De gevolgen van de coronacrisis voor mensen in de prostitutie en het bericht 'Koolmees: geen aparte steunregeling voor sekswerkers' |
|
Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Koolmees: geen aparte steunregeling voor sekswerkers»?1
Ja.
In hoeverre kunnen mensen in de prostitutie die tussen wal en schil vielen nu een beroep op de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) doen? Kunt u hierbij ook specifiek ingaan op mensen die werken middels opting-in?
Er zijn een aantal regelingen waar ook sekswerkers mogelijk aanspraak op kunnen maken als zij aan de voorwaarden voldoen. Sekswerkers die als zelfstandig ondernemer werken kunnen in aanmerking komen voor de Tozo, als hun huishoudinkomen onder het sociaal minimum is gevallen, zij ingeschreven staan bij de KvK en ze rechtmatig in Nederland verblijven.
Sekswerkers die in dienstverband werken met een arbeidscontract komen mogelijk in aanmerking voor de WW. Hun werkgever zou ook mogelijkde NOW kunnen aanvragen. Voor andere sekswerkers, zoals sekswerkers die onder de opting-in regeling vallen, of sekswerkers uit andere EU-landen die niet als zzp’er werken en ook geen werknemer zijn, bestaat de mogelijkheid om een bijstandsuitkering aan te vragen als zij aan de voorwaarden voor algemene bijstand voldoen.
Daarnaast is er nu de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK). TONK is bedoeld voor huishoudens die door de Coronamaatregelen te maken hebben met een forse inkomensteruggang en daardoor de noodzakelijke (woon)kosten niet meer kunnen betalen. TONK is geen inkomensregeling, maar kan naast eventuele aanspraken op andere regelingen voorzien in een tegemoetkoming van deze noodzakelijke (woon)kosten. De precieze uitwerking van de voorwaarden van TONK en de hoogte van de vergoeding worden lokaal bepaald, Het kabinet heeft gemeenten verzocht de TONK ruimhartig toe te passen.
Mensen in de prostitutie kunnen, afhankelijk van de persoonlijke situatie en de lokale uitwerking, gebruik maken van de TONK.
Hoe staat het met de uitvoering van de TONK? Heeft u ook de signalen gehoord dat er grote verschillen bestaan tussen gemeenten voor mensen uit de prostitutie die steun op basis van de TONK willen aanvragen? Dat in een aantal gemeenten mensen in de prostitutie wel een beroep kunnen doen op de TONK, zoals in Deventer, maar in een aantal gemeenten dit ook niet mogelijk is?
Er zijn verschillen tussen gemeenten in de uitvoering van TONK. Dat is inherent aan de keuze om, omwille van een snelle invoering, TONK te positioneren binnen het kader van de bijzondere bijstand. Hierdoor is lokale beleidsvrijheid ten aanzien van de wijze waarop naar inkomen en eventueel vermogen gekeken wordt en de hoogte van de vergoedingen die worden toegekend.
Mensen in de prostitutie die voldoen aan de regels kunnen in aanmerking komen voor TONK. Zie ook het antwoord op vraag 2. De aard van de werkzaamheden kan daarbij geen reden zijn om een TONK-aanvraag af te wijzen. Hier zijn mij ook geen signalen van bekend.
Bent u het ermee eens dat het niet zo kan zijn dat een gemeente mensen in de prostitutie afwijst wanneer zij zich beroepen op de TONK?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inzicht verschaffen in deze verschillen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid gemeenten er nogmaals op te wijzen dat de specifieke doelgroep van mensen in de prostitutie een beroep zouden moeten kunnen doen op de TONK?
De Minister van SZW is doorlopend in gesprek met gemeenten over de voortgang en uitvoering van TONK. Het daadwerkelijk bereiken van de mensen die het nodig hebben, waaronder ook mensen in de prostitutie, is daarbij één van de aandachtspunten.
Wanneer kan de Kamer de afdoening van de motie van de leden Bruins en Van der Graaf over maatwerk voor mensen die de prostitutie verlaten tegemoet zien waarin is verzocht in gesprek te gaan met VNG, Divosa en Valente om een werkwijze te ontwikkelen voor en kennisdeling tussen (centrum)gemeenten over maatwerk voor huisvesting, begeleiding, inkomen en arbeidsmarkttoeleiding voor mensen die noodgedwongen of vrijwillig de prostitutie verlaten?2
Naar aanleiding van de motie van de leden Bruins en Van der Graaf is een onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek worden nog dit voorjaar met een beleidsreactie aangeboden aan uw Kamer.
Kunt u tot slot inzicht geven in de voortgang van de implementatie van de lessen die uit de pilot slachtofferschap zijn voortgekomen, waar de Kamer bij brief van 1 juli 2020 over is geïnformeerd?3
In de brief van 18 november 2020 bent u geïnformeerd over de voortgang van het programma Samen tegen mensenhandel4. In de bijlage van deze brief, getiteld «Programmaresultaten Samen tegen mensenhandel», is een overzicht opgenomen van de stand van zaken van alle projecten en trajecten die in het kader van het programma zijn ondernomen. Hierin is ook opgenomen op welke wijze de lessen uit de pilot geïmplementeerd worden bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven en de IND (pagina 11). Er zijn geen actuele ontwikkelingen op dit vlak te melden.
Het bericht 'Zorgmedewerkers ervaren vaccinatiedruk' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgmedewerkers ervaren vaccinatiedruk»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht en de signalen die onder andere vakbonden afgeven?
We hebben intensief contact met zowel werkgevers- als werknemersorganisaties over het vaccinatieproces. De werkgeversorganisaties geven aan dat het vaccinatieproces voor zorgpersoneel zorgvuldig verloopt. In het proces is veel aandacht voor voorlichting en informatieverstrekking, waarbij het vrijwillige karakter van de vaccinatie wordt benadrukt. Vanuit de werknemersorganisaties hebben we echter wel enkele signalen ontvangen die erop wijzen dat werknemers de oproep om zich te laten vaccineren en de uitleg daarover als dwingend ervaren. Dit zijn zorgelijke signalen omdat er geen sprake mag zijn van dwang of drang richting werknemers om zich te laten vaccineren. Vaccinatie is en blijft vrijwillig.
Vanwege de bescherming van de volksgezondheid en de mogelijkheid de samenleving weer te openen, achten wij het van groot collectief belang om deelname aan het vaccinatieprogramma te stimuleren, maar het moet een vrije keuze blijven voor mensen om zich te laten vaccineren, dat is een grondrecht (artikel 8 EVRM). Het kabinet kiest daarom voor beleidsinterventies die de keuze voor vaccinatie kunnen beïnvloeden, maar de keuzevrijheid van mensen niet beperken. Dit conform het advies van de Gezondheidsraad van 4 februari 2021 «Ethische en juridische afwegingen COVID-19-vaccinatie».
Is er nader inzicht te geven in de omvang van deze signalen, zowel in de zorg als eventueel in andere sectoren over (ervaren) vaccinatiedruk richting personeel vanuit directie of op de werkvloer onder collega’s?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag twee mag er geen sprake zijn van vaccinatiedwang of -drang. We hebben de werknemersorganisaties gevraagd om nader inzicht te geven in deze signalen. Daaruit bleek dat er inderdaad enkele meldingen zijn binnengekomen bij de vakbonden van zorgmedewerkers die vaccinatiedwang of -drang vanuit hun werkgever en/of collega’s ervaren. De vakbonden hebben ons laten weten dat het in de afgelopen vier weken om circa 20 meldingen ging. Vanwege de vertrouwelijkheid van de meldingen kunnen zij geen nadere info verschaffen over deze meldingen.
Daarnaast is bij de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) nagegaan of zij meldingen hebben ontvangen. De ISZW laat weten dat er geen meldingen binnengekomen zijn over vaccinatiedwang of -drang. De ISZW heeft op grond van de Arbeidsomstandighedenwet ook geen grondslag om hierop te handhaven. Er worden namelijk geen bepalingen uit de Arbeidsomstandighedenwet overtreden als er sprake is van (ervaren) vaccinatiedwang of -drang. Bij de IGJ is een enkel signaal binnengekomen waarin sprake was van een indirecte vorm van vaccinatiedrang. De IGJ heeft vanuit haar taakstelling geen aanleiding gezien om dit signaal verder in behandeling te nemen en is hier ook geen logisch aanspreekpunt voor.
Deelt u de mening dat er op geen enkele wijze sprake kan zijn van dwang of drang ter zake vaccinatie?
Zie het antwoord op vraag twee.
Wat wordt er gedaan aan informatievoorziening en voorlichting richting (zorg)personeel ter zake vaccinatie (enerzijds inzake de werking van het vaccin en anderszijds inzake de eigen afweging van een werknemer)?
We hebben intensief contact met zowel werkgevers- als werknemersorganisaties over de voortgang van het vaccinatieproces. Tijdens deze gesprekken is benadrukt dat vaccinatie vrijwillig is en dat er geen sprake kan zijn van dwang of drang richting werknemers.
Vanuit de overheid wordt ook aangestuurd op het voorkomen van drang bij de vaccinatiecampagne. In de huidige vaccinatiecampagne wordt vooral gebruik gemaakt van milde vormen van gedragsbeïnvloeding die de keuzevrijheid van mensen niet beperken. Er wordt met name gebruik gemaakt van overreding en advisering om deelname aan het COVID-19-vaccinatieprogramma te stimuleren, door het belang van vaccineren te benadrukken. Overreding gaat over het met redelijke argumenten overtuigen van mensen om zich te laten vaccineren, zoals het geven van technische informatie over de werking van de vaccins en het gericht tegengaan van desinformatie. Advisering gaat over het in staat stellen van mensen om een geïnformeerde keuze te maken, zoals betrouwbare en wetenschappelijk onderbouwde informatie over de ontwikkeling van vaccins. In de publiekcommunicatie rondom vaccinatie wordt daarom vooral ingezet op het geven van transparante, toegankelijke en begrijpelijke informatie over de beschikbare vaccins, zodat iedereen een geïnformeerde keuze kan maken.
Wordt er actie ondernomen om vaccinatiedwang of -drang op de werkvloer te voorkomen c.q. tegen te gaan? Zo ja, welke actie?
Vaccinatie is en blijft vrijwillig. Deze vrijwilligheid wordt ook benoemd in onze gesprekken met de sociale partners en in de communicatiemiddelen die de overheid rondom de vaccinatie beschikbaar stelt. Vaccineren raakt immers het grondrecht van burgers op onaantastbaarheid van het lichaam en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. En als iemand om religieuze redenen niet gevaccineerd wil worden, kan ook de vrijheid van godsdienst worden geraakt. Deze grondrechten zijn vastgelegd in het EVRM en de Nederlandse Grondwet.
Als een werknemer vaccinatiedwang- of drang vanuit de werkgever ervaart kan hij/zij dit het beste eerst met de werkgever bespreken. Zo nodig kan de werknemer binnen de eigen organisatie terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon voor advies. Ook de arbodienst of de bedrijfsarts kan worden geraadpleegd. Het is belangrijk dat de werkgever weet welke bezwaren een werknemer eventueel heeft tegen vaccinatie. Als het om medische gegevens gaat, kan de werknemer deze met de bedrijfsarts bespreken. Dan kan gezamenlijk worden bekeken of mogelijk besmettingsgevaar van collega’s en/of patiënten/cliënten anders dan door vaccinatie kan worden weggenomen, bijvoorbeeld door het (blijven) dragen van beschermingsmiddelen, het (tijdelijk) vervullen van andere werkzaamheden of anderszins.
Op basis van het goed werkgeverschap en goed werknemerschap, zoals neergelegd in artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek, mag van de werkgever en de werknemer worden verwacht dat zij in onderling overleg streven naar een passende oplossing. In het uiterste geval heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om naar de rechter te stappen als binnen de arbeidsrelatie geen overeenstemming bereikt kan worden over de door de werknemer (ervaren) vaccinatiedwang of -drang en de wens van de werkgever om besmettingsgevaar op de werkvloer zoveel mogelijk tegen te gaan.
Bent u bereid dit aan de orde te stellen in overleg met vakbonden en met name in overleg met werkgeversorganisaties?
Ja, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 hebben we tijdens onze gesprekken met zowel werkgevers- als werknemersorganisaties nadrukkelijk aandacht voor de vrijwilligheid van vaccinaties en hebben we ook deze signalen besproken. We zullen de vrijwilligheid ook in de toekomst blijven benadrukken.
Het bericht ‘Restaurants dicht door corona maar toch 500 Aziatische koks uit het buitenland gehaald’ |
|
Judith Tielen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel in het Algemeen Dagblad van afgelopen weekend?1
Ja.
Hoeveel gecombineerde vergunningen voor toelating en verblijf (GVVA) werden er in 2019 verleend en aan hoeveel ondernemingen? En hoeveel in 2020?
Onderstaande tabel2 bevat het aantal ingewilligde gvva aanvragen in 2019 en 20203. Dit betreft alle ingewilligde gvva aanvragen, inclusief de gvva aanvragen die ingewilligd zijn ten behoeve van de Aziatische Horeca. De cijfers zijn afgerond op tientallen.
De cijfers zijn onderverdeeld in eerste verlening, verlenging, wijziging beperking4 en de bezwaarprocedure5.
2.600
1.450
1.710
1.540
50
60
70
70
4.420
3.110
Bron Metis 2021
De onderneming waarbij een vreemdeling arbeid wil komen verrichten en waarvoor er aan de vreemdeling een gvva wordt verleend, betreft de referent. In 2019 werd er afgerond ten behoeve van 2.170 referenten een gvva-aanvraag ingewilligd. In 2020 werd er afgerond ten behoeve van 1.730 referenten een gvva-aanvraag ingewilligd6.
Voor de gvva-aanvragen die ingewilligd werden ten behoeve van de Aziatische Horeca, werd er in 2019 afgerond ten behoeve van 1.500 referenten een gvva-aanvraag ingewilligd en in 2020 afgerond ten behoeve van 1.160 referenten7.
Hoe vaak werd in 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020 een werkvergunning afgegeven voor een kok in de Aziatische horeca?
Onderstaande tabel bevat het aantal ingewilligde gvva-aanvragen in 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020 ten behoeve van de regeling Aziatische Horeca8. De cijfers zijn afgerond op tientallen.
Er zijn maar beperkt cijfers beschikbaar over 2016. Dit komt omdat de aanvragen betreffende de Aziatische Horeca pas sinds oktober 2016 apart geregistreerd worden bij de IND.
De cijfers zijn onderverdeeld in eerste verleningen, verlengingen, wijziging beperking9 en de bezwaarprocedure10.
90
940
1180
1570
730
250
860
490
1400
1200
<10
<10
<10
10
<10
<10
90
50
60
30
350
1900
1730
3040
1960
Bron Metis 2021
Hoe vaak werd in diezelfde jaren een werkvergunning ingetrokken, omdat niet langer aan de voorwaarden, waaronder betaald werk, werd voldaan?
Onderstaande tabel bevat het totaal aantal ingetrokken gvva’s ten behoeve van de Aziatische Horeca vanaf 2017 tot en met 2020. De cijfers zijn afgerond op tientallen.
De cijfers zien op intrekkingen van zowel eerste verleningen als verlengingen op grond van de regeling Aziatische Horeca.
2017
10
2018
90
2019
160
2020
210
Bron Metis Adhoc 2021
Er kunnen helaas geen cijfers worden geleverd die uitgesplitst zijn naar de reden van intrekking. Dit wordt namelijk niet apart geregistreerd in het systeem, waardoor deze informatie ook niet geautomatiseerd uit het systeem kan worden gehaald.
Zoals eerder ook aangegeven, worden aanvragen betreffende de Aziatische Horeca pas sinds eind 2016 apart geregistreerd bij de IND. In de loop van de jaren zijn er dus steeds meer vergunningen inclusief verlengingen apart (als «aanvraag Aziatische Horeca») in het systeem geregistreerd. De jaren 2017 en 2018 geven daarom nog geen volledig beeld van het aantal intrekkingen van vergunningen die verleend zijn op grond van de regeling. Vergunningen die verleend zijn voordat de Aziatische horeca als aparte categorie geregistreerd werd en vervolgens in 2017 of 2018 ingetrokken zijn, ontbreken namelijk in de cijfers.
Herinnert u zich de arbeidsmarktprognose 2021 van UWV, waarin een fors banenverlies in de horeca wordt verwacht? Welke signalen heeft u dat de Aziatische horecasector afwijkt van het algemene beeld en welke gevolgen heeft dit voor de verwachte werkgelegenheid in deze deelsector?2
Ik ben bekend met de arbeidsmarktprognose 2021. Hierin is opgenomen dat de horeca bij uitstek een sector is die hard geraakt wordt door de maatregelen in het kader van de coronacrisis. De sector is geconfronteerd met tijdelijke sluitingen en beperkingen rond het aantal toegestane gasten. Zo is te lezen dat het aantal banen in de horeca tussen 2019 en 2021 naar verwachting afneemt met 59.000.
Uit de arbeidsmarktprognose blijkt echter ook dat restaurants vaak open zijn gebleven voor afhalen en bezorgen en dat het de verwachting is dat in 2021 het aantal gewerkte uren in de sector weer toe zal nemen als de contactbeperkende maatregelen geleidelijk opgeheven worden. Verder blijkt uit het rapport «Minst kansrijke beroepen»12 van UWV dat arbeidsplaatsen van koks vaker behouden zijn gebleven dan ander horecapersoneel. Dit kan komen doordat een groot aantal restaurants is opengebleven voor afhaal en bezorging, koks vaker een vast contract hebben dan bijvoorbeeld medewerkers in de bediening en ondernemers hebben geanticipeerd op de heropening van de horeca.
Voor de Aziatische horeca geldt daarnaast dat de specifieke functie-eisen voor koks – die zien op taal en cultuur – het extra lastig maken om vacatures te vervullen. Dit is ook de reden waarom, mede op verzoek van de Tweede Kamer, sinds oktober 2019 voor deze sector een structurele regeling geldt die het mogelijk maakt om koks op niveau 4 tot en met 6 uit het buitenland te werven.
Heeft u overwogen bij de eerste en of de tweede lockdown, toen alle restaurants werden gesloten, om de GVVA op te schorten en geen buitenlandse koks meer toe te laten? Zo ja, hoe heeft u dit bij de horeca bekendgemaakt? Zo nee, waarom niet?
De kern van de structurele regeling voor de Aziatische horecasector is dat Aziatische restaurants het aantal gespecialiseerde koks uit het buitenland mogen halen dat nodig is voor hun restaurant. Een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid wordt na advies van het UWV door de IND verstrekt indien aan de voorwaarden van de regeling wordt voldaan.
Er is recent gemonitord of de situatie op de arbeidsmarkt aanleiding geeft om de regeling aan te passen. Uit de monitoring blijkt dat het aantal werkzoekenden koks sinds 2019 is toegenomen. De verwachting is dat deze toename van het aantal werkzoekenden een gevolg is van de coronacrisis en daarom van tijdelijke aard is. Zo gauw de contactbeperkende maatregelen opgeheven worden, zal het aantal gewerkte uren in de horeca naar verwachting weer toenemen. Daarnaast geldt voor de Aziatische horeca dat de specifieke functie-eisen voor koks – die zien op taal en cultuur – het extra lastig maken om vacatures te vervullen.
Gelet hierop geeft de situatie op de arbeidsmarkt ten gevolge van corona geen aanleiding om het verlenen van gecombineerde vergunningen voor verblijf en arbeid op grond van de regeling voor de Aziatische horecasector op te schorten.
De in het artikel gesignaleerde misstanden hebben, zoals aangekondigd in mijn brief van heden aan de Tweede Kamer, echter wel geleid tot het voornemen om over te gaan tot het laten vervallen van de regeling voor nieuwe gevallen. Naast de signalen in de artikelen signaleren ook de Nederlandse vertegenwoordigingen in China, die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf, en de Immigration Liaison Officers (ILO) van de IND in China dat in bepaalde zaken aanvragers grote sommen geld hebben betaald aan tussenpersonen. De berichtgeving van Investico dat in vacatureteksten ten behoeve van dit verblijfsdoel arbeidsomstandigheden worden omschreven die niet zijn toegestaan binnen de Nederlandse arbeidswetten is door de Nederlandse vertegenwoordiging in China gecontroleerd. Zij bevestigen dat dergelijke vacatureteksten op een Chinese website zijn gevonden. Daarnaast zijn er signalen van de Nederlandse vertegenwoordigingen en ILO’s in China dat de koks die naar Nederland komen niet altijd gekwalificeerd zijn doordat er gebruik wordt gemaakt van valse, vervalste of ten onrechte afgegeven koksboekjes. Wanneer er dergelijke signalen naar voren komen, zijn er door de Nederlandse vertegenwoordigingen in China verzoeken tot heroverweging ingediend bij de IND. In de gevallen waarin deze signalen hard konden worden gemaakt zijn de gvva’s ingetrokken.
Hoewel niet vast staat dat bovenstaande signalen duiden op feitelijk grootschalig misbruik van de regeling, zijn de signalen dermate ernstig dat het kabinet, in overleg met de Kamer, snel wil ingrijpen om misbruik van de regeling te voorkomen. De signalen zouden namelijk kunnen duiden op mensenhandel.
De voorgenomen wijziging zal inhouden dat het, terwijl wordt onderzocht of de regeling in aangescherpte vorm kan herleven of definitief komt te vervallen, niet meer mogelijk is voor koks die niet reeds op grond van deze regeling rechtmatig in Nederland verblijven, om een geslaagd beroep te doen op de regeling. In het kader van dit onderzoek zal ook gesproken worden met de sectorvertegenwoordigers. Het blijft voor werkgevers wel mogelijk voor koks die reeds in Nederland zijn om hun verblijfsvergunning op grond van de regeling te verlengen. Voor werkgevers die een kok in dienst willen nemen die niet reeds op grond van de bijzondere regeling in Nederland verblijft, blijft bovendien de mogelijkheid bestaan om op grond van de algemene regels voor tewerkstelling van derdelanders zoals vastgelegd in de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) een aanvraag in te dienen.
Wat is de huidige status van de GVVA? Bent u bereid deze op te schorten tot een moment dat de restaurants weer op het niveau van pre-corona zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel Aziatische koks verblijven er momenteel in Nederland? Hoeveel van hen hebben een nog geldige verblijfs- en werkvergunning? Is bekend hoeveel van hen ongedocumenteerd zijn en waar zij zich bevinden? Wat doet UWV of doen gemeenten om deze groep in beeld te hebben?
Op 1 januari 2021 waren er afgerond 3.690 personen met een vergunning voor de regeling Aziatische Horeca in het systeem van de IND bekend met een geldige verblijfstitel.
Het is onbekend hoeveel ongedocumenteerde koks er in Nederland zijn en waar zij zich bevinden. Er is geen systeem of instantie die dit registreert. Ook UWV en gemeenten zijn niet verantwoordelijk om deze groep in beeld te hebben.
Herkent u de signalen dat koks hoge borgsommen betalen aan hun werkgever? Hoe vaak is de afgelopen vijf jaar een maatregel opgelegd voor de overtreding van arbeidswetgeving in de Aziatische horecasector?
De hoofdregel is dat werkgever in het contract geen bedingen mag opnemen die de werkgever het recht geven bepaalde bedragen in te houden op het loon. Dergelijke bedingen zijn op grond van de wet nietig. Het Burgerlijk Wetboek wet somt limitatief enkele uitzonderingen op wanneer een dergelijk beding wel is toegestaan. Een borg die dient ter volmaking van het contract is echter een beding dat niet is toegestaan. Als er dergelijke bepalingen zijn opgenomen in de arbeidsovereenkomst die wordt overgelegd bij de aanvraag voor een werkvergunning, is dit voor UWV reden om negatief te adviseren en voor de IND om de aanvraag af te wijzen.
Bij inspecties om de naleving van de arbeidswetten te controleren, krijgen inspecteurs weleens signalen dat er sprake is van betalingen aan de werkgever of bemiddelingskosten in het land van herkomst, waarbij bedragen tussen de 3.500 en 10.000 euro werden genoemd. Over de omvang van dit fenomeen is geen betrouwbare, representatieve informatie beschikbaar. Als iemand gedwongen wordt om een deel van zijn geld af te staan, dan kan er sprake zijn van afpersing of diefstal, wat strafbare feiten zijn waarvoor een strafrechtelijk traject kan worden ingezet. Bovendien kan gedwongen (terug)betaling ook een mogelijk signaal zijn van arbeidsuitbuiting, wat eveneens strafrechtelijk kan worden onderzocht. Mocht een van beide leiden tot vervolging dan kan de werknemer vergoeding van de geleden schade vorderen in de strafrechtelijke procedure.
De afgelopen vijf jaar zijn er ruim 300 sancties opgelegd voor overtredingen van de arbeidswetgeving in de Aziatische horecasector. Het gaat met name om overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de Arbeidstijdenwet. Er wordt niet geregistreerd in hoeveel gevallen het overtredingen betreft ten aanzien van personeel dat op grond van de regeling voor de Aziatische horeca naar Nederland is gekomen. De Inspectie SZW is bezig met de voorbereidingen van een inspectieproject dat specifiek gericht is op het tegengaan van misbruik van de regeling Aziatische horeca, waarbij ze nauw samenwerkt met IND en UWV. De eerste inspecties in het kader van dit project vinden naar verwachting voor de zomer plaats. Daarnaast blijft de Inspectie SZW zoals altijd inspecties uitvoeren naar aanleiding van meldingen uit deze sector over overtredingen van de arbeidswetten en indien er signalen zijn van arbeidsuitbuiting.
Hoeveel van de vergunningen voor Aziatische koks worden verlengd na twee jaar? Is bij u bekend hoeveel van de koks van wie de vergunning verlopen is of die al drie maanden geen betaald werk hebben, terugkeren naar hun thuisland?
Zie het antwoord op vraag 3. In de tabel is ook het aantal verlengingen opgenomen over 2016 tot en met 2020.
Of de verlenging heeft plaatsgevonden nadat eerst de maximale geldigheidsduur van twee jaar van de voorgaande gvva is benut, is niet geautomatiseerd uit het systeem te halen. Het is namelijk ook mogelijk dat de verlenging al eerder is aangevraagd, nog voordat de geldigheidsduur van de voorgaande vergunning afliep.
Zoals bij antwoord 8 aangegeven is een vreemdeling niet langer rechtmatig in Nederland indien de verblijfsvergunning van een vreemdeling verloopt. De vreemdeling is dan gehouden om Nederland te verlaten. Als vreemdelingen zonder geldige verblijfsvergunning worden aangetroffen, onderzoekt de politie de ware identiteit en nationaliteit van die persoon en stelt deze – indien mogelijk – vast. Vreemdelingen die illegaal hier worden aangetroffen moeten Nederland verlaten en terugkeren naar hun land van herkomst. Er wordt echter niet bijgehouden hoeveel vreemdelingen die niet (langer) in het bezit zijn van een geldige verblijfsvergunning terugkeren naar het land van herkomst.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat vergunningen worden verleend aan immigranten terwijl er momenteel geen passend werk is voor deze mensen, waardoor ze hierheen worden gehaald om vervolgens zonder werk en in armoede te geraken?
Ik vind het van groot belang dat arbeidsmigranten bij aankomst in Nederland goed opgevangen worden door hun werkgever. Dat een kok er in Nederland achter komt dat er geen werk is, is natuurlijk zeer onwenselijk. Het is uiteraard ook niet de bedoeling dat er een beroep op de regeling wordt gedaan zonder dat er sprake is van een arbeidsplaats. Zoals hierboven uiteengezet is het doel van de regeling dat gespecialiseerde koks uit het buitenland mogen komen als dat nodig is. Een gvva wordt door de IND verstrekt indien aan de voorwaarden van de regeling wordt voldaan.
De werkgever moet de beschikbaarheid van een arbeidsplaats drie weken voor het doen van de aanvraag melden bij UWV. Bij de aanvraag wordt een door de werkgever ondertekende arbeidsovereenkomst overgelegd. Door de relevante vragen te beantwoorden en de aanvraag te ondertekenen, bevestigt de werkgever dat hij een kok nodig heeft. Mocht door omstandigheden toch blijken dat de kok niet meer nodig is, dan is het aan de werkgever om de aanvraag in te trekken. Indien de vreemdeling reeds in Nederland is, is de werkgever verplicht om door te geven dat er geen gebruik wordt gemaakt van de gvva. In dat geval zal de gvva door IND worden ingetrokken. Zolang de gvva niet is ingetrokken, is de werkgever gehouden het loon dat op de vergunning staat vermeld te betalen aan de kok, ook als er niet wordt gewerkt.
De signalen uit het onderzoek van Investico en van de Nederlandse vertegenwoordigingen en ILO’s in China inzake oneigenlijk gebruik en misbruik van de toelatingsregeling voor Aziatische koks vind ik erg zorgwekkend. Zoals ook bij de vragen 6 en 7 aangegeven hebben deze signalen ertoe geleid dat de regeling zal vervallen voor koks die niet reeds in Nederland aanwezig zijn op grond van deze regeling. Ik ben voornemens om te onderzoeken of de regeling in aangescherpte vorm zou kunnen herleven voor nieuwe gevallen, of definitief komt te vervallen. Daarbij zal ik ook kijken hoe voorkomen kan worden dat koks naar Nederland worden gehaald zonder dat er sprake is van een arbeidsplaats. Ik zal hier ook over in gesprek gaan met de sectorvertegenwoordigers.
Er zijn geen signalen dat door corona in andere sectoren gevallen zijn waarbij er geen werk is voor de vreemdeling waaraan een gvva is verleend. Gelet hierop acht ik het niet noodzakelijk om ook in andere sectoren maatregelen te nemen.
Zijn er andere groepen (arbeids)migranten voor wie een vergelijkbare situatie geldt, namelijk een werkvergunning terwijl er door corona helemaal geen passend werk is? Kunt u deze in kaart brengen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om op korte termijn maatregelen te nemen die voorkomen dat arbeidsmigranten van buiten de Europese Unie naar Nederland komen terwijl er geen passend werk voor ze is? Kunt u de Kamer daarover in april informeren?
Zie antwoord vraag 11.
Belemmerende factoren voor een rechtvaardig herstel van kapotte en onveilige huizen |
|
Sandra Beckerman |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Deelt u de zorgen over de mensen achter de ruim 32.000 openstaande schademeldingen in Groningen die het gevolg zijn van de aardbevingen die zijn ontstaan door mijnbouwactiviteiten? En dan vooral de mensen met complexe schades die al jaren strijden voor een rechtvaardige afhandeling? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het klopt dat er een grote hoeveelheid openstaande meldingen is. Er komen wekelijks op dit moment ook 1000 meldingen bij, voornamelijk uit de randen van het effectgebied. Het is voor bewoners niet zozeer van belang hoeveel openstaande schademeldingen er zijn, maar veeleer of er sprake is van een laagdrempelige, rechtvaardige én voortvarende schadeafhandeling: bewoners willen weten wanneer hun melding behandeld is. Op dit onderdeel is het IMG voortvarend te werk gegaan. Het IMG streeft er naar reguliere fysieke schademeldingen binnen een half jaar af te handelen. In de jaarrapportage van het IMG valt te lezen dat in 2020 dat 71% van de schademeldingen binnen een half jaar een beslissing kreeg. Het IMG geeft aan voor een nieuwe melding nu minder dan een half jaar, 161 dagen, nodig te hebben om deze af te handelen. Voor speciale gebouwen, zoals voor monumenten, bedrijven en agrariërs geldt dat deze speciale aandacht nodig hebben. De doorlooptijd voor de zogenaamde specials is hiermee mogelijk langer dan bij de reguliere schademeldingen voor woonhuizen zonder bijzondere omstandigheden. Op dit moment zijn er 5604 specials afgehandeld en 3816 specials die nog in behandeling zijn.
Deelt u de mening dat recente berichten over het bewijsvermoeden, de causaliteit, de afwijzingen en de meetfouten van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) niet bijdragen aan het herstel van vertrouwen in Groningen? Wat is daarop uw reactie?
De schadeafhandeling in Groningen is er een van ongekend grote schaal en impact. Dat de voorgeschiedenis het vertrouwen van bewoners in Groningen heeft geschaad, is een gegeven. Het kabinet probeert het vertrouwen te herstellen onder andere door middel van adequate schadeafhandeling, goede wetgeving en meer duidelijkheid over de rechtspositie van alle betrokken partijen. Het IMG is op grond van de Tijdelijke Wet Groningen als onafhankelijk zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) verantwoordelijk voor een zorgvuldige schadeafhandeling. Het IMG past het wettelijke bewijsvermoeden toe en gebruikt hierbij het rapport van het panel van deskundigen dat het IMG in 2019 heeft uitgevraagd. Voor een goede uitoefening van de wettelijke taken past het dat het IMG binnen de wettelijke kaders zijn bestaande werkwijze tegen het licht houdt en deze zo nodig aanpast, bijvoorbeeld aan de hand van de nieuwste (wetenschappelijke) inzichten en de ervaringen uit de praktijk. Een toename van het aantal afwijzingen, gebaseerd op adviesrapporten van deskundigen in specifieke gebieden gaf bijvoorbeeld aanleiding voor het IMG om onderzoek te laten doen naar zettingsschade en diepe bodemdaling. Het IMG zal naar verwachting in mei communiceren over de aanpassingen in de werkwijze. Het bewijsvermoeden is onderdeel van het wettelijk kader waarbinnen het IMG zijn taak uitvoert. Dat betekent dat het IMG in de toekomst het wettelijk bewijsvermoeden zal blijven toepassen en zorgdragen voor een rechtvaardige en voortvarende schadeafhandeling.
De afwijkende metingen van het KNMI zijn begin 2019 gerapporteerd. Om te voorkomen dat dit in de toekomst nogmaals kan voorkomen is het gehele monitoringsnetwerk doorgelicht, zijn datasets hersteld, rollen en verantwoordelijkheden verduidelijkt, werkwijzen geëvalueerd en is de kwaliteitscontrole aangescherpt. Dit heb ik in mijn brief van 11 maart 2021 nader toegelicht (Kamerstuk 33 529, nr. 848). In het eindrapport is geconcludeerd dat de afwijkende metingen geen invloed hebben gehad op het verloop van de versterkingsoperatie of de schadeafhandeling.
Klopt het dat in januari 2019 werd besloten tot het toepassen van het wettelijk bewijsvermoeden nadat er jaren schades werden afgewezen omdat werd ontkend dat deze door mijnbouwactiviteiten konden ontstaan? Wordt er nu opnieuw door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) aan het bewijsvermoeden getornd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het kabinet heeft het bewijsvermoeden wettelijke verankerd in de Tijdelijke Wet Groningen. Het wettelijke bewijsvermoeden is geïntroduceerd om de Groningers te ontlasten bij hun bewijsvoering. Hoe het wettelijke bewijsvermoeden in de praktijk moet worden toegepast moet mede op basis van de praktijk en wetenschappelijke inzichten door het IMG worden bepaald. Het IMG maakt bijvoorbeeld gebruik van het rapport van het panel van deskundigen dat het IMG in 2018 heeft uitgevraagd. Wetenschappelijke inzichten over schade en gaswinning zijn en blijven in ontwikkeling. Voor een goede en zorgvuldige uitoefening van de wettelijke taak blijft het IMG daarom zijn werkwijze toetsen aan nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Nu er bijna 100.000 schademeldingen zijn afgehandeld, blijkt dat het hierboven genoemde paneladvies soms onvoldoende concrete handvatten biedt om het wettelijke bewijsvermoeden op een eenduidige manier toe te passen.
Betekent dit dat er nu weer een groep gedupeerden van de gaswinningsactiviteiten hun recht niet kan halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe staat de conclusie uit het recente onderzoek van Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) en de Techtnische Universiteit Delft, waar onderzocht werd of bodemdaling de oorzaak was van schade in verhouding tot het genoemde advies uit 2019? Is dit geen stap terug in de tijd? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het IMG zag in een specifiek gebied het aantal afwijzingen toenemen. Het IMG constateerde dat er verschillende adviezen van onafhankelijke deskundigen gegeven werden betreffende eventuele schade door bodemdaling. Het leidde tot onrust bij schademelders en het IMG wilde duidelijkheid. Het IMG heeft de TU Delft en TNO daarom in december 2020 gevraagd om nader advies over de kans op schade door diepe bodemdaling en -stijging, veroorzaakt door de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg. Het rapport is gepubliceerd op 2 maart 2021. Uit een vergelijking tussen de grenswaarden op basis van de literatuur en de berekende effecten van diepe bodemdaling blijkt volgens de onderzoekers dat zowel voor de gasopslag Norg als het Groningenveld de effecten van diepe bodemdaling binnen de gestelde grenswaarden blijven en daarmee niet leiden of hebben geleid tot schade aan gebouwen.
Het IMG bekijkt momenteel hoe dit advies zich verhoudt met het advies van het panel van deskundigen van januari 2019. Het IMG is voornemens hier op korte termijn uitsluitsel over te geven.
Met welke reden en welk doel is dit onderzoek gestart, terwijl bovengenoemd advies uit 2019 ook de rand van het Groningenveld en de gasopslag bij Norg betrof? Wordt daarmee de expertise van het panel van onafhankelijke, specialistische deskundigen, in twijfel getrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor een goede en zorgvuldige uitoefening van de wettelijke taak blijft het IMG zijn werkwijze toetsen aan nieuwe ontwikkelingen en inzichten.
Zoals in de beantwoording van vraag 3, 4 en 5 is gemeld, heeft het IMG geconstateerd dat het paneladvies uit 2019 in de praktijk onvoldoende concrete handvatten biedt om het wettelijke bewijsvermoeden op een eenduidige manier toe te passen. Dit is aanleiding geweest voor het IMG om extra onderzoek te doen.
Wat gaat er nu gebeuren met de 1250 meldingen aan de rand van het Groningenveld en de gasopslag bij Norg? Hoe gaat u het deze mensen uitleggen dat mogelijk hún schade niet door de gaswinning komt, maar die van een 700 andere omwonenden wel?
Het IMG is onafhankelijk bevoegd als ZBO om zijn werkwijze vast te stellen en de meldingen af te handelen. Het is ook aan het IMG om hierover te communiceren. Zoals het IMG heeft aangegeven in zijn bericht hierover van 31 maart jl.2 op de website van het IMG, zal de afhandeling van de aanvragen van deze groep bewoners meer tijd in beslag nemen. Bewoners zijn per brief door het IMG geïnformeerd over de vertraging in de behandeling van hun aanvraag tot vergoeding van schade. Het IMG zal in mei communiceren over de verdere schadeafhandeling en over de aanpassingen in de werkwijze.
Welke gevolgen gaat dit recente rapport betekenen voor de rest van de schadeafhandeling in Groninger aardbevingsgebied?
Het is uiteindelijk aan het IMG om een besluit te nemen over de schadeafhandeling. Zoals het IMG heeft aangegeven in zijn nieuwsbericht van 31 maart jl., is er nog geen antwoord op de vraag wat het recente onderzoek naar bodemdaling en -stijging gaat betekenen voor de afhandeling van fysieke schade. Het IMG zal naar verwachting op korte termijn communiceren over de verdere afhandeling en aanpassingen in de werkwijze. Het IMG betrekt hierbij ook de aanvullende technische adviezen over zettingsschade en mestkelders.
Wanneer is het aangekondigde vervolgonderzoek (naar wat de directe effecten zijn van de bodemdaling die schade aan gebouwen kunnen veroorzaken, zoals de effecten op de waterhuishouding) afgerond?
Het IMG heeft laten weten hierover naar verwachting op korte termijn, tezamen met de in antwoord op vraag 8 toegelichte onderwerpen, te communiceren.
Deelt u de mening van uw voorganger dat mede door het toepassen van het advies uit januari 2019 het vertrouwen in de schadeafhandeling in Groningen is gegroeid? Zo ja, hoe gaat u er dan voor zorgen dat dit vertrouwen niet opnieuw beschaamd wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Is u bekend dat schades worden afgewezen op basis van «trilling snelheden per seconde»? Hoe kunnen gedupeerden dit weerleggen? Hoe staat dit in verhouding tot het bewijsvermoeden?
Het IMG geeft aan dat het wettelijke bewijsvermoeden volgens het advies van het panel van deskundigen alleen wordt weerlegd als de deskundige het «voldoende aannemelijk» maakt dat de schade niet door bodembeweging door mijnbouw is veroorzaakt. Hiervoor wordt van de deskundige, gelet op de eisen die aan de totstandkoming van zijn advies en een besluit van het Instituut mogen worden gesteld, een hoge mate van zekerheid verlangd. Daarvoor is volgens de Hoge Raad geen onomstotelijk bewijs vereist (voor zover dergelijk bewijs al bestaat). Het bewijsvermoeden is bijvoorbeeld weerlegd indien een andere oorzaak van de schade is gebleken. Het wettelijke bewijsvermoeden is volgens het panel van deskundigen van toepassing bij schade aan gebouwen of werken gesitueerd boven het Groningenveld of de gasopslag Norg en tot zes kilometer daarbuiten. Het wettelijke bewijsvermoeden is volgens het panel ook van toepassing als een aardbeving in het Groningenveld of de gasopslag Norg bij het gebouw tot een trillingssnelheid van de bodem ter plaatse leidde die hoger is dan wat normaal is in Nederland (minimaal 2 mm/s, met een marge van 1 procent). Zoals hiervoor aangegeven, wordt het wettelijke bewijsvermoeden weerlegd als sprake is van een andere oorzaak van de schade. Als onderbouwing daarvan kan de deskundige opvoeren dat de hiervoor genoemde trillingssnelheid zich niet heeft voorgedaan.
Bent u bekend met het jaarrapport 2020 van het IMG? Wat is uw reactie op de conclusie dat er veel goed gaat, maar dat het nog beter kan?2
Ik ben bekend met het jaarrapport 2020 van het IMG en heb dit op 13 april jl. aan de Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 529, nr. 865). Het IMG (en daarvoor de TCMG) bestaat nu minder dan drie jaar en heeft een indrukwekkende prestatie neergezet. Deze relatief jonge organisatie is begonnen in een tijd dat er slechts circa 40 meldingen van fysieke schade per week binnenkwamen. Inmiddels zijn dit er 1000 per week. In totaal heeft het IMG bijna 100.000 schademeldingen ontvangen. Het is het IMG door capaciteitsuitbreiding en slim werken gelukt om de afhandeling van deze meldingen gestaag door te laten gaan. Zelfs met deze grote stijging van het aantal meldingen is het gelukt om in 2021 71% van de meldingen binnen een half jaar af te handelen. Naast de afhandeling van deze fysieke schade heeft het IMG ook voortgang geboekt met de afwikkeling van andere vormen van schade die het sinds de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet Groningen op 1 juli 2020 af mag handelen: schade door waardedaling en immateriële schade.
Het IMG heeft al meer dan 82.000 vergoedingen uitgekeerd voor schade door waardedaling en de werkwijze voor immateriële schade is in voorbereiding. De start heeft vertraging opgelopen gezien de complexiteit van de materie. Ook zal er meer aandacht zijn voor schrijnende situaties. Hierover is het Rijk met de regio, het IMG en de NCG in gesprek. Het IMG benoemt in zijn jaarverslag ook dat de schadeafhandeling nog beter kan. Het IMG geeft aan een fundamentele keuze te zullen moeten maken over de praktische uitvoering van de beoordeling van fysieke schade en de afhandeling ervan in het licht van een reeks uitgevraagde onderzoeken. Ik vind het positief om te zien dat de inspanningen van het IMG ook door de bewoners in Groningen worden gewaardeerd: gemiddeld geven zij het IMG een 7.9. Dit cijfer is gebaseerd op ruim 21.000 reacties van aanvragers die een besluit hebben ontvangen. Ik heb er vertrouwen in dat de schadeafhandeling in Groningen in handen van het IMG een verder soepel verloop zal kennen.
Waar bevinden zich precies de randen van de effectgebieden? Welke oorzaken hebben de schades daar, als mijnbouwactiviteiten niet de oorzaak zijn?
Op de site van het IMG is een kaart te vinden waarop het effectgebied afgebeeld staat (https://www.schadedoormijnbouw.nl/schade-gebouwen-objecten/schade-beoordelen/schade-en-geografische-afstand). Deze kaart toont het Groningenveld en de gasopslag Norg. Er omheen is een oranje gebied aangegeven van zes kilometer. Dit is de weergave van het eerste beoordelingscriterium. Daarbinnen is het wettelijk bewijsvermoeden van toepassing. Het tweede beoordelingscriterium kan niet met één gebied op de kaart worden weergegeven aangezien er gerekend kan worden met de invloed van meerdere bevingen. In elk individueel geval dient te worden vastgesteld of een gebouw of werk gelegen is op een plek waar de trillingssterkte voldoet aan de grenswaarde van 2 mm/s met 1 procent overschrijdingskans van één of meerdere bevingen. Daarbinnen is het wettelijk bewijsvermoeden ook van toepassing. Indien de schade niet door gaswinning wordt veroorzaakt, zijn verschillende oorzaken mogelijk. Het rapport van het panel van deskundigen dat het IMG in 2018 heeft uitgevraagd, geeft aan dat het bijvoorbeeld denkbaar is dat bij de bouw van het gebouw of werk fouten zijn gemaakt (bijvoorbeeld gebreken in de constructie of in de gebruikte materialen), aan het gebouw of werk onvoldoende onderhoud is gepleegd of de ouderdom van het gebouw of werk ertoe kan hebben geleid dat het in slechte staat is komen te verkeren.
Wie doet het onderzoek van het IMG naar de samenhang van de schades in deze gebieden en de kleinere schadekans (jaarrapportage, p. 3)? Wat is de onderzoeksopdracht? Wordt in dit onderzoek ook meegenomen hoe het komt dat er in de randen van effectgebieden steeds meer meldingen komen, terwijl er juist vanuit de plekken waar de kans veel groter is, minder meldingen komen, zoals Dhr. Kortmann in zijn interview in december 2020 stelt?3
In de loop van 2020 zijn door het IMG meer aanvragen voor fysieke schade afgewezen op basis van de rapporten van onafhankelijke experts en is er tegelijkertijd een stijging waarneembaar geweest van het aantal schademeldingen in de randen van de effectgebieden van bevingen, waar de schadekans veel kleiner is. Het IMG onderzoekt hoe dit met elkaar samenhangt en betrekt hierbij nieuwe technische inzichten, zoals het advies van TU Delft en TNO naar bodemdaling en -stijging. Het IMG heeft TU Delft en TNO gevraagd nader advies uit te brengen over de vraag of diepe bodemdaling en -stijging schade aan gebouwen en objecten kan veroorzaken en onder welke omstandigheden. Er zijn namelijk specifieke gebieden in Groningen en Drenthe die buiten het effectgebied van de beving bij Huizinge liggen, terwijl die gebieden dan nog wel binnen het effectgebied liggen van de bodemdaling en -stijging. Juist uit deze gebieden registreerde het IMG steeds meer schademeldingen. Deskundigen adviseerden desbetreffende aanvragen af te wijzen omdat er geen schade door trillingen kan zijn veroorzaakt, maar volgens hen ook bodemdaling en -stijging niet relevant was voor het ontstaan van de schade.
In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat diepe bodemdaling in de gasopslag Norg en het Groningenveld niet leidt of heeft geleid tot schade aan gebouwen. Het IMG heeft naar aanleiding van het rapport opdracht gegeven voor een vervolgonderzoek naar de indirecte kans op schade aan gebouwen en objecten door diepe bodemdaling en -stijging door gasopslag Norg en het Groningenveld. Er is niet onderzocht hoe het komt dat er in de randen van effectgebieden steeds meer meldingen komen, terwijl er juist vanuit de plekken waar de kans veel groter is, minder meldingen komen Het IMG heeft laten weten hierover naar verwachting op korte termijn, tezamen met de in antwoord op vraag 8 genoemde onderzoeken, te communiceren.
Hoe draagt dit onderzoek bij aan meer eenduidigheid die Dhr. Kortmann wil nastreven, zoals hij dat noemt in het bericht in Trouw? Wat heeft het IMG nodig om de eenduidigheid te versterken?4
Zoals door het IMG op 31 maart jl. is gecommuniceerd constateerde het IMG de laatste maanden dat bij circa 10 tot 15 procent van de adviesrapporten er een sterk afwijkende beoordeling is, vergeleken met eerdere advisering over gebouwen in de directe omgeving. De afwijkingen worden steeds zichtbaarder, juist vanwege de reeds grote aantallen afgehandelde schademeldingen. Het IMG voert daar momenteel een analyse op uit. Tegelijkertijd heeft het IMG de afgelopen maanden al diverse aanvullende technische adviezen ontvangen voor de beoordeling van fysieke schade. Het gaat om advies over het omgaan met schade door zettingen (verzakkingen) door trillingen van bevingen, mestkelders en – meest recent – de directe kans op schade door diepe bodemdaling. Met dit alles in ogenschouw genomen, heeft het IMG besloten in mei van dit jaar al deze onderwerpen in samenhang te wegen om zo de eenduidigheid te vergroten.
Hoe gaat het IMG actiever op zoek naar Groningers die nog geen schadevergoeding hebben aangevraagd, terwijl ze daar wel recht op hebben? Hoe gaat het IMG er tegelijkertijd voor zorgen dat de afhandeling van schade sneller gaat?
Het is niet duidelijk hoeveel bewoners hun schade niet melden. Door een laagdrempelige en rechtvaardige afhandeling van schade probeert IMG zo veel mogelijk bewoners te bereiken. Het IMG heeft ook steunpunten in verschillende aardbevingsgemeenten geopend. Deze zijn een aantal dagdelen per week open voor inwoners met algemene vragen over mijnbouwschade en schaderegelingen. Bij deze steunpunten worden bijvoorbeeld ook bewoners die laaggeletterd zijn, geholpen met hun schadeaanvraag. Met de steunpunten wordt bijgedragen aan zichtbaarheid in de regio. Door middel van gerichte communicatie bekijkt het IMG in lijn met de motie Kops (Kamerstuk 33 529, nr. 861) hoe Groningers bereikt kunnen worden. Zo is voorafgaand aan de start van de waardedalingsregeling een huis-aan-huis brochure verspreid. Ook voor de afhandeling van immateriële schade wordt bezien hoe de doelstelling om zoveel mogelijk Groningers te bereiken behaald kan worden.
Tegelijkertijd blijft het IMG zich inspannen om het aantal meldingen dat binnen een half jaar afgehandeld wordt te verhogen. Het IMG neemt daartoe maatregelen zoals o.a. het verhogen van het aantal schade-experts in dienst bij het IMG, het mogelijk maken van digitale schade-opnames en extra inzet op het oplossen van oude en complexe schademeldingen.
Hoe gaan de ruim 30.000 openstaande schademeldingen, wat een record is, opgelost worden? Is daar een plan voor gemaakt? Zo ja, kunt u dat met de Kamer delen? Zo nee, wanneer wordt dat plan gemaakt?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1 en vraag 16, is het aantal openstaande schademeldingen niet zozeer van belang, maar veeleer een zorgvuldige en snelle afhandeling van de meldingen. Het IMG heeft de afgelopen jaren een aanzienlijke versnelling aangebracht in de schadeafhandeling en zich continue ingezet om de schadeafhandeling te versnellen en doet dat nog steeds. Ik informeer uw Kamer regelmatig over de doorlooptijden en de maatregelen die het IMG treft om het aantal meldingen dat binnen een halfjaar wordt afgehandeld, te verhogen.
Hoeveel schades kunnen er dit jaar afgehandeld worden? Hoeveel daarvan zijn complexe schades?
Het IMG heeft in het voorwoord bij het jaarverslag 2020 aangegeven in 2021 in totaal 900 miljoen euro aan schadevergoeding toe te kennen. Het ligt dus in de lijn der verwachting dat het IMG in 2021 evenveel schademeldingen voor fysieke schade afhandelt als in 2020. Het IMG streeft daarbij naar een afhandelingstermijn van zes maanden voor reguliere dossiers. In 2020 kreeg 71% van de schademeldingen binnen een half jaar een beslissing. De afhandelingsduur voor speciale dossiers is moeilijk te voorspellen, onder andere vanwege de specifieke expertise die ingezet wordt om deze af te handelen en de complexiteit van deze dossiers. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 1 heeft het IMG over de volle breedte een belangrijke versnelling aangebracht in de schadeafhandeling, zowel bij de reguliere dossiers als bij de speciale dossiers
Kunt u in een overzicht weergeven hoeveel schades er zijn gemeld, per jaar vanaf 2012, en afgehandeld in de verschillende gemeentes? Kunt u in dit overzicht ook aangeven hoeveel van deze schades nu nog steeds niet zijn opgelost?
Op de website van het IMG is uitgebreide informatie te vinden over onder andere het aantal schademeldingen en het aantal afgehandelde schademeldingen per gemeente. Bij het IMG (en zijn rechtsvoorganger de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen) zijn sinds april 2018 circa 110.000 schademeldingen gedaan. Hiervan zijn er circa 77.000 afgehandeld en nog circa 32.000 openstaand. De ruim 80.000 schademeldingen die bij NAM sinds 2012 zijn gedaan, zijn op een klein aantal zaken na afgerond. De afgelopen periode heeft het IMG sterk ingezet op het afhandelen van langlopende schades. Momenteel zijn er nog 300 van dit type langlopende, complexe schades niet opgelost.
Wat is de te verwachten duur van de afhandeling van die complexe schades nu nog? Wat gaat u doen om deze langdurige, complexe schades sneller afgehandeld te kunnen laten zijn?
Het IMG communiceert op zijn website over de verwachte afhandelingsduur van reguliere dossiers. De verwachte afhandelingsduur daarvan bedraagt 161 dagen. Hiermee wordt de nagestreefde doorlooptijd van 6 maanden (182 dagen) behaald. De afhandelingsduur voor specials is volgens het IMG minder goed te bepalen, onder andere vanwege de specifieke expertise die ingezet wordt om deze af te handelen en de complexiteit van deze dossiers. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 1 en 16 heeft het IMG over de volle breedte belangrijke versnelling aangebracht in de schadeafhandeling, zowel bij de reguliere dossiers als de specials.
Hoe staat de onafhankelijkheid van het IMG, zoals ook in het jaarverslag wordt beschreven, in verhouding tot het wachten van mensen, die aangesloten zijn bij stichting Waardevermindering door Aardbevingen Groningen (WAG), op toestemming van de NAM of ze terecht kunnen bij het IMG? Werkt de NAM mee, door die toestemming te geven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het IMG is op grond van de Tijdelijke wet Groningen niet bevoegd om een aanvraag voor vergoeding van schade in behandeling te nemen als er een procedure bij de civiele rechter loopt. Indien in de praktijk een bewoner de lopende procedure tegen NAM over de omvang van de waardedaling tijdig beëindigt, kan het IMG de aanvraag alsnog in behandeling nemen. Als de bewoner zijn deelname aan stichting WAG procedure heeft beëindigd, zal stichting WAG dat aan de NAM moeten melden en de procedure moeten intrekken. De NAM verwerkt dat vervolgens in de gegevens die zij het IMG beschikbaar stelt over woningeigenaren die al een claim hebben lopen. Het IMG laat weten dat de NAM hieraan mee werkt en deze toestemming geeft.
Is het onderzoek, dat u aankondigde in uw brief aan dhr. Klaassen in februari, over eventuele verschillen tussen de waardedaling die is toegekend door NAM en door IMG, dat in maart afgerond zou zijn, inmiddels in uw bezit? Zo ja, wanneer brengt u de gedupeerden die hiermee te maken hebben op de hoogte? En wanneer deelt u het met de Kamer?
In mijn brief van 13 april j. (Kamerstuk 33 529, nr. 865) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de planning van het onderzoek waardedaling. Naar verwachting levert Finance Ideas het onderzoek in juli 2021 op. Het onderzoek bestaat uit dossieronderzoek, gesprekken met bewoners die zich gemeld hebben, met andere betrokken partijen, waaronder NAM en taxateurs, en een juridische analyse van de schadeafhandeling. Het dossieronderzoek vergt tijd omdat de juiste gegevens van het taxatieproces dienen te worden verzameld en vervolgens grondig geanalyseerd. Voorts bekijkt Finance Ideas in samenwerking met een externe partij of de vergoedingen voor waardedaling destijds in lijn met de wet- en regelgeving zijn afgehandeld. Het onderzoek gaat niet in op de verschillen tussen de Waarderegeling van NAM en de afhandeling van schade door waardedaling door het IMG. Naast het feit dat deze grondige aanpak tijd vergt, bevat dit proces ook de nodige doorlooptijd gezien het aantal betrokken partijen en het opvragen van de gegevens voor het dossieronderzoek. Het onderzoeksbureau heeft aangegeven eind mei een tussenrapportage te kunnen opstellen.
Ondanks dat ik net als uw Kamer hecht aan snelle duidelijkheid, is het van belang dat het onderzoek zorgvuldig wordt uitgevoerd en dat op basis van de onderzoeksresultaten eventuele vervolgstappen worden genomen. Ik zal hiermee later, naar verwachting in juli 2021, voldoen aan de motie van het lid Sienot over het uiterlijk 15 april aanbieden van het onderzoek met appreciatie (Kamerstuk 35 462, nr. 11). Dan bepaal ik ook eventuele vervolgstappen waarna ik gedupeerden hierover kan informeren. Ondertussen werk ik conform de motie Mulder/Boucke (Kamerstuk 33 529, nr. 855) stappen uit om aan de motie Beckerman (Kamerstuk 35 603, nr. 48), over een plan van aanpak voor een rechtvaardige compensatie, te voldoen. Naar aanleiding van mijn toezegging op 14 april jl., zal ik uw Kamer meer feitelijke informatie over dit onderwerp verschaffen en werk ik in lijn met de motie van het lid Beckerman (Kamerstuk 35 603, nr. 48) aan een plan van aanpak.
Waarop baseert het IMG de conclusie dat funderingen niet zijn aangetast door aardbeving of bodemdaling als gevolg van gaswinning? Welke oorzaak is er dan wel voor matige of zwakke funderingen, volgens het IMG?
Problemen met funderingen komen veel voor in heel Nederland. Op basis van het advies van deskundigen wordt bepaald of schade aan de fundering veroorzaakt is door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of gasopslag bij Norg. Als dit het geval is, wordt deze schade door het IMG vergoed. Als herstel van de fundering nodig is om te voldoen aan de veiligheidsnorm, wordt dit meegenomen in de versterkingsoperatie. Indien de problemen niet door gaswinning zijn veroorzaakt, zijn verschillende oorzaken denkbaar volgens het IMG, bijvoorbeeld uitvoeringsfouten bij de aanleg van de fundering of te zware belasting van de fundering. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Versterken is het amendement Mulder (Kamerstuk 35 603, nr. 43) aangenomen, dat oproept in bijzondere gevallen het IMG de mogelijkheid te bieden om kosten voor maatregelen te vergoeden voor het aanpakken van onderliggende schadeveroorzakende problemen die niet binnen het aansprakelijkheidsrecht vallen, maar die wel nodig zijn voor het duurzaam herstel van woningen. In bijzondere gevallen kan het namelijk wenselijk zijn dat ook voor kosten van maatregelen die nodig zijn voor het duurzaam herstel van de opgetreden schade een tegemoetkoming in geld of in natura wordt toegekend, naast de reeds bestaande mogelijkheid om een «redelijke maatregel ter voorkoming of beperking van schade» te nemen die binnen het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht valt. In bepaalde gevallen zal dit uitkomst kunnen bieden wanneer er sprake is van funderingsproblematiek.
Hoeveel schades aan funderingen zijn er gemeld in de afgelopen jaren? Hoeveel daarvan zijn er toegekend? Hoeveel daarvan zijn er afgewezen? Met welke reden?
Het IMG geeft aan dat het deze cijfers niet bijhoudt.
Hoe wordt er nu en in de toekomst omgegaan met schade aan funderingen? Wie gaat de kosten daar van betalen?
Het IMG heeft op grond van de Tijdelijke wet Groningen als taak om schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg (hierna: schade door bodembeweging) te vergoeden met toepassing van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Het IMG is hierin onafhankelijk. De kosten voor het herstel van funderingsschade die is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of gasopslag Norg, worden bij de NAM in rekening gebracht op grond van artikel 15 van de Tijdelijke wet Groningen. Deze kosten kunnen ook worden verhaald op de NAM. Het recht op vergoeding van schade omvat op grond van artikel 184 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in situaties waarin er sprake is van een ernstige en onmiddellijke dreiging ook de «kosten van iedere redelijke maatregel ter voorkoming of beperking van schade». Daarmee heeft het IMG op grond van de reeds in de Tijdelijke wet Groningen vastgelegde taak al de mogelijkheid te kiezen voor duurzaam herstel door een redelijke maatregel ter voorkoming van schade, in plaats van die schade slechts te herstellen of daar een vergoeding voor te geven. Dergelijke maatregelen vallen daarmee binnen de taak van het IMG en zijn dus ook middels een door mij op te leggen heffing te verhalen op de NAM.
Daarnaast is bij de stemming over het wetsvoorstel Versterken een amendement aangenomen waarmee het IMG de mogelijkheid krijgt om maatregelen te nemen die een duurzaam herstel van schade mogelijk maken die verder gaan dan wat redelijk is ter voorkoming of beperking van schade door bodembeweging (artikel 6:184 BW). Herstel van de fundering, kan hier onderdeel van zijn. Ik heb het IMG gevraagd in kaart te brengen welke gevallen dit betreft en hoe vaak dit voorkomt. Zodra duidelijk is hoe het IMG hier uitvoering aan zal geven, zal ik met de NAM het gesprek aangaan over de kosten.
Waar bevinden zich de 109 gegrond verklaarde Acuut Onveilige Situaties? In welke fase van versterking of sloop/nieuwbouw bevinden deze situaties zich? Hoe gaat het met de bewoners van deze panden? Waar stonden deze panden op de prioriteringslijst?
Er is sprake van een acuut veiligheidsrisico wanneer de constructie zo is aangetast dat er een direct risico voor mens, dier en milieu bestaat. Er is geen tijd om dit volgens de normale procedure te herstellen, de zaak moet onmiddellijk worden veiliggesteld. Na een melding van een Acuut Onveilige Situatie (AOS) vindt binnen 48 uur een inspectie plaats. Bij deze inspectie wordt de situatie ter plaatse beoordeeld. Indien sprake is van een gegronde AOS vindt direct veiligstelling plaats. In onderstaande tabel staat waar de desbetreffende panden zich bevinden. Deze cijfers zijn gebaseerd op de jaarrapportage 2020 van het IMG.
Appingedam
4
Delfzijl
9
Loppersum
4
Groningen
25
Het Hogeland
8
Midden-Groningen
22
Noordenveld
1
Oldambt
21
Pekela
4
Veendam
8
Westerkwartier
3
Het IMG maakt samen met de NCG samenwerkingsafspraken zodat, als sprake is van een gegronde AOS die nog niet in de werkvoorraad van de NCG is opgenomen, deze aan de werkvoorraad van de NCG wordt toegevoegd.
Bent u bekend met de resultaten van het onderzoek van uw toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen naar het meetnetwerk van het KNMI, waaruit blijkt dat Groningers onveiliger waren dan werd aangenomen? Wat is hierop uw reactie?5
Ja, ik ben bekend met de resultaten van het onderzoek van Staatstoezicht op de Mijnen naar het meetnetwerk van het KNMI. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en ik hebben de rapportage van SodM op 11 maart 2021 (Kamerstuk 33 259, nr. 849) naar uw Kamer gestuurd, samen met onze reactie en enkele gerelateerde stukken. Volledigheidshalve verwijs ik u naar deze brief. Graag onderstreep ik dat de afwijkingen in de metingen geen invloed hebben gehad op het verloop van de versterkingsoperatie of de schadeafhandeling.
Welke gevolgen hebben deze meetfouten, achteraf gezien, voor de schadeafhandeling, de versterkingsoperatie en de waardedalingsregeling?
Een ambtelijke werkgroep heeft de gevolgen van de afwijkende metingen onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat er geen effect is geweest op de schadeafhandeling, de versterkingsoperatie of diverse regelingen. Deze conclusies zijn onafhankelijk gevalideerd door een expertgroep (Kamerstuk 33 529, nr. 641, nr. 707 en nr. 849). Deze partij ondersteunde de conclusie.
Klopt het dat zeker 30 adressen in Drieborg/Kostverloren, in de gemeente Oldambt, schade hebben, maar net buiten de effectgrenzen vallen? Wat is daarop uw reactie?
In totaal zijn in Drieborg/Kostverloren, die inderdaad buiten het in antwoord op vraag 13 toegelichte effectgebied liggen, 97 schademeldingen gedaan. Het grootste deel daarvan is reeds afgehandeld. Van deze 97 schademeldingen heeft het IMG er 11 nog in behandeling.
Zijn er uitzonderingsregels, betreffende het bewijsvermoeden, voor monumentale panden buiten de voormalige «contouren»? Gelden deze uitzonderingsregels ook voor anderen buiten de contouren?
In het rapport van het panel van deskundigen dat het IMG in 2018 heeft uitgevraagd, wordt opgemerkt dat in zeer uitzonderlijke situaties mogelijk een uitzondering moet worden gemaakt op de toepassing van het wettelijke bewijsvermoeden zoals omschreven in antwoord op vraag 13. Het gaat dan om gevoelige gebouwen of werken zoals gebouwen of werken in wierdendorpen, op taluds en langs slootkanten, of bepaalde grote boerderijen of molens. Het rapport van het panel van deskundigen is op de website7 van het IMG te vinden en de uitzonderingen worden op de webpagina waar het IMG toelicht hoe het wettelijke bewijsvermoeden wordt toegepast, benoemd.8
Zijn er panden waarvoor bijzondere voorwaarden gelden, zoals bijvoorbeeld dijkwoningen? Zo ja, Welk soort panden zijn er en hoeveel? Kennen eigenaren van deze panden de normen en speciale voorwaarden?
Zie antwoord vraag 30.
De voorgenomen maar nooit uitgevoerde fusie tussen Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en ZonMW |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich mijn vragen uit 2018 over de voorgenomen maar nooit uitgevoerde fusie tussen NWO en ZonMW?1
Ja.
Bent u van mening dat met het wisselen van het voorzitterschap van NWO per 1 april 2021 de transitieperiode naar «het nieuwe NWO» afgesloten is?
In de evaluatie NWO2 wordt beschreven dat de Raad van Bestuur er goed in geslaagd is om de transitieplannen op adequate wijze in de organisatie door te voeren. Daarnaast concludeert de commissie dat de transitie nog niet helemaal voltooid is. Onder leiding van de Raad van Bestuur van NWO wordt gewerkt aan de (door)ontwikkeling van de NWO-organisatie.
Is er, gezien het feit dat de nieuwe voorzitter afkomstig is uit het domein van de Medische Wetenschappen (MW), enig zicht op het opnieuw ter hand nemen van de in de NWO-reorganisatie destijds zo bepleite fusie tussen NWO en ZonMW?
Nee, de huidige wijze van samenwerking voldoet. In de evaluatie van NWO wordt geconcludeerd dat het niet voor de hand ligt om op korte termijn nieuwe pogingen te ondernemen tot fuseren. De huidige samenwerkingsovereenkomst tussen NWO en ZonMw wordt door beide partijen als werkbaar en productief ervaren. Ook wij zien dat de samenwerking tussen NWO en ZonMw op grond van deze overeenkomst de afgelopen jaren sterk is verbeterd.
Bent u nog steeds van mening dat de taken van NWO en Zon te zeer van elkaar verschillen om deze in één wet te verenigen?
Ja. Bij de transitie van NWO was de oorspronkelijke doelstelling om tot een fusie te komen. De inbedding van ZonMw in NWO zou zijn beslag krijgen met het intrekken van de wet op Zon en de wijziging van de wet op de NWO. Gedurende het transitieproces zijn wij echter tot de conclusie gekomen dat een wetswijziging niet het juiste instrument is om deze doelstelling te realiseren. De taken en werkwijzen van NWO en Zon en de invulling van het opdrachtgeverschap door OCW en VWS verschillen te zeer van elkaar om in één wet te verenigen.
Op welke wijze bent u van plan om dan wél sturing te geven aan een meer formele inbedding van Zon in NWO? Welke stappen kunnen in de komende kabinetsperiode gezet worden om te komen tot een «ever closer union»?
Ik zie geen reden om te komen tot een formele inbedding, zie ook antwoord 3 en 4. De huidige samenwerking verloopt naar wederzijdse tevredenheid. Ook de evaluatiecommissie NWO constateert dat de huidige samenwerkingsovereenkomst tussen NWO en ZonMw als productief wordt ervaren en de samenwerking is verbeterd.
Ik ondersteun wel de conclusies van de evaluatiecommissie NWO dat er nog meer synergievoordelen behaald kunnen worden door de samenwerking in de toekomst verder te versterken. De commissie pleit ervoor extra aandacht te geven aan interdisciplinaire samenwerkingen. Daarbij kunnen NWO en ZonMw elkaars ervaringen hiermee benutten, bijvoorbeeld bij het verder ontwikkelen van instrumenten en beoordelingsprocedures die passen bij een multidisciplinaire benadering voor de hele kennisketen, en bij het beoordelen van maatschappelijke impact.
Het artikel 'Afgewezen zorgaanbieders glippen weer binnen via de achterdeur' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Afgewezen zorgaanbieders glippen weer binnen via de achterdeur»?1
Ja.
Hoe komt het dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid zorgcontracten aangaat of verlengt met de stichting OnderDak waarvan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) eerder stelde dat die aanbieder «onvoldoende zicht op de organisatie van de zorg (heeft) waardoor de kwaliteit, continuïteit en veiligheid van zorg onvoldoende is gewaarborgd» en waar de gemeente Arnhem niet meer mee wil samenwerken?
Stichting Onderdak heeft meegedaan aan een aanbestedingsprocedure in 2019 en is toegelaten wegens het voldoen aan de gestelde eisen. DJI was toen op de hoogte van het feit dat Stichting Onderdak begin 2019 een negatief inspectierapport had ontvangen van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Bij een vervolgbezoek van de IGJ later datzelfde jaar is gebleken dat de stichting verbeteringen had doorgevoerd en inmiddels voldeed aan de norm. DJI was hiervan bij gunning op de hoogte.
DJI heeft kennis genomen van de ontwikkelingen tussen Stichting Onderdak en de gemeente Arnhem. Het feit dat de gemeente Arnhem (Inkoop Sociaal Domein Centraal-Gelderland) later in 2020 heeft besloten geen nieuwe overeenkomst aan Stichting Onderdak te gunnen, is op zichzelf onvoldoende reden voor DJI om de overeenkomst vroegtijdig te beëindigen. Voor DJI is het van belang dat zorgaanbieders voldoen aan de door DJI gestelde eisen. Daar kan een organisatie nog steeds aan voldoen, ook al beëindigt een andere inkopende organisatie een contract of verlengt deze niet.
Was het Ministerie van Justitie en Veiligheid ervan op de hoogt dat de IGJ eind 2019 weer vertrouwen in Stichting OnderDak uitsprak en dat de gemeente Arnhem na de inschrijving begin 2020 OnderDak weigerde omdat ze niet aan de kwaliteits- en/of rechtmatigheidseisen voldeden? Zo ja, welke actie heeft het ministerie daarop ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 2 was DJI op de hoogte van het door de IGJ uitgesproken vertrouwen in Stichting Onderdak eind 2019. DJI wist ook dat gemeente Arnhem geen nieuw contract met de stichting afsloot in 2020. Voor DJI was dit reden om het contractmanagement te intensiveren, om zekerheid te krijgen over de kwaliteit en rechtmatigheid van de door Stichting Onderdak geleverde zorg. Het intensiveren van het contractmanagement kan onder andere bestaan uit het opvragen van een verbeterplan, monitoring hierop door een periodiek voortgangsrapport van de zorgaanbieder inclusief een gesprek hierover en materiële controle.
Was bekend dat OnderDak zorgkosten bij VGZ declareerde voor niet geleverde zorg? Is er sprake van een strafrechtelijk onderzoek wegens verdenking van fraude?
Het was bij DJI niet bekend dat Stichting Onderdak zorgkosten bij VGZ declareerde voor niet geleverde zorg.
Het Openbaar Ministerie doet in het belang van een eventueel strafrechtelijk onderzoek geen uitspraak over de vraag of in een specifiek geval al dan niet een strafrechtelijk onderzoek wordt uitgevoerd.
Heeft de IGJ na 2019 nog onderzoek naar OnderDak gedaan?
In 2019 hebben de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de WMO toezichthouder GGD-Gelderland-Midden gezamenlijk bezoeken gebracht aan Stichting OnderDak, te weten op 13 en 28 maart 2019 en een hertoetsbezoek op 17 oktober 2019. De twee rapporten hierover zijn gepubliceerd op de website van de IGJ.
Het in vraag 1 van deze Kamervragen aangehaalde citaat is afkomstig uit het eerste rapport: «De toezichthouders concluderen dat er binnen Stichting OnderDak onvoldoende zicht is op de organisatie van de zorg die Stichting OnderDak levert waardoor de kwaliteit, continuïteit en veiligheid van zorg onvoldoende is gewaarborgd.»
Uit het bezoek op 17 oktober blijkt dat er verbeteringen zijn doorgevoerd, de door de toezichthouders geconstateerde tekortkomingen zijn daarmee weggenomen.
Signalen over stichting Onderdak zoals in het artikel van Follow the Money neemt de IGJ mee in haar risicotoezicht. Vooralsnog heeft IGJ geen aanleiding gezien om opnieuw een bezoek te brengen aan stichting Onderdak.
Hoeveel (ex-)delinquenten hebben er sinds 2017 zorg gekregen bij Stichting OnderDak?
In deze periode hebben 135 cliënten met een strafrechtelijke titel bij Stichting Onderdak verbleven.
Deelt u de mening van de voormalige directeur van de Pompekliniek dat bedrijven waar ex-delinquenten worden geplaatst extra goed moet worden gescreend? Zo ja, waarom is dat in het geval van de Stichting OnderDak niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat bij het inkopen van forensische zorg goed gekeken moet worden of een inschrijvende zorgaanbieder goede kwaliteit forensische zorg kan leveren en dat dit rechtmatig gebeurt. DJI stelt bij een aanbesteding daarom ook eisen op waar een zorgaanbieder moet voldoen. Ik ben echter ook van mening dat de eisen ten aanzien van kwaliteit om te beginnen aan de voorkant, tijdens een aanbesteding, nog scherper geformuleerd kunnen worden. Ik werk daarom samen met de sector aan een kwaliteitskader forensische zorg en streef ernaar dit in te laten gaan vanaf 1 januari 2022.
In het kwaliteitskader wordt in overeenstemming met de sector beschreven wat goede forensische zorg is. Hiermee worden DJI, zorgaanbieders en professionals handvatten geboden wat onder goede forensische zorg verstaan wordt.
Is het waar dat zorgkantoren, ministeries en gemeenten elkaar niet mogen informeren over hun ervaringen met een zorgbedrijf? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wordt er tussen deze organisaties informatie uitgewisseld over zorgbedrijven?
Iedere organisatie die in Nederland zorg inkoopt is er zelf verantwoordelijk voor dat zij zorg inkoopt bij zorgaanbieders die goede kwaliteit leveren en rechtmatig hun zorg declareren. Daartoe stellen zij eisen op waar zorgaanbieders aan moeten voldoen. Tijdens een inkoopprocedure vraagt de inkopende partij daarvoor ook gegevens op bij de zorgaanbieder zodat getoetst kan worden of de zorgaanbieder aan de gestelde eisen voldoet. Privacyregels zijn in deze context geen belemmering voor het beoordelen of een zorgaanbieder goede kwaliteit levert en rechtmatig declareert.
De Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet Maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo2015) bieden geen grondslag voor domeinoverstijgende gegevensdeling tussen zorgkantoren (Wlz) en gemeenten. Zonder een dergelijke wettelijke grondslag laat de AVG niet toe dat er persoonsgegevens worden uitgewisseld. Een werkgroep van vertegenwoordigers van zorgkantoren en gemeenten bracht in december 2020 een advies uit met betrekking tot de gegevens die gemeenten en zorgkantoren nodig hebben bij het verdiepend dossieronderzoek naar pgb-fraude en fraude bij zorg in natura. In de 3e voortgangsrapportage rechtmatige zorg (Kamerstuk 28 828, nr. 126) heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangegeven dat de komende maanden wordt bekeken of en hoe het advies van de werkgroep kan worden vertaald door aanpassingen in de wetgeving om hiertoe bilaterale gegevensuitwisseling mogelijk te maken. Deze uitwerking is momenteel gaande.
In het antwoord op vraag 14 ga ik uitgebreid in op het Wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg. Met dit wetsvoorstel worden grondslagen gecreëerd voor de uitwisseling van gegevens, waaronder persoonsgegevens, indien dat noodzakelijk is voor de bestrijding van fraude in de zorg.
In hoeverre weten slecht presterende of frauderende zorgbedrijven vanwege privacyregels hun praktijken voor inkooporganisaties te verbergen?
In hoeverre zorgbedrijven hun praktijken weten te verbergen is niet te zeggen. Wel is het zo dat er beperkingen zijn aan het delen van persoonsgegevens, vanwege het recht op privacy. Tegelijkertijd is het voor een effectieve aanpak van fraude in de zorg van belang dat inkooporganisaties de juiste informatie hebben. Een betere uitwisseling van gegevens tussen gemeenten en zorgkantoren ten behoeve van fraudeonderzoek kan hieraan bijdragen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 vindt op dit moment een uitwerking van het advies plaats met betrekking tot die gegevensuitwisseling. Daarnaast kan het Waarschuwingsregister zorgfraude aan een betere informatiepositie bijdragen. Gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars kunnen elkaar waarschuwen voor partijen die fraude plegen in de zorg. In het antwoord op vraag 14 kom ik uitgebreider terug op dit Waarschuwingsregister.
In hoeverre komt het door de versnipperde zorgwetgeving dat inkooporganisaties van zorg niet weten of een zorgaanbieder de benodigde kwaliteit biedt of dat zij niet weten dat een andere inkooporganisatie een zorgaanbieder heeft afgewezen?
Inkooporganisaties stellen bij het inkopen van zorg de benodigde kwaliteitseisen op. Daarnaast houdt de IGJ toezicht op de algemeen geldende kwaliteitseisen voortkomend uit wet- en regelgeving. In veel gevallen maakt de IGJ bevindingen openbaar: https://www.igj.nl/onderwerpen/openbaarmaking. Van deze openbare bevindingen kunnen inkooporganisaties gebruik maken en zorgkantoren doen dit in elk geval ook.
Dat inkooporganisaties van elkaar bepaalde informatie niet hebben, komt doordat er beperkingen zijn aan het delen van persoonsgegevens. De trajecten genoemd in de antwoorden op vragen 8 en 9, kunnen bijdragen aan het verbeteren van de informatiepositie van inkooporganisaties.
Heeft de IGJ wel zicht op alle partijen? Zo ja, wat doet de IGJ met signalen van verzekeraars en gemeenten over zorgaanbieders die frauderen of slechte zorg aanbieden? Staan daarbij regels of praktische problemen in de weg? Zo nee, hoe komt dat?
Wanneer de IGJ ten aanzien van de kwaliteit en veiligheid van zorg gebreken of risico’s constateert, dan kan zij met haar bestaande handhavingsinstrumentarium optreden. Daarnaast is de IGJ één van de ketenpartners van het samenwerkingsverband Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ). Via dit knooppunt wisselen de ketenpartners signalen over mogelijke zorgfraude met elkaar uit.
Signalen over zorgfraude van het IKZ worden door IGJ-inspecteurs beoordeeld op de risico’s voor kwaliteit en veiligheid van de geboden zorg. Wanneer de IGJ in haar toezicht op kwaliteit en veiligheid van de zorg het vermoeden heeft dat er bij een zorgaanbieder mogelijk sprake is van declaratiefraude, dan informeert de IGJ via het samenwerkingsverband IKZ de ketenpartners die daarop toezien zoals de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), zorgverzekeraars en/of zorgkantoren en in het geval het Wmo zorg betreft de (toezichthouder van de) betrokken gemeente.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat bedrijven die geen contract meer met een gemeente hebben hun heil zoeken bij de Wet langdurige zorg (Wlz), via een contract of via een pgb? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is voor zorgaanbieders niet zomaar mogelijk om zorg vanuit de Wlz te leveren. Het CIZ is verantwoordelijk voor de indicatiestelling van de Wet langdurige zorg. Aan de hand van de zorginhoudelijke toegangscriteria wordt de zorgbehoefte van de cliënt vastgesteld en daarmee of de cliënt in aanmerking komt voor de Wlz. Het gaat hier om 24-uurszorg en/of toezicht in de nabijheid. Pas wanneer de zorgaanbieder cliënt(en) heeft met een Wlz-indicatie kan er een contract worden afgesloten met een zorgkantoor (zorg in natura) of is zorg via een pgb mogelijk.
In het geval van zorg in natura is het aan het zorgkantoor om te beoordelen of de zorgaanbieder aan de kwaliteitseisen voldoet. Bij een voorkeur voor pgb regelt het zorgkantoor een bewustekeuzegesprek met de cliënt en eventueel zijn of haar gewaarborgde hulp. Pas als, zowel bij zorg in natura als pgb, volgens de zorgkantoren aan de vereisten/waarborgen is voldaan, kan financiering van de zorg plaatsvinden.
Hoe kan het dat zowel Menzis als de IGJ aangeven weinig grip te hebben op het toezicht op de besteding van pgb’s? Wat vindt u hiervan?
Het zorgkantoor of de gemeente beoordeelt vooraf via een bewustekeuze- of keukentafelgesprek of een cliënt in aanmerking komt voor het pgb. Via het kader voor pgb-vaardigheid toetsen zij of een cliënt in staat is om het pgb te beheren. Ook toetst het zorgkantoor of de gemeente het (budget)plan en zorgovereenkomsten en -beschrijvingen van de zorg die de budgethouder wil inkopen. Pas op het moment dat aan alle voorwaarden wordt voldaan, inclusief een controle op de weigeringsgronden, wordt een pgb toegekend.
Het toezicht van IGJ ziet niet op de besteding van de pgb’s. Na toekenning van het pgb is de budgethouder verantwoordelijk voor de besteding van het pgb. Wel hebben zorgkantoren controles ingebouwd. Zo voeren zij risicogestuurd toezicht uit en gaan zij minimaal eens per drie jaar op huisbezoek bij een budgethouder. Daarnaast kunnen zij een onderzoek instellen naar de besteding van een pgb als er signalen zijn dat er sprake is van onjuiste besteding. Gemeenten hebben vergelijkbare mogelijkheden om de uitgaven te controleren. In die gevallen waarin budgethouders hun pgb’s clusteren in een collectieve woonvoorziening is het zicht op bestedingen soms lastiger; er zit een spanning in het gebruik van het individuele pgb-instrument voor collectieve wooninitiatieven. Dit vraagstuk is daarom onderdeel van een onderzoek naar 25 jaar pgb, dat momenteel wordt uitgevoerd.
Zorgkantoren en gemeenten toetsen dus aan de voorkant of iemand in staat is om een pgb te beheren. Met de agenda pgb heb ik ook ingezet op verbetering van de voorlichting en toerusting van (potentiële) budgethouders en hun vertegenwoordigers, om verkeerd of oneigenlijk gebruik van het pgb te voorkomen. De veronderstelling is dat er bij een strenge toets aan de voorkant meer ruimte is na toekenning van het pgb. Daarbij houden de zorgkantoren en gemeenten echter wel een vinger aan de pols bij de besteding van de middelen.
Gaat het wetsvoorstel Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg ervoor zorgen dat de uitwisseling van gegevens over zorgbedrijven wel mogelijk wordt? Zo nee, waarom niet? Is het waar dat uiteindelijk een zorgkantoor of gemeente alsnog zelf kan bepalen of er wel of geen onderzoek wordt gedaan?
Het wetsvoorstel biedt instanties in het zorgdomein grondslagen voor de uitwisseling van gegevens, waaronder persoonsgegevens, indien dat noodzakelijk is voor de bestrijding van fraude in de zorg. Instanties bepalen zelf of, en zo ja welke maatregelen zij treffen of vervolgstappen, zoals nader onderzoek, zij ondernemen. Het wetsvoorstel regelt of verandert de mogelijkheden daartoe niet.
Het wetsvoorstel vormt het kader voor twee afzonderlijke instrumenten voor gegevensuitwisseling ten behoeve van bestrijding van fraude in de zorg:
Met het WR kunnen zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten elkaar onderling (persoons)gegevens verstrekken over rechtspersonen en natuurlijke personen ten aanzien van wie de gerechtvaardigde overtuiging bestaat dat zij fraude in de zorg hebben gepleegd. Zij kunnen elkaar zo waarschuwen voor partijen die fraude plegen in de zorg. Een gewaarschuwde instantie bepaalt zelf of, en zo ja welke beheersmaatregelen vervolgens worden getroffen bij bijvoorbeeld het al dan niet aangaan of het voortzetten van een overeenkomst met een zorgaanbieder.
Via het IKZ kunnen (persoons)gegevens bij elkaar gebracht worden van 9 verschillende instanties in het zorgdomein2 als er sprake is van signalen die aanleiding geven tot een vermoeden van fraude in de zorg. Hierdoor wordt een signaal verrijkt tot een sterker signaal, zodat uiteindelijk een of meer daartoe geëigende instanties in een betere informatiepositie worden gebracht en het verrijkte signaal kunnen gebruiken bij de uitoefening van hun taken. Het is aan die geëigende instantie(s) vervolgens al dan niet nader onderzoek te doen of anderszins gevolg te geven aan een verrijkt signaal.
Bent u bekend met het bericht «Ook in coronatijd ernstige incidenten, zoals bijna-botsingen, op Schiphol. Onderzoeksraad voor Veiligheid: «Ernst onvoldoende duidelijk»»?1
Ja.
Klopt het dat er afgelopen jaren 28 runway incursions en 47 afgebroken starts waren?
Ja, dat klopt.
Hoe reageert u op de waarschuwing van de Onderzoeksraad voor Veiligheid dat partijen nog steeds onvoldoende doordrongen lijken te zijn van de ernst van de boodschap?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) heeft in 2017 in het rapport «Veiligheid Vliegverkeer Schiphol» een reeks aanbevelingen gedaan om de veiligheid op Schiphol verder te verbeteren. Sinds het verschijnen van het rapport wordt door zowel de sectorpartijen als het ministerie hard gewerkt aan de opvolging van de aanbevelingen. In 2019 heb ik onafhankelijke onderzoekers gevraagd om de opvolging van de aanbevelingen te evalueren. De evaluatie wees uit dat bij een groot deel van de aanbevelingen tegemoet was gekomen aan de achterliggende zorg en daarmee sprake was van adequate opvolging. Bij zes van de vierentwintig (deel)aanbevelingen waren volgens de onderzoekers wel maatregelen getroffen of gepland die effectief zijn, maar was het op het moment van de evaluatie nog onzeker in hoeverre die maatregelen de achterliggende zorg konden wegnemen. De afgelopen periode zijn extra inspanningen geleverd om specifiek op die zes aanbevelingen resultaten te boeken. Later dit jaar zal ik nogmaals laten evalueren hoe de opvolging van de aanbevelingen van de OvV ervoor staat.
Hoe verklaart u dat er vorig jaar 28 runway incursions waren bij 241.000 vliegbewegingen2, terwijl er in 2019 28 runway incursions waren bij 516.000 vliegbewegingen en in 2018 31 runway incursions bij 518.000 vliegbewegingen? Hoe verklaart u dat het risico op runway incursions in 2020 tweemaal zo groot is geworden ten opzichte van voorgaande jaren, terwijl het qua verkeersdrukte juist tweemaal zo rustig was op Schiphol?
Runway incursions worden gemeld bij het Analysebureau Luchtvaartvoorvallen (ABL). In de Staat van Schiphol wordt toegelicht dat 16 van de 28 meldingen bij het ABL op één dag in januari 2020 hebben plaatsgevonden, op deze dag werd gedurende 25 minuten namelijk door 16 vliegtuigen op de Zwanenburgbaan geland terwijl deze gesloten was.
De procedure voor ingebruikname van een baan is dat LVNL vanaf de verkeerstoren de luchthaven informeert over het tijdstip dat zij een baan in gebruik wil nemen. Hierna volgt een inspectie van de baan door de luchthaven. Als dat heeft plaatsgevonden, vraagt LVNL formeel de baan voor ingebruikname aan bij de luchthaven. Op 18 januari 2020 heeft het informeren over het tijdstip en het aanvragen van de inspectie plaatsgevonden. De baanverlichting en de stopbars zijn aangezet. De laatste stap van de procedure – het telefonisch vragen aan de luchthaven om de baan formeel beschikbaar te stellen – is door LVNL echter niet uitgevoerd, zo is uit eigen onderzoek van LVNL gebleken.
Over deze situatie en het ontstaan hiervan heb ik u op 9 maart geïnformeerd. De OvV is een onderzoek gestart naar dit voorval en de sector (ISMS) heeft technische maatregelen genomen om een dergelijk voorval te voorkomen. Over de uitkomsten van het OvV onderzoek zal ik u informeren.
Hoe verklaart u dat er vorig jaar 47 afgebroken starts waren bij 241.000 vliegbewegingen terwijl er in 2019 ook 58 afgebroken starts waren bij 516.000 vliegbewegingen? Hoe verklaart u dat het risico op afgebroken starts vorig jaar haast tweemaal zo groot is geworden ten opzichte van 2019, terwijl het qua verkeersdrukte tweemaal zo rustig was op Schiphol?
Bij het ABL worden ook de afgebroken starts gemeld. De ILT heeft onlangs in de Staat van Schiphol opgemerkt dat het aantal gemelde afgebroken starts in 2020, met aanzienlijk minder vliegverkeer op Schiphol dan in 2019, in verhouding hoger is. De ILT blijft dit monitoren en zal voor beide jaren analyseren om welk type vliegtuigen en maatschappijen het gaat en de reden als deze erbij is opgegeven.
Zijn er meer in het algemeen redenen te bedenken waarom het aantal voorvallen zo fors toeneemt bij minder druk(te)?
Het is in de luchtvaartsector verplicht om allerlei typen voorvallen bij het ABL te melden, ook als er geen sprake is van een direct risico of gevaar voor de veiligheid. Dit leidt tot een groot aantal meldingen van voorvallen zonder groot risico. In gebruiksjaar 2020 zijn er ongeveer 4.500 meldingen van voorvallen op Schiphol. In verhouding met het aantal vliegtuigbewegingen is dit vergelijkbaar met 2019.
Een algemene reden voor een minder grote afname van bepaalde voorvallen – bijvoorbeeld afgebroken starts – is op basis van de beschikbare informatie niet te geven.
Hoe verhouden de waargenomen statistische risico’s in 2020 zich tot omliggende grote luchthavens in hetzelfde jaar? Is op luchthavens zoals Heathrow, Charles de Gaulle of Frankfurt ook eenzelfde forse toename van voorvallen te zien?
Dergelijke informatie heb ik nu niet beschikbaar, ook de ILT beschikt – als toezichthouder op Nederlandse luchthavens – niet over gegevens van luchthavens buiten Nederlands grondgebied.
Welke maatregelen bent u van plan op korte termijn te nemen? Is het wel verantwoord om te wachten op een «comité dat al een paar jaar bezig is met de nodige verbeteringen», zoals het bericht stelt? Hoe ziet de planning eruit van de nog niet uitgevoerde, maar wel aanbevolen maatregelen?
Het comité dat genoemd is in het artikel in de Telegraaf3 is het zogeheten sectorbrede Integraal Safety Management Systeem (ISMS). Binnen het ISMS werken betrokken sectorpartijen samen aan maatregelen om de veiligheid op Schiphol verder te verbeteren. Er wordt dus niet gewacht op het ISMS, het ISMS is sinds 2018 operationeel en levert regelmatig maatregelen op die de veiligheid verbeteren. Via de roadmap veiligheidsverbetering, die gepubliceerd is in 2018, houden sectorpartijen alle voorgenomen, in ontwikkeling zijnde en uitgevoerde maatregelen op Schiphol bij. Sommige maatregelen op de roadmap worden over enkele jaren opgeleverd, andere op kortere termijn. In mijn brief aan uw Kamer van 9 maart 20214 heb ik aangegeven welke belangrijke maatregelen er de komende periode nog worden getroffen. Voor een volledig overzicht van de maatregelen van het ISMS verwijs ik u graag naar de roadmap, die te vinden is op integralsafetyschiphol.nl.
Vanuit haar verantwoordelijkheid houdt de ILT toezicht en rapporteert in de Staat van Schiphol over het functioneren van het ISMS en de voortgang van de roadmap.
Het bericht ‘Hij heeft me gewoon opgelicht’. |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hij heeft me gewoon opgelicht» over uitbuiting in de Aziatische horeca?1
Ja.
Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is doorgegaan met het afgeven van vergunningen tijdens de coronacrisis en de sluiting van de horeca, dus toen er geen werk was?
Op grond van de structurele regeling voor de Aziatische horecasector, die mede op verzoek van de Tweede Kamer tot stand is gekomen, kunnen Aziatische restaurants gespecialiseerde koks uit het buitenland halen indien dit nodig is. Een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (gvva) wordt door de IND verstrekt indien aan de voorwaarden van de regeling wordt voldaan. De coronacrisis heeft niet geleid tot aanpassing van de voorwaarden om van de regeling gebruik te kunnen maken. Eén van de voorwaarden is dat de vacature ten minste drie weken voor het indienen van de aanvraag voor een gvva bij het UWV wordt gemeld. Bij de aanvraag van de gvva moet de werkgever de reden voor het openstellen van de vacature aangeven en verklaren dat de kok nodig is voor een goede bedrijfsvoering. Het is uiteraard niet de bedoeling dat er een beroep op de regeling wordt gedaan zonder dat er sprake is van een arbeidsplaats.
In algemene zin blijkt inderdaad dat corona grote effecten heeft gehad op de horeca. Maar uit onderzoek van UWV (minst kansrijke beroepen2) blijkt wel dat de arbeidsplaatsen voor koks vaker behouden zijn gebleven dan die voor ander horecapersoneel. Dat kan komen doordat een groot aantal restaurants is opengebleven voor bezorging, waardoor koks nog steeds nodig waren in de restaurants. Daarnaast hebben koks vaker een vast contract dan bijvoorbeeld medewerkers in de bediening, waardoor zij minder snel hun werk verliezen.
Hoe kan de situatie ontstaan dat pas in Nederland iemand erachter komt dat er geen werk is?
Ik vind het van groot belang dat arbeidsmigranten bij aankomst in Nederland goed opgevangen worden door hun werkgever. Dat een werkgever een kok naar Nederland haalt en de kok er vervolgens na aankomst achter komt dat er geen werk is, is natuurlijk onacceptabel.
Zoals hierboven aangegeven, moet de werkgever de beschikbaarheid van een arbeidsplaats drie weken voor het doen van de aanvraag melden bij UWV. Bij de aanvraag wordt een door de werkgever ondertekende conceptarbeidsovereenkomst overgelegd. Door de relevante vragen te beantwoorden en de aanvraag te ondertekenen, bevestigt de werkgever dat hij een kok nodig heeft. Mocht door omstandigheden toch blijken dat de kok niet meer nodig is, dan is het aan de werkgever om de aanvraag in te trekken. Indien de vreemdeling reeds in Nederland is, is de werkgever verplicht om door te geven dat er geen gebruik wordt gemaakt van de gvva. In dat geval zal de gvva door de IND worden ingetrokken. Zolang de gvva niet is ingetrokken, is de werkgever gehouden het loon dat op de vergunning staat vermeld te betalen aan de kok, ook als er niet wordt gewerkt.
Klopt het dat er gebruik mag worden gemaakt van een tussenpersoon om een werkvisum aan te vragen?
Ik hecht veel waarde aan de naleving van de Nederlandse arbeidswetten. De werkgever is verplicht zich te houden aan deze wetten en is verantwoordelijk voor de omstandigheden van de vreemdelingen die hij naar Nederland haalt. Dit is niet anders als de werving en selectie of de aanvraag namens hem door een tussenpersoon is gedaan.
Er zijn geen regels die verbieden dat een tussenpersoon wordt ingeschakeld voor het bij elkaar brengen van vraag en aanbod of voor het, namens de werkgever en de vreemdeling, indienen van een aanvraag. Het is echter de werkgever, al dan niet via een gemachtigde, die een aanvraag voor een gvva bij de IND indient en ondertekent. Bij de aanvraag moet de conceptarbeidsovereenkomst worden overgelegd die is ondertekend door de werkgever. Een gvva wordt geweigerd indien in de conceptarbeidsovereenkomst afspraken zijn gemaakt die in strijd zijn met de Nederlandse arbeidswetten. Op de wijze van werving in het land van herkomst heeft de Nederlandse overheid helaas weinig zicht.
Klopt het dat de werkgever wel altijd degene is die de vergunning moet ondertekenen en degene is die het contract afsluit?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de werkgever dus uiteindelijk altijd verantwoordelijk is voor de omstandigheden van iemand die naar Nederland is gekomen? Klopt het dat een tussenpersoon daar geen rol in heeft, zoals in het artikel wordt beschreven?
Zie antwoord vraag 4.
Gelden er normen voor deze tussenpersonen, zoals bijvoorbeeld een maximumprijs die voor deze bemiddeling gevraagd mag worden?
In de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) is inderdaad bepaald dat een uitzendbureau geen tegenprestatie mag bedingen van de arbeidskracht. Onder het bereik van dezelfde wet valt ook de dienstverlening waarbij de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht wordt beoogd. In de Waadi wordt dit omschreven als arbeidsbemiddeling. Voor zover er sprake is van arbeidsbemiddeling mag de arbeidsbemiddelaar op grond van de Waadi geen tegenprestatie bedingen van de werkzoekende voor de verleende arbeidsbemiddeling (artikel 3 Waadi). Indien de Waadi van toepassing is geldt derhalve dat enkel met de werkgever een tegenprestatie bedongen kan worden voor de verleende arbeidsbemiddeling. Hiervoor geldt geen maximumprijs.
De Waadi is niet van toepassing buiten Nederland. Indien een Nederlandse werkgever een tussenpersoon buiten Nederland een opdracht geeft die onder arbeidsbemiddeling zoals gedefinieerd in de Waadi valt, is de werkgever gehouden aan de regels op grond van de Waadi. Aangezien niet alle benodigde feiten en omstandigheden bekend zijn om te kunnen beoordelen of en zo ja, wat er tussen de Nederlandse werkgever en de tussenpersoon respectievelijk werkende afgesproken wordt en de dienstverlening in Azië plaatsvindt, kan niet beoordeeld worden of het verbod op tegenprestatie uit de Waadi van toepassing is.
Is het net zoals bij een uitzendbureau dat de vergoeding voor het bij elkaar brengen van vraag en aanbod van arbeid (als de tussenpersonen dat al doen) doorgerekend zouden moeten worden aan de werkgever?
Zie antwoord vraag 7.
Als dat nog niet het geval is, zou dat een oplossing kunnen bieden om situaties waarbij iemand al met een grote schuld begint, te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de uitbreiding voor de gecombineerde vergunningen verblijf en arbeid (GVVA) voor Aziatische koks alleen geldt vanaf niveau 4?
De regeling is bedoeld voor noodzakelijke gekwalificeerde koks op het functieniveau 4 (specialiteiten kok), 5 (souschef) en 6 (chef-kok) in specialistische restaurants waar overwegend land-specifiek Aziatisch voedsel wordt bereid uit één of meer van de volgende keukens: Chinees, Indiaas, Indonesisch, Japans, Koreaans, Maleis, Thais, Tibetaans en Vietnamees. In de aanvraag moet worden onderbouwd waarom een kok op dit niveau noodzakelijk is.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of de werkzaamheden ook op dat niveau zijn? Geldt hierbij ook een minimuminkomensgrens?
Wanneer de Inspectie SZW bij de werkgever een controle uitvoert op naleving van de arbeidswetten, wordt onder meer gekeken of gewerkt wordt in overeenstemming met de voorwaarden waaronder de gvva is verstrekt.
Bij de aanvraag moet door de werkgever worden onderbouwd dat de vreemdeling over de benodigde kwalificaties beschikt en moet hij verklaren dat hij een kok nodig heeft op niveau 4, 5 of 6. Om dit aan te tonen kan naast gewaarmerkte diploma’s ook een certificaat worden overgelegd waarmee de kwalificaties worden aangetoond. Uit het certificaat moet blijken dat de kok de taken zoals beschreven binnen de functie beheerst. Ook moet de werkgever bij de aanvraag verklaren dat hij heeft geverifieerd dat de kok over de benodigde kwalificaties beschikt. Indien er wordt getwijfeld aan de waarde van het diploma of certificaat kan het UWV de werkgever verzoeken te laten verifiëren wat de waarde is van het document en dat het gaat om een gekwalificeerde kok. De werkgever is verplicht een marktconform loon te betalen voor de koks. Daarnaast wordt de gvva alleen verleend als de werkgever heeft ingestemd met de voorschriften waaronder het betalen van het cao-loon inclusief de (half)jaarlijkse verhogingen.
Hoe kan het dat er vergunningen worden afgegeven voor vacatures waarbij de omschrijving is «Sobere leefwijze, kan ontberingen verdragen en hard werken» of «Goed uithoudingsvermogen», «werk van vijftig uur per week, vier vrije dagen per maand, dertienhonderd euro per maand»?
Ik realiseer mij de ernst van de beelden die dergelijke vacatureteksten schetsen. Iedereen in Nederland heeft recht op eerlijk, gezond en veilig werk en het is ontoelaatbaar dat arbeidsmigranten, vanwege hun kwetsbare positie, worden uitgebuit of anderszins worden benadeeld door hun werkgever. De werkgever dient zich te houden aan de wet- en regelgeving die geldt in Nederland.
De vacatureteksten waar in de artikelen op wordt gewezen zien op werving in het land van herkomst. Op de wijze van werving in het land van herkomst is helaas weinig zicht door de Nederlandse overheid. Wel is er zicht op de vacature zoals die in Nederland bij het UWV wordt gemeld. Bij de vacaturemelding bij UWV worden standaardvragen gesteld o.a. over de arbeidsvoorwaarden en het loon. Indien de vacaturemelding daar aanleiding voor geeft, wordt de werkgever erop gewezen dat deze niet in overeenstemming zijn met de geldende wet- en regelgeving. Bij de beoordeling van de aanvraag voor een gvva wordt door UWV vervolgens zorgvuldig gekeken naar de concept-arbeidsovereenkomst die is afgesloten met de werkgever in Nederland. Indien de arbeidsovereenkomst voorwaarden vermeldt die in strijd zijn met de arbeidswetten, zoals de Arbeidstijdenwet, Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of de Arbeidsomstandighedenwet, en het geldende cao-loon is dit een grond om de aanvraag te weigeren. Met een vacature en/of arbeidsovereenkomst waarin omschrijvingen staan zoals in uw vraag aangehaald, zal een vergunning niet verleend worden.
De Inspectie SZW houdt toezicht op naleving van de arbeidswetten door de werkgever in Nederland en beoordeelt bij een controle of de feiten en omstandigheden in overeenstemming zijn met wet- en regelgeving. In geval van overtreding worden er (bestuursrechtelijke) sancties opgelegd. Signalen van arbeidsuitbuiting worden bovendien beoordeeld door de directie Opsporing van de Inspectie SZW, waarna een strafrechtelijk onderzoek onder gezag van het Openbaar Ministerie kan volgen.
Hoe kan de situatie ontstaan dat het restaurant gesloten is, er wel noodsteun wordt ontvangen, een arbeidsmigrant lange uren moet maken en onder minimumloon verdient?
Ik hecht er veel waarde aan te benadrukken werkgevers zich te allen tijde, dus ook in tijden van de coronacrisis, dienen te houden aan geldende wet- en regelgeving. De Arbeidsomstandighedenwet, Arbeidstijdenwet, Wet arbeid vreemdelingen en Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag stellen duidelijke regels.
Het kabinet acht het van belang dat bedrijven, indien nodig, een beroep kunnen doen op een tegemoetkoming in de loonkosten om het structurele omzetverlies in tijden van coronacrisis tegen te gaan. Dit geldt ook voor de horeca die vele tegenslagen heeft moeten verduren in het afgelopen jaar. Het doel van de NOW is het behoud van werkgelegenheid. Indien er een ernstig vermoeden is van misbruik en oneigenlijk gebruik van de NOW heeft UWV de mogelijkheid om een aanvraag NOW te weigeren, de voorschotbetaling op te schorten, het voorschot (gedeeltelijk) terug te vorderen, de subsidievaststelling in te trekken of te wijzigen.
Werkgevers zijn verantwoordelijk voor goede, eerlijke, gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en -voorwaarden, conform wet- en regelgeving. Signalen van overtreding van de arbeidswetten of (vermoedens van) arbeidsuitbuiting kunnen zowel telefonisch als via de website, ook anoniem, worden gemeld aan de Inspectie SZW. Voor arbeidsmigranten uit derdelanden geldt dat de werkgever gehouden is het loon te betalen zoals dat vermeld staat op de gvva. Wanneer de Inspectie SZW constateert dat niet aan de voorwaarden voor de vergunning wordt voldaan, kan de werkgever worden beboet voor een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen.
Verder is in de regeling opgenomen dat de sector zelf dient bij te dragen aan het verbeteren van het imago van de sector. Zo is opgenomen dat de sector onder meer moet inzetten op verbetering van de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, waardoor de sector aantrekkelijk wordt voor werkzoekenden, zittende werknemers, stagiairs en leerlingen aan MBO-opleidingen tot Aziatische kok. Zo wordt de sector aantrekkelijker om in te stromen dan wel door te stromen, en wordt de uitstroom van personeel beperkt. Ook in dit licht zijn de signalen van misstanden die naar voren komen in het onderzoek van Investico erg zorgwekkend. Hierover zal ik dan ook in gesprek gaan met de sectorvertegenwoordigers.
Wat zijn de mogelijkheden om het gedwongen terugbetalen van (een deel van) het loon aan te pakken?
Allereerst besef ik dat de desbetreffende koks die naar Nederland komen in een kwetsbare positie kunnen verkeren en vaak niet weten wat hun rechten zijn. Werkgevers zijn verantwoordelijk om arbeidsmigranten bij aankomst in Nederland goed op te vangen en dienen zich te houden aan de arbeidswetgeving. Op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) is het in beginsel niet toegestaan om bedragen in te houden op of te verrekenen met het minimumloon van een werknemer. Voor kosten voor gecertificeerde huisvesting en een zorgverzekering geldt onder voorwaarden een uitzondering op dat verbod. Daarnaast moet het wettelijk minimumloon waar een werknemer recht op heeft giraal worden betaald. Het doel van deze verplichtingen is te waarborgen dat werknemers de vrije beschikking hebben over het voor de betreffende werknemer geldende wettelijk minimumloon. Als de Inspectie SZW constateert dat een werkgever de WML overtreedt, legt zij sancties op. Als er bijvoorbeeld wordt vastgesteld dat hierdoor sprake is van onderbetaling aan de werknemer, dan bestaat voor de werkgever een nabetalingsverplichting. Indien de werkgever daar geen gehoor aan geeft kan hem een last onder dwangsom worden opgelegd.
Als iemand gedwongen wordt om een deel van zijn geld af te staan, dan kan er sprake zijn van afpersing of diefstal, wat strafbare feiten zijn waarvoor een strafrechtelijk traject kan worden ingezet. Bovendien kan gedwongen (terug)betaling ook een mogelijk signaal zijn van arbeidsuitbuiting, wat eveneens strafrechtelijk kan worden onderzocht. Mocht een van beide leiden tot vervolging dan kan de werknemer vergoeding van de geleden schade vorderen in de strafrechtelijke procedure.
Klopt het dat een werkgever niet anderhalve maand loon in mag houden als borg of een boetebeding kan opnemen om iemand te dwingen de contractperiode vol te maken?
De vraag of een werknemer een contractperiode moet volmaken of deze tussentijds kan opzeggen, hangt af van de afspraken die de werkgever en werknemer daarover maken. Voor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd geldt dat deze in principe niet tussentijds kan worden opgezegd door de werkgever of door de werknemer. Dat is alleen anders wanneer de mogelijkheid om tussentijds op te zeggen voor zowel de werkgever als de werknemer schriftelijk in de arbeidsovereenkomst is opgenomen. Is dat zo, dan kan de werknemer de arbeidsovereenkomst tussentijds opzeggen conform de geldende opzegbepalingen. Is de opzegmogelijkheid niet bedongen, dan zijn de werkgever en werknemer beiden volgens de hoofdregel gebonden aan de volledige contractduur. Wanneer de werknemer in dat geval toch tussentijds de arbeidsovereenkomst opzegt, is de werknemer een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd aan de werkgever. Deze schadevergoeding is veelal gelijk aan het loon over de resterende duur van de arbeidsovereenkomst. Deze vergoeding kan eventueel gematigd worden door de kantonrechter.
Het is de werkgever niet toegestaan om, alvast vooruitlopend op de mogelijk voortijdige opzegging van de werknemer, een financiële zekerheid te eisen door een borg in te houden op het loon. Dat geldt zeker niet als dat zou betekenen dat de werknemer gedurende anderhalve maand minder dan het minimumloon of in zijn geheel geen loon zou ontvangen. Bedingen die de werkgever het recht geven bepaalde bedragen in te houden op het loon zijn op grond van het Burgerlijk Wetboek nietig, al geeft de wet hierop limitatief enkele uitzonderingen. Een borg die dient ter volmaking van het contract, valt daar echter niet onder. Als de werkgever een boete wil opleggen aan de werknemer die de arbeidsovereenkomst tussentijds opzegt, dan moet die mogelijkheid schriftelijk in de arbeidsovereenkomst zijn opgenomen. Of een dergelijk boetebeding rechtsgeldig is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en zal door de rechter moeten worden beoordeeld. Daarbij speelt onder meer een rol of het beding voldoet aan de formele wettelijke eisen. De wet bepaalt bovendien dat de werkgever niet voor hetzelfde feit een boete kan opleggen en daarnaast ook nog een schadevergoeding kan eisen.
Bent u bereid met de brancheorganisatie voor Aziatische horeca, Vereniging Chinese-Aziatische Horeca Ondernemers (VCHO), in gesprek te gaan om te komen tot een sterkere invulling van de afspraak in het convenant om misbruikt en uitbuiting aan te pakken?
De signalen uit het onderzoek van Investico inzake misbruik van de toelatingsregeling voor Aziatische koks zijn erg zorgwekkend. Daarnaast signaleren de Nederlandse vertegenwoordigingen in China, die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf, en de Immigration Liaison Officers van de IND in China dat in bepaalde zaken aanvragers grote sommen geld hebben betaald aan tussenpersonen. De berichtgeving van Investico dat in vacatureteksten ten behoeve van dit verblijfsdoel arbeidsomstandigheden worden omschreven die niet zijn toegestaan binnen de Nederlandse arbeidswetten is door de Nederlandse vertegenwoordiging in China gecontroleerd. Zij bevestigen dat dergelijke vacatureteksten op een Chinese website zijn gevonden. Verder zijn er signalen van de Nederlandse vertegenwoordigingen in China dat de koks die naar Nederland komen niet altijd gekwalificeerd zijn doordat er gebruik wordt gemaakt van valse, vervalste of ten onrechte afgegeven koksboekjes. Bovenstaande signalen zouden indicaties kunnen zijn van mensenhandel. Wanneer er dergelijke signalen naar voren komen zijn er door de Nederlandse vertegenwoordigingen in China verzoeken tot heroverweging ingediend bij de IND. In de gevallen waarin deze signalen hard konden worden gemaakt, zijn de gvva’s ingetrokken.
Hoewel niet vast staat dat deze signalen duiden op feitelijk grootschalig misbruik van de regeling, zijn de signalen dermate ernstig dat het kabinet, zoals aangekondigd in mijn brief van heden aan de Kamer, het voornemen heeft om de regeling voor de Aziatische horeca te laten vervallen voor koks met een nationaliteit van buiten de Europese Unie bij een eerste aanvraag. De voorgenomen wijziging zal inhouden dat het, terwijl wordt onderzocht of de regeling in aangescherpte vorm kan herleven of definitief komt te vervallen, niet meer mogelijk is voor koks die niet reeds op grond van deze regeling rechtmatig in Nederland verblijven, om een geslaagd beroep te doen op de regeling. In het kader van dit onderzoek zal ook gesproken worden met de sectorvertegenwoordigers.
Het wegnemen van de juridische belemmeringen voor naturalisatie van RANOV-vergunninghouders |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Welke informatie denkt u specifiek nog nodig te hebben voor u de motie Jasper Van Dijk en Van Toorenburg kunt uitvoeren?1
Het gaat hier in het bijzonder om een actueel en cijfermatig inzicht in zowel de wel als niet genaturaliseerde ranov-vergunninghouders. Het laatste onderzoek naar niet-genaturaliseerde ranov-vergunninghouders is uit 2017. Ik vind het belangrijk om op basis van actuele en volledige informatie een besluit te nemen.
Waarom stelt u hier een nieuw onderzoek naar in, in plaats van de kennis uit de bestaande onderzoeken te gebruiken om de motie uit te voeren?
De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verricht het cijfermatige onderzoek naar de actuele groepssamenstelling. Tezamen met de bevindingen van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) wordt één rapportage opgesteld. Het WODC spreekt vertegenwoordigers van de advocatuur, vluchtelingenwerk, gemeenten en ambtenaren over de blijkens de vorige onderzoeken ervaren knelpunten om een naturalisatieverzoek in te dienen. Er is daarmee sprake van twee verschillende trajecten binnen het onderzoek, waarbij iedere instantie zijn eigen mogelijkheden en expertise inbrengt.
Waarom kunnen uw ambtenaren de bevindingen uit de al bestaande onderzoeken niet zelf inventariseren om met die kennis de gesignaleerde belemmeringen weg te nemen en zo de motie uit te voeren? Kunnen de ambtenaren van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) u ook niet de benodigde recente informatie aanleveren zonder dat het WODC daartussen moet zitten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom gebruikt u WODC-onderzoek voor politieke doeleinden, namelijk vertraging van de uitvoering van een aangenomen motie? Deelt u de mening dat u, vooral na de WODC-affaire, het WODC ver zou moeten houden van politiek gemotiveerd onderzoek?
Het onderzoek vraagt slechts enkele maanden tijd en is mijns inziens noodzakelijk om een geactualiseerd beeld te hebben van de problematiek inzake het niet indienen van een naturalisatieverzoek door ranov-vergunninghouders. Het is op dit moment daarom zinvol om de beschikbare kennis op een rij te zetten en deze, samen met de nieuwe data, door experts te laten duiden. Het WODC is een onafhankelijke instelling. Verzoeken die bij het WODC worden neergelegd komen voort uit een kennisbehoefte die gekoppeld is aan beleidsmatige en politieke vraagstukken.
Hebben medewerkers van het WODC intern bezwaar geuit tegen deze onderzoeksopdracht? Kunt u aangeven wat de inhoud van deze bezwaren was?
Binnen het WODC is gesproken hoe een volgend onderzoek eruit zou kunnen zien. Een herhaling van het onderzoek uit 2015 werd niet wenselijk gevonden, omdat dit naar verwachting geen aanvullende inzichten zou opleveren. Het WODC heeft vervolgens een nieuwe onderzoeksopzet uitgewerkt.
Het bericht 'School duwt kinderen ongevraagd uit de kast' |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Rudmer Heerema (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de ervaringen van leerlingen van de Gomarus in Gorinchem uit het bericht «School duwt kinderen ongevraagd uit de kast»?1
De verhalen van de leerlingen zijn ontzettend pijnlijk en ik vind het erg dapper dat zij hun verhaal hebben willen vertellen. Dat kan niet makkelijk zijn geweest. Ik vind het belangrijk dat alle leerlingen, ook lhbti-leerlingen, zich veilig voelen op school en de mogelijkheid hebben om zichzelf te kunnen zijn, ongeacht waar ze naar school gaan. Daarvoor hebben scholen een wettelijke zorgplicht. Dat betekent onder meer dat geen enkele school in Nederland leerlingen mag veroordelen of afwijzen op basis van hun seksuele identiteit. Ook mag een school genderdiversiteit en homoseksualiteit niet afwijzen. Niet in een identiteitsverklaring, niet in hun toelatingsbeleid en niet in hun schoolcultuur. Leerlingen opsluiten en verplicht uit de kast laten komen is absoluut onaanvaardbaar.
In hoeverre komen de ervaringen van deze leerlingen overeen met de Wet veiligheid op school, die regelt dat scholen moeten zorgen voor een sociaal veilige omgeving voor leerlingen? Deelt u de mening dat er niet sprake is van sociale veiligheid op een school wanneer bijvoorbeeld een leraar een gevangenisstraf voor homo’s passend vindt of mentoren die vertrouwelijke informatie zomaar doorspelen aan derden?
Elke leerling heeft recht op een veilig schoolklimaat en moet zich veilig voelen op school. Ik zie het als mijn taak ervoor te zorgen dat elke leerling de ruimte heeft zichzelf te kunnen zijn en dat leraren en leerlingen respectvol met elkaar omgaan. Ik lees zaken in het artikel die daar absoluut niet bij passen: het opsluiten van leerlingen, hen dwingen voor hun geaardheid uit te komen of vertrouwelijke informatie delen. De inspectie onderzoekt in hoeverre de school de veiligheid van leerlingen waarborgt en of aan wettelijke eisen als de burgerschapsopdracht en de Wet sociale veiligheid wordt voldaan. Ik wacht dit af, en kan nu niet op de uitkomsten van het onderzoek vooruitlopen.
Welke sancties kunt u opleggen aan een school wanneer er geen sprake is van een veilige schoolcultuur voor leerlingen? Bent u bereid om in dit geval deze sancties op te leggen? Zo ja, op welke manier gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Als scholen zich niet houden aan wettelijke voorschriften treedt de inspectie handhavend op conform de daarvoor geldende werkwijze. Dat betekent dat de school opdracht krijgt de tekortkomingen op te lossen en de situatie in overeenstemming te brengen met de wet. Als de school daaraan geen of onvoldoende invulling geeft, gaat de inspectie over tot sanctionering. De wijze waarop met deze bevoegdheid wordt omgegaan, is vastgelegd in de Beleidsregel financiële sancties bij bekostigde onderwijsinstellingen. Zoals gezegd doet de inspectie momenteel onderzoek.
Klopt het dat de signalen uit het artikel ook de Inspectie van het Onderwijs hebben bereikt? Welke stappen gaat de Inspectie van het Onderwijs nu precies zetten met betrekking tot de Gomarus?2 Op welke manier houdt u de Kamer hiervan op de hoogte?
De signalen waren voor de inspectie aanleiding onderzoek te doen op de school. Dit onderzoek is momenteel in uitvoering. Hierin staat de vraag centraal of wordt voldaan aan de wettelijke voorschriften. Gaande het onderzoek kan ik niet op de resultaten daarvan vooruitlopen. Als het onderzoek is afgerond en vervolgens openbaar gemaakt wordt, zal ik uw Kamer middels de door u aangevraagde brief op de hoogte stellen. De verwachting is dat het onderzoek in juni 2021 afgerond zal zijn en dat het met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke termijn eind juli 2021 openbaar gemaakt kan worden.
Bent u bereid om de Inspectie van het Onderwijs een aanwijzing te geven om nader onderzoek te doen naar de sociale veiligheid en de correcte uitvoering van de burgerschapsopdracht door de Gomarus? Zo ja, wanneer kunnen we dit verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn de geschetste signalen uit het artikel in strijd met het onlangs door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel «verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs»?3 Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven, doet de inspectie onderzoek naar de situatie. Ik kan niet op de uitkomsten van dat onderzoek vooruitlopen. In het algemeen geldt dat dit wetsvoorstel de lat, onder andere voor wat betreft de schoolcultuur die in overeenstemming moet zijn met de basiswaarden, voor alle scholen hoger legt. Het aangenomen amendement, dat het bevoegd gezag verplicht zorg te dragen voor een omgeving waarin leerlingen en personeel zich veilig en geaccepteerd weten, ongeacht onder andere verschillen in seksuele gerichtheid, legt hier nog sterker de nadruk op. Het opsluiten van leerlingen of hen dwingen uit de kast te komen zijn uiteraard niet te verenigen met een schoolcultuur waar leerlingen zich veilig en geaccepteerd weten. De inspectie toetst op basis van de op enig moment geldende wet.
In hoeverre komt de visie van de Gomarus4, dat seksualiteit thuishoort binnen een huwelijk tussen één man en één vrouw, overeen met het aangenomen amendement Van den Hul c.s.5, dat vraagt om een norm tot handelen met betrekking tot respect tot LHBTI’ers? Klopt het dat deze visie en handeling van de Gomarus dus in strijd is met het wetsvoorstel «verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs»? Zo nee, waarom niet?
De voorzitter van het college van bestuur van het Gomarus stelt in de aangehaalde verklaring de Bijbelse voorschriften bindend te achten voor het seksuele leven: men ziet het monogame huwelijk op de school als «de door God gegeven vorm van omgang tussen man en vrouw». In de verklaring staat ook dat homoseksuele leerlingen net zo welkom zijn als heteroseksuele leerlingen op de school. Als homoseksuele leerlingen aangeven uit de kast te willen komen is daar volgens het bestuur ruimte voor. De inspectie doet onderzoek naar de invulling die de school hier in de praktijk aan geeft. Zoals ik heb aangegeven, vind ik het absoluut onaanvaardbaar als leerlingen worden opgesloten, zij worden gedwongen voor hun geaardheid uit te komen of als er vertrouwelijke informatie wordt gedeeld.
Indien het wetsvoorstel verduidelijking burgerschapsopdracht wordt aangenomen dient het bevoegd gezag zorg te dragen voor een schoolcultuur in overeenstemming met de basiswaarden en voor een omgeving waarin leerlingen en personeel zich veilig en geaccepteerd weten, ongeacht onder andere verschillen in seksuele gerichtheid. De lat voor scholen komt dus hoger te liggen. Zodra dit wetsvoorstel in werking is getreden zal de inspectie kunnen toetsen aan deze nieuwe wettelijke norm. In het algemeen geldt dat een school, alleen door het huwelijk aan man en vrouw voorbehouden te achten, niet noodzakelijkerwijs in strijd handelt met de nieuwe burgerschapsopdracht. De inspectie zal voor de beoordeling van de schoolcultuur de gehele context meewegen. De visie van een school, en de wijze hoe deze tot uiting komt in de onderwijspraktijk, zijn hier onderdeel van. Deze schoolcultuur moet in overeenstemming zijn met de basiswaarden, basiswaarden dienen bevorderd te worden middels het onderwijs en leerlingen en personeel moeten zich veilig en geaccepteerd weten in de school.
Klopt het dat de Eerste Kamer momenteel nog in afwachting is van de memorie van antwoord van het wetsvoorstel «verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs»? Waarom zijn deze antwoorden nog niet gegeven? Ziet u naar aanleiding van deze signalen ook de noodzaak in dat dit wetsvoorstel zo snel als mogelijk behandeld dient te worden in de Eerste Kamer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Eerste Kamer deze antwoorden verwachten?
De memorie van antwoord is op 8 april jl. naar de Eerste Kamer gestuurd.
Deelt u de mening dat de beschreven ervaringen van leerlingen uit het artikel niet thuishoren in een vrije samenleving en dat we al het mogelijke moeten doen om ervoor te zorgen dat jongens en meisjes, die toevallig verliefd worden op iemand van het eigen geslacht, veilig moeten kunnen opgroeien en gewoon zichzelf moeten kunnen zijn in Nederland?
In ons land moet iedere jongere, op iedere school, zich vrij weten zichzelf te zijn en daarvoor uit te komen. Ik zet me er voor in dat elke leerling de mogelijkheid heeft om zichzelf te kunnen zijn. Zo werk ik aan de aanscherping van de burgerschapsopdracht en de kerndoelen en ondersteun ik diverse activiteiten om de acceptatie van homoseksualiteit binnen het onderwijs te verbeteren. Een aantal van die projecten is gericht op een specifieke groep, bijvoorbeeld het project Stil Verdriet dat is opgezet in samenwerking met partijen die zich inzetten voor de bevordering van lhbti-acceptatie op christelijke scholen.
Mede naar aanleiding van de gebeurtenissen op het Gomarus ga ik ook in gesprek met betrokken leerlingen en een aantal organisaties die zich met deze onderwerpen bezighouden om te bezien hoe leerlingen die worstelen met hun geaardheid sneller hulp zouden kunnen krijgen en hoe we signalen over mogelijke sociale onveiligheid sneller kunnen oppikken.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden, aangezien het hier gaat om de veiligheid en welzijn van kinderen?
Ja.
Het bericht dat dertien onderwijsbestuurders meer verdienden dan een minister |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Dertien onderwijsbestuurders verdienden meer dan Minister»?1
Wij hebben kennisgenomen van de inhoud van het bericht. Dit kabinet is een sterk voorstander van een gematigd beloningsbeleid bij publiek gefinancierde instellingen, waar de Wet normering topinkomens (WNT) zorg voor draagt. Wij zijn zeer gemotiveerd om uitvoering te geven aan de WNT.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat publiek gefinancierde dienstverleners als Cito en Surf zich gaan houden aan de openbaarmakingsplicht? Wat is de reden dat zij zich hier niet aan hebben gehouden?
In de tweede wetsevaluatie die in december door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar de Tweede Kamer is gestuurd2, is geconstateerd dat de doeltreffendheid van de online publicatieplicht te wensen over laat. Er wordt Rijksbreed bezien hoe dit verbeterd kan worden. Hierbij wordt in ieder geval ingezet op de communicatie over deze verplichting richting de WNT-instellingen. In de brief die wij ieder jaar in december sturen aan alle WNT-instellingen hebben wij de instellingen inmiddels uitdrukkelijk gewezen op hun verplichtingen rondom de openbaarmaking van de WNT-instellingen.
Waar is de termijn van zeven jaar in het overgangsrecht op gebaseerd? Deelt u de mening dat dit buitensporig en veel te lang is?
Vanwege de inbreuk die de WNT maakt op het eigendomsrecht is bij inwerkingtreding van de WNT overgangsrecht afgesproken. Onderzoekers van de Universiteit Leiden hebben destijds aangegeven dat er sprake moet zijn van een «fair balance» waardoor de WNT van toepassing kan zijn op bestaande overeenkomsten. De onderzoekers schatten in dat onmiddellijke werking, zonder overgangsrecht, door de nationale rechter en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zou worden aangemerkt als verstoring van de «fair balance» en daarmee als strijdig met artikel 1 Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De WNT heeft daarom een overgangstermijn van in totaal zeven jaar, waarbij eerst sprake is van een behoudsperiode van vier jaar en daarna een afbouwperiode van drie jaar. Zeven jaar werd gezien als een redelijke termijn voor dit overgangsrecht, omdat de topfunctionarissen meestal voor vier jaar worden benoemd en gedurende de behoudsperiode voldoende tijd hebben om zich in de nieuwe financiële situatie te stellen of een andere functie te zoeken waar de financiële beperkingen niet gelden. Met de aanvullende periode van drie jaar werd beoogd geleidelijk de bezoldiging af te bouwen. Dat overgangsrecht zullen we moeten respecteren, ook al zouden wij liever zien dat alle bezoldigingen nu al onder het bezoldigingsmaximum liggen.
Kunt u uitleggen dat in tijden van onderfinanciering van het onderwijs in Nederland er nog steeds onderwijsbestuurders zijn die meer verdienen dan een Minister en dat zelfs de bovengrenzen van de Wet normering topinkomens (WNT) ieder jaar worden verhoogd?
De onderwijsbestuurders die meer verdienen dan het WNT-maximum vallen in nagenoeg alle gevallen onder het overgangsrecht. Hiervoor verwijzen wij naar ons antwoord op vraag 3. In de gevallen waarin sprake is van een overtreding van de WNT zullen wij, of de Inspectie van het Onderwijs namens ons, handhavend optreden.
Conform de contractuele loonstijging bij de rijksoverheid wordt het WNT-bezoldigingsmaximum jaarlijks geïndexeerd. Met de in de WNT vastgestelde mogelijkheden tot indexering volgt het bezoldigingsmaximum de ontwikkeling van het ministersalaris.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat onderwijsbestuurders zo snel mogelijk onder de WNT gaan vallen?
Alle onderwijsbestuurders vallen sinds de inwerkingtreding van de WNT onder deze wet. Het algemene bezoldigingsmaximum van de WNT is per 1 januari 2015 verlaagd, waarna per 1 januari 2016 bezoldigingsklassen voor het onderwijs zijn ingevoerd. Vanaf deze momenten is voor een grote groep bestuurders overgangsrecht van kracht geworden. Dit overgangsrecht loopt af per 1 januari 2022 respectievelijk 1 januari 2023. Vanaf dat moment komen bezoldigingen boven het toepasselijk bezoldigingsmaximum nauwelijks meer voor. De Onderwijsinspectie, toezichthouder op de WNT binnen het onderwijsdomein zal hier op toezien. Zoals het artikel van de AOb aangeeft, zien we in de afgelopen jaren al een duidelijke daling van het aantal bezoldigingen boven het toepasselijk maximum. Deze trend zal ook de komende jaren doorzetten.
Wat vindt u van het idee om een heffing – eventueel naar uzelf vernoemd – in het leven te roepen die er voor moet zorgen dat bestuurders in de overgangsregeling onder de WNT gaan vallen?
Zie ons antwoord op vraag 3.
De vele openstaande vragen die er zijn over de compensatie van gedupeerden in de toeslagenaffaire. |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Waarom is door u telkens ontkend dat de Belastingdienst al ver voor de de start van de Combiteams Aanpak Facilitators (CAF)-antirechtstatelijke werkwijzen gebruikte en dat hier ook werkinstructies op bestaan?1
In mijn eerste brief als Staatssecretaris over de kinderopvangtoeslagaffaire van 4 februari 2020 is meerdere malen, ook in antwoord op vragen van uw Kamer, gewezen op mogelijk gedupeerden van voor de start van het CAF.2 Hoewel in de eerste jaren na invoering van het toeslagenstelsel de focus lag op het zo snel mogelijk toekennen en uitbetalen van toeslagen, is bekend en ook erkend dat de Belastingdienst/Toeslagen de wet- en regelgeving vanaf het begin zeer strikt heeft geïnterpreteerd en toegepast. Zowel in de situatie waarin – naar de huidige inzichten – sprake is van «hardheden» in het stelsel als in situaties waarin de Belastingdienst/Toeslagen – naar de huidige inzichten – vooringenomen heeft gehandeld, kon dit zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de ouders die hierdoor zijn getroffen. Juist om die reden heeft het kabinet in reactie op de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen besloten om gedupeerde ouders te compenseren over de gehele periode sinds de invoering van de kinderopvangtoeslag. Onder meer met de Wet hardheidsaanpassingen AWIR, die per 1 juli 2020 in werking is getreden, is uitdrukkelijk (ook) voorzien in de mogelijkheid voor compensatie over vroegere jaren3. Ook voor de Catshuisregeling, die vooruitlopend op wetgeving als beleidsbesluit is gepubliceerd, kunnen de ouders die zich gedupeerd voelen in die vroegere jaren zich aanmelden. Het bieden van herstel aan gedupeerde ouders voor vroegere jaren vindt ook al plaats, bijvoorbeeld bij de pre-CAF zaak inzake gastouderbureau Appelbloesem. In de vijfde VGR heb ik de adviezen van de Commissie van Wijzen over zowel Appelbloesem als De Parel gedeeld. De Commissie kwam tot de conclusie dat bij de Appelbloesem sprake was vooringenomen handelen over 2007 t/m 2009. Bij de Parel was geen sprake van groepsgewijze vooringenomenheid, maar kan dit wel in individuele gevallen aan de orde zijn. Ook kan hardheid van het stelsel hier spelen. Door de uitbreiding van de compensatieregeling zullen de ouders in die gevallen ook hiervoor in aanmerking kunnen komen. Alle ouders hebben van UHT een brief ontvangen dat zij zich kunnen melden.
Is dit exemplarisch voor de begin dit jaar aangekondigde nieuwe werkwijze van de rijksoverheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is niet eerder een overzicht gemaakt van de onrechtstatelijke werkwijze bij Toeslagen en de Belastingdienst als het gaat om fraudeopsporing en fraudehandhaving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals volgt uit de brief van 12 maart 2021 is het niet mogelijk een eenduidig overzicht te verstrekken van alle gevallen waarin de Belastingdienst of Toeslagen niet in overeenstemming met de wet- of regelgeving heeft gehandeld.4 Dit mede gezien de vele schakeringen en facetten van begrippen als «buitenwettelijk» of «onrechtmatig». Voor wat betreft fraudeopsporing en fraudehandhaving wil ik benadrukken dat dit altijd onderdeel is van het gehele palet aan toezichtactiviteiten van de Belastingdienst en Toeslagen. Met name na de «Bulgarenfraude» is hier veel sterker de focus op komen te liggen. Er is toen onvoldoende rekening gehouden met het feit dat burgers veelal onbewust fouten maken waar op een andere manier mee omgegaan moet worden dan via de destijds gekozen aanpak. Op deze manier wordt niet meer gewerkt, inmiddels ligt de nadruk veel meer op dienstverlening, het voorkomen van fouten en het helpen van de toeslaggerechtigden.
Kunt u reageren op het betoog van hoogleraar Van der Bunt dat de Catshuisregeling (opnieuw) tot willekeur leidt en dat u terug naar de tekentafel moet?2, 3
In het NRC-artikel benoemt hoogleraar Van der Bunt onder meer dat een groot deel van de ouders opnieuw vermalen dreigt te worden door het systeem, omdat de Catshuisregeling geen rechtszekerheid kan bieden. Zoals eerder aangegeven in de Kamerbrief van 25 maart 2021 heeft het kabinet besloten om alle ouders die gedupeerd zijn door een vooringenomen behandeling, alles-of-niets-benadering of het onterecht aanmerken van ouders met het kenmerk «Opzet/Grove Schuld» bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag ten minste € 30.000 uit te betalen.7 De doelgroep is hiermee hetzelfde als voor de primaire herstelregelingen. De regeling is bedoeld om meer ouders een snelle uitbetaling te kunnen doen, omdat zij vaak al lang wachten op herstel. Daarnaast is de uitbetaling, tenzij de ouder anders beslist, geen vervanging voor de integrale beoordeling waarin in meer detail en samen met de ouder naar zijn of haar situatie gekeken wordt. Ouders die op basis van de herstelregelingen recht hebben op meer dan € 30.000 zullen dat na integrale beoordeling ontvangen. Daarnaast ga ik in de 6e Voortgangsrapportage op een aantal punten in die hoogleraar Van der Bunt noemt in het aangehaalde artikel in het NRC Handelsblad. Een vaktechnische structuur en onafhankelijk commissies waarborgen dat iedere ouder gelijk wordt behandeld en er dus geen willekeur ontstaat bij de toewijzing van compensatie (zie paragraaf 2.6). In paragraaf 2.5 van de Voortgangsrapportage ga ik enerzijds in op de wijze waarop ouders zich kunnen melden bij het College van de Rechten van de Mens indien zij het vermoeden hebben dat zij zijn gediscrimineerd. Anderzijds beschrijf ik de acties die zijn ondernomen om in de toekomst beter zicht te krijgen op signalen omtrent discriminatie en op welke wijze hier in de toekomst mee moet worden omgegaan. Tenslotte verwijs ik naar hoofdstuk 3 van de 6e Voortgangsrapportage voor de verschillende initiatieven om ouders, naast financiële compensatie, zo goed mogelijk te ondersteunen.
Klopt het dat voor de mensen die niet onder de Catshuisregeling vallen per 1 mei 2021 het moratorium dat er geen schulden mogen worden geïnd komt te vervallen? Zo ja, hoeveel mensen treft dit?
Dat klopt. Als in de lichte toets geen aanwijzingen zijn gevonden op basis waarvan een ouder in aanmerking komt voor € 30.000 vervalt het moratorium per 1 mei. Dit is om te voorkomen dat de private schulden van deze ouders oplopen, terwijl UHT nog niet heeft kunnen vaststellen dat zij in aanmerking komen voor de Catshuisregeling en zij mogelijk dus ook niet in aanmerking komen voor de schuldenaanpak. Als het moratorium wel door zou lopen en daarna in de integrale beoordeling blijkt dat een ouder geen recht heeft op compensatie, zouden de schulden van deze ouder in de tussentijd groter kunnen zijn geworden. Dit komt omdat het moratorium het uitwinnen van beslag voorkomt, maar niet kan voorkomen dat schulden (bv. een niet betaalde verzekering) ondertussen oplopen. Door het moratorium alleen door te laten lopen bij ouders die, na de lichte toets, onder de Catshuisregeling vallen zorgen we dat het moratorium alleen doorloopt voor ouders die ook in aanmerking komen voor de schuldenaanpak. Als bij de integrale beoordeling blijkt dat een ouder wel in aanmerking komt voor compensatie gaat het moratorium wel weer in. Zodra de lichte toets voor iedereen die zich heeft aangemeld is afgerond is duidelijk hoeveel mensen dit betreft. Overigens is een deel van de mensen die dit betreft de huidige partner van iemand die wel voor de Catshuisregeling in aanmerking komt. Zij komen daardoor wel in aanmerking voor de afkoelingsperiode van één jaar. De invordering van publieke schulden blijft wel gepauzeerd totdat definitief duidelijk is of mensen wel of geen recht hebben op compensatie (zie ook onderdeel 2.2 van de zesde Voortgangsrapportage).
Hoe zeker is het dat de mensen die buiten de Catshuisregeling vallen niet in aanmerking komen voor compensatie?
In mijn brief van 25 maart 2021 heb ik aangegeven dat voor alle ouders die zich uiterlijk op 15 februari 2021 hebben gemeld een lichte toets plaatsvindt om te bepalen of sprake is van recht op € 30.000. Op basis van data-analyse komt naar voren dat ongeveer 20% van de aangemelde ouders geen kinderen of geen kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd. Dit betreffen ook ouders waarvan het verzoek tot herstel niet zag op de kinderopvangtoeslag, maar op bijvoorbeeld de huur- en zorgtoeslag. Voor ongeveer 50% van de aangemelde ouders geldt dat er, na de data-analyse, een lichte handmatige toets nodig is om hun recht op de € 30.000 vast te stellen. Bij de handmatige toets kijken we in het individuele dossier of de ouder ooit onterecht kinderopvang moest terugbetalen. Indien we op basis hiervan nog geen aanwijzing zien voor recht op herstel dan kijkt een expert hier nog een tweede keer naar. Indien de expert twijfelt bellen we de ouder om de situatie goed te begrijpen. In diezelfde brief heb ik eveneens medegedeeld dat iedere ouder in aanmerking komt voor een integrale beoordeling, ook als er nog geen uitsluitsel kan worden gegeven na de lichte toets. In het traject van de lichte toets vindt ook collegiale toetsing plaats als we nog niet direct een haakje voor het recht op € 30.000 zien. Hiermee wil ik benadrukken dat wij binnen onze mogelijkheden zorgvuldig opereren om ervoor te zorgen dat we zoveel mogelijk mensen € 30.000 uitbetalen voor 1 mei. Via de integrale beoordeling en het contact met de ouder bekijken we steeds de individuele situatie zodat we er zeker van zijn dat – ook na 1 mei – iedere ouder het herstel krijgt waar hij/zij recht op heeft.
Waarom wordt voor gedupeerde gezinnen die een «opmaat-behandeling» nodig hebben, omdat bijvoorbeeld de 30.000 euro compensatie bij lange na niet de schade dekt, het moratorium opgeheven? Erkent u dat dit tot veel stress leidt bij deze gezinnen?
Voor alle ouders die € 30.000 ontvangen blijft het moratorium gelden na 1 mei. Namelijk tot een jaar na de ontvangst van de € 30.000. Dit geldt ook voor de ouders die mogelijk recht hebben op meer compensatie van de € 30.000 en een «opmaat-behandeling» ofwel integrale beoordeling nodig hebben. Het moratorium vervalt alleen bij ouders bij wie in de lichte toets geen aanwijzingen zijn op basis waarvan de ouder in aanmerking komt voor de € 30.000. Als daarna, bij de integrale beoordeling blijkt dat een ouder wel recht heeft op compensatie gaat het moratorium weer in voor de looptijd van 1 jaar.
Waarom is nog geen verslag gedaan van de proef met het in één dag uitzoeken van het bepalen van de rechtmatige compensatie voor een gedupeerde, zoals u toezegde in het algemeen overleg Hersteloperatie Kinderopvangtoeslagen van 10 februari 2021?4
Samen met uw Kamer blijf ik kijken naar mogelijkheden om de dienstverlening aan ouders te optimaliseren. Daarbij vind ik het belangrijk dat ouders de hulp krijgen die hen écht verder helpt hun leven weer op orde te krijgen. En tegelijkertijd kijken waar versnelling in de behandeling mogelijk is. De motie Kwint en Leijten9 stelt niet letterlijk het afdoen van een dossier van een ouder in één dag. Dat is ook niet mogelijk, gezien de complexe situatie waarin veel ouders die zich gemeld hebben zich bevinden. Bovendien spelen er bezwaar- en beroepstermijnen en is er nog ook een rol voor de Commissie Werkelijke Schade.
Waarom is de toezegging uit het algemeen overleg Hersteloperatie Kinderopvangtoeslagen van 10 februari 2021 over de verschillen tussen de terugvordering van de uiteindelijke toekenning van toeslagen en de uiteindelijke beslaglegging en de verrekening door Toeslagen en het Landelijk Incassocentrum (LIC) niet nagekomen?5
In lijn met die toezegging zijn toekenningen, verrekeningen en beschikkingen gecontroleerd. Hiervoor hebben veelvuldige overleggen plaatsgevonden en zijn handmatige controles uitgevoerd. In geen gevallen zijn er fouten gevonden. Wel blijkt dat de berekeningen bij beschikkingen of toekenningen niet duidelijk zijn. Dit moet beter. Ik ga ervoor zorgen dat dit verbetert in de beschikkingen vanuit UHT en dat er ook op de website toeslagen.nl/herstel een duidelijke uitleg komt te staan. Daarnaast blijf ik signalen op mogelijke fouten uiteraard onderzoeken.
Kunt u aangeven hoe vaak er intern al gesproken is over het verschil van verrekenen door Toeslagen en beslagleggen via het LIC, en de nihilstellingen? Waarom is hierover dan nog geen verslag gedaan aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel ouders hebben zich inmiddels gemeld met een (groot) verschil tussen wat is teruggevorderd en verrekend in relatie tot de nihilstellingen?
Enkele ouders en advocaten hebben zich hierover bij UHT gemeld, met hen loopt het gesprek.
Kunt u uitleggen waarom een in Nederland geboren gedupeerde consequent wordt vermeld als Turkse?
Ik betreur het zeer als vanuit de Belastingdienst en/of Toeslagen een dergelijke kwalificatie in het verleden gehanteerd is richting iemand met de Nederlandse nationaliteit en de gedupeerde niet de behandeling heeft gekregen die ze wenst. Er is hierover contact geweest met de betreffende ouder. Voor deze gang van zaken heb ik mijn excuses aangeboden richting de gedupeerde en heb dat intern onder de aandacht gebracht om hierop te letten.
Kunt u tevens uitleggen waarom de Belastingdienst hier geen uitleg over wil geven en deze gedupeerde enkel adviseert een klacht in te dienen bij het College voor de Rechten van de Mens?
Zie antwoord vraag 12.
Waarom krijgt deze gedupeerde geen antwoord op een informatieve vraag over waarom zij op een specifieke manier wordt behandeld?
Zie antwoord vraag 12.
Hoeveel gedupeerden die zich al in 2020 meldden, hebben nog geen persoonlijk zaakbehandelaar?
In 2020 hebben 11.928 (mogelijk) gedupeerden zich gemeld. Per 1 april 2021 hebben hiervan 9.118 (mogelijk) gedupeerden nog geen persoonlijke zaakbehandelaar, 2.810 hebben wel een persoonlijk zaakbehandelaar. Uiteraard krijgen alle ouders die zich in 2020 gemeld hebben een lichte toets voor 1 mei a.s. om hun recht op € 30.000 vast te stellen. Indien zij hier recht op € 30.000 hebben, krijgen zij dit voor 1 mei a.s. uitbetaald.
Hoeveel van deze gedupeerden wachten nog steeds op een compensatievoorstel?
Van de groep van 9.118 wachten 8.176 ouders nog op een compensatievoorstel. 942 ouders hebben een betaling in het kader van de Catshuisregeling ontvangen. Alle ouders die hiervoor in aanmerking komen ontvangen voor 1 mei een betaling in het kader van de Catshuisregeling.
Welke afspraken hebben u, de Minister-President en de Minister van Financiën afgelopen februari gemaakt met ouders in het Catshuis? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht sturen?
Op 6 februari en 27 maart jl. hebben de Minister-President, de Minister van Financiën en ik een gesprek gehad met een groep gedupeerde ouders, hierbij was ook de voorzitter van het ouderpanel aanwezig. Deze gesprekken zijn zeer waardevol om te komen tot een goede uitvoering van de herstelregelingen. Hierbij zijn verschillende onderwerpen aan de orde geweest, zowel verzoeken vanuit ouders als vragen om meer informatie. Het ging hierbij onder meer om de werkwijze van de commissies, de rol van de persoonlijke zaakbehandelaar, de speciale servicelijn en de verrekeningen tussen en met andere toeslagen. In de Voortgangsrapportages wordt u regulier op de hoogte gehouden van de stand van zaken over deze onderwerpen.
Hoe staat met het nakomen van die afspraken? Kunt u ook hiervan een overzicht sturen?
Zie antwoord vraag 17.
Erkent u dat, zoals in de media is beschreven, advocaten die mensen bijstaan onvoldoende vergoeding krijgen waardoor zij óf minder mensen kunnen helpen, óf hun eigen praktijk financieel ernstig tekort doen? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Op 1 maart 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) de Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag gepubliceerd.12 In deze subsidieregeling is aangesloten bij de systematiek van de vergoedingen die worden gegeven voor de sociale advocatuur zoals neergelegd in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Dit geldt ook voor de hoogte van de vergoeding per punt. Bij het opstellen van de regeling heeft de RvR samen met het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V) onderzocht hoeveel punten redelijk zijn voor de activiteiten van een advocaat. Hierbij is steeds de vergelijking gemaakt met andere trajecten waarin gesubsidieerde rechtsbijstand wordt toegewezen. De begeleiding van gedupeerde ouders bij de Commissie Werkelijke Schade is specifiek punt van aandacht geweest. Deze procedure is als aanvullende stap opgenomen in de subsidieregeling en de werkzaamheden in die fase worden ook aanvullend vergoed. Omdat hiervoor mogelijk andere expertise nodig is dan bij de rest van de procedure, is bovendien besloten om het mogelijk te maken om een extra expert in te schakelen. De RvR heeft de subsidieregeling ook getoetst bij de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en die hebben aangegeven zich te kunnen vinden in de regeling. Inmiddels hebben zich in korte tijd 169 advocaten gemeld. Met J&V, de RvR en de NOvA is wel afgesproken om de regeling periodiek te evalueren en dan ook te bezien of de regeling voldoet of moet worden bijgesteld.
Hoeveel advocaten hebben zich via de advocatenpoule gemeld?
Zie antwoord vraag 19.
Is het budget voor de advocaten voldoende om de begeleiding bij de Commissie Werkelijke Schade te bekostigen?
Zie antwoord vraag 19.
Zijn er al uitspraken gedaan door de Commissie Werkelijke Schade? Kunt u de Kamer deze uitspraken en een toelichting op de reikwijdte daarvan doen toekomen?
Er zijn tot op heden twaalf adviezen van de Commissie Werkelijke Schade («CWS») ontvangen (zie paragraaf 1.3 van de zesde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag). Er zijn situaties waarin de CWS adviseerde dat een ouder in aanmerking zou moeten komen voor een extra schadevergoeding bovenop de reeds uitbetaalde compensatie. In andere situaties kwam de CWS tot de conclusie dat extra schade reeds afgedekt werd door de betaling van € 30.000. Als uitgangpunt hanteert de CWS hierbij de persoonlijke omstandigheden van de gedupeerde ouder. Deze adviezen niet kunnen worden gedeeld met de Kamer vanwege de persoonlijke aard van de adviezen. Op een later moment, als meer adviezen zijn uitgebracht kan meer geaggregeerde informatie over de adviezen worden gedeeld via de Voortgangsrapportages kinderopvangtoeslag.
Waarom wordt nog altijd niet aangegeven hoeveel gedupeerden er zijn van de ontspoorde fraudeaanpak bij huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebondenbudget?
De afgelopen periode is een analyse uitgevoerd naar de potentiële omvang van de groep gedupeerde personen bij de zorgtoeslag, huurtoeslag en/of het kindgebonden budget. Vanwege het kabinetsbesluit in december om gedupeerden van de kinderopvangtoeslag een forfaitaire compensatie toe te kennen heeft de herstelorganisatie de uitwerking van dit kabinetsbesluit en uitvoering daarvan met prioriteit uitgewerkt. Het bepalen van de omvang van de groep gedupeerden bij de andere toeslagen heeft hierdoor vertraging opgelopen. In onderstaande tabel treft u de gevraagde aantallen die ook in de heden verzonden zesde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag zijn opgenomen.
Aantal betrokken personen CAF onderzoeken
Ongeveer 2.600
Ongeveer 550
wv betrokken bij CAF-vergelijkbaar
Ongeveer 500
Ongeveer 250
Aantal personen met O/GS kwalificatie
Ongeveer 21.000
Ongeveer 5.000
* personen kunnen zowel een O/GS kwalificatie hebben als voorkomen in een CAF-zaak.
Kunt u deze vragen beantwoorden op een zo kort mogelijke termijn?
Ja, dit is gelukt.
De screening van justitiële zorginstellingen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen van FTM en De Gelderlander over het functioneren van het stelsel van zorgaanbestedingen?1 2
Ja.
Klopt het dat u de forensische zorginkoop geregeld heeft via Open House, en dat u hiervoor gekozen heeft om een zo groot mogelijke poule van mogelijke aanbieders te creëren?
De nu lopende raamovereenkomsten van DJI met zorgaanbieders zijn afgesloten via een open house procedure. Deze aanbesteding is in 2019 uitgevoerd voor de contractperiode 2020–2021. Eén van de redenen om voor de open house procedure te kiezen was de noodzaak om aan de oplopende behoefte aan forensische zorg te voldoen. Deze procedure biedt de mogelijkheid om relatief eenvoudig veel zorgaanbieders te contracteren.
Klopt het dat er inmiddels 270 aanbieders van forensische zorg zijn? Bij hoeveel van die aanbieders koopt u op dit moment zorg in?
DJI heeft momenteel met 180 zorgaanbieders raamovereenkomsten. Omdat DJI de enige instantie is die forensische zorg inkoopt, leveren alleen deze 180 zorgaanbieders forensische zorg. Het getal 270 is een optelsom van alle zorgaanbieders per categorie (type zorg, bijvoorbeeld klinisch) die DJI heeft gecontracteerd. Omdat zorgaanbieders in meerdere categorieën zorg kunnen aanbieden, komt die optelsom hoger uit dan het aantal unieke gecontracteerde zorgaanbieders.
Klopt het dat u zaken doet met zorgbedrijven die door gemeenten of zorgkantoren juist aan de kant zijn gezet wegens kwaliteits- of rechtmatigheidsproblemen? Zo ja, hoe kan dit?
DJI sluit overeenkomsten af met zorgaanbieders voor het leveren van forensische zorg en volgt daarbij de (aanbestedings)regels. Deze overeenkomsten staan los van de overeenkomsten die gemeentes en/of zorgkantoren met dezelfde zorgaanbieders sluiten.
DJI heeft een raamovereenkomst met zorgaanbieders die tijdens de laatste inkoopprocedure voldeden aan de gestelde eisen. Het al dan niet hebben, of niet verlengd krijgen, van een contract met een andere inkopende partij, was geen eis van DJI. Gedurende de contractperiode borgt DJI middels contractmanagement of aanbieders nog steeds aan de geldende eisen voldoen.
Wordt er informatie uitgewisseld tussen gemeenten, provincies en uw ministerie over ervaringen met zorgbedrijven? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
DJI krijgt signalen van gemeenten over zorgaanbieders die mogelijk geen goede kwaliteit leveren. DJI volgt die signalen op en zet indien nodig een verbetertraject in.
Klopt het dat het kenmerk van Open House is dat de cliënt zelf de zorg kan kiezen, maar dat bij forensische zorg, de zorg bij een zorgbedrijf vaak door een rechter of reclassering wordt opgelegd? Hoe staat dit in verhouding tot elkaar?
De open house procedure is voornamelijk geschikt wanneer cliënten zelf de zorg kiezen. Aanbieders worden dan vanwege die eigen keuze van de patiënt gestimuleerd om de beste zorg voor de patiënt te leveren. Forensische zorg wordt opgelegd door de rechter of door de reclassering en de plaatsing verloopt als volgt. Eerst vindt een indicatiestelling plaats waarin de zorgbehoefte en het eventuele beveiligingsniveau worden vastgesteld. Vervolgens wordt op basis van de indicatiestelling, ondersteund door een geautomatiseerd systeem, gezocht naar een passende plek die past bij de zorgvraag en de benodigde beveiliging.
Zoals ik in mijn voortgangsbrief forensische zorg aan uw Kamer heb laten weten, werk ik momenteel aan het verbeteren van de inkoopsystematiek.3 De voornaamste reden hiervoor is dat ik beter op kwaliteit en capaciteit wil kunnen sturen. Dit is ook een van de ambities uit de bestuurlijke agenda die ik met de sector heb vastgesteld op 2 november jl.4 Vooropgesteld moet worden dat de overgrote meerderheid van de aanbieders professionele zorgaanbieders zijn die goede kwaliteit leveren. Niettemin is gebleken dat er ook zorgaanbieders tussen zitten die forensisch beschermd wonen leveren en over wie gedurende de (raam)overeenkomst zorgen ontstaan of zij de benodigde kwaliteit en professionaliteit leveren. Deze zorgaanbieders vergen nu veel inspanning van DJI in het kader van contractmanagement om de kwaliteit te verbeteren en wanneer materiële controle uitgevoerd wordt. In het uiterste geval kan DJI besluiten patiënten niet langer bij een zorgaanbieder te plaatsen.
Met een nieuwe inkoopsystematiek beoog ik dat zowel bij de inkoop als gedurende de looptijd van de overeenkomst beter kan worden gestuurd op kwaliteit en capaciteit van de forensische zorg. Doel is dat het juiste en benodigde aanbod tijdig aanwezig is, en dat dit van goede kwaliteit is. Daartoe moet aan de voorkant scherper worden gedefinieerd aan welke kwaliteitseisen een zorgaanbieder moet voldoen zodat alleen zorgaanbieders worden gecontracteerd die goede kwaliteit leveren en DJI waar nodig via contractmanagement kan interveniëren. Bij een dergelijke inkoopsystematiek ligt de open house procedure niet voor de hand. Ik kom hier in de volgende voortgangsbrief forensische zorg op terug.
Daarnaast werk ik samen met de sector aan een kwaliteitskader forensische zorg. In het kwaliteitskader wordt in overeenstemming met de sector beschreven wat goede forensische zorg is. Hiermee bieden we DJI, zorgaanbieders en professionals handvatten wat onder goede forensische zorg verstaan wordt. Ik streef ernaar het kwaliteitskader in te laten gaan vanaf 1 januari 2022.
Is marktwerking in de forensische zorg volgens u wenselijk? Zo ja, waarom?
Ik ben verantwoordelijk voor het zorgen voor voldoende passend aanbod van kwalitatief goede forensische zorg. Vanuit het oogpunt van continuïteit van zorg kan de forensische zorg niet los gezien worden van de reguliere geestelijke gezondheidszorg en de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. In de Wet forensische zorg is daarom gekozen voor zo veel mogelijk aansluiting op de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg. Ik zie binnen dat huidig stelsel voldoende mogelijkheden om genoeg passend aanbod te realiseren.
Ik zal in mijn reactie op de motie van de leden Van Nispen en Van Toorenburg ingaan op de wenselijkheid van marktwerking in de forensische zorg. Zie daarvoor mijn antwoord op vraag 8.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie van de leden Van Nispen en Van Toorenburg waarin wordt opgedragen scenario’s uit te werken om de marktwerking in de forensische zorg terug te dringen?3
Ik zal in de komende voortgangsbrief forensische zorg, die naar verwachting nog voor de zomer aan uw Kamer zal worden gestuurd, in gaan op de nieuwe inkoopsystematiek. Daarbij zal ik ook op deze motie reageren.
De blunder van de verkenner waardoor het vertrouwen in de verkenning voor een nieuw kabinet is beschadigd. |
|
Lilian Marijnissen |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Hoe luidt de titel of bestandsnaam van de gefotografeerde interne notitie bij het vertrek van verkenner Ollongren?1
Welke bijlagen zijn er bij de gefotografeerde interne notitie? Kunt u die onverwijld naar de Kamer sturen?
Deelt u de mening van de nieuwe verkenners, mevrouw van Ark en meneer Koolmees, tevens leden van uw huidige demissionaire kabinet: «De passage berust volgens onze voorgangers op een inventarisatie vanuit meerdere invalshoeken, waaronder berichten in de media. Daarmee was de interne notitie bedoeld ter voorbereiding op mogelijke onderwerpen in de volgende ronde van gesprekken»? Welke artikelen in de media betrof het? Aangezien de verkenners schrijven «waaronder» berichten in de media, waar was dit dan nog meer op gebaseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Heeft u inmiddels met oud-verkenner, en lid van uw huidige demissionaire kabinet, mevrouw Ollongren contact gehad over deze interne notitie? Zo ja, welke invalshoeken en berichten uit de media worden hier bedoeld? Kunt u een opsomming geven?
Heeft u deze interne notitie zelf opgevraagd? Heeft u deze interne notitie gelezen?
Wie heeft deze interne notitie geschreven? In wiens opdracht was dat? Wat was de aanleiding van deze interne notitie?
Zijn ambtenaren van uw ministerie, het Ministerie van Algemene Zaken, betrokken geweest bij de totstandkoming van deze interne notitie?
Wat wordt bedoeld met «positie Omtzigt: functie elders»?
Hoe vaak regelt u voor iemand in de politiek een «functie elders»? Kunt u aangeven hoe dat in zijn werk gaat?
Is er al een lijst gemaakt van mogelijke functies «elders»? Zo ja, kunt u die lijst onverwijld naar de Kamer sturen?
Vindt u het ook ongepast dat er tijdens de verkenning of de formatie van een nieuwe regering op deze manier gesproken wordt over gekozen volksvertegenwoordigers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat dit onderdeel is van een cultuur die riekt naar machtspolitiek? Omdat de macht immers lijkt te suggereren dat diegenen die de macht controleren naar «een positie elders» te manoeuvreren zijn?
Erkent u ook dat het ongepast is om de inhoud van de interne notitie in de schoenen van «ijverige ambtenaren» te schuiven? Zo neen, waarom niet?
Hoe vaak heeft u over de positie van individuele volksvertegenwoordigers, niet behorend tot uw eigen partij, gesproken in de afgelopen kabinetten-Rutte? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat het vertrouwen van partijen en zeker ook van de samenleving ernstig is geschaad door de punten die naar buiten kwamen? Hoe gaat u dit herstellen?
Hoe kwalificeert u het feit dat de interne notitie zichtbaar was, juist in de handen van een demissionair bewindspersoon die ook verantwoordelijk is voor de AIVD? Kunt u uw antwoord toelichten?
Waarom verklaarde u op donderdagavond 25 maart «niemand gaat hier uitleg over geven»? Vanuit welke positie deed u deze uitspraak?»
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór aanstaande woensdag 31 maart?
De coronabesmetting van minister Ollongren |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de beelden waar te zien is dat Minister Ollongren bij haar chauffeur in de auto stapt kort nadat zij te horen heeft gekregen besmet te zijn met het coronavirus?
Ik heb de beelden gezien en begrijp dat Minister Ollongren onverwijld naar huis is gekeerd na het vernemen van de positieve testuitslag.
Klopt het dat een taxichauffeur een gezondheidscheck moet doen bij elke passagier en een passagier moet weigeren wanneer deze aangeeft coronaklachten te hebben? Is deze regel van toepassing in dit geval? Zo ja, waarom is er geen gezondheidscheck gedaan?1
Voor bewindspersonen geldt dat zij de beschikking hebben over een dienstauto met vaste chauffeur. De chauffeur is gekoppeld aan de bewindspersoon en verzorgt zowel dienstvervoer als privé vervoer. Deze dienstverlening valt niet onder taxivervoer maar betreft personenchauffeurs als bedoeld in het Arbeidstijdenbesluit paragraaf 5.7:1 lid 2; persoon die als chauffeur uitsluitend of nagenoeg uitsluitend is belast met het vervoer van doorgaans dezelfde persoon per auto. Voor het gebruik van personenvervoer door politieke en ambtelijke top is een protocol opgesteld op basis van de RIVM richtlijnen. Dit protocol is voor het laatst gewijzigd op 12 oktober 2020 en opgesteld met betrokkenheid van DG Overheidsorganisaties (DGOO) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In de Rijksbrede richtlijnen werkgevers sector Rijk i.v.m. het coronavirus (COVID-19) wordt naar dit protocol verwezen. Er is gehandeld conform dit protocol (zie bijlage)2. Er is geen scherm in de auto van de bewindspersonen. Conform het protocol wordt in dit geval een mondkapje gedragen.
Heeft de desbetreffende chauffeur hier hinder door ondervonden? Moest de chauffeur bijvoorbeeld in quarantaine of zelf een coronatest ondergaan?
Conform de RIVM-richtlijnen heeft Minister Ollongren zich als «overig contact» laten testen. Zij had zelf geen klachten passend bij COVID-19. In dat geval hoeft zij niet in quarantaine. De vaste chauffeur heeft de Minister de gehele week gereden, ook voorafgaand aan het bekend worden van de positieve testuitslag. De chauffeur heeft zowel het protocol als de geldende RIVM richtlijnen gevolgd nadat hem bekend was dat de Minister positief was getest op Corona. Er is tijdig en met regelmaat contact tussen de chauffeur en zijn leidinggevende van FMHaaglanden. Vanwege privacy wordt geen verdere informatie verstrekt over de chauffeur.
Welke arbeidsvoorwaarden rond vervoer en corona zijn er afgesproken met de chauffeurs die bewindspersonen vervoeren? Was het vervoer van een persoon besmet met het coronavirus in lijn met deze afspraken?
Zie antwoord op vraag 2. Er is een protocol opgesteld voor Veilig en verantwoord personenvervoer politieke en ambtelijke top op basis van de RIVM richtlijnen. Dit protocol is nageleefd.
De Minister heeft de chauffeur tijdens de rit ingelicht over de positieve testuitslag. Daarbij bleven de bestaande maatregelen om besmetting te voorkomen bestaan. De chauffeur heeft, zoals in antwoord 3 aangegeven, de geldende RIVM richtlijnen gevolgd nadat hem bekend was dat de Minister positief was getest op Corona.
Wat heeft de werkgever van de chauffeur gedaan om te zorgen voor een veilige werkplek? Was de werkplek van de chauffeur, in dit geval zijn auto, door het vervoer van een persoon besmet met het coronavirus nog een veilige werkplek? Zo ja, waaruit blijkt dat?
De werkgever heeft het protocol Veilig en verantwoord personenvervoer politieke en ambtelijke top opgesteld. Hier wordt naar verwezen in de «Rijksbrede richtlijnen werkgevers sector Rijk i.v.m. het coronavirus (COVID-19)». Dit protocol is bekend bij de chauffeurs en betreffende organisaties. Het protocol is nageleefd. De werkgever heeft zijn zorgplicht richting de werknemer ingevuld en gezorgd voor een zo veilig mogelijke arbeidssituatie voor de chauffeur, ook nu er sprake was van een positieve testuitslag bij de Minister.
Deelt u de mening dat het hoe dan ook onverantwoord is om een medewerker expliciet in gevaar te brengen en dat Minister Ollongren dit heeft gedaan door bij de chauffeur in de auto te stappen?
Nee. Door maatregelen te nemen tegen besmetting met het virus, kan een gezonde en veilige arbeidssituatie worden gecreëerd. De werkgever van de chauffeur heeft zijn zorgplicht ingevuld door maatregelen te treffen om besmetting met het coronavirus te voorkomen. Daarnaast zijn de chauffeurs goed bekend met het protocol Veilig en verantwoord personenvervoer politieke en ambtelijke top. Het protocol is ook in deze situatie gevolgd.
Zou u zelf in een auto met chauffeur stappen als is vastgesteld dat u besmet bent met het coronavirus?
Zoals het protocol voorschrijft zou ik alleen gebruik maken van een dienstauto als dit echt niet anders kan. In dit geval was daar mijns inziens sprake van.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de gebeurtenissen rond de formatie op donderdag 25 maart 2021?
Ja.
Het bericht ‘Statement of the Members of the European Council’ |
|
Renske Leijten , Attje Kuiken (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Statement of the Members of the European Council» naar aanleiding van de Europese Raad van 25 maart jl.?1
Ja.
Hoe rijmt u het besluit van de Europese Raad om de Raad van de Europese Unie te vragen te werken aan een mandaat voor de modernisering van de douane-unie met Turkije met uw uitspraken in het debat over de Europese Top op 24 maart jl. dat er «...geen besluiten voor bij de Europese Raad om de douane-unie te moderniseren ...» liggen en dat de «... discussie hierover nog niet is gestart ...»?2
Op 25 maart jl. bespraken de leden van de Europese Raad (ER) de EU-Turkije-relatie zoals overeengekomen tijdens de ER in december 2020. De leden van de ER legden in hun verklaring vast dat, mits de huidige de-escalatie wordt voortgezet en Turkije zich constructief opstelt, de Europese Unie bereid is om, in het kader van het positieve spoor, de samenwerking met Turkije op een aantal gebieden te intensiveren. Dit zal op een gefaseerde, proportionele en omkeerbare wijze gebeuren. De leden van de ER verklaarden tevens dat zij dan bereid zijn verdere besluiten te nemen tijdens de bijeenkomst van de ER in juni.
In dit kader verzochten de leden van de ER de Europese Commissie om de gesprekken met Turkije te intensiveren om de huidige problemen bij de uitvoering van de douane-unie aan te pakken zodat deze voor alle lidstaten doeltreffend wordt toegepast.
Tegelijkertijd heeft de ER het verzoek aan de Raad gedaan om aan een mandaat voor modernisering van de douane-unie te werken. Deze discussie zal nu aanvangen i.h.k.v. het positieve spoor dat de ER in oktober 2020 overeenkwam en dus op de uitdrukkelijke voorwaarde dat de huidige de-escalatie wordt voortgezet en Turkije zich constructief opstelt. Zoals de Minister-President in het debat over de Europese Top ook heeft aangegeven heeft de ER niet besloten om de douane-unie te moderniseren. De gesprekken over het mandaat moeten nog beginnen. Dit mandaat mag t.z.t. door de Raad eerst worden vastgesteld op basis van aanvullende richtsnoeren van de ER.
Wat is er volgens u in positieve zin veranderd sinds de Raadsconclusies uit juni 2018 waarin de positie werd vastgesteld dat de douane-unie met Turkije alleen kan worden gemoderniseerd mits er verbeteringen op het gebied van mensenrechten plaatsvinden?3
De Raad concludeerde in juni 2018 dat Turkije zich verder verwijderd had van de EU. De Raad concludeerde dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije effectief tot stilstand gekomen waren, er geen nieuwe hoofdstukken geopend of gesloten konden worden en geen verder werk t.a.v. de modernisering van de douane-unie voorzien zou zijn. Deze conclusie herhaalde de Raad in 2019 opnieuw.
In oktober 2020 besloot de ER tot een tweesporen-benadering ten aanzien van Turkije. Indien de constructieve inspanningen om illegale activiteiten ten aanzien van Griekenland en Cyprus te beëindigen zouden worden voortgezet, dan zou de Voorzitter van de ER, in samenwerking met de voorzitter van de Commissie en met de steun van de Hoge Vertegenwoordiger, een voorstel uitwerken om de relatie tussen de EU en Turkije nieuwe energie te geven. In deze dialoog konden de modernisering van de douane-unie en handelsfacilitatie, zogeheten people-to-people contacten, dialogen op hoog niveau en in het bijzonder de voortgezette migratiesamenwerking onder de EU-Turkije verklaring van 2016 aan bod komen, zo concludeerde de ER. In de bespreking van dit eerste spoor kwam uitdrukkelijk aan de orde dat de zorgen van de EU over de ontwikkelingen in Turkije ten aanzien van de rechtsstaat niet weggenomen waren en dat deze onderdeel zouden blijven van de dialoog.
Tijdens de ER van maart dit jaar verklaarden de leden van de ER vervolgens dat, mits de huidige de-escalatie in de Oostelijke Middellandse Zee zal worden voortgezet en Turkije zich in dit kader constructief opstelt, de Europese Unie bereid is om, in het kader van het positieve spoor, de samenwerking met Turkije op een aantal gebieden van gemeenschappelijk belang op een gefaseerde, proportionele en omkeerbare wijze te intensiveren. Zij verklaarden tevens dat verdere besluiten genomen zullen worden tijdens de bijeenkomst van de ER in juni.
Mede op aandringen van Nederland en conform de motie-Kuiken e.a.4 legden de leden van de ER vast dat de rechtsstaat en de grondrechten in Turkije een grote bron van zorg zijn. De aanvallen op politieke partijen en media en andere recente besluiten betekenen een ernstige achteruitgang van de mensenrechten en gaan in tegen de verplichtingen van Turkije om de democratie, de rechtsstaat en vrouwenrechten te eerbiedigen. In hun verklaring legden de leden van de ER vast dat een dialoog over deze kwesties een integraal onderdeel van de betrekkingen tussen de EU en Turkije blijft. Het is evident dat dit ook van toepassing is op de eventuele modernisering van de douane-unie met Turkije.
Deelt u de mening dat gezien de recente uittreding van Turkije uit het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Istanbul-Conventie) en de pogingen de politieke partij HDP te verbieden stappen richting de modernisering van de douane-unie een verkeerd signaal is en een klap in het gezicht van democraten in Turkije?4 5
Tijdens de bespreking van de EU-Turkije relatie in de Raad Buitenlandse Zaken van 22 maart jl. kwamen zorgen over de binnenlandspolitieke situatie in Turkije, zoals de aangekondigde Turkse terugtrekking uit de Istanbul Conventie en de positie van gekozen volksvertegenwoordigers, mede dankzij Nederland nadrukkelijk aan de orde. Ook tijdens de Raad Algemene Zaken van 24 maart jl. werd de Turkse terugtrekking uit de Istanbul Conventie met steun van Nederland opgebracht onder Any Other Business. Het Voorzitterschap sprak ontzetting uit over de Turkse aankondiging.
Het kabinet is van oordeel dat de rechtsstaat en mensenrechten onderdeel dienen uit te maken van de dialoog tussen de EU en Turkije. Mede op aandringen van Nederland en conform de motie-Kuiken e.a.7 stelden de leden van de ER vervolgens op 25 maart dat de rechtsstaat en de grondrechten in Turkije een grote bron van zorg zijn. De aanvallen op politieke partijen en media en andere recente besluiten betekenen een ernstige achteruitgang van de mensenrechten en gaan in tegen de verplichtingen van Turkije om de democratie, de rechtsstaat en vrouwenrechten te eerbiedigen. De ER concludeerde daarom, dat een dialoog over de mensenrechten en de rechtstaat een integraal onderdeel blijft van de betrekkingen tussen de EU en Turkije. Het is evident dat dit ook van toepassing is op de eventuele modernisering van de douane-unie met Turkije.
Bent u bereid om op de kortst mogelijke termijn er bij uw Europese ambtsgenoten op aan te dringen dat er pas sprake kan zijn van modernisering van de douane-unie als er verbeteringen zijn op het gebied van mensenrechten in Turkije? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de bespreking van de EU-Turkije relatie in de Raad Buitenlandse Zaken van 22 maart jl. kwamen zorgen over de binnenlandspolitieke situatie in Turkije, zoals de aangekondigde Turkse terugtrekking uit het Istanboel Verdrag en de positie van gekozen volksvertegenwoordigers, nadrukkelijk aan de orde. Het kabinet heeft onderstreept dat de rechtsstaat en mensenrechten onderdeel dienen uit te maken van de dialoog tussen de EU en Turkije. Dit werd, mede op instigatie van het kabinet, ook gereflecteerd in de ER Verklaring van 25 maart jl. Het is evident dat dit ook van toepassing is op de eventuele modernisering van de douane-unie met Turkije. Het kabinet zal dit bij relevante nieuwe discussies met collega’s opnieuw benadrukken.
Bent u bereid om persoonlijk contact op te nemen met uw Turkse ambtsgenoot om uw zorgen over de recente ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten, en specifiek de ontwikkelingen op het gebied van vrouwenrechten en de pogingen tot het verbieden van de HDP, over te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet stelt de zorgen over de mensenrechten en de rechtsstaat in Turkije regelmatig aan de orde, zowel multilateraal als bilateraal. De zorgen m.b.t. de aangekondigde terugtreding uit het Istanboel Verdrag, maar ook de ontwikkelingen rondom de HDP-partij zijn nadrukkelijk aan de orde gesteld in een recent gesprek met mijn Turkse collega. Er is dus al vanuit het kabinet persoonlijk contact hierover geweest met Turkije. Nederland heeft dat ook publiekelijk gedaan, o.a. in EU-verband. Daarnaast zijn deze kwesties ook tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 22 maart jl., de Raad Algemene Zaken van 24 maart jl. en de Europese Raad van 25 maart jl. aan de orde gesteld.
Het stemgedrag van Nederland in de VN-Mensenrechtenraad |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Waarom heeft Nederland in de VN-Mensenrechtenraad opnieuw voor resoluties gestemd die eenzijdig tegen Israël zijn gericht zijn?1
Nederland en de EU hebben met de Palestijnse Autoriteit (PA) onderhandeld over het verminderen van het aantal resoluties dat de PA indient bij de Mensenrechtenraad en het verder afbouwen van het specifieke agendapunt over Israël («Item 7»). Als gevolg van deze inzet heeft de PA in de 46e zitting van de Mensenrechtenraad de eerdere «Human Rights» en «Accountability» resoluties samengevoegd en ingediend onder agendapunt 2, waar ook andere mensenrechtensituaties worden behandeld.
Daarnaast hebben de onderhandelingen in de 46e zitting tussen de EU en de Palestijnse delegatie geleid tot een meer gebalanceerde en evenwichtige tekst van de samengevoegde resolutie onder agendapunt 2. Deze resolutie roept op tot respecteren van internationaal recht en mensenrechten, en benadrukt het belang van accountability voor alle schendingen daarvan. De resolutie roept specifiek op tot een einde aan alle schendingen van internationaal recht door gewapende groepen. Voorts veroordeelt de resolutie geweld door alle partijen en in het bijzonder raketbeschietingen op Israël. Deze aspecten sluiten aan bij het Nederlandse en Europese beleid inzake het Midden Oosten Vredes Proces (MOVP), waarbij Nederland zowel bilateraal als in multilateraal verband beide partijen aanspreekt op hun handelen. Nederland stemde dan ook in gezelschap van EU-partners voor deze resolutie onder agendapunt 2. De resolutie werd met 32 voorstemmen aangenomen.
Nederland stemde voorts – net zoals de meeste EU lidstaten – voor de resoluties die het nederzettingenbeleid veroordelen («Settlements» resolutie), en het Palestijns recht op zelfbeschikking bevestigen («Self-Determination» resolutie). De voorstem op de «Settlements» resolutie is in lijn met de Nederlandse positie over nederzettingen. Het voortdurend uitbreiden van nederzettingen bemoeilijkt in toenemende mate een twee-statenoplossing. Dat geldt in het bijzonder voor stappen voor uitbreiding op een aantal plaatsen zoals Givat Hamatos, die Oost-Jeruzalem af dreigen te snijden van de rest van de Westelijke Jordaanoever. De tekst van de «Settlements» resolutie werd dit jaar aanzienlijk ingekort.
De tekst van de «Self-determination» resolutie bevestigde het Palestijnse recht op zelfbeschikking, wat vanzelfsprekend een wezenlijk element is van het Nederlandse MOVP-beleid waarvoor ook binnen de Kamer brede steun bestaat. Een tegenstem op deze twee resoluties zou niet in overeenstemming zijn met de kern van het MOVP-beleid, de verwezenlijking van een onafhankelijke, democratische en levensvatbare Palestijnse staat naast een veilig Israël op basis van de grenzen van 1967.
Hoe verhoudt dit stemgedrag zich tot de Nederlandse doelstelling om een einde te maken aan dit exclusief tegen Israël gerichte agendapunt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe geloofwaardig vindt u het voor het VN-mensenrechtenbeleid dat dit agendapunt nog steeds bestaat?
De Mensenrechtenraad heeft ondanks het bestaan van agendapunt 7 aangetoond een relevant VN-forum te zijn voor de bescherming en bevordering van mensenrechten. Het kabinet beschouwt de Mensenrechtenraad als een belangrijk platform voor het agenderen van mensenrechtenschendingen en het tegengaan van straffeloosheid wereldwijd. Nederland beschouwt agendapunt 7 over Israël en de bezette gebieden als een voorbeeld van disproportionele aandacht voor Israël, maar is van mening dat mensenrechtenschendingen als gevolg van het Israëlisch-Palestijns conflict wel op de agenda van de Mensenrechtenraad thuishoren. Daarom acht het kabinet het een goede zaak dat het aantal resoluties onder agendapunt 7 afneemt en zal het zich blijven inzetten voor verdere afbouw van dit agendapunt.
Deelt u de mening dat het stemmen voor resoluties onder dit agendapunt bijdraagt aan de legitimatie van het eenzijdig tegen Israël gerichte agendapunt? Zo nee, waarom niet?
Nederland werkt samen met andere Europese landen aan het geleidelijk afbouwen van het aparte agendapunt 7 door het aantal resoluties te verlagen en resoluties onder andere agendapunten geagendeerd te krijgen. Als gevolg van onze inzet, heeft de Palestijnse Autoriteit dit jaar één resolutie minder ingediend en het aantal resoluties dat het indient onder het speciale agendapunt 7 gehalveerd ten opzichte van 2018. De Palestijnse Autoriteit is bereid tot deze aanpassingen vanwege de opstelling van Nederland en de meeste andere EU lidstaten in de onderhandelingen. Bij de stemming beoordeelt Nederland iedere resolutie op zijn totale inhoud en hanteert daarbij als maatstaf internationaal recht, het regeerakkoord, EU-Raadsconclusies en EU-beleid t.a.v. het MOVP en de motie Van der Staaij (Kamerstuk 34 775, nr. 44).
Bent u bereid om voortaan standaard tegen iedere resolutie onder dit agendapunt te stemmen dan wel van stemming te onthouden om daarmee het Nederlandse standpunt dat dit agendapunt moet verdwijnen kracht bij te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1 en 2 zou een tegenstem of onthouding niet in overeenstemming zijn met de uitgangspunten van het Nederlandse en Europese MOVP-beleid alsmede de Nederlandse en Europese positie inzake het nederzettingenbeleid.
Een tegenstem zou voorts niet leiden tot afbouw van het aparte agendapunt 7 of afname van het aantal resoluties. De Palestijnen kunnen in VN-verband rekenen op grote mate van steun bij VN-lidstaten, ook in de Mensenrechtenraad. Dat betekent dat de resoluties met een grote meerderheid worden aangenomen, ook als Nederland tegen zou stemmen. Door in EU-verband met de Palestijnse Autoriteiten te onderhandelen kan Nederland invloed uitoefenen op het aantal resoluties en hun inhoud. De Palestijnse bereidheid om teksten te verbeteren en het aantal resoluties te verlagen hangt in grote mate af van de bereidheid van de EU lidstaten om voor de aangepaste resoluties te stemmen.
Sneltesten middels de QuBA |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de wijze van sneltesten middels de QuBA?1
Ja, ik ben bekend met de ontwikkelingen rondom testmethoden die op basis van deeltjes die mensen via de mond uitscheiden kunnen vaststellen of iemand met het SARS-CoV-2 virus besmet is, waaronder ook de Quick Breath Analyzer.
Bent u op de hoogte van het validatieproces van de QuBA?
Nee. Het Ministerie van VWS is niet betrokken bij de validatie van de Quick Breath Analyzer.
Kunt u aangeven waarom het validatieproces zo lang duurt en wat de obstakels zijn die nog moeten worden overwonnen?
In het antwoord op de voorgaande vraag heb ik aangegeven dat ik niet bekend ben met het validatieproces van de Quick Breath Analyzer. Vanuit ervaringen met andere testmethoden kan ik u wel aangeven dat de validatie van dergelijke technieken zeer tijdsintensief is. Het kost tijd om de software zodanig te trainen dat een goed onderscheid gemaakt kan worden tussen mensen die wel of niet besmet zijn en om software goed onderscheid te kunnen laten maken tussen het virus en andere virussen die vergelijkbare klachten kunnen geven. Na deze technische validatie is validatie in de praktijk nodig, bijvoorbeeld in een teststraat, om te bezien hoe de techniek presteert ten opzichte van bestaande testmethoden en in welke settings de test wel of niet te gebruiken is. Daarnaast kunnen er naast de validatie ook nog andere meer praktische knelpunten zijn die weggenomen moeten worden voordat een methode veilig grootschalig ingezet kan worden.
Kunt u aangeven welke instanties, behalve de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), de bevoegdheid hebben om de QuBA te valideren?
Het is de verantwoordelijk van de fabrikant om te bepalen wat het risico is van een bepaald medisch hulpmiddel en vervolgens hoe dit hulpmiddel gevalideerd moet worden. De fabrikant is zelf verantwoordelijk voor de technische en klinische validatie van het medische hulpmiddel, ook indien de validatie wordt uitgevoerd door een geaccrediteerd lab. Indien het een hulpmiddel met een lager risico betreft, kan de fabrikant vervolgens een CE-markering aanbrengen op het product en het op de markt brengen. Is het een hulpmiddel met een hoger risico, dan dient de fabrikant de validatie te laten controleren door een door de overheid aangewezen keuringsinstantie (notified body). De IGJ heeft zelf geen bevoegdheid om medische hulpmiddelen te valideren, maar houdt wel toezicht of medische hulpmiddelen conform wet en regelgeving op de markt zijn gebracht. Bij de hulpmiddelen met een lager risico doet de IGJ dat rechtstreeks. De IGJ houdt daarnaast toezicht op de in Nederland gevestigde notified bodies. Indien een fabrikant de CE-markering heeft aangebracht op het hulpmiddel, geldt deze CE-markering voor de gehele Europese Unie. Dat betekent dat de fabrikant zijn hulpmiddel in de hele EU op de markt mag brengen.
Na deze validatie voorafgaand aan markttoelating, is validatie in de praktijk nodig, bijvoorbeeld in een teststraat, om te bezien hoe de techniek presteert ten opzichte van bestaande testmethoden en in welke settings de test wel of niet te gebruiken is. In sommige, maar niet alle, gevallen kunnen hierbij validatiestudies uit het buitenland worden gebruikt.
Is een eventuele validering vanuit een ander Europees land geldig in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is de standaard die de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) stelt voor sneltesten ook de minimale standaard voor sneltesten in Nederland?
In zijn algemeenheid geldt dat het van belang is om de prestaties van een testmethode af te zetten tegen de wijze waarop de methode ingezet wordt. Aan testmethoden die eigenstandig moeten kunnen aangeven of iemand wel of niet met het SARS-CoV-2 virus besmet is worden bijvoorbeeld andere eisen gesteld dan aan testmethoden die gebruikt worden als voortest. Bij mindere prestaties dan de gouden standaard, de PCR-test, moet telkens goed afgewogen worden in hoeverre deze mindere prestaties opwegen tegen mogelijke voordelen van de testmethode. De WHO heeft criteria voorgesteld voor de prestatie van antigeen sneltesten ten opzichte van de PCR, maar deze criteria geldt niet voor andere sneltesten zoals de Quick Breath Analyzer. De WHO-criteria voor antigeen sneltesten wordt ook in Nederland gebruikt voor de afweging of antigeen sneltesten kunnen worden ingezet.
Het bericht dat Nederland nog steeds een claimparadijs is voor buitenlandse bedrijven |
|
Mahir Alkaya , Jasper van Dijk (SP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat Nederland nog steeds een claimparadijs is voor buitenlandse bedrijven?1
Zaken worden aangespannen op basis van bestaande investeringsverdragen. Deze verdragen kennen, zoals gebruikelijk in dergelijke verdragen, een brede definitie van het begrip investeerder. Nederland heeft zich gecommitteerd de bilaterale verdragen te heronderhandelen op basis van een grondig gemoderniseerde inzet (de zogenaamde nieuwe «IBO-modeltekst») die in 2019 is aangenomen. Naast verschillende andere vernieuwingen bevat deze modeltekst ook een bepaling waarmee brievenbusmaatschappijen worden uitgesloten van bescherming aangezien het kabinet het gebruik van Nederlandse investeringsakkoorden door brievenbusmaatschappijen onwenselijk acht. Nederland heeft het onderhandelingsproces met 6 landen in meer of mindere mate gestart. Het gaat om Ecuador, Argentinië, Burkina Faso, Turkije, Irak en de VAE.
Internationale verdragsonderhandelingen zijn echter langdurige processen, ook zonder COVID-restricties. Er moet over veel technische details zorgvuldig worden onderhandeld, afgestemd worden met verschillende departementen zowel aan Nederlandse zijde als aan de zijde van de verdragspartners en daarnaast zijn verdragspartners het niet altijd eens met Nederland en de gemoderniseerde Nederlandse inzet.
Waarom is dit probleem nog steeds niet opgelost, aangezien u en uw voorganger al jaren beloofden hier werk van te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak worden mechanismes voorInvestor State Dispute Settlement (ISDS) en Investment Court System (ICS) vanuit Nederland gebruikt door bedrijven om claims neer te leggen bij andere landen? Wordt dit door het Ministerie van Buitenlandse Zaken bijgehouden? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dat alsnog te gaan doen? Bent u bereid om hier jaarlijks over aan de Kamer de rapporteren?
Volgens de UNCTAD Investment Dispute Settlement Navigator is er voor zover bekend in totaal 114 keer vanuit Nederland een claim ingediend tegen een derde land via Investor State Dispute Settlement (ISDS).2 Er is nog geen Investment Court System dat in werking is getreden. De Investment Dispute Settlement Navigator van de UNCTAD bevat het meest complete overzicht van bekende ISDS-procedures die op grond van internationale investeringsverdragen worden gevoerd en is voor iedereen toegankelijk. Het kabinet beschikt niet over meer informatie c.q. meer mogelijkheden om informatie te verzamelen en te rapporteren over ISDS claims dan de UNCTAD.
Deelt u de mening dat buitenlandse investeerders hun conflicten moeten uitvechten via nationale rechtssystemen in plaats van via ondoorzichtige arbitrageprocedures in Nederlandse handelsverdragen?
Investeringsakkoorden dragen bij aan het investeringsklimaat van de verdragsluitende partijen en zijn een instrument ter versterking van goed bestuur. Investeringsakkoorden kunnen zo buitenlandse investeerders over de streep trekken om langdurig in een land te investeren waar nationale wetgeving en instituties in hun ogen onvoldoende rechtszekerheid bieden. Investeringsakkoorden zijn dan ook met name waardevol in landen waar investeerders niet altijd kunnen vertrouwen op nationale wetgeving en instellingen, bijvoorbeeld door lange procedures en/of het ontbreken van onafhankelijke rechtspraak. Daarom is het onwenselijk om uitputting van de nationale rechtsgang op te nemen als voorwaarde voor toegang tot internationale geschillenbeslechting.
Bent u het ermee eens dat investeerders op zijn minst zouden moeten aantonen dat zij hun recht niet hebben kunnen halen bij nationale rechtssystemen voordat zij toegang krijgen tot arbitrageprocedures?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het dat reisbeperkingen reden zijn om de aanpak van misbruik van ISDS-mechanismes uit te stellen, maar dat onderhandelingen over nieuwe handels- en investeringsverdragen, zoals die over hetComprehensive Agreement on Investment (CAI) met China, wel snel kunnen worden afgerond? Hecht u meer waarde aan het behartigen van de belangen van investeerders dan aan het beëindigen van de status van Nederland als claimparadijs?
Zoals aangegeven zijn internationale verdragsonderhandelingen langdurige processen, ook zonder COVID-restricties. Er moet over veel technische details zorgvuldig worden onderhandeld, afgestemd worden met verschillende departementen zowel aan Nederlandse zijde als aan de zijde van de verdragspartners en daarnaast zijn verdragspartners het niet altijd eens met Nederland en de gemoderniseerde Nederlandse inzet.
Nederland is nadat het in juli 2019 daartoe toestemming heeft gekregen van de Europese Commissie het onderhandelingsproces met 6 landen in meer of mindere mate gestart. Het gaat om Ecuador, Argentinië, Burkina Faso, Turkije, Irak en de VAE. Bij het begin van de COVID-19 uitbraak bevonden de onderhandelingen zich nog in de verkennende fase.
Zoals ook eerder aangeven in het Schriftelijk Overleg van de informele videoconferentie van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 2 maart 2021 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2294), zijn de (her-)onderhandelingen van bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) grotendeels stil komen te liggen in verband met de praktische beperkingen die gelden ter bestrijding van de COVID-19 pandemie. Het gaat daarbij met name om de geldende reisrestricties. Daarnaast worden de praktische mogelijkheden om voortgang te boeken ook beperkt door de aanwijzing om niet met meerdere personen bijeen te komen en de beperkte beschikbare personele capaciteit zowel aan Nederlandse zijde als die aan de zijde van verdragspartners (die ook ingezet wordt voor het adresseren van acute aan COVID gerelateerde handels- en investeringsvraagstukken).
Nederland onderhandelt niet zelfstandig over andere handels- en investeringsakkoorden, zoals bijvoorbeeld over het Comprehensive Agreement on Investment (CAI) met China. Deze onderhandelingen worden gevoerd door de Europese Commissie namens de Europese Unie. Ook de Commissie is geconfronteerd met COVID-restricties waardoor lopende onderhandelingen deels vertraagd worden.
Bent u bereid om de onderhandelingen over de aanpassing van bestaande verdragen zo snel mogelijk weer op te starten teneinde buitenlandse bedrijven uit te sluiten van de arbitragemechanismes in die verdragen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dat mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is gecommitteerd aan de modernisering van de Nederlandse IBO’s, waaronder het uitsluiten van het gebruik door brievenbusfirma’s, en bekijkt de mogelijkheden om de (her-) onderhandelingen zo snel mogelijk te hervatten. Dit is ook afhankelijk van de mogelijkheden en bereidheid van onze onderhandelingspartners.
Wanneer wordt het voor buitenlandse investeerders onmogelijk om Nederlandse handelsverdragen te misbruiken om andere overheden aan te klagen?
Zoals aangegeven zijn internationale verdragsonderhandelingen langdurige processen, ook zonder COVID-restricties. Overigens heronderhandelt Nederland niet alle verdragen zelf, sommige verdragen worden door de Europese Commissie namens de EU onderhandeld die dan de bestaande bilaterale investeringsverdragen van EU lidstaten met dat land vervangen. Voorbeelden zijn de nieuwe EU investeringsakkoorden met Vietnam, Canada (CETA) en Singapore en de onderhandelingen daarover met o.a. Mexico.
EU lidstaten mogen op grond van Verordening 1219/2012 alleen bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten met derde landen sluiten dan wel heronderhandelen na toestemming van de Europese Commissie, zolang er geen overeenkomst tussen de Europese Unie en dat derde land bestaat, en de EU niet van plan is om met dat land te onderhandelen.
Nadat verdragen zijn (her-)onderhandeld dienen beide partijen deze nieuwe verdragen te ratificeren voordat deze in werking kunnen treden. Aan Nederlandse zijde vereist dit instemming van het parlement.
Het bericht ‘Ziekenhuis hoeft identiteit zaaddonor niet prijs te geven’ |
|
Ockje Tellegen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met uitspraak 361950, die op 24 maart 2021 door Rechtbank Gelderland is gedaan?1
Ja.
Hoe leest u deze uitspraak, die stelt dat het ziekenhuis in kwestie niet kan worden verplicht de gegevens van de zaaddonor aan het donorkind te verstrekken, omdat het niet mogelijk is een belangenafweging te maken tussen het kind en de donor vanwege de anonimiteit van de donor?
Deze uitspraak ziet op een behandeling die heeft plaatsgevonden vóór inwerkingtreding van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb). Het ziekenhuis in kwestie verkeert in een conflict van plichten. Enerzijds heeft het ziekenhuis zich jegens de moeder van het donorkind gecommitteerd om de persoonsidentificerende gegevens van de donor aan het donorkind te verstrekken na het bereiken van de leeftijd van zestien jaar, anderzijds is het ziekenhuis daartoe niet bevoegd vanwege het intrekken van de toestemming daartoe door de donor. Om te kunnen beoordelen of het ziekenhuis niettemin verplicht kan worden tot verstrekking van de persoonsidentificerende gegevens van de donor is de rechtbank van oordeel dat er een belangenafweging moet plaatsvinden tussen de belangen van het donorkind en de belangen van de donor. De rechtbank kan een dergelijke afweging niet maken, omdat de donor geen partij is in deze zaak. Volgens de rechtbank is de grens bereikt van wat de rechter kan beslissen en is de wetgever aan zet.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de artikel 2 uit de donorwet, waarin staat dat indien een zaaddonor achteraf alsnog anoniem wenst te blijven, er een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen het kind en de donor, waarbij het belang van een zaaddonor om anoniem te blijven «zwaarwegend» moet zijn?
Voor de (volledige) inwerkingtreding van de Wdkb op 1 juni 2004 konden spermadonoren anoniem doneren. Na 1 juni 2004 is dit niet meer mogelijk omdat de kliniek waar de behandeling plaatsvindt de gegevens van de donor moet registreren bij de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting (Sdkb). De vraag ziet op de belangenafweging die kan voortvloeien uit artikel 3 van de Wdkb. Dit artikel is echter alleen van toepassing indien de behandeling heeft plaatsgevonden na 1 juni 2004. Als de behandeling heeft plaatsgevonden vóór 1 juni 2004, geldt de overgangsregeling van artikel 12 van de Wdkb.
In deze zaak gaat het om een behandeling van vóór 1 juni 2004. Op grond van artikel 12 van de Wdkb mogen de persoonsidentificerende gegevens van de donor alleen worden verstrekt door de Sdkb als de donor daarmee instemt. In de zaak die bij de rechtbank voorlag ging het overigens niet om de vraag of de Sdkb de persoonsidentificerende gegevens had moeten verstrekken, maar om de vraag of het ziekenhuis daartoe verplicht was.
Bent u het ermee eens dat met deze uitspraak de conclusie van de tweede evaluatie van de donorwet wordt bevestigd, namelijk dat de anonimiteit van de zaaddonor prevaleert boven het recht van het kind om zijn of haar biologische vader te kennen, en dat dit haaks staat op het doel van de donorwet, namelijk het beschermen van de rechten van donorkinderen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het probleem van bekende donoren (B-donoren) van voor 2004 die zich bedenken en er alsnog voor kiezen anoniem te blijven (A-donor te worden) is bekend. Het switchen van B-donor naar A-donor past niet bij de bedoeling van de Wdkb. In mijn reactie op de tweede evaluatie van de Wdkb2 heb ik aangegeven eerst de uitspraak van de rechter in (een van de) twee rechtszaken af te wachten alvorens mij te beraden op eventuele vervolgstappen. De uitspraak van de rechtbank in de rechtszaak tegen Rijnstate is nu bekend. De uitspraak in een tweede zaak wordt uiterlijk 2 juni 2021 verwacht. In deze zaak gaat het ook om het verstrekken van persoonsidentificerende gegevens van een donor die ten tijde van zijn donatie een bekende donor wilde zijn en er later voor heeft gekozen anoniem te blijven. Ik wil ook de uitspraak in deze zaak afwachten. Afhankelijk van de uitspraak ben ik bereid een wetswijziging te initiëren. Een wetswijziging zou in kunnen houden dat gegevens van een B-donor van voor 2004 in principe worden verstrekt, tenzij de donor een zwaarwegend belang kan aantonen om niet over te gaan tot verstrekking van zijn persoonsidentificerende gegevens. Dit is meer in lijn met de geest van de Wdkb. Op deze manier worden B-donoren van voor 2004 op dezelfde wijze behandeld als de donoren van na 2004. Het is overigens ook mogelijk dat de rechtbank in de tweede rechtszaak zal oordelen dat de kliniek waar de behandeling met de gedoneerde zaadcellen heeft plaatsgevonden op basis van de behandelovereenkomst persoonsidentificerende gegevens zou moeten verstrekken. Om die reden wil ik de tweede uitspraak ook nog afwachten.
Sluit u zich aan bij het standpunt dat het recht van een donorkind om zijn of haar biologische vader te kunnen traceren, te allen tijden moet worden gewaarborgd?
Ik onderschrijf het recht van ieder kind om te weten van wie hij of zij afstamt. Dat is ook het doel van de Wdkb en de reden dat deze wet is ingevoerd. Tegelijkertijd is het recht om te weten van welke ouders men afstamt niet absoluut. Het recht dient eventueel te wijken voor de rechten en vrijheden van anderen wanneer deze in het gegeven geval zwaarder wegen. De bepalingen uit het IVRK (artikel3 en het EVRM (artikel4 bieden de Europese lidstaten ruimte om bij het inrichten van het wettelijk stelsel de belangen van alle betrokken partijen tegen elkaar af te wegen en daarin een evenwichtige balans te treffen. De overgangsregeling van artikel 12 van de Wdkb is tegen die achtergrond tot stand gekomen. De wetgever heeft hierbij evenwel de situatie van B-donoren, zoals aan de orde in de zaak tegen Rijnstate, onvoldoende in ogenschouw gehad. Zoals gezegd, ben ik in afwachting van de uitkomst van de andere rechtszaak om te bezien of en welke wetswijziging op dat punt aangewezen is.
Gaat u stappen ondernemen om de wet op dit punt te verhelderen of wijzigen, zodat zaaddonoren niet langer anoniem kunnen blijven als dit ten koste gaat van de rechten van het donorkind? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 4. Daarbij wil ik nog wel benadrukken dat een eventuele wetswijziging alleen betrekking zal hebben op B-donoren en niet op anonieme donoren van voor 2004.
Wat gaat u met terugwerkende kracht doen om tegemoet te komen aan de donorkinderen aan wie de donorwet op dit moment geen bescherming biedt?
Zie het antwoord bij vraag 4.
Is het register met alle informatie over donoren inmiddels compleet?
Ik ga er vanuit dat u bedoelt met «informatie» de geheimhoudingsverklaringen en de persoonsidentificerende gegevens van donoren die voor de inwerkingtreding van de Wdkb sperma hebben gedoneerd. Ik heb de klinieken op 13 maart 2020 een brief gestuurd dat ook de persoonsidentificerende gegevens van een spermadonor die een geheimhoudingsverklaring heeft ondertekend moeten worden overgedragen aan de Sdkb. Door de geheimhoudingsverklaringen over te dragen aan de Sdkb kan controle plaatsvinden op de aanwezigheid van een geheimhoudingsverklaring die voldoet aan de door de wet gestelde eisen. Deze eisen houden in dat de verklaring is afgelegd in de periode tussen de publicatie van de Wdkb (mei 2002) en de volledige inwerkingtreding ervan (op 1 juni 2004), zodat duidelijk is dat de donor kennis heeft genomen van de Wdkb, maar toch anoniem wenst te blijven.
De Sdkb heeft mij laten weten dat de geheimhoudingsverklaringen en persoonsidentificerende gegevens zijn aangeleverd, op de gegevens van drie klinieken na. Eén kliniek heeft in 2012 de bedrijfsvoering gestaakt zonder overdracht van dossiers, waardoor de Sdkb geen aanspreekpunt heeft voor het overdragen van de verklaringen. Eén kliniek heeft in 2009 de bedrijfsvoering gestaakt; de dossiers zijn elders ondergebracht. Gezien de uitzonderlijke situatie van dit archief zijn de geheimhoudingsverklaringen daarin niet overgedragen aan de Sdkb, maar worden aanvragen per individueel geval beoordeeld. Daarnaast is er één kliniek die meent niet over de grondslag te beschikken om de geheimhoudingsverklaringen over te dragen. De SDKB is nog met deze kliniek in gesprek.
Na controle van de ontvangen stukken bleek een deel van de geheimhoudingsverklaringen niet aan de door de wet gestelde eisen te voldoen. De Sdkb heeft klinieken verzocht de melding dat sprake is van een geheimhoudingsverklaring uit de registratie te verwijderen en controleert de opvolging van klinieken op dit punt. Betreffende donoren worden voortaan, bij een aanvraag door een donorkind, door de Sdkb benaderd met het verzoek toestemming te geven voor de verstrekking van persoonsidentificerende gegevens. Donorkinderen van de betreffende donoren van wie de aanvraag in het verleden is afgewezen op grond van de geheimhoudingsverklaring, ontvangen hierover bericht van de Sdkb. Zij kunnen indien gewenst een nieuwe aanvraag indienen, zodat de Sdkb alsnog de donor om toestemming kan vragen.