscheck geldt. Als verzwaring op risiconiveau vier is een verbod op uitoefenen contactberoepen (m.u.v. (para)- medische contactberoepen) vermeld.
Inmiddels mogen de meeste contactberoepen sinds 3 maart weer aan het werk.
Klopt het dat de routekaart zonder overleg met vertegenwoordigers van eerdergenoemde sectoren, zoals Koninklijke Horeca Nederland, HISWA-RECRON, INretail en de Algemene Nederlandse Kappers Organisatie (ANKO), tot stand is gekomen? Welke afweging is hier gemaakt? Deelt u de mening dat deze sectoren, die in economisch opzicht de zwaarste klappen van de coronacrisis moeten opvangen, gehoord en betrokken moeten worden, met andere woorden vaste gesprekspartner behoren te zijn en een plek aan de overlegtafels verdienen?
We zijn regelmatig in gesprek met de individuele branches en vertegenwoordigers van sectoren en met de koepels VNO-NCW en MKB-Nederland. De signalen die we hierbij ophalen worden meegenomen bij de totstandkoming van de routekaart.
Wordt u geadviseerd door een ingesteld orgaan om economisch perspectief op een verantwoorde manier te organiseren? Zo ja, op welke wijze komt dit advies tot stand en worden deze adviezen openbaar gemaakt? Zo nee, bent u bereid om dit te overwegen?
Het kabinet wordt door verschillende organen geadviseerd over economische aspecten in relatie tot de Covid-19 crisis. Denk hierbij bijvoorbeeld aan adviezen van de SER en het CPB. Adviezen van deze adviesorganen zijn openbaar3.
Kunt u aangeven hoe en op welke termijn u de op 9 februari aangenomen motie over in samenspraak met sectoren eerlijk verdelen van ruimte voor versoepeling van maatregelen gaat uitvoeren?2
De wens in de samenleving en het bedrijfsleven om maatregelen te versoepelen is groot. Dit is begrijpelijk en wordt gedeeld door het kabinet. Daarom is het kabinet met VNO-NCW en MKB-Nederland aan de slag gegaan om plannen te formuleren voor een slimme heropening van sectoren5. Hierbij wordt gestreefd naar een gebalanceerde route voor verantwoorde heropening verdeeld over verschillende sectoren. Door voorzichtige stappen binnen een risiconiveau te zetten, kunnen we wellicht eerder ruimte geven aan samenleving en economie. Het kabinet doet dit nadrukkelijk in samenwerking met sectoren, zodat we gebruik kunnen maken van de slimme plannen die hiervoor in tal van sectoren al ontwikkeld zijn. Deze plannen zijn input voor de voorziene periodieke herijking van de routekaart. Op deze manier worden de verschillende plannen voor versoepeling integraal afgewogen. Met deze aanpak geeft het kabinet ook uitvoering aan de motie Dijkhoff6.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Maersk 24 Nederlandse werknemers op straat zet |
|
Bart van Kent , Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Radeloze Nederlandse Maersk-crew vraagt hulp aandeelhouders»?1
Ik betreur dat Maersk deze schepen uit het Nederlandse register heeft gehaald. Nederlandse zeevarenden zijn van belang voor het maritieme cluster. Ik heb begrepen dat het interne overwegingen van Maersk waren, die tot het omvlaggen hebben geleid. Maersk heeft het aantal vlaggen teruggebracht en als Deens bedrijf daarbij gekozen voor één Europese vlag (de Deense «moeder» vlag) en één of twee niet Europese vlaggen. Aangezien het hier om individueel bedrijfsbeleid gaat, is het niet aan mij om een oordeel over deze keuze te vormen.
Wat vindt u ervan dat 24 Nederlandse werknemers van Maersk hun werk kwijtraken omdat het voor het bedrijf blijkbaar lucratiever is om voor een Liberiaanse vlag te kiezen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het bedrijf deze 24 arbeidsplaatsen niet schrapt, maar de Nederlandse werknemers vervangt door goedkopere werknemers uit andere landen wanneer deze Nederlandse werknemers een deel van hun arbeidsomstandigheden niet willen opgeven?
Uit het artikel maak ik op dat deze groep zeevarenden wel werk is geboden, maar tegen slechtere arbeidsvoorwaarden. Vakbond Nautilus International, die deze groep Nederlandse zeevarenden steunt, heeft daarbij aangegeven dat deze slechtere arbeidsvoorwaarden onmogelijk kunnen worden geaccepteerd.
In de zeevaart is het een gegeven dat de vlaggenstaat maatgevend is voor de arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden van de zeevarenden aan boord van de schepen.
Met welke veranderingen in arbeidsvoorwaarden zullen deze medewerkers akkoord moeten gaan als zij onder Liberiaanse arbeidsvoorwaarden in dienst zouden blijven?
Daar ben ik niet van op de hoogte. Het is aan de zeevarenden om daar een oordeel over te vormen. Op Nederlands gevlagde schepen geldt dat de arbeidsvoorwaarden bij CAO (Handelsvaart) zijn geregeld. Andere vlaggenstaten hebben andere arbeidsvoorwaarden.
Bent u het eens dat het getuigt van slecht werkgeverschap wanneer een bedrijf werknemers op straat zet om goedkopere werknemers aan te nemen?
In de context van het bericht waar de vragen over gesteld worden kan ik alleen vaststellen dat Maersk de keuze maakt om deze schepen niet meer onder de Nederlandse vlag te laten varen. Dat is een interne bedrijfsaangelegenheid en het is niet aan mij om individueel bedrijfsbeleid te beoordelen.
Zonder te willen suggereren dat in het onderhavige geval hiervan sprake zou zijn, wil ik in algemene zin opmerken dat, indien gekozen wordt voor een vlag met als enig doel te besparen op arbeidskosten en sociale lasten en daarmee internationale regels te ontduiken, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik dit zien als een vorm van «social dumping». Er is internationale regelgeving op het gebied van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden voor zeevarenden, zoals vastgelegd in het Maritiem Arbeidsverdrag (MAV) 2006. Het is de verantwoordelijkheid van de verdragspartijen om het verdrag te implementeren in nationale wetgeving en hierop toezicht uit te oefenen en te handhaven ten aanzien van de schepen die onder hun rechtsbevoegdheid vallen.
Bent u bekend met het in het artikel aangehaalde gentlemen’s agreement uit 2011 die de arbeidsplaatsen van deze werknemers zou moeten beschermen? Kunt u aangeven hoe bindend deze overeenkomst is?
Voor zover ik begrijp betreft dit een agreement tussen vakbond Nautilus International en Maersk. Over de status en het juridische bindend zijn van de afspraak kan ik geen uitspraak doen.
Bent u, of iemand anders in het kabinet, bereid contact op te nemen met Maersk om te kijken of er een oplossing kan worden gevonden voor de 24 Nederlandse werknemers? Is het bijvoorbeeld een optie dat de boten van Maersk verder varen onder een Europese vlag?
Het is niet aan mij, mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of één van onze collega’s om in deze interne aangelegenheden van Maersk te treden. Vakbond Nautilus International steunt deze zeevarenden in hun verzoek aan de aandeelhouders van dit Deense bedrijf. Het is aan werkgever en werknemer om tot een oplossing te komen.
De toegang van journalisten tot China |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat buitenlanders met een geldige Chinese verblijfsvergunning sinds enkele maanden weer toegang hebben tot China, ook na een tijdelijk verblijf in het buitenland?
Ja, dit betreft buitenlanders met een werkvisum, een visum voor gezinshereniging en voor dringende persoonlijke aangelegenheden.
Klopt het dat dit niet geldt voor journalistieke correspondenten, en dat de Chinese autoriteiten het deze groep niet toestaat om China weer in te komen na tijdelijk verblijf in het buitenland? Zo ja, wat vindt u van deze uitzondering voor journalisten?
Journalisten vallen inderdaad in een andere categorie visumhouders dan de onder vraag 1 genoemde groepen. Het kabinet betreurt het dat journalisten worden getroffen door de door China ingestelde reisrestricties en heeft de Chinese autoriteiten meerdere keren verzocht om deze reisbeperkingen op te heffen. Journalistiek is gebaat bij een snelle verslaglegging op de plek waar het nieuws zich afspeelt. Nederland heeft journalistieke professionals dan ook uitgezonderd van het EU-inreisverbod.
Hoeveel Nederlandse en Europese correspondenten met een verblijfsvergunning voor China ondervinden momenteel moeilijkheden bij het afreizen naar China om hun journalistieke werkzaamheden te hervatten?
Exacte aantallen zijn mij niet bekend. In elk geval betrof het één Nederlandse correspondent en meerdere andere Europese correspondenten. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft het verzoek om toegang tot China voor de Nederlandse correspondent verschillende malen onder de aandacht gebracht bij de Chinese autoriteiten. Dat verzoek is inmiddels ingewilligd en de betroffen correspondent is deze week teruggekeerd naar China.
Klopt het dat China, gezien het lage aantal coronabesmettingen, op de lijst van veilige landen staat van waaruit mensen in principe naar de Schengenzone kunnen reizen, maar alleen als China de beperkingen op inkomende Europeanen intrekt?1 Zo ja, op welke beperkingen doelt men hier? Wat betekent dit voor de huidige mogelijkheden voor Chinezen om toegang te krijgen tot de Schengenzone?
China is per 1 juli 2020 inderdaad uitgezonderd van het EU-inreisverbod omdat het epidemiologisch veilig wordt geacht ook niet-noodzakelijke reizen vanuit China naar de EU en de Schengenzone toe te staan. Hier is in Europees verband de voorwaarde van reciprociteit aan verbonden. Dit houdt in dat het inreisverbod voor niet-noodzakelijke reizen vanuit China pas wordt opgeheven wanneer China het inreisverbod voor niet-noodzakelijke reizen vanuit Europa opheft. Omdat China dit laatste vooralsnog niet heeft gedaan, blijft ook het Europese inreisverbod voor niet-noodzakelijke reizen vanuit China gelden. Op dit inreisverbod bestaan uitzonderingen voor essentiële reizigers waaronder voor journalistieke professionals, zodat deze essentiële reizigers ook nu nog naar Nederland kunnen reizen.
In hoeverre vinden er gesprekken plaats met China om deze beperkingen op te heffen? Hoe verlopen die gesprekken?
Bij diverse gelegenheden hebben gesprekken plaatsgevonden met de Chinese autoriteiten met het verzoek de beperkingen voor onder meer journalisten op te heffen. Hoewel de reisbeperkingen als zodanig niet zijn opgeheven, hebben de Chinese autoriteiten het wel mogelijk gemaakt dat de Nederlandse correspondent die door de beperkingen werd getroffen toch naar China kon terugkeren.
Bent u bereid om een extra inspanning te leveren om de toegang tot China voor journalistieke correspondenten te waarborgen? Zo ja, op welke wijze?
Zoals aangegeven gebeurt dit reeds. In contacten met de Chinese autoriteiten zal het kabinet aandacht blijven vragen voor de toegang van journalisten tot China.
De uitvoering van de Wet tot samenvoeging van de gemeenten Groningen, Haren en Ten Boer |
|
Henk Krol (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u naar aanleiding van uw brief van 2 november 2020 over de Evaluatie herindelingsproces gemeente Vijfheerenlanden, mogelijk op een andere manier gaan kijken naar de herindeling Groningen, Haren en Ten Boer? Bent u van mening dat de hoofdconclusie uit de genoemde evaluatie, namelijk dat de kwaliteit van het proces van herindeling onvoldoende was, ook van toepassing is op de herindeling Groningen, Haren en Ten Boer? Zo nee, waarom niet?
Nee, de evaluatie had alleen betrekking op de het proces dat tot de vorming van de gemeente Vijfheerenlanden heeft geleid. Hoewel de evaluatie van dit – tot nog toe – unieke proces ook een aantal breder toepasbare inzichten heeft opgeleverd, heeft dit mijn oordeel over de herindeling van Groningen, Haren en Ten Boer niet gewijzigd.
Kent u het voornemen van het gemeentebestuur van Groningen om zonneparken aan te leggen in het landelijke gebied van de voormalige gemeente Haren, met een grote landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarde, waaronder de groene long tussen Groningen en Haren?1 In hoeverre is dit voornemen in overeenstemming met punt 1 uit de Bestuursovereenkomst herindeling Groningen Haren en Ten Boer? Bent u van mening dat de Bestuursovereenkomst niet wordt nageleefd, ten nadele van de inwoners van de voormalige gemeente Haren? Bent u bereid om de gemeente Groningen op te roepen zich aan de Bestuursovereenkomst te houden en af te zien van de aanleg van zonneparken in dit gebied?
In het kader van de uitwerking van het Klimaatakkoord zijn in Nederland momenteel 30 energieregio’s aan het verkennen hoe het best duurzame elektriciteit op land (wind en zon) opgewekt kan worden. Groningen is één RES-regio. De RES-regio bestaat uit gemeenten, provincie en waterschap. Bij de verdeling over wind en zon wordt ook gekeken naar landschappelijke inpassing en aansluiting op het netwerk. Vanuit de NOVI zijn aan de RES-regio’s ruimtelijke principes meegegeven, gericht op het zo zorgvuldig mogelijk omgaan met ruimte. Een invulling van deze ruimtelijke principes is de voorkeursvolgorde zon. Deze voorkeursvolgorde gaat uit van zoveel mogelijk zon op dak. En pas in laatste instantie op vruchtbare landsbouwgronden en in natuurgebieden. En als voor dit laatste wordt gekozen zal dit zorgvuldig moeten gebeuren.
Ik heb kennis genomen van het concept beleidskader Zonneparken in de gemeente Groningen en van de berichtgeving die in de media over dit concept is verschenen. In het concept beleidskader komen bovenstaande ruimtelijke principes herkenbaar terug. Navraag bij de gemeente Groningen leert mij dat de signalen die in de vraag worden aangehaald ook de gemeente zelf hebben bereikt (d.m.v. inspraak en ingediende zienswijzen) en serieus worden opgepakt. De gemeente gaat de komende maanden verder in gesprek met bewoners- en belangenorganisaties over de verdere uitwerking van het beleid voor kleinschalige zonneparken, voordat het ter besluitvorming wordt voorgelegd aan de gemeenteraad. Ik heb er vertrouwen in dat de gemeente een zorgvuldige belangenafweging zal maken die recht doet aan zowel de ruimtelijke principes uit de NOVI als aan de afspraken uit de Bestuursovereenkomst.
Bent u van mening van de aanleg van zonneparken niet alleen het welzijn van de inwoners van de voormalige gemeente Haren ernstig aantast, maar ook ernstige schade toebrengt aan het waardevolle landelijke gebied, deels gelegen op de Hondsrug en deels in de stroomdalen van de Hunze en de Drentsche Aa, dat deel uitmaakt van het Unesco Global Geopark, en daarom onverantwoord is? Zo nee, waarom niet?
In iedere regio moeten overheden samen met maatschappelijke organisaties en bewoners invulling geven aan de opgaven uit het Klimaatakkoord. In deze afweging zal ook gekeken worden naar goede ruimtelijke inpassing. Ook zal per regio worden gekeken hoe invulling kan worden gegeven aan 50% lokaal eigendom. Een manier om te komen tot betere verdeling van lasten en lusten. Voor 1 juli moeten alle RES regio’s hun RES 1.0 voorleggen ter besluitvorming aan de volksvertegenwoordigers bij gemeenten, provincie en waterschappen.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is er op dit moment sprake van een concept beleidskader. In dit concept wordt aangegeven wat mogelijke gebieden voor kleinschalige zonneparken zijn, mochten andere opties niet afdoende blijken te zijn. De gemeente Groningen is niet voornemens zelf het initiatief te nemen voor de realisatie van kleinschalige parken. Ook sluit de gemeente Groningen de aanleg van zonneparken in natuurgebieden uit en past de gemeente in het nog vast te stellen beleidsplan voor zonneparken de voorkeursvolgorde zon toe. In die gebieden waar mogelijk een kleinschalig zonnepark gerealiseerd kan gaan worden, zullen daar strikte voorwaarden aan verbonden zijn die er op toezien dat ze voldoen aan een goede ruimtelijke inpassing. Op dit moment heb ik derhalve geen reden om aan te nemen dat er sprake is van ernstige schade die door dit concept beleidsplan wordt toegebracht.
Wat is uw mening over de recente ontwikkelingen in de voormalige gemeente Haren met betrekking tot de gemeentelijke lasten? Kunt u in een vijfjarig (2017–2021) schematisch overzicht aangeven met welke nieuwe gemeentelijke belastingen (incl. precariorechten, heffingen en leges) bedrijven, (sport)verenigingen en inwoners van de voormalige gemeente Haren te maken hebben gekregen na de herindeling? Kunt u tevens aangeven hoe bestaande lasten zich hebben ontwikkeld na de herindeling? Hoe verhouden deze ontwikkelingen zich tot de eerdere begrotingen uit het verbeterplan Beterr Haren? Wat is uw oordeel over deze lastenverzwaring in het licht van behoorlijk bestuur?
In onderstaande tabel is de ontwikkeling van de woonlasten voor inwoners van de voormalige gemeente Haren in de periode 2017–2021 weergegeven.
OZB1
€ 425,–
€ 486,–
€ 493,–
€ 563,–
€ 605,–
Afvalstoffenheffing2
€ 223,–
€ 213,–
€ 226,–
€ 226,–
€ 369,–
Rioolheffing3
€ 254,–
€ 262,–
€ 224,–
€ 150,–
€ 142,–
€ 872,–
€ 921,–
€ 943,–
€ 939,–
€ 1.116,--
Bij de OZB gaat het om een gemiddelde aanslag gebaseerd op de gemiddelde WOZ-woningwaarde. De OZB-bedragen voor 2017 en 2018 zijn afkomstig uit de begroting 2018 van Haren. De OZB-bedragen voor de jaren 2019 t/m 2021 zijn verstrekt door het Noordelijk Belastingkantoor. Per 1 januari 2019 is de OZB geharmoniseerd.
De gegevens over de afvalstoffenheffing zijn ontleend aan Atlas lokale lasten en de lokale lastencalculator van het Coelo. Per 1 januari 2021 is de afvalstoffenheffing geharmoniseerd.
De bedragen van de rioolheffing zijn afkomstig uit de Verordening rioolheffing voor de desbetreffende jaren. Per 1 januari 2020 is de rioolheffing geharmoniseerd.
Per 1 januari 2021 is de heffingsmaatstaf van de afvalstoffenheffing gewijzigd. Tot 1 januari 2021 was de afvalstoffenheffing voor inwoners van Haren gebaseerd op het aantal kilo’s afval. Vanaf 1 januari 2021 is het aantal bewoners van een perceel de heffingsmaatstaf.2 Voor het grondgebied van de voormalige gemeente Haren zijn per 1 januari 2020 daarnaast de hondenbelasting en de precariobelasting ingevoerd (deze laatste belasting raakt vooral bedrijven).
Uit het overzicht blijkt dat de woonlasten voor de inwoners van de voormalige gemeente Haren in de eerste twee jaar na de herindeling licht zijn gestegen. In 2021 is er wel sprake van een substantiële toename. Een toename die ook in een groot aantal andere gemeenten valt waar te nemen. De woonlasten zijn dus wel gestegen na datum van herindeling, maar dat betekent niet dat de verhoging ook valt toe te schrijven aan de herindeling. Het is aannemelijk om te veronderstellen dat ook een zelfstandige gemeente Haren in de huidige tijd met stijgende woonlasten geconfronteerd zou worden. Een politiek oordeel over de hoogte van de lasten laat ik over aan de gemeenteraad van Groningen.
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van het lid Krol van 26 mei jl. waarin u bij vraag 49 stelt: «Los daarvan herken ik mij in het geheel niet in de kwalificaties «verzwijgen» en «geïnstitutionaliseerde vooringenomenheid». Die laat ik dan ook voor rekening van de vragensteller.»? Bent u van mening dat, gezien het rapport «Ongekend Onrecht» over de toeslagenaffaire, het niet ondenkbaar is dat er ook bij andere overheidsinstellingen sprake kan zijn van geïnstitutionaliseerde vooringenomenheid? Is de informatie waar dat er bij de herindeling Groningen, Haren en Ten Boer, mogelijk bij een topambtenaar van uw ministerie sprake is geweest van vooringenomenheid waarbij deze topambtenaar zich tevens op een neerbuigende wijze heeft uitgelaten over de inwoners van de voormalige gemeente Haren? Bent u in het licht van het afschaffen van de «Rutte-doctrine» en het streven naar openheid, alsnog bereid het eerder gevraagde onderzoek uit te voeren naar mogelijke ambtelijke vooringenomenheid bij de herindeling Groningen, Haren en Ten Boer? Zo nee, waarom niet?
Het rapport «Ongekend Onrecht» over de toeslagenaffaire leert ons inderdaad alert te zijn op de mogelijkheid van geïnstitutionaliseerde vooringenomenheid, en roept op dit in het vervolg te voorkomen. Ik ben van mening dat de herindelingsprocedure zoals vastgelegd in de Wet arhi waarborgen tegen geïnstitutionaliseerde vooringenomenheid kent. Verder constateer ik dat u mij bij herhaling vraagt om een (onafhankelijk) onderzoek te doen naar de herindelingsprocedure rondom Groningen, Haren en Ten Boer. Mij zijn geen nieuwe feiten bekend geworden die mijn standpunt over het verzochte onderzoek doen wijzigen. Ik ben dus wederom niet bereid een dergelijk onderzoek op te starten, omdat ik de meerwaarde ervan niet zie.