De Rabobank die erkent dat het landbouwsysteem failliet is, maar verandering tegenwerkt |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u de Zembla-uitzending «Het excuus van de Boerenleenbank» van 28 januari 2021?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Rabobank erkent dat het medeverantwoordelijk is voor de problemen die voortkomen uit het huidige landbouwsysteem?2
Ja, in de uitzending heeft de directeur Duurzaamheid van de Rabobank aangegeven dat de bank medeverantwoordelijkheid voelt voor hoe het systeem nu is en voor de problemen die daaruit voortkomen. Ik heb hiervan kennisgenomen en ik vind dat alle partijen die deel uitmaken van het Nederlandse agrocomplex, inclusief de financiële instellingen, een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor de landbouw zoals die zich vanuit het verleden heeft ontwikkeld. Derhalve hebben alle partijen ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het meewerken aan en realiseren van een structurele omslag naar een meer vol te houden landbouwsysteem. Geen enkele partij, ook niet de financiële instellingen, kan zich hieraan onttrekken.
Erkent u dat er marktpartijen zijn die belang hebben bij het in stand houden van het industriële landbouwsysteem, omdat zij hier hun verdienmodel op hebben gebaseerd en erkent u dat dit ook het geval is bij de Rabobank, die de gehele agroketen in het portfolio heeft? Zo ja, deelt u het inzicht dat deze marktpartijen op dit moment geen (financieel) belang hebben bij de omschakeling naar een duurzaam, kleinschaliger landbouwsysteem?
Ik ben er van overtuigd dat de belangen van marktpartijen nauw samenhangen met het toekomstperspectief van de landbouw. Dat het huidige landbouwsysteem niet langer houdbaar is staat vast. Dit kabinet heeft de noodzaak van een omslag in de landbouw onderschreven en heeft met de visie «Waardevol en verbonden» een structurele omslag naar een meer volhoudbaar landbouwsysteem in gang gezet. Dit heeft dus ook gevolgen voor de belangen van marktpartijen waar de vraagsteller op doelt. Marktpartijen die krediet verstrekken hebben ook baat bij een gezond en duurzaam toekomstperspectief van de bedrijven die zij financieren. Dit vergroot de kans dat deze bedrijven, ook op de lange termijn, aan hun contractuele betalingen van rente en aflossing kunnen voldoen. Ik deel daarom niet uw inzicht dat een financier in de land- en tuinbouw geen belang heeft bij de omschakeling naar een duurzamer landbouwsysteem. Ik roep financiële instellingen op om dit belang van een gezond en duurzaam bedrijfsmodel te verankeren in hun financieringsbeleid en agrarische ondernemers daarmee te faciliteren in de omschakeling naar een duurzamer bedrijfsmodel.
Deelt u de zorg dat deze marktpartijen op dit moment niet uit zichzelf maatregelen zullen nemen om de grootschalige vernietiging van de leefomgeving voor mens en dier, deels veroorzaakt door het landbouwsysteem, een halt toe te roepen?
Mijn zorg met betrekking tot maatregelen die nodig zijn om de noodzakelijke transitie naar een duurzaam landbouwsysteem te bewerkstelligen, richt zich niet op één specifieke marktpartij binnen het gehele agrocomplex. De zorg is of we als maatschappij, met alle betrokken sectoren, ieder in zijn rol en verantwoordelijkheden, tijdig genoeg de juiste stappen zullen zetten om de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit te kunnen keren. Voor die opgave spreek ik met alle partijen, waaronder ook de financiers.
Erkent u dat Nederland in Europees verband flink achterloopt met het aandeel biologisch landbouwareaal (3,8%) en dat er, ook gegeven de doelstellingen van de Farm to Fork-strategie voor 25% biologisch landbouwareaal in 2030, een flinke schep bovenop moet?
De doelstelling voor 25% biologisch landbouwareaal heeft betrekking op de EU in haar geheel en de lidstaten zullen hier gezamenlijk aan bijdragen. Gelet op het huidige areaal van ca 3.8% is de doelstelling van de EU voor Nederland ambitieus. Het kabinet zet in op een transitie naar kringlooplandbouw en de omschakeling naar biologische landbouw is daar een onderdeel van. Dit wordt op verschillende wijzen ondersteund, bijvoorbeeld via het GLB, het Omschakelprogramma duurzame landbouw en aandacht voor duurzame voeding. De EC heeft inmiddels het «Biologisch Actieprogramma» gepresenteerd, met hierin voorstellen voor de uitwerking van de «Boer tot bord» ambities. Uw Kamer zal hierover langs de gebruikelijke weg via een BNC-fiche geïnformeerd worden.
Denkt u dit doel voor biologische landbouw te bereiken met het Omschakelprogramma dat u momenteel opzet? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, welke aanvullende maatregelen zijn daarvoor nodig?
De ambities van de Europese Commissie moeten eerst nog vertaald worden naar een Nederlandse inzet. Wel zet ik nu al in op een brede omschakeling naar duurzame landbouw, waaronder ook biologische landbouw, waarvoor ik onder andere het Omschakelprogramma ontwikkel. De financiering van land- en tuinbouwondernemers die een omschakelplan naar biologisch produceren voorbereiden, kan ik daar naar verwachting op korte termijn al mee ondersteunen.
Deelt u de mening dat ook de financiers van de agrosector een proactieve rol moeten spelen in de grote omslag waar de landbouw voor staat? Zo ja, op welke manier gaat u daarvoor zorgen?
Ja, ik ben het met u eens dat banken een proactieve rol moeten spelen in de omslag waar de landbouw voor staat, en dat de banken daarin ook een eigenstandige verantwoordelijkheid hebben. Daarom spreek ik financiële instellingen die actief zijn in de agrosector aan op voldoende ambitie om hun rol in de financiering van de omschakeling naar een duurzamere landbouw op zich te nemen en die verder uit te bouwen.
In het kader van de uitwerking van het Omschakelprogramma spreek ik daarnaast ook met financiers om samen met hen de financiering van omschakeling verder te brengen. Ik reken erop dat de banken, aansluitend op een stuk risico-financiering vanuit het aangekondigde Investeringsfonds, omschakelplannen zullen gaan co-financieren, waardoor investeren in duurzamere bedrijfsmodellen gebruikelijker zal worden.
Zou bindende wet- en regelgeving hier volgens u bij kunnen ondersteunen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ik reken er in eerste instantie op dat de financiële sector zijn verantwoordelijkheid neemt in de omslag naar een meer duurzaam landbouwsysteem. Ik zie momenteel al wel ontwikkelingen in de financiële sector die bij kunnen dragen aan verduurzaming, onder andere van de landbouwsector. Zo heeft een groep van financiële instellingen, waaronder veertien uit Nederland, in december de Finance for Biodiversity Pledge ondertekend. Ook zijn er ontwikkelingen in de sector op het gebied van biodiversity accounting, waarbij voor leningen en investeringen de impact op en afhankelijkheid van biodiversiteit in kaart wordt gebracht
De risico’s van biodiversiteitsverlies spelen een steeds grotere rol in het risicomanagement van financiële instellingen en het toezicht. In het rapport «Biodiversiteit en de financiële sector: een kruisbestuiving?» beveelt De Nederlandsche Bank (DNB) financiële instellingen dan ook aan om fysieke, transitie- en reputatierisico’s als gevolg van biodiversiteitsverlies beter in kaart te brengen en te analyseren of deze leiden tot financiële risico’s en hoe deze risico’s bijdragen aan het totale risicoprofiel. Hiervoor beveelt DNB onder andere scenario-analyse en stresstesten aan, evenals duidelijke standaarden voor het meten en rapporteren van deze risico’s. Een raamwerk om deze risico’s te kunnen meten zal worden ontwikkeld door de internationale Taskforce Nature related Financial Disclosure (TNFD). Vanuit de Nederlandse overheid zijn we actief betrokken bij de voorbereiding van de TNFD die naar verwachting de tweede helft van dit jaar wordt gelanceerd. Daarnaast ontwikkel ik ook het Omschakelprogramma, waarbij de financiële sector actief betrokken wordt.
Gelet op het bovenstaande zie ik op dit moment geen noodzaak voor aanvullende wet- of regelgeving, maar blijf ik uiteraard de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten houden.
Wat is uw reactie op het feit dat de klanten van de Rabobank en ABN AMRO die over willen stappen op duurzamere vormen van landbouw, de financiering niet rond kunnen krijgen vanwege schaalverkleining, wat de transitie naar kringlooplandbouw in de weg staat?
Ik betreur het zeer wanneer ondernemers die willen omschakelen naar een meer duurzame vorm van landbouw, daarvoor niet de benodigde financiering rond kunnen krijgen. In algemene zin is het aan de financier om te beoordelen of de ondernemingsplannen die zij voor financiering voorgelegd krijgen op basis van continuïteitsperspectief financierbaar zijn. Echter, ondernemers die willen verduurzamen en wel een gezond bedrijfsplan met continuïteitsperspectief hebben, moeten in staat worden gesteld de benodigde investeringen te kunnen financieren. Ik vind het zorgelijk wanneer er bedrijven zijn die hun financiering ondanks veel inspanning niet via hun bank geregeld krijgen, maar via andere financiering wel rendabel geëxploiteerd blijken te kunnen worden. Ik roep financiële instellingen op hun verantwoordelijkheid te nemen om deze problematiek te voorkomen.
Met het Investeringsfonds onder het omschakelprogramma wil ik achtergestelde leningen (risicodragend kapitaal) verstrekken, om deze beweging te stimuleren. Omdat een achtergestelde lening banken meer zekerheid kan bieden, wordt het voor hen aantrekkelijker om toch investeringen in verduurzaming die ze aanvankelijk in een (te) hoog risicoprofiel classificeren, te (mede)financieren. En zo wordt bovendien steeds meer ervaring in het financieren van duurzame omschakelingen opgebouwd.
Wat is uw reactie op het feit dat de zogeheten groenfinanciering, een speciale regeling voor duurzame investeringen waarbij minder rente betaald wordt, voor veel boeren niet beschikbaar is?3
Groenfinanciering is vanuit de overheid voor alle boeren en tuinders die biologisch produceren of willen gaan produceren in principe beschikbaar. In 2019 zijn er voor biologische landbouw 85 groenverklaringen afgegeven voor een bedrag van
€ 36.828.015 en in 2020 (voorlopige cijfers) 99 groenverklaringen voor een bedrag van € 39.962.728. Het is aan de groenfondsen om te beoordelen of de ondernemingsplannen die zij voor financiering voorgelegd krijgen op basis van continuïteitsperspectief financierbaar zijn.
Bent u, gezien de landbouwproblematiek in Nederland, bereid om met banken als de Rabobank af te spreken dat zij vanaf nu gaan monitoren hoeveel boeren die een financieringsaanvraag doen om te verduurzamen, daadwerkelijk de financiering rondkrijgen?
Ik ben niet voornemens naar een additionele rapportagecyclus op bedrijfsniveau toe te werken, maar ik vind het wel heel belangrijk om goed inzicht te hebben in de ontwikkelingen op dit terrein. Jaarlijks brengt Wageningen Economic Research dan ook voor de Rijksbegroting het «Investeringsniveau duurzame productiemiddelen» in kaart4. Daarnaast brengt het CBS met de Financieringsmonitor ook jaarlijks een verkenning van de vraagzijde van de markt voor financiering uit, waarin ook de landbouwsector wordt meegenomen.
Naast deze monitoring, vind ik het van nog groter belang om in gesprek met de banken te blijven over hoe we de financierbaarheid van de agrarische ondernemingen die willen verduurzamen nu en in de toekomst kunnen borgen. Anderzijds blijf ik ook in gesprek met ondernemers om in beeld te hebben wat de eventuele barrières zijn waar men in de praktijk tegenaan loopt.
Op basis van onderzoek en expertgesprekken ontwikkel ik daarnaast nu het Omschakelprogramma met onder andere het Investeringsfonds, zoals al genoemd ook in overleg met de banken. De ervaringen daarmee zullen helpen om omschakelfinancieringen gebruikelijker te laten worden.
Op welke manier gaat u voorkomen dat belastinggeld dat besteed wordt aan het uitkopen van veehouders, ten behoeve van het verlagen van de stikstofbelasting op de natuur, deels direct doorstroomt naar banken in de vorm van afgeloste leningen, zoals bij de Saneringsregeling varkenshouderij, waarvan naar schatting 40% van het subsidiebedrag naar de Rabobank gaat?4
Zowel de lopende Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) als de aangekondigde Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) zijn vrijwillige beëindigingsregelingen. Beide regelingen zien op een subsidie aan veehouders die de productie op hun bedrijf of op een locatie van hun bedrijf definitief en onherroepelijk willen beëindigen. Het is aan iedere individuele veehouder om hierover zelf een besluit te nemen. Daarbij kunnen verschillende afwegingen een rol spelen, waaronder financiële. Veehouders zullen zelf de afweging moeten maken of de hoogte van de subsidie voldoende aantrekkelijk is. Nog af te lossen leningen of openstaande kredieten kunnen daarbij een rol spelen. Het is niet aan de overheid om in de afhandeling van deze financiële verplichtingen tussen private partijen te treden.
Deelt u het inzicht dat de Rabobank, gegeven diens erkenning van verantwoordelijkheid voor de landbouwproblematiek, zijn leningen aan veehouders die door de overheid uitgekocht worden af zou moeten schrijven, om zo een bijdrage te leveren aan de oplossing?
Het is niet aan de overheid om in de afhandeling van deze financiële verplichtingen tussen private partijen te treden.
Bent u bereid om, ten behoeve van de besluitvorming door een volgend kabinet, plannen voor te bereiden voor een steviger inzet om financiële instellingen te laten bijdragen aan de nodige omslag? Zo nee, waarom niet?
Op 17 december jl. heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen (Kamerstuk 35 600, nr. 43) die vraagt om afspraken te maken met het oog op een langjarig economisch en ecologisch duurzaam toekomstperspectief voor de landbouwsector. De mogelijkheid voor boeren om te investeren in een toekomstgericht bedrijfsmodel is een van de onderwerpen uit deze motie. In antwoord op deze motie laat ik een eerste verkenning uitvoeren door de Sociaal Economische Raad (SER) (Kamerstuk 35 334, nr. 137). Ik vind het belangrijk dat dit onderwerp daar terugkomt en ik heb de SER dan ook verzocht de financiers in deze verkenning te betrekken. Op basis van deze verkenning kan een volgend kabinet de politieke kaders en randvoorwaarden vaststellen waarbinnen afspraken kunnen worden gemaakt.
Dat neemt niet weg dat ik nu al initiatieven zie. Zo zijn de Minister van Financiën en de Minister van LNV in continu overleg met de financiële sector over verduurzaming en duurzame financiering in het algemeen. Ten aanzien van de mondiale en nationale klimaatambities, is de financiële sector binnen het klimaatakkoord een commitment aangegaan. Over de voortgang hiervan heeft de Minister van Financiën u recent per brief6 geïnformeerd. Zoals in deze brief is aangegeven is als onderdeel van dit commitment een Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK) opgericht. Binnen de CFSK wordt continu gesproken over hoe de sector invulling kan geven aan haar ambities, en waar mogelijk meer gedaan kan worden, ook voor de komende jaren.
Daarnaast werken de Ministeries van EZK en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) samen met DNB aan de aanpak van transitierisico’s in de financiële sector. De komende jaren voorzie ik dat in nationaal en Europees verband nog verdere stappen gezet gaan worden, waar ook een volgend kabinet bij zou kunnen aansluiten.
De uitkomsten van deze trajecten en de initiatieven die daaruit komen kunnen ook de basis vormen voor de inzet van een volgend kabinet.
Wat zijn de mogelijke financiële of juridische risico’s voor de staat en de financiële instellingen (Rabobank, ABN Amro en ING) van de € 81 miljard die de banken hebben geleend aan bedrijven die stikstof uitstoten en die vanwege het stikstofbeleid onder druk komen te staan volgens De Nederlandsche Bank?5
De studie van DNB laat goed zien dat financiële instellingen in toenemende mate te maken krijgen met duurzaamheidsrisico’s. Financiële instellingen houden voor de risico’s die zij lopen reeds buffers aan, om in staat te zijn verliezen die zich onverhoopt zouden voordoen op te kunnen vangen. Deze buffers zijn afgelopen jaren reeds fors verhoogd. Van belang is dat financiële instellingen en hun toezichthouders met duurzaamheidsrisico’s rekening houden en hierop anticiperen. Het kabinet zet daarom bijvoorbeeld in op het meenemen van duurzaamheidsrisico’s in het kapitaaleisenraamwerk Hiervoor pleit het kabinet bij de EBA om lopend onderzoek hiernaar sneller af te ronden. Daarnaast zet het kabinet erop in om al in de aankomende herziening van het Europese kapitaaleisenraamwerk, de implementatie van Bazel 3,5, stappen te zetten ten aanzien van duurzaamheidsrisico’s, bijvoorbeeld in de vorm van de inrichting van risicomodellen.
Bent u ermee bekend dat de Rabobank, die naast € 30 miljard in de Nederlandse landbouw, nog € 70 miljard heeft geïnvesteerd in de landbouw elders op de wereld, waardoor de Rabobank één van de grootste financiers van de landbouw is wereldwijd?6
Ja, daarmee ben ik bekend.
Bent u het ermee eens dat wanneer de bijdrage van Rabobank aan de Nederlandse landbouwproblematiek erkend wordt, ook geconcludeerd kan worden dat de Rabobank bijdraagt aan de landbouwproblematiek in het buitenland, bijvoorbeeld omdat de Rabobank investeert in bedrijven als voedselgigant en sojahandelaar Cargill en het Braziliaanse vleesbedrijf JBS, die de Amazone ontbossen voor de productie van soja (voor de landbouw) en vlees, wat gepaard gaat met mensenrechtenschendingen, klimaatverandering, biodiversiteitsverlies en grootschalig dierenleed?7 8 9
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'NS wil kaartjesloket op stations Alkmaar, Hilversum en Hoorn sluiten. De provincie Noord-Holland probeert daar een stokje voor te steken' |
|
Rudmer Heerema (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NS wil kaartjesloket op stations Alkmaar, Hilversum en Hoorn sluiten. De provincie Noord-Holland probeert daar een stokje voor te steken»?1
Ja.
Wat vindt u van de beoogde sluiting van de ticketservicebalies op de verschillende NS-stations en welke gevolgen denk u dat dit heeft voor de toegankelijkheid van het openbaar vervoer?
De afweging met betrekking tot de ticketservicebalies is een operationele verantwoordelijkheid van NS. NS heeft bij haar besluit meegewogen dat er tegenwoordig nog maar weinig gebruik gemaakt wordt van deze balies, door de veranderde behoefte van de reiziger.
Toegankelijkheid van het OV blijft onverminderd belangrijk. De ticketservicebalies zijn echter niet primair bedoeld voor de toegankelijkheid van stations. Daarvoor blijft NS haar reizigers ondersteunen met reisassistentie, telefonische hulp bij kaartautomaten, servicezuilen op stations en via de klantenservice. NS blijft reizigers ook op weg helpen door middel van de website, mobiele applicatie of de aanwezigheid van personeel op stations.
Als blijkt dat de toegankelijkheid door de sluiting van ticketservicebalies toch in het gedrang komt, dan wordt NS hier binnen de kaders van de vervoerconcessie voor het HRN op aangesproken. Daarmee blijft de toegankelijkheid voldoende geborgd.
Wat vindt u van de unanieme uitspraak van de provinciale staten van Noord-Holland om de sluiting van de ticketservicebalies op de verschillende stations te voorkomen?
De afweging met betrekking tot de ticketservicebalies is een operationele verantwoordelijkheid van NS, maar een goede samenwerking tussen decentrale overheden en NS is van grote waarde.
Het verzoek van de provinciale staten van Noord-Holland aan het College van gedeputeerde staten om in gesprek te gaan met NS over de beoogde sluiting van ticketservicebalies, geeft hier uitdrukking aan.
NS heeft reeds contact gehad met de gemeenten en provincies waar dit speelt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag twee, ondersteunt NS de reiziger met onder andere reisassistentie, telefonische hulp bij kaartautomaten, servicezuilen op stations en via de klantenservice. Dit is maatwerk per station. Zodra NS per station scherp heeft op welke manier zij de reiziger in het vervolg ondersteunt, zullen de gesprekken met gemeenten en provincies worden voortgezet.
Erkent u dat de sluiting van ticketservicebalies op NS-stations door heel Nederland de landelijke toegankelijkheid van het openbaar vervoer zou kunnen schaden en u verantwoordelijk bent voor het waarborgen van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer op nationaal niveau? Zo nee, waarom niet?
Ticketservicebalies zijn als gezegd niet primair bedoeld voor de toegankelijkheid. NS verzekert dat de toegankelijkheid van het ov niet in het gedrang komt met de sluiting van de ticketbalies. NS blijft haar reizigers ondersteunen met reisassistentie, telefonische hulp bij kaartautomaten, servicezuilen op stations en via de klantenservice. NS blijft reizigers ook op weg helpen door middel van de website, mobiele applicatie of de aanwezigheid van personeel op stations.
Daarbij wordt er wel een vinger aan de pols gehouden: als blijkt dat de toegankelijkheid door de sluiting van ticketservicebalies toch in het gedrang komt, dan wordt NS hier binnen de kaders van de vervoerconcessie voor het HRN op aangesproken.
Hoe verhoudt de sluiting van de ticketservicebalies zich tot de nog op te stellen Stationsagenda en uw keuze om in te zetten op het verbeteren van de prestaties voor de reiziger (reizigerswaardering en toegankelijkheid)?
Toegankelijkheid en een comfortabel station zijn aspecten die meegenomen worden in de Stationsagenda. In dat kader zullen reizigersorganisaties en decentrale overheden ook de ruimte krijgen om verbeterpunten aan te geven. De ambitie om de reizigerswaardering en de toegankelijkheid verder te verbeteren zijn onverminderd aanwezig.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd om de sluiting van ticketservicebalies op verschillende NS-stations in het gehele land te voorkomen en welke maatregelen acht u nodig om de sluiting van de ticketservicebalies af te wenden?
Wij verwijzen hiervoor graag naar het antwoord op vraag 1: de sluiting van de ticketservicebalies is de operationele verantwoordelijkheid van NS.
Als blijkt dat de sluiting van deze balies leidt tot een verminderde toegankelijkheid, sociale veiligheid of waardering van reizigers dan wordt NS hier binnen de kaders van de vervoerconcessie voor het HRN op aangesproken.
In welke mate bent u bereid om in overleg te treden met de NS om sluiting van de ticketservicebalies op NS-stations te voorkomen? Welke alternatieven heeft de NS om de financiële consequenties van het openhouden van de ticketservicebalies te ondervangen?
Wij zien momenteel geen aanleiding om NS aan te spreken op de sluiting van ticketservicebalies, omdat de sluiting van de ticketservicebalies binnen de operationele verantwoordelijkheid van NS valt.
NS past zich met de verandering van de dienstverlening op stations aan op de behoefte van de reiziger. De sluiting van de ticketservicebalies moeten in dat licht gezien worden. Wij hebben geen zicht op alternatieven die NS hiervoor heeft.
Zoals aangegeven bij de antwoorden op de vragen 2,4 en 6 wordt er wel een vinger aan de pols gehouden: als blijkt dat de sluiting van de ticketservicebalies, ondanks de door NS aangeboden alternatieven, toch negatieve effecten heeft voor de (prestatieindicator) klanttevredenheid of de toegankelijkheid, dan wordt NS hier binnen de kaders van de vervoerconcessie voor het HRN op aangesproken.
Hoe hoog is volgens u de kostenbesparing die voortvloeit uit het terugbrengen van het aantal fysieke ticketservicebalies?
De afweging met betrekking tot de ticketservicebalies is een operationele verantwoordelijkheid van NS. Of er als gevolg van de veranderde dienstverlening sprake is van een kostenbesparing en hoeveel dit oplevert is ons daardoor niet bekend.
Hoe denkt u de toegankelijkheid te kunnen waarborgen, indien de sluiting van de fysieke ticketservicebalies doorgang zal vinden? Welke mogelijkheden ziet u om andere winkels op de stations de ticketverkoop te laten overnemen?
De ticketservicebalies zijn niet primair bedoeld voor de toegankelijkheid van stations. Voor de reiziger met een beperking heeft NS met bijvoorbeeld reisassistentie, telefonische hulp op afstand en de servicezuilen op de meeste stations goede opties om de toegang tot stations te borgen. Daarnaast blijft NS de reiziger ook op weg helpen via hun website, de mobiele applicatie en de aanwezigheid van personeel op stations. Er zijn dus alternatieven voor de ticketservicebalies.
Als blijkt de toegankelijkheid van stations of de klanttevredenheid desalniettemin in het gedrang komen door de sluiting van de ticketservicebalies, dan wordt NS hier binnen de kaders van de vervoerconcessie voor het HRN op aangesproken.
In welke mate denk u dat het beoogde alternatieve serviceaanbod van NS voldoende zal zijn om de toegankelijkheid te waarborgen? Welke investeringen zijn hiervoor nodig en wat zijn daar de financiële consequenties van?
Zie het antwoord op vraag 4. NS hoeft als gevolg van de beoogde sluiting van ticketservicebalies geen extra investeringen te doen om de toegankelijkheid te borgen.
Zou u bovenstaande vragen één voor één kunnen beantwoorden?
Zie bovenstaande antwoorden.
Het bericht ‘Duitsland: elk uur een trein Amsterdam – Berlijn (en één uur sneller)’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voornemen van Duitsland om de reistijd van de Berlijntrein van Amsterdam naar Berlijn te willen verkorten tot 5 uur en 27 minuten in 2030?1 Zo ja, op welke manier bent u betrokken bij deze plannen?
Ja, ik ben met dit voornemen bekend. Tijdens het bilateraal afstemmen van Toekomstbeeld OV en het Duitse Deutschlandtakt zijn deze beelden met elkaar gewisseld. Ik ben erg blij met de gedeelde ambitie van de Duitse overheid om de verbinding tussen onze twee hoofdsteden te versnellen. Het grootste deel van de route ligt op Duits grondgebied, dus we hebben elkaar nodig om deze verbinding te versnellen.
Op welke manier passen de Nederlandse plannen om de Berlijntrein in 2025 met een half uur te versnellen in de Duitse plannen?
Deze plannen voor versnelling op de huidige route uit Deutschlandtakt en de voorgenomen versnelling per 2024 passen goed in elkaar.
De benodigde infrastructurele maatregelen in Nederland voor de voorgenomen versnelling van een half uur (per 2024) zijn no-regret. Het betreffen maatregelen die de robuustheid en snelheid van het baanvak omhoog brengen tussen Deventer, Hengelo en grens en daarmee een snellere verbinding creëren die aan beide zijden van de grens in de dienstregeling past. Deze maatregelen zijn robuust en nuttig voor eventuele verdere versnelling van de verbinding in de toekomst, zoals in Deutschlandtakt wordt voorgesteld met een versnelling van nog eens een half uur op dit zelfde traject na 2030. Zie verder mijn antwoord op vraag 3 over hoe het voorstel uit Deutschlandtakt samenhangt met de route-opties voor de lange termijn.
Overigens, er is geen sprake van sec Nederlandse of Duitse plannen. De voorgenomen versnelling van een half uur (per 2024) betreft een gezamenlijke stap van zowel Nederland als Duitsland van de versnelling van deze verbinding, zie ook de MIRT brief van 27 november jl.2 Ook voor de versnelling van nog een half uur na 2030 zijn we gezamenlijk in gesprek.
Welke versnellingen ziet u voor zich op deze lijn aan de Nederlandse zijde na 2025?
Zoals in de MIRT brief aangegeven zijn er verschillende route-opties mogelijk om op de lange termijn verder te versnellen: via Utrecht – Arnhem (al dan niet met overstap in Duitsland), via Zwolle of via Amersfoort (de huidige route). De eerste optie, via Arnhem, sluit aan op het HSL netwerk in Duitsland. Dit is ook onderdeel van Deutschlandtakt. De route-opties via Zwolle en Amersfoort kunnen profiteren van de mogelijk extra versnelling in Duitsland. De route-opties bieden dus verschillende kansen. Daarom kijk ik met een bredere blik naar de mogelijke route-opties.
Deze lange termijn route-opties onderzoek ik in het kader van het Toekomstbeeld OV in samenhang met het nationale netwerk. Een definitieve keuze voor de lange termijn vraagt om een zorgvuldige afweging op basis van volwaardig onderzoek, rekening houdend met aansluiting op het Duits spoornetwerk en afstemming met belangrijke stakeholders zoals de Duitse collega’s.
Heeft u er zicht op wanneer de eerste stappen gezet worden aan de Duitse zijde om de genoemde versnellingen te realiseren?
De eerste concrete stap is de versnelling van een half uur die voorzien is in 2024. Deutschlandtakt betreft, net zoals Toekomstbeeld OV, een visiedocument voor de langere termijn ontwikkeling op het spoor. De uitvoering van de ambities in Deutschlandtakt en Toekomstbeeld OV is een continu proces waarover verschillende partijen – ministeries, infrabeheerders, en vervoerders – in gesprek zijn en zoals aangegeven nog nadere uitwerking vraagt, zoals bijvoorbeeld het uitwerken van aanvullende infrastructurele maatregelen.
Kunt u de genoemde directe verbinding Amsterdam – Hamburg meenemen in de internationale marktverkenning? En welk reizigerspotentieel ziet u hier?
In de marktverkenning internationale verbindingen in open toegang onderzoek ik welk aanbod van internationale verbindingen tot stand komt onder open toegang voor zowel de internationale langeafstandsverbindingen als de kortgrensoverschrijdende verbindingen die nu onder de HRN-concessie vallen. In aanvulling hierop kijk ik ook breder naar de potentie van andere internationale verbindingen van en naar Nederland, conform mijn toezegging in het Algemeen Overleg Spoorordening van 9 september 2020. Onder die potentie valt ook de verbinding Amsterdam – Hamburg en de vraag of er vervoerders zijn die de verbinding kunnen en willen aanbieden. Ik informeer u over de eerste resultaten van de marktverkenning voor de zomer van 2021.
Het artikel ‘Moet de groep 8-toets worden aangepast op leerachterstanden?’ |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Moet de groep 8-toets worden aangepast op leerachterstanden?»?1
Ja.
Hoeveel van de leerlingen in groep 8 hebben de afgelopen maanden fysiek onderwijs gehad en welk beeld heeft de Minister van de opgelopen leerachterstanden?
Ik heb geen zicht op een absoluut aantal leerlingen in groep 8 dat de afgelopen maanden fysiek onderwijs heeft gevolgd, omdat de monitoring zich richtte op scholen in hun totaliteit en niet specifiek op groep 8. Uit een recente AVS-peiling blijkt dat in de laatste week van januari 23 procent van de leerlingen één of meerdere dagen op school kwam, waarvan 14 procent vanwege een cruciaal beroep van een van de ouders en 9 procent vanwege een kwetsbare positie. Ik blijf monitoren hoeveel leerlingen in de afgelopen periode fysiek onderwijs hebben gehad.
Een initieel beeld is dat over de gehele linie achterstanden zijn opgelopen, zo blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek van Cito2 en Oxford University3. Desalniettemin blijkt uit het onderzoek van Cito dat ook leerlingen die onderwijs op afstand hebben gevolgd groei hebben doorgemaakt, zij het dat die groei minder is dan in reguliere jaren. Uit de AVS-peiling blijkt daarnaast dat 64 procent van de schoolleiders grote verschillen tussen leerlingen ziet in de leerprestaties. Om een goed beeld te krijgen van de mate van opgelopen achterstanden, wordt dit schooljaar voorafgaand aan en tijdens de eindtoetsafname door middel van psychometrische analyses bekeken hoe groot de opgelopen achterstanden zijn.
Bent u van mening dat het gebrek aan fysiek onderwijs invloed heeft op de eindtoetsen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Fysiek onderwijs is voor alle leerlingen in het funderend onderwijs van groot belang. Tegelijkertijd hebben scholen zich enorm ingezet op het realiseren van zo goed mogelijk afstandsonderwijs. Zoals hierboven aangegeven, wordt dit schooljaar voorafgaand aan en tijdens de eindtoetsafname bekeken hoe groot de opgelopen achterstanden zijn. Met de eindtoetsaanbieders bekijk ik hoe we dit schooljaar in de normering rekening kunnen houden met opgelopen achterstanden, indien de analyses laten zien dat deze er zijn. Het uitgangspunt is dat de toetsadviezen zoveel mogelijk aansluiten bij het potentieel van de leerlingen. Zo zorgen we dat het gebrek aan fysiek onderwijs geen invloed heeft op de toetsadviezen.
Naast het toetsadvies geeft de eindtoets ook dit schooljaar inzicht in de beheersing van de referentieniveaus taal en rekenen. De berekening van deze referentieniveaus wordt niet gewijzigd. Op deze manier krijgen scholen inzicht in waar leerlingen op dat moment staan.
Deelt u de mening dat het goed is om de eindtoets af te nemen, zodat de scholen voor basis- en voortgezet onderwijs weten waar de leerling staat en het onderwijs hierop kan worden aangepast? Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat leerlingen worden afgerekend op dit coronaschooljaar met beperkt fysiek onderwijs?
Met beide punten ben ik het eens. Met de eindtoetsaanbieders zorg ik ervoor dat ook dit schooljaar de eindtoets met het bovengenoemde uitgangspunt wordt ingezet en dat er rekening wordt gehouden met opgelopen achterstanden.
Hoe gaat u optimale kansen en geduld bieden aan de leerlingen die door corona op achterstand zijn geraakt bij de overgang naar het voortgezet onderwijs?
Alle leerlingen moeten voldoende tijd krijgen om in een realistisch tempo hun opleiding te volgen en om op het voor hen best passende niveau te komen. Er is veel aandacht voor leerlingen die komend jaar de overstap maken naar het voortgezet onderwijs. Deze leerlingen zijn zowel in groep 7 als in groep 8 geconfronteerd met de scholensluiting en hebben voorafgaand aan de overstap naar het voortgezet onderwijs mogelijk niet meer voldoende tijd en ruimte om opgelopen achterstanden in te halen. Om die reden is in het Nationaal Programma Onderwijs na corona specifieke aandacht voor deze leerlingen. Het is van belang dat in het voortgezet onderwijs goed gemonitord wordt of deze leerlingen onderwijs volgen op het niveau dat recht doet aan hun capaciteiten en mogelijkheden.
Daarnaast worden basisscholen, zowel vanuit OCW als vanuit een coalitie van de PO-Raad, het Lerarencollectief en de AVS, opgeroepen om leerlingen kansrijk te adviseren, dubbele adviezen te geven en het voordeel van de twijfel te bieden. Voor schooladvisering kunnen scholen gebruikmaken van de Handreiking schooladvisering. Het Lerarencollectief heeft daarbij handige tutorials4 gemaakt. Daarin is ook specifiek aandacht voor schooladvisering in tijden van corona.
Naast kansrijke advisering door de basisscholen is ook kansrijke plaatsing in het voortgezet onderwijs belangrijk. Daar heb ik alle scholen in het voortgezet onderwijs onlangs in een brief op gewezen.5
Welke acties gaat u op de korte termijn nemen om leerlingen zo goed mogelijk te begeleiden in de overstap naar het voortgezet onderwijs? Op welke wijze is dit onderdeel van het nationaal programma voor onderwijs na corona?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van de wijzingen in het aanbod brede brugklassen de afgelopen drie jaar? Wat is de prognose voor het aanbod van aankomend schooljaar?
DUO heeft het aanbod van verschillende soorten brugklassen over de afgelopen jaren in kaart gebracht.6 Dit ziet er als volgt uit:
2017/2018
2018/2019
2019/2020
Aandeel scholen met minstens één heterogene brugklas in het eerste leerjaar
73%
71%
72%
Aandeel scholen met minstens één heterogene brugklas in het tweede leerjaar
52%
51%
51%
Hierbij moet worden aangetekend dat dit beeld is gebaseerd op registraties van scholen in BRON. Het landelijke beeld van het aantal leerlingen dat is ingeschreven in een bepaald soort brugklas komt niet één op één overeen met de feitelijke inrichting van de onderbouw in de praktijk. Daardoor is het beperkt mogelijk om uit dit overzicht conclusies te trekken. Het voorzichtige beeld is evenwel dat het aantal scholen dat (ook) brede brugklassen aanbiedt is gestabiliseerd. Breder samengestelde brugklassen kunnen leerlingen helpen in de eerste leerjaren van het voortgezet onderwijs eenvoudig over te stappen naar een ander niveau. Ook daar heb ik alle scholen in het voortgezet onderwijs in de bij vraag 5 genoemde brief7 op gewezen. Ik verwacht dat het aantal scholen dat voor het aanbieden van brede brugklassen zal kiezen hierom enigszins zal stijgen. Daarnaast kunnen scholen er ook op andere manieren voor zorgen dat leerlingen goed doorstromen en kunnen overstappen, bijvoorbeeld door de leervorderingen van leerlingen heel nauwgezet te volgen en bij de overgangsvergadering de optie om naar een ander niveau door te stromen nadrukkelijk in beeld te hebben.
Erkent u dat kansrijk adviseren alleen zinnig is als het voortgezet onderwijs die kansen biedt? Wat doet u om dat te bevorderen, zoals bijvoorbeeld door de inzet van brede brugklassen?
Ik erken dat het voortgezet onderwijs een grote rol speelt in de uitwerking van kansrijke advisering. Naast de oproep tot kansrijke advisering richting basisscholen is daarom, zoals eerder aangegeven, ook aan scholen in het voortgezet onderwijs gevraagd om leerlingen kansrijk te plaatsen. Deze boodschap is via verschillende communicatiekanalen verspreid, onder andere via de VO-raad. In de eerder genoemde brief8 die ik scholen in het voortgezet onderwijs recentelijk stuurde, heb ik hen opgeroepen leerlingen bij de plaatsing ambitieus te behandelen en om (extra) heterogene en verlengde brugklassen in te richten. Op die manier hebben leerlingen nog wat langer de tijd voordat de definitieve niveaukeuze gemaakt moet worden. Daarbij kunnen scholen flexibel omgaan met het toepassen van hun overgangsbeleid, zodat leerlingen de tijd en ruimte hebben om eventueel opgelopen leerachterstanden in te halen.
Klopt het dat u overweegt de normering van de eindtoets aan te passen? Heeft u de toetsaanbieders gevraagd om in de normering rekening te houden met de opgelopen achterstanden?
Ja, zie het antwoord op vraag 3.
Erkent u dat door het aanpassen van de norm, de eindtoets een doel op zich wordt in plaats van een middel om kinderen beter onderwijs te kunnen bieden op hun niveau?
Nee. De waarde van de eindtoets is gelijk aan die van andere jaren. Het toetsadvies van de eindtoets dient als objectief, tweede gegeven bij het schooladvies. Juist om de eindtoets ook dit schooljaar zijn functie goed te laten vervullen, bekijken we hoe we in de normering kunnen corrigeren voor opgelopen achterstanden. Als er achterstanden zijn, leidt een niet aangepaste norm van het toetsadvies ertoe dat een groep leerlingen geen kans heeft op heroverweging en bijstelling van het schooladvies. Daardoor zou deze groep onnodig langdurig de gevolgen van de huidige situatie ondervinden. Ik benadruk hierbij nogmaals dat het schooladvies van de basisschool leidend blijft voor de overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs. Het schooladvies is gebaseerd op een breed inzicht in de ontwikkeling van de leerling op de langere termijn. Als basisscholen, zeker in deze situatie, rekening houden met kansrijk adviseren, is de kans groot dat een leerling een schooladvies krijgt dat recht doet aan de capaciteiten en mogelijkheden van de leerling.
Kunt u nader toelichten hoe het met de leerlingen gaat die vorig jaar de overstap naar het voortgezet onderwijs hebben gemaakt? Is het deel van de leerlingen dat met onderadvisering te maken had, alsnog omhoog gestroomd?
DUO monitort de leerlingen die vorig jaar de overstap naar het voortgezet onderwijs maakten tot aan leerjaar drie. Tegen die tijd wordt de Kamer daarvan op de hoogte gebracht.
Kunt u nader toelichten hoe het overleg met het veld verloopt, wie er aan tafel zitten, wat de voorkeuren zijn en hoe het krachtenveld eruitziet?
In nauw contact met alle betrokken partijen, waaronder de PO-Raad, de VO-raad, DUO, Ouders en Onderwijs, de Inspectie van het Onderwijs en het Lerarencollectief, worden de afwegingen omtrent de overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs gemaakt. Het belang van het doorgaan van de eindtoets wordt door al deze partijen onderschreven. Door OCW is daarnaast voor de eindtoetsen het uitgangspunt opgesteld dat het toetsadvies zoveel als mogelijk aansluit bij het potentieel van een leerling, ook als de leerling de kennis op het moment van de eindtoetsafname vanwege corona nog niet laat zien. Dit uitgangspunt wordt onderschreven door de eindtoetsaanbieders en de technisch experts en vormt de basis van psychometrische en onderwijskundige voorstellen voor een zorgvuldige normering van de eindtoetsen. Deze voorstellen worden besproken in een stuurgroep, die wordt voorgezeten door OCW en verder bestaat uit de toetsaanbieders, de Expertgroep Toetsen PO en Stichting Cito. In de stuurgroep wordt de normering van de alternatieve eindtoetsaanbieders definitief vastgelegd. De normering van de Centrale Eindtoets wordt bepaald door het CvTE, op basis van dezelfde uitgangspunten als die van de alternatieve aanbieders.
Kunt u deze vragen uiterlijk 12 februari 2021 beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Nederlandse spermadonor verwekt 200 kinderen en adverteert ermee op social media’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een Nederlandse spermadonor «200» kinderen heeft verwekt?1
Ja.
Bent u van mening dat spermadonoren een belangrijke bijdrage leveren aan gezinsvorming in Nederland en dat we dit moeten koesteren, maar dat de excessen van multi-spermadonoren in Nederland en via het buitenland aangepakt zouden moeten worden?
Spermadonatie kan voldoen aan een behoefte om een kinderwens te vervullen. Het advies aan (een) wensouder(s) is om via een (fertiliteits-)kliniek in Nederland een spermadonor te vinden, omdat klinieken gebonden zijn aan de richtlijnen van hun beroepsgroep en diverse wetgeving, zoals de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb), ook als gebruik gemaakt wordt van een buitenlandse spermadonor. Excessen rond spermadonoren die aan heel veel vrouwen hun sperma doneren zijn helaas niet altijd te voorkomen, zeker niet wanneer dit zich in de privésfeer afspeelt. Ik ben van mening dat het van groot belang is dat wensouders zich de consequenties realiseren van hun keuze om via internet of social media een spermadonor te vinden of daarvoor uit te wijken naar het buitenland. Op die manier is geen zicht op het aantal kinderen dat verwekt is met de zaadcellen van een donor en kan het gebeuren dat een donorkind later geconfronteerd wordt met een groot aantal halfbroers en -zussen. Ook kan sprake zijn van een anonieme donor waardoor afstammingsinformatie ontbreekt.
Bent u van mening dat het voor kinderen van belang is dat er niet te veel biologische halfbroers en -zussen zijn en dat het aantal nakomelingen van één spermadonor beperkt zou moeten worden?
Ja, daarom is het advies aan wensouders om via een Nederlandse kliniek een spermadonor te vinden. In het Landelijk standpunt spermadonatie van de Nederlandse Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)2 is opgenomen dat een spermadonor voor maximaal 12 gezinnen mag worden ingezet, ook wanneer het een buitenlandse donor betreft. In de praktijk komt dit neer op ongeveer 25 kinderen per donor. Met de wijziging van de Wdkb die op dit moment in voorbereiding is wordt wettelijk geborgd dat het sperma van een donor maar bij maximaal 12 vrouwen kan worden gebruikt en kan de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting (Sdkb) hier toezicht op houden. Toezicht op dit maximumaantal is evenwel niet mogelijk indien wensouders gebruik maken van donoren buiten de Nederlandse klinieken om.
Bent u van mening dat het voor wensouders van belang is dat zij weten aan hoeveel andere personen een spermadonor heeft gedoneerd, voordat zij besluiten om met deze spermadonor in zee te gaan?
Ja, daarom is het advies aan wensouders om via een Nederlandse kliniek een spermadonor te vinden aangezien de kliniek zich dient te houden aan het hiervoor genoemde landelijk standpunt. Borging van het daarin neergelegde maximumaantal is evenwel niet mogelijk indien wensouders gebruik maken van donoren buiten de Nederlandse klinieken om.
Heeft u zicht op hoeveel multi-spermadonoren er actief zijn in Nederland en hoeveel Nederlandse multi-spermadonoren er actief zijn in het buitenland en via welke kanalen zij hun diensten aanbieden? Is het mogelijk om hier meer zicht op te krijgen? Zo ja, op welke manier? Kunnen bestaande organisaties, zoals Stichting Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting (SDKB), daar een rol bij spelen, ook preventief? Zo ja, hoe?
Op basis van de Wdkb moeten klinieken de gegevens van een donor wiens zaadcellen gebruikt zijn bij een fertiliteitsbehandeling registreren in het register van de Sdkb. Buiten de klinieken en de Sdkb om is er geen zicht op het aantal zogenaamde multi-spermadonoren dat actief is in Nederland of in het buitenland. Het is onmogelijk hier zicht op te krijgen omdat dit in de privésfeer plaatsvindt.
Is het mogelijk om internationaal afspraken te maken over informatie over en gebruik van spermadonoren, immers spermadonoren die in Nederlandse klinieken doneren kunnen dat ook doen bij buitenlandse klinieken of hun diensten aanbieden via buitenlandse sites? Vindt u dat dit gereguleerd zou moeten worden? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het maken van internationale afspraken heeft weinig zin wanneer spermadonatie in de privésfeer plaatsvindt. Dit ligt buiten de invloedsfeer van overheden. Op basis van de Wdkb moeten klinieken de gegevens van een donor wiens zaadcellen gebruikt zijn bij een fertiliteitsbehandeling registreren in het register van de Sdkb. Daarom voeren klinieken alleen behandelingen uit met ei- en zaadcellen van donoren die bekend zijn.
Het advies aan wensouders is om via een Nederlandse kliniek een spermadonor te vinden. Als iemand een «eigen» donor heeft (bijvoorbeeld via de eigen vriendenkring) kan de spermadonatie ook via de kliniek plaatsvinden. De donor kan in de kliniek gescreend worden op seksueel overdraagbare infectieziekten en er kan een genetische anamnese afgenomen worden.
in hoeverre wordt gecontroleerd of Nederlandse spermadonoren ook voor buitenlandse vestigingen ter beschikking worden gesteld, aangezien sommige klinieken in Nederland hebben ook vestigingen in het buitenland? In hoeverre geldt hiervoor ook de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)?
De klinieken in Nederland werken volgens de richtlijnen van de beroepsgroep. Hierop wordt toegezien door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). In het al eerder genoemde Landelijke standpunt spermadonatie is opgenomen dat de kliniek met de donor bespreekt dat zijn zaadcellen gebruikt kunnen worden bij maximaal 12 gezinnen. Het staat de donor vanzelfsprekend vrij om te bepalen dat in zijn geval een lager maximumaantal wordt gehanteerd. Er wordt niet afgesproken in welke kliniek de zaadcellen zullen worden gebruikt.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of spermadonoren die ingeschreven staan bij een kliniek daarnaast ook nog «privé» hun diensten aanbieden op internet of via andere kanalen in Nederland en in het buitenland?
De kliniek maakt een aantal afspraken met de donor. Een daarvan is dat de donor verklaart dat hij zich maar bij één spermabank inschrijft en dat hij zich onthoudt van donorschap langs andere kanalen zoals aanbiedingen via internet. Dit kan niet worden gecontroleerd en is een kwestie van vertrouwen.
Op welke wijze vindt momenteel voorlichting plaats aan wensouders en hoe kan de voorlichting aan wensouders verbeterd worden? Op welke wijze kan een familierechtadvocaat of notaris hierbij een rol spelen?
Voorlichting aan wensouders vindt plaats via klinieken en ook via particuliere websites. Op 12 maart 2021 gaat het digitale Landelijk informatiepunt donorconceptie officieel online. Het informatiepunt is tot stand gekomen door samenwerking tussen de Stichting donorkind, Stichting meer dan gewenst, Fiom en de Special Interest Group Gameetdonatie, die onderdeel is van de NVOG. Door de inrichting van dit digitale informatiepunt is alle informatie rond donorconceptie op één centraal punt te vinden. Het Ministerie van VWS financiert dit digitale informatiepunt.
Of ouders gebruik maken van de expertise van een familierechtadvocaat of notaris is een afweging die zij zelf maken.
Op welke wijze beoordeelt u de praktijk van multi-spermadonorschap in het licht van het recht van kinderen om hun afstammingsgegevens te kennen, zoals vastgelegd in onder andere het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind, artikel 7, eerste lid? Hoe kan de registratie van afstammingsgegevens bij spermadonatie verbeterd worden?
In Nederland onderschrijven we het recht van kinderen om hun afstammingsgegevens te kunnen achterhalen. Dat is de reden geweest voor de totstandkoming van de Wdkb die in 2004 in werking is getreden. Op basis van die wet moeten klinieken de gegevens van een donor die gebruikt is bij een fertiliteitsbehandeling registreren in het register van de Sdkb. Op deze manier is geborgd dat in klinieken geen gebruik gemaakt wordt van anonieme donoren. Wanneer wensouders in de privésfeer gebruik maken van een anonieme spermadonor kunnen zij hun kind geen afstammingsinformatie geven. Dit is wel wat in onze samenleving van ouders wordt verwacht. De overheid kan dit echter niet controleren, omdat het buiten haar invloedsfeer ligt.
Bent u van mening dat ook bekende spermadonoren (spermadonor die je kent of leert kennen via bijvoorbeeld social media) in de aankomende wetgeving gebonden zouden moeten worden aan de richtlijnen die gelden voor donoren die sperma doneren via een spermabank (de zogenaamde kliniekspermadonor), zoals een maximum van twaalf personen aan wie gedoneerd mag worden, conform de huidige richtlijn van de NVOG? Zo ja, op welke wijze gaat u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
Ik ga er vanuit dat ouders er van doordrongen moeten zijn dat het gebruik van een spermadonor vanuit de ouderlijke verantwoordelijkheden niet lichtzinnig moet worden overwogen, en dat daarbij op hen een bijzondere verantwoordelijkheid ligt om dat zo te doen dat de gegevens van de donor op termijn voor het kind te achterhalen zijn en dat voor het kind bekend kan worden hoeveel halfbroertjes en -zusjes het heeft. Ik adviseer wensouders daarom een spermadonor te vinden via een kliniek of om de spermadonatie van een eigen donor via een kliniek te laten plaatsvinden (zie ook het antwoord op vraag3 om zoveel mogelijk excessen te voorkomen.
Hoe staat u tegenover een registratieplicht voor bekende spermadonoren en het aantal donaties dat zij gedaan hebben?
Registratie van donoren is geborgd wanneer spermadonatie via een Nederlandse kliniek plaatsvindt. Het is niet mogelijk een registratieplicht in te voeren voor handelingen in de privésfeer. Bovendien heeft registratie weinig zin als de donor vervolgens zijn diensten anoniem aanbiedt op bijvoorbeeld internet of in het buitenland en er wensouders zijn die van die diensten gebruik blijven maken.
Zijn er andere mogelijkheden via wet- en of regelgeving om de excessen van multi-doneren aan te pakken? Zo ja, welke of bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
De oorzaak van de excessen zijn individuele donoren die zich in de privésfeer via internet en social media aanbieden en wensouders die daarvan gebruik maken. Het is de verantwoordelijkheid van wensouders om via betrouwbare wegen hun kinderwens te vervullen.
Kunt u deze vragen bij voorkeur beantwoorden vóór het VSO ouderschap en adoptie?
Dit is helaas niet gelukt. Er was meer tijd nodig voor afstemming.
Door NOW gratis overwerken |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat werknemers die vanwege corona minder kunnen werken min-uren opbouwen, zoals in de detailhandel, waardoor zij later in het jaar gratis moeten overwerken?
Ja.
Deelt u de mening dat aan werknemers die vanwege de coronacrisis niet kunnen werken, niet gevraagd kan worden om deze uren op een later moment in te halen?
De werkgever heeft een loondoorbetalingsverplichting, ook als de arbeid geheel of gedeeltelijk niet is verricht. Dat betekent dat de werkgever in principe de werknemer niet kan verplichten niet-gewerkte uren in een andere maand in te halen. Dat tijdens de sluiting van het bedrijf de werknemers wel beschikbaar waren voor het uitvoeren van de werkzaamheden, maar niet konden werken door de corona-maatregelen, is een risico dat voor rekening van de werkgever komt. Dit betekent dat een werknemer in beginsel niet kan worden verplicht om niet-gewerkte uren in te halen, tenzij sprake is van een uitzondering doordat dit bijvoorbeeld in de cao of individuele arbeidsovereenkomst is opgenomen. Jaarurensystematiek wordt altijd met vakbonden afgesproken.
Het is aan cao-partijen, of werkgevers en werknemers samen om af te spreken hoe eerder gemaakte afspraken zich verhouden tot de corona-crisis, bijvoorbeeld in het geval van een jaarurennorm. Eerder is er in een bestuurlijk overleg met de sociale partners aandacht gevraagd voor dit onderwerp.
Als partijen er niet uitkomen, of als buiten de gemaakte afspraken om niet-gewerkte uren moeten worden ingehaald, kunnen partijen dit aan de rechter voorleggen.
Bent u tevens van mening dat minuren de verantwoordelijkheid van de werkgever en zeker niet van de werknemer zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de grote zorgen dat er bij de FNV concrete voorbeelden binnenkomen van werkgevers in de detailhandel die nu al bij hun werknemers aangeven dat zij die min-uren later dienen in te halen dan wel worden gekort op hun vakantie-uren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat als een werknemer buiten zijn schuld niet kan werken het niet geoorloofd is dat de werkgever deze werknemer dwingt om deze uren later in te halen dan wel te verrekenen met vakantie-uren?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u er voor zorgen dat werknemers, die vanwege de sluiting van de winkels thuis zitten, niet gedwongen worden hun uren in te halen oftewel coronacorvee moeten doen? Op welke manier gaat u dit realiseren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereind om de Inspectie SZW op deze bedrijven af te sturen?
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van arbeidswetten zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) de Arbeidstijdenwet (Atw) en de Arbeidsomstandighedenwet. De Inspectie kan bij overtreding daarvan verschillende bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten inzetten, zoals een waarschuwing, eis, boete of last onder dwangsom, met als doel om een zo groot mogelijk maatschappelijk effect te bereiken. In deze aangelegenheid is het echter, zoals bij vraag 2 tot en met 6 verwoord, aan de cao-partijen of aan de werkgever en werknemers om hier gezamenlijk afspraken over te maken.
Ziet u ook een mogelijk verdienmodel als bedrijven nu NOW-steun ontvangen en later hun medewerkers laten overwerken?
De NOW is een subsidie en treedt niet in het arbeidsrecht. De werkgever handelt vanuit de NOW bezien correct, want hij heeft het salaris doorbetaald. Het is aan cao-partijen, werkgevers en werknemers om afspraken te maken over min-uren. Indien cao-bepalingen niet worden nageleefd door partijen, kan dit aan de rechter worden voorgelegd. Het is aan de rechter om hierover een oordeel te vellen.
Vindt u dat de uren die worden betaald met NOW-steun juridisch kunnen worden gezien als werkuren?
Voor de NOW maakt het geen verschil of uren daadwerkelijk gewerkt zijn of niet. Dat is inherent aan de regeling: de regeling is erop gericht om werkgevers te ondersteunen bij het in dienst houden van personeel als er sprake is van omzetverlies. Dit geldt voor bedrijven die volledig gesloten zijn als gevolg van de maatregelen tegen het Corona-virus, maar ook voor bedrijven die gewoon open zijn maar als gevolg van Corona een verminderde omzet hebben. Om alle ondernemers die te maken hebben met omzetverlies te steunen, wordt in de NOW geen onderscheid gemaakt naar of de uren wel of niet gewerkt worden.
Betekent dit dan ook als een bedrijf NOW krijgt, dat de uren waarvoor NOW wordt ontvangen niet als min-uren mogen worden aangemerkt? Zo ja, bent u bereid, indien werkgevers dit doen, maatregelen te treffen tegen deze werkgevers, zoals het invorderen van de NOW over de ingediende minuren, immers dit zijn dan ook geen gewerkte uren? Zo nee, deelt u de mening dat de NOW bedoeld is om banen, en daaraan gekoppelde gewerkte uren, overeind te houden?
Het doel van de NOW is behoud van werkgelegenheid. Binnen de NOW regeling staan voorwaarden waaraan een werkgever moet voldoen. In de NOW zijn geen voorwaarden opgenomen over niet-gewerkte uren. Het is niet mogelijk en niet wenselijk om de regeling op dit punt met terugwerkende kracht aan te scherpen.
Bent u daarom bereid om de NOW met terugwerkende kracht zo aan te passen dat het niet mogelijk is voor een bedrijf die NOW krijgt werknemers minuren te laten inhalen?
Zie antwoord vraag 10.
Het rapport 'De onzichtbare vervuilers van de vlees- en zuivelindustrie'. |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «De onzichtbare vervuilers van de vlees- en zuivelindustrie»?1
Ja
Wat vindt u van het rapport «De onzichtbare vervuilers van de vlees- en zuivelindustrie»?
Ik heb kennis genomen van het rapport. Het rapport wijst er terecht op dat naast het nationale klimaatbeleid dat zich richt op de vermindering van de broeikasgasuitstoot op Nederlands grondgebied ook aandacht moet zijn voor mondiale broeikasgasuitstoot van Nederlandse bedrijven.
Denkt u dat de cijfers uit het onderzoek van Milieudefensie kloppen en kunt u uw antwoord uitleggen?
Deze cijfers komen niet overeen met de meest recente gegevens die het ministerie tot haar beschikking heeft. Voor de klimaatopgave wordt gewerkt met cijfers van de het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en WUR/WEcR – daar heeft in dit rapport geen check of afstemming mee plaatsgevonden.
Wat vindt u ervan dat uit het onderzoek blijkt dat Vion, FrieslandCampina en VanDrie Group gezamenlijk ruim anderhalf keer meer uitstoten dan Tata Steel en meer dan de directe uitstoot van al het wegverkeer in Nederland, namelijk in totaal 34,4 miljoen ton aan broeikasgassen?
De vergelijking gaat mank. Voor de drie bedrijven Vion, FrieslandCampina en VanDrie Group wordt de mondiale broeikasgasemissie gehanteerd, terwijl voor Tata Steel en het wegverkeer alleen de emissie op Nederlands grondgebied wordt meegerekend.
Bent u in gesprek met Vion, FrieslandCampina en VanDrie Group over hun uitstoot? Zo ja, kunt u uitgebreid toelichten welke afspraken er gemaakt zijn?
Ik heb regelmatig overleg met deze bedrijven, rechtstreeks en via hun koepelorganisaties, onder andere over hun broeikasgasuitstoot. De koepelorganisaties zijn partner in de uitvoering van het Klimaatakkoord en nemen deel aan het Uitvoeringsoverleg daarover. De in het Klimaatakkoord gemaakte afspraken over het verminderen van de nationale broeikasgasuitstoot kunt u terugvinden op www.klimaatakkoord.nl/landbouw-en-landgebruik. Daarnaast spreek ik regelmatig met de sectoren over hun verduurzamingsbeleid, waar ook de nationale én mondiale klimaatopgave deel van uitmaakt.
In hoeverre zijn individuele Nederlandse boeren afhankelijk van het beleid van deze drie multinationals en kunt u dit uitgebreid toelichten?
De drie zuivel- en vleesbedrijven zijn belangrijke partners voor veel van de Nederlandse boeren. Omdat FrieslandCampina een coöperatie is, hebben de boeren die lid zijn zeggenschap over het beleid. Boeren zijn in principe vrij om te bepalen met wie zij een zakelijke relatie aangaan en kunnen daar het beleid van de betreffende onderneming een rol in laten spelen. Om de klimaatopgave bij de primaire productie, de boer, te kunnen realiseren is het nodig dat de hele keten meedoet. Dat is ook de reden geweest waarom behalve vertegenwoordigers van de primaire productie ook andere ketenpartijen actief zijn betrokken bij het Klimaatakkoord.
Hoe kijkt u aan tegen de stelling van Milieudefensie dat het Klimaatakkoord een kwalijke beperking kent omdat het alleen focust op de directe emissies in Nederland en geen doelen stelt voor emissiereducties in de productieketen van (internationaal opererende) bedrijven en bent u het ermee eens dat door de focus op directe emissies, een groot deel van de emissies buiten schot van het Klimaatakkoord blijft? Zo nee, waarom niet en wat zou er volgens u moeten gebeuren om de keten mee te nemen in het tegengaan van gevaarlijke klimaatverandering?
Ik deel niet de mening dat in het Klimaatakkoord sprake is van een kwalijke beperking. Bij het Klimaatakkoord van Parijs is door alle deelnemende landen afgesproken dat ieder land de nationale emissies aanpakt. De toezegging die Europa in het kader van het klimaatakkoord van Parijs heeft gedaan geldt voor de uitstoot binnen Europa en is (deels) door vertaald naar de individuele lidstaten. Om die reden gaat het Klimaatakkoord alleen over nationale emissiereducties. De Klimaat- en Energieverkenning (KEV) die het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) jaarlijks uitbrengt kijkt om diezelfde reden ook naar de nationale uitstoot. De Monitor Brede Welvaart van het Centraal Bureau Statistiek (CBS) daarentegen rapporteert wel over de bijdragen van Nederland aan de mondiale broeikasgasemissies. Ik ben van mening dat we bij de verduurzaming van de landbouw ook die mondiale klimaatvoetafdruk moeten meenemen. Veel bedrijven, waaronder ook de drie bedrijven die onderwerp van dit rapport van Milieudefensie zijn, hebben zelf ook een beleid gericht op verduurzaming en werken bijvoorbeeld aan instrumenten om die voetafdruk te kunnen verkleinen.
Deelt u de conclusie van het rapport, gebaseerd op scenariostudies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en de Wageningen University & Research (WUR), dat zelfs als alleen naar de directe uitstoot vanuit de melkvee- en varkenssectoren in Nederland gekeken wordt, de klimaatdoelstellingen van de sectoren onvoldoende zijn om de doelstellingen van het Klimaatakkoord voor 2030 te halen? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat de afgesproken emissiebeperkingen worden gehaald?
PBL heeft de afspraken van het Klimaatakkoord doorgerekend en daaruit bleek dat met deze afspraken het emissiereductiedoel haalbaar is. Jaarlijks wordt door PBL geraamd of de uitvoering van het Klimaatakkoord op koers ligt. In de Klimaatnota waarmee het kabinet heeft gereageerd op de bevindingen van de KEV2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 609) is geconstateerd dat de realisatie achterblijft, maar dat er op dit moment nog geen reden is om extra maatregelen te nemen.
De verwachting is wel dat er extra maatregelen nodig zijn als gevolg van de hogere ambitie van de Europese Commissie. Of en zo ja welke maatregelen nodig zijn, zal door het volgende kabinet moeten worden bepaald.
Bent u het ermee eens dat door alleen naar de directe uitstoot van de voedselketen in Nederland te kijken een te rooskleurig beeld wordt gegeven van de verantwoordelijkheid van deze bedrijven? Zo ja, bent u bereid in het vervolg ook naar de emissies eerder in de keten en in het buitenland te kijken? Zo nee, waarom niet?
De uitstoot in Nederland is vaak maar een deel van de totale klimaatvoetafdruk van een product. Bedrijven kunnen instrumenten ontwikkelen om te sturen op verduurzaming van hun bedrijfsvoering, en zo de totale klimaatafdruk van hun producten zichtbaar maken. Vanwege de internationale afspraken over de wijze van aanpakken van de emissies, zie ik echter geen noodzaak om hier op te sturen.
Vindt u dat een bedrijf als FrieslandCampina, dat duurzaam en klimaatneutraal wil groeien en richting 2050 CO2-neutraal wil zijn, dergelijke klimaatambities publiekelijk en concreet zou moeten onderbouwen, zodat de samenleving kan zien hoe het bedrijf daadwerkelijk kan uitkomen bij deze doelstelling?
Het is aan bedrijven zelf om te bepalen of ze hun eigen klimaatambities publiek willen maken en hoe ze deze willen onderbouwen. Het staat vervolgens een ieder vrij om zich daar een mening over te vormen.
Vindt u dat Vion, dat zich met haar klimaatambities op meer transparantie en het verminderen van de CO2-footprint van haar fabrieksprocessen richt – terwijl verhoudingsgewijs de uitstoot die vrijkomt bij de verbouw van veevoer voor de dieren die Vion uiteindelijk slacht veel groter is- concrete klimaatdoelen moet stellen voor alle schakels in haar productieketen?
Het is aan Vion zelf om te bepalen of zij concrete klimaatdoelen willen stellen aan alle schakels in de keten. Alle schakels van die keten die zich in Nederland bevinden hebben te maken met het Nederlandse klimaatbeleid en zullen in veel gevallen ook mede uitvoering geven aan afspraken uit het Klimaatakkoord. Schakels van de keten die zich in het buitenland bevinden, zullen te maken hebben met het klimaatbeleid van het betreffende land.
Wat verwacht u van VanDrie (wereldleider in kalfsvlees), een product waar weinig vraag naar is in Nederland en met hoge emissies (18,2 kg CO2-eq. per kilo), als het gaat om het terugdringen van de broeikasgasemissies, waarbij het sectorplan «Versnelling Verduurzaming Kalverhouderij' ambitieuze doelen kent, maar de haalbaarheid in twijfel wordt getrokken, zelfs door de sector?
Ik verwacht dat VanDrie, net als alle andere sectorpartijen in de landbouw, zijn verantwoordelijkheid neemt in de verduurzaming van de sector.
Bent u het met Milieudefensie eens dat multinationals hun klimaatdoelstellingen in lijn moeten brengen met de reducties die zijn afgesproken in het Klimaatakkoord van Parijs en kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Iedereen in Nederland zal een bijdrage moeten leveren aan het halen van de klimaatdoelen, dus ook in Nederland gevestigde multinationals.
Bent u het ermee eens dat het noodzakelijk is dat de overheid regels stelt om de grote multinationals in de voedselketen te dwingen hun uitstoot te verminderen om de doelstellingen uit het Klimaatakkoord te kunnen halen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De reductie van broeikasgasemissies moet bij voorkeur bij de bron worden aangepakt. Dat is ook de basis van het klimaatbeleid. Dat betekent iedereen een bijdrage moet leveren, ook multinationals.
Bent u bereid om de totale uitstoot van Nederlandse bedrijven, inclusief de uitstoot in het buitenland, door een onafhankelijke instantie te laten monitoren? Zo nee, waarom niet?
Monitoring van broeikasgasemissies wordt nu al uitgevoerd door onafhankelijke en deskundige instanties zoals PBL, CBS en het RIVM. Dit gebeurt met enige regelmaat voor het bepalen van de footprint van de Nederlandse consumptie op mondiaal niveau en voor de uitstoot op nationaal en op sectorniveau. Deze monitoring is naar mijn mening toereikend.
Het Westnijlvirus en de tijgermug. |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Openheid over tijgermug is dringend geboden»?1
Ja.
Waarom vermeldt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de webpagina met vangstgegevens van exotische muggen niet de namen van de bedrijven waar ze zijn gevonden, hoewel de Raad van State al in augustus 2019 heeft vastgesteld dat er op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) geen enkele reden is om die namen geheim te houden?2 3
Op 7 augustus 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) geoordeeld dat als een Wob-verzoek wordt ingediend over de vondstlocaties van exotische muggen de bedrijfsnaam dan wel de locatie in een woonwijk door middel van X en Y-coördinaten kenbaar dienen te worden gemaakt (passieve openbaarmaking). Ten aanzien van X- en Y-coördinaten heeft de Afdeling geoordeeld dat de locatie in een woonwijk door middel van gedeeltelijke X- en Y-coördinaten kenbaar mag worden gemaakt, maar dat dit geenszins mag betekenen dat deze coördinaten herleidbaar zijn naar een specifiek huis of een specifiek persoon. De NVWA handelt conform deze uitspraak. De NVWA maakt actief informatie openbaar van de muggenvondsten op wijkniveau. Dit moet niet worden verward met de openbaarmaking op basis van Wob-verzoeken. De bedrijven worden op de hoogte gebracht over de vondsten en gewezen op de uit te voeren maatregelen. Naar aanleiding van vondsten in woonwijken en/of op bandenbedrijven worden omwonenden eveneens op de hoogte gebracht en vooraf geïnformeerd over de uit te voeren maatregelen. Deze informatie kan zo op de specifieke situatie worden afgestemd. Betrokken burgers en bedrijven geven aan voldoende geïnformeerd te worden door de NVWA.
Deelt u de mening dat het immers gaat om milieu-informatie, waarvoor zelfs een verregaande plicht tot openbaarmaking geldt?
De afdeling heeft op 7 augustus 2019 eveneens geoordeeld dat informatie over vondsten, bestrijding etc. van tijgermuggen onder milieu-informatie vallen, zoals bedoeld in artikel 19.1a van de Wet Milieubeheer. De redenering hierachter is dat muggen dieren zijn en daarom onderdeel vormen van de biologische diversiteit. Informatie over de aanwezigheid van tijgermuggen ziet derhalve op de toestand van de biologische diversiteit.
Aangezien de naam van het bedrijf waar de muggen zijn aangetroffen onlosmakelijk is verbonden met de informatie over de aanwezigheid van tijgermuggen, is ook dit, naar mening van de Afdeling, milieu-informatie. Hierdoor is een deel van de weigeringsgronden van de Wob niet van toepassing. Dit houdt echter niet in dat milieu-informatie openbaar gemaakt moet worden, zelfs als daar om wordt verzocht. Er zijn ook weigeringsgronden die van toepassing zijn op milieu-informatie.
Waarom vermeldt de NVWA op de webpagina met vangstgegevens niet de X- en Y-coördinaten (minus de laatste twee cijfers), terwijl de Raad van State in dezelfde uitspraak heeft bepaald dat er op grond van de Wob en ook vanuit privacy-oogpunt geen enkele reden is om die gegevens geheim te houden?
Om de informatie bij openbaarmaking toegankelijk te maken is er door de NVWA voor gekozen om op wijkniveau aan te geven waar exotische muggen zijn gevonden. Mensen weten meestal wel in welke wijk ze wonen, maar niet op welke X- en Y-coördinaten. Dat heeft als bijkomend voordeel dat niet bij iedere vondst hoeft te worden nagegaan of de X- en Y-coördinaten niet alsnog tot slechts één huishouden herleidbaar zijn. Op dit punt verwijs ik ook naar mijn antwoord op vraag 2 over de uitspraak van de Raad van State.
Waarom wordt bij de eerste bekendmaking van de vangstgegevens op de webpagina van de NVWA niet direct vermeld hoeveel exotische muggen er elke keer zijn gevangen, en gebeurt dat pas een jaar later (en dan nog slechts als totaal)?
De aangetroffen exotische muggen worden gedurende het jaar per soort, per datum en per locatie op de webpagina van de NVWA geplaatst. De aantallen worden niet per vinddatum opgenomen, de totale aantallen per locatie worden aan het einde van het jaar in een overzicht weergegeven. De NVWA kiest voor deze werkwijze omdat het sec vermelden van aantallen per locatie per vinddatum niets zegt over de aard en omvang van de populatie. Burgers kunnen zich misschien zorgen maken als er bijvoorbeeld grote hoeveelheden dieren worden gevonden, terwijl de omvang van de uitbraak in werkelijkheid zeer beperkt kan zijn. Met het jaaroverzicht kan een vergelijking gemaakt worden tussen de jaren. Belangrijk is dát er een vondst is en de medewerking van de burger wordt gevraagd bij de bestrijding.
Vindt u het terecht dat een handhavingsverzoek wordt afgewezen op grond van het feit dat daarin de namen van de betreffende bedrijven ontbreken, terwijl die bedrijfsnamen in strijd met genoemde uitspraak van de Raad van State geheim worden gehouden?
Het gaat hier om twee verschillende zaken, namelijk gegevens die benodigd zijn voor de handhaving en om gegevens die openbaar worden gemaakt voor eenieder.
Een handhavingsverzoek, een aanvraag zoals bedoeld in artikel 1:3 Awb, dient zo concreet mogelijk te zijn voor het bestuursorgaan om hierop beslissen. De naam van het bedrijf waar de vermeende overtreding zou plaatsvinden is een gegeven dat nodig is om feitelijk te kunnen handhaven.
De uitspraak van de Afdeling ziet op het passief openbaar maken van bedrijfsnamen door de NVWA in het kader van een Wob-verzoek. In het kader van een WOB-verzoek worden de namen van de bedrijven wel openbaar gemaakt. WOB-besluiten zijn voor iedereen in te zien via rijksoverheid.nl
Wordt er handhavend opgetreden tegen bedrijven waar exotische muggen worden gevonden, en waarvan aannemelijk is dat ze de voorschriften overtreden? Zo ja, hoe vaak is dat sinds 2005 gebeurd, welke bedrijven betrof het (naam en adres) en wat hield die handhaving in?
Ja, op grond van het Warenwetbesluit Lucky Bamboo heeft de NVWA in februari 2016 en nogmaals in augustus 2016 een last onder bestuursdwang (LOB) opgelegd aan een importeur van Lucky Bamboo naar aanleiding van het niet naleven van artikel 3 en 4 van het Warenwetbesluit Lucky Bamboo. De partij waarvoor in februari 2016 een LOB is opgelegd, is vernietigd. De andere partij is in quarantaine gehouden, waarbij gemonitord is op de aanwezigheid van muggen. Na een mugvriie periode van 4 weken is de partij verkocht. Het betreffende bedrijf is overigens kort hierna gestopt met het importeren van Lucky Bamboo.
In 2018 is een bedrijf dat handelt in tweedehands banden een last onder dwangsom (LOD) opgelegd omdat op basis van artikel 47a, eerste lid, onder b, van de Wet publieke gezondheid opgelegde voorschriften van technisch-hygiënische aard niet werden nageleefd. Het bedrijf heeft naar aanleiding van deze LOD-herstelmaatregelen uitgevoerd waarmee de overtreding is beëindigd. De namen van de bedrijven worden via een WOB-verzoek openbaar gemaakt.
Waarom vermeldt de NVWA op haar webpagina niet alle vondsten van alle soorten invasieve exotische muggen, terwijl de titel van de pagina dat wel suggereert?
De NVWA vermeldt sinds 2017 op haar webpagina vondsten van alle zes exotische muggen die in artikel 12a van het Besluit publieke gezondheid zijn aangewezen als vector (insect of ander dier dat een ziekteverwekker bij zich draagt). In geval een soort niet in het betreffende jaar is aangetroffen, is deze soort in de tabel weggelaten.
De Aziatische bosmug is gevestigd in de provincie Flevoland en wordt in dit gebied niet meer geregistreerd. De NVWA houdt een vinger aan de pols door aan de randen van het bekende areaal steekproefsgewijs te bemonsteren om te bezien of het gebied groeit tot buiten die provincie, dit om nog wel een correct beeld van de situatie te kunnen schetsen. Omdat bestrijding in Flevoland niet meer plaatsvindt, is een grotere meetinspanning niet opportuun.
Ook de vondst van Aedes flavopictus (een mug zonder Nederlandse naam) in 2019 die niet als vector is aangewezen is ook op de webpagina van de NVWA te vinden.
Welke soorten invasieve exotische muggen die niet op de webpagina van de NVWA worden genoemd, zijn sinds 2005 op welke data op welke locaties gevonden, en in welke aantallen?
Een overzicht van de vondsten van alle in de Wet publieke gezondheid genoemde exotische muggen in de periode 2009–2016 is opgenomen in de bijlage4. Sinds 2017 vermeldt de NVWA de vondsten op haar webpagina. Centrum Monitoring Vectoren, onderdeel van de NVWA bestaat sinds 2009 en sindsdien zijn de gegevens over exotische muggen in Nederland geregistreerd. Voor de periode vóór 2009 zijn geen betrouwbare data beschikbaar.
Hoe staat het momenteel met de verspreiding van de Aziatische bosmug in Flevoland?
De verspreiding binnen Flevoland wordt niet langer nauwgezet in beeld gebracht. Wel worden aan de rand van de provincie monsters genomen om te zien of het gebied dat de Aziatische bosmug bewoont is toegenomen. De buitengrens van waar de bosmug (incidenteel) is gevestigd, bevindt zich binnen de provinciegrens en loopt door de plaatsen Almere, Zeewolde en Dronten. Uit de Noordoostpolder zijn (nog) geen vondsten bekend.
Klopt het dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) begin 2021 een rapport heeft uitgebracht over het Westnijlvirus, welke met u is gedeeld? Zo ja, kunt u deze ook delen met de Kamer?
Ik verwacht geen rapport van het RIVM over westnijlvirus. Zoals in recente antwoorden van de Minister van Medische Zorg op Kamervragen aangaande het westnijlvirus aangegeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1176), wordt er een eerste advies vanuit het Responsteam zoönosen (RT-Z) verwacht. Het RT-Z beoordeelt signalen die nadere analyse van gegevens of uitgebreidere discussie vereisen of acties behoeven op het gebied van onder meer het indammen van verspreiding, mogelijke interventies, diagnostiek en behandeling en communicatie. In verreweg de meeste gevallen behandelt het RT-Z zoönotische signalen die door de GGD en/of de NVWA kunnen worden afgehandeld. Als dit aanleiding geeft tot (aanvullende) actie en/of noodzaakt tot het beschikbaar stellen van extra middelen vanuit het Rijk zal de directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM hierover contact leggen met het Ministerie van VWS. Tot op heden is dat niet gebeurd.
De ongeregeldheden bij Marokkaanse consulaten. |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Marokkaanse vlag consulaat Utrecht vertrapt»?1
Ja.
Klopt het dat activisten al enige tijd protestacties organiseren bij de Marokkaanse consulaten in Nederland om te demonstreren tegen het Marokkaanse bewind?
In de afgelopen jaren zijn er op meerdere momenten demonstraties geweest in de buurt van Marokkaanse consulaten evenals bij de Marokkaanse ambassade.
Klopt het dat de demonstranten hierbij regelmatig overgaan tot het provoceren, intimideren en bedreigen van het consulaire personeel en de bezoekers van het Marokkaanse consulaat? Zo ja, van welke incidenten bent u op de hoogte?
Het klopt dat het bij een enkele demonstratie bij het Marokkaanse consulaat is voorgekomen dat demonstranten zijn overgegaan tot het intimideren en bedreigen van het consulaire personeel en van bezoekers. De incidenten waarvan wij op de hoogte zijn, betreffen strafbare feiten van uiteenlopende aard waarvan in sommige gevallen ook aangifte is gedaan. Ons is bekend dat het daarbij ging om mishandeling, bedreiging en vernieling. Indien er sprake is van strafbare feiten treden politie en OM daartegen op.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat consulair personeel en bezoekers van ambassades en consulaten in Nederland te maken krijgen met dergelijke intimidaties?
Ja, die mening delen wij. We veroordelen de incidenten bij zowel het consulaat in Utrecht als een recent soortgelijk incident bij het consulaat in Den Bosch. Dit soort acties zijn niet acceptabel. We onderstrepen het belang dat personeel en bezoekers van ambassades en consulaten in Nederland hun werk in veiligheid moeten kunnen doen, zonder dat zij te maken krijgen met dergelijke intimidaties. Nederland heeft als gastland een speciale verantwoordelijkheid ten aanzien van ambassades en consulaten, en moet ervoor zorgen dat zij veilig en naar behoren kunnen functioneren. Daarom staan de verantwoordelijke autoriteiten in goed contact met ambassades en consulaten en nemen zij bedreigingen en andere strafbare feiten aan het adres van ambassades en consulaten zeer serieus.
Deelt u de mening dat bovengenoemde handelingen en het recent neerhalen en vertrappen van de Marokkaanse vlag kunnen leiden tot spanningen en conflicten binnen de Marokkaanse gemeenschap in Nederland?
We begrijpen dat incidenten bij vertegenwoordigingen van Marokko, en zeker vlagschennis, kunnen leiden tot ophef, ontzetting of verontwaardiging binnen de Marokkaanse gemeenschap. We betreuren dat deze incidenten hebben plaatsgevonden. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen om te concluderen dat dit incident heeft geleid tot meer spanningen of conflicten binnen de Marokkaanse gemeenschap in Nederland.
Welke maatregelen heeft u getroffen om te voorkomen dat dergelijke acties gericht tegen de Marokkaanse vertegenwoordiging zich in de toekomst nogmaals voordoen?
Indien dreiging en risico daar aanleiding toe geven, kan de overheid aanvullende beveiligingsmaatregelen treffen. Over de aard van de maatregelen kunnen wij, zoals uw Kamer weet, geen uitspraken doen. Zowel het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de NCTV als de politie hebben goed contact met vertegenwoordigers van de Marokkaans ambassade en Marokkaanse consulaten. Ook de gemeenten waar diplomatieke objecten gevestigd zijn hebben goed contact met de betreffende diplomatieke vertegenwoordiging vanwege onder meer hun gezagsrol bij openbare orde kwesties en als bevoegd gezag op het gebied van demonstraties. Naar aanleiding van dit incident is door de NCTV aan de eenheden in de regio’s waar de ambassade en consulaten zijn gevestigd gevraagd om extra alertheid wat betreft de veiligheid van de Marokkaanse vertegenwoordiging.
Staat u in contact met de Marokkaanse vertegenwoordiging in Nederland om uw zorgen te delen over deze situatie en hen te informeren over de genomen maatregelen? Zo nee, kunt u dit zo spoedig mogelijk doen?
Ja, wij en de betrokken autoriteiten staan in goed contact met de Marokkaanse vertegenwoordiging in Nederland. Zij worden geïnformeerd als er maatregelen worden getroffen. Aan de Marokkaanse vertegenwoordiging wordt gevraagd relevante informatie van hun zijde te delen.
Hoe staat het met de afhandeling van de aangiftes die zijn gedaan door de Marokkaanse vertegenwoordiging van de eerder genoemde incidenten?
Met betrekking tot het incident van vraag 1 kunnen wij zeggen dat we zijn geïnformeerd dat er aangifte is gedaan door het Marokkaanse consulaat in Utrecht vanwege het vernielen van de vlag, de vlaggenmast en het vertrappen van de Marokkaanse vlag. Indien strafrechtelijk onderzoek uitwijst dat sprake is geweest van strafbare gedragingen, dan is het aan het Openbaar Ministerie om te besluiten of dienaangaande wordt overgegaan tot vervolging.
Heeft u een beeld van de groep die deze acties onderneemt? Zo ja, bent u bereid hen erop te wijzen dat het recht op demonstreren een groot goed is in Nederland, maar dat demonstraties wel binnen de kaders van de wet dienen te geschieden?
Iedereen in Nederland heeft het recht om te demonstreren, dat staat in de Grondwet. Daarbij is het van belang dat demonstranten zich houden aan de regels in de Wet openbare manifestaties. Demonstreren is een lokale aangelegenheid waarbij de burgemeester het gezag toekomt in afstemming met de lokale gezagsdriehoek. Degene die een demonstratie aanvraagt is bekend bij het lokaal bevoegd gezag. De gemeenten leggen de regels en de grenzen bij demonstreren helder uit aan alle organisatoren van demonstraties. Dat geldt dus ook voor organisatoren van demonstraties in de omgeving van het Marokkaanse consulaat of de ambassade. Indien personen en/of partijen zich daar niet aan houden, kan hiertegen opgetreden worden en kan een demonstratie beëindigd worden. Wanneer personen strafbare feiten plegen tijdens een demonstratie, zoals strafbare intimidatie en of bedreiging, kan de politie daartegen optreden onder het gezag van de Officier van Justitie.
Het bericht 'Bij recycling van asfalt komt veel te veel kankerverwekkend benzeen vrij' |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bij recycling van asfalt komt veel te veel kankerverwekkend benzeen vrij»?1
Ja.
Klopt het volgens u dat een deel van de 35 asfaltcentrales in Nederland al jaren structureel te veel van de kankerverwekkende stof benzeen uitstoot? Zo ja, hoe lang bent u hier al van op de hoogte?
Bij asfaltcentrales in de provincie Gelderland werd na metingen in 2017 bekend dat er emissies van benzeen plaatsvinden. Bij twee van de zes asfaltcentrales in Gelderland is gebleken dat de emissiegrenswaarden voor benzeen wordt overschreden. Het ministerie is begin 2018 op de hoogte gebracht van de situatie. Ik heb mij onlangs door bevoegd gezag laten informeren over de laatste stand van zaken. Inmiddels zijn bij meerdere asfaltcentrales metingen verricht naar benzeen. Op basis van door bevoegde gezagen verstrekte informatie kan ik u aangeven dat er 29 actieve asfaltcentrales zijn in Nederland. Van deze actieve asfaltcentrales is bekend dat 10 asfaltcentrales de emissiegrenswaarde voor benzeen overschrijden, 8 asfaltcentrales voldoen en over 11 asfaltcentrales zijn geen emissiegegevens van benzeen bekend. Voor de 11 asfaltcentrales waarvan geen gegevens over benzeenemissies bekend zijn, zijn de bevoegde gezagen in contact met de asfaltcentrales voor het meten van benzeen en treden indien nodig handhavend op. Het is van belang dat bevoegd gezag over emissiegegevens beschikt zodat duidelijk wordt of sprake is van een overschrijdingssituatie en op basis waarvan vervolgstappen kunnen worden bepaald door bevoegd gezag. Het handelen door bevoegde gezagen verschilt. Een aantal bevoegde gezagen geeft aan een handhavingstraject gestart te zijn.
Door de branche wordt onderzocht hoe de uitstoot van benzeen bij hergebruik van asfalt kan worden verminderd. Insteek van het onderzoek is te komen tot inzicht in wat voor maatregelen getroffen kunnen worden om emissies van benzeen te verminderen.
Kunt u bevestigen dat het al sinds 2017 bij overheden en industrie bekend is dat de norm voor benzeen (fors) overschreden wordt? Zo ja, waarom zijn er geen maatregelen genomen om de uitstoot terug te dringen? En waarom wordt er niet gehandhaafd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat «het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat erover nadenkt om de regelgeving aan te passen», wanneer een oplossing uitblijft? Zo ja, waarom? In hoeverre ziet u dit als oplossing, aangezien een grote hoeveelheid benzeen kankerverwekkend kan zijn? Zo nee, op welke manier gaat u ervoor zorgen dat er gehandhaafd wordt?
Van belang is dat de uitstoot van de schadelijke stof benzeen voldoet aan de emissiegrenswaarde en geminimaliseerd wordt, om mens en milieu te beschermen. Door de branche wordt onderzocht hoe de uitstoot van benzeen bij hergebruik van asfalt kan worden verminderd, ik ga met de branche in gesprek over de voorgang van het onderzoek. Van het aanpassen van regelgeving is momenteel geen sprake, het streven is dat wordt voldaan aan de emissiegrenswaarde van 1 mg/Nm3. Op leefniveau, daar waar burgers kunnen worden blootgesteld aan emissies van benzeen, zijn geen overschrijdingen van de Europese immissiegrenswaarde geconstateerd.
De situatie heeft de volle aandacht van de betrokken bevoegde gezagen, die zich vanuit hun verantwoordelijkheid in vergunningverlening, toezicht en handhaving, op verschillende manieren inzetten om de overschrijdingsgevallen op te lossen. De inzet van bevoegd gezag varieert van het opvragen van emissiegegevens tot handhavend optreden. Ik blijf hierover in gesprek met de bevoegde gezagen en zal de bevoegde gezagen aanspreken op de toezichthoudende en handhavende taken.
Welke acties bent u van plan te gaan ondernemen om dit probleem op te lossen en in hoeverre is de in 2016 vastgestelde norm voor benzeenuitstoot nog actueel?
In 2020 heb ik mede in het kader van het Schone Lucht Akkoord onderzoek laten doen naar de actualisatie van de algemene eisen van het Activiteitenbesluit voor lucht (afdeling 2.3). Uit dit onderzoek2 is gebleken dat de emissiegrenswaarde voor de gas- of dampvormige ZZS, waartoe benzeen behoort, nog actueel is. Naast de geldende emissiegrenswaarde voor benzeen van 1 mg/Nm3 geldt ook voor ZZS de verplichting om de emissies terug te dringen.
De situatie heeft de volle aandacht van de betrokken bevoegde gezagen, zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 4 blijf ik hierover in gesprek met de bevoegde gezagen en zal ik de bevoegde gezagen aanspreken op de toezichthoudende en handhavende taken. Nadat het onderzoek naar de uitstoot van benzeen bij asfaltcentrales is afgerond zal ik de Kamer zoals eerder toegezegd3 informeren over de vervolgstappen die zullen worden genomen.
Het onnodig betalen van leges |
|
Helma Lodders (VVD), Kelly Regterschot (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u sinds de uitspraak van de Raad van State op 11 november 2017 signalen ontvangen over gemeenten die nog met verouderde bestemmingsplannen werk(t)en en waar ten onrechte over de periode tot 1 juli 2018 leges zijn geheven?1 Zo ja, welke signalen en deelt u de mening dat uw ministerie een belangrijke rol heeft bij het actief signaleren en informeren van gemeenten over het voldoen aan de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro)? Zo nee, waarom niet?
Sinds de uitspraak van de Hoge Raad van 17 november 2017 heb ik geen signalen opgevangen dat gemeenten nog tot 1 juli 2018 leges hebben geheven voor toetsing aan verouderde bestemmingsplannen. Dat wil uiteraard niet zeggen dat het niet is voorgekomen. Uiteraard moeten ook gemeenten wet- en regelgeving naleven. Er zijn echter veel gemeenten in Nederland en nog meer regels waar zij aan moeten voldoen. Dat maakt een rol bij het actief signaleren en informeren van gemeenten over het voldoen aan wetgeving een ondoenlijke taak. Het is primair aan de gemeenteraad, belanghebbenden en de rechter om erop toe te zien dat gemeenten de wet naleven.
Herinnert u zich uw antwoord op Kamervragen dat «na het verlopen van de bezwaartermijn een aanslag vast staat. (.) Ook in gevallen waarin de gemeentelijke beleidsregels voor ambtshalve teruggaaf streng zijn, zouden gemeenten, gelet op de strijd met de wet, in deze gevallen ruimhartig moeten zijn en een ambtshalve vermindering moeten overwegen»?2
Ja. Op vragen over het bericht «Kans op onnodig betalen van leges steeds groter» is ook de vraag gesteld of de legesaanslag die wordt opgelegd bij een verouderd bestemmingsplan onherroepelijk wordt als er geen bezwaar is aangetekend. Hierop heb ik geantwoord dat ook een aanslag gebaseerd op een verouderd, niet verlengd bestemmingsplan na het verlopen van de bezwaartermijn, onherroepelijk vast staat. In aanvulling hierop heb ik toegelicht dat de belanghebbende na het verlopen van de bezwaartermijn een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag kan doen. Gelet op de strijdigheid met de wetgeving van voor 1 juli 2018 heb ik toen inderdaad geantwoord dat gemeenten ruimhartig zouden moeten zijn en een ambtshalve vermindering zouden moeten overwegen.
Bent u ervan op de hoogte dat bijvoorbeeld de gemeente Emmen na inningen van leges over bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar toch blijft vasthouden aan de strikte gemeentelijke beleidsregels en daarmee niet wil overgaan tot een teruggave van de leges? Bent u ervan op de hoogte dat deze houding tegenstrijdig is met uw eerdere antwoord op Kamervragen?3
Zoals ik eerder geantwoord heb op vragen over het bericht «Kans op onnodig betalen van leges steeds groter» is een legesaanslag die wordt opgelegd bij een verouderd bestemmingsplan onherroepelijk als er niet tijdig bezwaar is aangetekend. Gelet op de strijdigheid met de wetgeving van voor 1 juli 2018 heb ik toen inderdaad geantwoord dat gemeenten ruimhartig zouden moeten zijn en een ambtshalve vermindering zouden moeten overwegen. Dat is ook nu van toepassing.
Wilt u reflecteren op een casus tussen de gemeente Emmen en een ondernemer waar ook de Nationale ombudsman zich op 13 juli 2020 over heeft uitgesproken?4
Aangezien deze zogenoemde legessanctie alweer bijna 3 jaar niet meer van toepassing is en dit primair een zaak is tussen belanghebbende en de gemeente, wil ik volstaan met het herhalen van mijn eerdere oproep dat in mijn ogen gemeenten ruimhartig zouden moeten zijn bij het beslissen over een verzoek tot ambtshalve vermindering.
Wat vindt u ervan dat de ondernemer in kwestie op deze manier gedwongen wordt de stap naar de rechter te zetten om zijn gelijk te krijgen? Past de houding van de gemeente Emmen in het beeld van een overheid die oog heeft voor de menselijke maat en signalen over onjuist handelen herkent, erkent en opvolgt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Dit is een zaak tussen de gemeente en een belanghebbende. Als in een individueel geval iets niet goed gaat, dan heeft de belanghebbende de mogelijkheid om bezwaar en beroep aan te tekenen. Als de belanghebbende hiervan niet tijdig gebruik maakt, wordt het besluit onherroepelijk en is het aan de gemeente om een eventueel verzoek om een ambtshalve vermindering te honoreren. In algemene zin blijf ik erbij dat gemeenten ruimhartig zouden moeten zijn als ze een legesaanslag hebben opgelegd zonder geldige grondslag en een ambtshalve vermindering zouden moeten overwegen. Het is echter niet aan mij om een oordeel uit te spreken over dit individuele geval.
Bent u bereid om in overleg te treden met het college van B&W van de gemeente Emmen om in voornoemde casus helder te maken dat, gelet op de strijdigheid van het handelen van de gemeente met de Wro, een ruimhartige en menselijke aanpak moet prevaleren boven de strikte uitleg van de gemeentelijke beleidsregels en dat de ondernemer in kwestie recht heeft op teruggave van leges? Zo nee, waarom niet?
Voor de ondernemer die de legesaanslag heeft betaald is het natuurlijk bijzonder vervelend dat de gemeente de leges niet (ambtshalve) wil verminderen, terwijl ze geen grondslag had om te heffen. Zoals hierboven uitgelegd, is het echter niet aan mij om hierover uitspraken te doen. Dit is een verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur en van de gemeenteraad om het gemeentebestuur hierop aan te spreken. De ondernemer heeft de mogelijkheid gehad om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen de legesbeschikking en kan een vordering bij de burgerlijke rechter instellen tegen de afwijzing van het verzoek aan de gemeente om tot ambtshalve vermindering over te gaan.
Kunt u nagaan of ook andere gemeenten de betreffende uitspraak van de Raad van State van 17 november 2017 negeren dan wel geen gehoor geven aan uw oproep tot ruimhartige teruggave vanwege het niet voldoen aan de Wro en kunt u de Kamer hierover informeren?
Zoals eerder uitgelegd, mogen gemeenten zelf bepalen hoe om te gaan met een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. Het is in voorkomende gevallen aan de gemeenteraad om het college aan te spreken op het niet honoreren van een verzoek om ambtshalve vermindering. Daarnaast is de legessanctie alweer bijna 3 jaar niet meer van toepassing. Om voorgaande redenen vind ik het niet nodig en niet passend om nu na te gaan hoe andere gemeenten mijn oproep hebben meegewogen bij het uitoefenen van hun discretionaire bevoegdheid.
Het artikel 'Helpende hand voor rood-wit-blauw' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel 'Helpende hand voor rood-wit-blauw»?1
Ja.
Waarom staat de populariteit van Nederland als vlaggenstaat onder druk? Kan dat komen omdat sommige niet-gouvermentele organisaties (NGO’s), zoals Seawatch, onder Nederlandse vlag varen en gebruik maken van het scheepsregister als zijnde pleziervaartuigen, terwijl ze niet handelen als pleziervaartuig? Of komt dit bijvoorbeeld door acties van Greenpeace die schade aanrichten? Of zijn er andere reden, zoals fiscale of juridische? Kunt u dit toelichten?
De Nederlandse vlag staat bekend als een kwaliteitsvlag. Er zijn ons geen signalen bekend dat de populariteit van de Nederlandse vlag onder druk staat door het gebruik ervan door niet-gouvernementele organisaties zoals Sea Shepherd of Greenpeace. Meerdere factoren zijn van invloed op de populariteit van een vlag, waaronder fiscale en juridische zaken en de kwaliteit van dienstverlening van een register. Momenteel vindt een evaluatie plaats van de fiscale regelingen voor de zeevaart. Hierin komt ook het gelijke speelveld aan de orde. Deze zal, zoals aangegeven in antwoord op Kamervragen van de leden Agnes Mulder, Postma en Omtzigt2 naar verwachting voor de zomer worden afgerond en naar Uw Kamer worden gezonden.
Waarom groeide het aantal schepen onder Nederlandse vlag tussen 2006 en 2014 en daalt dat aantal nu licht? Wat vindt u van de positie van Nederland als 22e land met handelsschepen? Heeft u de ambitie die positie te verbeteren? Zo ja, hoe en welke plek wordt beoogd? Zo nee, waarom niet? Zou een top 10 positie in het verschiet liggen?
In de jaren 2006–2008 zijn door Nederlandse reders veel schepen besteld. Ook in de jaren na 2008 zijn deze nog aan de vloot toegevoegd als gevolg van langere levertijden en het zo lang mogelijk uitstellen van oplevering in verband met de financiële crisis in die periode. Een dergelijke toename van nieuwbouwschepen heeft zich daarna niet meer voorgedaan, hetgeen de primaire verklaring is voor de genoemde trendbreuk in de ontwikkeling van het aantal schepen onder Nederlandse vlag. De Nederlandse vloot bestaat vooral uit kleinere droge ladingschepen en een relatief groot aandeel gespecialiseerde schepen. De schaalvergroting in het segment containerschepen en olietankers, is in Nederland niet opgetreden, omdat relatief weinig van dit soort schepen onder Nederlandse vlag vaart. Het is zeker mijn ambitie om te blijven werken aan een substantiële Nederlandse vloot gelet ook op onze belangen als kust- en havenstaat, de bijdrage aan het maritieme cluster en de Nederlandse economie. De precieze positie op de ranglijst is minder relevant. Temeer daar de invloed op de ranglijst beïnvloed wordt door vele factoren die buiten de invloedsfeer van de Nederlandse overheid liggen, zoals het fiscale beleid, de arbeidsvoorwaarden en de kwaliteit van dienstverlening van het register in andere vlaggenstaten.
Op welke wijze is het voor de overheid lucratief om schepen onder Nederlandse vlag te laten varen? Hoe geldt dit voor de reders?
Schepen onder Nederlandse vlag betekent invloed op thema’s als veiligheid en verduurzaming van de zeevaart door beleidsontwikkeling en regelgeving in internationaal en nationaal verband en het levert een bijdrage aan de Nederlandse economie, werkgelegenheid en het maritieme cluster. Reders kiezen voor de Nederlandse vlag om diverse redenen. Een belangrijke reden is de historische band en het feit dat zij daarmee met een kwaliteitsvlag kunnen varen.
Waarom vlagt een gerenommeerde reder als MAERSK zijn schepen om van Nederlandse- naar de Liberiaanse vlag? Welke voordelen kennen zij die Nederland niet kent? Wat betekent dit voor de werkgelegenheid in de maritieme sector voor Nederland?
Maersk heeft de Nederlandse overheid daarover niet geïnformeerd. Uit het artikel spreekt dat het om bedrijfsbeleid gaat dat gericht is op het terugbrengen van het aantal vlaggen uit efficiency oogpunt. Maersk heeft daarbij gekozen voor één Europese vlag (de Deense «moeder» vlag, aangezien Maersk een Deens bedrijf is) en twee niet Europese vlaggen. Het is niet bekend waarom juist voor deze vlaggen is gekozen, maar veelal gaat het hier om economische of andersoortige bedrijfsoverwegingen. Het feit dat Maersk een aantal schepen omvlagt heeft niet direct grote negatieve gevolgen voor de bredere maritieme sector in Nederland.
Welke voordelen heeft Nederland te bieden als het gaat om speciale schepen of handelsschepen? Hoe kunnen we de toppositie terugpakken en zeeschepen en hun Nederlandse bemanning als kraamkamer zien voor onze maritieme natie?
De Nederlandse vlag is een kwaliteitsvlag die wereldwijd goed bekend staat. Het biedt de reder flexibiliteit bij het bemannen van zijn schip binnen de regelgevende kaders en bij problemen in buitenlandse havens kan een beroep gedaan worden op de Nederlandse vlaggenstaat. Nederland kent kwalitatief hoogwaardige trainingen en opleidingen voor zeevarenden. Daarnaast zijn er voor Europese begrippen fiscaal gunstige regelingen voor de zeevaart van kracht. Zoals ook bij vraag 2 aangegeven, worden deze nu geëvalueerd. Daarnaast heb ik, zoals vermeld in mijn brief d.d. 26 november 2020, het principebesluit genomen over de meest passende organisatievorm voor het Nederlands scheepsregister met een focus op hoogwaardige kwaliteit van de dienstverlening3.
Welke stappen dienen gezet te worden om de publieke maritieme autoriteit (PMA) een feit te maken en welke speerpunten en bevoegdheden krijgt zij mee? Kunt u een overzicht van deze stappen inclusief bijbehorende termijnen geven? Komt met de vorming van een PMA een einde aan versnippering tussen instellingen en welke doelstellingen worden nagestreefd? Wat betekent dit voor reders en hun huidige vloot?
Zoals ik in mijn brief d.d. 26 november 20204 heb aangegeven zal de eerste helft van 2021 worden benut om het transitietraject richting de vorming van een maritieme autoriteit binnen het ministerie nader in beeld te brengen, inclusief de condities waaraan voldaan moet worden om deze autoriteit succesvol te kunnen laten functioneren. Op basis hiervan zal ik na de zomer een definitief besluit nemen. De speerpunten en bevoegdheden die deze maritieme autoriteit krijgt, worden met name gebaseerd op het Price Waterhouse Coopers rapport dat ik u bij deze brief meestuurde en zullen in het transitietraject nader bepaald worden. De bredere doelstelling is een scheepsregister dat onderscheidend is op het gebied van kwaliteit, klantbeleving en innovatie. Voor de reders en hun vloot betekent dit een scheepsregister met focus op kwalitatief hoogwaardige dienstverlening.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het ter dood veroordeelde Pakistaanse echtpaar Shafqat Emmanuel en Shagufta Kausar |
|
Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA), Kirsten van den Hul (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL), Kees van der Staaij (SGP), Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de behandeling van het hoger beroep van het echtpaar Shafqat en Shagufta keer op keer wordt uitgesteld?
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak in eerste aanleg dat het echtpaar ter dood veroordeeld is wegens blasfemie?
Nederland betreurt ten zeerste de terdoodveroordeling van het echtpaar. In diverse overleggen met uw Kamer heb ik mij krachtig uitgesproken tegen de doodstraf in het algemeen en tegen die straf op blasfemie in het bijzonder. Ieder doodvonnis is er één teveel – zelfs als die niet wordt voltrokken.
Welke mogelijkheden ziet u samen met uw collega-ministers in de EU om een herhaling van dit eerdere vonnis te voorkomen en het hoger beroep nu eindelijk op 15 februari doorgang te laten vinden? Bent u bereid alleen, maar bij voorkeur samen met andere collega-ministers in de EU, er bij de Pakistaanse overheid op aan te dringen dit echtpaar vrij te laten en zich in te spannen hen in veiligheid te brengen?
De zaak is momenteel onder de Pakistaanse rechter. Nederland en de EU interveniëren niet in de rechtsgang in andere landen. Nederland volgt deze rechtszaak desalniettemin al langere tijd en heeft zijn zorgen al diverse malen tegenover de Pakistaanse autoriteiten geuit. Op 4 februari jl. heeft de Nederlandse ambassade in Islamabad dit nogmaals in een gesprek met het Pakistaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken gedaan. Ook in EU-verband wordt het proces nauwgezet gevolgd en is de zaak diverse malen opgebracht bij de Pakistaanse ministeries van Mensenrechten en Buitenlandse Zaken. Op Nederlands initiatief hebben de EU-ambassadeurs op 10 februari jl. in een gesprek met de Pakistaanse Minister van Justitie wederom hun zorgen aan de orde gesteld.
Bent u bereid om alles op alles te zetten om de blasfemiewetten in Pakistan aangepast te krijgen zodat ge- en misbruik van deze wetten voorkomen wordt, waar mogelijk ook in samenspraak met (internationale) organisaties?
Tijdens bilaterale en multilaterale contacten met de Pakistaanse regering, besteedt Nederland consequent aandacht aan de positie van religieuze minderheden en van degenen zonder religie en/of levensovertuiging in Pakistan. Hierbij worden de Nederlandse zorgen over het misbruik van blasfemiewetgeving regelmatig opgebracht. Op 16 december jl. heb ik nog met mijn Pakistaanse ambtsgenoot gesproken en mijn zorgen over de vrijheid van religie en levensovertuiging en bescherming van religieuze minderheden in Pakistan overgebracht. Ook tijdens de hoogambtelijke politieke consultaties op 8 december jl. heeft Nederland hiervoor aandacht gevraagd.
Bent u bereid om de rechtszaak te laten bijwonen door de Nederlandse vertegenwoordiger in Pakistan?
Nederland gaat in EU-verband na hoe de rechtszaak zo effectief mogelijk gevolgd kan worden.
Bent u bereid om er bij de Hoge vertegenwoordiger van de EU voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de heer Borrell, op aan te dringen een gemeenschappelijke demarche uit te voeren over deze rechtszaak en te pleiten voor vrijlating?
In september 2020 heeft Nederland deelgenomen aan een demarche in EU-verband over deze rechtszaak. Op Nederlands initiatief is de rechtszaak op 10 februari jl. in EU-verband aan de orde gesteld bij de Pakistaanse Minister van Justitie. Nederland zal, zowel bilateraal als in EU-verband, aandacht blijven vragen voor deze rechtszaak.
Bent u bereid de advocaat van Shafqat en Shagufta, de heer Saif al Malook, wederom onderdak te schaffen en asiel te verlenen mocht deze opnieuw door doodsbedreigingen vanwege deze en andere rechtzaken moeten uitwijken naar het buitenland?
Het kabinet kan niet vooruitlopen op een eventueel asielverzoek van de heer Saif ul-Malook.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en in ieder geval voor 12 februari 2021?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het sluiten van de subsidieregeling energiebesparing eigen huis |
|
Chris Stoffer (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Waarom heeft u gekozen voor het sluiten van de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEEH) voor Verenigingen van Eigenaren?1
In december 2020 zijn erg veel nieuwe aanvragen binnengekomen van VvE’s voor isolatiesubsidie via de SEEH. De aanvragen van de VvE’s overstijgen ruimschoots het beschikbare subsidieplafond van 12 miljoen euro tot en met 2022. Ik zal u in deze beantwoording aangeven hoe ik wil zorgen dat VvE’s hun verwachte subsidie toch kunnen ontvangen.
Ik heb de regeling voor VvE’s laten sluiten, zodat de budgettaire problematiek en de verwachtingen van VvE’s niet nog groter zouden worden.
De regeling voor individuele woningeigenaren was al gesloten op 1 januari 2021, omdat zij voortaan via de ISDE van EZK subsidie aanvragen voor isolatiemaatregelen.
Kunnen alle tot het sluiten van de regeling ingediende aanvragen in principe gehonoreerd worden?
Ja, in mijn recente brief over onder meer de SEEH heb ik aangegeven dat ik in totaal 70 miljoen euro wil inzetten aan budget op de BZK-begroting uit de SEEH (45 miljoen) en het Warmtefonds (25 miljoen) om te zorgen dat alle VvE’s en woningeigenaren die in 2020 een geldige aanvraag hebben ingediend, hun subsidie kunnen ontvangen.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit en de toegevoegde waarde van de genoemde subsidieregeling?
Ik beoordeel de effectiviteit en de toegevoegde waarde van de regeling voor VvE’s als groot: VvE’s zijn een doelgroep die echt een steun in de rug nodig heeft om tot verduurzaming over te gaan. Door de jaren heen is te zien dat VvE’s steeds vaker de stap naar verduurzaming zetten met behulp van de financiering van het Nationaal Warmtefonds en de subsidie uit de SEEH.
De tijdelijke verhoging van het subsidiepercentage heeft ook een groot effect gehad. Voor en tijdens de zomer 2020 kwam uit onderzoeken van de Verenging eigen huis, signalen uit de isolatiesector en onderzoek van het EIB naar voren dat de vraag in de isolatiesector en de bouwsector in het algemeen flink terugliep door de corona-crisis. Om dit tegen te gaan, zijn als onderdeel van het Doorbouwplan de subsidiebedragen in de SEEH, tijdelijk verhoogd van ongeveer 20% naar ongeveer 30% van de kosten. Ook de verruiming van de SEEH in september 2020, waardoor gemengde VvE’s met koop- en huurwoningen ook subsidie kunnen ontvangen voor het aandeel huurwoningen binnen de VvE, zal een stimulans zijn geweest.
De SEEH wordt in 2021 geëvalueerd, zodat de effectiviteit en toegevoegde waarde van de regeling nog beter in beeld komen.
Waarom heeft u, gelet op de kabinetsambitie om energie te besparen en CO2-emissie te reduceren, niet gekozen voor verhoging van het beperkte budget?
Sinds de start van de SEEH in 2016 was het jaarlijks beschikbare budget voor VvE’s steeds voldoende om alle aanvragen van VvE’s te betalen. Per jaar werd ongeveer 3 miljoen euro aan subsidie aangevraagd door VvE’s. Er leek geen noodzaak tot verhoging van het budget. Zoals gemeld heb ik er inmiddels voor gekozen om, gezien de grote overvraag vanuit VvE’s in 2020, het budget te verhogen. Met dit budget zullen eerst alle aanvragen uit 2020 van woningeigenaren en VvE’s worden voldaan. Met het restant zal de regeling voor VvE’s zo snel als mogelijk worden doorgezet.
Deelt u de mening dat het onverwachts sluiten van subsidieregelingen nog voor het verstrijken van de looptijd, zoals in het onderhavige geval, maar ook bij bijvoorbeeld de subsidieregeling voor nieuwe elektrische auto’s, afbreuk doet aan het verkrijgen van het noodzakelijke vertrouwen van burgers en consumenten in de energietransitie?
Het onverwachts sluiten van de SEEH voor VvE’s omdat het budget zeer snel op is gegaan door de vele aanvragen van VvE’s, kan in mijn ogen afbreuk doen aan het vertrouwen van VvE’s in de subsidieregeling. Tegelijk hoort dit bij onze begrotingssystematiek: als het beschikbare budget uitgeput is, kan geen subsidie meer worden verstrekt. Normaal gesproken worden aanvragen afgewezen als het subsidieplafond van een regeling bereikt is. Ik vind dat in dit geval echter niet wenselijk, omdat het gaat om beleidsmatig zeer wenselijke investeringen van VvE’s in verduurzaming. Ik heb mij daarom ingezet om zo snel mogelijk te zorgen voor voldoende budget voor alle aanvragen uit 2020, zowel van woningeigenaren als van VvE’s, en voor het weer openen van de SEEH voor VvE’s.
Overigens werkt de SEEH sinds de start in 2016 met een subsidieplafond en wordt de stand van de uitputting van de SEEH door RVO online doorgegeven. Op die manier was sinds de start in 2016 voor een VvE steeds goed in te schatten of er voldoende budget was. De grote toename in de aanvragen eind 2020, die voor de energietransitie zeer goed nieuws is, doorbrak de voorspelbaarheid van het budget.
Welk handelingsperspectief wilt u Verenigingen van Eigenaren de komende jaren bieden als het gaat om verduurzaming van het woningbezit?
Het is belangrijk dat VvE’s langjarig kunnen rekenen op ondersteuning bij het maken van verduurzamingsplannen en op de beschikbaarheid van financiering met lange looptijden, zoals het Nationaal Warmtefonds nu aanbiedt. Subsidie voor verduurzamingsmaatregelen biedt een extra prikkel om aan de slag te gaan. Het langjarig karakter van instrumenten is belangrijk omdat VvE’s lange besluitvormingsprocedures kennen.
In mijn periode als Minister heb ik het instrumentarium voor VvE’s uitgebreid en verbeterd: het Nationaal Warmtefonds biedt aantrekkelijke financiering met looptijden tot 30 jaar voor VvE’s, de SEEH biedt subsidie voor energie-advies, duurzame meerjaren onderhoudsplannen en procesondersteuning voor alle VvE’s, en voor de verduurzamingsmaatregelen zelf. Steeds meer VvE’s maken gebruik van deze mogelijkheden, zoals de aanvragen bij de SEEH uit 2020 laten zien. Belangrijk is ook de inzet van gemeenten en organisaties zoals VvE-Belang en de Vereniging Eigen Huis, die VvE’s informeren, activeren en helpen bij verduurzaming. Ik wijs bijvoorbeeld op het werk van de VvE-balie in Den Haag en VvE-010 in Rotterdam.
Bent u bereid het budget voor de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis te verhogen om de regeling opnieuw open te kunnen stellen?
Ja, ik stel 70 miljoen euro aan budget op de BZK begroting ter beschikking voor de SEEH. Het grootste deel hiervan is nodig om de subsidie voor de aanvragen uit 2020 te betalen. Het restant stel ik ter beschikking voor het weer openen van de SEEH voor VvE’s.
De onwenselijke handel in natuurvergunningen door extern salderen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Uitstootrechten leveren boeren op papier miljarden euro’s op»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het verkrijgen van een natuurvergunning bij de overheid niet meer dan een paar honderd euro kost?
Indien een initiatiefnemer een project wil starten waarbij stikstof vrijkomt, dan heeft deze onder meer een natuurvergunning nodig. De vergunningaanvraag voor de Wet natuurbescherming (Wnb) dient ingediend te worden bij het betreffende bevoegd gezag, dat leges in rekening kan brengen voor het afhandelen van aanvragen c.q. het verstrekken van natuurvergunningen. De provincies hebben hiervoor legesverordeningen vastgesteld en gepubliceerd. De hoogte van de leges kan verschillen per provincie en ook per aanvraag/vergunning afhankelijk van de complexiteit ervan.
Naast deze legeskosten voor het verkrijgen van een vergunning kunnen er ook andere kosten samenhangen met de vergunningaanvraag. Bijvoorbeeld als de initiatiefnemer zijn project vergunbaar wil maken door de stikstofdepositie van zijn project te mitigeren middels intern- of extern salderen.
Kunt u bevestigen dat natuurvergunningen door de openstelling van extern salderen, ook met sectoren buiten de landbouw, een veelvoud van dat bedrag waard zijn geworden?
Wnb-vergunningen worden afgegeven voor het verrichten van een activiteit. Een vergunning, en de benodigde emissieruimte voor het verrichten van de activiteit die daarmee onlosmakelijk is verbonden, is niet apart overdraagbaar. Een dergelijke vergunning geeft geen recht op verhandelbare stikstofemissie. Dat er geen emissierechten bestaan, heeft de rechtbank in Den Haag vorig jaar bevestigd.2 Bij externe saldering laat een vergunninghouder diens toestemming (gedeeltelijk) intrekken of wijzigen en staat het hem als saldogever vrij om een vergoeding te vragen van de saldo-ontvanger. Omdat er geen emissierechten bestaan, is het niet mogelijk om een inschatting te maken van de waarde van stikstofruimte in afgegeven natuurvergunningen.
Kunt u bevestigen dat het totaal aan natuurvergunningen (ook wel «stikstofrechten» genoemd) op papier naar schatting € 8 miljard waard is? Zo nee, wat is de waarde naar uw schatting?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de overtuiging dat veehouderijen die met belastinggeld vrijwillig worden uitgekocht (de Saneringsregeling varkenshouderij, de Provinciale opkoopregeling piekbelasters en de Landelijke beëindigingsregeling) niet gecompenseerd dienen te worden voor de papieren waarde van de natuurvergunning? Kunt u bevestigen dat dit niet gebeurt?
Geen van de bedoelde regelingen voorziet in een vergoeding voor het intrekken dan wel aanpassen van een vergunning Wet natuurbescherming.
Deelt u het inzicht dat wanneer de veehouder de papieren waarde van de natuurvergunning wel vergoed krijgt, dit erop neerkomt dat de vervuiler beloond wordt, wat tegenstrijdig is aan het principe «de vervuiler betaalt»?
Bij extern salderen betaalt de vragende partij een vergoeding om zo via extern salderen de stikstofdeposities van zijn project te mitigeren: zodoende is nog steeds sprake van het principe «de vervuiler betaalt». De vergunde activiteit van de saldogever (de stoppende ondernemer) wordt beëindigd en de vergunning van de saldogever wordt aangepast of ingetrokken.
Kunt u bevestigen dat onderzoekers van de Universiteit Wageningen in een wetenschappelijke toets van de provinciale opkoopregeling stellen: «Het komt de doeltreffendheid ten goede als je de mogelijkheid van extern salderen niet openlaat» en daarmee adviseren natuurvergunningen te laten vervallen?2
Ja.
Deelt u de overtuiging dat bij de drie bovengenoemde uitkoopregelingen de natuurvergunningen en de productierechten ingenomen en doorgehaald dienen te worden (ook wanneer het totale aantal fosfaatrechten onder het fosfaatplafond daalt), omdat de milieubelasting anders niet structureel afneemt? Kunt u bevestigen dat dit gebeurt?
Voor de bedoelde regelingen is voorzien in het doorhalen van het productierecht en het laten intrekken of aanpassen van de omgevings- en natuurvergunningen, met het oog op een blijvend positief milieueffect. Een aanpassing van de vergunningen kan aan de orde zijn als betrokkene een andere economische activiteit wil gaan verrichten, mits binnen de kaders van de betreffende regelingen en onder de voorwaarde dat bevoegd gezag instemt met de voorgenomen economische activiteit.
Hoeveel veehouderijen beogen de drie genoemde regelingen uit te kopen, uitgesplitst naar varkenshouderijen, pluimveehouderijen, melkveehouderijen en vleesveehouderijen? Heeft u hier schattingen van gemaakt of streefwaardes voor gesteld?
Varkenshouders die op grond van de Srv een subsidiebeschikking hebben ontvangen hadden tot uiterlijk 1 april jongstleden om een definitief besluit te nemen over de beëindiging van hun varkenshouderijlocaties door een getekende modelovereenkomst in te sturen naar de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Zoals al eerder toegezegd zal ik uw Kamer in mei schriftelijk informeren over het aantal varkenshouders dat heeft aangegeven definitief hun varkenshouderijlocatie te beëindigen.
De Lbv zal opengesteld worden voor melkvee-, varkens- en pluimveehouderijen. Hoeveel veehouderijlocaties met de Lbv beëindigd zullen worden en de verdeling over de verschillende diercategorieën is op dit moment niet te voorspellen. Dit hangt onder andere af van de verdeling van het beschikbare budget over de drie veehouderijsectoren, het aantal subsidieaanvragen en het benodigde subsidiebedrag per veehouderijlocatie. In de toelichting bij de op te stellen subsidieregeling zal, op basis van de precieze invulling van de regeling en op basis van aannames over onder meer het aantal aanmeldingen en het gemiddelde subsidiebedrag per veehouderijlocatie, een inschatting gegeven worden van het effect van de maatregel.
Hoeveel veehouderijlocaties met de Provinciale opkoopregeling piekbelasters beëindigd worden is op dit moment nog niet te zeggen. De eerste tranche van deze regeling is nu in uitvoering. De tweede en derde tranche moeten nog van start gaan.
Wat is het gemiddelde bedrag dat varkenshouderijen, pluimveehouderijen, melkveehouderijen en vleesveehouderijen ontvangen bij deelname aan de bovenstaande uitkoopregelingen?
Het subsidiebedrag waarvoor varkenshouders op grond van de Srv in aanmerking komen is afhankelijk van bedrijfsspecifieke kenmerken als de oppervlakte van de stallen die uit productie worden genomen, de leeftijd van deze stallen, het aantal productierechten dat definitief wordt doorgehaald en de ligging van de varkenshouderijlocatie (de vergoeding voor productierechten verschilt tussen de concentratiegebieden Zuid en Oost). Precieze cijfers over het gemiddelde subsidiebedrag kunnen pas gegeven worden op het moment dat alle subsidies definitief zijn verstrekt. Op grond van voorlopige cijfers is de verwachting dat het gemiddelde subsidiebedrag per varkenshouderijlocatie uitkomt op circa € 950.000,–. Over het gemiddelde subsidiebedrag op grond van de Lbv en het gemiddelde aankoopbedrag in het kader van de maatregel Gerichte opkoop valt op dit moment nog geen prognose te geven.
Hoeveel minder varkens, kippen, koeien, geiten en kalkoenen zullen er (ongeveer) gehouden worden als gevolg van de bovenstaande uitkoopregelingen? Heeft u hier schattingen van gemaakt of streefwaardes voor gesteld?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 9 zal ik uw Kamer in mei informeren over het aantal varkenshouders dat heeft aangegeven definitief hun productielocatie te beëindigen. Ik zal uw Kamer dan tevens informeren over het aantal varkensrechten en het percentage van het totaal aantal varkensrechten dat daarmee definitief doorgehaald wordt.
Doel van de Lbv is het reduceren van de stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige Natura2000 gebieden door het beëindigen van veehouderijlocaties (melkvee, varkens en pluimvee). Hiertoe kunnen veehouders een beëindigingssubsidie aanvragen. Eén van de vereisten die aan de subsidie verbonden zal zijn is het definitief door laten halen van productierechten. De krimp van het aantal productierechten en daarmee van het aantal dieren is een neveneffect van de Lbv. Er zijn geen streefwaardes aan dit neveneffect verbonden.
Kunt u bevestigen dat er momenteel meer aanbod dan vraag is op de «stikstofmarkt», onder andere omdat er veel aanbod is van boeren die om bedrijfseconomische redenen geheel of gedeeltelijk gaan stoppen of al gestopt zijn?3
Ik heb geen inzicht in het (totaal aan) vraag en aanbod van stikstofruimte. Indien extern salderen (met veehouderijbedrijven) is opengesteld door het bevoegd gezag, dan staat het partijen vrij om extern te salderen om hiermee stikstofruimte te verwerven voor het vergunbaar maken van eigen projecten. Vooralsnog worden aan de provincies vooral vragen om informatie gesteld en zijn er nog relatief weinig vergunningaanvragen met extern saldeertransacties. Concreet was er eind januari 2021 sprake van één definitief en zes ontwerpbesluiten door de provincie Limburg, 33 ontvangen vergunningaanvragen door de provincie Noord-Brabant, één definitief besluit en één besluit in voorbereiding door de provincie Zeeland, één ontvangen vergunningaanvraag in Flevoland en zeven ontvangen vergunningaanvragen in Friesland. Er zijn nog geen aanvragen met extern saldeertransacties ontvangen in de provincies Overijssel, Zuid-Holland en Groningen. De Minister van IenW als bevoegd gezag heeft nog geen (ontwerp)tracébesluiten op basis van extern salderen vastgesteld. Op mijn departement is momenteel één vergunningaanvraag ontvangen.
Deelt u het inzicht dat de grootschalige stikstofreductie die nodig is kosteneffectief bereikt kan worden wanneer de natuurvergunningen van deze stoppers vervallen, zoals ook andere vergunningen vervallen wanneer een bedrijf stopt? Hoeveel stikstofreductie zou hiermee jaarlijks bereikt kunnen worden?
Wanneer een bedrijf stopt, levert dit inderdaad stikstofreductie op. Een ondernemer die het bedrijf wil stoppen kan die stikstofreductie volledig ten goede laten komen aan de natuur. Hij kan ook de stikstofruimte in de natuurvergunning extern salderen, waarbij 30% wordt afgeroomd ten behoeve van de natuur. Er zijn geen berekeningen van de stikstofreductie die bereikt zou kunnen worden als stoppende ondernemers, die mogelijk hun ruimte extern willen salderen, dat niet langer kunnen doen. De stoppersbereidheid is, los van de beëindigingsregelingen, niet in cijfers uitgedrukt of onderzocht.
Deelt u de mening dat de markt in stikstofvervuiling die gecreëerd is door het openstellen van extern salderen zeer ongewenst is, omdat de «stikstofrechten» hierdoor slechts van eigenaar wisselen, maar de totale uitstoot nagenoeg gelijk blijft?
Het kabinet heeft reeds een structureel pakket van maatregelen aangekondigd om de staat van de natuur te verbeteren en stikstofreductie te bewerkstelligen. Het kabinet acht het van belang dat er ook, daar waar dit op verantwoorde wijze kan, ruimte voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen blijft. Salderingstechnieken zoals extern salderen hebben als doel om – onder voorwaarden – toestemmingverlening mogelijk te maken. Door het intrekken van 30% van de gerealiseerde capaciteit is er bij extern saldeertransacties sprake van een bijdrage aan het bespoedigen van een depositiedaling.
Aanwijzing ex artikel 34, eerste lid, Wet publieke gezondheid |
|
Vera Bergkamp (D66), Antje Diertens (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Waarom heeft u op 25 januari 2021 het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) aangewezen als locatie waar Covid-19-patiënten gedwongen kunnen worden geïsoleerd? Klopt het dat het gaat om de locatie Beatrixoord in Haren? Waarom is deze aanwijzing niet eerder gedaan? Wat was voor u de reden die keuze nu te maken? Waarom is de keuze gevallen op het UMCG? Hoeveel patiënten kan het UMCG maximaal opnemen?
Op basis van artikel 31 van de Wet publieke gezondheid (Wpg) kan door de voorzitter van de veiligheidsregio een beschikking tot verplichte isolatie worden opgelegd aan een persoon waarvan vermoed wordt of is vastgesteld besmet te zijn met een A-ziekte en die niet mee wil werken aan isolatie, in een daarvoor aangewezen (deel van een) ziekenhuis. In artikel 34 Wpg is bepaald dat isolatie plaatsvindt in een gesloten deel van een ziekenhuis dat is aangewezen door de Minister. Voor covid-19 was nog geen ziekenhuis aangewezen. In overleg met het UMCG en RIVM is gekozen voor de locatie Beatrixoord, omdat deze locatie ook al is aangewezen als locatie bij een verplichte isolatie bij tuberculose patiënten. Mijn besluit tot het aanwijzen van het UMCG had eerder plaats moeten vinden, maar is ten onrechte blijven liggen. Met dit besluit wordt alsnog de formele situatie geregeld dat er een ziekenhuis is aangewezen op het moment dat een voorzitter van de veiligheidsregio een verplichte isolatie beschikking oplegt. Met het UMCG is besproken dat het om maximaal vijf patiënten zal gaan.
Hoe vaak is er door de voorzitters van de veiligheidsregio’s tot nu toe gebruik gemaakt van artikel 31 van de Wet publieke gezondheid (Wpg) om een Covid-19 patiënt te isoleren? Hoe vaak is door de officier van justitie een verzoek tot machtiging tot voortzetting van de isolatie gedaan? Hoe heeft de rechter daarover beschikt?
Dergelijke cijfers worden niet centraal geregistreerd. Uit navraag via het Veiligheidsberaad is gebleken dat er door twee regio’s in totaal zes keer een beroep is gedaan op art. 31 van de Wet publieke gezondheid. In vijf gevallen is de beschikking tot isolatie de dag volgend op de beschikking, weer opgeheven. Door het Openbaar Ministerie is er, voor zover bekend, éénmaal een verzoek tot machtiging tot voortzetting van de isolatie ingediend bij de rechtbank. Dit verzoek is afgewezen door de rechter, hetgeen ook door de Officier van Justitie werd verzocht.
In zijn algemeenheid wil ik opmerken dat het niet aan mij is als Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om in te gaan op individuele gevallen.
Verwacht u dat er in de (nabije) toekomst vaker van deze bevoegdheid gebruik gemaakt zal worden? Zo ja, waarom en wat is uw inschatting over de frequentie waarop van deze maatregel gebruik zal worden gemaakt?
Het is aan de voorzitter van de veiligheidsregio om te besluiten of hij gebruik zal maken van deze bevoegdheid. Ik kan derhalve geen uitspraken doen over de inzet van deze bevoegdheid door de voorzitters van de veiligheidsregio’s. In algemene zin kan ik opmerken dat er voldaan moet worden aan strikte voorwaarden, voordat kan worden overgegaan tot het opleggen van een beschikking tot isolatieverplichting in een ziekenhuis. In artikel 31 Wpg is bepaald dat er sprake moet zijn van ernstig gevaar voor de volksgezondheid door verspreiding van de infectieziekte. Ten tweede kan dit gevaar niet op een andere wijze effectief worden afgewend en tot slot moet de betrokkene niet tot vrijwillige opneming ter isolatie bereid zijn. Voordat een voorzitter een beschikking kan opleggen, zal de GGD positief over de isolatie moeten adviseren. Tevens moet overleg plaatsvinden met het RIVM en het UMCG. De beschikking zal vervolgens ook aan de Officier van Justitie moeten worden voorgelegd en door de rechter moeten worden bekrachtigd.
Hoe verhoudt gedwongen isolatie onder de Wet politiegegevens (Wpg) zich tot de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten?
Ik ga er vanuit dat de verwijzing naar de Wet politiegegevens een verschrijving is en de Wet publieke gezondheid wordt bedoeld. Artikel 31 Wpg geeft de voorzitter van de veiligheidsregio een bevoegdheid om iemand in isolatie op te laten nemen als iemand is geïnfecteerd met een A-infectieziekte. De burgemeester heeft een vergelijkbare bevoegdheid bij een B-ziekte. Het doel is om te voorkomen dat de infectie zich verspreidt.
De Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten is gericht op de toepassing van dwang in de zorg bij specifieke doelgroepen: mensen met een psychogeriatrische aandoening/een verstandelijke beperking en onvrijwillige zorg bij mensen met een psychische stoornis (met gedrag dat ernstig nadeel (gevaar) veroorzaakt voor henzelf of voor anderen). Doel van deze wetten is om hun rechten te beschermen en onnodige dwang te voorkomen.
Het doel van de wetten en daarmee ook de omstandigheden waaronder de bevoegdheid kan worden toegepast zijn verschillend.
Brengt de gedwongen isolatie extra werk met zich mee voor het medisch personeel in het UMCG? Zo ja, zijn zij hierop voorbereid? Is er genoeg capaciteit in het ziekenhuis om deze extra werklast te kunnen dragen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze extra taak niet ten koste gaat van de reguliere zorg die het ziekenhuis levert?
Met het UMCG zijn afspraken gemaakt over het voorbereiden van het zorgpersoneel op behandeling van covid-patiënten in gedwongen isolatie. De benodigde extra capaciteit die nodig is voor de behandeling van deze patiënten brengt geen extra werk met zich mee maar is beperkt aangezien maximaal vijf patiënten gedwongen kunnen worden opgenomen.
Hoe gaat de gedwongen isolatie worden gehandhaafd? Zal deze taak bij de politie komen te liggen? Is er genoeg capaciteit voor het handhaven van gedwongen isolatie?
In algemene zin kan ik opmerken dat de gedwongen opname van deze personen plaatsvindt op de gesloten afdeling van het Beatrixoord. Ingevolge de huidige Wpg kan overtreding van de verplichte isolatie slechts strafrechtelijk worden gehandhaafd, waarover de Officier van Justitie beslist. Het opleggen van deze maatregel is overigens met veel waarborgen omgeven en wordt terughoudend toegepast binnen de bestaande handhavingscapaciteit.
Hoe vaak is door voorzitters van de veiligheidsregio’s gebruik gemaakt van de maatregel van quarantaine als bedoeld in artikel 35 van de Wpg? Hoe vaak is door de officier van justitie een verzoek tot machtiging tot voortzetting van de quarantaine gedaan? Hoe heeft de rechter daarover beschikt?
Uit navraag via het Veiligheidsberaad is gebleken dat door geen enkele regio gebruik is gemaakt van art. 35 van de Wet publieke gezondheid. Tevens zijn er voor zover bekend door het Openbaar Ministerie geen verzoeken tot machtiging tot voortzetting van de quarantaine gedaan.
In zijn algemeenheid wil ik opmerken dat het niet aan mij is als Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om in te gaan op individuele gevallen.
Herinnert u zich uw brief van 20 januari 2021, waarin u twee opties uiteenzette over een aangepaste quarantaineregeling?1
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot deze uitwerking? Op welke wijze voorziet u bij de uitwerking van optie 1 (algemene quarantaineplicht) in individuele rechtsbescherming? Op welke wijze geeft u bij de uitwerking van optie 2 (quarantaineplicht bij beschikking) invulling aan de rechtsbescherming? Hoe waarborgt u dat een eventueel bezwaar en/of beroep niet eerst wordt behandeld, nadat de quarantainetijd al is verstreken?
In de bedoelde brief aan de Tweede Kamer zijn twee opties genoemd, de algemene quarantaineplicht en de quarantaineplicht bij beschikking. Omdat de algemene quarantaineplicht een redelijk zwaar middel is nu veel personen zich houden aan de maatregelen, is besloten om eerst de individuele quarantaineplicht (optie2, als meest proportioneel, voor positief geteste personen uit te werken. U bent hierover geïnformeerd bij brief van 3 februari jl. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 23 februari jl. is nu eerst een quarantaineplicht voor reizigers uit hoog risicolanden aangekondigd. Er wordt momenteel een spoedwetvoorstel voorbereid om de quarantaineverplichting voor reizigers uit hoog risicogebieden mogelijk te maken. We verwachten de Tweede Kamer in de volgende brief meer in detail te kunnen informeren over dit traject en kunnen u dan ook informeren hoe invulling zal worden gegeven aan de rechtsbescherming.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Daar heb ik mij voor ingezet, maar dit is helaas niet gelukt.
Onderwijs in het gevangeniswezen |
|
Niels van den Berge (GL), Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw uitspraken over onderwijs in het gevangeniswezen? Klopt het dat u toen stelde dat er in de afgelopen jaren niet is bezuinigd op onderwijs in detentie, dat in het dagprogramma onveranderd twee uur standaard per week is ingeruimd voor onderwijs en dat daarmee aan internationale en Europese normen en afspraken wordt voldaan?1
Ja. Sinds 2015 is hierop niet bezuinigd. De Raad van Europa heeft de zogeheten European Prison Rules (EPR) opgesteld, met onder andere aanbevelingen over onderwijs in detentie.2 Ook de VN heeft aanbevelingen over detentie: de zogenaamde Mandela Rules, voorheen de Beijing Rules. Nederland voldoet hieraan. Onderwijs valt in het dagprogramma onder het aanbod «onderwijs/re-integratie/zingeving» (ORZ). Voor ORZ is in totaal 4 uur (in het basisprogramma) per week beschikbaar.
Bent u ook van mening dat onderwijs in detentie van groot belang is in het kader van de resocialisatie van gedetineerden?
Ja.
Hoe wordt detentieonderwijs momenteel vorm gegeven? Klopt het dat het huidige niveau is teruggebracht tot basiseducatie en dat creatieve en muzikale vorming zijn geschrapt? Zo ja, waarom? Klopt het dat het huidige onderwijs zich hoofdzakelijk richt op arbeidstoeleiding?
Het onderzoeken van het onderwijs- en arbeidsverleden is een vast onderdeel van de Inkomsten-, Screening- en Selectieprocedure. Met aanvullende tests wordt gekeken wat een gedetineerde kan én wil: een gedetineerde komt alleen in aanmerking voor onderwijs als hij voldoende gemotiveerd is. Gedurende detentie wordt hier steeds naar gekeken. Het motiveren van gedetineerden voor onderwijs- en re-integratieactiviteiten gebeurt in gesprekken met de mentor en de casemanager. Afspraken over scholing worden opgenomen in het detentie & re-integratieplan (D&R plan).
Elke gevangenis heeft hetzelfde onderwijsaanbod, met erkende diploma’s. Het aanbod van onderwijs in de penitentiaire inrichtingen (PI) bestaat uit basiseducatie (alfabetisering, taalonderwijs, rekenen en computervaardigheden), praktijkscholing (als onderdeel van arbeid) en zelfstudie. Daarnaast kunnen gedetineerden ook vervolg- en vakopleidingen volgen, zoals hout- en metaalbewerking, die onderdeel uitmaken van de penitentiaire arbeid. Sinds 2015 maken creatieve en muzikale vormgeving geen deel meer uit van het onderwijsaanbod, omdat het niet tot de basiseducatie behoort.
Klopt het dat gedetineerden in de praktijk moeten kiezen tussen onderwijs, re-integratie en zingeving? Hoeveel gedetineerden kiezen uiteindelijk voor het volgen van onderwijs, ten opzichte van de andere curriculumonderdelen re-integratie of zingeving?
Nee, dat klopt niet. De besteding van de uren hangt af van de doelen die in het D&R plan worden opgenomen. Er worden geen gegevens bijgehouden over de keus hoeveel uur wordt besteed aan onderwijs, re-integratie of zingeving.
Klopt het dat in penitentiaire inrichtingen op dit moment geen onderwijs wordt gegeven maar dat arbeid gewoon doordraait?
Nee, in alle PI’s is op dit moment aanbod van onderwijs, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Kunt u voorzien in een overzicht van de penitentiaire inrichtingen die over 2020 erin zijn geslaagd om de twee uur onderwijs per week aan te bieden? Klopt het dat veel penitentiaire inrichtingen kampen met een onderbezetting aan onderwijzend personeel? Zo ja, kunt u aangeven welke penitentiaire inrichtingen niet of onvoldoende gekwalificeerd onderwijspersoneel in dienst hebben en welke gevolgen dat heeft voor het nakomen van de internationale normen waarvan u zegt dat daaraan wordt voldaan?
Er worden geen gegevens bijgehouden over hoeveel uur wordt besteed aan onderwijs, als onderdeel van de beschikbare 4 uur voor ORZ. Voor elke PI worden financiële middelen ten behoeve van de inzet van onderwijzend personeel en aanbod van onderwijs beschikbaar gesteld. Ik ken geen signalen van inrichtingen zonder of met onvoldoende gekwalificeerd onderwijzend personeel. Er wordt voldaan aan de internationale afspraken.
Klopt het dat voor onderwijs twee uur per week is ingeruimd in het dagprogramma, terwijl voor arbeid in detentie 20 uur per week is ingeboekt? Zo ja, wat vindt u van deze verhouding?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4 is in het dagprogramma 4 uur per week opgenomen voor onderwijs, re-integratie en zingeving. Dit gebeurt doorgaans in twee blokken van twee uur. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om, op verzoek van de gedetineerde en met instemming van het multidisciplinair overleg (MDO), een aantal uur arbeid te vervangen voor onderwijs.
Ik acht de verhouding van het aantal uren arbeid en onderwijs passend binnen het basisprogramma.
Deelt u de mening dat het valt te betwijfelen dat de Nederlandse onderwijspraktijk voldoet aan internationale normen? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om ervoor te zorgen dat onderwijs in detentie serieus naar de internationale maatstaven wordt vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel de mening niet. Nederland heeft de aanbevelingen over onderwijs in detentie uit de zogeheten European Prison Rules van de Raad van Europa overgenomen en geïmplementeerd in artikel 48 en 49 van de Penitentiaire Beginselenwet (Pwb). Het gaat onder meer om het zoveel mogelijk aan laten sluiten van onderwijs op de persoonlijke behoeften van gedetineerden, de aanwezigheid van bepaalde voorzieningen (zoals een plek om te kunnen sporten en de beschikbaarheid van opleidingen specifiek gericht op het aanpakken van taalachterstanden).
De mogelijke aanleg van een containerhaven op Bonaire |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat er plannen zijn voor de aanleg van een containerhaven nabij Hato op Bonaire?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja, ik ben op de hoogte van het bericht.
Het besluit of er daadwerkelijk, en zo ja waar, een nieuwe vrachthaven(locatie) dient te komen is aan het Bestuurscollege van Bonaire.
Gezien de mogelijke voordelen – zoals veiligere en vlottere scheepsafwikkeling en veilige verkeersafwikkeling van het verkeer van vrachtauto’s en passagiers van cruiseschepen- van een nieuwe vrachthavenlocatie is in het Samenwerkingsconvenant Zeehavens Bonaire2 afgesproken nader onderzoek te verrichten naar de haalbaarheid van een nieuwe vrachthaven(locatie). Het betreft het verplaatsen van alle vracht voor Bonaire van de huidige locatie in het centrum van Kralendijk naar elders. Op basis van voornoemd convenant assisteert mijn ministerie het Bestuurscollege van Bonaire om met zo volledig mogelijke informatie en middels de geëigende procedures tot een weloverwogen besluit te komen. Hierbij zal bijvoorbeeld ook worden gekeken of een nieuwe vrachthavenlocatie duurzamer kan worden ingericht dan de huidige havenlocatie.
Op basis van een verkenningsonderzoek heeft het Bestuurscollege van Bonaire in 2017 besloten dat vooralsnog het her te ontwikkelen industrieterrein nabij Hato de voorkeur geniet mede omdat de bestemming van dit gebied bedrijfsterrein is en er nu onder andere een tankterminal voor brandstoffen en een steiger voor het lossen van tankschepen is gevestigd, maar dat nader onderzoek nodig is.
In maart 2020 heeft de Kamer het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland vastgesteld met daarin een aantal strategische doelen waaronder het realiseren van een duurzame kustontwikkeling. De bescherming van de koraalriffen in Caribisch Nederland is van groot belang en vergt een integrale aanpak van belangrijke drukfactoren zoals het lozen van afvalwater, beheersen van erosie en effectieve afvalbeheerprogrammas.
De aanvaardbaarheid van nieuwe zeehaveninfrastructuur dient het Bestuurscollege van Bonaire te zijner tijd in een MER procedure te beoordelen. Dit was ten tijde van het tekenen van het convenant ook goed in beeld, zoals onder meer blijkt uit artikel 20 lid 10.
Uiteraard zal in dit kader met de beheerder van het onderwaterpark Stinapa (Stichting Nationale Parken) contact worden gelegd, en met andere milieuorganisaties en belangengroepen, waaronder Conserve Bonaire.
Momenteel is er geen opdracht voor de uitvoering van een planstudie. Wel vindt er een technische houtskoolschets plaats van een nieuwe haven om tot een idee van een raming van de gemoeide kosten te kunnen komen.
Kunt u aangeven in welk stadium de plannen momenteel verkeren? In hoeverre zijn de te verwachten gevolgen voor natuur, mens en milieu in de planvorming meegenomen? Klopt het dat de bestaande haveninfrastructuur van de olieoverslagterminal BOPEC een goed alternatief is voor de aanleg van een nieuwe haven?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden zich de voorgenomen plannen tot de ambities van het bestuurscollege van Bonaire om in te zetten op verduurzaming?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat onder deze omstandigheden het belang van bescherming van de koraalriffen voorop moet staan en dat van de aanleg moet worden afgezien als dit onherstelbare schade berokkent aan het onvervangbare rifecosysteem op Bonaire? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is er inmiddels opdracht gegeven voor een planstudie? Zo nee, bent u bereid om met het oog op de te verwachten natuur- en milieuschade hiervan af te zien?
Zie antwoord vraag 1.
De uitnodiging van de UvA over de start van de selectie voor de opleiding psychologie, de studieweek en de toetsdag |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Vindt u het redelijk dat de Universiteit van Amsterdam aan eindexamenleerlingen vraagt om 24 uur aan studielast in een week te doen voor hun selectietoets naast hun reguliere schoolwerk en voorbereiding op hun eindexamens? Kunt u dit toelichten?1
Bij de selectie voor numerus fixusopleidingen wordt door de instellingen zo goed mogelijk geprobeerd om de juiste student op de juiste plek te krijgen. Instellingen kiezen daarbij methoden die het beste bij de opleiding passen en zo goed mogelijk wetenschappelijk onderbouwd zijn. Het is daarbij aan de instellingen om een balans te vinden tussen het minimaliseren van de voorbereidingstijd en het maximaliseren van de inschatting van geschiktheid van de student.
De UvA heeft bij de opleiding psychologie gekozen voor de wetenschappelijk onderbouwde methode proefstuderen (curriculum sample). Tijdens het proefstuderen bestuderen de deelnemers een representatief onderdeel van het curriculum. Een toets meet vervolgens hoe goed de deelnemers daarin geslaagd zijn. Onderzoek2 3 heeft aangetoond dat proefstuderen als selectiemethode een goede voorspeller is van studiesucces en één van de meest valide manieren van selectie.
De UvA heeft in een schriftelijke reactie aangegeven dat een lange periode tussen de beschikbaarstelling van het studiemateriaal en de toets een onevenredig voordeel kan opleveren voor deelnemers die de mogelijkheid hebben om meer tijd vrij te maken voor de voorbereiding. Door de selectie voor het studiejaar 2021/2022 op twee momenten aan te bieden, wil de UvA deelnemers tegemoet komen die bij het eerste selectiemoment tegen tijdgebrek aanlopen.
Op welke andere universiteiten en hogescholen, naast de UvA en de Universiteit van Utrecht worden dit soort onredelijke eisen gevraagd van aankomend studenten?2 Bent u bereid hiervan een inventarisatie te doen?
De voorbereidingstijd voor de selectieprocedures van andere numerus fixusopleidingen loopt uiteen, afhankelijk van de opleiding en de selectiemethode. De VSNU geeft op basis van een uitvraag onder universiteiten aan dat de totale voorbereidingstijd voor selecties tussen de 0 en 30 uur ligt, waarvan het merendeel tussen de 4 en 8 uur. Dat de voorbereidingstijd verschilt komt doordat er per opleiding een afweging wordt gemaakt.
In hoeverre speelt de coronacrisis een rol bij deze strenge selectie-eisen? Zijn de selectie-eisen bij de opleidingen die deze belachelijke eisen stellen strenger geworden?
De UvA geeft aan dat de selectie voor de betreffende opleiding niet is aangepast als gevolg van de coronacrisis. Volgens de VSNU is het bij andere opleidingen mogelijk dat de selectie is aangepast van fysieke naar digitale onderdelen. Deze aanpassing verandert veelal niets aan de tijdsinvestering die van deelnemer wordt gevraagd.
Deelt u de mening dat dit bij veel aankomend studenten mogelijk kan leiden tot zelfselectie, omdat zij de tijd niet kunnen vrijmaken om aan deze studielast te kunnen voldoen?
Selectie is soms nodig, maar het is van belang om oog te hebben voor de neveneffecten die bepaalde selectiemethoden kunnen hebben. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan het zo veel mogelijk beperken en ondervangen van het mechanisme van bewuste of onbewuste zelfselectie door (bepaalde groepen) studenten, waarmee ze zichzelf op voorhand uitsluiten van deelname aan een studie.
Dat de studielast voor een selectieprocedure kan leiden tot zelfselectie is niet uit te sluiten. Om beter zicht te krijgen op zelfselectie, voert de Inspectie van het Onderwijs hier momenteel een onderzoek naar uit. Dit onderzoek is opgezet naar aanleiding van de motie Van den Hul5. De Inspectie onderzoekt welke overwegingen een rol spelen in de keuze van jongeren om af te zien van een studie in het hoger onderwijs, terwijl zij wel over de daarvoor benodigde kwalificaties beschikken. De resultaten van het onderzoek worden vóór de zomer naar de Tweede Kamer verstuurd.
Bent u bereid na te gaan welke gevolgen deze strenge selectie-eisen hebben voor eindexamenleerlingen en eventueel in overleg met de instellingen een einde te maken een deze strenge selectie-eisen?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Het artikel 'Tot 40% van leerlingen dreigt te zakken voor eindexamen' |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tot 40% van leerlingen dreigt te zakken voor eindexamen»?1
Ja.
Heeft u hetzelfde beeld als in dit artikel wordt geschetst dat op sommige scholen de leerachterstanden dusdanig zijn toegenomen dat 30 procent tot 40 procent van de leerlingen het eindexamen niet gaat halen?
Uit de gesprekken die ik voer met schoolleiders, examensecretarissen, docenten en leerlingen komen uiteenlopende beelden ten aanzien van leerachterstanden naar voren. Op sommige scholen verloopt de voorbereiding op het eindexamen zeer goed en liggen klassen soms zelfs voor de planning, op andere scholen heeft een belangrijk deel van de leerlingen een achterstand. Er is sprake van een gedifferentieerd beeld, dat goed te verklaren is door de verschillen in impact van corona op regio’s, scholen, klassen en individuele leerlingen.
Hoe beoordeelt u de inschatting uit het artikel, welke stelt dat enkel 72 procent van de havisten zal slagen voor het eindexamen?
Het genoemde percentage is het beeld dat sommige scholen op dit moment hebben op basis van een deel van de schoolexamenresultaten van hun eigen leerlingen. Het is lastig om hier generieke conclusies aan te verbinden. Ik heb overigens begrip voor de onderliggende zorg dat veel extra leerlingen zullen zakken. Maar het is goed denkbaar dat leerlingen zich, naar mate het eindexamen dichterbij komt, nog actiever gaan inspannen voor zowel de lessen als de examens. De afgelopen periode is er nog volop maatschappelijke discussie geweest over de doorgang van het centraal examen dit jaar, wat er toe kan hebben geleid dat leerlingen nog niet hun volledige inzet hebben getoond.
Hoeveel van de examenleerlingen hebben de afgelopen maanden daadwerkelijk fysiek onderwijs gehad? Hoeveel leerlingen waren dit voor en na de invoering van de afstandsregel?
Scholen zijn verplicht om examenleerlingen fysiek onderwijs aan te bieden, tenzij ze in overleg met de GGD gesloten zijn. De inspectie gaat met scholen het gesprek aan als er sprake is van meldingen dat er geen fysiek onderwijs wordt gegeven. Ik heb geen specifieke gegevens over hoeveel leerlingen er voor en na de invoering van de afstandsregel er fysiek onderwijs hebben gehad.
Bent u van mening dat het gebrek aan fysiek onderwijs van invloed is op de eindexamens? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Fysiek onderwijs is voor alle leerlingen belangrijk om zo veel mogelijk leeropbrengst te realiseren en dit geldt ook voor examenleerlingen. Door de herinvoering van de anderhalve meterregel is het voor scholen lastiger geworden om een volledig fysiek onderwijsprogramma aan te bieden aan examenleerlingen. De impact hiervan zal sterk verschillen per leerling omdat de omstandigheden waarin leerlingen thuis verkeren verschillen en sommige leerlingen ook beter in staat zijn dan anderen om zelfstandig en zonder de structuur van de klas om zich heen aan het werk te gaan.
Is het verantwoord om in deze situatie van beperkt fysiek onderwijs de centrale examens door te laten gaan, zoals voorgesteld in de brief over Besluit eindexamen voortgezet onderwijs 2021 van 16 december 2021?2
Met het besluit van 16 december en de aanvulling daarop die ik op 12 februari met uw Kamer heb gedeeld, acht ik het verantwoord dat de centrale examens dit jaar doorgaan.
Hoe gaat u de kansen versterken van de eindexamenleerlingen die door corona op achterstand zijn geraakt en zich niet optimaal hebben kunnen voorbereiden op het centraal examen?
Een goede voorbereiding van leerlingen op het eindexamen is zeer belangrijk. Daarom maken we extra middelen vrij voor scholen voor de vormgeving van (individuele) ondersteuning aan examenleerlingen die dat nodig hebben. Ook faciliteren we een online platform waarop bestaande uitleg van examenstof, recente examens en (interactieve) webinars komen. Dit platform is gratis toegankelijk voor alle examenleerlingen.
Welke acties gaat u op korte termijn nemen om examenleerlingen zo goed als mogelijk te begeleiden naar hun vervolgopleiding, op welke wijze is dit onderdeel van het nationaal programma voor onderwijs na corona?
In mijn antwoord op vraag zeven heb ik u toegelicht welke maatregelen ik neem om leerlingen extra te ondersteunen in de voorbereiding naar hun eindexamen en de stap naar de vervolgopleiding. Daarnaast wordt met het vervolgonderwijs gekeken wat er eventueel extra nodig is om toekomstige studenten een goede start bij hun vervolgstudie te geven. De eventuele uitwerking hiervan betrek ik in het nationaal programma.
Erkent u dat de D66-fractie al op 16 oktober 2020 heeft gevraagd om duidelijkheid rond de eindexamens en dat het uiterst ongewenst is dat er nog steeds geen duidelijkheid is voor leraren en examenleerlingen?
In mijn brief van 16 december heb ik de gewenste duidelijkheid geboden, namelijk dat de centrale examens in 2021 doorgaan. Wel heb ik in deze brief aangegeven dat het nodig is om de ontwikkelingen goed te blijven volgen en heb ik ook toegezegd om, indien nodig, na de voorjaarsvakantie met een herijking van het besluit te komen. In mijn brief van 12 februari heb ik u toegelicht dat ik het nog steeds wenselijk en mogelijk acht dat het centraal examen doorgaat in 2021, met een aantal aanvullende maatregelen.
Kunt u nader toelichten hoe het overleg met het veld verloopt, wie er aan tafel zitten, wat de voorkeuren zijn en hoe het krachtenveld eruit ziet?
Over de herijking van de examenmaatregelen heb ik breed overleg gevoerd met de belanghebbenden uit het vo, vso en het vervolgonderwijs. Het betreft de volgende partijen (in alfabetische volgorde): AOb; AVS; CNV; FvOv; LAKS; MBO Raad; NRTO; Ouders & Onderwijs; PO-Raad; Sectorraad Gespecialiseerd Onderwijs, Simea; SPV; VH; Vivis; VO-raad en VSNU. Net als in de maatschappelijke discussie lopen de meningen over de beste insteek ten aanzien van het eindexamen 2021 uiteen. Sommige partijen geven er de voorkeur aan dat er geen of veel minder centrale examens zijn in 2021. Andere partijen zijn juist voorstander van het door laten gaan van de centrale examens. Ik heb al deze ideeën en de onderliggende zorgen meegewogen in mijn besluitvorming.
Welke afweging houdt een besluit over de examens op dit moment tegen, gezien sinds het notaoverleg onderwijs en corona VIII van 25 januari 2021 de situatie ongewijzigd is, namelijk dat de Britse mutatie toeneemt en het voortgezet onderwijs voorlopig niet open kan?
Ik heb u op 12 februari geïnformeerd over de aanvulling op het besluit van 16 december 2020.
Deelt u de mening dat geen besluit rond examens nog vervelender is dan een besluit waar verdeeldheid over is, maar in ieder geval duidelijkheid biedt aan leraren en examenleerlingen?
Zie het antwoord op vraag 9.
Kunt u deze vragen uiterlijk 12 februari 2021 beantwoorden?
Ja.