Het artikel ‘Waterbedrijven willen tarieven kunnen verhogen’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Waterbedrijven willen tarieven kunnen verhogen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat drinkwaterbedrijven tarieven willen verhogen om te kunnen investeren en het feit dat ze de wettelijke rem op winstvorming als een belemmering zien om dit te doen?
De tarieven van drinkwater dienen kostendekkend te zijn (artikel 11 van de Drinkwaterwet). Als de kosten toenemen mogen de drinkwaterbedrijven hun tarieven verhogen. Onderdeel van deze kostendekkendheid is ook winst. Een wettelijke rem op de winstvorming is gebruikelijk voor sectoren die een monopolie hebben; voor de drinkwaterbedrijven geldt de WACC (weighted average cost of capital; in het Nederlands de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet). De ILT doet op dit moment onderzoek naar de financiële situatie bij de drinkwaterbedrijven. Zodra dit onderzoek is afgerond zal ik uw Kamer hierover informeren.
Klopt het dat er bijna een miljard euro per jaar nodig zou zijn voor investeringen bij drinkwaterbedrijven? Waarom zouden de tarieven de komende jaren met minstens 20% omhoog moeten? Zijn andere keuzes denkbaar? Zo ja, welke? Kunnen drinkwaterbedrijven blijven investeren, zonder dat de lasten voor burgers en bedrijven onwenselijk stijgen?
Ik heb de ILT gevraagd een onderzoek uit te voeren naar de toekomstige investeringen en de relatie met de WACC. De ILT heeft in dit onderzoek de tien drinkwaterbedrijven gevraagd hoeveel zij de komende tien jaar verwachten te investeren. Op basis hiervan zal ik u informeren en met de sector mogelijke oplossingen verkennen.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat drinkwater veel duurder wordt?
Drinkwater moet niet onnodig duurder worden. Betaalbaarheid van drinkwater is erg belangrijk omdat voldoende en veilig drinkwater in belangrijke mate bijdraagt aan de volksgezondheid.
Wat is de rol van de gemiddelde vermogenskostenvoet (weighted average cost of capital, WACC) in deze? Beschermt de WACC-methode de inwoners en bedrijven tegen hogere tarieven, of wordt juist het risico van lastenstijgingen vergroot?
Zie ook het antwoord op vraag 2, het doel van de WACC is afnemers te beschermen tegen overwinsten van drinkwaterbedrijven en te hoge tarieven en drinkwaterbedrijven een redelijke winst te bieden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de WACC en recente moties hierover? Welke overleggen hebben er inmiddels plaatsgevonden met drinkwaterbedrijven om een oplossing te vinden voor de financieringsproblemen? Wat is de uitkomst van deze overleggen geweest?
Zoals aangegeven bij vraag 2 en 3 doet de ILT nu onderzoek. Verder heb ik mede naar aanleiding van de motie Dik-Faber (35 570 XII, nr. 94) overleg gevoerd met de drinkwaterbedrijven. De drinkwaterbedrijven hebben gevraagd de huidige WACC te verlengen. De WACC wordt namelijk elke twee jaar herzien, en door de lage rente is de verwachting dat deze verder zal dalen. De wet vraagt om vaststelling van een nieuwe WACC voor 1 november dit jaar.
Naar aanleiding van dit verzoek heb ik besloten een verlengingsbevoegdheid in de Drinkwaterwet op te nemen om – als het nodig is – de huidige WACC te kunnen verlengen. Hiermee wordt voor de korte termijn een vangnet gecreëerd. Voor de lange termijn ga ik samen met de drinkwatersector oplossingen uitwerken.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De problemen die vuurwerk-ondernemers ondervinden bij het verkrijgen van voorfinanciering bij banken |
|
Roald van der Linde (VVD), Thierry Aartsen (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de problemen bij voorfinanciering die vuurwerkondernemers ondervinden?1
De zorgen van ondernemers rondom voorfinanciering zijn in algemene zin bekend. Ik ben bekend met één concrete casus waarbij dit direct samenhing met (on)mogelijkheden voor voorfinanciering in relatie tot de vormgeving van de compensatieregeling.
Klopt het dat u op 16 december jl. antwoordde dat vuurwerk-ondernemers voor voorfinanciering gebruik zouden kunnen maken van de Kleine Kredieten Corona garantieregeling (KKC), Borgstellingskrediet MKB Corona (BMKB C), de Garantie Ondernemingsfinanciering corona (GO-C) of Qredits?
In mijn brief van 11 december 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de reguliere steunmaatregelen waar de vuurwerkbranche gebruik van kan maken, inclusief de door de rijksoverheid ondersteunde kredietmogelijkheden, zoals de KKC-regeling, BMKB-C, GO-C en Qredits.
Bent u bekend met de afwijzing die banken als ABN AMRO geven, omdat zij geen vertrouwen hebben in het toekomstige verdienmodel op vuurwerk in verband met het eenmalige verbod, waardoor zij geen krediet financieren?
Ik ben bekend met één concrete situatie waarin een vuurwerkimporteur aangeeft dat de ABN AMRO een beschrijving van de regeling vereiste voor een besluit. Toen dit speelde, kon de conceptregeling nog niet worden gedeeld. Een eerste concept van de regeling is op 18 januari 2021 aan de betreffende partij gecommuniceerd. Het is mij verder niet bekend dat deze eisen te maken hebben met het verdienmodel op vuurwerk vanwege het eenmalige verbod.
De branche is meerdere malen gevraagd om concrete voorbeelden, maar tot op heden is dit het enige voorbeeld dat mij bekend is.
Begrijpt u dat deze voorfinanciering noodzakelijk is om onder andere de kosten voor opslag en vervoer te kunnen betalen en gemaakte kosten te overbruggen?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstraat heeft nauw contact met de vuurwerkbranche. De branche heeft aangegeven dat zij in de meeste gevallen voor de externe transportkosten een regeling voor uitstel van betaling hebben kunnen treffen met de vervoerders. Na uitbetaling kunnen de voorschotten gebruikt worden om o.a. uitstaande betalingen voor extern ingehuurd vervoer te voldoen. In de kosten van het eigen vervoer wordt tegemoetgekomen via de verruimde Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW). Met betrekking tot de opslag zijn geen concrete situaties bekend waarin voorfinanciering een probleem is dat niet kan worden opgelost tot de uitbetaling van de voorschotten heeft plaatsgevonden.
Bent u op de hoogte van het feit dat deze ondernemers nu geconfronteerd worden met zeer hoge rentepercentages als gevolg van kredietoverschrijding door de gemaakte kosten en vanwege de achterblijvende vergoedingen van de overheid en het weigeren van banken om krediet te verlenen?
Er vindt regelmatig overleg plaats met de vertegenwoordigers van branche en daarover zijn tot nu toe, met uitzondering op mijn antwoord op vraag 3, geen signalen bekend.
Klopt het dat u pas in juni 2021 verwacht de ondernemers, die deze kosten nu moeten maken, een tegemoetkoming in de opslagkosten uit te keren?
Het streven is om zo snel mogelijk de regeling vast te stellen en uit te voeren, rekening houdend met de benodigde zorgvuldigheid en de mogelijkheid voor alle getroffen ondernemers om in gelijke mate een beroep hierop te doen. De uit het verbod voortgekomen regeling, de Tijdelijke subsidie vuurwerkverbod COVID-19 (TSVC-19), zal voorzien in steun bij activiteiten die nodig waren door het tijdelijke vuurwerkverbod, die specifiek zijn voor vuurwerkwinkels en niet ondervangen worden door het instrumentarium van de generieke steunmaatregelen (TVL/NOW). Daarnaast worden vuurwerkbedrijven gesteund bij de opslag van het niet-verkochte vuurwerk gedurende een jaar en de daarvoor gemaakte en te maken extra transportkosten.
Ik streef ernaar om de definitieve regeling op 29 maart vast te stellen en op 30 maart te publiceren. Van 31 maart tot en met 3 mei kunnen aanvragen worden ingediend, waarna RVO begin mei start met het uitkeren van de voorschotten. Het streven is om uiterlijk 1 juli 2021 alle voorschotten te hebben uitbetaald. De uitbetalingen vinden plaats na de sluiting van het loket, omdat anders mogelijk het subsidieplafond wordt overschreden en latere aanvragers geen subsidie kunnen ontvangen.
Hoe verwacht u dat ondernemers, die al meer dan een jaar geen inkomsten hebben ontvangen, deze kosten kunnen financieren, als de banken niet meewerken?
De vuurwerkbranche kan sinds december 2020 gebruik maken van de reguliere coronasteunmaatregelen, zoals de TVL en NOW-regelingen. De aanvullende regeling, de TSVC-19, vormt extra steun bij activiteiten die nodig waren door het vuurwerkverbod. Daarnaast worden vuurwerkbedrijven gesteund bij het opslaan van het niet-verkochte vuurwerk gedurende een jaar en de daarvoor gemaakte en te maken transportkosten.
Bent u op de hoogte van de problemen die met opslag kunnen ontstaan als de kosten hiervoor niet betaald kunnen worden?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstraat heeft nauw contact met de vuurwerkbranche, waaronder detailhandelaren en vuurwerkbedrijven. In dit contact zijn door de branche geen concrete probleemgevallen met betrekking tot de betaling van de opslagkosten van vuurwerk aan de orde gebracht. De TSVC-19 steunt in een tegemoetkoming voor de opslagkosten gedurende een jaar van het niet-verkochte vuurwerk.
Bent u bereid deze ondernemers op korte termijn een oplossing te bieden. Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
De opvolging van de processen die voor de TSVC-19 moeten worden doorlopen, is korter dan gebruikelijk en komt daarmee tegemoet aan de wens om de uitbetalingen aan de branche zo snel mogelijk te starten. Hier is ook nauw contact over geweest met de branche. De branche heeft op de eerder genoemde situatie na verder geen problematische casussen aangeleverd.
Zou het een mogelijkheid zijn om ook andere banken, zoals Handelsbanken, die wel welwillend zijn om financiering te verstrekken, gebruik te laten maken van de garantieregelingen voor banken?
Buitenlandse banken die in het bezit zijn van een EU-bankvergunning kunnen zich bij RVO laten accrediteren door een toelatingsprocedure te doorlopen. De garanties moeten wel altijd ten goede komen aan Nederlandse ondernemingen met substantiële activiteiten in Nederland. Handelsbanken kan dus desgewenst een accreditatie-aanvraag indienen en de procedure doorlopen.
Op welke manieren zou de overheid garant kunnen staan om banken de zekerheid te bieden om betreffende ondernemers te financieren en in welke mate bent u bereid om dat te doen?
De bestaande generieke garantieregelingen BMKB- en GO-regeling zijn toegankelijk voor de vuurwerkbranche. De BMKB voorziet in staatsgarantie op financieringen tot maximaal € 1,5 miljoen per onderneming. De GO biedt staatsgarantie op financieringen vanaf € 1,5 miljoen tot maximaal € 150 miljoen per onderneming. Ondernemers die getroffen zijn door COVID-19 kunnen aanspraak maken op de coronamodules van deze regelingen met hogere garantiepercentages en op de KKC-regeling (voor kleine kredieten tot € 50.000 per ondernemer). Ondernemers kunnen een kredietaanvraag indienen bij een geaccrediteerde bank en voor de KKC en de BMKB ook bij geaccrediteerde non-bancaire financiers. Ondanks de staatsgarantie blijft de afweging om ondernemers al dan niet te voorzien in voorfinanciering aan de financiers.
Kunt u in de tussentijd op korte termijn een voorfinanciering van de verwachte opslagkosten uitbetalen. Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder genoemd zal het RVO-loket tot en met 3 mei geopend zijn voor aanvragen. Vanwege het subsidieplafond kan de RVO pas na de sluiting beginnen met het uitkeren van de voorschotten. Eerdere voorfinanciering is niet mogelijk, omdat er een limiet is aan de subsidie waardoor latere aanvragers bij eerdere uitbetaling mogelijk geen subsidie meer kunnen ontvangen.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja, zie bovenstaande antwoorden.
Het artikel 'Leiding Waternet probeert verantwoordelijkheid voor digitaal wanbeleid te lozen' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Leiding Waternet probeert verantwoordelijkheid voor digitaal wanbeleid te lozen», gepubliceerd op de website van Follow the Money?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het bericht dat Accenture al jaren de vaste IT-consultant van Waternet was, en in die zin dus helemaal niet geschikt om een onafhankelijk onderzoek uit te voeren?
Zoals toegelicht in mijn brief van 4 november 20202, ben ik als Minister van Infrastructuur en Waterstaat op basis van de Waterwet en de Drinkwaterwet systeemverantwoordelijk voor de continuïteit van het waterbeheer en de openbare drinkwatervoorziening. Deze systeemverantwoordelijkheid geldt ook voor de cybersecurity van waterstaatswerken en de openbare drinkwatervoorziening. Vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid past het mij niet een oordeel te geven over het inschakelen van adviseurs door Waternet en het Stichtingsbestuur.
Het door de ILT geïnitieerde onderzoek – dat is gericht op het drinkwaterrelevante deel van Waternet – richt zich naast de naleving van de Wbni en leveringszekerheid van drinkwater ook op de governance van de organisatie. Zolang de ILT haar onderzoek nog niet heeft afgerond, kan niet op de uitkomsten ervan vooruit worden gelopen.
Is de uiteindelijk ingeschakelde IT-architect, die in het artikel genoemd wordt, wel onafhankelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de constatering dat bij beide rapporten de schijn van onafhankelijkheid ontbreekt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de rol van de dijkgraaf en zoomt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) daar nog op in?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de constatering van deze IT-architect dat het directie en personeel aan security awareness ontbreekt?
De ILT heeft inzage in de rapporten van Accenture en de IT-architect. Beide rapporten worden meegenomen in het ILT-onderzoek. Zolang de ILT haar onderzoek nog niet heeft afgerond, kan niet op de uitkomsten ervan vooruit worden gelopen.
Waaraan is precies de 28 miljoen euro, die Waternet heeft gestoken in digitalisering, besteed?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u door naar Waternet en het Stichtingsbestuur. Dit valt buiten de scope van het ILT-onderzoek.
Hoe oordeelt u over de constatering van Accenture dat de digitale bescherming en procesautomatisering rondom vitale taken van Waternet onder de maat is?
Het door de ILT geïnitieerde onderzoek – dat is gericht op het drinkwaterrelevante deel van Waternet – richt zich naast de naleving van de Wbni, leveringszekerheid van drinkwater ook op de governance van de organisatie. Hierin staat de beveiliging van procesautomatisering voor vitale taken centraal. Zolang de ILT haar onderzoek nog niet heeft afgerond, kan niet op de uitkomsten ervan vooruit worden gelopen.
Hoe oordeelt u over de stelling dat er geen handelingsprocedures rondom informatiebeveiligingsincidenten en geen serieuze bedrijfscontinuïteitsplannen zijn aangetroffen?
Zie antwoord vraag 8.
Is naar uw oordeel de organisatiestructuur enerzijds of de organisatiecultuur anderzijds primair verantwoordelijk voor de problemen bij Waternet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe oordeelt u over de constatering dat de digitale veiligheid van Waternet nog niet veel verbeterd is de afgelopen maanden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe is de voortgang van het huidige ILT-onderzoek?
In mijn brief van 17 december 20203 heb ik aangegeven dat naar verwachting het onderzoek van de ILT in maart 2021 gereed is. Dat is nog steeds het tijdpad.
Bent u bereid de ILT te vragen deze kwestie mee te nemen in haar onderzoek?
Zie mijn beantwoording van de voorgaande vragen.
Bent u bereid deze vragen voor de verkiezingen te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Klokkenluiders terrorismepolitie: er zijn “wandelende tijdbommen” die zomaar aanslag kunnen plegen’ |
|
Lilian Helder (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Klokkenluiders terrorismepolitie: er zijn «wandelende tijdbommen» die zomaar aanslag kunnen plegen»?1
Ja.
Klopt het dat door gebrekkige aansturing vanuit de leiding bij het CTER (Contraterrorisme Extremisme en Radicalisering) en mismanagement geen toezicht is op tientallen geradicaliseerde terugkeerders? Zo ja, hoe lang is al sprake van deze onaanvaardbare situatie?
Zoals ik u recent heb geïnformeerd2 start de Inspectie nu een oriënterend onderzoek naar aanleiding van signalen die zij mij meldt te hebben ontvangen over vermeende misstanden binnen het informatieknooppunt van de Landelijke Eenheid (LE) van de politie dat zich bezighoudt met het verzamelen van informatie over contraterrorisme, extremisme en radicalisering (CTER).
Het is van groot belang dat medewerkers met signalen van vermeende misstanden terecht kunnen bij hiervoor ingerichte loketten, zoals in dit geval de Inspectie Justitie en Veiligheid. Dergelijke signalen dienen zorgvuldig te worden onderzocht met gelegenheid tot hoor- en wederhoor.
Op basis daarvan kan vervolgens worden vastgesteld of nader onderzoek noodzakelijk is. De Inspectie zet met de start van dit oriënterend onderzoek een eerste stap hierin.
Daarom acht ik het op dit moment onwenselijk om vooruit te lopen op de uitkomsten van de oriëntatie, en te speculeren op basis van aannames over vermeende risico’s.
Waarom heeft de leiding van de Nationale Politie de politiebonden ACP en NPB niet serieus genomen en is er niet per direct actie ondernomen?
Er hebben mij niet eerder signalen bereikt van vermeende misstanden bij het informatieknooppunt van de Landelijke Eenheid (LE) van de politie dat zich bezighoudt met het verzamelen van informatie over contraterrorisme, extremisme en radicalisering (CTER).
Ik zal uw Kamer nader informeren als de Inspectie haar oriënterend onderzoek heeft afgerond.
Zijn er eerder rapporten dan wel interne memo’s gemaakt over deze, dan wel vergelijkbare, problemen binnen CTER? Zo ja, kunnen die naar de Kamer worden gestuurd, dan wel kan de conclusie daarvan met de Kamer worden gedeeld?
Zie antwoord vraag 3.
Is er inmiddels wel voldoende orde op zaken gesteld en is de veiligheid van Nederland op dit punt niet meer in gevaar?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er momenteel 17 vacatures zijn binnen CTER op een totale capaciteit van 80 fte?
Er zijn momenteel 17 vacatures op een totale capaciteit van 128 fte voor het gehele cluster CTER. Om capaciteitsvraagstukken op te vangen wordt gebruik gemaakt van flexibele tactische capaciteit.
Nu dit het derde voorbeeld van niet optreden van de leiding bij de Landelijke Eenheid en/of de korpsleiding binnen korte tijd is, waar dit eerder al het geval was bij de TCI (Team Criminele Inwinning) en het LIRC (Landelijk Internationaal Rechtshulpcentrum), is het dan niet tijd om de betreffende personen binnen de leiding van die eenheden te vervangen?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is het oriënterend onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid gereed en wanneer wordt de Kamer van het resultaat hiervan op de hoogte gesteld?
Zoals aangegeven aan uw Kamer3 start de Inspectie Justitie en Veiligheid een oriënterend onderzoek naar de werkwijze en onderlinge verhoudingen bij het informatieknooppunt van de Landelijke Eenheid (LE) van de politie dat zich bezighoudt met het verzamelen van informatie over contraterrorisme, extremisme en radicalisering (CTER). Daarbij heb ik aangegeven uw Kamer nader te informeren wanneer de Inspectie haar oriënterend onderzoek heeft afgerond. De Inspectie opereert onafhankelijk. Daarom is het aan hen te bepalen wanneer het onderzoek is afgerond.
Bent u bereid om deze vragen, vanwege de hoge urgentie, zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
De virtuele verkoop van groene stroom aan Amazon |
|
Sandra Beckerman , Henk van Gerven |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht in NRC over de virtuele verkoop van groene stroom aan Webwinkel Amazon?1
Ja.
Is het waar dat de verkoop van groene stroom aan Amazon de hoeveelheid energie omvat die circa een half miljoen huishoudens gebruiken?
Ja, dat klopt.
Kunt u aangeven op welke wijze dergelijke transacties binnen de huidige wet- en regelgeving vallen en op welke wijze deze bijdragen aan de klimaatdoelen? Ondermijnt een dergelijk contract niet het draagvlak om de klimaatdoelen in ons kleine zeer dichtbevolkte land te halen?
Om de bouw van deze duurzame energiebronnen te bevorderen is er een Europees systeem van Garanties van Oorsprong (GvO’s) afgesproken. Voor elektriciteit is dit in Nederland geregeld in de Elektriciteitswet 1998 en de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong.
Op het eerste gezicht kan het GvO-systeem verwarrend lijken, want het lijkt alsof de opgewekte stroom uit hernieuwbare bronnen daadwerkelijk via een elektriciteitskabel wordt geleverd aan de kopers van de GvO’s. Dat is echter niet zo. Alle elektriciteit die wordt opgewekt, komt op het elektriciteitsnet voor transport naar de afnemers. Op het elektriciteitsnet kan je de elektronen die zijn opgewekt met hernieuwbare bronnen niet onderscheiden van elektronen die zijn opgewekt met fossiele bronnen. Omdat de stroom uit windparken zich met stroom uit bijvoorbeeld kolen- en gascentrales op het elektriciteitsnet mengt, kan een afnemer nooit alleen de stroom uit hernieuwbare bronnen afnemen. GvO’s maken het mogelijk voor elektriciteitsafnemers om administratief te waarborgen dat tegenover hun betaling voor elektriciteit, daadwerkelijk stroom met hernieuwbare bronnen geproduceerd is. Deze administratieve waarborg betekent dus niet dat de door de windparken opgewekte stroom daadwerkelijk naar een datacenter in het buitenland wordt geleverd.
Voor de Klimaatakkoorddoelstellingen geldt dat de CO2-reductie of de opwek van stroom uit hernieuwbare bronnen in Nederland plaats moet vinden. We willen met de opwek van elektriciteit specifiek in Nederland minder CO2 uitstoten.
Indirect vergroot de verkoop van GvO’s juist de kansen voor de energietransitie. Het biedt de opwekker van stroom uit hernieuwbare bronnen een extra inkomstenbron naast de verkoop van de stroom zelf. Dit verbetert de business case, en daarmee de uitrol, van dergelijke duurzame-energieprojecten. Door middel van dergelijke transacties lukt het om de uitrol van wind-op-zeeprojecten in Nederland subsidievrij te krijgen en te houden. Daarmee wordt het realiseren van de klimaatdoelstelling betaalbaarder.
Ligt het niet voor de hand dat de windparken die in de Nederlandse Noordzee worden geplaatst primair bedoeld moeten zijn voor duurzame energie voor Nederlands gebruik?
Zeker, en in de werkelijkheid gebeurt dat ook. Windparken op het Nederlandse deel van de Noordzee zijn primair bedoeld voor verbruik in Nederland. Daarom wordt de stroom van deze windparken ook in Nederland aan land gebracht en op het Nederlandse elektriciteitsnet ingevoed. Via het elektriciteitsnet komt de stroom primair bij de Nederlandse afnemers terecht.
Betekent een dergelijke transactie niet dat de druk om op land meer windturbines te plaatsen waartegen toenemende weerstand ontstaat, toeneemt?
Nee. Zoals ik hierboven heb beschreven komt alle stroom van de windparken op zee feitelijk primair bij de Nederlandse afnemers terecht.
Hoeveel SDE subsidie is gemoeid met de realisatie van dit windpark nu en in de toekomst?
Met dit windpark is geen SDE-subsidie gemoeid. Alleen de eerste twee windparken voor de kust bij Borssele hebben SDE-subsidie ontvangen. De laatste drie windparken die getenderd zijn, ontvangen alle geen subsidie. Het kabinet streeft ernaar om alle toekomstige windparken op zee subsidievrij te laten ontwikkelen door marktpartijen, en de extra waarde die GvO’s hebben helpt daarbij.
Hoeveel publiek geld is er gemoeid met het leggen van de electriteitskabels naar het vasteland en aansluiting op het net?
De kosten voor het net op zee voor de windparken uit de routekaart 2023 bedragen gemiddeld € 200 miljoen per jaar over een afschrijvingsperiode van 20 jaar. Naar schatting zullen de jaarlijkse gemiddelde kosten voor de routekaart 2030 € 650–750 miljoen worden. Dit is echter van vele factoren afhankelijk, zoals bijvoorbeeld de rentestand en de afschrijvingstermijn.
Bent u bereid een overzicht te geven van alle virtuele transacties rond groene stroom die in Nederland wordt geproduceerd?
Ja, feitelijk gebeurt dat al. Het systeem van GvO’s voor elektriciteit wordt uitgevoerd door CertiQ. Op de internetpagina van CertiQ wordt maandelijks een overzicht gepubliceerd over de gecertificeerde productie van duurzame elektriciteit in Nederland. Daarnaast wordt er gerapporteerd over import en export van GvO's. Dit overzicht biedt wel geaggregeerde volumes in verband met bedrijfsvertrouwelijke informatie.
Bent u bereid een overzicht te geven van alle Nederlandse bedrijven die elders in de wereld virtuele groene stroom aankopen zonder die zelf te gebruiken?
Alle Nederlandse energieleveranciers zijn op basis van de Elektriciteitswet 1998 en de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet verplicht om jaarlijks een stroometiket op te stellen. Bedrijven en huishoudens ontvangen dit stroometiket, passend bij hun energiecontract, jaarlijks. Op het stroometiket onderbouwen energieleveranciers op basis van hun afgeboekte certificaten van welke energiebron de geleverde elektriciteit afkomstig is. Op de internetpagina van CertiQ is geaggregeerde informatie te vinden over de import van certificaten uit het buitenland. Hieruit blijkt dat vooral GvO’s voor windenergie worden geïmporteerd uit bijvoorbeeld Italië en Spanje.
Kunt u aangeven hoeveel megawatt in Nederland geproduceerde groene stroom virtueel ons land verlaat en hoe deze in de nul-emissie-elektriciteit wordt meegenomen in de boekhouding van het bedrijf dat de energie virtueel heeft aangekocht en de Nederlandse boekhouding rond de emissie? Kunt u hiervan een overzicht geven?
GvO’s kunnen zowel in Nederland als in het buitenland worden gebruikt voor de onderbouwing van de levering van duurzame elektriciteit. Nederland importeert meer GvO’s uit het buitenland dan dat het exporteert. De netto import van GvO’s in Nederland was in 2020 42.689 GWh. De netto export van GvO’s was 2.528 GWh. Dat betekent dat GvO’s van in Nederland geproduceerde elektriciteit grotendeels worden gebruikt voor de onderbouwing van levering van elektriciteit in Nederland.
Kunt u aangeven hoe de ontstane grijze stroom wordt verkocht en hoe de controle op de juiste registratie van de emissie boekhouding is georganiseerd en op welke wijze hierop bij dubbele registratie wordt gehandhaafd?
De levering van grijze stroom wordt sinds 1 januari 2020 ook onderbouwd met certificaten (certificaten van oorsprong). Ook dit is geregeld in de Elektriciteitswet 1998 en de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong. De grijze stroom zelf kan verkocht worden op de elektriciteitsmarkt of via bilaterale contracten. De emissieboekhouding staat geheel los van het systeem van certificaten. Hierdoor kan er van dubbele registratie ook geen sprake zijn. De Nederlandse Emissieautoriteit borgt dat bedrijven, die deelnemen aan het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) of vallen onder de wet- en regelgeving voor hernieuwbare energie vervoer en brandstoffen luchtverontreiniging, voldoen aan hun verplichtingen.
Kunt u aangeven op welke wijze de virtuele handel in energie bijdraagt aan het terugdringen van het gebruik van fossiele brandstof en de uitstoot van CO2 en NOx bij de koper van de virtuele energie?
GvO’s maken het mogelijk om een link te leggen tussen duurzame energieproductie en de levering van energie. De waarde van GvO’s zorgt voor een betere business case voor subsidieloze duurzame-energieprojecten. Een positieve business case is noodzakelijk om projecten als Hollandse Kust Noord subsidievrij te kunnen realiseren. In de SDE++ wordt bij aanvragen vanaf 2020 gecorrigeerd voor de waarde van GvO’s, waardoor er minder subsidie hoeft te worden uitgekeerd en er meer middelen beschikbaar blijven voor aanvullende projecten voor CO2-reductie.
Deelt u de mening dat een wildgroei van oncontroleerbare virtuele transacties rond energie onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke regelgeving kunnen we hierover verwachten?
Nee, die mening deel ik niet, aangezien de handel in GvO’s is vastgelegd in Europese en nationale regelgeving. Er is dus geen sprake van oncontroleerbare virtuele transacties.
Kunt u aangeven op welke wijze ook particulieren kunnen profiteren van de virtuele aankoop van energie? Kan iemand zijn gas- of kolenkachel blijven stoken door elders virtueel energie aan te kopen en weer door te verkopen?
GvO’s zijn het enige instrument waardoor de herkomst kan worden aangetoond van hernieuwbare bronnen. Zij worden enkel gebruikt voor informatie over de herkomst van elektriciteit, gas en warmte bij de levering aan huishoudens. Door het gebruik van GvO’s kan er geen grijze energie verkocht worden als groene energie. De energieproductie wordt gecontroleerd door CertiQ zodat de juiste certificaten worden afgegeven.
Kunt u aangeven of ook overheden in ons land gebruik maken van de aan- en verkoop van virtuele stroom, om zo hun klimaatdoelen te halen? Zo ja, graag een overzicht van de mate waarop dit principe wordt toegepast en de gevolgen die dit heeft voor de klimaatdoelen in verhouding tot de werkelijk gerealiseerde vermindering van uitstoot?
De klimaatdoelstellingen worden niet gemeten op basis van GvO’s. Voor het behalen van de reductiedoelstellingen wordt alleen gekeken naar de energieproductie in Nederland. Hier wordt gekeken hoeveel CO2 Nederland uitstoot bij deze productie. Ook in de berekening van het aandeel hernieuwbare energie spelen GvO’s geen rol, omdat uitsluitend naar de productie van energie wordt gekeken en niet naar de handel daarin.
De uitvoering van de Wet tot samenvoeging van de gemeenten Groningen, Haren en Ten Boer |
|
Henk Krol (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u naar aanleiding van uw brief van 2 november 2020 over de Evaluatie herindelingsproces gemeente Vijfheerenlanden, mogelijk op een andere manier gaan kijken naar de herindeling Groningen, Haren en Ten Boer? Bent u van mening dat de hoofdconclusie uit de genoemde evaluatie, namelijk dat de kwaliteit van het proces van herindeling onvoldoende was, ook van toepassing is op de herindeling Groningen, Haren en Ten Boer? Zo nee, waarom niet?
Nee, de evaluatie had alleen betrekking op de het proces dat tot de vorming van de gemeente Vijfheerenlanden heeft geleid. Hoewel de evaluatie van dit – tot nog toe – unieke proces ook een aantal breder toepasbare inzichten heeft opgeleverd, heeft dit mijn oordeel over de herindeling van Groningen, Haren en Ten Boer niet gewijzigd.
Kent u het voornemen van het gemeentebestuur van Groningen om zonneparken aan te leggen in het landelijke gebied van de voormalige gemeente Haren, met een grote landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarde, waaronder de groene long tussen Groningen en Haren?1 In hoeverre is dit voornemen in overeenstemming met punt 1 uit de Bestuursovereenkomst herindeling Groningen Haren en Ten Boer? Bent u van mening dat de Bestuursovereenkomst niet wordt nageleefd, ten nadele van de inwoners van de voormalige gemeente Haren? Bent u bereid om de gemeente Groningen op te roepen zich aan de Bestuursovereenkomst te houden en af te zien van de aanleg van zonneparken in dit gebied?
In het kader van de uitwerking van het Klimaatakkoord zijn in Nederland momenteel 30 energieregio’s aan het verkennen hoe het best duurzame elektriciteit op land (wind en zon) opgewekt kan worden. Groningen is één RES-regio. De RES-regio bestaat uit gemeenten, provincie en waterschap. Bij de verdeling over wind en zon wordt ook gekeken naar landschappelijke inpassing en aansluiting op het netwerk. Vanuit de NOVI zijn aan de RES-regio’s ruimtelijke principes meegegeven, gericht op het zo zorgvuldig mogelijk omgaan met ruimte. Een invulling van deze ruimtelijke principes is de voorkeursvolgorde zon. Deze voorkeursvolgorde gaat uit van zoveel mogelijk zon op dak. En pas in laatste instantie op vruchtbare landsbouwgronden en in natuurgebieden. En als voor dit laatste wordt gekozen zal dit zorgvuldig moeten gebeuren.
Ik heb kennis genomen van het concept beleidskader Zonneparken in de gemeente Groningen en van de berichtgeving die in de media over dit concept is verschenen. In het concept beleidskader komen bovenstaande ruimtelijke principes herkenbaar terug. Navraag bij de gemeente Groningen leert mij dat de signalen die in de vraag worden aangehaald ook de gemeente zelf hebben bereikt (d.m.v. inspraak en ingediende zienswijzen) en serieus worden opgepakt. De gemeente gaat de komende maanden verder in gesprek met bewoners- en belangenorganisaties over de verdere uitwerking van het beleid voor kleinschalige zonneparken, voordat het ter besluitvorming wordt voorgelegd aan de gemeenteraad. Ik heb er vertrouwen in dat de gemeente een zorgvuldige belangenafweging zal maken die recht doet aan zowel de ruimtelijke principes uit de NOVI als aan de afspraken uit de Bestuursovereenkomst.
Bent u van mening van de aanleg van zonneparken niet alleen het welzijn van de inwoners van de voormalige gemeente Haren ernstig aantast, maar ook ernstige schade toebrengt aan het waardevolle landelijke gebied, deels gelegen op de Hondsrug en deels in de stroomdalen van de Hunze en de Drentsche Aa, dat deel uitmaakt van het Unesco Global Geopark, en daarom onverantwoord is? Zo nee, waarom niet?
In iedere regio moeten overheden samen met maatschappelijke organisaties en bewoners invulling geven aan de opgaven uit het Klimaatakkoord. In deze afweging zal ook gekeken worden naar goede ruimtelijke inpassing. Ook zal per regio worden gekeken hoe invulling kan worden gegeven aan 50% lokaal eigendom. Een manier om te komen tot betere verdeling van lasten en lusten. Voor 1 juli moeten alle RES regio’s hun RES 1.0 voorleggen ter besluitvorming aan de volksvertegenwoordigers bij gemeenten, provincie en waterschappen.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is er op dit moment sprake van een concept beleidskader. In dit concept wordt aangegeven wat mogelijke gebieden voor kleinschalige zonneparken zijn, mochten andere opties niet afdoende blijken te zijn. De gemeente Groningen is niet voornemens zelf het initiatief te nemen voor de realisatie van kleinschalige parken. Ook sluit de gemeente Groningen de aanleg van zonneparken in natuurgebieden uit en past de gemeente in het nog vast te stellen beleidsplan voor zonneparken de voorkeursvolgorde zon toe. In die gebieden waar mogelijk een kleinschalig zonnepark gerealiseerd kan gaan worden, zullen daar strikte voorwaarden aan verbonden zijn die er op toezien dat ze voldoen aan een goede ruimtelijke inpassing. Op dit moment heb ik derhalve geen reden om aan te nemen dat er sprake is van ernstige schade die door dit concept beleidsplan wordt toegebracht.
Wat is uw mening over de recente ontwikkelingen in de voormalige gemeente Haren met betrekking tot de gemeentelijke lasten? Kunt u in een vijfjarig (2017–2021) schematisch overzicht aangeven met welke nieuwe gemeentelijke belastingen (incl. precariorechten, heffingen en leges) bedrijven, (sport)verenigingen en inwoners van de voormalige gemeente Haren te maken hebben gekregen na de herindeling? Kunt u tevens aangeven hoe bestaande lasten zich hebben ontwikkeld na de herindeling? Hoe verhouden deze ontwikkelingen zich tot de eerdere begrotingen uit het verbeterplan Beterr Haren? Wat is uw oordeel over deze lastenverzwaring in het licht van behoorlijk bestuur?
In onderstaande tabel is de ontwikkeling van de woonlasten voor inwoners van de voormalige gemeente Haren in de periode 2017–2021 weergegeven.
OZB1
€ 425,–
€ 486,–
€ 493,–
€ 563,–
€ 605,–
Afvalstoffenheffing2
€ 223,–
€ 213,–
€ 226,–
€ 226,–
€ 369,–
Rioolheffing3
€ 254,–
€ 262,–
€ 224,–
€ 150,–
€ 142,–
€ 872,–
€ 921,–
€ 943,–
€ 939,–
€ 1.116,--
Bij de OZB gaat het om een gemiddelde aanslag gebaseerd op de gemiddelde WOZ-woningwaarde. De OZB-bedragen voor 2017 en 2018 zijn afkomstig uit de begroting 2018 van Haren. De OZB-bedragen voor de jaren 2019 t/m 2021 zijn verstrekt door het Noordelijk Belastingkantoor. Per 1 januari 2019 is de OZB geharmoniseerd.
De gegevens over de afvalstoffenheffing zijn ontleend aan Atlas lokale lasten en de lokale lastencalculator van het Coelo. Per 1 januari 2021 is de afvalstoffenheffing geharmoniseerd.
De bedragen van de rioolheffing zijn afkomstig uit de Verordening rioolheffing voor de desbetreffende jaren. Per 1 januari 2020 is de rioolheffing geharmoniseerd.
Per 1 januari 2021 is de heffingsmaatstaf van de afvalstoffenheffing gewijzigd. Tot 1 januari 2021 was de afvalstoffenheffing voor inwoners van Haren gebaseerd op het aantal kilo’s afval. Vanaf 1 januari 2021 is het aantal bewoners van een perceel de heffingsmaatstaf.2 Voor het grondgebied van de voormalige gemeente Haren zijn per 1 januari 2020 daarnaast de hondenbelasting en de precariobelasting ingevoerd (deze laatste belasting raakt vooral bedrijven).
Uit het overzicht blijkt dat de woonlasten voor de inwoners van de voormalige gemeente Haren in de eerste twee jaar na de herindeling licht zijn gestegen. In 2021 is er wel sprake van een substantiële toename. Een toename die ook in een groot aantal andere gemeenten valt waar te nemen. De woonlasten zijn dus wel gestegen na datum van herindeling, maar dat betekent niet dat de verhoging ook valt toe te schrijven aan de herindeling. Het is aannemelijk om te veronderstellen dat ook een zelfstandige gemeente Haren in de huidige tijd met stijgende woonlasten geconfronteerd zou worden. Een politiek oordeel over de hoogte van de lasten laat ik over aan de gemeenteraad van Groningen.
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van het lid Krol van 26 mei jl. waarin u bij vraag 49 stelt: «Los daarvan herken ik mij in het geheel niet in de kwalificaties «verzwijgen» en «geïnstitutionaliseerde vooringenomenheid». Die laat ik dan ook voor rekening van de vragensteller.»? Bent u van mening dat, gezien het rapport «Ongekend Onrecht» over de toeslagenaffaire, het niet ondenkbaar is dat er ook bij andere overheidsinstellingen sprake kan zijn van geïnstitutionaliseerde vooringenomenheid? Is de informatie waar dat er bij de herindeling Groningen, Haren en Ten Boer, mogelijk bij een topambtenaar van uw ministerie sprake is geweest van vooringenomenheid waarbij deze topambtenaar zich tevens op een neerbuigende wijze heeft uitgelaten over de inwoners van de voormalige gemeente Haren? Bent u in het licht van het afschaffen van de «Rutte-doctrine» en het streven naar openheid, alsnog bereid het eerder gevraagde onderzoek uit te voeren naar mogelijke ambtelijke vooringenomenheid bij de herindeling Groningen, Haren en Ten Boer? Zo nee, waarom niet?
Het rapport «Ongekend Onrecht» over de toeslagenaffaire leert ons inderdaad alert te zijn op de mogelijkheid van geïnstitutionaliseerde vooringenomenheid, en roept op dit in het vervolg te voorkomen. Ik ben van mening dat de herindelingsprocedure zoals vastgelegd in de Wet arhi waarborgen tegen geïnstitutionaliseerde vooringenomenheid kent. Verder constateer ik dat u mij bij herhaling vraagt om een (onafhankelijk) onderzoek te doen naar de herindelingsprocedure rondom Groningen, Haren en Ten Boer. Mij zijn geen nieuwe feiten bekend geworden die mijn standpunt over het verzochte onderzoek doen wijzigen. Ik ben dus wederom niet bereid een dergelijk onderzoek op te starten, omdat ik de meerwaarde ervan niet zie.
Het bericht dat Maersk 24 Nederlandse werknemers op straat zet |
|
Bart van Kent , Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Radeloze Nederlandse Maersk-crew vraagt hulp aandeelhouders»?1
Ik betreur dat Maersk deze schepen uit het Nederlandse register heeft gehaald. Nederlandse zeevarenden zijn van belang voor het maritieme cluster. Ik heb begrepen dat het interne overwegingen van Maersk waren, die tot het omvlaggen hebben geleid. Maersk heeft het aantal vlaggen teruggebracht en als Deens bedrijf daarbij gekozen voor één Europese vlag (de Deense «moeder» vlag) en één of twee niet Europese vlaggen. Aangezien het hier om individueel bedrijfsbeleid gaat, is het niet aan mij om een oordeel over deze keuze te vormen.
Wat vindt u ervan dat 24 Nederlandse werknemers van Maersk hun werk kwijtraken omdat het voor het bedrijf blijkbaar lucratiever is om voor een Liberiaanse vlag te kiezen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het bedrijf deze 24 arbeidsplaatsen niet schrapt, maar de Nederlandse werknemers vervangt door goedkopere werknemers uit andere landen wanneer deze Nederlandse werknemers een deel van hun arbeidsomstandigheden niet willen opgeven?
Uit het artikel maak ik op dat deze groep zeevarenden wel werk is geboden, maar tegen slechtere arbeidsvoorwaarden. Vakbond Nautilus International, die deze groep Nederlandse zeevarenden steunt, heeft daarbij aangegeven dat deze slechtere arbeidsvoorwaarden onmogelijk kunnen worden geaccepteerd.
In de zeevaart is het een gegeven dat de vlaggenstaat maatgevend is voor de arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden van de zeevarenden aan boord van de schepen.
Met welke veranderingen in arbeidsvoorwaarden zullen deze medewerkers akkoord moeten gaan als zij onder Liberiaanse arbeidsvoorwaarden in dienst zouden blijven?
Daar ben ik niet van op de hoogte. Het is aan de zeevarenden om daar een oordeel over te vormen. Op Nederlands gevlagde schepen geldt dat de arbeidsvoorwaarden bij CAO (Handelsvaart) zijn geregeld. Andere vlaggenstaten hebben andere arbeidsvoorwaarden.
Bent u het eens dat het getuigt van slecht werkgeverschap wanneer een bedrijf werknemers op straat zet om goedkopere werknemers aan te nemen?
In de context van het bericht waar de vragen over gesteld worden kan ik alleen vaststellen dat Maersk de keuze maakt om deze schepen niet meer onder de Nederlandse vlag te laten varen. Dat is een interne bedrijfsaangelegenheid en het is niet aan mij om individueel bedrijfsbeleid te beoordelen.
Zonder te willen suggereren dat in het onderhavige geval hiervan sprake zou zijn, wil ik in algemene zin opmerken dat, indien gekozen wordt voor een vlag met als enig doel te besparen op arbeidskosten en sociale lasten en daarmee internationale regels te ontduiken, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik dit zien als een vorm van «social dumping». Er is internationale regelgeving op het gebied van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden voor zeevarenden, zoals vastgelegd in het Maritiem Arbeidsverdrag (MAV) 2006. Het is de verantwoordelijkheid van de verdragspartijen om het verdrag te implementeren in nationale wetgeving en hierop toezicht uit te oefenen en te handhaven ten aanzien van de schepen die onder hun rechtsbevoegdheid vallen.
Bent u bekend met het in het artikel aangehaalde gentlemen’s agreement uit 2011 die de arbeidsplaatsen van deze werknemers zou moeten beschermen? Kunt u aangeven hoe bindend deze overeenkomst is?
Voor zover ik begrijp betreft dit een agreement tussen vakbond Nautilus International en Maersk. Over de status en het juridische bindend zijn van de afspraak kan ik geen uitspraak doen.
Bent u, of iemand anders in het kabinet, bereid contact op te nemen met Maersk om te kijken of er een oplossing kan worden gevonden voor de 24 Nederlandse werknemers? Is het bijvoorbeeld een optie dat de boten van Maersk verder varen onder een Europese vlag?
Het is niet aan mij, mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of één van onze collega’s om in deze interne aangelegenheden van Maersk te treden. Vakbond Nautilus International steunt deze zeevarenden in hun verzoek aan de aandeelhouders van dit Deense bedrijf. Het is aan werkgever en werknemer om tot een oplossing te komen.
Hulp aan Kroatië na de recente aardbevingen |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de zware aardbeving in het noorden van Kroatië van 29 december 2020 waarbij zeven doden en tientallen gewonden zijn gevallen?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het gebied sindsdien door meer dan vijftig naschokken met een magnitude boven de 3.0 is getroffen en ook dit veel schade heeft veroorzaakt?
Ja.
Wat kunt u vertellen over de huidige situatie in het getroffen gebied?
De aardbeving die op 29 december 2020 Kroatië trof had een kracht van 6.4, waarbij 7 dodelijke slachtoffers te betreuren zijn. Het kabinet leeft mee met de slachtoffers, hun families en de vele anderen die door de aardbeving en de naschokken geraakt zijn. De aardbeving veroorzaakte veel menselijk leed en materiële schade. Het gebied was bovendien al eerder getroffen door een aardbeving op 22 maart 2020. De Kroatische regio waar deze aardbeving plaatsvond, betreft een economisch achtergebleven gebied in Kroatië.
De meest recente grote naschok dateert van 13 februari 2021 met een kracht van 3.7. De aardbeving en de naschokken hebben een grote impact op de regio. Er is grote schade aan huizen en infrastructuur in de stad Petrinja en de omliggende steden. Gebieden zijn overstroomd en er zijn zinkgaten ontstaan. Enkele dijken zijn beschadigd. De Kroatische autoriteiten en diverse andere organisaties, waaronder het Kroatische Rode Kruis, zijn actief in het getroffen gebied. De prioriteiten hierbij zijn o.a. tijdelijk in onderdak voor ontheemden voorzien. Inmiddels zijn er 1262 containers gebouwd ter opvang van de ontheemde inwoners. Hier zullen er nog 300 bijkomen. Veel huishoudens zijn nog niet aangesloten op gas, water en licht. Volgens Kroatische mediaberichten ontbreekt er nu nog veilige huisvesting voor enige tientallen families.
Na de aardbeving kwam er snel internationale steun op gang. De reconstructie en herstel van de regio zal nog jaren in beslag nemen. Lidstaten of kandidaat-lidstaten van de Europese Unie die zijn getroffen door een natuurramp kunnen onder bepaalde voorwaarden financiële steun aanvragen uit het EU solidariteitsfonds. Kroatië ontving reeds 684 miljoen euro financiële steun voor wederopbouw vanuit het EU-solidariteitsfonds na de eerste grote aardbeving van 22 maart 2020. Kroatië kan n.a.v. de meest recente aardbeving eveneens steun aanvragen vanuit het EU-solidariteitsfonds, bovenop de bilaterale steun die Kroatië al ontvangen heeft. Het kabinet steunt het verlenen van financiële steun aan lidstaten bij natuurrampen en bij grote gezondheidscrises en draagt aan deze steun bij via de EU-begroting.
Klopt het dat er, een maand na de eerste zware aardbeving, nog steeds honderden gezinnen zonder dak boven hun hoofd leven in de steden Petrinja, Glina, Sisak en omliggende dorpen? Zo ja, mag daaruit geconcludeerd worden dat er nog steeds veel Kroaten hulpbehoevend zijn naar aanleiding van de aardbevingen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke contactmomenten zijn er geweest tussen het kabinet en de collega’s in Kroatië naar aanleiding van de aardbeving en wat hebben deze contactmomenten opgeleverd?
Na de aardbeving van 29 december heb ik aan mijn ambtgenoot, Minister van Buitenlandse Zaken Gordan Grlić-Radman, mijn medeleven betuigt met de slachtoffers en families die getroffen zijn door deze verschrikkelijke aardbeving. Minister Grlić-Radman verzocht mij op 7 januari 2021 per brief om materieel te doneren. De Kroatische hulpbehoefte kwam echter niet overeen met de voorraad. In overleg met het Ministerie van Defensie is proactief geïnventariseerd wat voor steun Nederland wel kon bieden. Hieruit kwam naar voren dat Defensie op korte termijn 80 à 120 specialisten van de Genie-eenheid kon leveren voor het bouwen van noodvoorzieningen in Petrinja en de omliggende getroffen steden. Dit voorstel is door de Nederlandse ambassade voorgelegd aan de Kroatische autoriteiten. De Kroatische autoriteiten gaven destijds echter aan geen behoefte te hebben aan deze specifieke steun die Nederland kon bieden
In een brief aan mijn ambtgenoot heb ik aangegeven dat Nederland klaarstaat om nieuwe mogelijkheden te bezien, mocht er in de toekomst nog een Kroatische hulpbehoefte ontstaan.
Herinnert u zich uw aanbod om Kroatië bij te staan bij het aanpakken van de nasleep van deze vreselijke ramp?
Ja.
Heeft Kroatië gebruik gemaakt van dit aanbod? Zo ja, welke specifieke hulp heeft Nederland Kroatië sindsdien geboden? En zo nee, staat dit aanbod nog?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u bereid contact op te nemen met de Kroatische autoriteiten om nogmaals kenbaar te maken dat Nederland de slachtoffers van de aardbeving niet is vergeten en bereid is steun te leveren indien gewenst?
Zie antwoord vraag 7.
Welke fondsen en middelen zou Nederland kunnen aanspreken om een bijdrage te leveren voor steun aan Kroatië?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met het bericht «West-Zeeuws-Vlaamse horeca moet voor Pasen open: «Als dit nog maanden duurt, gaan bedrijven kapot»»?1
Ja.
Bent u bekend met het West-Zeeuws-Vlaams pact dat horecaondernemers en winkeliers in de Zeeuws-Vlaamse kustregio hebben gesloten?
Nee, niet anders dan berichten daarover in de Zeeuwse pers.
Kunt u inhoudelijk en puntsgewijs op de diverse punten uit dit pact reageren?
De kern van het bericht «West-Zeeuws-Vlaamse horeca moet voor Pasen open: «Als dit nog maanden duurt, gaan bedrijven kapot»» is de behoefte aan perspectief en de wens van de horeca en detailhandel om gelijktijdig open te gaan. De reden die hiervoor wordt aandragen is dat beide sectoren in West-Zeeuws-Vlaanderen sterk met elkaar verweven zijn.
Ik heb met de ondernemers, de burgemeester en wethouder van de gemeente Sluijs gesproken en ik begrijp dat de beperkte opening van de winkels en de sluiting van de horeca voor de regio West- Zeeuws Vlaanderen grote impact heeft. Op dit moment laat de epidemiologische situatie helaas niet toe dat we meer dan kleine stapjes zetten in de versoepeling van de maatregelen.
Kunt u ingaan op het punt dat de huidige routekaart uit de coronacrisis onvoldoende rekening houdt met economische sectoren die door de lockdowns hard getroffen zijn, zoals de horeca, toerisme/recreatie, detailhandel en contactberoepen, en de ondernemers in deze branches op dit moment weinig perspectief biedt? Deelt u de mening dat het belangrijk is dat ondernemers duidelijkheid wordt geboden? Zo ja, hoe kunt u daarvoor zorgen?
Met de vernieuwde routekaart2 is beoogd om het voor de hele samenleving, ondanks alle onzekerheden in deze fase van de crisis, voorspelbaar te maken welk risiconiveau geldt en welke maatregelen in welke volgorde kunnen worden versoepeld. De daadwerkelijke besluitvorming zal afhangen van het actuele beeld op dat moment en weging van o.a. sociaaleconomische factoren.
Welke plek nemen contactberoepen zoals kappers in op de routekaart? Is er reeds een advies beschikbaar onder welke omstandigheden en randvoorwaarden deze contactberoepen zo spoedig mogelijk open kunnen?
Voor contactberoepen is in de routekaart opgenomen dat op alle risiconiveaus verplichte reservering, registratie en gezondheidscheck geldt. Als verzwaring op risiconiveau vier is een verbod op uitoefenen contactberoepen (m.u.v. (para)- medische contactberoepen) vermeld.
Inmiddels mogen de meeste contactberoepen sinds 3 maart weer aan het werk.
Klopt het dat de routekaart zonder overleg met vertegenwoordigers van eerdergenoemde sectoren, zoals Koninklijke Horeca Nederland, HISWA-RECRON, INretail en de Algemene Nederlandse Kappers Organisatie (ANKO), tot stand is gekomen? Welke afweging is hier gemaakt? Deelt u de mening dat deze sectoren, die in economisch opzicht de zwaarste klappen van de coronacrisis moeten opvangen, gehoord en betrokken moeten worden, met andere woorden vaste gesprekspartner behoren te zijn en een plek aan de overlegtafels verdienen?
We zijn regelmatig in gesprek met de individuele branches en vertegenwoordigers van sectoren en met de koepels VNO-NCW en MKB-Nederland. De signalen die we hierbij ophalen worden meegenomen bij de totstandkoming van de routekaart.
Wordt u geadviseerd door een ingesteld orgaan om economisch perspectief op een verantwoorde manier te organiseren? Zo ja, op welke wijze komt dit advies tot stand en worden deze adviezen openbaar gemaakt? Zo nee, bent u bereid om dit te overwegen?
Het kabinet wordt door verschillende organen geadviseerd over economische aspecten in relatie tot de Covid-19 crisis. Denk hierbij bijvoorbeeld aan adviezen van de SER en het CPB. Adviezen van deze adviesorganen zijn openbaar3.
Kunt u aangeven hoe en op welke termijn u de op 9 februari aangenomen motie over in samenspraak met sectoren eerlijk verdelen van ruimte voor versoepeling van maatregelen gaat uitvoeren?2
De wens in de samenleving en het bedrijfsleven om maatregelen te versoepelen is groot. Dit is begrijpelijk en wordt gedeeld door het kabinet. Daarom is het kabinet met VNO-NCW en MKB-Nederland aan de slag gegaan om plannen te formuleren voor een slimme heropening van sectoren5. Hierbij wordt gestreefd naar een gebalanceerde route voor verantwoorde heropening verdeeld over verschillende sectoren. Door voorzichtige stappen binnen een risiconiveau te zetten, kunnen we wellicht eerder ruimte geven aan samenleving en economie. Het kabinet doet dit nadrukkelijk in samenwerking met sectoren, zodat we gebruik kunnen maken van de slimme plannen die hiervoor in tal van sectoren al ontwikkeld zijn. Deze plannen zijn input voor de voorziene periodieke herijking van de routekaart. Op deze manier worden de verschillende plannen voor versoepeling integraal afgewogen. Met deze aanpak geeft het kabinet ook uitvoering aan de motie Dijkhoff6.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Toezicht op grondspeculanten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Particuliere beleggers slepen notarissen voor de rechter vanwege rol in dubieuze grondhandel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat kopers van stukken grond een realistisch beeld moeten kunnen krijgen van de (toekomstige) waarde van die grond? Zo ja, hoe kan de bestaande informatie-asymmetrie tussen professionele grondhandelaren en particuliere kopers weggenomen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, kopers moeten goed geïnformeerd aankopen kunnen doen en hierbij is een minimale voorwaarde dat een realistisch beeld van de aankoop wordt gegeven. De waarde van grond wordt bepaald door meerdere factoren, waarbij de locatie, en de verwachte toekomstige waarde van de gronden (verwachtingswaarde) belangrijke factoren zijn. De verwachtingswaarde wordt in de meeste gevallen ontleend aan het beleid dat een gemeente voert en de functie of bestemming die een stuk grond in de toekomst mogelijk krijgt. Daarover moet de verkoper een realistisch beeld schetsen. De koper kan de mededelingen die de verkoper daaromtrent doet verifiëren aan de hand van het beleid of de plannen die een gemeente heeft vastgesteld. De verkooptransactie moet ordentelijk verlopen. Dit is verplicht op grond van het Burgerlijk Wetboek, waarmee Europese regels ter bescherming van consumenten zijn geïmplementeerd.2
Door de verschillende posities zal er altijd een verschil zijn in de informatie die een partij heeft, maar bij wet is wel geregeld dat volledige en juiste informatie moet worden verstrekt bij een grondtransactie.
Deelt u de mening dat particuliere kopers van stukken grond beschermd moeten worden tegen grondhandelaren die een onrealistisch beeld schetsen van de waarde van die grond? Zo ja, hoe is het toezicht op deze grondhandelaren nu geregeld? Zo nee, waarom niet?
Particuliere kopers worden wettelijk beschermd tegen de verstrekking van misleidende informatie in het kader van regels over handelspraktijken richting consumenten. De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) houdt toezicht op de naleving van deze regels. Van de ACM heb ik begrepen dat over grondtransacties nauwelijks meldingen zijn gedaan. Het gaat om één melding in 2020. In sommige gevallen kwalificeren grondtransacties als een financieel product en vallen daarmee onder het toezicht van de AFM.
Deelt u de mening dat gezien het feit dat particuliere beleggers op grote schaal juridische procedures aan moeten spannen tegen notarissen die betrokken zijn bij de handel in stukjes landbouwgrond en uit het feit dat dat ook tuchtrechtelijke gevolgen heeft gehad, dat de rol van notarissen bij het wijzen op risico’s bij grondtransacties verbeterd moet worden? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat dit verbeterd wordt? Zo nee, waarom niet?
Een feit is dat een recente tuchtprocedure over grondinvesteringen tuchtrechtelijke gevolgen heeft gehad en tot de zware sanctie van een ontzetting uit het ambt heeft geleid. Notarissen die betrokken zijn bij speculatieve grondtransacties hebben een professionele zorgplicht ten opzichte van de consumenten die percelen grond aanschaffen. Actieve wilscontrole, kritische beoordeling van de onderliggende transacties, doorvragen, onafhankelijke advisering en alertheid op onverklaarbare prijsstijgingen zijn hierbij van belang.
De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) heeft bij haar leden herhaaldelijk, ook vorig jaar en recent, aandacht gevraagd voor notariële tussenkomst bij particuliere beleggingen in grond. Hierbij heeft de KNB gewezen op onder meer de notariële zorgplicht (artikel 17 Wna) en in het bijzonder de notariële informatieplicht (artikel 43 Wna), waarbij deze informatieplicht onder andere inhoudt dat notarissen de koper gedegen moeten voorlichten, onder meer over eventuele risico’s van de transacties. Notarissen zullen daarnaast de nodige moeite moeten doen om bij de koper te komen tot geïnformeerde en gewilde instemming met de transactie. Dit geldt zeker als er redenen zijn om daar vraagtekens bij te zetten, zoals bijvoorbeeld een (zeer) gevorderde leeftijd of kort op elkaar volgende transacties.
De KNB heeft er daarnaast op gewezen dat notarissen zich ervan moeten vergewissen dat de koper zich het speculatieve karakter van de transactie terdege realiseert en de transactie desondanks wil. De notariële zorgplicht behelst dat notarissen hun ambt in onafhankelijkheid moeten uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moeten behartigen. Zij dienen zich dus bij grondtransacties onafhankelijk op te stellen ten aanzien van de verkoophandelaar.
De waarborgen die notarissen bij (dergelijke) rechtshandelingen moeten toepassen en de rol die notarissen hier dienen in te nemen zijn hiermee duidelijk en daarnaast door de KNB kenbaar gemaakt bij haar leden. Uit de wettelijke regeling en de verordeningen van de beroepsorganisatie in het algemeen en uit de tuchtprocedure in het bijzonder valt dan ook niet te herleiden dat de rol van notarissen (in het algemeen) bij het wijzen op risico’s bij grondtransacties verbetering behoeft.
Hoe kan het dat tenminste een deel van grondhandelaren zonder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) kunnen opereren? Wat gaat u doen om alle grondhandelaren onder dit toezicht te brengen?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 houdt de ACM toezicht op de naleving van het consumentenrecht. In bepaalde gevallen kunnen grondtransacties daarnaast kwalificeren als een financieel product en dan vallen deze onder het toezicht van de AFM. Wanneer een koper zelf juridisch eigenaar is en eindverantwoordelijk is voor het beheer ervan, verschilt een investering in grond niet van een investering in overige onroerende zaken. Er is in deze gevallen dan ook geen sprake van een financieel product (beleggingsobject) in de zin van de Wet op het financieel toezicht. Eén van de partijen draagt namelijk het eigendom van grond over en de andere partij betaalt hiervoor een koopsom. Cruciaal element bij een beleggingsobject is dat het beheer hoofdzakelijk door een ander dan de verkrijger, zoals de aanbieder of een derde, wordt uitgevoerd. Indien hieraan wordt voldaan, vallen grondhandelaren als aanbieders van een beleggingsobject onder de Wet op het financieel toezicht en dienen zij in principe een AFM-vergunning te hebben. De AFM houdt dan ook toezicht op deze partijen. Grond in eigen beheer is geen financieel product en valt daarmee niet onder de Wet op het financieel toezicht. Indien al het grondbezit in eigen beheer ook als een financieel product zou worden gekwalificeerd, komen alle grondtransacties onder AFM- toezicht. Dit zou dus ook het grondbezit van bijvoorbeeld ontwikkelaars, corporaties, particulieren en gemeenten omvatten. Dit zou een onwenselijke situatie zijn. Het consumentenrecht en het Burgerlijk Wetboek zijn echter onverkort van toepassing.
Is het nog steeds mogelijk dat een kavel grond door de AFM pas als een beleggingsobject wordt gezien als de handelaar bij de verkoop aanbiedt het beheer van de grond voor de koper te regelen en dat voor het handelen zonder dit beheerelement een handelaar geen vergunning hoeft te hebben? Zo ja, waarom is dit zo geregeld en hoe kan er toch een vergunningplicht worden vastgelegd? Zo nee, sinds wanneer is dit dan niet meer mogelijk?
Indien de koper zelf de verantwoordelijkheid draagt voor het beheer van zijn grondkavel dan is er geen toezicht van de AFM omdat, zoals hierboven is besproken, het kavel niet onder de Wet op het financieel toezicht valt. Wanneer op papier uitdrukkelijk wordt bepaald dat de consument het beheer van de zaak uitvoert en de praktijk is hiermee in overeenstemming, verschilt dit niet van het bezit van grond van particuliere grondbezitters, gemeenten etc. en is een vergunningplicht niet wenselijk.
In hoeverre draagt de handel in kleine stukken grond bij tot versnippering van het grondbezit? In hoeverre maakt dit het voor gemeenten en projectontwikkelaars moeilijker om bouwgrond te vinden?
Als aaneengesloten landbouwpercelen worden opgedeeld in diverse kleine percelen, draagt dat vanzelfsprekend bij aan de versnippering van grondbezit. In totaal gaat het om zo’n 2.300 hectare grond3, oftewel 0,13% van de 1.815.160 hectare cultuurgrond4 in Nederland. Slechts een zeer klein deel van de percelen is gelegen in gebieden waar daadwerkelijk sprake is van enige stedelijke woningdruk en daarmee gepaard gaande ontwikkelpotentie. Dit blijkt ook uit de bij het artikel uit 2019 behorende interactieve digitale kaart, die te raadplegen is via de website van het FD. Gemeenten en ook ontwikkelaars zoeken bouwgrond op plekken waar het vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wenselijk is om nieuwe ontwikkelingen te realiseren. Het kabinet heeft niet het beeld dat vanwege de versnippering die aan de orde is in het artikel in het FD, het voor gemeenten en ontwikkelaars moeilijker is om bouwgrond te vinden.
Acht u het nodig om ook ter wille van de ruimtelijke ordening de genoemde versnippering tegen te gaan? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ruimtelijke ordening vindt plaats onafhankelijk van eigendomsposities. Eigendomsposities, vooral als sprake is van versnippering, kunnen de realisatie van plannen bemoeilijken, maar staan niet in de weg aan het primaat van de ruimtelijke ordening. Wanneer vanuit de ruimtelijke ordening daadwerkelijk plannen voor ontwikkeling ontstaan, heeft de gemeente hiervoor voldoende instrumenten om de plannen ook te verwezenlijken. De gemeente kan een voorkeursrecht vestigen, waardoor de grond bij een voorgenomen verkoop eerst aan de gemeente moet worden aangeboden. De gemeente kan ook een onteigeningsprocedure starten om percelen samen te brengen als dat vanuit de ruimtelijke planvorming gewenst is. Met de nieuwe Omgevingswet zal de gemeente zelf hiertoe de nodige stappen kunnen zetten. De kans dat plannen van de overheid in de toekomst worden bemoeilijkt door versnippering van de grond in het verleden, op plekken waar nu nog helemaal geen nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien, is gering. Bovendien hebben gemeenten met het voorkeursrecht en onteigening instrumenten in handen om bij de realisering van nieuwe ontwikkelingen, negatieve effecten van versnippering tegen te gaan. Het kabinet ziet daarom uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, geen aanleiding voor een extra instrument om de versnippering van eigendom tegen te gaan.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de Wet beleggingsobjecten en beleggingsobligaties die reeds in 2016 in consultatie is geweest? Waarom heeft deze wet of een andere wet die tot doel heeft het beschermingsniveau van beleggers in beleggingsobjecten te verhogen en malafide aanbieders te weren nooit de Kamer bereikt? Deelt u de mening dat dergelijke wetgeving wel nodig is?
In antwoord op eerdere vragen heb ik uw Kamer geschreven dat ik met de AFM in overleg was over het voorstel voor Wet beleggingsobjecten en beleggingsobligaties. De consultatiereacties, maar ook de ontwikkelingen op Europees gebied, zijn redenen geweest om de noodzaak en proportionaliteit van het voorstel nader te bezien. Daarnaast merk ik op dat het voorstel, zoals het in internetconsultatie is gebracht, betrekking heeft op beleggingsobjecten zoals gedefinieerd in de Wet op het financieel toezicht. Zoals ik hierboven heb geschreven, vallen grondkavels daar uitsluitend onder voor zover het beheer daarvan hoofdzakelijk door een derde wordt uitgevoerd. Het besluit over het al dan niet voortzetten van het wetgevingstraject laat ik aan het volgende kabinet.
Blootstelling van werknemers aan vervuilde en schadelijke lucht op luchthaven Schiphol |
|
Cem Laçin , Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de door 1125 luchthavenmedewerkers beantwoorde enquête «Werken op Schiphol»,1 welke ook aangehaald is in diverse mediaberichten?2
Ja.
Bent u geschrokken van de melding dat Schipholmedewerkers regelmatig werken in de jetblast (uitlaatgassen) van opstartende en taxiënde voertuigen? Zo nee, hoe beoordeelt u dit?
Het is onvermijdelijk dat mensen die op het platform van een luchthaven werken tot op zekere hoogte aan de uitlaatgassen van een vliegtuig worden blootgesteld. Er worden op Schiphol diverse maatregelen genomen om de blootstelling te beperken. Kortheidshalve verwijs ik u aanvullend naar de antwoorden op de vragen 3, 6, 11 en 12.
Deelt u de overtuiging dat blootstelling van werknemers aan vliegtuigmotoremissie net als blootstelling aan dieselmotoremissie zeer ongewenst is?
Voor iedereen geldt dat het ongewenst is dat men wordt blootgesteld aan stoffen die de gezondheid kunnen schaden. Daarom is in de arbeidsomstandighedenwetgeving opgenomen dat de werkgever de plicht heeft om te zorgen voor een doeltreffende bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers.
Bent u op de hoogte van het feit dat op vliegveld Kopenhagen elektrisch slepen (push-back) van vliegtuigen de eerste keuze is?3
We zijn op de hoogte van het document waarnaar in de vraag wordt verwezen en waarin is opgenomen dat push-back een maatregel is om lokale emissies te reduceren.
Bent u op de hoogte van het feit dat op vliegveld Kopenhagen een vliegtuig alleen weg mag taxiën met één draaiende motor wanneer slepen (push-back) onmogelijk is, zodat de blootstelling van werknemers aan uitlaatgassen vermindert?4
We zijn op de hoogte van het document waarnaar in de vraag wordt verwezen en waarin sprake is van regels voor het taxiën met één draaiende motor.
Deelt u de mening dat dit voorbeeld van bronaanpak ook op een vergelijkbaar vliegveld als luchthaven Schiphol de regel zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ook op Schiphol is sprake van bronaanpak. Zo wordt aan de pieren push-back toegepast. Push-back is noodzakelijk, omdat de vliegtuigen aan de pieren met de neus naar de terminal staan geparkeerd en niet zelfstandig achteruit kunnen rijden. Als een vliegtuig door een push-back-truck op de rijbaan is geduwd, wordt het vliegtuig losgekoppeld en zal het zelfstandig vooruit naar de startbaan taxiën.
De motoren van de vliegtuigen worden pas tijdens of na de push-back opgestart, dus niet op de opstelplaats. Hierdoor wordt de blootstelling van werknemers bij de opstelplaatsen aan uitlaatgassen van de vliegtuigen verminderd. De meeste vliegtuigen worden op Schiphol aan pieren afgehandeld, dus de bronaanpak met push-back-trucks wordt op Schiphol op de meeste vliegtuigen toegepast.
Slepen, dat in vraag 5 wordt genoemd, is iets anders dan push-back. Bij slepen wordt een extern voertuig aan het vliegtuig gekoppeld, waarna het vliegtuig over langere afstand vooruit wordt voortgetrokken. In april 2020 is op Schiphol een programma gestart om duurzaam taxiën mogelijk te maken. Onderdeel van dit programma is een proefproject met de zogeheten Taxibot. De Taxibot lijkt op een normale push-back-truck. De Taxibot blijft echter na het achteruit duwen aan het vliegtuig gekoppeld en sleept het vliegtuig vervolgens vooruit naar het begin van de startbaan. Op die manier hoeft het vliegtuig de eigen motoren niet te gebruiken om van de rijbaan bij de gate naar de startbaan te rijden en hoeft het de eigen motoren pas in te schakelen vlak voor de start. Een taxibot kan ook worden ingeschakeld om een vliegtuig na de landing van de landingsbaan naar de gate te slepen.
Het programma Duurzaam Taxiën5 van Schiphol voorziet in een haalbaarheidsstudie naar de inpassing van duurzaam taxiën in de dagelijkse operatie, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan veiligheid, de reductie van uitstoot van luchtverontreinigende stoffen, de schaal waarop taxibots kunnen worden ingezet en consequenties voor de verkeersleiding en piloten. Een reductie van de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen zal naar verwachting leiden tot een vermindering van de blootstelling van werknemers aan die stoffen.
In het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB, Artikel 3.2.1) is voorgeschreven dat een drie- of viermotorig vliegtuig na het landen met één uitgeschakelde motor van de landingsbaan naar de afhandelingsplaats moet taxiën. Veruit het grootste deel van de vliegtuigvloot op Schiphol zijn tweemotorige toestellen. Het is niet mogelijk om in zijn algemeenheid voor die vliegtuigen voor te schrijven dat ze één motor moeten uitschakelen als ze gaan taxiën, zoals in vraag 5 wordt genoemd, omdat niet alle tweemotorige toestellen op één motor kunnen taxiën. Daarom zijn er vliegtuigfabrikanten die nadrukkelijk aangeven dat het taxiën van hun tweemotorige toestellen op één motor niet is toegestaan. Overigens taxiën tweemotorige vliegtuigen op Schiphol, waarbij het wel mogelijk is om één motor uit te schakelen, daadwerkelijk veelvuldig op één motor van of naar de gate.
Deelt u de overtuiging dat wanneer Schiphol en daar opererende luchtvaartmaatschappijen deze genoemde regel niet toepassen, zij eerst moeten aantonen met metingen waarom deze voorzorg niet noodzakelijk is?
Zoals hiervoor aangegeven is in de arbeidsomstandighedenwetgeving opgenomen dat de werkgever de plicht heeft om te zorgen voor een doeltreffende bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers. Het is aan de werkgever om te besluiten welke maatregelen in dat kader worden genomen.
Op de platforms van de luchthaven zijn niet alleen werknemers van Schiphol actief, maar ook werknemers die in dienst zijn van diverse externe bedrijven die door de luchtvaartmaatschappijen worden ingeschakeld. Daarom is het in dit geval aan alle verschillende werkgevers, inclusief Schiphol, om te beoordelen welke maatregelen doeltreffend kunnen zijn.
Bent u bereid om de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid te laten inventariseren of de maatregelen op Schiphol voldoende zijn om blootstelling aan jetblast te voorkomen?
De verschillende werkgevers op de luchthaven, inclusief Schiphol zelf, zijn verantwoordelijk voor het nemen van afdoende maatregelen om blootstelling aan schadelijke stoffen te beperken. Het meetprogramma dat in opdracht van Schiphol door TNO zal worden uitgevoerd, zal inzicht geven in de niveaus van ultrafijn stof waaraan werknemers bloot kunnen staan. Op basis daarvan zullen de werkgevers moeten bezien of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
De Inspectie SZW wacht de uitkomsten hiervan af en betrekt dit bij het toezicht op de naleving van de arbeidsomstandigheden op Schiphol.
Kunt u de Kamer verder informeren over de voortgang van het meetprogramma ultrafijnstof op Schiphol?
Het meetprogramma ultrafijn stof6 op het luchthaventerrein wordt in opdracht van Schiphol Group door TNO opgesteld en uitgevoerd. Het programma stond gepland in de eerste helft van 2020, maar is toen niet uitgevoerd vanwege het sterk verminderd vliegverkeer als gevolg van de Covid-19-crisis7.
De huidige verwachting is dat het meetprogramma begint in het tweede kwartaal van 2021.
Bent u op de hoogte van het feit dat Deense onderzoekers in tegenstelling tot het voornemen van TNO5 wél persoonsgebonden metingen uitgevoerd hebben met draagbare ultrafijnstofmeters, omdat dit volgens hen nodig is voor een betrouwbaar beeld van de blootstelling op werkdagen per persoon en per functie?6
Het is bekend dat in Denemarken metingen zijn uitgevoerd met draagbare meetapparatuur.
Waarom wordt deze persoonsgebonden aanpak niet gevolgd in aanvulling op metingen met vaste installaties op Schiphol?7
Het meetprogramma van Schiphol heeft tot doel om inzicht te verkrijgen in de verspreiding en concentratieniveaus van ultrafijn stof op het terrein van Schiphol. Hierdoor wordt een beeld verkregen van de mogelijke concentraties aan ultrafijn stof waaraan medewerkers kunnen worden blootgesteld en de belangrijkste bronbijdragen van ultrafijn stof op het terrein van Schiphol.
Er wordt gemeten met grote, geavanceerde meetapparatuur, zoals ook is gebruikt bij de meeste metingen in het RIVM-onderzoekprogramma van ultrafijn stof rond Schiphol, dus buiten het luchthaventerrein. De meetapparatuur wordt in het meetprogramma van Schiphol in auto’s ingebouwd, zodat metingen op elke plaats op het luchthaventerrein kunnen worden uitgevoerd.
Kleine meetapparatuur die is geschikt voor persoonsgebonden metingen, zoals is gebruikt in de Deense studie, is nog niet uitvoerig getest voor ultrafijnstofmetingen op luchthavens. Het is daarom nog de vraag hoe deze kleine meetapparatuur presteert in het meten van specifiek ultrafijn stof van vliegtuigen.
Om daarin inzicht te verkrijgen, wordt in het meetprogramma op Schiphol de kleine meetapparatuur wel gebruikt, maar dan wel op dezelfde plaats en op hetzelfde moment als waar de grote, geavanceerde meetapparatuur wordt ingezet. Hierdoor meet de kleine meetapparatuur het ultrafijn stof op dezelfde plaats en tegelijkertijd met de grote apparatuur. Door de meetresultaten van de grote en kleine meetapparatuur te vergelijken, wordt inzicht verkregen in de meetprestatie van de kleine meetapparatuur.
De hiervoor beschreven aanpak in het meetprogramma op Schiphol borduurt op deze manier verder op de resultaten van de Deense studie. In die studie is namelijk een aantal vragen opgeworpen, zoals de vraag of de kleine meetapparatuur voor ultrafijn stof betrouwbaar genoeg is om concentraties ultrafijn stof op een luchthaven te meten en wat de bijdragen/effecten van bepaalde bronnen op de concentraties ultrafijn stof zijn.
Herinnert u zich de toezegging dat Schiphol onder andere interne en externe vertegenwoordigers van werknemers en werknemersorganisaties zal betrekken bij het opzetten van een meetprogramma voor ultrafijnstof?8
Ja. Daarom heeft Schiphol begin 2020 een klankbordgroep met vertegenwoordigers van werknemers en werknemersorganisaties geformeerd. De samenstelling van deze klankbordgroep is zodanig dat zowel de werknemers die in dienst zijn van Schiphol zijn vertegenwoordigd als de werknemers die in dienst zijn van de diverse externe bedrijven die op de platforms van de luchthaven actief zijn, bijvoorbeeld voor bagageafhandeling en tanken.
In het eerste kwartaal van 2020 stond een bespreking van deze klankbordgroep over het meetprogramma ultrafijn stof gepland, omdat het meetprogramma in het tweede kwartaal van 2020 zou worden uitgevoerd. Het meetprogramma is toen echter niet uitgevoerd vanwege het sterk verminderd vliegverkeer als gevolg van de Covid-19-crisis. De geplande vergadering van de klankbordgroep in het eerste kwartaal van 2020 is daarom niet doorgegaan.
Schiphol is van plan het meetprogramma ultrafijn stof in het tweede kwartaal van 2021 te starten. Voorafgaand daaraan zal een bespreking met de klankbordgroep worden gepland.
Bent u op de hoogte van het feit dat de arbeidsomstandighedenwet en goede praktijken voorschrijven dat belanghebbende werkenden vanaf het begin betrokken worden bij het arbeidsomstandighedenbeleid en op zijn minst gehoord moeten worden voordat er een besluit valt? Zo ja, waarom voldoet u hier niet aan?
Volgens de arbeidsomstandighedenwet voert de werkgever overleg met de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging over aangelegenheden die het arbeidsomstandighedenbeleid betreffen, alsmede over de uitvoering van dit beleid. In het geval van de luchthaven Schiphol zijn de belanghebbende werknemers vaak niet in dienst van Schiphol, maar werken voor externe bedrijven, zoals bagageafhandeling- en schoonmaakbedrijven die worden ingehuurd door luchtvaartmaatschappijen. Daarom heeft Schiphol een arboplatform georganiseerd, waarin de werknemers van Schiphol en van de externe bedrijven zijn vertegenwoordigd. In dit platform heeft onder meer de FNV zitting.
Specifiek voor het meetprogramma ultrafijn stof is, zoals aangegeven, een aparte klankbordgroep geformeerd. Het meetprogramma dat TNO in overleg met het RIVM op basis van wetenschappelijke inzichten en afwegingen heeft geformuleerd, wordt vóór de metingen uitgevoerd in deze klankbordgroep gepresenteerd en besproken. Op basis van die bespreking kunnen nog bepaalde wijzigingen in het programma worden aangebracht. Hiermee wordt voldaan aan het tijdig horen van belanghebbende werknemers.
Deelt u de mening dat de inbreng van werkenden en werknemersorganisaties noodzakelijk is om tot doeltreffende oplossingen te komen die recht doen aan de praktijk? Zo nee, waarom niet?
Ja. Schiphol geeft hier uitvoering aan door in een klankbordgroep met werknemers en werknemersorganisaties het voorgestelde meetprogramma voor ultrafijn stof te bespreken.
Waarom schrijft u in een schriftelijk overleg vervolgens dat TNO in overleg met het RIVM reeds beslist heeft over de opzet van een meetprogramma zonder inbreng van belanghebbende werknemers en hun werknemersorganisaties?9
In het schriftelijk overleg is aangegeven dat TNO in overleg met het RIVM de onderzoeksaanpak heeft bepaald. Die aanpak houdt in dat gebruik wordt gemaakt van nauwkeurige meetapparatuur die door plaatsing op een voertuig mobiel wordt gemaakt en dat geen gebruik wordt gemaakt van persoonsgebonden meetapparatuur. Deze aanpak is door de betreffende deskundigen van TNO en RIVM op basis van wetenschappelijke inzichten en afwegingen geformuleerd en staat daarom niet ter discussie. In het antwoord op vraag 11 is een toelichting gegeven op de aanpak.
Verder is in het schriftelijk overleg aangegeven dat voor medewerkers van Schiphol een klankbordgroep wordt georganiseerd. Dit is in de antwoorden op de vragen 12 tot en met 14 bevestigd. Dit kan leiden tot aanpassing van het meetprogramma als het gaat om waar en wanneer wordt gemeten.
Het meetprogramma voorziet in een actieve betrokkenheid van de medewerkers op Schiphol. Zij worden ook zelf in staat gesteld om metingen op door hen gekozen locaties uit te voeren, uiteraard onder begeleiding van TNO om te waarborgen dat de metingen op de juiste manier worden uitgevoerd.
Er is dus voorzien in de in de vraag genoemde inbreng van werknemers.
Beschouwt u de eerder gepresenteerde gezamenlijke werkwijze van overheid, onderzoeksinstituten en sociale partners op vliegveld Kopenhagen10 nog steeds als een voorbeeld van een goede praktijk?
Een werkwijze waarin alle betrokkenen op een constructieve wijze met elkaar samenwerken om dingen op te pakken, is uiteraard een goede praktijk.
Daarom is het belangrijk dat Schiphol werknemers en werknemersorganisaties betrekt bij het meetprogramma, zoals in de antwoorden op de vragen 12 tot en met 15 is aangegeven.
Deelt u de overtuiging dat coördinatie noodzakelijk is om blootstelling van werkenden aan schadelijke en kankerverwekkende uitlaatgassen te verminderen op de door meerdere bedrijven gedeelde werkvloer van Schiphol? Zo ja, welke rol ziet u hierin voor uzelf?
Om inzicht te krijgen in de gezondheidseffecten van het ultrafijn stof in de uitlaatgassen van vliegtuigen wordt momenteel door het RIVM een uitgebreid onderzoekprogramma uitgevoerd. Daarom kan nog geen oordeel worden gegeven over de kwalificatie van de effecten die in de vraag is opgenomen.
Zoals in het antwoord op vraag 13 is aangegeven, heeft Schiphol een arboplatform georganiseerd, waarin de werknemers van Schiphol en van de externe bedrijven zijn vertegenwoordigd.
Waarom volgt u dit voorbeeld van samenwerking tussen onderzoeksinstituten, overheidsinstanties en sociale partners niet, maar kiest u voor een gefragmenteerde aanpak waarbij de werknemers om wier gezondheid het gaat nauwelijks inspraak hebben?
Zoals in de antwoorden op de vragen 12 tot en met 16 is aangegeven, is er voor het meetprogramma ultrafijn stof op het luchthaventerrein Schiphol juist sprake van de samenwerking die in de vraag wordt bedoeld. De werknemers worden betrokken bij de opzet en uitvoering van het meetprogramma.
Gaat u dit voorbeeld opvolgen door als mede-eigenaar en belast met de bescherming van de arbeidsomstandigheden het initiatief te nemen tot gezamenlijk overleg tussen sociale partners om de blootstelling van werkenden aan schadelijke en kankerverwekkende uitlaatgassen op luchthaven Schiphol te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Kortheidshalve wordt verwezen naar de voorgaande beantwoording.
Verder wijzen we nog op het feit dat, in reactie op de motie Lacin14, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat het RIVM heeft gevraagd om te adviseren over een gezondheidsonderzoek voor platformmedewerkers op Schiphol.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Slechte eigenrisicokeuzes maken de zorgverzekering duurder voor laagopgeleiden’ |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Slechte eigenrisicokeuzes maken de zorgverzekering duurder voor laagopgeleiden»?1
Het onderzoek onderstreept de bekende bevinding dat mensen met een relatief laag inkomen of laag opleidingsniveau minder geneigd zijn om voor een vrijwillig eigen risico te kiezen dan mensen met een relatief hoog inkomen of hoog opleidingsniveau. Dit vind ik niet onlogisch, want een verzekerde met een lager inkomen heeft mogelijk meer behoefte aan financiële zekerheid. De mogelijkheid dat een verzekerde bij het gebruik van zorg bijvoorbeeld 885 euro (bij een vrijwillig eigen risico van 500 euro) uit eigen zak moet betalen, maakt wellicht dat hij of zij terughoudend is om voor een vrijwillig eigen risico te kiezen.
Ik vind het belangrijk dat verzekerden goed geïnformeerd worden over het vrijwillig eigen risico. Het is daarom goed dat vergelijkingssites en zorgverzekeraars het vrijwillig eigen risico toelichten aan de hand van bijvoorbeeld keuzehulpen en rekenvoorbeelden. Daarnaast zijn er initiatieven (zoals de VoorzieningenWijzer en Poliswijzer) die verzekerden helpen bij het kiezen van de juiste zorgpolis.
Wat is uw reactie op de constatering dat er een sterke samenhang bestaat tussen de sociaaleconomische status (inkomen, opleiding) van mensen en de keuzekwaliteit en dat dus het vrijwillige eigen risico een ongelijkheidsdimensie in de zorg introduceert?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de constatering dat marktconforme voorzieningen tot een aanzienlijke ongelijkheid kunnen leiden wanneer bepaalde consumentencategorieën in dit soort omgevingen «slechtere» beslissingen nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderzoek binnen de gedragswetenschappen laat zien dat het vermogen van consumenten om informatie te wegen en rationale keuzes te maken begrensd is. Financiële keuzes worden nogal eens onbewust, snel en intuïtief gemaakt. Deze effecten worden versterkt in situaties die gepaard gaan met stress, waardoor mensen minder goed in staat zijn om weloverwogen keuzes te maken. Bekend is dat lager opgeleiden vaker te maken hebben met financiële stress, omdat zij een grotere kans hebben om te behoren tot de groep financieel kwetsbare Nederlanders.2
Daarom is het van belang dat de keuzeomgeving en de dienstverlening zo ingericht wordt dat mensen worden geholpen bij het maken van financieel gezonde keuzes. In het Actieplan Consumentenkeuzes, dat de Minister van Financiën eind 2019, in samenwerking met Wijzer in geldzaken, is gestart (zie Kamerstuk 32 013, nr. 224) werken bijvoorbeeld de financiële sector, consumentenorganisaties en kennisinstituten samen aan de ontwikkeling van vernieuwende manieren om consumentenkeuzes te faciliteren. Recent heeft de Minister van Financiën uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het Actieplan.3 Bovendien zet het kabinet in op het bevorderen van de financiële geletterdheid van burgers.
Wat is uw reactie op het feit dat van de groep mensen die een kleine kans heeft op hoge zorgkosten, met name mensen met een hoog inkomen een hoog vrijwillig eigen risico kiezen?
Verzekerden maken zelf de afweging of zij een vrijwillig eigen risico willen afsluiten. Hierbij spelen factoren als verwachte zorgkosten, maar bijvoorbeeld ook de premiekorting, de eigen financiële positie en de mate van risicoaversie een rol. Cijfers4 laten zien dat circa 13 procent van de verzekerden voor een vrijwillig eigen risico kiest. Het is dus niet zo dat slechts enkele verzekerden voor een vrijwillig eigen risico kiezen.
Deelt u de mening dat dit onderzoek bevestigt dat het vrijwillig eigen risico slechts enkelen ten goede komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het vrijwillig eigen risico de solidariteit in het zorgstelsel aantast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) laat zien dat iedereen per jaar 3 euro (mee)betaalt aan de verstrekte premiekortingen voor het vrijwillig eigen risico (zie Kamerstuk 29 689, nr. 1025). Dit is een zeer beperkt bedrag ten opzichte van de inkomensafhankelijke bijdrage en de jaarlijkse premie. De zorg is in Nederland namelijk in hoge mate gebaseerd op inkomens- en risicosolidariteit. Zo wordt de helft van de zorgkosten voor de curatieve zorg betaald door middel van de inkomensafhankelijk bijdrage. De andere helft bestaat uit de nominale premie en de eigen betalingen. Voor de nominale premie geldt een verbod op premiedifferentiatie. Dit betekent dat gezonde en ongezonde verzekerden dezelfde premie betalen voor hetzelfde verzekeringsproduct. De zorgtoeslag biedt verzekerden met een laag inkomen ondersteuning voor de nominale premie en het eigen risico.
Uit «Zorgkeuzes in Kaart 2020» blijkt dat door afschaffing van het vrijwillig eigen risico de zorguitgaven met afgerond 100 miljoen euro per jaar zouden stijgen, omdat verzekerden die op dit moment een vrijwillig eigen risico hebben na afschaffing meer zorg zouden gaan gebruiken.
Als het vrijwillig eigen risico niet eerlijk uitpakt, is het dan niet beter het vrijwillig eigen risico af te schaffen? Kunt u uw standpunt toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Austria sounds alarm over South Africa Coronavirus Variant in Tyrol region’ |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de snelle verspreiding van de Zuid-Afrikaanse variant van het coronavirus in Oostenrijk?1
De situatie in Tirol is zorgelijk. Op 9 februari jl. werden door de federale regering, ondanks de recente aankondiging van scherpere handhaving door Tirol, striktere maatregelen bekendgemaakt. Vanaf vrijdag 12 februari is het uitreizen uit Tirol alleen nog mogelijk zijn met een negatieve coronatest, die niet ouder mag zijn dan 48 uur. Uitzonderingen gelden daarbij onder andere voor het goederenverkeer en passagiers die op doorreis zijn door Tirol. Dit dient wel geloofwaardig te kunnen worden gemaakt. Ook Duitsland heeft de regels voor reizen uit Oostenrijk aangepast. Op 23 januari 2021 jl. werd voor het eerst de Zuid-Afrikaanse mutatie van het coronavirus in Oostenrijk vastgesteld. Zeven gevallen werden op die dag ontdekt in de deelstaat Tirol. Sindsdien is het aantal besmettingen met de Zuid-Afrikaanse variant in Tirol gestegen. Momenteel is Tirol na Zuid-Afrika de belangrijkste brandhaard voor de mutatievariant B.1.351. De deelstaat Tirol kende lange tijd minder strikte maatregelen dan andere regio’s in Oostenrijk.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de besmetting van de verschillende virusvarianten in Nederland, en hoeveel besmettelijker zijn deze varianten dan de «klassieke» variant van het virus?
De aantallen veranderen elke dag, en worden één keer per week, op dinsdag, uitgebreider door het RIVM gerapporteerd. Bijgaand vindt u de stand van zaken van 23 februari. Inmiddels wordt het grootste deel van de besmettingen in Nederland veroorzaakt door de Britste variant. Deze had op 5 februari een R van 1,14 (1,07 – 1,20), het reproductiegetal van de oude variant in Nederland op die datum was 0,90 (0,85–0,94). De zogenoemde Zuid-Afrikaanse variant werd tot dit moment 26 keer in de kiemsurveillance en 28 keer bij bron- en contactonderzoek gevonden. Er zijn in de kiemsurveillance en bij bron- en contactonderzoek twee coronavarianten in Nederland gevonden die beide hun oorsprong in Brazilië hebben, namelijk de P1- en de P2-variant. De P1-variant is bij drie personen die kortgeleden in Brazilië zijn geweest vastgesteld. Daarnaast is de P1-variant één keer aangetroffen in de kiemsurveillance. De P2 variant is bij negen mensen gevonden, zeven keer bij iemand die onlangs in Brazilië is geweest en twee keer zonder reisgeschiedenis.
Hoeveel procent van de positieve testen in Nederland wordt thans gesequenced?
Het RIVM volgt de ECDC-norm voor kiemsurveillance en haalt deze op dit moment ruimschoots. ECDC adviseert om minimaal een aselecte steekproef van 500 monsters per week te analyseren om inzicht te krijgen in circulerende varianten (kiemsurveillance). De afgelopen weken voerde Nederland een oplopend aantal van in het totaal 900–1300 sequentieanalyses per week uit. Bij een COVID-19-incidentie van 25.000–30.000 positieven per week is dat ongeveer 3–5% van het totaal aan positieve monsters.
Het behalen van een sequentie-analysecapaciteit van ten minste 5% van de positieve testresultaten is geen doel op zich binnen het Nederlands beleid. Het RIVM vaart op wetenschappelijke adviezen van het ECDC en eigen inhoudelijke kennis en inzichten om het minimaal aantal testen te bepalen, waarmee met voldoende zekerheid en voldoende «aanlooptijd» de circulatie van bepaalde varianten van het virus «SARS-CoV-2» kunnen worden gemonitord. Het RIVM schaalt dan ook op naar een hogere en duurzame capaciteit.
Wordt in Nederland voldoende gesequenced om eventuele verregaande verspreiding van nieuwe virusvarianten op tijd te ontdekken en de kop in te drukken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om zicht te houden op circulerende SARS-CoV-2 varianten in Nederland bepaalt het RIVM wekelijks de sequentie van een aselecte steekproef van monsters uit GGD-teststraten en zorginstellingen. Bij opvallende observaties in een bepaalde regio wordt de kiemsurveillance lokaal geïntensiveerd. Om te komen tot een hogere en duurzame capaciteit schaalt het RIVM momenteel op. Met 1500 monsters per week is het mogelijk om een nieuwe variant twee maanden voordat deze variant dominant wordt in Nederland te detecteren. Bij de opschaling werkt het RIVM samen met de Dienst Testen, ErasmusMC en andere laboratoria.
Bent u bereid om, afhankelijk van het aantal besmettingen, tussen de 5 en 10% van de positieve testen te sequencen, vergelijkbaar met hoe dat in het Verenigd Koninkrijk gebeurt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Er zijn momenteel meerdere (Europese) adviezen over het aantal random geselecteerde monsters per week voor kiemsurveillance. Deze adviezen worden ter harte genomen, waarbij de expertise van het RIVM wordt benut.
De toegang van journalisten tot China |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat buitenlanders met een geldige Chinese verblijfsvergunning sinds enkele maanden weer toegang hebben tot China, ook na een tijdelijk verblijf in het buitenland?
Ja, dit betreft buitenlanders met een werkvisum, een visum voor gezinshereniging en voor dringende persoonlijke aangelegenheden.
Klopt het dat dit niet geldt voor journalistieke correspondenten, en dat de Chinese autoriteiten het deze groep niet toestaat om China weer in te komen na tijdelijk verblijf in het buitenland? Zo ja, wat vindt u van deze uitzondering voor journalisten?
Journalisten vallen inderdaad in een andere categorie visumhouders dan de onder vraag 1 genoemde groepen. Het kabinet betreurt het dat journalisten worden getroffen door de door China ingestelde reisrestricties en heeft de Chinese autoriteiten meerdere keren verzocht om deze reisbeperkingen op te heffen. Journalistiek is gebaat bij een snelle verslaglegging op de plek waar het nieuws zich afspeelt. Nederland heeft journalistieke professionals dan ook uitgezonderd van het EU-inreisverbod.
Hoeveel Nederlandse en Europese correspondenten met een verblijfsvergunning voor China ondervinden momenteel moeilijkheden bij het afreizen naar China om hun journalistieke werkzaamheden te hervatten?
Exacte aantallen zijn mij niet bekend. In elk geval betrof het één Nederlandse correspondent en meerdere andere Europese correspondenten. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft het verzoek om toegang tot China voor de Nederlandse correspondent verschillende malen onder de aandacht gebracht bij de Chinese autoriteiten. Dat verzoek is inmiddels ingewilligd en de betroffen correspondent is deze week teruggekeerd naar China.
Klopt het dat China, gezien het lage aantal coronabesmettingen, op de lijst van veilige landen staat van waaruit mensen in principe naar de Schengenzone kunnen reizen, maar alleen als China de beperkingen op inkomende Europeanen intrekt?1 Zo ja, op welke beperkingen doelt men hier? Wat betekent dit voor de huidige mogelijkheden voor Chinezen om toegang te krijgen tot de Schengenzone?
China is per 1 juli 2020 inderdaad uitgezonderd van het EU-inreisverbod omdat het epidemiologisch veilig wordt geacht ook niet-noodzakelijke reizen vanuit China naar de EU en de Schengenzone toe te staan. Hier is in Europees verband de voorwaarde van reciprociteit aan verbonden. Dit houdt in dat het inreisverbod voor niet-noodzakelijke reizen vanuit China pas wordt opgeheven wanneer China het inreisverbod voor niet-noodzakelijke reizen vanuit Europa opheft. Omdat China dit laatste vooralsnog niet heeft gedaan, blijft ook het Europese inreisverbod voor niet-noodzakelijke reizen vanuit China gelden. Op dit inreisverbod bestaan uitzonderingen voor essentiële reizigers waaronder voor journalistieke professionals, zodat deze essentiële reizigers ook nu nog naar Nederland kunnen reizen.
In hoeverre vinden er gesprekken plaats met China om deze beperkingen op te heffen? Hoe verlopen die gesprekken?
Bij diverse gelegenheden hebben gesprekken plaatsgevonden met de Chinese autoriteiten met het verzoek de beperkingen voor onder meer journalisten op te heffen. Hoewel de reisbeperkingen als zodanig niet zijn opgeheven, hebben de Chinese autoriteiten het wel mogelijk gemaakt dat de Nederlandse correspondent die door de beperkingen werd getroffen toch naar China kon terugkeren.
Bent u bereid om een extra inspanning te leveren om de toegang tot China voor journalistieke correspondenten te waarborgen? Zo ja, op welke wijze?
Zoals aangegeven gebeurt dit reeds. In contacten met de Chinese autoriteiten zal het kabinet aandacht blijven vragen voor de toegang van journalisten tot China.
Kunt u de Kamer een tijdslijn doen toekomen vanaf de aankondiging van het eerste coronasteunpakket tot heden, met daarin opgenomen de momenten van politieke besluitvorming omtrent een steunpakket, het moment waarop de aanvraag is ingediend bij de Europese Commissie, het moment waarop de Europese Commissie haar goedkeuring heeft verleend en het moment waarop de subsidieregeling is opgesteld voor aanvragen? Graag een uitsplitsing per (gewijzigd) steunpakket.
In de bijlage bij deze brief is een overzichtstabel toegevoegd.1
Kunt u aangeven wanneer er sprake is van significante verschillen in de goedkeuringstermijn wat hiervoor de reden is?
De Europese Commissie heeft in verband met de coronacrisis vanaf maart 2020 meer dan 380 beslissingen goedgekeurd voor meer dan 460 (COVID-19) nationale steunmaatregelen van de lidstaten. De Commissie spant zich tot het uiterste in om de aangemelde COVID-19-steunmaatregelen van de lidstaten zo snel mogelijk goed te keuren. Zoals uit het overzicht blijkt, is de doorlooptijd voor de goedkeuring van de openstelling van de TVL voor het eerste kwartaal van 2021 en de wijzigingen die met terugwerkende kracht zijn doorgevoerd in het vierde kwartaal van 2020 wat langer dan de eerste verzoeken tot goedkeuring. In december jl. heeft de Europese Commissie aangegeven ook nog andere verzoeken om COVID-19-goedkeuringen van andere lidstaten – die al eerder waren genotificeerd – te moeten behandelen.
Tevens bestond het verzoek waar in deze brief naar verwezen wordt uit een combinatie van wijzigingen. Dit betrof de goedkeuring voor de TVL Q1 2021 en de Evenementenmodule, maar ook goedkeuring voor de wijzigingen voor de TVL Q4 2020 die met terugwerkende kracht moesten worden doorgevoerd. Het ging daarbij om het ophogen van het subsidiepercentage en de toevoeging van de Voorraadvergoeding gesloten Detailhandel. Het maakte deze wijzigingsregeling en daarmee het verzoek vrij complex. De Commissie heeft tweemaal om extra informatie gevraagd. In plaats van een wijzigingsregeling waarin alleen staat wat er op dat moment wordt gewijzigd, vroeg de Commissie om een geconsolideerde regeling, waarin alle wijzigingen zijn verwerkt in de tekst. Daarnaast heeft de Commissie aanvullende vragen gesteld over deze geconsolideerde regeling. Bij de eerdere twee notificaties was dat niet nodig.
Klopt het dat de opening van de aanvraagperiode van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) 2021 is uitgesteld naar «de week van 15 februari»? Wat is hier de reden van? Wanneer is het verzoek voor goedkeuring voor de TVL Q1 2021 naar de Europese Commissie gestuurd?
Door samenloop van omstandigheden, hieronder in chronologische volgorde toegelicht, heeft de openstelling van de regeling vertraging opgelopen.
Op 11 december 2020 is in het informele traject met de Commissie een document gedeeld met daarin de beoogde gewenste aanpassingen van de regeling voor de TVL voor het eerste kwartaal van 2021 (de zogenaamde pré notificatie). Hierop heeft de Commissie reeds aangegeven niet in 2020 nog te zullen toekomen aan de goedkeuring van deze wijzigingsregeling. Het kabinet had echter op dat moment ook de regeling voor de TVL Q1 2021 nog niet gereed.
Op 18 december 2020 heeft het kabinet besloten tot de laatste wijzingen voor de TVL voor het eerste kwartaal van 2021, dit in verband met de aangekondigde strengere maatregelen (lockdown) met ingang van 15 december 2020. Aanvankelijk zou de regeling in de week van 21 december genotificeerd worden. In verband met de uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) op 22 december is dat niet gedaan om de gevolgen van de uitspraken eerst te kunnen bestuderen. Omdat de Commissie, zoals hierboven al aangegeven, had aangegeven hier in 2020 niet meer aan toe te zullen komen, is het officiële verzoek tot goedkeuring van de wijzigingen van de TVL voor Q1 op maandag 4 januari 2021 naar de Commissie gestuurd. Op 21 en op 29 januari heeft de Europese Commissie aanvullende vragen gesteld over de geconsolideerde versie. Op 9 februari is de goedkeuring van de Europese Commissie voor de TVL Q1 2021-regeling ontvangen, waarna de regeling op 12 februari in de Staatscourant is gepubliceerd en op 15 februari is geopend.
Wanneer werd het u duidelijk dat de goedkeuring van de Europese Commissie een flinke vertraging voor de openstelling van de TVL en dus voor ondernemers zou gaan opleveren?
Op 21 januari en vervolgens op 29 januari, toen de Europese Commissie op basis van de geconsolideerde versie nog aanvullende vragen stelde, waardoor duidelijk werd dat openstelling op de geplande 2 februari niet meer haalbaar was.
Welke acties heeft u ondernomen om deze vertraging te voorkomen of te verkorten? Heeft u op bestuurlijk niveau contact opgenomen met de Europese Commissie om dit proces te versnellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de uitkomst geweest van dit overleg?
Er is gedurende de tweede helft van januari continu contact geweest met de Europese Commissie, waarbij door de Commissie gevraagde informatie steeds zo snel mogelijk is aangeleverd. De ervaring leert dat bestuurlijke druk in dit stadium van de procedure – waarbij er al doorlopende contacten waren met de Commissie – weinig effectief is omdat al duidelijk was dat de Commissie zo snel als mogelijk tot een beslissing zou komen. De Commissie had op dat moment van veel lidstaten steunmaatregelen ter goedkeuring voorliggen. Na de vragen van 29 januari beantwoord te hebben, is op 9 februari goedkeuring van de Europese Commissie ontvangen en is de regeling 15 februari geopend.
Klopt het dat kleine ondernemers met minder dan € 3.000 vaste lasten en bedrijven niet zijnde midden- en kleinbedrijf (mkb) bij de geplande opening van de TVL Q1 2021 in de week van 15 februari geen goedkeuring en dus ook geen geld ontvangen? Moeten zij wachten tot medio maart tot hun aanvraag wordt goedgekeurd en zij dan pas steun ontvangen?
Het doel van het verlagen van de vastelastendrempel is om juist de kleine ondernemers ook in aanmerking te laten komen voor de TVL. Ik begrijp dat het dan vervelend is daar dan nog langer op te moeten wachten. Maar helaas is het niet mogelijk om eerder al de aanvraag goed te keuren en een voorschot te verlenen, zie daarvoor ook het antwoord bij vraag 7.
Waarom is het niet mogelijk om de TVL-regeling al eerder voor deze groep open te stellen? Welke consequenties volgen er wanneer er alvast een regeling wordt geopend zonder vooraf goedkeuring van de Europese Commissie? Bent u bereid om die te accepteren om zo toch deze ondernemers te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Steunmaatregelen (ook wijzigingen van de eerder goedgekeurde steunmaatregelen) van de lidstaten van de Europese Unie moeten eerst door de Europese Commissie worden goedgekeurd alvorens ze kunnen worden uitgevoerd. Dit staat in het EU Werkingsverdrag. Een uitzondering hierop zijn steunmaatregelen die onder een vrijstellingsverordening kunnen worden gebracht, maar het Tijdelijk steunkader COVID-19 is geen vrijstellingsverordening. De Europese Commissie toetst of de steunregelingen die de lidstaten notificeren voldoen aan de criteria in het toepasselijk EU steunkader en kan de steun dan verenigbaar verklaren met de interne markt. Het is niet toegestaan vooruitlopend op de goedkeuring van de Europese Commissie al voorschotten te verstrekken.
Het besluit om kleine ondernemers met minder dan € 3.000 aan vaste lasten tot de TVL toe te laten is op 9 februari jl. genomen middels het aannemen van de motie van het lid Gijs van Dijk over steun voor kleine ondernemers. Deze wijziging is vervolgens, samen met de andere aangekondigde voorstellen uit de brief van 21 januari 2021 (Uitbreiding economisch steun en herstelpakket, Kamerstuk 35 430, nr. 217), zoals het ophogen van het subsidiepercentage en de openstelling van de regeling voor niet-mkb-bedrijven, verwerkt in een wijzigingsregeling met het oog op notificatie bij de Commissie. Ook twee gerichte hardheidsclausules zijn toegevoegd, hierover wordt u de komende dagen nader geïnformeerd in een separate brief. Het goedkeuringstraject met de Europese Commissie over deze nieuwe wijzigingen is op 16 februari gestart, enkele vragen van de Commissie zijn beantwoord en de geconsolideerde aangepaste regeling is donderdag 25 februari aan de Commissie voorgelegd. Op 8 maart is het formele verzoek tot notificatie aan de Europese Commissie gestuurd. Vanuit mijn ministerie wordt aangedrongen op een spoedige behandeling, maar Nederland is niet de enige lidstaat met verzoeken tot goedkeuring van steunmaatregelen vanwege de coronacrisis.
Voor de TVL betekent dit de vierde keer dat de regeling, of een wijziging van de regeling, voorgelegd wordt aan de Europese Commissie. Op één van de nieuw in te voeren elementen van de wijziging van de regeling vooruitlopen op goedkeuring van de Commissie is in strijd met het EU Werkingsverdrag, hetgeen betekent dat de steun onrechtmatig wordt verleend. Dat brengt het risico met zich mee dat de onrechtmatige staatssteun met rente moet worden teruggevorderd bij de betreffende ondernemingen of dat er onrechtmatigheidsrente door de ondernemingen moet worden betaald. Mogelijk worden andere bedrijven die wachten op andere wijzigingen in een regeling nu of in de toekomst daardoor benadeeld.
Welke alternatieven zijn er om deze ondernemers toch op zeer korte termijn te helpen? Bent u bereid om voordat er goedkeuring van de Europese Commissie komt al voorschotten uit te betalen aan de groep ondernemers met minder dan € 3.000 vaste lasten en de niet mkb-bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk voorschotten uit te betalen omdat volgens de Algemene wet bestuursrecht subsidies alleen op grond van een wettelijk voorschrift mogen worden verstrekten. Tevens is, zoals hierboven aangegeven, vooruit lopen op goedkeuring van de Europese Commissie in strijd met het EU Werkingsverdrag. De voorgestelde wijzigingen zijn in de regeling verwerkt en, zoals bij vraag 7 aangegeven, met de Commissie gedeeld. Na bespreking met de Europese Commissie en beantwoording van hun vragen is op 8 maart het formele verzoek tot goedkeuring (notificatie) gestuurd.
Kunt u deze vragen voor opening van de TVL Q1 2021 in de week van 15 februari 2021 beantwoorden?
De regeling is reeds opengesteld op 15 februari jl. 12:00 uur.
Kunt u deze vragen separaat beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Human Rights Council: Countries Should Take Bold Action on Egypt' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep van mensenrechtenorganisaties tot de oprichting van een monitorings- en rapportagemechanisme voor de steeds verslechterende mensenrechtensituatie in Egypte?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat de oprichting van een dergelijk mechanisme een belangrijke stap zal zijn voor het in kaart brengen van de gepleegde mensenschendingen en misdrijven, er een belangrijk signaal van uitgaat richting mensenrechtenactivisten en (families van) slachtoffers, en een rol kan spelen bij het ontmoedigen van verdere mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het Algemeen Overleg over de Raad Buitenlandse Zaken van 21 januari jl. heb ik aangegeven dat ik de mensenrechtensituatie in Egypte heel zorgelijk vind. Het heeft mijn voorkeur om tijdens de 46e zitting van de Mensenrechtenraad, in plaats van op een monitorings – en rapportagemechanisme, in te zetten op een zo breed mogelijke coalitie voor een zo stevig mogelijke, niet alleen verklarende, maar ook beïnvloedende, actie.
Bent u bereid tijdens de komende 46ste zitting van de VN-Mensenrechtenraad – al dan niet samen met gelijkgestemde landen – het voortouw te nemen tot de oprichting van een monitorings- en rapportagemechanisme? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen voor aanvang van de 46ste zitting van de Mensenrechtenraad beantwoorden?
De 46e zitting van de Mensenrechtenraad loopt van 22 februari tot en met 23 maart 2021. De beantwoording van de Kamervragen heeft zo spoedig mogelijk plaatsgevonden.
Psychologische oorlogsvoering om burgers een lockdown te laten accepteren |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Nachtmerriescenario’s om burgers rijp te maken voor lockdown»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat de Duitse regering willens en wetens methoden heeft gebruikt om «angst en volgzaamheid» te wekken onder de Duitse bevolking?
Het is niet aan mij om me uit te laten over Duitse interne aangelegenheden zoals deze.
In welke mate acht u psychologische manipulatie gerechtvaardigd om de publieke opinie te beïnvloeden?
Ik acht psychologische manipulatie niet gerechtvaardigd om de publieke opinie te beïnvloeden.
Welke technieken heeft de Nederlandse overheid gebruikt om het draagvlak onder de bevolking te beïnvloeden? Heeft u ooit technieken gebruikt met als doel onder de bevolking meer angst voor corona te laten ontstaan? Zo ja, waarom, wanneer en op welke wijze is hier gebruik van gemaakt?
Het kabinet heeft nooit technieken gebruikt met als doel onder de bevolking meer angst voor Corona te laten ontstaan. Dit is in de ogen van het kabinet geen goede manier om draagvlak te laten ontstaan. In de brief van de Minister Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de stand van zaken covid-19 van 2 februari 2021 wordt uitgebreid inzicht gegeven in de inrichting van de communicatie rondom het coronabeleid.
Is er ooit contact geweest tussen de Nederlandse overheid en wetenschappers, over methoden om de bevolking vrijheidsbeperkende maatregelen te laten accepteren?
In de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de stand van zaken covid-19 van 2 februari 2021 wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het kabinet coronacommunicatie inzet en de rol van wetenschap(pers) daarbij.
Bent u bereid om alle documenten die onder de overheid berusten (waaronder in elk geval, doch niet uitsluitend: interne memo’s, notities, e-mails, gespreksverslagen, notulen, etc.), die betrekking hebben op het beïnvloeden van het draagvlak onder Nederlanders voor de lockdownmaatregelen, openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft een informatieplicht richting de Tweede Kamer. Daaraan wordt – binnen de afspraken die daarover met de Tweede Kamer zijn gemaakt – reeds voldaan.
Het artikel ‘Subsidie voor fossiele brandstoffen ongekend groot’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Subsidie voor fossiele brandstoffen ongekend groot»?1
Ja.
Kunt u het verschil verklaren tussen het stimuleren van het gebruik van fossiele brandstoffen, wat volgens het kabinet in Nederland 4,5 miljard euro per jaar is, en het bedrag waar de schrijver van dit artikel op uitkomt, namelijk een viermaal hogere jaarlijkse subsidie van 17,5 miljard euro?
In de brief over financiële prikkels voor fossiele brandstoffen in Nederland (Kamerstuk 32 813, nr. 566) is een tabel opgenomen waarin de gemiste overheidsinkomsten van fiscale en niet-fiscale maatregelen berekend zijn op € 4,5 miljard. In deze tabel is eveneens voor enkele posten aangegeven dat het niet mogelijk is om een inschatting te geven van de corresponderende gemiste overheidsinkomsten, omdat de benodigde gegevens hiervoor ontbreken en/of er geen betrouwbare inschatting te maken is. Onder de tabel in de kamerbrief wordt dit per regeling toegelicht. De auteur van het artikel «Subsidie voor fossiele brandstoffen ongekend groot» (hierna: auteur) heeft geprobeerd de ontbrekende bedragen in te vullen. Ik deel de aannames die de auteur daarbij hanteert niet. Ik ben dan ook van mening dat de berekening geen goede inschatting geeft van de jaarlijkse subsidie voor fossiele brandstoffen.
Waarom heeft u de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) niet gebruikt, gezien het feit dat in het overzicht van het kabinet van een aantal regelingen het bedrag ontbrak omdat dit niet beschikbaar zou zijn, maar dat uit het artikel blijkt dat een groot deel van deze ontbrekende subsidies alsnog kan worden berekend met openbare gegevens van het CBS?
De cijfers die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) presenteert, zijn niet 1-op-1 te gebruiken voor het berekenen van de ontbrekende bedragen. Hiervoor is een vertaalslag nodig waarbij aannames moeten worden gedaan. Ik licht een aantal van deze punten in het vervolg uit.
Allereerst is bij het bepalen van de budgettaire omvang van het degressieve tarief in de energiebelasting zeer bepalend tegen welk benchmarktarief je de huidige, bestaande degressieve tarieven af zet. Een degressieve belasting is een belasting waarbij het tarief lager wordt naarmate de grondslag stijgt. De keuze van het benchmarktarief is arbitrair. Dit heeft als gevolg dat een dergelijke berekening met arbitraire keuzes weinig zekerheid biedt over de daadwerkelijke omvang. De auteur kiest in zijn berekening om iedere afwijking van het hoogste belastingtarief van de eerste verbruiksschijf aan te merken als fossiele subsidie en trekt dat door in alle berekeningen van tariefverschillen en vrijstellingen. Deze benadering zou er toe leiden dat bij een vergelijking tussen landen de fossiele subsidie in een land dat een deel van het verbruik hoog belast en een deel minder hoog sprake is van een fossiele subsidie. In een land waar al het energieverbruik laag wordt belast zou dan geen sprake zijn van fossiele subsidie. Een benadering met dergelijke uitkomsten is volgens het kabinet niet wenselijk.
Ook bij bijvoorbeeld het bepalen van de omvang van de vrijstelling voor aardgas gebruikt voor elektriciteitsopwekking kiest de auteur om de fossiele subsidie te bepalen door de vrijstelling af te zetten tegen het hoogste tarief.
De benchmark-aspecten zoals genoemd bij het degressieve tarief in de energiebelasting spelen op vergelijkbare wijze bij het verschil tussen de accijns op benzine en diesel. De auteur presenteert iedere afwijking van het hogere benzinetarief als een fossiele subsidie. Ook hier geldt dat die keuze arbitrair is en zou leiden tot onwenselijke en onlogische uitkomsten bij vergelijkingen tussen landen.
Verder valt op dat de berekeningen van de auteur inclusief 21% btw zijn gepresenteerd, waar de overheid de ramingen voor de fiscale regelingen binnen de energiebelasting altijd exclusief btw presenteert. Dit verklaart ook een deel van het verschil.
Kunt u toelichten op hoeveel miljard euro subsidie voor fossiele brandstoffen het kabinet zou komen als zij gebruik maakt van de openbare gegevens van het CBS? Zou dit overeenkomen met de 17,5 miljard euro van dit artikel?
In het antwoord op vraag 3 heb ik toegelicht dat de cijfers van het CBS niet 1-op-1 zijn te gebruiken voor het berekenen van de ontbrekende bedragen en het hierbij gaat om arbitraire keuzes in de berekening. Zowel bij het verschil tussen de benzine en dieselaccijns als bij het degressieve tarief is het ontbreken van een geschikte benchmark vanwege de arbitraire keuze van deze benchmark de reden voor het niet kunnen presenteren van cijfers.
Bent u van mening dat door de ontbrekende gegevens een vertekend beeld is ontstaan van de hoeveelheid subsidie voor fossiele brandstof? Kunt u dit toelichten?
Ik ben niet van mening dat er een vertekend beeld is ontstaan. In de brief is een overzicht opgenomen van alle relevante fiscale en niet-fiscale regeling. Daarbij is voor zoveel mogelijk posten eveneens een inschatting opgenomen van de corresponderende gemiste overheidsinkomsten. De overige posten zijn transparant weergegeven in de tabel, met de toelichting dat een bedrag niet beschikbaar was vanwege de bij de toelichting genoemde redenen. Het gepresenteerde bedrag van € 4,5 miljard is daarmee niet het volledige bedrag. Het berekenen van de overige posten met arbitraire aannames zou mijns inziens echter juist leiden tot een vertekend beeld.
Kunt u toelichten hoe zo’n hoge jaarlijkse subsidie te verenigen is met de motie Van der Lee uit 2018 die vraagt om een stapsgewijze afbouw van financiële prikkels die de Nederlandse klimaatdoelen tegenwerken?2
Zoals eerder gedeeld in de brief van 14 september jl. heeft het kabinet het voornemen om deze financiële prikkels voor fossiele brandstoffen af te bouwen en zo het gebruik van fossiele brandstoffen beter te beprijzen. Daarbij is van belang dat dit dient te gebeuren met oog voor het gelijke speelveld. De regelingen zien in veel gevallen op sectoren die gevoelig zijn voor internationale concurrentie. Bovendien zijn vrijstellingen soms zowel vastgelegd via regelingen in het kader van de Europese Richtlijn Energiebelastingen als via internationale, Europese en bilaterale verdragen, hetgeen de mogelijkheid tot en het effect van eigenstandig handelen van Nederland beperkt. Dit jaar wordt er een voorstel verwacht van de Europese Commissie voor de herziening van de Richtlijn Energiebelastingen zodat deze past in het streven naar een CO2-neutrale energiehuishouding in 2050. Dit voorstel biedt kansen voor verminderen of afschaffen van financiële prikkels voor fossiele brandstoffen in Europees verband en kan als input dienen voor een nieuw kabinet. Daarnaast lopen er op dit moment meerdere nationale trajecten waarin de financiële prikkels met betrekking tot fossiele brandstoffen worden bekeken. Zo worden de energiebelasting en de opslag duurzame energie (ODE) geëvalueerd. Hierin wordt onder andere gekeken naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van de fiscale regelingen. De resultaten van deze trajecten verwacht ik in de komende maanden. Deze onderzoeken kunnen bijdragen aan de keuzes van een volgend kabinet om de fiscale regelingen op dit gebied te herzien.
Wat gaat u doen tegen de grootschalige fiscale stimulering van fossiel energiegebruik?
Zie antwoord vraag 6.
Minder geld voor Texel, Bergen, Castricum, Heerhugowaard, Beemster en Den Helder uit gemeentefonds |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «De andere Waddeneilanden zijn »voordeelgemeenten», maar Texel loopt half miljoen mis uit Gemeentefonds»?1
Deelt u de mening dat het vreemd is dat Texel, als enige Waddeneiland, minder geld uit het gemeentefonds krijgt? Waarom is Texel geen voordeelgemeente? Kunt u toelichten hoe dit mogelijk is?
Bent u het eens dat juist Texel, als Waddeneiland, vanwege haar ligging en grootte, hogere kosten heeft voor het bouwen van huizen, openhouden van scholen en het realiseren van goede zorg?
Kunt u zich dan ook voorstellen dat Texelaars zeer verbaasd zijn over het feit dat zij, ondanks die bijzondere positie die dit Waddeneiland heeft, minder geld vanuit het Rijk ontvangen?
Vindt u het bovendien niet extra schrijnend dat Texel nu minder inkomsten van het Rijk krijgt, terwijl het SCP-onderzoek »Als werk weinig opbrengt»2 juist laat zien dat er op de Wadden veel werkende armen leven?
Bent u het daarom dan ook eens dat de bijzondere positie van de Waddeneilanden en het feit dat er veel werkende armen leven, er voor zorgen dat juist de Waddeneilanden extra aandacht en financiële steun nodig hebben?
is het waar dat, naast Texel, ook veel andere gemeenten in Noord Holland, zoals Bergen, Castricum, Heerhugowaard, Beemster en Den Helder, er door de herverdeling van het gemeentefonds fors op achteruit gaan?
Maakt u zich daarnaast ook geen grote zorgen dat, door het verlagen van de bijdrage vanuit het Gemeentefonds, deze gemeenten in Noord-Holland mogelijk op belangrijke zaken zoals het bouwen van de zeer noodzakelijke woningen, schoolhuisvesting, het zwembad of de bibliotheek moeten gaan bezuinigen? Deelt u de mening dat, naast de grote gevolgen van de coronacrisis op de Waddeneilanden door het missen van de inkomsten uit toerisme, Texel nog eens extra wordt geraakt?
Kunt u zich voorstellen dat de inwoners van deze gemeenten het gevoel krijgen dat zij onvoldoende gehoord worden in Den Haag?
Bent u daarom bereid om het besluit om minder geld voor de gemeenten Texel, Bergen, Castricum, Heerhugowaard, Beemster en Den Helder uit het Gemeentefonds ter beschikking te stellen,te heroverwegen en juist extra te investeren in deze gemeenten?
Dna-testen in verband met verzoeken tot gezinshereniging voor vluchtelingen |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel waaruit blijkt dat gezinshereniging van vluchtelingen wordt afgewezen als niet binnen vier weken een afspraak is gemaakt met de Nederlandse ambassade voor dna-onderzoek?1
Ja.
Onderschrijft u dat Nederland op grond van internationaal recht en de gezinsherenigingsrichtlijn de gezinshereniging van vluchtelingen moet bevorderen en daarbij rekening moet houden met de bijzondere situatie van de vluchteling en de gezinsleden? Onderschrijft u voorts dat daarbij bovendien de gezinsherenigingsprocedure van vluchtelingen op grond van de jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) snel, zorgvuldig en met speciale zorg moet worden afgehandeld?
Ja.
Is sprake van een nieuwe werkwijze dat gezinsleden slechts vier weken de tijd krijgen om een afspraak bij de ambassade te maken waarna bij het verloop van deze termijn de aanvraag direct wordt afgewezen? Wat is de juridische grondslag voor deze fatale termijn? Waarom is niet gekozen voor een ruimere termijn met de mogelijkheid deze indien nodig te verlengen?
Nee, er is geen sprake van een nieuwe werkwijze. Gezinsleden die een DNA-onderzoek krijgen aangeboden, hebben standaard vier weken de tijd om een afspraak in te plannen bij een Nederlandse vertegenwoordiging. Dit is een staande werkwijze die geldt voor alle nationaliteiten. Gedurende deze vier weken kunnen de gezinsleden telefonisch of via het online afsprakensysteem van de betreffende ambassade of Nederlandse vertegenwoordiging, een afspraak maken. In Addis Abeba plant de ambassade telefonisch afspraken in met gezinsleden, waarbij de nareizigers meerdere keren, over een periode van meerdere weken gebeld voor een afspraak. De daadwerkelijke afspraak kan later plaatsvinden. Het betreft een termijn die in de praktijk wordt gehanteerd en aansluit bij de reactietermijn die de vreemdeling krijgt wanneer er sprake is van een incompleet dossier en deze door middel van een herstel van het verzuim wordt aangevuld. De termijn voor het maken van een DNA afspraak bij de ambassade is niet wettelijk vastgelegd. Omdat de daadwerkelijke afspraak later dan de genoemde vier weken kan plaatsvinden, is in een redelijke termijn voorzien.
Klopt het dat de Nederlandse ambassade nog niet eerder dna-onderzoek heeft kunnen faciliteren vanwege de coronasituatie? Hoe lang heeft het geduurd voordat de Nederlandse ambassade weer de mogelijkheid van dna-onderzoek kon bieden? Is al deze tijd de beslistermijn van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) opgeschort? Waarom kan de IND de beslistermijn niet verder opschorten om gezinnen een reële kans te bieden de Nederlandse ambassade te bereiken en op die manier de gezinshereniging voor de vluchtelingengezinnen te faciliteren?
Door COVID-19 was het Ministerie van Buitenlandse zaken medio maart 2020 genoodzaakt de niet-essentiële consulaire dienstverlening op de diplomatieke vertegenwoordigingen af te schalen, zo ook het afnemen van DNA-materiaal. Daar waar de reguliere consulaire dienstverlening sinds eind mei 2020 geleidelijk kon worden hervat, heeft het hervatten van DNA-afnames langer geduurd. Dit komt met name doordat consulaire afdelingen niet over voldoende faciliteiten beschikten om dit proces conform RIVM richtlijnen en Rijksbrede protocollen veilig uit te kunnen voeren, en/of door onvoldoende beschikbaarheid van medisch personeel. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de diplomatieke vertegenwoordigingen hebben zich hard ingezet om consulaire afdelingen zo in te richten- of externe locaties te vinden om veilig DNA-materiaal af te kunnen nemen. Sinds 1 november 2020 is de Nederlandse ambassade in Addis Abeba weer in staat DNA-afnames te faciliteren.
De IND heeft in de individuele aanvragen waarin door de overmachtssituatie nadere onderzoeken geen doorgang konden vinden, de beslistermijnen tijdelijk opgeschort. De huidige omstandigheden in de Tigray regio zijn grillig en onvoorspelbaar, waardoor het onduidelijk is wanneer de vreemdelingen aldaar wel beschikbaar zullen zijn voor een nader onderzoek. Het kan niet met zekerheid worden gesteld dat de gezinsleden bij een verlenging van de termijn met enkele weken daadwerkelijk gebaat zouden zijn. Daarom heeft de IND er niet voor gekozen om de termijn te verlengen.
Vreemdelingen die worden afgewezen omdat zij niet beschikbaar zijn voor onderzoek, wordt verzocht een nieuwe aanvraag in te dienen zodra zij wél beschikbaar zijn voor onderzoek. Deze nieuwe aanvraag wordt vervolgens met voorrang opgepakt. De afspraak voor het nader onderzoek wordt dan snel gepland.
Erkent u dat het moeten doen van een nieuwe aanvraag vertraging oplevert, ook al wordt deze met voorrang behandeld? Kunt u aangeven hoe snel gemiddeld en hoe lang maximaal het de IND zal vergen om een nieuwe beslissing te nemen? Hoe snel zal het nieuwe aanbod voor dna-onderzoek er liggen? Erkent u dat het moeten behandelen van een nieuwe aanvraag de IND ook weer extra werklast oplevert?
Bij de beoordeling van de nieuwe aanvraag, zal het onderliggende dossier volledig worden betrokken. Waar mogelijk wordt de aanvraag door de medewerker behandeld die ook bij de eerste aanvraag de zaakverantwoordelijk medewerker was en zodoende bekend is met het dossier. De eerdere conclusie in deze aanvragen dat de gezinsleden voor een DNA-onderzoek in aanmerking kwamen, zal indien de omstandigheden niet zijn gewijzigd, opnieuw worden getrokken. Het aanbod voor een DNA-onderzoek zal dan opnieuw worden gedaan. De IND neemt na ontvangst van de nieuwe aanvraag, binnen vier weken contact op met de vreemdeling. De referent wordt gevraagd de nieuwe aanvraag pas in te dienen wanneer er daadwerkelijk zicht is op contact met de gezinsleden en de mogelijkheid een afspraak in te plannen. Zo wordt de extra werklast voor de IND zoveel mogelijk beperkt.
Wat zijn de gevolgen van het moeten doen van een nieuwe aanvraag voor met name alleenstaande minderjarige vluchtelingen (AMV's) die inmiddels 18 jaar zijn geworden? Geldt voor hen dat zij alleen nog een reguliere aanvraag kunnen indienen waarvoor (opnieuw) leges betaald moet worden? Kunt u aangeven hoe hoog deze leges zijn voor een ouder en hoe hoog voor eventuele broertjes en zusjes? Erkent u dat voor een minderjarige of net meerderjarig geworden asielstatushouder deze bedragen een grote belemmering vormen en het zoeken naar mensen die hierbij financieel willen helpen alleen maar verdere vertraging oplevert? Bent u bereid de (voormalig) minderjarige asielstatushouders vrij te stellen van leges?
Een amv die tijdens de eerste nareisprocedure meerderjarig wordt, wordt gedurende de gehele procedure beschouwd als minderjarige. Bij een afwijzing zal de aanvrager ook in de eventuele bezwaarprocedure als minderjarige worden beschouwd.
Voor alle meerderjarigen die om gezinshereniging met ouders verzoeken, geldt de vrijstelling van materiële voorwaarden in het begunstigende nareiskader, zoals leges, niet. Hierop geldt geen uitzondering voor meerderjarigen die in een voorliggende procedure minderjarig waren. De amv die na afronding van de eerste procedure meerderjarig is geworden, zal een reguliere aanvraag kunnen indienen waarvoor de standaard legeskosten ter hoogte van € 192 voor meerderjarige, en € 64 voor minderjarige gezinsleden dienen te worden betaald. Indien de bedragen een te grote belemmering vormen, kan onder bepaalde voorwaarden vrijstelling voor de leges worden verleend. Ik zie geen aanleiding deze werkwijze aan te passen.
Geldt voor een ouder van een voormalige AMV dat zij vanwege de reguliere procedure die gevolgd moet worden niet meer een asielvergunning maar een reguliere vergunning zullen krijgen? Wat betekent dit voor hun rechtspositie, bijvoorbeeld voor de mogelijkheid om te kunnen naturaliseren wanneer zij net als asielstatushouders niet aan de documenteis kunnen voldoen?
Gezinsleden die een reguliere aanvraag om gezinshereniging indienen ten bate van hun gezinsleden, ontvangen in Nederland een reguliere verblijfsvergunning. Om te kunnen naturaliseren gelden op grond van de daartoe strekkende wet- en regelgeving voorwaarden. Onder meer om zeker te zijn van de juistheid van de gegevens die op het naturalisatiebesluit worden vermeld, wordt verlangd dat de naturalisatieverzoeker, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, zijn persoonsgegevens en nationaliteit in beginsel aantoont met buitenlandse documenten (een gelegaliseerde of van een apostillestempel voorziene geboorteakte/geboortebewijs alsmede met een geldig buitenlands paspoort). In een individueel geval kan bij een vreemdeling, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, aanleiding bestaan om de voorwaarden voor het overleggen van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten niet te handhaven. Daartoe overgaan is mogelijk na het hebben vernomen en gewogen van de reden(en) waarom betrokkene niet in het bezit is van het gevraagde document. Het is aan betrokkene om deze reden(en) naar voren te brengen, in beginsel bij het indienen van zijn naturalisatieverzoek.
Aangezien het in al deze zaken gaat om een afspraak voor dna-onderzoek betekent dit dat het in alle zaken gaat om biologische kinderen? Heeft u de belangen van deze kinderen overeenkomstig het Kinderrechtenverdrag en artikel 5 gezinsherenigingsrichtlijn voldoende mee laten wegen bij het stellen van deze vier weken termijn en de vertraging die het moeten doen van nieuwe aanvragen met zich mee brengt?
Ja, in zaken waarin een DNA-onderzoek wordt aangeboden, is veelal sprake van gesteld biologische gezinnen met minder- of meerderjarige kinderen in Nederland of land van (tijdelijk) verblijf. Gezinsleden die naar Nederland willen komen, moeten met documenten aantonen wie zij zijn en wat hun relatie is met de referent in Nederland. Dit geldt ook voor de minderjarige gezinsleden. De IND houdt zorgvuldig rekening met de belangen van minderjarige kinderen en overige individuele omstandigheden van de vluchteling, door te beoordelen of het ontbreken van de vereiste documentatie aan de vreemdeling toe te rekenen valt. In de aanvragen waarin de IND beoordeelt dat het ontbreken van documentatie de aanvrager of gezinsleden niet valt te verwijten, wordt een DNA-onderzoek aangeboden om in de bewijslast tegemoet te komen. Ook de minder-of meerderjarigheid van de betrokkenen speelt een rol in deze afweging. Zo zal bij aanvragen van biologische kerngezinnen sneller tot de conclusie worden gekomen dat een DNA-onderzoek aan de orde is.
Heeft u rekening gehouden met de slechte telefonische bereikbaarheid vanwege verblijf in de regio Tigray? Heeft de IND of de Nederlandsse ambassade contact gezocht met de UNHCR om te zien in hoeverre zij het leggen van contact met deze gezinsleden kunnen ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Om rekening te houden met nareizigers in de Tigray regio die niet direct telefonisch bereikbaar zijn, worden de gezinsleden meerdere keren, over een periode van meerdere weken gebeld voor een afspraak. De IND verkent momenteel voornamelijk of er samenwerking mogelijk is met UNHCR op het gebied van interviews door middel van videoverbinding, waardoor de benodigde reisbewegingen van de gezinsleden mogelijk beperkt kunnen worden.
Bent u bereid samen met de Minister van Buitenlandse Zaken te bezien of de UNHCR of hulporganisaties ter plekke ondersteuning kunnen bieden in de bereikbaarheid van gezinsleden in Tigray en de mogelijkheid naar de Nederlandse ambassade in de hoofdstad te reizen? Bent u bereid met het Internationale Organsiatie voor Migratie (IOM) te bezien of zij in de regio Tigray voor dna-afname van de gezinsleden kunnen zorgen?
Momenteel wordt in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken verkend of er samenwerking mogelijk is met IOM en UNHCR in enkele landen waar veel nareizigers wachten op nader onderzoek, zo ook in Ethiopië. Onderzocht wordt of voornoemde organisaties kunnen ondersteunen bij de afname van DNA-samples en het opzetten van videoconferencing verbindingen ten bate van de doorgang van interviews.
Bent u bereid de nieuwe werkwijze aan te passen en rekening te houden met de situatie van de vluchteling en de gezinsleden en met name de minderjarige gezinsleden en ervoor zorg te dragen de gezinshereniging van deze gezinnen zo goed mogelijk te faciliteren zodat deze geen verdere vertraging oplopen? Bent u bereid in de zaken waarin al direct na het overschrijden van de vier weken termijn is afgewezen en bezwaar is ingesteld het bezwaar met voorrang te behandelen en opnieuw DNA-onderzoek aan te bieden?
Gezinsleden die naar Nederland willen komen, moeten met documenten aantonen wie zij zijn en wat hun relatie is met de referent in Nederland. De IND houdt zorgvuldig rekening met de situatie van de vluchteling door te beoordelen of het ontbreken van de vereiste documentatie aan de vreemdeling toe te rekenen valt. In de aanvragen waarin de IND beoordeelt dat dat niet het geval is, wordt een DNA-onderzoek aangeboden om de vreemdeling en de gezinsleden tegemoet te komen. De nareizigers die niet tijdig naar de diplomatieke post in Addis Abeba konden reizen of een afspraak ten bate van het benodigde onderzoek konden maken, worden tegemoet gekomen met voorrang bij een nieuwe aanvraag. Op die manier is in een zo zorgvuldig en efficiënt mogelijke werkwijze voorzien. Ik voorzie daarin thans geen aanpassing.
Het bezwaarschrift dient binnen vier weken na afwijzing te zijn ingediend. Het nuttig effect van de nieuwe aanvraag met voorrang behandelen is het uitgangspunt dat de aanvrager deze heeft ingediend op het moment dat de gezinsleden daadwerkelijk beschikbaar en bereikbaar zijn voor het nader onderzoek. Omdat het niet evident is dat het benodigde nader onderzoek binnen deze korte termijn wel kan plaatsvinden, acht ik het niet dienstig voor de betrokkenen om ook de bezwaarschriften met voorrang te behandelen.