De noodzaak van een progressieve vliegbelasting voor veelvliegers. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «A few frequent flyers «dominate air travel»» en het rapport «Elite Status: Global inequalities in flying»»?1 2
Ja.
Herinnert u zich het bericht «Slim vervoerspakket levert 9 miljoen ton CO2 besparing op»?3
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport «Elite Status: Global inequalities in flying»?
Het rapport toont aan dat een relatief groot deel van de vluchten wordt gevlogen door een klein deel van de bevolking uit de hogere inkomensgroepen. In Nederland neemt bijvoorbeeld 8% van de bevolking 42% van de vluchten voor zijn rekening. Het kabinet is zich ervan bewust dat niet iedereen in Nederland evenveel vliegt. Onder andere in het voorwoord wordt het idee van een veelvliegerstaks geopperd. Hieronder wordt daar verder op ingegaan.
Erkent u de vaststelling van Alethea Warrington – werkzaam bij Possible, de organisatie achter het rapport – dat een kleine minderheid van veelvliegers een oneerlijk deel van de vluchten voor zijn rekening neemt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een veelvliegerstaks een eerlijkere manier is om vliegverkeer te belasten dan een vlakke vliegtaks, omdat daarmee grotere vervuilers meer gaan betalen? Zo nee, waarom niet?
De huidige vliegbelasting wordt geheven per vertrekkende passagier. Hoe vaker iemand vliegt des te vaker betaalt deze persoon de belasting. Grotere vervuilers betalen onder de huidige systematiek dus al meer. Dit is in lijn met het doel en de opzet van de vliegbelasting, namelijk de maatschappelijke kosten – waaronder ook de externe kosten – beter tot uitdrukking te laten komen in de prijs. Voordeel van een vlakke belasting ligt vooral in de opzet en uitvoering van de wet. De luchthavens zijn de belastingplichtigen voor de belasting per passagier. Zij hoeven niet bij te houden wie of hoe vaak een passagier vliegt. Als iemand dus eerst vanaf Schiphol vertrekt en later in het jaar een vlucht neemt vanaf Eindhoven Airport, dan is dat niet in de aangiften van de belastingplichtigen te zien. Het volgen van passagiers zou betekenen dat persoonsgegevens van passagiers gebruikt moeten worden en dat houdt een aanzienlijke inbreuk op de privacy van de burger in. Nederlandse inwoners vliegen bovendien ook vaak via buitenlandse luchthavens. Een veelvliegerstaks zou ook kunnen leiden tot meer vliegen vanaf luchthavens net over de grens.
Deelt u de mening, onder andere uitgedragen door de Climate Change Committee en de Citizens’ Assembly van het VK, dat een veelvliegerstaks een goed idee is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat veelvliegers een eerlijke prijs gaan betalen voor de vele vliegreizen die zij maken?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich het onderzoek gedaan door I&O Research in opdracht van Milieudefensie waaruit naar voren kwam dat 69% van de Nederlanders voor een heffing op vliegtickets is waarbij naarmate men meer vliegt de prijs van het ticket omhooggaat?4
Ja.
Erkent u dat er groot maatschappelijk draagvlak is voor een veelvliegerstaks? Zo nee, waarom niet?
Het draagvlak voor een belasting kan naar de mening van het kabinet niet zonder haar heffingssystematiek gewogen worden. Zoals hiervoor al aangegeven zitten aan een veelvliegerstaks onder andere complexe uitvoeringsaspecten en privacy risico’s, welke van invloed kunnen zijn op het draagvlak.
Deelt u de mening dat een veelvliegerstaks, in lijn met het principe «de vervuiler betaalt», steeds meer gewenst is in de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 9. Daarnaast is het zo dat iedere vlucht een bepaalde uitstoot heeft. De vliegbelasting zorgt op dit moment al voor een gedeeltelijke internalisatie van deze maatschappelijke kosten. Hoe vaak iemand vliegt heeft geen invloed op de uitstoot per vlucht. Verder heeft het kabinet gekozen voor een belasting die korte vluchten relatief zwaarder belast, door middel van een vlak tarief per passagier, om het gebruik van alternatief vervoer op de korte afstanden te stimuleren.
Deelt u de mening van John Sauven van Greenpeace dat ook Air Miles aan banden moet worden gelegd, zodat veelvliegers niet langer worden beloond voor de vele kilometers die zij met het vliegtuig afleggen? Zo nee, waarom niet?
Private bedrijven zijn vrij om hun commercieel beleid in te vullen naar eigen wensen en behoeften.
Het bericht ‘Veehouderij schrikt van vondst giftige schimmel in partij veevoer’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Veehouderij schrikt van vondst giftige schimmel in partij veevoer» waarin kenbaar wordt gemaakt dat aflatoxine is gevonden in veevoer?1
Ja.
Wat is de reden dat pas na een maand deze besmetting aan het licht is gekomen en op welke manier is dit uiteindelijk toch gevonden?
De sector heeft een regulier proces ter controle van diervoederveiligheid, gebaseerd op het voedselveiligheidsplan en afhankelijk van het land van afkomst van het product. Deze controle gaat via een steekproef per kwartaal, vandaar de termijn van een maand. De eerste analyse vindt plaats bij de primaire producent en eventueel daarna nog een keer bij een leverancier. De frequentie van monsterneming is gebaseerd op de indeling van landen in hoog, midden of laag risico op het voorkomen van aflatoxine. Vanwege het mogelijke risico van aflatoxine hanteert de diervoedersector een specifiek bovenwettelijk protocol van risicobeheersing met bovenwettelijke, strengere normen. Dankzij dit protocol kwam de besmetting aan het licht bij een diervoederbedrijf.
Hoeveel voer is sinds het incident geleverd aan Nederlandse melkveehouders?
Sinds het bekend worden van de overschrijding is er geen verontreinigd diervoeder meer geleverd aan Nederlandse melkveehouders omdat het betrokken diervoederbedrijf onmiddellijk is gestopt met het uitleveren van het betreffende diervoeder. Ook zijn de al uitgeleverde partijen diervoeder door de sector onmiddellijk bij de veehouders geblokkeerd.
Binnen hoeveel uur zijn de betrokken melkveebedrijven geblokkeerd?
De betrokken veehouders zijn, op dezelfde dag dat de melding bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Stichting Controle Orgaan voor Kwaliteits Zaken (COKZ) is gedaan, geïnformeerd en geblokkeerd door de zuivelsector zelf (op 26 maart 2021). De Stichting COKZ is in Nederland de bevoegde autoriteit als het om zuivel en eieren gaat. Zij controleert of de sector de juiste stappen neemt in zo’n situatie.
Hoe wordt geïmporteerd voer gecontroleerd op giftige stoffen? En op welke manier worden exportcertificaten van geïmporteerd voer gecontroleerd?
Het maïsglutenvoer is niet als diervoeder geïmporteerd. In deze casus kwam de partij maïs uit Frankrijk. In Nederland heeft het levensmiddelenbedrijf een levensmiddel geproduceerd van deze maïs en de reststroom, het maïsglutenmeel, had als bestemming diervoeder. Het levensmiddelbedrijf dat de maïs in Nederland heeft verwerkt, is verantwoordelijk voor het voldoen aan de wettelijke limieten voor contaminanten zoals aflatoxine.
De NVWA ziet hierop toe en de controle bestaat uit het controleren van het voedselveiligheidsplan van het bedrijf. Ook neemt de NVWA zelf monsters van diervoeders en laat deze analyseren op verontreinigingen zoals aflatoxine.
Klopt het dat exportcertificaten waarin analyserapporten uit landen van herkomst niet altijd betrouwbaar zijn? Zo ja, hoe wordt de veiligheid gegarandeerd?
De veiligheid van partijen moet worden gegarandeerd door bedrijven zelf. Ondanks dat er bij een partij een analysecertificaat aanwezig is, dienen zij op basis van hun voedselveiligheidsplan ook eigen controles en onderzoeken op aangekochte partijen uit te voeren op basis van risico. De NVWA controleert op dit voedselveiligheidsplan.
Het analysecertificaat geeft aan dat het monster conform is. Het kan echter zijn dat er bij transport of opslag van de partij alsnog schimmelvorming ontstaat. Verder is het niet totaal uit te sluiten dat er wel een verontreiniging is, maar dat deze niet homogeen in de partij zit, maar op bepaalde plekken (spotbesmetting), en dit kan dan gemist worden bij monsterneming van de partij.
Klopt het dat de besmette mais uit Frankrijk is geïmporteerd? En in welke risicogroep is dit herkomstland ingedeeld als het aankomt op aflatoxine (hoog-, midden- of laagrisicoherkomstland)?
De verontreinigde maïs was afkomstig uit Frankrijk. Frankrijk staat op dit moment als een laagrisicoland ingedeeld (bron: SecureFeed, GMP+ International).
Wat wordt met het besmette geblokkeerde voer gedaan?
Het besmette geblokkeerde voer wordt afgevoerd richting vergisting om uit te sluiten dat dit nog in de diervoederketen terecht komt.
Op grond van welke wetgeving oordeelt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat met verdunning van melk afkomstig van koeien die gevoerd zijn met besmet voer geen gevaar voor de volksgezondheid is geweest? Welke normen hanteert de NVWA hierbij?
De wettelijke maximum limiet voor aflatoxine M1 in melk is 0,050 microgram per kg. Dit staat in Verordening (EG) nr. 1881/2006, regel 2.1.13, «Rauwe melk, warmte behandelde melk en melk voor producten op basis van melk».
De NVWA heeft op basis van de verdunningen in boerderijmelk kunnen inschatten dat de limieten niet werden overschreden in de uiteindelijke consumptiemelk. Als de melk opgehaald wordt bij boeren, wordt deze in de Rijdende MelkOntvangst (RMO) van de ontvanger van boerderijmelk al verdund, omdat de ontvanger van boerderijmelk van meerdere boerderijen melk ophaalt. Vervolgens wordt de melk verder verdund in het melkverwerkingsbedrijf, omdat daar melk wordt verzameld en verwerkt. Consumptiemelk en andere zuivelproducten zoals die in de winkel staan, zijn dus een mengsel van melk van vele boerderijen, dus het gehalte aan aflatoxine – als dat onverhoopt aanwezig is – wordt sterk verdund.
Naast grootschalige zuivelfabrieken is ook melk boven de wettelijke limiet geleverd aan een viertal kleinschalige zuivelbereiders. Hier speelt de verdunning niet of minder en zijn de zuivelproducten geblokkeerd en zijn ze nog in onderzoek.
Zit de controle op aflatoxine ook in het Nationaal Plan Diervoeders? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze controle zit ook in het Nationaal Plan Diervoeders. Zowel bij importstromen, veevoederbedrijven als bij primaire bedrijven worden monsters genomen ten behoeve van controle op mycotoxines (waaronder aflatoxine M1).
Zijn verhogingen van aflatoxine geconstateerd uit de dagelijkse monitoring van melk? Zo ja, wat is er met deze resultaten gebeurd?
De betrokken melkveehouderijen zijn geblokkeerd. Voor accepteren van de melk van deze veehouderijen moet de melk in de tank onderzocht worden – op basis waarvan besluit genomen wordt of de melk opgehaald kan worden door de melkverwerker. Uit onderzoek door de zuivelondernemingen blijkt dat bij 29 melkveehouderijen er een overschrijding van de wettelijke limiet aan de orde was. De melk van deze veehouderijen is uitgesloten van het consumptiekanaal.
Melk wordt gemonitord in jaarlijkse monitoringsprogramma’s uitgevoerd door de Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO) (dit betreft 480 monsters, per monsteronderzoek worden 4 melkveehouderijen onderzocht waardoor de resultaten betrekking hebben op 1920 melkveehouderijen) en de Stichting COKZ (betreft 540 monsters). Hier zijn geen normoverschrijdingen geconstateerd.
Kunt u een tijdlijn geven met de gebeurtenissen, wanneer welk feit geconstateerd werd en welke acties zijn ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Tijdlijn diervoeder:
Tijdlijn melk:
De NZO heeft op 26 maart de Stichting COKZ geïnformeerd over blokkade van 228 melkveehouderijen (inclusief 2 geitenhouderijen). De sector blokkeerde zelf de betrokken bedrijven. Voordat de melk van deze bedrijven opgehaald mocht worden, is het volgende protocol gevolgd: eerst de tankmelk onderzoeken, op basis waarvan besluit wel of niet ophalen van de boerderijmelk door de meldverwerkingsbedrijven. Successievelijk zijn zo alle geblokkeerde melkveehouderijen onderzocht. Als uit het onderzoek blijkt dat de melk aan de wettelijke limiet voldoet, dan wordt deze opgehaald. Uit onderzoek door de zuivelondernemingen blijkt dat bij 29 melkveehouderijen een overschrijding van de wettelijke limiet aan de orde was. Hier is de melk niet opgehaald en is vanaf dat moment ook steeds de opvolgende productie van melk onderzocht. Dit onderzoek is voortgezet totdat bleek dat de melk van deze betrokken melkveehouderijen weer voldeed aan de wettelijke limiet, waarna de melk weer werd opgehaald. Op 6 april 2021 is vastgesteld dat bij alle melkveehouderijen de melk weer aan de wettelijke limiet voldeed. Volgens de NVWA is er voor vlees geen risico geweest.
Het artikel ‘Gemeente Meppel gaat in gesprek met bewoners over uitbreiding prostitutiegebied’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «gemeente Meppel gaat in gesprek met bewoners over uitbreiding prostitutiegebied»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat zich twee prostitutiebedrijven in een woonwijk bevinden? Wat doet dit volgens u met de leefbaarheid van een wijk en/of straat?
Bij vragen over lokale situaties past de rijksoverheid grote terughoudendheid. Een generieke uitspraak over de invloed van prostitutiebedrijven op de leefbaarheid in een wijk en/of straat is ook niet mogelijk. De gemeenteraad kan – rekening houdend met de lokale situatie – een verordening vaststellen waarin voorschriften worden gesteld met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Het zal van de lokale context en de daarop toegesneden voorschriften afhangen of de gemeente tot het oordeel komt dat de leefbaarheid van een wijk of straat wezenlijk wordt beïnvloed door de aanwezigheid van een of meer prostitutiebedrijven. De gemeenteraad heeft ook via het bestemmingsplan mogelijkheden om het vestigen van bedrijven te sturen.
Onderkent u dat met het vestigen van prostitutiebedrijven in woonwijken de leefbaarheid over het algemeen drastisch vermindert omdat prostitutiebedrijven vaak ook voor drugsproblematiek in de wijk zorgen? Hoe wilt u voorkomen dat prostitutiebedrijven drugsproblematiek veroorzaken?
Dat prostitutiebedrijven vaak met drugsproblematiek gepaard gaan, is een te algemene bewering om te kunnen onderschrijven. Het is uiteraard van belang dat een gemeente, net als bij de vestiging van andere bedrijven, ook bij de vestiging van prostitutiebedrijven de afweging maakt waar deze zich binnen de gemeentegrenzen het beste kunnen vestigen. Zaken als overlast voor de omgeving en gevolgen voor de openbare orde worden hierbij meegewogen. Gemeenten hebben de ruimte om hier keuzes in te maken op basis van de lokale situatie. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met de problematiek die gemeenten ervaren omtrent het aanwijzen van gebieden waarin prostitutie plaats kan vinden en het wachten op landelijke wetgeving hierover? Kunt u aangeven of gemeenten, vooruitlopend op de wet, al bepaalde maatregelen en voorbereidingen kunnen treffen?
Nee, ik ben er niet mee bekend dat gemeenten op dit moment problemen ervaren met het aanwijzen van gebieden waar prostitutie plaats kan vinden. Zoals bij vraag 2 en 3 aangegeven, is dit een bevoegdheid van de gemeenteraad. Hiertoe hebben zij zelf instrumenten in handen. Dit verandert niet met de komst van de Wet regulering sekswerk (Wrs). Ook dan blijft het verstrekken van vergunningen voor seksbedrijven en het eventueel aanwijzen van gebieden waar prostitutie is toegestaan, een gemeentelijke bevoegdheid. Een belangrijk verschil is dat er onder de nieuwe wet meer uniformiteit komt: nu heeft nog niet iedere gemeente een vergunningplicht en zijn er dus ook gemeenten waar seksbedrijven zich vrij en zonder voorwaarden kunnen vestigen. Dat kan straks niet meer. Ook moeten seksbedrijven straks overal aan dezelfde vergunningseisen voldoen. Tot slot biedt de Wrs gemeenten de mogelijkheid om, op bepaalde gronden, geen vergunningen voor prostitutiebedrijven te verlenen. Zolang de wet niet in werking is getreden, is die mogelijkheid er niet.
Klopt het dat een nuloptie mogelijk is in het prostitutiebeleid van gemeenten? Bent u bereid gemeentebesturen hierover te informeren nu blijkt dat de burgemeester van Meppel spreekt over het feit dat gemeenten een gebied moeten aanwijzen waar prostitutiebedrijven zich kunnen vestigen en dat dit gebied groter moet zijn dan de bestaande locaties, zodat er keuze is?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 4. Zolang de «nuloptie» niet wettelijk mogelijk is gemaakt, kan een gemeente het niet onmogelijk maken voor prostitutiebedrijven om zich in de gemeente te vestigen. Er mogen voorwaarden worden gesteld, maar die mogen niet zover gaan dat deze feitelijk toch tot een algeheel vestigingsverbod leiden. De nuloptie is een voorgenomen wettelijke mogelijkheid om, op bepaalde gronden, de vestiging van prostitutiebedrijven tegen te gaan. Deze is opgenomen in de Wrs die op dit moment in de Tweede Kamer ligt.
Onderkent u dat dit zorgen baart bij inwoners van de betreffende wijken en dat dit problemen oplevert wat betreft de leefbaarheid in deze wijken?
In het artikel lees ik dat dit zorgen baart bij een deel van de inwoners van Meppel. Of een prostitutiebedrijf problemen oplevert voor de leefbaarheid is daarmee niet gezegd. Het is aan gemeenten zelf om op basis van de lokale situatie een inschatting te maken van de mate waarin een prostitutiebedrijf past in de omgeving. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3.
Bent u bereid te bevorderen dat gemeenten bij het toewijzen van schaarse vergunningen rekening houden met de leefbaarheid in wijken en het aanwijzen van prostitutiebedrijven in woongebieden te vermijden?
Het is aan gemeenten zelf om op basis van de lokale situatie dergelijke afwegingen te maken. Zowel de huidige als de toekomstige wet- en regelgeving biedt hier mogelijkheden toe.
Bent u bereid aanvullende juridische kaders te bieden om gemeenten bij te staan in hun beleid rondom prostitutiebedrijven?
Nee. De wettelijke situatie is leidend voor het gemeentelijke prostitutiebeleid. De Wrs zal gemeenten reeds aanvullende wettelijke kaders bieden.
De vaccinproductie bij Halix en de relatie met de Nederlandse regering |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland liep kans op miljoenen Oxford-vaccins mis» van de NOS van 30 maart jongstleden?1
Ja, ik ben bekend met het artikel. En ik wil de context graag toelichten.
Ik herken mij niet in de titel van het bericht waaraan u refereert. Nederland is geen «Oxford» vaccins misgelopen. Het kabinet heeft ervoor gekozen om niet unilateraal, maar gaat in samenwerking grote hoeveelheden van meerdere vaccins in te kopen, waaronder het Oxford-vaccin. Namelijk via Advanced Purchase Agreement (APA) via de Europese Commissie (EC). Dit betekent dat we upfront de farmaceuten waar een APA mee is afgesloten al zijn gaan financieren.
In mei 2020 hebben we ervoor gekozen om niet unilateraal, maar samen met andere landen vaccins in te gaan kopen en zo in te zetten op een divers portfolio. Nederland heeft daarbij samen met Duitsland, Frankrijk en Italië het initiatief genomen tot The Inclusive Vaccine Alliance (TIVA). Dit samenwerkingsverband ontstond in mei 2020, met een officiële aftrap op 3 juni 2020 en richtte zich op het verwerven van genoeg vaccins voor alle EU-lidstaten. In mijn brief van 3 juni 2020 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd2. De door deze alliantie gevoerde gesprekken leidde op 13 juni 2020 tot afspraken met AstraZeneca over afname van het Oxford vaccin (300 mln dosis, met een meeroptie van 100 mln).
De inkoop van vaccins is daaropvolgend gezamenlijk vormgegeven met de Europese Commissie, en ook de andere EU-lidstaten, welke de door TIVA gemaakte afspraken heeft overgenomen. In mijn brief aan uw Kamer van 24 juni 2020 heb ik u daarover geïnformeerd3. Daarnaast zijn in de periode daarna ook met andere vaccin leveranciers inkoopafspraken gemaakt in EU verband, waarbij Nederland naar rato van het inwonertal een aandeel verkrijgt.
De gevolgde strategie heeft ertoe geleid dat het kabinet voor Nederland ruim 80 miljoen dosis van (kandidaat) COVID-19 vaccins heeft ingekocht. In de aankoop zijn verschillende vaccins ingekocht, zowel qua platformtechnologie als bij verschillende fabrikanten.
De samenwerking tussen AstraZeneca en de Oxford Universiteit omtrent het COVID-19 vaccine4 is op 30 april 2020 aangekondigd. AstraZeneca geeft in het persbericht aan dat zij verantwoordelijk zal zijn voor de ontwikkeling en wereldwijde productie en distributie van het vaccin. Het vaccin was in de periode voorafgaand aan de samenwerking ontwikkeld door het Jenner Institute en Oxford Vaccine Group, aan de Universiteit van Oxford.
Als laatste wil ik aangegeven dat Halix een Contract Manufactering Organisation (CMO) is. Een CMO is een bedrijf dat in opdracht van meestal een farmaceutisch bedrijf de werkzame stof maakt en/of de fill & finish verzorgt. Halix doet dit nu in opdracht van AstraZeneca. Halix maakt alleen de werkzame stof (drug substance). Dit is een van de vele stappen in de productieketen om te komen tot een vaccin dat geschikt is om door GGD, huisarts of ziekenhuis toe te dienen. Halix zelf maakt dus niet het vaccin-eindproduct.
Waarop baseert u uw uitspraak tegen de NOS: «Toen de vraag kwam om te investeren zijn we onmiddellijk in gesprek gegaan met Halix. Er zijn verschillende gesprekken geweest, we hebben aangeboden om te investeren, maar het bleek al gauw niet meer nodig»?2
Na het op 29 april 2020 bij VWS binnengekomen signaal vanuit het Ministerie van Algemene Zaken dat mogelijk sprake was van een investeringsbehoefte bij de mogelijke productie van vaccins door Halix, is spoedig contact met Halix gezocht en een afspraak gemaakt. Dit in aanvulling op contact door het Ministerie van Algemene Zaken met Halix. Zie tevens mijn antwoord op vraag 4.
Op 4 mei 2020 is door medewerkers van het Ministerie van VWS gesproken met Halix. In dit overleg is vastgesteld dat Halix, als productiebedrijf, zelf geen investeringsbehoefte had vanuit de Nederlandse regering. Dus een investering vanuit de Nederlandse overheid was in die zin niet nodig. Maar dat mogelijk het Oxford consortium nog wel openstond voor investeringen vanuit de Nederlandse overheid. Ter herinnering, het nieuws over de afspraken tussen AstraZeneca en de universiteit van Oxford, dat met haar kandidaat-vaccin net was gestart met de eerste testen op mensen, was toen een paar dagen oud. Halix heeft aangeboden Oxford te vragen om een concreet voorstel te doen. Dit voorstel is er niet gekomen. Contact met Halix op 28 mei 2020 bevestigde dat er geen voorstel meer zou komen vanuit Oxford. Door de overeenkomst tussen universiteit van Oxford en AstraZeneca die eind april 2020 was afgesloten, was hier geen behoefte meer aan.
Ik hecht eraan om aan te geven dat ondertussen op het Ministerie van VWS de voorbereidingen voor een bredere aankoop strategie onverminderd door zijn gegaan. Zoals aangegeven werd in de maand mei door Nederland ook geïnvesteerd in internationale samenwerking, waarbij in TIVA-verband ook de gesprekken met AstraZeneca over het Oxford-vaccin zijn aangegaan.
Kunt u de documenten waar u deze uitspraak op baseert aan de Kamer doen toekomen?
Ja, zie bijlage6.
Kunt u een feitenrelaas geven van alle contactmomenten tussen de Leidse fabriek Halix en het Ministerie van Algemene Zaken en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in april 2020 en mei 2020?
Op 28 april 2020 is het Ministerie van Algemene Zaken mondeling geattendeerd op de mogelijke investeringsbehoefte van Halix en op 29 april 2020 zijn de contactgegevens van de COO gedeeld met het departement. Deze gegevens zijn direct ook gedeeld met het Ministerie van VWS. In deze attendering werd concreet geadviseerd om contact op te nemen met Halix.
Een dag later, op 30 april is vanuit Algemene Zaken zowel telefonisch als via de mail contact geweest met de COO van Halix. Daarbij is via de mail informatie uitgewisseld en is aangegeven dat Oxford heeft verzocht de belangstelling van de Nederlandse overheid na te gaan. Op vrijdag 1 mei is er voor maandag 4 mei een afspraak ingepland tussen VWS en de COO van Halix.
Op 4 mei heeft VWS per videoverbinding een verkennend gesprek plaatsgevonden, gericht op mogelijke ervaren knelpunten en/of investeringsbehoefte (zie tevens mijn antwoord op vraag 2). Naast een mogelijke investeringsbehoefte is ook gesproken over dat het Bureau GGO (GGO staat voor genetisch gemodificeerde organismen) snel toestemming heeft gegeven voor hun vergunning. Daarnaast is in het gesprek gewisseld dat de IGJ-audit gepland stond.
Begin mei is via de mail contact geweest tussen Algemene Zaken en VWS als follow-up om te kijken of de het contact tussen VWS en Halix goed tot stand was gekomen, hetgeen het geval was.
Op 28 mei is er door VWS opnieuw gesproken met Halix over de onderwerpen die op 4 mei de revue gepasseerd hebben. Daarbij gaf Halix ook aan dat het daags na het eerdere overleg duidelijk was geworden dat een voorstel vanuit het Oxford consortium voor de Nederlandse regering niet meer aan de orde was. Verder is tijdens dit telefoongesprek informeel gesproken over vaccinontwikkeling in het algemeen en gesproken over de verwachtingen over de mogelijke effectiviteit van vaccins die in april 2020 nog aan het begin van de ontwikkeling stonden. In die periode was het nog ongewis wat de effectiviteit van de COVID-19 vaccins zou zijn.
Bent u bereid alle gelieerde documenten aan deze contactmomenten, zoals verslagen, notities en mailwisselingen, te delen met de Kamer?
Bijgaand de bijpassende communicatie, alsook een bespreeknotitie voor overleg met de Minister van VWS over de stand van denken van dat moment (stuk d.d. 14 mei 2020, overleg d.d. 18 mei 2020) aangaande de investeringsstrategie vaccinontwikkeling, waarin Halix als voorbeeld is genoemd. Ook de bijlagen bij deze bespreeknotitie zijn bijgevoegd, waaronder een interne notitie (d.d. 30 april 2020) die de aanzet tot een impuls vaccinontwikkeling nader uitwerkt. Dit was – zoals ook in het stuk zelf aangegeven – een rolling agenda die basis bood voor een aantal (te verkennen) activiteiten. Een andere bijlage7 bij deze bespreeknotitie betreft een beschrijvende notitie van kansrijke initiatieven door het RIVM.
Met de samenwerking tussen Nederland, Duitsland, Frankrijk en Italië (zie bijgevoegde interne nota d.d. 19 mei 2020) en daaropvolgend vervolgens de samenwerking in EU verband is de Nederlandse investeringsstrategie gericht op het komen tot grote overeenkomsten met producenten, welke vervolgens zelf afspraken met Contracting Manufacturing Organisations maken. Onderdeel van de samenwerking in EU verband is de afspraak dat de EU-lidstaten niet bilateraal tot afspraken komen met producenten waarmee via het Joint Negotiation Team wordt onderhandeld. Nederland, Duitsland, Frankrijk en Italië waren daarbij overigens lid van het Joint Negotiation Team van de EU.
Is er in de periode van april 2020 tot en met mei 2020 contact geweest met de regering van het Verenigd Koninkrijk over Halix? Zo ja, kunt u een feitenrelaas geven van deze contactmomenten?
In de periode april 2020 tot en met mei 2020 is er geen contact geweest met de regering van het Verenigd Koninkrijk over Halix.
Heeft Halix de benodigde investering en opschaling in de vaccinproductie kunnen doen ondanks het feit dat de Nederlandse regering niet heeft geïnvesteerd in Halix? Zo ja, met hoeveel is de productie van Halix opgeschaald sinds april 2020? Zo nee, waar schoot het tekort?
Voor de volledigheid wil ik aangeven dat Halix geen investeringen aan de Nederlandse regering heeft gevraagd.
Maar door de Advanced Purchase Agreements is wel vaccinproductie gestimuleerd. Ik licht dit onderstaand toe.
Doordat de EU in de zomer van 2020 al vaccins begon in te kopen voordat er sprake was van een handelsvergunning, hadden farmaceuten de zekerheid om zelf te investeren in verdere ontwikkeling en productie om zo brede toegankelijkheid van vaccins mogelijk te maken.
Juist in deze zogenaamde Advanced Purchase Agreements is (ondermeer) vastgelegd dat de farmaceuten waarmee de APA is afgesloten zelf de productie van de vaccins inrichten. En deze farmaceuten ontvingen ook al upfront forse betalingen. In het geval van AstraZeneca ging het om 336 miljoen euro8, waardoor zij verder in staat werden gesteld om de benodigde investeringen om bijvoorbeeld productiecapaciteit in te kopen of uit te breiden.
Zoals ook in antwoord 1 toegelicht, Halix is een van de Contract Manufactering Organisations (CMO’s9), van, in dit geval, AstraZeneca. Halix maakt alleen de werkzame stof (drug substance). Dit is een van de vele stappen in de productieketen om te komen tot een vaccin dat geschikt is om door GGD, huisarts of ziekenhuis toe te dienen. AstraZeneca heeft meerdere CMO’s gecontracteerd voor de verschillende productie stappen. Dus er zijn ook CMO’s die de fill&finish verzorgen. Voor AstraZeneca gebeurt dit onder meer in Italië. En er zijn ook verschillende CMO’s die voor AstraZeneca de werkzame stof maken. Dus Halix is niet het enige bedrijf dat de werkzame stof voor het Oxford/AstraZeneca vaccin maakt.
AstraZeneca bepaalt zelf hoe dit productieproces goed vorm te geven en CMO’s zo te contracteren dat AstraZeneca kan voldoen aan de leveringsverplichtingen aan de Europese Unie.
Had Halix dankzij een additionele investering van de Nederlandse regering nog verder kunnen opschalen in de vaccinproductie?
Halix heeft als eerder verwoord aangegeven geen behoefte te hebben aan de investering vanuit de Nederlandse regering. Zie tevens mijn antwoord op vraag 7.
Is er in de periode na mei 2020 nog contact geweest tussen de Leidse fabriek Halix en het Ministerie van Algemene Zaken en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, onder andere over de voorgenomen leveringen aan de Europese Unie? Zo ja, kunt u een feitenrelaas geven van deze contactmomenten?
AstraZeneca is verantwoordelijk voor de levering van het AstraZeneca-vaccin aan de Europese Unie. AstraZeneca is daarmee de gesprekspartner voor de Europese Commissie over leveringen en niet Halix. Halix zelf levert niet aan de EU. Halix produceert de werkzame stof voor AstraZeneca, die door AstraZeneca zelf of andere CMO’s verwerkt worden tot het vaccin-eindproduct. Gesprekken over de tekortschietende leveringen aan de EU zijn daarom ook gevoerd met AstraZeneca (door de Europese Commissie) en niet met Halix.
Er is zodoende geen contact geweest met Halix over leveringen aan de Europese Unie.
Dit betekent niet dat er geen contact is geweest tussen Halix en het Ministerie van VWS in de periode na mei 2020. Zo is er in het najaar van 2020 contact geweest met Halix over vragen rondom reisbeperkingen die toen door verschillende overheden waren ingesteld. Waarbij is vastgesteld dat dit uiteindelijk geen belemmering zou zijn.
Ook heeft Halix in december 2020 verzocht om voorrang voor zijn (productie)medewerkers op het vaccinatieschema om zo uitval in de productieketen te voorkomen. Hierop is aangegeven dat de vaccinatiestrategie zoals vastgesteld door het kabinet op basis van advies van de Gezondheidsraad leidend is en er geen ruimte is voor uitzondering van de betreffende medewerkers. Recent heeft Halix dit verzoek herhaald, het antwoord is echter ongewijzigd.
Verder is medio februari 2021 de Special Envoy vaccins ingesteld. De Special Envoy vaccins heeft vanuit zijn opdracht met vele CMO’s in binnen en buitenland gesproken en daarmee ook met Halix.
Tevens is er contact geweest tussen Halix en de IGJ over een exportvergunning van de werkzame stof.
Overigens was bij het bezoek aan Halix van de heer Breton, Europees Commissaris voor de interne markt, op 3 maart 2021 een medewerker van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat als begeleiding aanwezig.
Heeft u contact gehad met Halix om te inventariseren waarom zij in mei 2020 kozen voor andere investeerders dan de Nederlandse regering?
In het verlengde van mijn eerdere beantwoording van vraag 2, 4, 7 en 8, is er geen sprake van een dergelijke inventarisatie.
Is er in de periode na mei 2020 tot en met maart 2021 nog contact geweest met de regering van het Verenigd Koninkrijk over Halix? Zo ja, kunt u een feitenrelaas geven van deze contactmomenten?
In de periode na mei 2020 tot en met maart 2021 is vanuit Algemene Zaken half maart 2021 een keer contact geweest met de regering van het Verenigd Koninkrijk over Halix. Over de inhoud van dit soort gesprekken kunnen i.v.m. het vertrouwelijke karakter geen uitspraken gedaan worden. De lijn vanuit Nederland is bekend. De Europese Commissie is eindverantwoordelijk voor de inkoop van vaccins en de Europese Commissie geniet de steun van Nederland.
Aanvullend heeft tussen VWS en het Verenigd Koninkrijk recentelijk op politiek en ambtelijk niveau overleg plaatsgevonden over het Europese systeem van exportlicenties en de potentiele weigering door Nederland, van een exportlicentie voor productie die momenteel plaatsvindt bij Halix en welke bedoeld zou zijn voor productielocaties in het Verenigd Koninkrijk. Inmiddels heeft Halix zijn eerste en enige verzoek voor een exportlicentie teruggenomen. De Europese Commissie overlegt momenteel met het Verenigd Koninkrijk over de toedeling van de werkzame stof van vaccins in de productieketen.
Op welke datum en door wie bent u op de hoogte gebracht dat Halix wel AstraZeneca-vaccins leverde aan het Verenigd Koninkrijk maar niet aan de Europese Unie (EU)? Was dit voor of na het artikel in de Financial Times over de Dutch Mystery Factory van 12 maart jongstleden?3
De belevering van de EU-lidstaten door AstraZeneca verloopt via de Europese Unie, waarbij Halix een leverancier aan AstraZeneca is. Er is geen formeel moment geweest waarop ons is medegedeeld dat de EU niet beleverd zou worden vanuit Halix. In het contract met de EU staat Halix genoemd als een van de CMO’s van waaruit leveringen aan de EU plaats zou kunnen vinden. In de loop van het laatste kwartaal van 2020 werd steeds duidelijker dat de leveringen aan de EU sterk achterbleven bij de verwachtingen. Daarop heeft veelvuldig overleg plaatsgevonden met AstraZeneca, zowel op Europees, als op nationaal niveau. Daarbij bleek dat AstraZeneca nadrukkelijk onderscheid maakt tussen de productieketen voor het VK en die voor de EU en ook dat Halix daarbij door AstraZeneca exclusief wordt gezien als onderdeel van de Britse productieketen. Dat werd formeel zichtbaar bij de afgifte van de markttoelating in de EU.
Op 29 januari 2021 is het positieve markttoelatingsbesluit voor het AstraZeneca-vaccin op de Europese markt afgegeven. In het daarvoor door AstraZeneca overlegde dossier, was Halix niet opgenomen. Dus onder die handelsvergunning was duidelijk dat de Europese Unie vooralsnog niet beleverd zou worden met flacons waar de werkzame stof bij Halix geproduceerd is.
Heeft AstraZeneca ooit richting de Nederlandse regering aangegeven dat de vaccins in Halix alleen voor de Britse markt bedoeld waren? Zo ja, kunt u deze correspondentie met de Kamer delen?
Nee dat heeft AstraZeneca niet formeel aan de Nederlands regering bekend gemaakt. Zoals eerder aangegeven, Halix produceert alleen de werkzame stof van het vaccin.
Op 26 maart 2021 is Halix als productielocatie opgenomen in het EMA registratie dossier11 en daarmee kan de werkzame stof die in Leiden geproduceerd is of wordt, na het hele productie proces te hebben doorlopen, door AstraZeneca aan de Europese Unie geleverd worden.
Is er na goedkeuring van het Oxford/AstraZeneca-vaccin door het Europees Medicijn Agentschap (EMA) op 29 januari jongstleden contact geweest tussen het Ministerie van Algemene Zaken of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (al dan niet namens de EU) met Halix om te inventariseren hoeveel vaccins zij zouden zullen leveren aan de EU? Zo nee, waarom niet?
Nee. De gesprekspartner en contractpartij over leveringen van het finale product vaccin voor de Europese Commissie is AstraZeneca en niet Halix. Halix is niet het bedrijf dat vaccins levert aan de Europese Unie.
In de APA is opgenomen dat Halix onderdeel zou worden van de productieketen van AstraZeneca. Maar verder heeft de Europese Commissie geen specifieke rol in hoe AstraZeneca de productieketen vormgeeft, als AstraZeneca maar voldoet aan haar verplichtingen zoals opgenomen in de APA.
Wat is volgens u de belangrijkste reden dat Halix tot 26 maart jongstleden wel leverde aan het Verenigd Koninkrijk maar niet leverde aan de EU?
Zoals in eerdere antwoorden aangegeven levert Halix niet zozeer aan landen, Halix levert de werkzame stof van het vaccin aan AstraZeneca. De werkzame stof kan door AstraZeneca zelf of door AstraZeneca gecontracteerde CMO’s zowel binnen of buiten de EU verwerkt worden tot het eindproduct (een vaccin).
De belangrijkste reden dat de werkzame stof die door Halix geproduceerd wordt wel in de flacons voor de Verenigde Koninkrijk’s markt terecht komt en niet in de flacons bestemd voor de EU-markt is omdat Halix tot 26 maart 2021 niet was opgenomen in het EMA-dossier voor de markttoelating in de EU. De flacons met vaccins die door AstraZeneca geleverd worden aan de EU kwamen uit andere fabrieken.
Is er een verband tussen het tot 26 maart jongstleden niet leveren van vaccins aan de EU en het feit dat er vanuit Europese lidstaten, waaronder door Nederland, niet geïnvesteerd is in de fabriek Halix? Zo ja, kunt u dit verband toelichten? Zo nee, waarom niet?
De EU heeft een overeenkomst met AstraZeneca en AstraZeneca bepaalt welke productiefaciliteiten zij gebruikt om dat contract na te komen. AstraZeneca heeft ervoor gekozen om Halix in te zetten voor levering aan de Britse markt en andere fabrieken voor de levering aan de EU. Daar is in essentie ook niets mis mee. Alle discussies zijn ontstaan met de leveringsproblemen bij de fabrieken die de EU moeten beleveren.
Bent u geïnformeerd over de bezoeken van de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd waarvan de eerste plaatsvond in augustus 2020 jongstleden? Zo ja, wanneer? Welke actie is daarop vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ondernomen omdat door de geconstateerde onvolkomenheden de vaccinproductie mogelijk in het gedrang zou komen?4
De bezoeken van de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) doen zij op eigen verantwoordelijkheid. Ik word hier niet specifiek over geïnformeerd. Wel heb ik contact gehad over het toezicht in het kader van het transparency mechanism. In het gesprek van 4 mei is wel door Halix aangegeven dat er een IGJ-audit gepland stond. En dat Halix daar zelf contact met de IGJ over heeft.
Verder is het in eerste instantie aan het bedrijf, zoals Halix, om te voldoen aan de kwalificaties die gesteld worden via de regelgeving en door de IGJ geïnspecteerd worden. Halix is in staat gebleken om te voldoen aan de kwalificaties.
Verder hecht ik eraan te benadrukken dat eventuele onvolkomenheden bij een door AstraZeneca gecontracteerde CMO niet persé een leveringsprobleem hoeft op te leveren. AstraZeneca heeft naast Halix, meerdere CMO’s gecontracteerd om te kunnen voldoen aan hun leveringsafspraken.
Is er, gezien het feit dat Halix pas in 2019 gestart is met de productie van vaccins, vanuit de Nederlandse regering aangeboden om de nodige professionaliseringslag te maken of extra investeringen te doen nadat de coronacrisis uitbrak en er waarschijnlijk meer coronavaccins moesten worden geproduceerd?
Er zijn wereldwijd vele CMO’s, zoals ThermoFischer, Catalant, Lonza, die professionele spelers zijn in het produceren van geneesmiddelen en vaccins. En die ook zelf in 2020 geïnvesteerd hebben in het uitbreiden van productiecapaciteit.
Zoals eerder aangegeven was de Nederlandse vaccinstrategie erop gericht om via APA’s en upfront betalingen, als onderdeel van de APA, de beschikking te krijgen over diverse vaccins. Een werkgroep binnen VWS stond wel klaar om daar te faciliteren waar vanuit vaccin bedrijven behoefte was. Zie ook antwoord 2 en 4.
Heeft de Nederlandse regering na de start van de pandemie in het voorjaar van 2020 direct zelf contact gelegd met alle producenten van vaccins die in Nederland gesitueerd zijn? Zo ja, wanneer was dat eerste contact? Zo nee, waarom niet?
Sinds een aantal jaar is er vanuit Algemene Zaken en VWS regelmatig contact met de verschillende in Nederland gevestigde farmaceuten om trends en ontwikkelingen te bespreken. Ook voor de pandemie.
Tijdens de pandemie is er, vanzelfsprekend, ook met verschillende partijen contact geweest om te kijken of er vanuit het kabinet hulp nodig is. Hulp om obstakels bij het ontwikkelen of produceren van vaccins op te lossen. Als er signalen bij Algemene Zaken binnen komen worden die direct gedeeld met VWS en als VWS signaleert dat er iets van een ander departement nodig is, wordt dat direct in gang gezet. Dit om het proces om te komen tot een vaccin of behandeling zo veel mogelijk te faciliteren en stimuleren. Daarbij is er vanuit VWS met individuele bedrijven contact geweest, vanuit de eerdergenoemde werkgroep, om te zien op welke wijze (binnen de kaders en mogelijkheden die de overheid heeft) drempels konden worden weggenomen.
Voor gesprekken met individuele farmaceuten geldt dat over de inhoud van dit soort gesprekken in verband met het vertrouwelijke karakter geen uitspraken gedaan kunnen worden. Tenzij er vanuit het bedrijf iets openbaar gemaakt is. Zoals het feit dat de Minister-President op 22 april 2020 een werkbezoek heeft gebracht aan Jansen Vaccins in Leiden, om te spreken over de inspanningen van dat bedrijf om te komen tot een vaccin. Halix heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het vermelden van de onderwerpen waarover is gesproken.
Verder is er onder meer via de branchevereniging HollandBio een horizonscan gemaakt van relevante productieactiviteiten in Nederland. Deze horizonscan droeg tevens bij aan de keuze voor een aankoopstrategie van vaccins met andere landen.
Wat is de rol van de Nederlandse regering in het, al dan niet namens de Europese Commissie, zelf contact onderhouden met producenten van vaccins die in Nederland gesitueerd zijn, zoals Janssen, Halix, Wacker Biotech, BioConnection en Bilthoven Biologicals?
De autoriteiten als IGJ en Farmatec hebben contact met deze bedrijven voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen. Ook vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en bijvoorbeeld de NFIA zijn contacten met deze bedrijven als onderdeel van hun bedrijvenbeleid.
Vanuit EZK en VWS is ook met verschillende van de genoemde bedrijven gesproken en, daar waar het past, gefaciliteerd. Zie tevens mijn antwoord op vraag 19. En recent heeft de Special Envoy vaccins in zijn rondgang ook met alle bedrijven gesproken als onderdeel van zijn inventarisatie. De rapportage van de Special Envoy is recent naar uw Kamer gestuurd13.
Heeft de Nederlandse regering wel geïnvesteerd in andere producenten van vaccins zoals Janssen, Wacker Biotech, BioConnection en Bilthoven Biologicals voor het opschalen van hun vaccinproductie? Zo ja, kunt in een tabel aangeven hoeveel en wat hiervan het resultaat is geweest?
Nee, de Nederlandse regering heeft niet direct geïnvesteerd. Wel zijn via de APA’s, via de Europese Commissie, ESI-gelden14 beschikbaar gesteld aan de farmaceutische bedrijven waar de EC een contract sloot. Van de bovengenoemde bedrijven gaat het alleen om Janssen.
Had Nederland meer kunnen doen om extra productiecapaciteit, waaronder door Halix, voor de eigen Europese markt veilig te stellen? Zo nee, is er volgens u voldoende uitvoering gegeven aan de motie Marijnissen/Heerma van 16 april 2020?5
Nederland heeft heel veel gedaan om vaccins beschikbaar te krijgen. En dit heeft ook geresulteerd in de aankoop van 70 miljoen dosis van (kandidaat) COVID-19 vaccins.
Vanaf eind april 2020 heeft het Kabinet ingezet op de impuls vaccinontwikkeling COVID-1916, om zo brede toegankelijkheid van vaccins mogelijk te maken. De focus lag daarbij op het stimuleren van: onderzoek en ontwikkeling, productie en de aankoop, distributie en immunisatie. Daarbij is toen, onder andere in samenwerking met de toenmalig speciaal gezant (de heer Sijbesma), verkend welke stimuleringsmaatregelen mogelijk zijn vanuit de Nederlandse overheid. In contact met branchevereniging Holland BIO is daartoe ook een overzicht gecreëerd met relevante productiefaciliteiten, een horizon scan. Ook heeft het RIVM geadviseerd over welke van de op dat moment ruim 110 kandidaat-vaccins in ontwikkeling kansrijk zijn. Verder was er binnen VWS een werkgroep ingesteld om, als individuele bedrijven hierom vroegen, te bezien op welke wijze (binnen de kaders en mogelijkheden die de overheid heeft) drempels konden worden weggenomen. De focus lag daarbij op het faciliteren en het versnellen van bureaucratische processen. Mede in dit verband is er ook contact met Halix geweest. Kortom, Nederland had een open houding naar eventuele verzoeken van bedrijven.
Daarnaast is mede op basis van een inhoudelijke weging van kandidaat-vaccins besloten tot een internationale gezamenlijke investering waarbij via ook de APA’s de vroegtijdige versterking van productie werd gefaciliteerd. Deze inhoudelijke strategie heeft geleid tot een internationale samenwerking om de ontwikkeling en productie van vaccins te stimuleren en daarmee brede beschikbaarheid te realiseren. Dat begon met het TIVA-initiatief en kreeg een vervolg via de Europese Commissie, waarbij Nederland samen met onder meer Duitsland, Frankrijk en Italië als lid van het EU Joint Negotiation Team actief is. Deze inhoudelijke strategie heeft geleid tot een breed portfolio van vaccins waarover Nederland (steeds uiteraard na goedkeuring door de EMA) kan beschikken.
In de brief vanuit de Minister van Medische Zorg en Sport van 30 juni 2020 als reactie op de genoemde motie17 (Kamerstuk 25 295 nummer 454) gaat het kabinet ook in op de aankoopstrategie zoals ik in bovenstaande antwoorden heb geschetst.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het vrijwillig laten vaccineren van mantelzorgers en de (geestelijk) gehandicapte personen die zij verzorgen |
|
Wybren van Haga (FVD), Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Waarom worden mantelzorgers niet gelijk gesteld aan zorgmedewerkers en daarmee in staat gesteld zich met voorrang vrijwillig te laten vaccineren?
Mantelzorgers vervullen binnen onze maatschappij een belangrijke rol. In Nederland is 1 op de 3 personen mantelzorger. Vanwege de nu nog beperkte beschikbaarheid van vaccins heeft het kabinet keuzes moeten maken in de volgorde waarin mensen worden uitgenodigd voor de COVID-19 vaccinatie. Mantelzorgers zullen daarom op grond van hun leeftijd of persoonlijke medische achtergrond worden uitgenodigd voor vaccinatie.
Op advies van de Gezondheidsraad heeft het kabinet ervoor gekozen om de meest kwetsbare doelgroepen als eerste te vaccineren, te beginnen bij de oudste leeftijdsgroepen. Op deze manier kunnen we zo veel mogelijk ernstige ziekte en sterfte voorkomen. Zoals ik in eerdere brieven aan uw Kamer heb toegelicht, zijn daarnaast ook de zorgmedewerkers in de directe COVID-zorg en in de verpleeghuizen, gehandicaptenzorg, wijkverpleging en WMO-ondersteuning uitgenodigd.
Zouden verzorgers die erkend gemachtigd zijn te handelen namens een geestelijk gehandicapt persoon niet de mogelijkheid moeten krijgen om te beslissen over de vrijwillige vaccinatie van de (geestelijk gehandicapte) persoon die ze verzorgen?
Nee, op het moment dat een cliënt wilsonbekwaam ter zake is voor dergelijke beslissingen, is er een wettelijk vertegenwoordiger die deze beslissingen voor de cliënt neemt. Dat kan nooit de zorgverlener van de cliënt zijn.
Het bericht dat bij het onderwijsplan misbruik en willekeur op de loer ligt. |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Rekenkamer: bij onderwijsplan liggen misbruik en willekeur op de loer» en de brief van de Algemene Rekenkamer (AR) waarin zij haar zorgen uit over het Nationaal Programma Onderwijs?1 2
Het Nationaal Programma Onderwijs omvat een forse investering van 8,5 miljard euro, waar in samenspraak met de Tweede Kamer vorm aan wordt gegeven. Hierbij willen we zeker weten dat het goed wordt besteed en dat het beoogde doel wordt bereikt. Met de Algemene Rekenkamer zijn wij van mening dat bewuste keuzes over de financiering, controle en verantwoording op zijn plaats zijn. We bepalen vooraf welke informatie over inspanningen, resultaten en uitgaven nodig is. Waarbij het van belang is de balans te bewaken tussen de inzet van en verantwoording over publieke middelen, de administratieve belasting van medewerkers in het onderwijs en de mate waarop scholen de vrijheid hebben de beste keuzes te kunnen maken om de vertragingen bij hun leerlingen in te lopen. Op 21 mei 2021 hebben wij uw Kamer een brief gestuurd over de nadere uitwerking van het Nationaal Programma Onderwijs.
Wat is uw reactie op het artikel geschreven door onderwijsbestuurder Jeroen Goes over het Nationaal Plan Onderwijs? Kunt u daarbij specifiek ingaan op alle punten die hij benoemt en bekritiseert uit de brief die hierover naar scholen is gegaan?3
Jeroen Goes uit in zijn artikel een aantal zorgen over het Nationaal Programma Onderwijs na corona. Met het Nationaal Programma gaat in korte tijd veel extra geld naar scholen. Dat is van belang omdat voor veel leerlingen de situatie ernstig is en we hen niet kunnen laten wachten. Het Nationaal Programma beoogt een balans te vinden tussen ruimte voor de scholen en duidelijke kaders, juist vanwege de ernst van het probleem en de hoeveelheid geld. We geven daarbij ruimte aan de deskundige blik van schoolleiders en leraren; zij kennen de leerlingen en kunnen de beste inschatting maken van wat werkt op hun school. We willen de scholen vragen deze kennis te combineren met de inzet van beproefde methodieken. Van scholen wordt een extra inspanning gevraagd, maar wel op zo’n manier dat het zoveel mogelijk aansluit bij wat scholen al doen en bovenal ten goede komt aan de leerling. Het gaat er uiteindelijk om dat leerlingen hun opgelopen achterstanden of vertragingen kunnen inhalen. We zien gelukkig dat veel scholen dit goed oppakken. Scholen uiten ook hun zorgen over de belastbaarheid. Uitstel is echter geen optie: we gaan nu de scholen ruimhartige (financiële) ondersteuning geven, want elke maand nog meer vertraging werkt lang door bij leerlingen.
Jeroen Goes uit ook zorgen omdat het geld via een generieke regeling wordt verdeeld, terwijl de problematiek per school sterk kan verschillen. We weten inderdaad dat sommige (groepen) leerlingen onevenredig hard geraakt zijn door de coronacrisis, niet alleen op cognitief vlak maar juist ook sociaal-emotioneel vanwege bijvoorbeeld een complexe thuissituatie. Juist daarom investeren we met het Nationaal Programma extra in leerlingen die dat harder nodig hebben door scholen met veel leerlingen met een hoog risico op achterstanden extra middelen en ondersteuning te bieden. Schoolbesturen en gemeenten hebben zelf ook een rol in het signaleren van bijvoorbeeld schoolverschillen of multiproblematiek op scholen, en de vraag wat er eventueel extra of anders nodig is op scholen met meer coronagevolgen. Wij ondersteunen die scholen met extra ondersteuning en we roepen het schoolbestuur op in gesprek te gaan met zijn scholen en schoolleiders over wat er nodig is om voor alle leerlingen de juiste ondersteuning te bieden.
Met de brief aan scholen hebben we bestuurders, schoolleiders en hun teams geïnformeerd over wat het Nationaal Programma behelst, wat we van hen verwachten en wat scholen van het Ministerie van OCW kunnen verwachten. In het artikel worden vraagtekens geplaatst bij deze planning. In de brief zijn de verschillende stappen in de tijd gezet, als suggestie richting scholen en om zoveel mogelijk aan te sluiten bij hun reguliere plancyclus: schoolscan in april, het kiezen van interventies in mei, het maken en vaststellen van de plannen in mei/juni. Het is niet verplicht om de stappen op deze momenten in de tijd te zetten, deze kunnen ook in elkaar overlopen. Ook kan het schoolprogramma in de loop van het schooljaar worden bijgesteld. Het is in ieder geval van belang dat scholen voor het begin van het schooljaar 2021/2022 hun schoolprogramma’s hebben vastgesteld, zodat zij met ingang van het nieuwe schooljaarkunnen starten met hun aanpak om de opgelopen vertragingen in te lopen.
Hierna volgt een reactie op de overige punten uit het artikel.
Een aanbod in de zomervakantie is van belang voor leerlingen die extra aandacht kunnen gebruiken. In het artikel wordt de zorg geuit dat dit ten koste gaat van de belastbaarheid van het personeel van scholen. Daarom is er de ruimte voor scholen en schoolbesturen om dit bovenschools te organiseren met de hulp van de gemeente en met inzet van anderen dan het personeel van de school. Het aanbod hoeft niet enkel gericht te zijn op het inlopen van cognitieve vertragingen, het kan ook juist gericht zijn op welbevinden van leerlingen.
In het artikel worden vragen gesteld over wat de schoolscan inhoudt. Met de schoolscan wordt bedoeld dat scholen een goede analyse moeten maken van de behoeften en problemen bij leerlingen en binnen de school, zodat de school passende interventies kan kiezen om de vertragingen veroorzaakt door corona mee aan te pakken. Hierbij kunnen scholen uiteraard aansluiten bij data en systemen die zij zelf al gebruiken. Veel scholen doen dit ook al. Op 8 april jl. is een stappenplan gepubliceerd voor bo, vo en (v)so / pro / lwoo dat scholen kunnen gebruiken voor hun eigen analyse.
Het artikel bevat tevens vragen over de inhoud van de «menukaart». Inmiddels is de menukaart met behulp van docenten, schoolleiders en de wetenschap vormgegeven. U bent hierover geïnformeerd middels de brief over de menukaart van 10 mei. De menukaart is vormgegeven van bewezen of zeer-aannemelijk effectieve interventies voor scholen die ingezet kunnen worden voor het inlopen van de leervertraging. Hierdoor wordt het geld ingezet voor het doel, op een effectieve wijze. In het Verenigd Koninkrijk bestond al een overzicht van effectieve interventies die zijn gericht op het terugdringen van vertragingen. Die staan in de toolkit van het Britse kennisinstituut Education Edowment Foundation (EEF). Deze toolkit is tot stand gekomen op basis van een meta-analyse van jarenlang internationaal onderzoek. Deze interventies hebben het startpunt gevormd voor de menukaart. In de menukaart zijn zowel de cognitieve ontwikkeling als de sociaal-emotionele ontwikkeling, welbevinden, schoolontwikkeling en professionalisering meegenomen. De menukaart biedt ruimte aan scholen om in de praktijk een eigen toepassing te geven aan de gekozen maatregelen. De menukaart zal gedurende de looptijd van het Nationaal Programma worden doorontwikkeld aan de hand van aanvullend onderzoek en ervaringen van scholen.
Het artikel adresseert de gevraagde instemming van de medezeggenschap. Voor het slagen van de aanpak die scholen kiezen is het van belang dat de plannen in afstemming met personeel, ouders (en leerlingen) tot stand komen. Niet alleen via de formele medezeggenschap, maar ook in dialoog. Het is aan scholen om daar in onderling overleg invulling aan te geven. Het ook tijdig betrekken van de medezeggenschap draagt eraan bij dat zij hun instemmingsrecht op een goede manier kunnen uitoefenen.
Het artikel gaat ook in op de rol van gemeenten. Het leeuwendeel van het budget van het Nationaal Programma gaat naar scholen, maar ook gemeenten ontvangen een deel en hebben dus een rol. De gemeente kan aanvullend bovenschoolse maatregelen nemen of maatregelen in de voorschoolse educatie treffen. Ook kan de gemeente een rol hebben bij interventies gericht op zorg en welzijn in de school, of bij het bevorderen van samenwerking tussen schoolbesturen, kinderopvangorganisaties, zorg, sociaal werk etc. Het Nationaal Programma Onderwijs is onderdeel van de Rijksbrede ondersteuning jongeren. Voor 1 juni zal het kabinet de Tweede Kamer informeren over de samenhang van de verschillende steunpakketten en programma’s die gericht zijn om jongeren te ondersteunen en perspectief te bieden in deze coronaperiode. We roepen de gemeenten op om bij het maken van hun plannen de middelen van het Nationaal Programma Onderwijs in samenhang te bezien met de extra middelen die zij via het Gemeentefonds ontvangen vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Uit gesprekken met gemeenten blijkt dat velen klaar staan om scholen te ondersteunen. Ook voor gemeenten komt ondersteuning beschikbaar.
Tot slot stelt het artikel vragen bij de financiën. Het bedrag dat in de brief aan scholen is genoemd is een indicatie van het bedrag per leerling, dat per schooljaar zal worden uitgekeerd. Scholen worden in juni hierover nader geïnformeerd.
In hoeverre verwacht u dat de uitvoering van dit plan haalbaar is voor scholen gezien het strakke tijdspad terwijl de werkdruk al torenhoog is, en nu nog hoger in crisistijd? Bent u bereid dit tijdspad te verruimen? Zo nee, waarom niet?
De problematiek die is ontstaan als gevolg van corona is urgent. Er is op korte termijn actie nodig om de opgelopen vertragingen zoveel mogelijk weg te werken, daarom is het niet wenselijk het tijdpad te verruimen, maar om in het funderend onderwijs bij de schoolscan en het vormen en vaststellen van het schoolprogramma zoveel mogelijk aan te sluiten bij de reguliere plancyclus van de scholen. Scholen hebben de ruimte om gedurende het schooljaar en de looptijd van het Nationaal Programma plannen en interventies bij te stellen als de situatie daar om vraagt. We willen scholen vragen in ieder geval om over een jaar de schoolscan opnieuw uit te voeren om het beeld dan opnieuw in kaart te brengen.
Scholen kunnen hulp krijgen bij de analyse (schoolscan) en keuze van interventies, maar ook bij de organisatie van de uitvoering. Daarnaast willen we er op wijzen dat scholen binnen een bestuur of samenwerkingsverband soms te maken zullen hebben met vergelijkbare problematiek, en dan kan het zijn dat het verstandig is om bepaalde interventies bovenschools of bovenbestuurlijk te organiseren. Besturen, samenwerkingsverbanden en gemeenten kunnen hierbij hulp aanbieden.
Op welke wijze gaat u invulling geven aan de aandachtspunten van de AR, namelijk duidelijk maken wat het beoogde maatschappelijk doel is en vooraf bepalen welke informatie over resultaten en uitgaven nodig is in overleg met onderwijsinstellingen en de Kamer? Op welke termijn kan de Kamer de uitwerkingen hiervan tegemoet zien?
Het maatschappelijk doel van het Nationaal Programma Onderwijs is helder omschreven in de Kamerbrief van 17 februari jl. Het beoogde doel is om leerlingen en studenten te helpen hun gaven en talenten tot bloei te brengen, ondanks de coronacrisis en de gevolgen daarvan voor het onderwijs. De problemen in het onderwijs zijn zo dringend dat er zo snel mogelijk actie nodig is om de opgelopen vertragingen en achterstanden in te lopen.
In de uitwerking van de monitoring van de resultaten en uitgaven – die op dit moment in volle gang is – nemen we de aandachtspunten van de Algemene Rekenkamer mee. Om een landelijk beeld te krijgen van de beoogde resultaten van het Nationaal Programma Onderwijs, zijn wij voornemens om scholen in het funderend onderwijs te vragen om aan het begin van schooljaar 2021/2022 in ieder geval over drie dingen te rapporteren. Ten eerste willen we scholen vragen te laten weten of ze een schoolscan en een daarop gebaseerd plan hebben gemaakt, ten tweede of dat plan instemming heeft van de medezeggenschapsraad en ten derde op hoofdlijnen wat er uit de scan is gekomen en welke maatregelen ze hebben gekozen. Er wordt gewerkt aan een zo eenvoudig mogelijke manier om dit te doen.
Daarnaast zijn wij voornemens om schoolbesturen zich in het jaarverslag via XBRL (het portaal van DUO waar jaarrekeningcijfers en beleidsinformatie wordt ingelezen) te laten verantwoorden over de specifieke besteding van middelen in het kader van het Nationaal Programma. Ook zullen zij zich in XBRL verantwoorden over het instemmingsproces van de MR. Op deze manier verkrijgt OCW uniforme verantwoordingsinformatie over de middelen die vanuit het Nationaal Programma Onderwijs beschikbaar komen. De informatie uit het jaarverslag 2021 is in het najaar van 2022 beschikbaar voor de Tweede Kamer. Vanaf het najaar van 2021 sturen we Uw Kamer een halfjaarlijkse voortgangsrapportage.
Voor het mbo, ho en het onderdeel onderzoek wordt op dit moment uitwerking gegeven aan de operationele doelstellingen uit het Nationaal Programma Onderwijs. De overkoepelende doelstelling, het inhalen van de opgelopen vertraging en het voorkomen van verdere vertraging, staat alle betrokkenen in de sectoren helder voor ogen. In contacten met de sector-besturen en de instellingen ervaren wij een groot gedeeld gevoel van urgentie om de toegekende middelen gericht en verantwoord in te zetten. We beogen deze uitwerking en het gezamenlijk monitoren van de inzet van de middelen en het doelbereik vast te leggen in een bestuurlijke afspraak met de sectoren. Daarbij vinden we het belangrijk om een zorgvuldig evenwicht te vinden tussen het beperken van de administratieve lasten van onderwijsinstellingen en het verzamelen van relevante informatie om vast te stellen of het geld aan de juiste doelen is besteed en tot de beoogde maatschappelijke resultaten leidt. Hiervoor maken de instellingen, net als in het funderend onderwijs, een actieplan waarvoor instemming van de medezeggenschap vereist is.
Bent u het eens met de AR dat bij lumpsumsystematiek ook gestandaardiseerde verantwoording door scholen zelf met uniforme informatie hoort? Bent u bereid deze voorwaarde te stellen voor het Nationaal Programma Onderwijs? Kunt u uw antwoorden toelichten?
We hechten er aan dat de verantwoording over publieke middelen transparant is en dat de middelen worden besteed aan het maatschappelijke doel waarvoor ze bestemd zijn. Dat geldt zeker voor de middelen voor het Nationaal Programma.
Voor de verantwoording van besteding van middelen in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs wordt beoogd om in het funderend onderwijs gebruik te maken van gestandaardiseerde verantwoording, aangevuld met een aantal specifieke vragen. Deze verantwoording van de middelen vanuit het Nationaal Programma zal als eis vermeld staan in de regeling.
In de jaarrekening en het bestuursverslag zal het schoolbestuur zich zoals gebruikelijk verantwoorden over de besteding van middelen en over geboekte resultaten. Aanvullend zal het schoolbestuur zich verantwoorden over het gelopen proces waarbij instemming van de MR is gevraagd voor de schoolprogramma’s. In het XBRL-portaal zullen scholen in het funderend onderwijs specifiek inzicht geven in waar de middelen aan zijn besteed en of het gesprek heeft plaatsgevonden met de MR en of er instemming heeft plaatsgevonden. Op deze manier verkrijgen we de beschikking over uniforme informatie over de verantwoording van de middelen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs.
Met de mbo-instellingen, hogescholen, universiteiten, kennisinstellingen en wetenschapsfinanciers maken we afspraken over de informatie die zij in hun bestuursverslag opnemen. Overigens hechten we er aan op te merken dat er in alle onderwijssectoren in toenemende mate gestandaardiseerde informatie beschikbaar is. Naast de financiële verantwoordingseisen die voor alle onderwijsinstellingen gelden, werken instellingen in de sectoren samen met het Ministerie van OCW aan tal van manieren om informatie aan professionals in de sector, de samenleving en de politiek beschikbaar te stellen.
Welke concrete en meetbare doelen heeft u nu al gesteld ten aanzien van het Nationaal Programma Onderwijs, zodat achteraf gecontroleerd kan worden of het geld goed is besteed of niet?
Uitgangspunt is dat de achterstanden die vanwege coronapandemie zijn opgelopen de komende jaren worden ingelopen. Daarnaast wordt ernaar gestreefd om ervoor te zorgen dat de interventies een duurzaam effect hebben op de onderwijskwaliteit.
We zijn voornemens om de voortgang van het programma en het effect van de interventies op verschillende manieren te volgen de komende jaren. Met een nulmeting zal allereerst een landelijk beeld gegeven worden van de omvang en de aard van de vertragingen in het funderend onderwijs. Vervolgens zullen we gedurende de looptijd van het programma door middel van een landelijke resultaatmonitor en implementatiemonitor volgen hoe de uitvoering van het Nationaal Programma vordert en in hoeverre het lukt om de vertraging in het onderwijs in te lopen. De informatie van deze monitoring kan reden zijn om bij te sturen of beleid aan te passen. Voor de monitor in het funderend onderwijs zal onder andere gebruik worden gemaakt van analyses van LVS-data en eindresultaten. In alle sectoren zal gebruik worden gemaakt van DUO-data over onderwijsloopbanen, resultaten uit onderzoeken van o.a. de inspectie en nieuw op te zetten onderzoeken.
Deelt u de mening dat de coronacrisis de achterstanden en de kansenongelijkheid in het onderwijs alleen maar hebben vergroot en incidenteel geld daarvoor niet (alleen) de oplossing is, maar er ook structureel meer geld geïnvesteerd moet worden in het onderwijs zoals een meerderheid van de schoolleiders ook graag wil? Kunt u uw antwoord toelichten?
We delen de mening dat door de coronacrisis de achterstanden in het onderwijs zijn vergroot, en dat leerlingen die al een grotere achterstand hadden harder zijn geraakt. Daarom zijn we voornemens om nu actie te ondernemen om de opgelopen vertragingen zo snel als mogelijk in te lopen. Het idee is om het Nationaal Programma zo vorm te geven, dat de scholen met de grootste uitdagingen, de meeste ruimte krijgen. Het gaat bij deze vertragingen en achterstanden om een tijdelijk probleem, waarvoor dus ook tijdelijke middelen komen. Het huidige kabinet is demissionair en het is dus niet aan dit kabinet om uitspraken te doen over structurele extra middelen.
Het bericht dat Nederland niet is uitgenodigd voor de door de VS georganiseerde klimaattop |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «President Biden Invites 40 World Leaders to Leaders Summit on Climate»1 en «Nederland is allang geen leider meer op klimaatgebied»?2
Ja.
Klopt het dat Nederland niet is uitgenodigd voor deze door de VS georganiseerde klimaattop?
De Verenigde Staten (VS) hebben Nederland uitgenodigd voor het ministeriële overleg over adaptatie en weerbaarheid, als onderdeel van de klimaattop. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat zal deelnemen aan deze bijeenkomst op 22 april, die evenals de gehele top online te volgen is voor publiek. Nederland is verheugd dat adaptatie op de agenda staat. Nederland pleit internationaal voor meer aandacht voor adaptatie en heeft dat ook in de contacten met de VS uitgedragen. Het ministeriële overleg van de klimaattop biedt een goede mogelijkheid om de follow-up van de Climate Adaptation Summit te bespreken die Nederland eerder dit jaar organiseerde, en waaraan ook de Amerikaanse Klimaatgezant John Kerry heeft deelgenomen.
Hoe gaat u zich op de hoogte stellen van de informatie die zal worden uitgewisseld op deze internationale klimaattop, meer specifiek de informatie die zal worden ingebracht door de aanwezige internationale klimaatkoplopers?
Zie ook het antwoord op vraag 2. In het kader van de door dit kabinet geïntensiveerde klimaatdiplomatie is Nederland actief op verschillende fronten en in verschillende multilaterale gremia, zoals binnen de Verenigde Naties in de UNFCCC en de G20. Nederland benut die internationale contacten en andere bilaterale ontmoetingen voor het verkrijgen van informatie over mondiale voortgang op klimaatgebied. Dat zal voor deze klimaattop niet anders zijn.
Gaat u na afloop contact opnemen met de deelnemers van deze klimaattop? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe gaat u de Tweede Kamer op de hoogte stellen van de informatie die zal worden uitgewisseld op deze internationale klimaattop, meer specifiek de informatie die zal worden ingebracht door de aanwezige internationale klimaatkoplopers?
De Kamer wordt elk jaar door de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en door de Minister van Economische Zaken en Klimaat bij Kamerbrief geïnformeerd over de stand van zaken van de mondiale klimaatdiplomatie op een breed scala van onderwerpen. De voortgang op het gebied van de mondiale ambities van het Kabinet wordt hierin meegenomen. U ontvangt deze brief voor de zomer. Verder zal de Kamer verslagen ontvangen van voor klimaat relevante multilaterale bijeenkomsten, zoals de G20, COP-26 en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.
Kunt u een actuele stand van zaken geven met betrekking tot de Nederlandse inzet bij de internationale klimaattop in Glasgow (COP26) die vooralsnog in november 2021 zal worden georganiseerd?
Tijdens COP-26 zullen multilaterale besluiten genomen moeten worden door de landen die partij zijn bij de het raamverdrag inzake klimaatverandering (UNFCCC) en de Overeenkomst van Parijs. Deze besluiten zullen vooral in het teken staan van de afronding van de regels voor het uitvoeren van de afspraken uit de Overeenkomst van Parijs. Daarnaast zal COP-26 voorzitter het Verenigd Koninkrijk de aandacht vestigen op de nationale klimaatplannen die landen in aanloop naar COP-26 zullen indienen en de mondiale transities die nodig zijn voor een klimaatneutrale en klimaatweerbare samenleving. Nederland neemt in EU-verband actief deel aan de onderhandelingen over de multilaterale besluiten en bijdragen aan de verschillende politieke doelen die de COP-26 voorzitter heeft gesteld3. U ontvangt in het najaar een Kamerbrief omtrent de Nederlandse inzet voor COP-26.
Erkent u dat het uitblijven van een uitnodiging voor de door de VS georganiseerde klimaattop (terwijl diverse internationale klimaatkoplopers wel mogen deelnemen) een pijnlijke bevestiging is van de gebrekkige internationale status van Nederland als het gaat om het aanpakken van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat zegt het u dat Nederland internationaal niet wordt gezien als internationale klimaatkoploper?
Ik deel deze mening niet. Met het Klimaatakkoord heeft Nederland, vooruitlopend op een aanscherping van het Europese 2030-reductiedoel, haar nationale ambities opgehoogd. Hiernaast heeft het kabinet de afgelopen jaren actief en succesvol gelobbyd om in Europa de klimaatambities fors aan te scherpen. Nederland heeft het voortouw genomen om het Europese klimaatdoel voor 2030 op te hogen naar een emissiereductie van tenminste netto 55% ten opzichte van 1990. Ook is in EU-verband een langetermijndoel afgesproken van klimaatneutraliteit in 2050. De Europese Unie is de eerste en tot nog toe de enige van de drie grootste mondiale uitstoters van broeikasgassen, die haar nationale klimaatambitie heeft aangescherpt. Daarmee geven we het voorbeeld voor de Verenigde Staten en China en andere landen uit de G20.
Erkent u dat dit een logisch gevolg is van de ontoereikende inspanningen van dit kabinet en vorige kabinetten om de klimaatcrisis aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Zie het antwoord op vraag 8.
Herinnert u zich dat u dit kabinet aankondigde als «het groenste kabinet ooit» en dat u Nederland meermaals afschilderde als internationale klimaatkoploper?
Ja.
Erkent u dat deze grootspraak haaks staat op de barre realiteit waarin Nederland onder andere kwam aanzetten met een boterzachte klimaatwet, het klimaatakkoord op diverse onderdelen liet dicteren door grote vervuilers, onderaan bungelt wat betreft het aandeel duurzame energie, liever naar de Hoge Raad stapte dan dat er actie werd ondernomen om het Urgenda-doel te halen en dat dit Urgenda-doel vervolgens ook werd gemist? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland heeft als een van de eerste landen wereldwijd een klimaatwet aangenomen, waarin is vastgelegd dat de nationale broeikasgasuitstoot vrijwel geheel wordt gereduceerd en die brede politieke steun geniet. Met het Klimaatakkoord heeft Nederland de nationale ambities voor 2030 in alle sectoren opgehoogd. Daarnaast heeft Nederland een leidende rol gehad in het ophogen van de Europese klimaatambities. Sinds 2017 heeft Nederland met een klimaatambitieuze EU-kopgroep, die toen begon met drie andere EU-lidstaten, nauw samengewerkt om dat mogelijk te maken. De ophoging van het 2030-doel in de Europese Unie, dat dit jaar nader wordt uitgewerkt in wet- en regelgeving voor de verschillende sectoren, zal ook doorwerken op het nationale klimaatbeleid. Tot slot heeft het kabinet een groot pakket aan maatregelen ingezet in het kader van het Urgenda-vonnis. De definitieve en vastgestelde uitstootcijfers over 2020 volgen in januari 2022.
Erkent u dat er een crisisaanpak nodig is voor de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van de klimaatcrisis is een urgente opgave. Ik heb in het antwoord op vraag 7 aangegeven hoe het kabinet zich hier de afgelopen jaren voor heeft ingezet. Het is nu aan het nieuwe kabinet om te bepalen hoe de aanpak tegen klimaatverandering wordt voortgezet.
Erkent u dat het aankomende kabinet zo snel mogelijk, zo veel mogelijk moet doen om een verdere opwarming van de aarde te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van de door de VS georganiseerde klimaattop op 22 en 23 april?
Ja.
Matchfixing en het Instituut Sportrechtspraak (ISR) |
|
Jeanet van der Laan (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht «Matchfixing in het basketbal: spelers verdacht van opzettelijk verliezen vier wedstrijden»?1
Het manipuleren van sportwedstrijden is een bedreiging voor eerlijke sportbeoefening en schaadt het vertrouwen en het plezier van de sportliefhebber.
Wat vindt u van het bericht dat het Instituut Sportrechtspraak (ISR) heeft besloten de zaak stil te leggen, omdat het aangeeft te weinig geld en bevoegdheden te hebben voor verder onderzoek?
De betreffende zaak werd stil gelegd vanwege doodlopende sporen in het buitenland en niet vanwege gebrek aan middelen of bevoegdheden.
Bent u het eens met stelling van het ISR dat zij te weinig bevoegdheden hebben voor verder onderzoek naar matchfixing? Zo ja, waar kunnen deze bevoegdheden worden uitgebreid?
Onderzoek naar matchfixing is zeer complex, is veelal grensoverschrijdend en vergt veel inzet en middelen. Het ISR is een private organisatie en heeft derhalve niet de beschikking over de opsporingsmiddelen die zijn voorbehouden aan onze opsporingsinstanties. Het is ook niet de bedoeling van de wetgever dat private organisaties zich over dergelijke onderzoeken buigen en over voor burgers ingrijpende middelen kunnen beschikken.
Het ISR kan wel binnen de kaders van het tuchtrecht onderzoek doen en sporters die zich schuldig maken aan matchfixing tuchtrechtelijk vervolgen. De aanpak van matchfixing is erbij gebaat om met opsporingsinstanties, kansspelaanbieders én de sport dit probleem gezamenlijk aan te pakken, waarbij de onderlinge taken gescheiden, maar in overleg worden uitgevoerd.
Kunt u in het bestrijden van matchfixing de relatie beschrijven tussen het Openbaar Ministerie (OM), de politie en het ISR? Zo ja, kunt u hierbij aangeven wat ieders bevoegdheden zijn?
De opsporing en vervolging binnen het strafrecht is de bevoegdheid van politie en Justitie (FP). Ook voor matchfixing. Politie en Justitie beschikken over de opsporingsmiddelen die zijn benoemd in het wetboek van Strafvordering, voor het opsporen en vervolgen van strafbare feiten. Het ISR kan wel binnen de kaders van het tuchtrecht onderzoek doen en sporters die zich schuldig maken aan matchfixing tuchtrechtelijk vervolgen. Daarbij wil ik benadrukken dat de Stichting ISR een private partij is die zich niet begeeft op het terrein van opsporing van strafbare feiten, maar verantwoordelijk is voor het tuchtrechtelijk onderzoek en de sanctionering van overtreders voor de aangesloten sportbonden.
Voor een effectieve preventie, signalering en aanpak van matchfixing is samenwerking tussen alle betrokken partners zowel vanuit de sport als de opsporing noodzakelijk. In Nederland wordt deze samenwerking vormgegeven in het signalenoverleg sportfraude (operationeel), Nationaal Platform Matchfixing (beleidsmatig) en Strategisch Beraad Matchfixing (strategisch).
Kunt u een beknopt overzicht geven van hoe matchfixing wordt aangepakt in andere landen binnen de Europese Unie en daarbij aangeven hoe deze landen hun taken en bevoegdheden tussen sportrechtspraak, OM en politie hebben geregeld?
Momenteel wordt in het kader van het herijken van de structuur rond de bestrijding van matchfixing naar andere landen gekeken hoe die dit georganiseerd hebben. Vooruitlopend op de definitieve uitkomsten hiervan kan aan worden gegeven dat er geen eenduidige wijze is waarop dit in andere landen is geregeld.
Ziet u een verband tussen deze uitspraak van het ISR en het bericht «Sportrechtbank kraakt door machtsmisbruikzaken», waarin wordt gesteld dat zaken te lang duren en procedures niet optimaal verlopen vanwege beperkt budget?2
Nee, de mededeling van het ISR heeft specifiek betrekking op de matchfixingonderzoeken en de beperking in opsporingsmiddelen en gegevensuitwisseling.
Zijn de extra financiële middelen voor het ISR, waarover u eerder berichtte, ook bedoeld voor extra capaciteit in onderzoek naar matchfixing? Zo ja, om hoeveel extra geld gaat het in totaal en is dit voldoende voor het uitbreiden van de capaciteit van het ISR voor onderzoek naar matchfixing? Zo nee, waarom niet?3
Ja. De extra financiële steun voor het ISR heeft als doel om ook in de toekomst bij een stijging van het aantal meldingen adequate opvolging te kunnen blijven geven aan grensoverschrijdend gedrag. Hier valt (onderzoek naar) matchfixing ook onder, met daarbij dus de kanttekening dat indien zicht wordt gekregen op een strafbaar feit de zaak overgaat naar opsporing en OM. Met de extra financiële steun gaat de financiering van het ISR richting een structurele 1 miljoen per jaar.
Heeft er na het onderzoek van de Tilburg Universiteit in 2013 nog vervolgonderzoek van vergelijkbare grootte plaatsgevonden over de mate van matchfixing in Nederland? Zo nee, zijn er plannen om een vervolgonderzoek te starten? Zo ja, welk(e) onderzoek(en) betreft dit?4
Er vindt op dit moment een grootschalig Europees onderzoek naar sport-gerelateerde matchfixing plaats: EPOSM, Evidence-based Prevention Of Sporting-related Match-fixing5. Uitgevoerd door Universiteit Gent en Utrecht, co-gefinancierd door het Erasmus+ programma van de Europese Unie. Het onderzoek loopt nog, het deelrapport over Nederland wordt volgende maand verwacht.
Dat is bij mijn weten het eerste grootschalige en min of meer
vergelijkbare onderzoek naar matchfixing dat is uitgevoerd sinds het onderzoek van Spapens en Olfers in 2013.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Afgewezen zorgaanbieders glippen weer binnen via de achterdeur' |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Afgewezen zorgaanbieders glippen weer binnen via de achterdeur»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel. Ik vind het onacceptabel dat zorgbehoevenden door fraude niet de zorg krijgen die ze nodig hebben. Geld dat bestemd is voor de zorg moet ook besteed worden aan de zorg.
Wat vindt u van dit artikel?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zienswijze van de onderzoekers dat door het versnipperde zorgsysteem het ontbreekt aan een eenduidige aanpak van aanbieders die onder de maat functioneren?
Het huidige zorgstelsel staat een eenduidige aanpak van aanbieders die onder de maat functioneren niet in de weg. Elke inkopende instantie heeft instrumenten om afspraken te maken met zorgaanbieders voor het leveren van goede kwaliteit en het rechtmatig declareren van geleverde zorg. Inkopers van zorg zetten zich in om goede zorg in te kopen voor zorgbehoevenden. Daartoe stellen zij eisen op waar zorgaanbieders aan moeten voldoen. Tijdens een inkoopprocedure vraagt de inkopende partij daarvoor ook gegevens op bij de zorgaanbieder zodat getoetst kan worden of de zorgaanbieder aan de gestelde eisen voldoet (controle op rechtmatigheid). Veel oplossingen kunnen gevonden worden in het proces van inkoop en toezicht vanuit de eigen organisaties. Met nieuwe wetgeving op de toetreding van zorgaanbieders (Wtza) en de integriteit van de bedrijfsvoering (Wibz) worden daarnaast regels voor zorgaanbieders verder aangescherpt.
Door beperkingen aan het delen van persoonsgegevens tussen de organisaties zijn er helaas ook zorgaanbieders die frauderen en nu buiten beeld blijven. Daarom ligt het Wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) in de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel biedt instanties in het zorgdomein grondslagen voor de uitwisseling van (persoons)gegevens indien dat noodzakelijk is voor de bestrijding van fraude in de zorg. Het wetsvoorstel vormt het kader voor twee afzonderlijke instrumenten, namelijk het Waarschuwingsregister zorgfraude en het Informatieknooppunt zorgfraude. Dit wetsvoorstel is begin 2021 controversieel verklaard.
Daarnaast heeft een werkgroep van vertegenwoordigers van zorgkantoren en gemeenten in december 2020 een advies uitgebracht met betrekking tot de gegevens die gemeenten en zorgkantoren nodig hebben bij het verdiepend dossieronderzoek naar pgb-fraude en bij zorg in natura. In de derde voortgangsrapportage rechtmatige zorg (Kamerstuk 28 828, nr. 126) is aangegeven dat de komende maanden wordt bekeken of en hoe het advies van de werkgroep kan worden vertaald door aanpassingen in de wetgeving om bilaterale gegevensuitwisseling mogelijk te maken. Deze uitwerking is momenteel gaande.
Al deze trajecten kunnen bijdragen aan het verbeteren van de informatiepositie van inkooporganisaties en toezichthouders en daarmee aan een meer gerichte aanpak van frauderende zorgaanbieders.
Deelt u het standpunt dat in dit artikel verschillende problemen ten aanzien van het afsluiten van contracten en het leveren van zorg de revue passeren die ieder een andere oplossing vragen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat als een zorgverzekeraar fraude vaststelt, dat dit automatisch gevolgen moet hebben voor zorgcontracten die dat bedrijf heeft met het Ministerie van Justitie en Veiligheid of met gemeenten? Of vindt u van niet en zo nee, waarom niet?
Het feit dat een zorgverzekeraar fraude vaststelt is op zichzelf onvoldoende reden voor gemeenten of DJI om automatisch de overeenkomst vroegtijdig te beëindigen. Het is voor inkooporganisaties van belang dat zorgaanbieders voldoen aan de door in dit geval gemeenten of DJI gestelde eisen. Daar kan een organisatie nog steeds aan voldoen, ook al beëindigt een andere inkopende organisatie een contract of verlengt deze niet. Het kan wel een reden zijn – en dat lijkt me ook heel verstandig – voor inkooporganisaties om het contractmanagement te intensiveren om zekerheid te krijgen over de kwaliteit en rechtmatigheid van de door de zorgaanbieder geleverde zorg.
Kunt u toelichten hoe het kan dat vervolgens diezelfde cliënten ondergebracht worden onder een andere wet, dus een indicatie voor de Wet langdurige zorg (Wlz) krijgen?
Het is voor zorgaanbieders niet zomaar mogelijk om zorg vanuit de Wlz te leveren. Het Centrum Indicatiestelling zorg (CIZ) is verantwoordelijk voor de indicatiestelling van de Wlz. De indicatiestelling wordt onafhankelijk, objectief en uniform uitgevoerd. Aan de hand van de zorginhoudelijke toegangscriteria wordt de zorgbehoefte van de cliënt vastgesteld en daarmee of de cliënt in aanmerking komt voor de Wlz. Het gaat hier om een blijvende behoefte aan 24 uur zorg en/of toezicht in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen. Pas wanneer de zorgaanbieder een cliënt(en) heeft met een Wlz-indicatie kan er een contract worden afgesloten met een zorgkantoor (zorg in natura) of is zorg via een persoonsgebonden budget (pgb) mogelijk.
Heeft u informatie over hoe vaak het voorkomt dat zorgaanbieders die geen contract krijgen bij een gemeente via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), proberen om cliënten onder te brengen in de Wlz? Hoe groot is dit probleem? Komt dit bij alle zorgkantoren voor?
Er is geen registratiesysteem voor zorgaanbieders die geen contract (meer) krijgen bij een gemeente en vervolgens cliënten onder willen brengen bij de Wlz. Het is dus niet duidelijk hoe groot dit probleem is.
Deelt u het standpunt dat hier het persoonsgebonden budget (pgb) in de Wlz niet voor bedoelt is?
Het pgb in de Wlz is inderdaad geen automatische optie voor zorgaanbieders die geen contract krijgen bij gemeenten. De Wlz is bedoeld voor mensen met een chronische ziekte of beperking die blijvend 24 uur per dag toezicht of zorg nodig hebben. Mensen kunnen ervoor kiezen hun Wlz-zorg via een pgb te regelen. Om hiervoor in aanmerking te komen, moet aan meerdere voorwaarden worden voldaan. Ten eerste is een Wlz-indicatie nodig, die door het CIZ wordt toegekend via een onafhankelijk, objectief en uniform proces (zie beantwoording vraag 6). Ten tweede toetsen zorgkantoren vervolgens of iemand met een Wlz-indicatie (of zijn/haar vertegenwoordiger) voldoende vaardig is om het pgb goed te beheren. Een overstap van de Wmo naar (zwaardere) Wlz-zorg is dus niet zomaar mogelijk.
Wat vindt u ervan dat een andere manier om de gemeentelijke cliënten binnenboord te houden is om dan maar hun zorgzwaarte te verlagen?
Ik heb contact opgenomen met de gemeente Arnhem om nadere informatie over de gang van zaken in te winnen. De gemeente heeft mij desgevraagd nader geïnformeerd over de wijze waarop een besluit is genomen over een aanpassing van de zorgzwaartes van de cliënten in casu. Wijkcoaches beoordelen samen met de inwoners en anderen, zoals behandelaren en andere deskundigen, welke ondersteuning nodig is (aan de hand van het ondersteuningsplan dat per inwoner wordt opgesteld). Als de inwoner stappen heeft gezet op weg naar meer zelfstandigheid, kan er afgeschaald worden naar een lichtere vorm van ondersteuning. De zorgzwaarte is dus altijd een momentopname omdat beschermd wonen een tijdelijke voorziening is waarbij de ondersteuning erop gericht is dat de inwoner weer zelfstandig kan wonen. De zorgvraag van de inwoner is voor de gemeente leidend geweest bij de toekenning van zorg en niet het aanbod of de omstandigheden van de aanbieder. Met inwoners wordt en is daarbij op individueel niveau gekeken wat de bij hun zorgvraag passende toekenning is.
Op basis van de informatie van de gemeente constateer ik dat er geen sprake is van het binnenboord houden van cliënten door hun zorgzwaarte te verlagen. De situatie van de cliënt is voor de gemeente leidend geweest en niet de situatie van de aanbieder. Dit vind ik ook de juiste benadering.
Zoals in mijn antwoord op vraag 6 aangegeven is het voor zorgaanbieders niet zomaar mogelijk om zorg vanuit de Wlz te leveren. Daarnaast kunnen indicaties in de Wlz niet zomaar op verzoek van de zorgorganisatie worden bijgesteld. De zorgbehoefte wordt door het CIZ onafhankelijk onderzocht en vastgesteld aan de hand van de zorginhoudelijke toegangscriteria Wlz.
De Jeugdwet, de Wmo2015 en de Wlz hebben verschillende doelen en doelgroepen. Het is niet zo dat een aanbieder zelf de zorgzwaarte of indicatie kan aanpassen om vanuit een andere wet zorg of ondersteuning te bieden. Daarvoor gelden de hierboven beschreven procedures voor de verschillende zorgwetten. In de praktijk kan het wel voorkomen dat een zorgverlener verwijst naar een andere zorgvorm (met andere wettelijke regimes), juist vanwege de zwaarte of de soort problematiek en zorg die van toepassing is.
Wat vindt u ervan dat over de kwetsbare jongeren met een geestelijke gezondheidszorg (ggz)-problematiek heen, er door middel van bijstelling van de indicaties, zorgorganisaties in de benen worden gehouden?
Zie antwoord vraag 9.
Waarom is bij de invoering van de Wlz in 2015 de mogelijkheid verdwenen om allerlei informatie op te vragen om goed fraudeonderzoek te kunnen doen? Denkt u niet dat het raadzaam is deze mogelijkheid weer in de Wlz op te nemen? Waarom vindt u van wel, of waarom van niet?
Bij de totstandkoming van de Wlz heeft de Autoriteit Persoonsgegevens, in lijn met de AVG, geoordeeld dat artikel 54 AWBZ te ruim geformuleerd was. In de Wlz zijn op basis van de toen bekende gegevensstromen de artikelen 9.1.2 en 9.1.3 WIz geformuleerd. Gemeenten en zorgkantoren geven aan dat de huidige grondslag meer sluitend kan worden gemaakt in geval zorgaanbieders domein overstijgend werken en bilaterale gegevensuitwisseling in fraude onderzoek nodig is. Zoals in mijn antwoord op vraag 4 aangegeven is in de derde voortgangsrapportage rechtmatige zorg (Kamerstuk 28 828, nr. 126) aangegeven dat de komende maanden wordt bekeken of en hoe dit kan worden opgelost, zoals door wijziging van wet- en regelgeving. Deze uitwerking is momenteel gaande.
Het bericht ‘Nederlands pensioengeld betrokken bij illegale veehandel en ontbossing Amazone’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de onderstaande artikelen waaruit blijkt dat Braziliaanse vleesverwerker JBS vee koopt uit de Amazone van illegale boerderijen, wat ondersteund wordt door de satellietbeelden van Global Forest Watch?
Ja.
Kunt u bevestigen dat ambtenarenpensioenfonds ABP het Convenant Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen Pensioenfondsen (IMVB-convenant) heeft getekend en dus gecommitteerd is aan duurzaam beleggen?3
Ja.
Hoe passen de investeringen van ABP, die leiden tot ontbossing, bij de geïntensiveerde inzet van de overheid voor internationaal bosherstel?4
De geïntensiveerde inzet van het kabinet op internationaal bosbehoud en bosherstel is niet te verenigen met investeringen die leiden tot ontbossing. Het kabinet richt zich juist op het voorkomen van wereldwijde ontbossing en zet de daartoe beschikbare diplomatieke en financiële instrumenten in. Eén van de hoofddoelen van onze internationale inzet op bosbehoud en bosherstel is het stoppen van mondiale ontbossing en bosdegradatie in uiterlijk 2030.5 We willen daarom in EU-verband en vanuit Nederland ontbossingsvrije landbouwgrondstoffenketens en houtproductie stimuleren, met als doel ontbossingsvrije ketens in 2030.
Nationaal draagt de overheid bijvoorbeeld bij aan de werkgroep Biodiversiteit van het Platform voor Duurzame Financiering van DNB. Deze werkgroep heeft recent een gids uitgebracht met praktische instrumenten om ontbossing tegen te gaan en risico’s te beperken.6 Ook in de EU zal het kabinet zich inzetten voor het voorkomen van wereldwijde ontbossingen in de financiële sector, bijvoorbeeld door te pleiten voor een ambitieuze toekomstige uitwerking van de duurzame taxonomie op biodiversiteit. Ten slotte draagt het kabinet internationaal bij aan de oprichting van Task Force on Nature-related Financial Disclosures (TNFD). De TNFD zal een vrijwillige internationale standaard voor de rapportage van duurzaamheid gerelateerde risico’s ontwikkelen.
Het kabinet vindt het vanzelfsprekend zeer zorgelijk als investeringen hebben bijgedragen aan ontbossing. Het kabinet verwacht daarom ook van pensioenfondsen en andere investeerders dat zij handelen conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en bestaande best practices met betrekking tot duurzame financiering onderschrijven, actief uitdragen in hun beleid en daar naar handelen. Hoe individuele pensioenfondsen invulling geven aan de naleving van deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid en keuze van de individuele pensioenfondsen. Zo hebben vier grote Nederlandse pensioenfondsen, waaronder het ABP, aan deze verantwoordelijkheid invulling gegeven door hun beleggingen in Chinese bedrijven, die rechtstreeks betrokken zijn bij de onderdrukking van de Oeigoeren, te beëindigen. Hierover hebben zij op 20 mei jl. bericht.7
In de IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) heeft het kabinet aangegeven in te zetten op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, die bij voorkeur op EU-niveau wordt ingevoerd. De Europese Commissie werkt aan een wetgevende voorstel op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur, waar gepaste zorgvuldigheid onderdeel van uitmaakt. Dit voorstel wordt verwacht in de tweede helft van 2021. Het kabinet zet in op ambitieuze EU-wetgeving en houdt daarover contact met de Europese Commissie. De uitwerking van de bouwstenen voor een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, die primair als input voor het Commissievoorstel dienen, gaat onverminderd door. Mocht een effectief en uitvoerbaar voorstel Europees niet van de grond komen, dan liggen de bouwstenen klaar voor het invoeren van nationale dwingende maatregelen.
Erkent u, met hoogleraar tropische bosecologie Pieter Zuidema van de Wageningen Universiteit, dat veeteelt de grootste veroorzaker van ontbossing in Brazilië is?5 Zo nee, hoe omschrijft u de rol van veeteelt in ontbossing in Brazilië?
Ontbossing in Brazilië is een complex proces, waarbij verschillende factoren zowel direct als indirect een rol spelen. De beschikbare gegevens wijzen er inderdaad op dat veeteelt de grootste aanjager van ontbossing in Brazilië is, in samenhang met een proces van landspeculatie, waar helaas ook (lokale) financiële instellingen bij betrokken zijn. De waarde van een stuk land neemt enorm toe nadat het is ontbost, waarmee wordt gespeculeerd op later gebruik voor veeteelt en soms ook landbouw (o.a. soja). Extensieve veeteelt is vaak de eerstvolgende stap na ontbossing in dat proces van veranderend landgebruik.
Zoals genoemd onder de beantwoording van vraag 3 verwacht het kabinet van pensioenfondsen dat zij handelen conform de OESO-richtlijnen, UNGP’s en dat zij bestaande best practices met betrekking tot duurzame financiering onderschrijven, actief uitdragen in hun beleid en daarnaar handelen. Het is de keuze en de verantwoordelijkheid van individuele pensioenfondsen in welke bedrijven zij wel of niet investeren. Dit geldt ook voor de beslissing om engagement te voeren met een bedrijf of juist over te gaan tot uitsluiting. Het kabinet is van mening dat investeringen die bijdragen aan ontbossing niet duurzaam en erg onwenselijk zijn.
Op welke manier is het logisch dat een pensioenfonds dat duurzaam wil beleggen hierin investeert?
Zie antwoord vraag 4.
Is het label «duurzaam krachtens het IMVB-convenant» in overeenstemming met het feit dat ABP weet dat de keten in kwestie niet inzichtelijk is, dat het track record van JBS niet goed is, en dat onderzocht is dat JBS samen met Marfig en Minerva het meest betrokken is bij de ontbossing en illegale houtkap t.b.v. sojaplantages en illegale veehouderij?6 Op welke manier?
Het kabinet vindt het belangrijk dat het beleggingsbeleid van pensioenfondsen verantwoord is en heeft samen met pensioenfondsen, vakbonden en maatschappelijke organisaties het convenant Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen (IMVB) gesloten. Het IMVB-convenant richt zich op de inbedding van de OESO-richtlijnen en UNGP’s in het beleid van pensioenfondsen en implementatie in de uitvoering. Er is mijns inziens geen label «duurzaam krachtens het IMVB-convenant». Hoe een bij het convenant aangesloten pensioenfonds invulling geeft aan de naleving van deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid en keuze van het pensioenfonds zelf.
Binnen dit convenant prioriteert een pensioenfonds duurzaamheidsthema’s op basis van risico-inschatting, gepaste zorgvuldigheid (due diligence) en deelnemersraadpleging. Of een thema wordt geselecteerd als meest prioritair is een afweging die elk pensioenfonds afzonderlijk maakt met inachtneming van ernst en waarschijnlijkheid in lijn met de OESO-richtlijnen en van deelnemersvoorkeuren. De afspraken in het convenant zien op de implementatie van de zes stappen voor gepaste zorgvuldigheid. De pensioenfondsen kunnen daarmee binnen de hiervoor gestelde termijnen in het convenant hun duurzaamheidsrisico’s beter gaan beheersen. Een pensioenfonds dient zelf actief een brede risico-inschatting op duurzaamheid te maken. Het naleven van de implementatie van het convenant worden daarbij gemonitord door een onafhankelijke monitoringcommissie.
Pensioenfondsen kunnen de invloed die het fonds heeft als belegger op bedrijven vergroten door engagement te voeren. Daar waar sprake is van controversiële en schadelijke activiteiten wordt ernaar gestreefd om afspraken te maken met het bedrijf om het effect van die activiteiten mitigeren of zelfs beëindigen. Het is gebruikelijk dat een pensioenfonds enkele jaren engagement voert waarbij tussentijds de balans wordt opgemaakt of het bedrijf stappen neemt. Als er geen enkele vooruitgang wordt geboekt kan een pensioenfondsbestuur uiteindelijk beslissen om over te gaan tot desinvestering.
Bent u bekend met het feit dat veel investeerders JBS al hebben uitgesloten, omdat het bedrijf onvoldoende is gecommitteerd aan verduurzaming,7 waaronder de Nederlandse pensioenfondsen PMT en PME?8
Ja.
Welke verantwoordelijkheid heeft pensioenfonds ABP precies in voorliggende casus volgens u, gezien de controversiële track record van de Braziliaanse vleesverwerker JBS die algemeen bekend is?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat het onverantwoordelijk is als bedrijven in de vleessector in Brazilië samenwerken met leveranciers, terwijl ze weten dat ze niet kunnen achterhalen of die legaal of illegaal opereren? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met de oproep van een groep hoogleraren en wetenschappers van o.a. de Wageningen Universiteit aan hun pensioenfonds, het APB, om niet langer te investeren in grote vleesbedrijven als JBS?9
Ja.
Bent u het met de specialisten van de Wageningen Universiteit eens dat de financiële sector een sleutelrol heeft in de ombuiging naar duurzaamheid? Waarom wel of niet?
De financiële sector heeft een belangrijke rol in de duurzame ontwikkeling. Financiële instellingen spelen door hun keuzes ten aanzien van kapitaalstromen een bepalende rol in de ontwikkeling van de reële economie en zo van een duurzame maatschappij. De Nederlandse financiële sector, waaronder de pensioensector, heeft zich ook gecommitteerd aan het Klimaatakkoord. De sector heeft toegezegd om over boekjaar 2020 de klimaatimpact van hun portefeuille in kaart te brengen en uiterlijk in 2022 actieplannen te presenteren over hoe zij deze impact gaan terugbrengen. Ik verwacht dat de sector ambitieus invulling geeft aan dit commitment.
Het kabinet verwacht van pensioenfondsen die internationaal opereren dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Dit betekent dat zij voor hun financieringskeuzes risico’s op misstanden voor mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken, de aanpak hiervan monitoren en hier verantwoording over afleggen. Door middel van engagement, het in gesprek gaan met bedrijven waarin belegd is, kan een pensioenfonds zijn invloed aanwenden om ervoor te zorgen dat bedrijven duurzamer ondernemen.
Bent u van mening dat financiële instellingen positieve invloed kunnen uitoefenen op bedrijven zoals JBS door de voorwaarde te stellen dat alle transacties navolgbaar worden vastlegt in blockchain? Waarom wel of niet? Bent u bereid om financiële instellingen hiertoe aan te sporen, als onderdeel van uw inspanningen op het gebied van transparantie in de financiële sector? Op welke manier? Waarom wel of niet?
Financiële instellingen kunnen hun invloed aanwenden om ervoor te zorgen dat bedrijven duurzamer ondernemen door in gesprek te gaan met bedrijven waarin is belegd (engagement). Het gebruik van een blockchain, of andere vormen van distributed ledger technology, kan een transactieketen transparanter maken. Echter, een blockchain is slechts een middel om informatie over transacties op te slaan, en zorgt op zichzelf niet voor dat de ingevoerde informatie correct en juist is. Als er foutieve informatie wordt vastgelegd, corrigeert de blockchain dit bijvoorbeeld niet. Er zijn ook andere manieren om transacties op te slaan en navolgbaar te maken. In andere woorden, het eisen van het gebruiken van een blockchain voor het opslaan van informatie over transacties hoeft niet per se de navolgbaarheid van deze transacties te verbeteren.
Belangrijke onderdelen van gepaste zorgvuldigheid zijn de opvolging en voorkoming van misstanden in de waardeketen en het transparant rapporteren over de genomen beslissingen. Er zijn daarom expliciet afspraken opgenomen over rapportage en transparantie in hoofdstuk 6 van het pensioenconvenant. Pensioenfondsen hebben zich gecommitteerd om te rapporteren over het beleid en de uitvoering van prioritaire thema’s. Het is aan de pensioenfondsen zelf wanneer zij dit doen en in welke vorm. Dit neemt niet weg dat ik hen aanmoedig om zo transparant mogelijk te zijn en gebruik te maken van de aangeboden kennis en ontwikkelde producten binnen het pensioenconvenant.
Op welke manier vindt u het te rechtvaardigen dat pensioenfonds ABP ermee akkoord gaat dat JBS pas in 2025 d.m.v. blockchain inzicht kan geven in de keten, terwijl hoogleraar tropische bosecologie Pieter Zuidema van de Wageningen Universiteit duidelijk maakt dat 2025 erg laat is gezien de zorgelijke staat van de afnemende biodiversiteit daar, gezien het feit dat het behoud van de Amazone van belang is voor de strijd tegen klimaatverandering,10 en gezien het feit dat ABP zich net als andere pensioenfondsen ook simpelweg uit JBS kan terugtrekken als investeerder?
Pensioenfondsen bepalen zelf waarin zij beleggen. Het kabinet vindt het belangrijk dat het beleggingsbeleid van pensioenfondsen en de toepassing hiervan verantwoord is en vindt daarbij de fondsen zelf aan zijn zijde. Zoals ik reeds schreef onder vraag 6 en vraag 8 ligt de verantwoordelijkheid van prioritering en risico-inschatting bij pensioenfondsen zelf.
Hoe individuele pensioenfondsen invulling geven aan de naleving van deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid en keuze van individuele pensioenfondsbesturen. Dit geldt ook voor de beslissing om engagement te voeren met een bedrijf of juist over te gaan tot desinvestering. Het is gebruikelijk om een aantal jaren engagement te voeren en tussentijds en aan het eind de balans op te maken of het bedrijf serieuze verandering tot stand heeft gebracht of laat zien dat de verandering op korte termijn geïmplementeerd gaat worden. Desinvesteren is een laatste stap die pensioenfondsen overwegen in het licht van hun fiduciaire verplichtingen. Omdat het een laatste stap is en omdat geen invloed kan worden aangewend wanneer je geen aandeelhouder meer bent kan desinvesteren een beslissing zijn die pensioenfondsen niet gemakkelijk nemen.
Bent u het ermee eens dat er grenzen zouden moeten zijn aan de termijnen die financiële instellingen mogen geven aan bedrijven om verbetering te laten zien? Onder welke voorwaarden zou dit kunnen?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u bevestigen dat de financiële sector vijftig jaar geleden al werd aangemoedigd te verduurzamen door het rapport «De grenzen aan de groei» van de Club van Rome? En dat we sindsdien OESO-richtlijnen, UN Guiding Principles, een Europese taxonomie, sectorconvenanten, klimaatcommitments, biodiversiteitsstrategieën, geïntensiveerd ontbossingsbeleid, etc. hebben? Herinnert u zich de vele sets Kamervragen die de Partij voor de Dieren heeft gesteld naar aanleiding van de onophoudelijke roofbouw op onze planeet, die nog steeds mogelijk gemaakt wordt door de Nederlandse financiële sector?11
Ja, ik herinner mij de verschillende sets Kamervragen die hierover zijn gesteld. Het rapport «De grenzen aan de groei» door de club van Rome in de jaren zeventig zorgde ervoor dat het milieubewustzijn en het denken over een duurzaam economisch model in een stroomversnelling kwam. Er is inderdaad wereldwijd een pad ingezet richting een steeds meer uitgewerkte «governance» van het economisch systeem teneinde dit een duurzaam economisch systeem te maken; de genoemde initiatieven zijn onderdelen hiervan. Dit betreft ook de financiële sector.
Hoe kan het volgens u dat het, na vijftig jaar proberen, nog steeds niet is gelukt om dergelijke activiteiten met rampzalige gevolgen te voorkomen?
De financiële sector speelt een belangrijk rol bij de verduurzaming van de economie. Veel pensioenfondsen financieren wereldwijd en zijn met hun beleggingsportefeuille aan verschillende duurzaamheidsrisico’s blootgesteld. De financiële instelling moet in de beleggingskeuzes risico's op misstanden voor mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico's te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken, de aanpak hiervan monitoren en hier verantwoording over afleggen. Het is onmogelijk om alle activiteiten met schadelijke gevolgen te voorkomen. Het toepassen van gepaste zorgvuldigheid door financiële instellingen is een leerproces en de in Nederland gevestigde financiële instellingen hebben geen directe zeggenschap over de gehele keten. Een belangrijk onderdeel van gepaste zorgvuldigheid (due dilligence) is dat de financiële instelling in gesprek gaat met bedrijven waar misstanden plaatsvinden. Op deze manier kunnen zij hun invloed aanwenden.
De richtlijnen, akkoorden, afspraken en commitments waar deze instellingen zich aan committeren zijn vrijwillig, maar niet vrijblijvend. In de beleidsnota «Van Voorlichten tot Verplichten; een nieuwe impuls aan Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemerschap» geeft het kabinet aan dat ondanks de vele goede stappen die door veel bedrijven worden gezet, uit evaluaties blijkt dat het bestaande IMVO-beleid onvoldoende effectief is.15 Er zijn nog te weinig Nederlandse bedrijven die ondernemen in lijn met de internationale MVO-normen. Aanvulling en aanscherping van de IMVO-maatregelen is daarom nodig. Het kabinet stelt IMVO-beleid voor dat bestaat uit een mix van elkaar versterkende maatregelen. Het kernelement van de nieuwe doordachte mix is een gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau. Ook zal in de herziening van de Non-Financial Reporting Directive (NFRD) due diligence beter worden verankerd. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) houdt toezicht op de NFRD.
Kan dit te maken hebben met de vrijblijvendheid van alle richtlijnen, akkoorden, afspraken en commitments?
Zie antwoord vraag 16.
Is dit al goed onderzocht? Zo ja, door wie? Zo nee, bent u het ermee eens dat dit een logische vervolgstap zou zijn in aanvulling op andere onderzoeken en inspanningen op het gebied van MVO en maatschappelijk verantwoord beleggen? Onder welke voorwaarden zou u hiertoe bereid zijn?
De beleidsnota «Van Voorlichten tot Verplichten» is het resultaat van een evaluatie van het IMVO-beleid, uitgevoerd met het project «IMVO-maatregelen in perspectief». Dit project had tot doel het IMVO-beleid te evalueren, te onderzoeken of vernieuwing of aanvulling hiervan nodig is en te verkennen welke (dwingende) maatregelen daartoe genomen kunnen worden.16 Binnen dit project is ook de vrijwillige, maar niet vrijblijvende, aanpak geëvalueerd met de evaluatie van de IMVO-convenanten.17 In de Kamerbrief van 10 juli 2020 (Kamerstuk 26 483, nr. 333) zijn de uitkomsten van deze evaluatie, uitgevoerd door het Koninklijk Instituut voor de Topen (KIT), gedeeld met uw Kamer. De evaluatie van de convenantenaanpak laat zien dat de convenanten weliswaar meerwaarde hebben, maar dat hiermee slechts 1,6% van de bedrijven in hoog risicosectoren wordt bereikt. Er is geen aanleiding om voor het IMVO-beleid aanvullende onderzoeken uit te voeren.
Welke mogelijkheden heeft de overheid om het moeilijker te maken voor bepaalde bedrijven om financiering te krijgen dan nu het geval is, aangezien keer op keer blijkt dat bepaalde bedrijven toch door de screening van pensioenfondsen heen glippen? Vormt het feit dat dit gevolgen heeft voor het algemeen belang voor u aanleiding om te reflecteren op uw rolopvatting? Waarom wel of niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 18 heeft het kabinet een nieuwe IMVO-nota opgesteld waarbij zorgvuldig is gekeken naar de rolopvatting van het kabinet. In de IMVO-nota wordt ingezet op een smart mix van verplichtende en vrijwillige maatregelen om de implementatie van gepaste zorgvuldigheid door bedrijven beter te waarborgen.
Op welke manier vindt u het moreel te rechtvaardigen dat pensioenfondsen de ontbossing van de Amazone blijven financieren, terwijl ambtenaren die zich dagelijks voor hun werk inzetten voor een duurzamere wereld,12 en onderzoekers die de gevolgen van ontbossing onderzoeken13 duidelijk hebben aangegeven dat ze dit niet willen, maar ook niet de keuze hebben om zich bij een ander pensioenfonds aan te sluiten?
Het pensioenfondsbestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid. De Pensioenwet verplicht pensioenbestuurders zorg te dragen «dat er onder belanghebbenden draagvlak bestaat voor de keuzes over verantwoord beleggen». De Autoriteit Financiële Markt (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) zijn de onafhankelijke toezichthouders op de Pensioenwet en controleren de naleving hierop.
Werknemers kunnen op verschillende manieren invloed uitoefenen op het beleid van een pensioenfonds. Bij een paritair bestuursmodel worden vertegenwoordigers van sociale partners, dus zowel werkgevers- als werknemerszijde, en pensioengerechtigden door de betreffende organisaties voorgedragen en benoemd in het bestuur. Daarnaast worden werkgevers benoemd in het verantwoordingsorgaan en worden de vertegenwoordigers van de werknemers en de gepensioneerden in dit orgaan verkozen. Via deze vertegenwoordiging worden de belangen van werkgevers, werknemers en pensioengerechtigden behartigd en hun opvattingen meegewogen binnen de eigenstandige integrale bestuurstaak van het fonds, om tot een zo goed mogelijk pensioenresultaat voor huidige en toekomstige gepensioneerden te komen. Verder is het verantwoordingsorgaan bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het gevoerde beleggingsbeleid en de bestuurskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt opgenomen in het bestuursverslag. Verder blijkt uit navraag bij de Pensioenfederatie, dat in zijn algemeenheid pensioenfondsen in toenemende mate de deelnemers actief betrekken bij de vormgeving van het beleggingsbeleid. Dit doen zij onder meer door het uitzetten van enquêtes of het inschakelen van onderzoeksbureaus en universiteiten.
Hoe zou de invloed van personeel en de vakbond op het beleggingsbeleid van pensioenfondsen kunnen worden uitgebreid?
Graag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 20. In het IMVB-convenant is opgenomen dat deelnemers betrokken moeten worden bij het prioriteren van thematisch beleid. De Pensioenfederatie heeft aangegeven dat deelnemers van pensioenfondsen steeds meer worden betrokken bij het beleggingsbeleid van een pensioenfonds. Volgens de informatie van de pensioenfederatie doen pensioenfondsen dit bijvoorbeeld door enquêtes te houden onder deelnemers of het inschakelen van universiteiten voor onderzoek. Hierbij moet het fonds rekening houden met de overtuiging van alle deelnemers.
Erkent u dat het kan zijn dat pensioenfondsen de grootschalige vernietiging van ecosystemen (ecocide) mogelijk maken, als zij ondanks afspraken blijven investeren in bedrijven die activiteiten uitvoeren die ecocide tot gevolg hebben? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik naar de bovenstaande beantwoording waarin ik aangeef dat het kabinet van financiële instellingen verwacht dat zij de OESO-richtlijnen en UNGP’s naleven. Binnen het IMVB-convenant prioriteert een pensioenfonds duurzaamheidsthema’s op basis van risico-inschatting, gepaste zorgvuldigheid (due diligence) en deelnemersraadpleging. Hierbij komen duurzaamheidsrisico’s, ook wanneer die leiden tot grootschalige vernietiging van ecosystemen, aan de orde. Het blijft echter aan individuele pensioenfondsen hoe zij invulling geven aan de naleving van de internationale richtlijnen. Het is de verantwoordelijkheid en keuze van individuele pensioenfondsen in welke bedrijven zij wel of niet investeren. Dit neemt niet weg dat ik hen aanmoedig duurzaamheidsrisico’s te doorgronden en te adresseren en hier zo transparant mogelijk over te rapporteren.
Vindt u dat er genoeg gedaan wordt om ecocide te voorkomen?
Gezaghebbende wetenschappelijke publicaties zoals het IPBES rapport onderschrijven dat we momenteel te maken hebben met de zesde – door de mens veroorzaakte – uitstervingsgolf20. Het behoud van biodiversiteit is essentieel voor de toekomst van het menselijk leven op deze planeet. Het verlies van biodiversiteit is daarom uitermate zorgelijk. Nederland spant zich zowel nationaal als internationaal in voor het behoud van biodiversiteit. In internationaal verband pleit Nederland bijvoorbeeld voor ambitieuze doelstellingen en implementatie met betrekking tot het nieuwe raamwerk dat later dit jaar op de Biodiversiteitstop in Kunming moet worden afgesproken.
Verkeerboetes voor buitenlandse kentekens die niet worden geïnd |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat iemand die een overtreding begaat een boete moet krijgen en deze ook moet betalen, ongeacht waar deze persoon precies vandaan komt, en dat mensen dus niet met een verkeersovertreding weg moeten kunnen komen omdat het bijvoorbeeld lastiger is om een boete te innen in het buitenland?
Ja, die mening deel ik.
Kunt u verduidelijken, aan de hand van de inningspercentages per land van de afgelopen vijf jaar, hoe het gaat met het innen van boetes van verkeersovertreders van buitenlandse kentekenhouders?
Bij de beantwoording van de vragen 2 tot en met vraag 5 ga ik ervan uit dat deze betrekking hebben op de inningspercentages, zoals verwoord in mijn brief van 10 februari 2021.1 De inningspercentages zijn vastgesteld ten aanzien van verkeersboetes die onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) vallen.
In 2015 is in Europa de richtlijn Cross Border Enforcement (CBE) vastgesteld. Deze richtlijn maakt het mogelijk om adresgegevens van kentekenhouders tussen lidstaten uit te wisselen voor het opleggen van verkeersboetes voor acht soorten verkeersovertredingen. Dit zijn snelheidsovertredingen, het rijden door rood licht, het niet dragen van een veiligheidsgordel of veiligheidshelm, rijden onder invloed van drank of drugs, rijden over een verboden rijstrook en het gebruik van een mobiele telefoon tijdens het rijden.
Sinds 2016 publiceert mijn ministerie een gedetailleerd overzicht van het aantal verzonden verkeersboetes op grond van de Wahv.2 Hierin wordt ook een overzicht gegeven van het aantal verkeersboetes dat aan houders van buitenlandse kentekens is verzonden en de inningspercentages per land. In de bijlage die bij deze brief is gevoegd treft u dit overzicht aan.
In mijn brief van 10 februari 2021 kon ik u melden dat in 2019 gemiddeld 81,4% van deze boetes is geïnd door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Over de afgelopen jaren laat het inningspercentage van verkeersboetes gericht aan niet-ingezetenen een constant beeld zien: het gewogen inningspercentage ligt in de periode 2015–2019 rond de 82,5%.3
Heeft u, buiten het contact dat u gezocht heeft met uw Franse en Britse collega-ministers, nog meer acties ondernomen om de inningspercentages te verhogen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn brief van 10 februari 2021 vraag ik in Europese overleggen over dit onderwerp regelmatig aandacht voor de inning van boetes. De ervaring leert dat aandacht vragen voor dit onderwerp tijdens Europese overleggen effectiever is dan het schrijven van een brief. De brieven aan mijn Franse en Britse collega komen voort uit een verzoek van uw Kamer, gedaan tijdens het Algemeen overleg Handhaving in het verkeer op 5 maart 2020.
Wat was voor u de reden om contact op te nemen met uw Britse en Franse collega-ministers, maar bijvoorbeeld niet met uw collega-ministers uit Ierland, Estland, Letland, Malta, Roemenië en Spanje, landen met vergelijkbare of zelfs nog slechtere inningspercentages dan Frankrijk en Groot-Brittannië, of uw collega’s uit België, Duitsland en Polen, de herkomstlanden waar in absolute aantallen de meeste boetes niet betaald worden?1
Zie antwoord vraag 3.
Tellen boetes voor snelheidsovertredingen op dezelfde manier mee voor het uiteindelijke inningspercentage als andere verkeersovertredingen? Zo nee, waarom niet? Is dit voor alle landen hetzelfde, of zitten hier verschillen in per land en waarom zijn die verschillen er dan?
Boetes voor snelheidsovertredingen tellen op dezelfde manier mee in het inningspercentage als andere verkeersovertredingen. Het gaat hierbij alleen om snelheidsovertredingen en andere verkeersovertredingen die onder de Wahv vallen. Inning van boetes voor snelheidsovertredingen die binnen het strafrechtelijk domein vallen en niet onder de Wahv worden niet in het jaarlijkse overzicht meegenomen. Strafrechtelijke boetes worden namelijk niet op kenteken, maar aan de bestuurder opgelegd. Het opnemen van deze zaken in het overzicht zou een vertekend beeld geven van de herkomst van de voertuigen waarmee overtredingen worden gepleegd.
Zijn er verschillen in de inningspercentages van aan de ene kant snelheidsovertredingen, en aan de andere kant parkeerboetes? Zo ja, waarom zijn die verschillen er?
Voor beantwoording van deze vraag is het van belang dat onder de term parkeerboetes twee verschillende «boetes» vallen: een parkeerboete en de naheffingsaanslag parkeerbelasting.
In de context van eerdere vragen ga ik ervan uit dat in de vraag parkeerboetes in de zin van de Wahv worden bedoeld. In de monitoring van deze cijfers wordt geen onderscheid gemaakt tussen snelheidsovertredingen en deze parkeerboetes. Ik kan daarom geen uitspraken doen over mogelijke verschillen in inningspercentages verdeeld naar soort overtreding.
Hoe verklaart u dat het aantal parkeerboetes bij kentekens uit België en Duitsland ongeveer 3,4% van het totale aantal verkeersboetes voor kentekens geregistreerd in die landen uitmaakt, terwijl voor kentekens uit overige landen dit percentage nihil is?
Nederland heeft een aanvullend verdrag met de buurlanden België en Duitsland dat grondslag geeft voor het over en weer uitwisselen van kentekenhouderinformatie in relatie tot verkeersovertredingen. Door dit verdrag, kunnen zowel parkeerboetes als naheffingsaanslagen parkeerbelasting naar de kentekenhouder worden gestuurd.
Tijdens het VSO Verkeersveiligheid op 15 april jl. heb ik aangegeven dat Nederland geen bilaterale verdragen heeft met andere EU-lidstaten voor het uitwisselen van kentekengegevens. Om die reden worden dan ook geen parkeerboetes naar deze lidstaten gestuurd. Handhavers beschikken wel over andere middelen, zoals het plaatsen van een wielklem of het wegslepen van een voertuig.
In de beantwoording van schriftelijke vragen ten behoeve van het Schriftelijk Overleg Verkeersveiligheid op 12 november 2020, heb ik aangegeven dat ik van mening ben dat de CBE-richtlijn moet worden uitgebreid met onder andere parkeerovertredingen (parkeerboetes en naheffingsaanslagen parkeerbelasting). Daarbij heb ik aangegeven dat het echter de vraag is of alle lidstaten mijn mening delen dat dit aansluit bij het doel van de CBE-Richtlijn, namelijk het bevorderen van de verkeersveiligheid.
Hebben handhavers instructies gekregen om geen parkeerboetes uit te schrijven aan kentekenhouders die niet uit Nederland, België of Duitsland komen? Zo ja, waarom?
Vanuit het Rijk hebben handhavers geen instructie gekregen om geen parkeerboetes te schrijven. Selectief handhaven op basis van kenteken zou discriminerend werken en dat keur ik af.
Gemeenten bepalen het parkeerbeleid binnen de gemeente. Of daarbij sprake is van dergelijke instructies of verzoeken is mij niet bekend. Wanneer hiervan sprake is, dan keur ik dat af.
Komt het voor dat handhavers door leidinggevenden verzocht worden bonnen voor bijvoorbeeld Poolse parkeerovertreders onmiddellijk te seponeren voordat deze het «systeem zouden vervuilen»? Zo ja, waarom acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 8.
De schepen met vee die vast kwamen te zitten bij het Suezkanaal |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «In de schepenfile bij het Suezkanaal zit van alles; 130 duizend schapen baren nu de grootste zorgen» en «Grootste problemen Suezblokkade komen pas na vlottrekken containerschip»?1 2
Ja.
Klopt het dat ondanks dat de Ever Given nu weer «los» is, het nog wel drieënhalve dag kan duren voordat alle opstoppingen zijn opgelost? Welke gevolgen voorziet u voor de gezondheid en het welzijn van de tienduizenden dieren aan boord van de schepen door deze vertraging?
De blokkade van het Suez-kanaal is maandagmiddag 29 maart opgelost, toen het containerschip «Ever Given» is vlot getrokken. Op zaterdag 3 april zijn de laatste schepen, die door deze blokkade niet verder konden, het Suez-kanaal gepasseerd. De lokale autoriteiten in Egypte hebben voorrang gegeven aan veeschepen, vanuit het oogpunt van de gezondheid en het welzijn van de dieren.
De gevolgen voor de gezondheid en het welzijn van de dieren zijn mij onbekend.
Kunt u aangeven of bij een van de schepen met levend vee in het Suezkanaal, ook Nederlandse handelaren betrokken waren?
Het is mogelijk dat er Nederlandse handelaren betrokken waren maar daar heb ik geen inzicht in. Er waren in ieder geval geen dieren in deze schepen die rechtstreeks vanuit Nederland zijn geëxporteerd.
Zijn er sinds bekend werd dat deze blokkade bij het Suezkanaal plaatsvond, vergunningen uitgegeven door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voor veetransport per schip op routeringen via het Suezkanaal of waarbij de blokkade een vertraging zou kunnen opleveren?
Nee.
Klopt het dat het verbod dat u in mei van vorig jaar heeft ingesteld op de export van Nederlandse dieren naar landen buiten de Europese Unie als daarbij een rustplaats nodig is buiten de EU, niet geldt voor deze exporten omdat deze rustplaatsen voor vervoer op zee niet worden toegepast?
Op 25 mei 2020 heb ik de Tweede Kamer per brief (Kamerstuk 28 286, nr. 1093) gemeld dat ik deze exporten per 26 mei 2020 zou opschorten, omdat er geen goede systematiek bestaat die de NVWA genoeg mogelijkheden biedt om de benodigde controles en verificaties ten aanzien van rustplaatsen buiten de EU uit te voeren. Het was gebleken dat de regels ten aanzien van deze rustplaatsen niet werden nageleefd, of dat hier gerede twijfels over bestaan. Dit heeft inderdaad geen gevolgen voor de exporten waarbij geen rustplaatsen buiten de EU nodig zijn, zoals vervoer over zee.
Kunt u uitleggen waarom deze rustplaatsen voor transport via de weg wel nodig zijn maar voor transport via de zee niet?
De transportverordening schrijft geen rustplaatsen voor bij vervoer over zee.
Hoeveel transporten van levende dieren per schip hebben er sinds het verbod plaatsgevonden? Hoe verhoudt zich dat tot het gemiddelde van de afgelopen jaren?
In de periode van 26 mei 2020 tot 31 maart 2021 zijn er totaal 79 transporten van runderen naar havens gegaan waarna de dieren zijn overgeladen op veeschepen met bestemming derde land. Dit is minder dan de jaren 2016, 2017 en 2018, waarin respectievelijk 101, 190 en 165 dergelijke exporten plaatsvonden. Het jaar 2019 was een uitzonderlijk jaar, met slechts 9 transporten van levende dieren met veeschepen naar een bestemming derde land. Dit is mogelijk te verklaren door diverse uitbraken van de dierziekte blauwtong in de EU.
Klopt het dat dieren onder andere via Spanje, Kroatië en Italië worden overgescheept naar het Midden-Oosten?
Dit zijn mogelijke landen waar vanuit veeschepen vertrekken. Uit navraag blijkt dat Italië geen dieren naar derde landen exporteert met veeschepen, dus ook niet naar het Midden-Oosten. Bij de blokkade van het Suez-kanaal bleek dat er in ieder geval veeschepen uit Roemenië en Spanje betrokken waren.
Kunt u aangeven hoe voor deze transporten via de zee het dierenwelzijn en de voedselveiligheid als dieren onderweg sterven is geborgd, vooral ook indien vertragingen zoals deze optreden?
Bij zowel lange transporten van dieren over de weg als dit soort lange transporten over zee zijn er risico’s voor het dierenwelzijn. Het borgen van dit soort risico’s is extra lastig buiten EU-grenzen, waar weinig inzicht is in de omstandigheden en er geen mogelijkheden zijn om in te grijpen bij calamiteiten. De recente blokkade van het Suez kanaal en de situatie met de twee veeschepen die drie maanden op de Middellandse zee hebben rondgevaren omdat ze nergens mochten lossen, maken op schrijnende wijze duidelijk wat de risico’s van verre diertransporten over zee zijn. Ik pleit daarom in EU-verband voor het verbieden van lange transporten van dieren naar niet-EU landen, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk.
Kunt u bevestigen dat vertragingen op zee vaker voorkomen, zoals toen eind vorig jaar de El Beik met 1800 koeien maandenlang ronddobberde op zee, of de Karim Allah met 895 dieren aan boord, waarbij ook veel dieren zijn omgekomen?3
Ja, deze gevallen zijn mij bekend.
Verwacht u problemen zoals bij deze twee schepen met het papierwerk en zorgen over de voedselveiligheid, ook bij veevervoerende schepen die nu problemen ondervinden of -vonden in het Suezkanaal? Welke mogelijkheden zijn er volgens u op Europees niveau om dergelijke tragedies te voorkomen?
De twee schepen op de Middellandse zee zouden in diverse landen geen toestemming hebben gekregen om te lossen omdat de autoriteiten niet overtuigd waren dat de dieren vrij van de dierziekte blauwtong waren. De Spaanse autoriteiten geven echter aan dat de certificaten en de verklaringen in orde waren. Ik zie vooral ook een probleem dat levend vee dat de EU heeft verlaten, niet zomaar kan worden ingevoerd op EU-grondgebied. Met ingang van 21 april 2021 is een gedelegeerde EU-verordening van kracht, waarin bijzondere voorschriften zijn opgenomen ten aanzien van terugkeer van geweigerde zendingen door een derde land4. Nederland heeft recent in EU-verband gevraagd of deze voorschriften situaties als hierboven beschreven kunnen voorkomen.
Is dit incident volgens u reden om in de aanloop van de herziening van de EU-Transportverordening, als Nederland al actief te pleiten voor het stopzetten van dergelijke langeafstandstransporten met levend vee? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit bij de eerstvolgende Raad te doen?
Mijn inzet voor de herziening van de transportverordening is een verbod op lange transporten van dieren naar niet-EU landen, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk. Dat wordt ook zo uitgedragen in EU-verband.
Portugal werkt tijdens hun EU-voorzitterschap aan een rapportage over veetransporten over lange afstanden, inclusief exporten naar niet-EU landen en transporten over zee. Zodra de conclusies van deze rapportage in de Raad worden besproken, zal ik uiteraard mijn zorgen en mijn standpunt uitdragen. Ik zal dit afstemmen met gelijkgestemde lidstaten.
Bent u bereid om in aanloop van de herziening alvast het onderwerp langeafstandstransporten van vee op zee te agenderen bij de Raad om met een concreet actieplan te voorkomen dat situaties zoals deze, of zoals met de schepen El Beik en Karim Allah, ooit weer voorkomen?
Ik wacht hiervoor, zoals ik in mijn vorige antwoord aangeef, de agendering van de conclusies van het Portugees voorzitterschap af. Het Portugees voorzitterschap werkt momenteel aan een voorstel voor Raadsconclusies over dit onderwerp. Binnenkort zal ik uw Kamer hier nader over informeren.
Is het mogelijk om het huidige exportverbod te verbreden naar transport op zee? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit te doen, gezien het dierenwelzijn op dit moment onvoldoende geborgd kan worden, zeker bij vertragingen?
Ik zie hier geen mogelijkheden toe. De EU-transportverordening schrijft voor dat de autoriteiten (de NVWA) voorafgaand aan een export van levende dieren bepaalde controles en verificaties uitvoert. Als deze in orde zijn, samen met andere controles die moeten worden uitgevoerd op basis van bijvoorbeeld EU-handelsrichtlijnen, is er geen grond om een aanvraag voor export, waarbij een gedeelte over zee plaatsvindt, te weigeren.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ik heb me ingespannen om uw vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Zandwinning uit de Waddenzee |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Bas van 't Wout (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verkoopverbod voor zand uit de Waddenzee»?1
Ja.
Klopt het dat zandonttrekking uit de Waddenzee slecht is voor de natuurlijke omstandigheden in het getijdengebied, mede omdat de zeespiegel stijgt en er tegelijk zand verdwijnt waarmee de zandplatenstructuur achteruit gaat?
Tot op heden zijn er geen aanwijzingen dat zandonttrekking slecht is voor de natuurlijke omstandigheden in het getijdengebied van de Waddenzee. Wel kan het leiden tot extra zandverlies in de Noordzeekustzone (zie de beantwoording van vraag 3). De zeespiegel stijgt dusdanig langzaam en de Waddenzee verzandt dusdanig snel dat het areaal aan wadplaten juist trendmatig toeneemt. Daarnaast mag de zandonttrekking alleen plaatsvinden als «bijproduct» bij het baggeren van de vaargeulen in opdracht van Rijkswaterstaat. In plaats van opgebaggerd zand weer in de Waddenzee te verspreiden mag een deel van dat zand aan wal worden gebracht. Deze praktijk wordt echter stapsgewijs in een periode van vijf jaar afgebouwd. Per 2022 mag er geen zand meer aan het waddensysteem worden onttrokken bij vaargeulonderhoud.
Klopt het dat er vanaf 2022 geen zand meer gewonnen mag worden uit de Waddenzee om ervoor te zorgen dat de zandplantenstructuur behouden blijft, maar dat baggerwerkzaamheden door zullen blijven gaan en deze het gewonnen zand zullen verspreiden in de Waddenzee in plaats van te verkopen?
Er mag inderdaad geen zand meer worden onttrokken bij vaargeulonderhoud in de Waddenzee vanaf 2022, omdat zandonttrekking in de Waddenzee leidt tot extra zandhonger van de Waddenzee, en daarmee uiteindelijk tot extra zandverlies in de Noordzeekustzone. Dit kan vervolgens leiden tot extra kustonderhoud (zandsuppleties). Het in de vaargeulen opgebaggerde zand wordt daarom vanaf 2022 verspreid in de daartoe aangewezen «verspreidingsvakken».
Zijn de invloeden van het verspreiden van baggerzand op sedimentatie en ecologie onderzocht? Zo ja, welke zijn deze en op welke bronnen baseert u zich?
Ja, het baggeren en verspreiden van baggerzand zijn met betrekking tot het optreden van effecten door het Ministerie van IenW weergegeven in een Passende Beoordeling (2016), opgesteld in het kader van het Beheerplan Natura 2000, die door het Ministerie van LNV is beoordeeld.2
De effecten van het baggeren en verspreiden van baggerzand zijn onderzocht op de samenstelling en functie van de bodem, de natuurlijke omstandigheden, onderwatergeluid, doorzicht, primaire productie en voedselopname door schelpdieren. De effecten zijn beoordeeld als lokaal en tijdelijk en niet van significante negatieve invloed op de kwalificerende habitattypen en soorten van Natura 2000. In de Passende Beoordeling zijn ook de zandwinning en de beoogde afbouw op bovenstaande aspecten beoordeeld.
Hoeveel zand wordt er momenteel gewonnen uit de Waddenzee? Kunt u de hoeveelheid uitgesplitsen naar zand gewonnen tijdens baggerwerkzaamheden en zand gewonnen om andere redenen.
Dit jaar mag nog maximaal 100.000 m³ zand worden onttrokken aan de Waddenzee, uitsluitend in het kader van vaargeulonderhoud.
Hoeveel zand zal er vanaf 2022 door baggeraars gewonnen worden en weer worden verspreid?
Na de met ingang van 2018 gefaseerde afbouw mag per 2022 bij het vaargeulonderhoud geen zand meer worden onttrokken aan de Waddenzee en dient al het gebaggerde zand te worden verspreid op de daartoe aangewezen verspreidingslocaties in de Waddenzee.
In de Waddenzee wordt ten behoeve van vaargeulonderhoud per jaar gemiddeld ongeveer 3,4 miljoen m³ aan zand gebaggerd en weer verspreid. Dit is exclusief het baggerwerk van de aangrenzende havens (ca. 3,3 miljoen m³/jaar) en exclusief het baggerwerk in de Eems en de aangrenzende havens (ca. 12 miljoen m³/jaar). Jaarlijks nemen de baggerwerkzaamheden – en daarmee de hoeveelheden zand die worden verspreid in de Waddenzee – naar verwachting gestaag toe door morfologische ontwikkelingen.
Wordt baggerzand ingezet om bodemdaling als gevolg van gas- en zoutwinning te compenseren? Zo ja, hoeveel ton baggerzand is er ingezet en voor hoeveel is dit zand verkocht?
Nee, het vereffenen van de gevolgen van de bodemdaling door gas- en zoutwinning vindt plaats door middel van extra zandsuppleties in de Noordzeekustzone, niet in de Waddenzee. Dit zand wordt gewonnen uit de Noordzee. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 9.
Ontstaat er met het winnings- en verkoopverbod van zand uit de Waddenzee meer of juist minder noodzaak voor het winnen van zand uit de Noordzee om bodemdaling door gas- en zoutwinning te compenseren?
Stoppen met onttrekken van zand bij vaargeulonderhoud per 2022 in de Waddenzee zal leiden tot minder zandvraag van de Waddenzee en daarmee tot minder noodzaak voor het winnen van zand uit de diepere Noordzee voor suppleties op de Noordzeekusten van de Waddeneilanden. Dit staat los van de zandsuppleties in relatie tot de gas- en zoutwinning.
Hoeveel extra zand moet er nog uit de Noordzee komen om de schade aan de Waddenzee als gevolg van bodemdaling tot 2050 te compenseren?
De bodem van de Waddenzee past zich op natuurlijke wijze aan de bodemdaling door mijnbouw aan door extra zand en slib aan te voeren uit de Noordzeekustzone. Het zandverlies dat hierdoor ontstaat in de Noordzeekustzone wordt met zandsuppleties gecompenseerd. In de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Raan (PvdD) per brief van 2 december 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 988) is weergegeven hoeveel zand er nodig is voor het vereffenen van de gevolgen van de verwachte bodemdaling onder de Waddenzee als gevolg van de thans vergunde gas- en zoutwinning. Voor de zoutwinning door Frisia Zout BV is berekend dat 9,15 x 10⁶ m³ zand nodig is.
Voor het vereffenen van de gevolgen van de verwachte bodemdaling door de gaswinning MLV (Moddergat, Lauwers en Vierhuizen, ook wel «gaswinning Waddenzee» genoemd) is berekend dat tot 2050 1,51 x 10⁶ m³ zand nodig is.
Klopt het dat afspraken over het winnen van zand uit de Noordzee, om schade van mijnbouw te compenseren, onderdeel uitmaken van de verleende vergunningen voor gas- en zoutwinning onder het Wad?
Bij besluiten over vergunningverlening voor diepe delfstoffenwinning onder de Waddenzee, wordt de verplichting tot het suppleren van een hoeveelheid zand ter grootte van het berekende dalingsvolume van de pleistocene ondergrond door het Ministerie van LNV en het Ministerie van EZK opgenomen in de vergunningvoorschriften. Rijkswaterstaat heeft overeenkomsten gesloten met NAM en Frisia waarin afspraken zijn opgenomen ten behoeve van het uitvoeren van de zandsuppleties.
Kunt u de contracten met twee mijnbouwbedrijven voor het winnen van zand onder de Noordzee aan de Kamer sturen?
Er zijn overeenkomsten tussen Rijkswaterstaat en NAM en tussen Rijkswaterstaat en Frisia waarin afspraken zijn gemaakt over het voor rekening van NAM en Frisia laten uitvoeren van zandsuppleties door Rijkswaterstaat. Er zijn geen overeenkomsten tussen mijnbouwbedrijven en Rijkswaterstaat over zandwinning.
Voornoemde zandsuppletie-overeenkomsten treft u in de bijlagen3 aan. Een toelichting daarop:
Hoe oordeelt u over het toevoegen van zand (afkomstig uit bijvoorbeeld de Noordzee) om bodemdaling door gas- en zoutwinning onder de Waddenzee te compenseren, bedenkent dat dat de natuurlijke omstandigheden van de Waddenzee behouden moeten blijven ter bescherming van de zandplatenstructuur?
De Waddenzee reageert op de extra bodemdaling door zelf, op natuurlijke wijze, extra zand en slib te importeren uit de Noordzeekustzone (zie ook de beantwoording van vraag 2). Door het bezinken en ophopen van deze sedimenten is de Waddenzee in staat op natuurlijke wijze mee te groeien, zodat het morfologisch evenwicht en daarmee het zandplaatareaal in stand blijft. Het toevoegen van zand in de Noordzeekustzone – mede als gevolg van bodemdaling door gas- en zoutwinning onder de Waddenzee – is nodig om de zandbalans van het kustsysteem op orde te houden en structurele erosie van de Noordzeekustzone te voorkomen. Daarom wordt de verplichting tot het suppleren van zand bij gas- en zoutwinning onder de Waddenzee door het Ministerie van LNV en het Ministerie van EZK opgenomen in de vergunningvoorschriften.
Beaamt u dat het winnen van gas en zout onder de Waddenzee de zandplantenstructuur aantast? Zo nee, waarom niet en op welke bronnen baseert u zich?
Nee, zolang de bodemdalingssnelheid van de gas- en zoutwinning binnen de beschikbare gebruiksruimte blijft, is er geen sprake van aantasting van de zandplatenstructuur. Deze gebruiksruimte wordt bepaald door het vastgestelde meegroeivermogen, ofwel de natuurlijke sedimentatiesnelheid, van de komberging waarin de winning plaatsvindt, te verminderen met de relatieve zeespiegelstijging.
Mocht er sprake zijn van een (dreigende) overschrijding van het meegroeivermogen dan kan de Minister van EZK, op basis van het «hand aan de kraan»-principe, besluiten de winning te beperken of te stoppen. Hierbij hoort een omvangrijk meet- en monitoringsprogramma. Tot nu toe is er nog geen sprake geweest van een situatie waarin bijsturing nodig is geweest (zie ook Kamerstuk 29 684, nr. 213).
Beaamt u dat gas- en zoutwinning in ieder geval gestopt dienen te worden wanneer bodemdaling gecompenseerd moet worden met zandsuppletie? Zo nee, waarom niet?
Nee, het importeren van zand door het meegroeien van de Waddenzee aan de zandvoorraad vanuit de kusten van de Waddeneilanden is een natuurlijk proces. Ook wanneer er geen gas- en zoutwinning plaats zou vinden, is het suppleren van zand nodig om de basiskustlijn te handhaven. De ecologische impact van te suppleren zand is reeds verschillende malen beoordeeld, zoals ook is aangegeven in antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Raan (PvdD) per brief van 18 augustus 2020 (Kamerstukken II 2019/2020, 29 684, nr. 205). De uitkomst van deze beoordelingen was dat de extra suppleties, onder de gestelde voorwaarden, niet leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Noordzeekustzone of een ander Natura 2000-gebied.
Het bericht dat het BPRC apen infecteert met het vogelgriepvirus. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Wist u dat het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) in Rijswijk twaalf apen heeft geïnfecteerd met het vogelgriepvirus H5N1?1 2
Ja. Voorafgaand aan deze studie is een niet-technische samenvatting van de vergunning gepubliceerd3 en na afronding zijn alle resultaten van de studie open access gepubliceerd in een wetenschappelijk tijdschrift4 en op de BPRC-website.
Wist u dat de apen die met het virus werden geïnfecteerd in ademnood raakten, lusteloos werden, hun trek in voedsel verloren en leden aan desoriëntatie, sufheid en misselijkheid?3
Zie mijn antwoord bij vraag 1.
Wist u dat drie apen vanwege het ernstige ziekteverloop afgemaakt moesten worden en een vierde de volgende ochtend dood in de kooi werd gevonden?
Zie mijn antwoord bij vraag 1.
Wat vindt u van dit onderzoeksproject waarbij expliciet wordt voorgesorteerd op een vogelgriepuitbraak van H5N1 in Nederland vanwege de risico’s van de grote Nederlandse pluimveesector, een beruchte brandhaard voor het vogelgriepvirus?4
H5N1 is een vogelgriepvirus dat in grote delen van de wereld voorkomt bij pluimvee en wilde vogels. Er zijn varianten van H5N1 die zoönotisch potentieel hebben. Dit betekent dat deze varianten in meer of mindere mate ziekte en sterfte kunnen geven bij mensen. Gezien de volksgezondheidsrisico’s wordt wereldwijd belangrijk wetenschappelijk onderzoek gedaan naar vogelgriepvirussen, waaronder naar deze variant.
Wat vindt u ervan dat de volgende dreigende gezondheidscrisis op deze manier wordt afgeschoven op proefdieren, zonder dat er zelfs maar gepoogd wordt om de oorzaken van de volgende dreigende zoönose te bestrijden door het astronomisch hoge aantal kippen in de pluimveehouderij terug te brengen?
Wat betreft wetenschappelijk onderzoek verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4. Wat betreft het huidige zoönosenbeleid en de aanvullingen hierop is uw Kamer op 12 februari 2021 geïnformeerd (Kamerstuk 25 295, nr. 990). Het demissionaire kabinet wil vooruitblikken en breder bezien wat nodig is om infectieziektenuitbraken, zoals COVID-19, in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. Wat er nodig is om de risico’s op toekomstige zoönotische uitbraken te verkleinen is één van de vragen aan de expertgroep zoönosen onder voorzitterschap van de heer drs. H. Bekedam. Voor de zomer zal er een rapport worden opgeleverd. Ook de informatie die voortvloeit uit de evaluatie van de SARS-CoV-2 uitbraak bij nertsen wordt betrokken bij het bepalen van de toekomstige beleidsinzet. Zodra de resultaten er zijn wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Erkent u dat dergelijk onderzoek en de bijbehorende lijdensweg van de proefapen symptoombestrijding is?
Zie mijn antwoord bij vraag 4.
Wat vindt u ervan dat de regering het economische belang van de pluimveesector blijft najagen, terwijl dit een rechtstreeks gevaar voor de volksgezondheid oplevert én terwijl uw beleid erop gericht moet zijn om het aantal proeven met apen te verminderen en de fokkolonie te verkleinen? Wat bent u van plan hieraan te gaan doen?
Nederland volgt bij de handel met derde landen de standaarden van de Wereldorganisatie voor Diergezondheid (OIE) en relevante dierziekten en zoönosen worden in Nederland bestreden in overeenstemming met de regelgeving van de Europese Unie. Hoe het kabinet voornemens is de risico’s verder te verkleinen heb ik uiteengezet bij vraag 5. Wat betreft het beleid rondom het BPRC verwijs ik uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 8.
Welke impact heeft het vogelgrieponderzoek van het BPRC op uw ambitie om voor 2025 het aantal proeven met apen met 40 procent te verminderen? Kunt u aangeven hoe de voorgenomen afbouw van de fokkolonie van het BPRC verloopt?
Het BPRC geeft aan dat dit onderzoeksproject naar het vogelgriepvirus geen impact heeft op de afspraken om uiterlijk in 2025 het aantal proeven met apen met 40% te verminderen, de fokkolonie te verkleinen en meer in te zetten op proefdiervrije innovaties. Deze afspraken blijven onverminderd staan. In het AO Dierproeven op 12 november jl. informeerde de demissionair Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uw Kamer over de voortgang en dat die verloopt conform de afspraken.
Deelt u de mening dat het gebruik van apen voor experimenten ethisch niet te verantwoorden is en bent u bereid ervoor te zorgen dat er zo snel mogelijk wordt geïnvesteerd in en overgestapt op proefdiervrije onderzoeksmethoden die deze apenexperimenten kunnen vervangen?
Alle dierproeven Nederland worden onafhankelijk en zorgvuldig beoordeeld door de Centrale Commissie Dierproeven (CCD), die vervolgens bepaalt of de dierproef vanuit wetenschappelijk en ethisch oogpunt mag plaatsvinden. Dit is bij dit onderzoek het geval. Daarnaast zet ik me gezamenlijk met de partners van het Programma Transitie Proefdiervrij Innovatie (TPI) ervoor in om de ontwikkeling en toepassing van proefdiervrije methoden te stimuleren en daarmee steeds meer dierproeven overbodig te maken.
Kunt deze vragen één voor één en binnen de officiële termijn beantwoorden?
Ja.
De 200.000 dieren die vast zaten aan boord van transportschepen door de blokkade van het Suezkanaal |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat er zo’n 200.000 dieren vast zitten op transportschepen bij het Suezkanaal vanwege het containerschip «Ever Given» dat bijna een week lang de vaarroute blokkeerde, tot het afgelopen maandag werd losgemaakt? Zo nee, hoeveel dieren bevinden zich dan wel op de schepen die in de file liggen of lagen bij het Suezkanaal?1
De blokkade van het Suez-kanaal is maandagmiddag 29 maart opgelost, toen het containerschip «Ever Given» is vlot getrokken. Op zaterdag 3 april zijn de laatste schepen, die door deze blokkade niet verder konden, het Suez-kanaal gepasseerd. De blokkade trof meerdere veeschepen met dieren aan boord. Het is mij niet bekend hoeveel in totaal. Ik heb uitsluitend informatie over schepen uit Roemenië en Spanje.
De Roemeense autoriteiten meldden dat er elf veeschepen uit Roemenië betrokken waren, met in totaal 105.700 schapen en 1.600 runderen. Uit Spanje kwam het bericht dat er twee veeschepen uit Spanje betrokken waren. De aantallen dieren op deze twee schepen zijn mij niet bekend.
De lokale autoriteiten in Egypte hebben laten weten dat er na het oplossen van de blokkade voorrang is gegeven aan veeschepen, vanuit het oogpunt van de gezondheid en het welzijn van de dieren.
Klopt het dat er vanwege deze blokkade tenminste zestien schepen met levende dieren stil liggen of lagen en ernstige vertraging hebben opgelopen? Zo nee, om hoeveel schepen gaat het dan wel?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1. De exacte aantallen zijn mij niet bekend
Kunt u bevestigen dat elf van deze schepen in totaal maar liefst 130.000 schapen uit Roemenië vervoeren in de richting van de Perzische Golf?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1.
Klopt het dat in ieder geval twee van deze schepen al sinds 15 en 16 maart onderweg zijn?2
Uit de informatie vanuit Roemenië valt op te maken dat één van de schepen op 16 maart was vertrokken. Ik weet niet wanneer de twee Spaanse schepen zijn vertrokken en ben niet bekend met een veeschip dat op 15 maart is vertrokken.
Hoe lang zijn de overige schepen al onderweg en wat voor dieren zijn er aan boord van de overige schepen?
Uit de informatie uit Roemenië blijkt dat de elf veeschepen op de dag van het opheffen van de blokkade tussen de vijf en dertien dagen onderweg waren. Van de twee veeschepen uit Spanje is mij geen vertrekdatum bekend. Voor de aantallen dieren verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1.
Waar komen deze dieren op de overige schepen vandaan en wat is de eindbestemming van deze schepen?
We kunnen vanuit Nederland geen gegevens inzien van exporten vanaf andere landen, behalve als Nederland een doorvoerland is. Van de elf schepen uit Roemenië waren er zeven op weg naar Saoedi Arabië en vier naar Jordanië. Van de twee veeschepen uit Spanje heb ik geen gegevens.
Is het mogelijk dat er ook Nederlandse dieren aan boord zijn van de vertraagde schepen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Er waren in ieder geval geen dieren aan boord van deze schepen die rechtstreeks vanuit Nederland zijn geëxporteerd. Het is mogelijk dat er alsnog dieren met een oorspronkelijk in Nederland aangebracht oormerk aan boord van de veeschepen waren, maar deze zijn dan eerder al naar een andere lidstaat verhandeld, alvorens ze naar het Midden Oosten werden geëxporteerd. Daar heb ik geen inzicht in.
Deelt u de mening dat langdurig transport onacceptabel leed veroorzaakt bij dieren, en hun welzijn en gezondheid schaadt?
Bij zowel lange transporten van dieren over de weg als dit soort lange transporten over zee zijn er risico’s voor het dierenwelzijn en de gezondheid van de dieren. Het borgen van dit soort risico’s is extra lastig buiten EU-grenzen, waar weinig inzicht is in de omstandigheden en er geen mogelijkheden zijn om in te grijpen bij calamiteiten. Ik pleit daarom in EU-verband voor het verbieden van lange transporten van dieren naar niet-EU landen, uitgezonderd het Verenigd Koninkrijk.
Kunt u bevestigen dat schepen die levende dieren vervoeren volgens Europese regelgeving verplicht zijn om 25 procent meer voer in te laden dan nodig is voor de geplande reis, voor het geval er vertraging ontstaat onderweg en ontvangt u ook signalen dat dit niet altijd, of zelfs vrijwel nooit gebeurt? Zo ja, wat doet u hier mee?
De EU-transportverordening3 schrijft voor dat veeschepen of schepen die zeecontainers vervoeren met als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen, runderen, schapen, geiten of varkens voor een transport van meer dan 24 uur vanaf het tijdstip van vertrek voldoende strooisel, voeder en water moeten meevoeren om het voor het voorgenomen transport minimumdagrantsoen aan voeder en water te dekken, plus 25%, dan wel, als dat een grotere hoeveelheid is, een extra voorraad strooisel, voeder en water voor drie dagen.
Het is mij niet bekend dat deze voorschriften niet altijd, of vrijwel nooit worden nageleefd. De autoriteiten van de haven van vertrek zijn verantwoordelijk voor de controle van deze voorschriften.
Hoe wordt er op toegezien dat dit extra voer daadwerkelijk wordt ingeladen en hoe ziet u hier op toe als het gaat om transport over zee van Nederlandse dieren die naar landen buiten de EU worden geëxporteerd?
Volgens de EU-transportverordening is de controle op voldoende voeder, water en strooisel onderdeel van de inspecties die de autoriteiten moeten uitvoeren in de haven voorafgaand aan vertrek naar landen buiten de EU. Omdat deze veeschepen vanuit andere landen dan Nederland vertrekken, heb ik hier geen zicht op. Er wordt geen informatie gedeeld met een verzendend land, zoals Nederland, als geconstateerd wordt dat er te weinig voer aan boord is.
Deelt u de zorgen dat de 200.000 dieren die nu vastzitten op de schepen bij het Suezkanaal – ook als deze extra noodvoorraad voer wel is ingeladen – niet genoeg eten en drinken meer hebben om in leven te blijven tot de eindbestemming is bereikt?
Ja, ik deel deze zorgen. De blokkade is gelukkig voorbij. Het is me niet bekend in hoeverre er een tekort aan voeder en water was, en of dit tot problemen heeft geleid. Het betrof zoals eerder aangegeven geen zendingen die direct uit Nederland komen. We zijn daarom geen belanghebbende en ontvangen geen informatie hierover.
Zijn er dierenartsen aan boord geweest van deze schepen? Zo nee, hoe wordt er zorg gedragen voor deze dieren nu ze al zo lang onderweg zijn?
Het is mij niet bekend of er dierenartsen aan boord zijn geweest. Voor de zorg voor de dieren is personeel aan boord van de schepen.
Welke mogelijkheden ziet u om deze dieren te beschermen tegen nog verder extra lijden?
De veeschepen hebben inmiddels allemaal hun reis hervat. De Egyptische autoriteiten hebben voorrang gegeven aan de veeschepen en het lijkt me van belang dat ze zo spoedig mogelijk naar haven van bestemming doorvaren. Als er door de vertraging sprake is van tekorten van voer of water aan boord, zouden voorraden aan boord gebracht moeten worden. Ik heb hier echter geen zicht op.
Hoe gaat u zich inzetten om te voorkomen dat een dergelijke dierenwelzijnsramp op zee zich ooit nog weer kan voordoen?
Ik pleit zoals ik in antwoord op vraag 8 aangeef voor een EU-breed verbod op verre transporten van levend vee naar niet-EU landen, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk. Totdat dit gerealiseerd is, moet maximaal worden ingezet op de naleving van de huidige voorschriften uit de transportverordening om het welzijn te borgen. De auditdienst van de Europese Commissie heeft in 2020 een overzichtsrapport uitgebracht ten aanzien van audits over transporten van dieren over zee4. Portugal zet zich tijdens zijn EU-voorzitterschap in om de omstandigheden bij veetransporten over zee te verbeteren en geconstateerde tekortkomingen op te lossen. Daar waar mogelijk ondersteun ik deze inzet, waarbij ik wil opmerken dat de rol van Nederland erg gering is, omdat wij geen goedgekeurde veeschepen hebben, en geen havens waarvandaan deze veeboten vertrekken.
Kunt u bevestigen dat Europese lidstaten niet verplicht zijn om te rapporteren over de aantallen dieren die sterven tijdens transporten over zee? Zo ja, bent u bereid zich in te zetten voor een dergelijke rapportageplicht?
Inderdaad hoeven lidstaten dit niet bij te houden of te melden wanneer het gaat om transporten over zee, buiten EU-grenzen. Er geldt wel een verplichting voor vervoerders om problemen tijdens een transport, zoals sterfte van dieren, te vermelden in het journaal. Vervoerders moeten dit journaal aan de officiële dierenarts op de plaats van uitgang overhandigen, maar er zou ook een kopie van het journaal meegenomen moeten worden aan boord van de veeschepen, zodat de relevante informatie kan worden genoteerd en aan de autoriteiten van de plaats van verzending worden teruggekoppeld. Dit heeft Nederland, samen met Duitsland, onder de aandacht gebracht bij het Portugese EU-voorzitterschap om dit EU-breed op te pakken.
Heeft u wel zicht op het aantal Nederlandse dieren dat sterft tijdens transport over zee naar landen buiten de EU? Zo nee, waarom wilt u dit niet weten en voelt u zich hier wel verantwoordelijk voor? Zo ja, hoeveel dieren zijn er in de afgelopen vijf jaar gestorven tijdens transport over zee naar landen buiten de EU?
Ik voel me zeker verantwoordelijk voor de dieren die vanuit Nederland worden geëxporteerd. Ik heb om genoemde redenen in antwoord op vraag 15 geen inzicht in de sterfte onderweg tijdens een transport over zee en zet me in om dit wel inzichtelijk te krijgen via het journaal.
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk, uiterlijk binnen een week, beantwoorden?
Ik heb me ingespannen om uw vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Alarmerende situatie: Braziliaanse virusvariant drie keer dodelijker voor twintigers' |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Alarmerende situatie: Braziliaanse virusvariant drie keer dodelijker voor twintigers»?1
De situatie in Brazilië was zeer zorgwekkend. Sinds begin maart is duidelijk dat het profiel van corona patiënten in Brazilië is veranderd (o.a. meer jongere patiënten). Er is nog geen exclusief causaal verband aangetoond met de «Manausvariant» (ook wel P.1-variant genoemd) van het virus. Onderzoek naar de leeftijd van COVID-19 patiënten in heel Brazilië, waarbij week 10 met week 1 is vergeleken, toont een sterke stijging van overlijden onder twintigers aan maar ook een sterke stijging onder andere leeftijdsgroepen. Nader onderzoek is nodig naar welke rol nieuwe varianten precies spelen. Het is van belang te melden dat in Brazilië meerdere factoren gelijktijdig spelen die van invloed kunnen zijn op veranderingen in het profiel van patiënten en op de ontwikkeling van het aantal Covid-19 besmettingen en overlijdens.
Hoe wijdverspreid is deze variant aanwezig in Nederland?
Het voorkomen van varianten in Nederland wordt bijgehouden op de website van het RIVM2, deze informatie wordt elke week, op dinsdag, geactualiseerd.
Het aandeel van de Braziliaanse variant daalt inmiddels.
Wat is uw reactie op de hogere besmettelijkheid van deze variant?
Hoewel het aandeel laag is, schat het RIVM op basis van de huidige kiemsurveillance gegevens in dat het reproductiegetal voor deze variant aanzienlijk hoger is dan de oude variant, en ook hoger ligt dan het reproductiegetal van de Britse variant. De onzekerheid over de exacte waarde van het reproductiegetal van P1 is echter nog groot.
Wat is uw reactie op de hogere sterfte (drie keer hoger onder twintigers) die deze variant veroorzaakt?
Alhoewel de sterfte die in dit onderzoek onder twintigers gemeten wordt met 0,13% nog steeds heel laag is, is dit een zorgelijke ontwikkeling.
Hoe verhoudt deze variant zich tot andere virusmutaties die aanwezig zijn in Nederland en wat zijn de prognoses voor de komende maanden?
Het aandeel van deze variant daalt inmiddels in Nederland. De verwachting is dat de deltavariant (voor het eerst aangetroffen in India) dominant zal worden.
Wat gaat u doen om deze variant zoveel mogelijk buiten de deur te houden? Moeten bijvoorbeeld nieuwe vliegverboden worden afgekondigd nu elders uitbraken ontstaan, zoals in Canada?2
Volgens de meest recente cijfers van het ECDC heeft Canada op dit moment een zeer lage incidentie. Daarom is Canada in Europees verband opgenomen op de veiligelandenlijst. Nederland volgt deze Europese risico-inschatting. Als er aanleiding is voor maatregelen voor reizigers uit Canada of andere landen, dan zal het RIVM daar gevraagd en ongevraagd over adviseren en zal het kabinet maatregelen nemen om import van het virus en zorgelijke virusvarianten te beperken. Daarbij is het streven, zeker ten aanzien van reizigers van buiten de EU, om deze maatregelen zoveel mogelijk in Europees verband te coördineren.
In hoeverre kan een gewijzigde strategie in de vaccinatiecampagne een rol spelen in het bestrijden van deze variant? Wordt hierover nagedacht?
Het voorkomen van deze variant in Nederland is niet zodanig dat daar op dit moment rekening mee gehouden moet worden in de vaccinatiecampagne. Vanzelfsprekend wordt de situatie goed in de gaten gehouden. De WHO heeft een procedure ingericht om te zorgen dat veranderingen in het virus die van belang zijn voor vaccins zo spoedig mogelijk bij de ontwikkeling van vaccins betrokken kan worden
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voorafgaand aan het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Dat is helaas niet gelukt.
De antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Kwint en Hijink (beiden SP) over het testprotocol COVID-19 bij kinderen onder de 13 jaar. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw antwoorden op de vragen van de leden Kwint en Hijink (beiden SP) over het testprotocol COVID-19 bij kinderen onder de 13 jaar?1
Ja.
Bent u bekend met uw antwoord op de vragen 1 tot en met 4, ik citeer: «Het huidige testbeleid voor kinderen tot 13 jaar is als volgt: Vanaf 8 februari geldt dat basisschoolleerlingen met klachten moeten thuisblijven en zich laten testen. Dus zowel met milde klachten als met zware klachten. Kinderen tot 4 jaar mogen wel naar de opvang als zij verkoudheidsklachten hebben. Maar bij zware klachten, zoals veel hoesten, koorts of benauwdheid blijven zij thuis. Kinderen tot 4 jaar kunnen getest worden bij lichte klachten. In een aantal gevallen wordt dringend geadviseerd een kind jonger dan 4 te testen, zoals bij zware klachten als koorts en benauwdheid. Uitgebreide informatie is te vinden op de website van de rijksoverheid. Kinderen met klachten die naar de basisschool gaan moeten thuisblijven en zich laten testen. Dus zowel met milde klachten (loopneus, verkoudheid, niezen en keelpijn) als met zware klachten (veel hoesten, koorts of benauwdheid). Kinderen die af en toe hoesten, en kinderen die astma, hooikoorts of chronische luchtwegklachten hebben, hoeven niet getest te worden als ze geen andere klachten hebben. Huisgenoten blijven ook thuis als het kind naast milde klachten last heeft van koorts of benauwdheid. Als een kind niet getest wordt, mag het pas weer naar de kinderopvang of school als het 24 uur volledig klachtenvrij is. Kinderen vanaf 4 jaar moeten ook thuisblijven en getest worden als zij nauw contact hebben gehad met iemand met corona.»
Ja.
Er is toch geen testverplichting? Zowel niet voor volwassenen als kinderen?
Er geldt inderdaad geen testverplichting.
Als u meent dat er wel een testverplichting is, op welke wettelijke gronden baseert u het tegen de wil in binnendringen van het lichaam?
Zie antwoord vraag 3.
Als u zich nu realiseert dat er geen testverplichting is, waarom schrijft u dan tot driemaal toe in uw antwoord (geciteerd onder vraag 2) «moeten thuisblijven en zich laten testen»?
Om besmettingen op school te voorkomen moeten kinderen met klachten thuisblijven. Als zij negatief getest worden, mogen ze weer naar school. Er is zeker geen testverplichting, kinderen kunnen ook thuisblijven tot ze 24 uur geen klachten meer hebben. De term «moeten» is niet gereserveerd voor een in de wet vastgelegde verplichting maar kan ook gebruikt worden om een zeer dringend advies te beschrijven.
Op welke wijze gaat u breed kenbaar maken dat er geen testverplichting bestaat en dat u met uw antwoorden richting de leden Kwint en Hijink uw boekje te buiten bent gegaan?
Ik ga ervanuit dat het voldoende helder is voor mensen dat zij niet verplicht zijn om hun kind te testen maar dat dit een zeer dringend advies is.
Kunt u deze vragen gaarne afzonderlijk beantwoorden voor het eerstvolgende plenaire coronadebat?
Ja.
Sancties voor racisme en discriminatie binnen de politie |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dit werd gezegd in de omstreden appgroep van Rotterdamse agenten» en het bericht «Korpsleiding gaat praten met agenten na onrust over «milde» aanpak racisme»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat racisme en discriminatie binnen de politie het draagvlak van de politie naar buiten toe aantasten en tot verdeeldheid of onbegrip kunnen leiden binnen de politieorganisatie als dit probleem niet goed wordt aangepakt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Grondwet is voor elke Nederlander duidelijk. Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan. Dit geldt ook voor de politie. Alle politiemedewerkers verbinden zich daaraan via de beroepscode en de eed of de belofte die ze bij hun aanstelling afleggen.
De signalen vanuit de politie en vanuit de samenleving over discriminerend gedrag binnen de politie en de sancties die hierop volgen, zijn gehoord en worden opgevolgd door de politie. De korpsleiding zal het sanctiestelsel tegen het licht houden. De korpsleiding is hierover ook in gesprek met de politietop en het Netwerk Divers Vakmanschap. Samen met de korpschef zal ik over dit onderwerp ook nadere gesprekken voeren met onder andere het gezag en betrokkenen en organisaties die zich inzetten tegen racisme en discriminatie.
Deelt u de mening dat binnen en buiten de politieorganisatie geuit onbegrip over de laagte van straffen in geval van racisme binnen de politie een indicatie kan voor het feit dat die straffen te laag zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De oproep door politiemedewerkers en de samenleving om over de aanpak van discriminerend gedrag door politiemensen nader in gesprek te gaan is duidelijk gehoord. De politie zal hierover in gesprek gaan, met oog voor emoties en ontwikkelingen in de samenleving en rekening houdend met de mogelijkheden die hiervoor al beschikbaar zijn. Klachten en aangiften met betrekking tot de politie worden onderzocht door het OM en een onafhankelijke klachtencommissie. Zij beoordelen het gedrag en optreden van de politie. Het OM heeft eerder geconcludeerd dat er geen sprake is geweest van strafrechtelijk verwijtbaar handelen. Wel blijkt uit het disciplinaire onderzoek dat door de politie is uitgevoerd dat sprake is van ernstig laakbaar handelen en van plichtsverzuim. Hiervoor zijn de betrokken medewerkers disciplinair gestraft. De onafhankelijke adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefeningen Ambtenaren (AGFA) adviseert over voorgenomen disciplinaire straffen en heeft hierover positief geadviseerd. Zie verder antwoord 2.
Deelt u de mening dat bij disciplinaire straffen voor racisme en discriminatie binnen de politie voorkomen moet worden dat de schijn ontstaat dat de politieorganisatie dergelijk wangedrag zelf te laag bestraft? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ook bij de politie is racisme en discriminatie niet toegestaan, daarover zijn de wet en de beroepscode voor de politie helder. Deze casus toont aan dat een dialoog nodig is over de manier waarop de politie ongewenst gedrag corrigeert. Ik deel de mening dat een disciplinaire maatregel tot doel heeft om ongewenst gedrag te corrigeren en herhaling te voorkomen. Een disciplinaire maatregel moet altijd in de juiste verhouding staan tot het aangetroffen gedrag. Die verhouding tussen gedrag en reactie hierop zal besproken worden en geactualiseerd waar dat nodig is.
Wilt u bezien of het disciplinaire sanctiemodel van de politie aangescherpt dient te worden? Zo ja, waarom en hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De korpschef heeft reeds aangegeven dat hij de dialoog zal aangaan over de manier waarop ongewenst gedrag m.b.t. discriminatie en racisme wordt gecorrigeerd. Daarbij zal aandacht zijn voor formele disciplinaire maatregelen maar ook voor leer- of bewustwordingstrajecten, al dan niet gekoppeld aan disciplinaire maatregelen. Belangrijk is immers dat een disciplinaire maatregel naast dat het een signaal afgeeft over de onwenselijkheid van het getoonde gedrag, zorgt voor een blijvende verandering van dat gedrag. De gesprekken die zijn genoemd in het antwoord op vraag 2 en 3 zullen hier een belangrijke bijdrage aan leveren.
Deelt u de mening dat een eigen tuchtrecht voor de politie kan bijdragen aan een onafhankelijke en transparante beoordeling van plichtsverzuim door politiemedewerkers, waaronder uitingen van racisme en discriminatie? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in 2019 een reactie gegeven op de vraag van Kamerlid Van Dam m.b.t. extern tuchtrecht voor de politie.3 De politie heeft reeds een systeem van intern tuchtrecht. Het nemen van disciplinaire maatregelen is een taak voor de werkgever. Reflectie daarop en transparantie daarover is sinds 1992 geborgd via de adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefeningen Ambtenaren (AGFA). Dit is een onafhankelijke commissie die voorgenomen disciplinaire maatregelen uitgebreid beoordeelt en dit oordeel ook publiceert. Op deze manier wordt de politieleiding op onafhankelijke en transparante wijze geholpen om het sanctiestelsel goed toe te passen en in gelijke gevallen ook gelijke maatregelen te treffen. Het – gedeeltelijk – weghalen van de verantwoordelijkheid om disciplinaire maatregelen te bepalen bij ongeoorloofd gedrag en deze extern neerleggen, draagt naar het oordeel van de politie niet bij aan een open, transparant klimaat waarin mensen zich durven uitspreken, elkaar aanspreken en waar de werkgever zijn verantwoordelijkheid neemt voor het gedrag van politiemedewerkers.
Watergebruik in datacenters |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Dijkverhoging dreigt door datacenters: kosten voor burger» en «Zeewolde wil onrust over datacenter te lijf met digitale informatieavond»?1 2
Ja.
Klopt het dat de dijken in de kop van Noord-Holland door de komst van het datacenter opgehoogd moeten worden? Zo ja, wat is de reden hiervoor?
Nee. De Wieringermeerdijk hoeft niet versterkt te worden omdat deze aan de wettelijke norm voldoet. Dit blijkt uit de wettelijke beoordeling die het waterschap heeft uitgevoerd.3
De komst van het datacenter zorgt voor toename van de economische waarde achter de dijk (bepaalt mede de hoogte van de norm) maar blijft binnen de verwachte economische groei tot 2050, waar rekening mee is gehouden bij het bepalen van de norm voor de Wieringermeerdijk.
Ten algemene geldt dat als een dijk niet aan de norm voldoet deze versterkt zal worden, zoals in de Waterwet vastgelegd. Het waterschap is verantwoordelijk voor de realisatie van een versterking. De kosten voor het versterken worden door het Rijk en de waterschappen gezamenlijk betaald.
Hoeveel kost dit en wie is hiervoor verantwoordelijk?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het bij dergelijk grote projecten, zoals de bouw van een datacenter, wenselijk dat burgerinspraak vorm krijgt voordat de vergunningverlening plaatsvindt? Zo ja, hoe wilt u dit vormgeven? Zo niet, waarom niet?
Ja, dit acht ik wenselijk en dit is al het geval. Inspraak door burgers en andere belanghebbenden is mogelijk op zowel het ontwerpbestemmingsplan, waarmee een gemeente in een gebied ruimte reserveert voor een datacenter, als op de milieueffectrapportage die daarmee gepaard kan gaan. Ook bij het opstellen van datacenterstrategieën door de regio’s, zoals in de Haarlemmermeer, is inspraak in het verleden mogelijk geweest.4
Hoeveel datacenters hebben we in Nederland en hoeveel worden er verwacht?
In uitvoering van de motie Beckerman en Mulder (Kamerstuk 32 813, nr. 590) is op 24 maart 2021 een Kamerbrief verstuurd door de Minister van Economische Zaken en Klimaat (Kamerstuk 32 813, nr. 675) waarin in de bijlage een overzicht wordt gegeven van het aantal datacenters in Nederland. In de bijlage wordt tevens ingegaan op de verwachte groei van datacenters. Hieronder volgen de hoofdlijnen uit deze bijlage:
Volgens de Dutch Datacenter Association waren er in 2020 189 commerciële grote multi-tenant datacenters in Nederland. Verder zijn er volgens die vereniging 5.772 organisaties die een eigen datacenter hebben. In Nederland zijn er momenteel twee locaties met hyperscale datacenters (Eemshaven en Middenmeer), en is er sprake van de mogelijke vestiging van een derde in de regio Zeewolde. Een sluitend inzicht in datacenters die in ontwikkeling zijn is landelijk niet voorhanden; deze gegevens zijn ook vaak bedrijfsvertrouwelijk.
Wat zijn volgens u de belangrijkste redenen dat grote datatechbedrijven zich zo graag in Nederlands vestigen?
Per bedrijf kan het verschillen welke factoren zij meenemen in de keuze van vestigingslocatie en hoe zwaar zij deze factoren ten opzichte van elkaar wegen. Dit is meestal zeer bedrijfsspecifiek. Op basis van gesprekken met bedrijven en signalen uit de praktijk komt wel naar voren dat bedrijven Nederland als een aantrekkelijke locatie zien voor datacenter activiteiten. Factoren die hierbij een rol spelen zijn het beschikken over een betrouwbare overheid, goede digitale connectiviteit, een hoogopgeleide beroepsbevolking en betrouwbare elektriciteitsvoorzieningen. Voor colocatie datacenters, datacenters waarvan de ruimte wordt gedeeld tussen meerdere partijen (multi-tenant), heeft Nederland in het bijzonder een zeer gunstig vestigingsklimaat vanwege de hyperconnectiviteitsclusters rond Amsterdam; de Amsterdam Internet Exchange (AMS-IX). Voor hyperscale datacenters, grootschalige datacenters die worden beheerd door één partij (single-tenant), is deze hyperconnectiviteit minder relevant. Dit komt omdat hyperscale datacenters voor hun diensten geen gebruik maken van hyperconnectiviteit.
Wordt er vanuit de Nederlandse overheid gestimuleerd dat grote datatechbedrijven zich hier vestigen?
Grootschalige datacenters worden ook wel hyperscale datacenters genoemd. Het actief aantrekken van hyperscale datacenters wordt op dit moment niet door het Rijk gestimuleerd. Dit geldt ook voor andere soorten datacenters. Als een partij zich meldt bij de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van EZK die op landelijk niveau verantwoordelijk is voor het aantrekken van buitenlandse bedrijven, wordt deze doorverwezen naar regionale overheden. In beginsel zijn gemeenten en provincies aan zet om deze afweging te maken. Daarbij gelden de kaders zoals die zijn vastgesteld in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).
Wie is nu het bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning bij datacenters, aangezien de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) ervan uitgaat dat dit de provincie Noord-Holland is3, terwijl de vergunningen door de gemeente Hollands Kroon verleend worden en de provincie Noord-Holland stelt dat deze niet geldig zijn omdat de provincie bevoegd gezag is?4 Wat gaat u doen aan deze bestuurlijke onduidelijkheid en chaos?
Mijn uitspraak in het Noordhollands Dagblad ging specifiek over eerdere berichtgeving in het Noordhollands Dagblad7 over het grote drinkwaterverbruik van datacenters. Om helderheid over deze zaak te krijgen heb ik navraag gedaan bij zowel de provincie Noord-Holland als het drinkwaterbedrijf PWN, en hierover bericht in antwoord op eerdere Kamervragen van het lid van Dijk (PvdA, met kenmerk IENW/BSK-2021/91034).
De berichtgeving op RTL Nieuws ging over de omgevingsvergunning. Deze is in eerste instantie afgegeven door de gemeente Hollands Kroon die zichzelf als bevoegd gezag zag. Dit werd vanwege de grootte van een noodstroominstallatie betwist door de provincie Noord-Holland. Het betreft hier een technische-juridische kwestie. Recent is gebleken dat de gemeente op basis van advies van de landsadvocaat Pels Rijcken, het aangepaste standpunt van Infomil en de praktijk in andere provincies en bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied tot een ander inzicht is gekomen over de bevoegdheid tot het verstekken van een vergunning.8
Klopt het dat watergebruik en lozing geen criteria zijn in de beoordeling van een omgevingsvergunning voor een datacenter? Zo ja, vindt u dit wenselijk? En welke wet- en regelgeving is van toepassing op het waterverbruik en lozingen van datacenters en wie controleert dit?
Het watergebruik en lozing van een datacenter worden in het traject van planvorming tot realisatie op verschillende momenten beoordeeld.
Als een gemeente de realisatie van een datacenter mogelijk wil maken zal het een bestemmingsplan moeten opstellen of wijzigen. Afhankelijk van de grootte van het datacenter en de activiteiten die gepaard zullen gaan met de aanleg, is een mer dan vereist. In een mer moet onder andere aandacht worden besteed aan waterverbruik en lozing en kunnen verschillende opties worden vergeleken, zodat een goede keuze gemaakt kan worden.
Als oppervlaktewater wordt gebruikt moet bij het waterschap of Rijkswaterstaat een vergunning in het kader van de Waterwet worden aangevraagd. Als grondwater wordt gebruikt moet een vergunning in het kader van de Waterwet worden aangevraagd bij het waterschap of provincie. Voor kleinere onttrekkingen kan soms volstaan worden met een melding. Indien gebruik van drinkwater wordt voorzien, zal het waterbedrijf moeten oordelen of de gevraagde aansluiting qua capaciteit past. Hierbij wordt opgemerkt dat het waterbedrijf vanuit de Drinkwaterwet een verantwoordelijkheid heeft die primair gericht is op de levering van drinkwater aan consumenten (dus niet op levering van koelwater aan bedrijven). Een waterbedrijf kan hierbij de gevraagde aansluiting of levering weigeren op basis van zijn algemene voorwaarden.
Voor wat betreft de regelgeving voor lozingen wordt verwezen naar het antwoord op vragen 10, 11 en 12.
Welke chemicaliën worden gebruikt in het (koel)water van datacenters, hoeveel chemicaliën en voor welke redenen?
Als datacenters afvalwater willen lozen, vragen ze een vergunning aan of doen een melding bij het bevoegd gezag. Voor lozen op oppervlaktewater is dit het waterschap of Rijkswaterstaat. Voor lozen op een riool is dit de Omgevingsdienst namens de gemeente of Provincie. Er is geen landelijk centraal overzicht van alle chemicaliën die worden gebruikt, de hoeveelheden en redenen. In zijn algemeenheid geldt dat het bevoegd gezag alleen een vergunning afgeeft als de waterkwaliteit van het ontvangende water niet verslechtert. Dus mogelijke negatieve effecten van een lozing worden onderzocht en meegenomen in de vergunningaanvraag.
Specifiek over de vraag over welke chemicaliën in koelwater zitten, heb ik eerder navraag gedaan bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Dit naar aanleiding van eerdergenoemde Kamervragen van het lid van Dijk (met kenmerk IENW/BSK-2021/91034). HHNK is bevoegd gezag voor de lozing van water voor de twee actieve datacenters in de Wieringermeer: Bij één datacenter wordt niets toegevoegd aan het drinkwater dat voor koeling wordt gebruikt. Bij het andere datacenter wordt zout toegevoegd om het water te ontharden.
Het gebruik van additieven in koelwater voor datacenters verschilt per situatie. Het is afhankelijk van het soort koeling en de bron van water. In oppervlaktewater zitten over het algemeen meer voedingsstoffen voor micro-organismen, die in een koelinstallatie voor aangroei en verstopping kunnen zorgen. Wanneer drinkwater wordt gebruikt is dat veel minder het geval en kan zonder additieven worden gekoeld.
Klopt het dat het afvalwater met chemicaliën geloosd mag worden in het oppervlaktewater?
Zie antwoord vraag 10.
Zijn de mogelijke negatieve effecten van de geloosde chemicaliën op het watersysteem onderzocht? Zo ja, wat waren de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wat zijn de toegestane lozingsconcentraten en in welke regelgeving zijn deze vastgelegd?
Ik neem aan dat hiermee concentraties van stoffen in afvalwater bedoeld worden. Het bevoegd gezag beoordeelt de lozing op basis van de te verwachte effecten in het ontvangende water. Dit geldt zowel voor de te lozen stoffen als het effect van de warmtelozingen. Er mag geen achteruitgang zijn in waterkwaliteit of de functie van het oppervlaktewater. Hierbij speelt een aantal zaken een rol zoals de grootte en duur van de lozing, de concentraties van stoffen, de temperatuur van het te lozen water. Daarnaast zijn ook eigenschappen van het water waarin geloosd wordt belangrijk, zoals achtergrondconcentraties, aanwezige natuurwaarden, grootte en doorstroming. Om al deze aspecten integraal mee te kunnen nemen in een beoordeling, is de emissie-immissie toets ontwikkeld.9 De warmtevracht wordt beoordeeld met de beoordelingssystematiek warmtelozingen.10 Deze zijn beide opgenomen in de beoordeling-systematiek voor koelwaterlozingen welke te vinden is op de Helpdesk Water.11
De regelgeving voor lozingen is vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer voor lozingen binnen een inrichting, en het «Besluit lozen buiten inrichtingen».
Wie controleert of datacenters zich houden aan de toegestane lozingsconcentraten?
Voor lozen op oppervlaktewater is dit het waterschap of Rijkswaterstaat. Voor lozen op een riool is dit de Omgevingsdienst namens de gemeente of Provincie.
Zijn de lozingsconcentraten anders voor warme dagen wanneer de kwaliteit van het oppervlaktewater al vaak in een kritieke toestand verkeerd en wordt hiermee rekening gehouden in de vergunning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de toegestane lozingsconcentraten voor warme dagen?
De invloed van lozingen op de waterkwaliteit in het ontvangende water zal inderdaad afhangen van het weer en de mate van doorstroming in oppervlaktewater. Hier wordt bij de beoordeling van de emissie ten behoeve van vergunningverlening rekening mee gehouden. De meest beperkende situatie is daarbij bepalend voor de emissiegrenswaarden.
Wordt in de vergunning rekening gehouden waar het water wordt gedumpt en of dat waterlichaam gebruikt wordt voor irrigatie van gewassen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de toegestane lozingsconcentraten?
Ja, zie vraag 13.
Klopt het dat er een enorme variatie in koelwaterverbruik is bij datacenters? Zo ja, waarom is er geen maximum gesteld aan het gebruik van koelwater in wet- en regelgeving?
Ja het klopt dat er variatie is in het koelwaterverbruik. Het verbruik van koelwater is sterk afhankelijk van het soort koelsysteem dat wordt gebruikt en het proces wat gekoeld wordt. Het is aan het bevoegd gezag om een afweging te maken of er gebruik wordt gemaakt van de Best Beschikbare Technieken (BBT). Zaken die hier een rol spelen zijn onder andere energieverbruik, waterverbruik, techniekkeuze en koelmedium. Europees zijn voor bedrijven die vallen onder de Richtlijn industriële emissies (2010/75/EU) afspraken gemaakt in de BREF koelsystemen. BREF staat hierbij voor «referentiedocument betreffende de beste beschikbare technieken voor industriële koelsystemen». Dit document is beschikbaar als onderdeel van de eerder genoemde beoordeling-systematiek voor koelwaterlozingen genoemd bij het antwoord op vraag 13. Er wordt dus geen maximum gesteld aan het gebruik van koelwater, maar er wordt een integrale beoordeling gemaakt van de milieuprestaties van een koelsysteem binnen een productieproces.
Hoeveel koelwater gebruikten de datacenters in Noord-Holland in 2020? Hoeveel zou een groot datacenter, zoals gebouwd wordt in Zeewolde gebruiken in 2020?
Er is geen informatie beschikbaar over gebruik van koelwater voor specifieke datacenters in Noord-Holland. Wel heb ik, in antwoord op eerdere Kamervragen van het lid van Dijk (PvdA, met kenmerk IENW/BSK-2021/91034), laten weten dat uit gegevens van het waterbedrijf PWN blijkt dat 0,6% (650,000 m3 in 2020) van het door hen geleverde drinkwater wordt gebruikt als koeling door verschillende bedrijven (waaronder datacenters).
De gemeente Zeewolde heeft op haar website informatie gepubliceerd over het waterverbruik van het geplande datacenter.12
Het datacenter koelt voornamelijk met lucht. Alleen als het warm is of de lucht erg droog wordt er oppervlaktewater gebruikt. De gemeente geeft aan dat de maximale capaciteit nodig is als de temperatuur boven 26ºC komt en de luchtvochtigheid onder de 60% ligt. Dit zal naar verwachting 4 tot 5 dagen per jaar het geval zijn. Het datacenter neemt op die dagen maximaal 270 m3/uur in, waarvan 216 m3/uur weer wordt geloosd. Het netto-verbruik tijdens die piekmomenten is dus 54 m3/uur.
Klopt het dat datacenters juist op warme dagen, wanneer de temperatuur boven de 25 graden Celsius komt, drinkwater gebruiken om te koelen? Klopt het dat in droge zomermaanden het verbruik van drinkwater door datacenters twee en een half keer zo groot is als het gemiddelde gebruik van een datacenter?
Ja. De koelbehoefte is het grootst op warme dagen. De verhouding tussen piek en gemiddeld verbruik zal afhankelijk zijn van de gekozen koeltechniek en het weer. Het waterbedrijf PWN heeft aangegeven dat zij bij datacenters een vrij constante afname zien met een verhoging in de zomermaanden. Bij één datacenter zien zij een piek in de zomermaanden die twee keer zo groot is als het gemiddeld maandverbruik.
Vindt u het wenselijk dat datacenters drinkwater gebruiken om te koelen? Zo ja, vindt u het wenselijk dat datacenters meer drinkwater gebruiken in droge tijden, gezien de droogte problematiek van de afgelopen drie jaar?
Nee. Ik vind het over het algemeen niet wenselijk dat datacenters drinkwater geleverd door een waterbedrijf gebruiken om te koelen. Zeker niet gezien de droogte in de afgelopen jaren.
De afweging of een datacenter aangesloten moet worden op het drinkwaternet ligt uiteindelijk bij het waterbedrijf. Hierbij wordt opgemerkt dat het waterbedrijf vanuit de Drinkwaterwet een verantwoordelijkheid heeft die primair gericht is op de levering van drinkwater aan consumenten (dus niet op levering van koelwater aan bedrijven). Een waterbedrijf kan hierbij de gevraagde aansluiting of levering weigeren op basis van zijn algemene voorwaarden.
Zijn er mogelijkheden om datacenters af te koppelen van drinkwater, indien nodig, terwijl het datacenter doordraait?
Ja, er zijn mogelijkheden om datacenters af te koppelen. Als in droge tijden water moet worden verdeeld wordt de zogenaamde «verdringingsreeks» toegepast. Dit is wettelijk verankerd in de Waterwet. De verdringingsreeks heeft vier categorieën van heel belangrijk naar minder urgent. Voorbeelden in afnemende volgorde van belang: zorgen dat dijken stabiel blijven (categorie 1), drinkwater/en elektriciteitsvoorziening (categorie 2), hoogwaardig proceswater (categorie 3), en als laatste grootschalige irrigatie/koeling (categorie 4). Koelwater wordt dus als eerste afgekoppeld. PWN geeft aan dat de bedrijven die drinkwater voor koeling gebruiken op de hoogte zijn van mogelijk afkoppelen tijdens droogte.
De brancheorganisatie Dutch Data Center Association geeft aan goed op de hoogte te zijn van de verdringingsreeks. Ze heeft hier ook over gepubliceerd op haar website.13 Moderne datacenters gebruiken vaak een combinatie van vrije koeling (alleen met lucht) en adiabatische koeling (lucht en water). Andere moderne datacenters kiezen voor een combinatie van WKO (warmte/koude opslag) en vrije koeling, waardoor er geen of amper water wordt verbruikt voor de koeling. Alle professionele datacenters kunnen, in het geval dat er geen water beschikbaar is, operationeel blijven en met lucht koelen, ook als het warmer dan 20 graden is. Dit kost dan wel meer stroom, maar daar wordt in het ontwerp rekening mee gehouden.
Sommige datacenters hebben ook een eigen waterbuffer. Dit geldt voor zowel het datacenter van Microsoft in de Wieringermeer als bij het beoogde datacenter in Zeewolde.
Bent u bereid om te onderzoeken welk ander water, zoals industriewater of grijs water, gebruikt kan worden om datacenters te koelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Hoewel ik niet voornemens ben om specifiek voor datacenters onderzoek te laten uitvoeren, lopen er verschillende beleidstrajecten, die ervoor kunnen zorgen dat (toekomstige) datacenters ander water gaan gebruiken.
Zoals bij de vorige vraag aangegeven, zijn waterbedrijven beleid aan het ontwikkelen om te zorgen dat er geen drinkwater meer wordt afgenomen als dat voor het gebruik niet nodig is. Dit betekent dat waterbedrijven een aansluiting kunnen weigeren. Daarnaast is de branche ervan op de hoogte dat koelwater bij waterschaarste als eerste wordt afgekoppeld. De initiatiefnemer zal dus afhankelijk van de lokale situatie op zoek moeten gaan naar een alternatief en/of back-up. Dit kan industriewater, grijswater, of vaak nog beter hemelwater zijn.
De keuze voor de bron van water moet meegenomen worden in de locatiekeuze van een datacenter. Omdat hierbij ook andere zaken een rol spelen (ruimte, beschikbaarheid van energie, internetkabels) is dit een lokale afweging. Verschillende regionale overheden hebben of ontwikkelen beleid dat meer duidelijkheid moet verschaffen over de vestigingsvoorwaarden voor datacenters. Voorbeelden zijn de Metropoolregio Amsterdam, de provincie Noord-Holland, en de gemeente Haarlemmermeer.14 15 16
Met het Deltaprogramma Zoetwater investeer ik samen met de regio’s veel extra geld in uitvoeringsmaatregelen om ons land weerbaarder te maken tegen watertekorten door zuiniger te zijn met water, water beter vast te houden en slimmer te verdelen. Hierbij kijken we ook naar mogelijkheden voor hergebruik van grijswater. Dit water kan voor verschillende toepassingen worden gebruikt – waaronder datacenters.
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is voor datacenters om op het riool te lozen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Nee. De keuze tussen lozing op riool of oppervlaktewater hangt af van de verontreinigingsvracht, het volume aan afvalwater, en het soort stoffen. In de datacenters van de Wieringermeer is het afvalwater vooral zouter. Zout wordt niet verwijderd in een rioolwaterzuivering, dus voor de waterkwaliteit heeft dit geen effect. In de Wieringermeer wordt geloosd op een vaart die uitkomt op een gemaal dat loost op de Waddenzee. Er is in dat specifieke geval geen nadelig effect door het relatief zoute lozingswater. Voor het beoogde datacenter in Zeewolde, wordt een zuiveringsinstallatie voorzien in het ontwerp. Dit zorgt ervoor dat de zuivering is afgestemd op de kwaliteit van het koelwater en eisen die vanuit het ontvangende water worden gesteld. Daarnaast voorkomt dit een extra belasting van de communale zuivering.
Bent u het eens dat er voorwaarden aan de komst van datacenters moeten worden gesteld, zoals een circulair koelsysteem? Zo nee, waarom niet?
In de huidige situatie worden er voor verschillende activiteiten die gepaard gaan met datacenters in vergunningverlening voorwaarden gesteld. Het gaat dan om zowel waterverbruik (zie het antwoord op vraag 9), als koelwaterlozingen (zie het antwoord op vraag 17).
Ik ben het eens dat aanvullende sturing en voorwaarden nodig zijn in die regio’s waar in de toekomst veel nieuwe datacenters zijn te verwachten. Zoals in het antwoord op vraag 22 beschreven zijn de Metropoolregio Amsterdam, de provincie Noord-Holland en de gemeente Haarlemmermeer hier al mee bezig.17 18 19 In dit regionale beleid worden vestigingsvoorwaarden bepaald voor datacenters rond onder meer water, ruimte en hergebruik van restwarmte.
Met het begrip «circulair koelsysteem» neem ik aan dat gedoeld wordt op hergebruik van restwarmte. Dit is één van de aspecten waar in regionaal beleid voorwaarden voor kunnen worden gesteld. Dit zal vooral kansen bieden in gebieden waar de warmte gebruikt kan worden, bijvoorbeeld in stedelijk gebied. Dit wordt al op verschillende locaties in Nederland toegepast, bijvoorbeeld in Hengelo, Heerlen en Eindhoven.20
Bent u bereid tot ontwikkeling van landelijke wetgeving met betrekking tot het gebruik van drinkwater voor koeling en het lozen van koelwater van datacenters? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft het gebruik van drinkwater verwijs ik naar de antwoorden op vragen 20 en 21. Daarnaast gaat Het Rijk samen met de partners (provincies, waterschappen, drinkwaterbedrijven en industrie via VEMW) een verkenning uitvoeren naar het juiste water voor het juiste gebruik. Dit is een actie die zal worden opgenomen in de nieuwe Beleidsnota drinkwater, die ik binnenkort naar de Kamer stuur. Dit is niet specifiek voor datacenters. De Drinkwaterwet geeft aan waterbedrijven de mogelijkheid om een gevraagde aansluiting of levering te weigeren, op basis van zijn algemene voorwaarden. Dit betekent dus dat er geen aanvullende wetgeving nodig is om aansluiting bedoeld voor koeling te weigeren.
Voor wat betreft de lozing van koelwater, is er een robuust stelsel zoals beschreven in de antwoorden op vragen 10 tot en met 17. Ik acht aanvullende wetgeving specifiek voor de datacenters momenteel niet nodig.
Het bericht Curaçao kan geen coronapatiënten meer opnemen, IC ligt helemaal vol |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Curaçao kan geen coronapatiënten meer opnemen, IC ligt helemaal vol», d.d. 1 april jongstleden?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Welke maatregelen gaat u nemen om Curaçao te ondersteunen, en op welke termijn?
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 7 april jl.2 heb ik uiteengezet welke maatregelen ik neem om Curaçao te ondersteunen. Deze steun vindt plaats aan de hand van drie lijnen, te weten a) het maximaal treffen van maatregelen om verspreiding van het virus te voorkomen, b) het opschalen van de zorgcapaciteit en c) het zo spoedig mogelijk vaccineren van de gehele volwassen bevolking.
Bent u bereid de Zr.Ms. Karel Doorman in te zetten om beschikbaarheid van zorg te waarborgen op (onder meer) Curaçao? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 7 van de vragen over de ontwikkelingen van de gezondheidssituatie op Bonaire en Curaçao die u, samen met het lid Diertens, op 23 maart heeft gesteld:3
Het risico op overbelasting van de acute en intensieve zorg wordt zo veel mogelijk afgedekt door goede afspraken tussen de 4 ziekenhuizen (op Aruba, Bonaire, Curaçao, Sint Maarten) over de spreiding van patiënten. De afgelopen weken is er vanuit Sint Maarten extra personeel naar de benedenwindse eilanden verplaatst. Ook wordt via het Amerikaanse uitzendbureau AMI extra personeel ingezet om de (IC) capaciteit op Aruba, Bonaire en Curaçao uit te breiden. De benodigde apparatuur is in een eerder stadium al aan de ziekenhuizen geleverd. Ook worden gesprekken gevoerd over de overplaatsing van patiënten naar andere landen in de regio, wanneer de lokale capaciteit ondanks gezamenlijke inspanningen onvoldoende blijken te zijn. Zo zijn er 5 patiënten van Bonaire overgeplaatst naar Colombia. Het Ministerie van VWS heeft geen zeggenschap over de inzet van de ZMS Karel Doorman. Voor eventuele steunverlening kan een verzoek worden gedaan aan het Ministerie van Defensie. Defensie is toegerust op traumazorg van gewonden en heeft beperkte capaciteit aan boord van de schepen om grote capaciteitstekorten aan IC zorg op te kunnen vangen. Een steunverzoek is tot op heden niet gedaan.
Kunt u, mede gezien de ernstige situatie, deze en de eerder ingediende vragen op de kortst mogelijke termijn beantwoorden?2
De beantwoording van de vragen heeft plaatsgevonden op een zo kort mogelijke termijn.