De afgebroken CAO-onderhandelingen bij de supermarkten |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Overleg supermarkt-cao weer afgebroken: «Geld klotst tegen de plinten»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. Het is jammer dat cao-partijen bij de supermarkt-cao nog niet tot overeenstemming zijn gekomen. Het proces van onderhandelingen verloopt soms vlot, maar heeft soms ook wat meer tijd nodig om tot een goed einde te worden gebracht. Ik hoop dat partijen er uiteindelijk samen uit gaan komen en een evenwichtig onderhandelingsresultaat weten te bereiken.
Deelt u de mening dat supermarkten in 2020 een recordomzet hebben geboekt van 45 miljard euro, een stijging van 11 procent ten opzichte van 2019?
Uit het aangehaalde artikel begrijp ik dat uit onderzoek van marktonderzoeker IRI volgt dat supermarkten 45 miljard euro hebben omgezet in 2020, hetgeen een stijging van 11 procent zou betekenen ten opzichte van 2019. Dat is inderdaad fors.
Hebt u gezien dat in het nieuwe jaar de klinkende cijfers gewoon doorzetten, met in de eerste week van 2021 alweer een groei van negen procent?
In hetzelfde artikel heb ik gelezen dat in de eerste week van 2021 sprake zou zijn van een groei van 9 procent.
Bent u het eens met de stelling dat deze cijfers een loonsverhoging rechtvaardigen voor de circa 300.000 supermarktmedewerkers, in lijn met de eis van de vakbonden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij ervan bewust dat de coronacrisis veel vraagt van Nederland en dat ook supermarktmedewerkers hard hebben gewerkt om de supermarkten draaiende te houden. Het is echter niet aan mij om me te mengen in de cao-onderhandelingen in een specifieke sector en te oordelen over de rechtvaardiging van een structurele en/of incidentele loonsverhoging. Het is aan de betrokken werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties om te onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden en een cao af te sluiten. Cao-partijen weten bovendien het beste welke afspraken in een specifieke sector passend zijn.
Is een (extra) loonsverhoging ook niet logisch vanwege de hoge werkdruk als gevolg van corona?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid een moreel appel te doen op de werkgevers vanwege het feit «dat het geld tegen de plinten klotst»? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd is het aan werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties om over de arbeidsvoorwaarden te onderhandelen en een cao af te sluiten. Het onderhandelingsproces in een specifieke sector is dan ook geen zaak waar ik mij in kan mengen.
Hebt u gezien dat een Kamermeerderheid voorstander is van een hoger minimumloon? Bent u bereid het minimumloon met tien procent te verhogen als een eerste stap richting 14 euro per uur? Zo nee, waarom niet?
Ik ben ervan op de hoogte dat meerdere partijen voor een hoger wettelijk minimumloon (WML) pleiten in hun verkiezingsprogramma’s. De wijze waarop partijen dit invullen is echter verschillend. Zoals eerder aangegeven in mijn brief van januari vorig jaar,2 ben ik niet voornemens het WML in de resterende kabinetsperiode te verhogen. Overigens is het WML niet het enige dat bepalend is voor het inkomen van werknemers. Ook het bredere stelsel van inkomensondersteuning via de fiscaliteit en toeslagen speelt een rol. Goede weging van een verhoging van het WML dient dan ook in een bredere samenhang met deze instrumenten te worden bezien.
De verzekering van kraamzorg bij draagmoederschap |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre kunnen wensouders die via een draagmoeder ouder worden, aanspraak maken op een vergoeding van de kraamzorg?
In artikel 2.11 Besluit zorgverzekering (Bzv) staat beschreven dat de kraamzorg zorg omvat zoals kraamverzorgenden die plegen te bieden aan moeder en kind in verband met een bevalling, gedurende ten hoogste tien dagen, te rekenen vanaf de dag van de bevalling. Of kraamzorg wordt verleend, hangt af van de indicatie van de verzekerde. Uit het Bzv volgt dat de verzekerde «redelijkerwijs moet zijn aangewezen» op de inhoud en omvang van de zorg. In het geval van kraamzorg kunnen zowel moeder als kind aanspraak maken op deze zorg.
Wensouders, adoptieouders en pleegouders (hierna: wensouders), ongeacht of het paren van gelijk geslacht of verschillend geslacht betreft, kunnen volledig aanspraak maken op vergoeding van kraamzorg. Voor de wensouder geldt de zorgplicht voor een pasgeborene als indicatie. Ook in die situaties is er behoefte aan een goede start voor ouder en kind. Er is geen sprake van een verschil: de bepalingen rond kraamzorg in de Zorgverzekeringswet (Zvw) gelden voor hen op dezelfde wijze, omdat voor hen de aanspraak voor de pasgeborenen geldt. Het pasgeboren zijn is hiervoor de indicatie. De kraamverzorgende indiceert welke zorg nodig is en bepaalt op basis van het Landelijk Indicatieprotocol kraamzorg (LIP) het aantal uren kraamzorg.
Klopt het dat wensouders, die via een draagmoeder ouder worden, zelf geen recht hebben op kraamzorg vanuit de basisverzekering, ook als een van de ouders de biologische vader is en, zo ja, waarom niet?
Dit klopt niet, wensouders hebben wel aanspraak op kraamzorg. Zie ook het antwoord op vraag 1.
In hoeverre speelt hierbij een rol of het kind binnen acht dagen van de draagmoeder naar de wensouders gaat?
Zowel wensouder als pasgeborene kunnen aanspraak maken op kraamzorg. In beide gevallen geldt wel als eis dat het inderdaad moet gaan om verzorging in de kraamperiode, dus ten hoogste tien (niet acht) dagen, te rekenen vanaf de dag van de bevalling. Het kan voorkomen dat een baby na meer dan tien dagen bij de wensouders komt, door bijvoorbeeld complicaties na de geboorte of in het geval van adoptie. Ook dan is het denkbaar dat er behoefte is aan (uitgestelde) kraamzorg. Afhankelijk van hoe lang de moeder en/of het kind in het ziekenhuis liggen kan het zijn dat zij hier nog aanspraak op maken. Deze uitgestelde kraamzorg kan als verpleging en verzorging thuis worden vergoed. Verpleging en verzorging kan ook gelden voor een situatie veel later, als de baby na de eerste levensmaand bij de ouders terechtkomt. Ook bieden sommige zorgverzekeraars aanvullende verzekeringen aan, waarin kraamzorg na tien dagen wordt vergoed.
Klopt het dat als de draagmoeder en het kind minder dan acht dagen kraamzorg krijgen, de «wensouders» de kraamzorg krijgen voor wat betreft de nog resterende tijd van de indicatie en hoe en door wie wordt dit bepaald?
De indicatie voor het aantal uren kraamzorg van de draagmoeder en het aantal uren kraamzorg voor de pasgeborene bij de wensouders kunnen los van elkaar worden gezien. Het gaat dan namelijk om twee indicaties. In een dergelijke situatie kan het voorkomen dat het aantal uren kraamzorg meer is dan het maximaal te indiceren uren na bevalling waarbij pasgeborene en moeder niet gescheiden worden. De kraamverzorgende indiceert het aantal uren kraamzorg op basis van het LIP. Op dit moment voorziet het LIP nog onvoldoende bij het indiceren van kraamzorg bij wensouders.
In hoeverre erkent u dat wensouders die via een draagmoeder ouder worden, zoals alle ouders behoefte hebben aan ondersteuning na de geboorte van hun kind door middel van kraamzorg en/of begeleiding vanuit het consultatiebureau?
Ik onderschrijf de gedachte dat alle ouders, en dus ook wensouders, na de geboorte van hun kind, behoefte hebben aan begeleiding door de kraamzorg en het consultatiebureau. Alle kinderen en nieuwe ouders verdienen de best mogelijke start. Hoe dit voor de kraamzorg geldt, heb ik hiervoor toegelicht (zie antwoord vraag 1). De jeugdgezondheidszorg is er voor alle kinderen van 0–18 jaar. (Wens)ouders die met hun kind naar het consultatiebureau gaan, krijgen ondersteuning vanuit het consultatiebureau. Bij ieder contact wordt ook gekeken naar de specifieke omstandigheden van het kind en zijn gezin/omgeving.
Klopt het dat draagmoederschap niet is opgenomen in het Landelijk Indicatieprotocol Kraamzorg (LIP) en, zo ja, waarom niet?
Ik heb bij Bo geboortezorg nagevraagd wat het LIP hierover zegt. Draagmoederschap en begeleiding van wensouders zijn beide niet expliciet opgenomen in het huidige LIP. Op dit moment is Bo geboortezorg bezig met het herijken van het LIP. Ik ondersteun hen hierbij met behulp van een subsidie. In de nieuwe methodiek die zij gaan hanteren binnen het hernieuwde protocol wordt gekeken hoe de zorg bij draagmoederschap en wensouders vormgegeven kan worden. Dit vind ik een goede ontwikkeling. Ook wordt kraamzorg voor adoptieouders meegenomen. Het nieuwe protocol komt eind 2022 gereed.
In hoeverre bent u van mening dat verduidelijking over de begeleiding van wensouders explicieter zou kunnen worden opgenomen in het Landelijk Indicatieprotocol Kraamzorg?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om met de betrokken beroepsorganisaties te bespreken hoe situaties van draagmoeders en wensouders expliciet opgenomen kunnen worden in het Landelijk Indicatieprotocol Kraamzorg?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn consultatiebureaus voldoende geëquipeerd om ook ondersteuning te bieden aan wensouders die via draagmoeder ouder zijn geworden?
Ja, de jeugdgezondheidszorg is hiervoor voldoende geëquipeerd. De jeugdgezondheidszorg sluit aan bij ouders en is daardoor voor alle gezinssituaties een partner om vragen en onzekerheden rondom het ouderschap mee te bespreken.
Bent u bereid dezelfde vragen, waar relevant, ook te beantwoorden voor de situatie van adoptieouders?
Ja.
Het bericht “Zoekgebieden, phishing en AERIUS” van dhr. Hanekamp |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zoekgebieden, phishing en AERIUS» van de heer Hanekamp»?1
Ja.
Kunt u antwoord geven op de vraag die in het artikel gesteld wordt: «Wat maakt het dat in Nederland er willens en wetens wordt vastgehouden aan een modellensystematiek met een fundamenteel gebrek dat resulteert in een nooit haalbaar detailniveau?»
In het artikel van de heer Hanekamp wordt het oordeel aangehaald van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof over het gebruik van AERIUS Calculator bij toestemmingsverlening. Zoals aangeven in de kabinetsreactie van 13 oktober 2020 (met het kenmerk 2020Z18692), is het kabinet ervan overtuigd dat met het structurele pakket een basis wordt gelegd om – in lijn met het advies van het Adviescollege – minder gedetailleerd te kunnen rekenen. Samen met het RIVM onderzoekt het kabinet in hoeverre aanpassing van de rekenkundige grenswaarde van 0,005 mol/ha/jr mogelijk is. Daarnaast wordt het AERIUS instrumentarium continu doorontwikkeld en geactualiseerd op basis van de meest recente wetenschappelijke inzichten. De aanbevelingen van het Adviescollege ondersteunen deze doorlopende ontwikkeling.
Kunt u toelichten wat precies wordt verstaan onder maatgevende hexagonen, waar deze liggen en hoe de «maatgevendheid» bepaald wordt?
Maatgevende hexagonen betreffen de in AERIUS gebruikte hexagonen waarvan verwacht wordt dat daarop de hoogste depositiebijdrage in een gebied plaatsvindt. Ze worden geselecteerd uit de alle relevante hexagonen in dat gebied (relevante hexagonen zijn locaties in het gebied waar habitattypen en/of leefgebieden voorkomen die in het gebied beschermd worden). Het selecteren van maatgevende hexagonen is alleen bedoeld als hulpmiddel voor AERIUS Aankoop Calculator in het kader van de Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden, die is gericht op het kunnen opkopen door provincies van «piekbelasters»: bedrijven die een relatief hoge stikstofbelasting veroorzaken op nabijgelegen Natura 2000-gebieden die stikstofgevoelig én overbelast zijn. Voor het in beeld brengen van de bijdrage van verschillende bedrijven aan de stikstofdepositie in natuurgebieden is het niet noodzakelijk om alle relevante hexagonen in de analyse te betrekken.
Hoe het selectieproces werkt, wordt uitgelegd in de «Toelichting op rekenmethodiek Aankoop Calculator» op de website https://aankoopcalculator.aerius.nl.
De maatgevende hexagonen worden niet gebruikt voor andere doeleinden en hebben geen juridische status.
Kunt u aangeven of het klopt dat er geen eenduidige definitie van «zoekgebied» is? Zo ja, waarom is dit het geval en welke definitie zou volgens u gehanteerd moeten worden? Zo nee, wat is volgens u de definitie van zoekgebied?
Onder zoekgebied wordt verstaan: een locatie waarvan onduidelijk is of een bepaald habitattype of leefgebied daadwerkelijk aanwezig is of niet. De reden voor het onderscheiden van deze categorie is dat een habitat in principe in het hele gebied waar het voor is aangewezen beschermd is. Inperking van die bescherming kan alleen als zeker is dat het habitat in bepaalde delen van een gebied afwezig is. In de praktijk betekent dit dat zo goed mogelijk in beeld wordt gebracht waar een habitat met zekerheid aanwezig is en met zekerheid afwezig is, met als restcategorie een zoekgebied. Bij habitattypen is het aandeel zoekgebied vrij klein, omdat de karteringen van vegetaties in het algemeen voldoende duidelijkheid bieden. Bij leefgebieden van soorten is dat aandeel groter, omdat daar gelet moet worden op zowel fysieke kenmerken (met name vegetatie) als op de aanwezigheid van een soort. Want leefgebied is pas relevant als een soort er ook daadwerkelijk gebruik van maakt. Bij het maken van de kaarten voor leefgebieden is geconcludeerd dat het lastig is om met zekerheid te stellen dat een geschikt leefgebied níet «bezet» is. Dat een soort recent niet is gezien op een locatie kán veroorzaakt zijn door een te geringe waarnemingsinspanning. Vandaar dat er een relatief groot areaal te boek staat als «mogelijk bezet leefgebied», wat in AERIUS wordt aangeduid als zoekgebied.
Wat vindt u van de conclusie in het artikel: «Het niet goed zoeken of vinden of kennis hebben van habitats in een bepaald hexagon kan eenvoudig gekoppeld worden aan de ontwikkeling van nieuwe natuur»?
Dat is een onjuiste conclusie. De term «zoekgebied» wordt bijvoorbeeld in de Omgevingsvisie Gelderland gebruikt voor de realisatie van nieuwe natuur. Maar er is geen inhoudelijke relatie tussen het gebruik van dezelfde term in AERIUS en in bijvoorbeeld de Omgevingsvisie.
Kunt u reageren op de vijf observaties die in het artikel genoemd worden?
Per geciteerde observatie geef ik hieronder een reactie (cursief de observaties en niet-cursief mijn reactie):
De Aankoop Calculator kan niet iets tot een obstakel voor natuurbehoud en -ontwikkeling máken: alleen uit onderzoek kan blijken of iets daadwerkelijk zo'n obstakel is. Langdurig en grondig onderzoek laat zien dat stikstof vanuit de landbouw een belangrijke oorzaak is van de ongunstige staat van instandhouding van stikstofgevoelige natuur in Nederland.
In het genoemde rapport wordt geconstateerd dat de vergelijking van oppervlakten habitattypen in heden en verleden wordt gehinderd door veranderende interpretaties van habitattypen, andere basisgegevens en daadwerkelijke veranderingen. Het bieden van helderheid is inderdaad heel belangrijk, maar is tijdrovend specialistisch werk. Daardoor kon het nog niet worden afgerond, maar de inspanningen van de betrokken overheden zijn hier wel op gericht.
Het is inderdaad belangrijk dat het aandeel «zoekgebieden» zo klein mogelijk wordt als gevolg van het met zekerheid onderscheiden van stikstofgevoelig en niet-stikstofgevoelig habitat. De natuurbaten van de opkoopregeling zijn echter niet wezenlijk afhankelijk van deze verheldering.
Als uitvoering van de motie Geurts/Harbers (Kamerstuk 35 600, nr. 30) zal een maatschappelijke kosten-batenanalyse worden uitgevoerd waarin. Er vindt nog besluitvorming plaats of de aankoop hierin zal worden meegenomen.
Bent u het eens met de slotconclusie dat «veel te veel van de benodigde data, berekeningen, definities, kaarten enzovoort worden óf niet óf onduidelijk óf moeilijk/nauwelijks vindbaar (non-)gecommuniceerd»? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te veranderen? Zo nee, waarom niet?
Met die conclusie ben ik het niet eens. Zowel het kabinet als de betrokken (kennis)instellingen, zoals het RIVM, PBL en Bij12 achten transparantie in het stikstofdossier van groot belang en doen er alles aan om helder te communiceren over onder meer de staat van de natuur, stikstofdepositie-effecten, bronmaatregelen en toestemmingsverlening. Op de website van het RIVM zijn alle meetresultaten en modellen beschikbaar en door iedereen in te zien of te gebruiken. Ook het belangrijkste instrument voor stikstofberekeningen, AERIUS, is open-source software en dus voor iedereen inzichtelijk en beschikbaar. Op de websites van de rijksoverheid (www.aanpakstikstof.nl) en Bij12 (www.bij12.nl) zijn diverse handreikingen, factsheets, beleidsregels te vinden. Ook is er een helpdesk Stikstof en Natura 2000 ingericht om burgers, ondernemers en agrariërs wegwijs te maken.
Kunt u reageren op de vijf conclusies in het artikel over de AERIUS-aankoopcalculator?
De vijf conclusies zijn een uitwerking van de stelling «Het is duidelijk dat de AERIUS aankoopcalculator mystificeert op meerdere niveaus, zoals daar bijvoorbeeld zijn: ...». Per geciteerde conclusie geef ik hieronder een reactie (cursief de conclusies en niet-cursief mijn reactie):
De rekenwijze is qua nauwkeurigheid gelijk aan die van de andere AERIUS-producten. De rekenwijze van de Aankoop Calculator is door het gebruik van de maatgevende hexagonen iets robuuster en voldoende voor het doel waarvoor de calculator is gemaakt: een hulpmiddel voor het opkopen van «piekbelasters».
De onzekerheden zijn hetzelfde als bij de bestaande AERIUS-producten, zo blijkt uit de toelichting (genoemd in het antwoord op vraag 3). Voor uitleg over die onzekerheden, zie de documenten op www.aerius.nl.
In de genoemde toelichting is de methode uitgelegd. De maatgevende hexagonen zijn zichtbaar voor de provincies die met de calculator werken. Ze kunnen op verzoek openbaar worden gemaakt.
Dat het gunstig voor de natuur is als «piekbelasters» worden opgekocht, staat vast, omdat die opkoop (met name lokaal) leidt tot vermindering van stikstofdepositie en daarmee tot een gezondere natuur.
Dat is een feitelijk juiste constatering. Maar het is niet nodig om op voorhand voor elk onderdeel van het beleid een MKBA te laten opstellen. De effecten van het structurele pakket (waar opkoop deel van uitmaakt) zijn doorgerekend door het PBL. Na de PAS-uitspraak van de Raad van State kan er overigens ook geen twijfel over bestaan dat de stikstofdepositie teruggebracht moet worden, ook om economische en maatschappelijke ontwikkelingen mogelijk te maken.
Het landgebonden asielbeleid voor China |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oeigoeren in Turkije vrezen uitleveringsverdrag met China»?1
Ja
Kunt u in het licht van het in vraag 1 genoemde bericht toelichten waarom u ervoor kiest in het recent door u gewijzigde landgebonden asielbeleid voor China te handhaven dat voor Oeigoeren wordt onderzocht of met name Turkije kan worden aangemerkt als eerste land van asiel of veilig derde land?2
Op 27 september 2016 heeft toenmalig Staatssecretaris Dijkhoff uw Kamer bericht over het instellen van dit beleid.3 Daarbij is aangegeven dat Turkije ten aanzien van Oeigoerse migranten een opendeurpolitiek volgt die uit 2014 stamt. Op basis daarvan is besloten om in voorkomende gevallen te onderzoeken of Turkije kan worden aangemerkt als eerste land van asiel of als veilig derde land in de zin van de Procedurerichtlijn. Hierbij worden de actuele ontwikkelingen in Turkije betrokken bij de individuele beoordeling of Turkije als eerste land van asiel of veilig derde land kan worden aangemerkt ten aanzien van Oeigoeren.
Het bestaan van het uitleveringsverdrag is mij bekend. Omdat het nog niet is geratificeerd en omdat bij de toepassing van de concepten eerste land van asiel en veilig derde land steeds ook moet worden gekeken naar de vraag of het derde land ook in het specifieke individuele geval veilig is, zie ik geen aanleiding het beleid op dit moment te wijzigen.
Heeft u informatie over wanneer het Turkse parlement het genoemde uitleveringsverdrag met China gaat behandelen, of dat dit al reeds gebeurd is? Zo nee, bent u bereid hierover informatie in te winnen?
Uit informatie die van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is ontvangen, blijkt dat het Turkse parlement het uitleveringsverdrag nog niet heeft geratificeerd. Op dit moment is onduidelijk of men tot ratificatie wil overgaan. Ik zal de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten houden en waar nodig informatie hierover inwinnen.
Hoeveel Oeigoeren hebben het afgelopen jaar in Nederland asiel aangevraagd? Hoeveel van hen zijn uitgezet naar Turkije?
Van vreemdelingen die een asielaanvraag indienen wordt niet geautomatiseerd de etniciteit bijgehouden. Het is daarom niet mogelijk om specifieke aantallen voor Oeigoeren te geven.
De cijfers voor alle vreemdelingen met de Chinese nationaliteit zijn als volgt.
In 2020 hebben 56 vreemdelingen met de Chinese nationaliteit een eerste asielaanvraag ingediend in Nederland.
Vanuit de caseload van de DT&V zijn in 2020 geen vreemdelingen met de Chinese nationaliteit zelfstandig of gedwongen vertrokken naar Turkije.
Kunt u bevestigen dat indien China en Turkije een uitleveringsverdrag overeenkomen op basis waarvan Oeigoeren in Turkije uitgeleverd zullen worden aan China, Turkije voor Oeigoeren in geen geval aangemerkt kan worden als veilig derde land? Zo nee, waarom niet?
De beoordeling of een derde land kan worden aangemerkt als veilig derde land, vindt steeds op individuele grondslag plaats. De individuele omstandigheden van de vreemdeling worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in het algemeen bekend is over de situatie van asielzoekers en vluchtelingen in het betreffende derde land.
Met betrekking tot het uitleveringsverdrag tussen Turkije en China houd ik de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten. Indien het uitleveringsverdrag daadwerkelijk in werking treedt, zal opnieuw worden beoordeeld of dit gevolgen moet hebben voor het beleid en de beoordeling in individuele zaken.
Kunt u nader motiveren waarom u van mening bent dat uit China afkomstige journalisten en bloggers niet aangemerkt hoeven te worden als risicogroep, omdat niet alle journalisten en bloggers zich bezig houden met onderwerpen die door de autoriteiten als bedreigend worden ervaren? Dit geldt toch voor journalisten en bloggers in alle landen? Zou deze argumentatie daarmee in analogie niet betekenen dat journalisten en bloggers in geen enkel land aangemerkt kunnen worden als risicogroep?
Op 17 augustus 2018 heeft toenmalig Staatssecretaris Harbers uw Kamer geïnformeerd over het besluit om politieke opponenten, mensenrechtenadvocaten en dissidenten aan te merken als risicogroep.4 Daarbij is aangegeven dat journalisten en bloggers ook hieronder kunnen vallen indien zij door de overheid als dissident of politiek activist worden aangemerkt. Ik ben het met mijn voorganger eens dat, althans in China, de groep van journalisten en bloggers op zichzelf te breed is om zonder meer als risicogroep aan te merken, omdat niet iedere journalist of blogger zich immers bezighoudt met onderwerpen die voor hen een risico opleveren.
Een dergelijke risico-inschatting dient per land te worden gemaakt en ik ben van mening dat de uitkomst per land kan verschillen. Ik ben het dan ook niet eens met de stelling dat dat dan voor journalisten en bloggers in alle landen geldt.
Het bericht ‘Sensorfabrikant Photonis inzet van Nederlands-Franse strijd’ |
|
Albert van den Bosch (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Sensorfabrikant Photonis inzet van Nederlands-Franse strijd»?1
Ja.
Klopt het dat Teledyne bereid was aan de voorwaarden te voldoen die de Franse overheid aanvankelijk stelde aan verkoop van Photonis aan dit bedrijf?
Ja. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en het Ministerie van Defensie recent door het management van Photonis Roden op de hoogte gesteld van de bereidheid van het Amerikaanse technologiebedrijf Teledyne in te stemmen met de voorwaarden die de Franse overheid aanvankelijk stelde aan de verkoop van Photonis aan het bedrijf.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Franse overheid vervolgens alsnog een andere koers is ingeslagen en alles op alles stelt om Photonis door Franse bedrijven te laten overnemen?
De voorgenomen overname door het Amerikaanse Teledyne is door de Franse overheid getoetst onder het geldende Foreign Direct Investment-screeningsregime in Frankrijk. Dit geeft de Franse staat de mogelijkheid voorwaarden te verbinden aan een overname, dan wel deze te doorkruisen. Bij het uitblijven van een succesvolle overname ontstaat een risico op onderinvestering, met name ook in de kennis en R&D. Om de strategische belangen van de Franse overheid én van Photonis International ook op de lange termijn te borgen, geeft de Franse Minister van Defensie aan dat het Franse Ministerie van Defensie nu een optie met enkel Franse bedrijven verkent. In het door haar uitgegeven communiqué als toelichting op de Franse koers, spreekt zij haar vertrouwen uit in Teledyne als belangrijke partner, maar ook dat een overname niet in lijn is met de strategische doelen van de Franse overheid. Ook in deze nieuwe situatie blijft de inzet van Nederland onverminderd toezien op het behartigen van de Nederlandse belangen en het kabinet is van mening dat deze het beste geborgd zijn bij een succesvolle overname.
Deelt u de conclusie dat dit op termijn banen en innovatie bij Photonis Nederland, maar ook breder gezien de samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen, in gevaar kan brengen?
Het kabinet heeft nadrukkelijk oog voor de hoogwaardige kennisontwikkeling en werkgelegenheid in Drenthe en Groningen. Het ecosysteem rond de Rijksuniversiteit Groningen speelt hierbij een belangrijke rol en heeft in deze context uitdrukkelijk mijn aandacht. Hier zal het kabinet zich vanzelfsprekend voor inzetten. De innovatie en werkgelegenheid bij Photonis Nederland zijn op de middellange en lange termijn naar verwachting beter geborgd bij een verkoop door de huidige eigenaar. Dit is ook de boodschap die ik heb overgebracht aan de Franse Minister van Economie en Financiën Bruno Le Maire. De Franse optie die nu verkend wordt, zal hier ook blijk van moeten geven. Ik zal dit proces dan ook nauwlettend blijven volgen.
Bent u van mening dat Europese strategische soevereiniteit samen moet gaan met blijvende openheid voor de instroom van kennis en kapitaal van buiten de EU, zeker als het gaat om vertrouwde en gelijkgezinde landen, zoals de Verenigde Staten, op defensiegebied?
Wat het kabinet betreft moet gestreefd worden naar een weerbare economie, en openheid voor en verwevenheid met derde landen is en blijft een belangrijke voorwaarde voor een weerbare economie. Wel moet goed gekeken worden dat deze openheid geen afbreuk doet aan het kunnen borgen van onze nationale en Europese publieke belangen, bijvoorbeeld op het gebied van nationale veiligheid. Risico’s die voortvloeien uit openheid en verwevenheid met derde landen worden in toenemende mate proactief in kaart gebracht om te zorgen dat geen afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid om de publieke belangen te borgen. Om dergelijke risico’s te ondervangen heeft het kabinet al een breed scala aan instrumenten tot haar beschikking.
In lijn hiermee heeft Nederland op defensiegebied ook strategische partners buiten de EU, zoals de VS en Noorwegen binnen het NAVO-bondgenootschap. In algemene zin wil Nederland de samenwerking met derde (partner-)landen binnen Europese programma’s mogelijk houden en maken, uitgaande van de meerwaarde die partnerlanden met hun kennis, kunde en capaciteiten oplevert. Dit is eveneens in lijn met de recentelijk uitgebrachte Defensievisie 2035 (Kamerstuk 34 919, nr. 71).
Hoe beoordeelt u in dat kader de eerder door de Franse overheid gestelde voorwaarden aan de verkoop van Photonis aan Teledyne?
In de contacten tussen mijn ministerie en het Franse Ministerie van Economie en Financiën is meermaals bevestigd dat zowel gedurende de toetsing als bij het opleggen van mitigerende voorwaarden het Nederlandse belang zorgvuldig is meegenomen in de afweging. Dit Nederlandse belang heeft betrekking op het borgen van de ontwikkeling van hoogwaardige kennis en R&D op beide locaties, de internationale concurrentiepositie van het bedrijf, wereldwijde markttoegang en de hier mee gemoeide werkgelegenheid.
Deelt u de conclusie dat Teledyne vanwege onder meer de kennis die zij zou inbrengen een zeer geschikte eigenaar en partner voor Photonis zou zijn?
Of Teledyne een geschikte koper van Photonis International zou zijn, is in de eerste plaats ter beoordeling aan de huidige eigenaar Ardian en het bestuur van Photonis International. Op basis van de informatie die door Photonis Nederland aan ons verstrekt is, had in het eerdere scenario – toen nog geen sprake was van de Franse optie – het de nadrukkelijke voorkeur van zowel de Nederlandse vestiging als de Franse aandeelhouder om in zee te gaan met Teledyne, vanwege de complementariteit op het gebied van kennisontwikkeling en productielijnen.
Of er nu sprake is van een Amerikaanse of Franse overname, binnen de context van het trans-Atlantische bondgenootschap, blijven onze aandachtspunten – de borging van eerder genoemde belangen – ongewijzigd.
Welke mogelijkheden heeft de Nederlandse overheid om voorwaarden te verbinden aan een eventuele verkoop van Photonis?
Op dit moment beschikt het kabinet over een aantal middelen om voorwaarden te verbinden aan overnames of investeringen. Alleen in uitzonderlijke gevallen, wanneer bepaalde publieke belangen aanzienlijk geschaad worden is overheidsingrijpen bij een overname gerechtvaardigd. Over het beschikbare instrumentarium hiervoor is uw Kamer op 2 juli 2020 geïnformeerd met de brief over de beschikbare wet- en regelgeving ter borging van de economie, het innovatievermogen en de werkgelegenheid bij ongewenste overnames en investeringen in Nederland (Kamerstuk 30 821, nr. 115).
In aanvulling op bestaande maatregelen die individuele bedrijven zelf kunnen nemen – mits dit vooraf ingeregeld is – werkt het kabinet aan de uitbreiding van het stelsel van investeringstoetsing. Dit betreft een generieke wet voor investeringstoetsing op risico’s voor de nationale veiligheid bij overnames en investeringen, die toeziet op de vitale processen en technologie die raakt aan de nationale veiligheid. Het kabinet is voornemens deze wet met terugwerkende kracht in werking te laten treden, met als peildatum 2 juni 2020. Hierover is uw Kamer geïnformeerd op 2 juni 2020 (Kamerstuk 30 821, nr. 113). Vanwege de terugwerkende kracht heeft het kabinet de mogelijkheid – zodra en indien de wet in werking is getreden – mitigerende voorwaarden op te leggen wanneer de bescherming van onze nationale veiligheid hier aanleiding toe geeft.
Aansluitend op dit generieke wetsvoorstel heeft het kabinet een aanvullende, sectorspecifieke investeringstoets voor de defensie-industrie in voorbereiding. Hierover is uw Kamer in juni 2020 geïnformeerd met de brief Voortgang wetgevingstraject sectorale investeringstoets defensie-industrie (Kamerstuk 31 125, nr. 113).
Bent u bereid om met de Franse regering contact op te nemen om duidelijk te maken dat de overname van een defensiebedrijf door een andere partij uit een vertrouwd (en bondgenootschappelijk) partnerland onder de juiste voorwaarden een goede manier kan zijn om zowel de Europese strategische soevereiniteit als de toegang tot kennis en kapitaal te borgen?
Het kabinet blijft de ontwikkelingen rondom Photonis nauwlettend volgen, waarbij onze inzet onverminderd toeziet op de Nederlandse veiligheidsbelangen, het borgen van de ontwikkeling van hoogwaardige kennis en R&D op beide locaties, internationale concurrentiepositie van het bedrijf en wereldwijde markttoegang. Tegelijkertijd is het van groot belang de weg die de Franse overheid is ingeslagen met de verkenning van mogelijke Franse kopers voldoende tijd en ruimte te geven om tot resultaten te leiden, waarmee ook de Nederlandse belangen worden behartigd. Daarbij wil ik benadrukken dat de contacten tussen onze overheden goed en frequent zijn.
Een opgepakte journalist in Marokko en gedetineerde Rif-activisten |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de actie van Amnesty International naar aanleiding van de arrestatie in Marokko van mensenrechtenverdediger en journalist Maati Monjib, waarin opgeroepen wordt tot zijn directe vrijlating?1
Ja ik ben bekend met de actie van Amnesty International.
Bent u het eens met de mensenrechtenorganisatie dat Monjib vrijgelaten moet worden? Zo nee, waarom niet?
Als onderdeel van het mensenrechtenbeleid volgen Nederlandse ambassades wereldwijd ontwikkelingen rondom persvrijheid, de positie van journalisten, als ook ontwikkelingen rondom eerlijke rechtsgang volgens internationale standaarden. In dit licht spreekt de Nederlandse ambassade in Rabat wanneer opportuun ook met Marokko over deze onderwerpen, waar mogelijk ook in EU-verband De ambassade heeft de processen in de zaak Monjib gevolgd en wanneer mogelijk zittingen bijgewoond. Het is aan de Marokkaanse autoriteiten om een zorgvuldige rechtsgang te borgen.
Bent u bereid contact op te nemen met de Marokkaanse autoriteiten om te pleiten voor de vrijlating van Monjib? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het bericht en kunt u bevestigen dat gedetineerde Rif-activisten zijn verdeeld over verschillende gevangenissen?2
Het is aan de Marokkaanse autoriteiten om toe te zien op de situatie en naleving van regels in hun gevangenissen en zo ook de verdeling van gedetineerden over verschillende gevangenissen.
Volgens mijn laatste informatie zijn de gevangenen weer terug in de gevangenis in Tanger.
Deelt u de lezing in het artikel dat deze verdeling vooral een onnodige strafmaatregel is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid contact op te nemen met de Marokkaanse autoriteiten om vrijlating te bepleiten voor de politieke gevangenen uit de Rif? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in reactie op uw eerdere vragen over dit onderwerp zijn de Marokkaanse autoriteiten voldoende op de hoogte van de eerdere Nederlandse reactie (referte ook aan ons Kamerdebat, Kamerstuk 34 775 V, nr. 87 en Kamerstuk 32 735, nr. 208). Daarnaast loopt er nog een verzoek tot cassatie.
Het schrappen van artikel 8b uit het Besluit gebruik meststoffen ter uitvoering van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn |
|
Jaco Geurts (CDA), Helma Lodders (VVD), Barry Madlener (PVV), Wybren van Haga (FVD), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Is het u bekend dat vanwege de geldende coronamaatregelen de fysieke bijeenkomsten van de Tweede Kamer beperkt zijn en de gelegenheid om moties in te dienen momenteel tot een minimum beperkt is?
Ja.
Bent u bereid om een verzoek van de VVD, CDA, SGP, PVV en FvD om artikel 8b uit het Besluit gebruik meststoffen te schrappen, vooruitlopend op het indienen van een motie waarbij u opgeroepen wordt dit artikel te schrappen (dit artikel is op 29 december 2020 toegevoegd en op 6 januari 2021 gepubliceerd), in te willigen? Bent u het ermee eens dat dit artikel een geïntegreerde teelt in de weg staat, omdat bijvoorbeeld de mechanische onkruidbestrijding onmogelijk wordt gemaakt (terwijl dit juist een van de doelstellingen is in de geïntegreerde teelt) en de selectie van pootgoed, ook met mechanische ondersteuning bij de teelt van pootaardappelen onmogelijk wordt? Hoe verhoudt dit zich tot uw beantwoording van de schriftelijke vragen van VVD en CDA op 30 september 2020, waarin u heeft verwezen naar de milieueffectrapportage van maatregelen in het kader van het 6e actieprogramma Nitraatrichtlijn van Wageningen Environmental Research, waarin aangegeven staat dat er een aantal kennishiaten zijn, zoals dat bijvoorbeeld enkel experimenteel onderzoek heeft plaatsgevonden in een niet representatief gebied voor Nederland, namelijk alleen in hellende, erosiegevoelige gebieden, en dat er daarnaast geen gegevens bekend zijn voor de Nederlandse situatie met vlakke percelen? Kunt u dit verder toelichten, aangezien in dit rapport tevens staat dat verondersteld wordt dat de maatregel niet effectief is voor kleigronden, waarmee deze maatregel in de praktijk niet bijdraagt aan de doelen van de Nitraatrichtlijn, maar wel zorgt voor het verhogen van de regeldruk, het stimuleren van chemische onkruidbestrijding en het ontstaan van onwerkbare situaties?1
In mijn beantwoording van de schriftelijke vragen, gesteld door de leden Lodders (VVD) en Geurts (CDA) (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 242), heb ik toegelicht dat de optie van het aanleggen van drempeltjes is gewijzigd naar aanleiding van de reacties die op de consultatieversie van het ontwerpbesluit zijn uitgebracht.
Het voorstel van LTO is overgenomen om tijdens of na het aanleggen van de ruggen mechanisch kleine drempeltjes te maken tot een afstand van maximaal 2 meter. Bij pootaardappelen is deze maatregel inderdaad lastiger toepasbaar, daarom is in het ontwerpbesluit voorzien in meerdere opties voor de landbouwer.
De optie van het frezen van een opvanggreppel is daarom verbreed waarbij een landbouwer afwaterende greppels of infiltratiesleuven aanlegt die bij normale weersomstandigheden het afstromende water opvangen en niet afwateren op de watergang. Hierdoor kan de landbouwer de voor zijn perceel meest passende greppel of infiltratiesleuf aanleggen. Ook is een derde optie toegevoegd, namelijk het verbreden van de teeltvrije zone langs watergangen. Dat houdt in dat langs de het betreffende perceel grenzende watergang aan onbeteelde en onbemeste zone wordt aangelegd van minimaal 3 meter breed. Boeren hebben dus de keuze de mogelijkheid te kiezen die op het eigen perceel en in de eigen bedrijfsvoering het beste uitvoerbaar is.
Het rapport «Milieueffectrapportage van maatregelen zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn» maakt deel uit van de verplichte plan-milieueffectrapportage die in het kader van de totstandkoming van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn in 2017 is doorlopen. In 2020 is door Wageningen Universiteit & Research als vervolg hierop veldonderzoek2 uitgevoerd naar het effect van drempels in percelen met aardappels geteeld in ruggen op vlakke percelen in Noord- en Zuid-Limburg. In dit onderzoek zijn een ruggenteelt met een drempel, een ruggenteelt zonder drempel en een teelt met een ruwe rug (aangelegd door een gitter-roller) met elkaar vergeleken.
De eerste onderzoeksresultaten laten zien dat in de ruggenteelt met drempels een duidelijk effect op het volume oppervlakkig afstromend water werd gemeten. Met de vermindering van de oppervlakkige afstroming spoelde ook minder sediment af. Ook bij de ruw aangelegde ruggen werd minder oppervlakkige afstroming gemeten, zij het minder geprononceerd. Het blokkerende effect nam lopende het seizoen af. Op de percelen waar in de loop van 2020 hevige neerslag optrad, zijn drempels weggespoeld. Analyse van de concentraties in het opgevangen afgestroomde water en sediment wordt nog uitgevoerd. Komend jaar zal verder onderzoek plaatsvinden waarnaar publicatie zal plaatsvinden in de tweede helft van 2022.
Hierbij is het goed op te merken nutriënten die niet afspoelen kunnen worden benut door de teelt en dat is in het voordeel van de landbouwer. Door de drempeltjes filtreert het water in het gehele perceel in en stroomt het niet af naar een lager gedeelte binnen het perceel, waardoor schade wordt voorkomen. Bij een langere periode van droogte wordt regen beter benut.
Het niet invoeren van deze maatregel betekent dat het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn niet volledig wordt uitgevoerd en dus niet volledig wordt voldaan aan de voorschriften van de Nitraatrichtlijn. Een meerderheid van uw Kamer verzoekt mij nu echter deze maatregel te schrappen. Aan dit verzoek zal ik als volgt gehoor geven. Omdat het besluit reeds gepubliceerd is, is het op dit moment niet mogelijk het besluit aan te passen en dus ook niet mogelijk een artikel te schrappen. De enig mogelijke stap is om, na afloop van de nahang, per koninklijk besluit tot gedifferentieerde inwerkingtreding over te gaan. Dat betekent dat ik in het koninklijk besluit tot inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit zoals dat – na afloop van de nahang die op 6 januari jl. is gestart (Kamerstuk 33 037, nr. 382) – zal worden vastgesteld, artikel 8b van het Besluit gebruik meststoffen niet in werking zal laten treden. Dit betekent dat landbouwers op klei en löss niet verplicht zijn drempels tussen ruggen, of één van de andere opties daarvoor, toe te passen om afspoeling van meststoffen te voorkomen.
Deze maatregel was voorzien in het kader van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn. Het nemen van maatregelen om afspoeling van nutriënten te beperken blijft onverkort van belang. Ik zal dit dan ook opnieuw bezien bij het opstellen van het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn ten behoeve van de verantwoordelijkheden in het kader van de waterkwaliteit. Het zou met het oog op de invulling van het zevende Nitraatactieprogramma behulpzaam zijn als de sector hiervoor het komende groeiseizoen zelf vrijwillig maatregelen treft. Hierbij kunnen landbouwers gebruik maken van reeds opgedane kennis en ervaring via bijvoorbeeld het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer.
Het gebruik van politiepaarden en -honden bij oproerbeheersing |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Is het juist dat bij een verboden demonstratie in Amsterdam een politiepaard werd aangevallen met een ploertendoder en daarbij gewond raakte?1
Ja, dat is juist. Tijdens de demonstratie in Amsterdam zijn verschillende politiepaarden geslagen met een ploertendoder. Naar de daders loopt een onderzoek. De politie heeft aangegeven dat het met de gewond geraakte paarden weer goed gaat.
Is het juist dat bij een verboden demonstratie in Eindhoven enkele politiepaarden uitgleden en één politiepaard in paniek losbrak en wegrende?2
Ja. Er zijn twee paarden uitgegleden, waarvan één daarbij ten val kwam. Dit ondanks het gebruik van zogeheten stiftjes in de hoefijzers om uitglijden te voorkomen. Het gevallen paard is zonder ruiter terug naar de paardentrailer gerend. Dit is instinctief gedrag van het dier.
Hoeveel politiepaarden- en honden zijn er sinds de verboden demonstratie op het Museumplein in Amsterdam op 17 januari jongstleden ingezet en hoeveel daarvan zijn gewond geraakt?
Tussen 17 en 31 januari 2021 heeft de Bereden Politie 10 inzetten gehad. Het aantal paarden per inzet varieerde tussen 8 en 36. De politie heeft aangegeven dat er in de genoemde periode in totaal 178 paarden zijn ingezet.
In Amsterdam is één paard gewond geraakt aan het hoofd als gevolg van een klap met een ploertendoder. Twee paarden hebben een schaafwond overgehouden aan de inzet en vier paarden zwellingen.
Erkent u dat paarden vluchtdieren zijn en derhalve de instinctieve reactie hebben om aan een angstige situatie te willen ontkomen?
Zowel mensen als dieren kunnen in een stressvolle situatie verschillende vormen van gedrag vertonen. Door middel van selectie, opleiding en training kan dit gedrag door mensen en werkdieren worden beheerst. Paarden zijn vooral kuddedieren. Van deze eigenschap maakt de politie gebruik bij alle trainingen en inzetten van politiepaarden. Door het werken in een groep ondervinden paarden steun aan elkaar.
Erkent u dat politiepaarden en -honden een verhoogd risico lopen om blootgesteld te worden aan geweld? Vindt u dat acceptabel?
Net als medewerkers van de ME lopen politiepaarden en hun ruiters bij een inzet risico om blootgesteld te worden aan geweld. Ik vind dat een acceptabel risico, gegeven de situatie. Politiepaarden zijn goed getraind voor deze situaties en voorzien van beschermingsmiddelen. Bovendien is het inzetten van politiepaarden in dit soort situaties een bewezen effectief middel. Over het algemeen heeft de aanwezigheid van paarden en honden een preventieve werking en voorkomt het vaak dat er geweld moet worden aangewend. Met behulp van de inzet van paarden kan een mensenmassa snel worden verplaatst dan wel uit elkaar gedreven worden. Daarnaast kan een specifieke groep mensen worden ingesloten. De heftige gebeurtenissen in Amsterdam en Eindhoven zijn wat dat betreft uitzonderingen.
Op welke manier waarborgt u het welzijn van de politiepaarden en -honden bij oproerbeheersing?
Bij ME-inzetten hebben politiepaarden en -honden een toegevoegde waarde. Ze worden, weloverwogen en terughoudend, ingezet in situaties waarin dat verantwoord wordt geacht. De politiepaarden en -honden raken doorgaans zelden gewond tijdens een ME-inzet. Als zij worden ingezet is dit altijd kortstondig en doelgericht. De dieren worden voorafgaand aan een ME-inzet, indien nodig, van extra beschermingsmiddelen voorzien en er wordt een afweging gemaakt of het te bereiken doel, handhaving van de openbare orde en veiligheid, opweegt tegen het gevaar voor mens en dier. De inzet van de politiepaarden en -honden geschiedt, gezien de omstandigheden, zo veilig mogelijk. Dierenwelzijn is daarbij een van de afwegingen.
Dierenwelzijn heeft, net als optimale training en verzorging, bij de politie altijd een hoge prioriteit. De politiepaarden komen tijdens ME-inzetten altijd als groep (gebruik makend van hun kudde-instinct) in actie, waardoor ze tijdens de inzet steun aan elkaar hebben. Het werken in een groep zorgt voor rust. Bij de samenstelling van de groep is er aandacht voor welke ruiters en paarden goed kunnen samenwerken.
Beenbeschermers en neusplaten worden altijd aangebracht. Tijdens een inzet zelf worden ook altijd zo veel mogelijk rustmomenten ingebouwd. Zo staan paarden voorafgaand aan een charge altijd (in relatieve rust) achter het commandovoertuig opgesteld en nooit oog-in-oog met de relschoppers. Zo nodig, worden ook gelaatschermen of oordoppen gebruikt. Ook na afloop krijgen de paarden de juiste nazorg.
Bent u bereid alternatieven te onderzoeken voor de inzet van politiepaarden- en honden bij oproerbeheersing? Zo ja, binnen welk tijdsbestek? Zo nee, waarom niet?
Politiepaarden en honden hebben in de praktijk bewezen dat zij een de-escalerend effect hebben tijdens ordehandhavend optreden. De inzet van deze dieren maakt dat een deel van de ordeverstoorders uit eigen beweging de betreffende locatie verlaat. Zonder de inzet van de eerdergenoemde dieren zou de politie zich genoodzaakt zien om geweld te moeten gebruiken tegen een grotere groep ordeverstoorders met kans op een grotere escalatie van de gevaarsituatie en een ingrijpendere vorm van geweld door de politie jegens ordeverstoorders, en vice versa.
De politie geeft aan dat zij relevante ontwikkelingen met betrekking tot de inzet van politiepaarden en -honden continue in de gaten houdt. Er is tot op heden nog geen geschikt alternatief voor de inzet van politiepaarden en -honden ten aanzien van crowd control, crowd management en riot control. In die situaties werkt de inzet deze dieren – meer dan elk ander middel – de-escalerend.
Het afwijzen van gesprekken over de SUP-richtlijn op grond van artikel 5, derde lid van het WHO-kaderverdrag |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van uw ministerie1 over het afwijzen van gesprekken over de Europese richtlijn voor minder wegwerpplastic in zee (hierna: SUP-richtlijn) op grond van artikel 5, derde lid van het Kaderverdrag van de World Health Organization (hierna: WHO-kaderverdrag)?
Ja, in deze brief is het standpunt van het ministerie aangaande contacten met de tabaksindustrie kenbaar gemaakt.2
Wat is volgens u het beoogde doel van artikel 5, derde lid van het WHO-kaderverdrag?
Het doel van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging is om huidige en toekomstige generaties te beschermen tegen de, zoals in het verdrag beschreven, verwoestende gezondheidseffecten en sociale, milieukundige en economische gevolgen van tabaksconsumptie en blootstelling aan tabaksrook. Dit verdrag beoogt een kader te bieden voor maatregelen ten behoeve van tabaksontmoediging die door de verdragspartijen op internationaal, nationaal en regionaal niveau moeten worden uitgevoerd om tabaksgebruik en blootstelling aan tabaksrook permanent en substantieel te verminderen. Tabaksontmoedigingsbeleid is van evident belang.
Artikel 5, derde lid, van het WHO-Kaderverdrag bepaalt dat overheden bij vaststelling en uitvoering van hun beleid zich niet laten beïnvloeden door de commerciële en andere gevestigde belangen van de tabaksindustrie. Op grond van artikel 5, derde lid, van het WHO-Kaderverdrag, is de Nederlandse overheid en daarmee het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zeer terughoudend in contacten met de tabaksindustrie. Dit om te voorkomen dat de tabaksindustrie invloed kan uitoefenen op het beleid. Voor alle soorten van contacten tussen de (Rijks)overheid en de tabaksindustrie die wel nodig zijn staan transparantie en zakelijkheid voorop.
Wat is de juridische onderbouwing voor het weigeren van gesprekken met betreffende organisaties over de uitvoeringstechnische implementatie van de SUP-richtlijn op grond van artikel 5, derde lid van het WHO-kaderverdrag, terwijl het geen volksgezondheidsbeleid betreft?
De onderbouwing volgt uit artikel 5, derde lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging. Voor Nederland is dit verdrag op 27 april 2005 in werking getreden. Het betreffende artikel heeft betrekking op al het beleid dat overheden voeren t.a.v. tabak. Nederland heeft een verduidelijking van de invulling van artikel 5, derde lid, van het WHO-Kaderverdrag opgesteld die van toepassing is op het gehele overheidsbeleid.3 Deze verduidelijking is ook van toepassing op het voorliggende onderwerp. En in dit geval is er ook een duidelijk verband met het tabaksontmoedigingsbeleid van de overheid, zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de opvatting dat het voeren van gesprekken met betreffende organisaties over uitvoeringstechnische kwesties is toegestaan op grond van het Nederlandse artikel 5 lid 3 protocol? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom bent u niet in gesprek gegaan?
Sigarettenfilters komen veel voor in het zwerfafval en bevatten plastics en andere schadelijke stoffen. De Single-Use-Plastic-richtlijn verplicht daarom om voor filters van tabaksproducten o.a. een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) in te voeren die de kosten dekt van o.a. het opruimen en een specifieke inzamelstructuur voor de openbare ruimte. Deze UPV wordt vormgegeven via een ministeriële regeling die uiterlijk 5 januari 2022 wordt gepubliceerd en volgens de richtlijn op 5 januari 2023 in werking moet treden. Deze ministeriële regeling wordt in nauwe afstemming met VWS opgesteld, teneinde de conformiteit met het tabaksontmoedigingsbeleid te waarborgen. Indien er na het opstellen van de ministeriële regeling uitvoeringskwesties zijn waarvoor contacten met de sector noodzakelijk zijn, dan zullen die gesprekken te zijner tijd worden gevoerd binnen de genoemde kaders van zakelijkheid en transparantie.
Deelt u de opvatting dat voor een juiste implementatie van de SUP-richtlijn met alle relevante partijen de benodigde informatie moet worden uitgewisseld om organisaties de kans te bieden om aan de wet- en regelgeving te kunnen voldoen die voortvloeit uit de SUP-richtlijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om alsnog in gesprek te gaan met de betreffende organisaties?
De tabaksindustrie is, in lijn met het WHO-kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, een uitzondering op deze regel.
Hoe waarborgt u de juiste implementatie van de SUP-richtlijn als het gaat om sigarettenfilters, indien u niet bereid bent om gesprekken te voeren met de betreffende organisaties?
De UPV wordt vormgegeven via een ministeriële regeling die uiterlijk 5 januari 2022 wordt gepubliceerd en volgens de richtlijn op 5 januari 2023 in werking moet treden. Deze ministeriële regeling zal ook ter consultatie worden voorgelegd. Het staat de tabaksindustrie dan vrij een reactie in te sturen. Zie in aanvulling het antwoord op vraag 4.
Hoe gaat u de vragen beantwoorden van de betreffende organisaties die noodzakelijk zijn voor een juiste uitvoering van wet- en regelgeving die voortvloeit uit de SUP-richtlijn?
Indien er na het opstellen van de ministeriële regeling uitvoeringskwesties zijn waarvoor contacten met de sector noodzakelijk zijn, dan zullen die gesprekken t.z.t. worden gevoerd binnen de genoemde kaders van zakelijkheid en transparantie.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Bij deze heb ik aan uw verzoek voldaan.
De uitrol van 5G |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het essay van prof. John Wiliam Frank in de Journal of Epidemiology & Community Health waarin hij pleit voor betere toepassing van het voorzorgsprincipe bij de uitrol van 5G?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Deelt u zijn constatering dat er steeds meer bewijs is dat blootstelling aan hoogfrequente elektromagnetische velden behorend bij de uitrol van 5G mogelijk negatieve biologische effecten heeft?
De conclusies en adviezen in dit artikel komen niet overeen met die van de collectieven van wetenschappelijke experts (zoals de WHO, ICNIRP en de Gezondheidsraad) die de onderzoeksliteratuur systematisch beoordelen en die ik voor de beleidsvorming als uitgangspunt neem.
Hoe waardeert u de constatering dat de advisering door en de richtlijnen van de International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection/World Health Organization zich ten onrechte beperken tot de thermische effecten van elektromagnetische straling?
De stelling dat de onafhankelijke internationale wetenschappelijke organisatie «bewijzen voor niet-thermische effecten negeert» is onjuist. Om gezondheidsschade van sterke elektromagnetische velden te voorkomen heeft ICNIRP, de door de WHO erkende internationale commissie die zich bezighoudt met de bescherming tegen mogelijke gezondheidseffecten van niet-ioniserende straling, blootstellingslimieten opgesteld voor radiofrequente elektromagnetische velden. Deze limieten beschermen (ruim) tegen opwarmingsschade aan het lichaam door een te hoge blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden.2 De blootstellingslimieten zijn vijftig keer lager dan het niveau waarbij in onderzoek gezondheidseffecten optraden.3 De limieten zijn door ICNRIP vastgesteld op basis van alle beschikbare wetenschappelijke onderzoeken naar allerlei denkbare mogelijke gezondheidseffecten van blootstelling aan elektromagnetische velden. Alleen de schadelijke effecten op de gezondheid als gevolg van overmatige opwarming worden als voldoende bewezen geacht om daarvan blootstellingslimieten af te leiden. De blootstellingslimieten van ICNIRP zijn overgenomen in de aanbevelingen door de Raad van de Europese Unie met het oog op de beperking van blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden4 en worden ook toegepast bij het voldoen aan de productveiligheidseisen voor apparatuur die in de handel wordt gebracht.5 Nederland hanteert, net als veel andere EU-lidstaten, deze blootstellingslimieten. De website van ICNIRP vermeldt dat zij wordt gefinancierd door nationale en publieke instellingen en een streng beleid van transparantie en onafhankelijkheid hanteert. Alle financiën van ICNIRP, inclusief donaties, zijn openbaar, evenals de persoonlijke belangen van de leden.6
ICNIRP doet uitvoerig meta-onderzoek op het gebied van elektromagnetische velden en gezondheid.7 In maart 2020 zijn deze limieten laatstelijk bevestigd en gepreciseerd op basis van de actuele stand van de wetenschap.8 ICNIRP heeft in de nieuwe blootstellingslimieten extra rekening gehouden met het gebruik van hogere frequenties ten behoeve van nieuwe technologieën (zoals 5G) en heeft om de gezondheidsbescherming verder te borgen nieuwe eisen toegevoegd ter limitering van de temperatuurstijging in het lichaam.9 Uit zeer uitvoerige meta-analyse van ICNIRP blijkt dat er geen wetenschappelijke basis is om te concluderen dat er bij blootstelling aan deze elektromagnetische velden met veldsterktes ónder deze limieten gezondheidsschade optreedt.10 ICNIRP heeft daarbij rekening gehouden met de wetenschappelijke kwaliteit en de onzekerheden van de door hen beoordeelde onderzoeken. De Gezondheidsraad adviseert om de nieuwste ICNIRP-richtlijnen in Nederland te gebruiken als basis voor het blootstellingsbeleid. Op 25 mei 2020 oordeelde de rechtbank dat het Nederlandse telecombeleid gebaseerd is op deugdelijke én actuele onderzoeken van deskundigen. De rechtbank concludeerde bovendien dat de gehanteerde strenge blootstellingslimieten en het toezicht daarop in orde zijn en dat de Staat het zogenoemde voorzorgsbeginsel naleeft.11
Hoe waardeert u zijn pleidooi om eerst meer onafhankelijk onderzoek te doen naar de gezondheidseffecten alvorens het 5G-netwerk met hoogfrequente elektromagnetische velden uit te rollen?
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie12 op het Gezondheidsraadadvies komt de Gezondheidsraad in zijn rapport tot de conclusie dat het beschikbare wetenschappelijke onderzoek laat zien dat een verband tussen frequenties die voor 5G gebruikt (zullen) worden en ziekten niet is aangetoond en ook niet waarschijnlijk is. Frequenties zoals de 700 MHz-band en de 3,5 GHz-band zijn al jaren in gebruik voor de huidige telecommunicatiesystemen of andere toepassingen zoals WiFi, zonder dat dit heeft geleid tot bewezen gezondheidsschade. Uit wetenschappelijke onderzoeken zijn geen bewijzen gevonden voor negatieve effecten op de gezondheid onder de internationaal gehanteerde blootstellingslimieten. Volgens de WHO, Europese Commissie en ICNIRP is er op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat het gebruik van de 26 GHz-band bij blootstelling onder de limieten negatieve gezondheidseffecten oplevert.13 Zoals eerder aangegeven heeft ICNIRP in de nieuwe blootstellingslimieten extra rekening gehouden met het gebruik van hogere frequenties ten behoeve van nieuwe technologieën.14 Ook bij het gebruik van 5G-technieken dient de blootstelling onder de geldende blootstellingslimieten te blijven. Agentschap Telecom houdt toezicht op de blootstellingslimieten en doet veldsterktemetingen door het gehele land om te controleren of de blootstellingslimieten niet worden overschreden.15 De werkelijk gemeten blootstelling door AT ligt over het algemeen een factor 10 onder de blootstellingslimieten. Dit geldt ook voor metingen aan 5G-systemen.16
Het kabinet zal zoals geadviseerd door de Gezondheidsraad inzetten op meer onderzoek. De komende jaren worden meer onderzoeksresultaten verwacht, bijvoorbeeld van het internationale epidemiologisch onderzoeksproject COSMOS17 waaraan Nederland deelneemt. Dit betreft een zeer groot internationaal cohortonderzoek waarin enkele honderdduizenden mensen gevolgd worden, met als doel lange termijn gezondheidseffecten te achterhalen. Dit zogeheten COSMOS-project loopt in ieder geval tot 2023. Daarnaast wordt in 2022 een uitgebreide wetenschappelijke analyse van de WHO verwacht. In navolging van de aanbevelingen in het advies van de Gezondheidsraad, beziet het kabinet op dit moment hoe het een extra bijdrage kan leveren aan (internationaal) onderzoek dat zich richt op gezondheidseffecten van blootstelling aan elektromagnetische velden in de 26 GHz-band en scenariostudies om de blootstelling van individuen als gevolg van draadloze communicatiesystemen (3G, 4G en 5G) zichtbaar te maken.
Het kabinet houdt de vinger aan de pols en blijft de nieuwste wetenschappelijke resultaten volgen. Het Kennisplatform EMV en organisaties zoals het RIVM, Gezondheidsraad en GGD’en spelen een belangrijke rol in de advisering en ontsluiting van kennis op het gebied van EMV. In het Kennisplatform EMV18 werken RIVM, TNO, DNV GL, GGD GHOR Nederland, Agentschap Telecom en ZonMw samen om wetenschap te duiden en kennis te ontsluiten voor burgers, professionals, werknemers en lagere overheden.
Gaat u zorgen voor meer onderzoek naar de gezondheidseffecten – thermische en niet-thermische – van hoogfrequente elektromagnetische straling bij de verwachte blootstelling in de toekomst? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 4.
Wat betekent het genoemde onderzoek voor de uitrol van het 5G-netwerk in Nederland?
Zie antwoord vraag 4.
UNRWA-studiematerialen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rapport over UNRWA-studiematerialen legt wederom schokkende feiten bloot over Palestijns onderwijs»?1
Ja.
Klopt de bevinding van het Institute for Monitoring Peace and Cultural Tolerance in School Education (IMPACT-SE) dat in nieuw ontwikkelde onderwijsmaterialen van The United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA), gericht op het thuisonderwijs gedurende de coronapandemie, sprake is van oproepen tot geweld, het afwijzen van vrede en het ontkennen van de legitimiteit van Israël en de Joodse geschiedenis en aanwezigheid in de regio?
Nederland heeft, tezamen met andere donoren, direct bij het openbaar worden van de IMPACT-SE bevindingen UNRWA om opheldering gevraagd in deze ernstige zaak. UNRWA gaf in haar reactie aan dat het zero tolerance heeft voor zaken zoals naar voren gebracht in het rapport en het problematische materiaal op de nieuwe, centraal aangestuurde online leeromgeving is weggehaald of aangepast. Tevens is er een interne review gaande naar hoe dit heeft kunnen gebeuren en de bijpassende aanscherpingen in de controle systemen die nodig zijn om dit in de toekomst te voorkomen.
Als gevolg van maatregelen om de verdere verspreiding van het COVID-19 virus tegen te gaan, zijn veel UNRWA scholen in de Palestijnse gebieden gesloten en volgen de leerlingen sinds vorig jaar voor een groot deel thuisonderwijs. Om de plotselinge overgang, in het voorjaar van 2020, van klassikaal naar thuisonderwijs soepel te laten verlopen en er voor te zorgen dat de lessen niet onderbroken zouden worden, heeft UNRWA aanvullend materiaal geproduceerd op basis van de schoolboeken van de Palestijnse Autoriteiten.
UNRWA heeft direct actie ondernomen toen het erachter kwam dat hierbij fouten waren gemaakt en heeft zaken terstond aangepast en het betrokken materiaal verwijderd. Zoals gemeld door UNRWA, wordt bij het omzetten van de schoolboeken naar een centraal digitaal lesplatform alle content gecontroleerd om te waarborgen dat alle materialen die aan de leerlingen ter beschikking worden gesteld voldoen aan de VN-principes en waarden. Nederland en andere gelijkgezinde landen hebben hierop aangedrongen bij UNRWA en zullen er nauwgezet op toezien dat dit ook daadwerkelijk het geval zal zijn.
Beaamt u dat de onderwijsmethoden hiermee niet in lijn zijn met de officiële VN-doelstellingen?
Het kabinet steunt de uitgangspunten van het onderwijsbeleid van UNRWA. Binnen de uitvoering van dit beleid wordt de inhoud van het curriculum en de bijbehorende schoolboeken permanent aan nauwgezet onderzoek onderworpen om te verzekeren dat het materiaal in overeenstemming is met VN-waarden van neutraliteit, mensenrechten, tolerantie, gelijkheid en non-discriminatie. UNRWA traint haar onderwijzend personeel hierin en zorgt ervoor dat het lesprogramma aangevuld wordt indien er zorg is over bepaalde passages in teksten. UNRWA erkent dat, in de uitzonderlijke en moeilijke omstandigheden van de Corona pandemie, er desondanks een beperkte hoeveelheid lesmateriaal dat eerder als problematisch aangemerkt was, toch in het pakket is terecht gekomen. UNRWA hanteert een zero tolerance beleid ten aanzien van discriminatie en het aanzetten tot haat en geweld in haar scholen en aangeboden lesmateriaal en heeft dan ook onmiddellijk actie ondernomen om dit te corrigeren.
Erkent u dat dit aantoont dat feedback naar aanleiding van eerdere onderzoeken slechts in beperkte mate wordt toegepast op nieuw onderwijsmateriaal?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de volgende bevindingen van IMPACT-SE (zie ook de nadere toelichting hierop en onderbouwing hiervan onder de sectie «selected examples»)? Kunt u een reactie op elke afzonderlijke conclusie geven?
Nederland, maar ook de EU en andere donorlanden zijn van mening dat het aanzetten tot haat en geweld in het lesmateriaal volstrekt onacceptabel is. UNRWA toetst de Palestijnse schoolboeken continu op problematische passages. Voor de gevallen waar lesmateriaal niet met VN-waarden blijkt te stroken heeft UNRWA alternatieve instructiematerialen ontwikkeld voor gebruik in diens scholen.
Het kabinet acht het van groot belang dat UNRWA strikte toetsing blijft uitvoeren en is tevens van mening dat kennis van elkaars leven en geschiedenis van belang is voor een klimaat waarin vrede mogelijk is. Het kabinet blijft zich uiteraard inzetten om aanzetten tot haat of geweld tegen te gaan. Binnenkort verwacht Nederland de uitkomsten van het door de EU-gesponseerde onderzoek van het Georg Eckert instituut naar de schoolboeken van de Palestijnse Autoriteiten, waarmee een objectieve basis moet komen voor het beoordelen van het Palestijnse curriculum en een discussie met de Palestijnse Autoriteit over dit curriculum.
Beaamt u dat dit soort lesinhoud haatzaaien, verdeeldheid en conflict veeleer bevordert dan vermindert en dat jonge kinderen op school niet aan dit soort onjuistheden en eenzijdigheden blootgesteld zouden moeten worden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u geschrokken van deze bevindingen van IMPACT-SE en welke conclusies verbindt u hieraan voor de Nederlandse diplomatieke en financiële steun aan UNRWA?
Het kabinet heeft bij UNRWA steeds het belang van neutraliteit, ook in het onderwijs, benadrukt en betreurt dat UNRWA ondanks de aandacht voor neutraliteit in het onderwijs toch deze materialen heeft geproduceerd. Zoals gesteld heeft Nederland, tezamen met andere donoren, bij UNRWA om opheldering gevraagd in deze ernstige zaak. Daarbij heeft UNRWA herhaald dat dergelijke teksten niet geaccepteerd worden, en de teksten niet in de online leeromgeving geplaatst worden. De genoemde interne review zal de toedracht van deze omissie en de bijpassende aanscherpingen in de controle systemen duidelijk moeten maken en tot verbetering moeten leiden om herhaling te voorkomen.
Tijdens de politieke consultaties met het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de Palestijnse Autoriteit op 28 januari 2021 benadrukte Directeur-Generaal Politieke Zaken wederom het belang dat Nederland hecht aan het nauwe toezicht door Palestijnse (en Israëlische) ministeries van Onderwijs op de inhoud van hun eigen schoolboeken en dat lesmaterialen geen discriminatie, antisemitisme, haat zaaien en/of opruiende retoriek mogen bevatten.
Nederland is van mening dat het onderwijsbeleid van UNRWA een solide basis heeft, daarbij meewegend dat uitvoering altijd uitdagend blijft in de omstandigheden waarin UNRWA haar werk doet. Die omstandigheden werden nog moeilijker toen UNRWA in alle velden waar het actief is onverwachts moest omschakelen naar thuisonderwijs. In dat licht, rekening houdend met de corrigerende maatregelen die UNRWA heeft genomen en in het belang van de gehele continuïteit van UNRWA’s dienstverlening, is het kabinet niet voornemens de Nederlandse financiering van UNRWA te herzien.
Bent u bereid zowel binnen UNRWA als de Palestijnse autoriteit het gesprek aan te gaan over de conclusies van IMPACT-SE en de noodzaak tot een andere inhoud van lesmaterialen?
Zie antwoord vraag 7.
Daar waar u in antwoord op eerdere vragen stelde dat Nederland het belang van goed onderwijs onderschrijft, maar dat er geen reden was om de Nederlandse financiering te herzien of aan te passen, ziet u die reden inmiddels wel? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 7.
Het gebrek aan voortgang in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de zorgen van de Veengroep uit Siddeburen?
Ja.
Herkent u dat er op tal van terreinen enorme vertragingen zijn en beloftes niet worden nagekomen?
De schadeafhandeling en de versterkingsoperatie waren jarenlang in handen van NAM. Onvoldoende voortgang in beide operaties was één van de redenen waarom het Rijk heeft besloten deze operaties van NAM over te nemen. Voor schadeafhandeling geldt dat er een versnelling heeft plaatsgevonden, inmiddels komen er rond de 1.000 schademeldingen per week binnen bij het IMG en wordt 71% procent van de meldingen binnen een half jaar afgehandeld. Naast de afhandeling van deze fysieke schade heeft het IMG ook voort gemaakt met de andere vormen van schade zoals schade door waardedaling. Voor de versterkingsoperatie geldt dat er belangrijke afspraken zijn gemaakt, maar er ook nog veel moet gebeuren om de belofte van duidelijkheid en perspectief van bewoners volledig in te lossen. Voor de aanleg van glasvezel in Siddeburen geldt dat de operatie langer duurt dan vooraf aan bewoners gecommuniceerd. Rodin Broadband Groningen BV (hierna Rodin), het bedrijf dat werkt aan dit project, heeft laten weten via de regionale media dat de bewoners in het buitengebied van Siddeburen nog dit jaar worden aangesloten.
Snapt u dat bij bewoners de moed steeds verder in de schoenen zakt? Waarom heeft u het zover laten komen?
De problematiek in Groningen kan van bewoners veel vragen, dit wordt ook geconstateerd in het laatste rapport van Gronings Perspectief. Het kabinet neemt deze zorgen serieus. Ik hecht er echter ook aan om te benadrukken dat er ook enkele lichtpuntjes zichtbaar zijn, bijvoorbeeld op het gebied van schadeafhandeling: bewoners die schade melden bij het IMG hebben na deze ervaring meer vertrouwen in de instanties in Groningen en de doorlooptijd van een schademelding is de afgelopen periode enorm afgenomen, inmiddels wordt ruim 71% van de schademeldingen binnen zes maanden afgehandeld. Dit sluit aan bij de positieve beoordeling die schademelders het IMG na afloop geven, gemiddeld een 7.9. Daarnaast is er met het bestuurlijk akkoord financiële ruimte gemaakt voor de noodzakelijke verbeteringen. Dit ziet onder andere toe op de mogelijkheid om kwetsbare bewoners meer te helpen. Er is budget vrijgemaakt voor sociale en emotionele ondersteuning en is er een budget van 50 mln. beschikbaar gesteld om schrijnende situaties snel aan te kunnen pakken.
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat mensen schades niet meer melden en de problemen domweg negeren (met als risico dat deze alleen maar groter worden)?
Het is bekend dat de schadeafhandeling onder de NAM niet goed verliep en dat dat sporen heeft achtergelaten in het vertrouwen van Groningers met schade. Dat is mede de reden dat de schadeafhandeling in handen van de overheid is gekomen. Met de oprichting van het IMG is de schadeafhandeling verbeterd en versneld. Een stuwmeer aan meldingen is weggewerkt, langlopende complexe schades worden afgehandeld en het reguliere proces is zodanig ingericht dat het sneller en soepeler gaat. Dit werpt inmiddels zijn vruchten af: schademelders beoordelen het IMG gemiddeld met een 7.9. Dat neemt niet weg dat er bewoners blijven die schades wellicht niet (meer) melden. Om deze groep alsnog zo veel mogelijk te bereiken heeft het IMG maatregelen doorgevoerd, zoals het instellen van mobiele steunpunten. Om signalen vroegtijdig te signaleren is het IMG bovendien doorlopend in gesprek met de maatschappelijke organisaties, vangnetten (Stut & Steun, Commissie Bijzondere Situaties) en regionale overheden.
Klopt het dat de beloofde glasvezelaanleg jaren vertraging heeft opgelopen?
Het klopt inderdaad dat de aanleg van snel internet naar de circa 14.000 zogenaamde «witte adressen»1 in de dunbevolkte gebieden van de provincie Groningen binnen het project «Snel Internet Groningen» vertraging heeft opgelopen. Het project komt voort uit de gelijknamige subsidieregeling, waarvoor in 2017 door de provincie Groningen een tender was uitgeschreven. Voor de regeling hebben de provincie Groningen, de Nationaal Coördinator Groningen en de Economic Board Groningen samen 40 miljoen euro beschikbaar gesteld (30 miljoen lening en 10 miljoen subsidie). In de regeling waren diverse voorwaarden opgenomen, waaronder de eis dat alleen «witte adressen» deel uitmaken van het project en de gemeenten in het aardbevingsgebied als eerste van snel internet moesten worden voorzien. Verder moest het project binnen twee jaar worden voltooid. De tender is destijds gewonnen door het bedrijf Rodin. De aanpak van Rodin is erop gericht om de adressen in het buitengebied te voorzien van snel internet via glasvezel of een draadloze verbinding.
Aanvankelijk had de aanleg in 2019 moeten zijn afgerond, maar door diverse oorzaken heeft de aanleg vertraging opgelopen. Rodin heeft inmiddels via de regionale media laten weten dat de bewoners in het buitengebied van Siddeburen nog dit jaar worden aangesloten en er momenteel met man en macht aan wordt gewerkt om dat te realiseren2. Ook geeft het bedrijf aan contact te hebben met de doelgroep in het gebied. Volgens de planning op de website van Rodin moet het snelle internet in mei van dit jaar in Siddeburen, maar ook in de rest van de gemeenten in het Groningse aardbevingsgebied, zijn aangelegd3. De provincie Groningen heeft regelmatig contact met Rodin over de voortgang van het project.
Overigens zijn er in de afgelopen jaren ook andere partijen in de provincie Groningen actief geworden met de aanleg van snel internet (via glasvezel) in de buitengebieden van de provincie, waardoor bepaalde gebieden inmiddels zijn of worden voorzien van snel internet door deze partijen.
Wat is de oorzaak van die vertraging?
De provincie Groningen heeft laten weten dat de vertraging onder meer is veroorzaakt door krapte op de aanneemmarkt als gevolg van sterk gewijzigde marktomstandigheden. Aanvankelijk was Rodin van plan om grote aannemers te contracteren voor de aanleg van het snelle internet in de provincie Groningen. Echter, omdat meer in het algemeen grote marktpartijen weer volop zijn gaan investeren in de aanleg van glasvezel en daarbij gebruik maken van deze grote aannemers, ontstond er een tekort aan grote aannemers om te voorzien in de aanlegcapaciteit. Daarop heeft Rodin besloten het project uit te laten voeren door regionale aannemers die ieder een deel van de werkzaamheden uitvoeren. Dit heeft extra tijd gekost. Daarnaast heeft ook Covid-19 een vertragend effect gehad op de aanlegwerkzaamheden, onder meer als gevolg van beperkingen bij aansluitwerkzaamheden in woningen en de toegenomen complexiteit bij het op afstand doorlopen van een vergunningstraject met gemeenten. Voorgenoemde ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat de aanleg van snel internet minder snel is gegaan dan verwacht en ook minder snel dan in een eerdere fase door betrokken organisaties is gecommuniceerd.
Vindt u niet dat bewoners in Groningen, en zeker die bewoners die in het aardbevingsgebied wonen, snel moeten profiteren van de economische stimuleringsmaatregelen, zoals de aanleg van snel internet? Waarom gebeurde dat nog niet? Dit duurt zo toch eindeloos en schaadt het vertrouwen?
Ik ben het eens met de stelling dat Groningers snel moeten profiteren van de economische stimuleringsmaatregelen. Voor een herstel van vertrouwen is het belangrijk dat dit zo spoedig mogelijk gebeurt.
De-rubricering bilaterale verdragen van Nederland en de VS over plaatsing van kernwapens in Nederland. |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de publicatie van een negentiental documenten door het National Security Archive over de bilaterale betrekkingen over atoomwapenpolitiek tussen Nederland en de Verenigde Staten?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u deze documenten niet zelf wenste te openbaren?
Wat is de politieke relevantie van deze geheimhouding nu belangrijke kerndocumenten bevestigen wat algemeen bekend werd verondersteld, namelijk dat Nederland gedetailleerde afspraken over Amerikaanse kernwapens in ons land heeft gemaakt?
Zijn er behalve deze negentien documenten nog meer documenten die u naar aanleiding van deze publicatie inmiddels bereid bent te publiceren dan wel te de-rubriceren? Zo ja, wanneer? Indien nee, waarom niet?
Waarom hebt u in dat licht wel een aantal documenten vrijgegeven op 15 juli 2020 en was u niet bereid documenten die over hetzelfde onderwerp gaan en in dezelfde periode speelden niet openbaar te maken? Kunt u uw antwoorden toelichten?2
Op grond van overwegingen van staatsveiligheid kunnen geen mededelingen worden gedaan over geheime verdragen tussen Nederland en andere landen. Geheimhouding van verdragen is aan de orde, wanneer verdragen door openbaarmaking hun reden van bestaan verliezen. In hoeverre het noodzakelijk is het geheime karakter van een verdrag in stand te houden, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Een verdrag komt in aanmerking voor derubricering wanneer openbaarmaking van een verdrag niet langer de reden van het bestaan van dat verdrag aantast. Instemming van de andere verdragspartij(en) met openbaarmaking is een voorwaarde.
De vrijgave van documenten op 15 juli 2020 betreft de publicatie van de Technische en de Veiligheidsbijlage bij de Overeenkomst tussen Staten die partij zijn bij het Noordatlantisch Verdrag, tot samenwerking inzake atoomgegevens (Parijs, 18 juni 1964) en het Protocol tot wijziging van de Veiligheidsbijlage bij de Overeenkomst (Brussel, 2 juni 1998). Uit onderzoek was gebleken dat de NAVO de twee bijlagen reeds gederubriceerd had, waarmee ook het Protocol openbaar gemaakt kon worden. In de brief aan uw Kamer dd. 15 juli 2020 [Kamerstuk 34 958, nr. 9] heeft de Minister van Buitenlandse Zaken toegezegd in het eigen departement en ook bij de andere verantwoordelijke departementen periodiek de mogelijkheid tot derubricering van vertrouwelijke en geheime verdragen onder de aandacht te blijven brengen.
Deelt u de opvatting dat naar aanleiding van de langdurige strijd van onderzoekers die uiteindelijk leidde tot publicatie op 15 januari 2021 er geen reden is verdere de-rubricering tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de memoranda van Overeenstemming (MoU’s) over kernwapens die deel uit maken van het op 2 juli 2018 afgesloten bilaterale raamverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten vrij te geven? Zo nee, waarom niet?3
Middels het raamverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten wordt voorzien in standaardbepalingen voor toekomstige bilaterale MoU’s voor defensiesamenwerking. Op grond van overwegingen van staatsveiligheid en/of bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken kunnen geen mededelingen worden gedaan over eventuele separate bilaterale of multilaterale overeenkomsten die verband houden met de kernwapentaak van Nederland in het kader van de bondgenootschappelijke verdediging.
Hoe verhouden deze geheime bilaterale afspraken zich tot het transparantiebeleid dat Nederland en de NAVO hebben vastgesteld met betrekking tot kernwapens in Nederland?
Het kabinet heeft de afgelopen jaren meermaals aangegeven dat het, net als de Kamer, voorstander is van transparantie. In gesprekken met bondgenoten heeft het kabinet ook regelmatig gepleit voor (meer) transparantie, maar kreeg daar geen steun voor. Nederland is gebonden aan verdragsrechtelijke geheimhouding ten aanzien van bondgenootschappelijke afspraken. Daar liggen veiligheidsoverwegingen aan ten grondslag.
Deelt u de opvatting dat het in het licht van de ratificatie van het VN-Verdrag tot afschaffing van kernwapens een logische tussenstap op weg naar ratificatie is om deze verdragen openbaar te maken? Zo ja, kunt u deze bij de antwoorden op deze vragen voegen? Zo nee, wanneer verwacht u het wel te kunnen openbaren?
Nederland heeft deelgenomen aan de onderhandelingen over het verdrag voor het verbod van kernwapens (TPNW), maar heeft het verdrag niet ondertekend. Hierover is uw Kamer onder meer geïnformeerd middels de Kamerbrief van 14 juli 2017 [Kamerstuk 33 783 nr. 26]. De inwerkingtreding van het verdrag of resultaten van een recente peiling zijn voor het kabinet geen aanleiding de positie ten aanzien van het TPNW te veranderen.
Is het draagvlak onder de Nederlandse bevolking voor u relevant om tot ondertekening van het VN-Verdrag over te gaan? Deelt u de opvatting dat u veel draagvlak heeft om het Verdrag te tekenen, omdat een grote meerderheid van de bevolking zo’n stap steunt? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 9.
De verhuizing van een huisartsenpost naar Roosendaal |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tholen geschokt ook de huisartsenpost verhuist naar Roosendaal»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Ik begrijp dat wijzigingen in het zorgaanbod van acute zorg tot zorgen leidt bij mensen en dat het voorgenomen besluit om de huisartsenpost in Bergen op Zoom naar Roosendaal te verplaatsen onrust veroorzaakt bij de bewoners die gebruik maken van deze huisartsenpost. Daarnaast onderken ik het belang van een goede fysieke bereikbaarheid van acute zorg. Ik acht het daarom van belang dat besluitvorming over wijzigingen in het zorgaanbod van acute zorg op een goede manier verloopt en dat voor het nemen van een definitief besluit een aantal processtappen zorgvuldig worden doorlopen, waaronder vroegtijdige consultatie van bewoners, gemeenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Ik heb van de stichting Huisartsenposten West-Brabant vernomen dat er inmiddels met de meeste externe stakeholders gesprekken hebben plaatsgevonden. Gesprekken met inwoners van de verzorgingsgebieden van de huisartsenposten in Bergen op Zoom en Roosendaal zijn vanwege Covid-19 uitgesteld, maar zullen alsnog plaatsvinden voordat er een definitief besluit wordt genomen. Het is uiteindelijk aan de stichting Huisartsenposten West-Brabant en de huisartsen in de regio, in samenspraak met de betreffende zorgverzekeraar(s) en binnen de normen gesteld voor toegankelijkheid en bereikbaarheid, om na het volgen van een zorgvuldig besluitvormingsproces keuzes te maken met betrekking tot hun zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren.
Wat vindt u ervan dat uw ambtsvoorganger in het debat van 13 juni 2018 stelde dat er vroeg in het besluitvormingsproces en voor er een definitief besluit genomen wordt, alle partijen betrokken moeten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de handelwijze van Huisartsenkring West Brabant zich tot artikel 8a.4 van de algemene maatregel van bestuur (AMvB) acute zorg?
Ik heb van de IGJ vernomen dat er nog geen melding is gemaakt van de voorgenomen verhuizing van de huisartsenpost in Bergen op Zoom naar Roosendaal, maar dat de casus hen wel bekend is. Gezien de voorgenomen verhuizing pas in 2025 zal plaatsvinden en ik van de stichting Huisartsenposten West-Brabant heb vernomen dat zij zullen handelen naar de concept AMvB acute zorg, ga ik ervanuit dat de instelling aan zijn verplichtingen uit de concept AMvB gaat voldoen.
Kunt u uiteen zetten welke partijen tot dusverre bij de besluitvorming over de verhuizing van de huisartsenpost naar Roosendaal betrokken zijn?
Van de stichting Huisartsenposten West-Brabant heb ik vernomen dat vóór het definitieve besluit over het verhuizen van de huisartsenpost in Bergen op Zoom naar Roosendaal gesprekken worden aangegaan met diverse externe stakeholders. Burgemeesters en wethouders van Bergen op Zoom, Tholen, Hoogerheide/Woensdrecht, en Steenbergen zijn in januari 2020 reeds geïnformeerd, en ook de zorgverzekeraars en de belangrijkste samenwerkingspartners in de regio zijn vroegtijdig geïnformeerd. Onder de te betrekken stakeholders vallen ook (vertegenwoordigers van) bewoners van het werkgebied van de huisartsenposten in Bergen op Zoom en Roosendaal, waarbij ook de inwoners van Tholen zullen worden meegenomen. Vanwege Covid-19 is besloten om de gesprekken met de bewoners van het werkgebied van de huisartsenposten in Bergen op Zoom en Roosendaal, die gepland stonden voor afgelopen zomer, uit te stellen. Deze zullen op een later moment alsnog plaatsvinden.
Zijn of worden de inwoners van Tholen gezien als een «betrokken partij»?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn de inwoners van Tholen voldoende meegenomen in de besluitvorming om de huisartsenpost te verhuizen naar Roosendaal? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is er in het besluitvormingsproces voldoende meegewogen wat de consequenties zijn als men ‘s avonds of in het weekend naar de huisartsenpost in Roosendaal moet gaan?
Ik heb van de stichting Huisartsenposten West-Brabant vernomen dat responstijden en bereikbaarheidstijden worden meegewogen in het besluitvormingsproces. Ik heb daarnaast van de NZa vernomen dat er door het RIVM een bereikbaarheidsanalyse is uitgevoerd. Hieruit blijkt dat, in de mogelijke toekomstige situatie, 97,8% van de inwoners van het verzorgingsgebied van de huidige huisartsenposten in Bergen op Zoom en Roosendaal binnen 30 minuten rijtijd per personenauto de post kan bereiken. De gehanteerde norm dat 90% van de inwoners van het verzorgingsgebied binnen 30 minuten met eigen auto een huisartsenpost moet kunnen bereiken wordt dus in de huidige en in de mogelijke toekomstige situatie gehaald. Specifiek voor de inwoners van Tholen geldt dat de reistijd vanaf Tholen in de mogelijke toekomstige situatie met 2 minuten wordt verlengd.
Is er overleg geweest met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) over de verhuizing van de huisartsenpost naar Roosendaal en bereikbaarheid en aanrijtijden?
Zie antwoord vraag 8.
Valt de aanrijtijd voor auto’s nog binnen de 30 minuten-norm zoals beschreven op de website www.volksgezonheidenzorg.info?2
Zie antwoord vraag 8.
Is dit besluit dat de huisartsenkring West Brabant nu genomen heeft, definitief? Waarom wel? Waarom niet?
Ik heb van de stichting Huisartsenposten West-Brabant vernomen dat er vooralsnog sprake is van een voorgenomen besluit en dat het definitieve besluit formeel genomen wordt nadat alle gesprekken met de diverse externe stakeholders hebben plaatsgevonden, waaronder de uitgestelde gesprekken met de (vertegenwoordigers van) bewoners binnen het werkgebied van de huisartsenposten in Bergen op Zoom en Roosendaal.
Wat vindt u van de argumentatie van de Huisartsencoöperatie West-Brabant dat de verhuizing nodig is om de beste zorg te kunnen garanderen, gezien uit de statistieken blijkt dat huisartsenposten vier miljoen keer acute zorg verlenen los van de zorg die een Spoedeisende Hulp (SEH)-post levert?3
Binnen de normen gesteld voor toegankelijkheid en bereikbaarheid is het aan de stichting Huisartsenposten West-Brabant en de huisartsen in de regio, in samenspraak met de betreffende zorgverzekeraar(s) om keuzes te maken met betrekking tot hun zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren en om de veiligheid en kwaliteit van de geleverde zorg te borgen. Ik vind het echter van belang dat besluitvormingsprocessen die raken aan de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de acute zorg zorgvuldig verlopen en dat betrokken partijen in de regio op een goede manier worden geïnformeerd en meegenomen in de overwegingen op basis waarvan besluiten worden genomen.
Het voorstel van de gemeente Amsterdam tot het plaatsen van windturbines in het IJmeer, op korte afstand van de woonwijk IJburg. |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de plannen van de gemeente Amsterdam om windturbines te plaatsen in het IJmeer?1
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat binnen dit plan ook wordt gedacht aan afstanden tussen de 350 en 500 meter van een bestaande woonwijk?
Mij is bekend dat binnen de plannen aan deze afstanden gedacht wordt, waarbij het van belang is om te melden dat het nog een zoekgebied betreft en de plannen nog niet definitief zijn.
Lopen de omwonenden hierdoor niet extra risico op gezondheids- en welzijnsschade vanwege de zeer korte afstand waarop de windturbines worden geplaatst ten opzichte van de woonwijk? Kunt u dit toelichten mede ook vanuit het voorzorgsbeginsel?2
Windturbines mogen in de omgeving van woningen worden gebouwd. Wel gelden er regels om eventuele geluidsoverlast en last van slagschaduw te beperken. Deze milieunormen gelden ook in dit geval. Dit draagt ertoe bij dat risico’s op gezondheids- en welzijnsschade tot het aanvaardbare minimum zijn beperkt. In het wetenschappelijk onderzoek dat tot nu toe is gedaan zijn geen duidelijke aanwijzingen gevonden voor een direct verband tussen windturbinegeluid en gezondheidseffecten, anders dan hinder en mogelijk slaapverstoring. Aangezien de huidige geluidsnormering al gericht is op het beperken van hinder en slaapverstoring, zie ik geen noodzaak om uit voorzorg strengere normen te hanteren.
Kunt u aangeven of er op meer locaties in ons land wordt gewerkt met afstandscriteria vanaf 350 meter?
Er zijn geen specifieke afstandscriteria. Wel kunnen op grond van de normering voor veiligheid, ten behoeve van het beperken van het plaatsgebonden risico, minimale afstanden worden bepaald tussen een windturbine en bewoning. Daarnaast zijn er normen voor geluid en slagschaduw. De bevoegde gezagen dienen die normen bij de planvorming in acht te nemen. Binnen die normen wordt de plaatsing van windturbines overwogen.
Indien kan worden voldaan aan de gestelde geluidsnorm en de norm voor slagschaduw is een afstand van 350 meter mogelijk. Vooraf dient een geluidsonderzoek plaats te vinden, waarbij de geluidsbelasting wordt berekend op basis van de geluidproductie van de windturbine, in combinatie met gegevens over de windsnelheden gedurende het jaar. Daarbij moet worden aangetoond dat het geluid van de windmolens nabij woningen binnen de grenswaarden blijft. Als blijkt dat een windpark te veel geluid maakt, moet de ontwikkelaar voor technische aanpassingen zorgen, bijvoorbeeld een lagere maximum draaifrequentie of een kleiner vermogen. Slagschaduw kan hinder veroorzaken als de turbine dicht bij een woning of ander kwetsbaar object staat. Hier zijn normen voor om de hinder te beperken. Een gevel met ramen mag bijvoorbeeld niet meer slagschaduw ontvangen dan 17 dagen per jaar en niet meer dan 20 minuten per dag. Dit kan worden bereikt door (op zonnige dagen) de windturbine tijdelijk stil te zetten op het moment dat betreffende gevel met ramen geconfronteerd wordt met te veel slagschaduw.
Een initiatiefnemer van een windmolen is verplicht op basis van jaarlijkse draaigegevens aan te kunnen tonen dat wordt voldaan aan de wettelijke geluidnormen en deze gegevens minimaal vijf jaar te bewaren. Zo kan de overheid zien of een exploitant zich houdt aan de geluidsnormen. Als de geluidsnormen worden overschreden, kan de overheid een dwangsom opleggen of de windmolen laten stilzetten.
Of, wanneer en hoe lang een windturbine moet worden stilgezet valt niet in algemene zin aan te geven, dit is per specifieke situatie verschillend, mede afhankelijk van het aantal woningen of andere kwetsbare objecten in de omgeving.
Kunt u aangeven of het klopt dat deze afstand is toegestaan in Nederland, zolang voldaan wordt aan de gestelde gemiddelde geluidsnormen en normen voor slagschaduw? Zo ja, wat betekent dit voor de tijd dat een turbine daardoor moet worden stilgezet, het businessplan, en op welke wijze wordt dit gecontroleerd en hoe wordt hierop gehandhaafd? Zo nee, welke afstandsnormen gelden er in Nederland, welke consequenties hebben deze normen voor plannen die deze normen overschrijden en op welke wijze wordt hierop gecontroleerd en gehandhaafd?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitleggen wat precies de functie en het doel van participatie en inspraak van omwonenden is, welke reikwijdte deze hebben en wanneer deze gevolgen heeft voor plannen waarop zij betrekking hebben?
In algemene zin heb ik in mijn brief van 22 maart jl. over de versterking en vernieuwing van de democratie3 aangegeven dat participatie van inwoners belangrijk is voor de kwaliteit en draagvlak van besluitvorming en beleid in het lokale bestuur. Een belangrijk uitgangspunt voor succesvolle participatie is dat burgers, ondernemers en maatschappelijke partijen ook daadwerkelijk invloed kunnen uitoefenen. Het programma Democratie in Actie (DiA) ondersteunt gemeenten bij versterking en vernieuwing van democratie en bestuur. Daarbij zijn ook instrumenten ontwikkeld en ondersteuning beschikbaar voor gemeenten om werk te maken van participatie, bijvoorbeeld met burgerfora en het uitdaagrecht.
Bij het realiseren van hernieuwbare energieprojecten hebben zowel het bevoegd gezag als de initiatiefnemer een rol en verantwoordelijkheid waar het gaat om het betrekken van de omgeving en het verkrijgen van draagvlak. Het gaat hierbij zowel om het betrekken van de omgeving bij de besluitvorming en het ontwerp van het project, als het maken van afspraken met de omgeving over financiële participatie, conform de afspraak hierover in het Klimaatakkoord.
Er zijn voorbeelden te noemen van projecten waar projecten zijn aangepast in overleg met de omgeving. Het is belangrijk om hierbij te noemen dat «op acceptabele wijze» subjectief is: wat voor de één «acceptabel» is, hoeft niet acceptabel te zijn voor een ander. Bij windpark Nij Hiddum-Houw is in overleg met de rondom het park ingestelde Omgevingsadviesraad (OAR) gekozen voor negen grotere turbines in plaats van 18 kleinere, is de positie van één van de turbines verschoven en zijn er diverse geluidsbeperkingen afgesproken. Andere voorbeelden van participatie bij projecten rondom windenergie op land zijn onder andere te vinden op https://www.energieparticipatie.nl/community/praktijkverhalen.
Ook bij het opstellen van de Regionale Energiestrategieën (RES’en) wordt momenteel een belangrijke basis gelegd voor de discussie over de wenselijkheid van ontwikkelingen. Iedere RES-regio organiseert participatie van inwoners op een manier die past bij de kenmerken en plannen van de regio. Dit kan ook gaan om financiële participatie of maatschappelijke initiatieven. Daarmee kunnen ideeën opgehaald worden en kan een beeld verkregen worden van het draagvlak voor windenergie; zowel voor wat betreft de landschappelijke inpassing van potentiële locaties als het beoogde vermogen. Op basis daarvan kunnen overheden randvoorwaarden stellen aan de locatiekeuze en invulling van windprojecten. Daarbij nemen overheden niet alleen draagvlak in beschouwing, maar bijvoorbeeld ook impact op het landschap, netinfrastructuur en energieopbrengst.
Kunt u voorbeelden geven van projecten rond windenergie op land, waarbij de participatie en inspraak er voor heeft gezorgd dat de plannen niet doorgingen, dan wel op voor de participerende omwonenden op acceptabele wijze werden aangepast?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitleggen waarom Nederland niet kiest voor het model in Beieren, waar de norm geldt dat de afstand tot windturbines wordt bepaald door de tiphoogte van de turbine x 10?
In Nederland is niet gekozen voor afstandsnormen, maar voor geluidsnormen en normen voor veiligheid en slagschaduw omdat die een meer gerichte op de specifieke situatie afgestemde afweging mogelijk maken.
Elk land kan in de daar geldende systematiek een methode van afweging kiezen. De omstandigheden binnen een land spelen ook een rol bij de keuze van instrumenten.
Bent u van mening dat Beieren (of andere landen) deze norm ten onrechte heeft gesteld? Zo ja, wat is hiervan de onderliggende argumentatie?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u bevestigen dat bij het vaststellen van de geluidsnormen en de afstand tussen windturbines en de bebouwde kom, geen andere belangen zijn meegewogen dan de gezondheid en het welzijn van omwonenden? Zo nee, welke andere belangen spelen hierbij een rol en in welke mate gaan deze ten koste van de gezondheid en het welzijn van omwonenden?
Bij de vaststelling van geluidsnormen is er expliciet op toegezien dat de normstelling qua verwachte hinder in lijn is met de normstelling voor andere geluidbronnen (zie Nota van Toelichting bij wijziging milieuregels windturbines (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2010-749.html)). Net zoals bij andere geluidbronnen wordt een beperkte kans op hinder als aanvaardbaar beschouwd. Voor de geluidsnormering, en daarmee voor de afstand tot bebouwing, speelt het bieden van een voldoende mate van bescherming tegen hinder en slaapverstoring een doorslaggevende rol.
Kunt u aangeven hoeveel en op welke schaal (hoe vaak, op welk moment en de hoogte van de overschrijding) de huidige windturbines op land de gestelde geluidsnormen en normen voor slagschaduw het afgelopen jaar (vastgesteld) hebben overtreden, welke handhavingsmaatregelen hierop zijn getroffen en in welke verhouding de overtredingen staan ten opzichte van het aantal ontvangen klachten van omwonenden? Zo nee, bent bereid dit te onderzoeken?
De handhaving van de geluidsnormen en normen voor slagschaduw ligt bij decentrale bevoegde gezagen (omgevingsdiensten, in opdracht van gemeenten). In geval van twijfel kan in de praktijk worden gecontroleerd of een windturbine voldoet aan het geaccrediteerde geluidproductieniveau en kan hierop worden gehandhaafd. Bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) bestaat geen landelijk overzicht van overtredingen, handhavingsmaatregelen en klachten van omwonenden met betrekking tot windturbines op land in het afgelopen jaar. Het ligt ook niet in de rede dat een andere instantie dan het bevoegd gezag dat er over gaat een dergelijk overzicht bijhoudt. Bij windturbines is er sprake van lokaal maatwerk, waarbij er naast de regels uit het Activiteitenbesluit vaak ook nog maatwerkvoorschriften worden gesteld. In antwoord op een eerdere Kamervraag zijn voorbeelden genoemd van gevallen waarin een dwangsom was opgelegd wegens overtreding van maatwerkvoorschriften voor geluid van windturbines (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 952, antwoord op vraag 4).
Het ’s nachts uitschakelen van de SMART-L-radar in Wier. |
|
Sadet Karabulut |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Op welke afstand staat de radar in Wier van de bebouwde kom?1
De bebouwde kom van Wier ligt op ruim 600 meter van de nieuwe radartoren.
Wat waren de doorslaggevende argumenten om de radar ’s nachts uit te zetten?
De doorslaggevende argumenten om de radar in Wier gedurende de testfase tijdelijk ’s nachts stil te zetten zijn dat de radar alleen ’s nachts de geluidsnormen overschrijdt en het niet noodzakelijk is om gedurende de gehele testperiode 24 uur per dag te testen. Daarnaast is de verwachting dat het slechts een tijdelijk probleem is en dat dit kan worden opgelost.
Klopt het dat de klachten in Wier overeenkomen met de klachten van de bevolking van Herwijnen met de radarstraling van de KNMI-radar en de radarstraling van het scheepsverkeer? Zo nee, wat is het verschil?
De bewoners in Wier maken melding van verstoringen op televisies, Wi-Fi signalen en (buiten)lampen en het geluid dat de SMART-L radar produceert. Vanuit beide regio’s komen vragen over radarstraling en gezondheid, waarbij in Herwijnen specifiek ook de koppeling met de KNMI-radar en radars van scheepsverkeer aan de orde is.
Deelt u de opvatting dat afzien van de bouw van SMART-L-radar in Herwijnen gepast is en dat de bewaking van het luchtruim met andere middelen kan worden opgelost? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Kamerbrief (Kamerstuk 27 830, nr. 139) van 29 oktober 2014 en de antwoorden op vragen naar aanleiding van onder andere het alternatieve locaties onderzoek van 20 april 2020 (Kamerstuk 31 936, nr. 739) is toegelicht dat er ten minste twee radars noodzakelijk zijn voor structurele luchtruimbewaking onder verantwoordelijkheid van Nederland. Het opvangen van de weggevallen radardekking met tijdelijke en beperkte alternatieven is geen structurele borging van luchtruimbewaking.
Kunt u aangeven wat de vorderingen zijn bij het zoeken van een andere locatie voor de zuidelijke radar dan Herwijnen?
Zoals bekend is er door het Rijksvastgoedbedrijf een alternatieve locaties onderzoek verricht dat op 6 februari 2020 (Kamerstuk 31 936, nr. 718) met uw Kamer is gedeeld.
Daarnaast is in de Kamerbrief Uitvoering moties met betrekking tot de SMART-L radar te Herwijnen (Kamerstuk 35 570 X, nrs. 24 en 29) aangegeven dat een nieuw onderzoek naar alternatieve locaties wordt gestart, waarbij, om tot een nieuw zoekgebied te komen, ook de hoogte van de radar zal worden meegenomen.
Een oud-ambassadeur van Soedan die in verband is gebracht met een ernstig terreurplan |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre bent u op de hoogte van het feit dat de oud-ambassadeur van Soedan in Nederland, gelinkt wordt aan een terreurzaak in de VS?1 2
Hiervan ben ik op de hoogte.
Klopt het dat de oud-ambassadeur, de heer Sirajuddin Hamid Yousif, van 2010 tot en met 2013 ambassadeur was in Den Haag? Wat was de reden voor zijn vertrek in 2013?
Dit klopt. De ambassadeur vertrok in 2013 omdat zijn termijn afliep.
Waren er bij het aantreden van de heer Sirajuddin Hamid Yousif in 2010 al aanwijzingen bij Nederland bekend voor zijn betrokkenheid bij het plan om het VN-hoofdkantoor op te blazen?
De benoeming van een ambassadeur gebeurt door de zendstaat, maar de beoogd ambassadeur kan pas beginnen als het gastland met deze benoeming ingestemd heeft, door het verlenen van agrément. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoekt voorafgaand aan de agrémentsverlening of er zwaarwegende redenen zijn om geen agrément te verlenen.
Vanwege de waarde die wordt gehecht aan vertrouwelijkheid in de bilaterale relatie met landen kan ik echter alleen in algemene zin de procedure uiteenzetten die gevolgd wordt bij agrémentaanvragen. Ik kan niet op individuele casus ingaan. Immers, het verlenen dan wel weigeren van agrément betekent een oordeel over de mogelijkheid van een persoon om geloofwaardig als ambassadeur te functioneren. Dat is een zware beslissing, waar in het geval van weigering bijna per definitie verschil van mening met de zendstaat over ontstaat. Om dergelijke discussies effectief te kunnen voeren, is het belangrijk dat landen er van op aan kunnen dat deze discussie in vertrouwen tussen beide landen gevoerd wordt en niet in de openbaarheid komt.
Hebben de Nederlandse inlichtingendiensten deze man wel gescreend voordat hem toestemming werd verleend hier als ambassadeur te werken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft de screening gefaald?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de oud-ambassadeur – die een genocideplegend regime vertegenwoordigde – zelf onderzocht voor het moment van aantreden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat iemand die al in 1993 betrokken was bij terreur, en als een haas uit de VS vertrok toen het hem te heet onder de voeten werd, jaren later de diplomatieke status kreeg in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Is Nederland door de VS over de terreurplannen en betrokkenheid van de oud-ambassadeur geïnformeerd en is er bewijs gedeeld? Zo ja, kunt u dan exact aangeven op welke momenten?
In verband met de vertrouwelijkheid in de bilaterale relatie met landen kan ik geen mededeling doen over mogelijke informatie die is verkregen van andere landen.
Deelt u de mening dat de screening van deze oud-ambassadeur destijds hopeloos heeft gefaald temeer uit openbare bronnen al bekend was van zijn betrokkenheid bij de Soedanese terreurplannen?3
Die mening deel ik niet. Als gesteld in het antwoord op vraag drie tot en met zes, voorafgaand aan de agrémentverlening wordt door het Ministerie van Buitenlandse Zaken nagegaan of er zwaarwegende redenen zijn om geen agrément te verlenen. Als die zwaarwegende redenen er niet zijn, dan wordt agrément verleend. Over de overwegingen om in individuele gevallen al of niet agrément te verlenen worden geen mededelingen gedaan.
Klopt het dat de oud-ambassadeur is geridderd tot de Orde van Oranje-Nassau of anderszins is onderscheiden? Zo ja, kunt u dit onmiddellijk ongedaan maken en hem op de nationale terrorismelijst plaatsen?
De oud-ambassadeur is destijds benoemd in de Orde van Oranje-Nassau.
Een benoeming ongedaan maken is slechts onder één voorwaarde mogelijk. Volgens de Wet instelling van de orde van Oranje-Nassau, artikel 11 lid 2, vervalt een onderscheiding indien degene aan wie de onderscheiding is verleend, onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van ten minste een jaar. Dit is niet het geval.
Plaatsing op de nationale sanctielijst terrorisme is niet aan de orde. De toepassing van een nationale bevriezingsmaatregel is territoriaal beperkt en wordt buiten het grondgebied van Nederland alleen toegepast op Nederlanders en Nederlandse rechtspersonen. Vanwege deze beperking gaat de Minister van Buitenlandse Zaken slechts over tot een «nationale» bevriezingsmaatregel indien sprake is van aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde, meer in het bijzonder indien aanwijzingen bestaan dat een organisatie of persoon in of vanuit Nederland (een poging tot) terroristische activiteiten ontplooit of betrokken is bij het faciliteren daarvan. Voor de oud-ambassadeur ontbreken dergelijke aanknopingspunten.
Kunt u daarnaast uitleggen met welke motivatie de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken de oud-ambassadeur c.q. terrorist heeft voorgedragen voor een onderscheiding?
Het decoreren van ambassadeurs is een instrument dat tussen landen wereldwijd wordt gebruikt in het kader van diplomatiek verkeer. Om in aanmerking te komen voor een decoratie bij vertrek uit Nederland moet een ambassadeur aan de volgende voorwaarden voldoen:
Er moet reciprociteit zijn met het land waartoe de vertrekkende ambassadeur behoort. Met andere woorden: de Nederlandse ambassadeur ontvangt bij vertrek uit het desbetreffende land ook een onderscheiding.
De ambassade moet te ’s-Gravenhage zijn gevestigd.
De ambassadeur moet tenminste drie volle jaren in Nederland geaccrediteerd zijn geweest en gedurende deze periode zijn woonplaats te ’s-Gravenhage of omliggende gemeenten hebben gehad.
De oud-ambassadeur voldeed aan deze voorwaarden.
Waarom is de Kamer niet eerder geïnformeerd over deze ernstige terreurverdenking en falende screening?
Zie het antwoord op de vragen 3 t/m 8.
Kunt u ervoor zorgen dat de oud-ambassadeur nooit meer voet zet op Nederlandse bodem en hij direct opgepakt en uitgezet wordt als hij hier toch verschijnt?
Zoals uw Kamer bekend is, ga ik niet in op individuele zaken. In het algemeen geldt dat toegang tot en verblijf in Nederland wordt geweigerd aan personen die een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Dit geldt ook voor personen die ten behoeve van weigering gesignaleerd staan in het Schengen Information System of nationale opsporingsregisters. Gevaar voor de openbare orde blijkt doorgaans uit strafrechtelijke veroordelingen; gevaar voor de nationale veiligheid kan worden gebaseerd op informatie van veiligheidsdiensten of andere gezaghebbende bronnen. Of dit aan de orde is, wordt individueel getoetst aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden uit het betrokken dossier en kan niet op voorhand vastgesteld worden.
Bent u bereid de huidige diplomaten van Soedan aan een extra screening te onderwerpen?
Naar mijn mening zal een extra screening geen toegevoegde waarde hebben. Overigens wordt, conform het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer, slechts een beperkt aantal beoogde benoemingen, waaronder die van ambassadeur, van tevoren aan de gaststaat voorgelegd.
Het verdwijnen van Vietnamese alleenstaande kinderen uit de COA-opvang |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat twee van de kinderen onder de 39 mensen die op 23 oktober 2019 in Essex dood werden aangetroffen in de koelcontainer van een mensensmokkelaar, vijf maanden lang in de Nederlandse beschermde opvang hebben verbleven?
De gebeurtenis in Essex is een uiterst ernstige zaak met een hartverscheurende afloop. Na een grootschalig Europees onderzoek zijn er in de Essex-zaak veroordelingen geweest voor mensensmokkel.
In Nederland zal gereflecteerd worden op deze zaak en zal worden bezien welke mogelijke lessen hier uit getrokken kunnen worden.
De problematiek van minderjarige Vietnamese vreemdelingen die verdwijnen uit de opvang is al langer in de migratieketen bekend. Zoals aan uw Kamer gemeld per brief van 23 maart 2020 worden amv’s bij wie op voorhand een risico op verdwijning bestaat, vanwege bijvoorbeeld een reëel vermoeden dat zij slachtoffer zijn van mensenhandelaren, in de beschermde opvang geplaatst. Vietnamese minderjarigen worden in Nederland standaard in de beschermde opvang geplaatst. In de beschermde opvang vinden extra maatregelen en toezicht plaats om de amv’s binnen de opvang te beschermen tegen personen met kwade bedoelingen. Tevens wordt in de beschermde opvang gebruik gemaakt van een multidisciplinaire risicoanalyse van de kwetsbaarheden van de betreffende amv’s. De beschermde opvang is echter een besloten en niet een gesloten opvangvorm. Ondanks de inzet die door medewerkers wordt gepleegd om dit te voorkomen, kan een amv uit de beschermde opvang vertrekken.
Conform deze standaardwerkwijze zijn ook de twee genoemde jongens in de beschermde opvang geplaatst. Het klopt dat zij hier ongeveer vijf maanden hebben verbleven. Het klopt ook dat de twee door de politie zijn gevolgd toen zij de opvang verlieten. Naar aanleiding van een verdenking mensensmokkel is ervoor gekozen om een observatieteam (OT) van de politie in te zetten om zicht te krijgen op de bewegingen van de jongens en op degenen die zich daarbij mogelijk schuldig zouden maken aan mensensmokkel. Het OT is de jongens in het kader van de grensoverschrijdende observatie, gevolgd tot een adres in België. Op basis van de standaardprocedure grensoverschrijding is hiervoor contact opgenomen met de Belgische autoriteiten. De verdenking mensensmokkel was gericht tegen een niet bekend persoon (NN01) en gebaseerd op signalen van mensensmokkel zoals het feit dat één van de jongens eerder deel uitmaakte van een groep gesmokkelde personen die werd aangetroffen in Hoek van Holland en de veronderstelling dat het aannemelijk was dat na eventueel vertrek uit de beschermde opvang hij hulp zou krijgen van een ander of anderen. De Belgische politie liet weten dat het adres in België niet bekend stond als mensensmokkeladres of anderszins. Een concrete verdenking tegen een persoon is niet ontstaan. Omdat er op dat moment geen concrete wetenschap van mensensmokkel was, is er volgens de politie en het OM geen sprake geweest van doorlaten (ex artikel 126ff Sv). Daarnaast zijn de jongens steeds onder controle gehouden/geweest van het Nederlandse observatieteam waarna in afstemming het initiatief is overgedragen aan de Belgische autoriteiten.
Klopt het dat de betreffende twee kinderen door de politie zijn gevolgd nadat zij de opvang hadden verlaten, maar dat de politie uiteindelijk niet heeft ingegrepen om de taxi van de twee kinderen te stoppen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren waarom de politie niet heeft aangenomen dat het hier om strafbare mensenhandel ging, waarop het juridische doorlaatverbod van toepassing is?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat voor een verdenking van mensenhandel in het geval van minderjarigen het waarnemen van dwang geen vereiste is?
In algemene zin geldt inderdaad dat voor mensenhandel jegens een minderjarige niet is vereist dat door de dader dwang is toegepast (artikel 273f, eerste lid, onderdeel 2⁰, van het Wetboek van Strafrecht). In dat geval is wel vereist dat de dader de bedoeling heeft gehad om een ander uit te buiten of door een derde te laten uitbuiten. Bij vervolging ter zake van mensenhandel is het aan de rechter om te beoordelen of mensenhandel in het gegeven geval wettig en overtuigend is bewezen.
Wordt bij het doen van aangifte van mensensmokkel door een minderjarige automatisch uitgegaan van mensenhandel, op basis waarvan een B8-vergunning kan worden verstrekt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Mensensmokkel en mensenhandel zijn twee verschillende delicten, al kunnen ze in combinatie voorkomen. Mensensmokkel is het helpen van mensen waardoor zij zich illegaal toegang tot of doorreis door een land kunnen verschaffen. Migranten kiezen en betalen hier doorgaans zelf voor. Mensensmokkel is een misdaad tegen de staat. Mensenhandelis het werven, vervoeren, overbrengen, opnemen of huisvesten van mensen, met gebruik van dwang (in brede zin) en met het doel die mensen uit te buiten. Dat hoeft niet grensoverschrijdend te gebeuren. De (beoogde) uitbuiting is de kern van mensenhandel. Het is daarmee een misdaad tegen de persoon.
Bij de geringste aanwijzing dat sprake is van mensenhandel biedt de politie of KMar aan het vermoedelijke slachtoffer bedenktijd aan in de zin van paragraaf B8/3 van de Vreemdelingencirculaire, waarna het slachtoffer de mogelijkheid krijgt om aangifte te doen van mensenhandel. Wanneer aangifte wordt gedaan van mensenhandel stuurt de politie of KMar de kennisgeving hiervan door aan de IND, de IND merkt deze kennisgeving ambtshalve aan als een aanvraag tot het verlenen van een B8-vergunning.
Hoe vaak is sinds de door u nieuw ingevoerde werkinstructies inzake Vietnamese AMV’s (alleenstaande minderjarige vreemdelingen) het vertrek van een AMV door een voogd als vertrek met bekende bestemming aangemerkt, waardoor de politie stopt met onderzoeken? Erkent u dat hierdoor mogelijk onderzoeken worden stopgezet die van groot belang kunnen zijn voor het oprollen van mensenhandel? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit herken ik niet. De nieuwe werkafspraken tussen politie/AVIM, COA, Nidos en de DT&V, waar uw Kamer bij brief van 23 maart 2020 over is geïnformeerd, hebben tot doel om vast te leggen, wie, wat, wanneer moet doen als geconstateerd wordt dat een minderjarige is vertrokken uit de opvang, waaronder de beschermde opvang. Ze zien niet specifiek op Vietnamese amv’s. In de werkafspraken is de mogelijkheid opgenomen dat een amv, naast vertrokken met onbekende bestemming, ook kan worden aangemerkt als vertrokken naar een bekende bestemming. Hier is sprake van indien de amv afwezig is uit zijn of haar gebruikelijke omgeving, maar de verblijfplaats bekend is bij de voogd en er bij de voogd vertrouwen is dat het goed gaat met de pupil en de zorg is overgenomen door ouders of derden (bijv. een instelling). Dit gebeurt enkele keren per jaar. Amv’s ten aanzien van wie twijfels bestaan over zijn of haar veiligheid zullen niet worden aangemerkt als met bekende bestemming vertrokken.
Wordt bij een vermoeden dat een Vietnamese AMV op korte termijn mogelijk de beschermde opvang wil verlaten direct de politie geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onderneemt de politie hierop meteen actie door de opvang in de gaten te houden en AMV’s te volgen? Zo nee, waarom niet?
Medewerkers van de beschermde opvang zijn alert op signalen die kunnen duiden op het voornemen van een amv om de beschermde opvang te verlaten. De beschermde opvang heeft korte lijnen met de politie en signalen die mogelijk duiden op een verdwijning worden met de politie gedeeld.
Afhankelijk van de melding, kan de politie bepalen waartoe ze gemachtigd is om actie te ondernemen. Niet elk plotseling vertrek hoeft te maken te hebben met mensensmokkel of -handel. Als er concrete indicaties zijn die onderzocht kunnen worden op het gebied van mensensmokkel, dan wel mensenhandel, zal respectievelijk de KMar, dan wel de politie nader onderzoek doen en bezien welke maatregelen kunnen worden ingezet.
Bent u bekend met het feit dat de op 23 oktober 2019 dood aangetroffen mensen in de koelcontainer van een vrachtwagen hadden betaald voor wat door de mensenhandelaren als «VIP-reis» werd verkocht? Bent u het er mee eens dat alle mogelijke inspanningen moeten worden verricht om dit soort schurken in de gevangenis te krijgen? Zo ja, welke concrete stappen heeft u hierin gezet, of gaat u nog zetten?
Hetgeen gebeurd is, is zeer ernstig met een verschrikkelijke afloop. Er is door betrokken instanties hard gewerkt, zowel nationaal als internationaal, om deze zaak te onderzoeken en de daders te vervolgen.
Direct nadat het Essex-drama bekend werd, heeft het Nederlandse Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM) onderzocht of, en zo ja in welke mate, er linken zijn met Nederland. Het EMM heeft de informatievragen vanuit het buitenland (en dus ook het Verenigd Koninkrijk) beantwoord en ook ongevraagd andere informatie gedeeld welke mogelijk van waarde was voor het ESSEX onderzoek. Nederland heeft geen zitting genomen in het Joint Investigation Team (JIT) omdat er geen sprake was van zicht op medeverdachten of strafbare feiten ten aanzien van het feit gepleegd in Nederland.
Inmiddels heeft de Britse justitie veroordelingen uitgesproken met betrekking tot mensensmokkel tegen meerdere verdachten waaronder een aantal personen waarover Nederland informatie heeft gedeeld met het Verenigd Koninkrijk.
Heeft u in de nieuwe werkinstructies rondom Vietnamese AMV’s expliciet geregeld dat Vietnamese AMV’s proactief en met oog voor de psychische gesteldheid van de kinderen moeten worden benaderd om ze uit te leggen welke bescherming ze in Nederland kunnen krijgen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Nee, hier is al oog voor in de begeleiding binnen de beschermde opvang.
In de beschermde opvang gelden beschermingsmaatregelen die tot doel hebben om verdwijningen zoveel mogelijk tegen te gaan. De vrijheidsbeperkende beschermingsmaatregelen van de amv worden gedurende het verblijf gefaseerd verruimd. Ondertussen krijgen amv’s intensieve begeleiding om hun weerbaarheid te vergroten. Ook krijgen zij voorlichting over mensenhandel en/of mensensmokkel.
Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven zien de werkafspraken niet specifiek op Vietnamezen en niet op de begeleiding van amv’s in de opvang.
Op welke manier wordt samengewerkt met de regering en opsporingsdiensten van het Verenigd Koninkrijk om het mensenhandelnetwerk rond Vietnamese AMV’s op te rollen? Tot welke resultaten heeft dit tot nu toe geleid?
In algemene zin wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid met de collega’s in het Verenigd Koninkrijk op beleidsniveau samengewerkt op het gebied van mensenhandel.
De problematiek van de fenomenen mensensmokkel en mensenhandel is groter dan alleen Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Vandaar ook dat samenwerking en informatie-uitwisseling bij de bestrijding van de mogelijke internationaal opererende criminele netwerken op Europees niveau plaatsvindt in het kader van EMPACT, ondersteund door Europol. Binnen EMPACT THB is er ook een nieuw programma dat zich richt op het onderwerp Vietnamese THB. Nederland is samen met Duitsland en Spanje projectleider van dit programma. Op operationeel niveau vindt ook samenwerking plaats, indien hier aanleiding voor is (zoals bijv. de zaak Essex), vanuit onder andere de politie en de KMar.
Zie verder ook het antwoord onder 8.
Het terugtrekken van Nederlandse banken uit de BES-eilanden |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de ABN AMRO voornemens is om bestaande rekeningen van particulieren en bedrijven op de BES-eilanden stop te zetten?
Ja.
Kan u aangeven wat dit betekent voor de beschikbaarheid van bancaire diensten van Nederlandse banken voor de inwoners van de BES-eilanden?
Samen met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties monitor ik doorlopend het aanbod van bancaire diensten in Caribisch Nederland. Ik acht het bestaan van een stabiel minimumaanbod voorwaardelijk voor economische ontwikkeling van Caribisch Nederland en de zelfontplooiing van de inwoners van de eilanden. Het in de vraag genoemde bericht gaat over het voornemen van ABN AMRO om eurorekeningen gehouden in Nederland van particulieren en bedrijven op Bonaire, Sint Eustatius en Saba stop te zetten of niet te openen omdat zij niet (langer) woonachtig zijn in Europees Nederland. In Caribisch Nederland (ook wel: BES-eilanden en officieel: de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba) is de dollar het officiële betaalmiddel. Het aan kunnen blijven houden van een euro-betaalrekening helpt om transacties in Europees Nederland eenvoudiger te laten verrichten. Het sluiten van deze betaalrekeningen bemoeilijkt de toegang tot bancaire dienstverlening met Europees Nederland. De inwoners zijn hierdoor afhankelijk van de dienstverlening van lokale banken die voor overboekingen in euro’s extra provisies per transactie rekenen, vergelijkbaar met de tarieven voor overboekingen buiten het SEPA gebied vanuit Europees Nederland.
In hoeverre vindt u het van belang dat de inwoners van de BES-eilanden toegang tot bancaire dienstverlening van een bank die betaalverkeer met Europees Nederland laagdrempelig maakt, bijvoorbeeld door een rekening in euro’s aan te bieden?
Zie antwoord onder vraag 8.
In hoeverre maken inwoners van de BES-eilanden aanspraak op het recht op een basisbetaalrekening, zoals voorzien in de Wet Financieel Toezicht en de Richtlijn 2014/92/EU van het Europees parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de vergelijkbaarheid van de in verband met betaalrekeningen aangerekende vergoedingen, het overstappen naar een andere betaalrekening en de toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties?
Inwoners van de BES-eilanden, die de Nederlandse nationaliteit hebben, zijn Burgers van de Europese Unie. In artikel 16, eerste lid, van de richtlijn betaalrekeningen is bepaald dat de lidstaten ervoor zorgen dat alle kredietinstellingen of een voldoende aantal kredietinstellingen aan de consumenten betaalrekeningen met basisfuncties aanbieden zodat de toegang daartoe voor alle consumenten op hun grondgebied gewaarborgd is1. De openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, alsmede de andere landen van het Caribische deel van het Koninkrijk, hebben echter de status van Landen en Gebieden Overzee (LGO). Het derde deel van het VWEU, waarin de beleidsgebieden van de Unie staan beschreven, is niet van toepassing op LGO. De richtlijn betaalrekeningen is gebaseerd op dit derde deel. Inwoners van Caribisch Nederland hebben daarom op grond van de richtlijn geen recht op een basisbetaalrekening.
In hoeverre vallen inwoners van de BES-eilanden onder de definitie van «legaal in de Unie verblijvende consumenten», dat wil zeggen: een natuurlijke persoon die op grond van handelingen van de Unie of nationale wetten het recht heeft in een lidstaat te verblijven?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe interpreteert u, in het licht van de bovenstaande definitie, het recht van de inwoners van de BES-eilanden zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven, voortvloeiend uit het Europees Burgerschap?
Zie antwoord vraag 4.
Welke conclusies trekt u uit het antwoord op de vragen 5 en 6 voor het recht op een basisbetaalrekening voor de inwoners van de BES-eilanden?
Zie antwoord vraag 4.
Kan u aangeven hoe het Ministerie van Financiën in samenwerking met De Nederlandsche Bank in gesprek is getreden met de betaalvereniging Nederland en de vier grote banken en wat de uitkomsten van deze gesprekken waren?
Ik vind het belangrijk dat inwoners van Caribisch Nederland toegang hebben tot een minimumniveau van bancaire dienstverlening, waaronder het doen van transacties met Europees-Nederland. Dat niveau is momenteel aanwezig in Caribisch Nederland.2 Hierbij geldt wel de kanttekening zoals hierboven beschreven bij het antwoord op vraag 2 dat bankieren met Europees Nederland extra kosten met zich mee brengt voor inwoners van Caribisch Nederland als zij zijn aangewezen op de lokale banken.
Vorig jaar ben ik met de betrokken partijen in gesprek getreden om de drempels weg te nemen die het aanbieden van bancaire diensten in Caribisch Nederland door Nederlandse banken in de weg staan. Een van de belemmeringen voor Europees Nederlandse banken om eurorekeningen in Caribisch Nederland aan te bieden kwam voort uit de regelgeving die een specifieke vergunning op grond van de Wet financiële markten BES vereist voor het aanbieden van betaalrekeningen in Caribisch Nederland. Ik bereid daarom een wijziging van het Besluit financiële markten BES voor waardoor Europees Nederlandse banken betaalrekeningen in Caribisch Nederland mogen aanbieden zonder extra vergunning.
Uit de gesprekken met de banken bleek dat banken naast de wettelijke belemmering enkele praktische belemmeringen ervaren om eurobetaalrekeningen aan te bieden. Dit waren onder meer het ontbreken van postcodes en een BSN in Caribisch Nederland en het identificeren van cliënten op afstand. Een eerste inschatting van DNB en de Belastingdienst CN bood voldoende perspectief voor het wegnemen van deze praktische belemmeringen. Ondanks dat kwamen de banken tot de conclusie dat dienstverlening in Caribisch Nederland te kostbaar is of niet binnen het beleid van de bank past. Hierdoor wordt bankieren met Europees Nederland voor inwoners van Caribisch Nederland gecompliceerd. Naar aanleiding hiervan en van het in vraag 1 genoemde signaal hervat ik het gesprek met de banken over de ongewenste gevolgen van deze situatie voor inwoners van Caribisch Nederland. Daarbij zal ik onder meer wijzen op het feit dat de genoemde wettelijke belemmering zal worden weggenomen.
Het bericht ‘Schrikbarend veel misbruik van ADHD-medicatie onder Nederlandse studenten’. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Anne Kuik (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schrikbarend veel misbruik van ADHD-medicatie onder Nederlandse studenten»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Bent u ook geschrokken van deze conclusies? Bent u, in tegenstelling tot de resultaten uit het eerdere onderzoek van de Universiteit van Amsterdam, het wel eens met de resultaten uit dit onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen, oftewel dat studenten medicatie gebruiken om de academische prestaties te verbeteren, zonder daarvoor een medische indicatie te hebben? Indien u zich geen zorgen maakt over deze conclusies of het niet eens bent met deze resultaten, vernemen deze leden ook wat voor u een grens is waarna u zich wel zorgen gaat maken en erkent dat er een probleem is?
In antwoord op eerdere Kamervragen over de berichten «Prestatiedruk in het hoger onderwijs leidt tot misbruik ADHD-medicatie’en «Braindrug modafinil is populair onder studenten»2 heeft mijn voorganger vooral gewezen op de representativiteit van het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam voor de studenten in de rest van Nederland. Ook heeft mijn voorganger gewezen op de monitor van het Trimbos Instituut naar de mentale gezondheid en het middelengebruik onder studenten. De monitor moet meer inzicht geven in de aard en omvang van het (oneigenlijk) gebruik van deze zogenoemde prestatie verhogende (recept-)geneesmiddelen. De resultaten van de monitor komen medio 2021 beschikbaar. Tegelijkertijd ontvang ik signalen vanuit het veld over de groeiende groep die deze middelen om de verkeerde redenen gebruikt. Ik wil deze signalen niet naast me neerleggen en ga hier in de komende maanden goed naar kijken. Ik betrek hierbij de resultaten van de monitor van het Trimbos Instituut. Als de uitkomst geen geruststellend beeld oplevert, ben ik bereid over te gaan tot actie om de ongewenste ontwikkeling af te remmen.
Wat zijn de conclusies met betrekking tot middelengebruik uit het onderzoek naar mentale gezondheid opgezet door Het Trimbos Instituut en GGD GHOR Nederland, in samenwerking met het RIVM? In hoeverre hebben deze resultaten al geleid tot aanvullende maatregelen met betrekking tot oneigenlijk middelengebruik onder studenten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u naar aanleiding van deze resultaten alsnog bereid stappen te zetten, zodat studenten zelf goede voorlichting krijgen over de gevaren van zogenaamde «studiedrugs», aangezien het zelfs tot psychoses en een plotselinge dood kan leiden? Zo ja, wat gaat u concreet doen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Maakt u zich ook zorgen dat illegale aanbieders van medicatie websites in het buitenland registeren, zodat ze tussen de mazen van de wet vallen en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugdhier geen zeggenschap over heeft? In welke landen worden deze websites met name geregistreerd? Hoe verlopen de bilaterale contacten met het desbetreffende land om ervoor te zorgen dat die websites alsnog offline gehaald worden? Welke andere mogelijkheden zijn er om dit soort websites offline te kunnen halen?
Illegale aanbieders kunnen overal ter wereld hun domeinnaam registeren. Ook kunnen ze kiezen om de inhoud van hun website overal ter wereld bij een dienstverlener op een server onder te brengen. In een dergelijk geval heeft IGJ hier geen zeggenschap over en beschikt zij dus niet over formele mogelijkheden om op te treden tegen de houder van de website. Het is mij niet bekend in welke landen geneesmiddelenwebsites met name worden geregistreerd. De IGJ onderhoudt op dit moment geen reguliere contacten met toezichthouders in andere landen over dit soort websites. IGJ neemt al jaren deel aan een jaarlijkse wereldwijde actie tegen illegale handel in geneesmiddelen in Interpol-verband (Operatie PANGEA). In het kader daarvan informeren autoriteiten elkaar over websites met illegaal aanbod van geneesmiddelen. Dit leidde tot inbeslagnemingen en arrestaties en op basis daarvan werden meerdere websites geblokkeerd. De jaarlijkse publiciteit over deze campagne droeg bij aan bewustwording over de risico’s van illegale aanbod en handel. In 2020 heeft IGJ zich gericht op de illegale aanbod en handel in Covid-19 gerelateerde geneesmiddelen.