Schadelijke beleggingen van pensioenfondsen. |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pensioenfondsen artsen beleggen in wapens, drank, casino’s en cannabis»?1
Ja.
Bent u ook bekend met de resultaten van het donderdag op 25 februari 2021 gepubliceerde onderzoek van de Eerlijke Pensioenwijzer naar de financiering van schendingen van landrechten door pensioenfondsen?2
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat nota bene de pensioenfondsen van artsen op grootschalige wijze beleggen in drugs, alcohol en wapens? Deelt u de mening dat dit volstrekt onacceptabel is?
Pensioenfondsen bepalen zelf waarin zij beleggen, daar gaat het kabinet niet over. In het beleggingsbeleid houdt het pensioenfonds rekening met de voorkeuren van de deelnemers. Voor de manieren waarop pensioenfondsen dit doen, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6.
Het kabinet vindt het belangrijk dat het beleggingsbeleid van pensioenfondsen verantwoord is en vindt daarbij de fondsen aan zijn zijde. Daarom heeft het kabinet samen met pensioenfondsen, vakbonden en maatschappelijke organisaties het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen (IMVB)-convenant gesloten. Het IMVB-convenant richt zich op de inbedding van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) in het beleid van pensioenfondsen en implementatie in de uitvoering. Binnen dit convenant prioriteert een pensioenfonds duurzaamheidsthema’s op basis van risico-inschatting, gepaste zorgvuldigheid (due diligence) en deelnemersraadpleging. Inmiddels hebben meer dan 80 pensioenfondsen het convenant medeondertekend.
Wat is uw reactie op het feit dat de tien grootste pensioenfondsen in Nederland (minimaal) 8,2 miljard euro beleggen in 46 bedrijven die betrokken zijn bij ernstige schendingen van landrechten? Deelt u de mening dat dit ontluisterende resultaten zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is volgens u de relatie tussen de zeer gebrekkige naleving van het Internationaal Verantwoord Maatschappeijk Beleggen (IMVB-) Convenant Pensioenfondsen, waarover ik recentelijk Kamervragen heb gesteld, en de in voorgaande vragen aan de orde gestelde problematische casussen?
In de beantwoording van de eerder gestelde Kamervragen (Kamerstuk 2083, 22 maart jl.) over het eerste monitoringsrapport van het IMVB-convenant Pensioenfondsen is toegelicht waarom de voortgang van de pensioenfondsen in het eerste jaar van het convenant achterblijft bij de doelstellingen.
Veel pensioenfondsen beleggen wereldwijd en zijn met hun beleggingsportefeuille aan verschillende duurzaamheidsrisico’s blootgesteld. Volgens de OESO-richtlijnen moeten ondernemingen de meest urgente risico’s prioriteren en deze mitigeren of voorkomen. Of de eerdergenoemde thema’s worden geselecteerd als meest prioritair is een afweging dat elk pensioenfonds afzonderlijk maakt met inachtneming van ernst en waarschijnlijkheid in lijn met de OESO-richtlijnen en van deelnemersvoorkeuren. De afspraken in het convenant zien op de implementatie van de zes stappen voor gepaste zorgvuldigheid. De pensioenfondsen kunnen daarmee binnen de hiervoor gestelde termijnen in het convenant hun duurzaamheidsrisico’s beter gaan beheersen.
Op welke manier geven pensioenfondsen invulling aan de uit de Pensioenwet voortvloeiende verplichting dat het geld in lijn met de wens van deelnemers belegd moet worden? Vindt u dat bovenstaande casussen laten zien dat deze wettelijke verplichting niet voldoende nageleefd wordt? Zo nee, hoe kan het anders zijn dat artsen zelf zeer negatief reageren op de schadelijke investeringen die hun pensioenfondsen doen?
Het pensioenfondsbestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid. Bij een paritair bestuursmodel worden vertegenwoordigers van sociale partners, dus zowel werkgevers- als werknemerszijde, en pensioengerechtigden door de betreffende organisaties voorgedragen en benoemd in het bestuur. Daarnaast worden werkgevers benoemd in het verantwoordingsorgaan, en worden de vertegenwoordigers van de werknemers en de gepensioneerden in dit orgaan verkozen. Via deze vertegenwoordiging worden de belangen van werkgevers, werknemers en pensioengerechtigden behartigd en hun opvattingen meegewogen binnen de eigenstandige integrale bestuurstaak van het fonds, om tot een zo goed mogelijk pensioenresultaat voor huidige en toekomstige gepensioneerden te komen. Verder is het verantwoordingsorgaan bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het gevoerde beleggingsbeleid en de bestuurskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt opgenomen in het bestuursverslag.
Verder blijkt uit navraag bij de Pensioenfederatie, dat in zijn algemeenheid pensioenfondsen in toenemende mate de deelnemers actief betrekken bij de vormgeving van het beleggingsbeleid. Dit doen zij onder meer door het uitzetten van enquêtes of het inschakelen van onderzoeksbureaus en universiteiten.
Vindt u dat de bovengenoemde casussen laten zien dat de verplichtingen uit IORP II en de Pensioenwet, die pensioenfondsen voorschrijven dat zij rekening moeten houden met de langetermijneffecten van beleggingsbeslissingen op Environmental, Social en Governance (ESG-)factoren, dit moeten integreren in hun risicomanagement (beiden IORP II) en hierover moeten rapporteren in hun jaarverslag (Pensioenwet) en communicatie met deelnemers (IORP II), onvoldoende nageleefd worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid hier met de toezichthouder over in gesprek te gaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen, waarin de richtlijn IORP II is geïmplementeerd, verplicht pensioenfondsen expliciet in het kader van een beheerste bedrijfsvoering en in de eigenrisicobeoordeling dat zij de risico’s beheersen die zich voordoen op terrein van milieu, klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen (ESG).
De vraag in hoeverre een pensioenfonds eventuele negatieve impact van het beleggingsbeleid op ESG-factoren of duurzaamheidsfactoren meeweegt, is bij uitstek een onderwerp dat zich leent voor het overleg van het fondsbestuur met de fondsorganen, om op dit gebied de doelstellingen en beleidsuitgangspunten vast te stellen. Pensioenuitvoerders moeten volgens de Verordening betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiële dienstensector vermelden in hun jaarverslag op welke wijze zij in het beleggingsbeleid rekening houden met ESG-factoren. Als pensioenuitvoerders negatieve duurzaamheidsimpact meewegen, moeten zij in de verklaring op de website daarover verantwoording afleggen in de voorgeschreven terminologie. Dit zal een wezenlijke impact hebben op de rapportageplicht van pensioenuitvoerders. Op deze manier worden overwegingen rond duurzaamheid transparanter en beter vergelijkbaar voor deelnemers.
Het staat pensioenuitvoerders vrij om op hun website te vermelden dat zij geen rekening houden met negatieve duurzaamheidsimpact bij het doen van beleggingen (hierna: de negatieve verklaring). In dat geval behoeft het fonds geen inhoudelijke verantwoording af te leggen over haar due diligence beleid. Echter, de pensioenuitvoerder zal dan (wel) de negatieve verklaring op de website moeten voorzien van een motivering (comply-or-explain). Hierop is één uitzondering, namelijk: pensioenuitvoerders met 500 of meer werknemers, mogen niet kiezen voor een negatieve verklaring.
Beslissingen om te beleggen in investeringen moeten passen binnen de beleidsuitgangspunten en doelstellingen van het fonds. Dit geldt voor alle investeringen dus ook als die nadelige effecten zouden kunnen hebben op ESG-factoren. Daarover moet worden gerapporteerd in het bestuursverslag en moeten eventuele risico’s die daaruit voortvloeien worden beheerst. Het pensioenfonds is daarvoor als eerste zelf verantwoordelijk. De vraag of pensioenfondsen de Pensioenwet onvoldoende naleven kan op basis van de informatie uit de genoemde casussen niet zomaar beantwoord worden.
Vindt u dat bovengenoemde casussen aanleiding bieden om de vereisten ten aanzien van het integreren van ESG-factoren in het beleggingsbeleid en de verslaggeving hierover aan te scherpen, zowel in Europees verband als in Nederland (Pensioenwet)? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het afgelopen jaar liep er in Europees verband een herziening van de Non-Financial Reporting Directive (NFRD). Deze eist van bepaalde bedrijven en instellingen dat zij rapporteren over niet-financiële informatie, zoals arbeid, mensenrechten, milieu en corruptie. Het kabinet heeft deelgenomen aan de publieke consultatie en onder andere aangegeven dat due diligence in lijn met de OESO-richtlijnen vereist zou moeten worden.3 Op 21 april jl. heeft de Europese Commissie het voorstel voor herziening gepresenteerd.4 Met dit voorstel zou de reikwijdte van de richtlijn (het aantal bedrijven en instellingen dat eraan moet voldoen) behoorlijk worden uitgebreid en worden er meer eisen gesteld over bekendmaking van de impact van het bedrijf op mens en milieu. In de pensioensector zullen mogelijk pensioenuitvoeringsorganisaties (PUO’s) onder de richtlijn vallen. Of dit ook voor de pensioenfondsen geldt, is op dit moment nog niet bekend.
Verder heeft het kabinet op 16 oktober 2020 de nieuwe IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) gedeeld met de Tweede Kamer. In de nota geeft het kabinet aan in te zetten op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting naast vrijwillige maar zeer zeker niet vrijblijvende instrumenten, zoals de huidige convenanten en toekomstige sectorale samenwerking. Het kabinet heeft daarbij een sterke voorkeur voor een Europese brede due diligence verplichting uit oogpunt van een gelijk speelveld en een grotere effectiviteit van beleid. Het kabinet zal daarom maximaal inzetten op het beïnvloeden van de ontwikkelingen in Europa om een Europese brede due diligence verplichting te realiseren.
Bent u bereid om volledige transparantie te vereisen van de grootste tien Nederlandse pensioenfondsen over de maatregelen die zij genomen hebben om het financieren van landroof tegen te gaan en de concrete effecten die dit tussen nu en eind 2021 gehad heeft? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat ze de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Dit houdt in dat zij de vereiste, gepaste zorgvuldigheid (due diligence) toepassen. Een belangrijk onderdeel van gepaste zorgvuldigheid is het transparant rapporteren over de genomen beslissingen en de opvolging en voorkoming van misstanden in de waardeketen. Daarom zijn er ook expliciet afspraken opgenomen over rapportage en transparantie in hoofdstuk 6 van het pensioenconvenant en hebben pensioenfondsen zich gecommitteerd om te rapporteren over het beleid en de uitvoering van prioritaire thema’s. Het is aan de pensioenfondsen zelf wanneer zij dit doen en in welke vorm. Dit neemt niet weg dat ik hen oproep om zo transparant mogelijk te zijn en gebruik te maken van de aangeboden kennis en ontwikkelde producten binnen het pensioen- en verzekeringsconvenant, zoals het webinar over landrechten en het instrumentarium5.
Bent u bereid pensioenfondsen publiekelijk op te roepen zo spoedig mogelijk te stoppen met het financieren van activiteiten, waarbij sprake is van landroof, drugs, alcohol, tabak en wapens? Welke verdere stappen gaat u zetten om te waarborgen dat pensioenfondsen zich aan de OESO-richtlijnen gaan houden? Bent u bereid pensioenfondsen aan te zetten om zich bij de Nederlandse LANDdialoog aan te sluiten? Op welke manier gaat u zich hier hard voor maken?
Graag verwijs ik hiervoor ook naar de beantwoording van vraag 9, waarin ik aangeef dat het kabinet van pensioenfondsen die internationaal opereren verwacht dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Dit betekent dat zij voor hun financieringskeuzes risico’s op misstanden voor mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken, de aanpak hiervan monitoren en hier verantwoording over afleggen. Hoe individuele pensioenfondsen invulling geven aan de naleving van deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid en keuze van de individuele pensioenfondsen. Dit geldt ook voor de beslissing om engagement te voeren met een bedrijf of juist over te gaan tot uitsluiting.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 8 heeft het kabinet een nieuwe IMVO-nota opgesteld. Hierin wordt ingezet op een mix van verplichtende en vrijwillige maatregelen om de implementatie van gepaste zorgvuldigheid door bedrijven beter te waarborgen.
In het IMVB-convenant Pensioenfondsen zijn verschillende afspraken opgenomen over de naleving van de OESO-richtlijnen. De aan het convenant gecommitteerde pensioenfondsen moeten onder meer inzichtelijk maken hoe hun ESG-beleid wordt meegenomen bij beleggingsbeslissingen en dienen te rapporteren over de resultaten van het ESG-beleid. Om de richtlijnen hier nog beter in te borgen, zullen er dit jaar aanvullende webinars worden georganiseerd over de OESO-richtlijnen, waaronder over de verschillende stappen van gepaste zorgvuldigheid. Ook is er 22 april jl. een webinar georganiseerd over landrechten. In dit verband is de multi-stakeholder LANDdialoog6 onder de aandacht van pensioenfondsen gebracht.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en binnen drie weken retour sturen?
Vraag 3 en 4 zijn tezamen beantwoord. Gezien het verkiezingsreces en nadere informatie-inwinning was het niet mogelijk de beantwoording binnen drie weken retour te zenden aan uw Kamer.
Het niet verlagen van het afromingspercentage in het fosfaatrechtenstelsel |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u nader onderbouwen waarom u vasthoudt aan een afromingspercentage fosfaat van 20%, gezien het feit dat met 10% afroming nog steeds sprake is van afroming van rechten en dat u eerder heeft toegezegd dat de afroming naar 10% verlaagd zou worden zodra het aantal rechten voor melkvee onder het melkveefosfaatplafond zou komen?1
Zoals aangegeven in mijn brief van 15 februari jl. houd ik vanwege de daarin genoemde onzekerheden het percentage vooralsnog op 20%. Daarbij merk ik op dat ten gevolge van de wetsbehandeling in uw Kamer in artikel 77b van de Meststoffenwet, zoals dat is komen te luiden door het amendement Geurts/Lodders (Kamerstuk 35 208, nr. 10), staat dat uiterlijk twee weken nadat het totaal aantal fosfaatrechten niet meer bedraagt dan het fosfaat productie plafond, bedoeld in de staatssteunbeschikking van de Europese Commissie van 19 december 2017 (C(2017) 8483), bij koninklijk besluit in artikel 32a, eerste lid, «80 procent» wordt vervangen door «90 procent». Het plafond bedraagt 84,9 miljoen kg fosfaat. Het totaal aantal fosfaatrechten (namelijk alle rechten in gebruik bij melkveehouderij en vleesveehouderij) dat op 1 februari 2021 bij RVO is geregistreerd bedraagt circa 85,4 miljoen kg fosfaat. Daarmee is er volgens de wet zoals aangenomen door uw Kamer geen verplichting het afromingspercentage terug te zetten op 10%.
Kunt u aangeven in hoeverre 20% afroming daadwerkelijk heeft geleid tot een verdere reductie van het aantal fosfaatrechten ten opzichte van een afromingspercentage van 10%, in het licht van het feit dat daarmee de handel in fosfaatrechten minder aantrekkelijk werd gemaakt?
Het is niet mogelijk te achterhalen hoeveel handel en daarmee afroming plaatsgevonden zou hebben bij een blijvend percentage op 10%. Veel handel vindt aan het eind van het jaar plaats wanneer ondernemers zicht hebben op het totaal aantal rechten wat benodigd is om hun productie te verantwoorden. In 2018 is ca. 420.000 kg fosfaat afgeroomd bij een afromingspercentage van 10%. In 2019 betrof dit 252.000 kg bij wisselende percentages (10% tot 13 juni 2019 en 20% vanaf 13 juni 2019). In 2020 is 483.000 kg fosfaat afgeroomd bij een percentage van 20%.
Heeft de Europese Commissie inmiddels duidelijkheid gegeven over het al dan niet meetellen van de fosfaatproductie c.q. fosfaatrechten van vleesvee bij het melkveefosfaatplafond?
Nee, de Europese Commissie heeft hier geen nadere uitspraken over gedaan.
Gaat u gebruik maken van de fosfaatbank om knelgevallen tegemoet te komen, mede gelet op de aangenomen motie-Geurts/Lodders?2
Overeenkomstig de Meststoffenwet (art 38a) is de fosfaatbank geen instrument om knelgevallen tegemoet te komen, maar een milieumaatregel ter bevordering van de grondgebondenheid of het stimuleren van jonge landbouwers in Nederland. Een vrijstelling of ontheffing wordt uitsluitend gegeven voor milieudoelstellingen die verder gaan dan die welke op grond van de voor de betrokken ondernemingen verplichte Unie-normen zouden zijn bereikt. Ik heb vanwege het totaal aantal fosfaatrechten in relatie tot het productieplafond, nog geen besluit genomen over de openstelling van de fosfaatbank en de bijbehorende voorwaarden. Dit laat ik aan mijn ambtsopvolger.
Wat gaat u nog doen om te voorkomen dat knelgevallen die geen aanspraak konden maken op de minimale knelgevallenregeling in de kou blijven staan, in het licht van de toeslagenaffaire en de lessen die daaruit getrokken zijn en de uitspraken van staatsraad Van Ettekoven hierover?3
Er is meerdere keren uitgebreid gesproken met uw Kamer over knelgevallen. Dit heeft geleid tot de knelgevallenregeling zoals deze in de wetgeving is opgenomen.
Daarnaast geldt dat als een melkveehouder wordt geconfronteerd met feiten en omstandigheden die niet voor alle veehouders gelden en die meebrengen dat hij in bijzondere mate wordt getroffen door de maatregel, er sprake kan zijn van een individuele disproportionele last. Het bedrijf kon/kan dan in het kader van zijn bezwaar en beroep extra rechten toegekend krijgen in de vorm van een ontheffing.
De recente ontwikkelingen waar u naar verwijst zijn geen aanleiding om wijzigingen in de toekenning van rechten aan te brengen. De procedures over de toekenning van fosfaatrechten zijn bovendien bijna afgerond.
Deelt u de mening dat het verlagen van de afroming naar 10% een stimulans is voor de handel in fosfaatrechten en dat het voor knelgevallen goedkoper en aantrekkelijker wordt om fosfaatrechten bij te kopen of te leasen?
Ik verwijs naar de beantwoording op vraag 2. Uit de cijfers blijkt niet dat het verhogen van het afromingspercentage heeft geleid tot een grote rem op de handel.
Bent u bereid het afromingspercentage voor fosfaatrechten alsnog te verlagen naar 10%?
Nee. Ik verwijs voor een nadere toelichting naar het antwoord op vraag 1.
Bent u voornemens het wetsvoorstel betreffende het mogelijk maken van afromingsvrije lease van fosfaatrechten op zeer korte termijn naar de Kamer te sturen?
Hierover kan ik melden dat het wetsvoorstel in voorbereiding is en dat binnenkort in verband met eventuele staatssteunaspecten ambtelijk overleg plaatsvindt met de Europese Commissie. Nadat dit is doorlopen en nader rapport over het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel is uitgebracht, kan ik het wetsvoorstel aan uw Kamer voorleggen.
Een explosieve toename hacks en datadiefstal |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «AP luidt noodklok: explosieve toename hacks en datadiefstal»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat voor het tweede jaar op rij het aantal incidenten van hacking, phishing of malware om persoonsgegevens buit te maken sterk gestegen is? Zo nee, waarom niet?
Zoals onder meer gemeld in de Kamerbrief van 9 oktober jl. (Kamerstukken 2019–2020, 26 643, nr. 715) zijn geregistreerde cybercrime (waaronder hacken) en gedigitaliseerde criminaliteit (waaronder online fraude en babbeltrucs) de afgelopen jaren beide gestegen. Sinds het begin van de coronacrisis zijn deze vormen van criminaliteit verder toegenomen. Dat is zorgelijk. Het is niet bekend in hoeveel gevallen er persoonsgegevens zijn overgenomen.
Heeft u een indicatie in hoeveel gevallen genoemde incidenten leiden tot misdrijven waaronder oplichting en identiteitsfraude?
Uit de cijfers van de politie, het OM, de Fraudehelpdesk en het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude is niet te herleiden welke specifieke hack of datadiefstal ook heeft geleid tot fraude. Ook de AP beschikt niet over informatie over misdrijven die het gevolg zijn van datalekken. Er zijn namelijk verscheidene manieren om aan informatie en persoonsgegevens te komen, denk hierbij aan phishing, het onderscheppen van de post en online gedrag op social media. Bij het plegen van fraude wordt ook vaak gebruik gemaakt van combinaties van meerdere datasets. Bijvoorbeeld wordt een dataset die is gestolen via phishing gecombineerd met de dataset die is gestolen door middel van hacken. Ook kan er veel tijd zitten tussen het moment dat de gegevens worden gestolen en de mogelijke gevolgen, waardoor een direct verband moeilijk aan te tonen is. Daarnaast hebben slachtoffers vaak zelf geen zicht op hoe de fraudeur aan de gegevens is gekomen, waardoor het niet herleidbaar is.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens dat organisaties waar mensen hun persoonsgegevens aan toevertrouwen daar niet altijd zorgvuldig mee omgaan? Zo ja, hoe komt dat en hoe gaat u er aan bijdragen dat dat verbeterd gaat worden? Zo nee, waarom niet?
De AP rapporteert in haar datalekkenrapportage dat 2020 een toename met 30% kende van het aantal hacks dat gericht is op het buitmaken van persoonsgegevens. Die toename kan verschillende oorzaken hebben, waaronder onzorgvuldigheid. De AVG verplicht tot het nemen van technische en organisatorische maatregelen om persoonsgegevens te beveiligen en het verlies van persoonsgegevens te voorkomen. De verbetering hiervan is in belangrijke mate een kwestie van bewustwording. De voorlichtende rol met betrekking tot de AVG ligt primair bij de AP. Daarnaast is vergroting van het privacybewustzijn een van de voornemens uit de Agenda horizontale privacy, waarover ik uw Kamer bij brief van 5 februari jl. (Kamerstukken 2020–21, 34 926, nr. 11) informeerde.
Bij hoeveel datalekken is de Autoriteit Persoonsgegevens bij gebrek aan capaciteit niet in de staat om daar actie tegen te ondernemen?
In 2020 ontving de AP 23.976 meldingen van datalekken. Uit de rapportage Datalekken 2020 van de AP blijkt dat de AP in 1.736 gevallen actie heeft ondernomen. Dit kan naar aanleiding van datalekmeldingen zijn, maar ook als de AP een datalek vermoedt door klachten, tips of andere datalekmeldingen.
Het is niet mogelijk om aan te geven of het niet oppakken van gemelde datalekken te wijten is aan capaciteitsgebrek. Het is immers niet zo dat elke melding automatisch om ingrijpen van de AP vraagt. De AP beoordeelt na binnenkomst van een melding of actie nodig is, waarbij de ernst van het datalek het zwaarstwegende criterium is.
Deelt u de mening, zoals die mede verwoord is door de Kamer in het debat over het datalek bij de GGD, dat de Autoriteit Persoonsgegevens als de toezichthouder moet meegroeien met de toename van het aantal risico’s waardoor de bescherming van persoonsgegevens steeds meer onder druk komt te staan? Zo ja, hoe gaat u hier en op welke termijn concreet gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
In de rapportage Datalekken 2020 van de AP wordt een toename van het aantal meldingen van hacking en malware gemeld van 271 meldingen. Het totaal aantal datalekmeldingen neemt echter af met 2.980 meldingen. Dit impliceert dat niet meer capaciteit nodig is, maar een herprioritering van de bestaande capaciteit. Het is aan de AP om haar capaciteit risico-gestuurd in te zetten.
Het vergroten van de opdracht aan de AP door toekenning van meer middelen op bijvoorbeeld dit specifieke punt of in totaliteit, zoals is verzocht in de motie van het lid Hijink c.s., vraagt om investeringen en fundamentele beleidskeuzes die aan een volgend kabinet zijn. Zoals ik per brief van 1 maart aan uw Kamer heb laten weten, is het gelet op de demissionaire status van dit kabinet thans niet mogelijk om toezeggingen te doen over de verhoging van het budget van de AP.
De jaarcijfers 2020 van de Nederlandse Spoorwegen gepresenteerd op 25 februari 2021 |
|
Rutger Schonis (D66), Joost Sneller (D66), Eppo Bruins (CU), Jan de Graaf (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de jaarcijfers 2020 van de Nederlandse Spoorwegen (NS) die op 25 februari bekend zijn gemaakt?
Ja.
Klopt het dat de NS een nettoverlies van 2,6 miljard euro in 2020 lijdt en dat de NS een bezuinigingsprogramma van 1,4 miljard euro noodgedwongen moet doorvoeren vanwege een slecht financieel vooruitzicht?
Het klopt dat NS een nettoverlies van € 2,6 miljard lijdt over 2020. NS is voornemens om tot 2025 € 1,4 miljard te besparen om het kosten- en investeringsniveau structureel te verlagen in verband met de bijgestelde reizigersprognoses. NS verwacht dat de reizigersaantallen zich pas na een lange periode volledig herstellen. NS moet haar organisatie hier op aanpassen.
Bent u bekend met het financiële vooruitzicht waarin NS verwacht dat op z’n vroegst in 2025 het aantal reizigers terug is op het niveau van 2019? Hoe taxeert u, als grootste aandeelhouder van de NS, de huidige financiële situatie van de NS?
NS wordt hard geraakt door de COVID-19 crisis. Na 2019, waarin NS zowel operationeel als financieel zeer goed presteerde, heeft NS in 2020 door de gevolgen van de COVID-19 crisis een fors verlies geleden. Het klopt dat NS verwacht dat de reizigersaantallen pas op zijn vroegst na 2025 weer terug zijn op het niveau van 2019. Ik ben, samen met de Staatssecretaris van IenW, met NS in gesprek over de manier waarop we er samen voor kunnen zorgen dat NS weer financieel gezond wordt en de reiziger veilig, comfortabel en betaalbaar kan blijven reizen. Daarbij kijken we naar wat NS zelf kan doen, en naar wat de aandeelhouder en concessieverlener kunnen doen. Ook de generieke steunmaatregelen, zoals de beschikbaarheidsvergoeding, worden daarbij betrokken.
Deelt u de mening dat de NS, als gevolg van de exogene schok van de coronacrisis en de daaraan gekoppelde reisbeperkingen, hard geraakt wordt buiten haar schuld om?
Ja. NS wordt, net als veel andere bedrijven in Nederland, hard geraakt door de COVID-19 crisis.
Deelt u de mening dat de NS een belangrijke drijver is van de Nederlandse economie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. NS vervult een belangrijke publieke taak voor Nederland. Voor de COVID-19 crisis vervoerde NS dagelijks 750.000 unieke treinreizigers van en naar hun werk, studie of andere bestemming. Bovendien is NS een grote werkgever in Nederland.
Op welke manier zorgt de aandeelhouder dat de publieke taak van de NS niet in het geding komt nu de financiële positie dusdanig verslechtert?
Het kabinet heeft in 2020 een beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer ingesteld om te komen tot een kostendekkingsgraad van 93%. NS ontvangt over 2020 € 818 miljoen. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) heeft u op 9 april jl. geïnformeerd dat de beschikbaarheidsvergoeding OV is doorgetrokken naar eind 20211. De beschikbaarheidsvergoeding is op zichzelf echter, ook samen met de besparingen die NS doorvoert, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende om NS op termijn weer financieel gezond te krijgen.
Daarom blijven de Staatssecretaris van IenW en ik in gesprek met NS over de manier waarop we er samen voor kunnen zorgen dat NS weer financieel gezond wordt en de reiziger veilig, comfortabel en betaalbaar kan blijven reizen. Daarbij hanteren we het Afwegingskader bij steunverzoeken voor individuele bedrijven, dat op 1 mei 2020 met uw Kamer is gedeeld2, waarbij wordt gekeken naar wat NS, de aandeelhouder en de concessieverlener kunnen doen.
Kunt u toelichten wat de status van de gesprekken is tussen u en de NS over steunmaatregelen, die al vanaf de zomer 2020 gaande zijn?1
Als aandeelhouder voer ik samen met het Ministerie van IenW het gesprek met NS over de mogelijkheden om NS weer financieel gezond te krijgen. Daarbij kijken we conform het Afwegingskader bij steunverzoeken voor individuele bedrijven naar wat NS zelf kan doen, en naar wat de aandeelhouder en concessieverlener kunnen doen. Ook de steunmaatregelen, zoals de beschikbaarheidsvergoeding, worden daarbij betrokken.
Is verhoging en verlenging van de beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer (BVOV) onderdeel van de gesprekken die u nu als aandeelhouders voert met de NS en bent u bereid om de BVOV te verlengen tot minimaal september 2022, gelijk de noodconcessie?
De Staatssecretaris van IenW heeft u op 9 april jl. geïnformeerd dat de beschikbaarheidsvergoeding OV is doorgetrokken naar eind 20214. Met de brief van 9 april jl. bent u ook geïnformeerd dat er richting de zomer van 2021 wordt gewerkt aan de vormgeving van een regeling voor de periode na 2021, waarbij de ontwikkelingen m.b.t. corona en de beperkende maatregelen worden betrokken.
Wat betekent het miljardenverlies dat de NS op dit moment lijdt voor de langetermijninvesteringen in nieuw treinmaterieel, stationsvoorzieningen en andere OV-diensten van NS?
NS is voornemens om € 1,4 miljard te bezuinigen, onder andere door een reductie van het investeringsniveau. Hieronder vallen ook kapitaalinvesteringen, zoals nieuw treinmaterieel en stations. NS blijft echter investeren in de mobiliteitsbehoefte van Nederland.
Bent u zich ervan bewust dat de NS een noodconcessie tot september 2022 heeft waardoor zij de huidige dienstregeling moet voortzetten, maar tegelijkertijd met de huidige BVOV van 93% niet voldoende het financiële gat kan dichten de komende jaren?
De Europese PSO-verordening maak het mogelijk noodmaatregelen te treffen in het geval de uitvoering van de concessie gevaar loopt. In dit kader is de concessie voor het Hoofdrailnet vorig jaar aangepast om het verstrekken van de beschikbaarheidsvergoeding OV mogelijk te maken. De concessieaanpassing maakt optimalisatie van de dienstregeling aan de teruggelopen vraag van reizigers mogelijk. Samen met de Staatssecretaris van IenW ben ik in gesprek met NS over de manier waarop we er samen voor kunnen zorgen dat NS weer financieel gezond wordt en de reiziger veilig, comfortabel en betaalbaar kan blijven reizen, waarbij wordt gekeken naar wat NS, de concessieverlener en de aandeelhouder kunnen doen.
Welke andere steunmaatregelen, naast uitstel van de dividenduitkering van 2019, bent u bereid in te zetten voor 100% staatsdeelneming NS?
Op verzoek van NS heb ik in maart 2020 besloten de betaling van de dividenduitkering over 2019 uit te stellen naar later dat jaar. Op 5 juni 2020 heeft het kabinet besloten een beschikbaarheidsvergoeding in te stellen voor het openbaar vervoer. Het kabinet stelt een aantal voorwaarden bij die vergoeding. Een van de voorwaarden is dat vervoerders geen dividend uitkeren. Omdat NS gebruik maakt van de beschikbaarheidsvergoeding, heb ik NS in augustus 2020 laten weten dat NS de dividenduitkering over 2019 niet hoeft te betalen. Wat de andere steunmaatregelen betreft, houd ik alle opties open zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat de NS een grote bijdrage levert aan de Nederlandse economie en dat het daarom noodzakelijk is te bezien op welke andere mogelijke manieren de NS geholpen is zodat bedrijven door kunnen en mensen met het openbaar vervoer naar hun werk kunnen, ook na de COVID-19-crisis?
Ja, ik deel de mening dat NS een grote bijdrage levert aan het bereikbaar houden van Nederland en daarmee aan de Nederlandse economie. Het vervoer per spoor draagt bij aan economische activiteit en geeft vorm aan de ruimtelijke ordening van Nederland. Daarom blijven de Staatssecretaris van IenW en ik in gesprek met NS over de manier waarop we er samen voor kunnen zorgen dat NS weer financieel gezond wordt en de reiziger veilig, comfortabel en betaalbaar kan blijven reizen.
Op welke manier verhouden de uitspraken van u dat de NS minder treinen moet laten rijden zich tot de belangen van de reiziger en van Nederland, waarbij onder andere voor cruciale beroepen gebruik wordt gemaakt van het openbaar vervoer?2
Ik zie dat NS de huidige dienstregeling met de huidige reizigersaantallen en met haar financiële situatie op termijn niet vol kan houden. Daarom blijven de Staatssecretaris van IenW en ik in gesprek met NS over de manier waarop we er samen voor kunnen zorgen dat NS weer financieel gezond wordt en de reiziger veilig, comfortabel en betaalbaar kan blijven reizen.
Kunt u de Kamer blijvend informeren over de gespreken over steunmaatregelen voor de NS en hierover de Kamer in ieder geval in het tweede kwartaal 2021 een update te geven?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 11 lopen de gesprekken nog. Als deze concrete resultaten hebben opgeleverd zal ik uw Kamer zoals reeds toegezegd daarover informeren.
Het bericht 'Wederom levensgevaarlijke stenenactie Greenpeace in VK-wateren' van de Nederlandse Vissersbond |
|
Agnes Mulder (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wederom levensgevaarlijke stenenactie Greenpeace in VK-wateren»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat Greenpeace wederom kolossale rotsblokken heeft geloosd, dit keer in de zee ten zuiden van Brighton (Verenigd Koninkrijk), en dat dit levensgevaarlijk is voor de vissers?
Ik ben er mee bekend dat de Britse tak van Greenpeace natuurstenen heeft afgezonken, dit keer ten zuiden van Brighton in het Engelse deel van de Noordzee. Hoewel Greenpeace aangeeft dat met het delen van de coördinaten van de locatie van de stenen de veiligheid gewaarborgd is, kan dit tot risico’s leiden voor de (bodem beroerende) visserij als zij dit over het hoofd ziet.
Herinnert u zich de uitspraken nog die u deed tijdens het algemeen overleg Visserij op 12 oktober 2020 waarin u aangaf zeer ontstemd te zijn en dat u het niet zou laten gebeuren dat één partij het hele Noordzeeakkoord zou gijzelen door één zo’n actie? Hoe beoordeelt u deze actie van Greenpeace? Wat betekent dit voor de positie van Greenpeace in het Noordzeeoverleg?2
Ik herinner mij deze uitspraken. Ik verwerp en betreur de acties van Greenpeace dan ook. Greenpeace Nederland wordt vertegenwoordigd in het NZO. Hoewel dit de Britste tak van Greenpeace betreft doet deze actie afbreuk aan het wederzijdse opgebouwde vertrouwen en begrip tussen de partijen in dit overleg.
Nederland heeft de actie van Greenpeace in internationaal overleg aan de orde gesteld. Dit is door vertegenwoordigers van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gedaan in het internationale Noordzee visserijoverleg, bekend als de «Scheveningen groep». Hiernaast heeft Greenpeace Nederland haar commitment aan het Noordzeeakkoord onderstreept en verzekerd in Nederland dit soort acties niet van plan te zijn. Hiermee blijft Greenpeace betrokken bij de overleggen over de toekomst van de Noordzee.
Deelt u de mening dat het tijd is dat Greenpeace Nederland afstand neemt van de actie van hun Britse afdeling? Bent u het er tevens mee eens dat er geen reden meer is om geen actie te ondernemen tegen Greenpeace? Zo nee, waarom niet?
Het betreft een actie van de Britse tak van Greenpeace in het Engelse deel van de Noordzee. De Waterwet is hier niet van toepassing. Het betreffende ministerie in het VK (DEFRA) is naar aanleiding van deze actie een onderzoek gestart of er wet- en/of regelgeving is overtreden. Indien dat het geval is, is het aan de Britse autoriteiten om te bepalen of en hoe daartegen wordt opgetreden. Van de Britse autoriteiten heb ik vernomen dat naar aanleiding van een soortgelijke actie van Greenpeace op 22 september 2020 – waarbij natuurstenen zijn afgezonken in het Britse deel van de Doggersbank – door de Britse Marine Management Organisation (MMO) een officiële waarschuwing aan Greenpeace is gegeven.
Een oordeel over de strafbaarheid van dit handelen in Nederland is aan het Openbaar Ministerie. Greenpeace heeft nauwkeurig doorgegeven op welke locatie de stenen zijn afgezonken. Het Openbaar Ministerie heeft naar aanleiding van de vorige actie geconcludeerd dat er geen aanleiding is om strafrechtelijk onderzoek te doen omdat er geen sprake is van een directe gevaarzetting.
Het bericht ‘Afhandeling aanvragen farmaceutische vergunningen ernstig vertraagd’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Afhandeling aanvragen farmaceutische vergunningen ernstig vertraagd» van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en CIBG/Farmatec?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Hoe groot is de huidige ernstige vertraging in de doorlooptijd van de behandeling van farmaceutische vergunningen in het licht van de gebruikelijke termijn van maximaal 90 dagen? Hoeveel vergunningaanvragen liggen op dit moment te wachten op behandeling en wat is op dit moment de gemiddelde totale doorlooptijd voor nieuwe vergunningen?
De wettelijke termijn voor behandeling van adviesaanvragen is 90 dagen na ontvangst bij Farmatec. Eind 2020 hebben IGJ en Farmatec het internetbericht geplaatst dat deze termijn niet voor alle lopende aanvragen kon worden gehaald.
Bij verzending van een adviesaanvraag is de aanvrager nog niet altijd gereed voor een inspectiebezoek. Er is dan eerst contact tussen de inspectie en de aanvrager nodig om dit vast te stellen. Eind 2020 liep de achterstand in beantwoording van adviesaanvragen op tot ongeveer 25 lopende aanvragen waarvan de termijn van 90 dagen was overschreden.
Inmiddels heeft met alle bedrijven die een aanvraag ingediend hebben contact gehad en zijn vervolgafspraken gemaakt. Op dit moment is voor alle betrokken bedrijven een inspectiebezoek gepland of inmiddels uitgevoerd.
In hoeverre hebben de IGJ en CIBG/Farmatec genoeg capaciteit om het achterstallige werk en nieuwe aanvragen op korte termijn weg te werken?
De achterstand van eind 2020 was de aanleiding van de genoemde publicatie (1), waarin de achtergrond van de vertraging is aangeven. Door de coronacrisis heeft IGJ een periode minder inspecties op locatie uitgevoerd. Vervolgens heeft IGJ prioriteit gegeven aan de inspecties van bedrijven die (mogelijk) een rol gaan spelen in de productie en distributie van coronavaccins. Daarnaast heeft IGJ in het najaar van 2020 prioriteit gegeven aan het inspecteren van apotheken die IC-gerelateerde middelen bereiden en doorleveren.
Ook nu vraagt het inspecteren van bedrijven die betrokken zijn bij productie of distributie van COVID vaccins een groot deel van de inspectiecapaciteit. Deze inspectiecapaciteit kan dan niet worden ingezet voor het reguliere toezicht, waardoor nu de achterstanden oplopen.
Hoe verhoudt deze ernstige vertraging in het behandelen van nieuwe vergunningen zich tot de recente aankondiging voor een zoektocht naar mogelijke nieuwe productiefaciliteiten of snellere productieprocessen voor coronavaccins in Nederland onder leiding van special envoy vaccins, de heer Schikan?2
Bij de behandeling van nieuwe of gewijzigde vergunningaanvragen krijgen de aanvragen die een relatie hebben met de ontwikkeling of de productie of distributie van COVID-vaccins of medicatie gericht op het bestrijden van de Corona pandemie voorrang op het reguliere toezicht. Deze aanvragen worden met voorrang opgepakt, waarbij inzet van IGJ is om dit proces zo goed en snel mogelijk te doorlopen.
Kunnen de IGJ en CIBG/Farmatec vergunningaanvragen voor eventuele nieuwe productiefaciliteit spoedig behandelen, en hoe verhoudt zich dit tot het bericht over de huidige achterstanden en vertraging?
Naast het adviseren van vergunningaanvragen is regulier toezicht op vergunninghouders een van de taken van de IGJ. Deze taken worden naast elkaar uitgevoerd. Omdat de capaciteit eindig is betekent dat voorrang verlenen aan het adviseren van het CIBG/Farmatec voor het verlenen van een nieuwe vergunning voor een eventuele nieuwe productiefaciliteit ten koste gaat van andere taken van de IGJ, zoals regulier toezicht op houders van een fabrikantenvergunning, of het uitvoeren van een inspectiebezoek op verzoek van CBG of EMA bij nieuwe productielocaties in derde landen in verband met de aanvraag van een handelsvergunning.
Wat zijn de gevolgen van de ernstige vertragingen en het ontbreken van de mogelijkheid tot een verbetertraject bij de IGJ op beslissingen van biotechbedrijven en farmaceuten om al dan niet in Nederland te investeren in innovatieve, nieuwe Good Manufacturing Practice (GMP)-productiefaciliteiten voor bijvoorbeeld klinisch materiaal?
Indien een inspectie onderdeel uitmaakt van een vergunningaanvraag kan tijdens die inspectie worden vastgesteld dat de aanvrager nog niet voldoet aan de (GMP)-voorwaarden om te starten met de activiteiten. Na het oplossen van de constateerde tekortkomingen volgt, eventueel na een aanvullende inspectie, een positief advies. Het is aan de aanvragers om dergelijke verbetertrajecten op te volgen. Bij grote omissies kan een inspectie leiden tot een negatief advies. Ook dan is het aan het bedrijf om een verbetertraject te starten en opnieuw een aanvraag in te dienen. In de praktijk vraagt het verbetertraject bij het bedrijf zelf de meeste tijd. Ook bij vestiging buiten Nederland zal het bedrijf aan de GMP eisen moeten voldoen, voordat een vergunning kan worden verkregen. De plaats van vestiging heeft hier derhalve beperkt invloed op.
De ervaring is dat het opzetten van een farmaceutisch kwaliteitssysteem dat voldoet aan GMP en het bereiken van het GMP niveau doorgaans meer tijd vraagt dan het vergunningsverleningstraject. Bovendien wordt, door het vergroten van de bekendheid van de werkwijze van IGJ en Farmatec, de tijdsduur van een adviesaanvraag zo voorspelbaar mogelijk en helpt dit bedrijven om in te schatten of ze aan de eisen te voldoen, voordat ze een aanvraag indienen.
Ook bij bedrijven die al gevestigd zijn in Nederland is voldoende capaciteit voor regulier toezicht belangrijk. Van houders van een fabrikantenvergunning wordt verwacht dat zij een geldig GMP certificaat kunnen overleggen bij aanvraag van een handelsvergunning of export. Een GMP certificaat wordt uitsluitend verleend na een positief resultaat bij een regulier inspectiebezoek en heeft een beperkte geldigheid.
Bent u het ermee eens dat het met name voor startups en kleinere biotechbedrijven een grote impact heeft dat zij geen mogelijkheid meer hebben tot een verbetertraject bij het verkrijgen van een vergunning voor een nieuw GMP-faciliteit?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel extra vertraging levert het op dit moment op als een aanvrager een negatief advies krijgt van de IGJ en als gevolg daarvan geen vergunning krijgt vanuit CIBG/Farmatec waardoor zij achter moeten aansluiten in de rij met een nieuwe vergunningaanvraag?
Wanneer een bedrijf kleine geen of kleine omissies heeft, krijgt het de gelegenheid om deze ter herstellen. In dat geval is extra doorlooptijd beperkt. In geval dat de omissies zo groot zijn dat IGJ negatief adviseert zal de aanvrager een nieuwe vergunningaanvraag moeten indienen. Hiervoor geldt een vastgelegde doorlooptijd, hierbij niet meegerekend de tijd die het bedrijf zelf nodig heeft om correcties of verbeteringen door te voeren om een nieuwe aanvraag in te kunnen dienen.
Ziet u ook de mogelijke negatieve gevolgen voor beslissingen over nieuwe GMP-faciliteiten in Nederland en de ambitie om van Nederland een life sciences hub te maken vanuit de grote onzekerheid en onvoorspelbaarheid die nu uitgaat van de huidige situatie bij de IGJ en CIBG/Farmatec rond de behandeling van farmaceutische vergunningen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke termijn verwachten de IGJ en CIBG/Farmatec de ernstige vertragingen en het ontbreken van de mogelijkheid tot een verbetertraject op te lossen?
Zie antwoord vraag twee.
Welke maatregelen zijn er volgens u nodig om extra capaciteit vrij te maken om de achterstanden en ernstige vertraging zo snel mogelijk weg te werken? Bent u bereid er op toe te zien dat deze maatregelen ook worden doorgevoerd?
IGJ werft momenteel nieuwe medewerkers om zo weer voldoende capaciteit te hebben voor de inspecties en de achterstanden in te lopen.
Daarnaast wordt in 2021 een aangepast inspectie programma uitgerold. Om de achterstand in GMP-inspecties weg te werken is samenwerking nodig tussen de inspectie en de geïnspecteerde. De inspectieduur op locatie wordt verkort en er wordt vooraf meer documentatie bij bedrijven opgevraagd. Ook worden de inspectierapporten minder uitgebreid.
Met behulp van een strakke planning en wederzijdse goede voorbereiding wordt er zo efficiënt mogelijk gewerkt, zonder dat het inspectiebezoek minder zorgvuldig wordt. De inspectie vraagt alle vergunninghouders de inspectie goed voor te bereiden. Een deel van de benodigde documentatie moet vooraf al worden toegestuurd. Dit is meer informatie dan bedrijven tot nu toe gewend waren. Dit opsturen moet uiterlijk drie weken voor de feitelijke inspectie. Op deze manier kan de inspecteur nog op tijd andere informatie opvragen of ter voorbereiding klaar laten leggen. Het inspectiebezoek kost dan minder tijd en kan in veel gevallen in één dag worden afgehandeld. Om zoveel mogelijk inspecties te kunnen doen en om de strakke planning te kunnen uitvoeren, kan bovendien de datum van het bezoek alleen bij uitzonderlijke omstandigheden aangepast worden. De datum van het inspectiebezoek kan niet worden gewijzigd.
Over deze werkwijze staat berichtgeving op IGJ.nl.
Wat is nodig om ervoor te zorgen om voor startups en kleinere biotechbedrijven de mogelijkheid tot een tussentijds verbetertraject in de vergunningaanvraag bij nieuwe GMP-productiefaciliteiten zo snel mogelijk weer beschikbaar te krijgen, zodat Nederland geen innovatieve bedrijvigheid misloopt die uiteindelijk leidt tot toepassingen die bijdragen aan gezondheidswinst? Bent u bereid erop toe te zien dat deze maatregelen ook worden doorgevoerd?
Het is belangrijk dat startups en kleinere biotech bedrijven zorgen dat ze ten tijde van het indienen van de aanvraag voldoen aan de GMP-eisen die gesteld worden aan hun toekomstige activiteiten. De kans dat er tekortkomingen worden geconstateerd, waarvoor eerst een plan van aanpak moet worden overgelegd, wordt daarmee kleiner. Ook de aard van de tekortkomingen zullen dan een minder grote impact hebben en mogelijk sneller kunnen worden opgelost. Er zijn diverse bedrijven in Nederland actief die GMP consultancy aanbieden om deze bedrijven hierbij te begeleiden.
Het inschakelen van burgers bij de bestrijding van ondermijning |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Burgers effectief in aanpak ondermijning»?1
Ja.
Wat kunnen oplettende burgers doen als zij menen dat zij signalen van ondermijnende criminaliteit zien? Wat doen politie, gemeente of Belastingdienst nu bijvoorbeeld met een signaal dat een winkel nog steeds bestaat, ook al komen daar nooit klanten? Of wat doen zij met een melding dat een werkloze buurman in een te dure auto rijdt?
Burgers kunnen bij verschillende (overheids)instanties melding maken van ondermijnende criminaliteit. Denk aan:
Een melding kan op verschillende manieren worden opgevolgd. Dit hangt af van de aard van de melding en de wettelijke taak van de genoemde instanties (zie antwoord vraag 5).
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde onderzoekers dat een hogere meldingsbereidheid van signalen van ondermijning door burgers kan leiden tot een effectievere aanpak van ondermijning? Zo ja, waarom en hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals het artikel zelf al aangeeft: »je gaat het pas zien als je het doorhebt». Burgers spelen een cruciale rol in het veilig houden van de maatschappij. Zij vormen zelf de «oren en ogen» van hun omgeving en de samenleving.
Daarom wordt ingezet op een hogere meldingsbereidheid. Er zijn op dit gebied verscheidene initiatieven ontplooid:
Wat wordt er al gedaan om de genoemde meldingsbereidheid van burgers aan te moedigen en te vergroten?
Zie antwoord vraag 2 en 3.
Hoe kan worden voorkomen dat signalen van burgers tot onterechte verdenkingen gaan leiden?
Een verdenking moet zijn gebaseerd op feiten en omstandigheden. Een melding van een burger is slechts een signaal. Zeker een melding, als genoemd in vraag 2, zal bewerkt moeten worden met andere informatie om te kunnen leiden tot een concrete strafrechtelijke verdenking. Meldingen met een strafrechtelijk karakter zullen, indien er voldoende aanleiding is, altijd gedeeld worden met de politie. De informatie uit de melding moet als betrouwbaar en correct worden ingeschat. Deze inschatting doet de opsporingsinstantie over het algemeen aan de hand van reeds bekende informatie bij de opsporingsinstantie zelf.
De melding kan vervolgens worden toegevoegd aan een onderzoek, de aanleiding zijn voor een nieuw onderzoek of aanleiding zijn voor het heropenen van een oude zaak. Een melding kan bijvoorbeeld andere informatie bevatten die niet relevant is voor het verkrijgen van een concrete verdenking, maar wel voor een lopend of afgesloten opsporingsonderzoek.10 Daarmee kan een melding een waardevolle bijdrage leveren aan het succesvol afronden van een opsporingsonderzoek waardoor een verdenking wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De opsporing heeft daarom baat bij betrouwbare meldingen. Dat neemt niet weg dat in sommige gevallen tijdens het opsporingsonderzoek kan blijken dat de informatie uit de melding niet klopte of niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dan wel niet relevant was voor het opsporingsonderzoek.
Deelt u de mening van de genoemde onderzoekers dat de overheid, om het voor burgers zo gemakkelijk mogelijk te maken, één centraal meldpunt voor melding van signalen van ondermijnende criminaliteit moet krijgen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Burgers kunnen met (algemene) signalen en meldingen van alle soorten criminaliteit terecht bij de politie. Zoals gezegd zet de politie in op een laagdrempelig contact, waarbij de burger hen kan bereiken door gebruik te maken van diverse contactkanalen. Juist om de toegang tot rechtshandhaving en rechtsorde (extra) te verlagen en het overkomen van de drempel voor de burgers nog gemakkelijker te maken, is M. ingericht waarbij de burgers anoniem hun signalen kunnen aankaarten. Het meldpunt Meldt Misdaad Anoniem draagt er zorg voor dat het signaal anoniem terecht komt bij de politie, andere opsporingsinstanties (zoals de FIOD) of gemeenten voor de uitoefening van de aan hen opgedragen taken in de gezamenlijke strijd tegen ondermijning. De stijgende jaarcijfers van dit meldpunt (50% meer meldingen in 2020) laten zien dat het meldpunt door de maatschappij ook gevonden wordt.
De Tozo en belastingaangifte |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de Tidelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) bij de belastingaangifte over twee partners wordt verdeeld? Waarom is dit? Kunt u nader toelichten wat het krijgen van Tozo-1 betekent voor de belastingaangifte?
De Tozo is een gezinsuitkering en wordt dan ook door beide partners aangevraagd. Dit is conform de bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet, waar de Tozo op is gebaseerd. Daardoor telt de uitkering, die voor inkomsten zorgt, mee bij het inkomen van de partner en ontvangen beide partners voor de helft van de verstrekte uitkering een jaaropgave.
De Tozo is in een tijd van crisis onder stoom en kokend water tot stand gekomen. Doel van het kabinet was om zelfstandigen zo snel mogelijk te helpen. Om deze reden is er voor gekozen om bij de toekenning van de Tozo 1 geen rekening te houden met het inkomen van de partner en tegelijkertijd de hogere gezinsnorm (€ 1.536,34,) aan de ondernemer en zijn partner toe te kennen in plaats van de lagere alleenstaandennorm (€ 1.075,44), die zou gelden als de partner in zijn geheel buiten beschouwing zou zijn gelaten. Juist omdat er geen rekening gehouden werd met het partnerinkomen en daardoor logischerwijs niet precies bekend was hoeveel inkomsten deze partner had, is het mogelijk dat over het totale inkomen te weinig loonheffing is ingehouden en afgedragen aan de Belastingdienst. Hierdoor kan bij het doen van de aangifte inkomstenbelasting blijken dat er moet worden bijbetaald. Overigens zal dit vooral voorkomen bij partners die een zodanig inkomen verdienen dat ze geen of minder recht hebben op loonheffingskorting of dat ze in een hogere belastingschijf zitten dan waar de gemeente vanuit is gegaan. Vanaf Tozo 2 (1 juni 2020) zal dit zich minder voordoen, omdat toen de partnerinkomenstoets is ingevoerd.
Klopt het dat het hierdoor kan voorkomen dat een groot deel of zelfs de hele Tozo via de inkomstenbelasting weer wordt terugbetaald? Is dat dan niet onnodig rondpompen van geld geweest?
Nee, dat klopt niet. Een naheffing voor de inkomstenbelasting zal alleen voorkomen als de ondernemer of zijn partner meer inkomsten heeft ontvangen dan waar door de gemeenten bij de verstrekking van de Tozo rekening mee werd gehouden. Dit zal, zoals bij het antwoord op vraag 1 aangegeven, vooral voorkomen indien een partner bij Tozo 1 een zodanig inkomen verdiende dat er geen of minder recht is op loonheffingskorting of dat hij in een hogere belastingschijf zit dan waar de gemeente vanuit is gegaan. Dan kan het zijn dat er over het deel van de Tozo dat aan de partner van de ondernemer toekomt, meer belasting moet worden betaald dan verwacht.
Klopt het dat mensen hierdoor alsnog onder het bijstandsniveau terecht kunnen komen? Acht u dat rechtvaardig?
In principe kan dat niet voorkomen. Een naheffing bij Tozo 1 voor de inkomstenbelasting wordt veroorzaakt door de extra inkomsten van de ondernemer of zijn partner, waar door de gemeente geen rekening mee is gehouden. Deze naheffing kan echter niet meer bedragen dan deze extra inkomsten van de ondernemer of zijn partner. Dat betekent dat men per saldo (Tozo + inkomsten partner – naheffing) door de naheffing niet onder het bijstandsniveau (= hoogte van de Tozo) kan uitkomen. Mocht dit in een uitzonderlijke situatie – die we op voorhand theoretisch niet kunnen bedenken – toch het geval zijn, dan kunnen mensen zich tot de gemeente wenden voor een aanvulling tot het bijstandsniveau.
Welke invloed heeft het krijgen van een Tozo-1 uitkering op het inkomen van de partner als deze een uitkering krijgt (bijvoorbeeld een WIA-uitkering)? Kan het voorkomen dat de uitkering gekort wordt vanwege de Tozo? Zo ja, acht u dat rechtvaardig?
De Tozo wordt – net als de bijstand – niet geteld tot het inkomensbegrip in de sociale zekerheid bij het verrekenen van uitkeringen. Indien dus de partner van de ondernemer een uitkering van het UWV (bijvoorbeeld WIA, Wajong of WW) of van de SVB (bijvoorbeeld AOW) ontvangt, heeft het feit dat de helft van de Tozo hem toekomt geen gevolgen voor het recht op of de hoogte van zijn uitkering.
De enige uitzondering die zich zou kunnen voordoen, betreft het geval dat er recht op extra kinderbijslag bij intensieve zorg (AKW+) bestaat. Dit is een tegemoetkoming per kalenderjaar van € 2.225,29 waarop mensen aanspraak kunnen maken die dubbele kinderbijslag ontvangen vanwege de intensieve zorg voor een thuiswonend kind. Eén van de voorwaarden voor de AKW+ is dat de minstverdienende (fiscale) partner niet meer inkomen heeft dan € 5.072 per jaar. Het zou kunnen voorkomen dat doordat de helft van de Tozo bij het inkomen van deze partner wordt opgeteld, deze partner boven deze inkomensgrens komt. De verwachting is dat dit in een zeer beperkt aantal gevallen kan voorkomen. De omvang van de groep AKW+ ontvangers bedraagt 9.750, waarvan een deel alleenstaand is. Voor die groep geldt de inkomensgrens niet. Het zou dan gaan om gehuwde AKW+ ontvangers die Tozo ontvangen en waarvan daarnaast de minstverdienende partner door de Tozo boven de inkomensgrens van € 5.072 per jaar uitkomt.
Zijn zelfstandigen geïnformeerd over deze gevolgen bij het verstrekken van Tozo-1? Zo nee, informeren gemeenten nu alsnog actief hierover? Zo nee, kunt u gemeenten aansporen dit actief te doen?
Ja, zelfstandigen zijn hierover al tijdens Tozo 1 geïnformeerd via gemeenten, de site van de rijksoverheid en via organisaties voor zelfstandigen.
Krijgen zelfstandigen dezelfde mogelijkheden tot uitstel van belastingafdracht als dat mkb-bedrijven dat krijgen?
De Belastingdienst biedt zelfstandigen de mogelijkheid om in bepaalde gevallen uitstel van betaling van belastingen aan te vragen. Meer informatie hierover is te vinden op de website van de Belastingdienst: Bijzonder uitstel van betaling vanwege coronacrisis (belastingdienst.nl).
Het bericht 'Ziekenhuizen op ramkoers met artsen die cashen op coronatesten' |
|
Maarten Hijink (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ziekenhuizen op ramkoers met artsen die cashen op coronatesten»?1
Ik ben bekend met de berichtgeving, maar ik heb op basis daarvan geen volledig beeld van de situatie. Het is bovendien ook niet aan mij om een oordeel te vellen over dit conflict tussen een individueel maatschap en een aantal ziekenhuizen.
Wat vindt u ervan dat artsen-microbioloog van het laboratorium Microvida dankzij de pandemie flinke winsten, ongeveer drie ton bruto bovenop hun reguliere inkomen, maken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de inkomsten van deze artsen niet in verhouding staan tot de inspanningen, temeer er geen ondernemersrisico tegenover staat, zoals investeringen in personeel of testapparatuur?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat gesprekken tot niets hebben geleid en de ziekenhuizen en artsen-microbioloog waarschijnlijk naar de rechter gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat de heer Kluytmans een onafhankelijke rol kan uitoefenen binnen het Outbreak Management Team (OMT), wanneer hij zelf flink verdient aan de testen waarover hij tegelijkertijd adviseert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Prof. dr. Kluytmans geeft onafhankelijk advies en heeft een belangenverklaring ondertekend voor zijn werkzaamheden in het OMT. Bovendien heeft prof. dr. Kluytmans in samenwerking met het Ministerie van VWS veel onderzoek verricht naar de mogelijkheden van zelftesten, bij uitstek een vorm van testen waar geen laboratoria voor nodig zijn. Zijn onafhankelijkheid staat bij mij niet ter discussie.
Deelt u de mening dat de beloning van artsen-microbioloog in verhouding moet staan tot die van andere artsen, die enorm hard werken zonder de extra beloning die artsen-microbioloog wel ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dergelijke casussen laten de uitwerking zien van prikkels die er in het huidige zorgsysteem kunnen zijn. Helaas is geen enkel systeem perfect en dienen de juiste randvoorwaarden te worden gecreëerd om zorg in ziekenhuizen op de juiste manier te bekostigen. Ik vind het belangrijk dat daar afspraken over worden gemaakt met zorgaanbieders en verzekeraars en dat die afspraken ook doorwerken op het niveau van de medisch specialist. Overigens is in het huidige Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg wel afgesproken dat de vrije keuze van medisch specialisten om te werken als vrijgevestigde of in loondienst gehandhaafd blijft.
Hoe legt u uit dat vrijgevestigde artsen-microbioloog tonnen kunnen opstrijken zonder dat dit in verhouding staat tussen de geleverde diensten, terwijl het personeel op de werkvloer niet in aanmerking komt voor structureel meer waardering en betere beloning, ondanks dat hier enorme vraag naar is?
Vrijgevestigde artsen kunnen op verschillende manieren deelnemen in het medisch specialistisch bedrijf, bijvoorbeeld via een eigen B.V. of in een maatschap. Van het laatste is in deze casus sprake. Afhankelijk van de structuur zijn er verschillen in de hoogte en de samenstelling (winstdeling, salaris, dividend) van hetgeen een specialist ontvangt.
Deelt u de mening dat corona-labtesten ook onder de afspraken over verrichtingenmethodiek zouden moeten vallen om zodoende de perverse prikkel van méér inkomen voor artsen-microbioloog naarmate meer getest wordt weg te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik begrijp uit de berichtgeving dat het hier een situatie betreft waarbij er al voor de coronacrisis contractuele afspraken zijn gemaakt over vergoedingen. Tijdens de coronacrisis hebben deze bestaande afspraken tot een onvoorziene uitwerking geleid waar een conflict over ontstaan is.
Kunt u aangeven wat de prijs en de vergoeding zijn voor een corona-labtest? Staan deze tot elkaar in verhouding? Zo nee, bent u bereid de vergoeding voor een corona-labtest te verlagen? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS heef vanaf 1 juni 2020 een maximumvergoeding van € 65 vastgesteld en vanaf 1 april 2021 een maximumvergoeding van € 50. Deze maximale vergoeding vergoedt alle kosten die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de laboratoriumdiagnostiek, zoals personeelskosten, materiaal kosten, gebouw gebonden kosten et cetera. Voor meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brochures/2021/05/04/uitgangspunten-financiering-covid-19-pcr-laboratoriumtesten-20212.
Kunt u aangeven hoeveel vrijgevestigde artsen-microbioloog er zijn in Nederland en hoeveel publieke middelen zij inmiddels hebben ontvangen via corona-labtesten? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
In Nederland zijn circa 7.000 vrijgevestigde medisch specialisten. Het CBS houdt de beloning van in de zorg werkzame artsen bij en onderscheidt daarbij ook verschillende type specialismen. Ik beschik niet over cijfers tot aan het detailniveau van een arts-microbioloog, en heb ook geen inzicht in de precieze opbouw van de beloning.
Deelt u de mening dat deze onacceptabele situatie aantoont dat het beter is wanneer labs niet in een apart bedrijf worden gestopt en artsen in loondienst treden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ken de casus niet goed genoeg om te kunnen beoordelen of dit exemplarisch is voor de uitwerking van ongewenste prikkels die er in het zorgsysteem kunnen bestaan. Helaas is geen enkel systeem perfect en dienen de juiste randvoorwaarden te worden gecreëerd om zorg in ziekenhuizen op de juiste manier te bekostigen. Ik vind het belangrijk dat daar afspraken over worden gemaakt met zorgaanbieders en verzekeraars en dat die afspraken ook doorwerken op het niveau van de medisch specialist. Overigens is in het huidige Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg wel afgesproken dat de vrije keuze van medisch specialisten om te werken als vrijgevestigde of in loondienst gehandhaafd blijft.
Kunt u een overzicht geven van de ziekenhuizen waar dit speelt en in welke mate?
Ik heb hier geen overzicht van.
Deelt u de mening dat niet kan worden gewacht tot artsen-microbioloog vrijwillig afzien van hun disproportioneel hoge inkomen en de politiek dient in te grijpen? Zo ja, wat gaat u doen om aan deze situatie een einde te maken? Zo nee, waarom niet?
Dat is aan de artsen en ziekenhuizen in kwestie. Ik speel daar geen rol in.
Gaat u het gemeenschapsgeld terugvorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Zou het niet van moreel leiderschap getuigen als u zich hier duidelijker over zou uitspreken dan u eerder heeft gedaan? Bent u bereid de betreffende artsen-microbioloog erop aan te spreken dat coronacashen zich niet verhoudt met een maatschappelijk verantwoorde uitoefening van het artsenvak?2
Ik zie het niet als mijn rol om in dit conflict handelend op te treden. In zijn algemeenheid vind ik wel dat als er artsen zijn die buitensporig verdienen aan de coronacrisis dat zij zich zouden moeten afvragen of dat maatschappelijk gewenst is. Zeker als het gemeenschapsgeld betreft.
Wilt u vraag 15 afzonderlijk beantwoorden?
Dit heb ik gedaan.
Het uit zijn huurhuis zetten van een bejaarde man door sociale woningcorporatie Stek in Lisse |
|
René Peters (CDA), Julius Terpstra (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat een 76-jarige man uit zijn senioren(huur)woning in Lisse wordt gezet door woningcorporatie Stek omdat hij met zijn Sint Bernardhond overlast zou hebben veroorzaakt in 2019?1 2
Ja.
Herinnert u zich de afspraak die u in maart 2020 met verhuurdersorganisaties en brancheverenigingen hebt gemaakt dat zij tijdens de coronacrisis niet tot huisuitzettingen overgaan?
Ja, ik herinner mij deze afspraken. U verwijst naar de afspraken die ik in oktober 2020 met verhuurdersorganisaties (Aedes, IVBN, Kences, Vastgoed Belang) en de VNG maakte en in een gezamenlijk statement naar buiten bracht. Daarin hebben de partijen afgesproken dat zij huisuitzettingen voorlopig gedurende de corona-crisisperiode uitstellen, tenzij er evidente redenen zijn, zoals criminele activiteiten of (extreme) overlast. Deze afspraken over de inzet op het voorkomen van huisuitzettingen hebben partijen herijkt en verlengd (zie bijlage 1). De specifieke situatie waar u mij over bevraagt, valt daarmee buiten de reikwijdte van de afspraken in het statement. De inhoudelijke aanleiding voor ontbinding- en ontruiming is niet gerelateerd aan huurachterstanden. De rechter heeft bepaald dat de huurovereenkomst mag worden ontbonden op basis van aanhoudende woonoverlast3.
Hoe verhoudt deze voorgenomen uitzetting zich tot de afspraak die u met de woningcorporaties en brancheorganisaties hebt gemaakt om tijdens de coronacrisis niemand uit zijn/haar huurwoning te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u er bij woningcorporatie Stek, in lijn met die gemaakte afspraken, op aandringen in deze casus niet daadwerkelijk tot huisuitzetting over te gaan, ondanks het vonnis van de kantonrechter waartegen appèl is ingediend? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hierboven reeds aangaf handelt de woningcorporatie niet in strijd met de gemaakte afspraken rondom het voorkomen van huisuitzettingen wegens betaalachterstanden door de gevolgen van de coronacrisis. Het gaat hier immers niet om een vonnis tot ontbinding en ontruiming wegens het niet-betalen van de huur, maar om een situatie van aanhoudende woonoverlast. Deze situatie valt daarmee buiten de reikwijdte van de gemaakte afspraken (zie ook het statement in bijlage 1). Het afdwingen van afspraken bij de woningcorporatie is daarmee ook niet aan de orde.
De kantonrechter heeft in deze casus het ontruimingsvonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitvoerbaar bij voorraadverklaring is in een door de huurder aangespannen kort geding niet geschorst. De voorzieningenrechter heeft daarbij onder meer in ogenschouw genomen dat Stek heeft verklaard dat haar sociale partners zich inspannen om te voorkomen dat de huurder die het betreft na ontruiming met zijn hond op straat staat. De woningcorporatie liet mij desgevraagd ook weten samen met sociale partners een alternatieve tijdelijke huisvestingsoplossing met begeleiding te hebben gevonden. Medewerking vanuit de huurder is hierbij noodzakelijk. Ondertussen liepen er nog diverse juridische procedures tegen het uitgesproken vonnis bij de rechter. De rechter heeft op een zitting op 22 maart jl. besloten dat de geplande ontruiming van 24 maart wordt opgeschort tot 5 april. De huurder moet op korte termijn laten weten of hij de aangeboden woonruimte accepteert.
Welke instrumenten heeft u om het nakomen van de afspraken bij woningcorporatie Stek in deze casus zo nodig af te dwingen en zult u deze inzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat een sociale woningbouwcorporatie, i.c. Stek, ondanks een verzoek daartoe van de advocaat van de man, de uitspraak in appèl niet wil afwachten en deze 76-jarige man de huurwoning uiterlijk 24 maart 2021 dient te ontruimen?
Zie antwoord vraag 4.
Indien huisuitzetting in strijd met de daartoe gemaakte afspraken in deze casus toch plaats vindt, vindt u dat woningcorporatie Stek de uitgezette huurder alternatieve huisvesting moet aanbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u meerdere berichten uit gemeenten dat huurders door de verhuurders, ondanks de gemaakte afspraak, toch uit hun huurwoning (dreigen te) worden gezet? Zo ja, welke gemeenten en verhuurders betreft het?
Ja, via Kamervragen zijn mij diverse situaties bekend geworden waarbij werd verondersteld dat gemaakte afspraken over het voorkomen van huisuitzettingen werden geschonden. In alle gevallen bleek er bij navraag bij betrokken partijen meer, of iets anders, aan de hand te zijn dan een huurachterstand. Zie bijvoorbeeld de situaties die aan de orde zijn gesteld in Kamervragen van de leden Dik-Faber en Bruins (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1858)4, Kamervragen van het lid Beckerman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 514)5 en Kamervragen van het lid Koerhuis (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 979)6.
Wat is uw oordeel over het (mogelijk) schenden van de gemaakte afspraken door deze verhuurders?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie gaat u op welke termijn ondernemen om naleving van de gemaakte afspraken bij deze verhuurders af te dwingen?
Zie antwoord vraag 4.
Misstanden in de transportsector |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Paul Smeulders (GL), Suzanne Kröger (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «TLN en PostNL bemoeiden zich met onderzoek naar misstanden in transportsector»?1
Ja.
Wat was de aanleiding om opdracht te geven tot dit onderzoek? Wie is precies de opdrachtgever?
Crimineel misbruik van de transport- en logistieke sector vormt een concreet gevaar voor de internationale positie van Nederland en haar positie van «gateway to Europe». Dit was voor Transport en Logistiek aanleiding onderzoek te laten uitvoeren naar de kwetsbaarheid van de sector voor crimineel misbruik. Het rapport heet Doorbraak verzocht.
Transport en Logistiek Nederland was opdrachtgever. Gezien het belang van het onderzoek naar kwetsbaarheden van de sector, heeft mijn ministerie een subsidie verleend.
Klopt het dat Transport en Logistiek Nederland (TLN) en PostNL hebben geprobeerd dit onderzoek niet door te laten gaan? Welke argumenten gaven zij daarbij? Wat was uw afweging om het toch door te zetten?
TLN is opdrachtgever voor dit onderzoek en verantwoordelijk voor het laten uitvoeren ervan.
Als subsidieverlener was het niet aan mij om het onderzoek al dan niet door te laten gaan. Ik heb geen bericht of signalen gekregen dat TLN er vanaf wilde zien en daarmee geen gebruik meer wilde maken van deze subsidie.
Wat vindt u ervan dat TLN heeft geprobeerd de resultaten van het onderzoek te beïnvloeden? Zijn er door bemoeienissen van TNL of Post NL wijzigingen gekomen in de onderzoeksscope, -methode of anderszins?
TLN heeft als opdrachtgever van het onderzoek een zorgvuldig proces ingericht.
Zoals in het rapport vermeld was er een klankbordgroep en een begeleidingsgroep, met daarin ook wetenschappers. Ook de onderzoeker zelf is gehouden aan en heeft zich gehouden aan de wetenschappelijke vereisten. Mijn ministerie nam deel aan de begeleidingsgroep. Dat gold ook voor TLN als opdrachtgever, die daarin hun opmerkingen en vragen in hebben gebracht. De mate en wijze van verwerking van input uit de begeleidingsgroep was uiteindelijk aan de onderzoeker. De methode en uitvoering van het onderzoek heeft naar het oordeel van de wetenschappers voldaan aan de daarvoor geldende wetenschappelijke kaders.
Wat vindt u van de uitkomsten van het onderzoek? Welke stappen worden gezet naar aanleiding van dit onderzoek?
Ik vind het een gedegen onderzoek. Dat de branche opdracht heeft gegeven voor onderzoek naar criminaliteit in de transportsector, laat zien dat de sector ondermijnende criminaliteit krachtig wil bestrijden. De risico’s en kwetsbaarheden voor misbruik/criminele inmenging zoveel mogelijk in kaart brengen, helpt de aanpak van ondermijning verder te verbeteren en om economische sectoren/infrastructuur weerbaarder te maken tegen criminaliteit. Ik ga de uitkomsten bestuderen en onder meer met TLN en de Minister van SZW bespreken. Dit voorjaar gaan we er in een kabinetsreactie nader op in.
Kunt u een uitgebreide en integrale reactie op het rapport naar de Kamer sturen? Kunt u daarbij ook uitgebreid ingaan op de sociaaleconomische kwetsbaarheid van chauffeurs in de sector?
Zie antwoord op vraag 5. In het voorjaar komt er een kabinetsreactie, waarin ook aandacht zal zijn voor de sociaaleconomische kwetsbaarheid van chauffeurs.
Het bericht 'Toevoegen leefgebieden Natura 2000 grote puinzooi' |
|
Mark Harbers (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Toevoegen leefgebieden Natura 2000 grote puinzooi»?1
Ja.
Klopt het dat stukjes natuur van slechts dertien vierkante meter de stikstofgevoelige status hebben gekregen terwijl voor habitattypen minimaal 100 vierkante meter als ondergrens wordt gebruikt en voor bossen 1.000 vierkante meter? Klopt het deze kleinere gebieden onterecht zijn toegevoegd?
Inderdaad is afgelopen jaar geconstateerd dat er stukjes stikstofgevoelige natuur in AERIUS zijn opgenomen die zijn ontstaan als gevolg van technische fouten (namelijk: het niet volledig verwijderen van kaartvlakken waarvan was geconstateerd dat ze niet stikstofgevoelig zijn). Deze resterende snippers waren niet tijdig ontdekt voordat de huidige versie van AERIUS online kwam. De verwijdering zal bij de eerstvolgende versie van AERIUS plaatsvinden.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Geurts/Harbers (Kamerstuk 35 600, nr. 31)? Is al duidelijk wanneer het naar aanleiding van deze motie gestarte project waarin de provincies zullen bezien waar de habitatkartering afwijkt van de feitelijke situatie en noodzakelijke correcties hierna zullen verwerken, voltooid is of kan worden?
Er is inmiddels een vrij goed beeld van welke percelen met zekerheid geen stikstofgevoelig leefgebied kunnen zijn. Daarbij is gebruik gemaakt van het digitale kaartbestand Basisregistratie Gewaspercelen. Naar verwachting kan hiermee ongeveer 80% van de gevallen waar nu discussie over is, worden opgelost. Dat zal tijdig afgerond zijn voor de eerstvolgende versie van AERIUS. Het resterende deel vergt een nauwkeuriger analyse waarbij naar verwachting een veldcheck in het groeiseizoen nodig is. In hoeverre daarvan al resultaten meegenomen kunnen worden in de eerstvolgende versie van AERIUS, is nog niet duidelijk; de resultaten worden in ieder geval in de daarop volgende versie verwerkt.
Over de aanpak van dat resterende deel is inmiddels ook overleg gevoerd met BoerenNatuur, de vereniging van agrarische collectieven.
Herkent u dat de mogelijkheden voor vergunningverlening voor nieuwe economische activiteiten of bedrijfsaanpassingen moeilijker of zelfs onmogelijk zijn, terwijl dit bij een snelle aanpassing van AERIUS mogelijk wel het geval is?
In de meeste gevallen is de mogelijkheid om een vergunning te verlenen niet volledig afhankelijk van de aanwezigheid van de nog te verwijderen kaartvlakken met stikstofgevoelige leefgebieden. Projecten veroorzaken namelijk in de regel ook stikstofdepositie op vele andere locaties, waar geen discussie is over de stikstofgevoeligheid. De vergunbaarheid wordt dan mede bepaald door die andere locaties.
Deelt u de mening dat gezien het feit dat een actualisering van AERIUS sowieso noodzakelijk is, dit op de snelst mogelijke termijn zou moeten gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik.
Bent u bereid om de noodzakelijke update van AERIUS zo snel mogelijk uit te voeren om daarmee onnodig negatieve effecten op de vergunningverlening zo spoedig mogelijk ongedaan te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja. In dit verband is ook relevant dat ik in het debat van 2 maart 2021 aan de Eerste Kamer heb toegezegd dat ik de provincies zal verzoeken in de tussentijd bij de vergunningaanvragen zelf rekening te houden met nieuwe informatie over de leefgebieden. Dat betreft de gevallen waarvan al wel zeker is dat een locatie niet stikstofgevoelig is, maar waarvan die informatie nog niet verwerkt is in AERIUS.
De brandbrief van de bewoners van het asielzoekerscentrum in Apeldoorn |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekent met het recente bericht «Vluchtelingen sturen brandbrief over opvang in Apeldoorn: koud, benauwd en vies» en de daarbijbehorende brandbrief?1
Ja.
Klopt het dat de locatie Christiaan Geurtsweg bedoeld was als een tijdelijk azc, aangezien in het oorspronkelijke collegevoorstel uit 2016 een termijn van drie jaar staat, hoewel in latere berichtgeving gesproken wordt over uitstel tot 1 juli 2021 en inmiddels zelfs tot april 2022?2 3
De locatie aan de Christiaan Geurtsweg is een voormalig kantoorpand dat in 2016 gereed is gemaakt voor de opvang van asielzoekers. Het pand is in 2016 uiteindelijk niet in gebruik genomen als opvanglocatie, omdat de asielinstroom destijds sterk afnam. Eind 2018 heeft het COA de gemeente Apeldoorn opnieuw benaderd met de vraag deze locatie te mogen inzetten als opvanglocatie voor maximaal 400 bewoners in verband met een toegenomen behoefte aan opvangcapaciteit. In februari 2019 zijn de eerste bewoners gearriveerd. Deze locatie is in gebruik genomen vooruitlopend op de opening van een nieuw azc aan de Deventerstraat in Apeldoorn. Insteek is om de locatie aan de Christiaan Geurtsweg te sluiten zodra het nieuwe azc gereed is en de bewoners hiernaartoe zijn overgebracht.
De realisatie van deze nieuwe locatie is door diverse procedures vertraagd. Hierdoor heeft het COA de gemeente gevraagd om de huidige locatie langer te mogen gebruiken, dit ook om te voorkomen dat bewoners voor een korte periode naar een andere stad moeten verhuizen. Naar verwachting kan de nieuwe locatie in het eerste kwartaal van 2022 in gebruik worden genomen. Omwonenden zijn hierover geïnformeerd.
Bent u het met de mening eens dat deze locatie nadrukkelijk als tijdelijk is ingeschat en qua voorzieningen niet voldoet aan deze langdurige inzet en langdurig verblijf?
De opvanglocaties van het COA voldoen aan het afgesproken programma van eisen. Dit is een document waarin beschreven staat aan welke eisen een opvanglocatie moet voldoen. Doordat het COA gebruik maakt van vele verschillende soorten opvanglocaties, zoals voormalige kloosters en kantoorpanden, uit units opgebouwde locaties, etc. kunnen er verschillen zijn in de werk- en leefomgeving tussen de locaties onderling. Het COA voert gedurende het gebruik van de locatie onderhoud uit om eventuele geconstateerde gebreken te herstellen.
In de opvanglocaties zijn bewoners verantwoordelijk voor het schoonhouden van de eigen leefomgeving. Dit is ook opgenomen in de huisregels. Indien nodig worden bewoners begeleid in het schoonhouden van de leefomgeving.
De situatie in het azc Apeldoorn heeft de aandacht en het COA is dan ook in overleg met de bewoners van het azc om samen met hen te bekijken welke veranderingen ingezet kunnen worden om het verblijf aangenamer te maken en daarmee ook de sociale veiligheid te verbeteren. Dit heeft recent geleid tot een aantal concrete afspraken zoals tijdelijk een intensievere begeleiding bij de schoonmaak en een aanpassing van de kamerindeling. Daarnaast heeft het COA een ongediertebestrijder ingezet om het ongedierte te verdelgen en is de wc-bril waaraan wordt gerefereerd in het artikel in de Stentor van 19 februari jl., inmiddels vervangen. Tevens wordt bekeken in hoeverre de maaltijden aangepast kunnen worden en of er technische mogelijkheden zijn om de ventilatie aan te passen. Het overleg met bewoners in de bewonersraad wordt gecontinueerd.
Bent u het met de mening eens dat dit eindeloze uitstel niet goed is voor het vertrouwen van omwonenden, de inwoners van het azc en de Apeldoornse gemeenteraad op een spoedige, betere oplossing? Wat kunt u doen om een echte oplossing dichterbij te brengen?
De vertraging van de opening van de nieuwe locatie is voor alle betrokken partijen, inclusief het COA, vervelend. Het verlengen van het gebruik van deze locatie en het in gebruik nemen van de nieuwe locatie verloopt in goed overleg tussen het COA en het college van B&W van Apeldoorn. Ik kijk uit naar de opening van de nieuwe locatie in Apeldoorn.
Hoe beoordeelt u de situatie in het azc voor wat betreft hygiëne en sociale veiligheid? Acht u de situatie in overeenstemming met de normen voor humane opvang? Wat gaat u eraan doen om de situatie op korte termijn te verbeteren?
Zie antwoord vraag 3.
Het ongevraagd uitkeren van een te hoog kindgebonden budget |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat arbeidsmigranten al jaren ongevraagd en buiten hun schuld om teveel kindgebonden budget krijgen uitgekeerd door de Belastingdienst?1
Wij streven ernaar iedere toeslaggerechtigde de toeslag toe te kennen waar hij/zij recht op heeft. Wanneer dit onverhoopt niet goed gaat, of wanneer burgers met (hoge) terugvorderingen geconfronteerd worden, betreuren we dat. Graag zetten wij hieronder uiteen hoe het proces rond toekennen van het kindgebondenbudget (kgb) werkt en hoe dit bij arbeidsmigranten in het bijzonder kan uitpakken. Dit geeft op veel van de onderstaande vragen antwoord. Wij verwijzen daarom bij andere antwoorden regelmatig naar dit antwoord.
Jaarlijks hebben circa 1 miljoen huishoudens recht op kgb. Deze toeslag is bedoeld voor mensen met een laag- of middeninkomen en (jonge) kinderen. Dit is vaak een doelgroep waarbij het toeslagenstelsel niet altijd aansluit bij het doenvermogen van de burger.
Voor de vaststelling en toekenning van het kbg gebruikt de Belastingdienst/Toeslagen gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) waarbij alleen die gegevens verwerkt kunnen worden die gekoppeld zijn aan een BSN. Het gebruik van het BSN houdt verband met de geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst/Toeslagen en is voor wat betreft de aanvrager van een toeslag vastgelegd in artikel 1b van het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Daarnaast worden gegevens uit de aanvraag van de belanghebbende zelf gebruikt. Voor specifiek het kgb geldt dat wanneer burgers al een andere toeslag ontvangen (vaak zorgtoeslag) en er wordt kinderbijslag ontvangen, er volgens de wet tevens een aanvraag voor kgb is gedaan. De Belastingdienst/Toeslagen kent daarop kgb toe op basis van gegevens gebruikt bij de vaststelling van de andere toeslag. Deze automatische toekenning is in wetgeving opgenomen om burgers zo goed mogelijk van dienst te zijn.
Het automatisch toekennen en het «voorinvullen» van deze gegevens maakt het voor burgers eenvoudiger om een toeslag aan te vragen en helpt veel fouten bij de aanvraag te voorkomen. Keerzijde van deze werkwijze is dat onvolledige gegevens uit een eerdere aanvraag doorwerken in de aanvraag kgb. Ook is het niet mogelijk om de authentieke gegevens (afkomstig uit de BRP) in de aanvraag aan te vullen of te wijzigen en is de verwerking van gegevens zonder BSN van aanvrager en/of toeslagpartner niet mogelijk.
Het algemene proces werkt zodanig dat als de gegevens uit de BRP en uit de (eerdere) aanvraag juist en volledig zijn, en er wordt voldaan aan de overige voorwaarden, de toeslag op de juiste wijze wordt toegekend. Dit betekent dat als de Belastingdienst/Toeslagen een toeslagpartner kan vaststellen het kgb zonder verhoging voor alleenstaande ouders (de alleenstaande ouderkop, hierna: alo-kop) wordt toegekend. Als er geen toeslagpartner kan worden vastgesteld, wordt kgb inclusief de alo-kop toegekend.2 De alo-kop bedraagt voor 2021 maximaal € 3.242,– per jaar.
Voor de vaststelling van het toeslagpartnerschap worden adresgegevens en gegevens over een eventueel huwelijk of geregistreerd partnerschap en ouder-kindrelaties uit de BRP gebruikt. Voor situaties waarin beide partners in Nederland wonen (als inwoner in de BRP staan met een Nederlands adres èn BSN), kan het toeslagpartnerschap met deze gegevens vrijwel altijd worden vastgesteld.
Wanneer sprake is van een mogelijke partner in het buitenland is een juiste vaststelling en toekenning van het kgb complex en niet altijd goed mogelijk. De BRP (met gegevens over inwoners van Nederland en anderen met een relatie met de Nederlandse overheid, zogenaamde niet-ingezetenen) bevat namelijk niet alle benodigde gegevens om in alle gevallen vast te kunnen stellen of iemand een toeslagpartner in het buitenland heeft:
Het (financiële) belang van het beschikken over de juiste partnergegevens is met de invoering van de alo-kop in 2015 sterk toegenomen. In toenemende mate werd duidelijk dat de vaststelling van kgb in situaties met een buitenlandcomponent niet altijd goed mogelijk is. Vanaf dat moment is gezocht naar oplossingen en zijn maatregelen genomen om het toeslagpartnerschap beter te kunnen vaststellen om daarmee onterechte toekenning van een Alo-kop te voorkomen.
Bij de inwerkintreding van de Wet BRP (als opvolger van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, waarbij de BRP werd uitgebreid met het registreren van gegevens van niet-ingezetenen, bekend als RNI) is bezien of het registeren van de verwantschapsgegevens voor niet-ingezetenen in de BRP tot de mogelijkheden behoorde. Het toenmalige kabinet heeft daar echter niet toe besloten. Dit omdat er onvoldoende zekerheid was dat deze gegevens op een acceptabel niveau van actualiteit en juistheid gehouden zouden kunnen worden.
In reactie daarop is in 2015 een tijdelijke oplossing, de zogenaamde verwantschapsquery, ontwikkeld. Met behulp van deze query biedt de SVB de Belastingdienst/Toeslagen signalen over (buitenlandse) partnergegevens waarover de SVB beschikt op grond van haar taak om de samenloop met buitenlandse gezinsbijslagen vast te stellen.3 Voor deze taak is o.a. de aanwezigheid van een (werkende) partner in het thuisland relevant. Via zusterorganisaties in het buitenland laat de SVB buitenlandse registraties van persoonsgegevens en partnergegevens verifiëren die nodig zijn voor de beoordeling van het recht op kinderbijslag. Op basis van deze gegevens kan de Belastingdienst/Toeslagen in een aantal gevallen alsnog een toeslagpartner (in het buitenland) in de eigen systemen registreren. Deze informatie-uitwisseling tussen de SVB en de Belastingdienst/Toeslagen is daarmee behulpzaam maar is niet sluitend en biedt geen structurele oplossing:
Specifiek voor statushouders met een partner in het buitenland is het mogelijk gemaakt dat zij op verzoek kunnen afzien van de Alo-kop. De reden hiervoor is dat vluchtelingen als gevolg van hun situatie vaak niet meer beschikken over (een betrouwbare kopie van) de relevante documentatie. Het is daarom niet (altijd) mogelijk aan hun partner een BSN toe te kennen dat de Belastingdienst/Toeslagen nodig heeft om een partner te kunnen registreren. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarvoor een samenwerkingsconvenant met VluchtelingenWerk Nederland, die deze verzoeken namens vluchtelingen kan indienen.
Sinds maart 2021 kunnen toeslaggerechtigden met een partner in het buitenland de partnergegevens bij de Belastingdienst/Toeslagen aanleveren middels een formulier op de site. Daarbij worden gegevens (een huwelijksakte, een partnerschapsakte of een door een notaris opgemaakt samenlevingscontract) uitgevraagd waarmee de Belastingdienst/Toeslagen de toeslagpartner kan vaststellen en registreren in de eigen systemen. De Belastingdienst/Toeslagen kan ervoor kiezen de partner vervolgens als niet-ingezetene te laten registreren in de BRP.4 De partner verkrijgt daarmee een BSN dat noodzakelijk is voor de verwerking van de partnergegevens in de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen. De vindbaarheid en de toelichting bij het formulier zijn recent op de site van de Belastingdienst/Toeslagen verbeterd.
Naar aanleiding van de Beleidsdoorlichting Tegemoetkoming Ouders5 is het proces van verrekening van de buitenlandse bijslagen en het controleren van (partner)gegevens in het buitenland met het oog op vereenvoudiging en verbetering onderzocht. De Belastingdienst/Toeslagen, SVB en onze beide departementen hebben op basis daarvan verschillende oplossingsrichtingen geformuleerd. Het voornemen was om voor de zomer van 2020 de oplossingsrichtingen uitgewerkt te hebben en mogelijke eerste verbetervoorstellen te kunnen doen. Als gevolg van de Coronacrisis en de herstelactie van het kgb6 is dit niet gelukt. Wij verwachten dit jaar met de uitwerkingen en eventuele voorstellen tot verbetering te komen.
Naast verbetering van het uitvoeringsproces zet het kabinet in op een verbetering van de registratie in de BRP van niet-ingezetenen, waaronder arbeidsmigranten. In het kader van de Ontwikkelagenda BRP vindt een aantal acties plaats om de registratie van niet-ingezetenen in de BRP te verbeteren:
Hoe is het mogelijk dat de Belastingdienst in zoveel gevallen de juiste informatie ontvangt van aanvragers van toeslagen en toch de verkeerde berekeningen maakt en er bijvoorbeeld vanuit gaat dat iemand geen partner heeft?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 1 beschikt de Belastingdienst/Toeslagen niet in alle situaties over de juiste informatie om een toeslagpartner vast te stellen.
Hoeveel gevallen van arbeidsmigranten die ongevraagd deze toeslagen krijgen zijn bij u bekend? Kunt u bevestigen dat het fout gaat in 50 procent van de gevallen?
Het is niet bekend in hoeveel gevallen er door de Belastingdienst/Toeslagen onterecht wordt uitgegaan dat geen sprake is van een toeslagpartner. Wel is bekend dat in totaal aan circa 5.000 alleenstaande ouders waarvan het kind niet in Nederland woont kgb wordt toegekend. Hierbij gaat het niet uitsluitend om arbeidsmigranten, maar bijvoorbeeld ook om grensarbeiders.
In hoeveel van deze gevallen krijgen deze mensen te maken met hoge terugvorderingen zoals het beschreven geval waar de partner zich ook in Nederland vestigt en direct geconfronteerd wordt met een terug te betalen bedrag? Hoe is het mogelijk dat de Belastingdienst pas handelt bij deze vestiging van de partner, soms jaren na dato?
Dit is niet bekend. De Belastingdienst/Toeslagen kan de toeslagpartner vaststellen als de relevante partnergegevens (op de juiste wijze) bekend zijn. Als dit later is dan het moment van de aanvraag, bijvoorbeeld wanneer de partner zich in Nederland vestigt en registreert in de BRP, wordt voor Belastingdienst/Toeslagen het partnerschap op dat moment bekend en is het mogelijk toeslagpartnerschap vast te stellen. Hierdoor kunnen terugvorderingen ontstaan. Wij verwijzen u ook naar het antwoord op vraag 1.
Hoeveel mensen zijn als gevolg van de terugvordering van duizenden of tienduizenden euro’s onterecht uitgekeerd, maar door de Belastingdienst verkeerd berekend kindgebonden budget in de schulden gekomen? Erkent u dat arbeidsmigranten en vluchtelingen zich in vele gevallen in de slechtst denkbare sociaaleconomische positie verkeren waardoor zij buitengewoon hard getroffen worden door deze zaak?
Het is mij niet bekend hoeveel arbeidsmigranten in de schulden zijn gekomen door terugvorderingen. Wij streven ernaar zo zorgvuldig mogelijk te werk te gaan en terugvorderingen te voorkomen. Dit geldt zeker ook voor vluchtelingen en arbeidsmigranten die zich vaak in een (financieel) kwetsbare situatie bevinden. Om terugvorderingen te voorkomen, zijn maatregelen zoals in antwoord op vraag 1 genomen. Dit neemt niet weg dat bij het (tijdelijk) niet volledig zijn van gegevens terugvorderingen kunnen ontstaan. Burgers die wel te maken krijgen met terugvorderen hebben 24 maanden om het onterecht ontvangen bedrag terug te betalen. Mochten ze dat niet kunnen dan kunnen ze een betalingsregeling op maat krijgen.
Zoals ook in de kabinetsreactie op de POK aangekondigd houden we ook de invorderingsstrategie van de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen tegen het licht, in het bijzonder voor mensen die langdurig te maken hebben met hoge schulden.9 We kijken daarbij zowel naar regelgeving als naar verbeteringen in de uitvoering. De Invorderingswet gaan we herijken om ervoor te zorgen dat er voldoende ruimte is om rekening te houden met omstandigheden van mensen. We zullen in ieder geval kijken naar de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een betalingsregeling en willen een hardheidsclause toevoegen. We maken een gestructureerde inventarisatie van gevallen waarin de invorderingsmaatregelen van de Belastingdienst of de Dienst Toeslagen onredelijk streng uitpakken.
Waarom duurt het een half jaar voordat deze situatie rechtgezet kan worden? Is het systeem van toeslagen zo vastgeroest dat individueel contact geen enkel effect meer heeft op de uitvoering?
Wanneer een toeslaggerechtigde contact opneemt met de Belastingdienst/Toeslagen wordt hij zo goed mogelijk geholpen om de registratie van de partnergegevens in de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen en de registratie van de partner in de BRP mogelijk te maken. Dat kan echter alleen wanneer de toeslaggerechtigde en zijn/haar partner beschikt over (een kopie van) de relevante documentatie. Dit kan daarom niet uitsluitend over de telefoon. Wij verwijzen u ook naar het antwoord op vraag 1 waar toegelicht wordt dat de Belastingdienst personen kan laten registreren in BRP.
Waarom is dit al sinds in ieder geval 2018 bekend en nooit gemeld aan de Kamer? Sinds wanneer doen deze problemen zich voor?
Vanaf de invoering van de alo-kop in 2015 is de complexiteit van het proces van verrekening van de buitenlandse bijslagen en het controleren van (partner)gegevens in het buitenland bekend. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de:
Is de Belastingdienst, getuige deze uiterst gebrekkige uitvoering, de juiste organisatie voor de uitvoering van het kindgebonden budget?
Het kgb maakt onderdeel uit van het toeslagenstelsel. Het kabinet heeft geconcludeerd dat het huidige toeslagenstelsel problemen kent.10 De uitvoering van het kgb waarbij internationale aspecten aan de orde zijn, laat zien dat dit onderdeel van het stelsel veel van burgers en de Belastingdienst/Toeslagen vraagt. Het kan leiden tot onzekerheid over terugvorderingen en nabetalingen. In het rapport Alternatieven voor het toeslagenstelsel11 zijn scenario’s geschetst om het stelsel te hervormen. Belangrijk doel van een alternatief stelsel is dat het beter uitvoerbaar wordt. Het is aan een volgend kabinet om een keuze te maken om het stelsel te hervormen.
Bent u bereid in kaart te brengen welke schade deze mensen hebben opgelopen en deze recht te zetten?
Als arbeidsmigranten geconfronteerd worden met hoge terugvorderingen wanneer partnergegevens bekend worden, kan dat erg ingrijpend zijn, zeker als zij zich in een kwetsbare (financiële) situatie bevinden. Dat betreuren wij. Helaas is dit de uitkomst van een toeslagenstelsel met voorschotten, sterke inkomensafhankelijkheid en veel complexe grondslagen in combinatie met een automatische verwerking van gegevens die sterk afhankelijkheid zijn van een volledige en juiste registratie van partnergegevens die niet makkelijk voor handen zijn. Alles is erop gericht om, binnen de beperkingen van het stelsel, te voorkomen dat burgers geconfronteerd worden met hoge terugvorderingen. Burgers die hier wel mee te maken krijgen, hebben 24 maanden om het onterecht ontvangen bedrag terug te betalen. Mochten ze dat niet kunnen dan kunnen ze een betalingsregeling op maat krijgen. Zie ook ons antwoord op vraag 1.
Deeltijd-WW |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich nog dat de Kamer op 29 september 2020 de motie van de leden Palland en Tielen over voorbereiden van deeltijd-WW of een variant hiervan heeft aangenomen?1
Ja.
Heeft u ook signalen ontvangen van werkgevers die pleiten voor een structurele/permanente deeltijd-WW-regeling, waarmee bij een volgende economische tegenslag bedrijven geholpen kunnen worden om zoveel mogelijk banen te behouden?
Ja.
Deelt u de mening dat het nuttig zou zijn om over een vaste deeltijd-WW-regeling te beschikken na het aflopen van de NOW-regeling dan wel zo kort mogelijk daarna? Zo ja, hoe werkt u hieraan?
Op dit moment verkennen we, samen met UWV, de verschillende mogelijkheden voor een structurele regeling. Het is niet mogelijk om de deeltijd WW-regeling die in 2008–2009 is uitgevoerd opnieuw in te voeren. Dat komt omdat de WW-wetgeving in het kader van de WWZ in 2015 ingrijpend is veranderd. In de huidige WW is er sprake van verrekening van inkomsten terwijl voorheen verrekening van uren werd gehanteerd. Dit leidt tot problemen bij inkomstenverrekening en bij de vaststelling van het WW-recht en het dagloon. Bij deze vaststellingen wordt namelijk gekeken naar alle overige inkomsten en dienstverbanden van de werknemer. Deze wijze van vaststelling sluit niet aan bij een deeltijd-WW waarbij sprake is van gedeeltelijke werkloosheid.
We brengen in kaart in welke situaties een structurele regeling behulpzaam is en inventariseren wat de voor- en nadelen zijn van de verschillende keuzes die daarbij gemaakt moeten worden. De uitwerking van – en besluitvorming over – een dergelijke regeling laat ik echter over aan het volgende kabinet. Wat ik alvast mee wil geven is dat ongeacht de keuzes die uiteindelijk worden gemaakt, de invoering van een structurele regeling hoe dan ook veel capaciteit (zowel op het gebied van ICT als personeel) binnen UWV vergt, naast de reeds volle veranderkalender als gevolg van reeds aangenomen wetswijzigingen en noodzakelijke brede investeringen in de dienstverlening die de komende jaren moeten worden doorgevoerd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de capaciteit die UWV nodig heeft om uitvoering te geven aan de NOW en eventuele toekomstige tijdvakken NOW. De eventuele implementatie van een structurele regeling zal om deze redenen zeer waarschijnlijk meerdere jaren vergen.
Hoeveel capaciteit en ruimte binnen het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) zijn nodig om voornoemde motie te kunnen uitvoeren, indachtig uw opmerking in het debat over het derde steunpakket voor bedrijven en werknemers op 24 september 2020 dat het UWV tot het aflopen van de NOW-regeling «geen capaciteit en geen ruimte» heeft om de motie uit te voeren?2 Is de verwachting dat die capaciteit na 30 juni 2021, de datum waarop de NOW-regeling afloopt, meteen beschikbaar zal zijn?
De benodigde capaciteit is afhankelijk van de vormgeving van de uiteindelijke regeling. Daar kan ik nu nog geen concrete uitspraak over doen. Wel is het zo dat, wanneer de subsidieverlening voor de NOW-regeling stopt, de werkzaamheden die UWV in het kader van deze regeling moet uitvoeren, doorlopen. Onder meer moeten de vaststellingen van de diverse subsidietijdvakken dan nog plaatsvinden. De aanvraagperiode voor de subsidievaststelling van het eerste tijdvak sluit op 31 oktober 2021, de aanvraagperiode voor het vijfde tijdvak sluit op 23 oktober 2022. Omdat nu ook onderzoek wordt gedaan naar het instrumentarium voor bedrijven die getroffen worden door niet tot het ondernemersrisico behorende calamiteiten voor de periode na afloop van de NOW, betekent dit dat UWV naar verwachting niet eerder dan medio 2022 capaciteit beschikbaar heeft voor de start van de ontwikkeling van een structurele regeling.
Zo nee, kan er door het UWV worden opgeschaald om zowel lopende als nieuwe beleidsvoorstellen van kabinet en Kamer te kunnen blijven uitvoeren, en te voorkomen dat de wetgever wordt lamgelegd?
Uiteraard bezie ik samen met de uitvoeringsorganisaties altijd in hoeverre beleidswensen uitvoerbaar zijn, bijvoorbeeld via opschaling in de uitvoering. Tegelijkertijd hebben we eerder bij bespreking over het economisch steunpakket gezien dat dit zijn begrenzing kent. Ook de Tijdelijke commissie uitvoeringsorganisaties (TCU) van uw Kamer heeft erop gewezen dat het een gezamenlijk belang is van Kamer en kabinet om altijd een toets op uitvoerbaarheid te doen, ook bij moties en amendementen. Ik heb niet de indruk dat hiermee de wetgever wordt lamgelegd. Wel draagt dit bij aan beter uitvoerbaar en daarmee effectief beleid.
Welk traject en tijdspad heeft uw ministerie op dit moment voor de uitvoering van de motie in gedachten?
Zoals in mijn reactie bij vraag 3 reeds toegelicht, is dat afhankelijk van de vormgeving van een eventuele structurele regeling en deze vormgeving laat ik aan mijn opvolger. Desalniettemin kan ik aangeven dat het gehele implementatietraject naar verwachting meerdere jaren zal duren. Tot die tijd vallen we terug op het bestaande instrumentarium.
Hoe gaat u het bedrijfsleven, werkgevers en werknemers, bij dit proces betrekken?
Ik zal de beleidsrichtingen bespreken met de sociale partners verenigd in de Stichting van de arbeid.
Het bericht ‘Hoekstra: NS zal ‘op termijn’ minder moeten gaan rijden’ |
|
Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom u vindt dat de NS minder moet gaan rijden terwijl we juist meer en beter duurzaam openbaar vervoer nodig hebben?
NS wordt hard geraakt door de COVID-19 crisis. Ik ben de medewerkers van NS zeer dankbaar dat zij er in deze crisis voor zorgen dat de treinen blijven rijden, zodat mensen met cruciale beroepen van en naar hun werk kunnen reizen. NS ziet zich geconfronteerd met teruggelopen reizigersaantallen en heeft tegelijkertijd een maatschappelijke functie om Nederland bereikbaar te houden voor de vitale sectoren. Dat heeft financiële consequenties. Het kabinet heeft in 2020 een beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer ingesteld, om te komen tot een kostendekkingsgraad van 93%. Over 2020 ontvangt NS € 818 miljoen. De Staatssecretaris van IenW heeft u op 9 april jl. geïnformeerd dat de beschikbaarheidsvergoeding OV is doorgetrokken naar eind 20211. De beschikbaarheidsvergoeding is op zichzelf echter, ook samen met de besparingen die NS doorvoert, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende om NS op termijn weer financieel gezond te krijgen.
De Staatssecretaris van IenW en ik onderzoeken daarom samen met NS de mogelijkheden om ervoor te zorgen dat NS haar publieke taak nu en in de toekomst kan blijven vervullen. Daarbij hanteren we het Afwegingskader bij steunverzoeken voor individuele bedrijven, dat op 1 mei 2020 met uw Kamer is gedeeld2. We kijken daarbij naar wat NS zelf kan doen, zoals het besparingspakket van € 1,4 miljard dat NS heeft gepresenteerd, en naar wat de aandeelhouder en concessieverlener kunnen doen.
Ik zie dat NS de huidige dienstregeling met de huidige reizigersaantallen en haar financiële situatie op langere termijn niet vol lijkt te kunnen houden. Daarom blijven de Staatssecretaris van IenW en ik in gesprek met NS over de manier waarop we er samen voor kunnen zorgen dat NS weer financieel gezond wordt en de reiziger veilig, comfortabel en betaalbaar kan blijven reizen.
Met de brief van 9 april jl. bent u ook geïnformeerd dat er richting de zomer van 2021 wordt gewerkt aan de vormgeving van een regeling voor de periode na 2021, waarbij de ontwikkelingen m.b.t. corona en de beperkende maatregelen worden betrokken.
Kunt u aangeven welke gedegen afweging u gemaakt heeft van het belang van een goedwerkend en toegankelijk OV voordat u tot deze conclusie kwam? Kunt u uw analyse delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat de analyse voor de coronacrisis was dat in 2027 of mogelijk zelfs al in 2025 de maximumcapaciteit van het spoor bereikt zou zijn?
Ja. In de Nationale Markt- en Capaciteitenanalyse (NMCA) worden voorspellingen gedaan voor de drukte op het spoor en in de trein. De gerealiseerde reizigersaantallen in het OV lagen voor de coronacrisis boven of rond het hoge groeiscenario. Dit zou betekenen dat vanwege de hoge reizigersaantallen reeds sprake was van knelpunten (volle treinen) of dat deze eerder dan verwacht zouden worden bereikt. Zonder aanvullende maatregelen aan het spoor is het niet mogelijk om meer treinen te rijden, dus zou op een aantal trajecten – met name tussen de grote steden – de maximale capaciteit al voor 2030 in zicht komen.
Kunt u bevestigen dat de gedeelde conclusie was en is dat er juist meer geïnvesteerd moet worden in de capaciteitsgroei van het spoor, zodat ook na de coronacrisis het OV een duurzaam en toegankelijk vervoersmiddel is voor iedereen die daar gebruik van wenst te maken? Zo nee, waarom niet?
De verwachting is dat de reizigersaantallen zich na de coronacrisis op lange termijn weer zullen herstellen. Deze verwachting is nog onzeker, momenteel is de verwachting dat rond 2025 de reizigersaantallen van 2019 bereikt worden. Er kan een keuze gemaakt worden te investeren in de capaciteit op het spoor. In januari 2021 is hiervoor de ontwikkelagenda Toekomstbeeld OV gepresenteerd. Dit laat zien welke keuzes gemaakt kunnen worden. Ook de nieuwe NMCA – die voor de zomer van 2021 uitkomt – zal een beeld geven van de verwachte ontwikkeling op het spoor zonder aanvullende maatregelen.
Bent u bekend met aangenomen motie Van Esch (PvdD)1 die de regering verzoekt om te voorkomen dat de crisis en krimp in reizigersaantallen op de korte termijn een negatief effect hebben op de noodzakelijke capaciteitsgroei op de lange termijn?
Ik ben bekend met de motie Van Esch. De Staatssecretaris van IenW is op dit moment met de sector in overleg over de transitie van het OV. Hierbij hoort ook een analyse over de veranderde reispatronen als gevolg van thuiswerken en meer online studeren en een benodigde herijking van de wijze waarop vraag en aanbod de komende jaren op elkaar worden afgestemd. En ook op wat nodig is om de kwaliteit van het OV voor de reiziger te borgen en de continuïteit en kwaliteitsontwikkeling (inclusief verduurzaming) van het OV op lange termijn te garanderen.
De verwachting is nog steeds dat op langere termijn sprake zal zijn van een groei van het aantal reizigers. Dat is mede het fundament onder de langjarig geplande investeringen. Afhankelijk van het tempo waarin de reizigersopbrengsten herstellen kunnen ook bepaalde investeringen worden gedaan. Het is zaak deze ontwikkelingen steeds goed op elkaar af te stemmen.
Hoe passen uw opmerkingen bij die motie? Hoe gaat u die motie uitvoeren?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom heeft u wel aangegeven dat de NS minder moet gaan rijden en niet aangegeven dat Air France-KLM minder moet gaan vliegen?
Ik zie dat NS de huidige dienstregeling met de huidige reizigersaantallen en met haar financiële situatie op termijn niet vol lijkt te kunnen houden. Daarom ben ik samen met de Staatssecretaris van IenW in gesprek met NS om er zorg voor te dragen dat NS haar belangrijke publieke taak kan blijven vervullen en op termijn weer een financieel gezond bedrijf wordt. Daarbij kijken we naar wat NS zelf kan doen, en naar wat de concessieverlener en de aandeelhouder kunnen doen.
NS en het Ministerie van IenW hebben samen een contract gesloten, de concessieovereenkomst. Daarin staan de afspraken vastgelegd die IenW met NS heeft gemaakt over het vervoer op het hoofdrailnet en de concessievergoeding die NS daarvoor moet betalen. Vorig jaar heeft het kabinet aan NS (en alle andere OV-vervoerders) gevraagd een volwaardige dienstregeling te blijven rijden, zodat mensen met cruciale beroepen van en naar hun werk konden blijven reizen. Het kabinet heeft daar een vergoeding tegenover gesteld, de beschikbaarheidsvergoeding openbaar vervoer, om te komen tot een kostendekkingsgraad bij de vervoerders van 93%-95%. Bij de verlenging van de beschikbaarheidsvergoeding in 2021 hebben de vervoerders in overleg met hun concessieverlener meer ruimte om het aanbod en de afspraken aan te passen aan de nieuwe situatie en de teruggelopen vraag. Hierbij dient de bereikbaarheid, beschikbaarheid en veiligheid van het OV geborgd te zijn.
Anders dan NS is Air France-KLM niet gebonden aan afspraken met het kabinet over hoe vaak er minimaal gevlogen moet worden. Air France-KLM kan daarom zelf besluiten minder te vliegen. Dat blijkt ook: de capaciteit, in termen van «Available Seat Kilometer», was in 2020 ongeveer 54% lager dan in 2019.
Weet u wel dat we ons midden in een gevaarlijke klimaatcrisis bevinden en dat treinen in Nederland gebruik maken van 100% windenergie, terwijl vliegtuigen 100% gebruik maken van fossiele brandstoffen?
Het kabinet ziet de trein als een goed en duurzaam alternatief voor het vliegtuig voor kortere internationale afstanden. Zo hebben de Minister en Staatssecretaris van IenW samen met NS, ProRail, Schiphol en KLM in november 2020 de Actieagenda Trein en Luchtvaart gepresenteerd4. Daarin staan verdere maatregelen om de internationale trein als alternatief voor en aanvulling op het vliegtuig te bevorderen.
Juist om de inzet van duurzame brandstoffen te stimuleren zet Nederland zich actief in voor de invoering van een Europese bijmengverplichting voor luchtvaart. De Europese Commissie verwacht medio april 2021 een juridisch voorstel onder het ReFuel EU Aviation Initiative te presenteren, waarin hoogstwaarschijnlijk een Europese bijmengverplichting wordt voorgesteld. Dit is een belangrijke stap om juist minder fossiele brandstoffen te gebruiken in de luchtvaart en het aandeel duurzame brandstoffen significant te vergroten.
Kunt u bevestigen dat het gerapporteerde verlies van de NS veel groter is, omdat ook de te verwachten verliezen voor de komende jaren al afgeboekt worden (conform International Financial Reporting Standards (IFRS) horende bij de hoofdrailconcessie)?
Zoals NS rapporteert in haar jaarverslag over 2020, heeft NS vanwege de afgenomen winstgevendheid van de concessiecontracten door de COVID-19 crisis bijzondere waardeverminderingen moeten nemen. De bijzondere waardevermindering voor het Nederlandse hoofdrailnet bedraagt € 1,6 miljard. De bijzondere waardevermindering op haar buitenlandse activiteiten bedraagt € 770 miljoen. Beide bijzondere waardeverminderingen dragen bij aan het gerapporteerde verlies van € 2,6 miljard.
Klopt het dat deze systematiek niet opgaat voor Air France-KLM? Is het gerapporteerde verlies bij die firma van 7,1 miljard euro dus een feitelijk verlies over alleen 2020?
Het klopt dat de situatie van Air France – KLM anders is dan bij NS, omdat Air France – KLM niet te maken heeft met concessiecontracten. Desondanks heeft ook Air France – KLM in 2020 te maken gehad met een bijzondere waardevermindering. Deze bedroeg € 680 miljoen en was hoofdzakelijk gerelateerd aan de vloot, in verband met een vroegtijdige uitfasering van bepaalde vliegtuigen. Daarnaast rapporteert de onderneming over 2020 ook € 833 miljoen aan herstructureringskosten. Uit een «impairment test» op de activa van Air France – KLM is gebleken dat geen verdere waardeverminderingen genomen hoefden te worden.
Kunt u aangeven hoe groot het verwachte verlies zou zijn voor Air France-KLM wanneer volgens dezelfde systematiek ook de verwachte verliezen in toekomstige jaren nu al ingeboekt zouden worden?
Het is aan de bestuurders van de onderneming om te bepalen of en hoe zij communiceren over verwachte toekomstige resultaten.
Welk toekomstig verdienvermogen ziet u voor Air France-KLM in een krimpende luchtvaartsector? En welk verdienvermogen ziet u voor de NS in een groeiende spoorsector?
Met de start en uitrol van wereldwijde grootschalige vaccinatieprogramma’s dit jaar is het de verwachting dat de vraag naar luchtvervoer vanaf de tweede helft van 2021 aan een structureel herstel zal beginnen, waarbij volgens de recente prognose van Eurocontrol in 2023–2024 het niveau van 2019 weer zal worden bereikt. De sector zal zich in deze prognoses daarmee gestaag naar een nieuwe situatie van capaciteitsschaarste ontwikkelen waardoor luchtvaartmaatschappijen hun verdienvermogen weer kunnen opbouwen.
Het verdienvermogen van NS ligt in het terugwinnen van de reizigers, zodra men weer regulier kan reizen met de trein. Ook na COVID-19 verwacht NS dat het reizigersgedrag zal veranderen en dat reizigersaantallen zich pas geleidelijk zullen herstellen. NS bereidt zich hierop voor.
Waarom maakt u voor deze twee staatsdeelnemingen zo’n verschillende afweging?
Air France-KLM en NS zijn twee verschillende bedrijven. Beide bedrijven worden hard geraakt door de COVID-19 crisis. NS ontvangt via de sectorbrede beschikbaarheidsvergoeding steun van het kabinet. Het kabinet maakt conform het Afwegingskader bij steunverzoeken voor individuele bedrijven per bedrijf de afweging of individuele steun aan de orde is. Het kabinet heeft vorig jaar besloten Air France-KLM te steunen door middel van een garantiestelling en een directe lening waarover een garantiepremie en rente moet worden betaald. Met NS ben ik, samen met de Staatssecretaris van IenW, nog in gesprek over eventuele extra steun naast de beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer. Daarbij kijken we naar wat NS zelf kan doen, en naar wat de concessieverlener en de aandeelhouder kunnen doen.
Op welke manier gaat u als verantwoordelijke voor de staatsdeelneming «Nederlandse Spoorwegen» de NS door de huidige crisis helpen?
Als aandeelhouder kijk ik samen met NS en met het Ministerie van IenW naar de mogelijkheden om NS weer financieel gezond te krijgen. De manier waarop is nog onderwerp van gesprek. Het uitgangspunt voor NS, het Ministerie van IenW en mij als aandeelhouder, is dat NS haar belangrijke publieke taak kan blijven vervullen. Daarbij kijken we naar wat NS zelf kan doen, en naar wat de aandeelhouder en concessieverlener kunnen doen.
Op welke manier gaat u andere OV-vervoerders door de huidige crisis helpen?
De Staatssecretaris van IenW heeft u op 9 april jl. geïnformeerd5 dat het kabinet heeft besloten om de beschikbaarheidsvergoeding6 voor het openbaar vervoer ongewijzigd door te trekken naar eind 2021. Hiermee ontstaat voor de OV-bedrijven en daarmee voor de OV-reizigers duidelijkheid over de dienstregeling en het OV-aanbod voor heel 2021. In het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad is deze afspraak met de OV-partijen gedeeld.
Voor de fase na de beperkende maatregelen bereiden partijen zich voor om de transitie van het openbaar vervoer mogelijk te maken. In deze fase wordt toegewerkt naar een nieuw financieel evenwicht binnen de concessies. Dit betekent dat we richting de zomer van 2021 werken aan de vormgeving van een regeling voor de periode na 2021, waarbij we de ontwikkelingen m.b.t. corona en de beperkende maatregelen betrekken.
Op welke wijze gaat u, conform de aangenomen motie Van Esch, ook breder zorgen dat de OV-vervoerders financiële slagkracht hebben om de noodzakelijke investeringen voor de toekomst te doen?
Ik ben op dit moment met de sector in overleg over de transitie van het OV. Hierbij hoort ook een analyse over de veranderde reispatronen als gevolg van thuiswerken en meer online studeren en een benodigde herijking van de wijze waarop vraag en aanbod de komende jaren op elkaar worden afgestemd. En ook op wat nodig is om de kwaliteit van het OV voor de reiziger te borgen en de continuïteit en kwaliteitsontwikkeling (inclusief verduurzaming) van het OV op lange termijn te borgen. De verwachting is nog steeds dat op langere termijn sprake zal zijn van een groei van het aantal reizigers. Dat is mede het fundament onder de langjarig reeds geplande investeringen. Het is zaak deze ontwikkelingen steeds goed op elkaar af te stemmen.
Bent u bereid te stoppen met dit soort campagneleuzen, de klimaatcrisis serieus te nemen, uw steun aan de KLM te staken en het geld te steken in de NS en andere spoorvervoerders? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft vorig jaar besloten KLM te steunen door middel van een garantiestelling en een directe lening waarover een garantiepremie en rente moet worden betaald. NS krijgt over 2020 een beschikbaarheidsvergoeding van € 818 miljoen en kan ook in 2021 aanspraak maken op de beschikbaarheidsvergoeding. Met NS ben ik, samen met de Staatssecretaris van IenW, nog in gesprek over eventuele extra steun naast de beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer. Daarbij kijken we naar wat NS zelf kan doen, en naar wat de concessieverlener en de aandeelhouder kunnen doen. Als besloten wordt tot extra steun voor het ene bedrijf, gaat dat uiteraard niet ten koste van reeds toegezegde steun aan een ander bedrijf.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Op 8 maart 2021 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat met het oog op een zorgvuldige en volledige beantwoording de vragen niet binnen een week konden worden beantwoord.
Het bericht ‘KLM to resume SA flights to Amsterdam’ |
|
Cem Laçin , Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «KLM to resume SA flights to Amsterdam»?1
Ja.
Klopt het dat in de «Stand van zakenbrief COVID-19» van 23 februari 2021 op pagina 22 wordt aangegeven dat het vliegverbod naar onder andere Zuid-Afrika, dat deze week afloopt, verlengd zal worden (Kamerstuk 25 295, nr. 995)?
Ja, dit is correct. De vliegverboden zijn op basis van het OMT advies, verlengd tot donderdag 1 april 2021 om 00:01 uur. Het vliegverbod voor Kaapverdië is per 4 maart 00:01 uur opgeheven. Voor het VK geldt dat het vliegverbod per 9 maart 00:01 uur wordt opgeheven.
Hoe kan het dan dat KLM aangeeft vanaf 23 februari 2021 de vluchten tussen Zuid-Afrika en Amsterdam te zullen hervatten?
In de Regeling2 met betrekking tot de vliegverboden is opgenomen dat repatriëring van personen met een Nederlands paspoort of andere EU- of Schengeningezetenen geldt als uitzonderingsgrond voor het reizen naar Nederland vanuit een land waarvoor een vliegverbod geldt. Het vliegverbod is een verbod om mensen te vervoeren naar Nederland vanuit die bestemmingen, behoudens de uitzonderingcategorieën.
Voor burgers van de Europese Unie geldt dat zij, via Nederland, ook terug kunnen keren naar hun eigen thuisland. Zij moeten hierbij aan kunnen tonen dat zij direct doorreizen naar een ander EU- of Schengenland.
Heeft de KLM u op de hoogte gesteld van het voornemen om vluchten tussen Zuid-Afrika en Amsterdam te hervatten? Zo ja, wanneer en op welke manier is dit gebeurd en waarom heeft u de Kamer hier niet over geïnformeerd? Zo nee, hoe beoordeelt u deze stap van KLM terwijl het vliegverbod op Zuid-Afrika nog steeds van kracht is?
Nee. Het is aan de luchtvaartmaatschappijen zelf om te beoordelen of vluchten naar bestemmingen waarvoor een vliegverbod geldt, commercieel interessant zijn op basis van het geschatte aantal uitzonderingsgevallen.
KLM heeft bij navraag aangegeven dat ze al eerder vlogen vanaf Zuid-Afrika. KLM controleert 72 uur van te voren of passagiers aan een uitzonderingscategorie voldoen, binnen de mogelijkheden die ze hebben, zoals ze al voor 23 februari jl. deden en geven aan dat ze hierop strikt zullen blijven toezien.
Welke stappen gaat u ondernemen om KLM aan het geldende vliegverbod te houden en bent u het ermee eens dat op dit punt snel actie nodig is?
Zie antwoord 4.
Zijn er de afgelopen dagen vluchten tussen Zuid-Afrika en Amsterdam uitgevoerd ondanks het geldende vliegverbod? Zo ja, om hoeveel vluchten en passagiers gaat het dan en zijn alle passagiers gecontroleerd op de aanwezigheid van een negatieve PCR-test en een sneltest? Zo nee, hoe is de controle wel uitgevoerd?
Ten aanzien van het aantal vluchten tussen Zuid-Afrika en Amsterdam, kan ik u op basis van voorlopige cijfers van Schiphol melden, dat er in de periode 22 tot en met 28 februari 2021 in totaal 6 passagiersvluchten hebben plaatsgevonden. Daarbij gaat het in dezelfde periode om een gemiddelde van 20 passagiers per dag, met als eindbestemming Schiphol (OD) en gemiddeld 40 transferpassagiers per dag.
Luchtvaartmaatschappijen controleren alle reizigers op het voldoen aan de eisen, zoals het kunnen tonen van een geldig negatief NAAT en sneltestresultaat, om naar Nederland kunnen vliegen. De veiligheidsregio’s voeren hier controles op uit bij aankomst te Nederland.
Welke stappen gaat u nemen tegen KLM als het bedrijf zich niet heeft gehouden aan het geldende vliegverbod naar Zuid-Afrika?
Zie antwoord 3.
Bent u het ermee eens dat KLM, een maatschappij die op de been wordt gehouden door een lening waar de Staat grotendeels garant voor staat en de grootste aanvrager van de Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW)-regeling is, zich moet houden aan de coronamaatregelen en dat het overtreden van de maatregelen het draagvlak voor de coronamaatregelen kan aantasten?
Ja. Net zoals dit geldt voor alle andere vervoerders.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk 5 maart 2021 beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Amateurvoetbalverenigingen die in financiële problemen komen vanwege een bureaucratische regel van de overheid |
|
Maurits von Martels (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «KNVB: 1 op de 5 amateurclubs dieper in financiële problemen omdat salarissen trainers niet worden vergoed»?1
Ja.
Klopt het dat een deel van de amateurvoetbalverenigingen ten onrechte hun NOW 3.0 compensatie mislopen omdat als referentiemaand voor deze regeling juni is gekozen, een maand waarin veel amateurclubs vanwege de zomerstop geen trainers op de loonlijst hebben staan?
Het is inderdaad mogelijk dat er amateurvoetbalverenigingen zijn die geen NOW 3 ontvangen door het hanteren van juni 2020 als referentiemaand. Hoewel het kabinet betreurt dat hierdoor werkgevers mogelijk NOW-subsidie mislopen, ziet het kabinet binnen de NOW-regelingen geen oplossing voor dit probleem zonder dat dit te grote risico’s betekent voor de huidige uitvoering van de regelingen. Wel kunnen de amateurclubs waarbij de NOW-regeling niet toepasbaar is, aanspraak maken op de Tegemoetkomingsregeling Amateursportorganisaties (TASO). Op deze manier kunnen zij een vergoeding krijgen voor personeelslasten die niet via andere regelingen zijn gecompenseerd. Daarmee kunnen ook de loonkosten van deze amateurclubs deels vergoed worden. Het kabinet hoopt hiermee de amateurclubs tegemoet te komen.
De NOW is een generieke regeling, waarbij het vanaf de start belangrijk was dat werkgevers snel konden worden voorzien in steun om werkgelegenheid zoveel mogelijk te behouden. Om dit mogelijk te maken, worden voorschotten uitgekeerd op basis van het door de werkgever geschatte omzetverlies en de vastgestelde loonsom in een bepaalde referentiemaand. In het geval van de NOW 3 betreft deze referentiemaand de maand juni 2020. Deze maand is gebruikt als referentiemaand voor de NOW 3 die loopt van 1 oktober 2020 tot 1 juli 2021. Op deze manier werd er voor een langere periode rust en zekerheid gecreëerd voor ondernemers. De referentiemaand moet bij de publicatie van de regeling in het verleden liggen, om misbruik en oneigenlijk gebruik zoveel mogelijk te voorkomen. Als de referentiemaand in de toekomst ligt, bestaat het risico dat werkgevers hun loonkosten verhogen door bijvoorbeeld fictieve dienstverbanden aan te gaan waardoor een hogere subsidie wordt uitgekeerd dan waar eigenlijk recht op bestaat. Vervolgens is hierbij het streven om de meest recente maand te kiezen, om een zo representatief mogelijk beeld te hebben van de loonsom. De NOW 3 regeling werd in augustus 2020 bekend gemaakt, waardoor juni de meest recente maand was waarvan de loongegevens beschikbaar waren in de polisadministratie.
Er zijn werkgevers, en ook specifieke sectoren, die in juni 2020 een lagere, niet-representatieve loonsom hebben. Gevolg hiervan is dat zij hierdoor minder NOW-subsidie ontvangen dan bij de keuze voor een andere referentiemaand. Voor deze werkgevers is dit begrijpelijk een teleurstellende uitkomst, ook omdat de maand juni voor alle negen maanden van de NOW 3 de referentiemaand is.
Afwijken van de referentiemaand juni is echter geen optie. Bij elke maand die gekozen wordt, zullen er bepaalde werkgevers zijn die juist gebaat zouden zijn bij een andere maand. De referentiemaand aanpassen tijdens de looptijd van de regeling is niet mogelijk, omdat een dergelijke wijziging andere werkgevers benadeelt. Het bieden van een keuze op basis van twee verschillende referentiemaanden is vervolgens in de uitvoering niet mogelijk gezien de risico’s op fouten en de vertragingen die dit met zich meebrengt. Dit geldt ook voor het uitwijken naar een andere referentiemaand in het geval van een nihilaangifte. Dit zou betekenen dat er een grote herstelactie plaats zou moeten vinden voor de derde en vierde tranche van de NOW. Concreet zou dit betekenen dat in ieder geval de uitbetaling van de voorschotten van de huidige vierde tranche van de NOW substantiële vertraging oploopt, evenals de opening van het loket voor de volgende tranche die gepland staat voor half mei 2021.
Klopt het dat hiermee amateurclubs gemiddeld 3.500 euro compensatie mislopen, met een totaalbedrag van 2 miljoen euro?
De hoogte van de subsidie is afhankelijk van de loonkosten en het omzetverlies. Dit is per werkgever, of in dit geval amateurclubs, verschillend. Hierdoor weet ik niet om welke bedragen het gaat. Zoals ook genoemd in het antwoord op vraag 2, kunnen amateursportverenigingen voor hun loonkosten ook aanspraak maken op steun uit de TASO-regeling. Via de TASO-regeling voor het vierde kwartaal van 2020 is er voor circa € 4 miljoen aan steun verleend voor de loonkosten van amateursportverenigingen, waaronder veel voetbalclubs.
Klopt het dat ook voor de komende kwartalen (NOW 4.0 en 5.0) als referentiemaand juni 2020 gebruikt wordt, waardoor deze amateurclubs ook dan geen compensatie zullen krijgen?
Ook voor de vierde en vijfde aanvraagperiode zal juni 2020 de referentiemaand zijn. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat bij amateurclubs die in de maand juni juist helemaal geen aangifte hebben gedaan, automatisch gekeken wordt naar de loonsom van april 2020, waardoor die clubs wel NOW 3.0 compensatie krijgen?
Ja, indien er geen loonaangifte gedaan is in de referentiemaand, in dit geval juni 2020, wordt gekeken naar de loonaangifte in de terugvalmaand. In de NOW 3 is dit de maand april.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat hierdoor de situatie ontstaat dat een deel van de amateurclubs wel (terecht) compensatie ontvangt omdat zij geen aangifte hebben gedaan, maar dat een ander deel van de amateurclubs (onterecht) geen compensatie ontvangt omdat zij een «nihil» aangifte hebben gedaan?
Hoewel het mogelijk is dat er een verschil is tussen amateurclubs die geen aangifte hebben gedaan en amateurclubs die een nihilaangifte hebben gedaan, is er geen sprake van een onterechte afwijzing van de NOW-aanvragen. Werkgevers zijn wettelijk verplicht om binnen 4 weken hun aangifte loonheffingen te doen, ook in het geval er sprake is van geen loonkosten. Het is niet zo dat werkgevers die geen loonkosten hebben gemaakt de keuze hebben tussen een nihilaangifte of geen aangifte. Dat er een terugvalmaand in de regeling is opgenomen, komt omdat werkgevers, die niet een fiscaal dienstverlener of marktsoftware inzetten om aangifte te doen, vanaf begin 2020 een eHerkenningsmiddel nodig hebben om aangifte loonheffingen over 2020 via het portaal van de Belastingdienst te doen. Sommige werkgevers hebben om die reden meer tijd gekregen om een eHerkenningsmiddel te verkrijgen en aangifte loonheffingen te doen. Voor dergelijke gevallen was het bij het opstellen van de NOW 1 en NOW 2 nodig dat er een terugvalmaand in de regeling werd opgenomen. De terugvalmaand is bedoeld voor die situaties waarin de werkgever geen loonaangifte kón doen in 2020 vanwege het ontbreken van eHerkenning. In de NOW 1 en 2 is daarom gekozen voor een terugvalmaand in 2019 (november2). Zonder terugvalmaand in 2019 hadden werkgevers die nog geen aangifte hadden gedaan in 2020 geen steun kunnen ontvangen uit de NOW-regeling vanwege het ontbreken van loongegevens in 2020.
Ook in de NOW 3 regeling, die opengegaan is in oktober 2020, is een terugvalmaand opgenomen (april 2020). Deze terugvalmaand zou voor het mogelijk nog ontbreken van toegang tot een eHerkenningsmiddel door een werkgever niet meer noodzakelijk zijn: in 2020 kan immers geen aangifte loonheffingen meer worden gedaan via het portaal van de Belastingdienst zonder gebruikmaking van een eHerkenningsmiddel. Als in de terugvalmaand april 2020 wél aangifte is gedaan, dan was het dus ook mogelijk om aangifte in juni 2020 te doen. Zou in beide maanden geen aangifte zijn gedaan als gevolg van het ontbreken van eHerkenning (en dus door de Belastingdienst uitstel van aangifte zijn verleend), dan zou een terugvalmaand in november 2019 meerwaarde hebben. In de derde en vierde NOW tranches zijn er vooralsnog overigens geen signalen ontvangen van werkgevers die als gevolg van het geen toegang hebben tot eHerkenning in 2020 nog geen loonaangifte hebben kunnen doen en daardoor geen aanspraak hebben kunnen maken op de NOW. Zoals gezegd, werkgevers zijn wettelijk verplicht om loonaangifte te doen, ook als dit slechts een laag bedrag of nihil is. Wel geldt dat de aangifte loonheffingen over juni 2020 al was vastgesteld voor bekendmaking van de NOW 3 regeling, waardoor er niet met voorbedachten rade geen aangifte loonheffingen gedaan kan zijn. In een klein aantal gevallen is er binnen de NOW 3 teruggevallen op de maand april zoals deze in de regeling is opgenomen, het is niet bekend of dit amateurclubs zijn.
Waarom is het niet mogelijk om voor amateurclubs die een «nihil» aangifte hebben gedaan, ook (automatisch) de loonsom van april 2020 te gebruiken?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft u contact gehad met de KNVB over dit probleem? Zo ja, wat is hieruit gekomen? Ziet u mogelijkheden om deze groep amateurclubs tegemoet te komen?
Ja, het kabinet is continu in gesprek met NOC*NSF, de ondernemende sport en de sportbonden, waaronder de KNVB, over de gevolgen van de coronacrisis. Ook dit onderwerp staat daar op de agenda.
In de gesprekken met de sport is ook gekeken naar het compenseren van loonkosten via de NOW-regeling. Zoals bij vraag 2 aangegeven, kunnen de amateurclubs waarbij de NOW-regeling niet toepasbaar is, aanspraak maken op de Tegemoetkomingsregeling Amateursportorganisaties (TASO). Op deze manier kunnen zij een vergoeding krijgen voor personeelslasten die niet via andere regelingen zijn gecompenseerd. Daarmee kunnen ook de loonkosten van deze amateurclubs deels vergoed worden. In veel gevallen lijkt die compensatieroute ook toereikend te zijn. Om ook de verenigingen te ondersteunen voor wie de TASO-compensatie mogelijk te laag uitpakt, wordt onderzocht of de TASO-regelingen voor het eerste en tweede kwartaal kunnen worden verruimd om een meer passende compensatie voor hun financiële schade te bieden. Het kabinet hoopt hiermee de amateurclubs tegemoet te komen.
Het bericht 'Amsterdam stoot Londen van de troon als Europees handelscentrum' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam stoot Londen van de troon als Europees handelscentrum»?1
Ja.
Bent u op de hoogte dat de Londense kapitaalmarkt te kampen heeft met zwaar verontreinigde geldstromen door witwasproblematiek?2
Ik ben bekend met de berichtgeving over dit onderwerp. De berichtgeving waar naar verwezen wordt betreft de Londense kapitaalmarkten waar de Britse toezichthouder de Financial Conduct Authority toezicht op houdt. De Autoriteit Financiële Markten (AFM), verantwoordelijk voor het toezicht op de Nederlandse kapitaalmarkten, geeft aan zelf geen signalen hierover te hebben anders dan uit de berichtgeving.
Wat betekent de shift van Londen naar Amsterdam, waardoor de aandelenhandel in Amsterdam meer dan verviervoudigd is, voor de mate van aanwezigheid van fout geld op de Nederlandse kapitaalmarkt?3
Het is van groot belang dat de integriteit van ons financiele stelsel wordt bewaakt en beschermd. De in Nederland geëxploiteerde handelsplatformen en hun exploitanten staan onder toezicht van de AFM. Voor de zogenoemde georganiseerde handelsfaciliteiten (OTF’s) en multilaterale handelsfaciliteiten (MTF’s) geldt dat zij onder de reikwijdte van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en daarmee onder direct integriteitstoezicht van de AFM vallen voor de transacties die zij uitvoeren. Voor de zogenoemde gereglementeerde markten, zoals bijvoorbeeld Euronext, geldt dat zij niet onder de Wwft vallen. Toegang tot deze gereglementeerde markten is gereguleerd. De leden die de uiteindelijke transacties hierop uitvoeren moeten aan bepaalde eisen voldoen om toegang te verkrijgen. Zo geldt voor Europese partijen dat zij vallen onder de Europese anti-witwasregelgeving. Leden van buiten de EU moeten daarvoor een vrijstelling of een derdelandvergunning hebben; ook hiervoor moet worden voldaan aan de eisen van de Europese anti-witwasrichtlijn. De AFM geeft daarom aan dat hiermee mogelijke witwasrisico’s voldoende ondervangen zijn en dat er hiermee voldoende zicht bestaat op deze risico’s. Het is uiteraard denkbaar dat bij grotere handelsstromen een groter aantal marktmanipulatie- of witwasincidenten plaatsvindt. Bij de AFM zijn tot dusver geen signalen bekend over toegenomen witwaspraktijken als gevolg van de toegenomen handelsvolumes.
Bent u het eens met de mening dat het risico bestaat op een grotere instroom van fout geld op de Nederlandse kapitaalmarkt door deze shift gezien de reputatie van Londen als witwas hoofdstad? Zo ja, wat kan Nederland hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Justitie en Veiligheid en ik geven het tegengaan van witwassen al langer een zeer hoge prioriteit. Zoals ik bij het antwoord op vraag 3 aangaf kunnen grotere handelsstromen inderdaad betekenen dat daarmee een groter aantal markmanipulatie- of witwasincidenten plaatsvindt. Het is belangrijk dat toezicht en opsporing kunnen inspelen op veranderende omstandigheden als deze. In het plan van aanpak witwassen dat in juni 2019 aan uw Kamer is gestuurd zijn de maatregelen die daarvoor worden genomen weergegeven.4 Periodiek hebben wij uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van dat plan.5 Een groot aantal van de aangekondigde maatregelen is opgepakt en afgerond. Uiteindelijk moet dit ertoe leiden dat criminaliteit niet loont en er minder geld wordt witgewassen in Nederland. Witwassen is veelal een grensoverschrijdend probleem en behoeft zodoende, naast nationale, ook grensoverschrijdende maatregelen om het inherent internationale karakter beter te adresseren. Wij zetten ons daarom in Europees verband in voor meer harmonisatie van de wetgeving tussen de lidstaten, de introductie van een Europese toezichthouder en een ondersteunings- en samenwerkingsmechanisme voor EU Financial Intelligence Units.
Hielden de Nederlandse financiële intelligence autoriteiten rekening met een dergelijke shift toen de actieve lobby gaande was om Londense instellingen naar Amsterdam te halen als gevolg van de Brexit? Zo ja, wat waren de risico’s? Zo nee, waarom niet?
Al vroeg in het proces heeft de AFM rekening gehouden met de verschuiving van een deel van de kapitaalmarkt van Londen naar Amsterdam als gevolg van de Brexit. Ten aanzien van de witwasrisico’s geldt dat iedere financiële onderneming of marktexploitant die zich in Nederland vestigt, moet voldoen aan alle vergunningseisen en doorlopende toezichteisen. Dit houdt onder meer dat financiële ondernemingen of markexploitanten hun poortwachtersfunctie moeten uitoefenen. Op grond daarvan dienen zij voor elke relatie cliëntenonderzoek te verrichten en doorlopende controle op de relatie uit te oefenen. Voor gereglementeerde markten geldt dat witwasrisico risico laag is omdat de handel op deze platformen openbaar plaatsvindt en de partijen actief op deze platformen dienen te voldoen aan anti-witwasregelgeving.
In het FD was op 23 februari jl. te lezen dat de FIOD nog steeds geen directeur heeft, bent u het eens met de mening dat de FIOD niet zonder leiding kan nu Amsterdam door Financial Times is uitgeroepen tot «vroege winnaar van de Brexit» en de grootste kapitaalmarkt is van Europa? Zo ja, wat gaat u eraan doen om te zorgen dat de FIOD «up & running» is om zijn rol op de grootste Europese kapitaalmarkt te verwezenlijken?4
De FIOD beschikt sinds 1 februari 2021 over een interim- algemeen directeur, die met een team van vijf directeuren leiding geeft aan de FIOD. De FIOD verwacht de positie van de algemeen directeur binnen een termijn van een half jaar structureel in te kunnen vullen. Met circa 1500 medewerkers werkt de FIOD dagelijks aan het tegengaan van fiscale en financieel-economische criminaliteit. Daarbij wordt onder meer werk gemaakt van signalen die de FIOD bereiken vanuit het toezicht op de financiële markten.
Het toezicht op financiële instellingen (zoals banken en verzekeraars) en het financiële systeem is belegd bij DNB en de AFM. Zij houden onder meer toezicht op de naleving van de Wet op het financieel toezicht en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme door financiële instellingen.
In het artikel van het FD valt te lezen dat insiders «een bepaalde behoudendheid» lezen in het functieprofiel van de nieuwe directeur van de FIOD, kunt u hierop reageren? Bent u het ermee eens dat juist op het gebied van financiële intelligence en opsporing veel innovatie moet plaatsvinden om criminelen bij te blijven? Zo ja, hoe komt dit naar voren in het functieprofiel van de nieuwe directeur?
De FIOD heeft in de aanpak en het tegengaan van fiscale en financieel-economische criminaliteit de afgelopen jaren veel op het gebied van innovatie en digitalisering van de opsporing geïnvesteerd. Er is voortdurende aandacht voor innovatie, dat een wezenlijk en bestendig onderdeel vormt van de werkwijze van de FIOD. Dit element verandert niet met de komst van een nieuwe algemeen directeur. In het functieprofiel van de algemeen directeur is aangegeven dat hij of zij een verbinder moet zijn en in staat tot samenwerking met nationale en internationale organisaties, binnen en buiten de overheid. Die focus op samenwerking is essentieel voor de verdere ontwikkeling van de ingezette koers van de FIOD met betrekking tot effectiviteit en innovatie.
Bent u het ermee eens met dat de Nederlandse overheid een grote verantwoordelijkheid draagt, nu Amsterdam het stokje van Londen heeft overgenomen als grootste kapitaalmarkt, inzake de bestrijding van corrupte geldstromen? Zo ja, waaruit blijkt dat verantwoordelijkheidsgevoel van de Nederlandse overheid?
Zoals gezegd is het voorkomen van witwassen een zeer hoge prioriteit van het de Minister van Justitie en Veiligheid en van mij. Een toename van het volume van aandelen en obligaties die op handelsplatformen in Nederland worden verhandeld, kan tot gevolg hebben dat Nederland aantrekkelijker wordt voor foute geldstromen. De AFM zet actief in op het witwastoezicht dat bij haar belegd is. De AFM voelt daarbij een grote verantwoordelijkheid en ze bouwt aan betere internationale samenwerking via toezichtcolleges. Daarnaast blijft het kabinet inzetten op de eerdergenoemde beleidsmaatregelen tegen witwassen en corrupte geldstromen.
Kunt u de vragen apart beantwoorden?
Ja.
De oproep van de NVWA om te stoppen met het kopen van puppy’s omdat het probleem van malafide hondenhandel te groot is |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tweet van de Inspecteur Dierwelzijn van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de organisatie die verantwoordelijk is voor het toezicht op dierenwelzijn bij bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren, «het probleem is veel te groot om overal langs te gaan. STOP met het kopen van pupjes. Dan is de malafide handel afgelopen. Retweet aub zo vaak als het maar kan...»?1
Ja. Op 16 februari 2021 hebben inspecteurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) samen met de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en de (dieren)politie 79 honden weggehaald bij een hondenfokker in Limburg. In het bovengenoemde twitterbericht attendeert de inspecteur haar volgers op een nieuwsbericht van de NVWA over dit optreden door de toezichthouders. De oproep moet daarom ook gezien worden als een oproep om geen hond te kopen bij malafide hondenhandelaren.
Erkent u dat deze oproep om te stoppen met het kopen van puppy’s het beeld bevestigt dat de situatie rond de malafide hondenhandel en de broodfokkers uit Oost-Europa op dit moment totaal uit de hand loopt?
De oproep om te stoppen met het kopen van puppy’s via de malafide handel is gedaan om (toekomstige) kopers te wijzen op hun verantwoordelijkheid. Kopers dienen zich te realiseren dat de aanschaf van een hond ook een grote verantwoordelijkheid met zich meebrengt en dat de koper een belangrijke rol speelt bij het voorkomen van welzijnsaantasting die plaatsvindt als gevolg van de slechte omstandigheden waaronder puppy’s worden gefokt, grootgebracht en verkocht en om de illegale handel te voorkomen.
Vanwege een toename van de vraag naar jonge honden tijdens de eerste lockdown heeft de NVWA al op 22 juni 2020 op haar website een waarschuwing geplaatst om potentiële hondenkopers tips te geven hoe zij kunnen voorkomen dat zij (ongewild) meewerken aan illegale hondenhandel. Sindsdien heeft de NVWA deze boodschap via verschillende sociale-mediakanalen en media-uitingen herhaald.
Trekt u het zich aan dat het zover heeft kunnen komen dat de toezichthouder zich genoodzaakt voelt om deze oproep te doen via sociale media en kunt u dit toelichten?
Ik vind het goed dat de NVWA haar taak als toezichthouder breed opvat en niet alleen optreedt tegen overtredingen, maar (toekomstige) hondeneigenaren ook actief informeert over hoe zij misstanden en het ongewild meewerken aan illegale hondenhandel kunnen voorkomen.
Heeft de NVWA ook bij u aan de bel getrokken over het feit dat deze toezichthouder het probleem van de puppyhandel niet aankan? Zo ja, wanneer was dat en wat was uw reactie? Zo nee, hoe verklaart u dat?
Er zijn regelmatig overleggen met de NVWA, waarin ook gesproken wordt over de stijgende vraag naar honden en de daarmee gepaard gaande stijgende import. In deze overleggen wordt besproken wat de mogelijkheden zijn om op te treden tegen de welzijnsproblemen in de illegale hondenhandel.
Om de problematiek rondom de hondenhandel effectiever aan te kunnen pakken is een taskforce Hondenhandel opgericht met als deelnemers de NVWA, de (dieren)politie, de LID en beleidsmedewerkers van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Het voorkomen van de problematiek is uit oogpunt van dierenwelzijn het meest effectief, naast het (achteraf) aanpakken van de problemen. Kopers vervullen een belangrijke rol bij het voorkomen van misstanden, het ongewild meewerken aan illegale hondenhandel en bij het melden van vermoedens van illegale handel.
Daarbij hoort een goede oriëntatie door kopers alvorens ze een hond aanschaffen. Er is voldoende informatie te vinden over waar men op moet letten bij de aanschaf van een hond op onder andere de website van de Dierenbescherming, het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG) en de Hondenbescherming.
Het LICG heeft, naast een puppy checklist, stappenplannen opgesteld over «herken de foute fokker» en «de aanschaf van een puppy via internet». Deze stappenplannen helpen een koper om malafide fokkers/handelaren te herkennen en te vermijden. Zolang mensen toch pups blijven kopen bij de foute fokkers en handelaren blijft deze markt in stand.
De NVWA is op verschillende platformen actief om de bewustwording rondom het aanschaffen van een hond te vergroten. Via de NVWA-website, social media (Twitter, LinkedIn, Facebook en Instagram), en via medewerking aan een reportage door NOSstories, is de NVWA actief in berichtgeving over de aanschaf van een hond en waarop gelet dient te worden.
Ook ben ik aan het onderzoeken of en hoe een verplichte bedenktijd voor de aanschaf van huisdieren bij kan dragen aan het terugdringen van het aantal impulsaankopen van dieren, mede ter uitvoer van uw motie (Kamerstuk 28 286, nr. 1009). Als dit is afgerond, wordt uw Kamer hierover bericht.
Kunt u bevestigen dat in Nederland jaarlijks 150.000 puppy’s worden verkocht, waarvan er zo’n 80.000 uit Oost-Europa worden gehaald, en dat dit aantal in coronatijd nog verder is opgelopen? Zo nee, om hoeveel dieren gaat het dan?2
Bureau Beke stelt in hun rapport «Zo ziek als een hond» (2019) dat het moeilijk is de exacte omvang van de internationale puppyhandel te achterhalen. Eerdere schattingen laten zien dat het hoogstwaarschijnlijk om tienduizenden puppy’s per jaar gaat die internationaal (en deels illegaal) worden verhandeld.
Uit het huisdierenpopulatie-onderzoek dat brancheorganisatie Dibevo en de Nederlandse Voedingsindustrie Gezelschapsdieren (NVG) jaarlijks laten uitvoeren, blijkt dat het huisdierbezit tijdens de coronacrisis flink is toegenomen.3
In het jaar 2020 is een groter aantal importen geregistreerd in de aangewezen databanken dan de voorgaande jaren. In de jaren 2017, 2018 en 2019 is er een continue stijging te zien, toen zijn er respectievelijk 28.554, 30.279 en 31.022 honden geïmporteerd, terwijl dit in 2020 ongeveer 39.393 honden betrof.
Kunt u bevestigen dat uit een onderzoek van Deloitte bleek dat de NVWA al vóór de coronacrisis onvoldoende capaciteit had om het toezicht op de hondenhandel en fokkerij naar behoren uit te voeren, dat er onvoldoende capaciteit was om grote zaken uit te voeren en ook dat het toezicht niet goed risicogericht kon worden uitgevoerd?3
Afgelopen jaren steeg het aantal meldingen dat binnenkwam over gezelschapsdieren. Het is voor de NVWA ondoenlijk om alle fokkers en handelaren in Nederland continu in de gaten te kunnen houden en te controleren. Daarom houdt de NVWA zogenoemd risicogericht toezicht. Risicogericht toezicht betekent dat vooral daar inspecties worden uitgevoerd waar de kans op overtreding van de regels door de handel in gezelschapsdieren het grootst wordt geacht. Deze kans wordt bepaald op basis van meldingen, gegevens uit eerdere inspecties en risico-inventarisaties.
Daarnaast worden projecten uitgevoerd, zoals eind 2019 de pilot «kortsnuitige honden», waar fokkers van kortsnuitige honden zijn gecontroleerd en schriftelijke waarschuwingen zijn opgemaakt.
Klopt het dat de NVWA geen onderzoek doet in Hongarije, terwijl veel Nederlandse dierenartsen twijfelen aan de documenten die dierenartsen daar verstrekken?
Hongarije is een land binnen de Europese Unie. Dat betekent dat honden van Hongarije naar Nederland vervoerd mogen worden als aan de Europese regels is voldaan. De NVWA controleert of handelaren die honden in Nederland invoeren en te koop aanbieden, zich houden aan de regels, en treedt op tegen overtredingen.
In 2016 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven twee uitspraken5 gedaan in zaken waarbij geïmporteerde pups in bewaring waren genomen, omdat de leeftijd in het paspoort van de pups volgens Nederlandse dierenartsen niet overeen leek te komen met de werkelijke leeftijd. In de uitspraken is gesteld dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel moet worden uitgegaan van de juistheid van de door de bevoegde autoriteiten afgegeven documenten.
Wetenschappelijk onderzoek waarmee aan de hand van het gebit de juiste leeftijd van de pup aangetoond kan worden, ontbreekt. Zonder deze wetenschappelijke onderbouwing kan de juistheid van de afgegeven documenten inzake de leeftijd juridisch niet weerlegd worden. Om deze reden zal onderzoek worden gestart waarmee de leeftijd aan de hand van het gebit voortaan wetenschappelijk kan worden vastgesteld. De resultaten van het onderzoek zal de basis vormen om fraude met leeftijd aan te kunnen pakken.
Tot dat moment zal de NVWA niet kunnen optreden tegen vermeende leeftijdsfraude als een document, dat is afgegeven door de bevoegde autoriteten in bijvoorbeeld Hongarije, een leeftijd vermeldt waarvan aangenomen wordt dat deze niet in overeenstemming lijkt te zijn met de daadwerkelijke leeftijd van het dier.
De NVWA meldt eventuele twijfel over gezondheidscertificaten wel altijd aan andere lidstaten, zodat de autoriteit van die lidstaat verder onderzoek kan doen en eventueel maatregelen kan opleggen. De NVWA adviseert mensen die een hond willen kopen ook altijd om de hond voor de koop te laten keuren door een dierenarts. Dierenartsen kunnen bij twijfel een melding doen bij de NVWA die bij voldoende aanknopingspunten doorgezet kan worden naar de desbetreffende autoriteit van die lidstaat.
Hoe beoordeelt de NVWA de betrouwbaarheid van de informatie die wordt verstrekt door dierenartsen uit Hongarije?
De dierenartsen en inspecteurs van de NVWA gaan tijdens inspecties na of de verkoper voldoet aan de geldende wet- en regelgeving zoals het Besluit houders van dieren en kijken onder andere naar de verstrekte documentatie en of er afwijkingen te zien zijn. Bij twijfel kan het Expertisecentrum Identiteitsfraude en Documenten (ECID) worden geraadpleegd. Dat is hét landelijke aanspreekpunt voor identiteitsfraude en fraude met documenten.
Gaat u per direct een verbod instellen op de verkoop van dieren via internet? Zo nee, erkent u dat u hiermee deze situatie in stand houdt?
Nee. De mogelijkheid van het kopen van een hond zonder de verkoper en het gezelschapsdier in levenden lijve te hebben gezien, hoeft als zodanig niet problematisch te zijn. Ook wanneer de koper de verkoper en de hond niet heeft gezien, kan de hond onder de juiste omstandigheden zijn gehouden en kan de hond fysiek en mentaal gezond zijn. Daartegenover staat dat als de koper de verkoper en de hond wel heeft gezien, het nog steeds zo kan zijn dat de hond niet onder de juiste omstandigheden wordt gehouden en de hond fysiek en mentaal juist niet gezond is. In beide gevallen kunnen de dieren door slechte huisvesting en verzorging ziek zijn en door onjuiste socialisatie de rest van hun leven last hebben van mentale problemen zoals angsten of agressiviteit.
Gaat u per direct een verbod instellen op de invoer van buitenlandse puppy’s uit fokschuren? Zo nee, erkent u dat u hiermee deze situatie in stand houdt?
De handhaving van een verbod op de invoer van puppy’s van bepaalde fokkers in Oost-Europa is niet goed uitvoerbaar. Ik beschik niet over de mogelijkheid om fokkers in andere landen regelmatig te controleren.
Het naleven van de geldende regelgeving is een verantwoordelijkheid van die fokkers en de overheden van deze landen. Ook de importeurs hebben hierin hun verantwoordelijkheid te nemen, waarop de NVWA zal toezien. Nederlandse consumenten hebben in deze ook een verantwoordelijkheid. Kopers kunnen met een goede oriëntatie vooraf helpen voorkomen dat de malafide handel in stand blijft.
Ik richt mij op voorlichting aan (potentiële) kopers, op een sluitend I&R-systeem, op het verduidelijken van wat de juiste manier van houden van een pup zou moeten zijn en op de aanpak van het fokken van pups met ernstige aangeboren afwijkingen. Met het nieuwe identificatie en registratiesysteem (I&R) voor honden is het straks zichtbaar waar de hond vandaan komt en van wie de hond een chip en een paspoort kreeg. Samen met een aantal andere lidstaten wil Nederland aanbevelingen opstellen voor een geschikt systeem voor de identificatie en registratie van honden in de EU-lidstaten. Deze aanbevelingen zijn nog in ontwikkeling en zullen nog besproken worden met een aantal Oost-Europese EU-lidstaten. In aanvulling op het nieuwe I&R-systeem zal een besluit worden genomen over het opzetten van een DNA-databank en DNA-onderzoek om daarmee onder andere beter grip te krijgen op deze ongewenste handel.
Het blijft in alle gevallen van belang dat mensen zich goed oriënteren alvorens ze een hond aanschaffen.
Wat gaat u doen om de oproep van de Inspecteur Dierwelzijn van de NVWA om te stoppen met het kopen van puppy’s bij een breder publiek bekend te maken?
De oproep ging niet om een algemeen advies om geen (jonge) honden te kopen, maar om een advies aan (potentiële) hondeneigenaren over hoe zij kunnen voorkomen dat zij ongewild meewerken aan illegale hondenhandel.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 4.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Het lukt vanwege afstemming niet de vragen eerder dan heden te beantwoorden.