Het artikel ‘Belgische sekswerkers krijgen arbeidscontract en sociale zekerheden’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Belgische sekswerkers krijgen arbeidscontract en sociale zekerheden»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar het invoeren van een arbeidswet voor sekswerkers in Nederland?
De situatie in België verschilt van de situatie in Nederland. Zo konden sekswerkers in België voorheen enkel zelfstandig werken en was exploitatie van sekswerk in beginsel strafbaar. Met de inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving in België kunnen sekswerkers ook een arbeidsovereenkomst afsluiten met een erkende exploitant. Het doel van de wet is ervoor te zorgen dat de rechten en vrijheden die algemeen erkend zijn voor sekswerkers worden gerespecteerd en dat alleen werkgevers die een voorafgaande erkenning hebben verkregen sekswerkers tewerkstellen op grond van een arbeidsovereenkomst.
In Nederland is exploitatie sinds 2000 (onder voorwaarden) toegestaan door de opheffing van het bordeelverbod. Sekswerkers kunnen zelfstandig werken als zzp’er of bij een exploitant werken in loondienst of via de opting-in regeling. In Nederland wordt bij een exploitant het meest gewerkt via de opting-in regeling. Aan deze regeling is een voorwaardenpakket verbonden dat op een aantal punten vergelijkbare rechten en vrijheden omvat als de Belgische wet. Dit betreft onder meer voorwaarden die betrekking hebben op het recht van de sekswerker om een klant te accepteren of te weigeren en zelf de seksuele diensten te bepalen, de zelfstandigheid van de sekswerker en de uitbetaling van de inkomsten.
Mijn ministerie beziet momenteel samen met de partijen betrokken bij de Aanpak versterking sociale en juridische positie van sekswerkers (hierna: de Aanpak) of er verbeteringen kunnen worden aangebracht aan (het toezicht en de handhaving van) de opting-in regeling en of ervaren knelpunten kunnen worden weggenomen.2 Gelet op het feit dat in Nederland door sekswerkers relatief weinig in loondienst wordt gewerkt, acht ik inzet op de (verbetering van de) opting-in regeling en de verbetering van de sociale en juridische positie van sekswerkers op dit moment effectiever. Een Nederlandse wet naar het voorbeeld van de Belgische wet ligt momenteel dan ook niet in de rede. De ontwikkelingen in België blijf ik evenwel met interesse volgen.
Hoeveel sekswerkers in Nederland zijn er in loondienst met een arbeidscontract? En hoeveel werken er als zelfstandige zonder personeel (zzp’er) of via een andere constructie?
In 2014 heeft Regioplan onderzoek gedaan naar de sociale positie van sekswerkers in Nederland. In dat onderzoek werden sekswerkers onder meer gevraagd naar hun arbeidsrelatie. Van de 360 respondenten gaf 3 procent aan in loondienst te zijn, 37 procent gaf aan via de opting-in regeling te werken en 58 procent gaf aan als zelfstandige (hierna: zzp’er) te werken.3
Hoeveel sekswerkers in Nederland hebben geen of onvolledige toegang tot sociale zekerheden als pensioen, zwangerschapsverlof en ontslagbescherming? Wat doet u om de sociale zekerheden van sekswerkers te garanderen?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven, werkt een overgroot deel van de sekswerkers als zzp’er of via de opting-in regeling. Hierbij dragen sekswerkers zelf de risico’s die samenhangen met werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid, zoals voor iedereen geldt die als zzp’er of met een opting-in regeling werkt. In het kader van de Aanpak wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn om een arbeidsongeschiktheidsverzekering toegankelijk te maken voor sekswerkers werkend onder opting-in. Die mogelijkheden lijken vooralsnog beperkt.
Welke voordelen ziet u voor sekswerkers die in loondienst werken in vergelijking met sekswerkers die als zzp’er of in andere constructies aan de slag gaan?
Sekswerkers die in loondienst werken, zijn verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen en kunnen aanspraak maken op uitkeringen bij ziekte en werkloosheid.
Klopt het dat er nog steeds problemen zijn voor sekswerkers met het afsluiten van een zakelijke rekening terwijl het sinds 2023 mogelijk zou moeten zijn voor sekswerkers om een zakelijke rekening te openen? Zo ja, waardoor worden sekswerkers gehinderd om een zakelijke rekening te openen? En wat doet u om dit te verbeteren?
Naar aanleiding van gesprekken met vertegenwoordigers van sekswerkers, banken en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) is eind 2023 een sectorstandaard gepubliceerd om banken te helpen in de toepassing van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) voor specifiek sekswerkers. Het gevolg hiervan is volgens de NVB dat het openen van een zakelijke betaalrekening makkelijker wordt voor sekswerkers. Momenteel wordt in samenwerking met de Sekswerk Alliantie De-stigmatisering (hierna: SWAD) getoetst of sekswerkers met deze sectorstandaard daadwerkelijk in staat zijn een zakelijke betaalrekening te openen en of verdere aanscherping van de sectorstandaard nodig is om resterende knelpunten weg te nemen. Aanvullend richt de SWAD zich op het geven van trainingen aan bankmedewerkers om het stigma op sekswerk weg te nemen. Al meer dan 4000 bankmedewerkers hebben de training gevolgd.
Stelt Nederlandse wetgeving op dit moment eisen aan werkgevers van sekswerkers, zoals bijvoorbeeld de Belgische wetgeving, die stelt dat werkgevers niet veroordeeld mogen zijn voor een zedenmisdrijf? Zo ja, welke eisen worden er gesteld?
Sinds de opheffing van het bordeelverbod is het aan gemeenten om het lokale sekswerkbeleid vorm te geven. Vrijwel alle gemeenten hebben in hun regelgeving opgenomen dat seksbedrijven een vergunning moeten hebben en stellen bij de vergunningverlening eisen aan de exploitant. De praktijk leert dat gemeenten vaak in hun beleid opnemen dat bij een vergunningaanvraag van dergelijke bedrijven een toets op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) wordt uitgevoerd. Indien uit het Bibob-onderzoek blijkt dat er een risico op misbruik van de vergunning bestaat, oftewel een ernstig gevaar dat de vergunning wordt gebruikt om strafbare feiten mee te plegen om crimineel voordeel mee te gebruiken, kan de vergunningaanvraag worden geweigerd. Het gevaar moet blijken uit feiten en omstandigheden die op zijn minst doen vermoeden dat de aanvrager of houder van de vergunning strafbare feiten heeft gepleegd. Veroordelingen voor zedenmisdrijven, mensenhandel of feiten en omstandigheden die doen vermoeden dat iemand zich schuldig maakt aan dergelijke misdrijven zijn bij dit type vergunningen in principe altijd relevant.
Welke rechten hebben Nederlandse seksewerkers in hun werkzaamheden? Zou een arbeidscontract het makkelijker maken voor sekswerkers om hun rechten te beschermen?
Voor alle sekswerkers in Nederland geldt een aantal algemene rechten. Sekswerkers hebben, net als ieder ander in Nederland, het recht om zelf te bepalen van er met hun lichaam gebeurt. Zo zijn sekswerkers vrij te bepalen aan welke klanten seksuele diensten worden verleend en wat voor seksuele diensten worden verleend. Het grondwettelijk gewaarborgde recht op lichamelijke integriteit heeft altijd voorrang boven eventuele werkafspraken die worden gemaakt. Ook hebben sekswerkers recht op privacy en recht op een veilige werkplek. Aanvullend daarop gelden voor sekswerkers, afhankelijk van de arbeidsconstructie, verschillende rechten en plichten. In alle constructies, niet slechts indien sprake is van een arbeidsovereenkomst, kan in geval van een arbeidsconflict een oordeel van een rechter worden gevraagd. Indien sprake is van strafrechtelijke feiten kan aangifte worden gedaan bij politie.
Zou het invoeren van een officieel arbeidscontract voor sekswerkers het makkelijker maken om mensenhandel, uitbuiters en illegaal sekswerk te signaleren?
Het lijkt niet aannemelijk dat een verplichtstelling van het werken in loondienst voor sekswerkers zoals in België op zichzelf leidt tot betere signalering van mensenhandel en illegaal sekswerk. Belangrijk is dat sekswerkers hun werk kunnen uitvoeren zonder stigma, met bijbehorende rechten en plichten. Dit draagt bij aan veilig werk en verstevigt de positie van sekswerkers. Verschillende onderzoeken tonen aan dat decriminalisering van sekswerk leidt tot meer vertrouwen in justitiële instanties en tot meer aangiftebereidheid.4
De brief 'Stand van zaken huisvesting CTIVD' |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Schoof , Judith Uitermark (NSC), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
![]() |
Bent u het eens met de stelling dat, nu het huisvestingsprobleem rondom de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) (voorlopig) opgelost is, de taken en bevoegdheden van de inlichtingendiensten die tijdelijk zijn stilgelegd, maar volgens de Tweede Kamer wel noodzakelijk zijn voor onze nationale veiligheid, opgepakt kunnen worden?1 Zo ja, vanaf wanneer gaat dit gebeuren? Zo nee, waarom niet?
De Tijdelijke Wet wordt, zoals eerder aan de Kamer gemeld, thans in overleg met de CTIVD gedeeltelijk toegepast. In overleg tussen de diensten en de CTIVD zijn afspraken gemaakt over de bevoegdhedendie, ondanks de huisvestingsproblematiek en het daarmee samenhangende personeelstekort bij de CTIVD, inmiddels al ingezet kunnen worden onder de Tijdelijke Wet. Per brief is 4 september jl. met de Kamer gedeeld dat voor een aantal bestaande bevoegdheden de Tijdelijke wet voorziet in een accentverschuiving in het stelsel van toetsing en toezicht: van toetsing voorafgaand aan de operatie door de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) naar toezicht tijdens en achteraf door de CTIVD, met bindende bevoegdheden (Kenmerk: Kamerstukken II, 2023–2024, 36 263, nr. 44). Een aantal van deze bevoegdheden wordt nu nog toegepast onder het toezichtsregime van de huidige Wiv 2017 en nog niet onder het regime van de Tijdelijke Wet, maar over de toepassing van deze bevoegdheden en het benodigde toezicht daarop voeren de Commissie en de diensten continu overleg.
In november vorig jaar is de Kamer gemeld dat de planning erop was gericht de verhuizing van de CTIVD in januari mogelijk te maken. Inmiddels is de planning van de volledige werkzaamheden uitgewerkt en aanbesteed en is duidelijk dat de verhuizing eind maart zijn beslag zal krijgen.
In november is de Kamer tevens gemeld dat dat de CTIVD de werving van extra personeel ter hand nam. Met de aanstaande verhuizing in het vooruitzicht heeft de CTIVD gemeld de lopende personeelswerving te intensiveren. De toezichthouder en de diensten zullen, ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, in overleg de instroom van personeel van de CTIVD gelijke tred laten houden met de toepassing van de hiervoor genoemde bevoegdheden. Daarmee wordt maximaal voortvarend toegegroeid naar volledige toepassing van de Tijdelijke Wet. Uitgangspunt is en blijft volledige toepassing van de Tijdelijke wet onder het noodzakelijke onafhankelijke toezicht, op de kortst mogelijke en voor alle partijen uitvoerbare termijn.
Het langlopende conflict tussen Multraship en de Roemeense overheid. |
|
Dennis Ram (PVV) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het sleep- en bergingsbedrijf Multraship uit Terneuzen anno 2024 al 20 jaar wacht op betaling vanuit de Roemeense overheid voor geleverde diensten tijdens een zeer specialistische bergingsoperatie in de Donau?1, 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Roemeense overheid nog steeds de openstaande rekening niet heeft betaald, ondanks bindende uitspraken van de International Chamber of Commerce en een duidelijke toezegging van een Roemeense Minister aan onze ambassadeur?
De Roemeense rechter heeft geoordeeld dat de uitspraak van het Internationale Hof van Arbitrage van de Internationale Kamer van Koophandel (ICC) niet ten uitvoer kan worden gelegd in Roemenië, vanwege procedurefouten door Multraship bij de samenstelling van het arbitragetribunaal. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in contact met Multraship en de Roemeense overheid over een oplossing voor deze kwestie. Op 1 december vonden er parlementsverkiezingen plaats in Roemenië. Zodra een nieuw kabinet is aangetreden zal ik deze zaak opnemen met mijn Roemeense counterpart.
Hoe beoordeelt u het gedrag van Roemenië t.a.v. Bilateraal Inversteringsverdrag uit 1930 (BIT) tussen Nederland en Roemenië, en t.a.v. de verdragen in de EU die van toepassing zijn op dit geschil?
De uitspraak van de ICC is gebaseerd op een contract tussen Multraship en Roemenië. Er is derhalve in deze situatie sprake van commerciële arbitrage. De claim is niet opgebracht onder het investeringsbeschermingsverdrag tussen Nederland en Roemenië uit 1994, dat in 2022 is beëindigd. Het is verder niet aan Nederland om over het gedrag van Roemenië in deze te oordelen. Dat laat onverlet dat, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, Nederland zich blijft inzetten om een dialoog te faciliteren tussen Multraship en de Roemeense overheid over een oplossing voor deze kwestie.
Welke concrete stappen kunt en wilt u zetten om maximale druk op Roemenië uit te oefenen en hen eindelijk te laten betalen na alle eerdere inspanningen?
Ik zal deze zaak op korte termijn opbrengen bij mijn Roemeense counterpart nadat de nieuwe Roemeense regering zitting heeft genomen. Daarnaast staat het Ministerie van Buitenlandse Zaken met Multraship in contact over deze kwestie. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen voor het Kerstreces 2024 beantwoorden?
Ja.
Deelt u de mening dat de versmalling van de interpretatie van de motie Paulusma door enkel onderzoek te laten doen naar de hormonale oorzaken van migraine, alleen indirect helpt in het verbeteren van toegang tot zorg en dat onderzoek naar knelpunten bij toegang tot de (eerstelijns)zorg direct zou helpen?1 2
Er wordt niet alleen onderzoek gedaan naar de hormonale oorzaken van migraine. Het effect van de hormonale cyclus/hormonen is wel één van de criteria om de aandoening op te nemen in het nieuwe Kennisprogramma Vrouwspecifieke Gezondheid3 bij ZonMw. Dit is van belang omdat hormonale dynamiek medeverantwoordelijk is voor het feit dat migraine ongeveer drie keer vaker voorkomt bij vrouwen dan bij mannen. Zeer recent is binnen het programma Vrouwspecifieke Gezondheid bij ZonMw een subsidieoproep geopend rondom vrouwspecifieke problematiek bij gynaecologische aandoeningen. Volgend jaar volgt een subsidieoproep voor niet-gynaecologische aandoeningen waaronder migraine. In de aanloop naar deze subsidieoproep wordt er door ZonMw een consultatie met enkele partijen gehouden om de focus voor deze oproepen nader in te vullen. Ik heb ZonMw naar aanleiding van deze Kamervragen gevraagd het vraagstuk van de toegang tot zorg in elk geval te agenderen voor deze consultatie.
Erkent u dat meer kennis op den duur op korte termijn geen oplossing biedt voor de grote groep mensen met migraine die nu geen toegang heeft tot passende zorg? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze u voornemens bent om dit onderzoek vorm te geven en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1 voor wat betreft de vraag over onderzoek. Daarnaast buigt het Zorginstituut zich momenteel over de vraag of bepaalde middelen voor migraine ook vergoed moeten worden vanuit het basispakket voor mensen met episodische migraine4. Als dit advies positief uitpakt, dan zou dit ook tot positieve ontwikkelingen kunnen leiden voor patiënten. Ik ga ervan uit dat, net zoals dit geldt voor andere nieuwe geneesmiddelen, het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) vervolgens ervoor zorgen dat deze middelen worden opgenomen in de behandelrichtlijn en de activiteiten oppakken die daarbij horen. Ik wil echter niet op het advies van het Zorginstituut vooruitlopen.
Kunt u aangeven hoe vaak de pagina op Thuisarts.nl en de richtlijnen voor huisartsen over hoofdpijn door patiënten en zorgverleners worden geraadpleegd, en of er evaluaties zijn gedaan over de effectiviteit van deze initiatieven? Zo nee, bent u bereid dit te in kaart te brengen?
Ik heb bij Thuisarts.nl en het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG) opgevraagd hoe vaak de verschillende webpagina's (www.thuisarts.nl en www.nhg.nl) het afgelopen jaar zijn geraadpleegd. De resultaten zijn in de onderstaande tabel weergegeven. Zowel Thuisarts.nl als NHG houden geen persoonsgegevens bij van bezoekers en daarom is er geen onderscheid te maken tussen verschillende typen bezoekers zoals patiënten of zorgprofessionals. Het is echter aannemelijk dat de NHG-richtlijn over hoofdpijn vooral door zorgprofessionals wordt geraadpleegd.
Huisartsen gebruiken beide platforms ter ondersteuning bij de diagnostiek en behandeling van aandoeningen die in de huisartsenpraktijk voorkomen. De NHG-richtlijnen zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderbouwde adviezen en onderzoeken waarmee de kwaliteit van het medisch handelen van de huisarts wordt geborgd. De gezondheidsinformatie op Thuisarts.nl is gebaseerd op de richtlijnen van zorgverleners zoals het NHG. Als de richtlijnen worden gewijzigd, dan wordt ook de informatie op Thuisarts.nl aangepast.
Er zijn mij geen onderzoeken bekend naar specifiek de effectiviteit van thuisarts.nl voor mensen met migraine. In de beginperiode van Thuisarts.nl is wel onderzoek5 naar de algehele effecten van Thuisarts.nl gedaan. Hieruit bleek een groot effect op zorggebruik in alle leeftijdsgroepen. Vanwege het belang van de laagdrempelige beschikbaarheid van betrouwbare informatie over zorg en gezondheid, zet ik in op de doorontwikkeling van Thuisarts.nl. In dat kader vind ik het wenselijk dat regelmatig onderzoek wordt gedaan naar de effectiviteit van Thuisarts.nl. In mijn contacten met Thuisarts.nl zal ik dit onder de aandacht brengen.
Ik heb migraine (vrouw) | Thuisarts.nl
183.046
Migraine | Thuisarts.nl
160.929
Ik heb migraine aura | Thuisarts.nl
123.491
Ik heb migraine (man) | Thuisarts.nl
86.786
Ik heb aanvallen van duizeligheid en heb of had ook migraine | Thuisarts.nl
64.000
Ik wil voorkomen dat ik migraine-aanvallen krijg | Thuisarts.nl
36.510
Aanvallen van duizeligheid bij of na migraine | Thuisarts.nl
12.345
Ik heb hoofdpijn | Thuisarts.nl
159.435
Hoofdpijn | richtlijnen.nhg.org
115.688
Bent u met huisartsen in gesprek geweest over de toegang van zorg voor mensen met migraine? Zo ja, kunt u aangeven wat uit deze gesprekken is gebleken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Ik heb met het NHG gesproken over de toegang tot zorg voor mensen met migraine. Uit dit gesprek blijkt dat binnen de huisartsenzorg aandacht is voor de toegankelijkheid van passende zorg voor mensen met migraine. In de NHG-richtlijn over hoofdpijn is aandacht voor passende zorg voor mensen met migraine. Ook bevat Thuisarts.nl gezondheidsinformatie over hoofdpijn/migraine die mensen kunnen raadplegen. Een belangrijk hulpmiddel voor mensen met hoofdpijn- of migraineklachten, is de keuzekaart migraine. Deze keuzekaart staat op Thuisarts.nl en helpt patiënten om samen met de arts te beslissen welke zorg het meeste passend is.
Kunt u aangeven hoeveel mensen die last hebben van een migraineaanval dit melden bij hun bedrijfsarts, en binnen welke termijn dit gebeurt?
Ik heb over de beantwoording van deze vraag contact gehad met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Er zijn op dit specifieke onderwerp geen cijfers beschikbaar. Medewerkers met een migraineaanval op het werk kunnen zich laagdrempelig melden bij de bedrijfsarts, bijvoorbeeld in een open spreekuur, om hun klachten te bespreken.
Bent u bereid ZonMw opdracht te geven een landelijk onderzoek in te stellen naar de specifieke knelpunten die mensen ervan weerhouden om tijdig zorg te zoeken? Zo ja, kunt u aangeven binnen welke termijn dit onderzoek kan starten? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1 v.w.b. onderzoek naar migraine.
Verder heb ik contact gehad met het Nivel over mogelijke lopende onderzoeken. Van het Nivel heb ik begrepen dat er recent een onderzoek gestart is over zorggebruik bij de huisarts voor verschillende hoofdpijnaandoeningen, waaronder migraine. In dit onderzoek zal gekeken worden in hoeverre huisartsen de richtlijn volgen bij de behandeling van hoofdpijnaandoeningen daarnaast worden zorgpaden van patiënten bekeken. Dit is een onderzoek gebaseerd op gegevens uit elektronische patiëntendossiers van huisartsenpraktijken. De resultaten van dit onderzoek worden rond de zomer van 2025 verwacht. Onderzoek naar knelpunten die mensen met migraine ervaren is geen onderdeel van dit onderzoek.
Kunt u aangeven, gezien migraine onder vrouwen de meest beperkende ziekte is, welke stappen u op korte termijn gaat nemen in afwachting van de uitkomsten uit de verschillende onderzoeken die in de beantwoording worden genoemd, om de toegang tot passende zorg te verbeteren?
Ik verwijs u naar de antwoorden op de vragen 1, 2 en 6. Daarnaast is in december 2023 het rapport Maatschappelijke acceptatie vrouwspecifieke aandoeningen6 aangeboden aan mij. In dit rapport werd duidelijk dat door kennisachterstand, onvoldoende aandacht, gebrekkige voorlichting en gebrek aan samenwerking veel vrouwen onbegrepen aandoeningen en onbehandelde aandoeningen ervaren. Dit heeft grote impact op de kwaliteit van leven van vrouwen en leidt tot sociale en maatschappelijke gevolgen, zoals bijv. verhoogd ziekteverzuim en verminderde arbeidsparticipatie. In de reactie op dit rapport is aangegeven dat o.a. ingezet gaat worden op een Kennisprogramma Vrouwspecifieke Aandoeningen voor meer kennis en aandacht en informatieverspreiding daarover naar burgers en professionals. Ook is de inzet van het programma om de diagnostiek en behandeling te verbeteren. Dit moet ervoor zorgen dat vrouwen eerder de benodigde hulp zoeken en passende zorg krijgen voor vrouwspecifieke gezondheidsproblemen.
Bent u bereid om een landelijke publiekscampagne te starten die niet alleen de symptomen en behandelopties van migraine belicht, maar ook de maatschappelijke impact en het belang van tijdige zorg benadrukt?
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kiest ervoor om landelijke publiekscampagnes in te zetten voor thema’s die een brede impact hebben op de gehele samenleving, zoals bijvoorbeeld bij corona. Voor onderwerpen zoals migraine, waarbij gespecialiseerde kennis en specifieke doelgroepen belangrijk zijn, zijn andere organisaties beter geschikt als afzender. Dit zorgt ervoor dat de boodschap beter wordt begrepen, langer blijft hangen en effectiever wordt ontvangen. Daarnaast is Thuisarts.nl bedoeld voor iedereen die informatie zoekt over gezondheid en ziekte. Het ministerie ondersteunt wel initiatieven van organisaties die zich richten op onderbelichte onderwerpen, zoals endometriose of huidkanker. Ook bij migraine kan nagedacht worden hoe aandacht kan worden gevraagd voor het onderwerp via andere vormen van publiekscommunicatie. Daarom is het Ministerie van mening dat VWS zelf minder geschikt is als afzender van een publiekscampagne over migraine, maar blijft openstaan voor samenwerking en ondersteuning op andere manieren, zoals publiekscommunicatie via sociale media.
Israëlische ongewenste inmenging |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
van Weel , Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Kunt u, zoals toegezegd door de Minister van Buitenlandse Zaken, het onderzoek van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) naar de vraag of er sprake is qua vorm en inhoud van ongewenste inmenging door de Israëlische autoriteiten, op zeer korte termijn met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt de wijze van verspreiding van het rapport van het Israëlische ministerie ongebruikelijk en, gegeven de mogelijke negatieve gevolgen voor Nederlandse ingezetenen, onwenselijk. Dit is ook in de Kamerbrief van 29 november jl. toegelicht. Zoals in die brief aangegeven kan eventuele, aanvullende informatie via de daartoe geëigende kanalen met uw Kamer worden gedeeld. Deze informatie kan niet in het openbaar worden gedeeld omdat dit onze veiligheidsbelangen kan schaden.
Naar welke aspecten en voorvallen is er gekeken in dit onderzoek naar ongewenste inmenging? Kunt u daarop een toelichting geven, ook op de gehanteerde onderzoeksaanpak?
Zie het antwoord op vraag 1.
Als het onderzoek zich heeft beperkt tot het rapport waarvan de Israëlische Minister van Diaspora en Antisemitismebestrijding op social media een samenvatting heeft gedeeld, waarom is er naar andere interventies van diens ministerie of van andere Israëlische overheidsinstellingen, waarbij mogelijk ook sprake kan zijn van ongewenste beïnvloeding, geen onderzoek naar gedaan?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u in dat geval alsnog bereid om ook onderzoek te doen naar de aard en gevolgen van andere relevante feiten en omstandigheden, waaronder de persconferentie van premier Netanyahu en de daarin gedane beweringen rond 03.00 uur ’s nachts op 8 november 2024, het ongevraagde bezoek aan Nederland van Minister Sa’ar en de voorzitter van de Knesset, de openbaring over en interpretatie door president Herzog van zijn gesprek met onze Koning, de bewering van Minister Sa’ar dat de Nederlandse autoriteiten vooraf door Israël zouden zijn geïnformeerd over de ongeregeldheden, de persoonlijke aanval van Minister Sa’ar op de burgemeester van Amsterdam en de door media onthulde jarenlange intimidatie- en spionagecampagne van Israël bij het Internationaal Strafhof? Zo nee, waarom weigert het kabinet te onderzoeken of, en zo ja waarom, deze feiten en omstandigheden aangemerkt moeten worden als ongewenste buitenlandse inmenging?
Nederland is zich als gastland van het Internationaal Strafhof terdege bewust van de gevaren van externe beïnvloeding en inmenging waar zowel het Hof, zijn gekozen ambtsdragers en medewerkers, als de door het Hof als zodanig aangewezen getuigen mee kunnen worden geconfronteerd. Universele rechtsprincipes gelden altijd en overal. Nederland is tegen iedere vorm van bedreiging en intimidatie van het Internationale Strafhof, zijn ambtsdragers en zijn personeel en als zodanig door het Strafhof aangewezen getuigen. Er kunnen uit veiligheidsoverwegingen geen uitspraken worden gedaan over individuele casussen. Wel kan in zijn algemeenheid gezegd worden dat ten aanzien van eventuele inmengingsactiviteiten van buitenlandse actoren, de betrokken ministeries in nauw contact staan met de opsporingsdiensten, inlichtingen- en veiligheidsdiensten om deze te onderkennen, te duiden en waar nodig en mogelijk maatregelen te treffen. Voor de overige vragen zie het antwoord op vraag 1.
Op welk niveau heeft het kabinet de Israëlische autoriteiten over de ongewenste inmenging aangesproken? Heeft u de Israëlische ambassadeur ontboden?
Het kabinet heeft uw Kamer geïnformeerd dat het de wijze van verspreiding van het rapport van het Israëlische ministerie ongebruikelijk en, gegeven de mogelijke negatieve gevolgen voor Nederlandse ingezetenen, onwenselijk vindt. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de Israëlische ambassadeur hierop aangesproken.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en uiterlijk voor het debat over het Midden-Oosten op 11 december 2024 beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Nederland is verslingerd geraakt aan Kazachstaanse olie, omgeven met ziekte, milieuschade en corruptie»?1
Ja.
Klopt het dat Atradius Dutch State Business (ADSB) in december 2014 namens de Nederlandse staat voor 275.7 miljoen euro garant stond voor de bouw van een kanaal in de Kaspische Zee naar het Tengiz-olieveld door het Nederlandse bedrijf Van Oord?
Ja.
Zijn er uit deze exportkredietverzekering trekkingen gedaan? Gaat dit om een lopende polis waarop nog aanspraak gemaakt zou kunnen worden?
Uit een exportkredietverzekering kunnen geen trekkingen worden gedaan. Als er voor een project een financieringspolis wordt afgegeven, kan onder de verzekerde lening worden getrokken. Hiervan was in dit geval geen sprake. Voor het project is enkel een exporteurspolis afgegeven. Deze polis is in 2016 beëindigd. Er is geen schade uitgekeerd onder deze polis.
In zijn algemeenheid, op welke gronden kunnen mogelijke trekkingen uit een afgegeven exportkredietverzekering nog worden geblokkeerd?
ADSB kan als schadebeperkende maatregel een aanwijzing geven aan de exporteur om het werk te stoppen of trekkingen uit de lening blokkeren indien er aanwijzingen zijn dat debiteur haar verplichtingen niet zal nakomen. Als een verzekerde (de exporteur of financier) niet voldoet aan voorwaarden uit de verzekeringspolis kan deze in het uiterste geval het recht op schade-uitkering verliezen. Zoals beschreven in het antwoord van vraag 3 is deze situatie voor onderhavige transactie niet aan de orde geweest.
Klopt het dat het project van Van Oord in Prorva de hoge risicostatus A heeft gekregen omdat er sprake was van grote potentiele negatieve milieu en/of maatschappelijke effecten, eventueel tot buiten de locatie van het project?
Ja.
Klopt het dat projecten in de hoge milieu en sociale risicocategorie A instemming vereisen van niet alleen ADSB, maar ook de ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken?
Ja.
Welke risico’s constateerden ADSB, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Ministerie van Financiën bij hun beoordeling van het project? Welke risico’s werden specifiek gesignaleerd op het gebied van: verlies van inkomsten voor de lokale bewoners; gezondheidsschade voor lokale bewoners; vernietiging van natuur in het gebied; en corruptie of verwevenheid met de overheid van de debiteur? Hoe zijn beide ministeries desondanks tot een positief oordeel gekomen?
ADSB heeft een uitgebreide milieu- en sociale beoordeling uitgevoerd voor het project op basis van het in 2014 geldende beleid voor de ekv. Risico’s omtrent noodsituaties, zoals een olielekkage maar ook de impact van het project op het beschermde gevoelige gebied van het project, zijn hierin meegenomen. Ook is er gekeken naar emissies naar lucht, waterverbruik, afvalwater en afvalmanagement. Voor de sociale effecten is onder andere gekeken naar de werkomstandigheden en naar de gevolgen voor de lokale visserij. Geconcludeerd is dat op het gebied van deze milieu- en sociale risico’s voldoende maatregelen zijn getroffen om de risico’s te mitigeren of compenseren.
Wat betreft corruptie en verwevenheid met de overheid van debiteur is geconstateerd dat Kazachstan een land is met dergelijke risico’s. Tijdens de beoordeling is vastgesteld dat de debiteur verbonden is met de overheid van Kazachstan via het aandeelhouderschap van staatsbedrijf Kazmunaygas. Deze feiten zijn meegewogen in het due dilligence onderzoek en beoordeeld conform het toenmalig geldende beleid.
Bent u bekend met het fenomeen dat corruptie vaak plaatsvindt met de hulp van professionele uitvoerders door middel van bijvoorbeeld ondoorzichtige financiële systemen en anonieme lege vennootschappen die corruptie mogelijk maken?
Ja.
Zo ja, hoe zijn uw ministeries toch tot een positief oordeel gekomen ondanks de constatering dat debiteur van het project, Tenizservice, een «vehicle» is van Tengizchevroil, het feit dat het land hoog in de corruptie-indexen staat en het signaal van de Nederlandse ambassade over mogelijke politieke connecties van Tenizservice?
Deze factoren zijn destijds geconstateerd, maar dit risico werd op basis van het destijds geldende toetsingskader niet als belemmering gezien. De bij de ambassade bekende connecties van de genoemde bedrijven werden door de ambassade destijds niet als ongebruikelijk of onoverkomelijk gezien binnen Kazachstan.
Welke checks and balances hanteren ADSB en uw ministeries richting de verzekeringnemer om te voorkomen dat Nederlands belastinggeld corruptie faciliteert? Welke formele stappen zetten ADSB en uw ministeries in samenspraak met de verzekeringnemer, zowel voorafgaand aan de uitgifte van de verzekering als tijdens de uitvoering van het verzekerde activiteiten?
Nederland wil via de ekv niet betrokken zijn bij transacties waarbij sprake is van corruptie, daarom is het anti-omkopingsbeleid van toepassing op alle ekv-aanvragen. Dit beleidskader is in 2022 geëvalueerd door externe consultant Partner in Compliance en vervolgens herzien en aangescherpt. Hierover is uw Kamer destijds uitgebreid geïnformeerd.2 In het huidige beleid, dat sinds mei 2024 van kracht is, wordt door ADSB onderzoek verricht naar alle relevante partijen binnen de transactie en vindt er vervolgens een inventarisatie en beoordeling van mogelijke corruptierisico’s plaats. Denk hierbij aan de beoordeling van de Ultimate Beneficial Owner (UBO) en betrokken agenten. Als er sprake lijkt te zijn van een verhoogd risico, vindt er aanvullend onderzoek (EDD) plaats door de tweedelijns compliance experts van ADSB. De uiteindelijke risico-classificatie is van invloed op de frequentie van de monitoring door ADSB na afgifte van een dekkingstoezegging- of advies. Het monitoren bestaat uit een hernieuwde screening van de bekende relevante partijen eventueel aangevuld met de beoordeling van eventuele nieuwe informatie.3
Hoe zijn ADSB en de ministeries omgegaan met berichten in de Kazachstaanse pers dat Tenizservice in handen is van «olieprins» Timoer Koelibajev?
Ten tijde van de beoordeling van de aanvraag waren ADSB en de ministeries niet bekend met informatie die erop wees dat Timoer Koelibajev indirect aandeelhouder was van Tenizservice.
Wat was in 2014 de procedure van ADSB en van uw ministeries om te achterhalen wie de «ultimate beneficial owner» (UBO) is van betrokken bedrijven? Zijn daar externe experts bij betrokken geweest, en zo ja, welke? Tot welke conclusie kwamen uw ministeries toen? En indien de procedure sindsdien veranderd is, hoe is die procedure tegenwoordig?
Het achterhalen van UBO’s was tijdens de behandeling van deze casus in 2014, anders dan nu, geen vereiste. Daar zijn dan ook geen externe experts bij betrokken geweest. Wel heeft ADSB voor de beoordeling van de aanvraag informatie over de aandeelhouders van Tenizservice gebruikt afkomstig uit diverse bronnen, waaronder Dun & Bradstreet, Van Oord en Tengizchevroil.
Wat was er bekend bij ADSB en de ministeries over de UBO van Tenizservice?
De directe aandeelhouders van TenizService waren staatsbedrijf KazMunayGas (49%) en Waterford International Holdings Ltd. (51%). Uit de aandeelhouderstructuur bleek dat er vier bedrijven via Waterford een indirect belang in TenizService hadden. Van twee van deze bedrijven is het ten tijde van de aanvraag niet mogelijk geweest om de UBO’s te achterhalen. Van 12 personen met een belang in de andere twee bedrijven is vastgesteld dat ze niet op een sanctielijst stonden.
Als niet onomstotelijk bekend was wie de UBO was en niet uitgesloten was dat dit een politieke figuur was, waarom kon het project dan toch goedgekeurd worden?
Zoals beschreven in het antwoord vraag 13 heeft ADSB onderzoek verricht naar de eigenaarsstructuur. Hierbij was het destijds niet mogelijk om alle UBO’s te achterhalen, dit was volgens het in 2014 geldende beleid ook niet noodzakelijk voor goedkeuring. Inmiddels is het volgens beleid wel vereist dat de volledige eigenaarsstructuur wordt achterhaald.
Klopt het dat projecten voor het verkrijgen van een exportkredietverzekering moeten voldoen aan OESO-regelgeving voor het voorkomen, minimaliseren, verzachten of verhelpen van negatieve sociale en ecologische effecten?
Bedrijven die een verzekeringsaanvraag doen bij ADSB tekenen een inspanningsverklaring voor het naleven van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen. ADSB toetst aanvragen op gevolgen voor mens en milieu projectniveau aan de IFC Performance Standards.4
Welke maatregelen heeft Van Oord voorgesteld voor het voorkomen en mitigeren van de ecologische effecten van het aanleggen van een kanaal in ecologisch zeer kwetsbaar gebied?
Het is in eerste instantie de taak van de projecteigenaar om nadelige milieu- en sociale effecten van een project te voorkomen, mitigeren en waar nodig te compenseren. Dit is beschreven in de milieu- en sociale effectrapportage en managementplannen van het project en wordt vervolgens door de milieu- en sociale experts van ADSB beoordeeld.
Wanneer er sprake is van negatieve effecten die worden veroorzaakt door de werkzaamheden die worden uitgevoerd door de Nederlandse exporteur, dan wordt er van deze partij ook actie verwacht. Voor onderhavig project is dit het geval geweest voor ecologische effecten. Van Oord heeft maatregelen getroffen om de negatieve gevolgen van de baggerwerkzaamheden op de lokale natuurwaarden te mitigeren of compenseren. Zo zijn met het gebaggerde materiaal speciale eilandjes gemaakt wat gunstig is voor het leefgebied van de steur. Verder heeft Van Oord nauw samengewerkt met gespecialiseerde natuurobservatoren en zijn de werkmethoden aangepast om het project op een verantwoorde manier uit te kunnen voeren. Gedurende het project zijn er maatregelen genomen om geluidsimpact en watervertroebeling tijdens de werkzaamheden te minimaliseren.
Welke maatregelen heeft Van Oord voorgesteld voor het voorkomen en mitigeren van de sociaaleconomische effecten, bijvoorbeeld het verloren gaan van de inkomstenbron van vissers in het gebied?
Zie antwoord vraag 16.
Welke maatregelen heeft Van Oord voorgesteld voor het voorkomen en mitigeren van de gezondheidseffecten voor de werknemers van het project en de bewoners in het gebied?
Zie antwoord vraag 16.
Werden deze maatregelen als voldoende beschouwd door ADSB en de ministeries? Waarom?
Ja. In de beoordeling heeft ADSB vastgesteld dat Van Oord de benodigde maatregelen heeft getroffen om nadelige gevolgen van hun werkzaamheden conform de IFC Performance Standards te mitigeren of compenseren.
Is tijdens en na afloop van het project onderzocht wat de sociaaleconomische, gezondheids- en ecologische effecten van het project waren en of de genomen maatregelen succesvol waren in het voorkomen en/of mitigeren van deze effecten? Hoe is deze monitoring en evaluatie uitgevoerd? Welke instantie(s) hebben de monitoring en evaluatie uitgevoerd?
Nee, ten tijde van afgifte van de polis was monitoring nog niet vastgelegd in het beleid. Sinds 1 januari 2022 monitort ADSB alle hoogste-risico-projecten na afgifte van de ekv.
Hoe is het rapport uit juni 2013 van de onafhankelijke maatschappelijke organisatie Crude Accountability2 meegewogen in de beslissing om het project te verzekeren in december 2014?
In de milieu- en sociale beoordeling van het project heeft ADSB dit rapport uitgebreid meegenomen. Er zijn reacties op de bevindingen uit het rapport gevraagd aan de exporteur, de debiteur en de ambassade. Ook is er in het publieke domein informatie gevonden over het rapport dat door ADSB bij de beoordeling is meegenomen.
Indien er onduidelijkheden over het rapport bestonden, hebben ADSB of de ministeries contact opgenomen met Crude Accountability?
Nee.
Welke andere signalen van lokale ngo’s, milieu en mensenrechtenorganisaties en andere actoren zijn ontvangen, bijvoorbeeld via de Nederlandse ambassade? Hoe is door ADSB en de ministeries omgegaan met deze signalen?
Naar aanleiding van de publicatie van informatie over dit project op de website van ADSB zijn geen reacties van ngo’s binnengekomen. ADSB heeft zelf actief onderzoek gedaan naar berichtgeving in het publieke domein, waarbij onder andere eerdergenoemd rapport is aangetroffen. Ook heeft ADSB contact gehad met de ambassade om lokale input mee te kunnen nemen.
Doen ADSB en de ministeries zelf onderzoek, of laten zij onafhankelijk onderzoek doen, naar de effecten op de bewoners, milieu en de lokale economie, of komt deze informatie uitsluitend van organisaties ter plaatse? Kunt u deze keuze toelichten?
Een projecteigenaar dient zelf een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren wat resulteert in een milieu- en sociale effectrapportage. Met dat als input doet ADSB zelf onderzoek waarbij risico’s op (potentiële) negatieve effecten voor mens, dier en milieu worden geïdentificeerd. Negatieve effecten die niet voorkomen of gemitigeerd kunnen worden, dienen conform internationale standaarden te worden gecompenseerd.6 Per project wordt bepaald wat er nodig is voor een goede beoordeling. Voor complexe- of hoge risicoprojecten maakt ADSB bijvoorbeeld vaak gebruik van onafhankelijke adviseurs, zoals onlangs voor baggerprojecten in de Malediven en de Filipijnen.7
Hoe wordt informatie gewogen die betrokken bedrijven – die een belang hebben bij goedkeuring van het project – hierover aanleveren?
Informatie van de exporteur en de projecteigenaar is essentieel voor de beoordeling van de projectrisico’s. Betrokken bedrijven worden geacht goed onderbouwde en waarheidsgetrouwe informatie aan te leveren. Zoals in voorgaande antwoorden reeds is aangegeven wordt ook via andere onafhankelijke bronnen informatie ingewonnen om de aangeleverde informatie te verifiëren. Bijvoorbeeld via ambassades, ngo’s of door het inschakelen van onafhankelijke adviseurs.
Het bericht ‘Toekomst Spaarne Gasthuis Haarlem nog ongewis: "Grote zorg dat Noord verdwijnt"?’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Toekomst Spaarne Gasthuis Haarlem nog ongewis: «Grote zorg dat Noord verdwijnt»?1
Ik heb begrepen dat het Spaarne Gasthuis zich bezint op de inrichting van de zorg in de toekomst. Ik kan mij voorstellen dat dit bij inwoners, patiënten, lokale besturen, zorgverleners en ketenpartners leidt tot vragen en onzekerheden.
Het Spaarne Gasthuis heeft in Haarlem twee locaties. Op dit moment wordt op de locatie Haarlem Noord zorg geboden in (een aantal) poliklinieken, zijn er diagnostische functies en worden ingrepen in dagbehandeling gedaan. Daarnaast is op de locatie Haarlem Noord een huisartsenpost gevestigd, die op bepaalde momenten ook diagnostiek levert, met een korte lijn naar het ziekenhuis. Er is geen spoedeisende hulp (SEH), er rijden geen ambulances naar Haarlem Noord en de locatie is ’s nachts dicht.
Het Spaarne Gasthuis heeft mij geïnformeerd dat zij in de toekomst de zorg zodanig wil organiseren dat er dag en nacht tweedelijns zorg toegankelijk blijft voor alle 500.000 inwoners in de regio. Daarvoor is het volgens het ziekenhuis van belang om samen met partners in de keten (zoals VVT, huisartsen) de instroom en uitstroom van patiënten te verbeteren. Ik begrijp van het ziekenhuis dat het de intentie is om een zorgfunctie op de locatie Haarlem Noord te behouden. Samen met de zorgpartners en op basis van de behoeften van patiënten en bewoners onderzoekt het Spaarne Gasthuis hoe het in de toekomst invulling geeft aan de locatie Haarlem Noord. De insteek van het Spaarne Gasthuis is om alle locaties te blijven inzetten voor de toegankelijkheid van zorg in de regio. Er sluiten volgens het ziekenhuis geen locaties.
Zou u het wenselijk vinden als het ziekenhuis locaties zal gaan sluiten en/of uitkleden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik sta niet aan de ene of de andere kant. Ik ga ervan uit dat het ziekenhuis toegankelijkheid een belangrijk uitgangspunt vindt en meeweegt wat belanghebbenden hierover zeggen in alle overleggen die worden gevoerd, voorafgaand aan de te maken keuzes.
Het kabinet zet zich in voor een gelijkwaardigere toegang tot zorg door de randvoorwaarden voor het zorglandschap in Nederland te veranderen in een tijd dat personeelstekorten fors oplopen. Dit doen we aan de hand van de maatregelen, zoals budgetbekostiging van acute zorg en de inzet op meerjarige financiële afspraken tussen verzekeraars en ziekenhuizen. Verder zet ik in op afspraken over hoe ziekenhuizen meer gaan samenwerken, zodat ziekenhuizen
goede zorg kunnen leveren en operaties van meer eenvoudige aard worden gespreid. Dit komt de toegankelijkheid voor patiënten ten goede. In het Integraal Zorgakkoord (IZA) zijn hierover al afspraken gemaakt en deze beweging moet worden verstevigd. Het ziekenhuis dichtbij wordt het uitgangspunt van onze ziekenhuiszorg. Ik werk in dat kader bijvoorbeeld ook aan regelgeving, om ervoor te zorgen dat de beschikbaarheid van spoedeisende zorg en acute verloskunde in iedere regio goed geregeld is. Vooruitlopend daarop wordt een handreiking opgesteld. Met deze plannen geef ik ziekenhuizen dichtbij bestaansrecht.
Gaat u – net als u doet bij het uitkleden van het ziekenhuis in Heerlen – weer aan de kant staan van het ziekenhuisbestuur en de zorgverzekeraars, in plaats van aan de kant van patiënten en personeel? Zo nee, kunt u zich hierover publiekelijk uitspreken?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact gehad met het Spaarne Gasthuis? Zo nee, waarom niet en bent u van plan dit wel te gaan doen? Zo ja, kunt u alle onderliggende stukken ter voorbereiding of verslagen van dit contact naar de Tweede Kamer sturen?
Ja, in januari 2025 staat een overleg gepland tussen het ministerie en de raad van bestuur van het Spaarne Gasthuis. Naar aanleiding van deze Kamervragen is er contact opgenomen met het Spaarne Gasthuis. Er zijn geen onderliggende stukken uitgewisseld.
Hoe ziet het «nauwe overleg met interne en externe betrokkenen» eruit dat het ziekenhuis pretendeert te hebben? Kunt u ons hiervan een tijdlijn geven?
Het Spaarne Gasthuis geeft de volgende tijdlijnen aan:
Welke stap gaat u zetten als in 2025 blijkt dat het ziekenhuis locaties zal gaan sluiten en/of uitkleden? Gaat u dit besluit accepteren of bent u bereid in te grijpen en de bevoegdheid over dit ziekenhuis naar u toe te trekken?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heeft het Spaarne Gasthuis aangegeven dat de insteek is om alle locaties te blijven inzetten voor de toegankelijkheid van zorg in de regio. Er sluiten volgens het ziekenhuis geen locaties. De landelijke politiek heeft ook geen bevoegdheid om locaties open te houden en kan het ziekenhuis niet dwingen bepaalde zorg op bepaalde locaties te leveren. Ik kan ook niet beoordelen wat het beste is voor de toegankelijkheid en de kwaliteit van de zorg. Ik vertrouw erop dat het ziekenhuis zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt en in het belang van de patiënten, medewerkers en het behoud van de zorg, de juiste beslissingen neemt. Daartoe overlegt het ziekenhuis met alle partijen.
Op welke manier bent u van plan om de lokale politiek, maar ook patiënten en personeel zeggenschap te gaan geven over hun ziekenhuis? Wanneer kunnen we deze plannen verwachten?
In het Uitvoeringsbesluit en de Uitvoeringsregeling Wkkgz (amvb acute zorg) is geregeld hoe inwoners en lokaal bestuur betrokken moeten worden bij besluitvorming over het aanbod van acute zorg. In de brief van 18 juni 2024 is uiteengezet wat er nog meer is geregeld voor betrokkenheid van gemeenten, patiënten en personeel bij sluiting van (delen van) ziekenhuizen.2 In het regeerprogramma staat dat het kabinet met een handreiking komt voor het overleg in de regio over wijzigingen in het aanbod van acute zorg. Ik verwacht deze handreiking in de zomer van 2025 gereed te hebben. Mede op basis daarvan zal ik het Uitvoeringsbesluit en de Uitvoeringsregeling Wkkgz aanscherpen.
Deelt u de mening dat «versnelde concentratie» helemaal niet zorgt voor de juiste zorg op de juiste plek zoals het ziekenhuis stelt, maar dit juist haaks staat op elkaar omdat veel mensen geen zorg dichtbij meer kunnen krijgen?
Ik vind het belangrijk dat veel mensen goede zorg dichtbij kunnen krijgen. Ik ga ervan uit dat het ziekenhuis in haar onderzoeken naar mogelijke varianten de reistijd voor verschillende groepen patiënten en medewerkers betrekt.
Heeft u kennisgenomen van de unaniem aangenomen motie in de Haarlemse gemeenteraad die pleit voor het volwaardig houden van het ziekenhuis in Haarlem? Vind u dat het ziekenhuisbestuur deze motie zou moeten opvolgen?
Ja, ik heb kennisgenomen van de aangenomen motie en ik kan mij goed voorstellen dat ook de lokale bestuur vragen heeft over de toekomst van het ziekenhuis. Het Spaarne Gasthuis heeft mij geïnformeerd dat op 2 december jl. is gesproken met de gemeenteraad van Haarlem over hun zorgen en dat antwoord is gegeven op vragen die leefden in de gemeenteraad. Toegezegd is dat dit overleg
in de toekomst vervolg krijgt. Met de gemeenteraden van andere gemeenten in het verzorgingsgebied zoals Velsen en Haarlemmermeer, staan vergelijkbare afspraken gepland in december 2024 en januari 2025.
Keuzes over de inrichting van het ziekenhuis, kan alleen het ziekenhuis maken. Bestuurders en zorgprofessionals van het ziekenhuis moeten immers altijd de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het leveren van veilige en goede zorg. Dat bij wijzigingen in het aanbod of over nieuwbouw van ziekenhuizen goed en tijdig overleg plaatsvindt met ook het lokaal bestuur vind ik daarbij zeer van belang.
Deelt u de mening dat het sluiten van ziekenhuizen niet het probleem bij de bron aanpakken is, als de aanleiding van het sluiten van ziekenhuis het tekort aan zorgpersoneel is?
Ja, die mening deel ik. In het regeerprogramma heb ik daarom een breed pakket aan maatregelen aangekondigd om het personeelstekort aan te pakken. Met het halveren van de administratietijd, de juiste inzet van medewerkers en het vergroten van vakmanschap en werkplezier zet ik in op de aanbodzijde van de arbeidsmarkt. Dit is een grote uitdaging die niet op korte termijn gerealiseerd is. Het uitwerken van de eerder aangekondigde maatregelen uit het regeerprogramma hebben mijn volle focus. Tegelijkertijd zie ik ook dat we extra stappen zullen moeten zetten om de behoefte aan personeel («de vraagkant») te verminderen. Door vanuit andere domeinen ondersteuning te bieden kunnen we, wanneer dat passend is voor de zorgvraag, het beroep op de zorg in de ziekenhuizen verkleinen. Hiervoor is een goede samenwerking nodig tussen het sociaal en medische domein. Momenteel ben ik in gesprek met de betrokken partijen in het veld om hier afspraken over maken in het aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord. Ik verwacht uw Kamer begin 2025 over het aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord te kunnen informeren.
Welke extra stappen bent u – naast de al aangekondigde maatregelen uit het regeerprogramma – van plan om te zetten om het personeelstekort aan te pakken zodat kan worden voorkomen dat er meer ziekenhuizen gaan sluiten?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat het huidige zorgsysteem niet functioneert omdat concurrentie in plaats van samenwerking wordt beloond? Op welke manier gaat u hier iets aan doen?
Op verschillende manieren werk ik aan minder marktwerking in de zorg waar dat nodig is. Zo werk ik bijvoorbeeld aan de budgetbekostiging van de acute ziekenhuiszorg. Begin 2025 stuur ik u de uitgebreidere visie van dit kabinet op marktwerking in de zorg.
Windturbinegeluid |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de norm voor windturbinegeluid gebaseerd moet worden op maximaal 10% ernstig gehinderden, conform de aanbeveling van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)?
Nee, de WHO doet geen aanbeveling voor het maximale percentage ernstige hinder, maar geeft gezondheidskundige advieswaarden voor een geluidsniveau dat bij voorkeur niet overschreden wordt. Op basis van de beschikbare informatie over de relatie met hinder geeft de WHO voor windturbinegeluid een voorwaardelijke advieswaarde van 45 decibel (Lden). Voor het bepalen van een wettelijke normstelling moet vervolgens een afweging worden gemaakt, waarbij naast het belang van gezondheid ook het belang van het behalen van duurzame energiedoelstellingen een rol speelt.
Bent u bekend met onjuiste gegevens in het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en milieufactsheet (RIVM) over windturbinegeluid, waaronder de hindercurve bij 47 decibel (dB) Lden en de invloed van turbinegrootte op laagfrequent geluid?
Nee, er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de gegevens in de factsheet van het RIVM. Ten aanzien van de hindercurve wordt in de RIVM factsheet beschreven dat deze in 2008 door TNO opgestelde blootstelling-responsrelatie (de relatie tussen windturbinegeluid en hinder) destijds als uitgangspunt voor beleid is gekozen. Binnen het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid houdt het RIVM, in samenwerking met de GGD, de internationale stand van kennis over de gezondheidseffecten van windturbines actueel. Wanneer dit tot andere of nieuwe relevante inzichten leidt, zal het RIVM bepalen of dit aanleiding geeft tot aanpassing van de factsheet.
Waarom heeft het RIVM tot op heden niet inhoudelijk gereageerd op kritiek op deze gegevens?
Het is onjuist dat het RIVM niet heeft gereageerd. Naar aanleiding van enkele mensen die vragen hadden gesteld en/of kritiekpunten hadden op de factsheet, heeft het RIVM ter beantwoording Q&A’s geplaatst op de website van het RIVM en zijn in de factsheet nog enkele tekstuele verduidelijkingen aangebracht.
Vindt u onafhankelijk gezondheidsonderzoek door Nederlandse universiteiten noodzakelijk?
Onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naar gezondheidseffecten is belangrijk, of dit nu door universiteiten gebeurt of door andere wetenschappelijke instituten zoals het RIVM. In opdracht van de Ministeries van IenW en KGG voert het RIVM een uitgebreid veldonderzoek uit naar de relatie tussen windturbinegeluid en hinder en slaapverstoring in de Nederlandse situatie. Voor dit onderzoek heeft het RIVM een wetenschappelijke en maatschappelijke klankbordgroep ingesteld. Deze klankbordgroep bestaat uit inhoudelijke specialisten, vertegenwoordigers van bewoners, brancheorganisaties, overheden en Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en). Hiermee wordt brede betrokkenheid gewaarborgd en wordt expertise vanuit verschillende perspectieven benut. De resultaten van dit onderzoek worden eind 2026 verwacht.
Bent u bereid de toepassing van Lden als normeringssysteem te herzien?
Nee, hiertoe is geen aanleiding. De geluidsnormen zijn, in lijn met de WHO-advieswaarden en met de normen voor andere geluidbronnen, uitgedrukt in de jaargemiddelde geluidmaat Lden, omdat deze aansluit bij de uit wetenschappelijk onderzoek beschikbare hinderrelaties. Het plan-milieueffectrapport (plan-MER) dat is opgesteld voor nieuwe windturbinebepalingen laat zien dat een jaargemiddelde norm in de praktijk ook het maximaal optredende geluidsniveau van een windturbine begrenst en bovendien ook de tijdsduur begrenst dat het geluid maximaal mag zijn.
Waarom zijn er geen aparte normen voor amplitudemodulatie, tonaal geluid, laagfrequent geluid en infrageluid?
Het plan-MER dat is opgesteld voor de nieuwe windturbinebepalingen geeft aan dat Lden een goede maat is om de hinderlijkheid van windturbinegeluid te beoordelen. De relatie tussen Lden en de hinder wordt al mede bepaald door de specifieke kenmerken van windturbinegeluid, zoals amplitudemodulatie en laagfrequent geluid. Het RIVM geeft aan dat er geen aanwijzingen zijn dat laagfrequent geluid en infrageluid andere effecten hebben op omwonenden dan «normaal» geluid. Wel volgt uit het plan-MER dat incidenteel voorkomende bromtonen (tonaal geluid) extra hinderlijk kunnen zijn. Daarom wordt bij het opstellen van nieuwe milieunormen voor windturbines apart aandacht besteed aan de bescherming hiertegen.
Overweegt u een moratorium op nieuwe windturbines en vervanging van bestaande turbines?
Nee, windenergie op land draagt bij aan de energieonafhankelijkheid van Nederland. Daarnaast is windenergie op land onmisbaar voor de energietransitie en het behalen van onze nationale klimaatdoelen, vastgelegd in de Klimaatwet, en Europese klimaat- en energiedoelen in 2030. Het kabinet zet zoveel mogelijk in op wind op zee, maar de ruimte daar is beperkt en windenergie op zee vraagt veel transportcapaciteit over land. Het is wel belangrijk dat de plaatsing van windturbines op land op een zorgvuldige manier gebeurt, met adequate bescherming van milieu en gezondheid als randvoorwaarde. Het Ministerie van IenW gaat niet over plaatsing of vervanging van windturbines, maar is verantwoordelijk voor de milieunormering. Het is aan het bevoegd gezag om bij plaatsing van nieuwe windturbines of vervanging van bestaande windturbines te controleren of de geluidsniveaus en andere milieuaspecten binnen de geldende milieunormering vallen.
Bent u bereid windturbines binnen 2 kilometer van woningen tussen 20.00 en 07.00 uur stil te zetten?
Nee, het verlenen of (deels) intrekken van vergunningen voor windparken is aan het bevoegd gezag, vaak gemeente of provincie. Het bevoegd gezag zal voorafgaand aan plaatsing of bij tussentijdse handhaving toetsen of aan de geluidsnormen wordt voldaan. Ter bescherming tegen slaapverstoring is naast de Lden een aparte norm voor nachtelijk geluid (Lnight) opgenomen. Met deze normen wordt de kans op ernstige hinder bij de hoogst belaste omwonenden beperkt. Bij omwonenden op grotere afstand van het windpark zullen de geluidsniveaus, en daarmee de kans op hinder, in de regel lager zijn. Het gaat bij het toetsen aan de normen dus om het beperken van de maximale kans op ernstige hinder, niet om het percentage van alle omwonenden van een windpark dat naar verwachting ernstige hinder ervaart.
Bent u bereid vergunningen in te trekken van windparken waar meer dan 10% van de omwonenden ernstige hinder ervaart?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw standpunt over de gezondheidsrisico’s van slaapverstoring door windturbinegeluid?
Uit literatuuroverzichten van internationale onderzoeken blijkt dat er geen eenduidige conclusies kunnen worden getrokken over de samenhang tussen geluid van windturbines en slaapverstoring. Voor andere gezondheidseffecten is onvoldoende bewijs gevonden voor een direct effect van het wonen in de nabijheid van een windturbine of het geluid ervan. Wel is er een verband aangetoond tussen enerzijds ervaren hinder door windturbinegeluid, en anderzijds zelf gerapporteerde slaapverstoring en verschillende gezondheidsklachten, zoals hoofdpijn, tinnitus, duizeligheid en misselijkheid. Door via de geluidnormen de kans op hinder te beperken, wordt naar verwachting dus ook de kans beperkt op slaapverstoring en eventuele andere gezondheidsklachten.
Bent u bereid medici te betrekken bij het opstellen van normen voor windturbinegeluid?
Bij het opstellen van normen voor windturbinegeluid wordt het plan-MER als uitgangspunt genomen. Het plan-MER is gebaseerd op de actuele internationale stand van de kennis op het gebied van gezondheidseffecten van windturbines en geeft eventuele hiaten hierin aan, maar richt zich niet op het uitvoeren van nieuw onderzoek. De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft in haar advies over het opgestelde plan-MER voor de windturbinebepalingen geconcludeerd dat het milieueffectrapport de milieugevolgen van verschillende milieunormen, waaronder die voor geluid, over het algemeen nauwkeurig in beeld brengt. Dat neemt niet weg dat het belangrijk is om de bestaande kennis continu te actualiseren en waar nodig uit te breiden. In opdracht van het Ministerie van VWS heeft Nivel (Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg) onlangs een verkenning uitgevoerd op basis van gezondheidsregistraties van omwonenden van windturbines over een periode van tien jaar (2012–2021)1. Deze analyse liet geen significant verband zien tussen het wonen nabij windturbines of de geluidsniveaus en gezondheidsklachten die bij de huisarts zijn gemeld.
Laat u onafhankelijk onderzoek uitvoeren naar de bijdrage van windturbinewieken aan verhoogde Bisfenol A (BPA) concentraties in oppervlaktewater?
De kwaliteit van het oppervlakte-, grond- en drinkwater wordt in Nederland uitgebreid gecontroleerd op chemische verontreinigingen. Er zijn geen aanwijzingen dat de stof Bisfenol A (BPA) een bedreiging vormt voor de kwaliteit hiervan. Er wordt geen onderzoek gedaan naar de specifieke bijdrage van windturbinebladen aan de concentratie BPA in oppervlaktewater. BPA is een component die wordt gebruikt bij de productie van de bladen van windturbines. BPA wordt echter vrijwel volledig omgezet tijdens het chemische proces dat plaatsvindt. In het eindproduct kan een kleine hoeveelheid niet-omgezette BPA aanwezig blijven. Deze overgebleven hoeveelheid BPA verschilt per product, maar ligt in de ordegrootte van 0,001 tot 0,01%.
De voorgenomen krimp van EU-vertegenwoordigingen in het buitenland |
|
Jan Paternotte (D66), Derk Boswijk (CDA), Jesse Klaver (GL) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Europese Commissie voornemens is de diplomatieke bezetting van het Europese Unie (EU) vertegenwoordigingen-netwerk drastisch te verlagen?1
Ja.
Deelt u de zorg dat de EU met een krimp van haar vertegenwoordigingen, en daarmee haar diplomatieke voetafdruk, het verkeerde signaal afgeeft, juist nu China en Rusland hun diplomatieke voetafdruk aanzienlijk vergroten en de Verenigde Staten een meer isolationistische koers dreigen te gaan varen?
Het desbetreffende artikel is gebaseerd op gelekte documenten, die niet formeel gedeeld zijn met de lidstaten. Het kabinet wenst om die reden geen inhoudelijke uitspraken te doen over het gelekte document waarnaar POLITICO verwijst. Op gebieden waarop de Europese Commissie haar bij de Verdragen verleende bevoegdheden uitoefent, zoals op het gebied van handel en ontwikkelingssamenwerking, is het de Europese Commissie die de instructies geeft aan de EU-delegatie. Als het gaat om het openen of sluiten van EU-delegaties bepaalt uiteindelijk de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheid, in overleg met de Raad en de Europese Commissie.
Deelt u de zorg dat in landen waar vertegenwoordiging zal afnemen, omdat deze niet als prioritair worden gezien binnen de huidige strategische belangen van de EU, de EU een belangrijke informatiepositie én diplomatieke wendbaarheid verliest, terwijl deze cruciaal zijn in een snel verschuivende geopolitieke wereldorde?
Op basis van een concreet voorstel kan het kabinet dit pas beoordelen.
Deelt u de zorg dat met de heroriëntatie en krimp van het EU-vertegenwoordigingen-netwerk de EU Global Gateway het risico loopt de monolithische pilaar van het EU-buitenlandbeleid te worden, terwijl de EU een bredere rol zou moeten vervullen, inclusief politieke- en culturele diplomatie? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de EU haar bredere diplomatieke aanwezigheid behoudt en wordt voorkomen dat EU-vertegenwoordigingen verworden tot handelsposten?
Zie het antwoord op vraag 2. Het kabinet vindt het belangrijk dat de EU geïntegreerd buitenlandbeleid voert om belangen te behartigen op onder andere het gebied van politiek, veiligheid, economie en handel, migratie en ontwikkelingshulp. Het kabinet steunt de inzet op Global Gateway, een instrument van geïntegreerd buitenlandbeleid, maar ziet dit niet als de enige pilaar van het EU-buitenlandbeleid en vindt het ook niet wenselijk dat dit het zou worden.
Hoe beoordeelt u deze voorgenomen krimp van de wereldwijde EU-vertegenwoordiging in het licht van de door u voorgenomen krimp van het Nederlandse postennet en uw voornemen om de gevolgen hiervan deels te mitigeren door meer te leunen op EU-diplomatieke vertegenwoordigingen?
Zie het antwoord op vraag 2. Zoals bij de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken is aangegeven, informeert het kabinet dit voorjaar uw Kamer op welke wijze de taakstelling vorm gaat krijgen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en wat dit betekent voor het postennet. We houden daarbij ook rekening met de plannen die de EU verder ontwikkelt ten aanzien van de EU-vertegenwoordigingen.
Acht u het noodzakelijk om, gezien de mogelijke afname van EU-vertegenwoordigingen, de door u voorgenomen krimp van het Nederlandse diplomatieke postennet te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet heeft, zoals toegelicht in het regeerprogramma, besloten om een taakstelling op de rijksoverheid uit te voeren. Voor het postennet zijn hierover specifieke afspraken gemaakt over het percentage, d.w.z. tien procent i.p.v. 22 procent. Dat blijft staan.
Zal de afname van EU-vertegenwoordiging wereldwijd invloed hebben op de regionale prioriteiten die u hanteert bij het bepalen van de invulling van de door u voorgenomen krimp van het Nederlandse postennet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid in EU-verband aan te dringen op een herziening van dit voornemen tot krimp van EU-vertegenwoordigingen, om de geopolitieke positie en diplomatieke slagkracht van de EU niet onnodig te ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2. Het kabinet zal in EU-verband het belang van sterke EU-vertegenwoordiging in de wereld blijven benadrukken, vormgegeven op een effectieve en efficiënte manier, binnen de daarvoor beschikbare middelen.
Bent u bekend met het artikel «Maak toegankelijkheid voor mensen met beperking een vereiste» van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden?1
Ja.
Steunt u de oproep om het aantal volksvertegenwoordigers met een beperking omhoog te brengen? Zo ja, deelt u de mening dat er meer gedaan kan worden om belemmeringen weg te halen?
Ik steun die oproep zeker. Mijn ambtsvoorganger, Minister Ollongren, heeft op 9 december 20202 het Actieplan politieke ambtsdragers met een beperking naar de Tweede Kamer gestuurd. Als bijlage was gevoegd het nog steeds actuele onderzoeksrapport uit 2019 «In de beperking toont zich de meester», met behalve een analyse ook opties voor beleidsmaatregelen die zijn voorgesteld door de respondenten voor alle betrokkenen (Rijksoverheid, decentrale overheden, politieke partijen, belangenorganisaties van mensen met een beperking). In het Actieplan is een aantal initiatieven aangekondigd van het ministerie om de juiste omstandigheden te helpen creëren op basis van het uitgangspunt dat mensen met een beperking in dezelfde uitgangspositie moeten worden gebracht als mensen zonder beperking. Daarnaast heeft mijn ambtsvoorganger de doelgroep, de belangengroepen en de politieke partijen opgeroepen om het Actieplan te gebruiken als inspiratie voor hun zelf in te zetten acties. Ik onderschrijf die oproep.
Overigens is intussen een groot gedeelte van de in het Actieplan opgenomen voornemens tot stand is gebracht. Ik noem de volgende:
Ook was er in de periode 2022 tot en met oktober 2024 als uitvoering van een actiepunt een digitale ontmoetingsplek (Onbeperkindepolitiek.nl) opgezet. Deze is intussen beëindigd omdat eind januari 2025 het Diversiteitsplein (Diversiteitsplein.politiekeamtbsdragers.nl) wordt gelanceerd. De aanleiding voor de overstap naar een ander platform is enerzijds de wens voor een betere gebruiksvriendelijkheid en anderzijds aangescherpte eisen voor toegankelijkheid en veiligheid. Het doel blijft hetzelfde: een plek waar men informatie kan vinden over de arbeidsvoorwaarden van politieke ambtsdragers met een beperking, gecombineerd met een plaats waar de doelgroep elkaar kan ontmoeten, met elkaar in gesprek kan gaan en van elkaar kan leren. Dit komt tegemoet aan een grote behoefte van de doelgroep.
Ook verleen ik sinds juni 2024 subsidie aan ZorgBelang Inclusief om een vijftiental mensen met een beperking actief te begeleiden naar de lokale politiek in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen in 2026. Door deze persoonlijke benadering hoop ik stap voor stap het aantal mensen met een beperking dat actief is in de lokale politiek, te vergroten.
Kunt u op elk van de vijf tips van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden aangeven wat u kan doen om dit te faciliteren of onder de aandacht te brengen?
De vijf tips die in het artikel worden aangehaald, zijn afkomstig uit het door het Aanjaagteam politieke ambtsdragers met een beperking opgestelde manifest. Zoals aangegeven in het artikel is het Aanjaagteam door mijn ministerie ingesteld, met juist het oogmerk om dit onderwerp onder de aandacht te brengen. Dit manifest is mij dan ook goed bekend, maar de vijf tips die het Aanjaagteam heeft ontwikkeld, zijn gericht tot de politieke partijen. Ik citeer ze:
Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de juridische kaders zie ik het als mijn rol degenen die door de politieke partijen geënthousiasmeerd zijn, te ondersteunen met voor de doelgroep specifieke aanspraken en voorzieningen als zij gekozen of benoemd zijn. Ook beijver ik mij dus om eind januari 2025 het Diversiteitsplein te lanceren waardoor er een digitale ontmoetingsplek is voor steun en informatie. Overigens zal dat platform niet alleen van belang kunnen zijn voor de doelgroep maar ook voor hun ondersteuners, griffiers, belangenverenigingen en ook politieke partijen.
Kunt u toelichten welke ondersteuning er beschikbaar zou moeten zijn voor mensen met een zichtbare of onzichtbare (functie) beperking die actief willen worden als volksvertegenwoordiger of bestuurder in een gemeente, provincie of het Waterschap?
Zoals gezegd, is het uitgangspunt van het sinds 2019 ingezette beleid van mijn ministerie dat mensen met een beperking in dezelfde uitgangspositie moeten worden gebracht als mensen zonder beperking. Het is lastig hier algemeen geldende bepalingen voor op te stellen omdat elke beperking of combinatie van beperkingen uniek is. Het is uit de aard der zaak maatwerk. Rechtspositioneel is er al veel mogelijk. Variërend van de vergoeding van reiskosten, het ter beschikking stellen van vervoersmiddelen, het verkrijgen van voorzieningen die werknemers met een beperking in een vergelijkbare situatie ook krijgen (zoals een brailleregel of een tolk), tot een vergoeding voor de inzet van een ondersteuner die activiteiten verricht die gericht zijn op vervanging of ondersteuning van een door ziekte of gebrek gedeeltelijke ontbrekende lichaamsfunctie. Ik merk dat er nog veel onbekendheid is over deze aanspraken, zowel bij de doelgroep als bij de politieke partijen als bij de overheidsorganen. Een van de speerpunten is om de kennis daarover te vergroten; onder meer via het Diversiteitsplein.
Uit signalen uit de praktijk maak ik op dat veel mensen met een beperking te maken hebben met handelingsverlegenheid van mensen zonder beperking. Vaak wordt ook niet voldoende beseft wat er nodig is om mensen met een beperking in dezelfde uitgangspositie te krijgen. Ik hoor echter ook dat men heel bereidwillig is, als dat besef er eenmaal wel is. Vaak ontstaat dat besef echter pas als men met de kwestie wordt geconfronteerd. Dit is dan ook voor mij nog een reden om te streven naar meer mensen met een beperking in een politieke of bestuurlijke functie. Dat hoort ook bij inclusie: het omgaan met elkaars eigenheden.
Ontvangt u ook signalen van mensen met een beperking die graag politiek actief zouden willen zijn, maar het niet durven vanwege fysieke barrières of uit zorg om uitkeringen of toeslagen kwijt te raken? Waar kunnen mensen met een beperking terecht als ze hierover vragen hebben? Bent u bereid te zorgen voor een vast informatiepunt, zodat altijd de juiste informatie en hulp wordt gegeven? Zo nee, waarom niet?
Ik ontvang die signalen ook. Aan de zorg om de fysieke barrières hoop ik tegemoet te komen door meer informatie en bewustwording, zowel bij de doelgroep als bij de overheidsorganen. Ook verwacht ik dat de rechtspositionele aanspraken op het gebied van reiskosten en ondersteuning hierbij zullen helpen.
De zorg over de impact van de politieke functie op de uitkering of toeslag is terecht, maar helaas niet eenvoudig op te lossen. Op het in mijn antwoord op vraag 2 genoemde informatiepunt voor veel gestelde vragen wordt ook in algemene zin ingegaan op de vraag of en zo ja, hoe de vergoedingen uit hoofde van het politieke ambt worden verrekend met de uitkering of toeslag. Deze informatie komt ook beschikbaar op genoemd Diversiteitsplein. Deze verrekeningen verschillen vaak per wet of regeling en zijn vaak erg afhankelijk van de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde (eventuele andere inkomsten uit arbeid, hoogte loon voor ziekte/beperking en hoogte vergoeding). Daarom is het ook niet mogelijk op voorhand in individuele gevallen aan te geven of het aangaan van een politiek ambt kan leiden tot een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid of het recht op uitkering of toeslag. Het stelsel van sociale zekerheid en toeslagen is ingewikkeld en, mede door de aard van de beperking, maatwerk. Met deze complexiteit hebben overigens ook mensen zonder een beperking of zonder politieke ambitie te maken.
Als uitvloeisel van het eerdergenoemd Actieplan is in 2021 gekeken of er een vast informatiepunt kon worden ingesteld waar de individuele ambtsdrager op het individu toegesneden informatie zou kunnen verkrijgen. Door de complexiteit van de regelgeving, het feit dat de uitvoering niet alleen is opgedragen aan het UWV, maar ook aan de 342 gemeenten (Participatiewet) en de Belastingdienst (huur- en zorgtoeslagen), de variëteit aan mogelijke situaties en de veelheid aan partijen die in wisselende combinaties met elkaar zouden moeten samenwerken voor deze relatief kleine doelgroep, is het helaas niet gelukt dit tot stand te brengen.
Deelt u de mening dat deze barrières schadelijk zijn voor de representatie van mensen met een beperking in de (lokale) politiek? Bent u bereid deze belemmeringen weg te nemen zodat meer mensen met een beperking zich verkiesbaar kunnen stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening, maar ik ben niet in de positie om al die belemmeringen weg te nemen. Het is een complex en veelkoppig probleem. Zoals hierboven beschreven, zijn er op mijn verantwoordelijkheidsgebied al wel degelijk stappen gezet.
Kunt u uiteen zetten hoe uitvoeringsorganisaties zoals het UWV en de Belastingdienst situaties beoordeelt van mensen die een uitkering of toeslag krijgen en ook politiek actief worden, en daar een vergoeding voor krijgen?
Deze vraag betreft veel wetten, te weten de WAO, WAZ, WIA-WGA, WIA-IVA, de Wajong in verschillende varianten, de huurtoeslag en de zorgtoeslag. Op deze vraag is per uitkering of toeslag zo uitgebreid mogelijk ingegaan op het informatiepunt voor veel gestelde vragen op de website Politieke participatie door mensen met een beperking | Ambt in praktijk | Politieke ambtsdragers. Kortheidshalve verwijs ik hiernaar.
Bent u bereid te waarborgen dat dat ambtsdragers met een beperking een eerlijke vergoeding krijgen voor hun werk zonder dat dit afgaat van uitkeringen en toeslagen? Zo nee, bent u het met ons eens dat dit zo spoedig mogelijk dient te veranderen?
Werknemers met een uitkering die werkzaam zijn in politiek of bestuur moeten uiteraard een eerlijke vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen. Dat neemt niet weg dat er regels zijn voor verrekening van uit dat ambt voortvloeiende inkomsten met de uitkering.
Het is staand kabinetsbeleid dat voor gedeeltelijk of volledig arbeidsongeschikten die politiek actief worden, dezelfde regels gelden voor het verrekenen van de inkomsten met de uitkering als voor werknemers die (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn en andere werkzaamheden verrichten. Het verrichten van werkzaamheden als politiek ambtsdrager kent een vergoeding die voor de Belastingdienst als loon wordt beschouwd, dit geldt eveneens voor de diverse werknemersverzekeringen. Bij de (gedeeltelijke) verrekening van inkomsten bij de werknemersverzekeringen en Wajong geldt het uitgangspunt dat werken loont en dat uitkeringsgerechtigden daardoor in hun algemeenheid een totaal inkomen- loon plus uitkering – genieten dat hun inkomensverlies door werkloosheid, ziekte of beperking deels compenseert. Dat geldt derhalve eveneens voor werkzaamheden voor politieke ambtsdragers.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat alle vergaderingen en openbare bijeenkomsten van democratisch gekozen organen toegankelijk zijn? Zo ja, zijn er landelijke afspraken over de toegankelijkheid zoals de ruimtes, maar ook de mogelijkheid om vergaderingen te volgen voor mensen met een audiovisuele handicap? Zo nee, bent u bereid in overleg met decentrale overheden tot oplossingen te komen?
Die mening deel ik. Er zijn geen landelijke afspraken voor de toegankelijkheid van raads- of Statenzalen. Elke gemeente of provincie is eigenaar van het gebouw en kan zelf besluiten om de toegankelijkheid aan te passen. Daarbij kunnen ze gebruik maken van de regels die in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) gelden voor nieuwbouw. Als aanvulling hierop wordt een vrijwillige NEN-norm (NEN 9120) ontwikkeld voor toegankelijkheid van gebouwen, die naar verwachting in januari 2025 wordt gepubliceerd. In aanvulling op die in ontwikkeling zijnde NEN-norm ben ik bereid om met decentrale overheden in gesprek te gaan over de toegankelijkheid van raads- en Statenzalen en de mogelijkheid voor mensen met een audiovisuele beperking om de raads- en Statenvergadering te volgen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een beperking?
Het debat over het VN-verdrag stond gepland op 10 december 2024. Op deze korte termijn lukt het mij niet om voor dit debat de beantwoording aan uw Kamer verstuurd te hebben.
De SuperlijstGezondheid2024 en het bericht dat 64 procent van de volwassenen overgewicht heeft in 2050 |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Karremans |
|
![]() |
Kent u het rapport SuperlijstGezondheid2024 en wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik heb met belangstelling kennisgenomen van het rapport. De Superlijst Gezondheid maakt inzichtelijk in hoeverre supermarkten hun klanten helpen gezond te eten. In het Nationaal Preventieakkoord uit 2018 is afgesproken dat onder andere supermarkten streven naar een jaarlijkse consumptiegroei van gezonde producten. Helaas hebben de meeste supermarkten lange tijd geen transparantie gegeven over de voortgang.
De Superlijst 2024 laat zien dat supermarkten voor de eerste keer rapporteren over de verkoop Schijf van Vijf. Ook hebben bijna alle supermarkten nu een doelstelling voor (toenemende) Schijf van Vijf verkoop. Dat vind ik een mooie stap. Dit is ook noodzakelijk omdat het aanbod en de verkoop van ongezonde producten nog steeds de overhand hebben en dus verdere stappen nodig zijn in het vergroten van het aandeel gezonde producten in de supermarkten. Zo laat de Superlijst zien dat 80% van de aanbiedingen ongezond is. Dit kan en moet beter. Ook worden kinderen onvoldoende beschermd tegen ongezonde reclames. Ik werk daarom onder andere aan wetgeving om kindermarketing op ongezonde producten in te perken. De planning is om dit in 2025 aan uw Kamer aan te bieden.
Wat is volgens u de verantwoordelijkheid van supermarkten voor wat betreft het aanbieden en makkelijker maken van gezonde keuzes, vooral gezien het feit dat 70 procent van het geconsumeerde voedsel uit de supermarkt komt?
Supermarkten hebben veel invloed op wat mensen eten en kunnen gezonde keuzes makkelijker maken. De verhouding van ongezonde en gezonde producten in de winkel is sturend en ook aanbiedingen en reclames voor ongezonde producten beïnvloeden consumenten. Daar gaat automatisch een norm van uit, namelijk dat veel ongezonde producten kopen normaal is. In de supermarkt van tegenwoordig is het daarom een illusie dat je echt een vrije keuze hebt. Gezien de toenemende problematiek, van het groeiend aantal mensen met overgewicht en ziektes die hierdoor veroorzaakt of verergerd worden, is het dringend zaak dat supermarkten ook direct maatregelen nemen om de hun aanbod en verkoop van gezonde producten te vergroten. Deze analyse is ook aanleiding geweest voor het recent gepubliceerde onderzoek van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving «Gezond in de bonus» dat ik op 16 december aan uw Kamer heb gestuurd.
Draagt het huidige beleid van het volop inzetten op de verkoop van ongezond voedsel van supermarkten volgens u bij aan het percentage van 64 procent van de mensen met overgewicht in 2050, zoals het RIVM voorspelt?2 Zo nee, waarom niet?
De voedselomgeving beïnvloedt onze voedselkeuzes. Supermarkten spelen hierin een belangrijke rol (zie ook bij antwoord 2). De verhouding gezond-ongezond is nu uit het lood. Mijn streven is dat gezond voedsel de norm wordt. Ook binnen andere omgevingen zoals op school of bij vrijetijdsbestedingen. Dit vergt een gezamenlijke inspanning van alle betrokken partijen om de voedselomgeving te veranderen en ongezonde keuzes minder vanzelfsprekend te maken. In de samenhangende effectieve preventiestrategie die ik momenteel voorbereid, werk ik de doelen en maatregelen hiervoor verder uit.
Hoe kijkt u tegen de bezuinigingen op preventie aan nu blijkt dat de preventiedoelen op het gebied van overgewicht bij lange na niet gehaald worden? Is het vooruitzicht van 64 procent overgewicht bij Nederlanders aanleiding om deze bezuinigingen te heroverwegen? Zo nee, waarom is een verschil van 26 procent punt tussen doel en verwachting geen aanleiding?
Passend bij de speerpunten uit het regeerprogramma en de samenhangende effectieve preventiestrategie waar ik aan werk, wordt de inzet op de gezondheid van kinderen en jongeren zoveel mogelijk behouden. Het klopt dat er geen ruimte is om de eerdere incidentele middelen voort te zetten. Ik ben van plan om een investeringsmodel voor preventie te ontwikkelen. Het investeringsmodel voor preventie kan helpen om gezondheid mee te wegen bij de besluitvorming over de structurele inzet en wijze van financiering en bekostiging van de betreffende maatregelen/aanpak binnen VWS en op andere beleidsterreinen.
Wat vindt u van de conclusies uit de Superlijst Gezondheid 2024, namelijk dat 1) op één folder na iedere supermarkt iedere week alcohol promoot, 2) het aandeel folders met aanbiedingen voor alcohol is toegenomen sinds 2020 en 2022 en 3) er een flinke stijging zichtbaar is in het aandeel folders met mixdrank of sterke drank?
Het zien van alcoholreclame is van invloed op het drinken van alcohol. Met name jongeren gaan hierdoor eerder, vaker en meer drinken. Dat willen we voorkomen, daarom zijn er regels voor alcoholmarketing; deze zijn vastgelegd in de Mediawet, de Alcoholwet en de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken. Het is voor supermarkten niet verboden om via folders aanbiedingen voor alcoholhoudende drank te promoten. Het is wel zorgelijk dat de hoeveelheid reclame voor mixdrank en sterke drank de afgelopen jaren is toegenomen. Sterke drank, dat wil zeggen drank met een alcoholpercentage van 15% of meer, mag op basis van de Alcoholwet overigens niet door een supermarkt worden verkocht.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat minderjarigen minder geconfronteerd worden met alcoholreclames, zoals nu te vaak gebeurd? Neemt u dit mee in de samenhangende effectieve preventiestrategie?
Dit kabinet streeft naar een gezonde generatie in 2040. Niet drinken onder de 18 hoort daarbij. Ook het voorkomen dat jongeren worden blootgesteld aan alcoholmarketing. In opdracht van uw Kamer heb ik bij brief van 21 oktober geïnventariseerd of en op welke wijze alcoholmarketing gereguleerd kan worden. Alcoholpreventie is onderdeel van de samenhangende preventiestrategie die ik uw Kamer heb toegezegd voor het eerste kwartaal van 2025. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Waarom verwacht u dat supermarkten, in acht nemende dat uit het rapport naar voren komt dat supermarkten zich niet aan de vrijblijvende afspraken uit het preventieakkoord houden, zich nu wel aan de vrijblijvende afspraken wat betreft gezondheidsdoelen zullen houden?
Ik wil met supermarkten nadere en niet vrijblijvende, concrete afspraken maken over de verhouding in het aanbod en de verkoop van gezonde en ongezonde producten. Daarbij zal ik een monitor inrichten om jaarlijks de voortgang te kunnen volgen. Mocht blijken dat deze afspraken onvoldoende effect hebben, dan zullen aanvullende maatregelen worden overwogen.
Bent u van mening dat het niet houden aan vrijblijvende afspraken een reden is om dwingende maatregelen te nemen wat betreft gezondheidsdoelen? Zo nee, waarom niet?
Het kiezen van juiste maatregelen om tot gezondheidsdoelen te komen vraagt om een zorgvuldige afweging. Daar waar het kan worden eerst afspraken op basis van zelfregulering gemaakt. Wanneer dat niet kan, bijvoorbeeld omdat de zelfregulering niet voldoende effectief is, wordt wetgeving ingezet. Een voorbeeld hiervan is de afspraken op het gebied van marketing gericht op kinderen van ongezonde voeding. Er is nu sprake van zelfregulering waarbij kinderen nog teveel worden blootgesteld, om die reden werk ik nu aan wetgeving.
Vindt u de voorspellingen van het RIVM een bewijs dat het huidige preventiebeleid betreft het tegengaan van overgewicht niet toereikend is? Zo nee, wat gaat u ondernemen om het wel toereikend te maken? Zo nee, waarom niet?
Om de doelen voor een gezonde generatie in 2040 op het gebied van overgewicht te behalen is een lange adem en een samenhangende effectieve aanpak nodig. Deze aanpak vraagt een combinatie van maatregelen. Deze liggen zowel binnen als buiten het gezondheidsdomein en zijn gericht op een omgeving die de gezonde keuze makkelijker maakt. Dit vraagt ook om het gezonder maken van de gehele voedselketen en duurzame gedragsverandering als ook aandacht voor de diverse onderliggende oorzaken van overgewicht. In 2018 is met het Nationaal Preventieakkoord een stevige basis gelegd. Ondanks de inzet van een groot aantal partijen de afgelopen jaren, laten de cijfers zien dat er nog een hoop werk te verzetten is om tot deze doelen te komen.
Ik werk momenteel aan een effectieve samenhangende preventiestrategie. Het voorkomen van en terugdringen van overgewicht vormt hier onderdeel van.
Heeft het rapport van het RIVM dat het percentage inwoners van Nederland met overgewicht zal oplopen tot 64 procent in 2050 ook invloed op de samenhangende effectieve preventiestrategie die u heeft aangekondigd voor q1 2025?
Het voorkomen en terugdringen van overgewicht, en de gezondheidsrisico’s die daarmee gepaard kunnen gaan, vormt een belangrijk onderdeel van de samenhangende effectieve preventiestrategie. Het rapport van het RIVM onderschrijft het belang hiervan, zeker ook onder jongvolwassenen waar overgewicht het snelste zal toenemen in de toekomst. Ook de oorzaken die in het rapport worden uitgelicht, zoals de voedsel- en leefomgeving, de blootstelling aan marketing en toenemend schermgebruik, herken ik en acties op deze terreinen komen terug in de samenhangende effectieve preventiestrategie.
Bent u bereid alle grote supermarkten te verplichten tot een gelijke complete rapportage over het aandeel schijf van vijf van alle producten, zoals Questionmark aanbeveelt? Zo nee, waarom niet? Gaat u een einddoel stellen van de verhouding gezond en ongezond (20 – 80) en welke tussendoelen bent u bereid te stellen? Gaat u hierbij gebruik maken van verplichtende doelstellingen?
Zoals genoemd in vraag 7, ga ik een monitor inrichten waarmee alle supermarkten op uniforme wijze rapporteren. Dit heb ik in reactie op de Superlijst aangekondigd. Samen met de sector wil ik afspraken maken hoe te komen tot een betere verhouding tussen gezonde en ongezonde producten. Voor nu richt ik mij op vrijwillige, maar niet vrijblijvende, afspraken. Verder bereid ik, zoals hierboven aangegeven, wetgeving voor om marketing van ongezonde producten gericht op kinderen te beperken. Ik overweeg verdere verplichtende maatregelen als onvoldoende voortgang blijkt te zijn op de doelen.
Bent u het met de deskundigen van het RIVM eens dat er sprake is van een epidemie? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de uitspraken van RIVM deskundigen waar de term epidemie in verband met overgewicht worden gebruikt niet. Zowel in de VTV als in de berichtgeving hierover vanuit het RIVM wordt hier niet over gesproken. Los van de terminologie, is het huidige percentage overgewicht en de verwachte stijging daarvan reden tot zorg en reden tot actie.
De zorgen bij de UNHCR betreffende het kleinere aantal vluchtelingen dat Nederland gaat opvangen |
|
Michiel van Nispen |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur waarin het Nederlandse hoofd van de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR, Andrea Vonkeman, haar zorgen uit over het feit dat Nederland nu nog maar 200 UNHCR-vluchtelingen wil opvangen in plaats van 500 vluchtelingen?1
Ik ben hiermee bekend.
Kunt u reflecteren op de uitspraak dat het aantal UNHCR-plekken «tot nader order» omlaag wordt gebracht? Onder welke voorwaarden of welke omstandigheden kan dit aantal weer omhoog? Is er ook een moment of tijd afgesproken waarop de situatie wordt geëvalueerd?
Tot nader order betekent totdat het huidige (of een opvolgend) kabinet meent dat andere inzet aan de orde is.
Beseft u dat deze groep UNHCR-vluchtelingen wordt geselecteerd vanwege de kwetsbare omstandigheden waarin deze vluchtelingen zich bevinden en dat het hier dus onomstreden gaat om vluchtelingen die vluchten voor oorlog en/of geweld?2
Ja, dat besef ik.
Wat vindt u ervan dat Nederland door het besluit om nog maar 200 UNHCR-vluchtelingen op te vangen onder het gemiddelde van welvarende landen komt, ook als het gaat om de verhouding ten opzichte van de bevolkingsgrootte?
Het kabinet heeft in de brief van 25 oktober jongstleden aangegeven waarom is gekomen tot de daarin aangekondigde maatregelen. De in de vraag genoemde vergelijkingen maken dat niet anders.
Hoe bekijkt u dit in het licht van recente cijfers van UNHCR waarin gesteld wordt dat het aantal mensen op de vlucht voor oorlog of geweld in 2024 opnieuw een recordhoogte heeft bereikt van 120 miljoen vluchtelingen en dat meer mensen dan ooit behoefte hebben aan hervestiging?3
Helaas is de situatie in de wereld dusdanig dat de afgelopen jaren sprake is van een enorme toename van de hervestigingsnoden. Het kabinet is zich daarvan bewust. In de brief van 25 oktober heeft het kabinet aangegeven waarom is gekomen tot de daarin aangekondigde maatregelen waaronder de maatregel betreffende het nationaal quotum.
Bent u bekend met het feit dat UNHCR verwacht dat met hervestiging een permanente oplossing/uitkomst wordt geboden waarbij vluchtelingen hun leven kunnen opbouwen in Nederland waarbij ze een integraal onderdeel van de maatschappij worden?4
Hervestiging is een van de duurzame oplossingen voor vluchtelingen, als terugkeer of lokale integratie in een opvangland als duurzame oplossingen niet voorhanden zijn. Hier staat niet aan in de weg dat hervestigde vluchtelingen in eerste instantie een tijdelijk verblijfsrecht wordt verstrekt. Op dit moment worden hervestigde vluchtelingen na aankomst in Nederland ook al in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Er is in deze geen sprake van een ongunstiger behandeling dan andere asielstatushouders.
Hoe bekijkt u dit in het licht van de genomen maatregelen dat statushouders geen permanente verblijfsvergunning meer kunnen verkrijgen wat ertoe leidt dat vestiging in een gemeente zeer moeilijk gaat worden met de genomen maatregelen?
Zoals ook geantwoord op vraag 6 worden hervestigde vluchtelingen in dezen niet ongunstiger behandeld dan andere asielstatushouders.
Bent u bereid om voor hervestigde vluchtelingen een uitzonderingspositie te creëren inzake de geldigheidsduur van de vergunning en toegang tot huisvestiging zodat hervestiging voor hen wel een permanente oplossing blijft?
Een dergelijke uitzonderingspositie is thans niet voorzien.
Deelt u de mening dat een dergelijke uitzonderinspositie voor hervestigde vluchtelingen nodig is om ervoor te zorgen dat overkomst via hervestiging (en andere legale routes) de voorkeur blijft houden van zowel landen als vluchtelingen?
Ik heb hier op dit moment geen indicatie voor.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over de JBZ-Raad (asiel en vreemdelingenzaken), voorzien op 11 december 2024?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De effecten van invaren voor gewezen deelnemers |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het opiniestuk «Slapers worden wakker in een casino» van Adri van der Wurff in PensioenPro, dat gaat over de positie van gewezen deelnemers («slapers») in het nieuwe stelsel?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen. De conclusie van Van der Wurff deel ik niet. Daarnaast wil ik opmerken dat het niet aan mij is om op individuele casussen in te gaan en daar een oordeel over te geven. De wet bevat diverse waarborgen voor evenwichtige besluitvorming tijdens de transitie. Zo is artikel 150l lid 1 Pensioenwet neergelegd dat in beginsel niet zal worden ingevaren indien dit onevenredig ongunstig is voor (gewezen) deelnemers, gepensioneerden of de werkgever. Daartoe worden om te beginnen in de arbeidsvoorwaardelijke fase de belangen van alle deelnemers (actieve deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden) meegewogen om zo te komen tot een evenwichtige transitie. Vervolgens beziet het pensioenfonds in de implementatiefase of er geen sprake is van een onevenredig nadeel voor bepaalde groepen belanghebbenden. Indien er een onevenwichtig nadeel voor een groep belanghebbenden ontstaat, dan kan het pensioenfonds niet tot invaren overgaan. Tot slot is aanvullend een aantal collectieve waarborgen geïntroduceerd om de belangen van pensioen- en aanspraakgerechtigden bij de besluitvorming te borgen.
Constaterende dat in het stuk staat dat er 8,3 miljoen «slaperspotjes» zijn, kunt u aangeven hoeveel slaperspotjes er precies zijn, welke totale pensioenvoorziening daarbij hoort in euro’s en hoe dit zich verhoudt tot de totale pensioenvoorziening in Nederland?
Uit gegevens van DNB blijkt dat er afgerond 8,4 miljoen gewezen deelnemers zijn. De gereserveerde technische voorziening voor slapers is € 240 miljard. De totale technische voorziening is € 1.350 miljard.2
Bent u van mening dat het in de geest van de wet is om gepensioneerden en slapers te horen om zo evenwichtigheid te bevorderen, aangezien de Wet toekomst pensioenen en de bijbehorende memorie van toelichting hoorrecht introduceren voor gepensioneerden en slapers om zo de sociale partners tot een evenwichtige besluitvorming te laten komen?
Bij een rechtsgeldige wijziging van de pensioenovereenkomst geldt dat deze eveneens doorwerking heeft in de rechtsverhouding van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. In wet is daarom opgenomen dat sociale partners en pensioenuitvoerders de belangen van alle belanghebbenden (gepensioneerden en (gewezen) deelnemers) evenwichtig afwegen in de besluitvorming. Gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zijn veelal minder betrokken bij de onderhandelingen over de nieuwe pensioenregeling en zij hebben geen formele positie bij de afspraken die sociale partners maken over het voornemen om de bestaande pensioenrechten in te varen in de nieuwe pensioenregeling. Om die reden is in de arbeidsvoorwaardelijke fase een hoorrecht ten aanzien van het transitieplan geïntroduceerd voor verenigingen van gewezen deelnemers en voor verenigingen van pensioengerechtigden. Het hoorrecht vormt daarmee een extra waarborg voor de betrokkenheid van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden in de arbeidsvoorwaardelijke fase.
Zoals bij de artikelsgewijze behandeling van de Wtp is aangegeven, ligt het initiatief om zich te verenigen tot een hoorrechtvereniging bij de gewezen deelnemers respectievelijk gepensioneerden.3 Pensioenfondsen zijn verplicht om op verzoek van gewezen deelnemers of van gepensioneerden mee te werken aan de verstrekking van informatie aan de gewezen deelnemers respectievelijk gepensioneerden van het fonds over het voornemen tot oprichting, of over het bestaan, van een hoorrechtvereniging.
Vervolgens is het aan de verenigingen van gewezen deelnemers respectievelijk gepensioneerden om de sociale partners te informeren over het bestaan van de vereniging, zodat zij gehoord kunnen worden. De sociale partners zullen daartoe aangeven hoe het proces eruit ziet en het pensioenfonds verzoeken deze informatie beschikbaar te stellen, bijvoorbeeld via de website van het pensioenfonds, zodat het voor de verenigingen duidelijk is op welk moment zij zich uiterlijk bij de sociale partners moeten hebben gemeld. Kortom, het initiatief om gehoord te kunnen worden, ligt bij de gewezen deelnemers en gepensioneerden.
Indien sociale partners besluiten om het pensioenfonds te verzoeken om in te varen, dan besluit het pensioenfonds in beginsel tot invaren. Het pensioenfonds kan dit besluit pas nemen na opnieuw een evenwichtige belangenafweging te hebben gemaakt. Er mag geen sprake zijn van een onevenwichtig nadeel voor een groep belanghebbenden. Aanvullend worden de belangen van alle belanghebbenden geborgd door een adviesrecht van het verantwoordingsorgaan of een goedkeuringsrecht van het belanghebbendenorgaan. Ook hierin kunnen gewezen deelnemers plaats hebben. Bovendien kijkt ook het intern toezicht van een pensioenfonds kritisch naar de besluitvorming van het pensioenfonds, waarbij het intern toezicht bij het oordeel over de evenwichtige belangenafweging door het fonds nadrukkelijk toeziet op de besluitvorming bij invaren. Kortom, ook in deze fase van de besluitvorming zijn verschillende waarborgen opgenomen om de belangen van alle groepen deelnemers te borgen.
Bent u van mening dat u als Minister bij het monitoren van de implementatie van de Wet toekomst pensioenen niet alleen moet kijken naar de toepassing van de wet (waar de betreffende toezichthouders en uiteindelijk de rechterlijke macht voor beschikbaar zijn), maar juist extra naar het naleven van de geest van de wet, omdat daar (behalve jurisprudentie achteraf) geen sterk toezicht op is?
Het streven om niet alleen naar de letter van de wet maar ook om in de geest van de wet te handelen, komt op verschillende terreinen tot uitdrukking. Zo zie ik dat sociale partners in veel gevallen bereid zijn om verenigingen, die in strikte zin niet voldoen aan de in de wet gestelde eisen, evengoed de mogelijkheid te bieden om het hoorrecht uit te oefenen. Het uitoefenen van het hoorrecht betekent dat de inbreng van deze verenigingen is meegewogen bij definitieve transitieplan. Het betekent niet dat dit per definitie tot aanpassingen van het transitieplan zal leiden. Sociale partners dienen immers alle belangen evenwichtig te wegen. Dat kan leiden tot inhoudelijk verschillende inzichten en andere afwegingen maken. Daarnaast gaven afgevaardigden van de pensioenfondsen tijdens een rondetafelgesprek dat ik met sociale partners, de ouderenbonden en pensioenfondsen heb gehad aan, de bereidheid te hebben om ook in de implementatiefase van de transitie hoorrechtverenigingen te blijven betrekken. Dit is geen wettelijke verplichting, maar sluit wel aan bij de geest van de wet om alle belanghebbenden te betrekken bij de pensioentransitie.
Acht u het in de geest van de wet dat, zoals in het stuk wordt beschreven uit de transitieplannen van de koplopers (het beroepspensioenfonds voor de loodsen, het Personeelspensioenfonds APG en het bedrijfstakpensioenfonds PWRI) waarin de sociale partners hun afstemming met groepen belanghebbenden verantwoorden, blijkt dat bij geen van de koplopers sprake is geweest van een afstemming met (vertegenwoordigers van) gewezen deelnemers?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangeven, is het aan de gewezen deelnemers om zich te verenigen en zich tijdig bij de sociale partners te melden om het hoorrecht uit te kunnen oefenen. Er kunnen allerlei redenen zijn waarom zij zich niet hebben verenigd, zoals ook blijkt uit de recent door Ipsos I&O uitgevoerde flitspeiling naar de bekendheid en tevredenheid van het hoorrecht.4 Daarbij wil ik benadrukken dat het feit dat vertegenwoordigers van gewezen deelnemers geen gebruik hebben gemaakt van hun hoorrecht, niet wil zeggen dat hun belangen niet zijn meegewogen. Om te beginnen worden de belangen van gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden vertegenwoordigd door de werknemersorganisaties. Deze organisaties zullen dan ook rekenschap moeten geven van de impact die afspraken mogelijk hebben op gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden. Een verantwoording van de evenwichtigheid van de gemaakte afspraken landt in het transitieplan, en indien verenigingen zich hebben gemeld dan zal dat zijn nadat deze verenigingen over het transitieplan zijn gehoord. Vervolgens zal het pensioenfondsbestuur bij de opdrachtaanvaarding een evenwichtige belangenafweging maken. En ook bij de beoordeling door de fondsorganen worden de belangen van gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden meegenomen. Vertegenwoordigers namens de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden hebben immers de mogelijkheid om zitting te nemen in de pensioenfondsbesturen en fondsorganen.
In de drie betreffende transitieplannen wordt volgens het stuk verantwoord hoe het hoorrecht een rol gespeeld heeft bij de besluitvorming van sociale partners: in een geval was dat de opmerking dat er maar weinig slapers waren, in het andere geval dat er geen vereniging van slapers was, in het derde transitieplan staat alleen dat deelnemers gehoord zijn; hoe verhouden dergelijke verantwoordingen zich naar uw oordeel tot de geest van de wet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het ontbreken van vertegenwoordigers van slapers in de transitieplannen in het licht van de memorie van toelichting bij de Wet toekomst pensioenen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bevestigen, zoals in het stuk benoemd, dat slapers in een slechtweerscenario (5%-percentiel) 26%, 35% respectievelijk 36% verliezen ten opzichte van het pensioen in een verwacht scenario (mediaan) en dat de sociale partners bij de betreffende fondsen (Loodsen, APG respectievelijk PWRI) dit acceptabel vinden?
Het is, zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, niet aan mij om op individuele casussen in te gaan en daar een oordeel over te geven; sociale partners gaan over de invulling van hun pensioenregeling. In algemene zin geldt dat sociale partners alle keuzes, overwegingen, berekeningen en oordelen die ten grondslag liggen aan de gemaakte afspraken in het kader van de transitie weergeven in het transitieplan. Het transitieplan bevat daarmee de verantwoording waarom gekozen is voor de betreffende invulling van de pensioenregeling en dat er sprake is van een evenwichtige overstap. Tegelijk hebben sociale partners, zoals in het antwoord op de vragen 5, 6 en 7 aangegeven, in het transitieplan ook rekening gehouden met de belangen van gewezen deelnemers.
Kunt u bevestigen dat blijkt dat voor slapers een grotere mogelijke daling worden verwacht dan voor andere deelnemers in de betreffende voorbeelden, en dat in alle gevallen dit gerechtvaardigd wordt met de veronderstelling dat die slapers elders inmiddels pensioen opbouwen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u van mening dat dit lijkt te impliceren dat sociale partners of niet op de hoogte zijn van het goed gedocumenteerde verschijnsel «zelfstandige zonder pensioen», of dat zij welbewust een aanname noemen die de mogelijke achteruitgang voor de slapers moet rechtvaardigen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kijkt u aan tegen de bovenstaande aanname en kunt u reflecteren op het feit dat een dergelijke rechtvaardiging blijkbaar voor De Nederlandsche Bank (DNB) geen aanleiding is geweest tot het vragen om aanpassing?
Pensioenfondsen zullen aan de toezichthouder moeten kunnen onderbouwen op welke wijze is voldaan aan de verplichting tot evenwichtige belangenafweging en hoe het pensioenfonds voorkomt dat het invaren voor (een deel van) de deelnemers tot onevenredig nadeel leidt. De evenwichtige belangenafweging is een open norm die zich richt tot het pensioenfonds. Bij de toetsing van een open norm zoals de evenwichtige belangenafweging betrekt DNB de specifieke omstandigheden van het pensioenfonds en weegt deze omstandigheden mee bij de beoordeling of aan de norm is voldaan.
Kunt u bevestigen dat in het artikel het concept-transitieplan van Pensioenfonds Gasunie wordt aangehaald en dat daarin wordt beschreven dat gewezen deelnemers tot 35 jaar de kans lopen om hun totale aanspraak bij het fonds kwijt te raken?
Het transitieplan betreft het eindresultaat van de overleggen tussen de sociale partners in de arbeidsvoorwaardelijke fase van de pensioentransitie. Daarbij houden sociale partners ook rekening met de belangen van gewezen deelnemers. Het is aan de sociale partners om rekening te houden met de verschillende wijzen waarop gewezen deelnemers hun loopbaan wel of niet kunnen voortzetten zoals beschreven in antwoord 8, 9 en 10, en hun keuzes hierin te onderbouwen en te verantwoorden. Met de Wtp zijn de kaders waarbinnen de afspraken gemaakt dienen te worden, vastgelegd. Ik ga als Minister niet in op de inhoud van specifieke transitieplannen en keuzes die decentrale partijen daarin maken. In algemene zin gaat het bij gewezen deelnemers tot 35 jaar veelal om beperkte aanspraken. In een slecht weer scenario kan hogere blootstelling aan beleggingsrisico dan leiden tot lagere resultaten. In een goed weer scenario leidt dit juist tot hogere resultaten.
Wat vindt u van dit soort dalingen van pensioenuitkomsten van gewezen deelnemers na overgang naar het nieuwe stelsel?
Bij de in kaart gebrachte scenariobedragen (optimistisch, verwacht en pessimistisch economisch scenario) gaat het niet om situaties die zich daadwerkelijk voordoen, maar om projecties van verwachte pensioenbedragen bij ongewijzigd beleid. Deze scenariobedragen maken daarmee inzichtelijk wat de deelnemer in de verschillende economische scenario’s kan verwachten. Mocht een dergelijk scenario echter de praktijk lijken te worden (dus voor een relatief lange periode achterelkaar een zeer gunstige of zeer ongunstige economische ontwikkeling) dan is het aan sociale partners om te bezien of gegeven het ambitieniveau de premie moet worden bijgesteld. Ook kan overwogen worden om anders te gaan beleggen. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat zowel in de arbeidsvoorwaardelijke fase door de sociale partners, als in de implementatiefase door het pensioenfondsbestuur de evenwichtigheid van de transitie dient te worden beoordeeld.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat de Wet toekomst pensioenen en met name het invaren van de opgebouwde rechten dergelijke uitkomsten mogelijk maakt?
Zie antwoord vraag 13.
Acht u de voorwaarden in de wet (zoals slechts een hoorrecht in plaats van een sterker instemmingsrecht) voldoende nu blijkbaar door sociale partners dergelijke uitkomsten acceptabel geacht worden?
Arbeidsrechtelijk ligt het primaat voor het opstellen van arbeidsvoorwaarden bij de sociale partners. Dat het hoorrecht als extra waarborg is geïntroduceerd acht ik ook gezien de opzet zoals ik zojuist heb aangegeven een redelijke waarborg. Daarnaast moet niet vergeten worden dat de waarborgen ook robuust zijn verankerd in de implementatiefase, mede gelet op de rol van het verantwoordingsorgaan (VO) en het belanghebbendenorgaan (BO). Het VO/BO is niet alleen deskundig en betrokken, maar kent in haar geleding onder andere een vertegenwoordiging vanuit gepensioneerden alsook gewezen deelnemers.
Kunt u de vragen één voor één binnen drie weken beantwoorden?
Ja. Een aantal vragen is vanwege de inhoudelijke samenhang gezamenlijk beantwoord.
Het wegtrekken van talent uit de Verenigde Staten naar aanleiding van de verkiezingswinst van Trump |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Beljaarts , Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de opvatting dat Nederland behoefte heeft aan getalenteerd personeel om bij te dragen aan het Nederlandse verdienvermogen en de Nederlandse economie?
Ja, kennismigratie is van essentieel belang voor de kenniseconomie, concurrentiekracht en het innovatief vermogen van Nederland. Het kabinet wil een uitnodigend beleid blijven voeren voor kennismigranten die belangrijk zijn voor onze economie en samenleving. Met een gerichter arbeidsmigratiebeleid zorgen we ervoor dat we kunde en krachten toevoegen aan de economie en dat we deze mensen kunnen ontvangen op een manier die past bij Nederland.
Erkent u dat dergelijk personeel schaars is, en dat er een internationale strijd is om dergelijk talent aan te trekken? Erkent u dat er verschillende landen zijn die hier al veel actiever mee bezig zijn dan Nederland, waaronder bijvoorbeeld Duitsland, Italië en Spanje?
Ja, kennismigranten zijn schaars en (omringende) landen voeren een uitnodigend beleid voor internationaal talent. Het kabinet voert daarom een uitnodigend landenneutraal beleid voor het aantrekken van internationaal talent dat een bijdrage levert aan de Nederlandse kenniseconomie, concurrentiekracht en het innovatief vermogen.
De keuze van een kennismigrant om zich in een land te vestigen is overigens afhankelijk van een complex aantal factoren. Hierover is een recent onderzoek van Regioplan naar uw Kamer gestuurd1. Uit dit onderzoek blijkt dat de belangrijkste beweegredenen voor de keuze voor Nederland als vestigingsland de volgende zijn: loopbaanmogelijkheden en kennisinfrastructuur, de financiële overwegingen en de kwaliteit van het leefklimaat (veiligheid, cultuur, manier van leven).
Bent u ervan bewust dat de herverkiezing van Trump in de Verenigde Staten ertoe kan leiden dat er minder visa worden uitgegeven aan buitenlands talent dat zich wil vestigen in de Verenigde Staten, zoals studenten, onderzoekers of technici?1
Het kabinet gaat niet speculeren over Amerikaanse maatregelen na 20 januari 2025. Zoals u van ons mag verwachten volgen we internationale ontwikkelingen op de voet en spreken we hierover met onze partners, bijvoorbeeld in Europa.
Bent u op de hoogte van berichtgeving waarin wordt gesteld dat groepen Amerikanen die ontevreden zijn over de verkiezing van Trump overwegen om het land te verlaten?2, 3, 4
Ja
Ziet u dit als kans om meer internationaal talent naar Nederland te trekken?
Het kabinet gaat niet speculeren over mogelijk beleid dat de volgende regering in de Verenigde Staten gaat invoeren.
Het kabinet streeft in algemene zin naar een selectief en gericht arbeidsmigratiebeleid, dat landenneutraal is. Specifiek voor internationaal toptalent – dat een bijdrage levert aan de Nederlandse kenniseconomie, concurrentiekracht en het innovatief vermogen – voert het kabinet een uitnodigend beleid. Dit zorgt ervoor dat we kennis en expertise toevoegen aan de Nederlandse economie.
The Netherlands Point of Entry (hierna NPoE), onderdeel van de RVO, heeft de opdracht om actief talent te informeren over Nederland als vestigingsland. Zij zijn daarom aanwezig op verschillende techbeurzen en carrièrebeurzen in het buitenland. Daarnaast coördineert NPoE ook de Talent Coalition. Dit is een samenwerkingsverband tussen regionale partijen zoals Brainport Eindhoven, internationale welkomstcentra en landelijke partijen zoals Techleap en Nuffic. In dit verband worden gezamenlijke initiatieven genomen om Nederland op de kaart te zetten voor internationaal talent.
Verder wordt gewerkt aan het aantrekkelijk maken van online platforms zoals Welcome to NL, de job board en Work in NL. Op deze online platforms staan niet alleen vacatures, maar wordt ook informatie gegeven over het leven in Nederland, wat een eventuele kennismigrant moet regelen en de verschillende regelingen op basis waarvan kennismigranten kunnen verblijven en werken in Nederland.
Welke mogelijkheden ziet u om Nederland te positioneren als hét alternatief voor talent dat normaal gesproken naar de Verenigde Staten zou emigreren, en voor talent dat nu overweegt de Verenigde Staten te verlaten, bijvoorbeeld tech talent uit Silicon Valley?
Zoals aangegeven voert het kabinet een uitnodigend landenneutraal kennismigrantenbeleid, waarbij gericht talent wordt aangetrokken.
In het geval van aantrekken van talent uit de Verenigde Staten wordt op dit moment al het volgende gedaan. Zo bestaat een samenwerking met verschillende Amerikaanse top universiteiten, zoals MIT. Jaarlijks wordt meegedaan aan de European Career Fair van MIT, samen met verschillende bedrijven en regionale partners. Deze carrièrebeurs wordt niet alleen door MIT studenten bezocht, maar ook door studenten van andere (Ivy League) universiteiten zoals Yale, Harvard, NYU en Cornell tech. Verder bestaat een samenwerking met MIT waarbij master en PHD studenten stage kunnen lopen bij Nederlandse bedrijven, genaamd MIT MISTI. RVO zet zich actief in om startups en bedrijven te koppelen aan geschikte MIT stagiairs. Ten slotte verzorgt RVO diverse presentaties en webinars bij diverse Ivy League universiteiten in de Verenigde Staten, zoals ook Yale, Brown, NYU, Columbia en Cornell Tech om internationaal talent bekend te maken met Nederland als mogelijk vestigingsland na hun studie. Sinds dit jaar ligt meer nadruk op het aantrekken van talent op de NTS technologieën. Zo wordt actief geworven op ruimtevaart, AI, Life Sciences & Health, biotech, cybersecurity, fintech, kwantum, halfgeleiderindustrie en duurzame innovatie. Dit uit zich ook in het selecteren van de juiste universiteiten en faculteiten om de samenwerking mee aan te gaan.
Hoe kijkt u naar het optrekken met andere EU-lidstaten om een gezamenlijk Europees programma te ontwikkelen dat gericht is op het aantrekken van technologisch en academisch talent uit de Verenigde Staten?
Het kabinet zet in op het aantrekken van kennis en talent dat voor de Nederlandse economie en samenleving van toegevoegde waarde is en voor wie het kabinet een uitnodigend beleid voert. Zo zorgen we ervoor dat we kunde en krachten toevoegen aan de economie die past bij Nederland. Het kabinet hecht er waarde aan hierover in Europees verband gesprekken te voeren en doet dit ook doorlopend.
Welke specifieke sectoren (zoals AI of biotech) ziet u als kansrijk om talent uit de Verenigde Staten aan te trekken, en hoe wilt u deze sectoren promoten bij Amerikaanse professionals?
Zie vraag 6.
Hoe kijkt u tegen het introduceren van een speciaal talentvisum, vergelijkbaar met het Verenigd-Koninkrijk5 en Frankrijk6, waarbij talent uit het buitenland gemakkelijk aangetrokken kan worden en kan bijdragen aan de Nederlandse economie?
Nederland heeft zoals aangegeven een uitnodigend, landenneutraal toelatingsbeleid ten aanzien van kennismigranten. Er bestaan verschillende regelingen om de overkomst en tewerkstelling van verschillende groepen talent te faciliteren.
Naast de kennismigrantenregeling kent Nederland toegesneden regelingen voor zelfstandige ondernemers, voor ondernemers die onder begeleiding van een Nederlandse facilitator hier een startup kunnen oprichten en voor essentieel startup personeel. Daarnaast bestaan er EU-brede regelingen voor onderzoekers en voor kennismigranten, de Europese Blauwe Kaart. Tot slot is er de verblijfsvergunning zoekjaar hoogopgeleiden, die afgestudeerden in staat stelt een jaar lang in Nederland te verblijven om een baan (als kennismigrant) te vinden of een innovatieve onderneming te starten. In aanmerking komen, kort gezegd, derdelanders die een studie of onderzoeksproject hebben voltooid aan een Nederlandse onderwijsinstelling, of aan buitenlandse top-200 instelling. Daarmee fungeert de zoekjaarvergunning al als «talentvisum». Bovendien wordt de zoekjaarvergunning momenteel doorgelicht om te bezien hoe deze beter en gerichter zou kunnen worden vormgegeven, met name ten behoeve van talent in STEM-sectoren (Science, Technology, Engineering and Maths). Introductie van een nieuw «talentvisum» wordt in dit licht overbodig geacht.
Welke fiscale instrumenten heeft het kabinet om internationaal talent aan te trekken die ingezet kunnen worden specifiek om deze doelgroep te bereiken?
Internationaal talent dat naar Nederland komt en voldoet aan de voorwaarden kan gebruik maken van de 30%-regeling voor hoogopgeleide buitenlandse werknemers. Bij tweede nota van wijziging bij het Belastingplan 2025 is een wijziging opgenomen om het forfait van de regeling niet af te bouwen in stappen, maar dit vast te stellen op 27% per 2027. Ook is het mogelijk om gebruik te maken van de niet-forfaitaire regeling, de zogenaamde ETK-regeling, waarmee onder voorwaarden de werkelijke extraterritoriale kosten onbelast vergoed kunnen worden. Ook hier is sprake van landenneutraal beleid, omdat de fiscale faciliteiten geen onderscheid maken naar het land van herkomst van de ingekomen werknemer.
Het advies aan de Hoge Raad inzake de export van F-35-onderdelen aan Israël |
|
Sarah Dobbe |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Bent u bekend met het advies van de advocaat-generaal aan de Hoge Raad waarin wordt gesteld dat het verbod op de export van F-35-onderdelen aan Israël in stand kan blijven?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het advies aan het hof dat er een duidelijk risico bestaat dat met F-35-gevechtsvliegtuigen ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht worden gepleegd in de Gazastrook?
De conclusie van de advocaat-generaal is een gezaghebbend, niet-bindend advies aan de Hoge Raad. Het kabinet kan hier nu niet inhoudelijk op ingaan, aangezien de zaak nog voorligt bij de Hoge Raad.
Klopt het dat het hof heeft geoordeeld dat economische belangen en buitenlandbeleid geen rol hadden mogen spelen bij de beoordeling van het risico? Hoe reflecteert u op dit oordeel? Wat voor gevolgen heeft dit verder op ons wapenexportbeleid?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Nederland maatregelen genomen om te voorkomen dat Israël via andere kanalen alsnog toegang krijgt tot Nederlandse onderdelen voor de F-35? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen afspraken gemaakt met andere landen die F-35-onderdelen produceren, onderhouden of anderszins deel uit maken van de internationale logistieke keten over de uit- en doorvoer van F-35-onderdelen naar Israël via andere kanalen. Op het moment van uitvoer van in Nederland geproduceerde, onderhouden of opgeslagen F-35-onderdelen naar de VS, bijvoorbeeld voor de productie van nieuwe toestellen, is het vanwege de werking van de internationale logistieke keten in het F-35-programma niet duidelijk wie de eindgebruiker zal zijn van de toestellen waarin de onderdelen worden geïntegreerd.
Er kunnen meerdere jaren zitten tussen de uitvoer van deze onderdelen uit Nederland en het moment dat het afgebouwde F-35-toestel daadwerkelijk aan een F-35-gebruiker wordt geleverd. Het kabinet acht het op basis van vertrouwelijke gegevens over het logistieke proces binnen het F-35-programma niet aannemelijk dat sinds het arrest in Nederland geproduceerde goederen thans in Israëlische F-35-toestellen terecht komen.
Hetzelfde is van toepassing op reserve-onderdelen. F-35 onderdelen maken deel uit van de zogenaamde Global Spares Pool en zijn dus niet gekoppeld aan een specifiek F-35-toestel van één van de landen die de F-35 gebruiken. Binnen deze pool is dan ook geen sprake van «Israëlische» onderdelen. Ook van onderdelen die in onderhoud zijn, is op dat moment nog niet bekend welk F-35-gebruiker de afnemer wordt. F-35 onderdelen worden na het onderhoud teruggeleverd aan de Global Spares Pool en van daaruit geleverd aan een gebruiker die een aanvraag indient.
Hiermee houdt de Staat zich volledig aan het arrest van het Hof. Dit is op 12 juli 2024 door de Rechtbank Den Haag bevestigd.
Sluit u nog steeds uit dat Israëlische F-35-onderdelen op luchtbasis Woensdrecht worden onderhouden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de stelling van mensenrechtenorganisaties dat Nederland bijdraagt aan oorlogsmisdaden en mogelijke genocide door wapenleveringen aan Israël?
Het kabinet verwerpt deze stelling. Nederland draagt niet bij aan oorlogsmisdrijven en mogelijke genocide door Israël. Elke vergunningaanvraag voor de uitvoer van militaire goederen wordt zorgvuldig getoetst aan de Europese criteria voor wapenexportcontrole. Daaruit volgt dat, zoals de situatie in Gaza nu is, het onwaarschijnlijk is dat vergunning wordt verleend voor de uitvoer naar Israël van wapens die kunnen bijdragen aan de activiteiten van het Israëlische leger in Gaza of op de Westelijke Jordaanoever.
Welke gevolgen heeft dit voor onze wapenimport? Deelt u de mening dat we met onze wapenimport geen schendingen van het internationaal humanitair recht moeten financieren? Wordt alle wapenimport vanuit Israël nu geannuleerd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet geen verband tussen de aanschaf door Defensie van defensiematerieel ten behoeve van de Nederlandse krijgsmacht bij buitenlandse leveranciers en eventuele schendingen van het internationaal recht door derden. Een staat die of een bedrijf dat zich schuldig zou maken aan schendingen van het internationaal recht, dient daarop te worden aangesproken.
Gezien de huidige geopolitieke situatie is versterking van de krijgsmacht dringend noodzakelijk. Een sterke krijgsmacht draagt bij aan een geloofwaardige afschrikking waarmee een gewapend conflict kan worden voorkomen. Om die reden investeert Defensie in het beste materieel dat bovendien tijdig wordt geleverd. Dit is te meer van belang gezien de risico’s die onze militairen lopen bij een gewapende inzet.
Per behoefte beziet Defensie welke leverancier tijdig aan de eisen kan voldoen. Voor bepaalde capaciteiten komt het beste materieel uit Israël.
Bedrijven die verdienen aan illegale Israëlische nederzettingen |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de meest recente editie van het rapport «Don’t buy into occupation»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevinding dat 822 Europese financiële instituties een financiële relatie zouden hebben met 58 bedrijven die actief betrokken zouden zijn bij illegale Israëlische nederzettingen?
Het standpunt van het kabinet ten aanzien van Israëlische nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden (inclusief Oost-Jeruzalem) is bekend. Nederland beschouwt Israëlische nederzettingen als strijdig met internationaal recht en een obstakel voor het bereiken van een duurzame oplossing die door beide partijen wordt gedragen, waarbij het uitgangspunt de tweestatenoplossing blijft. Het kabinet is het voorts eens met de conclusie van het Internationaal Gerechtshof in zijn advies van 19 juli 2024 dat de aanwezigheid van Israël in de bezette Palestijnse Gebieden onrechtmatig is en draagt deze positie actief uit.
Bedrijfsactiviteiten die bijdragen aan het ontwikkelen of bestendigen van nederzettingen beschouwt het kabinet als onwenselijk. Dit geldt ook voor activiteiten van financiële instellingen.
Wat is uw reactie op de bevinding dat de vijf grootste Nederlandse pensioenfondsen een bedrag van in totaal 1,6 miljard euro zouden investeren in bedrijven die in verband worden gebracht met infrastructurele projecten die ofwel illegale nederzettingen met elkaar verbinden en gebouwd worden op illegaal bezet gebied, ofwel niet gebruikt mogen worden door mensen zonder de Israëlische nationaliteit en dat deze fondsen in totaal 7 miljard euro zouden beleggen in bedrijven op de Don't buy into occupation (DBIO)-lijst2
Nederland kent sinds 2006 een ontmoedigingsbeleid ten aanzien van economische activiteiten van Nederlandse bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Conform dit beleid ondersteunt de Nederlandse overheid geen activiteiten van bedrijven die direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen, of deze direct faciliteren. Het gaat om activiteiten in nederzettingen, activiteiten van bedrijven gevestigd in nederzettingen en activiteiten buiten nederzettingen die ten gunste komen aan nederzettingen en kolonisten. Nederlandse bedrijven worden over dit ontmoedigingsbeleid geïnformeerd.
Conform motie Van Dijk (Kamerstukken 21 501-02, nr. 2379) is het Ministerie van Buitenlandse Zaken eerder in gesprek gegaan met een vertegenwoordiging van de Nederlandse pensioensector. Hierin is het ontmoedigingsbeleid toegelicht. Daarnaast verwerkt het kabinet in het kader van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen dat pensioenfondsen gepaste zorgvuldigheid toepassen bij hun investeringen en hierover zo transparant mogelijk rapporteren. Hierbij moeten risico’s op mensenrechtenschendingen in de beleggingsportefeuille in kaart gebracht worden en wordt verwacht dat fondsen hun invloed aanwenden om deze risico’s bij bedrijven aan te pakken of te voorkomen.
Vindt u dat de Nederlandse pensioenfondsen voldoende doen om te voorkomen dat hun beleggingen direct of indirect bijdragen aan het illegale nederzettingenbeleid van Israël? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, welke maatregelen gaat u dan nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat Nederlandse bedrijven voldoende doen om te voorkomen dat zij met economische activiteiten direct of indirect bijdragen aan het illegale nederzettingenbeleid van Israël? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, welke maatregelen gaat u dan nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer komt u met uw analyse of het Nederlandse beleidskader gewijzigd dient te worden naar aanleiding van de advisory opinion van het internationaal gerechtshof over de Palestijnse gebieden?
Op verzoek van uw Kamer heeft het kabinet op 9 december jl. zijn reactie verzonden op het briefadvies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) ten aanzien van het Israëlisch-Palestijns conflict. In deze reactie is het kabinet tevens ingegaan op het advies van het Internationaal Gerechtshof inzake de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden van 19 juli jl.
Het kabinet zal het huidige nationale beleid nadrukkelijk blijven uitvoeren naar aanleiding van het advies van het Hof en houdt terzake ook met Europese partners contact, zoals met Frankrijk en Duitsland.
Wat is uw reactie op het AIV-advies dat er een effectiever monitoringmechanisme moet komen om economische en andere vormen van samenwerking met illegale Israëlische nederzettingen tegen te gaan?3
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u van het AIV-advies om Europese bedrijven en investeerders die op welke wijze dan ook bijdragen aan het illegale nederzettingenbeleid van bepaalde aanbestedingsprocessen uitgesloten dienen te worden?4
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om het Nederlandse ontmoedigingsbeleid aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Minister Eppo Bruins steekt eenmalig 3,6 miljoen in sociale veiligheid bij NPO' |
|
Claire Martens-America (VVD) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister Eppo Bruins steekt eenmalig 3,6 miljoen in sociale veiligheid bij NPO»?1
Ja.
Klopt het dat de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld heeft aangegeven dat er te weinig voortgang wordt geboekt in sociale veiligheid bij de Nederlandse Publieke Omroep (NPO)? Deelt u de constatering dat er in het afgelopen jaar, na publicatie van het rapport «Niets gezien, niets gehoord en niets gedaan» van de Onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen nog onvoldoende gedaan is door de NPO om een sociaal veilige werkomgeving te bewerkstelligen?
In de brief over de voortgang van de opvolging van het rapport van de Onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen (hierna: OGCO) die ik op 27 november jl. naar uw Kamer heb verzonden, reageer ik op de rapportages van de NPO, het Commissariaat voor de Media en de reflectie van de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (hierna: RCGOG).2 Ik constateer dat de NPO voortvarend aan de slag is gegaan met de acties uit het overkoepelende plan van aanpak en dat de omroepen in korte tijd een eigen plan van aanpak hebben opgeleverd. Mijn ambtsvoorganger heeft de NPO na publicatie van het rapport verzocht een gezamenlijk plan op te stellen.3 Het CvdM en de RCGOG constateren desalniettemin dat de plannen nog niet concreet en diepgaand genoeg zijn. Daarnaast concludeert de RCGOG dat medewerkers op verschillende plekken binnen de omroepen zich nog steeds onveilig voelen. Dit is een zorgelijk beeld en vraagt om blijvende inspanningen van de verantwoordelijke partijen. Tegelijkertijd zal een grondige cultuurverandering veel tijd in beslag nemen en staan de NPO en de omroepen nog aan het begin van dit proces.
Deelt u de mening dat zorgen voor een sociaal veilige werkomgeving primair de verantwoordelijkheid is van een leidinggevenden en daarmee uiteindelijk van de werkgever? Geldt dit wat u betreft voor zowel private als publieke organisaties? Zo ja, kunt u uitleggen waarom u er in dit geval voor gekozen heeft die verantwoordelijkheid naar u toe te trekken door de kosten voor het verbeteren van sociale veiligheid te dekken?
Vanuit de verantwoordelijkheid voor het publieke bestel, zie ik het als mijn taak om te zorgen voor de juiste randvoorwaarden, die nodig zijn voor de uitvoering van de publieke media-opdracht. De publieke media-opdracht loopt gevaar als medewerkers van de publieke omroep niet op een veilige manier hun werk kunnen doen. Daarom is het van belang dat de NPO voortvarend aan de slag is gegaan met de uitvoering van de plannen om de sociale veiligheid te verbeteren en dat er geen vertraging plaatsvindt. Ten behoeve hiervan had ik deze extra incidentele middelen beschikbaar gemaakt.
Wel deel ik de opvatting dat de zorg voor een sociaal veilige werkomgeving in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de werkgever is. Dit geldt dus ook voor publiek gefinancierde instellingen zoals de NPO en de omroepen. De NPO financiert dan ook zelf de structurele kosten die gemoeid zijn met de aanpak voor sociale veiligheid. Met de extra middelen beoogde ik eenmalig te voorzien in de incidentele- en opstartkosten die per begin 2024 benodigd waren voor het plan waartoe mijn ambtsvoorganger de NPO heeft verzocht. De NPO heeft aangegeven deze onvoorziene kosten niet te kunnen financieren vanuit de begroting voor dit jaar.
Hoe verantwoordt u de 3,6 miljoen euro die naar de NPO gaat voor sociale veiligheid? Kunt u uiteenzetten waar dit geld precies naartoe gaat? Hoe dragen deze extra middelen bij aan verbeteringen op het gebied van de bestuursstructuur en het versterken van het interne toezicht?
Na de publicatie van het rapport van de OGCO heeft mijn ambtsvoorganger de NPO en het College van Omroepen (hierna: CvO) gevraagd om een overkoepelend Plan van Aanpak op te stellen. Met het plan van aanpak wordt opvolging gegeven aan de aanbevelingen uit het rapport. De extra middelen waren bestemd voor onderdelen uit dit plan. Hierbij kan gedacht worden aan het beschikbaar stellen van de juiste nazorg, de herziening van gedragscodes, het instellen van een klachtencommissie, het begeleiden van presentatoren en het opleiden van directeuren, bestuurders en toezichthouders voor dit onderwerp.
Uw Kamer heeft op 5 december een motie aangenomen die de regering verzoekt om de toekenning van incidentele middelen ten behoeve van sociale veiligheid bij de NPO in te trekken. Dit heeft ertoe geleid dat ik de toekenning van bovengenoemd bedrag aan de NPO ongedaan maak.4 Ik heb uw Kamer op 19 december jl. in een brief geïnformeerd over dit besluit en de gevolgen voor de uitvoering van het overkoepelende Plan van Aanpak.5
Kunt u duiden waarom het de NPO tot dusver onvoldoende is gelukt om voortgang te boeken op het verbeteren van sociale veiligheid? Wat is er volgens u nu anders of gaat er veranderen met deze middelen waardoor die voortgang wel geboekt gaat worden?
Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Heeft de NPO aan u verzocht om deze rekening te bekostigen? Zo ja, kunt u de Kamer meenemen in de afweging om dat te doen? Heeft u de NPO gevraagd of en waarom zij dit niet zelf kunnen bekostigen?
Vanuit mijn ministerie is meermaals gesproken met de NPO over de bekostiging van de maatregelen uit het overkoepelende plan van aanpak. Daarbij was ook mijn uitgangspunt dat de NPO in principe zelf zou moeten voorzien in de kosten voor de uitvoering van dit plan. Tegelijkertijd hecht ik er grote waarde aan dat de publieke-taakopdracht wordt uitgevoerd en dat iedereen binnen de publieke omroep zo snel mogelijk kan rekenen op een veilige werkomgeving. Ik heb de NPO indringend gevraagd te kijken naar manieren om in álle kosten zelf te voorzien. De NPO heeft inzichtelijk gemaakt dat zij zelf een aanzienlijk deel van de kosten voor het plan zelf kunnen dekken uit hun reguliere financiering. Voor het overige heeft de NPO om extra middelen verzocht.
Heeft u voorwaarden verbonden aan deze extra financiële middelen? Zo ja, welke? Zijn er door de NPO voorafgaand aan het uitkeren van deze middelen stappen gezet of toegezegd om de sociale veiligheid te verbeteren?
Voor de verantwoording van de extra financiële middelen gelden de reguliere verantwoordingsregels voor de NPO.
De NPO was voorafgaand aan het verzoek om extra middelen al gestart met de uitvoering van verschillende acties uit het overkoepelende plan van aanpak en heeft mij destijds geïnformeerd over de stand van zaken. De NPO heeft onder andere Bureau Nazorg gelanceerd ingesteld, dat ondersteuning biedt aan betrokkenen. Er is een externe en diverse poule van vertrouwenspersonen ingesteld en daarnaast is er een gezamenlijke «code gewenste omgangsvormen publieke omroep» ontwikkeld en een gezamenlijke klachtenregeling ongewenste omgangsvormen. De rapportage van de NPO over de voortgang van het overkoepelende plan van aanpak heb ik met mijn voortgangsbrief van 27 november jl. met uw Kamer gedeeld.6
Klopt het dat het hier om incidentele middelen gaat? Als de NPO voor een volgend jaar wederom middelen tekort komt om verbeterstappen te zetten op sociale veiligheid, bent u dan voornemens om opnieuw de extra kosten te dekken?
Het betreft incidentele middelen die anders naar de Algemene Mediareserve (AMr) waren gevloeid. Met de NPO had ik afgesproken dat het een eenmalige toekenning betrof en dat de NPO overige kosten vanuit de reguliere financiering bekostigt. Zoals gezegd heeft uw Kamer de regering per aangenomen motie verzocht om besluit tot toekenning van deze middelen in te trekken.
Wat is de actuele vulgraad van de Nederlandse gasopslagen?1, 2
De actuele vulgraad van de Nederlandse en andere Europese gasopslagen is te allen tijde te raadplegen op de Aggregated Gas Storage Inventory (AGSI) website van Gas Infrastructure Europe.3 Dit is ook de bron voor de antwoorden op de vragen 1 t/m 3.
Op 30 november 2024 waren de Nederlandse opslagen voor 73,1% gevuld. Als alleen wordt gekeken naar de seizoensopslagen, inclusief de piekgasinstallatie Alkmaar, dan is het beeld van de actuele vulgraden op 30 november jl. als volgt:
Is dit meer of minder dan voorgaande jaren? Hoe verklaart u die verschillen?
Als wordt gekeken naar het totaal van de Nederlandse opslagen en meer in het bijzonder naar de seizoensopslagen, inclusief de piekgasinstallatie Alkmaar, dan is het beeld voor de jaren 2020 t/m 2024 op peildatum 30 november als volgt:
Opslag / jaar
2024
2023
2022
2021
2020
Totaal NL-opslagen
73,1%
94,4%
88,5%
55,7%
83,0%
Norg
72,3%
97,0%
100,0%
67,3%
73,4%
Grijpskerk
75,9%
97,1%
47,0%
67,4%
97,4%
Bergermeer
68,3%
90,7%
93,7%
27,9%
85,8%
Alkmaar
98,6%
98,7%
98,3%
84,5%
94,6%
Over de verschillen valt het volgende op te merken:
Is dit meer of minder dan onze buurlanden? Hoe verklaart u die verschillen?
De Nederlandse vulgraad, uitgedrukt als percentage van de totale opslagcapaciteit van de opslagen, ligt lager dan die van onze buurlanden, op die van Denemarken na. Per 30 november 2024 waren de opslagen in de EU als totaal en van de ons omringende landen tot de volgende niveaus gevuld:
Dit beeld geeft echter niet het gehele plaatje. Als de huidige vulgraad van de opslagen wordt afgezet tegen het jaarverbruik van gas in Nederland dan kon met het gas dat zich op 30 november 2024 nog in de Nederlandse opslagen bevond, worden voorzien in 33,7% van het Nederlandse jaarverbruik. Voor de EU als totaal en voor de ons omringende landen is dit beeld als volgt:
Hieruit volgt dat het beeld voor Nederland gunstiger is dan wanneer alleen wordt gekeken naar de vulgraad van de opslagen.
Dat er verschillen zijn tussen de vulgraden heeft de volgende redenen:
Wat zijn uw verwachtingen ten aanzien van het verdere gasgebruik van Nederland, en het effect daarvan op de vulgraad van Nederlandse gasopslagen, de komende maanden?
Het verdere gasverbruik zal vooral afhankelijk zijn van de ontwikkeling van de temperatuur en het aanbod van energie uit andere bronnen, met name zon en wind. Vooralsnog is het echter de verwachting dat er voldoende gas in de opslagen zit om de winter door te komen, ook als sprake is van een koude winter. Hierbij is het belangrijk niet alleen naar de hoeveelheid opgeslagen gas in gasopslagen te kijken, maar ook naar de totale infrastructuur: LNG-importcapaciteit, interconnectoren met het VK, België en Duitsland en de productie van gas in Nederland. Deze bepalen gezamenlijk hoe robuust het gassysteem is en in hoeverre de gasleveringszekerheid geborgd is, ook bij een koude winter en bij uitval van bepaalde gastoevoer.
Uit het door GTS opgeleverde overzicht gasleveringszekerheid dat op 30 september jl. met de Tweede Kamer is gedeeld4 blijkt dat er komende winter alleen een zeer kleine kans is op een beperkt capaciteitstekort5 (minder dan 1 GW) als er sprake is van een etmaaltemperatuur die statistisch gezien eens in de twintig jaar voorkomt (–14°C of kouder) gecombineerd met uitval van een hoeveelheid capaciteit gelijk aan die van de grootste individuele bron van capaciteit (gasopslag Norg). Het kabinet heeft zich hierop voorbereid.6 Wat betreft het volume constateert GTS dat bij een normaal aanbod van gas, er op jaarbasis geen tekorten ontstaan in de komende gasjaren – ook na koude winters (zoals de winter van 1995/1996, de koudste winter van de afgelopen dertig jaar). Alleen de combinatie van een koud jaar en een verminderd aanbod vergelijkbaar met 30% van het LNG-aanbod in de basisvariant, kan leiden tot een volumetekort op jaarbasis. Dit volumetekort doet zich dan in de zomer voor bij het vullen van de gasopslagen.
Overigens houdt GTS er in haar overzicht rekening mee dat Nederland een spilfunctie vervult op de Noordwest-Europese gasmarkt. Bij het bepalen of er voldoende gas is om aan de behoefte van eindafnemers te voldoen, worden daarom ook (verwachte) gasstromen van en naar het buitenland meegenomen. Het beperken van gasstromen naar het buitenland is op basis van Europese regelgeving niet geoorloofd.
Van welk weerscenario gaat u uit voor wat betreft het gasgebruik en vullen van gasopslagen voor de komende winter?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 wordt met verschillende scenario’s rekening gehouden. Daarbij wordt uiteraard ook gekeken naar de verwachte ontwikkeling van de gasvraag, niet alleen in Nederland maar ook naar die vanuit de ons omringende landen.
In de hiervoor genoemde brief van 30 september jl.7 is aangegeven dat GTS in het overzicht leveringszekerheid constateert dat er aan het begin van het winterseizoen 2025/2026 minimaal 110 TWh in de seizoensopslagen (Grijpskerk, Norg en Bergermeer) en de PGI Alkmaar moet zijn opgeslagen. Dit komt overeen met 80% van het opslagvolume van deze vier gasopslagen. Deze vulgraad – in combinatie met overige infrastructuur, zoals LNG-importcapaciteit – zou volgens GTS voldoende moeten zijn om een koude winter (de koudste winter van de afgelopen 30 jaar), ook bij een uitval van de grootste bron (import via de GATE-terminal) van 30 dagen zonder tekorten door te komen. Dit is dan ook de vulambitie van dit kabinet. Zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat Mijnbouw op 2 oktober jl. ga ik begin volgend jaar in een Kamerbrief nader in op de onderbouwing van de vulambitie van het kabinet in 2025.
Wat is het effect hiervan op de energieprijzen die Nederlanders moeten betalen?
In zijn algemeenheid geldt dat de prijzen op de internationale groothandelsmarkt zullen stijgen bij koud weer en zullen dalen bij warm weer. Dit komt doordat bij koud weer meer gas wordt verbruikt (dit betekent dat de gasvraag stijgt) dan bij warm weer (hetgeen de gasvraag doet dalen). Dat de prijs reageert op de gasvraag is onderdeel van de normale vraag-aanbodverhouding op de groothandelsmarkt van gas. Doordat de prijs stijgt, trekt dit ook meer gas aan en vergroot zodoende weer het aanbod van gas. Wat het effect hiervan is op de energieprijzen die Nederlanders moeten betalen is echter moeilijk aan te geven. Een groot deel van de huishoudens heeft een contract waarin de prijs voor een jaar of langer vastligt, dus voor de meeste huishoudens zal er bij prijsontwikkelingen op de groothandelsmarkt niet direct iets veranderen, uiteraard afhankelijk van het type leveringscontract dat zij hebben (vast, variabel, dynamisch) en de looptijd van dit contract. Bij nieuwe contracten kan dit anders liggen.
Acht u het noodzakelijk aanvullende maatregelen te treffen om het gasgebruik te matigen of de vulgraden te vullen? Zo nee, waarom niet?
Het matigen van gasgebruik is blijvend nodig. Met de publiekscampagne «Zet ook de knop om», wordt deze maanden weer een maatschappij brede oproep gedaan om het energieverbruik en meer in het bijzonder het gasverbruik te verminderen.8 De campagne geeft praktische tips, hulp en informatie over wat het oplevert.
Wat betreft (aanvullende) maatregelen om de opslagen te vullen, is het in de eerste plaats aan marktpartijen – zoals GasTerra in Norg en Grijpskerk en verschillende capaciteitshouders in Bergermeer – om voldoende gas op te slaan om een betrouwbare levering aan hun eindafnemers te kunnen garanderen. Aanvullend krijgt EBN – net als in de drie voorgaande jaren – een vultaak om maximaal 20 TWh op te slaan, voor het geval marktpartijen dat onvoldoende doen. Hiermee heeft de overheid wat mij betreft een goed instrument in handen om te kunnen ingrijpen wanneer de vulgraad zorgelijk achterblijft. Ook blijft het kabinet de (prijs)ontwikkelingen op de (groothandels)markt nauwgezet volgen.
Daarnaast werkt het kabinet aan structurele vulmaatregelen via het wetsvoorstel bestrijden energieleveringscrisis. Dit wetsvoorstel gaat op korte termijn in internetconsultatie. Hierin staat onder andere dat het kabinet jaarlijks een vuldoelstelling vaststelt mede op basis van het jaarlijkse overzicht gasleveringszekerheid van GTS9 en dat EBN een structurele vultaak krijgt voor het geval marktpartijen gasopslagen onvoldoende vullen.10 In dit wetsvoorstel zullen ook bepalingen worden opgenomen die de Minister in staat zullen stellen om in de komende jaren maatregelen te nemen indien de vulgraad van de opslagen achter blijft bij de vastgestelde vuldoelstelling.
Welke voorbereidingen treft u voor het geval Nederlandse huishoudens worden geraakt door hoge energieprijzen als gevolg van eventuele schaarste van gas bij een strenge winter?
Leveringsprijzen volgen de ontwikkelingen op de internationale groothandelsmarkt voor gas en deze zijn niet direct te sturen. De gasprijzen zijn recent iets gestegen, maar bevinden zich nog steeds ruimschoots onder het niveau van 2022.
Nederlandse huishoudens zijn minder kwetsbaar voor nieuwe stijgingen doordat meer dan de helft van de Nederlandse huishoudens inmiddels weer een contract heeft met een vaste prijs voor een periode van een jaar of langer.
Bovendien is het gasverbruik van de meeste huishoudens flink verlaagd, gemiddeld met 25% tussen 2019 en 2023. Dit is bereikt door meer bewustwording, energiebesparing en verduurzaming.
Het kabinet zet stevig in op structurele maatregelen, door isolatie en verduurzaming van woningen, juist bij groepen huishoudens met een laag inkomen. Ook verlaagt het kabinet de energiebelasting op gas voor alle Nederlanders volgend jaar. Voor mensen met een laag inkomen die deze winter in de knel zouden kunnen komen door een relatief hoge energierekening, heeft het Kabinet aanvullend 60 miljoen euro gereserveerd voor een Energiefonds. Er wordt met externe partijen bezien hoe hier nader invulling aan gegeven kan worden.
Welke maatregelen treft u om het doel voor verminderd finaal energieverbruik in 2030 te halen, nu uit de Klimaat- en Energieverkenning blijkt dat de kans hierop marginaal is?
Het kabinet gaat de effecten op energiegebruik meewegen in de voorjaarsbesluitvorming bij maatregelen ten behoeve van de klimaat- en energietransitie en de besteding van middelen uit het Klimaatfonds. Over de uitkomsten van de besluitvorming over maatregelen en fondsen wordt de Kamer bij de Voorjaarsnota 2025 geïnformeerd.
Vindt u aanvullend beleid voor energiebesparing noodzakelijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen denkt u aan?
Energie die we niet gebruiken, hoeven we niet op te wekken, te transporteren, te betalen of te importeren. Energiebesparing verlaagt dan ook de energierekening, draagt bij aan het verminderen van netcongestie, maakt ons minder afhankelijk van derde landen voor fossiele brandstoffen en spaart het klimaat. Aanvullend beleid voor energiebesparing is van belang en mogelijk gelet op de uitkomsten van het TNO-onderzoek «Een nationaal doel voor energiebesparing en streefwaarden voor sectoren».11 Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 9 worden de maatregelen op dit moment uitgewerkt.
Wat is de inzet van Nederland voor wat betreft het verlengen van het contract voor de gas transportleiding vanuit Rusland door Oekraïne naar Oost-Europa?
Zoals onder meer aangegeven in antwoord op Kamervragen van de leden Bontenbal, Boswijk (beiden CDA) Paternotte en Rooderkerk (beiden D66)12 zet Nederland zich actief in voor maatregelen in EU-verband voor de afbouw van Russisch gas naar nul. Hoewel Nederland geen betrokkenheid heeft bij de transit van Russisch gas door Oekraïne en het daarvoor gesloten transportcontract, vindt Nederland dit een goede ontwikkeling in het licht van de gewenste afbouw van Russisch gas. Nederland vindt wel dat goed moet worden bezien wat dit betekent voor de EU-leveringszekerheid. Dit wordt in EU-verband, door de Europese Commissie, nauwlettend in de gaten gehouden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en vóór het commissiedebat over de Energieraad beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Kabinet krijgt tik op de vingers uit Brussel’ |
|
Pieter Grinwis (CU), Inge van Dijk (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de kritiek die het kabinet heeft gekregen van de Europese Commissie met het oog op de oplopende schulden en tekorten op de iets langere termijn? Ervaart u dit ook als een tik op de vingers?1
Ik heb kennisgenomen van de beoordeling van de Europese Commissie van het budgettair-structureel plan van Nederland en de Opinie van de Commissie ten aanzien van de ontwerpbegroting 2025 (Draft Budgetary Plan). Het kabinet heeft reeds bij de aanbiedingsbrief van het budgettair-structureel plan en de ontwerpbegroting op 17 september jl. de Kamers geïnformeerd over de inschatting dat Nederland zonder aanvullende begrotingsopgave niet zal voldoen aan de vereisten die de Europese regels stellen aan het uitgavenpad in het budgettair-structureel plan.2 Door de vergrijzingskosten en de oplopende rente-uitgaven lopen het tekort en de schuld na de kabinetsperiode zonder aanvullend beleid op boven de Europese referentiewaarden. Daarmee voldoet Nederland niet aan de eis om zonder aanvullend beleid het tekort en de schuld op middellange termijn (tot 2038) binnen de Europese referentiewaarden te houden. De beoordeling van de e Europese Commissie is zodoende in lijn met de eerder met uw Kamer gedeelde inschatting.
Het kabinet zet belangrijke stappen om het tekort tijdens de kabinetsperiode onder de 3% bbp te houden, op een incidentele overschrijding in 2026 na als gevolg van het affinancieren van militaire pensioenen. Gedurende de kabinetsperiode blijft de schuld onder 60% bbp.
Ziet u hierin aanleiding om de begroting aan te passen zodat voldaan wordt aan de Europese begrotingsregels? Of bent u voornemens om deze serieuze waarschuwing van de Europese Commissie te negeren? Hoe verhoudt dit zich tot uw miljoenennota, waarin staat dat «het kabinet hecht aan begrotingsdiscipline en gezonde overheidsfinanciën»?
Het kabinet hecht grote waarde aan de Europese begrotingsregels en gezonde overheidsfinanciën. In de Wet Hof is geformuleerd dat het kabinet trendmatig begrotingsbeleid voert met inachtneming van de Europese normen. Naast een eenmalige overschrijding van het tekort in 2026 als gevolg van het affinancieren van militaire pensioenen, blijven het EMU-saldo en de EMU-schuld naar verwachting tijdens de kabinetsperiode binnen de Europese referentiewaarden van -3% bbp en 60% bbp.
De begroting, welke de basis vormt van het Nederlandse budgettair-structureel plan voor de middellange termijn, is gebaseerd op nationale politieke afspraken over de financiële kaders gedurende de kabinetsperiode, zoals vastgelegd in de Miljoenennota. Op deze manier kan Nederland voorspelbaar en trendmatig begrotingsbeleid voeren. Het kabinet zal niet een ander budgettair pad aan de Europese Commissie voorleggen dan de door het kabinet vastgestelde kaders. Het kabinet heeft wel afgesproken, zoals vastgelegd in het Hoofdlijnenakkoord en de Miljoenennota, om maatregelen te nemen als het tekort tijdens de kabinetsperiode dreigt op te lopen tot boven de 3% bbp.
Het kabinet zet een eerste stap om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen, door het uitgavenniveau structureel te beperken. Deze maatregelen verminderen de overheidsuitgaven vanaf 2027 ten opzichte van het basispad. Ook volgende kabinetten zullen stappen moeten zetten om de overheidsfinanciën op de middellange termijn houdbaar te houden en schuld en tekort binnen de Europese referentiewaarden te houden.
In RTL Z gaf u aan dat u bezuinigingen niet uitsluit als de financiën op de lange termijn niet verbeteren; wat is in dat licht het concrete voorstel van het kabinet? Welke aanvullende bezuinigingen gaat u in de komende tijd voorstellen?
Zie antwoord bij vraag 2.
Dit kabinet begon met de laagste staatsschuld van de afgelopen tien kabinetten, kunt u aangeven waarom dit kabinet ervoor kiest om deze staatsschuld weer op te laten lopen door het extra uitgeven van 8 miljard in uw eerste begroting?
Zie antwoord bij vraag 2.
Waarom kiest u er niet voor om deze extra uitgaven te gebruiken voor het doorvoeren van noodzakelijke hervormingen en/of transities van de economie, maar kiest u ervoor om dit geld in te zetten voor consumptieve uitgaven die in het licht van de vergrijzing de problemen alleen maar vergroten in plaats van oplossen, zoals de verlaging van het eigen risico?
Zoals vastgelegd in het Regeerprogramma en de Miljoenennota, zet dit kabinet zich in voor een gezonde en sterke economie. Zo maakt dit kabinet werken lonender, zet het kabinet stappen om het woningtekort aan te pakken, versterkt het kabinet het vestigingsklimaat en maakt dit kabinet zich hard voor economische weerbaarheid en (inter)nationale veiligheid. Ook blijft het kabinet bijvoorbeeld via het klimaat- en transitiefonds investeren in de verduurzaming van de economie en energietransitie.
Hoe rijmt u het «rechttrekken van de [overheidsschuld op de] lange termijn», zoals u aangaf bij RTL Z, met de stijgende zorguitgaven en de vergrijzing, waar dit kabinet vooralsnog geen keuzes in maakt?
In het Regeerprogramma staat hoe het kabinet op verschillende domeinen nationaal inzet op de vergrijzingsbestendigheid van Nederland, via keuzes op financieel-economisch gebied en een brede arbeidsmarktagenda voor arbeidsmarktkrapte.
Ook onderschrijft het kabinet het belang van begrotingsdiscipline. Nederland heeft een goede uitgangspositie door onder meer de koppeling van onze AOW-leeftijd aan de levensverwachting en de (nog altijd) relatief lage overheidsschuld. Het kabinet zet een eerste stap om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen, door het uitgavenniveau structureel te beperken. Deze maatregelen verminderen de overheidsuitgaven vanaf 2027 ten opzichte van het basispad. Ook volgende kabinetten zullen stappen moeten zetten om de overheidsfinanciën op de middellange termijn houdbaar te houden en schuld en tekort binnen de Europese referentiewaarden te houden.
Wat zijn volgens u de tien meest effectieve ombuigingen en lastenverzwaringen die die de verslechtering van de overheidsfinanciën als gevolg van vergrijzing tegengaan? Welke van deze tien maatregelen overweegt u te treffen?
Het kabinet zet een eerste stap om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen, door het uitgavenniveau structureel te beperken. Deze maatregelen verminderen de overheidsuitgaven vanaf 2027 ten opzichte van het basispad. Ook volgende kabinetten zullen stappen moeten zetten om de overheidsfinanciën op de middellange termijn houdbaar te houden en schuld en tekort binnen de Europese referentiewaarden te houden. Aanvullende maatregelen voor de uitgaven op langere termijn – mede in het licht van de vergrijzing – die verder gaan dan de Miljoenennota zijn nu niet aan de orde.
Overweegt u in het licht van de verslechterende overheidsfinanciën én de recente verhoging van de hypotheekrenteaftrek ook maatregelen in het domein van de fiscale behandeling van het eigenwoningbezit, zoals het versoberen van de hypotheekrenteaftrek of het terugdraaien van de nu voorliggende verruiming?
In augustus heeft het kabinet een koopkrachtpakket voorgesteld waarbij ervoor is gekozen om het gezamenlijke basistarief los te laten, het tarief in de eerste schijf te verlagen en het tarief in de tweede schijf te verhogen. De wijziging van de hoogte van het maximale aftrekpercentage is daar het gevolg van. Dit hogere tarief geldt naast voor de hypotheekrenteaftrek ook voor het inkomen binnen de betreffende schijf. Het maximale aftrekpercentage beweegt mee met het tarief in de tweede schijf. Iedere wijziging van het percentage in de tweede schijf heeft zo automatisch gevolgen voor het maximale aftrekpercentage. Dit geldt niet alleen voor de hypotheekrenteaftrek maar voor alle grondslagverminderende posten. In het hoofdlijnenakkoord is ook de keuze gemaakt om de fiscale positie van de eigen woning niet te wijzigen. Dit is een bewuste keuze om onzekerheid op de woningmarkt tegen te gaan. Het kabinet heeft mede daarom ook niets gewijzigd aan de bestaande systematiek. Het kabinet houdt zich daarnaast aan het Belastingplan zoals daar in de Tweede Kamer over is gestemd.
Bent u bekend met het rapport «Effect van Amerikaanse invoertarieven op de Nederlandse en Europese economie» van het Centraal Planbureau?1
Ja.
Hoe weegt u dit rapport in zijn geheel?
Het rapport geeft waardevolle inzichten in de handelsrelatie met de VS en laat zien dat het instellen van tarieven het grootste effect op de eigen economie heeft. Zo berekent het CPB dat Amerikaanse tarieven van 10 procent op alle invoer, 60 procent op invoer uit China, en 100 procent op auto’s, kunnen leiden tot een negatief effect van ongeveer 20 procent op zowel de invoer als uitvoer van de VS. Hierbij geldt dat de effecten verschillen tussen diverse sectoren. De gevolgen van tarieven op de eigen economie zijn dus potentieel verreikend. Dit neemt niet weg dat Amerikaanse tarieven ook effect hebben op de Nederlandse (en Europese) economie, al noemt CPB dat effect «relatief beperkt.»
Verder maakt het rapport inzichtelijk dat Amerikaanse tarieven ook een groot effect hebben op de output van de Amerikaanse maakindustrie en de concurrentiekracht van de Amerikaanse dienstensector, wederom met verschil tussen diverse sectoren.
Het rapport geeft aan dat voor specifieke bedrijfstakken in de Nederlandse maakindustrie de productie zal afnemen als gevolg van de importheffingen die de Verenigde Staten mogelijk gaat heffen. Vooral de productie van machine- en apparaten (–6%), elektronica en optiek (–5,7%) en voertuigen (–5,3%) wordt getroffen door verminderde export naar de Verenigde Staten. Wat betekent dit concreet voor Nederlandse bedrijven in deze sectoren?
Als gevolg van de tarieven zullen buitenlandse, waaronder Nederlandse, producten op de Amerikaanse markt duurder worden. De vraag zal daardoor verminderen en dat zal de Nederlandse productie afremmen. Tegelijkertijd onderstreept het rapport dat Nederland en Nederlandse bedrijven vele andere handelspartners hebben naast de VS. Exporteurs zullen handel verleggen naar andere markten. Dit zal de gevolgen voor Nederlandse bedrijven mitigeren.
Welke maatregelen neemt u, al dan niet in EU-verband, om de concurrentiepositie van deze vitale industrieën te beschermen tegen deze tarieven en om productiedaling te voorkomen?
De EU beschikt over een breed handelsinstrumentarium om het gelijke speelveld met derde landen te beschermen. Zo kan de EU een geschillenbeslechtingsprocedure bij de WTO starten indien het vermoeden bestaat dat een derde land zich niet aan de WTO-regels houdt. Daarbij kan de EU op basis van de Verordening handhaving van internationale handelsregels (Trade Enforcement Regulation, TER) haar belangen die voortvloeien uit internationale handelsafspraken beschermen wanneer een derde land een WTO geschillenbeslechtingsprocedure blokkeert.
Daarnaast beschikt de EU over klassieke handelsdefensieve instrumenten zoals antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsmaatregelen en is de trade toolbox de laatste jaren uitgebreid met onder andere de verordening buitenlandse subsidies, het anti-dwang instrument en het internationaal aanbestedingsinstrument. Met dit instrumentarium kan de Europese Commissie onderzoeken starten en optreden in situaties waar zij dit nodig acht. Effectieve implementatie van dit instrumentarium draagt bij aan de bescherming van een gelijk speelveld voor bedrijven en versterkt het geopolitieke handelingsvermogen van de EU.
Daarnaast dient binnen de EU gewerkt te worden aan het versterken van de eigen industrie, onder meer door uitvoering te geven aan aanbevelingen uit het Draghi rapport. U bent hier reeds als Kamer over geïnformeerd.2
Het rapport geeft aan dat bij vergeldend EU-tarief van 10% op de import van Amerikaanse goederen de export en import voor zowel Nederland als de EU met 0,2% punt daalt. Behoort het heffen van zo’n tarief volgens u tot de mogelijkheden? Zo nee, waarom niet? En zo ja, waar denkt u aan?
Wanneer Europese belangen geschaad worden omdat derde landen hun invoertarieven verhogen, kan de EU tegenmaatregelen nemen in de vorm van rebalancerende tarieven. De doelstelling is om handelsverhoudingen te balanceren na handelsverstorende maatregelen van een derde land, niet om tarieven van het derde land te vergelden. Ook wordt zo voorkomen dat het betreffende derde land – of andere derde landen – lichtvaardig overgaan tot verdere tariefverhogingen. Tegelijkertijd geven eigen tarieven een betere onderhandelingspositie vis-a-vis het derde land om diens tarieven terug te draaien.
De EU volgt een WTO-conform proces om rebalancerende tarieven vast te stellen. Daarbij is de Nederlandse inzet dat de EU de-escalerend te werk zal gaan, bijvoorbeeld door rebalancerende tarieven gefaseerd in te voeren.
Kunt u het krachtenveld binnen de EU schetsen als het gaat om het eventueel heffen van importtarieven?
De Europese Commissie en de lidstaten trekken gezamenlijk op bij het voeren van een assertieve gemeenschappelijke handelspolitiek, en breder buitenlands economisch beleid, ter behartiging van de eigen belangen. Dit vereist afwegingen over de inzet richting derde landen, waarbij ook de-escalatie dienend aan de Europese belangen kan zijn. In het geval van tegenmaatregelen wordt ook de bredere relatie met het desbetreffende land meegewogen. Er is in de Raad overeenstemming over het belang van EU eenheid. Er is nog niet concreet gesproken over specifieke tegenmaatregelen in reactie op mogelijke Amerikaanse tarieven.
Deelt u de analyse dat vergeldingsmaatregelen van de EU weinig effect hebben op de Amerikaanse economie maar wel risico's met zich meebrengen voor escalatie?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, dienen rebalancerende maatregelen om de balans in de handelsverhoudingen te herstellen, te voorkomen dat derde landen verdere tariefverhogingen instellen en om de onderhandelingspositie te verbeteren. Mogelijke escalerende effecten worden meegewogen.
Overigens leggen andere landen, buiten de EU, in het model van CPB geen invoertarieven op de VS op. Wanneer (veel) andere landen dat wel doen, zal de collectieve impact op de VS anders zijn.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Nederlandse dienstensector, die volgens het rapport juist kan profiteren van deze situatie, deze kansen optimaal kan benutten?
Het ondersteunen van bedrijven bij ondernemen over de grens gebeurt door inzet van een breed handelsinstrumentarium. Het gaat hierbij om o.a. handelsmissies, subsidies, leningen en exportkredietgaranties, maar ook om advies en bemiddeling. Dat vereist nauwe samenwerking met kennisinstellingen, bedrijven en tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) en het Ministerie van Economische Zaken (EZ) om innovatie en handel te stimuleren, en kansen te ontwikkelen en op deze manier gezamenlijk bij te dragen aan het versterken van het Nederlandse verdienvermogen en de concurrentiepositie. Nederlandse bedrijven in de dienstensector profiteren voornamelijk van hogere kosten voor Amerikaanse diensten, resulterende in een betere concurrentiepositie, aldus het rapport. Het bestaande handelsinstrumentarium kan deze bedrijven ondersteunen.
Wat is uw reactie op de conclusie dat deze tarieven kunnen leiden tot handelsverschuivingen waarbij Chinese producten via andere landen worden omgeleid?
Het CPB concludeert dat als gevolg van Amerikaanse tarieven van 60 procent op Chinese import, Chinese producten mogelijk worden omgeleid naar andere markten. Dit zal zijn omdat Chinese producten duurder worden op de Amerikaanse markt. Hierdoor zal de vraag verminderen en gaan Chinese exporteurs op zoek naar nieuwe markten. Wanneer dit resulteert in een (dreigende) grote toename van Chinese import in de EU, dan kan de EU handelsdefensieve maatregelen nemen om de interne markt te beschermen.
Hoe beoordeelt u het risico dat Nederlandse bedrijven hun productie gaan verplaatsen naar andere landen om de Amerikaanse tarieven te omzeilen?
De investeringsbeslissingen van bedrijven zijn van veel factoren afhankelijk, waaronder – maar niet uitsluitend – Amerikaanse tarieven. Per sector en zelfs per bedrijf zal de calculatie verschillen. Het is mogelijk dat bedrijven hun productie verplaatsen, maar het is nu te vroeg om te speculeren over de rol van mogelijke toekomstige Amerikaanse tarieven hierin.
Welke stappen neemt u om de toegang tot financiering voor getroffen bedrijven te verbeteren zodat zij deze moeilijke periode kunnen overbruggen?
Het is te vroeg om maatregelen te nemen rondom bedrijfsfinanciering. Het is nog niet bekend welke maatregelen de VS zal nemen. En als er sprake zal zijn van tarieven, spreekt het niet voor zich dat de overheid financieringsmaatregelen moet nemen.
In algemene zin zet dit kabinet wel stappen om de financiering voor het bedrijfsleven te verbeteren. Op hoofdlijnen functioneert de financieringsmarkt goed, zoals blijkt uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Bedrijfsfinanciering.3 De meeste bedrijven hebben goede toegang tot financiering en over het algemeen sluit het financieringsinstrumentarium van de overheid goed aan op de behoeften van bedrijven waarin de markt niet kan voorzien op de bedrijfsfinancieringsmarkt.
Wel zijn er twee belangrijke knelpunten. Ten eerste is er een tekort aan durfkapitaal voor latere groeifases van innovatieve scale-ups die belangrijk zijn voor een toekomstig en duurzaam verdienvermogen. De doorgroei van startups naar scale-ups blijft daarom achter in Nederland. Het tweede knelpunt betreft de beperkte toegang van mkb-bedrijven tot kleine kredietverlening, aangezien banken zich in toenemende mate uit dit segment terugtrekken.
Het kabinet pakt deze knelpunten met name aan door de slagkracht van Invest-NL te vergroten met 900 miljoen euro en van Invest International met 100 miljoen euro. Daarnaast zet het kabinet in op een versterking van de private financieringsmarkt door te werken aan een versteviging van de kapitaalmarktunie en een betere toegang tot financiering voor ondernemers. Dat laatste doet het kabinet via de FinancieringsGids en een verkenning van een verruiming van de garantstelling op financiering via de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB); met name voor de financieringsmarkt tot 1 miljoen euro, zodat het mkb makkelijker aan financiering kan komen.
Hoe gaat u om met de mogelijke verschuiving van handelsstromen en wat betekent dit voor onze havens en logistieke sector?
Nederland is een internationaal knooppunt in mondiale handelsstromen. De ontwikkeling van deze handelsstromen zijn van meerdere economische en geopolitieke factoren afhankelijk. De effecten van eventuele Amerikaanse tarieven spelen hierin geen primaire rol. Bovendien zullen deze tarieven deels leiden tot verschuivingen in internationale handelsstromen, hetgeen niet per se leidt tot minder activiteit voor onze havens en logistieke dienstverleners.
Welke maatregelen overweegt u te nemen om het verlies aan werkgelegenheid in de getroffen sectoren op te vangen?
Het is te vroeg om te spreken over maatregelen om het verlies aan werkgelegenheid op te vangen. Het is nog niet bekend welke maatregelen de VS zal nemen. De grote krapte op de Nederlandse arbeidsmarkt beperkt bovendien de risico’s van verlies aan werkgelegenheid.
Bovendien is het Nederlandse bedrijfsleven dynamisch en weerbaar. De meeste bedrijven zijn in staat om zich snel aan te passen aan veranderende economische omstandigheden. Deze vorm van dynamiek zorgt ervoor dat de Nederlandse economie modern en concurrerend blijft, en dat moeten we koesteren. In het geval van verslechterende toegang tot een bepaalde exportmarkt is het bijvoorbeeld aannemelijk dat bedrijven andere afzetmarkten zoeken, en zo de schade beperken. Het is belangrijk dat we deze wendbaarheid van bedrijven de ruimte geven.
Het kabinet houdt de vinger aan de pols en staat in nauw contact met het bedrijfsleven.