Het bericht dat het metropakket MRA een serieuze optie is voor financiering uit Nationaal Groeifonds. |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Dennis Wiersma (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Metropakket MRA serieuze optie voor financiering uit Nationaal Groeifonds»?1
Ja, dit is ons bekend. Het metropakket is ingediend voor de eerste ronde van het Nationaal Groeifonds. Vrijdag 9 april 2021 zijn de eerste toekenningen door de commissie gedeeld2.
Wat is de totaal door Amsterdam en Haarlemmermeer gevraagde bijdrage van het Rijk voor het sluiten van de metroring door Amsterdam Haven-Stad en het doortrekken van de Noord-/ Zuidlijn naar Haarlemmermeer?
Uw Kamer is op 14 januari 2021 door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat geïnformeerd over de voorstellen die ingediend zijn voor het Nationaal Groeifonds3. Begin december heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, als coördinerend bewindspersoon voor de groeifondspijler Infrastructuur in samenspraak met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het voorstel ingediend voor de Metropoolregio Amsterdam. Deze propositie bestaat uit twee onderdelen: (1) het doortrekken van de Noord/Zuidlijn naar Schiphol en Hoofddorp en (2) het sluiten van de Ringlijn tussen Isolatorweg en Amsterdam Centraal. Voor het totale aanlegproject is een raming gemaakt van € 4,7 miljard (inclusief btw). De regio heeft een co-financieringsbod van € 1 miljard gedaan, waarvan ongeveer € 700 miljoen beschikbaar is voor de aanleg en het overige deel voor de exploitatie.
Voor de volledige uitvoering is dan nog € 4 miljard nodig, waarvoor een aanvraag is ingediend voor het Nationaal Groeifonds. Zie ook verder mijn antwoord op vraag 5.
Hoeveel woningen kunnen er in totaal gerealiseerd worden met het bod van Amsterdam en Haarlemmermeer?
Er kunnen in totaal ongeveer 92.000 woningen worden gerealiseerd in het invloedsgebied van de twee metrolijnen. Dit betreft de optelling van de nieuw te bouwen woningen in de gebiedsontwikkelingen van Havenstad Zuid (ten zuiden van Noordzeekanaal), de Ringzone Amsterdam West, het Schinkelkwartier, de Zuidas en Hoofddorp.
Het is belangrijk te constateren dat met het bod geen woningen kunnen worden gerealiseerd, maar dat met de infrastructuur een belangrijke bijdrage kan worden geleverd aan de bereikbaarheid van het gebied. De bouw van de woningen is van veel factoren afhankelijk, waarbij de ontsluiting van het gebied een belangrijke voorwaarde is.
Hoeveel woningen kunnen er op de locatie Amsterdam Haven-Stad gerealiseerd worden?
In totaal kunnen er 73.000 woningen worden gebouwd in heel Haven Stad, waarvan ruim 53.000 ten zuiden van het Noordzeekanaal en 20.000 langs de Noordelijke IJ-oevers (Haven Stad Noord).
Kan de totale bijdrage van het Rijk uitgesplitst worden tussen het sluiten van de metroring en het doortrekken van de Noord-/ Zuidlijn?
Het kabinet heeft op advies van de Commissie voor het Nationaal Groeifonds onder voorwaarden € 1,5 miljard gereserveerd voor het doortrekken van de Noord/Zuidlijn. Deze reservering blijft negen maanden beschikbaar. Tijdens deze periode wordt gewerkt aan een aangepast voorstel voor het onderdeel «Doortrekken Noord/Zuidlijn». Voor het sluiten van de ringlijn heeft de commissie geen bijdrage beschikbaar gesteld.
Deelt u de mening dat de Amsterdamse haven van nationaal belang is en dat de havenbedrijven die nu gevestigd zijn in Haven-Stad in de Amsterdamse haven moeten kunnen blijven?
Ja, zoals uiteengezet in de Havennota 2020–20304 is het Amsterdamse havengebied/Noordzeekanaalgebied een haven van nationaal belang. Voor het behouden en zo mogelijk versterken van de positie van de haven en de daarmee samenhangende toegevoegde waarde en werkgelegenheid is het van belang dat bedrijven in de haven perspectief en zekerheid hebben over de toekomstige ontwikkeling van de zeehaven (de vierde haven van Europa), zodat bedrijven daar met hun bedrijfsvoering en investeringen op in kunnen spelen.
De bedrijven in de haven die op dit moment gevestigd zijn in het gebied binnen de ring west, dat in beheer is bij het havenbedrijf en tevens geldt als mogelijk Haven-Stad planvormingsgebied, hebben de toezegging van de gemeente dat ze tot 2040 kunnen blijven op hun huidige locatie.
Om recht te doen aan de forse investering in de nieuwe zeesluis IJmuiden (die in 2022 beschikbaar zal zijn) is het Rijk van mening dat de haveneconomie achter het sluizencomplex tot volle wasdom moet komen op de daarvoor afgesproken locaties. Stedelijke ontwikkeling en bedrijvigheid in het havengebied binnen de Ring West zijn nauw met elkaar verbonden en zullen integraal bekeken moeten worden binnen de NOVI-gebiedsaanpak, waarbij de nationale publieke belangen van haveneconomie, toegevoegde waarde, werkgelegenheid en stedelijke ontwikkeling beschouwd zullen worden. Uitgangspunt is behoud en zo mogelijk versterking van havenbedrijvigheid passend bij een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving.
Is het waar dat voor het behoud van al de huidige havenbedrijven in de haven van Amsterdam, een extra havenbekken uitgegraven dient te worden?
Het is aan het havenbedrijf Amsterdam als ontwikkelaar van het zeehavengebied om strategisch in te spelen op de ruimtelijke opgaven in de haven. In de visie Noordzeekanaalgebied 2040 is de Houtrakpolder genoemd als reserveringslocatie voor een nieuw uit te graven havenbekken in geval de goederenoverslag volgens verwachting doorgroeit en een verdere intensivering van het bestaande havenareaal plaatsvindt.
Waarom is het uitgraven van een extra havenbekken in de Houtrakpolder geen onderdeel van het bod in de eerste tranche van het Groeifonds van Amsterdam en Haarlemmermeer?
Het Groeifonds stelt voorwaarden wat betreft de concreetheid van projecten. De projecten die zijn voorgedragen voor financiering uit het Groeifonds zijn al verder uitgewerkt en voldoen aan de voorwaarden die het Groeifonds stelt. Ontwikkeling van de Houtrakpolder kent vooralsnog geen projectmatige voorbereiding gezien er vanuit het havenbedrijf Amsterdam en regionale partijen zoals Provincie Noord-Holland en gemeente Amsterdam (100% aandeelhouder in havenbedrijf Amsterdam) nog geen signalen zijn dat de optie op deze gereserveerde locatie gelicht zou moeten gaan worden. Een aanvraag voor de ontwikkeling van een Houtrakhaven is daarom nog niet bij het Groeifonds ingediend.
Kan het totale aantal geplande woningen uitgesplitst worden tussen gemeente Haarlemmermeer en gemeente Amsterdam?
Ja, de gemeente Haarlemmermeer heeft de ambitie om rond het station Hoofddorp tenminste 10.000 woningen te bouwen. De gemeente Amsterdam heeft de ambitie om 81.500 woningen te realiseren (in Havenstad ten zuiden van het Noordzeekanaal 53.000 woningen, Amsterdam West 10.200 woningen, Schinkelkwartier 11.600 woningen en Zuidas 6.700 woningen).
Welk percentage sociale huur wordt er standaard binnen het Amsterdamse woonbeleid gevraagd?
In het door de Amsterdamse gemeenteraad vastgesteld woonbeleid is in de woningbouwprogrammering uitgangspunt dat 40% van de te realiseren woningen ligt binnen de sociale huursector.
Wat is het gemiddelde verschil in grondopbrengst binnen het Amsterdamse woonbeleid tussen een sociale huurwoning en een koopwoning van eenzelfde gemiddelde oppervlakte?
De grondprijzen van sociale huurwoningen zijn gedifferentieerd naar oppervlak en voor kleine sociale huurwoningen ook naar huurprijs. De locatie in de stad of mate van stapeling is geen factor voor de grondprijzen van sociale huurwoningen.
De prijzen van marktwoningen worden per m2 bepaald, waarbij een minimale grondprijs wordt gehanteerd die per gebied verschilt. Dit maakt het bepalen in het algemeen van een gemiddeld niet mogelijk.
Hoeveel meer grondopbrengsten zouden er zijn voor het Amsterdamse deel van de geplande te realiseren woningen als het percentage sociale woningbouw 10% lager zou zijn, en het percentage koop 10% hoger?
Om de reden die hiervoor werd gegeven is deze berekening niet te maken. Wel mag worden aangenomen dat een groter aandeel koop tot significant hogere opbrengsten leidt.
Zouden deze extra grondopbrengsten gebruikt kunnen worden om de totaal door Amsterdam en Haarlemmermeer gevraagde bijdrage van het Rijk te verlagen? Zo ja, wat zou dan de gevraagde bijdrage van het Rijk worden?
Het kabinet heeft op advies van de Commissie voor het Nationaal Groeifonds onder voorwaarden € 1,5 miljard gereserveerd voor het doortrekken van de Noord/Zuidlijn, dit is de helft van het benodigd bedrag voor deze lijn. De regio is uiteraard vrij om te kijken hoe zij hun bod kunnen verhogen, zodat het totaal aan nog benodigde middelen kleiner wordt.
Het realiseren van extra grondopbrengsten door het verlagen van het percentage sociale woningbouw zou aanpassing van het door de gemeenteraad vastgestelde woonbeleid vergen. Dit woonbeleid sluit tevens aan bij de woondeal die het Rijk met de Metropoolregio Amsterdam heeft gemaakt, waarbij is afgesproken dat er in het bijzonder voldoende betaalbare woningen voor lagere en middeninkomens moeten worden gerealiseerd. Mocht hiervan worden afgeweken, vindt de aanwending van mogelijke extra grondopbrengsten plaats op basis van een integrale afweging door de gemeenteraad. Uitkomst van die integrale afweging kan een besluit van de gemeenteraad zijn om de extra opbrengsten ter beschikking te stellen van de infrastructurele ingrepen. De exacte hoogte is op grond van het voorgaande nog niet te bepalen.
Het opiniestuk 'Geef jongeren nu toegang tot de sneltesten' |
|
Jesse Klaver (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het opiniestuk 'Geef jongeren nu toegang tot de sneltesten»?1
Ja, hier ben ik bekend mee.
Wat voor adviezen zijn deze week aan het Outbreak Management Team (OMT) gevraagd met betrekking tot het onderwijs?
In de week van 15 februari 2021 zijn de volgende adviezen gevraagd aan het OMT:
Is deze week aan het OMT gevraagd wat weer kan qua fysieke lessen in het onderwijs?
Ja, zie het antwoord op vraag 2.
Stond de opening van het voortgezet onderwijs op de agenda van het OMT?
Ja, zie het antwoord op vraag 2.
Wat is besproken in het OMT inzake het openen van het voortgezet onderwijs?
Uit het OMT advies is af te leiden dat de gestelde vragen aan de orde zijn geweest. Of er daarbuiten nog iets besproken is ten aanzien van het voortgezet onderwijs is mij niet bekend. Het kabinet baseert zich op de vastgestelde OMT adviezen.
Is in navolging van het primair onderwijs en kinderopvang, een generiek kader opgesteld voor het voortgezet onderwijs?
Ja, er is een generiek kader opgesteld voor het voortgezet onderwijs.
Hoe wordt op dit moment uitvoering gegeven aan de aangenomen motie Van Meenen,2 waarin de regering wordt verzocht een wekelijks OMT-advies te vragen over de mogelijkheid om meer onderwijs op school te geven?
Er werden wekelijks vragen gesteld aan het OMT wat de mogelijkheden zijn aangaande versoepelingen en de opening van scholen zijn daar onderdeel van. Het OMT heeft in de volgende adviezen advies gegeven over het onderwijs vanaf 15 februari 2021 tot de volledige opening van de middelbare scholen op 22 mei:
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voorafgaand aan het eerstvolgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Dit is helaas niet gelukt. Door een migratie van systemen zijn de antwoorden van de Kamervragen nooit naar de TK gestuurd. Vandaar dat deze nog worden nagezonden.
Rillen in een gasloos huis |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bewoners gasloze woningen Meijhorst in de kou: «We voelen ons proefkonijnen»»?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat de energietransitie – waaronder gasloos wonen – zou leiden tot een comfortabeler huis én lagere energielasten? Zo ja, hoe is het dan in ’s hemelsnaam mogelijk dat huurders van gasloos gemaakte woningen in de Nijmeegse wijk Meijhorst al dagenlang in de kou zitten én hun energierekening flink zien stijgen? Kunt u aan deze mensen uitleggen hoe «comfortabel» u dit vindt?
In het krantenartikel wordt een erg vervelende situatie geschetst. Juist ten tijde van kou is het belangrijk dat woningen voldoende verwarmd kunnen worden.
De gemeente Nijmegen en de woningcorporatie Portaal hebben aangegeven over deze woningen geen meldingen te hebben ontvangen van de bewoners die zich in de media hebben uitgesproken. Wel heeft Portaal naar aanleiding van de berichtgeving in de media contact opgenomen met de desbetreffende bewoners om eventuele problemen zo spoedig mogelijk te kunnen verhelpen. Hierbij heeft Portaal aangegeven dat zij de bewoners zeer serieus neemt en hen de komende tijd zal bezoeken om een helder beeld van de situatie te krijgen. Ik heb dan ook niet de indruk dat woningcorporatie Portaal de oorzaak op bewoners probeert af te wentelen.
Wat vindt u ervan dat deze huurders handdoeken aan de binnenkant van de deuren moeten leggen om de kou enigszins tegen te gaan, nog geen half uur warm water per dag hebben en de thermostaat letterlijk dag en nacht aan moeten laten staan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie Portaal de oorzaak van deze ellende op de bewoners probeert af te wentelen met teksten als: «Mensen die een raam of deur open hebben gehad, krijgen de ruimte lastig weer op temperatuur»? Gaat u en/of de woningcorporatie de problemen onmiddellijk oplossen? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de problemen rond de energietransitie zich blijven opstapelen en dit allesbehalve getuigt van «haalbaar en betaalbaar», zoals u altijd beweert? Deelt u de mening dat bewoners, die deze duurzaamheidswaanzin moeten ondergaan, keihard voor de gek worden gehouden?
Deze mening deel ik niet. Klimaat- en energiebeleid wordt ingezet en uitgevoerd in lijn met de afspraken uit het Klimaatakkoord. Een haalbare en betaalbare energietransitie is uitgangspunt bij dat beleid. Daartoe heeft het kabinet meerdere maatregelen genomen zoals het Nationaal Warmtefonds, de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE), de Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen (SAH) en de Regeling Reductie Energiegebruik Woningen (RREW).
Bent u op de hoogte van het onderzoek van Ecorys, waaruit blijkt dat het aantal energiearme huishoudens zal stijgen van 650.000 naar 1.500.000 huishoudens in 2030 als direct gevolg van uw besluit om alle woningen van het gas af te halen? Deelt u de conclusie dat de energietransitie huishoudens regelrecht de energiearmoede in jaagt? Wanneer stopt u hiermee?
Ik ben op de hoogte van het Ecorys onderzoek, maar ik deel bovenstaande conclusie niet. Het Ecorys-rapport dateert van februari 2019 en komt op basis van een aantal veronderstellingen tot de conclusie dat de groep energiearme huishoudens zal groeien naar 1,5 mln. in 2030. Als onderdeel van het Klimaatakkoord zijn belastingmaatregelen aangekondigd ten gunste van huishoudens. Deze maatregelen zijn hierin nog niet meegenomen. Juist door deze maatregelen profiteren huishoudens met een lager inkomen relatief het meest en, zoals ook aangegeven in de conclusie van het Ecorys-rapport, zal het aantal energiearme huishoudens dan naar verwachting lager uitvallen.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Uit het rapport van het PBL »Meten met twee maten» uit december 2018 blijkt overigens dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent.
Deelt u de conclusie dat er niets gaat boven een oude, vertrouwde gasaansluiting?
Deze conclusie deel ik niet. De energietransitie is onderdeel van de afspraken zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord. Duurzame warmte en isolatie zijn een belangrijk onderdelen van het behalen van de doelen.
De blijvende achterstand bij het behandelen van ernstige zedendelicten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Al bijna een jaar wacht Anne tot de politie tijd heeft voor haar verkrachtingszaak. En ze is niet de enige»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor het slachtoffer niet te begrijpen is en tot vergroting van het slachtofferschap leidt als een aangifte van verkrachting niet meteen door de politie wordt opgepakt en zelfs tot een jaar op de plank blijft liggen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik met u. Aangifte doen is voor een slachtoffer van belang om weer zo spoedig als mogelijk regie over het eigen leven te krijgen en te hebben.
De Inspectie van Justitie en Veiligheid (hierna: IJV) heeft onderzoek gedaan om de kwaliteit van bejegening en taakvoering van de zedenrechercheurs te verbeteren. Medio 2020 heeft de IJV dit rapport «Verschillende perspectieven», een onderzoek naar de bejegening en taakuitvoering van de zedenrechercheurs aan mij aangeboden. In mijn beleidsreactie heb ik aangegeven de aanbevelingen van de IJV te onderschrijven. Deze zien toe op verdere kwantitatieve en kwalitatieve verbeteringen, onder meer te realiseren via de investeringsgelden motie Klaver c.s. (opleidingen, meer zedenrechercheurs, intelligence en data analisten).
Bij het opstellen van de verbeteracties is meer dan voorheen rekening gehouden met het perspectief van het slachtoffer en de noodzaak om duurzame verbeteringen voor het slachtoffer te bewerkstelligen.
Deelt u de mening dat de kans op vervolging kleiner wordt naarmate het bij een verkrachtingszaak langer duurt voordat die door de politie wordt opgepakt en het onderzoek wordt afgerond? Zo ja, welke conclusie verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Lange doorlooptijden dragen over het algemeen niet bij aan de kwaliteit van het opsporingsonderzoek. Daarom is het bij elke aangifte gebruikelijk dat de politie eerst al het eerste bewijsmateriaal veiligstelt. Als het delict pas net gebeurd is, kan het slachtoffer ervoor kiezen om een sporenonderzoek te laten doen. Als er eventueel videomateriaal is of er digitale gegevens die mogelijk verwijderd kunnen worden, dan wordt zulks adequaat veiliggesteld door de politie. Wanneer er belangrijke getuigen zijn, bijvoorbeeld de persoon met wie het slachtoffer als eerste over het misdrijf sprak, dan worden die gehoord.
Klopt het dat «het de bedoeling is dat er in 80 procent van de zaken binnen een half jaar een afgerond onderzoeksdossier ligt, zodat het Openbaar Ministerie een vervolgingsbesluit kan nemen. Maar in bijna de helft van de zaken (48 procent) redde de politie de zich opgelegde doorlooptijd in 2020 niet»? Zo ja, hoe komt dat en wat gaat u doen om hier verbetering in aan te brengen? Zo nee, wat klopt er niet?
De politie streeft ernaar om in zedenzaken het dossier in 80% van de zaken uiterlijk binnen 6 maanden na aangifte naar het OM in te sturen. Deze doorlooptijd is door de politie en het OM opgesteld (ketennorm) en hierin wordt door de politie en het OM nauw samengewerkt. Door de complexiteit van de zaken en de toenemende werkvoorraad wordt deze doorlooptijd niet altijd niet gehaald. De IJV heeft in het rapport «Verschillende Perspectieven» aanbevelingen gedaan om de bejegening en de taakuitvoering van de zedenrechercheurs te verbeteren, zoals aandacht voor de bezetting van de zedenteams, het opleiden van zedenrechercheurs, het sneller afhandelen van zedenzaken en verbeteren van het contact met het slachtoffer dat aangifte kwalitatief te verbeteren. De politie heeft inmiddels de aanbevelingen verwoord in concrete verbeteringen in een plan van aanpak en is in september 2020 gestart om deze verbeteringen te implementeren. Voorbeelden van de concrete verbeteringen zijn: een Handelingskader Informatief Gesprek met hierin een model voor een correcte bejegening van slachtoffers, zoals het infomeren over de rechten van een slachtoffer en het inrichten van de opleiding van de zedenrechercheur als maatwerk op de uitoefening van het vak waardoor de opleiding van 30 naar 22 weken in de 2e helft van 2021 verkort kan worden. Deze concrete verbeteringen komen ten goede aan de doorlooptijd in zedenzaken.
Tevens komen de beschikbaar gekomen middelen naar aanleiding van de motie Klaver c.s. (structureel 15 miljoen euro) ten goede aan de uitbreiding van de capaciteit van de zedenteams, forensisch (medisch) onderzoek, de digitale opsporing en daarmee ook het verkorten van doorlooptijden. Deze gelden worden beschikbaar gesteld over een periode van vier jaar waarvan de eerste tranche begin 2020 beschikbaar is gesteld. Hiervan konden eind 2020 5 fte worden aangesteld. Naar verwachting worden er 13 fte in het eerste kwartaal van 2021 aangesteld. In 2021 (tweede tranche) zullen in totaal 30,5 fte worden geworven.
Wat is de actuele stand van zaken van de gemiddelde doorlooptijden van verkrachtingszaken gerekend vanaf het moment van aangifte tot het beslissen over al dan niet vervolgen? Hoe hebben deze doorlooptijden zich de afgelopen vier jaar ontwikkeld?
De doorlooptijden worden door de politie niet uitgesplitst per zedendelict, waardoor er geen percentage gegeven kan worden specifiek voor de categorie «verkrachtingen». Er is wel een doorlooptijd-percentage beschikbaar voor de totale categorie «zeden. In 2017 werd 68 procent van de zedenzaken binnen de doorlooptijd van 6 maanden aan het OM verstuurd. In 2020 was dit percentage 52 procent. Hieronder treft u een actuele staat aan van het aantal zedenzaken en zaken waarvan de doorlooptijd langer dan een half jaar is.
Aantal zedenzaken
3346
Zaken waarvan langer dan een half jaar doorlooptijd
798
Kunt u in een overzicht door middel van een tabel per jaar weergeven hoeveel aangiftes van verkrachtingszaken er de afgelopen vier jaar zijn geweest en hoeveel er tot vervolging hebben geleid?
Hieronder het totaaloverzicht van het aantal informatieve gesprekken, aangiftes en verdachten door de politie ingezonden naar het OM.
4.935
4.914
4.954
4.808
2.817
2.957
2.928
2.774
2.311
2.245
2.144
2.153
Hoeveel extra capaciteit uitgedrukt in fte is er bij de zedenpolitie bijgekomen sinds er in september 2019 kamerbreed een motie is aangenomen voor meer capaciteit bij de zedenpolitie?Hoeveel capaciteit gaat er in 2021 bijkomen?2
De politie beschikt thans over 614 fte gespecialiseerde zedenrechercheurs, verdeeld over 10 regionale teams. In opvolging van de motie Klaver c.s. – ingediend bij het debat over de Algemene Politieke Beschouwingen 2019 – investeert het kabinet structureel 15 miljoen euro in de uitbreiding van de capaciteit van de zedenpolitie, de opleiding van zedenrechercheurs en in forensisch (medisch) onderzoek.
In vraag 4 ben ik nader ingegaan op de motie Klaver gelden en de wijze waarop die middelen de over een periode van 4 jaren beschikbaar komen en hoeveel fte’s daarvoor worden geworven.
Is het extra beschikbare budget afdoende om extra rechtercheurs aan te kunnen trekken en op te leiden zodat achterstanden bij de behandeling van ernstige zedenzaken bij de politie drastisch afnemen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, met hoeveel moet het budget nog verhoogd worden?
De zedenpolitie geeft, onder gezag van het OM, prioriteit aan zaken waarbij sprake is van acuut gevaar, risico op herhaling of mogelijke maatschappelijke onrust.
Doordat álle zedenzaken dienen te worden behandeld, dit door speciaal opgeleide zedenrechercheurs dient te gebeuren (veelal 2 per zeden voorbehouden handeling), en een aantal zedenteams vacatures, nog op te leiden zedenrechercheurs en/of ziekteverzuim kennen, kan de werkdruk verder oplopen. De extra capaciteit is dus hard nodig. Bij de extra beschikbare capaciteit zullen keuzes nodig zijn op de inzet die soms scherp zullen zijn. Net zoals bij alle aangiftes c.q. delicten die ter kenniskomen van de politie. Daarbij bevatten zedenzaken steeds vaker een digitaal component, hetgeen tijdrovende onderzoeken oplevert. Het digitaal vaardiger maken van de politie in termen van kennis, kunde en ICT mogelijkheden blijft dan ook een belangrijk aspect bij de aanpak van zedenmisdrijven. Dit betekent dat de zedenpolitie slechts een beperkt aantal zedenzaken tegelijk kan doen en dat deze zaken langer duren dan een gemiddeld onderzoek. De politie heeft naar aanleiding van het IJV-rapport gezocht naar concrete verbeteringen om de doorlooptijd en daarmee de achterstand in het aantal zedenzaken te verminderen (zie ook het antwoord op vraag 4).
De bevindingen van het Panel of Experts on Yemen dat Nederlandse wapenexportvergunningen zijn misbruikt. |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het nieuws dat onderdelen van Iraanse luchtafweerraketten die werden gesmokkeld naar Jemen en onlangs zijn onderschept, onderdelen bevatten die door de Nederlandse firma’s AMT Netherlands en Xsens Technologies geleverd zijn?1
Ja.
Wat heeft u gedeeld met en beloofd aan het Panel of Experts in de drie keer dat u contact had met het Panel?2
Op 25 november 2019 en op 9 februari 2020 onderschepte de VS in de Golf van Aden wapenzendingen die van Iran op weg waren naar Jemen. De zendingen bevatten onder andere luchtdoelraketten met onderdelen (miniatuurstraalmotoren en sensoren) van Nederlandse makelij. Zowel het VN Panel of Experts on Yemen als experts van het Comité 2231 (dat toeziet op naleving van het nucleaire akkoord met Iran) hebben de aangetroffen raketten onderzocht en stelden vervolgens vragen aan Nederland over de exporten van de onderdelen om zo de chain of custody in kaart te brengen. De Douane heeft direct een onderzoek ingesteld bij de twee betrokken Nederlandse bedrijven. Gebleken is dat de bedrijven te goeder trouw handelden. Op basis van alle beschikbare informatie concluderen wij dat de bedrijven doelwit zijn geworden van doelgerichte verwerving waarbij gebruik gemaakt is van dekmantelconstructies. Bevindingen over de oorsprong van de goederen, de vergunningverlening, het daadwerkelijke transport alsmede ondersteunende documentatie zijn met de expertpanels gedeeld.
Is het juist dat u voor exporten in 2017 en in 2019 een of meer vergunningen heeft verleend aan AMT Netherlands om een of meer raketmotoren uit te voeren naar Hong Kong? Zo ja, hoe was de eindbestemming in de aanvraag of aanvragen geformuleerd? Om hoeveel stuks ging het in de verleende vergunning(en)?
Het kabinet benadrukt dat de onderhavige goederen geen kant-en-klare raketmotoren zijn. Voor de aangetroffen miniatuurstraalmotoren zijn na uitgebreid onderzoek en een gedegen risicoafweging in 2016 en 2019 exportvergunningen verleend, onder voorwaarde dat de goederen niet mochten worden doorgevoerd of verkocht aan derden. De motoren (twee zendingen van elk 30 stuks) zouden via een ontvanger in Taiwan geleverd worden en bestemd zijn voor eindgebruik op het vasteland van China. Gebleken is dat de ontvanger in Taiwan de motoren aan twee entiteiten in Hongkong leverde in plaats van aan de opgegeven eindgebruiker. De motoren zijn vervolgens in Iran terechtgekomen en gebruikt voor de productie van luchtdoelraketten.
Is het tevens juist dat voor de sensoren van het Nederlandse bedrijf Xsens Technologies een of meer exportvergunningen zijn verleend voor een bedrijf in China in de jaren 2015 en «16? Welke bedrijf was dat? Hoe vaak is dat gebeurd voor hoeveel stuks?
Nee, dat is onjuist. De sensoren van Xsens Technologies die zijn aangetroffen mogen zonder vergunning uitgevoerd worden. Vergelijkbare sensoren zijn wereldwijd vrij verkrijgbaar en worden op grote schaal verhandeld, ook door Xsens Technologies. Er zijn dan ook geen vergunningen verleend.
Kunt u aangeven waarom u destijds vergunningen heeft verleend voor de politiek gevoelige strategische goederen naar Hong Kong en China? Stonden de opgenomen eindbestemmingen bekend als bonafide? Zijn er niet eerder problemen geweest met exporten van de genoemde Nederlandse bedrijven?
AMT produceert verschillende soorten miniatuurstraalmotoren voor civiel eindgebruik, bijvoorbeeld modelvliegtuigen of commerciële onbemande vliegtuigen (Unmanned Aerial Vehicles – UAV’s). Sommige van deze miniatuurstraalmotoren zijn ook militair toepasbaar, bijvoorbeeld in kruisraketten of UAV’s die als overbrengingsmiddel voor massavernietigingswapen kunnen dienen.
Voor de uitvoer van miniatuurstraalmotoren van het aangetroffen type is in beginsel geen exportvergunning vereist omdat het vermogen (stuwkracht) onder de internationaal afgesproken drempelwaarde voor een vergunningplicht ligt. Naar mening van het kabinet zijn deze motoren wel degelijk militair toepasbaar. Nederland voert daarom een zeer restrictief exportcontrolebeleid en heeft voor deze miniatuurstraalmotoren in 2012 een zogeheten ad-hoc vergunningplicht («catch-all») ingesteld.
Gezien de toepasbaarheid van de goederen, de bijzondere vergunningplicht en de bestemming geldt voor vergunningaanvragen van AMT de hoogste waakzaamheid. Bij de toetsing van de aanvragen is onder andere kritisch gekeken naar eventuele omleidingsrisico’s. Op geen enkele manier bleek destijds uit de beschikbare informatie dat de miniatuurstraalmotoren een bestemming buiten China zouden krijgen.
Deelt u de conclusie dat de Chinese exportcontrole in gebreke is gebleven of wat is uw visie op de gebeurtenissen? Bent u bereid daarover met de Chinese autoriteiten in overleg te treden? Zo nee, waarom niet?
Exportcontrole en de implementatie van sancties dragen bij aan de bevordering van veiligheid en vrede. Internationale samenwerking en gelijkgezinde uitvoering zijn daarbij cruciaal. Schendingen van VN-sanctieregimes waaronder wapenembargo’s zijn ernstig en moeten worden geadresseerd. De Nederlandse medewerking aan het onderzoek van het expertpanel voor Jemen illustreert het belang dat het kabinet hecht aan dergelijk onafhankelijk onderzoek. Zonder medewerking van VN-lidstaten aan de naleving van VN-wapenembargo’s, zal de oorlogseconomie en daarmee ook het conflict in Jemen, moeilijk tot een einde gebracht kunnen worden. Bij de eerst geschikte gelegenheid zal deze kwestie onder de aandacht gebracht worden bij de Chinese autoriteiten.
Deelt u de conclusie dat de gebleken omleiding een verontrustende ontwikkeling is en bent u bereid nader onderzoek te doen naar de handelsroute die zowel de raketmotoren als de sensoren hebben afgelegd?
Wij delen uw mening dat deze omleidingskwestie verontrustend is. Er is dan ook reeds uitgebreid onderzoek naar gedaan. Deze casus onderstreept nogmaals hoe belangrijk het is dat bedrijven en andere organisaties zich ervan bewust zijn dat derde landen interesse kunnen hebben in hun producten, diensten en kennis die voor de vervaardiging van wapens kunnen worden gebruikt. Dat derde landen heimelijk technologie, goederen en onderdelen proberen te verwerven is algemeen bekend en Nederland is met zijn hoogwaardige industrie en kennisinstituten ook een doelwit voor die landen. In internationaal kader neemt Nederland hier overigens geen uitzonderingspositie in. In de brief aan uw Kamer van januari 20183 wordt een uitgebreide toelichting op het Nederlandse exportcontrolebeleid gegeven.
Op welke wijze voorkomt u een herhaling van dergelijk misbruik van een exportvergunning?
Voor export van strategische goederen, rechtstreeks of indirect, naar bestemmingen zoals China, Iran of Jemen is reeds de hoogste waakzaamheid van kracht. Naar aanleiding van deze kwestie zijn sinds begin 2020 verschillende maatregelen genomen. Met de betrokken Nederlandse bedrijven zijn gesprekken gevoerd die hebben geleid tot aanscherping van de interne bedrijfsvoering. Informatie over het verwervingsnetwerk wordt actief gedeeld in EU-verband en in de exportcontroleregimes zodat ook landen buiten de EU deze kennis kunnen benutten. AMT heeft laten weten geen zaken meer te doen met de betreffende partij in Taiwan.
Nederland heeft een voorstel in voorbereiding om het type miniatuurstraalmotoren dat is aangetroffen in de onderschepte luchtdoelraketten onder internationale exportcontrole te brengen.
Bent u bereid een gerechtelijk vooronderzoek te doen instellen naar mogelijke overtredingen van beide Nederlandse bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om al dan niet te besluiten of het strafrecht ingezet moet worden. Uit het onderzoek van de Douane, waaraan de betrokken bedrijven alle medewerking verleenden, is overigens gebleken dat de Nederlandse bedrijven te goeder trouw handelden en geen weet hadden van de uiteindelijke bestemming van hun goederen. Op basis van alle beschikbare informatie concluderen wij dat de bedrijven doelwit zijn geworden van doelgerichte verwerving waarbij gebruik gemaakt is van verschillende dekmantelconstructies.
Is er bij u nog meer informatie bekend over Nederlandse firma’s wier producten een exportvergunning is verleend, maar waarvan de eindbestemming uiteindelijk een van de oorlogvoerende partijen in de oorlog in Jemen is geweest? Kunt u daarvan een overzicht geven?
Wij kunnen hierover in de openbaarheid geen uitspraken doen.
De versoepeling van het urencriterium in 2020 als fiscale coronasteunmaatregel |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u toelichten wat de versoepeling van het urencriterium in 2020 als fiscale coronasteunmaatregel inhoudt?
Ondernemers die belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting kunnen onder voorwaarden aanspraak maken op verschillende ondernemersfaciliteiten. Op sommige van deze ondernemersfaciliteiten, zoals de zelfstandigenaftrek, de meewerkaftrek en de oudedagsreserve, kan uitsluitend aanspraak worden gemaakt als aan het zogenoemde urencriterium wordt voldaan. Aan dit urencriterium wordt in het algemeen voldaan wanneer de ondernemer ten minste 1.225 uren per kalenderjaar besteedt aan werkzaamheden voor zijn onderneming. Het is denkbaar dat ondernemers door de coronacrisis minder of geen werkzaamheden voor hun onderneming(en) kunnen verrichten. Hierdoor is het denkbaar dat ondernemers die andere jaren aan het urencriterium hebben voldaan, in 2020 niet voldoende uren aan hun onderneming kunnen besteden, waardoor niet wordt voldaan aan het urencriterium.
Het feit dat ondernemers als gevolg van de coronacrisis bepaalde ondernemersfaciliteiten verliezen, vind ik onwenselijk. Daarom heb ik goedgekeurd dat in 2020 voor de periode van 1 maart tot 1 oktober de ondernemer geacht wordt ten minste 24 uur per week (en voor de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid 16 uur) aan de onderneming(en) te hebben besteed, ongeacht het aantal werkelijk aan de onderneming(en) bestede uren. Voor ondernemers die seizoengebonden werkzaamheden verrichten en die normaliter in de periode van 1 maart tot 1 oktober een piek hebben in het aantal uren dat ze besteden aan de onderneming(en), wordt geacht een gelijk aantal uren te zijn besteed in dezelfde periode in 2020 als het aantal uren dat is besteed in de periode van 1 maart 2019 tot en met 30 september 2019. De ondernemer kan in dat geval met behulp van zijn administratie bepalen hoeveel uren hij aan de onderneming heeft besteed in de periode van 1 maart 2019 tot en met 30 september 2019.
Kunt u toelichten wat de achtergrond is geweest van deze versoepeling?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten waarom deze versoepeling niet meer van toepassing is in het laatste kwartaal van 2020?
In 2020 gold de versoepeling van het urencriterium in de periode van 1 maart tot 1 oktober. Zoals hiervoor aangegeven vind ik het feit dat ondernemers als gevolg van de coronacrisis bepaalde ondernemersfaciliteiten verliezen, onwenselijk. Door deze versoepeling hoeven ondernemers gedurende een aanzienlijk deel van de crisis slechts beperkte tijd aan hun onderneming te besteden om aanspraak te maken op fiscale ondernemersfaciliteiten. Met de versoepeling is echter niet bedoeld dat ondernemers die onder normale omstandigheden (geen coronacrisis) onvoldoende uren aan hun onderneming(en) besteden profijt hebben van deze versoepeling en aanspraak zouden kunnen maken op bepaalde ondernemersfaciliteiten.
Voor het urencriterium wordt aangesloten bij het kalenderjaar. Door de versoepeling in 2020 tevens van toepassing te laten zijn in het laatste kwartaal van 2020, zou de versoepeling tot gevolg hebben dat ook ondernemers aan het urencriterium zullen gaan voldoen, die daar in andere jaren niet aan hebben voldaan. Immers, zo zou bijvoorbeeld een ondernemer aan het urencriterium voldoen wanneer hij in januari en februari 2020 circa 170 uren aan zijn onderneming heeft besteed, maar overigens normaliter niet op jaarbasis 1.225 uur aan zijn onderneming besteedt. Ik acht het derhalve niet gewenst de versoepeling met terugwerkende kracht ook van toepassing te laten zijn op het laatste kwartaal van 2020.
De versoepeling van het urencriterium in 2021 geldt in de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021. Op basis van de reeds uiteengezette redenen ten aanzien van de versoepeling van het urencriterium in de periode 1 maart 2020 tot en met 1 oktober 2020, acht ik de versoepeling in het eerste half jaar van 2021 gewenst.
Kunt u toelichten waarom in de zomer de versoepeling wel gold en waarom u ervoor heeft gekozen dit niet meer te continueren in het laatste kwartaal van 2020? Kunt u toelichten waarom u het gepast vindt de versoepeling toe te passen in het eerste half jaar van 2021? Deelt u de mening dat het zeer terecht is de versoepeling toe te passen in het eerste half jaar van 2021? Waarom is dat laatste kwartaal van 2020 zo afwijkend?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat er nog steeds ondernemers in bepaalde sectoren zijn die niet of nauwelijks kunnen werken? En dat dit ook het geval is geweest in het laatste kwartaal van 2020?
Ik erken dat er door de coronacrisis ondernemers zijn die momenteel in bepaalde sectoren niet of nauwelijks kunnen werken. Overigens is het goed mogelijk dat ondernemers tijdens een lockdown nog veel tijd besteden aan de onderneming, al zijn de werkzaamheden die ze verrichten mogelijk anders van aard (zoals onderhouds- en verbeteringswerkzaamheden, ontwikkelen/verbeteren website, het treffen van maatregelen waardoor aan de coronavoorwaarden wordt voldaan of administratieve werkzaamheden). Dit geldt tevens voor het laatste kwartaal van 2020. Daarnaast erken ik dat lockdownmaatregelen van kracht zijn geweest in het laatste kwartaal van 2020. Of een ondernemer in het jaar 2020 aan het urencriterium voldoet, hangt af van de feiten en omstandigheden van een specifiek geval. Er is geen inzicht in hoeveel ondernemers, die onder normale omstandigheden in 2020 aan het urencriterium zouden voldoen, van een uitbreiding van een versoepeling naar het laatste kwartaal van 2020 zouden hebben geprofiteerd.
Erkent u dat deze ondernemers vanwege de lockdownmaatregelen niet in aanmerking komen voor de fiscale faciliteiten die zij wel hadden kunnen gebruiken wanneer er geen sprake zou zijn van een lockdown? Erkent u dat er ook lockdownmaatregelen van kracht zijn geweest in het laatste kwartaal van 2020?
Zie antwoord vraag 5.
Weet u hoeveel ondernemers getroffen zijn door het terugdraaien van de versoepeling per oktober 2020?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te overwegen de versoepeling met terugwerkende kracht ook van toepassing te laten zijn op het laatste kwartaal van 2020?
Zie antwoord vraag 3.
Kwetsbaarheden in de cybersecurity van scanners in de Rotterdamse haven |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Scanners in Rotterdamse haven broos voor Chinese spionage»?1
Ja.
Bent u voorts bekend met het bericht «Veiligheidsdiensten slaan alarm wegens Chinese cyberdreiging»?2
Ja.
Wat is uw appreciatie van de gezamenlijke waarschuwing van de AIVD, MIVD en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) in het FD artikel dat digitale spionage uit China een onmiddellijke dreiging vormt voor de Nederlandse economie en dat de vitale infrastructuur regelmatig doelwit is van cyberaanvallen? Deelt u deze zorgen?
Digitale spionage is een belangrijke dreiging voor de nationale veiligheid, zoals beschreven in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA)3. Om de weerbaarheid tegen deze dreiging te vergroten werkt de Minister van Justitie en Veiligheid samen met partners binnen en buiten de overheid aan de aanpak statelijke dreigingen4. Onderdeel van deze aanpak is dat zowel op nationaal als op EU-niveau maatregelen worden genomen om de weerbaarheid van de vitale infrastructuur te versterken. In het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en de genoemde Kamerbrief komt deze dreiging, en de maatregelen die we hier tegen nemen, uitgebreid aan bod.
Klopt het dat de helft van de grote scanners in de Rotterdamse haven zijn geleverd door het Chinese bedrijf Nuctech? Zo ja, hoe verhoudt dit gegeven zich tot uw antwoord op vraag 3?
Ja, in de Rotterdamse haven zijn zeven grote ladingscanners geïnstalleerd, waaronder vier van Nuctech. Douane Nederland (hierna: de Douane) besteedt structureel – ongeacht welke leverancier scan apparatuur levert – aandacht aan de bescherming en beveiliging van gegevens. Tevens laat de Douane een externe audit uitvoeren op de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting, om te verzekeren dat de scan- en detectieprocessen zo veilig mogelijk zijn ingericht. De opdracht voor dit onderzoek is in september geïnitieerd nadat de Douane signalen ontving over de Nuctech scanners en het onderzoek zal in maart starten. Het doel van het onderzoek is om inzicht te verschaffen in het niveau van de informatiebeveiliging van de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting. Ook wil de Douane geïnformeerd worden over mogelijke risico’s en advies over eventuele mitigerende maatregelen. Verwacht wordt dat de resultaten van het onderzoek in de zomer beschikbaar zijn. Daarnaast wordt in samenspraak met andere relevante overheidspartijen aanvullend onderzoek uitgevoerd, waarin de resultaten van deze externe audit worden meegenomen.
Vindt u het wenselijk om in de vitale infrastructuur gebruik te maken van Chinese leveranciers? Zo ja, welke veiligheidswaarborgen zijn er om Chinese leveranciers te screenen?
Een open economie, een open wetenschappelijk klimaat en vrijhandel liggen sinds jaar en dag aan de basis van het Nederlandse verdienvermogen en onze sterke positie. Nederland profiteert van de kansen en mogelijkheden die dit biedt; hierdoor kan Nederland gebruik maken van hoogwaardige materialen, technologie en kennis die in het buitenland – waaronder in China – wordt ontwikkeld.
Ook voor de vitale infrastructuur is het wenselijk dat gebruik wordt gemaakt van kwalitatief hoogwaardige producten en diensten. Aangezien geen land beschikt over alle kennis en productiemiddelen om technologisch onafhankelijk te opereren, is een afhankelijkheid van buitenlandse technologie dan ook een gegeven. Naast de genoemde kansen, bestaat echter ook het risico dat met technologische toeleveringen de digitale spionage- en sabotagemogelijkheden toenemen5.
Om de weerbaarheid tegen deze dreiging te vergroten werkt de Minister van Justitie en Veiligheid samen met partners binnen en buiten de overheid aan de aanpak statelijke dreigingen, waarover uw Kamer op 3 februari j.l. de laatste stand van zaken heeft ontvangen6. Bij elke casus moet worden bezien hoe risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid.
Met betrekking tot het door uw Kamer genoemde vraagstuk is specifiek het overheidsbeleid dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten relevant. Bij de aanschaf van gevoelige apparatuur zal volgens dit beleid bij aanschaf en implementatie rekening gehouden worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de toegang tot systemen door derden. Dit ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s verscherpt inkoop en aanbestedingsbeleid is eind 2018 geïmplementeerd voor de rijksoverheid.
Ter ondersteuning van dit beleid is instrumentarium ontwikkeld dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s. Het instrumentarium is ter beschikking gesteld binnen de rijksoverheid en medeoverheden, alsmede aan organisaties die onderdeel zijn van de vitale processen.
Wordt er, in navolging van het beleid rond het 5G-netwerk, ook in andere sectoren, zoals die van beveiligingsapparatuur, gewerkt met lijsten van onbetrouwbare leveranciers? Zo ja, op welke manier wordt dit vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Voor de telecomsector is een structureel proces ingericht waarin samen met relevante stakeholders bekeken wordt op welke manier de telecomnetwerken ook in de toekomst weerbaar kunnen blijven tegen veranderingen in het dreigingsbeeld en technologische ontwikkelingen. De focus ligt hierbij op het doen van risicoanalyses, het inzichtelijk maken van afhankelijkheden, en het in kaart brengen waar adaptieve maatregelen mogelijk zijn. De komende periode wordt in kaart gebracht wat er nodig is om deze structurele aanpak op telecom te verbreden naar andere vitale processen.
Bij de beoordeling van risico’s ten aanzien van spionage, beïnvloeding of sabotage door statelijke actoren of andere partijen bij (digitale) producten hanteert het kabinet de overwegingen die zowel bij c20007 als bij de veiligheid van de telecomnetwerken8 zijn gebruikt:
Deze risico’s worden op een zeer zorgvuldige en case-by-case-basis bezien.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de directeur van de Nederlandse tak van Nuctech dat de Chinese overheid zich niet met Nuctech bemoeit? Vindt u dit geloofwaardig, ook gezien het feit dat het staatsbedrijf China National Nuclear Corporation (CNNC) een van de aandeelhouders is?
In algemene zin kan worden gesteld dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven, zowel via staatsbedrijven als private bedrijven, en dat er sprake is van nauwe verwevenheid tussen civiele en militaire sectoren in China. Dit wordt ook beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans»9. Specifiek zien we dat het CNNC 21% aandeel heeft in de voornaamste aandeelhouder van Nuctech (Tongfang Co. Ltd., met een aandeel van 76%). Het CNCC heeft daarmee dus indirect 15,96% aan aandelen in Nuctech.
Wat is uw reactie op klachten van concurrenten dat Nuctech onder de kostprijs levert dankzij Chinese staatssteun? Heeft u signalen die deze klachten ondersteunen? Hoe staat het in dit kader met het voorstel voor eenlevel playing field instrument dat het Nederlandse kabinet heeft ingebracht bij de Europese Commissie? Welke mogelijkheden zijn er momenteel voor aanbestedende diensten om mogelijk ongeoorloofde staatssteun mee te nemen in de aanbestedingsprocedure?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 7, is het niet uit te sluiten dat er (indirecte) invloed is vanuit de Chinese overheid op dit bedrijf. In bredere zin zijn er al langere tijd zorgen over bedrijven die op de interne markt concurreren met staatssteun uit derde landen. Daarom heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken in 2019 het voorstel voor een level playing field instrument gedaan, voor het realiseren van een gelijk speelveld op de interne markt om in te kunnen grijpen bij verstorende effecten van subsidies van derde landen. Mede op basis hiervan heeft de Europese Commissie in de zomer van 2020 een witboek gepresenteerd over het gelijktrekken van het speelveld op de interne markt in relatie tot overheidssubsidies uit derde landen. Zie in dit verband ook de kabinetsreactie op het Commissievoorstel COM (2020 253 – Witboek over buitenlandse subsidies op de interne markt)10. Een concreet wetgevend voorstel wordt verwacht in het tweede kwartaal van 2021.
De Europese aanbestedingsrichtlijnen bieden aanbestedende diensten mogelijkheden voor omgang met inschrijvingen met een abnormaal lage prijs. In Nederland zijn die richtlijnen omgezet in de Aanbestedingswet 2012. Aanbestedende diensten moeten op basis van artikel 2.116 van die wet bij een inschrijving die abnormaal laag lijkt, nader onderzoek doen door de betreffende onderneming te vragen om uitleg over hoe de prijs tot stand is gekomen. Wanneer een inschrijver het lage niveau van de voorgestelde prijs niet goed kan onderbouwen met bewijsmateriaal, kan de aanbestedende dienst deze inschrijving ter zijde leggen. Abnormaal lage inschrijvingen als gevolg van niet-naleving van verplichtingen op het gebied van milieu, sociaal en arbeidsrecht moeten zelfs door de aanbestedende dienst ter zijde worden gelegd. Dit geldt voor alle inschrijvingen, ongeacht het land van herkomst van de inschrijver. Dit draagt bij aan een gelijk speelveld voor ondernemers. De Europese richtlijnen bieden aanbestedende diensten momenteel geen mogelijkheden om ongeoorloofde staatssteun uit derde landen mee te nemen in de aanbestedingsprocedure. In het witboek stelt de Commissie een mogelijke toekomstig instrument voor, dat voorziet in een meldplicht voor ondernemingen die mogelijk overheidsondersteuning uit een derde land genieten wanneer zij op de interne markt inschrijven op een aanbesteding.
Deelt u de mening van de experts waar NRC mee sprak dat, ondanks de toezegging van de douane dat de scans in eigen beheer worden geëxploiteerd op een gesloten datanetwerk, de beveiliging van de Nuctech scanners toch kwetsbaar is? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin valt te zeggen, dat een maatregel zoals het afsluiten van het netwerk altijd onderdeel is van een breed pakket van beheersmaatregelen die zowel preventie, detectie als (incident) response omvatten.
Zoals bij vraag 4 is aangegeven, laat de Douane een externe audit uitvoeren op de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting, om te verzekeren dat de scan- en detectieprocessen zo veilig mogelijk zijn ingericht. Het doel van het onderzoek is om inzicht te verschaffen in het niveau van de informatiebeveiliging van de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting. Ook wil de Douane geïnformeerd worden over mogelijke risico’s en advies over eventuele mitigerende maatregelen. Daarnaast wordt in samenspraak met andere relevante overheidspartijen een aanvullend onderzoek uitgevoerd, waarin de resultaten van deze externe audit worden meegenomen.
Klopt het dat monteurs van defecte scanners in principe een mobiele dataverbinding met het hoofdkantoor kunnen opzetten om zo de problemen snel te verhelpen? Zo ja, bent u bereid om de deze mogelijkheden stop te zetten?
In geval van software storingen wordt bij scanners die hierover beschikken gebruik gemaakt van een remote verbinding. Dit betreft ongeveer een derde van de storingen op deze scans. Monteurs kunnen hierbij een storing met behulp van een beveiligde verbinding op afstand oplossen om de storing zo snel mogelijk te verhelpen.
Zoals ook vermeld bij de beantwoording van vraag 4 en 9, laat de Douane een externe audit uitvoeren op de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting, om te verzekeren dat de scan- en detectieprocessen zo veilig mogelijk zijn ingericht. Daarnaast wordt in samenspraak met andere relevante overheidspartijen een aanvullend onderzoek uitgevoerd, waarin de resultaten van deze externe audit worden meegenomen. De remote verbinding voor onderhoud wordt in afwachting van het extern onderzoek niet stilgezet, omdat het opheffen hiervan het risico met zich meebrengt dat scanapparatuur langdurig in storing blijft staan. Als dat gebeurt kent het scanproces geen voortgang en nemen de risico’s op de invoer van verdovende middelen toe.
Deelt u de mening van de aangehaalde experts dat het feit dat de servers van verschillende scannerfabrikanten in één ruimte zijn gehuisvest een kwetsbaarheid met zich meebrengt? Zo ja, bent u bereid om de servers van elkaar te scheiden? Zo nee, waarom niet?
Deze mogelijke kwetsbaarheid is eerder gesignaleerd en daarom is het initiatief gestart om de beveiliging van deze servers te optimaliseren. In 2021 wordt de ruimte waarin de verschillende servers staan omgebouwd naar een computerruimte met alle bijbehorende aanvullende veiligheidsmaatregelen. Als het externe onderzoek van de Douane daartoe aanleiding geeft, zullen tevens aanvullende aanpassingen worden verricht.
Hoe is het toegangsbeheer tot de scanners, zowel tot die van Nuctech als tot die van andere leveranciers, geregeld?
Monteurs hebben zelfstandig toegang tot de scanapparatuur. De monteur staat altijd geregistreerd bij de Douane bij onderhoud aan de scanners. Bij preventief (gepland) onderhoud zijn de bezoeken contractueel vastgelegd, in overleg met de Douane en de containerterminal. Als de monteur correctief (ongepland) onderhoud bij een storing moet uitvoeren, wordt er een werkvergunning bij de containerterminal aangevraagd. In beide gevallen vindt het onderhoud plaats in afstemming met medewerkers van Douane. Tevens zijn bij alle scans op de containerterminals camera’s geïnstalleerd waarmee de systeemoperator van de Douane zicht heeft op de scanapparatuur. In het geval dat de monteur in de serverruimte van het Douanekantoor Maasvlakte moet zijn, moet de monteur zich altijd melden bij de systeemoperator van Douane. Die verleent de monteur toegang aan de serverruimte.
Klopt het dat een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) volstaat om toegang te krijgen tot de scanners in de haven, terwijl de toegang tot gevoelige apparatuur op Schiphol een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) vereist? Zo ja, wat is de reden voor dit verschil?
Er zijn geen uniforme eisen aan de toegang tot apparatuur voor havens en luchthavens. Onder andere op basis van de locatie en de toepassing van apparatuur wordt aan de hand van het risico vastgesteld wat voor restricties er gelden voor fysieke toegang tot de apparatuur en wat er nodig is om informatie te beveiligen.
Klopt het ook dat de aanbestedingseisen op het gebied van cybersecurity voor ict-apparatuur op de luchthavens strenger zijn dan die voor ict-apparatuur in de havens? Zo ja, wat is de reden voor dit verschil? Bent u bereid om de aanbestedingseisen voor de havens aan te scherpen?
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 5 is het beleid van de rijksoverheid dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten relevant. Bij de aanschaf van gevoelige apparatuur zal volgens dit beleid bij aanschaf en implementatie rekening gehouden worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de toegang tot systemen door derden. Dit geldt zowel voor de apparatuur van de rijksoverheid op havens als op luchthavens.
Voor bedrijven worden geen specifieke eisen gesteld vanuit de overheid ten aanzien van de aanbesteding voor de aanschaf van ICT-apparatuur op havens en luchthavens. Het in het antwoord op vraag 5 genoemde instrumentarium dat organisaties ondersteunt in het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s bij inkoop en aanbesteding is ter beschikking gesteld aan organisaties die onderdeel vormen van de vitale processen.
Klopt het dat beveiligingsprotocollen met betrekking tot het testen van apparatuur en het valideren van updates voor apparatuur op de luchthavens verregaander zijn dan die voor apparatuur in de havens? Zo ja, wat is de reden voor dit verschil? Bent u bereid om de beveiligingsprotocollen voor apparatuur in de havens aan te scherpen?
Er is geen uniform protocol voor havens of luchthavens ten aanzien van de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen. De inhoud van een beveiligingsprotocol hangt sterk af van de te beschermen bedrijfsprocessen en de specifieke risico’s die daarbij een rol spelen. Aanscherping van een beveiligingsprotocol in de havens vraagt om maatwerk van de bedrijven in havens zelf. De overheid controleert het proces waarmee havens en luchthavens risico’s in kaart brengen en maatregelen vaststellen om mogelijke risico’s te beheersen.
Het bericht dat verzekeraars mogelijk meer dan 1 miljoen euro schade door de avondklokrellen gaan vergoeden. |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de (geschatte) totale schade die aangericht is door de avondklokrellen?1
De totale verzekerde schade wordt na een eerste uitvraag onder verzekeraars geschat op 1 miljoen euro. Daarnaast zal er ook een deel van de schade zijn die niet verzekerd is. Hoe groot dat deel is, is op dit moment niet in te schatten.
Welk percentage hiervan wordt vergoed door de verzekeraars? In welke verhouding wordt schade vergoed door de verzekeraars of via de regeling bedrijvenschade coronarellen? Kunt u deze verhouding bijhouden en hierover de Kamer inlichten?
Op dit moment is nog niet aan te geven welk deel van de schade wordt vergoed door de verzekeraars en welke deel wordt vergoed via de regeling bedrijvenschade coronarellen. De afhandeling van schades door verzekeraars is nog in volle gang. Daarnaast is nog niet duidelijk hoe vaak er vervolgens een beroep zal worden op de regeling. Ik zal hierover gegevens registreren en de Kamer hierover nader informeren.
In welk deel van de polisvoorwaarden van de betrokken verzekeringen zijn vernielingen, zoals bij de avondklokrellen, niet verzekerd? In hoeverre is het verbod op het verzekeren van groot molest, artikel 3:38 Wet op het financieel toezicht (Wft), hier van toepassing?
Schade als gevolg van vernielingen door de avondklokrellen zal over het algemeen binnen de polisvoorwaarden van de verzekering vallen, maar dat kan per verzekerde en verzekeraar verschillen.
Als er sprake is van oproer en binnenlandse onlusten, ook wel groot molest genoemd, mogen verzekeraars op grond van de Wet op het financieel toezicht geen dekking verlenen. De Nederlandsche Bank heeft gemeld de avondklokrellen van afgelopen januari, mede gegeven de wetsgeschiedenis, niet te beschouwen als groot molest. Het Verbond van Verzekeraars (hierna: Verbond) heeft mij laten weten dat ook zo te zien.
Welke toets of toezicht op het proces wordt toegepast om te controleren dat verzekeraars niet te makkelijk hun klanten doorsturen naar het schadefonds ondanks dat zij misschien recht hebben op een schade-uitkering door de verzekeraar waar zij premie hebben betaald?
Verzekerden en verzekeraars hebben een verzekeringsovereenkomst met elkaar afgesloten. Daarop zijn de afgesloten polisvoorwaarden van toepassing. De schade die is ontstaan bij de rellen is bij uitstek schade die in de eerste plaats tussen verzekeraar en verzekerde moet worden afgehandeld. De verzekerde heeft immers premie betaald, juist om deze financiële risico’s af te dekken. Van verzekeraars wordt daarnaast, vanuit hun maatschappelijke rol, verwacht dat zij hun verzekerden juist in dit soort situaties bijstaan. Indien er sprake is van dekking onder de polisvoorwaarden dient de verzekeraar de overeenkomst na te komen en de verzekerde schade te vergoeden.
Het Verbond heeft mij verzekerd dat de verzekeraars de schade zullen afwikkelen conform de contractuele polisvoorwaarden. Het bestaan van de regeling bedrijvenschade coronarellen doet hier niets aan af. Ik heb geen reden te twijfelen aan de zorgvuldige afhandeling van schade als gevolg van de avondklokrellen door de verzekeraars. De afhandeling van verzekerde schade op grond van de afgesloten verzekeringsovereenkomst is primair een kwestie tussen verzekeraar en verzekerde. Ik zie hierin geen rol voor de overheid en zie geen aanleiding om een steekproefsgewijze controle uit te voeren. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zal vanzelfsprekend iedere aanvraag voor een beroep op de regeling zorgvuldig beoordelen. Mocht ik van ondernemers signalen krijgen dat verzekeraars hun claims onterecht afwijzen en doorverwijzen naar de regeling, dan zal ik het Verbond daar uiteraard op aanspreken.
Gaat u minstens steekproefsgewijs controleren hoe de verzekeraars de polisvoorwaarden hanteren? Deelt u de mening dat verzekeraars deze ruimhartig zouden moeten toepassen in plaats van te strikt slechts de schade te vergoeden «conform de polisvoorwaarden»?2
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden zijn er om kosten van dit fonds terug te vorderen op verzekeraars als blijkt dat zij mensen te makkelijk hebben doorverwezen naar het schadefonds?
Als er een aanvraag wordt ingediend bij de RVO moet het uitkeringenbericht en het eventuele taxatierapport van de verzekering worden meegestuurd. Daarin staat de hoogte van de schade en het door de verzekering uitgekeerde bedrag vermeld. Mochten er bij de RVO vragen zijn over de uitkering door de verzekering, dan kunnen zij in overleg treden met het Verbond dan wel de betreffende verzekeraar. In voorkomende gevallen zal ik nader in gesprek gaan met het Verbond.
Welke invloed heeft corona gehad op de winstcijfers en kosten van verzekeraars? Hoe verhoudt dit zich tot de schade vanwege de avondklokrellen die onder de polissen zou vallen?
Bij het Verbond van Verzekeraars zijn geen cijfers beschikbaar over de rendementen van verzekeraars over 2020. Meer in het algemeen is het beeld van het Verbond dat de meeste verzekeraars een redelijk normaal jaar hebben gehad, waarbij wel in veel gevallen, in lijn met de ontwikkelingen bij hun klanten, de premieomzet lager was. Enkele schadebranches springen er in negatieve zin uit. Met name verzekeraars van evenementen, reis- en annulering en transport hebben flink hogere schades moeten uitkeren, terwijl tegelijkertijd de premieomzet in 2020 (sterk) is gedaald. Deze daling zal zich in 2021 vermoedelijk voortzetten.
Daarnaast heeft het Verbond mij laten weten dat verzekeraars bedrijven die als gevolg van de coronamaatregelen in liquiditeitsproblemen zijn gekomen uitstel van (premie)betaling hebben verleend. In hoeverre dit uiteindelijk leidt tot wanbetaling hangt af van de verdere coronamaatregelen en de economische ontwikkelingen. Ook de gevolgen voor arbeidsongeschiktheid, medische aansprakelijkheid en beroepsaansprakelijkheid zijn nog onduidelijk.
De zware omstandigheden op Lesbos en Kamp Moria 2.0 |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Reality bites EU's «No More Morias» pledge»1 van maandag 25 januari 2021 en over het artikel in De Groene Amsterdammer2 van 19 januari 2021?
U baseert zich voor uw brief van 19 januari 2021 op een rapport van de EU Task Force Lesbos, maar op welke pers en rapporten baseert u verder uw informatievoorziening als het gaat om Kamp Moria 2.0?
Raadpleegt u ook Facebookpagina’s als «MoriaCorona Awareness Team3, Moria White Helmets4, Stand By Me Lesbos5? Zo ja, hoe rijmt u de informatievoorziening over de situatie op Moria 2.0 met de informatie op Facebook?
Uit een document van de UNHCR gepubliceerd op 8 januari 20216 blijkt dat er 271 werkende toiletten in het kamp zijn, wat erop neerkomt dat er één werkend toilet per 27 bewoners is, was u hiervan op de hoogte? Hoe rijmt u dit met het door u bevestigde aantal van 400 toiletten?
Zoals ik eerder in mijn brief van 19 januari jl. meldde, stelt de Europese Commissie in een bericht van 23 december jl., dat er in het nieuwe, tijdelijke opvangkamp Mavrovouni op Lesbos circa 400 wc’s zijn geïnstalleerd. Navraag bij de Europese Commissie naar aanleiding van deze Kamervragen, leert dat begin maart 2021 meer dan 410 werkende wc’s aanwezig zijn, waarvan 90% beschikbaar is voor migranten en vluchtelingen (de overige 10% is voor ondersteunende staf). Momenteel huisvest Mavrovouni circa 6.800 migranten en vluchtelingen, d.w.z. dat er voor elke 20 bewoners een wc beschikbaar is. Daarmee voldoet het kamp aan de internationale standaarden8.
Op 15 december schreef u aan de Kamer dat «de Griekse autoriteiten geen aanwijzingen hebben gevonden dat de grond onder het nieuwe opvangkamp met lood is vergiftigd», terwijl uit Griekse media blijkt dat er door de Griekse overheid is aangetoond dat er wel degelijk met lood vergiftigde grond is aangetroffen in het kamp7, klopt dat? Waarom heeft u de Kamer hier niet over geïnformeerd?
Denkt u dat de door de Griekse overheid getroffen maatregelen genoeg zijn om loodvergiftiging bij de bewoners te voorkomen? Op wat voor termijn zullen zij deze maatregelen treffen? Gaat u contact opnemen met uw Griekse collega over de gezondheidsrisico’s waarin de bewoners en hulpverleners van Moria 2.0 moeten leven?
Denkt u dat het voor bewoners veilig genoeg is om op met lood vergiftigde grond te wonen? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
Gaat u, zoals bijvoorbeeld Human Rights Watch en 20 andere organisaties daar nu toe oproepen, aan de Griekse overheid vragen of zij overgaan tot evacuatie van Moria 2.0 aangezien leven in het kamp ernstige gezondheidsrisico’s oplevert?
Uit Griekse berichtgeving blijkt dat het plan om Moria 2.0 winterklaar te maken is vertraagd van 7 januari naar eind maart8, klopt dat? Wat is uw reactie op deze vertraging? Zit er ook een bijdrage van Nederland bij het geld dat gebruikt wordt in dit vertraagde project? Zo ja, komt het geld naar uw mening tot zijn recht? Kunt u aantonen hoe Nederlands geld is gebruikt om in oktober, november en december Moria 2.0 daadwerkelijk winterklaar te maken?
Tijdens recente koude periodes is gebleken dat ondanks de inspanningen van de Griekse autoriteiten en UNHCR niet alle faciliteiten bestand waren tegen winterweer. Ik deel uw zorgen over deze situatie. De grootste actuele uitdaging is het ontbreken van voldoende capaciteit in het elektriciteitsnetwerk om de tenten te kunnen voorzien van verwarming. Hier wordt momenteel door de Griekse autoriteiten aan gewerkt.
Daarnaast hebben ook hulporganisaties zich de afgelopen maanden ingespannen om mensen voor te bereiden op koude periodes. Nederland heeft hulporganisaties hier financieel bij ondersteund. In maart 2020 maakte de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking bekend EUR 500.000 bij te dragen aan het regionale appeal van de Federatie van Rode Kruis- en Rode Halve Maanverenigingen (IFRC) via het Nederlandse Rode Kruis. Via dit appeal werden in 2020 activiteiten in het kader van winterization gefinancierd. Later in het jaar volgde de bijdrage van EUR 1 miljoen aan UNICEF, welke deels werd besteed aan noodhulpgoederen, waaronder warme kleding en andere winterization materials.
Op 3 december jl. heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wederom toegezegd te onderzoeken of de humanitaire respons op Lesbos middels een additionele bijdrage verder kon worden ondersteund. Op 14 januari jl. heeft Minister Kaag de Kamer gemeld hiervoor EUR 750.000 vrij te maken uit het non-ODA budget op de begroting, ter ondersteuning van de humanitaire activiteiten van UNICEF en IRC (via Stichting Vluchteling) op de Griekse eilanden. Op 11 februari kondigde Minister Kaag een additionele bijdrage van EUR 250.000 voor de humanitaire respons van het Rode Kruis aan. De nadruk van deze Nederlandse bijdragen ligt op het ondersteunen van activiteiten op het gebied van water, sanitaire voorzieningen en hygiëne (WASH), gezondheidszorg, bescherming van kinderen en kwetsbare gezinnen alsmede levensreddende MHPSS-dienstverlening en het winterklaar maken van de faciliteiten op de eilanden.13
Hoe staat het met de herbouw van de corona hospitainer die tijdens de brand in Moria is afgebrand?
De hospitainer is tijdens de branden in Moria grotendeels verwoest. Recent is de hospitainer, met Nederlandse financiering, hersteld. Inmiddels is deze in gebruik genomen in de medical area in het opvangkamp Mavrovouni.
In het eerder genoemde artikel van EU Observer9 blijkt onder wat voor omstandigheden de mensen op Lesbos moeten leven: overstromingen, sneeuw, lekkende tenten, een gebrek aan stromend water en een gebrek aan elektriciteit, u benoemt in antwoorden op het schriftelijk overleg over de JBZ-raad van 28 en 29 januari 2021 dat deze omstandigheden «niet aan alle standaarden voldoen», klopt dat? Deelt u de mening dat deze omstandigheden onmenselijk zijn?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, blijven de omstandigheden in Griekenland zorgelijk en verbeteringen noodzakelijk. Maar specifiek met betrekking tot de situatie op Lesbos kan ik u melden, onder verwijzing naar mijn Kamerbrief van 19 januari jl., dat de opvangomstandigheden in het nieuwe tijdelijke opvangkamp Mavrovouni in bijna alle opzichten beter zijn dan in het ernstig overbevolkte Moria. Het betitelen van Mavrovouni als «Moria 2.0» doet dan ook geen recht aan de situatie ter plekke. Dit is onlangs nog bevestigd door de Nederlandse ambassadeur in Griekenland, naar aanleiding van haar werkbezoek aan Mavrovouni op 28 januari jl. Deze observaties worden bovendien onderschreven door commissaris Johansson en andere gesprekspartners van de Europese Commissie.
Is het juist dat 93% van de kinderen (AMV's) op Lesbos tussen 15 en 18 jaar oud zijn? Zo ja, waarom laat u de eis «jonger dan 14 jaar» voor kinderen die naar Nederland komen dan niet los?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, hebben de Griekse autoriteiten direct na de reeks branden in Moria in september 2020 de op Lesbos aanwezige amv overgebracht naar het vasteland. Op dit moment bevinden zich voor zover bekend nagenoeg geen amv meer op Lesbos noch op de andere Griekse eilanden.
Uw Kamer is meermaals over de uitvoering van het Nederlandse herplaatsingsaanbod geïnformeerd. Op 19 januari jl. heb ik uw Kamer, in het kader van de periodieke informatieverschaffing over de voortgang van het Grieks-Nederlandse samenwerkingsverband, geïnformeerd over de invulling van het Nederlandse herplaatsingsaanbod, inclusief de uitdagingen die daarbij zijn ondervonden en de afwegingen die terzake zijn gemaakt.15
Proctoring |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Is bekend welke instellingen gebruik maken van proctoring en zijn hier landelijke afspraken over gemaakt? Zo ja, hoe zijn de landelijke studentenorganisaties hierbij betrokken?
Volgens de VSNU maken alle instellingen behalve de RUG gebruik van online proctoring. Bij een rondvraag van de VH onder 25 hogescholen gaf ongeveer de helft aan gebruik te maken van online proctoring. Instellingen die gebruik maken van online proctoring moeten zich houden aan de AVG, zoals ook aangegeven in de richtlijnen van AP1 en SURF2. Zie ook mijn antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer.
Over online proctoring vindt afstemming plaats in verschillende onderwijsnetwerken. Dit zijn netwerken zoals het landelijke juristen overleg, het functionarissen gegevensbescherming overleg, het overleg van de contactpersonen ICT (csc) en de landelijke werkgroep tentamineren. Daarnaast spreek ik regelmatig met de studentenorganisaties over de inzet van en de ervaringen met online proctoring.
Is bekend wat de effecten zijn van de inzet van proctoring tijdens tentamens op het stressniveau van studenten en in hoeverre dit invloed heeft op de examenresultaten? Zo nee, wordt hier onderzoek naar gedaan?
Er is geen onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten van de inzet van online proctoring op het stressniveau van studenten.
Deelt u de mening dat de opleidingscommissie volgens artikel 9.18 en artikel 10.3c van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek adviesrecht heeft op de manier waarop examens worden afgenomen (WHW Artikel 7.13) en proctoring hier ook onder valt? Zo nee, waarom niet?
De opleidingscommissie heeft adviesrecht op verschillende onderdelen, zoals op de manier waarop tentamens worden afgenomen (mondeling, schriftelijk of op andere wijze). De inzet van online proctoring software valt hier niet onder, aangezien dit een manier van fraudebestrijding is. Het is onderdeel van de surveillance, iets dat niet in de OER staat, en hoort bij de richtlijnen vanuit de examencommissie. De examencommissie beslist dus op decentraal niveau of online proctoring ingezet kan worden.
Deelt u de mening dat de studentgeleding van de centrale medezeggenschapsraad instemmingsrecht heeft op het studentenstatuut (WHW artikel 9.59) en hierdoor ook het wettelijk recht heeft op inspraak over voorzieningen, faciliteiten en regelingen die de rechten van studenten beschermen, alsmede op de Onderwijs- en Examenregeling? Deelt u de mening dat uit deze wetsartikelen voortvloeit dat Colleges van Besturen óók de centrale medezeggenschapsraad moeten raadplegen alvorens verregaande maatregelen als proctoring in te voeren?
Ik deel de mening dat de centrale medezeggenschapsraad instemmingsrecht heeft met betrekking tot de vaststelling of wijziging van het studentenstatuut. Onderdeel van het studentenstatuut zijn inderdaad ook de voorzieningen voor studenten, ondersteunende faciliteiten en een overzicht van de regelingen die de rechten van studenten beschermen.
Ik deel echter niet de mening dat de centrale medezeggenschapsraad ook recht op inspraak heeft op de Onderwijs- en Examenregeling (OER). Uit artikel 7.59 volgt namelijk dat het opleidingsspecifieke deel van het studentenstatuut de vastgestelde OER bevat. Dit betekent dat de centrale medezeggenschap niet het wettelijk recht heeft op inspraak op de OER.
Medezeggenschap moet een natuurlijke gesprekspartner zijn van het bestuur en een belangrijke factor in de besluitvorming. De student in de instelling staat immers centraal. Voor elk door het college van bestuur te nemen besluit met betrekking tot het vaststellen of wijzigen van het studentenstatuut is voorafgaande instemming van de centrale medezeggenschap nodig. Zoals hierboven aangegeven betreft dit dus niet het opleidingsspecifieke deel van het studentenstatuut.
Ik deel de mening dus niet dat er instemmingsrecht bestaat voor de manier waarop instellingen fraude bestrijden. Online proctoring kan worden ingezet als er geen alternatieve mogelijkheden voor fraudebestrijding voorhanden zijn. Dit neemt niet weg dat ik van mening ben dat zorgvuldig moet worden omgegaan met het gebruik van proctoring. Het gesprek moet hierover (regelmatig) gevoerd worden tussen instellingsbestuur en medezeggenschap.
Worden opleidingscommissies en de studentgeleding van centrale medezeggenschapsraden meegenomen in de besluitvorming rondom het digitaal afnemen van examens? Zo nee, wat gaat u doen om te zorgen dat de medezeggenschap beter in staat wordt gesteld hun wettelijke rechten uit te oefenen?
Ik ben ervan overtuigd dat een goed functionerende medezeggenschap cruciaal is voor goed werkende universiteiten en hogescholen. Het is verstandig dat beslissingen dus in goed overleg tussen bestuur en medezeggenschap worden genomen. Ook kan ik me voorstellen dat sommige studenten terughoudend zijn over de inzet van online proctoring. Juist in de huidige omstandigheden is het belangrijk het gesprek met elkaar aan te gaan, te kijken wat de bezwaren zijn en welke oplossingen er liggen.
Uit een rondvraag van de VH en de VSNU, blijkt dat de medezeggenschap geparticipeerd heeft in de besluitvorming rondom de inzet van online proctoring bij de hogescholen en universiteiten die gebruik maken van online proctoring. Dit houdt overigens niet in dat de medezeggenschapsraad hierover instemmingsrecht heeft, zoals ik al aangaf in mijn antwoord op vraag 4.
Wat doet u momenteel om universiteiten en hogescholen te ondersteunen in manieren om examens en tentamens op een privacy veilige manier af te nemen? Hoe worden onderwijsinstellingen gestimuleerd om zo veel mogelijk gebruik te maken van alternatieve testmethodes zoals, openboektentamens en essayopdrachten?
Instellingen dienen op basis van de specifieke omstandigheden te bepalen welke toetsingsvorm en eventuele maatregelen zij nodig achten voor hetgeen ze willen toetsen. Omdat het organiseren van toetsen en examens in de coronacrisis een grote uitdaging is geworden, zetten instellingen steeds meer in op alternatieve methodes zoals mondelinge tentamens, openboektentamens en essayopdrachten. Instellingen zetten ook in op het organiseren van tentamens op locatie, zolang zij de richtlijnen van RIVM in acht te nemen.
In mijn overleggen met instellingen blijf ik benadrukken dat indien een onderwijsinstelling een toets of tentamen op een veilige manier kan organiseren die minder inbreuk maakt op de privacy van de student, de instelling voor deze alternatieve toetsingsvorm moet kiezen
In sommige gevallen zijn al deze alternatieven echter niet geschikt en wordt overgegaan op de inzet van proctoring software. Indien een instelling dergelijke software gebruikt, dient een instelling zich ook te houden aan de AVG, zoals dat ook aangegeven is in de handreikingen van de Autoriteit Persoonsgegevens3 en SURF4.
Kunt u in gesprek gaan met de onderwijsinstellingen en SURF om te inventariseren of zij voldoende steun ervaren van de overheid en de resultaten terugkoppelen aan de Kamer?
Wekelijks spreek ik met de koepelorganisaties VH, VSNU en met SURF waarin we het onder andere hebben over online onderwijs. Online surveillance en proctoring is één van de onderwerpen die ik regelmatig met hen bespreek. Ik heb op dit moment nog geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat instellingen onvoldoende steun vanuit de overheid ervaren op het gebied van online surveillance en proctoring.
Wat is uw mening over het besluit van de Erasmus Universiteit om een tweede camera te verplichten zonder dat er berichten zijn binnengekomen over fraude bij tentaminering met gebruik van slechts één camera?1 Deelt u de mening dat dergelijks verstrekkende maatregelen vooral besproken en positief geadviseerd cq. goedgekeurd moeten worden door de opleidingscommissies en centrale medezeggenschap?
Zie ook vraag 3 en 4 voor het antwoord op de tweede bovenstaande vraag.
De EUR moet kritisch blijven beoordelen of de inzet van online proctoring software proportioneel is. Nauw overleg hierover met de medezeggenschap acht ik essentieel.
De EUR heeft naar aanleiding van gesprekken met de universiteitsraad toegezegd het afleggen van onlinetentamens met online proctoring software tot een minimum te beperken. Ook heeft de EUR aangegeven dat zij blijven zoeken naar andere maatregelen die de kwaliteit van tentaminering kunnen waarborgen.
Ik heb onderwijsinstellingen in eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer opgeroepen om terughoudend te zijn met de inzet van een tweede camera bij online tentaminering en alleen over te gaan op deze maatregel als het strikt noodzakelijk wordt geacht. Ik kaart dit punt ook aan in mijn gesprekken met de koepelorganisaties.
Klopt het dat, voorafgaand aan de inzet van de tweede camera, de Erasmus Universiteit een pilot heeft uitgevoerd? Hebben andere hoger onderwijsinstellingen ook pilots hiermee uitgevoerd? Zo ja, wat waren de resultaten van de verschillende pilots?
De EUR geeft aan dat er in december 2020 bij twee faculteiten pilots van bescheiden omvang uitgevoerd zijn. De EUR is zelf tevreden omdat met de inzet van een tweede camera surveillanten beter kunnen beoordelen of er sprake is van fraude.
De andere universiteiten geven aan dat er geen andere pilots zijn uitgevoerd.
De hogescholen geven aan dat er binnen het hbo pilots zijn uitgevoerd met de inzet van een tweede camera. De bezwaren die dit oplevert hebben zelden te maken met privacyaspecten, maar meer met de organiseerbaarheid. De hogescholen geven aan dat wanneer studenten (bijvoorbeeld in panels) bevraagd worden op deze vorm, zij een inzet van een tweede camera als positief ervaren.
Het bericht 'Neusspray tegen depressie: oude wijn in nieuwe verpakking' |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Neusspray tegen depressie: oude wijn in nieuwe verpakking»?1
Ik onderschrijf het belang van nieuwe behandelmogelijkheden voor volwassenen met een therapieresistente depressie.
Esketamine is als geregistreerd geneesmiddel beschikbaar als een injectievloeistof met als goedgekeurde indicatie «inductie van anesthesie». Esketamine is niet eerder goedgekeurd voor de indicatie «depressie». Er is in deze casus geen sprake van wijd verbreid gebruik (well established use) van esketamine in de nieuwe indicatie. De firma heeft zich voor het verkrijgen van de handelsvergunning niet kunnen baseren op literatuurstudies. De firma heeft een volledig klinisch onderzoeksprogramma doorlopen om de benodigde data te verzamelen om de werkzaamheid en veiligheid van esketamine in deze indicatie te onderbouwen2.
Esketamine neusspray is het enige geneesmiddel met als werkzame stof
esketamine dat geregistreerd is voor die indicatie. Het Zorginstituut Nederland adviseert mij tevens om esketamine alleen te vergoeden indien er een financieel arrangement is afgesloten, en het vervolgens alleen tot het pakket toe te laten voor de vierde stap van het behandelalgoritme van depressie3. Ik volg het advies van het Zorginstituut op om in gesprek te gaan met de fabrikant over een financieel arrangement. Tot nader order blijft het middel in de geneesmiddelensluis en maakt het dus geen onderdeel uit van de verzekerde aanspraak.
Esketamine drank is niet geregistreerd voor behandeling van patiënten met therapieresistente depressie. Wel wordt sinds 2020 onderzoek gedaan naar de effectiviteit van esketamine drank bij de behandeling van patiënten met ernstige, niet psychotische, behandelingsresistente depressie. Dit wordt gefinancierd via de subsidieregeling veelbelovende zorg4. Zolang het onderzoek loopt, voldoet orale esketamine nog niet aan de «stand van de wetenschap en praktijk» en wordt daarmee niet vergoed via het basispakket. Na het afronden van het onderzoek start het Zorginstituut met de beoordeling of de betreffende zorg tot het basispakket behoort.
Wat vindt u ervan dat de oplossing esketamine op jaarbasis 208 euro kost, en behandeling met de neusspray van farmaceut Janssen 10.175 euro, bijna vijftig keer zo duur, terwijl het op precies hetzelfde neerkomt? Dit verschil is toch niet uit te leggen?
Het Zorginstituut heeft gekeken naar de prijs van esketamine neusspray ten opzichte van de huidige standaardbehandeling voor depressie. Op basis daarvan (en toetsing aan de pakketcriteria) heeft het Zorginstituut dan ook geadviseerd om te onderhandelen over de prijs en conform dit advies ben ik met de fabrikant in gesprek over een financieel arrangement.
Waarom laat u het toe dat farmaceuten de samenleving op zulke hoge kosten jaagt?
Het beschikbaar komen van nieuwe innovatieve geneesmiddelen is op zichzelf een goede ontwikkeling en geeft patiënten een kans op een betere kwaliteit van leven of zelfs genezing. Ik vind daarom dat bedrijven naar redelijkheid beloond mogen worden voor hun inspanningen, maar farmaceutische zorg moet ook op langere termijn betaalbaar blijven. De prijzen die we betalen voor geneesmiddelen moeten wel een verband blijven houden tussen de kosten voor ontwikkeling en productie enerzijds en de maatschappelijke waarde anderzijds. Daarom nemen we maatregelen om de prijzen van geneesmiddelen beter te beheersen, zodat we ook op langere termijn ruimte blijven houden voor nieuwe, innovatieve geneesmiddelen. In de «Voortgangsbrief algemeen geneesmiddelenbeleid 2021»5 heb ik uiteengezet welke maatregelen ik de afgelopen periode heb genomen om de prijzen en uitgaven aan (dure) geneesmiddelen te beheersen en welke uitdagingen er nog voor ons liggen.
Bedrijven hebben echter ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid om aanvaardbare prijzen voor hun producten te rekenen. Daar waar ik van mening ben dat fabrikanten onverantwoord hoge prijzen voor hun geneesmiddelen rekenen, zal ik dat niet accepteren, onderhandelen en hen dan ook blijven aanspreken op hun gedrag.
Hoe hoog zijn de kosten die de firma Janssen kwijt geweest is voor het ontwikkelen van de spray?
De investeringen die de fabrikant heeft gedaan voor het ontwikkelen van de spray zijn mij niet bekend. De firma Janssen heeft geen onderbouwing gegeven voor de prijs van esketamine neusspray. Uiteraard zal ik hier in mijn onderhandelingen met de fabrikant wel naar vragen.
Hoe is het mogelijk dat de firma Janssen een patent hierop heeft gekregen? Wat gaat u hieraan doen?
Ik ben niet bekend met een specifiek octrooi, maar als aan de eisen van octrooieerbaarheid is voldaan is het mogelijk dat de uitvinding inderdaad is beschermd door het octrooirecht. In het Notaoverleg over een initiatiefnota met de naam Big Farma: niet gezond!is door de voormalig Minister voor Medische Zorg en Sport toegezegd uw Kamer nader te informeren over de voorwaarden voor octrooibescherming van geneesmiddelen, meer in het bijzonder voor nieuw gebruik van al bekende stof of samenstelling.6 De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft de Kamer hierover, mede namens mij, een brief gestuurd op 25 februari 20217. Onder punt 3 van de brief wordt toegelicht dat de strenge eisen voor octrooiverlening ook gelden voor octrooi op nieuw gebruik van al bekende stof of samenstelling. Futiele of andere voor de hand liggende aanpassingen, aan bijvoorbeeld de indicatie of toedieningsvorm, kunnen dus niet tot een geldig octrooirecht leiden.
Deelt u de mening dat chemisch identieke middelen van patenten moeten worden uitgesloten en deelt u de mening dat het verlengen van patenten door het simpelweg anders te verpakken tevens moet worden uitgesloten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zeggen dergelijke acties volgens u over betreffende farmaceut in bredere zin, aangezien zij ook een coronavaccin aan het ontwikkelen zijn die Nederland heeft ingekocht? Welke afspraken zijn er met deze farmaceut gemaakt over eventuele winsten?
Dankzij Janssen kunnen we dit jaar nog naar alle waarschijnlijkheid beschikken over een breder arsenaal aan covid-19 vaccins. Zonder uit het oog te verliezen dat ook de ontwikkeling van een vaccin voor covid-19 een bedrijfsmatige afweging is, is de maatschappelijke waarde van het te verwachten resultaat groot. Ik waardeer de inspanningen van Janssen en haar medewerkers en betrokken onderzoekers om het vaccin bij burgers te krijgen.
Over de afspraken die de overeenkomst bevat die de EU heeft over het covid-19 vaccin van Janssen, kan ik geen uitlatingen doen.
Het bericht dat de FNV met stakingen dreigt op Schiphol. |
|
Cem Laçin |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de FNV met stakingen dreigt op Schiphol?1
Op grond van het Europees Sociaal Handvest (ESH) hebben werkgevers en werknemers in Nederland in geval van een belangengeschil het recht om collectief op te treden. Zo kunnen vakbonden werkonderbrekingen inzetten om op te komen voor de belangen van werknemers.
Wat vindt u van het feit dat op Schiphol inmiddels acht afhandelaars van bagage actief zijn? Beschouwt u dit als een gezonde situatie?
Met Aviapartner, Dnata, KLM, Menzies, Swissport en sinds kort Viggo zijn er op Schiphol zes bedrijven actief in de afhandeling van bagage. WFS vervoert goederen over het platform, maar geen bagage van passagiers. De werkzaamheden van Axxicom beperken zich tot het begeleiden van zogeheten Passengers with Reduced Mobility (PRM).
Tijdens het debat over vliegveiligheid eind vorig jaar heb ik aangegeven dat het grote aantal afhandelaren een opmerkelijke situatie is. Daarbij heb ik ook aangegeven dat iedere nieuwe afhandelaar aan alle geldende eisen en regels moet voldoen die aan afhandelaars worden gesteld, waaronder de regels met betrekking tot veiligheid.
Naar aanleiding van een motie van de leden Laçin en Kuiken2, ben ik een onderzoek gestart naar de noodzaak en mogelijkheid om sociale vestigingseisen te stellen aan grondafhandelaren die werkzaam zijn op airside op Schiphol. Daarbij zal in kaart worden gebracht hoe de (veiligheids)situatie is en wordt bekeken in hoeverre het stellen van sociale vestigingseisen die situatie kan verbeteren. Dit met als doel een mogelijk positief effect op de vliegveiligheid waar ik als Minister van Infrastructuur en Waterstaat voor verantwoordelijk ben.
De onderzoeksresultaten worden in het voorjaar verwacht. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt bezien of wijzigingen in beleid en/of met betrekking tot de verantwoordelijkheidsverdeling noodzakelijk en wenselijk zijn.
Hoe komt het dat op andere grote Europese luchthavens veel minder afhandelaars actief zijn, terwijl Schiphol stelt dat Europese regels ervoor zorgen dat ze met elke nieuwe afhandelaar in zee moeten gaan?
De situatie op andere, vergelijkbare internationale airports in Europa, zal ook worden meegenomen in voornoemd onderzoek.
Erkent u dat Schiphol in haar reactie aangeeft dat het maximeren van het aantal afhandelaars of andere aanbestede diensten een keuze is die door het kabinet gemaakt moet worden, terwijl u steevast in debatten naar de luchthaven verwijst? Bent u bereid om alsnog de handschoen op te pakken en een maximum te stellen aan het aantal bedrijven dat gecontracteerd kan worden voor diensten op Schiphol? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Voor grondafhandelingsdiensten is er binnen de EU een vrije markt op basis van de Europese Richtlijn 1996/67/EG3. Momenteel loopt in EU verband een evaluatietraject van deze richtlijn waarbij ook consultatie van belanghebbenden plaatsvindt.
Inmiddels heb ik, zoals hierboven aangegeven, opdracht gegeven voor een onderzoek naar de mogelijkheden voor het instellen van sociale vestigingseisen voor grondafhandelaren, waaronder ook het beperken van het aantal afhandelaren. In het onderzoek wordt betrokken of er gerede aanleiding bestaat tot het beperken van aantal afhandelaren op het terrein van de vliegveiligheid. Ik wacht de uitkomsten van het onderzoek af.
Wat vindt u van het feit dat werknemers die van het ene naar het andere beveiligingsbedrijf moeten overstappen, erop achteruitgaan in loon?
In het algemeen geldt dat wanneer een opdrachtgever werkzaamheden uitbesteedt aan een andere opdrachtnemer, het deze nieuwe opdrachtnemer vrijstaat om de betreffende werknemers een arbeidsovereenkomst aan te bieden met andere arbeidsvoorwaarden (rekening houdend met de eventueel van toepassing zijnde cao). Dat kan anders zijn wanneer de overgang van de werkzaamheden van de ene naar de andere opdrachtnemer te kwalificeren zijn als «overgang van onderneming». In dat geval bepaalt de wet dat de werknemers in dienst treden bij de nieuwe opdrachtnemer met behoud van arbeidsvoorwaarden. Of er sprake is van overgang van onderneming wordt bepaald door de specifieke omstandigheden van het geval. Het is niet aan mij om dat te beoordelen. Als partijen daarover van mening verschillen is het aan de rechter om daar een uitspraak over te doen.
Bent u het eens met de stelling dat dergelijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden ervoor zorgt dat de rekening van zaken als spotgoedkope vliegtickets maar ook de coronacrisis bij de werknemers komt te liggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gelet op het voorgaande is het de vraag of sprake is van de genoemde concurrentie op arbeidsvoorwaarden. In het algemeen is het de verantwoordelijkheid van ondernemingen en werkgevers om samen met hun opdrachtnemers en werknemers de arbeidsvoorwaarden binnen een bedrijf of sector vorm te geven. Zij zullen zich daarbij uiteraard moeten houden aan de wet en de eventueel van toepassing zijnde cao. Het is daarnaast aan de betrokken werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties om te bepalen welke factoren en in welke mate die factoren meespelen bij het maken van afspraken over arbeidsvoorwaarden. Welk verband er zou zijn tussen de afspraken over arbeidsvoorwaarden en de prijs van vliegtickets en de coronacrisis kan ik niet beoordelen.
Welke gevolgen heeft deze race naar beneden voor de veiligheid van de luchthaven?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat werknemers een leefbaar loon van € 14 per uur moeten verdienen en uitzicht moeten hebben op een vast contract? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit op Schiphol geregeld wordt? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor goede arbeidsvoorwaarden ligt primair bij de bedrijven. Daarnaast kunnen werkgevers(organisaties) en vakbonden in collectieve arbeidsovereenkomsten afspraken maken over onder andere het loon en contractvormen, zowel op ondernemings- als op bedrijfstakniveau. De overheid kan daar niet in treden.
Hoever staat het met de uitwerking van de aangenomen motie-Laçin/Kuiken (Kamerstuk 31 936, nr. 767) over het in kaart brengen van de mogelijkheden om sociale vestigingseisen in te voeren? Ziet u in deze situatie een kans om de mogelijkheden die er zijn in de praktijk te brengen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met de resolutie van het Europees parlement «Herziening van de EU-lijst van belastingparadijzen»? Bent u het ermee eens dat de Kaaimaneilanden, volgens het «State of Tax Justice report 2020» ’s werelds grootste belastingparadijs, in oktober 2020 van de EU-lijst van belastingparadijzen zijn afgehaald?
Ja, ik ben bekend met de resolutie. De Kaaimaneilanden voldoen aan de geldende fiscale minimum criteria die door de Gedragscodegroep zijn gesteld. Om deze reden zijn de Kaaimaneilanden van EU fiscale lijst van non-coöperatieve jurisdicties gehaald.
Onderschrijft u de conclusie dat we strengere criteria nodig hebben voor de lijst van niet-coöperatieve jurisdicties voor belastingdoeleinden? Bent u er voorstander van dat landen die geen winstbelasting hebben, of een winstbelasting hebben met een tarief van 0%, automatisch op de lijst worden geplaatst? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen? Zo niet, waarom?
Die conclusie onderschrijf ik. Mede gezien het uitgangspunt van de pijler 2 discussie in de OESO, dat er wereldwijd een minimum aan belasting moet worden afgedragen, lijkt het mij logisch om een criterium op te stellen dat aanslaat op het feit dat een land geen winstbelasting heeft of een tarief van 0% toepast. Een dergelijk criterium zal ook gemakkelijker toe te passen zijn dan het huidige criterium hierover en zou hetzelfde kunnen werken als de Nederlandse lijst van laagbelastende landen. Op dit moment wordt er in de Gedragscodegroep gesproken over de aanpassing van het mandaat en de criteria die daaraan zijn verbonden. Nederland brengt daarbij het bovenstaande standpunt naar voren.
Bent u het ermee eens dat, in het tegengaan van belastingontwijking, EU- en niet-EU-landen aan de hand van dezelfde criteria moeten worden getoetst? Hoe gaat u ervoor zorgen dat EU-lidstaten aan dezelfde criteria worden getoetst?
De criteria waar de derde landen aan moeten voldoen, zijn gebaseerd op de OESO-minimumstandaard op, bijvoorbeeld, het gebied van fiscale informatie-uitwisseling, en de criteria van de Gedragscodegroep op het gebied van schadelijke belastingconcurrentie. De OESO-minimumstandaard is voor de EU-lidstaten overgezet naar EU-wet en -regelgeving, inclusief de optionele onderwerpen zoals Mandatory Disclosure. Om deze reden geldt de minimumstandaard dus ook voor de EU-lidstaten. Wel is het zo dat de criteria op het gebied van de OESO-minimumstandaard dan niet door de Gedragscodegroep worden getoetst, maar door de Commissie die toezicht houdt op de toepassing van EU-wet en -regelgeving.
Bent u net als het Europees parlement voorstander van het bevorderen van transparantie binnen de groep gedragscode, het EU-orgaan dat verantwoordelijk is voor het toetsen van derde landen en schadelijke belastingconstructies binnen de EU? Wat is uw inzet in de onderhandelingen die op dit moment lopen tot het hervormen van de groep gedragscode?
Nederland is al een tijd voorstander van het bevorderen van meer transparantie van de Gedragscodegroep. Met resultaat. Zo zijn er uitgebreide en overzichtelijke webpagina’s opgesteld over het werk van de Gedragscodegroep1 en de lijst voor non-coöperatieve jurisdicties2. Beide webpagina’s worden frequent bijgewerkt en alle aangenomen besluiten, conclusies, en verslagen zijn op deze pagina’s goed terug te vinden. Wel zouden, naar mijn mening, de openbare verslagen van de vergaderingen van de Gedragscodegroep een beter inzicht moeten verstrekken van de besproken onderwerpen. Deze verbetering brengt Nederland geregeld op, als er in het kader van de hervormingen gesproken wordt over de transparantie van de Gedragscodegroep.
Wat is uw mening over de verschillende defensieve maatregelen die in de resolutie van het Europees parlement worden voorgesteld? Wat gaat u doen om dergelijke maatregelen in te voeren?
Het Europese Parlement is van mening dat de lidstaten, op basis van EU-wetgeving, eenduidige defensieve maatregelen moeten toepassen jegens non-coöperatieve jurisdicties in plaats van een keuze uit een limitatieve lijst aan defensieve maatregelen. Ik deel de mening van het EP dat de lijst aan defensieve maatregelen te veel uiteenlopende maatregelen biedt, die niet allemaal dezelfde uitwerking hebben. Dit is ook erkend door de Commissie. De Commissie heeft in mededeling Goed Fiscaal Bestuur3 aangegeven van plan te zijn om in 2022 een evaluatie over deze maatregelen te publiceren, mogelijk vergezeld van een wetgevend voorstel. Ik stel voor om op basis van de bevindingen van de Commissie de volgende stap te maken op het gebied van eenduidige defensieve maatregelen.
Het bericht 'De tentamenzaal in ná de sneltest' |
|
Jan Paternotte (D66), Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Hoeveel mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten hebben interesse getoond om mee te werken aan een pilot met sneltesten om meer fysiek onderwijs mogelijk te maken?1
In totaal hebben zich onderwijsinstellingen uit acht regio’s gemeld die wilden werken aan een pilot met sneltesten. In deze regio’s zijn samenwerkingsverbanden opgesteld tussen lokale mbo-, hbo- en wo-instellingen. Deze vormen onder leiding van een enkele onderwijsinstelling, die dient als penvoerder, een pilot.
Met welke mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten zijn er reeds concrete afspraken voor een pilot met sneltesten?
Zie bijlage2.
Hoeveel pilots op mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten zijn reeds van start gegaan?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief stand van zaken COVID-19 van 23 februari jl3 zullen alle acht pilots binnen nu en enkele weken operationeel zijn.
Hoeveel studenten hebben tot nu toe een sneltest ondergaan om een tentamen of practicum fysiek bij te kunnen wonen? Hoeveel studenten konden vanwege de testuitslag niet het tentamen of practicum doen?
De acht pilots zijn sinds kort van start gegaan en zullen binnen enkele weken volledig operationeel zijn. De totale testaantallen zijn te vinden in de bijlage. Testen wordt gedaan op basis van vrijwilligheid. Op dit moment zitten er geen gevolgen aan een testuitslag voor het kunnen volgen van onderwijs of het doen van een examen of tentamen. Bij een positieve testuitslag worden deelnemers verzocht zich te laten testen bij de GGD.
Worden in de pilot ook andere instrumenten om op een veilige manier meer fysiek onderwijs mogelijk te maken in een gecontroleerde proefomgeving onderzocht, zoals het gebruik van spatschermen of het aanpassen van looproutes?
In iedere pilot worden ook aanvullende instrumenten ingezet om op veilige wijze fysiek onderwijs te verzorgen. Deze maken deel uit van de proefomgevingen. De effectiviteit van deze instrumenten – bijvoorbeeld van spatschermen of mondkapjes – zijn voor zover al wetenschappelijk bekend. In de pilots wordt daarom vooral gekeken naar de praktische inzet van diverse instrumenten die kunnen leiden tot meer veilig fysiek onderwijs.
Is er een directe aansluiting van de ICT-systemen van de sneltestlocatie met die van de GGD, en zo niet, op welke wijze worden er dan gegevens uitgewisseld?
Er is geen directe aansluiting van de ICT-systemen van de opererende pilotsneltestlocatie en de systemen van de GGD. Enkel positieve testuitslagen worden, zoals de wet voorschrijft, gedeeld met de GGD. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een met een door de GGD opgestelde procedure. Voorts is iedere sneltestlocatie zelf verantwoordelijk voor de juiste verwerking van gegevens en goede borging van de privacy.
Wanneer verwacht u alle pilots met sneltesten op onderwijsinstellingen afgerond te hebben?
De pilotregio’s is gevraagd om uiterlijk 1 mei 2021 resultaten op te leveren.
Deelt u de stelling van de vragenstellers dat meer mogelijkheden voor fysiek onderwijs een enorm verschil kunnen maken in de levens van ruim een miljoen studenten in Nederland?
Deze stelling deel ik zeer. Ik onderschrijf het belang van fysiek onderwijs zeer en heb veel bewondering voor alle studenten en medewerkers die veel fysiek onderwijs hebben moeten missen. Met de kennis uit de pilots hoop ik daarom meer inzicht te krijgen hoe onderwijs ook op grotere schaal veilig en fysiek doorgang kan vinden.
Wanneer en op welke wijze wordt besloten hoe de inzichten uit de pilots gebruikt kunnen worden om veilig meer fysiek onderwijs mogelijk te maken?
Kennis uit de pilots wordt in mei 2021 gebundeld. Het contante gesprek over meer fysiek onderwijs vindt plaats in een breder perspectief, waar de kennis uit de pilots onderdeel van uitmaakt. Het kabinet neemt uiteindelijk een besluit over de vraag of, wanneer en op welke wijze meer fysiek onderwijs mogelijk is in het mbo, hbo en wo. Dit besluit zal uiteraard ook afhankelijk blijven van de epidemiologische ontwikkeling van het virus.
Wanneer kan elke mbo-instelling, hogeschool en universiteit die dat wil met sneltesten werken om veilig meer fysiek onderwijs mogelijk maken? Worden de voorbereidingen daartoe reeds getroffen?
Het is nog niet bekend op welke wijze sneltests het beste kunnen worden ingezet om op grotere schaal veilig meer fysiek onderwijs mogelijk te maken. Dit is een doelstelling die expliciet in de pilots aan bod komt. Het vraagstuk omtrent opschaling van onderwijs loopt parallel aan de pilots. De kennis die nu wordt opgedaan over de inzet van sneltests wordt in dit bredere vraagstuk meegenomen.
Pensioenfondsen die hurende ondernemers het vel over de oren halen. |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u aangeven hoeveel en welke Nederlandse pensioenfondsen beleggen in vastgoed en eigenaar zijn van winkel- en horecapanden, die zij, bijvoorbeeld via derden zoals vastgoedadviseurs en vermogensbeheerders, verhuren aan retail- of horecaondernemers?
Navraag bij de Pensioenfederatie leert dat veel pensioenfondsen direct of indirect beleggen in winkel- en horecavastgoed. Zij zijn echter veelal geen eigenaar van het vastgoed. Er wordt niet centraal bijgehouden hoeveel en welke pensioenfondsen eigenaar zijn van winkel- en horecapanden en hoeveel en welke pensioenfondsen beleggen in winkel- en horecavastgoed.
Wat is uw indruk van hoe deze pensioenfondsen en hun tussenbureaus omgaan met huurders die door de coronacrisis liquiditeitsproblemen hebben? Wordt volgens u voldoende en het juiste maatwerk geleverd, bijvoorbeeld met coulanceregelingen of (tijdelijke) huurverlagingen?
Deze vraag ziet op de pensioenfondsen die eigenaar zijn van horeca- en winkelvastgoed en dit vastgoed, al dan niet via een tussenpersoon, verhuren.
Mijn indruk is dat pensioenfondsen en andere institutionele beleggers doordrongen zijn van de noodzaak om de pijn van deze crisis fair te delen. De vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed Nederland (IVBN) geeft aan dat de grote meerderheid van de hurende mkb’ers een individuele maatwerkovereenkomst met institutionele verhuurders heeft weten te bereiken. Dit past ook bij het Steunakkoord voor en door de Nederlandse Retailsector dat in juni 2020 gesloten is. Het bereiken van maatwerkafspraken met grote huurders als grootwinkelbedrijven lijkt stroever te verlopen. Dit heeft te maken met de inschatting van de verhuurders dat grotere bedrijven kapitaalkrachtiger zijn dan mkb-bedrijven.
Deelt u de mening dat nu een huurverhoging opleggen aan ondernemers die het water aan de lippen staat niet kies is en weinig blijk geeft van solidariteit en maatschappelijke verantwoordelijkheid?
In zijn algemeenheid geldt dat een huurverhoging voor ondernemers die daadwerkelijk op de rand van faillissement staan behalve in maatschappelijk opzicht ook in zakelijk opzicht niet direct in de rede ligt. Voor pensioenfondsen die in winkel- en horecapanden beleggen in het bijzonder zou het op gespannen voet kunnen staan met een prudent beleggingsbeleid. Het vooruitzicht op een structurele huurinkomstenbron is immers goed voor pensioenfondsen die een lange beleggingshorizon hebben.
Wat vindt u ervan dat een Nederlands pensioenfonds als het Pensioenfonds Rail & Openbaar Vervoer, met een duidelijke link met de publieke sector en een uitgebreid beschreven maatschappelijke missie door de coronacrisis getroffen ondernemers met huurprijsindexeringen en huurverhogingen om de oren slaat?1
Het is niet aan mij om uitspraken te doen over specifieke pensioenfondsen. In zijn algemeenheid kan het volgende worden opgemerkt. Pensioenfondsen zijn er voor de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Dit betekent dat zij als taak hebben om te zorgen voor een goede pensioenvoorziening, waarbij zij de maatschappelijke impact van hun beleggingsbeleid meenemen in hun afwegingen. De pensioenfondsen leggen aan hun deelnemers verantwoording af over de resultaten, alsmede over de maatschappelijke impact van het gevoerde beleggingsbeleid.
Van INVB heb ik begrepen dat het in de retail gebruikelijk is om jaarlijks een huurindexering te volgen conform de standaard huurovereenkomst winkelruimte van de Raad voor Onroerende Zaken (ROZ). Daarbij wordt alleen de inflatie in de huurprijs verwerkt. Afgezien van de overeengekomen huurprijsindexering op basis van de inflatie hebben zowel de huurder als de verhuurder een wettelijke bevoegdheid om met de andere partij in gesprek te gaan over een nadere vaststelling van de huurprijs. Zoals in mijn antwoord op vraag 2 toegelicht, wordt deze bevoegdheid in de coronacrisis vooral ingezet om de huren te verlagen.
Ontvangt u berichten van ondernemers die hierdoor het vel over de oren wordt gehaald? Hebt u signalen dat uitstel van betaling wordt gebruikt als pressiemiddel om contractverlenging af te dwingen?
Deze signalen heb ik niet ontvangen. Het kan zijn dat om tot maatwerkafspraken te komen de huurder door de verhuurder om zekerheden voor de langere termijn wordt gevraagd.
Deelt u de mening dat van Nederlandse pensioenfondsen, in hun rol als vastgoedpartij, een andere houding jegens gedupeerde ondernemers mag worden verwacht?
Het uitgangspunt is dat partijen, huurders en verhuurders, erbij gebaat zijn dat zoveel mogelijk ondernemers -en daarmee werkgelegenheid- deze crisis doorstaan. Dat betekent dat de pijn van de crisis fair gedeeld moet worden tussen de verschillende schakels van de keten. Dit is door de vertegenwoordigers van huurders en verhuurders, waaronder de branchevereniging van institutionele beleggers, in het voorjaar van 2020 ook als uitgangspunt vastgelegd in het Steunakkoord voor en door de Nederlandse Retailsector. Ik verwacht van pensioenfondsen dat ook zij zich aan dit uitgangspunt gebonden voelen. Er zijn mij geen indicaties bekend dat zij dat niet doen.
Wat kunt u voor hurende ondernemers die met het bovenstaande worden geconfronteerd betekenen? Hoe kan worden voorkomen dat zij failliet gaan? Bent u bereid hierover op korte termijn advies in te winnen?
Het kabinet is doorlopend in gesprek met de verschillende partijen, zowel met verhuurders, waaronder de pensioensector, als met huurders. Op dit moment wordt het uitgangspunt van het fair verdelen van de pijn tussen de schakels in de keten ook in juridische zin keer op keer bevestigd, zoals blijkt uit snel aangroeiende jurisprudentie. Naar verwachting zal dit een positieve uitstraling hebben naar huurders en verhuurders die nog geen maatwerkovereenkomst hebben weten te sluiten.
Daarnaast is er een breed steun- en herstelpakket met tijdelijke financiële regelingen om bedrijven te ondersteunen tijdens de coronacrisis, waaronder de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL), die getroffen bedrijven ondersteunt om hun vaste lasten te betalen.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk met pensioenfondsen, vastgoedpartijen, retail en horeca om de tafel te gaan en tot afspraken te komen?
Er vindt veelvuldig overleg plaats met deze partijen, waarbij overeenstemming bestaat over het uitgangspunt dat de pijn van de crisis fair over de verschillende schakels in de keten verdeeld dient te worden, om zoveel mogelijk ondernemers door deze crisis te slepen. Hoe dit in de praktijk wordt uitgewerkt in individuele maatwerkovereenkomsten tussen huurders en verhuurders is aan deze private partijen. De vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed Nederland (IVBN) geeft aan dat de grote meerderheid van de hurende mkb’ers een individuele maatwerkovereenkomst met institutionele verhuurders heeft weten te bereiken.
Het nieuws dat goederentreinen stilstaan in de Rotterdamse haven omdat ProRail geen raad weet met de gevallen sneeuw |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de enorme chaos op het spoor en kunt u uitleggen hoe het zover heeft kunnen komen?1
Ik ben op de hoogte van het nieuwsbericht in het AD van 9 februari jl. In mijn brief van 16 februari jl. heb ik uw Kamer nader geïnformeerd over het effect van het winterweer op het spoor (Kamerstuk 29 984, nr. 921).
Bent u ervan op de hoogte dat de wisselverwarming van ProRail in de Rotterdamse haven ouwe meuk is en wederom defect was? Kunt u aangeven waarom de wisselverwarming bij de vervanging van wissels niet op orde is gebracht?
Het op orde brengen van de infrastructuur op de Havenspoorlijn is voor mij een prioriteit. Ik ben ervan op de hoogte dat er sprake is van achterstanden met betrekking tot het vervangen van wissels en sporen waarvan het wisselverwarmingssysteem een onderdeel is en enkele wisselverwarmingen defect zijn. Dat neemt niet weg dat ook de functionerende wisselverwarmingen moeite hebben gehad met de soms grote hoeveelheden sneeuw.
ProRail is gestart met het vernieuwen van de wissels, wisselverwarmingssystemen, sporen en overwegen binnen het project Infra op Orde op de Havenspoorlijn. Binnen de Stuurgroep Infra op Orde vindt over de aanpak en voortgang constructief overleg plaats tussen ProRail, vervoerders, havenbedrijf en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Daarnaast is ProRail bezig om gasgestookte wisselverwarming die aan vervanging toe is te vervangen door elektrische wisselverwarming.
Kunt u aangeven waarom ProRail niet doorpakte op innovaties in de wisseltechniek, zoals de WIRAS-wissel, die de sneeuwhinder fors had kunnen reduceren?
Momenteel lopen er binnen ProRail verschillende verbetertrajecten en onderzoeken om waar mogelijk de huidige wisselsystematiek te verbeteren. In 2014 is de WIRAS-wissel al door ProRail onderzocht. Uit het onderzoek toen is gebleken dat de WIRAS-wissel niet voldoet aan verschillende technische en veiligheidseisen van ProRail. Omdat het ontwerp na zeven jaar mogelijk is aangepast gaat ProRail de wissel opnieuw onderzoeken.
Welke stappen heeft u genomen om de problemen op het spoor op te lossen of in de toekomst te voorkomen?
ProRail zal samen met betrokken partijen een evaluatie opstellen naar aanleiding van de verstoringen. Ik verwijs u graag naar mijn brief van 16 februari jl. voor een nadere toelichting bij de evaluatie (Kamerstuk 29 984, nr. 921).
Hoe kan het dat ProRail zichzelf op de borst klopt en stelt dat het allemaal best goed gaat, terwijl het zo’n puinhoop is op het spoor?
De prestaties van ProRail op het spoor zijn over het algemeen bezien – ook in Europees perspectief – goed. De realiteit blijft dat het omgaan met extreem weer een blijvende uitdaging is, zowel voor het spoor, als voor de weg en de luchtvaart. De voorbereidingen zijn daarbij nooit «af». In mijn brief van 16 februari jl. ga ik verder in op de gevolgen van het winterweer op het spoorvervoer (Kamerstuk 29 984, nr. 921).
Kunt u aangeven hoeveel vermogensschade de spoorgoederenvervoerders en hun klanten hebben opgelopen door de wanprestaties van ProRail en hoe deze schade gaat worden gecompenseerd?
Over de omvang van eventuele vermogensschade die spoorgoederenvervoerders hebben geleden als gevolg van de bedoelde beperkingen heb ik geen informatie. Het betreft hier bedrijfsgevoelige informatie. Vermogensschade door extreme weersomstandigheden zijn in beginsel onderdeel van het bedrijfsrisico van vervoerders. Voor zover schade verwijtbaar is aan ProRail kan er door vervoerders een schadeclaim worden ingediend op basis van de Algemene Voorwaarden van de Netverklaring van ProRail. Specifiek voor de Havenspoorlijn werkt ProRail aan een generieke compensatieregeling. Hierover heb ik uw Kamer in mijn brief van 18 december 2020 geïnformeerd (Kamerstuk 29 984, nr. 921). Ik zal uw Kamer over deze regeling dit voorjaar nader informeren.
Waarom heeft u de Kamer niet actief geïnformeerd over de wantoestanden op het spoor in deze winterse omstandigheden en hoe hierop wordt bijgestuurd?
Op 16 februari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de invloed van het winterweer op het openbaar vervoer per spoor (Kamerstuk 29 984, nr. 921).
Bent u het ermee eens dat ook met een beetje sneeuw het spoor gewoon begaanbaar moet blijven? Zo ja, wanneer gaat u dat dan eens regelen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar mijn brief van 16 februari jl. (Kamerstuk 29 984, nr. 921).
Het bericht ‘Achterstanden bij IND in behandeling asielaanvragen zijn groter dan gemeld bij de Tweede kamer’. |
|
Joël Voordewind (CU), Attje Kuiken (PvdA), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Achterstanden bij IND in behandeling asielaanvragen zijn groter dan gemeld bij de Tweede Kamer»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving? Klopt het dat het aantal achterstallige asielaanvragen bij de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) groter is dan u eerder aan de Kamer heeft gemeld? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Nee, dat klopt niet. Het is goed om een onderscheid te maken naar de voorraden zoals die golden op datum 1 april 2020 én de werkvoorraad die geldt voor de Taskforce op basis van een gemaakte verdeling. Er is een knip gezet in de voorraad per 1 april 2020. De voorraad eerste asielaanvragen in spoor 4 (zowel AA als VA) en de openstaande voorraad als gevolg van een gerechtelijke uitspraak (de zogeheten zij-instroom) is toebedeeld aan de Taskforce. Daarover heb ik ook steeds de Kamer geïnformeerd. De Taskforce heeft de opdracht om de oude voorraad (achterstand) van 15.350 eerste asielaanvragen af te handelen. In mijn brief van 7 januari jl. heb ik u geïnformeerd dat op 31 december 2020 in 8.200 zaken van de Taskforce voorraad is beslist. In diezelfde brief heb ik u geïnformeerd dat alle inzet is gericht om de resterende achterstanden bij de IND uiterlijk medio 2021 weg te werken en op een maximale preventie van overschrijdingen van de wettelijke termijn op de nieuwe aanvragen die zijn binnengekomen sinds 1 april 2020.
Waarom worden niet alle herhaalde asielaanvragen van voor 1 april 2020 door de Taskforce behandeld, terwijl eerder is gezegd dat de Taskforce alle aanvragen die voor 1 april 2020 zijn ingediend voor zijn rekening neemt?
Zie ook het antwoord hiervoor. Bij het instellen van de Taskforce is een verdeling gemaakt in de werkvoorraad van de IND. Naast de spoor 4 zaken en de zij-instroom zaken zijn er ook nog andere asielaanvragen, namelijk zaken uit spoor 1 en 2 en herhaalde asielaanvragen. Deze zaken hebben vanaf het instellen van de Taskforce niet tot de afgesproken reikwijdte behoord en zijn daarom ook niet opgenomen in de met de Kamer gecommuniceerde cijfers over de Taskforce-voorraad.
Het is echter niet uit te sluiten dat bij het vaststellen van de werkvoorraad van de Taskforce enkele herhaalde asielaanvragen in de werkvoorraad terecht zijn gekomen.
Hoeveel herhaalde asielaanvragen van voor 1 april 2020 zijn door de Taskforce behandeld en hoeveel zijn er buiten de Taskforce om door de IND zelf behandeld en waarom? Wie of wat bepaalt of een herhaalde asielaanvraag wel of niet door de Taskforce wordt behandeld?
Herhaalde asielaanvragen zaken maken geen deel uit van de werkvoorraad van de Taskforce. Het is echter niet uit te sluiten dat bij het vaststellen van de werkvoorraad van de Taskforce enkele herhaalde asielaanvragen in de werkvoorraad terecht zijn gekomen. (zie de antwoorden op vraag 2 en2.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen van het lid Groothuizen (D66) van 10 februari j.l.?2 Moeten de indieners concluderen uit antwoord 2, waarin staat dat ook zaken uit spoor 1 en 2 van vóór 1 april 2020 niet in de voorraad van de Taskforce vallen, dat de voorraad oude zaken nog groter is?
De Taskforce is ingericht om een groot aantal oude zaken versneld te kunnen afdoen met als doel dat de IND de nieuwe instroom eerste asielaanvragen vanaf 1 april 2020 binnen de wettelijke termijnen kan afdoen. Om die reden is de Taskforce-voorraad ingedeeld en vastgesteld op 15.350 eerste asielaanvragen (AA, VA en zij-instroom), zoals ik uw Kamer meermaals heb geïnformeerd. De IND behandelt naast aanvragen AA en VA nog diverse andere aanvragen, waaronder de genoemde spoor 1 en 2 aanvragen en herhaalde aanvragen. Bij de herhaalde aanvragen is sprake van een deel oude voorraad. Deze wordt door de IND in het komende half jaar met voorrang afgehandeld, het gaat om 450 zaken.
Hoe komt het volgens u dat continue onduidelijkheid bestaat over de hoeveelheid weg te werken achterstanden bij de IND? Is volgens u op dit moment wel de volledige «restvoorraad» in beeld? Zo ja, hoe groot is die? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening niet dat er onduidelijkheid is over de achterstand. Er is ook geen sprake van een restvoorraad. Er is een afgebakende Taskforce-voorraad en er is de werkvoorraad van alle andere asielaanvragen. Van beide werkvoorraden zijn de aantallen goed in beeld.
Wat zegt de onduidelijkheid over het beeld dat de IND van de achterstandenproblematiek heeft? Deelt u de mening dat de berichtgeving op z’n minst de indruk wekt dat de IND niet precies weet hoe groot de problematiek is? Welke verklaring heeft u hiervoor? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de volledige problematiek wel zo snel mogelijk helemaal in beeld is bij de IND?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is tot nu toe gecommuniceerd aan asielzoekers met een herhaalde aanvraag over wanneer en door wie hun verzoek in behandeling wordt genomen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er duidelijkheid bestaat onder asielzoekers met een herhaalde aanvraag over wie en wanneer hun aanvraag wordt behandeld?
Als een vreemdeling zich aanmeldt voor een herhaalde aanvraag (HASA) dan wordt aan de vreemdeling of diens gemachtigde op dezelfde dag medegedeeld of de aanvraag compleet is en in behandeling zal worden genomen. Indien een aanvraag onvolledig is ingevuld of niet alle informatie is aangeleverd dan wordt er een voornemen tot buiten behandeling bekend gemaakt. De vreemdeling krijgt dan één week de tijd om de aanvraag aan te vullen. Als de aanvraag na deze termijn nog niet is aangevuld dan kan de aanvraag buiten behandeling gesteld worden. De vreemdeling kan hier tegen in beroep bij de rechtbank. In de situatie dat de vreemdeling op moment van aanmelden direct een complete aanvraag indient dan wordt er een brief gestuurd naar diens gemachtigde. In deze brief staat vermeld dat de aanvraag compleet is en dat de vreemdeling uitgenodigd zal gaan worden voor de inhoudelijke behandeling van de aanvraag. In deze brief wordt nog geen melding gemaakt van een specifieke datum. Het is een aankondiging dat de IND de zaak inhoudelijk gaat beoordelen. Deze zaken komen vervolgens in de planvoorraad van AC Ter Apel, AC Zevenaar of AC Den Bosch. Vanuit hier worden ze op datum van aanvraag (ouderdom) ingepland voor een inhoudelijke procedure. Op het moment dat de datum van behandeling van de herhaalde aanvraag en de behandeld locatie bekend zijn, wordt dit door middel van een uitnodigingsbrief aan gemachtigde en aan de vreemdeling bekend gemaakt. Op dit moment is sprake van een klein deel oude voorraad bij herhaalde asielaanvragen. Het gaat om 450 zaken. De IND behandelt deze zaken het komende half jaar met voorrang.
Het bericht dat nog altijd flitskredieten tegen torenhoge kosten worden aangeboden. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Kassa over het bedrijf Ferratum dat flitskredieten tegen torenhoge kosten aanbiedt?1
Ja.
Rente en alle bijkomende kosten behoren toch te worden gedekt binnen het wettelijk maximum? Hoe kan het dat Ferratum stelselmatig de wet overtreedt?
Op 1 januari 2020 is de Regeling aanpak flitskrediet in werking getreden. Op grond daarvan is het maximumkredietvergoedingspercentage dat aanbieders van krediet in rekening mogen brengen ook van toepassing op het via internet vanuit een andere lidstaat van de EU aanbieden van krediet aan consumenten in Nederland. Daarbij is uitdrukkelijk opgemerkt dat «het voor de toepassing van deze regeling niet relevant is of de vergoeding door de aanbieder wordt aangemerkt als «rente», «leenkosten», een garantstelling (al dan niet met een externe partij) of anderszins». De totale kosten die bij de consument in rekening worden gebracht, mogen het maximumkredietvergoedingspercentage van 10% niet overschrijden. Dat volgt uit artikel 4 van het Besluit kredietvergoeding.2
Waarom is er door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) niet opgetreden? Deelt u de mening dat elke dag weer nieuwe -ook kwetsbare- consumenten de dupe worden van deze illegale activiteiten?
Op grond van van artikel 1:89 e.v. van de Wet op het financieel toezicht (Wft) heeft de AFM een geheimhoudingsplicht. Indien de AFM een overtreding van wet- en regelgeving vaststelt, kan de AFM onder andere overgaan tot de oplegging van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete. De oplegging van deze sancties wordt voorts, in overeenstemming met een daartoe strekkende bevoegdheid van de AFM, openbaar gemaakt, onder andere op de website van de AFM.
Onder welke omstandigheden mogen kredietverstrekkers boetes opleggen? In het item wordt door de AFM gesteld dat de rentekosten maximaal tien procent mogen bedragen bij het ontbreken van een garantstelling indien een garantstelling onderdeel uitmaakt van de leenovereenkomst; klopt dit?
In zijn algemeenheid geldt dat kredietverstrekkers wettelijk beperkt zijn in de kosten die zij voor een kredietovereenkomst aan een consument in rekening mogen brengen. Onder de wettelijke kredietvergoeding vallen alle kosten ter zake van een krediet. Ook kosten die samenhangen met voorwaarden om het krediet te verkrijgen vallen hieronder. Deze kosten mogen het maximumkredietvergoedingspercentage van 10% op jaarbasis niet overschrijden. Of het in rekening brengen van kosten in de vorm van een boete is toegestaan, hangt af van de omstandigheden van het geval en het is aan de AFM om dit te beoordelen.
Kent u de uitspraak van de rechtbank Rotterdam in 2018 waar glashelder wordt gesteld dat garantieovereenkomsten en de bijbehorende kosten onder het wettelijk maximale tarief vallen?2
Ik ben bekend met de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van juli 2018. Samengevat – in mijn eigen woorden – betreft het een zaak waarbij een consument een door een derde gegeven garantie moest hebben om in aanmerking te komen voor een flitskrediet. De consument kon kiezen tussen een persoonlijke garantstelling door bijvoorbeeld vrienden of familie, of een commerciële garantstelling. De consument had gekozen voor een commerciële garantstelling door een partij die door de financier was aangedragen. De kosten voor de garantsteling kwamen naast de kredietvergoeding die hij verschuldigd was voor het flitskrediet. De rechter oordeelde dat onder een kredietvergoeding alle beloningen en vergoedingen vallen, in welke vorm ook, die de kredietgever ter zake van een kredietovereenkomst bedingt, in rekening brengt of aanvaardt. Ook oordeelde de rechter dat een consument bij een organisatie als die van de flitskredietaanbieder in de praktijk alleen uitkomt als hij geen andere mogelijkheden heeft en daarmee (zij het indirect) gedwongen wordt om een dure commerciële garantstelling af te nemen. De kosten voor de garantstelling moeten daarom geacht worden onderdeel te zijn van de kredietvergoeding.
Wat vindt u ervan dat Ferratum onder andere via de website saldodipje.nl door middel van een boetesysteem de kosten voor een lening probeert op te drijven?
Kredietaanbieders mogen kosten in rekening brengen voor het verstrekte krediet, maar er geldt een maximum voor deze kosten. Op die manier worden consumenten beschermd tegen het in rekening brengen van te hoge kosten. Kredietaanbieders zijn wettelijk verplicht om zich aan dit maximum te houden. De AFM houdt toezicht op de naleving van die verplichting.
Hoe kan het dat Ferratum zich nog altijd van dit soort praktijken kan bedienen, terwijl de AFM hier al sinds 2011 mee bezig is en het bedrijf eerder beboette?
De AFM kan geen informatie over individuele partijen verstrekken en is gebonden aan de wettelijke geheimhoudingsplicht ex art. 1:89 e.v. Wft zoals hiervoor toegelicht bij het antwoord op vraag 3.
Op grond van de EU-richtlijn inzake elektronische handel is het in het kader van het vrije verkeer van diensten toegestaan om online (financiële) diensten te verrichten, waarvoor geen vergunning benodigd is.4 Dit is – ter implementatie van de genoemde richtlijn – verankerd in artikel 1:16, eerste lid, van de Wft. Met de inwerkingtreding van de Regeling aanpak flitskrediet is het via internet aanbieden van krediet nog steeds mogelijk zonder vergunning, echter geldt dat de maximale kredietvergoeding van 10% van toepassing is op het krediet. Voor de volledigheid wijs ik op een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 3 maart jl. 5 die onlangs over deze regeling is gedaan. De voorzieningenrechter heeft de openbaarmaking van een waarschuwing van de AFM over een kredietaanbieder geschorst. De waarschuwing ging over het overtreden van het maximumkredietvergoedingspercentage bij het aanbieden van krediet. Hoewel ik niet in kan gaan op individuele gevallen, vind ik het belangrijk dat de AFM kan optreden tegen flitskredietaanbieders die te hoge kosten in rekening brengen bij consumenten. Ik ga de uitspraak, waaruit blijkt dat de AFM deze regeling in de praktijk toepast, dan ook bestuderen.
Bent u bereid met de AFM in contact te treden om zo snel mogelijk op te treden tegen Ferratum?
De AFM handhaaft sinds 2011 streng op aanbieders van flitskrediet die te hoge kosten vragen gezien de schadelijke gevolgen voor consumenten. De AFM heeft eerder ook opgetreden tegen dergelijke aanbieders. Zoals hierboven toegelicht, kan de AFM geen uitspraken doen over het toezicht op en aanpak van individuele partijen.
Zijn de praktijken van Ferratum strafbaar? Bent u bereid het Openbaar Ministerie (OM) te verzoeken te onderzoeken of er strafbare feiten zijn gepleegd?
Overtreding van artikel 115a van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, waarin is geregeld dat aanbieders gebonden zijn aan het maximumkredietvergoedingspercentage, is niet aangemerkt als economisch delict en dientengevolge niet strafbaar. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beslissen of onderzocht zal worden of er in dit geval mogelijk andere strafbare feiten zijn gepleegd.
Deelt u de mening dat witteboordencriminelen voor het gerecht gebracht moeten worden? Deelt u de mening dat het oplichten van mensen die op korte termijn geld nodig hebben strafbaar is? Zo ja, wordt hierop gehandhaafd? Zo nee, waarom niet?
Voor zover het aanbieden van flitskrediet gepaard gaat met oplichting, betreft het strafbaar handelen. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beslissen of onderzocht zal worden of er in dit geval mogelijk strafbare feiten zijn gepleegd en, indien dat het geval is, vervolging in te stellen.
Hoe kan het dat Ferratum in Nederland actief is zonder vergunning? Hoe kan het dat een bedrijf dat bekend staat om het overtreden van wetten, telkens weer de dans ontspringt door steeds van vestigingsplaats te wisselen? Welke mogelijkheden ziet u om dit probleem voor eens en voor altijd op te lossen?
Op het aanbieden van krediet vanuit niet-EU-lidstaten, via internet of anderszins, is de Wet op het financieel toezicht (incl. vergunningplicht) onverkort van toepassing.
Op grond van de reeds genoemde EU-richtlijn inzake elektronische handel is, ter bevordering van het vrije verkeer van diensten binnen de EU, de Wet op het financieel toezicht in beginsel niet van toepassing op financiële diensten die via internet vanuit een vestiging in een andere EU-lidstaat worden verleend. Dat betekent dat het verbod om zonder vergunning van de AFM in Nederland krediet aan te bieden, niet geldt voor het aanbieden van krediet via internet vanuit een vestiging in een andere EU-lidstaat. De genoemde EU-richtlijn bevat wel een uitzondering voor maatregelen die nodig zijn voor de bescherming van consumenten. Daarvan heb ik bij de vaststelling van de Regeling aanpak flitskrediet, waarop ik in antwoord op vraag 2 en vraag 10 ben ingegaan, gebruik gemaakt.
Overigens zijn Europese aanbieders wel gebonden aan de nationale voorschriften ter uitvoering van de Europese richtlijn consumentenkrediet (richtlijn 2008/48/EG). De richtlijn heeft als doel bepaalde aspecten van de verstrekking van consumptief krediet te harmoniseren zodat consumenten binnen de EU een hoog en gelijkwaardig niveau van bescherming genieten. De Europese Commissie bereidt een herziening voor van deze richtlijn. Ik vind het belangrijk dat consumptief krediet op verantwoorde wijze kan worden afgesloten, ook bij grensoverschrijdende kredietverlening tussen lidstaten. Ik deel dan ook de ambitie van de Europese Commissie voor een gemoderniseerd Europees raamwerk en heb samen met de AFM een non-paper opgesteld met belangrijke uitgangspunten voor de herziening van de richtlijn.6
De consumentenbescherming geldt toch voor alle Nederlandse ingezetenen, hoe kan het dan dat dit nog altijd voorkomt?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bekend met andere aanbieders van krediet die nog altijd te hoge kosten in rekening brengen?
Ik ben hier niet mee bekend. De AFM houdt toezicht op de naleving van de regels voor de maximale kosten van een krediet. Op grond van de eerder genoemde wettelijke geheimhoudingsplicht kan de AFM niet delen over wie zij signalen heeft ontvangen. Ik vind het belangrijk dat als er signalen zijn van te hoge kosten die worden berekend, deze worden gemeld bij de AFM. De AFM beslist zelfstandig of zij een onderzoek start en over het treffen van maatregelen.
Bent u bijvoorbeeld bekend met de Amsterdam Stadsbank van Lening, die 1,25 procent per maand berekent?3 Zijn er meer gemeentelijke kredietbanken die hogere percentages dan het toegestane wettelijk maximum in rekening brengen?
Bij de Amsterdamse Stadsbank van Lening kunnen consumenten geld lenen tegen een onderpand zoals een sieraad. De Stadsbank van Lening is een zogenaamd pandhuis en is geen gemeentelijke kredietbank. Voor pandhuizen gelden de regels op basis van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (Titel 2d Overeenkomst van pandbelening) waaronder een maximale maandrente van 4,5%. De ACM houdt toezicht op pandhuizen en kan handhavend optreden wanneer zij bijvoorbeeld te hoge rentes rekenen. Dat hebben zij in het verleden ook gedaan. Gemeentelijke kredietbanken verstrekken saneringskredieten gericht op het oplossen van schulden, en sociale kredieten met een consumptief karakter. Zij zijn daarbij gehouden aan de maximale kredietvergoeding.
Hoe is het mogelijk dat zelfs gemeentelijke kredietbanken de wettelijke consumentenbescherming niet respecteren? Bent u bereid onmiddellijk op te treden?
Kredietverstrekking door gemeentelijke kredietbanken moet op een verantwoorde manier gebeuren. Ook voor gemeentelijke kredietbanken geldt de maximale kredietvergoeding. Het is aan de gemeentelijke kredietbanken om binnen de gestelde grenzen een rentepercentage te bepalen. Via het lokale armoede- en schuldenbeleid kan de gemeente hierop ook invloed uitoefenen. Gemeentelijke kredietbanken zijn van het toezicht van de AFM uitgezonderd indien het reglement met betrekking tot de bedrijfsvoering van de gemeentelijke kredietbank wordt vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders of, indien de gemeentelijke kredietbank is ingesteld door middel van het treffen van een gemeenschappelijke regeling, door de betrokken gemeenteraden van de aan de regeling deelnemende gemeenten, en aan bepaalde minimumvereisten voldoet die onder meer zien op consumentenbescherming. De betrokken gemeenten hebben een taak wat betreft het toezicht op de naleving van het reglement (vergelijk artikel 4:37 Wft).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle aanbieders in Nederland de kosten beperken tot maximaal tien procent per jaar?
Kredietaanbieders zijn verplicht zich te houden aan de toepasselijke wettelijke eisen uit de Wet op het financieel toezicht. Daaronder valt ook het voorschrift om geen hogere kredietvergoeding in rekening te brengen dan het maximum van 10% op jaarbasis.
Het niet betrekken van de medewerkers bij het transitieplan van failliete jeugdzorginstelling Intervence |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ondernemingsraad Intervence: «Stem medewerker niet meegenomen in plan»»?1
Ja.
Is het naar uw mening verstandig dat de stem van de ondernemingsraad niet wordt meegenomen in het transitieplan van de failliete jeugdzorginstelling?
Ik vind het, mede gezien het belang van het behoud van personeel voor de Zeeuwse Jeugdbescherming, van belang om medewerkers te betrekken bij het opstellen van het plan. Dit is van belang voor het draagvlak maar ook om de kennis en ervaring van medewerkers te betrekken bij de uitwerking van het plan. De ondernemingsraad heeft op 10 februari 2021 gereageerd op het door de gemeenten opgestelde transitieplan. Ook hebben wethouders op 10 februari gesproken met de medewerkers van Intervence over hun plannen.
De bestuurder van Intervence is primair verantwoordelijk voor het tijdig informeren en betrekken van medewerkers bij het overnamescenario. Dit is ook de insteek van de gemeenten. Wel heb ik met de Zeeuwse bestuurders afgesproken dat zij bij de uitwerking van het nu voorliggende overnamescenario afspraken maken met de bestuurder van Intervence over het betrekken van medewerkers en dat zij zorgen dat de bestuurder een goede informatiepositie heeft om medewerkers adequaat te betrekken.
Bent u nog altijd van mening dat het van belang is dat de jeugdzorgmedewerkers zo goed mogelijk worden meegenomen in dit ongewenste proces, onder meer vanwege het grote tekort in de sector?
Ja, dat vind ik van groot belang (zie tevens mijn antwoord op vraag 2). Professionals in deze sector zijn hard nodig. Zoals ik u in mijn brief van 17 februari 2021 bericht heb, wordt er momenteel aan een overnamescenario gewerkt. Dit overnamescenario houdt in dat de werkzaamheden van Intervence worden overgenomen door Jeugdbescherming west. Betrokken partijen vinden dit een kansrijk scenario om zorg te dragen voor een duurzame inrichting van de jeugdbescherming en -reclassering in Zeeland. Dit scenario zal wederom door de Inspecties en Jeugdautoriteit worden getoetst. Het perspectief voor medewerkers zal onderdeel uitmaken van deze toets.
Vindt u het begrijpelijk dat gezinsmanagers al vertrekken, gezien het rommelige proces dat kan worden geïnterpreteerd als minachting voor deze medewerkers?
Uit de contacten die ik met alle betrokken partijen heb gehad, blijkt dat zij het belangrijk vinden dat het personeel behouden blijft. Dat neemt niet weg dat er sprake is van een onzekere tijd, ook voor het personeel. Dit leidt er helaas toe dat sommigen van hen kiezen voor een andere baan. Net als andere betrokken partijen vind ik het belangrijk dat medewerkers van Intervence behouden blijven voor de jeugdbescherming en -reclassering. Om medewerkers te behouden hebben gemeenten en Intervence afgesproken dat Intervence tijdelijke contracten van medewerkers mag verlengen c.q. om mag zetten naar een vast contract. Daarnaast is afgesproken dat Intervence nieuwe gezinsmanagers mag werven. Intervence wordt hiertoe binnen de al bestaande financiële afspraken gefaciliteerd door gemeenten.
Is het nog steeds van belang dat de jeugdbeschermers en – reclasseerders die nu het werk uitvoeren dat ook moeten kunnen blijven doen, zoals u stelde op 11 december jl.?2 Zo ja, past deze gang van zaken bij deze uitspraak? Zo nee, kan men er dan op rekenen dat geen akkoord zal worden gegeven door de Jeugdautoriteit zo lang de medewerkers niet worden gehoord in, en betrokken bij dit proces?
In mijn brief van 17 februari 2021 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het oordeel c.q. advies van de Inspecties en de Jeugdautoriteit. Zij hebben geoordeeld dat het uitgewerkte scenario onvoldoende garanties biedt voor een duurzame transitie van de jeugdbescherming en -reclassering en dat het transitieplan onvoldoende perspectief voor de medewerkers biedt en daarmee leidt tot een mogelijk toenemend risico voor de zorgcontinuïteit. Het is in ieders belang, ook voor de huidige jeugdbeschermers en -reclasseerders, dat het overnamescenario zo snel mogelijk uitgewerkt wordt en dat het perspectief van de medewerkers daarin is opgenomen. De Inspecties en Jeugdautoriteit zullen hier wederom op toetsen. Ik heb met de Zeeuwse bestuurders afgesproken dat zij afspraken maken met de bestuurder van Intervence over het informeren van medewerkers en dat zij zorgen dat de bestuurder een goede informatiepositie heeft om medewerkers adequaat te betrekken.
Het is belangrijk dat ook bij een overname van Intervence door Jeugdbescherming west de relatie tussen de gezinsmanager en de cliënt zoveel als mogelijk in stand blijft. Dat was ook bij de uitwerking van het eerdere scenario het uitgangspunt. Gemeenten hebben gedurende het hele proces aangegeven dat Zeeland de gezinsmanagers van Intervence hard nodig heeft en dat voor iedere gezinsmanager in de nieuwe situatie een baan beschikbaar is. Op grond van de Jeugdwet zijn gemeenten bovendien verplicht erop toe te zien dat de overnemende instelling zich zoveel als mogelijk inspant om de bestaande hulpverleningsrelatie tussen kind en hulpverlener in stand te houden. De Inspecties zullen het plan hier ook op toetsen. Het overnamescenario heeft als voordeel dat de continuïteit van de hulpverleningsrelatie beter geregeld kan worden, omdat de cliënten en gezinsmanagers van Intervence niet meer bij verschillende GI’s ondergebracht hoeven te worden.
Kunt u aangeven in hoeverre al duidelijk is of de overnemende gecertificeerde instellingen zich daadwerkelijk zullen committeren aan het overnemen van personeel? Zo nee, kunt u aangeven wanneer hier wel duidelijkheid over komt?
Met de gemeenten heb ik, zoals beschreven in de brief van 17 februari 2021, afgesproken dat niet verder wordt gegaan met de uitwerking van het oorspronkelijke scenario (overdracht van cliënten van Intervence naar drie andere GI’s) en dat zij nu het terugvalscenario gaan onderzoeken en uitwerken. Dit terugvalscenario, waarvan de contouren door gemeenten zijn geschetst in het transitieplan, voorziet in een overname van de werkzaamheden van Intervence door Jeugdbescherming west. De exacte wijze van overname van het personeel van Intervence wordt op dit moment door betrokken partijen nader uitgewerkt. De gemeenten en Jeugdbescherming west hebben aangegeven dat het uitgangspunt is om de bestaande hulpverleningsrelaties zoveel als mogelijk te behouden. Op dit moment wordt het terugvalscenario uitgewerkt. Hiervoor is Jeugdbescherming west bezig met het opstellen van een business case. Naar verwachting wordt de business case de tweede helft van april 2021 opgeleverd. Daarna volgt besluitvorming door de bestuurscommissie en de gemeenteraden. Vervolgens zal wederom een transitieplan moeten worden opgesteld. Ook het nieuwe transitieplan wordt beoordeeld door Inspecties en Jeugdautoriteit. In juni 2021 zal naar verwachting duidelijk zijn of de overname door Jeugdbescherming west doorgang kan vinden of niet.
Bent u bereid zo snel mogelijk contact op te nemen met de relevante partijen om te verduidelijken op welke manier medewerkers erbij betrokken dienen te worden?
Zie het antwoord op vraag 3. Gemeenten en de GI-bestuurder maken afspraken om medewerkers tijdig te betrekken bij de uitwerking van het overnamescenario.
Bent u tevens bereid deze vragen een voor een te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja, daartoe ben ik bereid.
Gestopte grenscontroles in Noord-Ierland en het EU-only gehalte van het akkoord met het Verenigd Koninkrijk. |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van het feit dat Noord-Ierland zelf heeft besloten personeel terug te trekken na aanhoudende intimidaties aan de grens met het Verenigd Koninkrijk?1
De situatie in Noord-Ierland heeft de volle aandacht van het kabinet, de Europese Commissie en de Ierse en Britse regeringen. Het bewaken en bewaren van de vrede en stabiliteit op het Ierse eiland en verzekeren van eenieders veiligheid staat voorop. Juist daarom zijn de afspraken in het Protocol Ierland/Noord-Ierland in het Terugtrekkingsakkoord zo belangrijk: de daarin gemaakte afspraken voorkomen een grens op het Ierse eiland, borgen de Goede Vrijdagakkoorden en beschermen de integriteit van de interne markt van de Europese Unie. De Commissie staat in nauw contact met het VK, ook via het Gespecialiseerd Comité Ierland-Noord-Ierland en het Gemengd Comité onder het Terugtrekkingsakkoord, om zo snel mogelijk oplossingen te vinden voor de ontstane situatie. Het uitgangspunt daarbij is dat die oplossingen worden gevonden binnen de afspraken in het Protocol Ierland/Noord-Ierland. Het kabinet volgt dit proces nauwgezet. Het personeel dat controles uitvoert in de havens in Noord-Ierland heeft inmiddels het werk weer hervat.
Laat dit niet per definitie zien dat er bevoegdheden zijn die door de lidstaten zelf kunnen worden uitgevoerd, en dus niet EU-only zijn?
De afspraken in het Protocol Ierland/Noord-Ierland vormen onderdeel van het Terugtrekkingsakkoord, niet van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst (HSO) tussen de EU en het VK.
Een keuze om personeel terug te trekken in Noord-Ierland betreft een interne situatie van het Verenigd Koninkrijk, waar Noord-Ierland onderdeel van uitmaakt. Een dergelijke keuze van het VK raakt uiteraard aan de afspraken uit het Protocol Ierland/Noord-Ierland, dat deel is van het Terugtrekkingsakkoord EU-VK dat als EU-only is gesloten, maar zegt niets over de juridische aard van het Terugtrekkingsakkoord of de onderliggende interne bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en haar lidstaten.
In algemene zin zijn lidstaten van de Unie gebonden om het Unierecht toe te passen. Dat geldt ook voor internationale overeenkomsten van de Unie, die onderdeel zijn van de Unierechtsorde en op grond van artikel 216, lid 2, VWEU verbindend zijn voor de lidstaten. Met andere woorden, lidstaten zijn verplicht om internationale overeenkomsten van de Unie toe te passen, ongeacht of de overeenkomst EU-only of gemengd is. Dat lidstaten gebonden zijn om het EU-only Terugtrekkingsakkoord toe te passen en ook de EU-only Handels- en Samenwerkingsovereenkomst (HSO) tussen de EU en het VK, zegt op zichzelf niets over de aard van die overeenkomsten. Dat in het geval van de HSO sprake is van een EU-only akkoord volgt uit de tekst van de overeenkomst en is het gevolg van een keuze van de Raad met uitdrukkelijk steun van alle EU-lidstaten.
Hoe ziet de inzet er volgens Nederland uit als het Verenigd Koninkrijk inderdaad ertoe besluit om terug naar de tekentafel te gaan met de EU betreffende deze spanningen aan de grens?
Het Terugtrekkingsakkoord, en het Protocol Ierland/Noord-Ierland als onderdeel daarvan, is geratificeerd door zowel de EU als het VK en vormt daarmee onderdeel van bindend internationaal recht. Wat Nederland en de EU betreft is er geen reden om de gemaakte afspraken te veranderen. Eventuele kwesties met betrekking tot de implementatie of toepassing van het terugtrekkingsakkoord worden in het daartoe bestemde Gespecialiseerd Comité en het Gemengd Comité besproken.
Hoe oordeelt u de tactische blunder die de Europese Unie heeft gemaakt door te oordelen dat de strengere vaccincontroles tussen de grenzen van de EU en de buitengrenzen ook zouden gelden voor Noord-Ierland en het Verenigd Koninkrijk?
De Europese Commissie heeft bij monde van Voorzitter Ursula von der Leyen op 10 februari jl. aangegeven dat er fouten zijn gemaakt in aanloop naar de totstandkoming van het export-autorisatiesysteem. Het kabinet had liever gezien dat dit proces anders was verlopen, maar benadrukt dat de Europese Commissie uiteindelijk de in Artikel 16 van het Protocol Ierland/Noord-Ierland genoemde passende vrijwaringsmaatregelen niet heeft genomen.
Bent u op de hoogte van het feit dat Duitsland en Frankrijk naar aanleiding van het bereikte akkoord met het VK hoorzittingen in het parlement hebben gehad?
Ja.
Kunt u overzichtelijk maken over welke zaken er in deze hoorzittingen concreet gesproken is en welke zaken hierin werden bestempeld als niet EU-only?
Uit de tekst van de HSO volgt dat dit een EU-only akkoord is. Het betreft een overeenkomst tussen de EU (en dus niet ook de afzonderlijke lidstaten) enerzijds en het VK anderzijds. Het Raadsbesluit tot ondertekening en voorlopige toepassing2 van de overeenkomst is op 29 december jl. door de Raad met eenparigheid van stemmen van de 27 EU-lidstaten aangenomen. In overweging 6 van dit Raadsbesluit is neergelegd dat, gezien de uitzonderlijke en unieke aard van de HSO, de Raad gebruik maakt van de mogelijkheid dat de Unie haar externe bevoegdheid ten aanzien van het VK uitoefent. Door het vaststellen van het Raadsbesluit tot ondertekening heeft de Raad met uitdrukkelijke steun van alle EU-lidstaten de keuze gemaakt voor een EU-only akkoord.
Het kabinet gaat niet over de procedurele dan wel inhoudelijke behandeling van het akkoord in de parlementen van de overige 26 EU-lidstaten. Uiteraard kunnen parlementen in de overige 26 EU-lidstaten net als uw Kamer besluiten het akkoord, dat reeds voorlopig wordt toegepast, alsnog te behandelen. Dit laat echter onverlet dat de HSO een EU-only akkoord is en dat met het vaststellen van het Raadsbesluit tot ondertekening alle 27 EU-lidstaten deze status uitdrukkelijk hebben onderschreven, zoals hierboven uiteengezet.
Waarom denkt u dat deze landen ertoe hebben besloten om tot een meer uitgebreide wijze het handelsakkoord te behandelen dan in Nederland?
Gedurende de onderhandelingen over de terugtrekking van het VK uit de EU heeft het kabinet zich er steeds voor ingespannen om het Nederlandse parlement zo snel en volledig mogelijk te informeren over de stand van zaken. Zo ontving uw Kamer een procesbrief voor de goedkeuring van het bereikte akkoord op dezelfde dag dat het akkoord werd gepubliceerd3 en twee dagen later een kabinetsappreciatie van de HSO4. Daarnaast heeft een technische briefing en een Notaoverleg ter bespreking van de HSO plaatsgevonden op 28 december jl. Deze planning was erop gericht om uw Kamer voorafgaand aan de besluitvorming over het Raadsbesluit tot ondertekening en voorlopige toepassing te informeren. Sinds 1 januari wordt de HSO voorlopig toegepast. Voor zover bekend bij het kabinet zijn de parlementen van overige lidstaten in het kerstreces (dus voorafgaand aan voorlopige toepassing) niet bijeengekomen om de HSO te bespreken zoals dat in Nederland is gedaan. Uiteraard kunnen parlementen in de overige 26 EU-lidstaten, net als uw Kamer, besluiten het akkoord dat reeds voorlopig wordt toegepast alsnog te behandelen.
Kunt u uitleggen wat momenteel de beleidsmatige of juridische fundering geeft om de niet EU-only elementen in Nederland goed te keuren?
Uit de tekst van de HSO volgt dat dit een EU-only akkoord is. Door het vaststellen van het Raadsbesluit tot ondertekening heeft de Raad met uitdrukkelijk steun van alle EU-lidstaten de keuze gemaakt voor een EU-only akkoord. De Raad kan, na goedkeuring door het Europees Parlement, het besluit tot sluiting van het akkoord vaststellen. Dit besluit zal, net als het Raadsbesluit tot ondertekening, artikel 217 VWEU als materiële rechtsgrondslag hebben, en als gevolg daarvan met eenparigheid moeten worden vastgesteld. In de brieven van 27 december jl., 4 januari jl. en 26 januari jl. en 12 februari jl.5 wordt de juridische aard van het akkoord nader toegelicht.
Is het aannemen van Artikel X een reden geweest voor u om de procedures omtrent het Handelsakkoord te laten lopen zoals ze nu zijn ingepland?
Nee. Artikel X bevat een wettelijke grondslag om gedurende 6 maanden bij amvb of ministeriële regeling voorzieningen te treffen in situaties waarin de bestaande wettelijke kaders niet voorzien. Dit artikel staat geheel los van de juridische aard van de HSO tussen de EU en het VK en de besluitvormingsprocedures die daar het gevolg van zijn en heeft daar ook geen enkele rol in gespeeld.
Bent u alsnog bereid om meer uitgebreide procedures omtrent de impact van het Handelsakkoord voor te stellen?
Uw Kamer heeft op 15 februari jl. een brief ontvangen met daarin een uiteenzetting van de ervaringen van de eerste periode na het aflopen van de overgangsperiode. Naar verwachting zullen de EU-VK betrekkingen en de implementatie van de HSO regelmatig geagendeerd worden op Raadsbijeenkomsten, hetgeen ook de gelegenheid biedt hierover met uw Kamer te spreken. Voorts gaat uw Kamer over zijn eigen agenda.
Wat bent u van plan concreet te doen om de Kamer op een duidelijke manier mee te nemen in de gevolgen van het handelsakkoord en de invloed die de Kamer heeft op het akkoord?
Gedurende de onderhandelingen over de terugtrekking van het VK uit de EU heeft het kabinet zich er steeds voor ingespannen om het Nederlandse parlement zo snel en volledig mogelijk te informeren over de stand van zaken. Ook nu het akkoord van toepassing is, zal het kabinet deze inspanning voortzetten. Uw Kamer heeft op 15 februari jl. een brief ontvangen met daarin een uiteenzetting van de ervaringen van de eerste periode na het aflopen van de overgangsperiode. Naar verwachting zullen de EU-VK-betrekkingen en de implementatie van de HSO regelmatig geagendeerd worden op Raadsbijeenkomsten, hetgeen ook de gelegenheid biedt hierover met uw Kamer te spreken. Voorts gaat uw Kamer over zijn eigen agenda.