De politieke en de reële planning voor de Omgevingswet |
|
Paulus Jansen |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Onderschrijft u de conclusie van de ambtelijk coördinator wetgeving van de projectdirectie Eenvoudig Beter dat de politieke planning voor de Omgevingswet niet de reële planning is?1 Zo ja, kan de Kamer op korte termijn in aanvulling op de politieke planning ook de reële planning ontvangen? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom inwerkingtreding van de Omgevingswet ultimo 2014 (politieke planning) plausibeler is dan inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2018 (reële planning)?
Nee, die conclusie onderschrijf ik niet.
Was u op de hoogte van de reële planning van de ambtelijk coördinator wetgeving voor u de Kamer informeerde over uw politieke planning voor de Omgevingswet?
Er bestaat geen onderscheid tussen politieke en reële planning, waardoor ik niet aan de vraag kan voldoen. Voor de planning van het wetsvoorstel verwijs ik kortheidshalve naar onderdeel 8.3 van mijn brief van 9 maart 2012 «Stelselwijziging Omgevingsrecht»
Kunt u een overzicht aan de Kamer sturen van alle andere wetgevingstrajecten en overige projecten onder haar verantwoording, waarbij de politieke planning afwijkt van de reële planning?
Zie het antwoord op vraag 2.
De Magnitsky zaak |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Aangezien de Russische autoriteiten vele feiten en documenten over het hoofd lijken te zien, bent u bereid aan de Russische autoriteiten te vragen of enig van de documenten op de site «Russian untouchables» onder de noemers vervalst of nagemaakt is of dat ze alle echt zijn?5
Het strafrechtelijk onderzoek inzake de dood van de heer Magnitsky loopt nog. Navraag doen over genoemde documenten zou neerkomen op interventie van een derde land in een nog lopende strafzaak. Zie ook mijn antwoord op uw vragen van 20 februari 2012 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1757).
Heeft u kennisgenomen van de unaniem aangenomen motie in het Britse parlement op 7 maart met de titel «Human Rights Abuses and the Death of Sergei Magnitsky», die oproept tot sancties en expliciet gesteund werd door drie voormalige ministers van Buitenlandse Zaken?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Russische autoriteiten zelfs overgaan tot het verbieden van een bijeenkomst/demonstratie over de Magnitsky zaak?6
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak op 12 maart van dhr. Michael McFaul, de ambassadeur van de VS in Rusland: «People that were involved in the wrongful death of Sergei Magnitsky are on a visum ban list»?7
Ja.
Kunt u, naar aanleiding van uw antwoord dat het ministerie van Buitenlandse Zaken van de VS aangegeven heeft dat er geen visum ban is, hen opnieuw de vraag stellen en schriftelijk aangeven of er sprake is van een visum ban voor officials die bij de Magnitsky zaak betrokken zijn of niet en deze schriftelijke verklaring aan de Kamer doen komen?
Er bestaat geen categorische ban op het verstrekken van visa aan personen die op de signaleringslijsten voorkomen. Visumaanvragen van betrokken personen worden nauwkeurig bekeken en geweigerd wanneer daar reden toe is. Betrokkenheid bij ernstige mensenrechtenschendingen is een mogelijke reden om een visum te weigeren, zoals President Obama in een presidentiële verklaring op 4 augustus 2011 heeft bevestigd (bijgevoegd).8 De Amerikaanse regering is van mening dat een casus-specifieke visumban zoals voorgesteld in de zogenoemde «Magnitsky Act» geen additionele waarborgen zou opleveren ten aanzien van de huidige praktijk. De Amerikaanse autoriteiten doen geen uitspraken over welke personen op de signaleringslijsten zijn opgenomen. Navraag bij het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft uitgewezen dat deze praktijk ongewijzigd is. Zie ook mijn brieven van 8 november 2011 en 5 maart 2012.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de moeder van Sergei Magnitsky meer dan 20 officiële verzoeken heeft ingediend om de postume zaak tegen haar zoon te stoppen,8 maar dat de zaak gewoon doorgaat?9
Ja.
Herinnert u zich nog uw antwoord «Volgens minister Lavrov was het postume onderzoek niet bedoeld om iemand na zijn dood te beledigen, maar bij ontstentenis van een verzoek van de familie om het onderzoek te beëindigen moest het worden afgerond»?5
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het statement van de Russische ambassade in het Verenigd Koninkrijk, dat deze paragraaf bevat: «In accordance with general rules of the Russian penal legislation, a criminal investigation is discontinued in case of death of the accused person. However, the Constitutional Court of the Russian Federation has recently decided that such a criminal investigation may be resumed or continued in case the person’s relatives insist on his posthumous rehabilitation. According to the information available, this is precisely what the mother of Sergey Magnitsky and his advocates insist on»?10
Ja.
Kunt u aangeven wat waar is:
Ik heb kennisgenomen van genoemde verklaringen. Het is de verantwoordelijkheid van de Russische autoriteiten de feiten vast te stellen en hieromtrent recht te doen.
Hoeveel personen staan op de lijst om geweigerd te worden voor een visum in het Schengen gebied?
De informatie met betrekking tot wie al dan niet in het Schengen Informatie Systeem ter weigering staan geregistreerd, is vertrouwelijk.
Wanneer gaat u eindelijk over tot het instellen van de visumban, zoals unaniem gevraagd door de Tweede Kamer middels de motie- Cörüz c.s.?11
Het onderzoek naar de zaak Magnitsky loopt nog en de rechtsgang in Rusland moet gevolgd worden. Mocht in het licht van de uitkomsten daartoe aanleiding bestaan, dan worden verdere stappen in EU-kader aan de orde gesteld. Zie ook mijn antwoord op uw vragen van 20 februari 2012 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1757).
De veroordeling van Papoea's in Indonesië |
|
Henk Jan Ormel (CDA), Han ten Broeke (VVD) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Papoea’s in cel voor hijsen vlag»?1
Ja.
Klopt de constatering dat deze mannen slechts zijn veroordeeld op basis van het leiding geven aan een vreedzame mars? Wat is uw oordeel over dit vonnis?
De vijf mannen zijn veroordeeld vanwege het uitroepen van de onafhankelijkheid van Papua tijdens de afsluiting van het derde Papua Congres op 19 oktober 2011. Uit het vonnis blijkt dat de door hen voorgelezen verklaring wordt beschouwd als een poging tot hoogverraad, omdat deze gericht is op ondermijning van de territoriale integriteit van de republiek Indonesië.
Op maandag 19 maart jl. heeft de verdediging hoger beroep aangetekend omdat het Openbaar Ministerie onvoldoende zou hebben aangetoond dat het om hoogverraad gaat. Ik wacht de uitspraak in hoger beroep af.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Indonesische autoriteiten, ondanks herhaaldelijk internationaal protest, nog steeds hoge straffen opleggen aan vreedzame demonstranten? Welke mogelijkheden zult u benutten om deze trend te doorbreken?
Zoals ook in mijn brief aan uw Kamer is gemeld (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 32 735, nr. 45), spreekt Nederland in contacten met de Indonesische regering, zowel bilateraal als in EU-verband, herhaaldelijk zijn bezorgdheid uit over de hoge straffen die worden opgelegd aan vreedzame demonstranten voor het tonen van de «morgenstervlag».
Bent u bereid u er voor in te spannen dat de veroordeelden hun straf in Papoea mogen uitzitten, zodat familiebezoek mogelijk blijft? Zo nee, waarom niet?
Het hoger beroep is bij de rechtbank in Jayapura ingediend. Voorlopig blijven betrokkenen daarom in elk geval gedetineerd in Jayapura.
Deelt u de mening dat de trage implementatie van de Speciale Autonomiewet een belangrijke oorzaak is voor deze terugkerende protesten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Daarnaast spelen de sociaal-economische situatie en spanningen binnen de Papua gemeenschap een rol.
Hoe staat het met de versnelde implementatie van de Speciale Autonomiewet, waarvoor de coördinatie-eenheid UP4B werd opgericht? Op welke manier heeft u die proces ondersteund en zult u dit proces ondersteunen, zoals eerder door u toegezegd?2
Begin 2012 zijn kantoren van UP4B geopend in Jayapura en in Manokwari. Met voorlichtings- en coördinatieactiviteiten beoogt de eenheid de komende periode afspraken te maken om ontwikkelingsprocessen te versnellen. De Nederlandse ambassadeur heeft in Papua en West-Papua hierover uitgebreid gesproken met het hoofd van de UP4B-eenheid en andere betrokken partijen. Daarbij is aangegeven dat Nederland zal bekijken of het ondersteuning kan verlenen aan programma’s in Papua, bijvoorbeeld aan community policing.
De olieopslag te Sint Eustatius |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht over de demonstratie tegen olieopslag te Sint Eustatius?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de plan- en besluitvorming tot nu toe heeft plaatsgevonden? Is er inmiddels door of namens de Nederlandse overheid hulp en steun geboden aan de autoriteiten van Sint Eustatius om het besluitvormingsproces goed te laten verlopen? Zo ja, in welke vorm? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze autoriteiten hulp aan te bieden?
Behoudens de Wet Maritiem beheer BES is het eilandbestuur bevoegd gezag voor alle benodigde vergunningen, toestemmingen en goedkeuringen. De plan- en besluitvorming is in die zin vooral een autonome bevoegdheid van het bestuurscollege van Sint Eustatius. Ook de bevoegdheid tot wijziging van het bestemmingsplan ligt bij het bestuurscollege.
Het bestuurscollege van Sint Eustatius heeft aan mij om «volledige projectondersteuning» verzocht. Aan dit verzoek is gehoor gegeven. Dit houdt momenteel in dat Rijkswaterstaat het bevoegd gezag adviseert over de voorbereiding en coördinatie van alle benodigde beschikkingen, evenals over de bekendmakingen, de verwerking van de bedenkingen, bezwaren, adviezen, voorlichting middels een website, en juridische bijstand verleent aan het eilandbestuur. Vanaf januari vindt dagelijks overleg plaats tussen Rijkswaterstaat
en medewerkers en/of bestuurders van het openbaar lichaam Sint Eustatius.
Met het openbaar lichaam Sint Eustatius heb ik verder ter ondersteuning externe deskundigen ingehuurd, zoals de DCMR Milieudienst Rijnmond voor alle milieuvergunningen, Stadsontwikkeling Rotterdam voor de bouwvergunning en aanlegvergunningen en RBOI/Bureau Vijn voor de wijziging van het bestemmingsplan. Hiermee is een deskundige aanpak door ervaren medewerkers geborgd.
Afgelopen maanden is via deze ondersteuning geholpen bij een adequate, zorgvuldige besluitvorming over de uitbreidingsplannen van NuStar. Het bestuurscollege van Sint Eustatius heeft tijdens de CN-week van maart 2012 aangegeven zeer tevreden te zijn over de geboden ondersteuning van onder meer Rijkswaterstaat.
De behandeling van de Wet Maritiem beheer BES vergunning is door mij aangehouden in afwachting van een besluit op de aanvraag om bouwvergunning.
Aan welke voorwaarden moeten dit soort ingrijpende besluitvormingsprocessen volgens u voldoen? Hoe wordt gegarandeerd dat aan deze voorwaarden voldaan kan worden? Ligt het, gezien de enorme consequenties, niet meer voor de hand dat deze beslissing in nauw overleg tussen de autoriteiten van Sint Eustatius en de betrokken bewindspersonen wordt genomen? Zo nee, waarom niet?
De voorwaarden omtrent de besluitvorming liggen vast in wettelijke kaders. Iedere benodigde beschikking kent een procedure waarbij belanghebbenden in staat worden gesteld hun zienswijze in te brengen. Het is aan het bestuurscollege van het openbaar lichaam daarover een definitief besluit te nemen. Het ministerie adviseert het bestuurscollege over de inhoudelijke en procedurele rechtmatigheidstoets. Op verzoek en onder verantwoordelijkheid van het openbaar lichaam Sint Eustatius is een speciale website opgesteld met informatie over de lopende besluiten (www.NuStarexpansion.com) en is bijgedragen aan een voorlichtingsavond (Townhall-meeting). Ik ben van mening dat met de gezamenlijke inspanningen van het Rijk en plaatselijk bestuur voldaan wordt aan de voorwaarden die gelden voor een zorgvuldige besluitvorming.
Hoe verlopen de procedures rond de benodigde vergunningen ten aanzien van het milieu, de Hinderwet en de ruimtelijke ordening? Wordt hierbij de Nederlandse wet- en regelgeving toegepast?
De openbare lichamen zijn sinds 10-10-2010 onderdeel van het Nederland. Het gaat dus sowieso om Nederlandse regelgeving. Daarbij geldt dat in het Caribisch deel van ons land op veel terreinen andere regels gelden dan in het Europese deel met oog op de specifieke omstandigheden. De besluitvorming is gebaseerd op voor Caribisch Nederland geldende wetgeving.
De belangrijkste vergunningenprocedures betreffen:
Alle procedures kennen een verschillende inspraak- en besluitvormingsprocedure. De ter inzage legging van ontwerpbeschikkingen wordt zoveel mogelijk op elkaar afgestemd en zo mogelijk gecombineerd.
Op dit moment is de terinzagelegging termijn van de ontwerpwijzing van het bestemmingsplan voorbij en worden de bezwaarschriften verwerkt. Tegen het ontwerp wijzigingsplan zijn 1 304 reacties bij het bestuurscollege binnengekomen. Een meerderheid hiervan betrof handtekeningenacties. Van deze 1 304 reacties waren er 238 bezwaarschriften met vermelding van naam, handtekening en adres. Een definitief besluit wordt binnenkort verwacht.
Kunt u aangeven of er inmiddels vooruitgelopen wordt op de uiteindelijke beslissing van de Eilandraad van Sint Eustatius?
In het kader van genoemde wet- en regelgeving beslist het bestuurscollege, dat hierover verantwoording verschuldigd is aan de eilandsraad. De eilandraad heeft met de vaststelling van het Ruimtelijke Ontwikkelingsplan St Eustatius in 2011 het bestuurscollege de bevoegdheid gegeven om onder voorwaarden een wijzigingsplan op te stellen ten behoeve van de uitbreiding van NuStar op de beoogde locatie. Van deze bevoegdheid is in februari jl. gebruik gemaakt door een ontwerp wijzigingsplan op te stellen en aan de bewoners voor te leggen. Naar verwachting zal het bestuurscollege binnenkort een definitieve beslissing nemen.
Bent u bereid om in afwachting van definitieve besluitvorming ervoor te zorgen dat er door niemand onomkeerbare stappen zullen worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Er is een heldere verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen de openbare lichamen en de rijksoverheid in Caribisch Nederland. De rijksoverheid mengt zich in principe niet in lokale besluitvormingsprocessen.
Indien door mij of namens mij activiteiten worden vastgesteld die niet zijn toegestaan of onzorgvuldig zijn zolang er geen definitieve besluitvorming door het bestuurscollege heeft plaatsgevonden, zal ik het bestuurscollege hiervan melding maken. Mocht door mij of namens mij overtredingen worden vastgesteld van de Wet Maritiem Beheer BES dan zal ik hiertegen passende maatregelen treffen.
Bent u bereid deze vragen per omgaande te beantwoorden?
De vragen zijn beantwoord in samenspraak met het bestuurscollege van Sint Eustatius en de twee andere betrokken ministeries te weten BZK en EL&I. Hierdoor was beantwoording per omgaande niet mogelijk. Mede in dit licht wil ik u verzoeken toekomstige Kamervragen over Caribisch Nederland te richten aan de inhoudelijk verantwoordelijke bewindspersoon. Dat komt een voortvarende beantwoording ten goede.
De langstudeerdersboete voor studerende topsporters |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Studerende topsporter boos om «luiheidsboete»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit artikel en specifiek de zorgen en onrust die de langstudeerdersboete van dit kabinet veroorzaakt onder Nederlandse topsporters die gelijktijdig ook een studie volgen?
Elke student kan al één jaar uitlopen in de bachelorfase en één jaar in de masterfase voordat het verhoogde wettelijk collegegeld van toepassing is. Met deze extra uitloopjaren en de aangekondigde tijdelijke verruiming van de mogelijkheid om het bedrag van het verhoogde collegegeld te lenen, wordt studenten die bijvoorbeeld bestuurswerk willen doen of die naast de studie topsport bedrijven, hiervoor ook de ruimte geboden.
In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is een uitzondering gemaakt voor voltijdstudenten met een handicap of chronische ziekte. Deze mogen nog een jaar langer studeren. In het wetsvoorstel Studeren is investeren dat in uw Kamer voorligt, wordt voorgesteld dit extra uitloopjaar ook toe te kennen aan deeltijdstudenten met een handicap of chronische ziekte.
Ik ben van mening dat het aantal uitzonderingen op de langstudeerdersmaatregel zeer beperkt moet zijn. Studenten die naast hun studie ambitieus zijn en bijvoorbeeld topsporter of studentbestuurder zijn, hebben geen recht op een extra uitloopjaar.
Studenten kunnen in een bijzondere situatie bij hun instelling een beroep doen op een bijdrage uit het profileringsfonds. In de wet is geregeld in welke bijzondere situaties dit mogelijk is. Daarnaast kan de instelling zelf regels stellen voor een beroep op het profileringsfonds. Sommige universiteiten en hogescholen hebben topsportersregelingen, waarbij bijvoorbeeld excellente sporters een financiële compensatie krijgen voor de opgelopen studievertraging.
Ik wil de keuzevrijheid van de student en de diversiteit van de instellingen bevorderen. Studenten kunnen kiezen voor een instelling met beleid dat voldoende uitdagend is en dat onderwijs biedt dat het beste aansluit bij hun talent. Dit geldt voor topsporters, maar ook voor studenten met andere ambities. Verschillende instellingen moeten verschillend beleid neerzetten, waardoor studenten kunnen kiezen wat hen het beste aanspreekt.
Ook kunnen sporters sponsors zoeken die hen financieel kunnen ondersteunen. In het genoemde artikel krijgen de topsportende studentes ook een uitkering van NOC*NSF.
Hoe verhoudt de langstudeerdersboete zich tot de topsportambities die Nederland internationaal zegt te hebben en die door deze kabinetsmaatregel onder druk komen te staan?
De topsportambities van Nederland komen naar mijn mening niet door deze maatregel onder de druk te staan. Ik kan mij voorstellen (en het regeerakkoord roept daartoe ook op) dat sponsors uit het bedrijfsleven deze studenten extra ondersteunen.
Deelt u de mening dat veel topsporters sneller in de problemen komen met de langstudeerdersmaatregel, omdat zij voor beoefening van hun sport vaak en langdurig in het buitenland moeten verblijven?
Nee, ik deel deze mening niet en verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de langstudeerdersmaatregel de studieprestaties, ofwel de sportieve prestaties van deze voor Nederland uitkomende topsporters onder druk zet en daarmee een ongewenst effect teweegbrengt en sowieso een bijstelling van de Nederlandse topsportambities veroorzaakt?
Nee, ik deel deze mening niet en verwijs hiervoor naar het antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
Deelt u de mening dat dit wederom aantoont dat de langstudeerdersboete voor studenten in zijn algemeen, maar zeker ook voor specifieke groepen zoals topsportstudenten, tussentijds onwenselijke en onredelijke gevolgen met zicht meebrengt?
Nee, deze mening deel ik niet. Zie ook het antwoord op vraag 1.
De zorg voor kwetsbare vrouwen met psychosociale en psychiatrische problematiek, rond zwangerschap en geboorte |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de gevolgen van het invoeren van de eigen bijdrage voor tweedelijnsbehandelingen in de geestelijke gezondheidszorg en het schrappen van de aanpassingsstoornissen uit het basispakket, voor een groep zwangeren in achterstandssituaties?1
Ik ben nog niet op de hoogte van de precieze gevolgen van de invoering van de eigen bijdrage GGZ. De eigen bijdrage is pas 3 maanden geleden ingevoerd. Om de effecten van deze invoering voor kwetsbare groepen in de samenleving in het algemeen te bepalen, ben ik een monitor gestart. Begin september verwacht ik de Kamer te kunnen informeren over de eerste resultaten van deze monitor.
Bent u op de hoogte van het feit dat juist bij vrouwen in achterstandssituaties veel psychosociale en psychiatrische aandoeningen voorkomen, en dat een adequate aanpak van deze problematiek intensieve psychosociale begeleiding vergt?
Ik ben bekend met het feit dat zwangere vrouwen van niet-westerse afkomst, uit achterstandswijken of met een laag sociaal economische status een verhoogd risico hebben op complicaties tijdens of na de zwangerschap (een goed begin, 2009).
Uit het onderzoeksrapport NEMESIS 2 (trimbos-instituut) blijkt dat de prevalentie van psychische stoornissen bij vrouwen en mannen ongeveer gelijk is. Vrouwen maken echter wel meer gebruik van zorg vanwege psychische problemen dan mannen. Daarnaast kan ik uit dezelfde studie (NEMESIS 2) niet de algemene conclusie trekken dat niet-westerse mensen significant een hogere prevalentie kennen van psychische aandoeningen. Wel blijkt uit deze studie dat psychische aandoeningen relatief meer voorkomen bij mensen met een laag inkomen.
Ik vind het van belang dat er adequate hulpverlening rondom de patiënt wordt georganiseerd daar waar dat noodzakelijk is. Ook ben ik van mening dat veel patiënten worden doorverwezen naar de tweedelijns, specialistische GGZ die ook in de eerstelijn geholpen kunnen worden. Met de invoering van de eigen bijdrage in de tweedelijn beoog ik een remmend effect op de specialistische GGZ te bewerkstelligen. Niet alleen om dat dit zal leiden tot een vermindering van kosten maar ook om de weg naar de eerstelijnszorg te stimuleren. Aangezien er voor zowel de eerstelijn als de langdurige GGZ al een eigen bijdrage bestond, werd teveel beroep gedaan op de tweedelijn waar er nog geen eigen bijdrage gold.
Bent u op de hoogte van het bestaan van de zogenoemde POP-poli's (psychiatrie, obstetrie en pediatrie), waarin een multidisciplinair team van gynaecoloog, kinderarts, psycholoog, maatschappelijk werker en psychiater werkt? Wat is uw mening over deze poli's en vindt u deze nuttig en nodig?
Ik ben op de hoogte van de POP-poli’s. Ik vind de POP-poli’s een goed initiatief en vind het van belang dat die patiënten die het nodig hebben een multidisciplinaire behandeling kunnen krijgen bij een POP-poli.
Kunt u zich voorstellen dat zwangere vrouwen met onbehandelde psychopathologie zich vaker uit de obstetrische zorg onttrekken, een ongezondere leefstijl hebben (inclusief meer middelengebruik) en meer kans hebben op zwangerschapscomplicaties, waaronder vroeggeboorte en kinderen met een lager geboortegewicht? Zo ja, bent u van mening dat waar mogelijk complicaties rond zwangerschap en geboorte voorkomen moeten worden?
Dit kan ik mij inderdaad voorstellen en dat vind ik een kwalijke zaak. In mijn beleidsbrief «zwangerschap en geboorte» van 14 december 2010 (Kamerstuk 32 279, nr.10), schets ik de maatregelen die ik neem en genomen heb om de babysterfte in Nederland te verlagen. U ontvangt van mij in juli, zoals beloofd tijdens het Algemeen Overleg van 7 maart jongstleden, een voortgangsrapportage over deze maatregelen.
Kunt u zich voorstellen dat de invoering van de eigen bijdrage Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) vanaf 1 januari 2012 juist voor deze groep zwangeren een onoverkomelijke barrière vormt?
Verschillende groepen van patiënten geven signalen af over de invoering van de eigen bijdrage en de barrière die dit oproept om mogelijk niet in zorg te gaan.
Echter de huidige financiële tijden vragen om matiging en een verantwoorde ontwikkeling van de overheidsuitgaven. Iedereen moet hieraan bijdragen. Het principe achter de eigen bijdrage is dat een patiënt maximaal de eigen bijdrage zelf bijdraagt aan zorg en dat de rekening daarboven collectief wordt vergoed. In de eerstelijns psychologische zorg en in de AWBZ geldt al langer een eigen bijdrage. Ik heb geen signalen ontvangen dat mensen daardoor deze vormen van zorg mijden.
Vindt u het juist dat er financiële barrières zijn voor preventieve «ouder-babyinterventie» die veel GGZ-instellingen postpartum aanbieden? Welke barrières zijn er op dit moment volgens u?
Ik zie geen financiële barrières voor de preventieve ouder-babyinterventie die GGZ-instellingen postpartum aanbieden door invoering van de eigen bijdrage GGZ. De preventieve ouder-babyinterventie valt onder de selectieve preventie en valt daarmee niet onder de Zorgverzekeringswet waarvoor nu een eigen bijdrage is ingevoerd.
Bent u bereid voor kwetsbare zwangeren en kraamvrouwen met psychopathologie, net als voor jongeren onder de 18 jaar en «bemoeizorgbehoeftigen», een uitzonderingspositie te creëren voor de eigen bijdrage?
In de motie Van der Staaij/ Bruins Slot (TK 2010/11, 25 424, nr. 123) aangenomen op 30 juni, is de regering verzocht om in 2012, bij het introduceren van een eigen bijdrage in de tweedelijns GGZ, het risico op zorgmijding in te perken door de meest kwetsbare doelgroepen te ontzien, hetzij via een verlaging van de eigen bijdrage, hetzij via een gerichte uitzondering van de meest kwetsbare doelgroepen. Beide mogelijkheden zijn met de sector verkend om kwetsbare doelgroepen te ontzien via een gerichte uitzondering. Na overleg met het veld is geconcludeerd dat het uitsluiten van patiënten met bepaalde psychische aandoeningen moeilijk objectiveerbaar te maken is. Een helder criterium welke aandoeningen juist wel of juist niet in aanmerking zouden moeten komen voor uitsluiting is niet of nauwelijks te maken. Uitsluiting op basis van inkomen bleek ook niet vrij van bezwaren te zijn (inzage in inkomensgegevens bij andere partijen en de vergroting van de armoedeval). Alles overwegend heb ik ervoor gekozen om de eigen bijdrage in het algemeen te verlagen. Ik ben gekomen tot een pakket aan maatregelen, ter invulling van de motie, waarmee de eigen bijdrage verder is verlaagd van € 275 (brief 27 juni 2011, kamerstuk 25 424, nr. 129) naar € 200. De eigen bijdragen zijn daarmee fors verlaagd ten opzichte van de eigen bijdragen zoals opgenomen in het Regeerakkoord.
Tevens heb ik een aantal uitzonderingen gemaakt waarbij geen eigen bijdrage voor de behandeling betaald hoeft te worden, te weten: patiënten die in crisis verkeren, patiënten die onvrijwillig zijn opgenomen in het kader van de «Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen» (BOPZ), patiënten waarbij de aanleiding tot zorg «bemoeizorg» is en patiënten tot 18 jaar.
Ik heb in mijn brief aan u op 26 juli 2011 (Kamerstuk 25 424, nr. 130) ook aangegeven dat ik bereid ben om in het kader van de ontwikkeling van de brede beleidsagenda de mogelijkheden voor alternatieve maatregelen voor 2013 verder te onderzoeken. Daarmee kom ik tegemoet aan het laatste onderdeel van de motie, waarin wordt verzocht in een bestuurlijk overleg met partijen tot een gezamenlijke agenda te komen voor de toekomst. De gesprekken met het veld daarover zijn op dit moment gaande.
Op welke wijze gaat u het advies van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte, dat kwetsbare zwangeren zorg op maat moeten krijgen, zowel lichamelijk als psychisch, in praktijk brengen? Kunt u aangeven welke zorg rond zwangerschap en geboorte voor vrouwen met psychische problematiek, zoals in het artikel in Medisch Contact wordt beschreven, drempelloos beschikbaar blijft en welke zorg volgens u niet drempelloos beschikbaar moet zijn?
Ik ken het advies van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte. In mijn beleidsbrief van 14 december 2010 schets ik de maatregelen die ik neem en genomen heb om de verloskundige zorg in Nederland te verbeteren. U ontvangt van mij in juli, zoals beloofd tijdens het Algemeen Overleg van 7 maart, een voortgangsrapportage over deze maatregelen.
In mijn eerdere antwoorden heb ik mijn dilemma’s toegelicht waarom ik geen gerichte uitzondering kan maken voor deze groep.
Huiszoekingen in aanloop naar Koninginnedag 2012 |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de burgemeester van de gemeente Rhenen in aanloop naar Koninginnedag 2012 huiszoekingen wil laten uitvoeren en dat wie niet meewerkt zal worden gearresteerd?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja. Het bericht betreft een fragment van het verloop van een voorlichtingsbijeenkomst in de aanloop naar Koninginnedag 2012 en mist daardoor de context waarin de opmerking van de burgemeester is geplaatst. Het binnentreden zonder toestemming van de bewoner en het verrichten van huiszoekingen en arrestaties kunnen uiteraard niet zomaar worden verricht. Dit zijn vergaande bevoegdheden waarmee terughoudend dient te worden omgegaan en die uitsluitend kunnen worden toegepast binnen de grenzen van wet- en regelgeving. De burgemeester geeft daar ook blijk van in het door hem verstrekte ambtsbericht.
Heeft de burgemeester van Rhenen überhaupt wel de juridische bevoegdheid om dergelijke vergaande bevoegdheden te treffen? Zo ja, welke juridische grondslag hebben deze huiszoekingen? Hoe verhoudt dit voornemen zich tot het grondwettelijk en verdragsrechtelijk erkende recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer? Vindt u dit voornemen van de Rhenense burgemeester voldoen aan de criteria van subsidiariteit en proportionaliteit?
In zijn ambtsbericht laat de burgemeester weten dat er geen voornemen tot huiszoeking bestaat en eerst bij een eventueel ernstig dreigende situatie sprake zal kunnen zijn van rechtmatig binnentreden.
Binnentreden zonder toestemming van de bewoner is een inperking van het huisrecht, zoals gegarandeerd in artikel 12 van de Grondwet, artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is daarom slechts geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen, aldus artikel 12, eerste lid, van de Grondwet. De bevoegdheid tot binnentreden zonder toestemming moet zijn geregeld in een specifiek daarop toegesneden formele wet (of in daarop gebaseerde lagere regelgeving), zoals artikel 8 van de Politiewet, artikel 55a van het Wetboek van Strafvordering, artikel 49 van de Wet Wapens en Munitie of artikel 149a van de Gemeentewet. Voorts gelden er verschillende vormvereisten op grond artikel 12, tweede en derde lid, van de Grondwet voor het binnentreden in overeenstemming met artikel 12, eerste lid, van de Grondwet. Deze zijn uitgewerkt in de Algemene wet op het binnentreden. Daarin is onder andere als vereiste voor de bevoegdheid tot binnentreden zonder toestemming van de bewoner opgenomen dat er, behoudens enkele uitzonderingen, sprake moet zijn van een rechterlijke of bestuurlijke machtiging.
In het onderhavige geval van de gemeente Rhenen is van belang dat ten tijde van Koninginnedag een noodverordening van kracht is (Koninginnedagnoodverordening 2012) die strekt tot handhaving van de openbare orde en het beperken van gevaar voor personen, alsmede een algemene raadsverordening die mede is gebaseerd op artikel 149a van de Gemeentewet. Deze raadsverordening biedt de grondslag voor de bevoegdheid tot binnentreden zonder toestemming van de bewoner, ten behoeve van het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de Koninginnedagnoodverordening 2012. Daadwerkelijk inzet van deze bevoegdheid zal moeten voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. De vraag of daarvan sprake is, kan pas kort voorafgaand aan en na de eventuele inzet van de bevoegdheid worden beantwoord. De inzet van bevoegdheden is toetsbaar door de rechter.
Sinds wanneer heeft het weigeren van toestemming tot het binnentreden van een woning tot gevolg dat een onverdachte burger gearresteerd kan worden? Levert dit niet ook strijd op met grondwettelijk en verdragsrechtelijk erkende burgerlijke vrijheden? Is ook dit niet in strijd met de criteria van subsidiariteit en proportionaliteit?
Het weigeren toestemming te verlenen tot binnentreden is geen strafbaar feit en levert geen zelfstandige grond op voor aanhouding. Wel kan er grond zijn voor een aanhouding van de bewoner die weigert toestemming te verlenen, indien deze zich bijvoorbeeld tevens verzet tegen rechtmatig binnentreden of niet voldoet aan een in dat kader rechtmatig gegeven vordering of ambtelijk bevel (respectievelijk artikel 180 en 184 van het Wetboek van Strafrecht); de reden voor aanhouding bij het binnentreden is dan gelegen in het verzet of de weigering aan een rechtmatig bevel of vordering te voldoen, niet in de enkele weigering om toestemming te verlenen. In dit licht kan ook de verbodbepaling van artikel 16, derde lid, van de Koninginnedagnoodverordening 2012 van de gemeente Rhenen worden gezien. Daarin wordt de eigenaar of gebruiker van (o.a.) de woning verboden om in verband met de handhaving van het bepaalde in de Koninginnedagnoodverordening de met toezicht en handhaving van die verordening belaste ambtenaren, de toegang te beletten of te belemmeren. Voor overtreding van deze verbodsbepaling wordt (ook) verwezen naar artikel 443 van het Wetboek van Strafrecht, dat overtreding van bepalingen uit een noodverordening strafbaar stelt. Voorstelbaar zou zijn geweest een verwijzing naar de genoemde artikelen 180 en 184 van het Wetboek van Strafrecht. Overigens is wederrechtelijk binnentreden door een ambtenaar strafbaar op grond van artikel 370 van het Wetboek van Strafrecht.
Deelt u de mening dat in dit geval nogal achteloos is omgesprongen met de vrijheidsrechten van onverdachte burgers? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het creëren en gebruikmaken van bevoegdheden dient te gebeuren binnen de daarvoor gegeven wettelijke kaders. Van deze bevoegdheden is vooralsnog geen gebruik gemaakt. Evenmin bestond er – in elk geval ten tijde van de door de burgemeester aan mij verstrekte informatie – een voornemen om daartoe over te gaan. Bovendien blijkt uit de informatie dat de burgemeester zich terdege bewust is van de wettelijke kaders.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de burgemeester van Rhenen over zijn voornemens? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb vooralsnog geen reden om aan te nemen dat de burgemeester zijn bevoegdheden niet zorgvuldig en binnen de wet zal toepassen.
De gevolgen van de eigen bijdrage in de GGZ voor kwetsbare zwangere vrouwen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zorg voor kwetsbare zwangere bedreigd»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel «Zorg voor kwetsbare zwangere bedreigd». Ik vind het van belang dat er adequate hulpverlening rondom de patiënt wordt georganiseerd daar waar dat noodzakelijk is.
De eigen bijdrage voor de tweedelijns GGZ is ingevoerd omdat de uitgaven aan de GGZ de afgelopen jaren fors zijn gestegen. De GGZ groeide zo hard dat dit uiteindelijk ten koste zou gaan van de rest van de zorg. Ieder jaar kwamen er zo’n 10% patiënten bij, terwijl het voorkomen van psychiatrische ziekten onder de bevolking gelijk blijft.
Ik vind het redelijk dat mensen die gebruik maken van de GGZ daaraan bijdragen. Een eigen bijdrage van maximaal € 200 per jaar vind ik in dat opzicht verantwoord en acceptabel. Het principe achter de eigen bijdrage is dat een patiënt maximaal de eigen bijdrage zelf bijdraagt aan zorg en de rekening daarboven collectief wordt vergoed. In de eerstelijns psychologische zorg en in de AWBZ geldt al langer een eigen bijdrage. Ik heb geen signalen ontvangen dat mensen daardoor deze vormen van zorg mijden.
Wat zijn exact de gevolgen voor moeder en kind, wanneer zwangere vrouwen geen toegang (meer) hebben tot de geestelijke gezondheidszorg (GGZ)?
Ik ben het niet met u eens dat zwangere vrouwen geen toegang hebben tot geestelijke gezondheidszorg. De kosten aan zorg stijgen dusdanig dat een ieder die gebruik maakt van zorg daar ook een bijdrage aan moet leveren, dus ook zwangere vrouwen. Voorheen werd er een te groot beroep gedaan op de specialistische GGZ omdat in zowel de eerstelijns psychologische zorg als in de AWBZ al langer sprake is van een eigen bijdrage. Met de invoering van de eigen bijdrage in de tweedelijn beoog ik een remmend effect op de specialistische GGZ te bewerkstelligen. Ik streef ernaar met dit beleid de eerstelijns zorg, dichtbij huis, te stimuleren. Ik ga er dan ook vanuit dat een deel van deze zwangere vrouwen goed terecht kan in de eerstelijns GGZ.
Hoeveel zogeheten POP-poli's (Pychiatrie-, Obstetrie- en Pediatrie-poli’s) zijn er in ons land en hoeveel worden in hun voortbestaan bedreigd of zijn al gesloten door de bezuinigingen in de GGZ? Kunt u uw antwoord toelichten?
Momenteel zijn er 22 POP-poli’s in Nederland die zich via het Landelijk Kenniscentrum Psychiatrie en Zwangerschap (LKPZ) bekend hebben gemaakt. Ik heb nog geen signalen ontvangen dat deze poli’s in hun voortbestaan bedreigd worden of reeds gesloten zijn door de bezuinigingen die ik heb moeten nemen in de GGZ.
Hoeveel zwangere of pas bevallen vrouwen hebben afgezien van, of zijn gestopt met behandeling in de GGZ, vanwege de eigen bijdrage in de GGZ en het schrappen van de aanpassingsstoornissen uit het basispakket van de zorgverzekering?
Hier heb ik geen zicht op. De eigen bijdrage in de tweedelijns ggz is pas 3 maanden geleden ingevoerd. Ik heb een monitor gestart naar de effecten van de eigen bijdrage voor kwetsbare groepen in de samenleving in zijn algemeen. De eerste resultaten van deze monitor ontvang ik in september 2012.
Hoe verhoudt het beleid van de overheid om de perinatale sterfte aan te pakken zich tot het verhogen van de drempel om hulp te zoeken of te krijgen voor zwangere vrouwen met psychische problemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verschillende groepen van patiënten geven signalen af over de invoering van de eigen bijdrage en de drempel die dit mogelijk met zich meebrengt om in zorg te gaan.
Echter, zoals ik in vraag 1 heb beantwoord, is het in deze tijden zo dat matiging van de overheidsuitgaven noodzakelijk is. Ik vind het redelijk dat mensen die gebruik maken van de GGZ daaraan bijdragen. Een eigen bijdrage van maximaal € 200 per jaar vind ik in dat opzicht verantwoord en acceptabel.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het percentage van 80% niet-westerse vrouwen dat geen kraamzorg krijgt wordt verminderd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is mij niets bekend over een dergelijk percentage van niet-westerse vrouwen welke mogelijk geen kraamzorg zouden ontvangen.
Deelt u de mening dat de verschillende eigen bijdragen, zoals voor een poliklinische bevalling, kraamzorg en/of de GGZ, het voorkomen van babysterfte belemmeren, gezien het feit dat de kans op babysterfte voor vrouwen uit achterstandswijken of met een lage sociaal- economische achtergrond groter is dan bij andere vrouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is mij geen onderzoek bekent waarin een relatie wordt gelegd tussen de eigen bijdrage voor kraamzorg en poliklinische bevallingen en de hogere babysterfte in achterstandswijken of bij vrouwen met een lage sociaal- economische achtergrond.
Deelt u voorts de mening dat het niet langer verantwoord is om eigen bijdragen te vragen van kwetsbare zwangere vrouwen, en bent u bereid deze te schrappen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben een monitor gestart waarvan ik in september de eerste resultaten verwacht. Ik vind het te vroeg om nu al conclusies te trekken.
Het ontduiken van de MER-plicht voor vergunningverlening van intensieve veehouderij |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat gemeenten de MER-plicht niet correct uitvoeren in Noord-Brabant?1 Zo ja, hoeveel gemeenten hebben geen Milieueffectrapportage (MER) uitgevoerd bij vergunningverlening voor uitbreidingen van veehouderijen, terwijl deze wel MER-plichtig zijn? Zo nee, waarom niet en bent u bereid hier onderzoek naar in te stellen?
Nee. Navraag bij de Provincie Noord-Brabant over de beantwoording van de schriftelijke vragen ex artikel 3.2 van het Reglement van Orde van dhr. Ir. M. van der Wel namens de Statenfractie van de Partij voor de dieren over milieueffectrapportage en intensieve veehouderijen, Gedeputeerde Staten Noord-Brabant, kenmerk 2 884 231 d.d. 14 februari 2012 bevestigde het antwoord van Gedeputeerde Staten dat zij wel incidenteel berichten over deze gang van zaken hebben ontvangen. Het gaat echter om incidentele berichten, hetgeen mij geen aanleiding geeft om hier een breder onderzoek naar in te stellen. Ik verwacht meer effect van een goede verspreiding van kennis over de m.e.r.-regelgeving zoals ook de Provincie Noord-Brabant heeft gedaan.
De Inspectie voor de Leefomgeving en Transport heeft de afgelopen jaren geen signalen ontvangen over het niet correct uitvoeren van de m.e.r.-plicht bij veehouderijen in Noord-Brabant.
Hoe beoordeelt u het feit dat er gemeenten zijn die een vergunning verlenen voor een veehouderij die net onder de MER-plicht ligt, en vervolgens stapsgewijze uitbreidingen van veehouderijen niet onderwerpen aan een MER, waardoor uiteindelijk een bedrijf ontstaat dat een grote impact op het milieu en de natuur kan hebben, maar dat niet aan de MER-plicht heeft voldaan?
Of er sprake is van «feiten» kan ik op deze basis niet beoordelen (zie antwoord op vraag 1).
Het bevoegd gezag moet beneden de m.e.r.-plicht-drempel een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling uitvoeren en daarbij motiveren of een m.e.r. nodig wordt geacht en deze motivering opnemen in het moederbesluit (het besluit waaraan de m.e.r.-beoordeling is gekoppeld, hier: de omgevingsvergunning). Bij een m.e.r.-beoordeling moet ook rekening worden gehouden met het cumulatieve effect van de al vergunde aantallen dieren alsmede met de situatie in de omgeving.
Indien iemand het niet eens is met de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling kan daar door een ieder bij het ontwerp-moederbesluit zienswijzen over worden ingediend. Ook is beroep mogelijk tegen de vergunning.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor milieu en natuur van het ten onrechte niet uitvoeren van een MER bij de reeds verleende vergunningen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar in te stellen?
Nee, zie antwoord op vraag 1. De afweging ligt bij het bevoegd gezag, in dit geval de gemeenten. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning worden alle milieueffecten van een bedrijf in beeld gebracht. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden waarmee het milieu en de natuur worden beschermd. Zo nodig kan de vergunning worden geweigerd.
Op welke wijze gaat u de gemeenten die de MER-plicht niet correct hebben uitgevoerd hierop aanspreken?
Ik zal alle gemeenten in Nederland via de bestaande voorlichtingskanalen blijven informeren over een goede toepassing van de m.e.r.-plicht en de m.e.r-beoordelingsplicht.
Welke consequenties heeft het niet uitvoeren van de MER waar dat wel had gemoeten voor de betrokken ondernemers?
Zie het antwoord bij vraag 1. Algemeen geldt dat door middel van inspraak en beroep bij de vergunningprocedure belanghebbenden kunnen inbrengen dat ten onrechte geen m.e.r. is uitgevoerd. De vergunningprocedure kan dan vertraging oplopen en mogelijk moet alsnog een MER worden opgesteld.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er vergunningsaanvragen voor stallen met 2 985 varkens worden verleend zonder dat er een MER is uitgevoerd? Zo ja, bent u bereid om gemeenten hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet en bent u van mening dat dit in de geest van de MER-richtlijn is?
Nee, de directe m.e.r.-plicht voor vergunningaanvragen voor installaties geldt bij meer dan 3 000 varkens. Deze grens is afkomstig uit de Europese m.e.r.-richtlijn. Bij een aantal van 2 985 varkens moet door het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd. Indien er een kans is op aanzienlijke milieueffecten moet er een m.e.r. worden uitgevoerd.
Is er ook in andere provincies sprake van het niet goed naleven van de MER-plicht? Als dit niet bekend bij u is, bent u dan bereid om onderzoek in te stellen naar de omvang en de milieueffecten van dit probleem?
Dat is mij niet bekend. Ik zie tot nu toe geen reden om hiernaar een onderzoek in te stellen. Wel zal ik behalve de gemeenten ook de provincies via de bestaande voorlichtingskanalen blijven informeren over een goede toepassing van de m.e.r.-plicht en de m.e.r.-beoordelingsplicht.
Op welke wijze houdt u toezicht op de uitvoering van de MER-plicht door gemeenten?
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de m.e.r.-plicht met betrekking tot intensieve veehouderij. Door middel van inspraak en beroep kunnen belanghebbenden daarop invloed uitoefenen. Als er sprake is van structurele nalatigheid door een gemeente, kan de Inspectie daartegen handhavend optreden. Zodra de Wet Revitalisering generiek toezicht inwerking treedt, gaat de toezichthoudende rol naar de provincie.
Hoe gaat u er in de toekomst zorg voor dragen dat alle gemeenten de MER-plicht correct uitvoeren?
Allereerst door voort te gaan met het verspreiden van kennis over de m.e.r.-regelgeving, waaronder m.e.r.-plicht en m.e.r.-beoordelingsplicht. Bij gebleken ernstige nalatigheid kan de Inspectie handhaven. Het wetsvoorstel Revitalisering Generiek Toezicht, dat bij de Eerste Kamer ligt, geeft de provincies de taak om toezicht te houden op de vergunningverlening door de gemeenten.
Extra zorgkosten, veroorzaakt door aanbieders van zorg die niet voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoeveel aanbieders van «full body scans» telt Nederland momenteel? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te laten uitzoeken? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke «full body scans» worden in het buitenland uitgevoerd, omdat de Wet op het Bevolkingsonderzoek (WBO) het zonder vergunning verrichten van onderzoek naar kanker en met behulp van straling in Nederland verbiedt. Ik heb in mijn brief «gezondheidsrisico’s en vroegopsporing» die ik u op 1 maart jl. stuurde juist aangegeven dat ik de scans op eigen verzoek en voor eigen rekening ook in Nederland wil toelaten en advies vraag aan de Gezondheidsraad hoe dat het beste kan. In diezelfde brief heb ik ook aangegeven dat ik de WBO pas wil aanpassen als er algemene kwaliteitsnormen voor screening voor in de plaats komen. Zo’n aanpassing is noodzakelijk voordat full body scans in Nederland mogen worden uitgevoerd.
Hoeveel aanbieders van overige medische onderzoeken die niet voldoen aan de stand van wetenschap en praktijk telt Nederland? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te laten uitzoeken? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg in Nederland, onder andere op grond van meldingen over overtreding van de WBO of de Kwaliteitswet zorginstellingen (KWZ). Indien een bedrijf handelt in strijd met de WBO, is het aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om hierop te reageren. Dit doet de IGZ in reactie op meldingen of aan de hand van gerichte acties, zoals in het rapport «Toezicht op preventief medisch onderzoek» waarin wordt geconstateerd dat er aan de informatievoorziening bij health checks veel verbeterd kan worden. 1.
Hoeveel aanbieders zijn er van onderzoeken, zoals preventieve vaatechos’s en ECG’s, zonder dat hieraan een verwijzing van een arts aan vooraf is gegaan, zoals bijvoorbeeld de firma Wel en Zijn en Prescan? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te laten uitzoeken? Zo nee, waarom niet?1 2
Aanbod van zorg waar geen verwijzing van een arts aan vooraf is gegaan, valt buiten het verzekerde pakket en komt ten laste van eigen rekening, of eventueel de privaatrechtelijke aanvullende verzekering. Hier heb ik niet precies zicht op. Als mensen zelf betalen voor dergelijke onderzoeken en er geen wettelijke beperkingen zijn, wil ik het niet verbieden als er geen risico’s aan zijn verbonden. Wel stimuleer ik algemene kwaliteitseisen voor screening en betere informatie voor consumenten, zodat ze een betere keuze kunnen maken of en waaraan ze hun geld uitgeven. Dit is de kern van mijn brief van 1 maart.
Hoeveel extra zorgkosten veroorzaken deze aanbieders doordat mensen onnodig ongerust worden gemaakt, verkeerde adviezen of onduidelijke uitslagen van testen hebben gekregen, waardoor overbodige zorgvraag wordt gecreëerd? Indien u hier geen zicht op hebt, bent u dan bereid dit uit te zoeken met het oog op uw wens om te besparen op de zorg? Zo nee, waarom niet?
Ik heb tijdens het notaoverleg over de Landelijke nota gezondheidsbeleid «Gezondheid dichtbij» op 5 maart toegezegd om dit te laten uitzoeken.
Heeft u zicht op de omvang van gezondheidsschade door röntgenbelasting, complicaties van nadere diagnostiek, zoals bijvoorbeeld endoscopieën en dergelijke, die wordt veroorzaakt door onwetenschappelijke lichaamsonderzoeken en onderzoeken in particuliere klinieken die worden verricht door al dan niet medisch geschoolde krachten? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te laten uitzoeken? Zo nee, waarom niet?
Dit aspect zal aan de orde komen in het toegezegde onderzoek naar de vervolgkosten in de zorg.
Wat is uw oordeel over het feit dat radiologen en cardiologen hun medewerking verlenen aan ineffectieve en mogelijk schadelijke onderzoeken als bij prescan? Is dit niet in strijd met de beroepseer en de Hippocratische eed? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik ook heb gemeld in mijn brief «gezondheidsrisico’s en vroegopsporing» van 1 maart heeft de Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVVR) een standpunt uitgebracht om leden te informeren over de voor- en nadelen van screenende beeldvormende onderzoeken en concludeert dat voldoende wetenschappelijk bewijs ontbreekt voor het rechtvaardigen van screenend beeldvormend onderzoek in de gezonde populatie met behulp van CT, MRI en PET-CT. Screening met behulp van straling en screening naar kanker is vergunningplichtig op grond van de WBO.
Welke zorgverzekeraars vergoeden onderzoeken, zoals het Vasculex vaatonderzoek, op grond waarvan doen zij dit en wat is hierover uw oordeel?
Uw vragen hebben betrekking op onderzoeken die niet voldoen aan het criterium «stand van de wetenschap en praktijk» en derhalve niet bewezen effectief zijn. Deze zorg wordt daarom niet vergoed vanuit de basisverzekering.
Verzekeraars mogen dit soort onderzoeken wel vergoeden uit de aanvullende verzekering. Het is aan de verzekeraars zelf om te kiezen hoe het pakket voor hun aanvullende verzekering(en) eruit ziet. Dit valt buiten mijn verantwoordelijkheid en hier heb ik dan ook geen zicht op.
Deelt u de mening dat de huisarts hier bij uitstek een poortwachtersrol zou moeten vervullen, en dat aanbieders deze niet zouden moeten kunnen omzeilen met medisch onzinnige onderzoeken en nonsens-gezondheidszorg? Zo nee, wat is uw voornemen om de zorg doelmatiger te maken nog waard?
Het aanbod van prescan betreft zorg die buiten het verzekerde pakket valt en ten laste van eigen rekening, of eventueel de privaatrechtelijke aanvullende verzekering komt. Ik vraag zoals toegezegd de Gezondheidsraad om advies over de randvoorwaarden om deze scans in Nederland uit te voeren.
Bent u bereid uw opvatting te herzien dat overbodige bodyscans en andere onzinonderzoeken moeten worden toegelaten «omdat het in het buitenland ook kan»? Deelt u de mening dat dit toch wel een wonderlijke redenering is, waarmee allerlei ongewenste precedenten kunnen worden geschapen? Zo nee, waarom niet?3
Zoals u weet, hecht ik veel waarde aan zelfbeschikkingsrecht. Als mensen dergelijk onderzoek, waarover ik het met u eens ben dat het nut niet is bewezen, graag willen en er zelf voor betalen, wil ik geen onnodige belemmeringen opwerpen. Deze beleidslijn hanteren we ook voor alternatieve zorg: geen vergoeding uit het pakket, goede voorlichting en niet weghouden van de reguliere zorg. Maar mensen zijn vrij om zelf te beslissen of ze er gebruik van maken. Wel zet ik in op algemene kwaliteitseisen en een voorlichtingsplicht, zodat mensen die keuze ook weloverwogen kunnen maken. Ik vind het belangrijk dat aan alle stappen in de keten waar screening onderdeel van uitmaakt, aandacht wordt besteed: van goede voorlichting, een goede test of diagnostisch onderzoek en een goede aansluiting met de zorg of interventie als nodig. Ik wil niet dat een burger op straat staat met een uitslag die hij niet kan duiden en die alleen maar meer ongerustheid oplevert.
Staat het ongericht screenen – slechts op verzoek van de patiënt – niet op gespannen voet met de Wet op het bevolkingsonderzoek die immers dient om de burger te beschermen tegen de nadelen (zoals de talrijke vals-positieve bevindingen en de röntgenbelasting) van deze vorm van diagnostiek?
Dergelijk onderzoek is vergunningplichtig op grond van de Wet op het Bevolkingsonderzoek (WBO). Dat betekent dat de aanbieder moet aantonen dat het nut opweegt tegen eventuele risico’s. De WBO is inderdaad bedoeld om deelnemers te beschermen tegen de risico’s van screeningsaanbod. De wet is niet goed toegespitst op mensen die actief om een screening vragen. Dit is een reden om de Gezondheidsraad om nader advies te vragen hoe we dat kunnen vormgeven en onder welke voorwaarden we aan de wens van de burger tegemoet kunnen komen.
Bent u bereid het verzoek aan de Gezondheidsraad over de fullbody-scan in te trekken? Zo nee, waarom niet?3
Uw vragen en het debat tijdens het notaoverleg van 5 maart sterken mij juist in het voornemen de Gezondheidsraad om advies te vragen.
Het niet melden van een niet-natuurlijke dood |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat bij het Openbaar Ministerie (OM) de indruk bestaat dat artsen te snel een overlijdensverklaring tekenen, uit onwetendheid of angst?1
Ja.
Waarop is de veronderstelling van het OM precies gebaseerd? Welke signalen of aanwijzingen heeft het OM hiervoor?
De veronderstelling van het OM is gebaseerd op het rapport van Nivel en EMGO getiteld «Monitor Zorggerelateerde Schade 2008. Dossieronderzoek in Nederlandse ziekenhuizen». Uit het rapport blijkt dat jaarlijks naar schatting 1960 mensen overlijden door vermijdbare fouten in de zorg. Dat getal betekent volgens het OM niet dat er 1960 strafrechtelijke onderzoeken of strafzaken zouden moeten volgen, maar wel dat er in het merendeel van deze gevallen getwijfeld kan worden aan het natuurlijke karakter van het overlijden. Als de behandelend arts er niet van overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak, dan mag hij geen verklaring van natuurlijk overlijden afgeven en moet hij dit overlijden melden aan de lijkschouwer. Als ook de lijkschouwer meent om deze reden geen verklaring van natuurlijk overlijden te kunnen afgeven, brengt hij daarvan verslag uit aan de officier van justitie conform de bepalingen van de Wet op de lijkbezorging. Bij het Expertisecentrum medische zaken zijn over het jaar 2011 echter slechts 96 gevallen van overlijden bekend waarbij is aangegeven dat de medische behandeling of verzorging mogelijk een rol heeft gespeeld bij en/of rond het overlijden. Deze discrepantie is voor het OM aanleiding om te veronderstellen dat niet alle gevallen van niet-natuurlijke dood als zodanig worden gemeld.
Kan een overzicht gegeven worden van de meldingen van de verschillende instellingen bij het Expertisecentrum Medische Zaken? Hoeveel meldingen zijn in totaal binnen gekomen in 2011? Hoeveel artsen en/of zorginstellingen blijken opvallend weinig of helemaal geen meldingen te doen?
Zie over het aantal meldingen het antwoord op vraag 2. Het OM is aan het inventariseren welke zorginstellingen weinig of helemaal geen meldingen doen van niet-natuurlijk overlijden.
Waarop baseert het OM de overtuiging dat het niet melden voortkomt uit onvoldoende kennis?
Deze overtuiging is deels ontstaan doordat zorgverleners dit zelf aangeven. Tijdens de opleiding van artsen is er voornamelijk aandacht voor de genezing van patiënten en vindt maar beperkt kennisoverdracht plaats over bijvoorbeeld de manier waarop een lijkschouw verricht moet worden en welke forensische kennis de lijkschouwende arts zou moeten hebben. Organisaties zoals de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) en de KNMG hebben bij het OM aangegeven dat de kennis op dit terrein vergroot kan worden. Om die reden wordt door OM, KNMG, IGZ en de FMG gewerkt aan vergroting van deze kennis.
Hoe ziet de kenniscampagne die het OM in samenwerking met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en artsenorganisaties ontwikkelt er precies uit? Wanneer gaat deze campagne van start?
Zie antwoord vraag 4.
Op welk moment zal het OM artsen en zorginstellingen die weinig melden actief gaan benaderen? Waarom worden artsen en zorginstellingen die niet of weinig melden niet nu al actief benaderd door het OM, terwijl het afgeven van een valse overlijdensverklaring een strafbaar feit is?
Om vast te stellen of sprake is geweest van een ten onrechte afgegeven verklaring van natuurlijk overlijden is het OM afhankelijk van andere partijen. De gemeentelijke lijkschouwer en het OM worden immers alleen in kennis gesteld indien er sprake is van een melding van niet-natuurlijk overlijden. Wel kan het OM via andere wegen, bijvoorbeeld door een aangifte, in kennis worden gesteld van een overlijden door een mogelijke medische fout. In die gevallen zal het OM steeds toetsen of er sprake is van het «opzettelijk afgeven van een valse overlijdensverklaring» ex artikel 228 Wetboek van Strafrecht en zo nodig een strafrechtelijk onderzoek starten.
Bij veel zorgverleners lijkt, ten onrechte, de opvatting te leven dat er pas sprake is van een niet-natuurlijke dood op het moment dat er sprake is van een mogelijk gepleegd strafbaar feit. De lijkschouwend arts moet echter ook twijfelen aan het natuurlijke karakter van het overlijden als dit overlijden geen rechtstreeks verband meer heeft met een (spontane) ziekte maar wordt veroorzaakt door complicaties gedurende de medische behandeling die (mogelijk) onjuist is geïndiceerd, onjuist is uitgevoerd of onjuist is gedoseerd. Door dit gebrek aan kennis bij de beroepsgroep kan betwijfeld worden of artsen «opzettelijk» een valse overlijdensverklaring afgeven, en dus of er sprake is van een strafbaar feit ex artikel 228 Wetboek van Strafrecht. Deze kennisachterstand beoogt het OM eerst te dichten. In de fase daarna zal het OM de zorginstellingen die (nagenoeg) nooit een niet-natuurlijke dood melden daarop aanspreken via de Raad van Bestuur van de zorginstelling.
Uiteraard blijft het OM wel waakzaam op meldingen van niet-natuurlijk overlijden en aangiftes.
Bent u het eens met de stelling van de woordvoerder van het OM dat naleving van de procedure in de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van artsen en zorginstellingen? Wat is uw mening over het feit dat het OM eerst een kennis- campagne gaat ontwikkelen, dan nog wacht of er nog steeds niet gemeld wordt, en dan pas overgaat tot het actief benaderen van artsen en zorginstellingen?
Op grond van artikel 7 van de Wet op de lijkbezorging is hij die de schouwing heeft verricht, en dat is ofwel de behandelend arts ofwel de gemeentelijke lijkschouwer, degene die een verklaring van overlijden afgeeft. Naleving van de procedure is in de eerste plaats dan ook de verantwoordelijkheid van die arts. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de werkwijze van het OM om eerst een kenniscampagne te ontwikkelen en pas over te gaan tot het actief benaderen van artsen en zorginstellingen als na verloop van tijd nog steeds geen toename van het aantal meldingen van niet-natuurlijke dood kan worden vastgesteld.
Als blijkt dat jaarlijks ongeveer 2000 medische missers plaatsvinden, en deze niet gemeld worden, ligt het dan naar uw mening voor de hand te veronderstellen dat ook een aantal kinderen die zijn overleden ten gevolge van verwaarlozing of mishandeling niet gemeld zullen worden?
In situaties van overlijden ten gevolge van kindermishandeling of -verwaarlozing is duidelijk dat deze zaken geregistreerd moeten worden als niet-natuurlijk overlijden. Probleem hierbij is wel dat het signaleren dat het overlijden door kindermishandeling is veroorzaakt, in zekere zin ook specifieke expertise vraagt, die de behandelende artsen niet altijd hebben. Daardoor valt niet uit te sluiten dat in een aantal gevallen overlijden door kindermishandeling niet wordt gemeld.
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen van ruim een jaar geleden over het niet goed uitvoeren van onderzoek naar plotseling, onverwacht en onverklaarbaar overlijden van minderjarigen, waarin u schrijft: «Ik acht het van belang dat de NODO-procedure op korte termijn kan worden ingevoerd en streef er dan ook naar hierover spoedig een beslissing te nemen, in overleg met de Minister van Volksgezondheid, Welzijnen Sport»?2 Wat is nu precies de stand van zaken rond de invoering van de NODO procedure cq het instellen van mobiele «Rapid Response» teams? Kan precies worden aangegeven waarom er vertraging is opgetreden en wie daarvoor verantwoordelijk is of welke gebeurtenissen daartoe aanleiding hebben gegeven?
Op korte termijn zal uw Kamer een brief ontvangen waarin wordt toegelicht op welke wijze de NODO-procedure ingevoerd zal worden en hoe deze werkwijze in de afgelopen periode precies tot stand is gekomen.
Bent u op de hoogte van het feit dat de KNMG op haar website3 schrijft: «Zolang de NODO-procedure niet is ingevoerd, hangt deze nieuwe wettelijke plicht (meldplicht, standaard contact met gemeentelijke lijkschouwer) enigszins in de lucht. In situaties waarin artsen geen concrete aanleiding hebben om een niet-natuurlijk overlijden aan te nemen, maar evenmin met zekerheid de doodsoorzaak kunnen vaststellen, kan zonder ingevoerde NODO-procedure geen onderzoek zoals bedoeld in het NODO-protocol plaatsvinden»? Wat is uw mening over deze stelling?
Totdat de NODO-procedure is ingevoerd kan deze nog niet toegepast worden. Zoals aangegeven in de beantwoording op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1727) is alleen het contact tussen de behandelend arts en de gemeentelijk lijkschouwer sinds 1 januari 2010 een nieuwe taak. De beslissing die de gemeentelijk lijkschouwer neemt na dit contact blijft dezelfde als voorheen.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen: «Door de invoering van de NODO-procedure zullen gevallen van onverklaard overlijden bij minderjarigen nader onderzocht worden en zal een beter onderscheid gemaakt kunnen worden tussen een natuurlijke en een niet- natuurlijke dood»? Betekent uw antwoord destijds dat op dit moment geen goed onderscheid gemaakt kan worden tussen een natuurlijke en een niet- natuurlijke dood bij minderjarigen?
Dit betekent niet dat er momenteel geen goed onderscheid gemaakt kan worden, maar wel dat met de invoering van de NODO-procedure dit onderscheid beter gemaakt kan worden. Aanleiding voor het opstellen van de NODO-procedure is geweest dat zich gevallen voordeden waarbij het overlijden van een minderjarige onverklaard bleef. Vanaf 1 januari 2010 kan de behandelend arts alleen een verklaring van overlijden van een minderjarige afgeven na overleg met de gemeentelijk lijkschouwer (artikel 10a, eerste lid, Wlb). Dit overleg is erop gericht de overtuiging van de arts te toetsen. Ook als er op voorhand geen aanleiding is om te twijfelen aan de natuurlijke aard van het overlijden, maar de doodsoorzaak onbekend is, kunnen na invoering van de NODO-procedure gevallen van onverklaard overlijden bij minderjarigen alsnog worden verklaard.
De sluiting van een christelijke kerk door de Palestijnse autoriteiten |
|
Joël Voordewind (CU), Henk Jan Ormel (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht, dat de Palestijnse Autoriteit (PA) een christelijke kerk in Bethlehem (First Baptist Church) wil dwingen om te sluiten?1
Ja.
Kent u de achtergronden hiervan? Waarom wil de PA hiertoe overgaan?
Volgens de viceminister van Religieuze Zaken is de PA niet voornemens de kerk te sluiten.
In de Palestijnse Gebieden is een aantal kerken aangewezen om huwelijks- en geboortecertificaten te verstrekken. In beginsel is binnen elke congregatie een of meerdere kerken aangewezen. De First Baptist Church in Bethlehem is hiertoe niet geautoriseerd maar besloot eigenstandig certificaten uit te geven. Het ministerie van Binnenlandse Zaken heeft de kerk vervolgens verzocht hier een einde aan te maken dan wel te voldoen aan de wettelijke eisen.
Nadat bleek dat de dominee hier niet aan had voldaan, besloot het ministerie van Binnenlandse Zaken de officiële betrekkingen met deze Baptistengemeente voorlopig aan te houden.
Bent u bereid de PA hierover ernstig aan te spreken en zo te bevorderen dat deze christelijke kerk geopend mag blijven? Zo ja, op welke wijze?
Zoals al eerder aangegeven is er geen voornemen de Baptistengemeente in Bethlehem te sluiten. De kerk is vrij om kerkdiensten te houden.
Welke ruimte hebben christenen momenteel in de Palestijnse gebieden om hun geloof te beleven? Wat is de trend op dit gebied? Welke resultaten zijn er de afgelopen periode geboekt als het gaat om het waarborgen van geloofsvrijheid in de Palestijnse gebieden?
Palestijnse Christenen zijn vrij om hun religie te beleven. Palestijnen, ongeacht de religieuze overtuiging, zijn vrij zich te bekeren. Over het algemeen is er sprake van een vreedzame co-existentie en de PA draagt dit ook actief uit. De PA hanteert de Jordaanse wet van 1958 waarin erkenning van religieuze instellingen is vastgelegd. Later werd ook een minimale vertegenwoordiging van christenen bepaald in Palestijnse bestuursorganen, het parlement en de regering.
De sterke stijging van het aantal schuldhulpvragen |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht over de sterke stijging van het aantal schuldhulpvragen bij het maatschappelijk werk?1
Ja.
Is het waar dat de wachtlijsten voor de hulpverlening vanuit het maatschappelijk werk snel en sterk oplopen?
Ik beschik niet over gegevens over wachttijden van cliënten die via het maatschappelijk werk beroep doen op de gemeentelijke schuldhulpverlening. Ik beschik uitsluitend over gegevens over de wachttijden voor de gemeentelijke schuldhulpverlening als geheel. Daarover is het volgende bekend. Uit het onderzoek Wachttijden voor schuldhulpverlening bij gemeenten (Kamerstukken II, 2009/10, 24 515 nr. 185) blijkt dat de gemiddelde wachttijd voor schuldhulpverlening op 1 januari 2010 32 kalenderdagen was. Uit dit onderzoek blijkt ook dat 20% van de aanmeldingen voor schuldhulpverlening via het algemeen maatschappelijk werk plaatsvindt. Uit het onderzoek «Tijdelijke middelen schuldhulpverlening: besteding, effecten en duurzaamheid» (Kamerstukken II 2011/12, 33 000-XV, nr. 66) blijkt dat de wachttijden voor schuldhulpverlening in 2011 – net als in 2010 – verder zijn teruggelopen dan wel ondanks een toenemend beroep op schuldhulpverlening niet verder zijn toegenomen. Doordat gemeenten de extra middelen niet alleen hebben geïnvesteerd in extra capaciteit, maar ook in verbetering van de kwaliteit van de hulpverlening en het aanpassen van werkprocessen verwacht een groot deel van de gemeenten dat de in 2010 en 2011 behaalde resultaten duurzaam zullen zijn.
Deelt u de opvatting dat een sterke groei van schuldhulpvragen is te verwachten gelet op de forse toename van het aantal werklozen?
Een van de oorzaken dat mensen in de problematische schulden raken, is terugval in inkomen. Gegeven het feit dat de werkloosheid volgens de laatste raming van het CPB in de komende periode zal gaan oplopen, zal ook het aantal mensen dat als gevolg van werkloosheid met een inkomensterugval te maken krijgt toenemen. Zij kunnen hierdoor extra risico lopen om met problematische schulden te maken te krijgen.
Ingeval het inkomen als gevolg van werkloosheid terugvalt, is het de eigen verantwoordelijkheid van mensen om te voorkomen dat ze problematische schulden krijgen. Het is daarvoor veelal noodzakelijk het uitgavenpatroon aan te passen aan de terugval in inkomen. Dit kan pijnlijk zijn, maar is vaak onvermijdelijk als het inkomen daalt.
Indien het niet lukt om de uitgaven op eigen kracht aan te passen, is een beroep op de gemeentelijke schuldhulpverlening mogelijk. Het is van belang dat dit snel gebeurt om te voorkomen dat de schulden problematisch worden. Op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, die op 1 juli 2012 in werking zal treden, maakt het voorkomen dat mensen schulden aangaan die ze niet kunnen betalen onderdeel uit van het plan dat de gemeenteraad vaststelt voor het te voeren beleid op het terrein van schuldhulpverlening.
Deelt u de mening dat die groeiende hulpvraag botst met de bezuinigingen die gemeenten moeten doorvoeren als gevolg van de bezuinigingen?
De middelen voor het beleid op het terrein van armoede en schuldhulpverlening zijn gedecentraliseerd. Er is per saldo geen sprake van bezuiniging op de middelen die gemeenten via het gemeentefonds ontvangen voor de aanpak van armoede en schulden.
Vanaf 2012 is voor de aanpak van armoede en schulden structureel € 80 miljoen extra beschikbaar in het gemeentefonds. Ook na de onttrekking uit het gemeentefonds die met ingang van 2012 heeft plaatsgevonden (€ 40 miljoen in verband met de normering van het lokaal inkomensbeleid en € 20 miljoen in verband met selectieve en gerichte schuldhulpverlening) is in 2012 voor de aanpak van armoede en schulden € 20 miljoen meer beschikbaar in het gemeentefonds dan in 2007.
Om de cumulatie van inkomenseffecten voor kwetsbare groepen zoals bijvoorbeeld chronische zieken, gehandicapten en ouderen te verzachten, is de bijzondere bijstand geïntensiveerd met € 90 mln. Deze middelen zijn vanaf 2012 toegevoegd aan de algemene uitkering uit het gemeentefonds.
Deelt u de mening dat wachtlijsten in de schuldhulpverlening de problemen alleen maar verergeren door het verder oplopen van schulden?
Een korte(re) wachttijd draagt bij aan (het vergroten van) de effectiviteit van schuldhulpverlening. Het is dan ook belangrijk dat gemeenten voorkomen dat wachttijden te lang worden. Een korte wachttijd is niet alleen in het belang van de schuldenaar en daarmee voor de schuldeisers, maar ook voor gemeenten zelf. Daarom is in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening opgenomen dat de maximale wachttijd 4 weken mag bedragen en in geval van bedreigende schulden 3 werkdagen.
Bent u bereid de capaciteit voor de schuldhulpverlening op korte termijn te vergroten? Zo nee, waarom niet?
De capaciteit van de schuldhulpverlening is de verantwoordelijkheid van gemeenten. Zoals blijkt uit de verkennende studie van IWI «Stand van zaken uitvoeringspraktijk schuldhulpverlening 2010/11» (Kamerstukken II, 2011/12, 24 515 nr. 208) is er nog veel ruimte voor de verbetering van de effectiviteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening. Uit het recent verschenen onderzoek «Kans op financiële problemen» van Nibud blijkt dat er op het terrein van preventie nog veel winst is te behalen. Preventie is op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening een belangrijk onderdeel van de gemeentelijke schuldhulpverlening.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over Armoede- en schuldenbeleid van 22 maart 2012? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zal de vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over Armoede- en schuldenbeleid op 4 april 2012.
Een EU-pilot voor een Europees elektronisch patiëntendossier en de uitspraken van Zorgverzekeraars Nederland inzake het verplicht stellen van aansluiting bij het Landelijk Schakelpunt voor contractering door zorgverzekeraars |
|
Linda Voortman (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht inzake de zorgen met betrekking tot waarborgen van privacy bij een EU-breed elektronisch patiëntendossier?1
Ja.
Bent u van deze pilot op de hoogte? Wat is de status van de pilot en is Nederland betrokken bij deze pilot?
Ja ik ben op de hoogte van deze pilot. Nederland is betrokken bij het project European Patiënt Smart Open Services (EPSOS) waaronder deze pilot plaatsvindt. Op dit moment vindt een pilot plaats tussen Tsjechië en Frankrijk. In Nederland worden geen pilots uitgevoerd.
Hoe staat de pilot in verhouding tot de situatie in Nederland met betrekking tot het Elektronisch Patiëntendossier (EPD) en met name het Landelijk Schakelpunt (LSP)?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe is het beginsel van privacy by design in dit project gegarandeerd?
Bij EPSOS is permanente aandacht voor privacy en beveiliging. Dit richt zich zowel op juridische als technische aspecten.
Welk beschermingsniveau voor privacygegevens wordt er nagestreefd en is dat uiteindelijk in alle EU-lidstaten te garanderen?
Alle EU lidstaten zijn gebonden aan de Europese privacy richtlijn.
De specifieke eisen en specificaties van EPSOS richten zich met name op de informatie-uitwisseling tussen de koppelvlakken van de e-Health infrastructuren in de verschillende landen; de zogenaamde National Contact Points (NCPs). EPSOS stelt geen nadere eisen aan de nationale e-Health infrastructuren die achter een NCP liggen. Wel is het zo dat deze nationale e-Health infrastructuren moeten voldoen aan de geldende nationale privacy wet- en regelgeving, die moet voldoen aan de Europese privacy richtlijn. Daarin staat dat er een «passend beschermingsniveau» gekozen moet zijn.
Voor wat betreft het dataverkeer tussen de NCP's van de deelnemende epSOS landen geldt dat deze uitwisseling moet voldoen aan eisen die overeenkomen met de Nederlandse norm NEN-7512 voor informatiebeveiliging in de zorg.
Hoe wordt voorkomen dat het uiteindelijke systeem een grote database blijkt te worden, waarin iemands medische dossier volledig raadpleegbaar is?
Er is geen sprake van een centrale database, gegevens blijven bij de bron. Daarnaast gaat het bij EPSOS alleen om pilots met een beperkte set van gegevens en is expliciete toestemming van de patiënt noodzakelijk voordat er gegevens beschikbaar kunnen worden gesteld.
Klopt de veronderstelling van Balboni dat de beveiliging van patiëntengegevens nog lang niet op orde is? Deelt u de mening dat een dergelijk stelsel van gegevensuitwisseling pas kan starten als de beveiliging optimaal en operationeel is? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is dat uitwisseling van medische gegevens alleen plaats kan vinden indien de beveiliging op orde is. Dit uitgangspunt geldt voor uitwisseling binnen Nederland alsook voor uitwisseling tussen verschillende Europese landen zoals bij EPSOS aan de orde is.
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraars vanaf volgend jaar aansluiting op het LSP als minimale kwaliteitseis gaan hanteren?2
Zorgverzekeraars verwijzen bij het vaststellen van contracten naar de kwaliteitseisen van de beroepsgroep. Als de beroepsgroep (de zorgaanbieders) heeft aangeven dat uitwisseling via het LSP als kwaliteitseis wordt gezien dan kunnen zorgverzekeraars dit opnemen. Het is dus uiteindelijk de beroepsgroep zelf die beslist of aansluiting op het LSP als kwaliteitseis voor de beroepsgroep geldt.
Wat is uw reactie op de stelling van de directeur van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) dat hij geen boodschap heeft aan de motie3 waarmee de Kamer heeft uitgesproken tegen verplichte aansluiting op het LSP te zijn?
Zie het antwoord op vraag 8. Verder verwijs ik u voor een toelichting op het gebruik van kwaliteitsnormen door zorgverzekeraars naar mijn brief van 21 oktober 2011 (Kamerstuk 29 689, nr. 361).
Deelt u de mening dat deze aangenomen motie betekent dat zorgverzekeraars aansluiting op het LSP niet verplicht mogen stellen? Zo ja, wat kunt u en bent u bereid te ondernemen om te voorkomen dat verzekeraars deze verplichting wel gaan hanteren?
Op dit moment is er nog geen sprake van een eis tot aansluiting op het LSP. De beroepsgroep stelt zelf de kwaliteitseisen vast. Zorgverzekeraars kunnen in de contracten afspraken maken over veilige en gestandaardiseerde elektronische communicatie tussen zorgaanbieders onderling. De zorgverzekeraars hebben hierbij aangegeven de eis niet in de contracten op te nemen voordat deze is vastgesteld door de beroepsgroep.
Bent u bekend met het bericht van de BBC over de uitspraken van Afghanistans hoogste religieuze raad, de Ulema Council?1
Ja.
Is het waar dat president Karzai de uitspraken heeft gesteund dan wel heeft verwelkomd?
De verklaring van de Ulema Council is op de website van het presidentiële paleis geplaatst. President Karzai heeft naar aanleiding van een vraag tijdens een persconferentie gezegd dat de verklaring in lijn is met de islamitische wetgeving. President Karzai heeft vervolgens, naar aanleiding van zorgen binnen de internationale gemeenschap, tegenover de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Clinton zijn steun voor het beschermen van de vrouwenrechten zoals deze zijn opgenomen in de Afghaanse grondwet, herbevestigd.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van onder andere parlementslid Fawzia Koofi dat vooral de steun uitgesproken door president Karzai betekent dat de «vrouwen in Afghanistan weer terug gaan naar de donkere tijden onder de Taliban»?
Nederland deelt de zorgen van parlementslid Fawzia Koofi. De verklaring bevat naast progressieve bepalingen ook bepalingen die inbreuk maken op vrouwenrechten en in strijd zijn met de Afghaanse grondwet.
Klopt de inschatting van Human Rights Watch dat er sprake is van een teruggang van de positie van vrouwen nu de regering Karzai overweegt met de Taliban te onderhandelen?
Er bestaat bezorgdheid dat verworvenheden op het gebied van vrouwenrechten in het onderhandelingsproces met de Taliban onder druk kunnen komen te staan. Respect voor de grondwet, inclusief de daarin verankerde rechten voor alle Afghaanse mannen én vrouwen, is echterdoor de Afghanen zelf als voorwaarde voor een politieke oplossing gesteld. Nederland zal daarom tezamen met andere internationale partners blijven pleiten voor het strikt handhaven van de overeengekomen voorwaarden. Tijdens de Bonn Conferentie in december 2011 zijn deze voorwaarden, in het bijzonder de rechten van vrouwen, opnieuw bekrachtigd in de eindverklaring.
Op welke wijze zetten Nederland en de internationale gemeenschap zich in om te voorkomen dat de verbeterde positie van vrouwen in Afghanistan weer teniet wordt gedaan door invloed van Taliban?
Nederland ondersteunt daarnaast specifiek vrouwenorganisaties, zodat zij beter hun stem kunnen laten horen in het verzoeningsproces en politieke hervormingen. Ook steunt Nederland diverse programma’s op het terrein van onderwijs, rechtsgang en mensenrechten, zowel nationaal als in het kader van de geïntegreerde politietrainingsmissie, die bijdragen aan het verbeteren van de positie van vrouwen en meisjes en het waarborgen van hun rechten. Nederland en andere EU lidstaten stellen de kwestie scherp aan de orde in bilaterale gesprekken met Afghaanse autoriteiten. De EU heeft in een verklaring op 8 maart jl. in het kader van internationale vrouwendag benadrukt dat gelijke rechten voor mannen en vrouwen essentieel zijn voor de duurzame ontwikkeling van Afghanistan.
De situatie van Bradley Manning |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport van VN Speciaal Rapporteur voor marteling, de heer Mendez, over de situatie van Bradley Manning? Bent u bekend met het artikel «UN Torture Chief: Bradley Manning Treatment Was Cruel, Inhuman» van 12 maart jongstleden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de harde conclusies van de heer Mendez, dat Bradley Manning op zijn minst wreed, onmenselijk en vernederend is behandeld in de 11 maanden dat hij vast gehouden werd in Quantico? Deelt u de mening van de heer Mendez dat dit in strijd is met artikel 16 van de conventie tegen martelen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze schending van de conventie?
In zijn rapport concludeert de speciale rapporteur inzake marteling van de VN, Juan Méndez, dat het opleggen van zware straffende omstandigheden van detentie voor iemand die niet schuldig is bevonden, een schending is van zijn recht op fysieke en psychologische integriteit.
De VN-rapporteur stelt tevens dat eenzame opsluiting, afhankelijk van een aantal omstandigheden, een schending van onder meer art.16 van het Verdrag tegen foltering kan opleveren. Dat dit in het geval van de heer Manning zo is, concludeert de heer Méndez niet.
Deelt u de mening dat het opleggen van dergelijke straffende omstandigheden van opsluiting en maatregelen voor iemand die niet schuldig is bevonden, een schending is van zijn recht op psychische en psychologische integriteit en de veronderstelling dat men onschuldig is totdat schuld is bewezen in een rechtszaak? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid deel ik de mening dat voorlopige hechtenis geen punitief doel kan hebben.
Deelt u de mening van de heer Mendez dat hij van de Amerikaanse overheid gedurende zijn onderzoek toegang had moeten krijgen tot Bradley Manning en hierbij niet gedreigd had mogen worden met monitoring van deze gesprekken, omdat dit een schending is van de mensenrechten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe oordeelt u over deze waarschuwing van het Amerikaanse ministerie van Defensie aan het adres van de heer Mendez?
In VN-verband zijn de VS opgeroepen om aan alle VN-mensenrechtenrapporteurs een staande uitnodiging te verstrekken om bezoeken af te leggen, zo ook in het geval van de heer Méndez. De VS hebben de heer Méndez de mogelijkheid geboden om de heer Manning te bezoeken, doch konden geen garantie bieden voor volledige privacy van het gesprek. De heer Méndez heeft inmiddels een hernieuwd verzoek aan de VS gedaan om aan de heer Manning een privé bezoek te mogen brengen zonder dat dit gemonitord wordt.
Bent u bereid uw zorgen over de situatie van Bradley Manning over te brengen aan de Amerikaanse autoriteiten, specifiek aan de Amerikaanse minister van Defensie, en hun ondubbelzinnig aan te spreken op de schendingen van mensenrechten en van de conventie tegen martelen? Zo nee, waarom niet?
De naleving van deze VN-mensenrechtenverdragen door de VS wordt in VN-kader regulier getoetst. Rapporten van speciaal rapporteurs worden in deze toetsing vanzelfsprekend meegewogen door Nederland en de EU. Ik zie daarom in dit specifieke geval geen aanleiding voor bilaterale actie van Nederland richting de VS.
De uitspraak van de minister-president dat het voor homoseksuele mannen mogelijk wordt bloed te doneren |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt de uitspraak van de minister-president dat het in Nederland voor homoseksuele mannen mogelijk wordt bloed te doneren?1
De Minister-President heeft op dinsdag 13 maart jl. een aantal onderwerpen genoemd waar dit kabinet met een open blik naar wil kijken. Hij heeft hierbij ook bloeddonatie van mannen die seks hebben met mannen genoemd. Reden hiervoor is dat ik – in overleg met mijn collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – bekijk of het beleid met betrekking tot de donorselectiecriteria van bloeddonors met risicogedrag kan worden gewijzigd.
Is het waar dat u niet langer wacht op de aanbevelingen van de Raad van Europa over het donorselectiebeleid, maar uw standpunt dus reeds heeft bepaald?
In Nederland staat de veiligheid van de ontvanger altijd voorop. Desondanks mogen donoren slechts met een heel goede reden worden uitgesloten van bloeddonatie. Het selectiebeleid voor bloeddonatie is erop gericht mensen uit te sluiten die risico’s hebben gelopen of lopen op bloedoverdraagbare aandoeningen. Dat betekent dat mannen die seks hebben gehad met mannen (MSM) uitgesloten worden van bloeddonatie. Dit beleid is in lijn met de Europese richtlijn voor bloed.
Eerder heb ik toegezegd u te informeren over de mogelijkheden om het beleid met betrekking tot selectiecriteria van bloeddonors met risicogedrag te wijzigen. Dit wil ik onder meer doen naar aanleiding van een op handen zijnde resolutie van de Raad van Europa. Deze resolutie over risicogedrag bij bloeddonoren zal naar verwachting in mei 2012 gereed zijn. Ook zal ik u informeren over het onlangs gewijzigde beleid ten aanzien van bloeddonatie door MSM in het Verenigd Koninkrijk. Daar mogen mannen van wie het laatste seksuele contact met mannen meer dan 12 maanden geleden was, nu bloed doneren. Ik meen dat dit voor de doelgroep een betekenisloos en mogelijk kwetsend selectiecriterium is. Desondanks heb ik Sanquin gevraagd om te onderzoeken op basis van welke argumenten het Verenigd Koninkrijk het selectiebeleid heeft aangepast, en in hoeverre deze argumenten geldig zijn voor de Nederlandse situatie.
Pas als de inhoud van de resolutie vaststaat, kan een inschatting worden gemaakt of een verandering in het beleid rondom bloeddonatie door MSM haalbaar is. Naar verwachting zal ik uw Kamer hier voor het zomerreces over informeren.
Wilt u de Kamer per ommegaande informeren over de precieze invulling van deze beleidswijziging?
Zie antwoord vraag 2.
De fiscale behandeling van waterwoningen |
|
Paulus Jansen , Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u toelichten wat de uitspraak van de Hoge Raad1 betekent voor de fiscale behandeling van waterwoningen en hierbij ingaan op de volgende punten: overdrachtsbelasting, hypotheekrenteaftrek, eigenwoningforfait, onroerende zaakbelasting, vermogensrendementsheffing bij gebruik als hoofdwoonverblijf dan wel als tweede woning?2
De Hoge Raad heeft op 9 maart 20123 een arrest gewezen voor de overdrachtsbelasting over de vraag of een waterwoning een onroerende zaak is. De Hoge Raad stelt, onder verwijzing naar een arrest4 van de Hoge Raad over een woonark, dat een zaak die blijkens zijn constructie bestemd is om te drijven en drijft, aangemerkt moet worden als een schip in de zin van artikel 8:1 van het Burgerlijk Wetboek en derhalve in het algemeen een roerende zaak is. Echter, een waterwoning die is verbonden met de oever op een dusdanige wijze dat sprake is van duurzame vereniging met die grond, is een onroerende zaak op grond van artikel 3:3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.
Deze uitspraak heeft gevolgen voor de overdrachtsbelasting en de vermogensrendementsheffing.
Voor de heffing van overdrachtsbelasting wordt op grond van de huidige wetgeving aangesloten bij de verkrijging van een in Nederland gelegen onroerende zaak (of een daarop gevestigd beperkt recht). Ingevolge het arrest van 9 maart 2012 kan er geen overdrachtsbelasting worden geheven ter zake van de verkrijging van een drijvende woning die als een roerende zaak kwalificeert.
Hiernaast vallen door de uitspraak van de Hoge Raad de roerende waterwoningen – niet zijnde een eigen woning – die voor persoonlijk doeleinden worden gebruikt en niet hoofdzakelijk als belegging dienen, buiten de rendementsgrondslag van box 3.
Het arrest van de Hoge Raad heeft geen gevolgen voor de eigenwoningregeling in box 1, en dus ook niet voor de hypotheekrenteaftrek. Op basis van de huidige wetgeving kunnen de (roerende) waterwoningen die de belastingplichtige of personen van zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan in de regel als eigen woning kwalificeren. Ook voor de woning die als hoofdverblijf van de belastingplichtige tot diens ondernemings- of resultaatsvermogen wordt gerekend, brengt het arrest geen verandering.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft ook geen gevolgen voor de gemeentelijke belastingheffing, aangezien op grond van de Gemeentewet een met de onroerende-zaakbelastingen vergelijkbare belasting kan worden geheven over roerende woon- en bedrijfsruimten, namelijk de roerenderuimtebelastingen. Het maakt voor de gemeentelijke belastingheffing dus materieel niet uit of een waterwoning als roerend of onroerend kwalificeert. De roerende waterwoning zal aldus in de gemeentelijke belastingheffing worden betrokken.
Kan aan de hand van een rekenvoorbeeld voor een villa van € 500 000 en een watervilla van € 500 000 worden toegelicht wat het netto-effect is voor bovengenoemde belastingen c.q. aftrekmogelijkheden bij gebruik als hoofdwoonverblijf of als tweede woning?
Overdrachtsbelasting
Bij de overdracht van de villa wordt momenteel 2%5 overdrachtsbelasting geheven over de waarde van de onroerende zaak. Bij deze overdracht is derhalve € 10 000 aan overdrachtsbelasting verschuldigd (2% van € 500 000). Dit geldt ook voor de overdracht van een watervilla die onroerend is.
Er is geen overdrachtsbelasting verschuldigd ter zake van de verkrijging van een (drijvende) watervilla die roerend is.
Vermogensrendementsheffing
De villa en de watervilla die onroerend zijn, vallen in de rendementsgrondslag van box 3 indien deze niet als hoofdverblijf in box 1 vallen (dus als tweede woning of verhuurde woning in gebruik zijn). Als er geen schuld tegenover het bezit staat, er geen overige box 3 bezittingen zijn en de persoonsgebonden aftrek buiten beschouwing wordt gelaten, dan bedraagt de box 3 heffing over deze onroerende (water)villa:
€ 500 000
– € 21 139
(heffingvrij vermogen)
= € 478 861 (box 3 grondslag)
€ 478 861
* 4%
(fictief rendement)
= € 19 154 (box 3 inkomen)
€ 19 154
* 30%
(tarief box 3)
= € 5 746 (box 3 heffing)
Als tegenover het bezit van de (water)villa een hypotheekschuld staat van eveneens € 500 000 dan bedraagt de box 3 heffing per saldo € 0.
Een roerende watervilla die geen eigen woning is in de zin van box 1 valt alleen in box 3 indien deze niet voor persoonlijke doeleinden wordt gebruikt of wel voor persoonlijke doeleinden wordt gebruikt doch hoofdzakelijk ter belegging wordt gehouden. Indien de roerende watervilla voldoet aan één van deze criteria dan wordt deze roerende zaak, op dezelfde wijze als hiervoor is beschreven, in box 3 in aanmerking genomen. Voldoet de roerende watervilla niet aan één van deze criteria dan valt deze watervilla buiten de rendementsgrondslag van box 3.
Indien de niet in box 1 vallende roerende watervilla is gefinancierd met een lening, dan wordt deze lening altijd in aanmerking genomen in box 3, dus ongeacht of de roerende watervilla zelf in box 3 in aanmerking wordt genomen.
Hoeveel waterwoningen zijn op 1 januari 2012 in Nederland in gebruik? Wat is de totale waarde van deze woningen? Hoeveel van deze woningen worden gebruikt als tweede woning?
De term waterwoning is geen eenduidig begrip. Hieronder vallen zowel roerende als onroerende zaken. Het arrest van 9 maart 2012 had betrekking op een drijvende waterwoning die door de Hoge Raad als roerende zaak is aangemerkt. Door het Kadaster en de Belastingdienst worden van deze woningen geen specifieke gegevens opgeslagen en daarom is het moeilijk hiervan het precieze aantal vast te stellen. Geschat wordt dat het thans zal gaan om enkele honderden waterwoningen.
De prijzen van de waterwoningen variëren van € 150 000 tot € 700 000. Van die waarde is echter een deel toe te rekenen aan de bijbehorende kavel of aanlegplaats (beide op voorhand onroerende zaken).
Hiernaast moet worden opgemerkt dat ter zake van de levering van een nieuwbouw waterwoning omzetbelasting in rekening wordt gebracht. Als een drijvende waterwoning onroerend zou zijn, dan zou alleen over de verkoop van een bestaande waterwoning overdrachtsbelasting zijn verschuldigd. Er zijn geen cijfers bekend over de periode waarbinnen een waterwoning gemiddeld wordt doorverkocht.
Om al deze redenen is het budgettaire beslag wat gemoeid is met de roerende waterwoningen die niet in de overdrachtsbelasting of box 3 vallen, erg ongewis. Geschat wordt dat dit op enkele miljoenen per jaar zal kunnen uitkomen.
Ik heb geen inzicht in het aantal waterwoningen dat als tweede woning of als recreatiewoning wordt gebruikt.
Hoeveel belastinginkomsten hebben het Rijk en gemeenten in 2012 gederfd doordat waterwoningen anders behandeld worden dan gewone woningen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er verschillen tussen de fiscale behandeling van woonboten en van waterwoningen? Welke?
De benaming van de woning is, zoals blijkt uit de jurisprudentie, niet van belang. Het gaat erom of de constructie zodanig is dat de woning als roerende of onroerende zaak kwalificeert. Een zaak die blijkens zijn constructie bestemd is om te drijven en drijft is in het algemeen een roerende zaak. Een zaak die verbonden is met de oever op een dusdanige wijze dat sprake is van duurzame vereniging met die grond, is een onroerende zaak.
Zowel voor de woonboten als de waterwoningen hangt het dus van de feiten en omstandigheden af of deze als roerende of onroerende zaken kwalificeren. Afhankelijk daarvan kan de fiscale behandeling, zoals in vraag 2 is uiteengezet, verschillen.
Kunt u motiveren waarom de fiscale behandeling van de bewoners van waterwoningen zou moeten verschillen van die van gewone woningen?
Het arrest creëert een verschil in fiscale behandeling in de overdrachtsbelasting en in de vermogensrendementsheffing van roerende waterwoningen enerzijds en van onroerende waterwoningen en gewone woningen anderzijds. Ik ben niet bereid dit verschil op voorhand te accepteren. Om die reden zal ik de komende tijd een aantal opties bezien en afwegen om dit verschil in fiscale behandeling weg te nemen. Het zal naar verwachting niet eenvoudig zijn om de gevolgen van dit arrest te mitigeren. Zo zal in zekere mate moeten worden afgestapt van het objectieve en aan het civiele recht ontleende onderscheid tussen roerende en onroerende zaken. Dit brengt mogelijk uitvoeringstechnische en juridisch nadelige gevolgen met zich mee. Ik kom hier uiterlijk bij de behandeling van het Belastingplan 2013 op terug.
Overigens moet nog worden opgemerkt dat het verschil in fiscale behandeling niet alleen speelt voor waterwoningen, maar ook voor (drijvende) bedrijfsgebouwen.
Indien dit verschil ongewenst is, welke actie gaat u ondernemen om deze ongewenste verschillen weg te nemen? Meer specifiek, kan een wijziging van het eerste lid van artikel 1 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek deze maas in de wet dichten?
Zie antwoord vraag 6.
DEe niet nagekomen belofte over lokale lastenverzwaring |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u zich de uitspraak herinneren: «Juist daarom kan het niet zo zijn dat de overheid met de ene hand neemt wat ze met de andere geeft. Met andere woorden: de bezuinigingen op de rijksbegroting mogen niet leiden tot onevenredige verhogingen van de lokale lasten voor bedrijven. Daar zitten we als kabinet dus bovenop»?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Ook de koningin moet aan de nullijn»?2
Ja.
Begrijpt u de uitspraak van de heer Hans Biesheuvel, voorzitter van MKB-Nederland: «En ze komen bepaalde afspraken niet na. Mark Rutte heeft op ons eigen congres beloofd dat de lokale lasten niet omhoog zouden gaan. Wat gebeurt er? Gemeentes verhogen bouwleges, parkeertarieven, de onroerende zaakbelasting»?
Nee.
Bent u het eens met bovengenoemde uitspraak van de heer Biesheuvel, in het bijzonder in het licht van de uitspraak in vraag 1 en uw mantra «afspraak is afspraak»?
Nee.
Deelt u de mening dat verlaging van de vennootschapsbelasting vooral goed is geweest voor het gevestigd grootbedrijf, terwijl lokale lasten vooral het midden- en kleinbedrijf (mkb) raken? Is dit na de nieuwe innovatieregelingen, die vooral gunstig zijn voor het grootbedrijf, de tweede keer dat het mkb benadeeld wordt?
Het kabinet staat voor een ondernemend Nederland, zonder daarbij onderscheid te maken tussen kleine en grote bedrijven. De verlaging van de vennootschapsbelasting komt ten gunste van bedrijven die een BV of NV zijn. Ruim 40% van MKB-bedrijven is een BV en heeft dus geprofiteerd van de verlaging van de vennootschapsbelasting. Voor het innovatiebeleid geldt dat er juist ook veel kleine, innovatieve bedrijven zijn die profiteren van de verschillende regelingen op dit gebied. Zo slaat 73% van de WBSO neer bij het MKB, is er het Innovatiefonds MKB+ en wordt het MKB nauw betrokken bij het topsectorenbeleid.
Welke acties kunnen wij van u en het kabinet verwachten om lokale lastenverhogingen te keren en om verdere lastenverhogingen te weren?
Zoals de staatssecretaris van EL&I uw Kamer reeds op 17 januari heeft toegezegd, zal het kabinet in mei met een brief komen waarin wordt ingegaan op de ontwikkeling van de lokale lasten. Tijdens het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen op 10 mei aanstaande zal het onderwerp «lokale lasten» ook besproken worden met de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen. De resultaten van dat overleg zullen worden meegenomen in de bedoelde brief.
Bent u bereid om de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aan te sporen ook beleid te ontwikkelen waar het mkb van kan profiteren?
Dat is niet nodig. Minister Verhagen heeft de belangen van het MKB scherp op het netvlies.
Het gebruik van chemicaliën bij gaswinning in de omgeving van Wijk en Aalburg en Brakel |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van de berichten «Gaswinning verhult chemische risico’s»1 en «Dubieus Dubai aan de Afgedamde Maas»?2
Ja.
Klopt het dat er in 2008 voor de gaswinning bij Wijk en Aalburg en Brakel twaalf, deels giftige chemicaliën zijn gebruikt? Welke absolute hoeveelheden van deze chemicaliën zijn er gebruikt en in welke precieze combinaties en onderlinge verhoudingen? Waren deze chemicaliën geregistreerd voor deze toepassing (hydraulic fracturing) bij het Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA)?
Bij het uitvoeren van fracbehandelingen in de boorputten Brakel-1 en Wijk en Aalburg-1 (voorheen ook wel Andel-6 genoemd) is een vloeistof gebruikt die voor ruim 97% (gewichtsfractie) bestaat uit water en korreltjes (proppant) en voor 2 à 3 % uit toevoegingen (additieven). Dat zijn stoffen die een speciale functie hebben, zoals het verminderen van de wrijving, het tijdelijk verdikken van het water (voor het meevoeren van de korreltjes) en het voorkomen van de groei van bacteriën. De additieven en de korreltjes tellen bij elkaar op tot twaalf onderscheiden chemicaliën. De naam van de gebruikte stoffen wordt vermeld in de bijlagen die aan deze antwoorden zijn toegevoegd. In de bijlagen worden tevens de absolute hoeveelheden opgesomd.3 Ten tijde van de toepassing van deze stoffen had er nog geen registratie plaatsgevonden bij ECHA, omdat de registratieplicht op grond van de REACH-verordening nog niet gold ten aanzien van deze stoffen. Voor een deel van de stoffen geldt de registratieplicht overigens nog steeds niet. De stoffen die zijn toegepast om de groei van bacteriën te voorkomen (biociden) zijn aangemeld bij een ander orgaan, namelijk het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Deze stoffen zijn daarmee uitgezonderd van de registratieplicht onder REACH.
Was u op de hoogte van het gebruik van de twaalf giftige chemicaliën? Heeft u toestemming gegeven voor het gebruik ervan? Zo ja, op basis van welke onderzoeken achtte u de risico’s voor volksgezondheid en milieu acceptabel? Zo nee, wie heeft besloten over het gebruik van deze chemicaliën?
Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), de toezichthouder op de delfstofwinning, was op de hoogte van het gebruik van chemicaliën op basis van het door de uitvoerder, Northern Petroleum Nederland B.V. (NPN), ingediende werkprogramma op basis van de Mijnbouwwetgeving. Uit het werkprogramma bleek dat de fracbehandeling op de gebruikelijke wijze zou worden uitgevoerd, wat betekent dat NPN op basis van de op dat moment geldende veiligheidsinformatiebladen alle maatregelen had getroffen om de risico’s voor de mens (Arbo-wetgeving) en het milieu (Milieuwetgeving) te beheren en beheersen. SodM zag dan ook geen reden om de activiteit te verbieden. Over de wijze waarop de risico’s van het gebruik van chemicaliën worden beoordeeld, verwijs ik naar de antwoorden die ik heb gegeven op eerdere vragen over dit onderwerp4.
Kunt u aangeven waarom u aanvankelijk niet bekend wilde maken in welke samenstelling de chemicaliën zijn gebruikt en later alsnog besloot dat wel te doen? Welke argumenten hebben u overtuigd om de gevraagde informatie alsnog openbaar te maken?
In juni 2011 is met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gevraagd naar de chemicaliën die gebruikt zijn bij het fraccen van de Brakel-1 en de Wijk & Aalburg-1 boorputten. Om de mate van bedrijfsvertrouwelijkheid te beoordelen van de documenten over deze chemicaliën heb ik de zienswijze gevraagd van NPN. Uit deze zienswijze kwam naar voren dat een deel van de gevraagde informatie, onder andere over de precieze samenstelling van het gebruikte mengsel, vertrouwelijk aan de overheid is meegedeeld. Mede gelet hierop heb ik besloten deze informatie niet te verstrekken. Naderhand heeft NPN mij bericht dat de toeleverancier van de chemicaliën de informatie over de samenstelling van het mengsel niet langer beschouwd als informatie die vertrouwelijk aan de overheid overlegd is. Aangezien artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob alleen van toepassing is als het informatie betreft die vertrouwelijk aan de overheid is meegedeeld, was deze weigeringsgrond niet langer relevant.
Overigens heeft NPN mij recentelijk aanvullende informatie toegezonden met nog meer details over de componenten van de toegepast vloeistoffen, het zogenoemde «disclosure report». Ik heb besloten die aanvullende informatie te publiceren op de website van het Nederlandse Olie- en Gas Portaal (www.nlog.nl), de website waarop alle openbare informatie over de boorputten in Nederland gepubliceerd wordt.
Klopt het dat de biociden CMI en MI bij het fraccen in Brakel en Wijk en Aalburg zijn gebruikt? Zo ja, waarom heeft u deze stoffen in uw brief van 12 december 20113 niet toegevoegd aan de NOGEPA-lijst van chemicaliën, die volgens u in Nederland gebruikt worden voor fracking? Was u ervan op de hoogte dat Northern Petroleum Nederland (NPN) deze chemicaliën gebruikte? Zo ja, op grond van welke onderzoeken achtte u de risico’s voor milieu en volksgezondheid acceptabel? Zijn er bij fracking of bij andere onshore boringen door NPN of door andere bedrijven nog meer chemicaliën gebruikt die u niet in uw brief vermeld heeft en zijn deze chemicaliën voor dit gebruik geregistreerd bij ECHA?
Het is juist dat de biociden CMI en MI bij het fraccen in de boorputten Brakel en Wijk & Aalburg zijn gebruikt, overigens in een uiterst geringe hoeveelheid: 0,00023% (gewichtsprocent) van de gebruikte vloeistof. Door een omissie van de leverancier is het product M275 niet op de NOGEPA-lijst vermeld. Behalve CMI en MI bevat M275 tevens de stof magnesiumnitraat. Ook deze stof ontbrak op de lijst. Deze vergissing is inmiddels hersteld en NOGEPA heeft de lijst aangepast en gepubliceerd op haar website. Ik heb NOGEPA verzocht om nogmaals na te gaan of de lijst nu wel compleet is en anders alsnog compleet te maken.
SodM was op de hoogte van het gebruik van chemicaliën op basis van het door NPN ingediende werkprogramma. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 3.
Hoe vindt de verwerking van de bij deze boringen ontstane afvalstromen plaats? Worden de afvalstromen gemonitord? Zo ja, kunnen de rapportages over eventueel aangetroffen verontreiniging openbaar gemaakt worden?
De vloeistoffen die na een fracbehandeling worden teruggeproduceerd, moeten worden afgevoerd naar een erkende verwerker, zoals voorgeschreven in de daarvoor geldende procedures. In het geval van Brakel en van Wijk & Aalburg is dat gebeurd. De afgevoerde hoeveelheden afvalstoffen zijn gemonitord. Bij de afvoer van de stoffen zijn – voor zover mij bekend – geen verontreinigingen opgetreden. Er is geen melding over verontreiniging van de puttenlocaties gerapporteerd aan SodM.
Deelt u de mening dat de veiligheid voor mens en milieu voorop zou moeten staan bij conventionele en eventuele onconventionele gaswinning en dat dit zwaarder zou moeten wegen dan bedrijfseconomische belangen?
Ja. Bij gaswinning, of dat nu conventioneel of onconventioneel plaatsvindt, moeten de producenten zich houden aan de vigerende wet- en regelgeving, waarin veiligheid voor mens en milieu centraal staat.
Deelt u de mening dat experts en maatschappelijke organisaties standaard inzicht zouden moeten hebben in het gebruik van chemicaliën bij gaswinning, zodat zij een gedegen analyse kunnen (laten) maken van de risico’s en zodat omwonenden indien nodig voorzorgsmaatregelen kunnen treffen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat alle relevante informatie over het gebruik van chemicaliën voortaan standaard openbaar gemaakt wordt? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot de verplichtingen die voortvloeien uit het Aarhus Verdrag en uit EU-richtlijn 2003/4/EG inzake openbaarheid van milieu-informatie?
Ik sta positief tegenover een grotere mate van transparantie over het gebruik van chemicaliën bij fracbehandelingen. Ik maak hierbij de kanttekening, dat het vooral van belang dat er een toezichthouder is (SodM) die al in het voortraject, dus voor dat de fracbehandeling plaatsvindt, verifieert of de te gebruiken stoffen voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving.
Ik zal in overleg treden met NOGEPA, de brancheorganisatie van de olie- en gasproducenten en de leveranciers van mijnbouwhulpstoffen om een effectieve wijze van ontsluiting van informatie over chemicaliën die bij fraccing worden gebruikt te ontwikkelen. Ik denk hierbij aan een «hydraulic fracture chemical registry» vergelijkbaar met de Amerikaanse FracFocus website (http://fracfocus.org/).
Hoe heeft het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) toezicht gehouden op boringen bij Brakel en Wijk en Aalburg? Klopt het dat SodM geen controle ter plaatse heeft uitgevoerd tijdens het fraccen? Heeft er na afloop van de boringen monitoring van verontreiniging in de bodem en het grondwater plaatsgevonden? Hebben SodM en/of andere toezichthoudende instanties het gebruik van de twaalf chemicaliën door NPN getoetst aan vigerende wet- en relgeving?
SodM voert inspecties uit op basis van risico’s. Hoe groter het risico van een bepaalde activiteit, hoe intensiever het toezicht. Inmiddels zijn er bij (conventionele) gaswinning ruim 200 fracbehandelingen uitgevoerd. Geen van deze behandelingen heeft geleid tot een milieu-incident. Op basis van de opgedane kennis en ervaring (ook elders in de wereld) is SodM van mening dat de risico’s voor volksgezondheid en milieu bij fraccen beperkt zijn, mits de fracbehandelingen op een verantwoorde manier worden uitgevoerd. Fracbehandelingen voor de winning van schaliegas hebben tot nu toe in Nederland niet plaatsgevonden. Mochten dergelijke behandelingen in de toekomst wel worden uitgevoerd, dan zal SodM daar vanzelfsprekend extra aandacht aan besteden.
SodM heeft het verloop van het boorproces van de boringen Brakel-1 en Andel-6 (huidige naam Wijk & Aalburg-1) destijds van dag tot dag gevolgd aan de hand van rapporten die de uitvoerder van de boringen dagelijks bij SodM indiende. De analyse van deze rapporten gaf geen aanleiding tot een inspectie ter plaatse. Noch bij het boren, noch bij het fraccen. Deze gang van zaken is niet abnormaal. Het is niet effectief om bij elke diepboring of bij elke fracbehandeling voltijds een inspecteur te stationeren.
Op alle mijnbouwwerken op land worden – op grond van de omgevingsvergunning – periodiek (jaarlijks) grondwatermonsters genomen en geanalyseerd. Bij Wijk & Aalburg en bij Brakel zijn daarbij geen verontreinigingen geconstateerd. Dat is conform verwachting omdat alleen bij incidenten de bodem verontreinigd zou kunnen raken en er geen incidenten zijn gemeld.
Ten aanzien van de toetsing van chemicaliën verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Over de wijze van inspecteren door SodM wordt de Kamer jaarlijks geïnformeerd door toezending van het jaarverslag. Daarnaast is als uitvloeisel van de «Kaderstellende visie op toezicht» (Handelingen II 2005/06, 27 831, nr. 15) het SodM-document «Strategie en Programma 2007–2011» aangeboden aan de Kamer (Handelingen II 2006/07, 22 831, nr. 22). Hierin wordt de systematiek van selectief toezicht en risicoanalyse ten aanzien van mijnbouwlocaties uitvoerig behandeld. SodM beziet om de vijf jaar of haar strategie nog toereikend is en maakt dan een nieuw strategiedocument. Inmiddels nadert het nieuwe document («Strategie en Programma 2012–2016») haar voltooiing. Het zal binnen enkele maanden aan uw Kamer worden aangeboden. Het toezicht op basis van risico’s zal daarin niet worden gewijzigd.
Is er een registratie bijgehouden van de hoeveelheden chemicaliën die na de boringen in de grond achtergebleven zijn? Zo niet, bent u van mening dat een dergelijke registratie uit het oogpunt van milieu en volksgezondheid wenselijk zou zijn, en bent u bereid dit verplicht te stellen?
In het antwoord op vraag 5 heb ik uiteengezet, dat de afgevoerde hoeveelheden worden geregistreerd. Daaruit kan bij benadering worden afgeleid welke hoeveelheid in het reservoirgesteente is achtergebleven. In de loop van de productiefase wordt -in een tijdsbestek van meerdere jaren- hiervan nog een deel alsnog geproduceerd. Het is niet doenlijk dit continu te registreren en telkens de schatting van achtergebleven hoeveelheden bij te stellen, omdat er bij terugproduceren vermenging is met de productie van water dat van nature in het reservoir aanwezig is. Zoals ik eerder heb aangegeven6 is de kans dat grondwater verontreinigd raakt door de gebruikte chemicaliën zeer gering. Dit wordt mede gewaarborgd door de eisen die aan de putintegriteit worden gesteld. Ook liggen de reservoirs ver onder het grondwaterniveau. Ik zie dan ook geen aanleiding om het bijhouden van schattingen van achtergebleven hoeveelheden verplicht te stellen.
Hoe heeft toetsing van deze chemicaliën aan de REACH-richtlijn plaatsgevonden en wat was de uitkomst daarvan? Heeft er communicatie plaatsgevonden tussen SodM en ECHA over de door NPN gebruikte chemicaliën? Zo ja, wat was de inhoud van die communicatie?
Ten tijde van het fracbehandelingen in 2008 in de boorputten Brakel-1 en Wijk & Aalburg-1 was er nog geen sprake van een verplichting tot registratie, zie het antwoord op vraag 2. Biociden zijn uitgesloten van registratie bij ECHA, maar moeten voldoen aan de regels die gesteld worden door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb).
Zijn er door NPN bij SodM chemicaliën aangemeld voor fracwerkzaamheden, die toetsing aan de REACH-richtlijn en toepasselijke Nederlandse wetgeving niet doorstaan hebben? Zo ja, welke chemicaliën waren dat en door welke stoffen zijn deze vervangen bij de daadwerkelijke boringen?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 11.
Herkent u het beeld zoals dat geschetst wordt in het artikel «Dubieus Dubai aan de Afgedamde Maas»4? Zo nee, wat klopt er volgens u niet in het geschetste verhaal? Zo ja, wat gaat u doen om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen? Bent u bijvoorbeeld voornemens om in de toekomst voorafgaand aan eventuele fracwerkzaamheden te verifiëren of alle benodigde vergunningen verleend en actueel zijn, of er voldoende en adequaat overleg plaatsvindt tussen NPN, SodM, de milieudiensten, verschillende gemeenten en veiligheidsregio's en andere stakeholders over de aard van de werkzaamheden, het gebruik van chemicaliën en het calamiteitenplan?
Ik herken het beeld dat geschetst wordt niet. In mijn antwoord op vraag 9 heb ik toegelicht hoe SodM toeziet op de uitvoering van fracbehandelingen. Het extra onafhankelijk onderzoek naar de mogelijke risico’s en gevolgen van de opsporing en winning van schalie- en steenkoolgas, dat ik heb aangekondigd, zal ook de techniek van het fraccen onder de loep nemen. Indien dit onderzoek daar aanleiding toe geeft, zal SodM die wijze van toezicht aanpassen. Vooralsnog geven de ervaringen met de ruim 200 fracs, die in Nederland zijn uitgevoerd, geen aanleiding om de huidige wijze van toezicht te veranderen.
Hoe oordeelt u over het voornemen van NPN om in 2012 een tweede winningsput bij Geesbrug te openen en in mogelijke sidetracks bij Wijk en Aalburg en Brakel te boren, waarbij mogelijkerwijs wederom schadelijke chemicaliën gebruikt zullen worden?5 Heeft u NPN conform uw eerdere toezegging6 gesommeerd alle (proef)boringen op te schorten en geen onomkeerbare stappen te zetten totdat duidelijk is wat de risico’s voor mens en milieu zijn? Zo nee, gaat u dat alsnog doen?
De toezegging, die ik heb gedaan, is dat er geen proefboringen naar schalie- of steenkoolgas geplaatst zullen worden, alvorens de resultaten van het extra onafhankelijke onderzoek bekend zijn. Aan deze toezegging zal ik mij houden. Het gas in de voorkomens Geesbrug, Wijk & Aalburg en Brakel bevindt zich echter in zandsteenlagen, niet in schalies of steenkoollagen. Zij vallen dan ook buiten mijn toezegging. De boringen die geplaatst worden in gashoudende zandsteenlagen, zijn vergelijkbaar met de boringen die produceren uit bijvoorbeeld de zandsteenlagen van het Groningen gasveld.
Dat de toe te passen technieken in conventionele gas- en olievelden veilig kunnen worden toegepast, blijkt uit de ongevals- en milieustatistieken die de olie- en gasindustrie heeft opgebouwd. Ik verwijs hierbij naar de jaarverslagen van SodM.
Het belang van het kunnen blijven ontwikkelen van conventionele gasvoorkomens is groot voor de gasvoorzieningszekerheid en de economie van ons land. Daar hoort het plaatsen van extra boringen bij.