De evaluatie Gids Proportionaliteit |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de casebeschrijving van KWINK groep van 6 januari 2021?1
Ja, ik ben bekend met de casebeschrijving. KWINK groep voert in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat een evaluatie uit van het stelsel van wijziging van de Gids proportionaliteit. Het stelsel van wijziging van de Gids ziet op de gehele procedure tot wijziging (van adviesaanvraag vanuit EZK tot aan de daadwerkelijke wijziging van de Gids proportionaliteit). De evaluatie is toegezegd aan uw Kamer.2 De uitkomsten van dit onderzoek zullen tezamen met mijn eventuele beleidsvoornemens met uw Kamer gedeeld worden.
Klopt het dat KWINK-groep op dit moment het stelsel dat ten grondslag ligt aan wijziging van de Gids Proportionaliteit evalueert?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de evaluatieopdracht die u aan KWINK-groep gegeven heeft naar de Kamer sturen? Kunt u daarin ook de volgende onderdelen meenemen:
Ja, bijgevoegd treft u de offerte-aanvraag die ten grondslag ligt aan de evaluatie.3 De evaluatie richt zich op de doeltreffendheid van het stelsel van wijziging van de Gids proportionaliteit waarbij onder meer gekeken wordt naar de rol van de Adviescommissie Gids proportionaliteit (hierna: de Adviescommissie) en die van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) binnen het stelsel. Zoals gebruikelijk bij een evaluatie zal KWINK groep relevante stakeholders betrekken bij haar onderzoek. KWINK groep zal hiervoor een passende selectie maken. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 zal ik uw Kamer te zijner tijd informeren over de uitkomsten van het onderzoek.
Bent u bekend met de twee, volgens KWINK-groep, centrale onderzoeksvragen:
Ja, ik ben bekend met deze onderzoeksvragen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 staat de doeltreffendheid van het stelsel van wijziging van de Gids proportionaliteit centraal in de evaluatie. De huidige leden van de Adviescommissie zijn op grond van het instellingsbesluit benoemd voor de periode van 1 juni 2017 tot en met 1 juni 2021. De lessen en aanbevelingen van KWINK Groep beperken zich niet tot lessen en aanbevelingen enkel gericht op de (her)benoeming van leden van de Adviescommissie. Het stelstel van wijzigingen van de Gids ziet op de gehele procedure tot wijziging van de Gids: 1) adviesaanvraag vanuit EZK of ambtshalve advisering vanuit de Adviescommissie; 2) het uitbrengen van het advies door de Adviescommissie; 3) de verwerking van dit advies door EZK; 4) de voorhangprocedure bij beide Kamers; en 5) de daadwerkelijke wijziging van de Gids proportionaliteit. Ten aanzien van alle onderdelen van het stelsel van wijziging van de Gids kunnen lessen worden getrokken en aanbevelingen worden gedaan door het onderzoeksbureau.
Waarom zijn de lessen en aanbevelingen die uit de evaluatie worden getrokken enkel gericht op de herbenoeming van de leden van de adviescommissie en niet op alle onderdelen en procedures in het stelsel van wijziging?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u ook lessen en aanbevelingen uit de evaluatie laten trekken die gericht zijn op alle andere onderdelen en procedures in het stelsel van wijziging en niet enkel op de herbenoeming van de leden van de adviescommissie?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u mogelijk in de evaluatie ook de invloed van de rol van het ministerie als penvoerder meenemen, ten opzichte van de situatie van voor 2017?
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van eerdere vragen van het lid Bruins (ChristenUnie) over de Adviescommissie, is de evaluatie van de huidige werkwijze van de Adviescommissie toegezegd bij de instelling ervan in 2017.4 De evaluatie betreft derhalve de periode na 2017. De rol van het Ministerie van EZK maakt onderdeel uit van het stelsel van wijziging van de Gids proportionaliteit en wordt derhalve meegenomen in de evaluatie.
Bent u bereid om als consequentie van de evaluatie ook de optie te overwegen om de Gids Proportionaliteit weer onafhankelijk van het ministerie te laten functioneren, zoals oorspronkelijk door de Kamer werd bedoeld?
De Gids proportionaliteit is opgesteld door een schrijfgroep van aanbestedende diensten en ondernemers met het doel als handreiking voor aanbestedende diensten te dienen. Op verzoek van uw Kamer5 is het karakter van de Gids gewijzigd van handreiking naar verplicht te volgen richtsnoer. Hiertoe is de Gids proportionaliteit een wettelijk verankerd product geworden. Gelet op mijn verantwoordelijk voor het aanbestedingsbeleid en de -regelgeving ligt de verantwoordelijkheid voor het penvoerderschap van de Gids proportionaliteit bij mijn ministerie. Blijvende betrokkenheid van de praktijk is geborgd door middel van advisering van de Adviescommissie. Hiertoe is in overleg met uw Kamer de oorspronkelijke schrijfgroep omgevormd tot Adviescommissie. Daarnaast kunnen beide Kamers zich door middel van de voorhangprocedure (artikel 1.10, vijfde lid, van de Aanbestedingswet 2012) uitspreken over de voorgestelde wijzigingen van de Gids. De evaluatie ziet op het stelsel van wijziging van de Gids proportionaliteit en richt zich niet op de wettelijke verankering. Vooralsnog zie ik geen aanleiding om deze wettelijke status – en daarmee de rol van de Adviescommissie – aan te passen.
Stemmen per brief |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Stemmen per brief kan voorkomen dat de verkiezingsdag zich ontpopt als superspread-event»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de meest recente inzichten en verwachtingen omtrent het coronavirus erop duiden dat de risico’s op besmettingen tijdens de verkiezingsdagen ook groter dreigen te worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het stemmen per brief voor kiezers van 70 jaar en ouder wordt geregeld in de wijziging van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 (hierna: Tijdelijke wet). De Tijdelijke wet is op 17 december 2020 in de Tweede Kamer behandeld en aansluitend door de Tweede Kamer aangenomen.
In het debat over het wetsvoorstel is zeer uitvoerig stilgestaan bij de redenen die ten grondslag liggen aan de keuze om alleen kiezers van 70 jaar en ouder de mogelijkheid te geven per brief te stemmen. Ook in de memorie van toelichting en in de nota naar aanleiding van het verslag is daar uitleg over gegeven.
De regering heeft niet overwogen om briefstemmen voor alle kiesgerechtigden mogelijk te maken. Briefstemmen voor iedereen is naar de overtuiging van de regering onwenselijk. Briefstemmen kent immers de nodige nadelen. Zo zijn het stemgeheim en de stemvrijheid niet op dezelfde wijze te waarborgen als in het stemlokaal, net als dat het geval is bij het stemmen per volmacht, waarbij kiezers hun stemgeheim moeten prijsgeven aan de volmachtnemer. Net als bij de verhoging van het aantal volmachten van twee naar drie in de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 (hierna: Tijdelijke wet) is het bij het stemmen per brief zaak de risico’s af te wegen tegen het feit dat deze alternatieve manieren van stemmen (per brief of per volmacht) een vangnet zijn voor degenen die anders niet kunnen of willen stemmen in het stemlokaal.2 Omdat het stemgeheim en de stemvrijheid niet op dezelfde wijze zijn te waarborgen als in het stemlokaal, moet er een dringende noodzaak zijn om briefstemmen voor iedereen mogelijk te maken. Die dringende noodzaak ontbreekt naar de overtuiging van de regering.
Alleen de kiezers van 70 jaar en ouder zijn volgens het RIVM generiek extra kwetsbaar voor het coronavirus. Bij alle andere kiezers is niet voor de gemeenten te bepalen wie wel en wie niet tot de risicogroepen behoort. Zou dus de mogelijkheid worden gecreëerd om alle kiezers die extra kwetsbaar zijn per brief te laten stemmen dan betekent dat de facto dat alle kiezers per brief kunnen stemmen en die stap wil het kabinet om de hiervoor aangegeven redenen niet nemen.
Daar komt bij dat het mogelijk maken van briefstemmen voor alle kiezers niet haalbaar is binnen de huidige termijnen van de Kieswet. Bepalend voor wat binnen de huidige termijnen mogelijk is, is de tijd die zit tussen de dag dat de kandidatenlijsten onherroepelijk worden en de dag van de stemming.
Voor het stemmen in de stemlokalen zijn maatregelen getroffen in de Tijdelijke wet. Al die maatregelen zijn erop gericht dat het stemmen in de stemlokalen op een veilige manier kan verlopen. Kiezers lijken daar ook vertrouwen in te hebben, zoals blijkt uit het onderzoek dat I&O Research in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de afgelopen twee weken heeft gedaan. De uitkomsten van dat onderzoek heb ik 27 januari 2021 aan de Tweede Kamer gezonden.
Deelt u de mening dat het stemmen per brief niet alleen voor kwetsbare groepen maar voor alle kiezers het risico op besmetting bij de verkiezingen wegneemt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gezien de toenemende risico’s op besmetting uw eerdere bezwaren tegen het verruimen van de mogelijkheid tot briefstemmen voor kiezers beneden de 70 jaar in een ander perspectief zijn komen te staan? Zo ja, bent u dan alsnog van plan om briefstemmen voor grotere groepen van kiezers mogelijk te maken en voor wie dan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Knullig: waarom storm toch voor hinder zorgt op HSL ondanks windschermen‘ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Knullig: waarom storm toch voor hinder zorgt op HSL ondanks windschermen»?1
Ja.
Klopt het dat door het niet aanpassen van de windwaarschuwingssystemen treinen niet konden rijden op de hogesnelheidslijn tijdens harde wind bij de Moerdijkbrug op 21 januari 2021? Zo ja, waarom is dit systeem niet aangepast? Zo nee, waardoor dan wel?
Ja dit klopt. De overlast is echter beperkt gebleven omdat het vooral hard waaide in de nachtelijke uren. Slechts enkele treinen in de vroege ochtend zijn hierdoor geraakt.
Het effect van een windwaarschuwing is dat treinen met een lagere snelheid, of niet meer, mogen rijden omwille van de veiligheid. Bij welke hoeveelheid wind gewaarschuwd dient te worden, is afhankelijk van het meest windgevoelige punt op het HSL traject. Op de zuidsectie van de HSL was dat voorheen de brug over het Hollandsch Diep. Na plaatsing van de windschermen op de Brug Hollandsch Diep is dat de brug over de Mark. De normen van het windwaarschuwingssysteem moeten nog aangepast (herijkt) worden aan de brug over de Mark, het nieuwe meest windgevoelige punt.
ProRail werkt sinds oktober in overleg met de ILT aan de aanpassing van de normen. Het windwaarschuwingssysteem is uniek in Nederland en het opstellen van de juiste onderbouwing voor het aanpassen van de normen is daardoor complex en kost tijd. ProRail verwacht de normen, mits de externe beoordelaar zijn akkoord geeft, binnen enkele weken te kunnen aanpassen.
Om de volledige baten van de nieuwe windschermen te kunnen benutten moeten vervolgens nieuwe windmeters worden geplaatst en gekalibreerd, ter hoogte van het nieuwe meest windgevoelige punt. Voor deze kalibratie is het nodig om in een groot aantal weersomstandigheden windmetingen uit te voeren. Dit kost daardoor 1 tot 2 jaar.
Kunt u toelichten wie ter verantwoording geroepen kan worden in de huidige publiek-private samenwerkingsconstructie (pps-constructie) op beschikbaarheid van de baan? Is dit ook het geval bij windstremmingen?
Onder de PPS constructie van de HSL-Zuid is Infraspeed in opdracht van IenW verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van de HSL-Zuid infrastructuur. Hierbij is een aantal zaken afgesproken waar Infraspeed contractueel niet voor verantwoordelijk kan worden gehouden. Het windwaarschuwing systeem is er daar één van. De verantwoordelijkheid van een veilige werking hiervan ligt bij ProRail.
Ziet u mogelijkheden om de snelheid van treinen op dit traject te verhogen, nu er windschermen zijn geplaatst?
Zodra de normen van het wind waarschuwingssysteem zijn aangepast, zal er door de treinen ook bij harde wind vaker met normale snelheid kunnen worden gereden. De volledige baten van nieuwe windschermen worden benut met het plaatsen en kalibreren van de te plaatsen windmeters. Verhoging van de snelheid op het HSL-traject vindt plaats na volledige instroom van de Intercity Nieuwe Generatie (ICNG).
Wat is de huidige stand van zaken rondom de Intercity Nieuwe Generatie (ICNG)?
Afgelopen voorjaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over dat NS, mede vanwege de impact van COVID-19, niet meer kan voldoen aan de concessieverplichting om de ICNG op het traject Amsterdam-Breda in dienstregelingsjaar 2021 volledig te laten instromen. Ik heb uw Kamer gemeld dat de instroom in 2021 nog wel start, maar naar verwachting van NS in de loop van 2022 kan worden afgerond.2
Ziet u mogelijkheden om de snelheid van de ICNG op het baanvak van de HSL-zuid eerder te verhogen dan 2023?
NS kan het besluit over de verhoging van de snelheid op de HSL naar 200 km/uur pas nemen wanneer alle huidige treinen zijn vervangen en na afronding van het proefbedrijf. Bij het proefbedrijf worden alle processen in Nederland die zich rond de toekomstige inzet van de trein gaan afspelen uitvoerig getest. Met dit uitgebreide testprogramma kunnen kinderziektes zoveel mogelijk opgespoord en opgelost worden voordat de trein ingezet wordt in de dienstregeling. Dit gebeurt op basis van voldoende ervaring in de reizigersdienst en een voldoende onderbouwd ingebruiknameadvies. Dit is in lijn met de aanbevelingen uit de Parlementaire Enquête Fyra. NS zal eerst zonder reizigers testen, daarna met reizigers en als bekend is hoe de trein het in de praktijk doet en alle treinen vervangen zijn, zal de snelheid worden verhoogd. Dat houdt in dat de snelheidsverhoging per start van dienstregeling 2023 zal plaatsvinden, of eerder indien blijkt dat de treindienst met ICNG voldoende betrouwbaar is en een tussentijdse aanpassing in dienstregeling 2022 mogelijk is.3
Vervuilende dieselauto’s |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u onderzoek laten doen naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit als gevolg van uw besluit om de regels rond de emissie-eisen van vervuilende dieselauto’s uit te hollen?
Voor het inschatten van het effect van aanpassing van de norm is een nadere analyse uitgevoerd van de resultaten van in het buitenland uitgevoerde veldtesten. In het bijzonder is daarbij gekeken naar het grootschalige meetonderzoek dat in 2019 door de Belgische organisatie GOCA1 is uitgevoerd.
Wat zijn de gevolgen voor de luchtkwaliteit van het met 400% verslappen van de deeltjesnorm?
Het verplichtstellen van de nieuwe APK-test leidt tot een structureel, lange termijn milieueffect van 121 duizend kg fijnstofreductie. Deze inschatting is 9 duizend kg (7%) lager dan de eerder gemaakte inschatting van 130 duizend kg fijnstofreductie voor de strengere afkeurnorm voor auto’s vanaf 2015. Het verschil tussen beide inschattingen is naar verhouding klein omdat door aanpassing van de norm alleen auto’s met een klein roetfilterdefect afvallen voor het milieueffect.
Wat zijn de gevolgen voor de luchtkwaliteit van langer uitstel gunnen aan voertuigen waarvan de uitstoot hoger is dan de wettelijke norm en het later invoeren van de apk-regels hiervoor?
Door verruiming van de overgangsregeling wordt aan meer auto’s uitstel geboden om aan de nieuwe APK-test te voldoen. Als gevolg hiervan ligt het milieueffect van de nieuwe APK-test tijdelijk lager. Het uiteindelijke milieueffect blijft gelijk. Het tijdelijke lagere effect als gevolg van de overgangsregeling wordt voor een deel gecompenseerd door het milieueffect van de MRB-toeslag voor dieselauto’s met een afgemeld roetfilter. Het half jaar uitstel van de invoering betekent dat het milieueffect een half jaar later in werking treedt.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van deze maatregelen zijn voor de volksgezondheid? Heeft u onderzocht tot hoeveel extra ziekenhuisopnames en voortijdige sterfte dit gaat leiden, cumulatief voor de gehele periode dat deze voertuigen de lucht vervuilen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, was dit van belang voor dit besluit?
Met een structureel milieueffect van 121 duizend kg vermindering van de fijnstofuitstoot door verkeer bedragen de maatschappelijke baten van invoering van de nieuwe APK-test € 20,6 mln. Bij maatschappelijke baten door schonere lucht2 gaat het met name om vermeden kosten voor gezondheidszorg. Als gevolg van de meer soepele norm voor auto’s vanaf 2015 zijn deze baten € 1,5 mln. lager (7%) dan met de scherpere norm.
Het effect van de nieuwe APK-test voor de volksgezondheid wordt meegenomen in de tweejaarlijkse doorrekening van de gezondheidsindicator, die in het kader van het Schone Lucht Akkoord door het RIVM zal worden gedaan. Met deze doorrekening worden de gezondheidseffecten (vroegtijdige sterfte en gemiddelde levensduurverkorting) van het totale pakket aan maatregelen uit het Schone Lucht Akkoord in beeld gebracht.
Is de tragere en minder effectieve invoering van de apk-regels voor te vuile diesels in lijn met de EU-regels hiervoor?
Met de invoering per 1 juli 2022 van de nieuwe APK-test handelt Nederland in lijn met de EU-regels. De EU-regels staan toe dat een Europese APK-punt volgens een betere testmethode wordt gecontroleerd. De roetdeeltjesmeting is een veel effectievere controlemethode voor de uitlaatgassen van dieselauto’s dan de Europees aanbevolen roetmeting en uitlezing van het On-Board Diagnose (OBD) Systeem. Op Europees niveau wordt een deeltjestest voor controle van roetfilters vermoedelijk pas rond 2028 verplicht gesteld. Duitsland en België zijn nu ook al bezig met de invoering van deze nieuwe test.
Wat zijn de maatschappelijke kosten van de extra vervuiling die door dit besluit wordt gegenereerd?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u andere partijen uit het Schone Lucht Akkoord (SLA) geconsulteerd, voordat u dit besluit nam? Heeft u advies van de Gezondheidsraad of kennisinstituten ingewonnen?
In het Schone Lucht Akkoord is afgesproken dat de rijksoverheid voor dieselauto’s een nieuwe APK-roetfiltertest op basis van het aantal roetdeeltjes invoert. Met mijn besluit om de nieuwe APK-test op een aangepaste wijze in te voeren kom ik deze afspraak na en voer ik ook het verzoek van de Kamer uit om de test meer te focussen op (effecten vergelijkbaar met) verwijderde roetfilters. Met de invoering van de nieuwe test geef ik tevens invulling aan het advies van de Gezondheidsraad van 23 januari 20183 om prioriteit te geven aan het terugdringen van de fijnstofuitstoot door het wegverkeer, vooral afkomstig van dieselvoertuigen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het AO Leefomgeving van 11 februari 2021?
Ja.
Het bericht 'Nieuwe radar in Wier maakt 's nachts te veel geluid' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nieuwe radar in Wier maakt’s nachts te veel geluid»?1
Ja.
Waarom was het niet eerder bekend dat de nieuwe radar de omgeving meer zou belasten dan de oude radar? Is er vooraf geen onderzoek gedaan of niet laten doen naar de geluidsbelasting van de nieuwe radar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de resultaten van dat onderzoek?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3 van het Kamerlid Fritsma (PVV) d.d. 22 januari 2021.
Klopt het dat er eerder geen voorlichtingsavonden voor omwonenden hebben plaatsgevonden? Zo ja, waarom niet?
In Wier is de oude MPR vervangen door de nieuwe SMART-L radar. Het betreft een bouwproject dat past binnen het vigerende bestemmingsplan. Mede om deze reden was er voor de realisatie van de SMART-L radar destijds geen aanleiding om voorlichtingsavonden voor inwoners te organiseren. Wel is er met de gemeente Waadhoeke, waar Wier onder valt, gesproken over de vervanging van de bestaande radar.
Voor dit bouwproject is een omgevingsvergunning aangevraagd bij het bevoegd gezag, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). ILT heeft de aanvraag ter advies gestuurd aan gemeente Waadhoeke. De gemeente heeft vervolgens ingestemd met het verlenen van de aangevraagde vergunning. De aanvraag en de ontwerpbeschikking zijn ter inzage gelegd en gepubliceerd in de Staatscourant en in het lokale blad de «Bildtse post» om bewoners van de gemeente Waadhoeke te attenderen op deze aanvraag. Op de omgevingsvergunning zijn geen zienswijzen ingediend, waarna deze is verleend.
Destijds waren bij Defensie geen vragen van mensen uit de gemeente Waadhoeke bekend. Er was dan ook geen aanleiding om een voorlichtingsbijeenkomst te organiseren. Eind november 2020 bleek dat mensen in de omgeving van de radar in Wier vragen hadden over de nieuwe SMART-L radar. Defensie heeft in samenspraak met gemeente Waadhoeke daarom een digitale bijeenkomst georganiseerd op 20 januari 2021.
Op welke andere manieren wordt – door het nu ’s nachts uitzetten van de radar – het luchtruim in de gaten gehouden?
Het uitzetten van de radar ’s nachts heeft geen ongeplande consequenties. De nieuwe radar in Wier bevindt zich op dit moment nog in de testfase. De radar gaat pas een bijdrage leveren aan het bewaken van het luchtruim zodra de testfase is voltooid. Deze testfase neemt conform planning nog enkele weken in beslag.
Vanaf de sloop van de radar in Wier is er sprake van verminderde (radar)dekking. Een periode van verminderde dekking is daarmee voor de locatie Wier onvermijdelijk, maar voorzien. Dit komt, omdat de nieuwe radar op vrijwel dezelfde locatie als de oude radar is gebouwd en de aanwezigheid van de oude radar(toren) verstorend werkt op de nieuwe radar(toren), en vice versa. De sloop van de oude radar is daarom noodzakelijk om de nieuwe radar te kunnen testen en daarna in gebruik te nemen.
Om deze transitieperiode zo kort als mogelijk te houden is de sloop van de oude radar pas gestart nadat de nieuwe radar was geplaatst. Gedurende deze transitie maakt Defensie gebruik van de oude radar in Nieuw Milligen in combinatie met radarbeelden van NAVO-bondgenoten, waardoor het verlies aan radardekking gedeeltelijk wordt gecompenseerd. Tezamen is dit echter onvoldoende om aan de NAVO-eisen omtrent luchtruimbewaking te voldoen. Dit is daarmee geen oplossing voor de lange termijn.
De nieuwe radar is na de eerste fase van testen, als onderdeel van de site acceptance test (SAT), op 8 december 2020 aan Defensie overgedragen. Sinds de overdracht worden operationele testen uitgevoerd om de radar gereed te maken voor operationeel gebruik. Deze testfase neemt ongeveer vier maanden in beslag. De planning is dat de radar begin april operationeel in gebruik wordt genomen.
Op welke termijn verwacht u dat de problemen met de radar verholpen zullen zijn?
Zie het antwoord op vraag 4 van het Kamerlid Fritsma (PVV) d.d. 22 januari 2021.
Waarover wordt overleg gevoerd met Thales? Welke afspraken worden er gemaakt met Thales?
Met de fabrikant Thales wordt intensief samengewerkt om de oorzaak van de geluidsproblematiek en de verstoringen van de WiFi/TV-signalen en (buiten)lampen te onderzoeken. Aan de hand van de uitkomsten worden gezamenlijk oplossingen uitgewerkt en de noodzakelijke maatregelen genomen.
Waarom is ervoor gekozen de oude radar te verwijderen, terwijl de nieuwe radar nog in de testfase zit en niet operationeel is? Hoe verhoudt dit zich met het uitgangspunt dat voor bescherming van ons land de radar 7 dagen per week en 24 uur per dag moet draaien? Hoe lang was de geplande testfase?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van de ervaringen van de radar in Wier voor de (te verwachten) geluidsoverlast van de radar te Herwijnen alsook voor de besluitvorming daaromtrent?
Elke (omgevings)situatie is verschillend. Dat betekent dat er per locatie bekeken moet worden hoe de radar het beste kan worden ingepast in de omgeving. Wel zullen de ervaringen in Wier bijdragen aan de inpassing van de tweede radar, ongeacht de locatie. Omdat de oorzaak van het geluidsprobleem nog niet is vastgesteld, is nog onbekend wat de eventuele gevolgen zijn voor de beide radars. Eventuele geluidsbeperkende maatregelen zullen op beide radars worden doorgevoerd.
Het bericht dat studenten van de Erasmus Universiteit een tweede camera moeten gebruiken bij tentamens. |
|
Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Studenten moeten telefoon als tweede camera gebruiken bij proctoringtentamens»?1
Ja.
Klopt het dat de Erasmus Universiteit, naast de webcam van de laptop, nu ook nog een tweede camera verplicht stelt bij het maken van tentamens? Zo nee, hoe zit het dan?
Het College van Bestuur van Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) heeft besloten om bij bepaalde online gesurveilleerde tentamens een tweede camera in te zetten. Dit op basis van signalen dat de bestaande maatregelen in sommige gevallen niet toereikend zouden zijn. Er is een nieuwe vorm van mogelijkheid tot fraude opgekomen. Het gaat hier om het omzeilen van een beveiligingssysteem dat erop is gericht te voorkomen dat studenten tijdens het afleggen van een tentamen toegang hebben tot lesstof. De EUR heeft aan de leverancier van de proctoring software gevraagd om mee te denken over een manier om deze vorm van fraude verder tegen te gaan. Hierna heeft de EUR besloten een tweede camera in te zetten bij het maken van bepaalde tentamens. Overigens wordt bij het merendeel van tentamens geen proctoring gebruikt.
Via toevoeging van de tweede camera krijgt de surveillant een completer beeld van de tentamenomgeving en het beeldscherm van de student. De tweede camera registreert wat er op het scherm van de laptop gebeurt. Dit kan vanuit de frontcamera niet. Op deze manier wil de EUR de kwaliteit van het tentamineren waarborgen en daarmee de kwaliteit van het diploma.
Deelt u de mening dat de Erasmus Universiteit met deze buitenproportionele stap volkomen de verkeerde kant op beweegt? Zo nee, waarom niet?
Instellingen dienen zelf op basis van specifieke omstandigheden te bepalen welke maatregelen zij nodig achten om fraude bij tentamens te minimaliseren om zo de kwaliteit van tentamens en diploma’s te kunnen waarborgen. Daarbij dienen ze ook rekening te houden met de privacy van de student en de studievoortgang.
De EUR heeft voor de inzet van een tweede camera een risicoanalyse uitgevoerd en de belangen van verschillende stakeholders hierin meegenomen. De Functionaris Gegevensbescherming (FG) is betrokken geweest bij de risicoanalyse. Naar aanleiding van het advies stelt de FG vast dat er een zorgvuldige afweging heeft plaatsgevonden, conform de maatstaven van de AVG, naar aanleiding van de gebleken risico op fraude. De EUR heeft aangegeven dat de inzet van een tweede camera wordt gestaakt wanneer er een alternatieve toetsingsvorm beschikbaar is voor de betreffende tentamens.
Ten slotte heeft EUR aangegeven dat indien een student bezwaar heeft tegen het gebruik van proctoring, de EUR bereid is om aan de student een alternatief tentamen op locatie te bieden.
In hoeverre past deze werkwijze van de Erasmus Universiteit binnen de huidige privacywetgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de Erasmus Universiteit terug te fluiten? Zo nee, waarom niet?
Ik roep onderwijsinstellingen op om terughoudend te zijn met de inzet van een tweede camera bij online tentaminering en alleen over te gaan op deze maatregel als het strikt noodzakelijk wordt geacht. Ik zal dit punt ook aankaarten in mijn gesprekken met de koepelorganisaties.
De EUR heeft naar aanleiding van gesprekken met de universiteitsraad toegezegd het afleggen van onlinetentamens met meekijksoftware tot een minimum te beperken. Ook heeft de EUR aangegeven dat zij blijven zoeken naar andere maatregelen die de kwaliteit van tentaminering kunnen waarborgen.
Deelt u de mening dat de inzet van meekijksoftware bij tentamens zo snel mogelijk moet stoppen? Zo nee, waarom niet?
Het is van groot belang dat studenten zo min mogelijk studievertraging oplopen in deze crisis. Het afnemen van tentamens in deze crisis blijft één van de grote uitdagingen voor de instellingen en docenten. Instellingen zetten daarom meer in op privacy-vriendelijke alternatieven zoals openboektentamens, mondelinge tentamens, inleveropdrachten en tentamens op locatie. In sommige gevallen zijn al deze alternatieven niet geschikt en wordt overgegaan op de inzet van proctoring software. Instellingen dienen op basis van de specifieke omstandigheden zelf te bepalen welke toetsingsvorm en eventuele maatregelen zij nodig achten.
Ik wil wel benadrukken dat indien een onderwijsinstelling een toets of tentamen op een veilige manier kan organiseren die minder inbreuk maakt op de privacy van de student, de instelling voor deze alternatieve toetsingsvorm moet kiezen. Dit komt overeen met de richtlijnen van de AP, SURF en de motie van Futselaar2.
Kunt u inzichtelijk maken hoe ver de verschillende onderwijsinstellingen op dit moment zijn met het zo snel mogelijk stoppen met de inzet van meekijksoftware?
Zoals ik al aangaf bij vraag 6, is het afnemen van tentamens een van de grote uitdagingen voor hoger onderwijsinstellingen. Om studievertraging te voorkomen, kan de inzet van proctoring en online surveillance noodzakelijk zijn. Instellingen die dergelijke software gebruiken, dienen zich daarbij wel aan de AVG te houden.
Indien een student bezwaar heeft tegen de verwerking van persoonsgegevens met proctoring en online surveillance kan de student de instelling verzoeken om een alternatief aan te bieden. Instellingen zijn welwillend om in deze gevallen een alternatieve vorm van toetsing aan te bieden, bijvoorbeeld een tentamen op locatie. Tegelijkertijd ontvang ik ook signalen van studenten die uit gezondheidsoverwegingen liever een online tentamen maken dan het tentamen op locatie afleggen. Denk hierbij aan studenten die in quarantaine moeten of tot de risicogroepen voor het coronavirus behoren. Voor deze studenten geldt dat proctoring en online surveillance juist een oplossing biedt. Ook internationale studenten, topsporters en studenten die mantelzorg verrichten, ervaren de meerwaarde van deze software. Het lijkt me daarom waardevol dat instellingen tijdens maar ook na de crisis, flexibele tentaminering (blijven) bieden aan de student.
Hoe gaat u de Erasmus Universiteit en andere onderwijsinstellingen helpen om zo snel mogelijk te stoppen met het inzetten van meekijksoftware?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat het in de praktijk – met de nodige aanpassingen – in principe nog steeds mogelijk is om veilige fysieke tentamens te organiseren? Zo nee, waarom niet?
Het is sinds de zomer van 2020 voor onderwijsinstellingen weer mogelijk om tentamens op locatie te organiseren, zolang zij de richtlijnen van het RIVM in acht nemen. Ook in de huidige lockdown mogen onderwijsinstellingen tentamens op locatie organiseren. Veel instellingen organiseren ook een deel van de tentamens op locatie.
Erkent u dat het in veel gevallen prima mogelijk is om tentamens op te stellen, waarbij afkijken geen zin heeft en er dus ook geen meekijksoftware geïnstalleerd hoeft te worden? Zo nee, waarom niet?
Ik erken dat in veel gevallen (andere)manieren van tentaminering mogelijk zijn waarbij de inzet van online surveillance of proctoring software niet noodzakelijk is. Denk hierbij aan openboektentamens, mondelinge toetsen, tentamens op locatie en inleveropdrachten. Veel instellingen gebruiken ook deze alternatieve vormen van tentaminering. Het is echter aan de instelling om zelf aan de hand van de specifieke omstandigheden te bepalen of deze alternatieve toetsingsvormen mogelijk zijn voor hetgeen ze willen toetsen.
Sommige toetsingsvormen, zoals kennisgerichte toetsen, zijn echter fraudegevoeliger. Bij deze toetsingsvormen geldt dat online surveillance en proctoring er voor zorgen dat de fraudemogelijkheden worden geminimaliseerd en de kwaliteit van de toetsing wordt geborgd. Het is aan de opleidingen, docenten en examencommissies om tentamens op te stellen en om te besluiten of én welke vorm van online surveillance daarbij nodig is. De onderwijsinstelling dient wel aan te tonen waarom het gebruik van proctoring software gerechtvaardigd is.
Indien de onderwijsinstelling niet kan aantonen dat de dwingende gerechtvaardigde belangen van de onderwijsinstelling zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de student, moet er een passende alternatieve vorm van toetsing worden aangeboden die de privacy-bezwaren van de student in voldoende mate wegneemt.
Het nieuws dat de kosten van het havengeld voor sommige binnenvaartschippers meer dan verdubbeld zijn |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte dat binnenvaartschippers in Twente in ernstige financiële problemen terecht zijn gekomen dankzij de nieuwe havenbelasting?1
Ja.
Bent u op de hoogte dat een deel van deze getroffen binnenvaartschippers betrokken is bij de logistiek van de medische sector en daarom in deze tijden juist hun werk moeten kunnen blijven uitvoeren?
Ja.
Deelt u de mening dat de binnenvaart al in zwaar weer verkeert en dat deze enorme kostenstijging zeer onwenselijk is?
Wat betreft de kostenstijging kan ik hier in algemene zin geen uitspraak over doen. De binnenvaart is divers van aard, en de economische positie van de verschillende ondernemers kan variëren. Daarnaast heb ik uit de beschikbare informatie begrepen dat ook de wijziging van de havengeldregeling voor sommige ondernemers gunstiger is dan voorheen en voor sommige ongunstiger.
Deelt u de mening dat enorme extra kosten voor de binnenvaart de door de regering gewenste modal shift juist onmogelijk maken?
Havengeld is slechts één van de factoren die de kostprijs van het vervoer bepalen. Bovendien is de prijs van vervoer niet het enige criterium bij de keuze voor binnenvaart. In het geval van het bulktransport zoals zout vormt bijvoorbeeld de schaalgrootte een belangrijkere reden om te blijven kiezen voor de binnenvaart.
Bent u bereid met de betreffende gemeenten in gesprek te gaan en ervoor te zorgen dat deze enorme kostenstijging van tafel gaat of wordt teruggedraaid?
Nee, de gemeenten zijn immers bevoegd om zelfstandig beleid te voeren. Daarnaast hebben de vijf gemeenten die onderdeel uitmaken van het Havenbedrijf Twente aangegeven de nieuwe regeling in het 2e kwartaal van dit jaar te evalueren.
Bent u bereid om te onderzoeken in welke andere gemeenten sprake is van zo’n enorme kostenstijging voor binnenvaartschippers?
Daar zie ik geen aanleiding toe.
De disfunctionerende nieuwe radar te Wier. |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Nieuwe radar in Wier maakt ’s-nachts te veel geluid»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat Defensie een radar heeft geïnstalleerd die de omgeving veel meer belast dan werd verwacht en daardoor ook niet (volledig) kan worden ingezet?
De SMART-L radar vervangt de oude Medium Power Radar (MPR). Gedurende de ontwikkeling van de SMART-L radar zijn bij de fabrikant Thales te Hengelo geluidsmetingen uitgevoerd om te toetsen of de radar voldoet aan de geluidsnormen voor de omgevingsvergunning. De geluidsnormen zijn gebaseerd op de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (VROM, 1998). Op basis van deze metingen was de conclusie dat de SMART-L radar in Wier zou voldoen aan de grenswaarden in de vergunning en is de vergunning ook verleend door het bevoegd gezag (ILT).
In het notaoverleg van 11 juni 2020, het wetgevingsoverleg d.d. 30 november 2020 en de antwoorden op diverse vragen (Kamerstuk 31 936, nr. 739 van 20 april 2020; Kamerstuk 31 936, nr. 806 van 17 november 2020) is toegelicht dat gedurende de testfase ook op de definitieve locatie metingen zouden worden gedaan. Dit is gebruikelijk voor de operationele ingebruikname van nieuwe apparatuur.
Het is niet ongebruikelijk dat bij de realisatie van nieuw materieel nog technische tekortkomingen aan het licht komen. In de testperiode, als onderdeel van de realisatiefase, worden deze technische tekortkomingen waar mogelijk en nodig in overleg met de fabrikant opgelost, of er worden passende aanvullende maatregelen getroffen.
De testperiode kent verschillende fasen waarbij verschillende aspecten worden getoetst. Sommige testen worden bij de fabrikant uitgevoerd, andere testen moeten op locatie worden gedaan. Dit is juist om te zien of de radar – ook op locatie – aan alle normen en eisen voldoet voordat de radar daadwerkelijk in gebruik wordt genomen.
Tegen de verwachting in is uit de testen op locatie gebleken dat het geluid van de radar niet binnen de geldende geluidsnormering voor de nachtelijke uren valt. Overdag en ‘s avonds overschrijdt de radar de geldende geluidsnormen niet. Momenteel wordt onderzocht welke maatregelen kunnen worden genomen om de geluidsbelasting van de radar te verlagen.
Wat is hier misgegaan en hoe kan het dat dergelijke gebreken in materieel pas in een zeer laat stadium aan het licht komen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe en binnen welke termijn worden de problemen opgelost, zodat omwonenden geen overlast meer ervaren (die nu varieert van geluidsoverlast tot elektrische storingen)?
De oorzaak van de geluidsoverlast is nog onbekend. De afgelopen weken zijn diverse metingen en analyses uitgevoerd om de oorzaak van de geluidsoverlast te onderzoeken. Op grond van de nadere analyse daarvan bepalen we mogelijke oplossingen. Dit proces loopt nog enkele weken.
Defensie gaat samen met Thales vanaf 25 februari een maand lang testen uitvoeren om onder andere de geluidsoverlast en verstoring op elektrische apparatuur te onderzoeken. Defensie en Thales zijn dan ook in Wier aanwezig om zoveel mogelijk met de bewoners te inventariseren welke mogelijke effecten de radar heeft op elektrische apparaten in de buurt en om die op te lossen. De omwonenden ontvangen hierover een bewonersbrief met nadere informatie.
Dit proces wordt met de hoogste prioriteit uitgevoerd. Over de voortgang en worden de bewoners op de hoogte gehouden. Samen met Thales werkt Defensie aan het oplossen van het probleem, echter het is nu nog niet duidelijk wanneer welke oplossingen gerealiseerd zijn.
Klopt het dat er door de problemen met de radar sprake is van «verminderde bewaking van het luchtruim»?
Het uitzetten van de radar ’s nachts heeft geen ongeplande consequenties. De nieuwe radar in Wier bevindt zich op dit moment nog in de testfase. De radar gaat pas een bijdrage leveren aan het bewaken van het luchtruim zodra de testfase is voltooid. Deze testfase neemt conform planning nog enkele weken in beslag.
Vanaf de sloop van de radar in Wier is er sprake van verminderde (radar)dekking. Een periode van verminderde dekking is daarmee voor de locatie Wier onvermijdelijk, maar voorzien. Dit komt, omdat de nieuwe radar op vrijwel dezelfde locatie als de oude radar is gebouwd en de aanwezigheid van de oude radar(toren) verstorend werkt op de nieuwe radar(toren), en vice versa. De sloop van de oude radar is daarom noodzakelijk om de nieuwe radar te kunnen testen en daarna in gebruik te nemen.
Om deze transitieperiode zo kort als mogelijk te houden is de sloop van de oude radar pas gestart nadat de nieuwe radar was geplaatst. Gedurende deze transitie maakt Defensie gebruik van de oude radar in Nieuw Milligen in combinatie met radarbeelden van NAVO-bondgenoten, waardoor het verlies aan radardekking gedeeltelijk wordt gecompenseerd. Tezamen is dit echter onvoldoende om aan de NAVO-eisen omtrent luchtruimbewaking te voldoen. Dit is daarmee geen oplossing voor de lange termijn.
Realiseert u zich dat het doordrukken van een nieuwe radar in Herwijnen met als argument dat het belangrijk is om een goede luchtbewaking te hebben zeer ongepast is, nu blijkt dat die luchtbewaking juist door eigen falen van Defensie onder druk staat?
De radar bevindt zich in de geplande testfase die erop is gericht om tekortkomingen te constateren en op te lossen voordat de radar operationeel in gebruik wordt genomen. De recente inzichten uit de testfase van de radar in Wier omtrent geluid zijn onderdeel van de balans tussen het opleveren van een operationele capaciteit en een juiste inpassing in de leefomgeving. Dit doet niets af aan het feit dat de radar zo spoedig als mogelijk vervangen en ingepast moet worden en vervolgens in gebruik moet worden genomen. Met de radar vervult Defensie haar NAVO-verantwoordelijkheid in het bewaken van het Nederlandse luchtruim en het luchtruim boven de Noordzee.
Erkent u dat deze nieuwe blunder voor Defensie zeer beschamend is, temeer daar we bijvoorbeeld ook al geconfronteerd worden met JSF- vliegtuigen die niet kunnen vliegen tijdens onweer? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bij de ontwikkeling van modern materieel, zoals een radar, is het gebruikelijk dat dit materieel wordt getest voordat het in gebruik wordt genomen. Dit gebeurt in de fabriek bij de fabrikant en later ook bij de inbedrijfstelling op locatie. In de testperiode wordt het materiaal verder verfijnd, zodat deze optimaal aansluit bij de operationele eisen en ook op de beste wijze wordt ingepast in de leefomgeving. In een testperiode kunnen (technische) aandachtspunten naar voren komen die verdere uitwerking behoeven en indien nodig tot aanpassingen leiden.
Bent u bereid deze vragen voor het notaoverleg Materieel Defensie van 3 februari 2021 te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De periode tussen het aanleveren van de schriftelijke vragen op 22 januari 2021 en het notaoverleg van 3 februari 2021 was te kort om de vragen zorgvuldig te beantwoorden.
Het bericht ‘Apartheid is in Israël al realiteit’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Apartheid is in Israël al realiteit» d.d. 21 januari jl.?1
Ja.
Heeft u eveneens kennisgenomen van het rapport «A regime of Jewish supremacy from the Jordan River to the Mediterranean Sea: This is apartheid» van 12 januari jl.?2
Ja.
Bent u ook van mening dat er parallelle rechtssystemen bestaan waarbij het voorkomt dat verschillende individuen die op dezelfde plek dezelfde misdaad plegen in verschillende rechtssystemen terechtkomen? Zo ja, wat is uw oordeel over deze gang van zaken? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de gehele Westelijke Jordaanoever bezet gebied betreft is in dit gehele gebied volgens Nederland en de EU conform het internationaal recht het bezettingsrecht van toepassing. Daarbij moet worden voldaan aan alle waarborgen die worden vereist door het bezettingsrecht en de mensenrechtenverdragen waarbij Israël partij is (zie ook de antwoorden op Kamervragen van de leden Bouali, Sjoerdsma, Van den Hul en Van den Nieuwenhuijzen, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 939).
Israël mag als bezettende mogendheid volgens het bezettingsrecht in bezet gebied gebruikmaken van militaire rechtbanken om personen te vervolgen voor handelingen die in strijd zijn met veiligheidsmaatregelen die de bezettende mogendheid daar heeft getroffen in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht. Deze vorm van rechtshandhaving is toegestaan in aanvulling op lokale (juridische) autoriteiten en is bedoeld voor een situatie waarin deze autoriteiten niet (volledig) kunnen voorzien in het handhaven van de veiligheidsmaatregelen.
Het kabinet is bezorgd dat in de praktijk er grote rechtsongelijkheid bestaat, bijvoorbeeld in de wijze waarop Israël optreedt tegen stenengooien door inwoners van nederzettingen en bij hetzelfde vergrijp door Palestijnen. Nederland brengt dit in de reguliere contacten met Israël op.
Deelt u de mening dat er binnen Israël sprake is van discriminatie op de huizenmarkt, ongelijke immigratiewetten, onderscheid in politieke rechten en verschil in bewegingsvrijheid? Zo nee, waarom niet?
Formeel hebben alle Israëlische staatsburgers dezelfde rechten en plichten, hoewel er in de praktijk verschillen zijn tussen diverse bevolkingsgroepen.
Een door de Israëlische regering aangesteld onderzoekspanel stelde in 2003 vast dat de Arabische minderheid in Israël decennialang door de overheid is achtergesteld op het gebied van onder meer investeringen in het onderwijs, huisvesting, en arbeidsmarktparticipatie. Hoewel er sindsdien enige vooruitgang is geboekt op deze gebieden, brengt recente wetgeving het risico met zich mee dat discriminatie weer zal toenemen. In juli 2018 werd een wet aangenomen, die vastlegt dat Israël de natiestaat is van het Joodse volk. De wet is momenteel het onderwerp van verzoekschriften ertegen bij het Israëlische Hooggerechtshof. De wet bevat geen gelijkheidsbeginsel voor minderheidsgroepen en critici vrezen dat de wet, indien gehandhaafd, een basis kan vormen voor discriminerende wetgeving richting de Arabische minderheid in Israël.
Deelt u de opvatting dat bij een tijdelijke bezetting eenmaal regels horen die afwijken van de wetten in het land zelf en dat dit in het geval van de bezette Palestijnse gebieden betekent dat daar tijdelijk een militair regime geldt? Zo ja, valt naar uw mening een bezetting van meer dan 53 jaar nog altijd onder de noemer «tijdelijk»?
Ja, zie het antwoord op vraag 3. Nederland en de EU beschouwen de bezetting als tijdelijk en bepleiten consequent de twee-statenoplossing als enige manier om het conflict duurzaam te beslechten op een wijze die recht doet aan de aspiraties van beide partijen. Het kabinet en de EU hebben nadrukkelijk hun zorgen uitgesproken tegen plannen om over te gaan tot annexatie van delen van de Westelijke Jordaanoever, en gewaarschuwd dat de voortdurende nederzettingenuitbreidingen ertoe leiden dat partijen afsteven op een een-staat realiteit, waarbij sprake is van ongelijke rechten en kansen voor de verschillende bevolkingsgroepen (zie ook Kamerstuk 23 432, nr. 475).
Hoe staat het verbod van de Israëlische regering op het op scholen laten komen van organisaties die Israël een «apartheidsstaat» noemen in verhouding tot de vrijheid van meningsuiting?
Organisaties die zich verzetten tegen de bezetting en opkomen voor de rechten van de Palestijnen hebben in Israël te maken met een krimpende ruimte, waarbij al vaker geprobeerd is toegang tot scholen voor dergelijke kritische organisaties te verbieden. Hoewel de lezing van B’tselem, die de aanleiding was voor dit besluit, wel is doorgegaan, is het kabinet bezorgd over deze pogingen om het debat te beperken. Nederland heeft de zorgen over de druk op maatschappelijke organisaties opgebracht.
Bent u bereid contact op te (laten) nemen met de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem voor een toelichting op het bovengenoemde rapport? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Nederland heeft altijd goede relaties gehad met B’Tselem. In de lopende contacten brengt B’Tselem diens visie naar voren. B’Tselem heeft in die contacten ook diens conclusies uit dit rapport gepresenteerd.
Welke stappen zouden er volgens u genomen moeten worden om de tweestatenoplossing dichterbij te brengen?
In de afwezigheid van directe en kansrijke onderhandelingen kunnen beide partijen zelfstandig, zonder overleg met de andere partij, stappen zetten om de twee-statenoplossing dichterbij te brengen en wederzijds vertrouwen te versterken. Het Kwartet heeft deze stappen in diens rapport van 2016 uiteengezet, waarbij Israël werd opgeroepen een einde te maken aan verdere uitbreidingen van de nederzettingen en acties die met het nederzettingenbeleid verbonden zijn, zoals sloop van Palestijnse bezittingen. De Palestijnen werden opgeroepen een einde te maken aan de onderlinge verdeeldheid en het gebruik van geweld. Beide partijen werden opgeroepen een einde te maken aan opruiende retoriek. In dit licht is het positief dat president Abbas voor het eerst sinds 2006 per decreet data heeft vastgesteld voor parlementaire en presidentiële verkiezingen. Verder bieden de normalisatie akkoorden tussen Israël en diverse landen uit de regio mogelijk aanknopingspunten om de dialoog tussen Israël en de Palestijnen te ondersteunen.
De nieuwe Amerikaanse regering heeft zich uitgesproken voor de twee-statenoplossing en heeft aangekondigd de contacten met en steun aan de Palestijnse Autoriteit te willen versterken. Verder is het belangrijk dat met het aantreden van de nieuwe Amerikaanse regering en de nieuwe VN-gezant Wennesland het Kwartet ook weer bijeenkomt, om te bepalen hoe de EU, VN, VS en Rusland gezamenlijk kunnen optrekken.
Daarnaast kunnen concrete stappen gezet worden om praktische samenwerking te bevorderen, zoals Nederland doet door het faciliteren van trilateraal overleg op gebied van water, energie en handel. Ook de aanstaande Ad Hoc Liaison Committee (AHLC) eind februari is een goed platform voor internationale donoren om met Israël en de Palestijnen te spreken over de Palestijnse economische ontwikkeling en staatsopbouw, concrete samenwerking, maar ook obstakels in het vredesproces. Tevens zal steun voor directe contacten tussen Israëliërs en Palestijnen gecontinueerd moeten worden, zoals ook Nederland doet via verzoeningsprojecten.
Het herleven van een studieschuld na afronding van een WSNP |
|
Jasper van Dijk (SP), Renske Leijten , Frank Futselaar (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom mensen met een door een wettelijke schuldsanering (WSNP) traject stopgezette studieschuld per brief te horen krijgen dat ze weer moeten gaan aflossen?1
De terugbetaling van de reguliere studieschuld wordt gedurende een Wsnp-traject bevroren. De inning van de reguliere termijnen wordt stopgezet en debiteuren hoeven geen afbetalingen te doen. Eventuele achterstallige schuld wordt wel in het Wsnp-traject gesaneerd.
Op het moment dat mensen uit een Wsnp-traject komen wordt de terugbetaling van de reguliere studieschuld weer opgestart. Zij worden hier op dat moment per brief van op de hoogte gesteld. Ik begrijp echter dat een dergelijke brief onverwachts kan komen en als zeer vervelend kan worden ervaren door de mensen die net een heel Wsnp-traject hebben doorlopen.
Dit geldt des te meer wanneer nog geen rekening is gehouden met het inkomen van de debiteur en de termijnbetalingen nog erg hoog kunnen zijn. Doordat de inning van de reguliere studieschuld een periode is bevroren, is de periode waarin nog betaald dient te worden verkort. De schuld is echter op hetzelfde niveau blijven staan, waardoor het bedrag per maand om die schuld af te betalen hoger uitvalt. Of iemand dat bedrag daadwerkelijk kan betalen, hangt af van zijn inkomen.
Bij een deel van de debiteuren wordt automatisch de draagkracht berekend en in dit bedrag meegenomen. Bij debiteuren die vóór 2009 voor het eerst studiefinanciering ontvingen wordt dit echter niet automatisch berekend, maar moet de draagkrachtmeting worden aangevraagd. Daardoor kan het zijn dat er in eerste instantie een veel hoger bedrag wordt gecommuniceerd dan uiteindelijk betaald dient te worden als de draagkracht is vastgesteld. In de brief wordt naar de draagkrachtmeting verwezen, maar dit zal in het vervolg nog duidelijker worden aangegeven.
Na overleg met DUO is dan ook besloten om niet langer uitsluitend per brief aan te kondigen dat de inning wordt herstart. Als de draagkracht nog niet kan worden vastgesteld, omdat er geen inkomensgegevens beschikbaar zijn of kunnen worden opgevraagd door DUO, zal DUO voor het versturen van de brief persoonlijk contact opnemen met de debiteur. Ook zal DUO de brief aanpassen zodat het voor debiteuren duidelijker wordt wat de gevolgen zijn van de herstart van de terugbetalingsverplichting. In de brief wordt het daardoor duidelijker dat als er na het Wsnp-traject nog een (hoge) schuld bij DUO openstaat, de debiteur nooit méér terug hoeft te betalen dan hij op basis van zijn inkomen kan dragen.
Erkent u dat mensen die in een schuldsanering traject hebben gezeten meerdere jaren op een totaal minimum hebben moeten leven? Zo ja, kunt u zich voorstellen dat een brief met hervatting van afbetaling als een bom inslaat?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om met de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) afspraken te maken hoe om te gaan met het herleven van oude schulden als mensen uit een WSNP-traject komen om de menselijke maat te hanteren en mensen bijvoorbeeld te bellen voordat ze een brief krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren hoe DUO een maandbedrag aankondigt dat voor een normaal inkomen totaal onhaalbaar is om te betalen? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen hoe het werkt met een studieschuld en een WSNP-traject? Waarom zitten studieschulden niet in het traject voor een «schone lei»?
De Wsnp kan een oplossing bieden voor achterstallige, direct opeisbare schulden. Nog niet opeisbare studieschulden worden niet meegenomen in de sanering (Faillisementswet artikel 299a).
De reden hiervoor is dat de aard van de studieschulden anders is. Het gaat bij studieschulden om een lening die over een looptijd van 15 tot 35 jaar mag worden afbetaald en alleen als het inkomen daarvoor toereikend is. Ook wordt de resterende studieschuld na afloop van deze termijn kwijtgescholden. De Wsnp ziet alleen toe op de sanering van achterstallige termijnen.
Het is goed om op te merken dat de brief die via Twitter werd gedeeld nog los stond van de hersteloperatie naar aanleiding van de toeslagenaffaire, waarin – na verzending van die brief – ook is besloten om over te gaan tot kwijtschelding van publieke schulden van gedupeerden. Voor de laatste stand van zaken over de hersteloperatie verwijs ik u naar de Kamerbrief2 en verdere correspondentie van uw Kamer met de Staatssecretaris van Financiën.
Ziet u mogelijkheden om de gevolgen van het niet kunnen aflossen tijdens een WNSP-traject te verzachten voor mensen die na het traject weer moeten aflossen? Is het bijvoorbeeld mogelijk om het doorlopen van rente stop te zetten gedurende een WSNP-traject? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rente-opbouw gedurende de looptijd van het Wsnp-traject wordt al opgeschort. Daarnaast zijn er nog andere stappen ingebouwd om de gevolgen van het niet kunnen aflossen van de studieschuld te verzachten. Zo wordt de tijd die mensen in een Wsnp-traject zitten niet opgeteld bij de totale loopduur van de lening. Wanneer mensen het Wsnp-traject afronden is er dus een korte looptijd voor dezelfde schuld. Door de draagkrachtregeling hoeft de oud-student nooit meer te betalen dan op basis van zijn inkomen mogelijk is. De kans is daardoor groot dat een deel van de schuld aan het einde van de looptijd wordt kwijtgescholden.
De nieuwe Bob-campagne in België om rijden onder invloed tegen te gaan. |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Dronken automobilisten in België ontvangen sleutelhanger met naam doodgereden kind»?1
Ja.
Bent u het eens dat de in België ontwikkelde Bob-campagne, die we ook in Nederland hebben overgenomen, zeer succesvol is?
Ja, in 2019 heeft de BOB-Campagne de «Consistent Award» gewonnen voor beste langlopende campagne. Inmiddels weet 99% van de automobilisten dat de BOB nuchter blijft en vindt 84% dat je geen alcohol moet drinken als je nog moet autorijden.
Hoe kijkt u tegen deze nieuwe Belgische versie van de Bob-campagne aan?
Het is niet zozeer een nieuwe BOB-campagne want de reguliere BOB-campagne blijven ze in België gewoon voeren. De actie waar het hier om gaat is een initiatief van Ouders van Verongelukte Kinderen (OVK) en is een aanvulling op de reguliere BOB-campagne. Bij de reguliere campagne krijgen nuchtere bestuurders een BOB-sleutelhanger. Bij deze aanvullende actie ontvangen bestuurders die gedronken hebben een sleutelhanger in de vorm van de naam van een van de verongelukte kinderen. Deze kunnen zij bij het VIAS-Institute inruilen voor een sensibiliseringscursus waar ingezet wordt op risicobesef, eigen verantwoordelijkheid en gedragsverandering. Dit is een Belgisch kennisinstituut op het gebied van verkeersveiligheid die ook de BOB-licentie beheert en interventies aanbiedt. In hoeverre dit initiatief effectief is moet blijken uit de ervaringen uit België.
Kunt u bij uw Belgische collega navragen wanneer men in België zal komen met een evaluatie van deze nieuwe Bob-campagne?
Er is contact gelegd met OVK en met het VIAS. VIAS gaf aan dat er niet standaard een evaluatie komt omdat het een privaat initiatief is. Het is ook nog de vraag of het eenmalig was of herhaald gaat worden. Zodra wij de strategie bepalen voor een nieuwe verkeersveiligheidscampagne in Nederland zal ik zorgen dat wij bij VIAS vragen of zij informatie voor ons hebben die wij mee kunnen nemen bij de afwegingen.
Kunt u aangeven of deze nieuwe Belgische versie van de Bob-campagne in België ook gepaard gaat met extra handhaving door extra alcoholcontroles?
Ja, deze campagne is gelanceerd voor het «weekend zonder alcohol». Tijdens dat weekend voert de politie alcoholcontroles uit door het hele land en dat is een vast onderdeel tijdens de reguliere BOB-campagne.
Bent u bereid te onderzoeken of deze campagne ook overgenomen kan worden in Nederland en de Kamer hierover informeren?
Ik zal het idee en de evaluatie hiervan meenemen bij de strategiebepaling voor de komende versie van de BOB-Campagne om te kijken of het een goed idee is dit ook in Nederland te doen. Aangezien wij intensief samenwerken met onder andere Veilig Verkeer Nederland, politie, TeamAlert en de provincies zal ik het idee ook met hen bespreken. Ik zal uw Kamer hier na de zomer verder over informeren.
Bent u dan ook bereid te onderzoeken of deze campagne gekoppeld zou kunnen worden aan meer alcoholcontroles in Nederland, indien u bereid bent deze nieuwe Belgische Bob-campagne ook in Nederland uit te voeren?
In Nederland wordt al extra gecontroleerd op alcohol gedurende de campagneperioden. Dit vindt plaats met intensivering van informatie gestuurde controles, waarbij onder andere omgevingsfactoren, de tijd van het jaar, weersgesteldheid, evenementen of gebeurtenissen input zijn voor gerichte controles. Dit gebeurt dus al, ongeacht of wij de actie van OVK overnemen.
Het bericht ‘Geef slachtoffers toeslagenaffaire een nieuw en schoon BSN’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geef slachtoffers toeslagenaffaire een nieuw en schoon BSN»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Klopt het dat de eerste ouders, bij wie de compensatie afgehandeld is, aanlopen tegen problemen omdat de ICT-systemen onvoldoende op elkaar zijn aangesloten en/of de informatie over het dossier niet of onvoldoende of te laat gedeeld is met andere overheidsorganisaties, zoals bijvoorbeeld DUO?
Voor het delen van gegevens met andere overheidsorganisaties gelden strikte regels. In de «Vijfde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag» die ik op 1 februari 2021 met uw Kamer heb gedeeld, licht ik toe welke afspraken we als Belastingdienst gemaakt hebben met publieke schuldeisers zoals DUO.2 Het zou zo kunnen zijn dat er ouders zijn met schulden bij deze partijen die in de tijd tussen bekendmaking van deze regelingen en de pauzering vanuit DUO, hun compensatie hebben ontvangen. Ik adviseer deze ouders om deze schulden nog niet af te betalen totdat zij bericht krijgen vanuit deze partijen, en waar nodig zelf contact op te nemen met de desbetreffende instantie. Op dit moment zijn dit soort schuldensituaties mij nog niet bekend.
Wat vindt u van de oproep om gedupeerden ouders van de toeslagenaffaire een nieuw burgerservicenummer te geven?
Hoewel het vervangen van het burgerservicenummer (BSN) sympathiek klinkt, is het niet zeker dat het alle problemen van verschillende registraties van de gedupeerde oplost, en is het zo’n ingrijpend middel dat het veel nadelen met zich mee kan brengen. De gedupeerden willen beginnen met een schone lei, en niet geconfronteerd worden met gevolgen van de onterechte registratie als fraudeur. Een nieuw BSN, komt in de plaats van het oude BSN, maar schoont het daaraan gekoppelde administratieve verleden echter niet op. Daarbij komt dat het niet denkbeeldig is, dat er juist fouten en complicaties op zullen treden in de communicatie tussen burger en overheid wanneer het BSN wordt gewijzigd. Het BSN is immers juist ingevoerd voor efficiënte, foutloze en privacybeschermende uitwisseling van gegevens tussen overheden en om communicatie tussen overheid en burger mogelijk te maken. Ook wordt het BSN gebruikt door dienstverleners in de zorg. Het speelt een sleutelrol in dienstverlening van de gehele overheid en van organisaties die gerechtigd zijn het BSN te gebruiken. Het is door het brede gebruik van het BSN onduidelijk welke gevolgen het vervangen van het BSN voor een burger allemaal heeft. Een aantal gevolgen is wel bekend, zo vervalt het reisdocument van de burger, en zal de burger bij veel instanties het nieuwe nummer zelf moeten doorgeven. Ook vele jaren na de wijziging kunnen er gevolgen zijn. Het BSN wordt bijvoorbeeld ook gebruikt in het administratief verleden van de burger ten behoeve van opgebouwde pensioenrechten en in medische dossiers.
Het BSN wordt alleen binnen de (semi-)overheid gebruikt. Het BSN veranderen, lost mogelijke problemen die gedupeerden ondervinden buiten de (semi-)overheid, zoals bij het afsluiten van leningen of abonnementen ook niet op.
Deelt u de mening dat een nieuw burgerservicenummer de gedupeerde ouders kan helpen om naast een nieuwe start ook een «schone start» te bieden door in het hele dossier «schoon schip» te maken en niet langer het risico te lopen dat er hier of daar een «vinkje» verkeerd staat?
Zoals ook bij vraag 3 wordt toegelicht, is het niet aannemelijk dat het verkrijgen van een nieuw BSN bijdraagt aan het maken van «schoon schip». Het nieuwe BSN komt in de plaats van het oude BSN, maar schoont het daaraan gekoppelde administratieve verleden niet op. Om «schoon schip» te maken is het vooral van belang dat alle onjuiste informatie wordt verwijderd uit de administraties van overheidsorganisaties. Het wijzigen van het BSN zorgt er niet voor dat «vinkjes» goed komen te staan. Dat het BSN wordt gewijzigd, zegt niets over wat met de rest van de gegevens gebeurt.
Deelt u de mening dat een nieuw burgerservicenummer eraan zal bijdragen dat ouders niet langer geconfronteerd worden met de gevolgen van het staan op «zwarte lijsten», ICT-systemen die niet of onvoldoende aan elkaar gekoppeld zijn waardoor de informatie over de afwikkeling van de schade niet overal in de dienst bekend is en dat de informatie-uitwisseling met andere (overheids)diensten zoals DUO, de banken of commerciële partijen veel beter zal verlopen?
Ik acht dat niet aannemelijk. Door het toekennen van een nieuw nummer wordt het administratieve verleden van de burger immers niet geschoond, zoals ook is aangegeven in het antwoord op vraag 3. Indien aan een burger een nieuw BSN is toegekend bestaat de mogelijkheid dat sommige vormen van informatie-uitwisseling tussen overheidspartijen en andere BSN-gerechtigde organisaties juist ingewikkelder wordt.» Zoals ook al bij vraag 3 is aangegeven speelt het BSN een sleutelrol in de communicatie tussen de overheid en de burger. Dat heeft tot gevolg dat het nieuwe BSN doorgevoerd moet worden in de werking van alle processen en applicaties van de BSN gerechtigde organisaties.
Bent u bereid om op korte termijn te onderzoeken of een nieuw burgerservicenummer kan bijdragen aan het oplossen van de problemen? Kunt u daarbij in kaart brengen wat de mogelijke negatieve consequenties zijn?
Het wijzigen van burgerservicenummers heeft veel onvoorziene en oncontroleerbare gevolgen, met name bij de (semi) overheid en de 40.000 zorgpartijen die niet zijn aangesloten op systematische verstrekkingen uit de Basisregistratie Personen (BRP). Ik ben echter bereid, samen met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, te onderzoeken wat de consequenties van het wijzigen van een BSN zijn. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal het onderzoek leiden. Een oplossing zoeken voor de problemen van de gedupeerde ouders heeft echter prioriteit. Allereerst moet worden onderzocht in welke overheidsregistraties de gedupeerde ouders met onjuiste informatie staan geregistreerd en hoe deze onjuiste informatie zo snel mogelijk kan worden verwijderd.
Bent u bereid om zo snel mogelijk in kaart te brengen wat nodig is om de gedupeerde ouders bij de afwikkeling van de schade een nieuw burgerservicenummer te geven en welke termijn hiermee gemoeid is?
Het toekennen van een nieuw BSN in deze situatie vergt een wijziging van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer. Om te kunnen besluiten over een mogelijke wetswijziging, zouden in ieder geval eerst de consequenties van het op verzoek van de burger wijzigen van het BSN in kaart moeten worden gebracht. De Staatssecretaris van Binnenlandszaken Zaken en Koninkrijksrelaties zal, zoals in vraag 6 aangegeven, dit onderzoek leiden. Over de inhoud en tijdpad van dit onderzoek zal u later geïnformeerd worden. Indien de uitkomst is dat de baten opwegen tegen de negatieve consequenties, is het mogelijk om in kaart te gaan brengen wat er nodig is om dit uit te voeren.
Mocht uit dit onderzoek blijken dat een nieuw burgerservicenummer de gedupeerde ouders kan helpen met een «schone start» te beginnen, bent u bereid om dit zo snel mogelijk in de uitvoering mee te nemen?
Naast het beginnen met een «schone start» zullen er nog andere afwegingen moeten worden gemaakt om te kunnen bepalen of deze actie een wenselijk effect heeft voor deze gedupeerden. Daarnaast is het belangrijk dat deze oplossing uitvoerbaar is. Zodra alle aspecten tegen elkaar zijn afgewogen en als hieruit blijkt dat een nieuw burgerservicenummer voor deze groep gewenst is, zal ik mijn volledige ondersteuning bieden om dit tot stand te laten komen.
Het bericht ‘Zzp’ers verbaasd over minieme betalingskorting Belastingdienst’. |
|
Judith Tielen (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zzp’ers verbaasd over minieme betalingskorting Belastingdienst»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel mensen (zzp'ers en anderen) een voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2021 hebben gekregen? En kunt u aangeven hoeveel mensen in 2018, 2019 en 2020 gebruik hebben gemaakt van de betalingskorting?
In 2018 hebben in totaal 1.584.497 mensen een voorlopige aanslag inkomstenbelasting met het aanbod van een betalingskorting gekregen. In 839.976 gevallen (53%) is hiervan gebruikgemaakt.
In 2019 hebben in totaal 1.581.391 mensen een voorlopige aanslag inkomstenbelasting met het aanbod van een betalingskorting gekregen. In 846.368 gevallen (54%) is hiervan gebruikgemaakt.
In 2020 hebben in totaal 1.549.163 een voorlopige aanslag inkomstenbelasting met het aanbod van een betalingskorting gekregen. In 885.365 gevallen (57%) is hiervan gebruikgemaakt.
In 2021 hebben tot nu toe 1.245.551 mensen een voorlopige aanslag inkomstenbelasting met het aanbod van een betalingskorting gekregen. Op dit moment is nog niet duidelijk in hoeveel gevallen hiervan gebruik wordt gemaakt.
Klopt het dat al deze Nederlanders de volgende passage in de brief «voorlopige aanslag 2021» hebben staan: «Betaling in één keer. Bij betaling in één keer van de totale aanslag krijgt u een betalingskorting van (PM). Deze korting mag u aftrekken van het te betalen bedrag volgens de aanslag. Maar alleen als u ons op tijd betaalt. Zorg er dus voor dat het te betalen bedrag min de korting op 28 februari 2021 op ons rekeningnummer staat.»?
Dat klopt, met uitzondering van het woord «ons» in de zin «Maar alleen als u ons op tijd betaalt». De berekening van het bedrag aan betalingskorting dat bij «PM» wordt ingevuld, volgt uit een berekening waar het percentage van de invorderingsrente deel van uitmaakt.
In de loop der jaren is de tekst op hoofdlijnen gelijk gebleven. Wel wordt er tegenwoordig meer uitgelegd. Sinds 2019 is de geciteerde passage opgenomen in de bijlage «betaalinformatie» bij de brief Voorlopige aanslag.
Klopt het dat de verlaging van de betalingskorting verband houdt met het verlagen van de invorderingsrente als een van de «coronamaatregelen»? Zo ja, waarom heeft u ervoor gekozen dit niet toe te lichten in de brief «voorlopige aanslag 2021»?
Het klopt dat de verlaging van de betalingskorting verband houdt met het verlagen van de invorderingsrente. Vanwege de COVID-19-crisis heeft het kabinet het rentepercentage van de in rekening te brengen invorderingsrente van 23 maart 2020 tot en met 31 december 2021 verlaagd naar 0,01%. Dit om uitstel van betaling van belastingschulden voor ondernemers mogelijk te maken zonder dat deze ondernemers hierbij worden geconfronteerd met hoge rentelasten. Het kabinet acht de maatregel van uitstel van betaling van belastingschulden en de daaraan gekoppelde verlaagde invorderingsrente van groot belang voor het tijdelijk wegnemen van extra lasten voor ondernemers.
Bij de brief «Voorlopige aanslag 2021» zit een bijsluiter waarin onder andere is aangegeven dat het wettelijk percentage van de betalingskorting door de maatregelen die ingevolge de COVID-19-crisis zijn genomen, is teruggebracht van 4% naar 0,01%. Dit is inherent aan het verlaagde percentage invorderingsrente (zie ook het antwoord op vraag 6). Voor meer informatie op dit punt verwijst de bijsluiter naar de website van de Belastingdienst.2 Daarmee is de verlaagde betalingskorting voor de ontvangers van de brief wel toegelicht, maar ik kan me voorstellen dat niet iedereen de bijsluiter van de brief leest, waardoor het lage bedrag aan betalingskorting verbazing heeft gewekt. Zeker in die gevallen waar de betalingskorting nog maar 1 euro betrof. Het was beter geweest meteen in de tekst, na de zin «Bij betaling in één keer van de totale aanslag krijgt u een betalingskorting van (PM)» aan te geven waarom de betalingskorting dit jaar lager is dan normaal. We nemen deze les mee bij volgende brieven over dit onderwerp. Meer in het algemeen geldt dat we blijven kijken hoe we (de communicatie rond) de voorlopige aanslag kunnen verbeteren.
Herkent u de signalen dat eerdergenoemde passage zonder nadere toelichting bij onder anderen ondernemers of gepensioneerden irritatie opwekt? Deelt u, achteraf bezien, de opvatting dat de Belastingdienst met een korte toelichting over de oorsprong van de betalingskorting al enige irritatie had kunnen wegnemen?
Ja, ik deel de opvatting dat een korte toelichting in de brief zelf, naast de bijsluiter, beter was geweest. Zie voor een verdere uitleg het antwoord op vraag 4.
Waarom wordt voor het berekenen van de betalingskorting het percentage gebruikt dat geldt voor de invorderingsrente? Is dit wettelijk vastgelegd? Zo ja, waarom en in welke wet? Zo nee, welke ruimte bestaat er voor de Belastingdienst om de berekeningsmethode van de betalingskorting los te koppelen van de berekeningsmethode van de invorderingsrente? Waarom wordt dit wel of niet wenselijk geacht? Welke stappen zijn nodig om de betalingskorting te verhogen naar een vergelijkbaar percentage als de vorige jaren?
Belastingschuldigen die een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting in termijnen mogen betalen maar kiezen voor betaling in één keer (vóór de eerste betaaldatum), hebben recht op een betalingskorting. De hoogte van de betalingskorting is gekoppeld aan het rentepercentage van de in rekening te brengen invorderingsrente. Deze koppeling is wettelijk geregeld in artikel 27a, derde lid, van de Invorderingswet 1990.
Omdat de koppeling tussen de betalingskorting en het percentage in rekening te brengen invorderingsrente wettelijk is vastgelegd, heeft de Belastingdienst geen ruimte om de berekeningsmethode van de betalingskorting hiervan los te koppelen. Bij het realiseren van de tijdelijke verlaging van de invorderingsrente naar 0,01% is in de memorie van toelichting gewezen op deze koppeling en de consequentie van het verlagen van de invorderingsrente voor de betalingskorting.3 Hierbij is erkend dat de verlaging van de invorderingsrente een ongunstig effect heeft voor het bedrag dat aan betalingskorting kan worden ontvangen. Uitvoeringstechnisch was het niet mogelijk het percentage betalingskorting níet te laten meebewegen met het percentage voor de te rekenen invorderingsrente. De huidige wijze van het berekenen van de betalingskorting is in de systemen opgenomen en aanpassing hiervan vergt dan ook een systeemwijziging. Een dergelijke systeemwijziging zou niet eerder mogelijk zijn dan per 1 januari 2023. Het belang om ondernemers in deze crisis in staat te stellen zonder hoge rentelasten gebruik te maken van de mogelijkheid van uitstel van betaling van belastingschulden werd door het kabinet dermate groot geacht dat tot de verlaging van het percentage invorderingsrente is overgegaan.
Vooralsnog is besloten dat per 1 januari 2022 het percentage invorderingsrente, en daarmee ook de betalingskorting, teruggaat naar 4%.
Wat is de reden dat het percentage betalingskorting gekoppeld is aan de invorderingsrente en niet aan de belastingrente? Wat zijn de (financiële) gevolgen als de betalingskorting inderdaad gekoppeld wordt aan de belastingrente? Welke voor- en nadelen heeft dit voor de Belastingdienst? Welke voor- en nadelen heeft dit voor de belastingbetaler?
Sinds de inwerkingtreding van de betalingskorting maakt men gebruik van de invorderingsrente voor het berekenen van de hoogte van de betalingskorting.4 De betalingskorting is een (door de Belastingdienst) uit te betalen bedrag dat direct kan worden verrekend met de te betalen belasting op de belastingaanslag waarop de korting betrekking heeft.5 De betalingskorting hangt dus, net als de invorderingsrente, samen met de inning (of «incasso») van belasting. De belastingrente daarentegen hangt samen met de heffing (of «het opleggen van aanslagen») van belasting. Gelet op het voorgaande ligt het voor de hand dat de betalingskorting aansluit bij het percentage voor de invorderingsrente en niet bij het percentage voor de belastingrente. Los van het voorgaande zal het ook uitvoeringstechnisch niet mogelijk zijn om de betalingskorting op korte termijn te koppelen aan het percentage belastingrente. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Het bericht ‘Wederom groot aantal geneesmiddelentekorten' |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie zoals geschetst door de apothekersorganisatie over wederom een groot aantal geneesmiddelentekorten?1
Ja.
Wanneer bent u hiervan op de hoogte gebracht?
Geneesmiddelentekorten zijn al jarenlang een hardnekkig, wereldwijd probleem. De jaarcijfers 2020 van Farmanco zijn mij sinds 21 januari bekend. Het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten (hierna: het Meldpunt) heeft in januari gewerkt aan diens eindrapportage van 2020. Deze is inmiddels gedeeld met uw Kamer2.
In de afgelopen jaren zagen we ieder jaar een significante toename van het aantal meldingen. Dit jaar waren er door de coronacrisis aanvullende zorgen over de beschikbaarheid van geneesmiddelen, vanwege een wereldwijd toegenomen vraag naar bepaalde geneesmiddelen en onzekerheden over de geneesmiddelenvoorziening door signalen over lockdowns en verminderde productiecapaciteit. Desondanks zien we dit jaar een afvlakking van de groei van het aantal meldingen bij Farmanco en bij het Meldpunt.
Er wordt langs verschillende actielijnen gewerkt aan het aanpakken van tekorten. 3 Europese samenwerking is belangrijk om de complexe oorzaken van geneesmiddelentekorten te adresseren. Zo wordt door de Europese Commissie – mede op aandringen van Nederland – onderzoek gedaan naar de afhankelijkheden van Europa en de oorzaken van (toenemende) geneesmiddelentekorten. Deze resultaten worden september 2021 verwacht en bieden de basis voor maatregelen op Europees niveau. Nationaal werken we zoveel mogelijk aan het adresseren van de gevolgen van geneesmiddelentekorten, onder andere door de werkzaamheden van het in 2017 opgerichte Meldpunt en de samenwerking in de werkgroep geneesmiddelentekorten. Met de uitwerking van de ijzeren voorraad worden de voorraden in de keten verhoogd. Met meer voorraad kunnen problemen die ontstaan beter overbrugd worden.
Welke maatregelen heeft u genomen sinds u hiervan op de hoogte bent gebracht? Welke aanvullende maatregelen gaat u nog nemen en wanneer?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom zijn er nog geen significante stappen gezet richting het opzetten van een extra voorraad geneesmiddelen?
De uitwerking van de ijzeren voorraad kent verschillende vraagstukken die nadere uitwerking behoeven. Financiering is daar een van, maar niet de enige. Zo hebben zowel enkele veldpartijen als uw Kamer mij gevraagd om bij de uitwerking van de ijzeren voorraad rekening te houden met de Europese ontwikkelingen en maatwerk toe te passen (geen one-size-fits-all benadering voor alle geneesmiddelen).4 Ik breng daarom op dit moment in kaart op welke wijze andere Europese landen hun voorraadbeleid ingericht hebben. Maatwerk is nodig omdat sommige geneesmiddelen zich niet lenen voor een voorraad van vijf maanden, bijvoorbeeld door korte houdbaarheid.
Klopt de conclusie dat dit komt door gesteggel over prijzen?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de aandacht voor de coronacrises inderdaad geleid tot minder aandacht voor tekorten aan geneesmiddelen en waarom is de Kamer hier niet actief over geïnformeerd?
Nee, er is juist sprake van verhoogde aandacht voor het voorkomen en opvangen van geneesmiddelentekorten. Deze aandacht is deels gericht geweest op mogelijke geneesmiddelentekorten als gevolg van de coronacrisis. Zowel het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten, de veldpartijen als de overheid zijn sinds het begin van de coronacrisis extra alert wegens een wereldwijd toegenomen vraag naar bepaalde geneesmiddelen (bijvoorbeeld de geneesmiddelen waarmee patiënten op de IC worden behandeld) en signalen over kwetsbaarheden van de keten door verminderde productiecapaciteit en lockdowns. Uw Kamer is meerdere malen geïnformeerd over de aanvullende maatregelen die zijn ingezet om geneesmiddelentekorten als gevolg van de covid-19 crisis zoveel als mogelijk te voorkomen.5 Hierdoor zijn grote problemen rondom de beschikbaarheid uitgebleven.
Zijn er signalen bekend over complicaties die zijn opgetreden bij patiënten door gebrek aan geneesmiddelen? Zo ja, over welke aantallen gaat dit dan?
Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen de meldingen die Farmanco en het Meldpunt ontvangen en een situatie waarin er sprake is van een tekort. In 99% van de gevallen is er gelukkig een oplossing voor de patiënt. In de meeste gevallen kan een patiënt overgezet worden op een geneesmiddel met dezelfde werkzame stof, bijvoorbeeld van een ander merk, of kunnen met toestemming van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd alternatieven uit het buitenland worden ingezet.
Alhoewel er geen calamiteiten zijn gemeld, kunnen geneesmiddelentekorten in sommige gevallen wel degelijk vervelende consequenties hebben voor patiënten. Denk hierbij aan het tekort in 2017 aan het geneesmiddel Thyrax (schildklierhormoon). In de uitzonderlijke gevallen waarbij geen alternatief kon worden gevonden is in nauw overleg met de beroepsgroep besloten wat de beste oplossing was. Dat is per geval verschillend.
Zo worden er bijvoorbeeld afspraken gemaakt om een geneesmiddel beperkt voor te schrijven, bijvoorbeeld alleen voor de patiënten die niet overgezet kunnen worden naar een ander middel. Er kan ook met apothekers afgesproken worden om tijdelijk kleinere hoeveelheden aan patiënten mee te geven. Sinds 2017 heeft het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen circa 13 keer een dergelijke maatregel gepubliceerd.
De wijze waarop verzekeringsartsen omgaan met de aanbevelingen van de Gezondheidsraad en de beleidsdocumenten van het UWV omtrent ME/CVS |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op onderhands meegestuurde casuïstiek?1
Dank voor het toesturen van de casuïstiek. Ik besef dat beoordelingen van verzekeringsartsen en beslissingen van UWV een grote impact kunnen hebben op het leven van mensen. Ik vind het dan ook goed en belangrijk dat Nederland zorgvuldige procedures kent voor onder andere bezwaar, beroep en tuchtrecht. Het past mij niet om nader in te gaan op deze individuele casus.
Bent u van mening dat verzekeringsartsen in hun medische rapportages met betrekking tot mensen met myalgische encefalomyelitis / chronisch vermoeidheidssyndroom (ME/CVS) de aanbevelingen van de Gezondheidsraad mee moeten wegen in hun oordeel?
De aanbevelingen van de Gezondheidsraad komen grotendeels overeen met de multidisciplinaire CBO-richtlijn «Diagnose, behandeling, begeleiding en beoordeling van patiënten met het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS)» uit 2013. Deze richtlijn is de leidraad voor de verzekeringsarts die een beoordeling uitvoert bij deze aandoening. Wel geeft de Gezondheidsraad, anders dan de hiervoor vermelde richtlijn CVS, aan dat voortschrijdend medisch inzicht heeft geleerd dat CGT en GET niet langer een voor alle patiënten geschikt te achten vorm van behandeling vormt. Dit inzicht is ook door UWV in haar beleid overgenomen: het volgen van CGT of GET is voor uitkeringsgerechtigden met ME/CVS niet langer zonder meer verplicht voor het tonen van voldoende herstelgedrag. Het is vervolgens aan de verzekeringsarts van UWV om in iedere situatie een individuele sociaal-medische beoordeling te verrichten, om daarmee recht te doen aan ieders individuele beperkingen en mogelijkheden.
Bent u van mening dat verzekeringsartsen in hun medische rapportages met betrekking tot mensen met ME/CVS de beleidsdocumenten van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) mee moeten wegen in hun oordeel?
Ja. De beleidsdocumenten van UWV vormen de grondslag van het beleid dat bij een sociaal-medische beoordeling gehanteerd dient te worden. Dit beleid is er op gericht om beoordelingen rechtmatig uit te voeren, volgens de geldende wetenschappelijke standaarden. Het gaat bij de beleidsdocumenten onder andere om documenten die in algemene zin aangeven binnen welke kaders een sociaal-medische beoordeling uitgevoerd moet worden, en aan welke kwaliteitsstandaarden moet worden voldaan. Daarnaast gaat het om medisch inhoudelijke stukken, zoals de in reactie op vraag 2 beschreven richtlijn CVS.
Kunnen verzekeringsartsen de aanbevelingen van de Gezondheidsraad en/of de beleidsdocumenten van het UWV naast zich neerleggen en de standpunten van hun eigen vereniging laten prevaleren? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
In beginsel dienen de beleidsdocumenten, zoals hierboven beschreven, als richtsnoer voor sociaal-medische beoordelingen. Voor zover het daarbinnen gaat om richtlijnen heeft een verzekeringsarts altijd de mogelijkheid om hier, indien medisch noodzakelijk, beargumenteerd van af te wijken. Het is in dat geval dus van belang dat de verzekeringsarts goede redenen heeft om van de handelwijze uit de richtlijn af te wijken en dat de verzekeringsarts deze goed beschrijft en onderbouwt.
Ik vind deze werkwijze wenselijk, omdat een richtlijn nooit kan voorzien in alle mogelijk voorkomende gevallen. Verzekeringsartsen moeten, omdat iedere persoon en iedere situatie verschillend is, de mogelijkheid hebben om onderbouwd af te wijken van de algemeen gestelde kaders.
Bent u bekend met het antwoord van uw voorganger op onze eerdere schriftelijke vragen over ME/CVS? Hoe oordeelt u, met inachtneming van dit antwoord, over de werkwijze van de verzekeringsarts in onderhands meegestuurde casus?2
Daar ben ik mee bekend. Zoals beschreven in reactie op vraag 1 past het mij niet om nader op deze individuele casus in te gaan.
Wat is uw oordeel over het punt dat de Nederlandse Vereniging van Geneeskundige Adviseurs in particuliere Verzekeringsartsen (GAV) en de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde (NVVG) de aanbevelingen van de Gezondheidsraad en de beleidsdocumenten van het UWV niet heeft overgenomen? Bent u van mening dat zij dit wel zouden moeten doen? Zo ja, bent u bereid te komen tot een nadere afstemming en een gelijk standpunt aangaande ME/CVS tussen de Gezondheidsraad, het UWV, de GAV en de NVVG?
Het standpunt van de beroepsverenigingen is aan deze verenigingen zelf. Het is niet aan mij om hierover te oordelen. UWV zoekt waar mogelijk de verbinding en afstemming met haar stakeholders, waaronder de relevante beroepsverenigingen.
Voor ME/CVS heb ik, net als drie patiëntenorganisaties, Zorginstituut Nederland verzocht om de ontwikkeling van de Kwaliteitsstandaard ME/CVS op de Meerjarenagenda te plaatsen. Het Zorginstituut heeft besloten deze verzoeken te honoreren. Dat betekent dat de betrokken organisaties – wetenschappelijke verenigingen, patiëntenorganisaties, zorgverzekeraars en UWV – tot 1 oktober 2021 de tijd hebben om te bepalen of zij de nieuwe conceptrichtlijn van NICE voor ME/CVS geschikt vinden voor overname in Nederland. Is dat niet het geval, dan kunnen deze organisaties besluiten een nieuwe richtlijn (of modules daarvan) te gaan ontwikkelen. De nieuwe richtlijn kan vervolgens in de plaats komen van de nu geldende richtlijn CVS uit 2013, zoals beschreven in reactie op vraag 2. Ook de GAV en de NVVG zijn dus bij dit traject betrokken.
Het verbod op verrijkte kooien voor leghennen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het, veertien jaar na de aangenomen motie Thieme, sinds 1 januari 2021 eindelijk verboden is om leghennen te houden in zogenaamde «verrijkte kooien», waarin de dieren nauwelijks meer dan 1 A4-tje ruimte en een zitstok van 15 centimeter per kip hebben?1
Vanaf 1 januari 2021 is het in Nederland verboden leghennen te houden in verrijkte kooien. Hiermee zijn de eisen aan huisvesting voor leghennen in Nederland strenger dan de eisen die Europees gesteld worden.
Kunt u bevestigen dat in 2018 meer dan zes miljoen dieren (6.234.000 leghennen, exclusief opfokleghennen) nog in verrijkte kooien moesten leven?2
Eerder heb ik uw Kamer (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 8) abusievelijk gemeld dat er maximaal 6.234.000 leghennen in verrijkte kooien leefden. Het genoemde aantal betrof echter het aantal leghennen in zogenaamde aangepaste kooien. In Nederland betreft dit verrijkte kooien en koloniekooien tezamen. Uit de gegevens van het Controle Orgaan Kwaliteits Zaken (COKZ) blijkt dat het aantal leghennen in verrijkte kooien lager lag.
Kunt u bevestigen dat er in 2019 nog 14 bedrijven waren die leghennen hielden in verrijkte kooien?3
In 2019 stonden er 14 bedrijven geregistreerd met verrijkte kooien.
Kunt u garanderen dat in de Nederlandse pluimveehouderij op 1 januari 2021 geen enkele kip meer haar leven hoeft te slijten in een verrijkte kooi? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze laat u dit controleren?
Nee, controle hierop wordt zo spoedig mogelijk uitgevoerd door het COKZ. Voor één legbedrijf heb ik op grond van artikel 10.1, eerste lid, van de Wet Dieren een tijdelijke ontheffing van maximaal zeven maanden verleend voor één stal. De geplande ombouw heeft door de COVID-19-pandemie (bouwbedrijf dat afspraken niet na kon komen) niet tijdig plaats kunnen vinden.
Klopt het dat u niet de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) laat handhaven op het verbod op verrijkte kooien, maar dat u dit overlaat aan de private organisatie COKZ (Stichting Controle Orgaan Kwaliteitszaken)? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe zit het dan?4
Zowel inspecteurs van de NVWA als van het COKZ zijn op grond van het Besluit aanwijzing toezichthouders Wet dieren bevoegd om toezicht te houden op het Besluit Houders van Dieren waarin het verbod op het houden van leghennen in verrijkte kooien is vastgelegd.
Inspecteurs van het COKZ bezoeken, in het kader van het toezicht op de handelsnormen (Vo. (EG) 589/2008), frequenter pluimveehouders die leghennen houden dan inspecteurs van de NVWA. Bij een dergelijke inspectie door de inspecteurs van het COKZ controleren zij ook standaard of de pluimveehouder zich houdt aan de huisvestingseisen, inclusief het verbod op verrijkte kooien, van het Besluit houders van Dieren. Door deze werkwijze is het toezicht efficiënt ingericht.
Zijn alle bedrijven met verrijkte kooien inmiddels al gecontroleerd en hoe houdt u hier als Minister zicht op?
Ik verwijs uw Kamer hiervoor naar de antwoorden op vraag 4 en 5.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden en derhalve heeft uw Kamer een uitstelbrief ontvangen.
De commodificatie van water en waterroof door Nederlandse financiële instellingen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich onze Kamervragen van 17 en 22 december 2020 naar aanleiding van de continue stroom van signalen dat keer op keer blijkt dat de financiële sector zichzelf niet kan reguleren en dat financiële instellingen toch blijven investeren in bedrijven die zich schuldig maken aan ontbossing, biodiversiteitsverlies, milieudelicten, corruptie, mensenrechtenschendingen en ecocide?1
Ja.
Kent u de artikelen «Water vindt zijn weg naar Wall Street»2 en «Waterroof: mede mogelijk gemaakt met ons pensioengeld»3 van Follow the Money van 13 en 19 januari 2021 respectievelijk, over dat water, naarmate de schaarste toeneemt, steeds interessanter wordt als financieel product, en daardoor ook steeds ontoegankelijker, de rol van de Nederlandse financiële sector in wereldwijde waterroof en het feit dat financiële instellingen in de praktijk nauwelijks aandacht hebben voor duurzaam waterbeleid?
Ja.
Erkent u dat water een primaire levensbehoefte is en het recht op water een mensenrecht is? Waarom wel of niet?
Nederland heeft op de zevende zitting van de Mensenrechtenraad (3 tot 28 maart 2008) het recht op water en sanitatie als mensenrecht erkend4. Erkenning van dat recht verschaft Nederland in de beleidsdialoog met partnerlanden de legitimiteit om te wijzen op de plichten van de overheid en de rechten van de bevolking, vooral de rechten van de meest kwetsbare groepen. Zo kan worden bijgedragen aan het terugdringen van de achterstanden in de realisering van de SDG’s.
Hoe beoordeelt u de toenemende commodificatie van water, die van water in toenemende mate een verhandelaar product maakt, dat verkocht en gekocht dient te worden?
Het kabinet baseert zijn oordeel op de maatschappelijke, economische en milieu en natuurfuncties die water vervult: mensenrecht, «common pool resource», basisvoorziening en verhandelbaar product. Grote gebruikers van water zijn de landbouw- en energiesectoren en de industrie. Huishoudens zijn kleinere gebruikers. Ook voor gezonde natuur dient water beschikbaar te zijn.
Commodificatie van water kan economisch efficiënt gebruik en verdeling van water bevorderen en risico’s mitigeren van watergebrek in situaties van schaarste. Toenemende schaarste kan commodificatie in de hand werken. Een watermarkt vergt een specifieke combinatie van infrastructuur, administratief systeem, regulering, marktspelers en -dynamiek. Er zijn tot nu toe maar weinig markten waar water wordt verhandeld. Ervaring is dat deze markten soms wel, soms niet tot economisch efficiënter gebruik en verdeling van water leiden. Het perspectief dat commodificatie bijdraagt aan een maatschappelijk gewenste verdeling en toegankelijkheid van water is beperkt.
Op welke manier kan de commodificatie van water volgens u de toegang tot water beperken?
Commodificatie kan leiden tot speculatie en prijsopdrijving. Ook kan commodificatie via het verwerven van landeigendomsrechten leiden tot beperking van de toegang tot waterbronnen. Dit effect van commodificatie is ongewenst, gezien de maatschappelijke en milieufuncties die water vervult. Als dit niet goed wordt gereguleerd, dan kan gebrek aan koopkracht de toegang tot water beperken voor maatschappelijke of milieufuncties.
Erkent u dat er partijen zijn die belang hebben bij de toenemende waterschaarste, doordat waterschaarste de prijs van water zal opdrijven en aanzet tot het opkopen van water voor de langetermijnvoorziening, en om met winst door te verkopen, en dat de prikkel om duurzaam om te gaan met water zo wegvalt? Waarom wel of niet?
In een markt leidt schaarste vaak tot prijsstijging. Partijen met verhandelbare waterrechten kunnen dan ook belang hebben bij schaarste. Hun handelen wordt niet per se gedreven door de prikkel om duurzaam om te gaan met water.
Op welke manier vindt u de gevolgen van water als handelswaar, die water minder of niet toegankelijk maakt voor sommige mensen, te rechtvaardigen in het licht van het recht op water als mensenrecht?
Het is niet te rechtvaardigen dat handel in water de realisering van het sociaaleconomisch mensenrecht op water verhindert. Veel landen hebben dit recht verankerd in wetgeving en beleid door daarin vast te leggen dat huishoudelijk gebruik prioriteit heeft boven andere gebruiksfuncties. De Verenigde Naties (VN) hebben dit mensenrecht vertaald in het duurzame ontwikkelingsdoel nummer 6, dat per 2030 universele toegang tot veilig drinkwater nastreeft (SDG 6.1). Het VN-syntheserapport uit 2018 over de voortgang op SDG 6 laat zien dat de meeste landen niet op koers liggen om dit doel te realiseren.
Een gebrekkige toegang tot veilig drinkwater lijkt overigens in weinig gevallen het gevolg van handel in water. Vaak is gebrekkige toegang tot veilig drinkwater het gevolg van slecht bestuur dat een collectieve basisvoorziening als drinkwater in de weg staat, een gebrek aan investeringen, slecht onderhoud van bestaande voorzieningen, enz.
Op welke manieren zet u zich in om de commodificatie van water tegen te gaan en bent u bereid tot een steviger inzet, nu blijkt dat deze ontwikkeling doorzet? Bent u bereid om, t.b.v. de besluitvorming door een volgend kabinet, plannen voor te bereiden voor een steviger inzet tegen de commodificatie van water? Waarom wel of niet?
In 2018 heeft het High Level Panel on Water (HLPW), waar MP Rutte samen met 11 regeringsleiders en staatshoofden deel van uitmaakte, een advies uitgebracht aan de Secretaris Generaal van de VN en de President van de Wereldbank5. Nederland leidde destijds de advisering op het gebied van het «waarderen» van water. Het HLPW stelt dat de financiële waarde slechts een van de vele waarden is die water vertegenwoordigt; sociale, ecologische, religieuze en spirituele waarden zijn andere. Het HLPW stelt dat bij besluiten die impact hebben op water, al deze waarden moeten worden (h)erkend en meegewogen – en identificeert hiervoor vijf principes. Deze principes perken de ruimte voor commodifcatie in.
In 2019 heeft het kabinet het Valuing Water Initiative (VWI) gestart. Dit initiatief ondersteunt overheden, ondernemers en gemeenschappen om bovengenoemde principes te operationaliseren in beleid, plannen, beslissingen en gedrag. VWI werkt met onder meer overheden in ontwikkelingslanden, multinationale bedrijven, waternutsbedrijven, multilaterale organisaties zoals Wereldbank en OESO, maatschappelijke organisaties, jeugdvertegenwoordigers en wetenschappers. VWI werkt met 14 grote mondiale investeerders (waaronder pensioenfondsen), die samen 2.1 biljoen dollar beheren, om hen bewuster te maken van het risico dat zij lopen en van schade die zij aanrichten door in bedrijven te blijven investeren die waterproblemen (schaarste, vervuiling) veroorzaken. Het is de intentie dat deze samenwerking eraan bijdraagt dat deze investeerders betere prestaties op watergebied zullen eisen van de duizenden bedrijven waar zij in investeren.
Op welke manieren zorgt u ervoor dat Nederlandse financiële instellingen duurzaam waterbeleid integreren in hun bedrijfsvoering, vermogensbeheer en kredietverschaffing, en adequaat optreden bij misstanden zoals waterroof? Bent u bereid om, t.b.v. besluitvorming door een volgend kabinet, plannen voor te bereiden om Nederlandse financiële instellingen hier proactiever toe aan te zetten?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren, waaronder Nederlandse financiële instellingen, dat zij gepaste zorgvuldigheid (due diligence) in lijn met de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) toepassen. Dit houdt in dat zij (potentiële) risico’s voor mens en milieu, waaronder verminderde of geen toegang tot schoon water, in kaart brengen, voorkomen en aanpakken en hierover transparant zijn.
Op 16 oktober 2020 heeft het kabinet de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk 26 485, nr. 337), gedeeld met de Tweede Kamer. Op basis van de resultaten van evaluatie, consultatie en onderzoek heeft het kabinet geconcludeerd dat het huidige IMVO-beleid onvoldoende effectief is. In de nota geeft het kabinet aan in te zetten op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau, om de naleving van de OESO-richtlijnen verder te bevorderen.
Van wetgeving die verplicht tot het in acht nemen van gepaste zorgvuldigheid wordt verwacht dat het een effectief instrument kan zijn om een ondergrens op het gebied van IMVO te bepalen.
Op welke manier zou bindende wet- en regelgeving hierbij kunnen ondersteunen volgens u?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke manier vindt u dat Nederland moet optreden tegen waterroof? Vindt u dat er genoeg wordt gedaan?
Het kabinet zet zich in voor realisering van de watergerelateerde duurzame ontwikkelingsdoelen, incl. ontwikkelingsdoel nummer 6 (SDG6), gericht op water en sanitatie. Nederland heeft internationaal een grote reputatie op watergebied, en de geloofwaardigheid en het vermogen partijen om de tafel te krijgen en hen te bewegen betere besluiten te nemen die waterroof tegengaan. Het eerdergenoemde Valuing Water Initiatief speelt daar op in.
Nederland doet veel op watergebied. We hebben veel deskundigheid, een grote portefeuille van internationale waterprogramma’s en via talloze partnerschappen met publieke, private en multilaterale organisaties oefent Nederland invloed uit. We hebben een watergezant die internationaal een belangrijk pleitbezorger is van verbeterd waterbeheer. We zijn in 2023 co-voorzitter van de eerste mondiale watertop van de VN sinds 1977; dit vormt een unieke kans om internationale actie ten behoeve van de implementatie van SDG6 te versnellen.
Bent u het ermee eens dat het strafbaar stellen van waterroof kan helpen om financiering van schadelijke en vervuilende activiteiten te stoppen? Waarom wel of niet? Welke mogelijkheden ziet u voor het strafbaar stellen van waterroof?
Het kabinet zet in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting in lijn met de OESO-richtlijnen. Dit heeft de voorkeur boven een verplichting gericht op één thema, zoals waterroof en de thema’s uit de Kamervragen over de financiële sector van 17 en 22 december. De OESO-richtlijnen zijn gericht op het aanpakken en voorkomen van risico’s in brede zin, zowel mensen- en arbeidsrechtenschendingen als milieuschade. Bedrijven behoren binnen het proces van gepaste zorgvuldigheid de risico’s te prioriteren op ernst en waarschijnlijkheid.
Uit onderzoeken en consultaties blijkt dat een gepaste zorgvuldigheidsverplichting het meest effectief is als deze wordt ingericht op Europees niveau; een Europese aanpak zorgt voor een grotere impact in de keten, en borgt een gelijk speelveld voor bedrijven. Er wordt momenteel door de Europese Commissie gewerkt aan een wetgevend initiatief op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur, waar gepaste zorgvuldigheid onderdeel van is. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat een gepaste zorgvuldigheidsverplichting op Europees niveau kansrijk is. Het kabinet werkt aan bouwstenen voor de uitwerking van een gepaste zorgvuldigheidsverplichting die primair worden ingezet voor de beïnvloeding van de vormgeving van een dergelijke verplichting op EU-niveau. Het gaat om de bouwstenen over de reikwijdte van regelgeving, de eisen die aan ondernemingen worden gesteld en het toezicht en sancties. Mocht een effectief en uitvoerbaar voorstel Europees niet van de grond komen, liggen de bouwstenen klaar voor het invoeren van nationale dwingende maatregelen. De Commissie geeft aan dat een voorstel in het tweede kwartaal van 2021 wordt verwacht. In de beleidsnota van 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337) heeft het kabinet in overweging gegeven om in de zomer van 2021 de balans in Europa op te maken.
Bent u bereid om, t.b.v. besluitvorming door een volgend kabinet, een verbod voor te bereiden op financieringen die direct of indirect bijdragen aan waterroof? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u onze andere Kamervragen over de financiële sector van 17 en 22 december ook beantwoorden in termen van het uitwerken van plannen t.b.v. besluitvorming door een volgend kabinet?
Zie antwoord vraag 12.
Zijn de Kamervragen van de PvdD van 17 en 22 december en deze Kamervragen – die gebaseerd zijn op een diversiteit aan objectieve, betrouwbare, algemeen geaccepteerde bronnen – aanleiding om te erkennen dat er geen sprake is van zomaar een aantal los van elkaar staande misstanden waar financiële instellingen incidenteel bij betrokken zijn, maar dat er sprake is van een patroon waarbij de Nederlandse financiële sector – één van de grootste ter wereld – stelselmatig de aantasting van de brede welvaart overal ter wereld faciliteert, door bedrijven te financieren die zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen en corruptie, roofbouw op deze planeet en daarmee kolonisatie van de toekomst? Waarom wel of niet?
De afgelopen jaren zijn er drie IMVO-convenanten voor de financiële sector afgesloten; het bankenconvenant, het verzekeringsconvenant en het pensioenconvenant. Het inzicht tot nu toe ten aanzien van deze convenanten is dat de financiële sector welwillend staat tegenover duurzaam financieren en zich wil inzetten voor het voorkomen van potentiële misstanden voor mens en milieu. Tegelijkertijd is het duidelijk dat er nog een kennishiaat is met betrekking tot internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en dat de beschikbare capaciteit om deze kennis te vergaren en het handelingsperspectief in kaart te brengen niet altijd aanwezig is bij de financiële partijen. Bij het maken van een risico-inschatting is het daarom verstandig om ook de informatie uit externe onderzoeken mee te laten wegen en gebruik te maken van de expertise binnen de convenanten.
Erkent u dat de Organisatie voor Eonomische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)-richtlijnen, Environmental, social, and governance (ESG)-criteria, internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO)-criteria, sustainable development goals, UN guiding principles, klimaatcommitments, verklaringen, afspraken, doelen, sectorconvenanten, biodiversiteitsstrategieën, etc., tot nu toe dit patroon niet hebben kunnen doorbreken en misstanden zoals de voorbeelden in onze Kamervragen niet hebben kunnen voorkomen? Waarom wel of niet?
In de beleidsnota van 16 oktober 2020 geeft het kabinet aan dat uit evaluaties blijkt dat het bestaande IMVO-beleid onvoldoende effectief is; er zijn nog te weinig Nederlandse bedrijven die ondernemen in lijn met de internationale MVO-normen. Aanvulling en aanscherping van de IMVO-maatregelen is daarom nodig. Het kabinet stelt een IMVO-beleid voor dat bestaat uit een mix van elkaar versterkende maatregelen die tezamen leiden tot effectieve gedragsverandering bij koplopers, achterblijvers en bedrijven in het peloton. De beleidsmix voorziet erin dat maatregelen verplichten, voorwaarden stellen, verleiden, vergemakkelijken en voorlichten (conform het zogenaamde 5V-model). Kernelement van de nieuwe doordachte mix is een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting.
Vormen de Kamervragen van de PvdD van 17 en 22 december 2020 en de voorliggende Kamervragen aanleiding voor u om te erkennen dat dit te maken kan hebben met het gebrek aan bindende wet- en regelgeving? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 16.
Het bericht ‘Snelle trein Eurostar van Rotterdam naar Londen staat op omvallen’ (Herdruk) |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de «zeer kritieke toestand» waar de Eurostar zich in bevindt door het teruggelopen aantal passagiers vanwege de COVID-19-crisis?1
Ja.
Klopt het dat het bedrijf per april niet langer aan betalingsverplichtingen kan voldoen? Zo ja, kan het bedrijf ook niet meer voldoen aan de betalingsverplichtingen in België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk?
Eurostar bevindt zich als gevolg van de coronacrisis in een precaire financiële situatie. De dienstregeling is sterk afgeschaald als gevolg van de sterke daling van het aantal reizigers en binnen het bedrijf zijn bezuinigingsmaatregelen doorgevoerd. Momenteel voert Eurostar gesprekken met zowel de Britse, de Franse en de Belgische overheid over mogelijke steunmaatregelen.
Ziet u mogelijkheden om met uw ambtsgenoten uit België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk te bezien wat gedaan kan worden om de trein van Nederland naar Londen na de crisis niet kwijt te zijn?
Eurostar heeft ervoor gekozen om in overleg te treden met België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk over mogelijke steunmaatregelen. Het ligt ook voor de hand dat Eurostar met deze partijen in gesprek is. De Franse nationale spoorwegmaatschappij SNCF heeft een meerderheidsbelang (55%) in Eurostar. De Belgische nationale spoorwegmaatschappij NMBS is voor 5% eigendom en de overige 40% is in handen van private investeringsmaatschappijen. Het hoofdkantoor van Eurostar is in Londen gevestigd. Eurostar heeft recent bevestigd dat de gesprekken met deze landen nog gaande zijn. Ik zal deze gesprekken uiteraard volgen, en uw Kamer informeren mocht dit gevolgen hebben voor het treinvervoer van en naar Nederland, in het bijzonder waar het ontwikkelingen betreft die zouden kunnen raken aan de continuïteit.
Heeft het betreffende bedrijf aanspraak gemaakt op het huidige steunpakket? Zo ja, zijn hier middelen voor vrijgemaakt en in welke hoedanigheid? Zo nee, waarom niet?
Eurostar heeft een beroep gedaan op de NOW-regeling. Uit de openbare registratie2 blijkt dat zij € 20.152,- toegekend hebben gekregen. Eurostar heeft aangegeven op dit moment geen verdere aanspraak te hebben gemaakt op generieke regelingen. NS en Eurostar zijn in het kader van de tussen hen gesloten samenwerkingsovereenkomst en naar aanleiding van de financiële situatie van Eurostar in gesprek over de financiële voorwaarden van hun samenwerking.
Op welke manier kan de Eurostar gebruikmaken van het nieuwe financiële steun- en herstelpakket?
Dit pakket staat open voor alle bedrijven, mits zij aan de voorwaarden van de regelingen voldoen. In het algemeen geldt dat door de recente aanpassingen aan de TVL (voorwaarden, drempel en percentage) deze toegankelijker is geworden voor grotere bedrijven. De NOW is ook nog steeds beschikbaar.
Bent u het eens met de stelling dat in het kader van de wens van de Kamer om vluchten van Amsterdam naar Londen te verminderen het cruciaal is dat ook in deze tijd van de coronacrisis een trein blijft rijden tussen deze twee steden?
Zoals ik uw Kamer in verschillende brieven heb gemeld, streeft Nederland naar stimulering van het internationaal personenvervoer per spoor. De trein is een duurzaam en comfortabel alternatief voor het vervoer over de middellange afstand in Europa. Als gevolg van het coronavirus is de dienstregeling echter afgeschaald. Momenteel rijdt er één Eurostar-dienst vanuit Londen naar Amsterdam en vice versa. Deze verbinding is uitsluitend bedoeld voor noodzakelijke reizen en hierbij geldt verder de eis dat reizigers naar Nederland in het bezit moeten zijn van een negatieve PCR-testuitslag niet ouder dan 72 uur.
Het bericht 'Premie verzekering omhoog door drempeltjes' |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat ik in het algemeen overleg Mestbeleid van 4 november 2020 uitsprak: «Dan de ruggenteelt. Met de akkerbouwers ben ik ongelukkig met die maatregel. De drempels zijn in de praktijk echt onwerkbaar en kostbaar.»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de drempelplicht in de ruggenteelt ertoe leidt dat er sneller schade op zal treden in de aardappel-, witlof- en wortelteelt en op bloembollenvelden, aangezien de dammetjes ervoor zorgen dat afspoeling van regenwater voorkomen wordt en dus op het land blijft staan?
Op 3 februari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik gehoor geef aan het verzoek van een meerderheid van uw Kamer om deze maatregel te schrappen, door deze niet in werking te laten treden.
In de nota van toelichting bij het Besluit van 29 december 2020 tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen dat op 6 januari 2021 is gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2021, 2) is aangegeven dat bij extreme weersomstandigheden sprake van zorg kan zijn dat door de aanleg van drempeltjes het regenwater te lang blijft staan waardoor ongewenste gevolgen zoals bijvoorbeeld waterrot in aardappelen kan optreden. Dat is niet wenselijk, en daarom was voorzien dat de landbouwer deze maatregel zou mogen opheffen wanneer gewasschade dreigt.
Bent u zich ervan bewust dat de brede weersverzekering een Publiek-Private Samenwerking (PPS) is en de laatste strohalm voor agrarische ondernemers bij extreme weerschade?
Ik zie de Brede weersverzekering inderdaad als belangrijk sluitstuk voor het risicomanagement tegen weerschade in de open teelten. Voor agrarische ondernemers die deze verzekering hebben afgesloten kan dit een belangrijk instrument zijn bij extreme weerschade. Bij deze maatregel was echter voorzien dat in geval van extreme weersomstandigheden de landbouwer drempels in de ruggenteelt zou mogen opheffen. Ik verwijs u hiervoor ook naar de beantwoording van vraag 2.
Bent u er ook van op de hoogte dat de premie voor de brede weersverzekering omhoog zal gaan als gevolg van de toenemende schade aan gewassen? Wat vindt u hiervan?2
De conclusie in het artikel dat als gevolg van drempels in de ruggen de weerschade in deze teelten zou toenemen deel ik niet. Bij extreme weersomstandigheden zouden de drempels verwijderd kunnen worden; in droge perioden zou mogelijk meer van de eerder gevallen neerslag op de akker vastgehouden zijn en droogteschade hebben beperkt.
Overweegt u financiële compensatie nu de hoogte van de premie zal toenemen door toedoen van een overheidsmaatregel? Zo nee, waarom niet?
Onder verwijzing naar de antwoorden op de vragen 2 en 4 is financiële compensatie niet aan de orde.
Heeft u zich bij de besprekingen met de Europese Commissie over het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn gerealiseerd dat de afspraken die u daar heeft gemaakt over de ruggenteelt tot verhoging van verzekeringspremies zou leiden? Zo ja, waarom heeft u dan toch deze maatregel doorgezet? Zo nee, waarom is dit over het hoofd gezien?
Ik verwijs voor de beantwoording van deze vraag naar de antwoorden op de vragen 2 en 4.
Bent u zich ervan bewust dat de drempels tussen ruggen zorgen voor onwerkbare situaties, bijvoorbeeld in de pootaardappelteelt, witlofteelt en wortelteelt en wat zijn volgens u oplossingen voor de praktische problemen die de drempelplicht met zich meebrengt?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 2 waarin is aangegeven dat deze maatregel niet in werking is getreden.
Kunt u toelichten waarom drempels in de ruggenteelt op kleigronden worden verplicht, terwijl nog niet bewezen is dat dit het gewenste effect zal hebben en erkent u dat een goede onderbouwing voor deze maatregel ontbreekt? Zo nee, welke precieze onderbouwing heeft u daar dan voor? . Kunt u aangeven of de drempelplicht de enige manier is om afspoeling te voorkomen? Zo niet, waarom is dan toch voor deze maatregel gekozen?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 2 waarin is aangegeven dat deze maatregel niet in werking is getreden.
Bent u bereid om de drempelplicht in de ruggenteelt op kleigronden op korte termijn te heroverwegen en om te kijken naar alternatieven?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2 en 7.
Bent u bereid de drempelmaatregelen op te schorten, in gesprek te gaan met de diverse stakeholders en in overleg te treden met de Europese Commissie over de ontstane situatie?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 2.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Minister Pompeo: Chinese behandeling Oeigoeren is genocide»?1
Ja.
Klopt het dat de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Mike Pompeo heeft verklaard dat China onder leiding van de Communistische Partij genocide heeft gepleegd op Oeigoeren in Xinjiang?
Ja. Op 19 januari 2021 heeft toenmalig Secretary of State Pompeo in een verklaring gesteld dat op basis van de beschikbare informatie door hem is vastgesteld dat de Chinese staat genocide heeft gepleegd op de moslim Oeigoeren en andere etnische en religieuze minderheden in Xinjiang, alsook dat deze genocide nog steeds voortduurt.
In hoeverre is dit nu het officiële standpunt van de Amerikaanse regering? Is het de verwachting dat de nieuwe regering onder leiding van Joe Biden dit standpunt overneemt?
Het is nog niet duidelijk of de nieuwe Amerikaanse administratie deze vaststelling over zal nemen. Secretary of State Blinken heeft wel tijdens zijn hoorzitting met de Senate Foreign Relations Committee aangegeven de kwalificatie te onderschrijven. Nadere besluitvorming door de Amerikaanse overheid moet worden afgewacht voordat eventuele gevolgen in kaart kunnen worden gebracht.
Wat zijn de gevolgen van deze Amerikaanse stellingname?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om nauwe samenwerking te zoeken met de nieuwe Amerikaanse regering om gezamenlijk op te trekken richting China met betrekking tot de situatie van de Oeigoeren? Zo ja, op welke wijze?
T.a.v. Xinjiang delen de VS, de EU en NL de ernstige zorgen over de plaatselijke mensenrechtensituatie in het algemeen en de behandeling van de Oeigoeren in het bijzonder. Op dit terrein is de afgelopen jaren al nauw samen opgetrokken met de VS, vooral in VN-verband. Deze samenwerking zal met de nieuwe Amerikaanse regering voortgezet en waar mogelijk en relevant uitgebreid worden.
Wat is uw appreciatie van het onderliggende rapport van deCongressional Executive Commission on China? Deelt u de conclusies van dit rapport?
Het rapport van de Congressional Executive Commission on China geeft een overzicht van mensenrechtenschendingen door de Chinese overheid. Het rapporteert over repressie van minderheden in Xinjiang en Tibet, het ondermijnen van de rechtstaat in Hongkong, beperkingen op vrijheid van religie en levensovertuiging, gebruik van het strafrecht om kritiek te smoren, inperking van de vrijheid van meningsuiting en internetvrijheid, genderongelijkheid, mensensmokkel, een krimpend maatschappelijk middenveld, en het repatriëren van Noord-Koreaanse vluchtelingen. In grote lijnen zijn dit bevindingen waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd, onder andere in de brief over Mensenrechten in China van 11 november 2019 (Kamerstuk 35 207, nr. 32).
Klopt het dat de gerichte inzet van geboortebeperkingsmaatregelen tegen een specifieke groep neerkomt op genocide en dat er sterk bewijs is dat China zich hier middels gedwongen sterilisaties van Oeigoerse vrouwen schuldig aan maakt?
Genocide is een zeer ernstig internationaal misdrijf, waarbij het gaat om een aantal ernstige daden die worden gepleegd met de opzet om een specifieke groep geheel of gedeeltelijk uit te roeien (genocidale opzet). Het opleggen van geboortebeperkingen aan een bepaalde groep zou als een dergelijke daad kunnen worden aangemerkt, maar om als genocide te kunnen worden gekwalificeerd is het noodzakelijk dat vaststaat dat deze beperkingen zijn opgelegd met een genocidale opzet.
Deelt u de kwalificatie van Pompeo dat China zich schuldig heeft gemaakt aan genocide op de Oeigoeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet stelt zich op het standpunt dat er sprake is van grootschalige mensenrechtenschendingen tegen Oeigoeren. Leidend voor de Nederlandse regering bij de erkenning van genocides zijn uitspraken van internationale gerechts- of strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek en vaststellingen door de VN leidend, zoals is vastgesteld in het regeerakkoord. Hiervan is op dit moment geen sprake.
Bent u bereid om een officieel onderzoek te starten, op nationaal of Europees niveau, om te bepalen of China zich inderdaad schuldig maakt aan genocide en op welke wijze?
Zoals ik aangaf tijdens het Algemeen Overleg Raad Buitenlandse Zaken van 21 januari 2021 zal ik dit in EU-kader bespreken.
Bent u bereid om de Chinese autoriteiten te verzoeken om toegang te verlenen voor onafhankelijke onderzoekers tot Xinjiang en de strafkampen en dat u, mocht die toegang niet worden verleend, op basis van de huidige kennis over zult gaan tot de officiële vaststelling dat er genocide plaatsvindt?
Nederland vraagt China consequent om transparantie en betekenisvolle toegang voor waarnemers, waaronder de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, tot Xinjiang en zal dat blijven doen. Wat betreft het vaststellen van genocide met de huidige informatie, zie het antwoord op vraag 8.
Wat zijn de gevolgen van een Nederlandse of Europese vaststelling van genocide, op het gebied van diplomatieke relaties, sancties en handelsrelaties?
Mogelijke gevolgen zijn afhankelijk van de precieze omstandigheden en bevindingen. Daar kan ik niet op vooruit lopen.