Het onderzoek naar taakdifferentiatie bij de brandweer. |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat voor elk van de 25 veiligheidsregio’s nu goed in beeld is wat taakdifferentiatie voor consequenties heeft? Zo ja, kunt u deze analyse met de Kamer delen?
De consequenties van taakdifferentiatie bij de brandweer bij eventuele invoering van de diverse onderdelen van de eerder geformuleerde denkrichting zijn voor alle 25 veiligheidsregio’s in beeld gebracht. De analyse daarvan is op 22 februari jl. door de leden van het Veiligheidsberaad en mij besproken. Dat document «Inzicht in consequenties denkrichting» (bijlage 1) voeg ik bij1.
Wat betekent de denkrichting voor de verschillende onderdelen van de brandweerorganisaties en medewerkers?
Onderkend moet worden dat de consequenties voor de verschillende veiligheidsregio’s en ook tussen brandweerposten binnen afzonderlijke veiligheidsregio’s uiteenlopend uitpakken. Dat hangt samen met het risicoprofiel, het geografisch karakter en de daarbij gehanteerde inzet van brandweerpersoneel van de regio’s. In algemene zin kunnen de consequenties wel nader worden geduid.
Bouwsteen I van de denkrichting introduceert een onderscheid tussen al dan niet verplichte opkomst bij een melding. Alleen beroeps kunnen in de toekomst worden verplicht om op te komen, vrijwilligers niet. De huidige kazernering en consignatie van vrijwilligers is dan niet meer mogelijk, dit zal ingevuld moeten worden door beroepspersoneel.
Bouwstenen II, III en IV van de denkrichting maken het onderscheid tussen beroeps en vrijwilligers groter op het gebied van taken en opleiding. Dat betreft onder meer het aantal specialismen dat een vrijwilliger mag en een beroeps moet beheersen. Bij de beroeps is dat aantal groter om zo onderscheid in zwaarte in taken tot uitdrukking te brengen.
Welke grote nadelen komen naar boven bij taakdifferentiatie? Wat betekent dit voor de uitvoerbaarheid van de verschillende taken?
De analyse van de consequenties vermeldt dat taakdifferentiatie uitvoerbaar is. Het vergt echter, eigen aan het traject, wel veranderingen in de organisatie. Bouwsteen I heeft breed draagvlak maar heeft als nadeel dat het omzetten van vrijwilligers naar beroeps forse kosten met zich meebrengt.
Het echt grote nadeel van de bouwstenen II, III en IV heeft naast de kosten betrekking op het onderscheid in de toedeling van specialistische taken aan vrijwilligers en beroeps. Dat kan namelijk leiden tot de situatie dat beroeps opgeleid moeten worden voor specialismen die zij mogelijk in de praktijk niet nodig gaan hebben. De meeste vraagtekens over wenselijkheid worden door de veiligheidsregio’s daarom geplaatst bij de laatste drie voorliggende bouwstenen. Aangegeven is dat die nader bezien moeten worden. De daarop betrekking hebbende invoering zal, rekening houdend met de juridische kaders en in verband gebracht met andere verandertrajecten bij de brandweer, geleidelijk plaats moeten vinden.
Kunnen in het voorgestelde model van taakdifferentiatie met de huidige personeelsbezetting, inclusief vrijwilligers, alle brandweertaken worden verricht? Zo nee, welke taken kunnen met de huidige bezetting niet worden verricht? Wat is nodig met betrekking tot de personeelsbezetting om deze taken wel te kunnen verrichten?
Ja, uitgangspunten van de denkrichting taakdifferentiatie zijn naast «juridisch houdbaar» onder meer behoud van vrijwilligheid en gelijkwaardige brandweerzorg. Alle brandweertaken zijn daarmee meegenomen. Een deel van hetgeen nu door vrijwilligers wordt ingevuld, wordt in het voorgestelde model van taakdifferentiatie door beroeps uitgevoerd.
Herinnert u zich dat in de presentatie van 9 december 2019 werd aangegeven dat de denkrichting van taakdifferentiatie met name negatieve gevolgen heeft voor de opschaling, slagkracht, aflossing en herbezetting bij specialistische inzet? Hoe kan dit worden ondervangen zonder inbreuk te maken op de specialistische inzet?1
Ja, naast onder meer de slagkracht is in de presentatie van 9 december 2019 als uitgangspunt van de denkrichting het behoud van een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg vermeld. In de nu bij alle 25 veiligheidsregio’s gedane uitvraag zijn de consequenties van de denkrichting meegenomen met inbegrip van hetgeen gedaan wordt om dat niveau op peil te houden.
Welke gevolgen heeft taakdifferentiatie voor de taken die een brandweervrijwilliger, al dan niet in samenhang met andere taken, nog kan verrichten, voor de tijd die geïnvesteerd kan worden in het vrijwillig verrichten van taken voor de brandweer en voor verhouding van de voor de brandweer te verrichten taken in relatie tot de werkzaamheden die een persoon in een ander beroep verricht?
Een vrije instroomvrijwilliger blijft vrijwilliger. Alleen het takenpakket van deze vrijwilliger verandert door taakdifferentiatie. Welke verandering dat precies is, is nu nog niet aan te geven. Het is afhankelijk van enerzijds de huidige taken en anderzijds het nog te bepalen onderscheid aan taken tussen de vrijwilligers en de beroeps.
Voor de gekazerneerde en geconsigneerde vrijwilliger (bouwsteen I) blijft de mogelijkheid in samenspraak met de werkgever die taken als beroeps te gaan doen of als vrije instroom vrijwilliger taken te gaan verrichten. Bij indiensttreding als beroeps in combinatie met een ander beroep gelden de wettelijke bepalingen zoals die voor al het beroepspersoneel bij de brandweer gelden.
Deelt u de mening dat vrijwilligheid behouden moet blijven waarbij vrijwilligers wezenlijk kunnen bijdragen aan de uitvoering van de brandweertaken? Zo ja, wanneer is volgens u sprake van een wezenlijke bijdrage door vrijwilligers?
Ja, behoud van vrijwilligheid bij de brandweer vind ik van belang en is ook uitgangspunt bij het traject inzake de rechtspositie van de brandweervrijwilligers. Het overgrote deel van de brandweermedewerkers betreft momenteel vrijwilligers en dat zal na afronding van de taakdifferentiatie niet anders zijn. Ook dan verzorgen vrijwilligers dus een wezenlijke bijdrage aan de brandweerzorg.
Kunt u nog eens helder uiteenzetten welke normen uit welke Europese en internationale wet- en regelgeving zouden conflicteren met de huidige manier van werken door brandweervrijwilligers bij de brandweer? Welke onderliggende belangen liggen onder de wet- en regelgeving die aanleiding waren voor die wet- en regelgeving en die nu mogelijk in het geding zijn bij de brandweer?
De huidige manier van werken door brandweervrijwilligers bij de brandweer is op elementen in strijd met de Deeltijdrichtlijn (1997/81/EG) en artikel 7 van de Arbeidstijdenrichtlijn (2003/88/EG). Beide richtlijnen betreffen de fundamentele bescherming van de rechten van werknemers en hun gezondheid en veiligheid. Eerder stuurde ik uw Kamer in dit verband het Onderzoeksverslag van Pels Rijcken3.
Op grond van de Deeltijdrichtlijn achten de onderzoekers het waarschijnlijk dat de gebonden instroom vrijwilligers en gekazerneerde vrijwilligers moeten worden aangemerkt als deeltijdwerkers in de zin van de Deeltijdrichtlijn. Daarnaast zien zij een reëel risico dat de vrije instroom vrijwilligers als deeltijdwerkers moeten worden aangemerkt.
Tevens blijkt uit het onderzoek dat op basis van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat het Hof van Justitie ook ongelijke behandeling in een meer algemene zin dan bedoeld in de Deeltijdrichtlijn ontoelaatbaar acht. Er bestaat volgens de onderzoekers een reëel risico dat verschillende groepen brandweervrijwilligers, op basis van het algemene Unierechtelijke gelijkheidsbeginsel, recht hebben op dezelfde arbeidsvoorwaarden als de beroepsbrandweer.
Vervolgonderzoek van prof. mr. L.G. Verburg is daarmee in lijn4.
Deelt u de mening dat niet het juridische knelpunt maar het in de knel komen van een actueel belang ten grondslag aan de rechtsregel leidend moet zijn? Welke onderliggende belangen worden nu door de huidige inrichting van de brandweer geschonden? Wat zijn daarvan de gevolgen?
Bij de vormgeving van juridische kaders moeten we goed kijken naar belang en uitwerking daarvan in de praktijk. Dat doen we zeker ook als het bijvoorbeeld over de voor het stelsel van de brandweerzorg relevante Wet veiligheidsregio’s en onderliggende regelgeving gaat. Die staat hier niet ter discussie.
Gaat het om fundamentele keuzes zoals die ten grondslag liggen aan bijvoorbeeld de onderhavige Deeltijdrichtlijn en de Arbeidstijdenrichtlijn dan is het noodzakelijk om alles op alles te zetten die te respecteren en dus na te leven. Dan is het dus zaak, en dat is aan de orde in het kader van de taakdifferentiatie bij de brandweer, om actief te werken aan andere manieren om de brandweerzorg te organiseren. Daarbij gaat het om te komen tot afspraken zoals die in welke branche dan ook moeten worden gemaakt door de werkgevers met het personeel. Ik zie geen reden en geen mogelijkheid dat anders te benaderen voor het brandweerpersoneel. Ik hecht grote waarde aan de bescherming van de rechten van werknemers en hun gezondheid en veiligheid.
Kunnen deze belangen ook op andere manieren worden behartigd dan door taakdifferentiatie? Zo ja, is hier wijziging van het Europees en internationaal wet- en regelgevingskader voor noodzakelijk en heeft u al concrete stappen gezet om dit in de Europese Unie te regelen? Zo nee, hoezo niet?
Nee, gegeven het uitgangspunt van behoud van vrijwilligheid is taakdifferentiatie de enige manier om de brandweerzorg goed te organiseren. Op het gebied van de gekazerneerde en geconsigneerde vrijwilligers (bouwsteen I) is de schending van het Europese en internationale wet- en regelgeving het meest manifest. Voor die groep geldt dat zij aangemerkt moet worden als deeltijdwerkers in de zin van de Deeltijdrichtlijn. Ik vind het noodzakelijk dat de veiligheidsregio’s als werkgevers van het brandweerpersoneel snel concrete stappen zetten om dat te regelen. De overige onderdelen van de denkrichting taakdifferentiatie (bouwstenen II, III en IV) betreffende de vrije instroom vrijwilligers vragen ook de aandacht maar daar liggen meer oplossingsvarianten dan nu uitgewerkt in de uitvraag bij 25 veiligheidsregio’s.
Is het in theorie ook mogelijk dat Nederland uitgezonderd wordt van de naleving van de Europese afspraken zoals die zijn gemaakt? Zo ja, heeft u zich al inspanningen getroost om de uitzondering te bewerkstelligen, en waaruit bestaan die dan?
Nee, een uitzondering voor Nederland betreffende de naleving van de Europese Richtlijnen is geenszins een begaanbare weg5.
Kunt u deze vragen stuk voor stuk en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Het rapport 'Same Faith, Different Persecution' van Open Doors |
|
Jan de Graaf (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat heeft het overleg in 2020 opgeleverd van de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging met de speciaal vertegenwoordiger van de Secretaris Generaal van de Verenigde Naties (VN) voor seksueel geweld in conflict en de speciale VN-rapporteur over het onderwerp Gender Specific Religious Persecution, waar u in de beantwoording van onze vragen daarover aan refereerde?1
In de beantwoording van de Kamervragen over seksueel geweld tegen christelijke vrouwen (27 maart 2020, kenmerk 2020Z04470) is toegezegd dat de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging (SGRL) een gesprek zou hebben met de Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN voor Seksueel Geweld in Conflict en met de VN Speciaal Rapporteur voor Religie en Levensovertuiging, Dr. Shaheed, om dit onderwerp aan te kaarten. In het gesprek tussen de SGRL en Dr. Shaheed kwam naar voren dat niet de Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN voor Seksueel Geweld in Conflict, maar juist de VN Speciaal Rapporteur voor Geweld tegen Vrouwen de meest voordehand liggende partner is om genderspecifieke religieuze vervolging te aan te pakken. Dr. Shaheed zegde toe de Speciaal Rapporteur voor geweld tegen vrouwen te zullen betrekken bij de uitvoering van zijn rapport over religie en gender. Ook zal Dr. Shaheed nauw samenwerken met de Werkgroep Discriminatie van Vrouwen en Meisjes.
Met Dr. Shaheed is afgesproken dat de financiële middelen die door Nederland beschikbaar zijn gesteld aan het Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR) en de VN Speciaal Rapporteur voor Religie en Levensovertuiging (conform motie 35 570 V, nr. 48) onder meer worden ingezet voor activiteiten op het snijvlak van religie en gender.
Herkent u de bevinding uit het nieuwste rapport over dit onderwerp2 dat juist vrouwen of meisjes uit religieuze minderheden onderworpen worden aan gedwongen huwelijken en mensenhandel om zo hun religieuze gemeenschap te raken? Hoe kunt u dit gegeven in het Nederlandse mensenrechtenbeleid adresseren?
Het kabinet herkent dat vrouwen en meisjes uit religieuze minderheden onderworpen worden aan gedwongen huwelijken en mensenhandel. Dit is een zorgelijke ontwikkeling die het kabinet nauwlettend in de gaten houdt en indien opportuun opbrengt in politieke consultaties. Of gedwongen huwelijken en mensenhandel worden ingezet als middel om een breder doel te bereiken, namelijk het bewust raken van religieuze gemeenschappen, kan het kabinet niet bevestigen. Vrouwen en meisjes uit religieuze minderheden zijn veelal ook kwetsbaar door de achtergestelde sociaaleconomische positie waarin ze zich bevinden.
De dubbele kwetsbaarheid van vrouwen en meisjes uit religieuze minderheden raakt aan twee Nederlandse mensenrechtenprioriteiten, namelijk gelijke rechten voor vrouwen en meisjes en de vrijheid van religie en levensovertuiging en wordt met name geadresseerd vanuit de Nederlandse inzet op deze tweede prioriteit. Binnen de vrijheid van religie en levensovertuiging heeft Nederland specifiek aandacht voor kwetsbare groepen, zoals vrouwen en meisjes. Dit uit zich onder andere in mensenrechtenprojecten die op het snijvlak liggen van religie en gelijke rechten voor vrouwen en meisjes en in het toepassen van een genderlens in mensenrechtenprojecten. Binnen de prioriteit gelijke rechten voor vrouwen en meisjes zet Nederland zich in voor de verbetering van de (maatschappelijke) positie van vrouwen en meisjes. Hierbij is het van belang om de positie van vrouwen zodanig te versterken dat zij ook zelf in staat zijn hun gelijke rechten voor de wet af te dwingen. Daarnaast worden kwesties zoals gedwongen bekeringen en huwelijken aangekaart in bilateraal verband tijdens politieke consultaties. Nederland adresseert het thema religie en gender ook binnen de International Religious Freedom and Belief Alliance (IRFBA). Binnenkort zal IRFBA spreken over (genderspecifieke) geloofsvervolging in overwegend christelijke landen in Latijns-Amerika dat specifiek in het rapport is uitgelicht.
Bent u het eens met de aanbeveling uit dit rapport dat er doelgericht beleid en hulp nodig is voor deze vrouwen die dubbel kwetsbaar zijn, als lid van een religieuze minderheid?
Dubbele kwetsbaarheden van vrouwen en meisjes kunnen worden versterkt wanneer beleid en interventies daar blind voor zijn. Dit besprak de Nederlandse Speciaal Gezant Religie en Levensovertuiging ook met de VN Speciaal Rapporteur voor Religie en Levensovertuiging. De VN Speciaal Rapporteur benoemde in zijn recente rapport over de vrijheid van religie en levensovertuiging in relatie tot de Duurzame Ontwikkelingsdoelen het belang van doelgerichte interventies om deze dubbele kwetsbaarheden tegen te gaan. De financiële middelen die beschikbaar zijn gesteld aan OHCHR en de VN Speciaal Rapporteur voor Religie en Levensovertuiging (conform motie 35 570 V, nr. 48) zullen onder meer worden ingezet om opvolging te geven aan de aanbevelingen die voortvloeien uit dit rapport.
Hoe reageren de overheden van landen waar deze vorm van religieuze onderdrukking plaatsvindt, erop wanneer Nederland hen hierop aanspreekt?
In algemene zin staan overheden van andere landen open voor dit soort gesprekken, al wordt ter uitleg of verdediging regelmatig teruggegrepen op de culturele context in het desbetreffende land.
Bent u van mening dat er internationaal gezien, bijvoorbeeld binnen de VN, voldoende aandacht is voor deze kwetsbare groepen? Zo ja, waar blijkt dat dan uit? Zo nee, wat kunt u daar aan doen?
Het verbeteren van de positie van kwetsbare groepen is integraal onderdeel van het werk van de VN. De VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten spant zich specifiek in voor de meest kwetsbaren, waaronder vrouwen en meisjes. Dit is onder andere vastgelegd in het United Nations Human Rights Management Plan (2018–2021). Daarnaast zijn er diverse Speciaal Rapporteurs, zoals de Speciaal Rapporteur voor Religie en Levensovertuiging, de Speciaal Rapporteur voor Minderhedenkwesties, Speciaal Rapporteur voor Geweld tegen Vrouwen, en diverse werkgroepen, zoals de Werkgroep Discriminatie van Vrouwen en Meisjes en het Forum voor Minderheidskwesties, die zich bezighouden met de positie van kwetsbare groepen. Bovendien zijn alle mandaathouders verplicht om een genderlens toe te passen binnen hun werk. Tevens is er in reactie op de huidige COVID-19 crisis in het bijzonder aandacht voor de positie van vrouwen en meisjes.
Het verzwakken van encryptie door de minister van Justitie en Veiligheid |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Overheid werkt aan plan voor afzwakken encryptie: «taak voor nieuw kabinet»»?1
Ja.
Klopt het dat het demissionair kabinet werkt aan het wijzigen van de Telecommunicatiewet teneinde het aftappen van Over-the-top (OTT) diensten – zoals iMessage, Messenger en WhatsApp – mogelijk te maken?
In mijn brief over internetcriminaliteit van 20 mei jl. heb ik aangegeven dat het kabinet de mogelijkheden voor toegang tot communicatie via OTT-diensten onderzoekt.2 Omdat een verplichting om de telecommunicatie aftapbaar te maken (een verplichting op grond van de Telecommunicatiewet) niet geldt voor OTT-diensten is het overwegen van een wetswijziging inherent aan dit onderzoek.
Realiseert u zich dat het kabinet demissionair is, dat dit tegen het bestaande encryptiestandpunt van Nederland in gaat, dat het aantasten van encryptie zeer controversieel is en dat de Kamer zich herhaaldelijk tegen de verzwakking van encryptie heeft uitgesproken?
In mijn eerdergenoemde brief heb ik aangegeven dat het effectief invoeren van een dergelijke verplichting niet eenvoudig is, onder andere omdat meerdere OTT-diensten gebruik maken van end-to-end versleuteling.3 Ik ben mij bewust dat het onderwerp encryptie gevoelig is. Dit dilemma is verwoord in het kabinetsstandpunt encryptie van 2016, maar ook in de brief over de verklaring die de lidstaten van de Europese Unie hebben uitgebracht.4 Daarin staat dat de beschikbaarheid, het gebruik en de ontwikkeling van sterke encryptie blijvend moet worden aangemoedigd. Dit is belangrijk voor de systeem- en informatiebeveiliging van de maatschappij, bedrijven en overheid. Eveneens is dit belangrijk voor de bescherming van fundamentele rechten, zoals het recht op de persoonlijke levenssfeer en het communicatiegeheim. Tegelijkertijd kan het nadelige effect van versleuteling op de uitvoering van de wettelijke taak van opsporings- en inlichtingen en veiligheidsdiensten niet worden genegeerd.
Opsporings- en inlichtingen en veiligheidsdiensten moeten nu en in de toekomst gebruik kunnen maken van hun wettelijke bevoegdheden zodat zij de nationale veiligheid kunnen beschermen, criminaliteit bestrijden en slachtoffers genoegdoening kan worden gegeven. Het is dus zaak om de beschermende waarde van versleuteling hoog te houden, terwijl de negatieve effecten voor opsporings- en inlichtingen en veiligheidsdiensten worden verminderd. Technische oplossingen dienen adequaat en evenwichtig te zijn. Belangrijke componenten hierbij zijn de proportionaliteit en subsidiariteit van de oplossing en dat hierover goed overleg wordt gevoerd met het bedrijfsleven.
Zoals gemeld in eerdere Kamervragen van het lid Verhoeven (D66) streef ik naar oplossingen binnen de kaders van het kabinetsstandpunt die recht doen aan de belangen van de opsporing en de nationale veiligheid.5 In de brief over de raadsverklaring wordt uitgebreider ingegaan op de verhouding van de inventarisatie van oplossingen tot het kabinetsstandpunt.6
Ik heb er begrip voor dat uw Kamer de brief over de Raadsverklaring over rechtmatige toegang tot versleuteld bewijs controversieel heeft verklaard. Zoals aangegeven in het door uw Kamer aangehaalde artikel wordt het onderwerp pas na de verkiezingen behandeld. De uiteindelijke behandeling van een eventueel wetsvoorstel is aan de Tweede Kamer.
Wilt u per direct stoppen met alle werkzaamheden die erop gericht zijn encryptie te verzwakken?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom weigert u enerzijds uitvoering te geven aan een aangenomen motie die oproept tot meer budget voor de Autoriteit Persoonsgegevens, maar werkt u anderzijds tegen aangenomen moties in, wel aan het verzwakken van encryptie?2 3
Het budget van de Autoriteit Persoonsgegevens is onderdeel van de portefeuille van de Minister voor Rechtsbescherming. Zie voor zijn reactie op deze motie de brief die op 1 maart 2021 naar uw Kamer is verzonden (kenmerk 25 268, nr. 197). Indien u verwijst naar de motie Baudet (FvD) die uw Kamer op 11 november jl. heeft aangenomen kan worden vastgesteld dat de motie de regering oproept zich tegen de ontwikkeling te verzetten om het versleutelen van digitale berichten te verbieden en niet akkoord te gaan met enig voorstel om versleuteling van berichtgeving te verbieden. Er is geen sprake van een voornemen om versleuteling te verbieden en het kabinet zal het verbieden van encryptie in de toekomst niet steunen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor dinsdag 9 maart 2021?
Ik heb uw vragen op 9 maart beantwoord.
Het tekort aan gepantserde voertuigen bij de Koninklijke Marechaussee |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tekort aan gepantserde wagens marechaussee»?1
Ja.
Kunt u de achtergrond en oorzaken schetsen van het tekort aan gepantserde voertuigen bij de Koninklijke Marechaussee (KMar)?
Er is nu geen tekort aan gepantserde voertuigen bij de Koninklijke Marechaussee, wel is langer dan gepland gebruik gemaakt van oudere voertuigen. De achtergrond en oorzaken van problemen met de levering van voertuigen door een Franse leverancier zijn vermeld in een Kamerbrief (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2951, 7 juni 2019). Nadat tevergeefs geprobeerd is deze voertuigen te laten repareren door de Franse leverancier zijn er nieuwe voertuigen besteld bij een andere leverancier en op 4 maart 2021 uitgeleverd aan de eenheden.
Hoe lang bestaat deze situatie al en hoe lang zal deze situatie nog voortduren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe komt het dat de nieuw aangeschafte Toyota Land Cruisers niet aan de wensen en eisen blijken te voldoen en welke partijen zijn hier primair voor verantwoordelijk en aansprakelijk?
Bij de door de Franse leverancier geleverde voertuigen zijn in 2019 problemen vastgesteld met onder meer de stuurinrichting, het brandstofsysteem en het remsysteem. Deze problemen tasten de wegveiligheid en de gebruiksveiligheid aan. In oktober 2019 is de leverancier op al deze punten in gebreke gesteld. Dit heeft uiteindelijk niet geleid tot voor Defensie aanvaardbare oplossingen. Inmiddels is de Landsadvocaat verzocht om rechtsmaatregelen voor te bereiden.
Hoeveel extra geld gaat deze tegenvaller Defensie kosten?
De inspanningen van Defensie zijn er op gericht om deze kosten tot het minimum te beperken en maximaal te verhalen op de in gebreke gestelde leverancier. Het resultaat is voor een belangrijk deel afhankelijk van de uitkomst van de juridische procedure tegen de leverancier. Het is daarmee nu nog niet duidelijk hoeveel geld deze tegenvaller Defensie eventueel gaat kosten.
Wat is het effect van deze problematiek op de inzetbaarheid van de Hoog Risico Beveiligingspelotons (HRB), die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van onder meer de Tweede Kamer, luchthaven Schiphol, en het Joodse Cheider in Amsterdam?
De HRB is tot op heden in staat geweest om haar taken uit te voeren. Er is nu geen tekort aan gepantserde voertuigen bij de Koninklijke Marechaussee. De nieuwe voertuigen zijn op 4 maart 2021 uitgeleverd aan de eenheden. In de tussenliggende periode is er voor het grootste deel gebruik gemaakt van oudere gepantserde voertuigen met hetzelfde beschermingsniveau binnen de eigen organisatie van de Koninklijke Marechaussee.
Hoe wordt voorkomen dat deze situatie een onverantwoord hoge afbreuk doet aan de beveiliging van risicovolle objecten?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen zijn of worden genomen om dit probleem op korte en op lange termijn op te lossen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u garanderen dat de KMar, in het bijzonder de HRB’s, hun werk volwaardig, effectief en veilig kunnen blijven doen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke (andere) bevindingen van het Interventieteam Defensie kunnen een risico vormen voor de operationele inzetbaarheid van krijgsmachtdelen en/of voor de nationale en internationale veiligheid?2
Bij het interventieteam kunnen militairen en burgerpersoneel terecht met hun zorgen, vragen en problemen, als deze bijvoorbeeld lang blijven steken in complexe processen. Het interventieteam Defensie richt zich met name op de persoonlijke uitrusting van militairen, de werkplek en legering. Het gaat daarbij vaak om maatwerk. De resultaten worden intern en extern gepubliceerd, maar zijn niet bedoeld om een overzicht van de inzetbaarheid van de krijgsmacht te geven. Defensie geeft met de inzetbaarheidsrapportage inzicht in de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht. De vertrouwelijke bijlagen bij de inzetbaarheidsrapportage gaan in op de risico’s en beperkingen in de inzetbaarheid. Daarbij worden zaken als het aanhoudende beroep op Defensie, knelpunten in militaire personele vulling, schaarse (gevechts-)ondersteuning en lage materiële gereedheid meegenomen waar van toepassing.
Kunt u aangeven hoe deze risico’s gemitigeerd worden?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat tientallen miljoenen sneltests stof verzamelen in de opslag en het onderwijs aan een lijntje wordt gehouden |
|
Maarten Hijink , Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel van Trouw dat er tientallen miljoenen sneltests stof verzamelen in de opslag, terwijl onder andere het onderwijs snakt naar deze tests?1
Samen met de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zet ik me in voor het zo snel mogelijk introduceren van sneltesten in primair en voortgezet onderwijs. Antigeen(snel)testen bieden daarvoor veel potentie: ze geven snel een uitslag, zijn op locatie te analyseren en relatief eenvoudig te hanteren.
De afgelopen periode zijn pilots uitgevoerd in het primair en voortgezet onderwijs om met het gebruik van de sneltesten te experimenteren. Binnen deze pilots werden een aantal problemen ervaren. Het grootste probleem in de uitvoering was dat er aan de afname van antigeentesten allerlei eisen worden gesteld zoals medisch toezicht en regels rondom het aanbieden van zorg. Lang niet elke school kan namelijk gebruik maken van (de supervisie van) een bevoegde BIG-geregistreerde zorgverlener. Hierdoor – en ook door administratieve lasten vanwege de benodigde twee handtekeningen van ouders – werd ook de schaalbaarheid naar de vele onderwijslocaties bemoeilijkt.
Recentelijk heb ik een panel van deskundigen onder leiding van de voorzitter van de Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit (LCT) gevraagd om mij te adviseren over het oplossen van de geconstateerde problemen en om te komen tot het werkbaar en schaalbaar maken van testen in het onderwijs. Op 18 maart heb ik dit advies ontvangen. Het panel constateert dat er naast de testvorm die in de pilots gebruikt is nog een tweede testvorm mogelijk is, waarbij mensen bij zichzelf een test afnemen en aflezen en daar zelf volledig verantwoordelijk voor zijn. Bij deze testvorm is er geen sprake van een professional die voor het testen verantwoordelijk is. Daarmee is er ook geen sprake van zorg en medisch toezicht en is het grootste geconstateerde probleem niet van toepassing. Waar nodig kan het zelftesten ingericht worden met een lichte en kortdurende vorm van begeleiding, waarbij een getrainde vrijwilliger verbale begeleiding bij het testen biedt.
Ik heb het advies van het deskundigenpanel overgenomen. Middels een ontheffingsprocedure heb ik fabrikanten van antigeentesten uitgenodigd om een ontheffingsaanvraag in te dienen, waarmee zij hun antigeentesten tijdelijk als zelftest op de markt kunnen brengen. Op 24 maart zijn de eerste ontheffingen verleend. Deze testen koop ik momenteel in en de eerste testen zijn al uitgerold in het primair- en voortgezet onderrwijs. De precieze snelheid van de uitrol is afhankelijk van het leveringsschema en distributie van de testen en de snelheid waarmee scholen alles ingeregeld krijgen. De verdere uitrol van de zelftesten gebeurd geleidelijk. Met de sector worden afspraken gemaakt over de levering en distributie van testen, de communicatie richting instellingen, medewerkers en studenten.
Klopt het dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) 26 miljoen sneltests op voorraad heeft liggen bij de «Dienst testen» en er wekelijks miljoenen tests bijkomen? Zo ja, waarom worden deze tests nog niet ingezet in het onderwijs en andere sectoren?
Ik heb in het najaar van 2020 aan Dienst Testen opdracht gegeven om voldoende antigeentesten te bestellen om te voorzien in een behoefte van 10 miljoen testen per maand met ingang van januari. Op dit moment liggen er 32,3 miljoen antigeen sneltesten op voorraad. Deze voorraad wordt ingezet ten behoeve van drie doelen. Allereerst de GGD-teststraten voor mensen met en zonder klachten. Ten tweede het spoor veilig werken (2b).2 Werkgevers kunnen hierin hun werknemers laten testen. Met de nieuwe Open House regeling kunnen ook werknemers zonder klachten getest worden. We verwachten daarmee dat de vraag naar sneltesten vanuit dit spoor zal toenemen. Tenslotte zullen de antigeentesten gebruikt gaan worden voor het toegangstesten in spoor 2a. Bij het antwoord op vraag 1 heb ik toegelicht waarom deze testen beperkt voor het onderwijs gebruikt worden.
Waarom worden er risico’s genomen door het heropenen van de maatschappij, terwijl deze risico’s ingeperkt kunnen worden door het gebruik van sneltests die blijkbaar klaarliggen bij het Ministerie van VWS?
Het testbeleid rondom scholen is geïntensiveerd rondom de heropening. Voor het primair onderwijs geldt dat bij een besmetting in de klas, de hele klas in quarantaine gaat en zich laat testen op dag 5. Mochten kinderen een kwetsbaar persoon, bijvoorbeeld grootouders of mensen met onderliggend lijden, kort geleden gezien hebben, wordt geadviseerd om ook zo snel mogelijk te testen. Voor voortgezet onderwijs geldt dat categorie 2 nauwe contacten in quarantaine moeten, en zich zo snel mogelijk en op dag 5 laten testen. Categorie 3 niet nauwe contacten hoeven niet in quarantaine, maar worden wel verzocht zich op dag 5 te testen en bij voorkeur ook zo snel mogelijk. Leraren van het PO en VO kunnen zich in de prioriteit teststraat laten testen bij klachten.
In aanvulling hierop werk ik momenteel met het Ministerie van OCW aan het uitrollen van zelftesten in het onderwijs. Het gaat dan om het preventief testen van leerkrachten in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs en speciaal onderwijs en om het risicogericht testen bij een besmetting op een middelbare school. Afhankelijk van een aantal factoren benoemd bij vraag 1, zijn de eerste zelftesten uitgerold in het primair- en secundair onderwijs, en gebeurt de verdere uitrol geleidelijk.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat het herhaald sneltesten van mensen zonder klachten een meerwaarde heeft ten opzichte van niet testen, zich tot het nu niet verspreiden van deze sneltests?2
Ik zie een grote meerwaarde van het herhaald sneltesten, zowel bij het testen van mensen die niet in quarantaine hoeven na een besmetting als bij preventief testen. In het voorgaande heb ik toegelicht waarom de testen uit de centrale voorraad hier slechts beperkt voor benut worden en wat ik doe om zelftesten op korte termijn uit te rollen in het onderwijs.
Waarom worden sneltests niet preventief ingezet in het onderwijs met behoud van de coronamaatregelen, ongeacht of de uitkomsten van de pilots in het onderwijs met sneltests positief of negatief zijn en het toch nog maanden duurt voordat de uitkomsten verwacht worden?
De pilots hebben ons nuttige inzichten gegeven in de problemen die kunnen optreden wanneer je sneltesten grootschalig in het onderwijs wil inzetten. De pilots lopen nog, maar met de tussentijdse ervaringen is het deskundigenpanel al aan de slag gegaan. De aanbevelingen heb ik overgenomen en de zelftesten zijn nu beschikbaar voor het onderwijs.
Wat zegt u tegen al die leraren die zien dat er miljoenen sneltests op de plank liggen, terwijl zij dagelijks in aanraking komen met leerlingen en collega’s op school en besmettingen wellicht voorkomen kunnen worden door nu al gebruik te maken van sneltests? Snapt u dat zij het gevoel hebben dat zij aan een lijntje gehouden worden, zoals CNV Onderwijs het benoemt?
Samen met de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media werk ik eraan dat sneltesten breed in het onderwijs beschikbaar zijn en te gebruiken zijn. Wij voelen hetzelfde ongeduld. In de beantwoording van de voorgaande vragen heb ik toegelicht welke stappen we in de afgelopen periode hebben gezet en wanneer we verwachten dat zij zich thuis of op school kunnen laten testen.
Bent u bereid om de sneltests die klaarliggen bij het Ministerie van VWS nu al in te zetten in het onderwijs, zodat meer besmettingen op scholen zo veel als mogelijk voorkomen kunnen worden? Zo ja, wanneer gaat het verspreiden van deze sneltests voor scholen starten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb u in het antwoord op voorgaande vragen toegelicht waarom ik wil inzetten op zelftesten voor het onderwijs. De inzet van sneltesten die door een professional afgenomen moeten worden is moeilijk werkbaar te maken en niet op te schalen naar alle onderwijslocaties. Ik zet daarom in op.
De Subsidieregeling Schoolkracht |
|
René Peters (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten over compleet ingevulde aanvragen voor de Subsidieregeling Schoolkracht1 die scholen in januari ontvingen van commerciële ICT- en marketingbureaus, zoals E-WISE en Faqta?2 Deelt u de mening dat het ondertekenen en opsturen van een compleet ingevulde subsidieaanvraag niet hetzelfde is als het inleveren van een doordacht plan?
Ja.
Ja, het indienen van een dergelijk vooraf ingevulde aanvraag is niet hetzelfde als het indienen van een zelf ontwikkeld en doordacht plan.
Hoeveel van de 4700 aanvragen waren afkomstig van de bureaus E-WISE en Faqta die kant-en-klare aanvragen ter ondertekening aan scholen aanboden? Wanneer wist u van deze praktijken en welke acties heeft u ondernomen?
Om te bepalen hoeveel E-WISE subsidieaanvragen zijn ingediend, is door DUS-I een controle gedaan onder 200 aanvragen. Drie hiervan bleken met behulp van het format van E-WISE te zijn ingediend. Door extrapolatie naar 4.700 aanvragen, schatten wij dat er circa 70 E-WISE aanvragen zijn ingediend. Dat is 1,5% van het totaal.
Door Faqta zijn geen vooraf ingevulde subsidieaanvragen naar scholen gestuurd. Zij boden scholen wel ondersteuning aan bij het invullen van de aanvraag, waarbij de eigen context van de school centraal stond. Faqta laat weten dat zij 10 scholen hierbij hebben geholpen. Dat is 0,21% van het totaal.
Op 20 januari 2021 ontving OCW het bericht van een school die ongevraagd een vooraf ingevulde subsidieaanvraag van E-WISE kreeg toegestuurd. Er is toen direct op ambtelijk niveau contact opgenomen met deze school om dit document op te vragen. Door DUS-I is vervolgens op basis van dit document een controle gedaan bij 200 aanvragen, om een beeld te krijgen van de hoeveelheid E-WISE aanvragen. Ook is contact opgenomen met E-WISE om hun motivatie achter deze actie te achterhalen.
In maart 2021 is door DUS-I opnieuw een controle uitgevoerd, voor aanvragen via Faqta. Verder is nagegaan of ook andere bedrijven scholen hebben geholpen met het maken van subsidieaanvragen. Dit bleek inderdaad het geval, deze bedrijven ondersteunden scholen bij het opstellen van aanvragen binnen de context van de school. Vaak waren zij al in contact met de scholen of namen scholen met hen contact op. Alleen E-WISE stuurde volledig ingevulde aanvragen aan scholen.
Om te bepalen welke subsidieaanvragen in aanmerking komen voor subsidie, is door DUS-I een loting gehouden. Na de loting bleek dat drie E-WISE aanvragen in aanmerking komen voor subsidie. Er is vanuit het ministerie telefonisch contact opgenomen met de drie scholen achter deze aanvragen. Tijdens de gesprekken is gevraagd waarom de scholen een vooraf ingevulde aanvraag hebben ingediend. Ook is gewezen op de onrust die is ontstaan, vooral bij scholen die veel tijd geïnvesteerd hebben in het opstellen van een goed plan waarbij de subsidie ten goede komt aan de leerlingen en het team en dat recht doet aan de context van de school.
Als dit een substantieel deel betreft van de aanvragen, wilt u dan onderzoeken waarom scholen met deze «niet-evidence based» partijen in zee zijn gegaan? Is dat kennis- of tijdsgebrek of een combinatie hiervan? Kunt u bevestigen dat dit relevante informatie kan opleveren voor de besteding van de gelden van het Nationaal Programma Onderwijs (NPO).
Zoals uit het antwoord op vraag 2 duidelijk wordt, gaat het om een zeer klein deel van de ingediende subsidieaanvragen. Een onderzoek is daarom niet aan de orde. Het indienen van door bedrijven ingevulde subsidieaanvragen zonder inhoudelijke betrokkenheid van de eigen school, is echter wel een onwenselijke ontwikkeling. Ondanks dat het nu om een beperkte hoeveelheid gaat, houden we dit daarom in de gaten bij de besteding van de gelden van het Nationaal Programma Onderwijs. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Hoeveel van de toegekende subsidies gaan naar de aanvragen die opgesteld zijn door deze bureaus? Heeft u (of de indieners) enig idee hoe de toegekende subsidies op dergelijke scholen worden ingezet?
Bij de loting voor subsidie zijn drie E-WISE aanvragen ingeloot. Alle subsidieaanvragen die zijn ingeloot voor subsidie zijn door DUS-I inhoudelijk beoordeeld. Aan de scholen die een E-WISE aanvraag hebben ingediend, heeft DUS-I gevraagd de plannen aan te passen en meer van toepassing op de eigen school te maken dan wel de aanvraag in te trekken. Inmiddels heeft één school de subsidieaanvraag ingetrokken. De andere twee scholen werken nog aan de aanpassing van hun aanvraag. Hoe de subsidies ingezet worden is nog niet te zeggen tot de plannen opnieuw zijn aangeleverd en inhoudelijk beoordeeld door DUS-I. Op basis van dit oordeel worden de subsidieaanvragen toegekend of afgewezen. Uiteindelijk moeten alle ingediende subsidieaanvragen aan de inhoudelijke eisen van de Regeling Schoolkracht voldoen.
Bent u ervan op de hoogte dat de eigenaren van deze bureaus bv’s zijn voor respectievelijk softwareontwikkeling en een marketingspecialist en dus geen partijen die als hoofdtaak onderwijs- of schoolontwikkeling hebben?
Beide bedrijven hebben niet onderwijs- of schoolontwikkeling als hoofdtaak. Zij bieden wel onderwijs-gerelateerde diensten aan scholen aan. E-WISE biedt online nascholing voor leraren. Faqta is een online leerplatform met lesmateriaal voor groep 1 tot en met 8.
Waarom is gekozen voor loting onder de 4700 aanvragen in plaats van selectie op basis van kwaliteit?
Het vooraf inhoudelijk beoordelen van 4.700 aanvragen zou te veel tijd in beslag nemen. Een selectie op basis van kwaliteit is bovendien erg lastig, omdat het gaat om veel aanvragen die niet goed met elkaar te vergelijken zijn. Bovendien zouden alle scholen erg lang moeten wachten voordat zij duidelijkheid krijgen over wel of geen subsidie. Bij meerdere subsidieregelingen van de overheid is loting gebruikelijk, als het aantal subsidieaanvragen het subsidieplafond ruim overschrijdt.
Welke lessen trekt u uit de wijze waarop deze zeer commerciële bureaus te werk zijn gegaan met het oog op het Nationaal Programma Onderwijs na Corona.
Scholen hebben zelf de regie over de totstandkoming van hun schoolprogramma’s in het kader van het NP Onderwijs. De verwachting is dat scholen goed in staat zijn zelfstandig hun schoolprogramma uit te voeren, met hulp van de kenniscommunity van het Nationaal Programma Onderwijs.
Het Ministerie van OCW bereidt bovendien een aanbesteding voor, voor ondersteuning bij uitvoering van de schoolprogramma’s. In het formuleren van de opdracht wordt rekening gehouden met de lessen uit de regeling Schoolkracht.
Daarnaast wordt door OCW gerichte expertondersteuning georganiseerd voor de scholen met extra uitdagingen of andere risico’s voor de kwaliteit van het onderwijs. Voor een deel wordt aangesloten bij bestaande ondersteuningsprogramma’s voor scholen die in opdracht van OCW of door de sectororganisaties worden aangeboden.
Een school(bestuur) kan er toe besluiten dat de ondersteuning binnen het scholenveld of andere overheidspartijen ontoereikend is en ervoor kiezen een gerichte opdracht te geven aan een extern bureau. Voor een school(bestuur) met geringe ervaring met de inhuur van een extern bureau, wordt verkend of vanuit het Nationaal Programma Onderwijs extra ondersteuning geboden moet worden over hoe om te gaan met externe bureaus als het gaat om de inhuur en aanbesteding en de begeleiding van het proces.
Op 20 april 2021 heeft uw Kamer de motie van het lid Futselaar aangenomen. In deze motie wordt de regering verzocht, in de verdere uitwerking van het Nationaal Programma Onderwijs, extra waarborgen in te bouwen om te voorkomen dat onderwijsgeld weglekt naar particuliere bureaus. Na het meireces ontvangt u een brief naar aanleiding van deze motie.
Bent u ervan op de hoogte dat er een keurmerk bestaat voor bureaus die scholen ondersteunen bij hun (evidence based) onderwijsontwikkeling
Ja. Door EDventure, de Vereniging van adviesbureaus voor onderwijs en jeugdhulp, is in 2008 het Keurmerk Onderwijsadvies gelanceerd. Adviesbureaus voor onderwijs en jeugdhulp komen hiervoor in aanmerking als ze beschikken over een ISO 9001 certificaat en een Cedeo-erkenning.
Bent u bereid om te onderzoeken of dit keurmerk leidend kan zijn voor die scholen die voor de uitvoering van hun activiteiten in het Nationaal Programma Onderwijs externe partijen inschakelen, met als doel commerciële acties als die van E-WISE en Faqta te voorkomen?
Scholen maken zelf keuzes over het wel of niet inhuren van ondersteuning bij het uitwerken en uitvoeren van hun schoolprogramma’s. Zij kunnen hierbij letten of een partij het keurmerk heeft. Zoals in het antwoord op vraag 7 beschreven, wordt door OCW in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs verkend of extra ondersteuning voor scholen hierbij nodig is. Een dergelijk onderzoek is daarom niet nodig.
Kunt u onderzoeken hoeveel nieuwe onderwijsadviesbureaus er in de looptijd van het NPO bijkomen? Wat is de achtergrond en expertise van de oprichters van de nieuwe bureaus?
In de implementatiemonitor van het Nationaal Programma Onderwijs wordt aan een steekproef van scholen gevraagd om met betrekking tot de schoolscan, het kiezen van interventies en het uitvoeren van hun schoolprogramma’s aan te geven of daar met het eigen team of met de hulp van een extern bureau invulling aan is gegeven. Die resultaten wacht ik af.
De invoering van de Wet ter Bescherming Koopvaardij |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Sven Koopmans (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich dat de Wet ter Bescherming Koopvaardij op 13 maart 2018 in de Tweede Kamer en op 19 maart 2019 in de Eerste Kamer is aanvaard, met de bedoeling alle schepen en bemanningen onder Nederlandse vlag te kunnen beschermen tegen piraterij?
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op de eerdere Kamervragen over de invoering van de Wet ter Bescherming Koopvaardij?1
Ja.
Kunt u de laatste stand van zaken geven met betrekking tot de reparatiewet Bescherming Koopvaardij, het besluit Bescherming Koopvaardij en de ministeriële regeling Bescherming Koopvaardij?
Het is mijn streven het Reparatiewetsvoorstel bescherming koopvaardij nog deze maand ter behandeling aan te bieden bij de ministerraad en zo spoedig mogelijk daarna in te dienen bij uw Kamer. Tegelijkertijd met de indiening van het Reparatiewetsvoorstel bij uw Kamer zal ook het concept-Besluit bescherming koopvaardij in het kader van de voorgeschreven voorhangprocedure (artikelen 4, vijfde lid, 9, negende lid, en 11, zesde lid, van de Wet ter Bescherming Koopvaardij) worden aangeboden aan de beide kamers der Staten-Generaal. In nauwe samenwerking met de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Kustwacht en de maritieme sector is ook een concept-Regeling bescherming koopvaardij opgesteld. Deze concept-regeling zal, tezamen met het concept-Besluit bescherming koopvaardij dit voorjaar overeenkomstig Richtlijn 2006/123/EG en Richtlijn (EU) 2015/1535 aan de Europese Commissie worden genotificeerd. In een later stadium zal de concept-regeling nog in (internet)consultatie worden gegeven. Over de voortgang en de uitkomst daarvan zal ik u – en ook de Eerste Kamer der Staten-Generaal – nader informeren.
Kunt u de laatste stand van zaken geven met betrekking tot de voorbereidingen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)?
De ILT werkt in deze fase aan de voorbereiding op en implementatie van de wettelijke taken van vergunningverlening, toezicht en bestuursrechtelijke handhaving, die zij namens mij, dan wel nadat haar ambtenaren door mij zijn aangewezen, gaat verrichten. Dat gebeurt in nauwe samenspraak met de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, van Defensie, van Buitenlandse Zaken en van Justitie en Veiligheid. De inrichting van de werkprocessen wordt nauwkeurig afgestemd op de inhoud van de Wet ter Bescherming Koopvaardij en onderliggende regelgeving. Tegelijkertijd zijn de beoogde werkprocessen ook van invloed op de inhoud van de wet- en regelgeving. Zo zijn er inmiddels model-vergunningaanvraagformulieren, model-embarkatieformulieren en model-rapportageformulieren ontwikkeld, die als bijlage bij de Regeling bescherming koopvaardij worden opgenomen. Daarnaast zal de ILT de komende periode, op mijn uitnodiging daartoe, een aanvullende toets op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid verrichten en daarbij de financiële gevolgen nader incalculeren. Over de uitkomst daarvan zal ik u nader informeren.
Wat heeft u recentelijk ondernomen om de belanghebbenden, die al zo lang wachten op inwerkingtreding van deze wet, op de hoogte te stellen en betrokken te houden bij dit wel zeer trage en teleurstellende proces?
Er is periodiek overleg op hoog-ambtelijk/bestuurlijk niveau met de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (KVNR), de Nederlandse Vereniging van Kapiteins ter Koopvaardij (NVKK) en de maritieme vakbond Nautilus International. Deze overleggen vinden plaats in aanvulling op de frequente contacten die de betrokken ministeries en ILT hebben met deze partijen. In deze overleggen, die in een constructieve sfeer plaatsvinden, wordt ook telkens de voortgang besproken van de voorbereiding van de wet- en regelgeving. Daarbij ervaar ik begrip bij betrokken partijen voor het gegeven dat de Wet ter Bescherming Koopvaardij, het Reparatiewetsvoorstel, het concept-Besluit en de concept-Regeling bescherming koopvaardij, niet alleen nog aan wijziging onderhevig kunnen zijn, maar ook sterk met elkaar vervlochten zijn, en bovendien vervlochten zijn met de in ontwikkeling zijnde nieuwe werkprocessen van de Kustwacht en van de ILT en daarom een zorgvuldige totstandkoming vergen.
Bent u voornemens, nu de Afdeling advisering van de Raad van State op 20 januari 2021 haar advies heeft uitgebracht, het reparatiewetsvoorstel nog deze maand in te dienen bij de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3. Er heeft overigens op 23 februari jl. overleg plaatsgevonden door vertegenwoordigers van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, de ILT en Justitie en Veiligheid met de maritieme sector over een wijziging van het Reparatiewetsvoorstel en het concept-Besluit.
Bent u nog steeds voornemens om de Wet ter Bescherming Koopvaardij, indien mogelijk, nog dit jaar, maar uiterlijk op 1 januari 2022 in werking te laten treden?
Dat is nog onverminderd mijn streven. Daarbij teken ik aan dat het aan het nieuwe kabinet is om daarover een finale afweging te maken. Overigens hecht ik eraan op te merken dat het na inwerkingtreding nog enkele maanden zal duren voordat de eerste vergunningen zijn verleend en daadwerkelijk gewapende particuliere maritieme beveiligers kunnen worden ingezet op Nederlands gevlagde koopvaardijschepen.
Bent u bereid de Golf van Guinee bij de aangewezen zeegebieden op te nemen bij de inwerkingtreding van de wet of zo spoedig mogelijk daarna? Kunt u in dit verband de laatste stand van zaken geven van de verkenning die u hiernaar samen doet met de ministers van Defensie en van Infrastructuur en Waterstaat?
De veiligheid van onze koopvaardijschepen in de Golf van Guinee baart ook het kabinet zorgen. De afgelopen jaren is het aantal incidenten toegenomen en is het zeegebied waar de incidenten plaatsvinden uitgebreid. Er zijn berichten over ernstige geweldsincidenten en recent is als gevolg van piraterij een dodelijk slachtoffer met de Azerbeidjaanse nationaliteit te betreuren geweest. In de beantwoording op 14 juli 2020 van de vraag hierover heb ik, mede namens mijn ambtgenoot van Infrastructuur en Waterstaat, aangegeven dat voor de problematiek van piraterij binnen de territoriale wateren van de desbetreffende kuststaten VPD’s, noch gewapende particuliere beveiligers een oplossing bieden, aangezien de kuststaten een dergelijke gewapende beveiliging in hun kustwateren niet toestaan.
Anders dan bij Somalië, gaat het bij West-Afrika niet om de beveiliging van schepen op doorvaart door een risicogebied, maar om schepen die de havens in het gebied moeten aandoen. Voor zowel VPD-beveiliging, als voor gewapende particuliere maritieme beveiliging geldt dat de beveiligers het te beveiligen schip dan ook moeten hebben verlaten voordat het schip de territoriale wateren van de kuststaten binnenvaart. Die mogelijkheden zijn niet aanwezig. In dat verband wijs ik erop dat de Belgische regering de internationale wateren van de Golf van Guinee sinds september 2016 formeel heeft aangewezen als risicogebied waar gewapende maritieme beveiliging op Belgisch gevlagde koopvaardijschepen is toegestaan, maar dat in de praktijk (in ieder geval tot en met 2020) de rederijen nog geen gebruik hebben gemaakt van die mogelijkheid.
Op 25 februari jl. is door vertegenwoordigers van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, van Buitenlandse Zaken, van Defensie en van Justitie en Veiligheid gesproken met vertegenwoordigers van de maritieme sector over de veiligheid in de Golf van Guinee. Daarbij is uitvoerig ingegaan op de EU-pilot inzake Coordinated Maritime Presences in de Golf van Guinee waarbij Nederland betrokken is. Binnen een aangewezen Maritime Area of Interest (MAI) zal een EU Militaire Staf coördinatie-cel de uitwisseling van informatie coördineren ter versterking van het gezamenlijk bewustzijn en ter facilitering van gezamenlijke inzet. Op een later moment is binnen de pilot ook verdere samenwerking met de individuele kuststaten in de Golf van Guinee voorzien, onder meer door ondersteuning van de «Yaounde-architecture», het forum voor maritieme samenwerking in de regio. Ook zijn andere mogelijkheden in internationaal verband aan de orde gekomen die kunnen bijdragen aan de veiligheid van de koopvaardij in de Golf van Guinee, zoals een betere (internationale) registratie van de scheepvaart en een betere opvolging van noodsituaties. Hierover zal op korte termijn vervolgoverleg plaatsvinden.
Het bericht ‘Pas de vaccinatiestrategie aan, zeggen deskundigen: niet 2 prikken, maar 1’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Pas de vaccinatiestrategie aan, zeggen deskundigen: niet 2 prikken, maar 1»?1
Ja.
Kunt u aangeven wanneer de resultaten van de beoordeling van studies door het RIVM naar het zetten van één prik of het langer uitstellen van een tweede verwacht worden? Wanneer worden de uitkomsten van het onderzoek van de Gezondheidsraad naar de mogelijkheid van het combineren van vaccins bij het zetten van twee prikken verwacht?
De Gezondheidsraad heeft op 8 maart advies uitgebracht over het hanteren van een één-dosis-schema, dan wel verder uitstel van de tweede dosis. De Gezondheidsraad raadt dit af en heeft met name zijn zorgen geuit over het risico op de ontwikkeling van escape-mutanten (varianten die niet of verminderd op de vaccins reageren) en de mogelijkheid dat de vaccineffectiviteit tegen COVID-19 na één dosis snel daalt. Op basis van dit advies heb ik besloten de vaccinatiestrategie op dit punt niet aan te passen. Voor de vaccins die bestaan uit twee prikken, zullen beide prikken aanbevolen blijven binnen de geadviseerde termijn.
Daarnaast heb ik de Gezondheidsraad gevraagd op korte termijn te adviseren over de volgende stappen in het vaccinatiebeleid. De Gezondheidsraad is onder andere gevraagd of het mogelijk is om twee verschillende vaccins binnen een vaccinatieschema te combineren, en daarmee dus op een later moment een ander vaccin in te zetten als tweede prik. Ik heb de raad gevraagd dit advies zo spoedig mogelijk te verstrekken.
Is bekend of het onderzoek van start kan gaan dat het Amsterdam UMC wil doen om mensen die het coronavirus al hebben gehad één prik te geven in plaats van twee? Zo nee, wat is hiervoor de reden?
Vanuit het vorig jaar opgestarte COVID-19 programma van ZonMw is een onderzoeksproject gefinancierd gericht op mensen die eerder een COVID-19 hebben doorgemaakt. Onlangs is een verzoek binnen gekomen voor financiering van aanvullend onderzoek naar vaccinatie van personen die al eerder COVID-19 hebben doorgemaakt. Dit voorstel ligt ter beoordeling bij de ZonMw commissie.
Bent u bereid om in Nederland verder onderzoek te verrichten naar de bescherming tegen het coronavirus bij mensen die dit virus al hebben gehad en tevens gevaccineerd zijn met het Pfizer-vaccin, aangezien het volgens viroloog Menno de Jong van het Amsterdamse UMC een half miljoen vaccins zou kunnen besparen wanneer blijkt dat er sprake is van deze bescherming?
Ik vind onderzoek naar corona en de werkzaamheid van coronavaccins van groot belang. Dit is ook de reden dat ik ZonMw opdracht heb gegeven om een COVID-19 vaccin onderzoeksprogramma op te zetten. De Gezondheidsraad adviseert in haar advies van 8 maart om de mensen die in de afgelopen 6 maanden een positieve testuitslag hebben ontvangen nog maar 1 prik te geven. Uit onderzoek blijkt dat dit voldoende bescherming geeft aan mensen die de infectie al hebben doorgemaakt. Ik vind het belangrijk om bij deze adviezen goed te wegen welke implicaties dit heeft voor de uitvoering van de vaccinatiestrategie. We bezien momenteel hoe we dat het beste praktisch kunnen vormgeven en wat daarbij komt kijken.
Zijn er landen in de wereld die overgegaan zijn tot het zetten van één vaccinatieprik bij mensen die al besmet zijn geweest met het coronavirus? Heeft u kennisgenomen van de onderzoeken uit onder andere Engeland, waaruit blijkt dat na een eerste dosis van het Pfizer-vaccin mensen die besmet zijn geweest met het coronavirus beter immuun voor het coronavirus blijken dan mensen die niet met het virus besmet zijn geweest?
Voor zover ik weet zijn er momenteel geen landen overgegaan tot het zetten van één vaccinatie bij personen die al een COVID-infectie hebben doorgemaakt. Ik ben op de hoogte van onderzoeken naar het effect van een tweede doses COVID-19-vaccin bij mensen die reeds eerder een besmetting hebben doorgemaakt. De Gezondheidsraad benoemt dit ook in zijn advies.
Hoe beoordeelt het RIVM volgens u het algoritme dat onderzoekers van het Amsterdam UMC hebben ontwikkeld dat voor patiënten van elke huisartspraktijk het risico berekent om ernstig ziek te worden van het coronavirus? Hoe wordt de conclusie van het onderzoek volgens u door hen beoordeeld?2
Dit onderzoek – wat nog voorligt ter peer review – presenteert een algoritme dat ondersteunend is aan de prioritering van kwetsbare mensen bij huisartsenpraktijken voor vaccinatie. Onderzoekers ontwikkelden een algoritme, welke een indicatie geeft hoe groot de kans is dat bij een besmetting met COVID-19 zorg in de 2e lijn noodzakelijk is. Volgens de onderzoekers kan zo een reductie behaald worden van de 2e lijns COVID-zorg.
Het idee om mensen te prioriteren op basis van een algoritme is controversieel, en moeilijk uit te leggen. Ook is het gevoelig gezien de keuze van de gegevens die zijn gebruikt in het kiezen van het beste algoritme.
Het best presterende algoritme in deze studie geeft volgens de onderzoekers een resultaat dat net iets beter voorspelt wie gevaccineerd moet worden, dan dat het voorstel van de Gezondheidsraad om de ouderen en meest kwetsbare als eerste te vaccineren als strategie wordt gehanteerd. De door de Gezondheidsraad geadviseerde strategie doet nauwelijks onder voor de geoptimaliseerde strategie en is naast meer transparant ook eenvoudiger grootschalig uitvoerbaar.
Behalve de complexiteit in de uitvoering, ondoorzichtige selectie van gevaccineerden en de minimale winst t.o.v. het veel simpeler «van boven naar beneden» vaccineren, zijn de uitkomsten ook minder relevant nu de vaccinatie al een tijdje gaande is.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en vóór het aanstaande debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus beantwoorden?
Ja.
Het bericht ’Wijs bruine vloot aan als werelderfgoed’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wijs bruine vloot aan als werelderfgoed»?1
Ja
Bent u bekend met de oproep van onder andere de provincies Overijssel, Noord-Holland, Flevoland en Friesland om de bruine vloot aan te wijzen als werelderfgoed?
Ja
Klopt het dat Nederland het enige land in Europa is waar de bruine vloot langs commerciële weg varend en levend moet worden gehouden, terwijl andere landen hiervoor subsidie verstrekken?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), maar deze beschikt niet over informatie met betrekking tot subsidieregelingen voor bruine vloot schepen in andere Europese landen. Ik heb de RCE gevraagd via zijn internationale netwerk informatie te verzamelen, maar dit zal enige tijd in beslag nemen. Ik zal uw Kamer zo snel mogelijk informeren over de uitkomsten.
Herkent u de opgaven waarvoor de bruine vloot zich gesteld ziet, zoals het doorkomen van de coronacrisis en het moeten voldoen aan groene voorwaarden waarvoor op dit moment nauwelijks investeringsruimte is?
De bruine vloot is hard getroffen door de coronacrisis. De schippers hebben niet of nauwelijks kunnen varen met betalende passagiers. Het is niet uit te sluiten dat dit van invloed is op de investeringsruimte voor onderhoud en het kunnen voldoen aan groene voorwaarden. Daar staat tegenover dat de schippers een beroep kunnen doen op de generieke steunmaatregelen zoals de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en op de «Tijdelijke subsidieregeling continuïteit bruine vloot» die binnenkort zal worden opengesteld via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Denkt u dat (h)erkenning door een plek op de Werelderfgoedlijst van UNESCO de bruine vloot kan helpen bij deze opgaven, bijvoorbeeld met het aantrekken van toeristen en het loskrijgen van meer financiële middelen?
Roerende zaken – zoals schepen – komen niet in aanmerking voor plaatsing op de Werelderfgoedlijst. Het UNESCO Werelderfgoedverdrag staat dat niet toe. Wel is denkbaar dat de UNESCO-conventie ter bescherming van immaterieel cultureel erfgoed mogelijkheden biedt. Dit verdrag richt zich op (het behoud van) kennis en vaardigheden die nodig zijn voor de beoefening van een traditie, een ambacht of een sociale praktijk. Immaterieel erfgoed ontvangt geen subsidie voor behoud of ontwikkeling. Wel zijn er bij het Fonds voor Cultuurparticipatie regelingen voor eigentijdse beoefening van immaterieel erfgoed.
Alhoewel geen doel op zich kan een duiding als (immaterieel) werelderfgoed een positief effect hebben op het aantrekken van meer nationale en internationale bezoekers en daarmee op het genereren van extra inkomsten.
Bent u bereid het pleidooi van eerdergenoemde provincies actief te ondersteunen en hierover op korte termijn met hen, de bruine vloot en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in gesprek te gaan?
Bij immaterieel erfgoed staan de gemeenschappen centraal. Zij kunnen hun immaterieel erfgoed aanmelden bij het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) voor inschrijving in de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland. De Raad voor Cultuur adviseert vervolgens welk immaterieel erfgoed namens Nederland voorgedragen zou kunnen worden bij UNESCO. Uiteraard ben ik bereid om in gesprek te gaan met de sector en hen in contact te brengen met het KIEN en de RCE. Van branchevereniging Federatie Varend Erfgoed Nederland (FVEN) weet ik dat ze al in gesprek zijn met het KIEN.
De langdurige storing bij de Belastingdienst |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Wat is de oorzaak van de al vele dagen durende storing bij de Belastingdienst?
Tijdens de aangiftecampagne kan een groot aantal mensen tegelijkertijd aangifte doen. De aangiften komen binnen langs verschillende kanalen, zoals MijnBelastingdienst en de Aangifte-app. Technisch worden de maximale aantallen per kanaal ingesteld en aangepast onder andere op basis van de totale capaciteit en de vraag per kanaal. Dat gebeurt door middel van de zogenoemde toeritdosering. Als het maximaal aantal voor een bepaald kanaal is bereikt, worden nieuwe bezoekers op dat kanaal niet meer toegelaten (zie ook volgende alinea). In tegenstelling tot wat in de afgelopen jaren altijd goed ging, werden bezoekers die na een niet geslaagde poging direct opnieuw probeerden in te loggen, regelmatig toch toegelaten op het kanaal, ondanks dat het maximum was bereikt. Daardoor werden in de eerste dagen van de aangiftecampagne de beschikbare kanalen te zwaar belast.
Door de aanpassingen in de techniek van verschillende internetbrowsers werden niet-geslaagde inlogpogingen niet gedeactiveerd. Door deze blijvend openstaande inlogpogingen liep de toerit dosering vol. Dat is opgelost in de techniek van de Belastingdienst. Iemand staat daardoor altijd maar één keer «in de rij», zoals de bedoeling is.
Waarom stelden de woordvoerders van de dienst op 2 maart 2021 dat de storing niet door overbelasting is veroorzaakt1, terwijl degene die bij de Belastingdienst verantwoordelijk is voor de aangiftecampagne op 4 maart 2021 's ochtend in het NOS Radio 1 Journaal stelde dat het wél met de aantallen verstuurde aangiften te maken had?
Zoals hierboven aangegeven komt de overbelasting van de systemen niet door de aantallen ingezonden aangiften. De storing had te maken met het onjuist afsluiten van niet geslaagde pogingen, hierdoor werden de beschikbare kanalen zwaar belast. De hoeveelheid gebruikers die we zien tijdens de aangiftecampagne zouden onder normale omstandigheden en met een gebruikelijk niveau van toeritdosering geen probleem moeten zijn. De drukte op het portaal en daarmee de druk op het systeem is alleen erg hoog tijdens piekmomenten, zoals op de eerste dag van de aangiftetermijn, de laatste dag van de garantietermijn en de laatste dag van de aangiftetermijn.
Waarom wordt over dit probleem zo slecht en onduidelijk gecommuniceerd met de buitenwereld?
De Belastingdienst heeft vanaf het begin van de storing open en transparant gecommuniceerd over de storing, de oplossing ervan, de beperkte beschikbaarheid van de mogelijkheid om aangifte te doen en de verlenging van de aangiftetermijn tot 8 mei. De communicatie aanpak was erop gericht om burgers en ondernemers actief en zeer regelmatig te informeren over de actuele stand van zaken. Daarvoor zijn verschillende communicatiekanalen en communicatiemiddelen ingezet: persberichten, radio en tv spots, nieuwsberichten op www.belastingdienst.nl en regelmatige updates via verschillende social-mediakanalen. Daarnaast is gereageerd op vragen van de media en zijn er mediaoptredens verzorgd.
In welk opzicht verschilt dit jaar qua aantallen aangiften van andere jaren?
Tijdens de eerste paar dagen van de aangiftecampagne zijn minder aangiften ontvangen dan vooraf verwacht en voorspeld. Nadat de aanpassingen zijn doorgevoerd en de toeritdosering is verhoogd, zijn de aantallen ontvangen aangiften per dag toegenomen en vanaf 5 maart 2021 zijn de aantallen boven de prognose per dag uitgekomen. Dat heeft er toe geleid dat we op 10 maart 2021 de totale prognose hebben ingehaald. In de periode tussen 10 en 30 maart hebben we voorgelopen op de totale prognose van dit jaar en ook voor op de ontvangen aangiften in vergelijking met vorig jaar. Vanaf 30 maart liep de totale (cumulatieve) prognose enkele tienduizenden ontvangen aangiften achter. Dit had onder andere te maken met het feit dat de prognose niet is aangepast naar aanleiding van het verlengen van de garantieperiode van 1 april 2021 naar 8 april 2021. Deze achterstand is weer ingehaald en op 12 april 2021 lopen we ongeveer 270.000 voor ten opzichte van het totaal aantal ontvangen aangiften in vergelijking met vorig jaar en ruim 100.000 ten opzichte van de (cumulatieve) prognose van dit jaar.
Hoeveel aangiften kreeg de Belastingdienst vorig jaar dagelijks binnen in de eerste week van de aangiftecampagne? Is het aantal van 40.000, waartoe het aantal mensen dat tegelijkertijd aangifte kan doen nu beperkt is, vergelijkbaar met de mate waarin er vorig jaar aangifte werd gedaan?
Het totaal aantal ontvangen aangiften is uiteengezet in onderstaande tabel. Hierbij wel de kanttekening dat de dagen in de week niet gelijk zijn aan de campagne van 2020. Vorig jaar viel 1 maart op een zondag, een dag waarop veel mensen tijd en gelegenheid hebben om aangifte te doen. Daardoor kan het totaal ontvangen aangiften op een dag een vertekend beeld geven in vergelijking met dit jaar. Ondanks de storing en de verlaging van de toeritdosering zijn er toch de eerste paar dagen honderdduizenden aangiften binnengekomen. Na 4 maart zijn we sterk ingelopen op de prognose (zie ook onderstaande tabel).
Kalenderjaar
Realisatie 2020
Realisatie 2021
Prognose 2021
01 maart
410.632
193.748
423.000
02 maart
403.828
118.509
417.360
03 maart
332.523
179.640
250.980
04 maart
262.484
215.881
246.280
05 maart
211.328
353.875
213.253
06 maart
178.572
270.121
173.900
07 maart
143.064
255.683
173.900
In de eerste week was, met uitzondering van de eerste dag, het maximum aantal ingestelde sessies op de toeritdosering voor het kanaal van de Online Aangiftevoorziening 40.000. Nadat de oplossing, genoemd bij vraag 1 was doorgevoerd, is de toeritdosering voor de Online Aangiftevoorziening geleidelijk verhoogd naar 55.000 sessies, dit is gerealiseerd op 12 maart 2021.
Voor de aangiftecampagne IH 2019 in 2020 stond de toeritdosering van de Online Aangiftevoorziening vrijwel de gehele aangifteperiode op het niveau van 55.000 sessies. Daarbij wel de kanttekening dat een sessie niet gelijk staat aan een gebruiker.
In hoeverre heeft de huidige problematiek te maken met de modernisering van de IT-systemen van de Belastingdienst?
Deze problematiek heeft geen relatie met de modernisering van de IT-systemen van de Belastingdienst. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Zijn de in het jaarplan 2020 genoemde risico’s bij de vervanging en de uitfasering van het Enterprise Tax Management-systeem in verband te brengen met deze storingen?2
Nee, er is geen relatie met de uitfasering van het Enterprise Tax Management-systeem.
Zo ja, hoe is het mogelijk dat deze vervanging op een van de meest cruciale momenten van het jaar tot problemen leidt?
Zoals ik bij vraag 7 aangaf, is er geen relatie tussen deze storing en het vervangen van het Enterprise Tax Management- systeem.
Heeft de Belastingdienst voordat de aangiftecampagne van start ging, tests uitgevoerd om te bezien hoe het systeem om zou gaan met grote hoeveelheden aangiften?
Ja, deze tests hebben plaatsgevonden. Er wordt elk jaar getest hoe het systeem en de applicaties omgaan met een grote belasting. Uit de uitgevoerde performancetesten zijn geen problemen naar voren gekomen. De specifieke problematiek die heeft geleid tot de storing in de eerste week van de aangiftecampagne is uit de performancetesten niet naar voren gekomen. De gebruikte browser in de performance test had de techniek ten tijde van de performance test niet aangepast, en functioneerde dus conform verwachting. De combinatie van browser en performance is dus wel degelijk getest. Andere, niet-geteste browsers hadden echter hun techniek wél aangepast.
Deelt u de mening dat, om het vertrouwen van de Nederlandse bevolking in de Belastingdienst te herstellen, goede en betrouwbare dienstverlening noodzakelijk is?
Ja, die mening deel ik zeker. Ieder jaar wordt het verloop van de aangiftecampagne geëvalueerd om het proces verder te kunnen verbeteren. Dit jaar wordt uiteraard deze storing hier ook in meegenomen. Goede en betrouwbare dienstverlening is noodzakelijk zodat burgers en ondernemers aan hun wettelijke verplichtingen kunnen voldoen en eventuele rechten op een teruggaaf van voorheffingen te gelde kunnen maken. Ik ben dan ook blij dat we nu zien dat we weer op schema liggen en mensen weer volop gebruik maken van de vooraf ingevulde aangifte.
Het bericht 'Minister laat termijn verstrijken in rechtszaak over vergunningen garnalenvissers' |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Minister laat termijn verstrijken in rechtszaak over vergunningen garnalenvissers»?1
Ja.
Klopt de constatering dat u de termijn in rechtszaak over de natuurvergunningen van de garnalenvissers heeft laten verstrijken en dat daardoor het beroep van Natuurmonumenten gegrond is verklaard? Zo ja, waarom heeft u de termijn laten verstrijken?
Natuurmonumenten heeft hoger beroep aangetekend tegen de vergunningen die zijn verleend op grond van de Wet natuurbescherming, uitsluitend daar waar het gaat om de garnalenvisserij in het Natura 2000-gebied Westerschelde.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in een tussenuitspraak van 22 november 2020 geoordeeld dat deze vergunningen terecht zijn verleend, maar het Ministerie op het punt van cumulatie óók de eventuele effecten van de Belgische garnalenvisserij in dit gebied had moeten meewegen. Hiertoe heeft de Afdeling het Ministerie in de gelegenheid gesteld die aanvullende effectanalyse binnen de hoge beroepsprocedure in te zenden. Daarmee kon de Afdeling mogelijk direct zelf, finaal, in de zaak voorzien.
De gevraagde aanvulling kon vanwege de vereiste zorgvuldigheid in ecologische onderbouwing pas afgerond worden na het reeds verstrijken van de door de Afdeling gestelde termijn. Per abuis is niet tijdig om verlenging van de termijn verzocht. Opvolgend heeft de Afdeling de beroepsgronden op het punt van cumulatie gegrond verklaard.
Tegelijkertijd heeft de Afdeling het Ministerie alsnog in de gelegenheid gesteld de nieuw beslissingen op bezwaar te nemen met in achtneming van de uitspraak en tussenuitspraak op het punt van cumulatie. Dat zal zo spoedig mogelijk plaatsvinden.
Bent u voornemens om in de nieuwe termijn van acht weken wel een natuurtoets in te leveren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zich ervan bewust dat deze situatie zorgt voor grote onzekerheid onder de zes garnalenvissers en enkele producentenorganisaties? Zo ja, wat gaat u eraan doen om zo snel mogelijk duidelijkheid te scheppen?
Uitsluitend de beslissingen op bezwaar zijn vernietigd, de primaire besluiten – waarbij de vergunningen zijn verleend – zijn niet vernietigd. De nieuwe beslissingen op bezwaar zullen zo spoedig mogelijk genomen worden. Die besluiten zijn vervolgens rechtstreeks aanvechtbaar in hoger beroep. Ik erken dat daarmee de gewenste rechtszekerheid van de betrokken vissers langer op zich laat wachten. Dat betreur ik ten zeerste.
Miljoenenfraude bij de landsadvocaat |
|
Michiel van Nispen , Renske Leijten (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de miljoenenfraude bij de landsadvocaat?1 2 3
Ja.
Hoe verklaart u dat deze fraude zo lang onder de radar heeft kunnen blijven? Wat zegt dit over de staat van toezicht door het kantoor zelf?
Aangezien ter zake nog diverse onderzoeken lopen, kan ik hier op dit moment nog niet inhoudelijk nader op ingaan.
Is er voldoende capaciteit bij de onafhankelijke toezichthouder, maar ook bij opsporingsdiensten om ingewikkelde fraudezaken op te sporen? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Zowel voor de onafhankelijk toezichthouder als voor de opsporingsdiensten geldt dat de middelen om toezicht te houden en onderzoek te verrichten uit de aard der zaak beperkt zijn en dat prioriteren noodzakelijk is.
Het BFT is een onafhankelijke toezichthouder en handelt/werkt conform zijn regulier risicogericht toezichtsmodel. Dit houdt in dat het BFT aan de hand van signalen de risico’s analyseert en hierbij prioriteiten vaststelt. Er is geen reden om aan te nemen dat het BFT onvoldoende capaciteit heeft voor haar taken. Er is de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in het BFT. Zo heeft het BFT er extra budget bijgekregen voor de doorontwikkeling van de organisatie.
De opsporing van complexe fraudezaken vindt plaats door het Openbaar Ministerie (met name het Functioneel Parket) in samenwerking met verschillende opsporingsdiensten, in dit geval de FIOD.
De FIOD voert overleg met het OM over de inzet van capaciteit, aard en omvang van een zaak, maar ook over de manier waarop een onderzoek wordt aangepakt. Daarbij wordt ten behoeve van de prioritering onder andere gekeken naar de ernst van het strafbare feit, de impact ervan op de slachtoffers en de complexiteit.
Vindt u het wenselijk dat aan het zogenoemde «vier-ogen-principe» door kantoren zelf vorm kan worden gegeven? Zo ja, waarom? Wat zegt het over het systeem als het zelfs bij de landsadvocaat dus niet goed geregeld lijkt te zijn? Is hier geen sprake van te veel vrijblijvendheid?
De interne controleverplichting is niet vrijblijvend, want genormeerd in een verordening die is gekoppeld aan toezicht en tuchtrecht. Deze verplichting is weergegeven in de Administratieverordening van de Koninklijk Notariële Beroepsorganisatie.
Welke feiten zich in deze casus precies hebben voorgedaan en hoe dat heeft kunnen gebeuren, maakt op dit moment nog deel uit van diverse onderzoeken. Zowel het strafrechtelijk onderzoek, als het onderzoek van de toezichthouder (het Bureau Financieel Toezicht) lopen op dit moment nog. Ook het door het kantoor Pels Rijcken zelf ingestelde onderzoek, is nog niet volledig afgerond. Ik kan op dit moment nog niet op de uitkomsten van de onderzoeken vooruitlopen.
Ik zal mij door de Landadvocaat gedetailleerd laten informeren over onder meer de wijze waarop het kantoor Pels Rijcken invulling heeft gegeven aan het vier-ogen-principe en welke eventuele wijzigingen daarin worden doorgevoerd om herhaling van het gebeurde te voorkomen. Ook zal ik daarbij vragen naar de inzet van digitale controlemechanismes. De Landadvocaat zal mij inlichten zodra het interne onderzoek is afgerond. Daarop wil ik nog niet vooruitlopen. Te zijner tijd zal ik u daarover nader informeren.
Welke digitale controlemogelijkheden zijn er die meer recht doen dan het vier-ogen-principe? Bent u bereid deze controlemogelijkheden verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het dat pas na «intern» onderzoek van Deloitte is overgegaan tot maatregelen als het aanstellen van een compliance officer, het controleren of notarissen nog andere functies vervullen bij andere stichtingen en het opnemen van contact met de begunstigde om de juistheid van een overboeking te controleren? Waarom zijn deze overduidelijke omissies nooit eerder ontdekt door bijvoorbeeld de onafhankelijk toezichthouder en de extern accountant? Wat zegt dit over de kwaliteit en zorgvuldigheid van dit toezicht?
Het onderzoek van het BFT loopt nog. Ik kan op de resultaten daarvan niet vooruitlopen.
Waarom werkt de overheid eigenlijk met een «landsadvocaat», zonder daarbij een opdracht aan te besteden? Kunt u verduidelijken waarom deze werkwijze wenselijk is?
De Staatspraktijk vergt specifieke ervaring, kennis en kunde. Het werken met een vaste advocaat in deze praktijk is wenselijk uit een oogpunt van uniformiteit in de behandeling van zaken die de Staat betreffen. Overigens is het niet zo dat niet tevens andere advocaten kunnen worden ingeschakeld door de Staat. Dat gebeurt in incidentele gevallen ook. Verder zijn diverse advocaten werkzaam bij onderdelen van de rijksoverheid om direct de belangen van die onderdelen te behartigen.
Bent u het met de mening eens dat de overheid alleen zaken zou moeten doen met instanties die van onbesproken gedrag zijn? Kan de overheid wat u betreft nog steeds zaken blijven doen met Pels Rijcken? Zo ja, waarom?
Mijn ministerie heeft zich, namens de Staat, in de afgelopen periode met de Landsadvocaat verstaan, om te bezien of er mogelijk gebreken zouden kunnen kleven aan de notariële werkzaamheden van betrokkene, of aan de dienstverlening van het kantoor waar de Landsadvocaat aan is verbonden, ten behoeve van de Staat.
Ondanks dat ook ik geschokt ben over het gebeurde, bestaat op basis van hetgeen mij bekend is momenteel geen aanleiding tot zorg ten aanzien van de kwaliteit en legitimiteit van de werkzaamheden van de Landadvocaat ten behoeve van de Staat. Er bestaat derhalve op dit moment geen aanleiding te concluderen dat de Landadvocaat geen zaken meer voor de Staat zou kunnen behandelen.
Kunt u verklaren waarom u: «geen aanleiding tot zorg [heeft] ten aanzien van de kwaliteit en legitimiteit van de landsadvocaat», terwijl de zaak nog bij het Openbaar Ministerie en het Bureau Financieel Toezicht (BFT) ligt? Loopt u hiermee niet te ver vooruit op mogelijke uitkomsten van de diverse onderzoeken die nu lopen tegen Pels Rijcken?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom sprak u in uw brief van 2 maart jl. aan de Kamer slechts over het feit dat volgens uw eigen onderzoek (uitgevoerd door kantoor Houthoff) uit niets bleek dat de rijksoverheid benadeeld zou zijn? Heeft kantoor Houthoff slechts onderzoek gedaan naar zaken aangaande het Rijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waar heeft kantoor Houthoff dan precies onderzoek naar gedaan?4
Het onderzoek van kantoor Houthoff had tot doel te bezien of er aanwijzingen waren dat de notariële werkzaamheden van betrokkene ten behoeve van de rijksoverheid voldeden aan de daaraan te stellen notariële standaarden. In dit onderzoek zijn dossiers die de rijksoverheid betreffen onder de loep genomen. Wanneer de onderzoeken van het OM en het BFT zijn afgerond, zal ik u vertrouwelijk nader over het onderzoek en de bevindingen van het kantoor Houthoff inlichten.
Naast de praktijk van de Landsadvocaat, hebben de advocaten en notarissen van het kantoor Pels Rijcken ook andere cliënten dan de Staat. De zaken die ten behoeve van andere cliënten worden behandeld, vallen niet onder het contract dat de Staat heeft met de Landadvocaat. Om die reden heeft het onderzoek van Houthoff zich niet uitgestrekt tot dossiers betreffende gemeenten en provincies. Ik was er ook niet van op de hoogte in de dossiers van welke cliënten zich malversaties zouden hebben voorgedaan, aangezien ik in beginsel enkel zicht heb op dossiers ten behoeve van de Staat.
In de brief die ik uw Kamer op 2 maart stuurde, ben ik niet ingegaan op de inhoud van het strafrechtelijk onderzoek van het OM. Ik gaf al aan dat de onderhavige deel uit maakt van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Over (lopende) individuele zaken doe ik, zoals bekend, in zijn algemeenheid inhoudelijk geen mededelingen. Om die reden heb ik uw Kamer ook niet eerder over deze kwestie ingelicht en kon (en kan) ik op die inhoud nu ook niet nader ingaan. Het is hier dan ook zaak mijn verantwoordelijkheid voor het OM te scheiden van mijn verantwoordelijkheid voor het contract dat de Staat heeft met de Landsadvocaat. Vanuit die laatstgenoemde verantwoordelijkheid heb ik uw Kamer geïnformeerd.
Naar aanleiding van berichtgeving in de media gisteren over het moment waarop ik door het OM ben geïnformeerd over de zaak, hecht ik er aan u daarover nader in te lichten.
Mij is in maart 2019 en marge van een overleg, door de voorzitter van het College de vertrouwelijke mededeling gedaan van een embargo onderzoek naar aanwijzingen van mogelijk strafbaar handelen van een notaris van Pels Rijcken. Dit was toen nog in de fase van een oriënterend feitenonderzoek. Daarbij zijn geen verdere details met betrekking tot dit embargo onderzoek gedeeld. Vervolgens ben ik eind augustus 2020 door de plv. voorzitter van het College en marge van een overleg mondeling geïnformeerd dat er inmiddels sprake was van een strafrechtelijke verdenking, dat het strafrechtelijke onderzoek was aangevangen en dat de verdachte zou worden verhoord.
Over mededelingen die ik krijg in het kader van een lopend onderzoek, kan ik met het oog op de belangen van opsporing en vervolging geen mededelingen doen. Bovendien geldt bij informatie betreffende een embargo onderzoek, dat deze op mijn ministerie gerubriceerd wordt als Staatsgeheim. Verwerking van dergelijke informatie vindt derhalve alleen plaats bij noodzaak, onder bijzondere beveiligde omstandigheden en alleen door daarvoor aangewezen en gescreende personen.6 Aangezien de mededelingen van het College mij geen aanleiding tot enig handelen gaven, was het mij niet toegestaan deze informatie met anderen te delen en is dat dan ook niet gebeurd.
Wist u op het moment dat u bovengenoemde brief aan de Kamer stuurde van de misstanden bij gemeenten en provincies, zoals die door NRC nu gepubliceerd zijn? Zo ja, waarom heeft u de Kamer hierover niet geïnformeerd in de brief van 2 maart jongstleden? Zo nee, waarom wist u hier niets van, maar kon het NRC dit klaarblijkelijk wel boven tafel krijgen?5
Zie antwoord vraag 10.
Het deltaplan aanpak funderingsschade |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het deltaplan aanpak funderingsschade van de coalitie van Vereniging Eigen Huis (VEH), de Vereniging Van Woningcorporaties AEDES, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB), het Verbond van verzekeraars en het Kennis Centrum Aanpak Funderingsproblematiek KCAF?
Ja.
Is de berichtgeving in het rapport waar dat de komende dertig jaar een miljoen huur- en koopwoningen het risico lopen op funderingsschade?
Het afgelopen decennium zijn een aantal studies gedaan om de ordegrootte van funderingsproblematiek in te schatten. Het onderwerp, de aanpak en daarmee de resultaten van deze studies zijn niet eenduidig. Ook is niet altijd duidelijk wat onder funderingsschade moet worden verstaan. Uit de schadebedragen genoemd in het manifest leid ik af dat het gaat om volledig funderingsherstel. Daarbij is zeker geen sprake bij de genoemde 1 miljoen woningen. Uit een recent onderzoek van Deltares1 valt af te leiden dat maximaal 80.000 woningen vallen in de categorie met schade tussen de € 10.000 en € 120.000. In het kader van het Rijksprogramma Aanpak Funderingsproblematiek ben ik samen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) met verschillende onderzoeksinstituten in gesprek om een verdiepingsslag te maken over aard en omvang van de funderingsproblematiek.
Kunt u aangeven hoeveel woningen in Nederland nu al last hebben van funderingsschade? Kunt u daarbij de oorzaken van de schade aangeven?
Zie antwoord op vraag 2.
Is het juist dat veel funderingsschade wordt veroorzaakt door factoren waar bewoners geen invloed op hebben zoals het grondwaterpeil? Zo ja, kunt u aangeven hoe de belangenafweging nu wordt gemaakt tussen de voor- en nadelen van een hoger of lager grondwaterpeil?
Ja. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat beheer van het grondwaterpeil afhankelijk is van regionale en lokale omstandigheden (bodemtype, hoog of laag Nederland), waarbij het doel is om het ruimtegebruik zo goed mogelijk te accommoderen en zowel wateroverlast als watertekorten zoveel mogelijk te voorkomen. Het grondwaterbeheer in Nederland is een gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Provincies bieden het algemene kader voor het grondwaterbeheer, maar hebben geen formele rol ten aanzien van het grondwaterpeil in stedelijk gebied. Waar mogelijk faciliteren (het proces), stimuleren (de samenwerking en kennisontwikkeling) en verbinden de provincies partijen2. Provincies ondersteunen op deze manier de gemeenten, waterschappen en particulieren. Daarbij is het doel enerzijds de kosten voor betrokkenen waar mogelijk te voorkomen (bestaande bouw) en anderzijds in te zetten op duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond, met name daar waar het nieuwbouw betreft3. Waterschappen voeren het peilbeheer van het oppervlaktewater uit door in overleg met belanghebbenden peilbesluiten (laag Nederland) en streefpeilen (hoog Nederland) vast te stellen. Via het oppervlaktewaterpeil hebben waterschappen wel invloed op de grondwaterstanden in een gebied, maar kunnen ze er niet direct sturing aan geven. Waterschappen stellen met andere woorden geen grondwaterpeilen vast. Waterschappen beheren het oppervlaktewaterpeil om, via een bestuurlijke afweging, de aanwezige belangen in het gebied (water aan- en afvoer, waterberging, watervoorziening, waterkwaliteit) en functies (bebouwde gebieden, landbouw, natuur, etc.) te bedienen. Waterschappen zetten zich in om de peilen voor het oppervlaktewater jaarrond te handhaven. In (langdurig) droge perioden zullen grondwaterstanden onvermijdelijk dalen, ook in gebieden waar het oppervlaktewaterpeil kan worden gehandhaafd via wateraanvoer. Voor situaties van watertekorten is een wettelijke verdringingsreeks ingesteld voor de verdeling van het beschikbare oppervlaktewater.
Gemeenten hebben een zorgplicht ten aanzien van het grondwater. Deze zorgplicht betekent dat een gemeente in openbaar gebied maatregelen moet treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemmingen zo veel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit geldt voor zover het treffen van deze maatregelen doelmatig is en niet tot de verantwoordelijkheid van een waterschap of provincie behoort.
Bent u het eens dat de gemiddelde schadepost van tussen de € 50.000 en € 87.500 voor veel mensen niet op te brengen is? Hoe worden bewoners met funderingsschade geholpen? U kunt ze toch niet in de kou laten staan?
Het is moeilijk te zeggen in hoeverre eigenaren financieel in staat zijn de fundering van hun woning te laten herstellen. Dit is afhankelijk van hun individuele inkomens- en vermogenssituatie. Mogelijk woont men al langer in de woning en heeft men een deel van de bestaande hypotheek afgelost en/of is de waarde van de woning gestegen, waardoor er financiële ruimte ontstaat. Bij eigenaren die recent een woning hebben gekocht is vaak al bekend dat de woning (mogelijk) funderingsproblemen krijgt of daartoe een risico loopt. Van deze eigenaren kan/mag worden verwacht dat zij er financieel rekening mee houden dat funderingsherstel op termijn noodzakelijk kan zijn en kunnen zij bij hun bank een lening voor funderingsherstel krijgen. Eigenaren die niet in staat zijn op de reguliere hypotheekmarkt een lening te krijgen om de fundering van hun woning te herstellen kunnen terecht bij het Fonds Duurzaam Funderingsherstel wanneer de gemeente waarin de woning is gelegen een samenwerkingsovereenkomst heeft met het fonds. Momenteel wordt bezien of de werking van het fonds kan worden uitgebreid naar alle gemeenten.
Bent u bereid met de coalitie van het Deltaplan Bodemdaling in gesprek te gaan om te kijken hoe het Rijk zich kan inzetten om funderingsschade te voorkomen en de huidige problemen op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben uiteraard bereid om samen met de andere verantwoordelijke departementen en medeoverheden het gesprek te voeren met de coalitie van het Deltaplan aanpak funderingsschade om te bezien hoe we gezamenlijk funderingsproblematiek in de toekomst kunnen voorkomen en de huidige problemen kunnen oplossen. Voor het maken van keuzen hierover zal een nieuw kabinet aan de lat staan.
Vindt u dat deze problematiek meer regie van het Rijk vraagt en daarom belegd zou moeten worden bij een nieuw Ministerie van VROM? Bent u bereid deze hete aardappel niet door te schuiven naar gemeenten of de bewoners en zelf het heft in handen te nemen om te komen tot een oplossing?
Gezamenlijk optrekken bij deze problematiek is uiteraard van groot belang en daarbij is ook regie nodig. Dat betekent niet dat het rijk alle verantwoordelijkheden zou moeten overnemen van andere partijen. Of een nieuw Ministerie van VROM moet komen is niet aan mij om te beoordelen. Dergelijke afwegingen kunnen indien partijen daar aanleiding toe zien onderdeel uitmaken van de formatiebesprekingen.
Het niet uitvoeren van de motie over de naturalisatie van circa 10.000 pardonners (Ranov-vergunninghouders) (Kamerstuk 35483, nr. 68) |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Jasper van Dijk (SP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Ik voel me Nederlander» van Vluchtelingenwerk uit 2014?1
De door u genoemde onderzoeken zijn mij bekend. Ik vind het echter van belang een zorgvuldig en geactualiseerd beeld te hebben van deze problematiek. Hiervoor heb ik een aanvullend onderzoek ingesteld, waarbij ik gevraagd heb de actuele groep Ranov-vergunninghouders en de knelpunten die zij op dit moment ervaren voor het indienen van een naturalisatieverzoek in kaart te brengen. De onderzoeksresultaten, die in juli 2021 worden verwacht, zijn relevant voor de wijze waarop uitvoering gegeven wordt aan de motie.
Bent u bekend met het rapport «Ranov en afgewezen naturalisatieverzoeken» van de IND uit 2015?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het rapport «Niet-naturalisatie onder Ranov-vergunninghouders – Een onderzoek naar achtergrondkenmerken, motivatie en ervaren belemmeringen» van het WODC uit 2015?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het rapport «Geen thuis zonder Nederlands paspoort – Een onderzoek naar de wijze waarop de IND invulling geeft aan het begrip bewijsnood bij naturalisatieverzoeken van zogenoemde pardonners» van de Nationale ombudsman uit 2017?4
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat al deze onderzoeken aantonen dat nieuw onderzoek overbodig is? Zo ja, waarom kiest u in uw brief van 26 februari jl. dan toch voor nieuw onderzoek?5
Zie antwoord vraag 1.
Waarom kiest u ervoor de naturalisatie van deze mensen te vertragen? Waarom laat u deze groep – na 13 jaar! – niet gewoon meedoen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid uw onwil opzij te zetten en de motie van de leden Jasper van Dijk en Van Toorenburg per direct uit te voeren?6
Zie antwoord vraag 1.
De uitzending van RTL Boulevard over Stichting SIGNI van zondag 28 februari 2021 |
|
Bart Smals (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekent met het burgerinitiatief Stichting SIGNI en het werk dat zij verrichten?1
Ja.
Klopt het dat er een boete van bijna 5.000 euro aan de Stichting SIGNI is opgelegd door de Inspectie SZW? Kunt u zich voorstellen dat deze boete nogal wrang voelt voor deze stichting?
De Inspectie SZW heeft mij laten weten dat deze stichting inderdaad een boete heeft gekregen voor overtreding van regels die als doel hebben om te zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving voor (vrijwillige) duikers. Ik heb vernomen dat de stichting het niet eens is met deze boete en dat zij formeel bezwaar hebben aangetekend.
Welke gevolgen heeft het opleggen van deze boete voor de activiteiten van Stichting SIGNI en andere vrijwilligersinitiatieven zoals «duik de Noordzee schoon»? Deelt u de opvatting dat we zulke initiatieven graag willen behouden in Nederland, omdat deze een hele waardevolle bijdrage leveren aan onze maatschappij?
Ik heb veel waardering voor vrijwilligersinitiatieven die een bijdrage aan de maatschappij willen leveren.
Deelt u de mening dat Stichting SIGNI belangrijk onbezoldigd werk verricht waardoor families en vrienden van vermisten een emotioneel traject beter kunnen afsluiten? Hoe wordt zulk waardevol vrijwilligerswerk op dit moment beperkt via (arbeids)wetgeving?
De betekenis van de activiteiten van deze stichting voor families en vrienden van vermisten is groot, daar ben ik mij van bewust. Tegelijk blijven de regels rond gezond en veilig werk ook belangrijk. Als er sprake is van arbeid met bijzondere gevaren voor de veiligheid en gezondheid, zoals duikarbeid, dan zijn de regels ook van toepassing op degene bij wie vrijwilligers werkzaam zijn; ook zij moeten gezond en veilig hun vrijwilligerswerk kunnen doen.
Deelt u de mening dat burgerinitiatieven vanuit de samenleving moeten worden omarmd door de overheid? Welke ruimte heeft de Inspectie SZW om dit aspect mee te wegen?
De overheid wil burgerinitiatieven vanuit de samenleving omarmen, mits deze binnen wettelijke kaders blijven. Dit betekent dus dat degene bij wie vrijwilligers werkzaam zijn deze vrijwilligers moet beschermen ingeval sprake is van bijzondere gevaren. De Inspectie SZW kijkt bij het bepalen van sancties altijd naar de feiten en omstandigheden van het individuele geval.
Onder welke voorwaarden mag een gecertificeerde duiker in Nederland in de openbare wateren duiken?
De specifieke voorschriften voor duikarbeid, oftewel arbeid onder overdruk, zijn opgenomen in afdeling 5 van hoofdstuk 6 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Hiertoe behoren onder andere de verplichting te beschikken over een passend certificaat voor het type duikarbeid en de verplichting dat de duikers worden bijgestaan door een reserveduiker en een ploegleider. Het zevende lid van artikel 16 van de Arbeidsomstandighedenwet stelt kort gezegd dat bepalingen, voor zover zij betrekking hebben op arbeid waaraan bijzondere gevaren voor de veiligheid of de gezondheid zijn verbonden, tevens van toepassing zijn op degene bij wie vrijwilligers werkzaam zijn. Dit is nader uitgewerkt in artikel 9.5a van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
In hoeverre is er sprake van een arbeidsrelatie indien twee stichtingen vrijwillig, onbezoldigd en gezamenlijk zoeken naar vermisten in de Nederlandse wateren?
Het gaat niet over een arbeidsrelatie maar over de inzet van vrijwilligers. Zoals in antwoord op vraag 6 uiteengezet is, zijn specifieke bepalingen over arbeidsomstandigheden ook van toepassing op vrijwilligers. Het gaat dan om activiteiten waaraan bijzondere gevaren voor de gezondheid en veiligheid zijn verbonden.
Wat zijn de verschillen tussen professionele duikarbeid en sport duiken vanuit het arbeidsrecht gezien en waarom is dat in deze casus relevant?
Regelgeving waarvoor mijn departement verantwoordelijk is, betreft de arbeidsomstandigheden van duikarbeid. Vanwege de gezondheid en veiligheid van (vrijwillige) duikers gelden daarvoor bepaalde regels. Sportduiken als hobby valt daar niet onder.
Bent u bereid met Stichting SIGNI en de betrokken sportduikers c.q. organisaties in gesprek te gaan om te zorgen dat zij hun belangrijke werk op een veilige wijze kunnen voortzetten?
Indien de stichting met mijn departement overleg wil voeren over de bestaande voorschriften in relatie tot haar activiteiten onder water, dan ben ik daar toe bereid.
De boete die is opgelegd aan Stichting SIGNI Zoekhonden. |
|
Lilian Helder (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u (beiden) bekend met het feit dat bij beschikking van 30 december 2020 een boete van € 4.800,– is opgelegd aan Stichting SIGNI Zoekhonden?
Overeenkomstig de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties dient er geen ministeriële bemoeienis of druk te zijn in individuele zaken. De gestelde vragen betreffen een individuele zaak. In beginsel ben ik daarbij dus niet betrokken noch van op de hoogte. Mede gelet op deze vragen heb ik mij door de Inspectie SZW laten informeren over deze zaak. Voor de volledigheid merk ik op dat de Minister voor Rechtsbescherming geen betrokkenheid met deze zaak noch met de arbeidsomstandighedenregelgeving heeft.
Is het waar dat de boete is opgelegd vanwege het overtreden van artikel 6.16 Arbeidsomstandighedenwet omdat volgens de Staatssecretaris van SZW de ingezette duikers niet over de juiste certificaten beschikten en de duikarbeid niet onder de juiste omstandigheden heeft plaatsgevonden?
De boete ziet op overtreding van regels die als doel hebben om de veiligheid en gezondheid van duikers te borgen. In dit geval betreft het overtreding van bepalingen in artikel 6.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Hierbij merk ik op dat boetebeschikkingen in beginsel niet openbaar zijn. Eind februari jl. hebben de door de stichting betrokken advocaat en zijn vader in RTL Boulevard melding gemaakt van de opgelegde boete. Om die reden ben ik in de beantwoording van deze vragen minder terughoudend dan ik anders zou zijn.
Bent u bekend met het feit dat SIGNI een succesvol burgerinitiatief is dat de afgelopen 16 jaar meer dan 400 vermissingen heeft weten op te lossen?
Ik ben bekend met de door de stichting genoemde resultaten van haar inspanningen. Ik heb veel waardering voor dit soort initiatieven die een bijdrage aan de maatschappij willen leveren.
Bent u bekend met het feit dat SIGNI acteert op verzoek van nabestaanden, voor wie de onwetendheid over het lot van hun familielid onmenselijk veel leed veroorzaakt?
Ja. Ik begrijp dat de betekenis van de activiteiten van de stichting voor families en vrienden van vermisten groot kan zijn.
Bent u bekend met het feit dat SIGNI haar belangrijke activiteiten vanwege de opgelegde boete nu gedwongen heeft gestaakt, hetgeen grote impact heeft op familieleden, dan wel nabestaanden van vermiste personen? Zo nee, beseft u dan wel dat dankzij SIGNI de familie van de vermoorde Ichelle van de Velde eindelijk waardig afscheid van haar kan nemen, omdat het zoekteam van Signi Zoekhonden afgelopen zaterdag het laatste ontbrekende lichaamsdeel van het slachtoffer heeft gevonden?
Onderdeel van een juridische procedure is dat de betrokken partij aanspraak kan maken op een matiging van de boete en een betalingsregeling. De Inspectie SZW heeft de betrokken stichting gewezen op deze mogelijkheid en op de benodigde informatie om tot oordeelsvorming te kunnen komen. Naar het oordeel van de Inspectie SZW heeft de stichting initieel onvoldoende bewijs aangeleverd, waardoor geen reden bestond om de boete te matigen. De stichting heeft in de bezwaarfase, die thans loopt, aanvullende financiële gegevens verstrekt. Inmiddels is de boete betaald, zodat geen sprake is van betalingsonmacht.
Waarom wordt rücksichtslos een zeer hoge boete opgelegd zonder ook maar enig besef te hebben van het feit dat deze boete wordt opgelegd aan een non-profit stichting die alleen met vrijwilligers werkt, die volledig afhankelijk is van donaties en sponsoren en waarvan in 2020 beide oprichters door dezelfde overheid zijn benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau?
De Inspectie SZW legt alleen boetes op voor zover sprake is van overtreding van wettelijke regels. In regelgeving is bepaald dat ook degene bij wie vrijwilligers werkzaam zijn verantwoordelijk is voor naleving van deze regels. Op deze manier kunnen ook vrijwilligers hun bijdrage verrichten in een gezonde en veilige omgeving. De Inspectie SZW heeft de stichting eerder in een gesprek en per brief kenbaar gemaakt wat de relevante regels zijn. Daarom ben ik van mening dat van rücksichtslos optreden geen sprake is. Bij het bepalen van de hoogte van de boete betrekt de Inspectie SZW de feiten en omstandigheden van het individuele geval, waaronder het aantal aanwezige werknemers of vrijwilligers op de locatie ten tijde van de overtreding. Dit heeft de Inspectie SZW ook in onderhavige zaak gedaan.
Bent u bereid om de opgelegde boete in te trekken (vanwege strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur), dan wel kwijt te schelden? Zo nee, waarom niet?
De stichting kan via de gebruikelijke bestuursrechtelijke weg bezwaar en (hoger) beroep aantekenen tegen de opgelegde boete. De bezwaarprocedure loopt inmiddels. In het kader van het ingediende bezwaar vindt een heroverweging van de boetebeschikking plaats. Daarin wordt de opgelegde boete beoordeeld op grond van het beginsel evenredigheid en proportionaliteit, zoals ook neergelegd in de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving waar ik aan gebonden ben. De rechter toetst in (hoger) beroep.
Indien u onverhoopt van mening bent dat de wetgeving wel juist is uitgelegd, bent u daarnaast dan bereid om de relevante wetgeving zodanig aan te passen (al dan niet met terugwerkende kracht) dat deze barrière voor SIGNI wordt weggenomen, omdat zij anders haar belangrijke werk niet meer kan doen? Zo nee, waarom niet?
Voor de volledigheid merk ik op dat de huidige regels een belangrijk, achterliggend doel hebben, namelijk het zorgdragen dat ook vrijwilligers gezond en veilig hun activiteiten kunnen uitvoeren. Het is aan de stichting zelf om te bepalen hoe haar activiteiten zodanig kunnen worden georganiseerd dat deze met inachtneming van dergelijke waarborgen voor de betrokken duikers doorgang kunnen vinden. Of wetgeving juist is toegepast door de Inspectie SZW is uiteindelijk ter bepaling aan de bestuursrechter.
Zo nee, waarom staat er dan op de website van de rijksoverheid dat het kabinet ruimte wil voor initiatieven van burgers en verenigingen in de samenleving en dat de overheid de «Doe-Democratie» actief ondersteunt: «Bijvoorbeeld door knellende regels weg te nemen waar dat mogelijk is.»?
De rijksoverheid ondersteunt initiatieven in de samenleving, waar mogelijk en nodig door knellende regels aan te passen of weg te nemen. Voor mij staat op dit moment niet vast dat de duikregels zodanig knellend zijn dat deze stichting of anderen hun werkzaamheden niet kunnen voortzetten, ook niet na aanpassing van werkwijze. Bovendien dienen de voor deze zaak relevante regels, zoals bij vraag 8 opgemerkt, een belangrijk doel: het zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving voor (vrijwillige) duikers. Dit belang kan niet zonder meer ter zijde worden geschoven. Indien de stichting met mijn departement overleg wil voeren over de bestaande voorschriften in relatie tot haar activiteiten onder water, dan ben ik daar toe bereid.
Bent u bereid deze vragen inhoudelijk te beantwoorden en u niet te verschuilen achter het vaak aangevoerde argument dat de «zaak nog onder de rechter is»?
Ja, ik verwijs naar mijn antwoorden op de gestelde vragen.
Met Nederlands geld gefinancierde pick-uptrucks in Oeganda |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van De Volkskrant «Hoe Oeganda met Nederlandse steun de oppositie onderdrukt»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat met Nederlands geld gefinancierde pick-uptrucks zijn gebruikt door de Oegandese politie om zeer hardhandig op te treden tegen de oppositie? Wanneer was u daarmee bekend en welke stappen zijn er hierna genomen?
Het ministerie zoekt nog uit wat er precies is gebeurd en is daarvoor in contact met de Oegandese autoriteiten en de politie.
De in de Volkskrant genoemde pick-uptrucks zijn gedoneerd via een uitvoerende organisatie in het kader van een project dat gericht is op het verbeteren van toegang tot recht voor vluchtelingen en gastgemeenschappen in Noord-Oeganda. Er wonen momenteel ongeveer 350.000 vluchtelingen in Noord-Oeganda, verdeeld over drie gemeenschappen over ongeveer 12.000 km². Binnen dat project zijn er sinds 2018 drie pick-uptrucks ter beschikking gesteld aan de Oegandese politie, om presentie van de politie in drie vluchtelingengemeenschappen te faciliteren. Het project heeft in de afgelopen jaren veel succesvolle resultaten laten zien en een positieve impact gehad op het bieden van perspectief aan vluchtelingen, zoals het bieden van geestelijke gezondheidszorg, het vergroten van veiligheid in de betrokken gemeenschappen en de toegang tot recht voor vluchtelingen. Het onderdeel van het project dat samenwerking tussen de uitvoerende organisatie en de politie betreft is inmiddels on hold gezet. Op basis van het bovengenoemd onderzoek wordt een besluit genomen over de eventuele consequenties voor verdere samenwerking.
Er zijn in december 2020 burgervragen binnengekomen bij de Nederlandse ambassade in Kampala over de mogelijke inzet van door Nederland gefinancierde politieauto’s rond het geweld in aanloop naar de verkiezingen. Naar aanleiding van deze vragen is gevraagd naar de logboeken van de uitvoerende organisatie, daarbij zijn destijds geen onregelmatigheden aangetroffen (zie ook antwoord op vraag 7).
Kunt u aangeven wat voor organisatie de Oegandese Justice, Law and Order Sector (JLOS) precies is en op welke manier deze organisatie steun van Nederland ontvangt? Kunt u daarbij een overzicht geven van de steun vanuit Nederland aan deze organisatie per jaar sinds 2014?
Het artikel in de Volkskrant gaat in de kern om twee verschillende kanalen waarbinnen Nederland steun geeft aan Oeganda, het hierboven genoemde project en het Justice, Law and Order Sector (JLOS)-programma. Het JLOS-programma staat los van het hierboven genoemde project waarbinnen de pick-up trucks zijn geleverd.
JLOS is een geïntegreerd sectoraal programma voor de verbetering van de hele rechtsstaat in Oeganda dat in 2000 is gestart. De 18 JLOS instellingen, o.a. het Ministerie van Justitie, de politie, het gevangeniswezen en de Oegandese mensenrechtencommissie, werken samen om sectorale doelstellingen te bereiken zoals gedefinieerd in het Sector Development Plan (SDP) IV, 2017–2021. De sectorale jaarplannen definiëren de specifieke activiteiten, de te verwachten resultaten alsmede de begroting en de instelling(en) verantwoordelijk voor de uitvoering.
De huidige Nederlandse steun (2017–2021) aan JLOS is geen vrij te besteden begrotingssteun. De steun is nadrukkelijk geoormerkt en specifiek bedoeld voor het wegwerken van achterstanden in rechtszaken (case-back log), het faciliteren voor specifieke rechtszaken over seksueel en gendergerelateerd geweld, kinderrecht en het opzetten van commercial justice centers. Nederland heeft duidelijke afspraken gemaakt met de Oegandese autoriteiten over de voorwaarden voor deze steun.
JLOS wordt door meerdere donoren gesteund. De donorgroep bestaat uit de EU, Oostenrijk, Zweden via de International Development Law Organisation (IDLO), UN Women en UNDP. De bijdragen van de partners vertegenwoordigen ongeveer 10–15% van het totale SDP, waarbij de rest van het budget afkomstig is van de Oegandese overheid.
2014
opgeschort
2015/2016
EUR 1,677,256
2017
EUR 2,000,000
2018
EUR 2,000,000
2019
EUR 3,250,000
2020
EUR 6,500,000
Klopt de chronologie van de Nederlandse steun aan JLOS zoals in het artikel is verwoord (stopgezet na ondertekening van een antihomowet in 2014, een jaar later onder verscherpte voorwaarden weer gestart)? Onder welke voorwaarden heeft Nederland de hulp destijds weer gestart en op welke manier werd dat gemonitord?
Ja, de chronologie zoals in het artikel is verwoord klopt. De steun aan JLOS is in 2014 tijdelijk opgeschort i.v.m. een zogenaamde «anti-homowet» en is een jaar later, nadat de wet nietig is verklaard door het Oegandese Hooggerechtshof, weer gestart. De «anti-homowet» heeft geleid tot meer gerichte steun van Nederland aan JLOS.
Een hernieuwde bijdrage aan JLOS behelsde o.a. het oormerken van de Nederlandse steun voor instellingen die bijdragen aan de versterking van mensenrechten en progressieve hervormingen in de wetgeving, waaronder de Uganda Law Society, de Judicial Service Commission en de Uganda Human Rights Commission. De politie ontvangt steun in de vorm van trainingen voor ondersteuning bij seksueel en gender gerelateerd geweld (zie ook antwoord op vraag 3).
De Nederlandse steun aan JLOS wordt doorlopend gemonitord middels projectbezoeken, beoordeling van jaarplannen en rapportages, evaluaties en voortgangsoverleg op technisch en hoog niveau met andere donoren.
Daarnaast is in de zomer van 2020 wegens zorgen over mogelijk geweld rondom de verkiezingen besloten om de jaarlijkse vooruitbetalingen om te buigen naar halfjaarlijkse vooruitbetalingen op basis van halfjaarlijkse rapportages. Op die manier is er meer controle over de bijdragen aangebracht. Vervolgens is wegens de daadwerkelijke ontwikkelingen rondom de verkiezingen besloten om de betaling die in maart 2021 had moeten plaatsvinden, uit te stellen. Deze betaling heeft tot op heden niet plaatsgevonden. Het ministerie inventariseert de voor- en nadelen van het verder beperken van geoormerkte steun.
Wat heeft de regering gedaan met de twijfels die vanuit de ambassade al in 2017 geuit zijn over de steun aan JLOS? Welke acties zijn ondernomen naar aanleiding van deze zorgen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verklaart u dat Nederlandse gelabelde steun voor het verbeteren van gelijke rechten voor mannen en vrouwen en de strijd tegen corruptie uiteindelijk gebruikt worden voor de onderdrukking van de oppositie in Oeganda?
De Nederlandse inzet op het verbeteren van gelijke rechten voor mannen en vrouwen en de strijd tegen corruptie is onderdeel van de hierboven genoemde samenwerking met JLOS. Er is geen reden om aan te nemen dat de geoormerkte Nederlandse steun aan JLOS gebruikt is bij onderdrukking van de oppositie. Nederland blijft er op toezien dat steun, zowel via de overheid als via uitvoerende maatschappelijke organisaties, op een juiste manier wordt ingezet.
Welke stappen zijn er gezet toen in mei 2020 het ministerie in de rapportage sprak over ernstige incidenten van mensenrechtenschendingen? Is toen overwogen de steun aan JLOS stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
De rapportage van mei 2020 was aanleiding voor extra waakzaamheid (zie antwoord op vraag 5). Nederland heeft al langer zorgen over de mensenrechtensituatie in Oeganda. De ontwikkelingen op dat vlak worden dan ook voortdurend meegewogen in de overweging ten aanzien van het soort steun aan Oeganda.
Heeft Nederland Oeganda aangesproken op het gebruik van Nederlandse financiering voor genoemde doeleinden? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de monitoring van alle Nederlandse steun wordt regelmatig met uitvoerende organisaties en de Oegandese overheid gesproken. Als voorzitter van de JLOS donorgroep heeft de Nederlandse ambassade regelmatig gesprekken op hoog niveau met Oegandese autoriteiten. Mede naar aanleiding van het artikel in de Volkskrant sprak de ambassade op 1 april jl. met de plaatsvervangend inspecteur generaal van de politie. Hij gaf aan uit te zoeken wat er precies gebeurd is met de pick-uptrucks en daar zo snel mogelijk over terug te koppelen.
Kunt u het uitgebreide monitoringssysteem met logboeken verder toelichten? Welke functie heeft dit in de praktijk?
Er zijn met de Oegandese autoriteiten en de uitvoerende organisatie duidelijke afspraken gemaakt over de inzet van de voertuigen. Er is een uitgebreid monitoringssysteem met specifieke logboeken waarin wordt bijgehouden hoe, waar en wanneer de voertuigen worden ingezet. Deze logboeken worden gecontroleerd door de uitvoerende organisatie, waarmee de ambassade regelmatig contact heeft.
Kunt u aangeven wat de redenen zijn dat Nederland nog een donateur is van JLOS? Heeft u andere wegen in gedachte om effectief bij te dragen aan het verbeteren van de veiligheid en rechtsorde?
De Nederlandse beleidsdoelen voor de veiligheid en rechtsorde sector vragen om een geïntegreerde benadering van ontwikkelingssamenwerking waarbij wordt samengewerkt met zowel maatschappelijke organisaties als met de overheid. De Nederlandse financiering verloopt meestal via partner organisaties zoals de VN en maatschappelijke organisaties. Slechts een klein gedeelte van de Nederlandse financiering in Oeganda loopt direct via de overheid.
De steun aan JLOS is geoormerkt en wordt gebruikt voor training en ondersteuning bij seksueel en gender gerelateerd geweld, het wegwerken van achterstanden bij de behandeling van rechtszaken en het bieden van rechtsbijstand aan vluchtelingen en gastgemeenschappen. Via de steun aan JLOS wordt bijvoorbeeld het rechtsproces voor slachtoffers van seksueel en gendergerelateerd geweld versneld. Dit kan niet worden bewerkstelligd via steun aan een maatschappelijke organisatie.
Nederland is sinds januari 2021 voorzitter van de donorgroep JLOS. Dat biedt mogelijkheden om in gesprek te gaan met de Oegandese autoriteiten of om, als daar aanleiding voor is, gerichte kritische vragen te stellen of zaken bij te sturen. Het komende half jaar zal de balans over de steun aan JLOS opgemaakt worden.
Kunt u een nieuwe schets geven van de veiligheidssituatie in Oeganda, in aanvulling op uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen d.d. 10 februari 2021 waarin u aangaf dat het risico op escalatie naar een gewapend conflict vooralsnog klein leek, maar u dit niet uitsloot?2 Welke inspanningen levert de Nederlandse regering om te zorgen dat deze situatie niet verder zal escaleren?
De situatie zoals geschetst in de beantwoording op de schriftelijke vragen d.d. 10 februari 2021 is grotendeels onveranderd gebleven. Er bestaat nog steeds een reële kans op hernieuwde geweldsincidenten. Alhoewel het risico op escalatie naar een gewapend conflict niet volledig is uit te sluiten, lijkt het risico op een dergelijke escalatie vooralsnog klein.
Nederland heeft zich de afgelopen maanden op verschillende manieren in EU-verband en met gelijkgezinden uitgesproken over de situatie in Oeganda. In reactie op het grootschalige geweld van 18 en 19 november 2020 is er op 26 november een lokale EU-verklaring afgegeven. In die verklaring werden alle partijen opgeroepen om zich te onthouden van geweld en werd gevraagd om een onafhankelijk onderzoek naar de toedracht van het geweld in te stellen.
Op 12 januari jl., twee dagen voor de presidentsverkiezingen, riep de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Josep Borrell, de Oegandese autoriteiten in een verklaring op tot transparante, inclusieve en geloofwaardige verkiezingen. Op 17 februari jl. spraken EU-ambassadeurs, waaronder de Nederlandse ambassadeur, met regeringspartij National Resistance Movement waarbij de zorgen over geweld en intimidatie werden besproken. Nederland bracht hierbij specifiek op dat het huidige klimaat, met de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld en de willekeurige arrestaties en verdwijningen, niet past in het plaatje van Oeganda als stabiel land waar respect is voor veiligheid en rechtsorde.
In een politieke dialoog tussen de EU-ambassadeurs en president Museveni op 18 februari jl. vroeg de Nederlandse ambassadeur president Museveni naar de status van het rapport van het onafhankelijk onderzoek naar de toedracht van het geweld. President Museveni bevestigde dat het rapport er zou komen. De EU zal er op blijven toezien dat het onderzoek er komt.
Op woensdag 31 maart jl. spraken de Nederlandse ambassadeur en de EU ambassadeur bij een bijeenkomst van de JLOS donorgroep met o.a. de Oegandese Minister van Justitie en de Oegandese Minister van Binnenlandse Zaken, waarbij ook de zorgen over de veiligheidssituatie zijn overgebracht aan de ministers.
In hoeverre is de EU bereid om in dialoog te treden met de Oegandese regering over de sociale media-blokkade, het eerlijk verlopen van de verkiezingen en de veiligheidssituatie in het land?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Haal vervuilde bouwgrond langs N206 weg' |
|
Maurits von Martels (CDA), Julius Terpstra (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Haal vervuilde bouwgrond langs N206 weg»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat aannemers vervuilde bodemas toepassen bij bouwprojecten? Zo ja, wat vindt u daarvan?
AEC-bodemas mag worden toegepast in civieltechnische constructies mits dit voldoet aan de eisen zoals gesteld in het Besluit bodemkwaliteit. De aangetroffen batterijen in de bodemas in de gemeente Katwijk roepen begrijpelijkerwijs vragen op over de kwaliteit. Ik bekijk op dit moment de opties voor aanscherping van het Besluit bodemkwaliteit op dit vlak. Ik ben in dat verband met de sector in gesprek om te bekijken welke technieken kunnen worden ingezet om de batterijen beter van de bodemassen te scheiden.
Kunt u de resultaten van het onderzoek dat Eurofin heeft uitgevoerd middels een uitloogtest naar de Kamer sturen?
De resultaten van de door Eurofin uitgevoerde onderzoeken zijn bijgevoegd (bijlage 2, 3)2. Hieruit blijkt onder andere een verhoogde uitloging van antimoon. In het onderzoek is niet de juiste monsternemings- en uitloogmethodiek toegepast. Het uitgevoerde onderzoek heeft daarom een indicatief karakter. Om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen over de kwaliteit van een bouwstof dient de voorgeschreven meetmethode uit het Besluit bodemkwaliteit te worden gevolgd.
Op basis van uitgevoerde partijkeuringen is door de initiatiefnemer eerder aangetoond dat de toegepaste AEC-bodemas voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Omdat er zorgen zijn over de batterijen in de bodemas is in opdracht van de gemeente Katwijk en de provincie Zuid-Holland door de Anteagroup aanvullend onderzoek uitgevoerd (bijlage 4)3 naar de kwaliteit van de toegepaste AEC-bodemas. Conclusie van dit onderzoek, waarvan het rapport begin juli openbaar is gemaakt, is dat de kwaliteit van de AEC-Bodemas voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit.
Kunt u aangeven in hoeverre de veiligheid van omwonenden in gevaar is vanwege de vervuilde bouwgrond?
Het Besluit bodemkwaliteit stelt milieuhygiënische randvoorwaarden aan bouwstoffen, zoals AEC-bodemas. Aan de hand van partijkeuringen is door de aannemer – voor in Katwijk toegepaste AEC-bodemas – aangetoond dat aan de wettelijke eisen wordt voldaan. Dit beeld is bevestigd met het in opdracht van de gemeente Katwijk en de provincie Zuid-Holland uitgevoerd aanvullend onderzoek. Door te voldoen aan de eisen uit het Besluit bodemkwaliteit is toepassing verantwoord. Tijdens het aanbrengen van de bodemas is stofvorming mogelijk. Afhankelijk van de afstand tussen het werk en woningen en de weersomstandigheden kan wel hinder ontstaan en bijvoorbeeld kortdurend irritatie optreden. In het algemeen heeft de aannemer de verantwoordelijkheid om hinder zoveel mogelijk te voorkomen.
Bent u bereid het RIVM opdracht te geven onderzoek hiernaar te doen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van de gemeente Katwijk en de provincie Zuid-Holland is met een aanvullend onderzoek de kwaliteit van de toegepaste AEC-bodemassen geverifieerd en geconcludeerd dat wordt voldoen aan de wettelijke eisen. Aanvullend onderzoek door het RIVM is daarom niet noodzakelijk.
Wat betekenen de verhoogde concentraties koper, chroom en antimoon voor de veiligheid van omwonenden?
De veiligheid van omwonenden en dan met name de gezondheidsrisico’s worden bepaald door de concentraties aan verontreinigingen, de contactmogelijkheden en contactduur met de bodemas. Met partijkeuringen en aanvullende onderzoek – in opdracht van de gemeente en de provincie – is aangetoond dat de bodemas voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Hiermee zijn geen gezondheidsrisico’s te verwachten.
Wat zijn de risico’s wanneer deze schadelijke metalen in het grondwater terecht komen na een hevige regenbui? Wat betekent dit voor de watervoorziening?
De uitgevoerde partijkeuringen en het aanvullende onderzoek – in opdracht van de gemeente en de provincie – naar de kwaliteit van de toegepaste AEC bodemas laten zien dat wordt voldaan aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit.
Schadelijke effecten worden dan ook niet verwacht.
Wat zijn de mogelijke gevolgen voor de specifieke situatie lands de N206 en de ontwikkeling van vliegveld Valkenburg? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Zie antwoord op vraag 5 en 7.
Bent u bereid in overleg te treden met de Provincie Zuid-Holland, gemeente Katwijk en omwonenden om de grote zorgen die leven, weg te nemen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Over de toegepaste AEC-Bodemas en de zorgen is informatie ingewonnen bij de gemeente Katwijk, de Omgevingsdienst West-Holland, de provincie Zuid-Holland en Katwijk Smart Village. De gemeente Katwijk is als bevoegd gezag Besluit bodemkwaliteit en de provincie als bevoegd gezag Wet bodembescherming het eerste aanspreekpunt voor de omwonenden.
De vraag of de vaccinatiestrategie in Nederland voldoende kan worden versneld |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de vaccinatiestrategie in andere landen, zoals beschreven in de Financial Times?1 Welke landen zijn een voorbeeld en welke landen doen het anders dan Nederland? Kunt u ten opzichte van de landen die het anders aanpakken dan Nederland aangeven waarom u voor een andere werkwijze kiest?
Er bestaan verschillen tussen de uitvoering van de vaccinatiestrategie in verschillende landen, maar overal met hetzelfde doel, zo snel als mogelijk de kwetsbaren in de samenleving beschermen en de continuïteit van zorg te borgen. Omdat de inrichting van zorgstelsels, dataopslag en bescherming persoonsgegevens in alle landen anders is georganiseerd, is het niet meer dan logisch dat de uitvoering van het vaccineren ook verschilt. Uiteraard vindt er regelmatig overleg plaats, met name binnen de Europese Unie, over zaken waar men tegenaan loopt en waar men van heeft geleerd. Dit nemen we mee in de uitvoering van ons beleid.
Klopt het dat de Europese Unie (EU) verwacht dat het aantal beschikbare vaccins in het tweede kwartaal wordt verdrievoudigd? In hoeverre is Nederland erop voorbereid ook drie keer meer doses weg te kunnen prikken? Welke voorbereidingen zijn/worden getroffen om in een paar weken tijd een enorme versnelling te kunnen laten plaatsvinden?
Zoals de leveringsverwachtingen van de vaccins er nu uit zien, wordt het aantal beschikbare vaccins in het tweede kwartaal meer dan verdrievoudigd.
Nederland bereidt zich voor op een grootschalige vaccinatie in het tweede kwartaal. Drie uitvoerende partijen zullen hieraan bijdragen, dit zijn de GGD’en, huisartsen en ziekenhuizen. Zij bereiden zich erop voor dat zij vanaf 15 april aanstaande klaar staan met een capaciteit van maximaal 2,5 miljoen vaccinaties per week. Per 1 mei moeten de uitvoerende partijen operationeel kunnen zijn en deze aantallen vaccins kunnen toedienen. De GGD GHOR Nederland bereidt zich voor op vaccinatie tot 1,5 miljoen mensen per week. De huisartsen bereiden zich – onder leiding van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) – voor op het vaccineren van de groepen mensen met een medische indicatie. en om op een aantal momenten grote hoeveelheden mensen te vaccineren. Ten slotte hebben ook ziekenhuizen aangeboden flexibel en indien nodig extra prikcapaciteit te kunnen leveren wanneer dit nodig is bovenop de inzet van de GGD’en en huisartsen. Het RIVM werkt samen met de GGD GHOR Nederland, LHV en het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) aan de voorbereidingen voor deze grootschalige vaccinatiecampagne. Uw Kamer is hier ook over geïnformeerd in de vorige Kamerbrief2 over COVID-19.
Wat vindt u van het Deense plan om private partijen in te schakelen via een tender? In hoeverre is dit iets voor Nederland?
U benoemt in uw vraag de samenwerking met verschillende uitvoerende partijen die Denemarken, Zweden en Italië zijn aangegaan ten goede van de vaccinatiecampagne aldaar. Deze aanpakken zijn interessant en voor een deel ook overeenkomend met de wijze waarop wij de vaccinaties in Nederland organiseren. Ieder land kiest een eigen wijze van het organiseren van de vaccinaties passend bij de structuren die in de betreffende landen voorhanden zijn.
Zo heb ik voor de uitvoering van de COVID-19 vaccinatiecampagne in Nederland afspraken met de GGD’en, huisartsen, ziekenhuizen en de instellingsartsen. Voor de uitvoering van de vaccinaties moeten de uitvoerende partijen zorgen voor voldoende vaccinerend en ondersteunend personeel. Voor de uitvoering van de vaccinaties hebben veel (private) partijen zich aangeboden om ondersteuning te bieden bij de vaccinaties en andere werkzaamheden die nodig zijn om de vaccinaties goed te laten verlopen. Veel private partijen dragen inmiddels bij aan de uitvoering van de vaccinatiecampagne. In de scenario’s voor grootschalige vaccinatie in het tweede kwartaal heb ik partijen ook gevraagd daar waar dit aanvullend nuttig kan zijn te kijken naar samenwerking met private partijen.
Dit betreft bijvoorbeeld aanbiedingen van het Rode Kruis, de Nederlandse Vereniging van doktersassistenten, maar ook van private partijen. Bovendien staat Defensie klaar met 1.000 mensen om zo nodig te helpen bij ondersteunende werkzaamheden rondom de vaccinatiecampagne.
Wat vindt u van het Zweedse plan om privéklinieken in te schakelen? In hoeverre is dit iets voor Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het Italiaanse plan om het leger, politie en vrijwilligers in te zetten? In hoeverre is dit iets voor Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat Estland en Litouwen alle geleverde doses vaccins hebben geprikt en Spanje, Slowakije, Polen, Portugal en Cyprus meer dan 80% van de tot dusver geleverde doses? Waarom behoort Nederland bij de landen die minder dan tweederde van de geleverde doses vaccins heeft geprikt?
Het is niet bekend welke definities andere landen hanteren voor het aanleveren van vaccinatie informatie aan het ECDC. Hierdoor kunnen landen moeilijk met elkaar vergeleken worden.
Ik wil vooropstellen, zoals eerder ook aangegeven, dat mijn insteek is dat vaccins zo kort mogelijk na beschikbaar komen ook daadwerkelijk tot vaccinaties leiden. Wel vind ik het belangrijk dat een kleine veiligheidsvoorraad wordt aangehouden die ervoor zorgt dat een tegenvallende levering – waar helaas al vaker sprake van is geweest – niet direct tot een tekort aan vaccins leidt. Zodat gemaakte afspraken – bijvoorbeeld voor tweede prikken – niet in het geding komen.
Er is sprake van specifiek voorraadbeleid per vaccin. Er wordt op die manier rekening gehouden met leverbetrouwbaarheid van de fabrikant, frequentie en omvang van leveringen en de verschillende toepassingen van de vaccins (doelgroep, priklocaties etc.). De voorraadstanden kunnen door de tijd behoorlijk fluctueren door aanzienlijke verschillen op het gebied van toe- en uitleveringen van vaccins. Ook geldt dat vaccins die zijn uitgereden vanuit de groothandel niet allemaal dezelfde dag nog worden geprikt, maar verspreid over enkele dagen worden weg geprikt. Die duur verschilt per vaccin en mogelijk ook per priklocatie. In de getallen over voorraden hieronder heb ik het over voorraden bij de centrale groothandel. De stand per vaccin op 19 maart was als volgt:
BioNTech/Pfizer: Nederland had op 19 maart in totaal 2.172.690 doses ontvangen (uitgaande van 6 doses per flacon). Er zijn tot die dag 1.554.980 prikken gezet. De totale voorraad bij de groothandel was 365.040, waarvan 218.790 doses nog niet bruikbaar waren vanwege de wettelijk vereiste kwaliteitscontrolestappen (laatste levering was op 18/3). Het percentage beschikbare voorraad ten opzichte van het totaal aantal geleverde BioNTech/Pfizer-vaccins was 7%.
Moderna: Nederland had op 19 maart in totaal 142.800 doses ontvangen (uitgaande van 10 doses per flacon). Er zijn tot die dag 135.128 prikken gezet. De totale voorraad bij de groothandel was 2.690. Het percentage beschikbare voorraad ten opzichte van het totaal aantal geleverde Moderna-vaccins was 2%.
AstraZeneca: Nederland had op 19 maart in totaal 840.070 doses ontvangen (uitgaande van 11 doses per flacon). Er waren tot die dag 350.284 prikken gezet. De totale voorraad bij de groothandel was 378.620, waarvan 45.100 doses nog geblokkeerd waren vanwege onder meer kwaliteitscontrole (laatste levering was op 18/3). Het percentage beschikbare voorraad ten opzichte van het totaal aantal doses AstraZeneca vaccin was 40%.
Hierbij moet worden opgemerkt dat van 14 maart tot 18 maart de gehele voorraad AstraZeneca-vaccins geblokkeerd was vanwege het pauzeren van het prikken met dat vaccin. Bovendien gold dat enkele dagen vóór de prikpauze een relatief grote levering AstraZeneca-vaccins was binnengekomen (216.480 doses). Hoewel er een start was gemaakt om die nieuwe voorraad weg te prikken stagneerde dat door de prikpauze. Vlak voor de prikpauze is er ook een (kleinere) levering binnengekomen (95.040 doses) en de dag na de prikpauze nóg een levering (44.880 doses). Daarmee is door een samenloop van omstandigheden van de prikpauze en drie opeenvolgende leveringen daar omheen de voorraad AstraZeneca-vaccins flink opgelopen. Nu het prikken gelukkig weer is hervat zal de opgebouwde voorraad AstraZeneca-vaccins zo snel als mogelijk worden weg geprikt. Overigens heeft AstraZeneca laten weten volgende week een zeer grote levering te doen (427.403). Ook die zal zo snel als mogelijk worden weg geprikt.
In de stand van zaken brief van 23 maart 2021 heb ik een uitgebreidere toelichting gegeven op het voorraadbeleid per vaccin.
Kortom: de beschikbare voorraad in de centrale groothandel was op 19 maart voor het BioNTech/Pfizer-vaccin 7% van de geleverde doses en voor het Moderna-vaccin slechts 2%. Van het totaal aan geleverde en beschikbare vaccins was op dat moment 80% van de BioNTech/Pfizer vaccins geprikt en 95% van de Moderna-vaccins. Voor het BioNTech/Pfizer is op 18 maart jl. besloten om qua voorraadbeleid nog iets scherper aan de wind te gaan varen door de eerder vastgestelde minimale veiligheidsvoorraad van 5 prikdagen te verlagen naar 3 prikdagen. Ik acht dat bij dit vaccin verantwoord vanwege de stabiele en betrouwbare leveringen. M.b.t. het Moderna-vaccin is qua voorraadbeheer nauwelijks nog winst te behalen.
De echte winst qua inlopen op de voorraad is te behalen met het AstraZeneca-vaccin doordat de beschikbare voorraad nu hoog is, vooral door de combinatie van prikpauze en de drie hiervoor genoemde opeenvolgende leveringen. Ik verwacht dat deze hoge voorraadstand AstraZeneca binnen twee weken is ingelopen.
Hoeveel van de geleverde vaccins zijn in Nederland geprikt en hoeveel zijn in voorraad? Welk percentage van de geleverde vaccins ligt nog in voorraad?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u voorkomen dat waar tot nu toe de levering de snelheid van vaccineren bepaalde, dit omslaat naar een situatie waar wel veel geleverd wordt, maar onvoldoende kan worden weggeprikt?
Op dit moment is de beschikbaarheid van vaccins de beperkende factor. In de komende weken is er voldoende capaciteit van de uitvoerende partijen aanwezig om al de beschikbare vaccins te vaccineren. Nu ook het Janssen vaccin is goedgekeurd, en de te verwachten toename van leveringen van de al goedgekeurde vaccins BioNTech/Pfizer, Moderna en AstraZeneca, komen we in de volgende fase van het vaccinatieprogramma. Het is zaak om ons gezamenlijk voor te bereiden op het snel kunnen uitnodigen en vaccineren van grote groepen Nederlanders.
Met de betrokken uitvoerende partijen (GGD GHOR Nederland, LHV en LNAZ) ben ik in overleg om ervoor te zorgen dat op 15 april alle uitvoerende partijen klaar staan voor een grootschalige vaccinatiecampagne, waarbij vanaf 1 mei aanstaande maximaal 2,5 miljoen vaccinaties per week kunnen worden toegediend. Ik ga in de voorbereidingen bewust uit van een mogelijke overcapaciteit, zoals vermeld in mijn vorige stand van zaken COVID-19 brief3. Dit is nodig om ook een eventuele piekbelasting te kunnen opvangen. Het RIVM werkt met de uitvoerende partijen de grootschalige vaccinatiecampagne in het tweede kwartaal uit. Uitgangspunt daarbij is dat de vaccins zo snel mogelijk op een veilige en flexibele manier kunnen worden weggeprikt. In het antwoord op vraag 2 heb ik u toegelicht welke afspraken ik met de uitvoerende partijen maak.
Kunt u precies aangeven wat op dit moment aan voorbereidingen wordt getroffen om geleverde vaccins, ook als dat er straks veel meer zijn, meteen weg te kunnen prikken?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen voor het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus beantwoorden?
Het ondersteunen van start-ups en innovatieve scale-ups met een diversiteitsoogmerk |
|
Steven van Weyenberg (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoord dat om vrouwelijke start-ups en scale-ups verder te ondersteunen in de samenstelling van investeringscommissies van de overheid aandacht zal zijn voor diversiteit die momenteel qua aantal vrouwen laag is?1
Ja.
Wat heeft u in de tussentijd concreet gedaan om de investeringscommissies van de overheid zodanig in te zetten dat diversiteit onder start-ups en scale-ups wordt bevorderd?
Het borgen van diversiteit in ons investeringsbeleid vind ik een belangrijk onderwerp. In de afgelopen kabinetsperiode heb ik mij ingezet om genderdiversiteit in de adviescommissies van EZK-instrumenten te vergroten. Dit heeft ertoe geleid dat het percentage vrouwen in de adviescommissies van EZK is toegenomen naar 41,9%. Begin 2019 was dit 10%. De toename van diversiteit in de adviescommissies is een mooie stap, maar het blijft belangrijk dat ook marktpartijen stappen blijven zetten. Ik zie wat dat betreft een voorzichtig positieve beweging ontstaan. Zo sluiten steeds meer fondsen zich aan bij Fundright, een initiatief van Techleap en een aantal Venture Capital fondsen, gericht op het aanjagen van diversiteit op zowel fonds- als investment portfolio niveau.
Tevens wordt diversiteit in de Seed Capital regeling meegewogen in de beoordeling van de fondsen en wordt in de visitatiegesprekken aandacht gevraagd voor diversiteit. Tot slot heeft het CBS de afgelopen 2 jaar onderzoek gedaan naar vrouwelijke ondernemers en hun zoektocht naar financiering. De resultaten hiervan zijn in de financieringsmonitor 2019 en 2020 gepubliceerd.2 Ook komend jaar kijkt het CBS hiernaar.
Ondanks deze inspanningen is er nog een slag te maken. Diversiteit, zowel genderdiversiteit als diversiteit in brede zin, is een complex vraagstuk. De komende tijd zal ik mij dan ook blijven inzetten voor diversiteit en in gesprek blijven met partijen zoals Techleap zodat we op dit onderwerp vooruitgang blijven boeken.
Hoe staat het met het aandeel vrouwen in besturen van start-ups en scale-ups?
Bij startups – jonge innovatieve technologie-gedreven bedrijven – zijn de bestuurders over het algemeen de oprichters zelf. Van de Nederlandse startups heeft 10% een volledig vrouwelijk founderteam en 7% heeft een gemengd founderteam. Dat wil zeggen dat nog altijd 83% van founderteams volledig uit mannen bestaat.3 Van de startups en scale-ups die in 2020 kapitaal hebben aangetrokken heeft slechts 11% tenminste één vrouwelijke oprichter.4
Deze onbalans is breder aanwezig binnen de ICT en techniek. Van alle personen die in 2018 werkzaam waren in een technisch beroep is 13,2% vrouw. Tevens is 26% van de vrouwen met een technische, ICT- of STEM-opleiding (Science Technology Engineering and Mathematics opleiding) werkzaam in een technische sector, ten opzichte van 57% van de mannen.5
Ik zet mij in om meer vrouwen enthousiast te maken om een startup te beginnen. Zo heb ik bijvoorbeeld begin dit jaar via het «Startup in Residence-programma» de challenge «Meer vrouwelijke tech-startups» uitgeschreven en aan startups gevraagd om met innovatieve oplossingen te komen om vrouwen met een technische, ICT-, of STEM-opleiding enthousiast te maken voor het beginnen van een startup binnen de techniek- of in de technologiesector. Begin april zal bekend zijn welke startup heeft gewonnen en deze zal de kans krijgen om zijn idee verder te ontwikkelen.
Hoeveel van de bedrijven of fondsen waar door Invest-NL of het Dutch Future Fund (DFF) in geïnvesteerd wordt, hebben een vrouw aan het hoofd of in het bestuur?
Invest-NL heeft volgens eigen opgave tot op heden 13 investeringen gedaan of onder beheer overgenomen van EZK. Van deze 13 investeringen zijn er 11 in een bedrijf of een fonds. In 3 van de 11 investeringen zit een vrouw in het bestuur
De 2 andere investeringen betreffen het co-investment vehikel (overgenomen van EZK bij de oprichting) en het Dutch Future Fund (DFF), beide beheerd door het Europese Investeringsfonds (EIF).
Bij het co-investment vehikel zit bij 2 van de 5 investeringen minimaal 1 vrouw in het bestuur.
Het DFF heeft tot heden in 5 investeringsfondsen geïnvesteerd, bij 3 van de 5 fondsen zit er minimaal één vrouw in het bestuur.
Op welke manier toetst u of de investeringen bijdragen aan diversiteit in de brede zin van het woord?
Invest-NL onderschrijft het belang van diversiteit en schenkt hier bijvoorbeeld aandacht aan in haar eigen werving en selectie beleid. Het investeringsbeleid van Invest-NL is onder meer gericht op het vergroten van investeringen in ondernemingen die bijdragen aan transitieopgaven en de doorgroei van start- en scale-ups. Daarnaast heeft Invest-NL op 8 maart jl. besloten om ondertekenaar te worden van de Fund Right commitment. Fund Right is een initiatief van TechLeap en een aantal Venture Capital Fondsen gericht op het bereiken van meer diversiteit op zowel fonds- als investment portfolio niveau. Invest-NL schenkt in lijn daarmee aandacht aan diversiteit en inclusiviteit bij het verrichten van investeringsbeoordelingen, het aangaan van samenwerkingsverbanden en activiteiten als deelname aan jury’s en evenementen. Tevens vraagt men hiervoor aandacht aan de bedrijven en fondsen waarin het investeert.
De beoordeling van de investeringsaanvragen voor het DFF worden door het EIF gedaan. Hierbij hanteert het EIF vooralsnog nog geen absolute streefwaarden op het gebied van diversiteit op fondsmanagement niveau of op het niveau van bedrijven waarin geïnvesteerd wordt. Wel heeft de EIB Groep – waar EIF deel van uitmaakt – een Gender Action Plan II opgesteld, welke in de komende jaren verder uitgewerkt en geïmplementeerd gaat worden. Het gender diversiteitsbeleid van de EIB groep wordt toegelicht op de website: https://www.eib.org/en/about/initiatives/gender/index.htm
Hoeveel bedrijven of fondsen met een divers bestuur hebben zich gemeld voor een investering, maar zijn afgewezen vanwege gebrek aan ervaring?
Ik heb van Invest-NL begrepen dat zij momenteel niet de gender-diversiteit registreren van alle binnenkomende aanvragen. De samenstelling van het bestuur is pas onderwerp van gesprek op het moment dat een aanvraag verder in behandeling wordt genomen.
In zijn algemeenheid geldt ten aanzien van de ervaring van de ondernemer of fondsmanager het volgende. Invest-NL heeft tot heden 58 aanvragen die voldeden aan de intake criteria, afgewezen voor financiering. Er zijn verschillende redenen voor deze afwijzingen, maar in de kern komen ze vaak neer op een te groot risico gegeven de toekomstige verdienmogelijkheden. Daarin wordt ook een inschatting gemaakt van de ondernemers- respectievelijk fondsmanagementcapaciteiten, maar alleen een gebrek aan ervaring is geen doorslaggevend afwijzingscriterium. Invest-NL investeert juist in nieuwe markten en ontwikkelingen waarbij het niet of nauwelijks mogelijk is al ervaring opgebouwd te hebben.
Voor het DFF geldt dat de afwijzingen een afweging zijn tussen het risico en het te verwachten rendement, waarbij fondsmanagement ervaring een van de factoren is. Deze weegt bij EIF wel zwaarder doordat het minder risico kan nemen dan Invest-NL, maar ook hier geldt dat alleen een gebrek aan ervaring geen doorslaggevende afwijzingsgrond is.
In hoeverre bent u het ermee eens dat het DFF bedoeld is om nieuwe innovatieve ideeën te ondersteunen?
DFF investeert uitsluitend in durf- en groeikapitaalfondsen, om nieuw risicokapitaal beschikbaar te maken voor het innovatieve MKB. Het DFF heeft speciale aandacht voor investeringen met een focus op de energietransitie, duurzaamheid en circulaire economie. Het investeert dus alleen in nieuwe markten en ontwikkelingen, en dus volledig in nieuwe innovatieve ideeën. Er is daarbij ruimte voor «first time teams», waarbij, indien mogelijk, de aanvullende inbreng van één of meer ervaren fondsmanagers een belangrijke bijdrage kan leveren aan de slaagkans en benodigde kennisopbouw.
In hoeverre bent u het ermee eens dat de voorwaarde van «ervaring» bepaalde groepen die nieuw zijn in de wereld van investeringsfondsen, op achterstand zet?
Invest-NL investeert als er op termijn een positieve rendementsverwachting is, maar de risico’s nog zeer hoog zijn. Voldoende ondernemers- dan wel fondsmanagementcapaciteiten is een van de criteria om deze risico’s beheersbaar te houden, maar omdat Invest-NL investeert in nieuwe markten en ontwikkelingen wordt niet puur afgewezen op gebrek aan ervaring.
Voor DFF geldt dat de investeringen geselecteerd en gemanaged worden door het EIF. Ook hierbij is ervaring van het fondsmanagement een van de factoren in de risicoafweging. In het algemeen kan het EIF daarbij wat minder risico nemen dan Invest-NL, en stelt het dus meer eisen aan ervaring van fondsmanagers. In het investeringsbeleid van het DFF is wel ruimte voor deelname door «first time teams».
In hoeverre bent u het ermee eens dat, in het licht van het bovenstaande, het stimuleren van diversiteit een doelstelling zou moeten zijn van het DFF?
Het DFF is specifiek gericht op het vergroten van publieke én private investeringen in innovatieve groeibedrijven. Hoewel diversiteit hierbij niet als specifiek beoordelingscriterium is opgenomen streven zowel Invest-NL als EIF naar het vergroten van de diversiteit in brede zin, zowel bij de investeringsteams als bij de gefinancierde ondernemingen. Invest-NL zal bij de huidige en toekomstige activiteiten aandacht besteden aan het vergroten daarvan, zoals ook opgenomen in de Fund Right doelstellingen. Zowel het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat als het Ministerie van Financiën zullen deze ontwikkelingen volgen en indien nodig in gesprek gaan met Invest-NL.