Vangletsel bij kippen |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de kritiek van de organisatie Wakker Dier op de aankondiging van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat deze strenger gaat handhaven op vangletsel bij kippen, maar de verboden vangmethode zelf ongemoeid laat?1
Ja.
Klopt het dat het conform de Europese Transportverordening verboden is om «dieren bij kop, oren, horens, poten, staart of vacht op te tillen of voort te trekken, of ze zodanig te behandelen dat het hun onnodige pijn of onnodig lijden berokkent» bij het transport? Zo nee, hoe interpreteert u dit artikel dan?2
De EU-transportverordening3bepaalt dat het verboden is om dieren bij kop, oren, horens, poten, staart of vacht op te tillen. In de EU-verordening inzake de bescherming van dieren bij het doden4 staat hetzelfde voorschrift, maar daar worden pluimvee, konijnen en hazen uitgezonderd van het verbod om dieren bij de poten op te tillen.
Het lijkt erop dat deze uitzondering mist in de transportverordening. In opdracht van de Europese Commissie zijn dierenwelzijnsrichtlijnen voor diertransport uitgebracht (Animal transport guides5), waarin legkippen en vleeskuikens bij de poten mogen worden opgetild. Ook is het gangbaar in de EU en andere landen dat legkippen en vleeskuikens aan de poten worden opgetild als ze worden gevangen voorafgaand aan transport. Ook in Zweden, ondanks de vaak gebruikte term «Zweedse vangmethode» waarbij kippen rechtop worden gehouden en niet aan hun poten worden opgetild.
Nederland vraagt de Europese Commissie daarom ook, samen met andere lidstaten zoals Denemarken, Duitsland, Zweden en België, om hier duidelijkheid in te scheppen. Uiteraard geldt te allen tijde dat – ook bij toegestane handelingen met dieren – onnodige pijn en onnodig lijden moet worden voorkomen.
Klopt het dat de techniek van het vangen van kippen bij hun poten om ze vervolgens als trosjes naar vervoerskratten te brengen, nog steeds veel te vaak wordt toegepast, waardoor jaarlijks miljoenen kippen botbreuken, ernstige kneuzingen en bloedingen oplopen en kunt u aangeven hoeveel kippen door deze vangstmethode jaarlijks lijden aan botbreuken of ernstige kneuzingen?
De NVWA is niet aanwezig bij het vangen van kippen en voert in de slachthuizen steekproefsgewijs en risicogericht inspecties op vangletsel uit. Het is daarom lastig om in het algemeen een uitspraak te doen over de precieze wijze van vangen. De NVWA registreert niet het aantal kippen waarbij botbreuken of ernstige kneuzingen worden vastgesteld.
Acht u deze meest gebruikte en dieronvriendelijke vangwijze in de pluimveesector in strijd met deze bepaling uit de Europese Transportverordening? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2. Over het verbod op vangen bij de poten heerst dus onduidelijkheid. Dat dieren zodanig behandeld moeten worden dat ze onnodige pijn en onnodig lijden wordt bespaard, blijft evenwel overeind.
Indien u deze vangwijze wel in strijd acht met de Europese regelgeving, kunt u dan aangeven waarom de NVWA, ondanks de aankondiging intensiever te gaan handhaven tegen vangletsel, niet handhavend optreedt met betrekking tot de vangmethode, maar alleen optreedt tegen het leed dat ervan komt met een interventienorm van 2%?3
De NVWA handhaaft op dit moment niet tijdens het vangen met de gehanteerde vangmethode. Door beperkte capaciteit bij de NVWA en prioritering van werkzaamheden wordt er niet ingezet op inspecties tijdens het vangen. Bloedingen en kneuzingen zijn moeilijk zichtbaar bij levende kippen en vleeskuikens. Daarom vinden de vangletselinspecties plaats in het slachthuis. Er wordt handhavend opgetreden als de NVWA in het slachthuis letsel aan de dieren constateert dat erop wijst dat de dieren tijdens het vangen onnodige pijn en ernstig lijden is berokkend. Daarmee zijn de voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren tijdens het vangen niet nageleefd.
Indien de NVWA constateert dat deze vangstmethode wordt gebruikt, maar de interventienorm onder de 2% blijft, wordt er dan opgetreden? Zo nee, waarom niet en is dit in strijd met de Europese Transportverordening?
De NVWA houdt bij toezicht op vangletsel in de slachthuizen een handhavingsnorm van 2% aan. Bij een telling waarbij het vangletsel onder de 2% blijft wordt geen boete opgelegd.
Ik verwijs u met betrekking tot de gebruikte vangmethode naar mijn eerdere antwoorden.
Klopt het dat de door de NVWA gehanteerde interventienorm van 2% eigenlijk al een soepele handhavingsnorm is en de wet simpelweg geen breuken en kneuzingen acceptabel acht tijdens het vangen? Zo niet, kunt u deze interventienorm juridisch onderbouwen?
Er is hier een zorgvuldige afweging gemaakt waarbij rekening wordt gehouden met wat in de praktijk realistisch is en level playing field in de EU. Nederland is het enige EU-land dat op dergelijke wijze structurele vangletselinspecties doet. Deze redenering is bevestigd in recente beroepszaken.
Klopt het dat, met een door de NVWA gehanteerde interventiegrens van 2%, bij het jaarlijks slachten van circa 600 miljoen kippen in Nederland, 12 miljoen kippen ernstige kneuzingen en breuken «mogen» oplopen zonder dat de NVWA ingrijpt?4
Nee, dit klopt niet. Deze rekensom is niet zo eenvoudig te maken.
De NVWA handhaaft los van de vangletselinspecties bijvoorbeeld ook wanneer er bij de ante-mortem keuring (de keuring bij levende dieren) welzijnsproblemen worden gezien in de aanvoerhal of op de vrachtwagen. Dit kunnen allerlei soorten problemen betreffen, bijvoorbeeld beknellingen of dieren die op de rug liggen.
Geeft de NVWA op dit moment actief het advies om op andere, diervriendelijkere vangstmethodes, zoals rechtop vangen, over te gaan bij controles of in voorlichting? Zo nee, waarom niet en bent u bereid de NVWA te verzoeken dit wel te doen? Zo ja, op welke wijze?
Ja. De NVWA geeft in haar persbericht aan dat bedrijven vangletsel kunnen voorkomen als zij hun dieren vangen met een goed ingestelde vangmachine of als zijn een goed getrainde vangploeg inzetten die dieren vangt volgens de zogenoemde «rechtop vangmethode». De NVWA benadrukt dit ook in contacten met de sector.
Kunt u aangeven waaraan «goed ingestelde vangmachines» – die volgens de NVWA veel vangletsel kunnen voorkomen – moeten voldoen en welke problemen de NVWA ervaart met verkeerd ingestelde vangmachines?
De NVWA is niet aanwezig bij het vangen en hanteert ook geen specifieke vereisten voor vangmachines, anders dan de voorwaarde dat de dieren letsel of onnodig lijden wordt bespaard. Een voordeel van vangmachines is dat de dieren niet ondersteboven aan de poten worden opgetild. Er zijn echter ook andere risico’s bij het gebruik van vangmachines, bijvoorbeeld ten aanzien van de afstand tot de kratten, en de snelheid waarmee de dieren in de kratten terechtkomen. Net zoals bij het handmatig vangen moet het verdelen van de dieren in de krat en het sluiten van de krat zorgvuldig en voorzichtig gebeuren. Hoge snelheid van werken is bij beide vangmethodes een risicofactor.
Welke plannen heeft u om deze problemen met verkeerd ingestelde vangmachines aan te pakken?
Dit jaar wordt een PPS-onderzoek gestart naar oorzaken van en oplossingen voor vangletsel. Hierin is de sector breed vertegenwoordigd. In dit onderzoek wordt de inzet van vangmachines ook meegenomen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De berichten 'Ronald McDonald Huis en provincie Utrecht in de clinch over nieuwe locatie logeerhuis' en 'Zelfs minister bemoeit zich met discussie over Ronald McDonald Huis: natuurgebied belangrijker dan nieuwbouw' |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Julius Terpstra (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Ronald McDonald Huis en provincie Utrecht in de clinch over nieuwe locatie logeerhuis»1 en «Zelfs Minister bemoeit zich met discussie over Ronald McDonald Huis: natuurgebied belangrijker dan nieuwbouw»?2
Ja
Welke gesprekken heeft u gehad met zowel de samenwerkende partners binnen het USP (zijnde het UMCU, UU, PMC en het bestuur van het Ronald McDonald Huis Utrecht) als de provincie Utrecht over de verplichte verplaatsing van het Ronald McDonald Huis op het Utrecht Science Park (USP)?
Ik ben middels de reguliere overleggen van de Liniecommissie Nieuwe Hollandse Waterlinie geïnformeerd over de lopende discussie. Deze Liniecommissie Nieuwe Hollandse Waterlinie is de siteholder van het voorgenomen werelderfgoed Hollandse Waterlinies en bestaat uit bestuurders van de provincies Utrecht, Noord-Holland, Gelderland en Noord-Brabant. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft in deze commissie een adviserende rol.
Deelt u de mening dat er met 800 meter2 (0,01%) sprake is van een wel heel beperkt stukje van de Nieuwe Hollandse Waterlinie?
De Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) is bij het Utrecht Science Park (USP) met enkele honderden meters, zeer smal en daardoor een kwetsbaar onderdeel van de erfgoedstructuur.
Hoe kijkt u aan tegen de compensatie die hiervoor geboden wordt: 13.300 meter2 minder «stedelijk gebied» en het resultaat dat hiermee bereikt kan worden: een duurzamer, bereikbaarder en autoluw Utrecht Sciencepark met de mogelijkheid voor ouders om dicht bij hun zieke kinderen te kunnen verblijven?
Het belang van het Ronald McDonaldhuis en de nabijheid van het huis ten opzichte van de ziekenhuizen, staat buiten iedere discussie.
We spreken nu over een aanpassing van een verordening waardoor binnen de begrenzing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie ruimte zou ontstaan voor verstedelijking. Deze ontwikkeling zou de waarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie kunnen raken.
Waarom bemoeit de Minister van OCW zich met een onderwerp dat gaat over de ruimtelijke ordening? Waarom wil zij de oplossing van het Ronald McDonald Huis blokkeren?
De provincie Utrecht zou in maart 2021 een besluit nemen over de verordening dat effect kan hebben op het cultureel erfgoed. In januari 2021 heb ik aan het College van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht gevraagd om in haar advies het aspect van werelderfgoed goed mee te nemen in de afweging.
In het rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving is «Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van internationaal belang» benoemd als nationaal belang. Dit legde het kabinet vast in Nationale omgevingsvisie (2020) en eerder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). Daarnaast is de instandhouding van erfgoedwaarde in de Nieuwe Hollandse Waterlinie geregeld in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro; 2011).
Een ontwikkeling binnen de begrenzing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie kan een negatief effect hebben op de instandhouding van dit erfgoed en beoogde aanwijzing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als werelderfgoed door UNESCO. Ook blijkt uit onderzoek dat er, buiten de begrenzing van de waterlinie, alternatieve locaties mogelijk zijn die in de nabijheid liggen van de ziekenhuizen.
Inmiddels heeft de provincie Utrecht besloten om in overleg met de gebiedspartners op korte termijn zicht te krijgen op een passende en haalbare locatie voor de nieuwe huisvesting van het Ronald McDonaldhuis.
Waarom helpt de Minister van OCW in plaats daarvan niet mee door de provincie Utrecht te laten weten dat ze bij UNESCO een kleine wijziging zal doorvoeren op de nominatie die leidt tot de borging van een groter gebied en daarnaast ook nog eens zorgt dat ouders in de buurt van hun zieke kinderen kunnen verblijven?
In januari 2019 diende het kabinet het nominatiedossier in bij UNESCO. De vier NHW provincies stelden dit dossier samen. Het nominatieproces is nu in het stadium dat UNESCO medio juli 2021 een besluit zal nemen over de plaatsing van dit erfgoed op de Werelderfgoedlijst. De begrenzing en de wijze van bescherming is onderdeel van het nominatiedossier en die kunnen in deze fase niet veranderd worden.
De detentiefasering in het licht van de Wet straffen en beschermen. |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat in het wetsvoorstel de ZBBI’s en BBI’s ((Zeer) Beperkt Beveiligde Inrichtingen) vervangen worden door een BBA (Beperkt Beveiligde Afdeling)?
Het klopt dat door de Wet straffen en beschermen (hierna: Wet SenB) Beperkt Beveiligde Afdelingen (BBA’s) worden gerealiseerd als vervanger van de huidige (Zeer) Beperkt Beveiligde Inrichtingen ((Z)BBI’s). Met het behoud van afdelingen met een beperkt beveiligingsniveau wordt een aangenomen motie opgevolgd.1
Kunt u toelichten wat daarvan de consequenties zijn, zowel de negatieve als de positieve?
In de (Z)BBI verricht de gedetineerde binnen of buiten de inrichting arbeid, verblijft hij ’s nachts in de inrichting en komt hij in aanmerking voor algemeen verlof en een regimesgebonden wekelijks weekendverlof. Een belangrijk voordeel van de (Z)BBI is dat gedetineerden met steeds meer vrijheden kunnen oefenen vanuit een hierop toegeruste detentieomgeving. Een nadeel van de (Z)BBI is dat het algemeen en regimesgebonden verlof als te automatisch en vrijblijvend wordt ervaren.2
Het automatisch toegekende en te vrijblijvende algemene en regimesgebonden verlof dat bij het (Z)BBI regime hoort, verhoudt zich niet tot de voorgestane meer persoonsgerichte detentiefasering, waarbij het toekennen van verlof wordt getoetst aan het gedrag van de gedetineerde, slachtofferbelangen en het risico voor de samenleving en meer nadruk komt te liggen op de gerichte re-integratie van een gedetineerde. Daarom wordt het algemeen en regimesgebonden verlof met de Wet SenB vervangen door een verlofsysteem waarbij per gedetineerde langs voornoemde drie criteria wordt bekeken voor welke verlofsoorten hij in aanmerking komt en verlof steeds uitdrukkelijk is verbonden aan een concreet re-integratiedoel.
De Wet SenB kent drie vormen van verlof: kortdurend en langdurend re-integratieverlof en re-integratieverlof voor extramurale arbeid. Gedetineerden die in de laatste fase van hun straf re-integratieverlof hebben gekregen voor het verrichten van extramurale arbeid worden geplaatst in de Beperkt Beveiligde Afdelingen (BBA’s). Naast het werken aan re-integratiedoelen gericht op arbeid na detentie, is het vanuit de BBA tevens mogelijk om te werken aan andere gedrags- en re-integratiedoelen, in het kader van kortdurend en langdurend re-integratieverlof.
Zo blijft het mogelijk dat gedetineerden aan wie vergaande extramurale vrijheden zijn toegekend kunnen oefenen met die vrijheden, vanuit een daarop goed toegeruste detentieomgeving. Afdelingen met een beperkt beveiligingsniveau blijven dus behouden, maar ten opzichte van de huidige (Z)BBI’s wordt de invulling persoonsgerichter en minder vrijblijvend.
Kunt u aangeven wanneer deze wijziging in werking zal treden? Is dat zoals het wetsvoorstel beoogd 1 mei 2021? Is dit de daadwerkelijke datum van wijziging of is dit een streefdatum? Wanneer kunt u duidelijkheid verschaffen over de daadwerkelijke wijzigingsdatum?
Bij inwerkingtreding worden de BBA’s onmiddellijk ingevoerd. De uitgevoerde tweede Gateway review zal ik aan uw Kamer zenden met een begeleidende brief. Hierin ga ik in op de bevindingen van het reviewteam en de gevolgen voor de invoeringsdatum van de Wet SenB.
In uw brief van 10 december jl. heeft u aangekondigd een tweede gateway review in februari 2021 uit te willen voeren, is die review al klaar? Zo ja, wat is de uitkomst? Wanneer kan de Kamer daar het rapport van verwachten? Heeft deze review invloed op de datum van inwerkingtreding? Zo ja, welke consequenties heeft het als de datum van de inwerkingtreding wordt verschoven?1
Zie antwoord vraag 3.
Wat betekent een eventuele wijzing in de datum voor de inwerkingtreding van de wijzigingen in de verlofregeling?
De diverse ministeriele regelingen waarmee de verschillende vormen van re-integratieverlof worden ingevoerd treden gelijktijdig met de Wet SenB in werking. Een wijziging in de datum van inwerkingtreding van de wet betekent dat ook de wijzigingen in de verlofregeling op een nieuwe datum in werking treden.
Kun u puntsgewijs aangeven wat de criteria zijn voor plaatsing in een BBA?
Voor plaatsing in een BBA moet aan een gedetineerde re-integratieverlof gericht op extramurale arbeid zijn toegekend. Dat kan ook worden toegekend voor leeractiviteiten bij een werkgever.
In de afweging of een gedetineerde in aanmerking komt voor re-integratieverlof gericht op extramurale arbeid worden dezelfde drie criteria gehanteerd als bijvoorbeeld voor de voorwaardelijke invrijheidstelling: het gedrag gedurende de hele detentie, de slachtofferbelangen en de risico’s voor de samenleving als geheel.
Voor het aanvragen van re-integratieverlof voor extramurale arbeid geldt nog een aantal specifieke randvoorwaarden. In het persoonlijke detentie- en re-integratieplan moet zijn afgesproken dat de gedetineerde zich gedurende de detentie richt op het verbeteren van zijn kansen op de arbeidsmarkt. Dat kan als de inschatting is dat een baan na detentie de kans op een veilige terugkeer in de samenleving vergroot. Er moet ook al actief gewerkt zijn aan dit re-integratiedoel.
Tot slot dient voorafgaand aan de plaatsing een werkgever te zijn gevonden waar voor minimaal 32 uur aan leer- of werkactiviteiten verricht kunnen worden (dan wel 26 uur in combinatie met zorg of opleiding).
Klopt het dat de BBA slechts bedoeld is voor gedetineerden die betaalde arbeid verrichten? Zo ja, wat betekent dat voor gedetineerden die niet kunnen werken vanwege een ziekte of arbeidsongeschiktheid, of die de pensioengerechtigde leeftijd al hebben bereikt?
Nee. De BBA heeft als doel om gedetineerden via werk succesvol en veilig te laten re-integreren in de samenleving met als ambitie een betaalde baan na hun detentie.
Om dat doel te bereiken wordt ingezet op het verrichten van leer-/werkactiviteiten ten behoeve van de re-integratie bij een externe organisatie/werkgever. Als gedetineerden voor deze activiteiten verlof voor extramurale arbeid wordt verleend kunnen zij in een BBA worden geplaatst.
Gedurende het verblijf zet DJI zich samen met gemeenten in om te zorgen dat de gedetineerde bij invrijheidstelling een betaalde baan heeft of hier aanspraak op kan maken. Of dat uiteindelijk lukt hangt af van de specifieke situatie van de gedetineerde en de mogelijkheden op de arbeidsmarkt.
Als, bijvoorbeeld door arbeidsongeschiktheid, een baan na detentie geen realistisch of noodzakelijk re-integratiedoel is voor een succesvolle re-integratie zal er geen verlof voor extramurale arbeid worden toegekend en volgt geen plaatsing in de BBA. Het ligt bij deze gedetineerden voor de hand dat zij re-integreren via kortdurend en langdurend re-integratieverlof, het penitentiair programma (bij straffen korter dan een jaar) of de voorwaardelijke invrijheidstelling (bij straffen langer dan een jaar). Bij een penitentiair programma en de voorwaardelijke invrijheidstelling bevindt een gedetineerde zich volledig buiten de inrichting.
Gedetineerden die de pensioengerechtigde leeftijd al hebben bereikt worden overigens niet uitgesloten van verlof voor extramurale arbeid. Wel wordt uiteraard gekeken of verblijf in de BBA aansluit bij zijn of haar re-integratiedoelen.
Kunnen zich situaties voordoen, waarin gedetineerden die zeer goed verdrag vertonen, tegengehouden worden om naar een open of halfopen kamp te gaan omdat zij geen betaalde arbeid kunnen verrichten? Zo ja, welke consequenties heeft dit?
Voor een plaatsing in een BBA is het verkrijgen van re-integratieverlof gericht op extramurale arbeid een voorwaarde. Als een baan na detentie geen realistisch re-integratiedoel is, zal er geen verlof voor extramurale arbeid, dat in het teken staat van leer- of werkactiviteiten, worden verleend en volgt geen plaatsing in de BBA.
Mocht de selectiefunctionaris het re-integratieverlof voor extramurale arbeid niet toekennen, dan zijn er altijd nog mogelijkheden tot kortdurend en/of langdurend re-integratieverlof, het penitentiair programma etc. Middels deze modaliteiten kan de gedetineerde werken aan re-integratiedoelen die passen bij zijn persoonlijke situatie.
Bent u het met de mening eens dat onduidelijkheid in de straffasering leidt tot ongelijke behandeling in de praktijk en dat het dus wenselijk is dat partners in de keten zo snel mogelijk opheldering krijgen over deze ontstane onzekerheid?
Alvorens de wet in werking treedt, moet de werkwijze duidelijk zijn. Daarom werk ik nauw samen met DJI en andere betrokken ketenpartners om alle noodzakelijke voorbereidingen te treffen. De onder antwoord 3 en 4 genoemde tweede Gateway review zal ik met een begeleidende brief aan uw Kamer verzenden. In deze brief ga ik nader in op de wijze waarop gezorgd wordt voor een zorgvuldige inwerkingtreding.
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat arbeidsgeschiktheid een discriminerende factor wordt bij de plaatsingscriteria? Ziet u mogelijkheid om de voorwaarden voor deelname aan de BBA duidelijk vast te leggen in bijvoorbeeld de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden?
Zoals toegelicht in antwoord op vraag 7 is voor plaatsing in een BBA het verkrijgen van re-integratieverlof gericht op extramurale arbeid een voorwaarde. Als een baan na detentie geen realistisch re-integratiedoel is, zal er geen verlof voor extramurale arbeid, dat in het teken staat van leer- of werkactiviteiten, worden verleend en volgt geen plaatsing in de BBA.
De gedetineerde heeft dan mogelijkheden te re-integreren via bijvoorbeeld kortdurend en langdurend re-integratieverlof en het penitentiair programma. Middels deze modaliteiten kan de gedetineerde werken aan re-integratiedoelen die passen bij zijn persoonlijke situatie.
De – criteria bij de – verschillende vormen van re-integratieverlof zijn neergelegd in diverse ministeriele regelingen, waarmee onder andere de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt gewijzigd. De (nadere) randvoorwaarden voor het aanvragen van re-integratieverlof voor extramurale arbeid zijn opgenomen in het beleidskader BBA.
Bij binnenkomst in detentie krijgen gedetineerden door middel van een informatieblad inzicht in de mogelijkheden tot detentiefasering. Ook de voorwaarden voor een BBA-plaatsing worden daarin opgenomen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering van de motie van de leden Groothuizen en Kuiken?2
Deze motie is verwerkt in de relevante ministeriële regelingen. Deze regelingen zullen samen met de Wet SenB in werking treden.
De leenbijstand |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u op 2 december 2020 in het algemeen overleg over de Belastingdienst heeft toegezegd om terug te rapporteren over het gebruik van de compensatie voor de slachtoffers van de leenbijstand?1
Ja.
Kunt u aangeven wanneer u voornemens bent die antwoorden aan de Kamer te doen toekomen?
Het is helaas nog niet gelukt om te rapporteren conform de gedane toezegging. De toegezegde informatie over het gebruik van de compensatieregeling Bbz 2014–2016 zal naar verwachting voor de afloop van het zomerreces alsnog aan de Kamer worden toegezonden. Wel staat in andere stukken zoals de antwoorden op de Kamervragen van het lid Van Beukering-Huijbregts (D66) al een en ander over het gebruik. In de antwoorden op vraag 18 en vraag 20 ga ik hier ook verder op in.
Herinnert u zich dat het hier om tienduizenden ondernemers gaat (en hun gezinnen) die door regelgeving verder onder het sociale minimum beland zijn in de afgelopen 15 jaar en dat de commissie-Bosman die ook als een van de zeven instanties waar de overheid zeer hard gefaald heeft ten opzichte van haar burgers, onderzocht heeft?2
Het is niet bekend hoeveel ondernemers exact zijn getroffen, omdat de omzetting van een lening naar een gift niet op persoonsniveau is geregistreerd door de gemeenten en de Belastingdienst/Toeslagen niet kan achterhalen in welke gevallen er sprake is geweest van een hoger toetsingsinkomen als gevolg hiervan. Daardoor is achteraf niet goed te herleiden bij wie deze omzetting tot verlies van toeslagen heeft geleid. Volgens inschattingen van gemeenten ging het om circa 1.000 tot 1.500 ondernemers per jaar en daarmee circa 10 tot 15-duizend ondernemers in totaal. Op basis van realisatiecijfers van de eerdere compensatieregeling over 2014–2016, zou het echter eerder om een geringer aantal gaan. In totaal hebben zich 1.169 ondernemers gemeld voor compensatie, het betreft dus circa 400 Bbz-gerechtigden per jaar. Een reële mogelijkheid is dan ook dat het aantal gedupeerden een stuk lager is dan in eerste instantie werd geschat.
Dat is een niet onaanzienlijk aantal en het dossier «leenbijstand» was mede daarom één van de zeven dossiers die de commissie Bosman heeft gebruikt in het kader van haar onderzoek naar de belangrijkste oorzaken van problemen in de uitvoering waardoor de menselijke maat uit het oog verloren werd.
Heeft u kennisgenomen van de publicaties in de Volkskrant over de leenbijstand en de verwoestende effecten die deze gehad heeft?3
Ja, ik heb kennis genomen van de publicatie in de Volkskrant op 20 februari jl.
Kunt u aangeven hoe u op dit moment aankijkt tegen de antwoorden die uw voorganger Wiebes in 2016, na meerdere keren aandringen, gegeven heeft over de compensatieregeling?4
In de antwoorden die mijn voorganger mede namens de Staatssecretaris van SZW heeft gegeven wordt het probleem onderkend maar wordt ook aangegeven dat het mogelijk compenseren (met terugwerkende kracht) van Bbz-ondernemers die vóór 2017 te maken hadden gekregen met terugvordering van toeslagen als gevolg van de kwijtschelding van leenbijstand, complex was.
In de antwoorden komt naar voren dat er diverse mogelijkheden zijn onderzocht maar dat al deze mogelijkheden helaas tot bezwaren leidden.
Mede daardoor is het helaas niet gelukt om in 2016 of 2017 tot een oplossing te komen voor bestaande gevallen. In 2018 is besloten tot een compensatieregeling voor Bbz-ondernemers voor de jaren 2014–2016. Ik betreur het dat dit zo lang heeft moeten duren.
Samen met de Minister van SZW werk ik hard om te kijken of het wenselijk is om een compensatieregeling open te stellen voor ondernemers die vóór 2014 als gevolg van de omzetting van de leenbijstand in een gift zijn geconfronteerd met een terugvordering van toeslagen. Indien het antwoord daarop ja is, dient tevens te worden gekeken op welke wijze dat dan mogelijk zou zijn. Vanwege de complexiteit van de materie en het feit dat het hier gaat om gevallen die erg ver in het verleden liggen, vergt een zorgvuldig onderzoek naar de eventuele compensatiemogelijkheden tijd. De overige toeslagdepartementen (VWS en BZK) zijn daar vanwege de doorwerking naar de toeslagen als zodanig nauw bij betrokken, daarnaast zijn de Belastingdienst/Toeslagen, de VNG en de gemeenten hierbij aangesloten. Uw Kamer zal over de uitkomsten bij Kamerbrief worden geïnformeerd.
Kunt u alle memo’s en andere schriftelijke documenten, die bewindslieden (Minister van Financiën, Staatssecretaris van Financiën, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en topambtenaren (de secretaris-generaal en plaatsvervangend secretaris-generaal Financiën, de directeur-generaal belastingen, de secretaris-generaal en plaatsvervangend secretaris-generaal SZW en de directeur-generaal sociale zekerheid) over de leenbijstand en de gevolgen daarvan op toeslagen, sinds 2006 ontvangen hebben, aan de Kamer doen toekomen?
Zoals het kabinet in diens reactie op het Advies van de Raad van State van 29 september 2020, bijlage bij Kamerstuk 35 570, nr. 47, heeft aangegeven, zal het kabinet gerichte verzoeken om specifieke documenten beantwoorden, op eenzelfde wijze als onder de Wet openbaarheid van bestuur. Daarnaast heeft het kabinet in diens reactie op het rapport «Ongekend Onrecht» van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag van 15 januari 2021, Kamerstuk 35 510, nr. 4, aangegeven de grond «persoonlijke beleidsopvattingen» niet langer te willen hanteren als invulling van de weigeringsgrond «belang van de staat» uit artikel 68 Grondwet. Hoewel vraag 6 naar mening van het kabinet geen gericht verzoek om specifieke documenten is, wil het kabinet bij wijze van uitzondering toch de memo’s en andere schriftelijke documenten, die bewindslieden (Minister van Financiën, Staatssecretaris van Financiën, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en topambtenaren (de secretaris-generaal en plaatsvervangend secretaris-generaal Financiën, de directeur-generaal belastingen, de secretaris-generaal en plaatsvervangend secretaris-generaal SZW en de directeur-generaal sociale zekerheid) over de leenbijstand en de gevolg daarvan op toeslagen, sinds 2006 ontvangen hebben met Uw Kamer delen vanwege het belang dat ik hecht aan zoveel mogelijk transparantie in deze.
Als toevoeging daarop zal ik u ook de memo’s en andere schriftelijke documenten doen toekomen welke de directeur-generaal fiscale zaken sinds 2006 ontvangen heeft.
Dit vergt echter een grote zoekslag in zowel de archieven van Financiën als SZW. Ik kan u de documenten daarom helaas niet bij de beantwoording van deze Kamervragen toesturen. Momenteel vind ik dat beantwoording van de rest van de vragen prevaleert boven het in een keer beantwoorden van alle vragen. Ik streef ernaar u de gevraagde documenten zo spoedig mogelijk te doen toekomen.
Hoe is het precies mogelijk dat een probleem dat al sinds 2006 mensen het faillissement in dreef en dat in 2014 door de Nationale ombudsman is aangekaart, zo lang niet is opgelost?
Het probleem van het «papieren inkomen» is per 1 januari 2017 structureel opgelost via de oplossing «eindheffing». Daarnaast is er met instemming van de TK een compensatieregeling gekomen voor alle gevallen van problemen die zijn ontstaan door vaststelling van het inkomen ná het verschijnen van het rapport van de Ombudsman eind 2014, dus over de jaren 2014, 2015 en 2016.
Het heeft inderdaad heel lang geduurd voordat het probleem van het papieren inkomen is opgelost. Een eenduidige verklaring hiervoor heb ik niet. Wel is het zo dat er sprake was van een (ongelukkige) samenloop van verschillende regelingen waarbij verschillende beleidsdepartementen betrokken waren. Enerzijds de Bbz-regeling en de daarin gehanteerde systematiek van een lening die in een later jaar kan worden omgezet in een gift. Anderzijds de fiscale gevolgen die dat heeft voor de hoogte van het verzamelinkomen van de Wet inkomstenbelasting in het jaar van de omzetting. Met daaraan gekoppeld de gevolgen voor het toetsingsinkomen voor de toeslagen op grond van de Awir die aansluit op het fiscale verzamelinkomen.
Herinnert u zich dat de Kamer de problemen zeer regelmatig heeft aangekaart, maar dat er iedere keer geen oplossing gevonden kon worden voor het probleem, dat de dekking dan maar door de Kamer gevonden moest worden of dat er gewoon geen antwoord gegeven werd?5
Ja, het is bekend dat het probleem meermaals is aangekaart en dat het lang heeft geduurd voordat er een structurele oplossing werd gevonden. Omdat de oplossing lang op zich liet wachten is een compensatieregeling opengesteld voor ondernemers die werden geconfronteerd met een terugvordering van toeslag als gevolg van de omzetting van leenbijstand in een gift in de jaren 2014–2016.
Samen met de Minister van SZW bezie ik of het wenselijk is om een compensatieregeling open te stellen voor ondernemers die vóór 2014 als gevolg van de omzetting van de leenbijstand in een gift zijn geconfronteerd met een terugvordering van toeslagen. Uw Kamer zal over de uitkomsten bij Kamerbrief worden geïnformeerd. Zie hierover ook het antwoord bij vraag 5.
Herinnert u zich dat de Nationale ombudsman op 1 december 2014 een vernietigende brief scheef over de leenbijstand aan de Staatssecretaris van Financiën en verzocht om een oplossing met terugwerkende kracht?
Ja.
Herinnert u zich het verzoek om binnen drie weken te reageren, namelijk: «Ik geef u daarom in overweging uit te spreken dat u ook voor alle bestaande gevallen een regeling gaat treffen, althans dat de nieuwe regeling met terugwerkende kracht zal worden ingevoerd, zodat de regeling ook voor hen zal gelden. Met een dergelijke toezegging zouden betrokkenen verlost worden van een groot probleem en een zware last. Uw reactie ontvangen wij graag binnen drie weken.»?
Ja.
Herinnert u zich dat de toenmalige Staatssecretaris Wiebes, na overleg met toenmalig Staatssecretaris Klijnsma, na een half jaar reageerde op 13 juli 2015 en eigenlijk alle verzoeken naar de prullenbak verwees: «Bekeken wordt in hoeverre een mogelijke structurele oplossing ook toepassing zou kunnen vinden voor de al kwijtgescholden leenbijstand aan zelfstandigen, al wordt dat niet heel waarschijnlijk geacht. Voor dit moment geldt nog steeds dat de leenbijstand belast is in het jaar van kwijtschelding. De inhoudingsplichtige gemeenten hebben conform de wet belasting ingehouden en afgedragen. Dit is op een later moment niet terug te draaien. De aan mij voorgelegde verzoeken om toepassing van de hardheidsclausule in deze situaties heb ik ook afgewezen. Mocht er sprake zijn van betalingsproblemen dan kan er wel een beroep worden gedaan op de mogelijkheden die bestaan in de invorderingssfeer. Zoals u in uw brief aangeeft zijn de lopende situaties op dit moment dan ook voor oplossingen afhankelijk van eventuele mogelijkheden die de gemeenten tot hun beschikking hebben.»?
Ja.
Herinnert u zich dat er pas na lang duwen vanuit de Kamer per 1 januari 2017 een oplossing gevonden werd, die echter alleen van toepassing was op toekomstige gevallen?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Herinnert u zich dat er een Kamermotie-Groot/Omtzigt is aangenomen, die vroeg om een regeling te treffen voor mensen die in de schuldsanering geraakt waren als gevolg van het papieren inkomen?6
Ja.
Herinnert u zich dat de regering eerst weigerde om deze aangenomen motie uit te voeren en geen oplossing voorstelde voor bestaande gevallen?7
Bij brief van 1 februari 2017 is over deze motie aan de Tweede Kamer meegegeven dat de motie breder zou worden uitgelegd dan op het eerste gezicht het geval leek. Het lid Omtzigt voegde eraan toe dat de motie niet alleen ging om mensen die in de schuldsanering (zowel het minnelijke als wettelijke traject) waren beland, maar om alle mensen die nog een toeslag moesten terugbetalen.8
Vervolgens is – hierop voortbordurend – bezien of er een oplossing was om aan de motie tegemoet te komen. Daartoe zijn diverse varianten zowel vanuit de toeslagontvanger als de Belastingdienst bekeken op praktische uitvoerbaarheid en juridische houdbaarheid. De uitvoeringstechnische en juridische houdbaarheids- argumenten zijn uitvoerig toegelicht.9 Aangegeven is dat de diverse varianten niet acceptabel leken en dat er ook geen budgettaire dekking voor was. Vervolgens is aangegeven dat gedacht zou kunnen worden om de compensatie voor alle Bbz-gerechtigden dan nog in de tijd te beperken tot bijvoorbeeld de jaren 2015 en 2016 (aanhakend bij het jaar waarin de toezegging aan de Nationale ombudsman is gedaan te zoeken naar een structurele oplossing), maar dat ook deze variant juridisch risicovol is.
Om die reden heeft de toenmalige Staatssecretaris van Financiën mede namens de Staatssecretaris van SZW aangegeven dat hij geen mogelijkheden zag om tot een juridisch goed verdedigbare en tevens betaalbare maatwerkoplossing te komen om de motie uit te voeren.
Herinnert u zich dat er daarna wel een regeling kwam, maar dat die nu net niet voor de bedoelde doelgroep, mensen die in de schuldsanering geduwd waren, van toepassing was?
Het lid Omtzigt cs heeft op 22 november 2017 een motie voorgesteld waarin de regering is verzocht een oplossing te vinden voor alle gevallen van problemen die zijn ontstaan door vaststelling van het inkomen na het verschijnen van het rapport van de Nationale ombudsman in 2014. Deze motie kreeg «oordeel Kamer» en is aangenomen. Ter uitvoering van deze motie en de wens van de TK is er een -in tijd beperkte- generieke regeling gekomen voor de hele doelgroep die in de jaren 2014–2016 te maken had gekregen met terugvordering van toeslagen als gevolg van de leenbijstand-problematiek. Die gold dus ook voor de mensen die mogelijk in een schuldsaneringstraject terecht waren gekomen. Aan de Nationale ombudsman is destijds wel gevraagd of hem bekend was dat in de periode 2014–2016 ondernemers in de schuldsanering waren beland als gevolg van de Bbz-problematiek en het moeten terugbetalen van te veel ontvangen toeslagen. Dat bleek niet het geval te zijn. De Nationale ombudsman gaf aan tevreden te zijn over de compensatieregeling.
Recent is er bij de Dienst Toeslagen een schadevergoedingsverzoek ingediend door een (ex-)ondernemer die aangeeft in de schuldsanering te zijn beland als gevolg van de Bbz-problematiek. Dit verzoek is nog in behandeling en zal – uiteraard – zorgvuldig worden beoordeeld.
Herinnert u zich dat, toen er eindelijk een oplossing en compensatie kwam, er een toezegging kwam om te kijken naar de compensatie voor ondernemers die in de schuldsanering terechtgekomen waren, namelijk (een vraag die in die wetsbehandeling eerst weer ontweken werd): De heer Omtzigt (CDA): Op het onderdeel bbz speelt op dit moment een probleem met de leenbijstand. Wij hadden gezegd dat die akkoord was voor mensen die niet failliet zijn gegaan. Die hebben een bepaald nadeel geleden van een paar duizend euro. Dat wordt nu terugbetaald. Dat is akkoord, maar waar doet zich het probleem voor? Als je onder de Wet schuldsanering natuurlijke personen valt, heb je er helemaal geen belang bij dat je in één keer € 2.000 nabetaald krijgt, omdat dit rechtstreeks in de faillissementspot vloeit en er geen compensatie plaatsvindt. Ik verzoek de Staatssecretaris in overleg te treden om te bekijken hoe deze mensen versneld uit de Wsnp kunnen komen, want de prijs die zij betaald hebben, namelijk een faillissement voor iets wat buiten hun schuld ligt, is een buitengewoon hoge prijs, zoals ook de Ombudsman heeft aangegeven. Ik hoop dat daar een nadere reflectie op kan volgen. Het is niet gemakkelijk; dat weet ik zeer goed. Staatssecretaris Snel: Oké. Soms word je bijna uit de wedstrijd getikt. Op dit moment probeer ik heel hard heel veel dingen bij elkaar op te tellen. Ik begin met de leenbijstand. Gevraagd is om een nadere reflectie op de moeilijke gevallen. Rond de leenbijstand hebben wij inmiddels twee maatregelen genomen, voor nu en in het verleden, om te zorgen dat de mensen daar geen last van hebben. De heer Omtzigt vindt dat fijn, maar hij wijst erop dat er nog steeds gevallen zijn waar iets optreedt wat hij niet prettig vindt. Ik wil daar nog eens op reflecteren, maar niet op dit moment. Dit is zo'n ingewikkeld dossier, dat ik nu niet alles paraat heb. Ik wil best even kijken of wij daar voor maandag nog iets over kunnen zeggen. Dit houdt overigens niet in dat ik de garantie geef dat ik meteen met een oplossing kom. De vraag is ook of ik, dan wel een ander lid van het kabinet daarop moet ingaan. In elk geval zal ik met een schriftelijke reactie komen.8
Bij brief van 4 april 201911 is de toenmalige Staatssecretaris van Financiën ingegaan op de stand van zaken van enkele nog openstaande moties en toezeggingen waaronder een toezegging met betrekking tot de compensatieregeling 2014–2016 voor (ex-)ondernemers Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel pakket Belastingplan 2019 heeft uw Kamer haar tevredenheid uitgesproken over deze compensatieregeling, maar ook twijfels geuit of deze regeling soelaas zou bieden aan (ex-)ondernemers die in de periode 2014–2016 als gevolg van deze problematiek in een minnelijke schuldregeling (Msnp) dan wel de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) zijn terecht gekomen. De toenmalige Staatssecretaris heeft uw Kamer toegezegd hierover met de Nationale ombudsman in contact te treden.
In de brief wordt de Kamer meegedeeld dat een gesprek met de betrokken medewerkers van de Nationale ombudsman inmiddels had plaatsgevonden en werd de Kamer geïnformeerd over de belangrijkste uitkomsten van het gesprek. Zo was de Nationale ombudsman tevreden dat er een compensatieregeling is getroffen. In het gesprek is aangegeven dat bij de Nationale ombudsman op dat moment geen signalen bekend waren dat (ex-)ondernemers als gevolg van de Bbz-problematiek in schuldsaneringstraject terechtgekomen zijn. In ieder geval waren er toentertijd geen (ex-)ondernemers die zich met deze klacht bij de Nationale ombudsman hadden gemeld.
Zoals ook is vermeld in het antwoord op vraag 15 is er een schadevergoedingsverzoek ingediend bij de Dienst Toeslagen door een (ex-) ondernemer die aangeeft in de schuldsanering te zijn beland als gevolg van de Bbz-problematiek. Dit verzoek is nog in behandeling en zal zorgvuldig worden beoordeeld.
Kunt u aangeven op welke wijze er een passende oplossing overwogen en eventueel gevonden is voor mensen die recht hadden op compensatie en in de schuldsanering kwamen?
Zoals ook is vermeld in de antwoorden op vraag 15 en 16 is gesproken met de Nationale ombudsman over de compensatieregeling en de vraag of hij bekend was met het feit dat (ex-)ondernemers in de schuldsanering terecht waren gekomen. Dat was niet het geval en het leek hem ook niet aannemelijk dat dat zou zijn gebeurd. Overigens zijn er gelukkig ook (veel) burgers door gemeenten geholpen met bijzondere bijstand, waardoor er waarschijnlijk ook faillissementen en/of schuldsaneringen zijn voorkomen.
Herinnert u zich dat, toen er eindelijk een compensatieregeling was, die regeling geen bekendheid kreeg? Herinnert u zich dat de CDA-fractie daarom een amendement indiende om de regeling te verlengen en de regering vroeg om bekendheid te geven aan de regeling, wat leidde tot de volgende toezegging, zoals u die heeft opgeschreven: Staatssecretaris Snel zegt toe aan Kamerlid Omtzigt tijdens behandeling pakket Belastingplan 2019, 13 november 2019, te kijken of nog meer bekendheid kan worden gegeven aan de compensatie van de leenbijstand. Ook wordt bekeken of de regeling langer open kan blijven of kan een campagne in een ultieme poging om toch nog mensen te vinden die er tot nu toe niet waren?9
De regeling heeft op diverse manieren bekendheid vergaard en heeft zeker duizend ondernemers bereikt. De regeling is onder de aandacht gebracht op de website van de BD Toeslagen. Daarnaast is de regeling via gemeenten, onder meer via hun websites en gemeentepagina’s in huis-aan-huiskranten, en via de kanalen van de Nationale ombudsman, onder de aandacht gebracht. Het Ministerie van SZW heeft gemeenten in de tweede helft van 2019 via de Verzamelbrief en via «Schouders eronder» geattendeerd op de tijdelijke regeling. Het Ministerie van SZW heeft ondernemersorganisaties als VNO NCW/MKB, ONL, PZO gevraagd een persbericht over de regeling te verspreiden onder ondernemers. VNG en Divosa hebben tezelfdertijd op hun website aandacht gevraagd voor de regeling; het Ministerie van Financiën heeft aandacht gevraagd voor de regeling in het Uitvoeringspanel van gemeenten en bij intermediairdagen. Ook Platform Stimulansz heeft aandacht gevraagd voor de regeling.
Staatsecretaris Snel heeft, in reactie op een voorgesteld amendement van de fractie van het CDA, aangegeven na te gaan of er meer bekendheid kan worden gegeven aan de compensatie van de leenbijstand. Dat heeft onder meer geresulteerd in bovengenoemde initiatieven.
Daarnaast is de regeling naar aanleiding van een amendement van het lid Omtzigt via het Belastingplan 2020 met zes maanden verlengd.
Klopt het dat dit de weerslag was van de volgende passage, waarin echt meer werd toegezegd: «De heer Omtzigt vroeg inderdaad of er meer bekendheid kon worden gegeven aan de compensatie van de leenbijstand. Kan bijvoorbeeld de regeling niet langer openblijven of kan een campagne hier niet bij helpen? Hij heeft gelijk. Uiteindelijk hadden we daar een bedrag voor gereserveerd. Ik geloof dat op dit moment 1/34ste van dat bedrag is uitgegeven. Wij hebben overigens samen met het Ministerie van SZW al vele acties ondernomen om deze regeling onder de aandacht te brengen, ook omdat wij zagen dat er zo weinig gebruik van werd gemaakt. Het beste wat we kunnen doen is dat we de komende anderhalve maand nog een soort superslotoffensief inzetten in een ultieme poging om toch nog mensen te vinden die er tot nu toe niet waren. Dat zeg ik de heer Omtzigt graag toe. Wat is dat slotoffensief dan? Wij kunnen op de website van de Belastingdienst en van Toeslagen een laatste oproep doen aan de gedupeerde ex-ondernemers om zich bij Toeslagen te melden. Wij kunnen en zullen een oproep doen in huis-aan-huisbladen. Wij zullen tijdens de Intermediairdagen aandacht geven aan en informatie verschaffen over de regeling. Die dagen met tienduizenden intermediairs, die deze mensen vaak helpen, zijn in november en december. Ik zou ook nog kunnen zeggen dat we iedereen kunnen helpen die zich vervolgens meldt voor het einde van het jaar, ook als ze niet al hun papieren op orde hebben. Dan weten we in ieder geval dat ze er zijn. Hopelijk helpt dat zodat mensen nog aan dat geld kunnen komen?10
Ja.
Klopt het dat na afloop van de verlengde termijn – toen extra publiciteit sowieso niets meer zou uitmaken, omdat de regeling gesloten was – aan de Kamer gemeld is dat gekeken zou worden naar hoe deze toezegging zou worden uitgevoerd, dat dat teruggekoppeld zou worden, maar dat dat nooit gebeurd is?11
Tijdens het AO Belastingdienst van 2 december 2020 is toegezegd de Kamer hierover te informeren. Dat is, helaas, inderdaad nog niet expliciet aan de Kamer teruggekoppeld en zal alsnog gebeuren.
Uit onze gegevens is gebleken dat uiteindelijk 1.169 ondernemers zich hebben gemeld voor de compensatieregeling en dat in totaal een bedrag van circa € 2,8 miljoen is uitgekeerd. Voor de regeling was in totaal circa € 15,3 miljoen voor compensatie begroot.
Kunt u de tekst van de compensatieregeling en de evaluatie van de compensatieregeling per ommegaande aan de Kamer sturen? Heeft de compensatieregeling gewerkt voor de groep die in de motie-Groot/Omtzigt genoemd is?
De tekst van de compensatieregeling was als volgt:
Bij amendement van het lid Omtzigt bij het Belastingplan 2020 is de termijn van het doen van een verzoek vervolgens met 6 maanden verlengd.15
In het antwoord op vraag 18 is aangegeven hoe publiciteit is gegeven aan de compensatieregeling en in het antwoord op vraag 20 welk bedrag aan compensatie is uitgekeerd. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zal ik de Kamer hierover nog expliciet informeren.
Hoeveel mensen hebben de zware financiële gevolgen van het papieren inkomen ondervonden? En hoeveel van deze mensen zijn uiteindelijk failliet gegaan en/of in de schuldsanering geduwd?
Jaarlijks krijgen gemiddeld zo’n 4.100 mensen een Bbz-uitkering. Volgens de grove schatting destijds van de gemeenten liepen tot 1 januari 2017 ongeveer 1.000–1.500 gevallen per jaar tegen het probleem van het papieren inkomen aan. Op basis van realisatiecijfers van de eerdere compensatieregeling over 2014-16, zou het echter eerder om een geringer aantal gaan, circa 400 Bbz-gerechtigden per jaar hebben zich gemeld voor compensatie. Gedupeerden waren met name zelfstandig ondernemers in het Bbz die zijn gestopt met het bedrijf, omdat dat niet levensvatbaar was gebleken. Zij waren afhankelijk van een minimuminkomen waardoor de leenbijstand achteraf (grotendeels) is omgezet in een gift. Omdat deze gift als «papieren inkomen» meetelde bij het toetsingsinkomen voor het jaar waarin het werd toegekend, werden (of werd een deel van) de voorgeschoten toeslagen over dat jaar achteraf weer teruggevorderd. Daarnaast zijn er ook burgers door gemeenten geholpen met bijzondere bijstand, waardoor er waarschijnlijk ook faillissementen en/of schuldsaneringen zijn voorkomen. Het is niet bekend hoeveel van deze mensen uiteindelijk toch persoonlijk (het bedrijf was immers al geëindigd) failliet zijn gegaan en/of in de schuldsanering zijn gekomen.
Overigens is deze problematiek ook met de Nationale ombudsman besproken. De Nationale ombudsman achtte het niet aannemelijk dat, uitsluitend als gevolg van toeslagschulden, in de periode 2014–2016 (ex-)ondernemers in de schuldsanering zijn beland. Bij de Belastingdienst/Toeslagen kunnen in geval van toeslagschulden immers betalingsregelingen op maat worden aangevraagd.
Welke actie bent u bereid te ondernemen om ervoor te zorgen dat mensen die zwaar in de problemen zijn gekomen in de afgelopen 15 jaar, alsnog adequaat gecompenseerd worden?
Samen met de Minister van SZW bezie ik of het wenselijk is om een compensatieregeling open te stellen voor ondernemers die vóór 2014 als gevolg van de omzetting van de leenbijstand in een gift zijn geconfronteerd met een terugvordering van toeslagen. Uw Kamer zal over de uitkomsten bij Kamerbrief worden geïnformeerd. Zie hierover ook het antwoord bij vraag 5.
Indien het antwoord op de vorige vraag ontkennend is, wilt u dan dat wij voor u een bijeenkomst organiseren met de slachtoffers van deze samenloop van wetten, zodat de pijn van deze mensen duidelijk wordt voor u?
Zie het antwoord op vraag 23. Ondanks dat dit antwoord niet ontkennend is ben ik uiteraard altijd bereid het gesprek aan te gaan met (ex-)ondernemers welke schade hebben ondervonden van de Bbz-problematiek.
Hoe beoordeelt u zelf hoe de regering is omgesprongen met het probleem van papieren inkomen de afgelopen 15 jaar?
Het heeft helaas lang geduurd voordat het probleem van het papieren inkomen is opgelost. Een eenduidige verklaring hiervoor heb ik – zoals ik in het antwoord op vraag 7 heb aangegeven – niet. Een snellere oplossing was wenselijk geweest. Er was sprake was van een (ongelukkige) samenloop van verschillende regelingen waarbij verschillende beleidsdepartementen betrokken waren. In de loop der jaren zijn verschillende oplossingen bekeken zonder dat daar tussen betrokken partijen overeenstemming over kon worden bereikt omdat iedere mogelijke oplossing zowel voor- als nadelen kende. Dit heeft helaas gevolgen gehad voor de ondernemers die het betrof. Door middel van een compensatieregeling is gepoogd alsnog recht te doen aan ondernemers die geconfronteerd werden met de terugvordering van toeslagen als gevolg van de omzetting van de leenbijstand in een gift.
Samen met de Minister van SZW bezie ik of het wenselijk is om een compensatieregeling open te stellen voor ondernemers die vóór 2014 als gevolg van de omzetting van de leenbijstand in een gift zijn geconfronteerd met een terugvordering van toeslagen. Uw Kamer zal over de uitkomsten bij Kamerbrief worden geïnformeerd. Zie hierover ook het antwoord bij vraag 5.
Heeft u een aantal geschiedenissen van problemen die lang spelen, op het netvlies (zoals de geschiedenis dat ouders van wie een van de twee in een Wet langdurige zorg (Wlz)-instelling – verpleeghuis, GGZ-kliniek – zat en de ander werkte, geen recht hadden op kinderopvangtoeslag en dat die dus werd teruggevorderd, ondanks talloze signalen, ondanks talloze Kamervragen en ondanks tv-uitzendingen, ondanks een aangenomen wet die niet was ingevoerd?)? En bent u in staat om voor die casussen binnen een maand met een voorstel te komen? Zo ja, om welke casussen gaat het dan?
Ja. Er is een aantal maatregelen genomen om zoveel mogelijk een oplossing te kunnen bieden voor schrijnende situaties als gevolg van het huidige stelsel. In een reactie op motie Omtzigt en Van Weyenberg (Kamerstuk 31 066, nr. 706) is hiervan een overzicht gegeven. Eind vorig jaar is de Verzamelwet Kinderopvang aangenomen. Hiermee wordt onder andere geregeld dat huishoudens waarvan de ene ouder werkt en de andere ouder een indicatie heeft vanuit de Wet Langdurige Zorg (Wlz) (vanaf 2021 bij een permanente en vanaf 2023 bij een tijdelijke indicatie) ook aanspraak krijgen op kinderopvangtoeslag. Voor situaties die meer maatwerk vragen op lokaal niveau, is er de Sociaal Medische Indicatie (SMI) op basis waarvan gemeenten ouders tegemoet kunnen komen in de kosten van kinderopvang. Er blijft daarnaast gekeken worden of er oplossingen mogelijk zijn voor schrijnende situaties in het huidige stelsel.
Het is de bedoeling nog voor de zomer de reactie op de motie Lodders/van Weyenberg naar de Tweede Kamer te verzenden. Deze motie vraagt om een inventarisatie van knelpunten in het huidige toeslagenstelsel. Op basis van signalen uit de praktijk en openbare rapporten zijn de afgelopen tijd knelpunten geïnventariseerd en waar mogelijk is een oplossing uitgewerkt.
Kunt u deze vragen een voor een en voor de Tweede Kamerverkiezingen van 15/16/17 maart beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt om te voldoen aan de door u gestelde termijnen. In eerste instantie was beoogd alle vragen gelijktijdig te beantwoorden. De complexiteit van de vragen en de grote zoekslag die in de archieven dient plaats te vinden om uw Kamer van de juiste informatie te voorzien, kost helaas veel tijd. Momenteel prevaleert wat mij betreft het antwoorden van de vragen waar ik al een antwoord op kan geven boven het gelijktijdig beantwoorden van alle vragen.
De positie van de LHBT+ gemeenschap in Ghana |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Founder of LGBTQI center shut down in Ghana says he fears for his safety» van CNN?1
Ja.
Klopt het dat de Ghanese politie het kantoor en gemeenschapscentrum van de organisatie LGBT+ Rights Ghana heeft bestormd? Wat is er precies gebeurd?
Na de opening van het gemeenschapscentrum heeft de verhuurder van het pand de overeenkomst met LGBT+ Rights Ghana opgezegd, omdat de activiteiten van het centrum vooraf niet duidelijk aan hem zouden zijn gecommuniceerd. Tevens dreigden meerdere groepen en personen het pand in brand te steken. Een bezoek van de verhuurder aan het centrum verliep daardoor onder politiebegeleiding, waardoor de indruk is gewekt dat het hier om politie-ingrijpen ging. Dit was niet het geval. De politie is naar eigen zeggen meegegaan naar het centrum om rust en orde te herstellen. Er was nadrukkelijk geen intentie of opdracht om de leden van de organisatie te arresteren of het pand te bestormen.
Bent u bereid om de Ghanese autoriteiten om opheldering te vragen over de bestorming van het centrum en erop aan te dringen dat LGBT+ Rights Ghana het centrum kan heropenen en haar werkzaamheden kan hervatten?
Aangezien het centrum niet is bestormd en niet van overheidswege is gesloten, is er geen directe aanleiding om de Ghanese autoriteiten op dit punt aan te spreken. Nederland bespreekt de algemene situatie van LHBTI-personen in Ghana wel regelmatig in bilaterale contacten met de Ghanese autoriteiten. Als onderdeel van de dialoog over mensenrechten en bescherming van minderheden is ook de situatie rondom het gemeenschapscentrum onderwerp van gesprek.
Waren vertegenwoordigers van de Nederlandse ambassade ook aanwezig bij de opening van het centrum op 31 januari? Heeft Nederland of de Europese Unie de oprichting van het centrum mede gefinancierd?
Helaas kon er geen vertegenwoordiger van de Nederlandse ambassade aanwezig zijn bij de opening van het centrum. Nederland noch de Europese Unie heeft financieel bijgedragen aan het centrum. Wel is er brede steun vanuit Nederland voor organisaties in Ghana die zich inzetten voor de bescherming en rechten van minderheden, inclusief LHBTI-personen.
Wat is de huidige veiligheidssituatie voor Alex Kofi Donkor, de directeur van LGBT+ Rights Ghana? In hoeverre kunnen Nederland en de Europese Unie bijdragen aan zijn veiligheid?
Er is in Ghana geen actief overheidsbeleid gericht tegen de LHBTI-gemeenschap. Veelal is politie-ingrijpen juist gericht op bescherming van personen en hun eigendommen. Omdat in dit geval de gemoederen in de samenleving hoog opliepen en de betreffende persoon in de media door meerdere groepen en personen werd bedreigd, was zijn veiligheid in het geding. Over zijn specifieke veiligheidssituatie en eventuele bescherming kan om voor de hand liggende redenen geen informatie worden gedeeld.
Wat is de algemene situatie van de LHBT+ gemeenschap in Ghana? In hoeverre wordt deze groep gediscrimineerd, in de samenleving als geheel en door de Ghanese overheid in het bijzonder?
In Ghana worden LHBTI-personen over het algemeen niet geaccepteerd. LHBTI-personen in Ghana ondervinden discriminatie en zijn soms slachtoffer van geweld. Een recente peiling wijst uit dat 87% van de Ghanezen tegen de aanwezigheid van dit specifieke LHBT+ kantoor is. De Ghanese overheid houdt zich over het algemeen wel aan internationale mensenrechtenafspraken, hoewel ministers en andere autoriteiten zich op persoonlijke titel regelmatig afkeurend uitspreken over de LHBTI- gemeenschap.
Welke rol spelen religieuze leiders en de media in het aanwakkeren van haat jegens de LHBT+ gemeenschap in Ghana?
Religieuze leiders en de media in Ghana staan in het algemeen afkeurend tegenover de LHBTI-gemeenschap. De opening van het gemeenschapscentrum heeft het debat over de positie van de LHBTI-gemeenschap weer in de actualiteit gebracht. Hoewel er ook een tegengeluid is, zoals een oproep door de Ghanese diaspora voor meer tolerantie, is de algemene teneur ongenuanceerd en nadelig voor de gemeenschap.
Op welke wijze ondersteunen Nederland en de Europese Unie de Ghanese LHBT+ gemeenschap? Bent u bereid om deze ondersteuning te intensiveren, gezien het verslechterende klimaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Nederland ondersteunt wereldwijd maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor de gelijke rechten van LHBTI-personen en trekt samen met internationale partners, zoals de EU, op om de positie van LHBTI-personen te verbeteren, ook in Ghana. De Nederlandse mensenrechtenambassadeur ging tijdens haar bezoek aan Ghana in februari 2020 in gesprek met LHBTI-personen om te horen over hun ervaringen en uitdagingen en besprak dit onderwerp op hoog politiek niveau en met de Ghanese Mensenrechtencommissie. Nederland bekijkt voortdurend bij welke steun de LHBTI+ gemeenschap in Ghana het meeste baat heeft.
Ondermijning van de democratie in Turkije |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Turkey plans to shut down pro-Kurdish opposition party – ruling party official»?1
Ja.
Deelt u mijn zorgen over de voortdurende aanvallen op de HDP, waaronder een mogelijk verbod en dreigementen dat de parlementaire immuniteit wordt afgenomen van gekozen volksvertegenwoordigers?
Ja.
Bent u bereid contact met Turkije op te nemen en er bij het land op aan te dringen dat beide stappen niet worden gezet? Wilt u andere landen in de EU verzoeken datzelfde te doen? Zo nee, waarom niet?
De zorgen over de situatie m.b.t. gekozen volksvertegenwoordigers worden regelmatig zowel bilateraal als multilateraal aan de orde gesteld. Dat heb ik ook gedaan richting mijn Turkse collega. De EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell en Eurocommissaris Várhelyi hebben zich ook tegen deze specifieke kwestie uitgesproken middels een verklaring. Nederland heeft zich daar publiekelijk bij aangesloten. Daarnaast heb ik deze kwestie ook tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 22 maart jl. aan de orde gesteld.
Bent u bereid de Turkse ambassadeur hierover te ontbieden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe de breed gesteunde motie die vorige week door de Tweede Kamer is aangenomen, waarin de regering wordt verzocht zich in EU-verband in te spannen en zich publiekelijk uit te spreken voor vrijlating van gekozen parlementariërs in Turkije, wordt uitgevoerd?2
Tijdens de 46e zitting van de VN Mensenrechtenraad in Geneve hebben 26 EU-lidstaten, waaronder Nederland, een verklaring uitgebracht waarin onder andere de zorgen over de positie van gekozen volksvertegenwoordigers, advocaten en mensenrechtenverdedigers aan de orde werden gesteld en waarin Turkije werd opgeroepen EHRM uitspraken na te leven en alle arbitrair gedetineerden vrij te laten. Daarnaast heeft Nederland publiekelijk de gezamenlijke verklaring van EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell en Eurocommissaris Várhelyi over deze kwestie onderstreept. Bovendien wordt specifiek de zaak van voormalig HDP-leider Demirtas in de context van de Raad van Europa aan de orde gesteld en wordt zijn zaak ook in Turkije nauwlettend gevolgd door de Ambassade, bijvoorbeeld door de meest recente hoorzitting op 16 maart jl. bij te wonen. Ten slotte stelde Nederland tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 22 maart jl. dat de EU zich dient uit te spreken tegen het aanpakken van de Turkse oppositie en voor de vrijlating van personen die willekeurig zijn vastgezet.
Deelt u mijn mening dat indien Turkije de ondermijning van de democratie verder opvoert, bijvoorbeeld door oppositiepartij HDP te verbieden, maatregelen tegen het land genomen dienen te worden? Zo ja, welke maatregelen stelt u voor? Zo nee, waarom niet?
De aandacht voor de mensenrechtensituatie en de rechtstaat vormen een belangrijk onderdeel van het Nederlandse, maar ook van het EU beleid ten aanzien van Turkije. Het kabinet heeft daarover grote zorgen en stelt die zowel bilateraal als multilateraal aan de orde. Omdat de situatie op dit terrein steeds verder verslechterde, concludeerde de Raad in juni 2018 al dat Turkije zich steeds verder af bewoog van de EU en dat de toetredingsonderhandelingen daarom effectief tot stilstand dienden te komen. Het kabinet pleit er in dat licht in EU-verband voor om EU IPA fondsen t.b.v. Turkije op te schorten zolang de mensenrechtensituatie niet verbetert. De inzet van het kabinet is dat ontwikkelingen op dit terrein meegenomen worden in de discussie over de toekomstige relatie tussen de EU en Turkije.
Het ondersteunen van start-ups en innovatieve scale-ups met een diversiteitsoogmerk |
|
Steven van Weyenberg (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoord dat om vrouwelijke start-ups en scale-ups verder te ondersteunen in de samenstelling van investeringscommissies van de overheid aandacht zal zijn voor diversiteit die momenteel qua aantal vrouwen laag is?1
Ja.
Wat heeft u in de tussentijd concreet gedaan om de investeringscommissies van de overheid zodanig in te zetten dat diversiteit onder start-ups en scale-ups wordt bevorderd?
Het borgen van diversiteit in ons investeringsbeleid vind ik een belangrijk onderwerp. In de afgelopen kabinetsperiode heb ik mij ingezet om genderdiversiteit in de adviescommissies van EZK-instrumenten te vergroten. Dit heeft ertoe geleid dat het percentage vrouwen in de adviescommissies van EZK is toegenomen naar 41,9%. Begin 2019 was dit 10%. De toename van diversiteit in de adviescommissies is een mooie stap, maar het blijft belangrijk dat ook marktpartijen stappen blijven zetten. Ik zie wat dat betreft een voorzichtig positieve beweging ontstaan. Zo sluiten steeds meer fondsen zich aan bij Fundright, een initiatief van Techleap en een aantal Venture Capital fondsen, gericht op het aanjagen van diversiteit op zowel fonds- als investment portfolio niveau.
Tevens wordt diversiteit in de Seed Capital regeling meegewogen in de beoordeling van de fondsen en wordt in de visitatiegesprekken aandacht gevraagd voor diversiteit. Tot slot heeft het CBS de afgelopen 2 jaar onderzoek gedaan naar vrouwelijke ondernemers en hun zoektocht naar financiering. De resultaten hiervan zijn in de financieringsmonitor 2019 en 2020 gepubliceerd.2 Ook komend jaar kijkt het CBS hiernaar.
Ondanks deze inspanningen is er nog een slag te maken. Diversiteit, zowel genderdiversiteit als diversiteit in brede zin, is een complex vraagstuk. De komende tijd zal ik mij dan ook blijven inzetten voor diversiteit en in gesprek blijven met partijen zoals Techleap zodat we op dit onderwerp vooruitgang blijven boeken.
Hoe staat het met het aandeel vrouwen in besturen van start-ups en scale-ups?
Bij startups – jonge innovatieve technologie-gedreven bedrijven – zijn de bestuurders over het algemeen de oprichters zelf. Van de Nederlandse startups heeft 10% een volledig vrouwelijk founderteam en 7% heeft een gemengd founderteam. Dat wil zeggen dat nog altijd 83% van founderteams volledig uit mannen bestaat.3 Van de startups en scale-ups die in 2020 kapitaal hebben aangetrokken heeft slechts 11% tenminste één vrouwelijke oprichter.4
Deze onbalans is breder aanwezig binnen de ICT en techniek. Van alle personen die in 2018 werkzaam waren in een technisch beroep is 13,2% vrouw. Tevens is 26% van de vrouwen met een technische, ICT- of STEM-opleiding (Science Technology Engineering and Mathematics opleiding) werkzaam in een technische sector, ten opzichte van 57% van de mannen.5
Ik zet mij in om meer vrouwen enthousiast te maken om een startup te beginnen. Zo heb ik bijvoorbeeld begin dit jaar via het «Startup in Residence-programma» de challenge «Meer vrouwelijke tech-startups» uitgeschreven en aan startups gevraagd om met innovatieve oplossingen te komen om vrouwen met een technische, ICT-, of STEM-opleiding enthousiast te maken voor het beginnen van een startup binnen de techniek- of in de technologiesector. Begin april zal bekend zijn welke startup heeft gewonnen en deze zal de kans krijgen om zijn idee verder te ontwikkelen.
Hoeveel van de bedrijven of fondsen waar door Invest-NL of het Dutch Future Fund (DFF) in geïnvesteerd wordt, hebben een vrouw aan het hoofd of in het bestuur?
Invest-NL heeft volgens eigen opgave tot op heden 13 investeringen gedaan of onder beheer overgenomen van EZK. Van deze 13 investeringen zijn er 11 in een bedrijf of een fonds. In 3 van de 11 investeringen zit een vrouw in het bestuur
De 2 andere investeringen betreffen het co-investment vehikel (overgenomen van EZK bij de oprichting) en het Dutch Future Fund (DFF), beide beheerd door het Europese Investeringsfonds (EIF).
Bij het co-investment vehikel zit bij 2 van de 5 investeringen minimaal 1 vrouw in het bestuur.
Het DFF heeft tot heden in 5 investeringsfondsen geïnvesteerd, bij 3 van de 5 fondsen zit er minimaal één vrouw in het bestuur.
Op welke manier toetst u of de investeringen bijdragen aan diversiteit in de brede zin van het woord?
Invest-NL onderschrijft het belang van diversiteit en schenkt hier bijvoorbeeld aandacht aan in haar eigen werving en selectie beleid. Het investeringsbeleid van Invest-NL is onder meer gericht op het vergroten van investeringen in ondernemingen die bijdragen aan transitieopgaven en de doorgroei van start- en scale-ups. Daarnaast heeft Invest-NL op 8 maart jl. besloten om ondertekenaar te worden van de Fund Right commitment. Fund Right is een initiatief van TechLeap en een aantal Venture Capital Fondsen gericht op het bereiken van meer diversiteit op zowel fonds- als investment portfolio niveau. Invest-NL schenkt in lijn daarmee aandacht aan diversiteit en inclusiviteit bij het verrichten van investeringsbeoordelingen, het aangaan van samenwerkingsverbanden en activiteiten als deelname aan jury’s en evenementen. Tevens vraagt men hiervoor aandacht aan de bedrijven en fondsen waarin het investeert.
De beoordeling van de investeringsaanvragen voor het DFF worden door het EIF gedaan. Hierbij hanteert het EIF vooralsnog nog geen absolute streefwaarden op het gebied van diversiteit op fondsmanagement niveau of op het niveau van bedrijven waarin geïnvesteerd wordt. Wel heeft de EIB Groep – waar EIF deel van uitmaakt – een Gender Action Plan II opgesteld, welke in de komende jaren verder uitgewerkt en geïmplementeerd gaat worden. Het gender diversiteitsbeleid van de EIB groep wordt toegelicht op de website: https://www.eib.org/en/about/initiatives/gender/index.htm
Hoeveel bedrijven of fondsen met een divers bestuur hebben zich gemeld voor een investering, maar zijn afgewezen vanwege gebrek aan ervaring?
Ik heb van Invest-NL begrepen dat zij momenteel niet de gender-diversiteit registreren van alle binnenkomende aanvragen. De samenstelling van het bestuur is pas onderwerp van gesprek op het moment dat een aanvraag verder in behandeling wordt genomen.
In zijn algemeenheid geldt ten aanzien van de ervaring van de ondernemer of fondsmanager het volgende. Invest-NL heeft tot heden 58 aanvragen die voldeden aan de intake criteria, afgewezen voor financiering. Er zijn verschillende redenen voor deze afwijzingen, maar in de kern komen ze vaak neer op een te groot risico gegeven de toekomstige verdienmogelijkheden. Daarin wordt ook een inschatting gemaakt van de ondernemers- respectievelijk fondsmanagementcapaciteiten, maar alleen een gebrek aan ervaring is geen doorslaggevend afwijzingscriterium. Invest-NL investeert juist in nieuwe markten en ontwikkelingen waarbij het niet of nauwelijks mogelijk is al ervaring opgebouwd te hebben.
Voor het DFF geldt dat de afwijzingen een afweging zijn tussen het risico en het te verwachten rendement, waarbij fondsmanagement ervaring een van de factoren is. Deze weegt bij EIF wel zwaarder doordat het minder risico kan nemen dan Invest-NL, maar ook hier geldt dat alleen een gebrek aan ervaring geen doorslaggevende afwijzingsgrond is.
In hoeverre bent u het ermee eens dat het DFF bedoeld is om nieuwe innovatieve ideeën te ondersteunen?
DFF investeert uitsluitend in durf- en groeikapitaalfondsen, om nieuw risicokapitaal beschikbaar te maken voor het innovatieve MKB. Het DFF heeft speciale aandacht voor investeringen met een focus op de energietransitie, duurzaamheid en circulaire economie. Het investeert dus alleen in nieuwe markten en ontwikkelingen, en dus volledig in nieuwe innovatieve ideeën. Er is daarbij ruimte voor «first time teams», waarbij, indien mogelijk, de aanvullende inbreng van één of meer ervaren fondsmanagers een belangrijke bijdrage kan leveren aan de slaagkans en benodigde kennisopbouw.
In hoeverre bent u het ermee eens dat de voorwaarde van «ervaring» bepaalde groepen die nieuw zijn in de wereld van investeringsfondsen, op achterstand zet?
Invest-NL investeert als er op termijn een positieve rendementsverwachting is, maar de risico’s nog zeer hoog zijn. Voldoende ondernemers- dan wel fondsmanagementcapaciteiten is een van de criteria om deze risico’s beheersbaar te houden, maar omdat Invest-NL investeert in nieuwe markten en ontwikkelingen wordt niet puur afgewezen op gebrek aan ervaring.
Voor DFF geldt dat de investeringen geselecteerd en gemanaged worden door het EIF. Ook hierbij is ervaring van het fondsmanagement een van de factoren in de risicoafweging. In het algemeen kan het EIF daarbij wat minder risico nemen dan Invest-NL, en stelt het dus meer eisen aan ervaring van fondsmanagers. In het investeringsbeleid van het DFF is wel ruimte voor deelname door «first time teams».
In hoeverre bent u het ermee eens dat, in het licht van het bovenstaande, het stimuleren van diversiteit een doelstelling zou moeten zijn van het DFF?
Het DFF is specifiek gericht op het vergroten van publieke én private investeringen in innovatieve groeibedrijven. Hoewel diversiteit hierbij niet als specifiek beoordelingscriterium is opgenomen streven zowel Invest-NL als EIF naar het vergroten van de diversiteit in brede zin, zowel bij de investeringsteams als bij de gefinancierde ondernemingen. Invest-NL zal bij de huidige en toekomstige activiteiten aandacht besteden aan het vergroten daarvan, zoals ook opgenomen in de Fund Right doelstellingen. Zowel het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat als het Ministerie van Financiën zullen deze ontwikkelingen volgen en indien nodig in gesprek gaan met Invest-NL.
De vraag of de vaccinatiestrategie in Nederland voldoende kan worden versneld |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de vaccinatiestrategie in andere landen, zoals beschreven in de Financial Times?1 Welke landen zijn een voorbeeld en welke landen doen het anders dan Nederland? Kunt u ten opzichte van de landen die het anders aanpakken dan Nederland aangeven waarom u voor een andere werkwijze kiest?
Er bestaan verschillen tussen de uitvoering van de vaccinatiestrategie in verschillende landen, maar overal met hetzelfde doel, zo snel als mogelijk de kwetsbaren in de samenleving beschermen en de continuïteit van zorg te borgen. Omdat de inrichting van zorgstelsels, dataopslag en bescherming persoonsgegevens in alle landen anders is georganiseerd, is het niet meer dan logisch dat de uitvoering van het vaccineren ook verschilt. Uiteraard vindt er regelmatig overleg plaats, met name binnen de Europese Unie, over zaken waar men tegenaan loopt en waar men van heeft geleerd. Dit nemen we mee in de uitvoering van ons beleid.
Klopt het dat de Europese Unie (EU) verwacht dat het aantal beschikbare vaccins in het tweede kwartaal wordt verdrievoudigd? In hoeverre is Nederland erop voorbereid ook drie keer meer doses weg te kunnen prikken? Welke voorbereidingen zijn/worden getroffen om in een paar weken tijd een enorme versnelling te kunnen laten plaatsvinden?
Zoals de leveringsverwachtingen van de vaccins er nu uit zien, wordt het aantal beschikbare vaccins in het tweede kwartaal meer dan verdrievoudigd.
Nederland bereidt zich voor op een grootschalige vaccinatie in het tweede kwartaal. Drie uitvoerende partijen zullen hieraan bijdragen, dit zijn de GGD’en, huisartsen en ziekenhuizen. Zij bereiden zich erop voor dat zij vanaf 15 april aanstaande klaar staan met een capaciteit van maximaal 2,5 miljoen vaccinaties per week. Per 1 mei moeten de uitvoerende partijen operationeel kunnen zijn en deze aantallen vaccins kunnen toedienen. De GGD GHOR Nederland bereidt zich voor op vaccinatie tot 1,5 miljoen mensen per week. De huisartsen bereiden zich – onder leiding van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) – voor op het vaccineren van de groepen mensen met een medische indicatie. en om op een aantal momenten grote hoeveelheden mensen te vaccineren. Ten slotte hebben ook ziekenhuizen aangeboden flexibel en indien nodig extra prikcapaciteit te kunnen leveren wanneer dit nodig is bovenop de inzet van de GGD’en en huisartsen. Het RIVM werkt samen met de GGD GHOR Nederland, LHV en het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) aan de voorbereidingen voor deze grootschalige vaccinatiecampagne. Uw Kamer is hier ook over geïnformeerd in de vorige Kamerbrief2 over COVID-19.
Wat vindt u van het Deense plan om private partijen in te schakelen via een tender? In hoeverre is dit iets voor Nederland?
U benoemt in uw vraag de samenwerking met verschillende uitvoerende partijen die Denemarken, Zweden en Italië zijn aangegaan ten goede van de vaccinatiecampagne aldaar. Deze aanpakken zijn interessant en voor een deel ook overeenkomend met de wijze waarop wij de vaccinaties in Nederland organiseren. Ieder land kiest een eigen wijze van het organiseren van de vaccinaties passend bij de structuren die in de betreffende landen voorhanden zijn.
Zo heb ik voor de uitvoering van de COVID-19 vaccinatiecampagne in Nederland afspraken met de GGD’en, huisartsen, ziekenhuizen en de instellingsartsen. Voor de uitvoering van de vaccinaties moeten de uitvoerende partijen zorgen voor voldoende vaccinerend en ondersteunend personeel. Voor de uitvoering van de vaccinaties hebben veel (private) partijen zich aangeboden om ondersteuning te bieden bij de vaccinaties en andere werkzaamheden die nodig zijn om de vaccinaties goed te laten verlopen. Veel private partijen dragen inmiddels bij aan de uitvoering van de vaccinatiecampagne. In de scenario’s voor grootschalige vaccinatie in het tweede kwartaal heb ik partijen ook gevraagd daar waar dit aanvullend nuttig kan zijn te kijken naar samenwerking met private partijen.
Dit betreft bijvoorbeeld aanbiedingen van het Rode Kruis, de Nederlandse Vereniging van doktersassistenten, maar ook van private partijen. Bovendien staat Defensie klaar met 1.000 mensen om zo nodig te helpen bij ondersteunende werkzaamheden rondom de vaccinatiecampagne.
Wat vindt u van het Zweedse plan om privéklinieken in te schakelen? In hoeverre is dit iets voor Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het Italiaanse plan om het leger, politie en vrijwilligers in te zetten? In hoeverre is dit iets voor Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat Estland en Litouwen alle geleverde doses vaccins hebben geprikt en Spanje, Slowakije, Polen, Portugal en Cyprus meer dan 80% van de tot dusver geleverde doses? Waarom behoort Nederland bij de landen die minder dan tweederde van de geleverde doses vaccins heeft geprikt?
Het is niet bekend welke definities andere landen hanteren voor het aanleveren van vaccinatie informatie aan het ECDC. Hierdoor kunnen landen moeilijk met elkaar vergeleken worden.
Ik wil vooropstellen, zoals eerder ook aangegeven, dat mijn insteek is dat vaccins zo kort mogelijk na beschikbaar komen ook daadwerkelijk tot vaccinaties leiden. Wel vind ik het belangrijk dat een kleine veiligheidsvoorraad wordt aangehouden die ervoor zorgt dat een tegenvallende levering – waar helaas al vaker sprake van is geweest – niet direct tot een tekort aan vaccins leidt. Zodat gemaakte afspraken – bijvoorbeeld voor tweede prikken – niet in het geding komen.
Er is sprake van specifiek voorraadbeleid per vaccin. Er wordt op die manier rekening gehouden met leverbetrouwbaarheid van de fabrikant, frequentie en omvang van leveringen en de verschillende toepassingen van de vaccins (doelgroep, priklocaties etc.). De voorraadstanden kunnen door de tijd behoorlijk fluctueren door aanzienlijke verschillen op het gebied van toe- en uitleveringen van vaccins. Ook geldt dat vaccins die zijn uitgereden vanuit de groothandel niet allemaal dezelfde dag nog worden geprikt, maar verspreid over enkele dagen worden weg geprikt. Die duur verschilt per vaccin en mogelijk ook per priklocatie. In de getallen over voorraden hieronder heb ik het over voorraden bij de centrale groothandel. De stand per vaccin op 19 maart was als volgt:
BioNTech/Pfizer: Nederland had op 19 maart in totaal 2.172.690 doses ontvangen (uitgaande van 6 doses per flacon). Er zijn tot die dag 1.554.980 prikken gezet. De totale voorraad bij de groothandel was 365.040, waarvan 218.790 doses nog niet bruikbaar waren vanwege de wettelijk vereiste kwaliteitscontrolestappen (laatste levering was op 18/3). Het percentage beschikbare voorraad ten opzichte van het totaal aantal geleverde BioNTech/Pfizer-vaccins was 7%.
Moderna: Nederland had op 19 maart in totaal 142.800 doses ontvangen (uitgaande van 10 doses per flacon). Er zijn tot die dag 135.128 prikken gezet. De totale voorraad bij de groothandel was 2.690. Het percentage beschikbare voorraad ten opzichte van het totaal aantal geleverde Moderna-vaccins was 2%.
AstraZeneca: Nederland had op 19 maart in totaal 840.070 doses ontvangen (uitgaande van 11 doses per flacon). Er waren tot die dag 350.284 prikken gezet. De totale voorraad bij de groothandel was 378.620, waarvan 45.100 doses nog geblokkeerd waren vanwege onder meer kwaliteitscontrole (laatste levering was op 18/3). Het percentage beschikbare voorraad ten opzichte van het totaal aantal doses AstraZeneca vaccin was 40%.
Hierbij moet worden opgemerkt dat van 14 maart tot 18 maart de gehele voorraad AstraZeneca-vaccins geblokkeerd was vanwege het pauzeren van het prikken met dat vaccin. Bovendien gold dat enkele dagen vóór de prikpauze een relatief grote levering AstraZeneca-vaccins was binnengekomen (216.480 doses). Hoewel er een start was gemaakt om die nieuwe voorraad weg te prikken stagneerde dat door de prikpauze. Vlak voor de prikpauze is er ook een (kleinere) levering binnengekomen (95.040 doses) en de dag na de prikpauze nóg een levering (44.880 doses). Daarmee is door een samenloop van omstandigheden van de prikpauze en drie opeenvolgende leveringen daar omheen de voorraad AstraZeneca-vaccins flink opgelopen. Nu het prikken gelukkig weer is hervat zal de opgebouwde voorraad AstraZeneca-vaccins zo snel als mogelijk worden weg geprikt. Overigens heeft AstraZeneca laten weten volgende week een zeer grote levering te doen (427.403). Ook die zal zo snel als mogelijk worden weg geprikt.
In de stand van zaken brief van 23 maart 2021 heb ik een uitgebreidere toelichting gegeven op het voorraadbeleid per vaccin.
Kortom: de beschikbare voorraad in de centrale groothandel was op 19 maart voor het BioNTech/Pfizer-vaccin 7% van de geleverde doses en voor het Moderna-vaccin slechts 2%. Van het totaal aan geleverde en beschikbare vaccins was op dat moment 80% van de BioNTech/Pfizer vaccins geprikt en 95% van de Moderna-vaccins. Voor het BioNTech/Pfizer is op 18 maart jl. besloten om qua voorraadbeleid nog iets scherper aan de wind te gaan varen door de eerder vastgestelde minimale veiligheidsvoorraad van 5 prikdagen te verlagen naar 3 prikdagen. Ik acht dat bij dit vaccin verantwoord vanwege de stabiele en betrouwbare leveringen. M.b.t. het Moderna-vaccin is qua voorraadbeheer nauwelijks nog winst te behalen.
De echte winst qua inlopen op de voorraad is te behalen met het AstraZeneca-vaccin doordat de beschikbare voorraad nu hoog is, vooral door de combinatie van prikpauze en de drie hiervoor genoemde opeenvolgende leveringen. Ik verwacht dat deze hoge voorraadstand AstraZeneca binnen twee weken is ingelopen.
Hoeveel van de geleverde vaccins zijn in Nederland geprikt en hoeveel zijn in voorraad? Welk percentage van de geleverde vaccins ligt nog in voorraad?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u voorkomen dat waar tot nu toe de levering de snelheid van vaccineren bepaalde, dit omslaat naar een situatie waar wel veel geleverd wordt, maar onvoldoende kan worden weggeprikt?
Op dit moment is de beschikbaarheid van vaccins de beperkende factor. In de komende weken is er voldoende capaciteit van de uitvoerende partijen aanwezig om al de beschikbare vaccins te vaccineren. Nu ook het Janssen vaccin is goedgekeurd, en de te verwachten toename van leveringen van de al goedgekeurde vaccins BioNTech/Pfizer, Moderna en AstraZeneca, komen we in de volgende fase van het vaccinatieprogramma. Het is zaak om ons gezamenlijk voor te bereiden op het snel kunnen uitnodigen en vaccineren van grote groepen Nederlanders.
Met de betrokken uitvoerende partijen (GGD GHOR Nederland, LHV en LNAZ) ben ik in overleg om ervoor te zorgen dat op 15 april alle uitvoerende partijen klaar staan voor een grootschalige vaccinatiecampagne, waarbij vanaf 1 mei aanstaande maximaal 2,5 miljoen vaccinaties per week kunnen worden toegediend. Ik ga in de voorbereidingen bewust uit van een mogelijke overcapaciteit, zoals vermeld in mijn vorige stand van zaken COVID-19 brief3. Dit is nodig om ook een eventuele piekbelasting te kunnen opvangen. Het RIVM werkt met de uitvoerende partijen de grootschalige vaccinatiecampagne in het tweede kwartaal uit. Uitgangspunt daarbij is dat de vaccins zo snel mogelijk op een veilige en flexibele manier kunnen worden weggeprikt. In het antwoord op vraag 2 heb ik u toegelicht welke afspraken ik met de uitvoerende partijen maak.
Kunt u precies aangeven wat op dit moment aan voorbereidingen wordt getroffen om geleverde vaccins, ook als dat er straks veel meer zijn, meteen weg te kunnen prikken?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen voor het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus beantwoorden?
De stop van de subsidie energiebesparing eigen huis (SEEH). |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de subsidie energiebesparing eigen huis (SEEH) voor Verenigingen van Eigenaars (VvE’s) al leeg is en het loket per 28 januari 2021 is gesloten terwijl de regeling tot 31 december 2022 zou gelden? Kunt u dit toelichten?
Ja, dit klopt. Voor de achtergrond van deze (tijdelijke) sluiting van het subsidieloket verwijs ik graag naar de beantwoording van eerdere Kamervragen hierover, gesteld door de SGP1 en naar mijn brief van 1 maart 20212. Zoals in die antwoorden en brief is aangekondigd, zal het subsidieloket binnen enkele weken weer geopend zijn.
Klopt het dat het aanvraagloket voor energieadvies is gesloten terwijl het budget nog niet was overschreden? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Dit klopt voor de subsidie voor advies- en proceskosten (energieadvies). De SEEH voor VvE’s bestaat echter uit twee onderdelen: de subsidie voor energiebesparende maatregelen, die VvE’s vooraf aanvragen, en de subsidie voor energieadvies, die achteraf wordt aangevraagd. Hoewel deze twee onderdelen op de BZK-begroting niet gescheiden zijn, worden in de subsidieregeling wel twee subsidieplafonds gehanteerd. De aanvragen van VvE’s voor energiebesparende maatregelen overstegen ruimschoots het beschikbare subsidieplafond. Door tijdelijk ook het aanvraagloket voor energieadvies te sluiten, kon RVO het daar resterende budget inzetten en doorgaan met het behandelen van reeds ingediende aanvragen voor energiebesparende maatregelen. Kortom: door deze handelwijze hebben reeds ingediende aanvragen van VvE’s doorgang kunnen vinden.
Deelt u de mening dat dit oneerlijk is tegenover de VvE’s die afgelopen maanden opdracht gegeven hebben voor het opstellen van een energieadvies in de verwachting en het vertrouwen dat zij 75 procent van de kosten achteraf vergoed zouden krijgen? Kunt u dit toelichten?
Ik kan mij voorstellen dat de tijdelijke sluiting van de SEEH voor VvE’s die de afgelopen maanden opdracht gegeven hebben voor het opstellen van een energieadvies oneerlijk aanvoelt. Door tijdelijk ook het aanvraagloket voor energieadvies te sluiten, kon RVO echter doorgaan met het behandelen van reeds ingediende aanvragen voor energiebesparende maatregelen. Ondertussen heb ik mij ingezet om zo snel mogelijk te zorgen voor voldoende budget, ook om de SEEH voor VvE’s weer open te kunnen stellen. Dit is gelukt, zodat ook VvE’s die de afgelopen maanden een energieadvies hebben laten opstellen weer subsidie kunnen aanvragen.
Deelt u de mening dat door de stop van de SEEH de verduurzaming van VvE’s in het gedrang komt? Kunt u dit toelichten?
Ik deel deze mening. Daarom heb ik er voor gekozen om, gezien de grote overvraag vanuit VvE’s in 2020, het budget te verhogen. Met dit budget kunnen alle reeds ingediende aanvragen van woningeigenaren en VvE’s worden afgehandeld en wordt het loket voor VvE’s weer geopend. Ik heb dit aan uw Kamer gemeld in mijn brief van 1 maart 2021 en in de antwoorden op de eerdere vragen van de SGP-fractie.
Bent u bereid het loket weer te openen en de subsidiepot met bijvoorbeeld nog eens 14 miljoen euro te verhogen, zodat meer VvE’s kunnen verduurzamen? Zo ja, op welke termijn en met welk bedrag kunt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven en in mijn brief van 1 maart 2021 gemeld, ben ik hier inderdaad toe bereid. Het budget dat in totaal ter beschikking komt voor reeds ingediende en nieuwe aanvragen van VvE’s is ruim 31 miljoen euro. Zodra alle bestaande aanvragen zijn verwerkt, zal bekend zijn welk budget precies resteert voor nieuwe aanvragen. Naar verwachting bedraagt dit voor maatregelen ongeveer 14 miljoen euro. Voor proces- en advieskosten komt een budget van 1 miljoen euro vanaf 2021.
Een promotiefilm voor het songfestival op Bonaire |
|
Chris van Dam (CDA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u een verzoek ontvangen voor het gebruik van een drone voor het maken van een promotiefilm op Bonaire ten behoeve van het Eurovisiesongfestival?1 Zo ja, van wie en wanneer?
Ja. De NOS en de droneoperator hebben de wens om te vliegen met een drone op Bonaire meegenomen in een aanvraag voor een exploitatievergunning voor de uitvoering van vluchten in Nederland.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om Bonaire weer op de toeristische kaart te zetten? Zo ja, in hoeverre zou een promotiefilm over Bonaire uitgezonden tijdens het Eurovisiesongfestival met een bereik van 200 miljoen kijkers daaraan kunnen bijdragen?
Ik deel de mening dat een promotiefilm over Bonaire tijdens het Eurovisiesongfestival een kans is om Bonaire in tijden van crisis te promoten.
Indien u een dergelijk verzoek heeft ontvangen, klopt het dat u daarop negatief heeft gereageerd? Zo ja, wat zijn de overwegingen die ten grondslag liggen aan uw beslissing en welke belangenafweging heeft er plaatsgevonden?
In het besluit Luchtverkeer BES is bepaald dat de gezagvoerder zich aan boord van het luchtvaartuig bevindt. Er is op dit besluit geen mogelijkheid tot het verlenen van ontheffing. Daarom is het vliegen met een drone in het luchtruim boven Bonaire niet toegestaan. Er zijn geen luchtverkeersregels om het veilig vliegen met drones te regelen.
De NOS kan op een conventionele manier beelden maken van het eiland. Ook andere dronevluchten worden pas toegestaan als er voldoende juridische basis is om de veiligheid te garanderen.
Het vliegen met drones op Bonaire wil ik spoedig op een veilige manier mogelijk maken. Daarvoor werk ik samen met experts uit de zes Caribische eilanden aan regelgeving voor drones. Via workshops is een eerste inventarisatie gedaan naar de behoeften ten aanzien van de regelgeving voor de eilanden.
Bij het maken van de regelgeving wordt rekening gehouden met de specifieke kenmerken van Bonaire. Het overgrote deel van Bonaire ligt in de Controle Zone van de internationale luchthaven. Het vliegen met drones in de Controle Zone brengt hoge risico’s met zich mee en vraagt om goede regels om de veiligheid van met name de inkomende bemande luchtvaart te garanderen.
Daarnaast heeft Bonaire een groot natuurgebied met een bijzondere vogelpopulatie. De regels gaan ervoor zorgen dat bijzondere gebieden/vogels beschermd zijn tegen overlast door bijvoorbeeld het dronegebruik boven het gebied alleen te accepteren in periodes waarin dat kan (buiten het broedseizoen) voor bijvoorbeeld specifiek vogeltellingen. Bovendien is het voor de zes eilanden wenselijk om geharmoniseerde regelgeving te hebben, omdat o.a. de eilanden veelal met cruiseschepen dezelfde groepen toeristen krijgen, die zich dan aan dezelfde regels moeten houden, er één opleidingstraject/ registratiesysteem kan worden opgezet voor dronevliegers en de handhavers, en de geografie veel overeenkomsten kent, qua kleinschaligheid, natuurgebieden en aanverwante risico’s.
De experts houden momenteel een informele consultatie bij de stakeholders op hun eiland. Vervolgens zal het voorstel in regelgeving worden omgezet. Als alles naar verwachting verloopt start na de zomer de formele consultatie. Parallel wordt ook een AMvB aangepast.
Is het juist dat u heeft voorgesteld om dan maar met een helikopter over Bonaire te vliegen in plaats van met een minder belastende drone? Zo ja, welke belangenafweging heeft er plaatsgevonden? Heeft u daarin rekening gehouden met het feit dat Bonaire een natuurgebied is?
Vanwege het verbod voor het vliegen van drones in de wetgeving heeft de ILT aan de NOS en de droneoperator de suggestie gedaan om een alternatief te zoeken zoals het gebruik van een helikopter, klein vliegtuig of het filmen op enige andere manier.
Bent u bereid om voor de inzet van een drone voor het maken van eenmalige opnamen ter promotie van Bonaire in dit bijzondere geval een uitzondering te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3. Een ontheffing is niet mogelijk.
Kunt u deze vragen gezien de urgentie binnen één week beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Pas vanaf 18 jaar een coronavaccin: chronisch zieke Milan (16) zit al sinds maart thuis, maar wordt niet ingeënt’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Is de Minister bekend met het bericht «Pas vanaf 18 jaar een coronavaccin: chronisch zieke Milan (16) zit al sinds maart thuis, maar wordt niet ingeënt»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke onderzoeken er op dit moment lopen naar het vaccineren van personen onder de 18 jaar? Kunt u tevens aangeven welke onderzoeken er op dit moment lopen naar het vaccineren van personen onder de 18 jaar met medische indicatie? In welk stadium zijn deze onderzoeken?
De drie vaccins die op dit moment in Nederland ingezet worden voor de COVID-19 vaccinatie campagne (Pfizer/BioNTech, Moderna en AstraZeneca/Oxford) worden op dit moment alle 3 getest bij kinderen onder de 18 jaar.
Pfizer heeft 2200 kinderen van 12–15 aan hun fase 3 studies in de US toegevoegd. Ze hopen tegen de zomer hier resultaten van te hebben. Een studie bij kinderen van 5–12 jaar start in juni, resultaten worden eind 2021 verwacht.
Moderna heeft sinds december 2020 een studie lopen waar 3000 kinderen van 12–17 jaar aan mee doen in de VS. Ze hopen in september 2021 de data beschikbaar te hebben. Voor een studie bij kinderen van 11 jaar en jonger zal een vaccin met een lagere dosering gebruikt worden, de resultaten hiervan worden niet voor 2022 verwacht. Daarnaast is Moderna in de VS gestart met een onderzoek naar de juiste dosering en veiligheid van hun COVID-19 vaccins bij kinderen in de leeftijd van 6 maanden tot 12 jaar.
AstraZeneca/Oxford heeft een veiligheid en immuniteit studie lopen bij 300 kinderen van 6–17 jaar in de UK. Daarnaast heeft Janssen ook een studie lopen bij kinderen van 12–17 jaar oud.
Afhankelijk van de studieresultaten van deze verschillende onderzoeken, zal het EMA besluiten of de vaccins onder de 18 jaar ingezet kunnen worden.
Wordt de Gezondheidsraad om een advies gevraagd met betrekking tot het vaccineren van personen onder de 18 jaar met een medische indicatie?
Op 2 maart jl. heb ik de Gezondheidsraad gevraagd om advies uit te brengen over de mogelijkheid ook personen jonger dan 18 jaar te vaccineren, gegeven dat kinderen en jongeren ook een rol spelen in de verspreiding en het feit dat de nu beschikbare vaccins pas vanaf 16 of 18 jaar gebruikt mogen worden (conform advies EMA). Deze vraag is met name van belang voor kinderen die behoren tot een van de medische risicogroepen. De Gezondheidsraad is daarbij gevraagd welke mogelijkheden er zijn om deze groep te vaccineren, met welk vaccin dat zou kunnen, en of het raadzaam is hun omgeving te vaccineren indien zij zelf geen vaccin kunnen ontvangen. Ik verwacht dit advies begin april te ontvangen.
Kunt u aangeven waarom er voor gekozen is om het vaccin van BioNTech/Pfizer niet aan personen onder de 18 jaar met een medische indicatie toe te dienen, aangezien dit vaccin getest is op, en goedgekeurd voor jongeren vanaf 16 jaar?
Besluitvorming over of ook groepen onder de 18 gevaccineerd gaan worden, volgt na aanvullend onderzoek over de vraag of een vaccin ook geschikt is voor jongeren en kinderen. Dat onderzoek loopt. Ook het EMA zal zich daar dan over moeten buigen.
BioNTech/Pfizer blijkt uit onderzoeken geschikt voor 16 tot 18 jarigen. Deze vaccins zijn vanwege hun goede geschiktheid bij ouderen in lijn met het advies van de Gezondheidsraad gereserveerd voor personen boven de 64 jaar.
Momenteel wordt niet geadviseerd de hoofdroute van de vaccinatiestrategie hierop aan te passen (2e advies OMT-GR2). Het de Gezondheidsraad en het OMT blijven de ontwikkelingen op de voet volgen.
Wat is de ervaring van Finland en het Verenigd Koninkrijk met het vaccineren van kwetsbare jongeren vanaf 16 jaar?
Kwetsbare jongeren vanaf 16 jaar vallen in het VK onder de prioriteitsgroep «at risk» volwassenen tussen de 16 en 64 jaar. Personen in deze groep komen gedurende de eerste fase van de Britse vaccinatiestrategie in eerste instantie in aanmerking voor een BioNTech/Pfizer vaccin, als 6e prioriteitsgroep. Het uitnodigingsproces van personen in deze groep ging eind februari jl. van start. De inzet is momenteel om medio april alle personen in prioriteitsgroep 6 gevaccineerd te hebben (met eerste dosis). N.B. Klinisch extreem kwetsbare personen onder de 70 (waaronder jongeren) zijn hiervan uitgezonderd en vallen onder prioriteitsgroep 4, die al voor medio februari een eerste dosis kon krijgen.
Het Britse Gemengd Comité voor Vaccinatie en Immunisatie (JCVI) heeft gespecifieerd op basis van welke onderliggende gezondheidsproblemen personen tussen de 16 en 64 als «at risk» kunnen worden aangemerkt. Er is geen specifieke informatie bekend over of binnen deze groep gebruik wordt gemaakt van een prioritering op basis van leeftijd of andere kenmerken. Verder is ook geen specifieke informatie bekend over huidige ervaringen van het VK met het vaccineren van kwetsbare jongeren binnen deze groep.
In Finland wordt het BioNTech/Pfizer vaccin aangeboden aan iedereen vanaf 16 jaar en ouder. Omdat de hoeveelheid vaccins momenteel nog beperkt is wordt het vaccin eerst aangeboden aan mensen met verhoogd risico. Half februari is Finland gestart met het vaccineren van de groep 16–69-jarigen met een zeer predisponerende aandoening voor ernstige COVID-19. Deze groep zal naar verwachting eind maart de eerste dosis hebben ontvangen en eind juni de tweede dosis. Voor de leeftijdsgroep 16–18 jarige die onderdeel uitmaken van deze groep zijn geen specifieke ervaringen.
Zijn er momenteel vaccins in ontwikkeling waarbij het aannemelijk is dat zij goedgekeurd en ingezet kunnen worden bij jongeren onder de 18 jaar? Zo ja, welke?
Zie mijn antwoord op uw vraag 2.
Welk perspectief kan personen onder de 18 jaar met medische indicatie geboden worden inzake het krijgen van een COVID-19-vaccin?
Als aangegeven is de Gezondheidsraad om advies gevraagd op dit punt, de mogelijkheid om enkele specifieke groepen tussen de 16 en 18 jaar toch te vaccineren op speciale indicatie wordt zodoende nog bezien. Op basis van de inhoud van dit advies van de Gezondheidsraad neem ik vervolgens een besluit.
De problematiek rondom bemanningswisselingen en vaccinatie van zeevarenden |
|
Remco Dijkstra (VVD), Aukje de Vries (VVD), Hayke Veldman (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «In gesprek met «Havenvrouw van het Jaar» Annet Koster» in Maritiem Nederland van februari 2021?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat niet op alle buitenlandse luchthavens of in de buurt daarvan (snel)testmogelijkheden beschikbaar zijn?
Ja. Hoewel inmiddels op veel buitenlandse luchthavens of in de nabijheid daarvan antigeensneltesten beschikbaar zijn, is dit zeker niet in alle landen het geval.
Begrijpt u dat dit voor onmogelijke uitdagingen zorgt voor zeevarenden, nu zij in bepaalde gevallen drie uur van tevoren op de luchthaven aanwezig moeten zijn en daarmee de tijdsduur van het bewijs van de negatieve coronatest al verlopen is op het moment dat men aan boord van het vliegtuig stapt?
Ik begrijp dat de huidige testvereisten op sommige luchthavens in de wereld tot problemen kunnen leiden. Het OMT heeft in haar 100e advies (12 februari jl.) aangegeven dat een negatieve antigeensneltest een geldigheid heeft van 24 uur. Gelet op dat advies en de problematiek in de uitvoering, heeft het kabinet besloten dat de sneltesttermijn van vier uur verlengd kan worden naar 24 uur.
Hoe kijkt u aan tegen de mogelijkheid om bij aankomst in Nederland een sneltest af te nemen indien geen (snel)testcapaciteit in de buurt van de luchthaven van vertrek is?
Het kabinet is van mening dat het een betere keuze is om reizigers voorafgaand aan hun vliegreis te laten testen in plaats van achteraf. De antigeentest is ingevoerd om – in aanvulling op de verplichte NAAT/PCR-test -de risico’s op de import van het COVID-virus vanuit hoogrisicogebieden verder in te perken. Met een verplichte antigeentest voor vertrek wordt ook de kans op besmetting aan boord van het vliegtuig verder gemitigeerd. Er zijn weinig handhavingsmogelijkheden indien een reiziger een verplichte test bij aankomst weigert. Een Nederlands ingezetene of EU/Schengenburger kan vervolgens niet de toegang tot Nederland worden ontzegd. Met de huidige verplichte antigeentest moet iedere reiziger uit een hoogrisicogebied een negatieve antigeensneltestuitslag laten zien om toegang tot het vliegtuig of passagiersschip te krijgen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Welke andere mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat bemanningswisselingen vlot doorgang kunnen (blijven) vinden?
Het kabinet blijft zich maximaal inzetten om bemanningswisselingen in Nederland doorgang te kunnen laten blijven vinden. Ik heb uw Kamer per brief van 9 november 2020 (Kamerstukken 31 409, nr. 304)) geïnformeerd over de toenmalige situatie met betrekking tot bemanningswisselingen en wat Nederland er aan doet om die mogelijk te blijven maken. De inhoud van deze brief is nog steeds actueel, evenals de Nederlandse situatie voor bemanningswisselingen.
Zoals ik daarnaast aangaf in het antwoord op vraag 3, heeft het kabinet besloten om de termijn voor de antigeensneltest te verruimen naar 24 uur. Hiermee wordt de vlotte doorgang van bemanningswisselingen geborgd.
Herkent u de problematiek rondom vaccineren waar zeevarenden mee te maken hebben?
Ja, ik herken dat het vaccineren van zeevarenden, vanwege o.a. hun internationale samenstelling en wereldwijde reisbewegingen, bijzondere uitdagingen oplevert. Hierover zijn we met de sector in gesprek.
Bent u op de hoogte van het feit dat er bijvoorbeeld op de Filipijnen op zijn vroegst waarschijnlijk pas in 2023 gestart zal worden met vaccineren?
Op basis van informatie van de Nederlandse ambassade ter plaatse is mijn beeld dat in de Filipijnen naar verwachting op korte termijn zal worden gestart met vaccineren (o.a. via COVAX), maar dat volledige vaccinatie mogelijk pas in 2023 het geval zal zijn.
Hoe gaan andere landen om met dit vraagstuk? In hoeverre vindt in internationaal verband overleg hierover plaats?
De vaccinatiestrategie is een nationale aangelegenheid. In EU verband is het vaccineren van zeevarenden onderwerp van gesprek met het oog op het uitwisselen van goede praktijken. Gelet op de bijzondere karakteristieken van deze beroepsgroep (langdurige periode -maximaal 11 maanden- werkzaam op het schip; geen adequate medische voorzieningen op het schip of in de nabijheid bij een eventuele uitbraak; niet op afroep beschikbaar bij een oproep voor een eerste en herhalingsvaccinatie) wordt verkend op welke wijze zeevarenden in de nationale vaccinatiestrategieën passen. Verder heeft de Europese Commissie recent aangekondigd later deze maand met een wetgevend voorstel te komen dat als juridische basis moet dienen voor het gebruik van vaccinatiebewijzen voor internationale reizen. Hierbij wordt ook gekeken naar een bewijs voor de groep personen die nog niet gevaccineerd is of reeds COVID-19 heeft gehad.
Hoe kijkt u aan tegen de eventuele mogelijkheid voor de zeevaart om vaccinatie privaat te regelen?
Voor de uitvoering van de COVID-19 vaccinatiecampagne heeft het kabinet afspraken gemaakt met de GGD’en, huisartsen, ziekenhuizen en instellingsartsen. In de basis zijn deze partijen verantwoordelijk voor de uitvoering van de vaccinatiecampagne. Daarnaast hebben ook andere (private) partijen zich aangeboden om ondersteuning te bieden bij de vaccinaties en bij andere werkzaamheden die nodig zijn om de vaccinaties goed te laten verlopen. De uitvoerende partijen maken zelf de afweging of en hoe zij gebruikmaken van de vele aanbiedingen voor extra personeel.
Ook voor de groepen Nederlanders die moeilijker te bereiken zijn, zoals bijvoorbeeld de zeevarenden, geldt het uitgangspunt dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande vaccinatiestrategie en de bestaande routes. Het RIVM onderzoekt op dit moment met relevante partijen in hoeverre bepaalde groepen, zo ook zeevarenden, in staat zijn om van deze routes gebruik te maken. Hier zijn ook de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Rederijen (KNVR) en Nautilus International, de vakbond voor zeevarenden, en de ministeries van VWS en IenW bij betrokken. Indien hieruit blijkt dat de bestaande uitvoeringspartijen deze groep niet kunnen vaccineren, kan het RIVM de afweging maken of een andere (private) partij wordt betrokken om deze groep te vaccineren.
In hoeverre bent u in gesprek met de sector om bovengenoemde problemen op te lossen? Kunt u de Kamer over de vorderingen van deze gesprekken informeren?
Ik spreek samen met VWS regelmatig met de sector over de knelpunten gerelateerd aan COVID-19. Ik zal uw Kamer informeren op het moment dat er met betrekking tot bovenstaande punten nieuwe ontwikkelingen zijn.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk van elkaar en voor het eerstvolgende coronadebat (10 maart a.s.), beantwoorden?
Ja.
Steun aan buurt- en dorpshuizen voor het jaar 2021. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Merendeel Drentse Dorpshuizen in financiële nood door coronacrisis»?1
Ja ik heb kennis genomen van dit bericht.
Bent u op de hoogte van de precaire financiële situatie van buurt- en dorpshuizen in heel Nederland?
Ja, ik ben op de hoogte van de precaire financiële positie van veel buurt- en dorpshuizen in Nederland.
Bent u bereid ook voor het jaar 2021 – zolang de coronacrisis duurt – de compensatie die op basis van de in mei 2020 aangenomen motie waarmee buurt- en dorpshuizen financiële uitkomst werd geboden door de zogenaamde TOGS-regeling, voor de door de coronamaatregelen misgelopen inkomsten te verlengen?2
Vanaf 12 juni 2020 is de TOGS aangepast aansluitend op bovengenoemde motie en konden ook dorps- en buurthuizen de TOGS-subsidie aanvragen. Voor de TVL juni-september 2020 gold hetzelfde. Voor de latere openstellingen voor de TVL (vierde kwartaal 2020 en eerste kwartaal 2021) en het nog open te stellen tweede kwartaal 2021 konden of kunnen dorps-en buurthuizen, eveneens in aanmerking komen voor TVL. Relevant voor deze groep is ook dat in de TVL (eerste en tweede kwartaal 2021) de minimum subsidie wordt verhoogd van € 750 naar € 1.500 en de ondergrens om in aanmerking te komen, verlaagd van € 3.000 naar € 1.500. De openstelling in het tweede kwartaal 2021 is de laatste openstelling die is voorzien op dit moment.
Gaat u zich inspannen voor aanvullende steun voor dorps- en buurthuizen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunnen buurthuizen financiële steun voor 2021 tegemoet zien? Snapt u dat deze verenigingen snakken naar duidelijkheid?
het kabinet is vooralsnog niet voornemens om naast de compenserende maatregelen via de huidige TVL regeling en de extra compenserende maatregelen van de TVL regeling per april 2021, aanvullende ondersteuningsmaatregelen te treffen. En ja, ik snap dat ook de dorps- en buurthuizen graag duidelijkheid willen.
Deelt u de mening dat de al zorgwekkende financiële situatie van gemeenten en de nieuwe herverdeling van het gemeentefonds ertoe kunnen leiden dat buurthuizen, zwembaden en bibliotheken moeten sluiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Gemeenten zijn een autonome bestuurslaag met een open huishouding. Het college en de raad stellen de begroting op en bepalen waar zij hun middelen aan willen besteden. Ik herken echter de financiële druk bij veel gemeenten op dit moment en ik snap dat dit druk legt op de uitgaven aan voorzieningen voor burgers. Ik deel dan ook dat het van belang is om met medeoverheden tot structurele oplossingen te komen op het gebied van bestuur, financiën en wetgeving zodat medeoverheden voldoende middelen en bevoegdheden hebben om hun taken uit te voeren en in staat zullen zijn een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke opgaven. Het is aan een volgend kabinet om een integraal besluit te nemen over de financiële dossiers die gemeenten raken en de integrale bestuurlijke en financiële verhoudingen. Onderdeel daarvan is ook de herijking van het gemeentefonds.
Deelt u de mening dat bovenstaande voorzieningen cruciaal zijn voor de leefbaarheid en koste wat kost gered moeten worden?
In Nederland is er een breed aanbod aan ontmoetingscentra. Ze bieden, op non-profit basis, ontmoetingsmogelijkheden tussen inwoners, sociaal-culturele activiteiten en in toenemende mate zorg, bijvoorbeeld in de vorm van dagbesteding. Hierdoor zijn deze centra van essentieel belang voor de leefbaarheid en sociale cohesie in dorpen, buurten en wijken. Met de toepassing van de TOGS/TVL wordt het uiterste gedaan om deze sector te ondersteunen.
Het bericht 'Huizen aardgasvrij maken is complex en kost ook meer dan verwacht' |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Huizen aardgasvrij maken is complex en kost ook meer dan verwacht»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het onderzoek van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) waaruit blijkt dat (1) het gemiddeld maar liefst 40.000 euro kost om een woning van het gas af te halen, (2) dat meer dan de helft van deze «investering» niet terug te verdienen is door middel van lagere energielasten en dus niet rendabel is, en (3) dat het onwaarschijnlijk is dat de kosten de komende jaren zullen dalen?
Via de proeftuinen wordt veel geleerd over hoe te komen tot een goede businesscase en wat ervoor nodig is om te komen tot een haalbaar en betaalbaar aanbod. In de markt zijn al positieve ontwikkelingen zichtbaar. Zo gaan een groot aantal consortia van marktpartijen en kennisinstellingen in het kader van de topsector energie de komende paar jaar fors investeren in kostenbesparende innovaties2. Herziening van wet- en regelgeving gericht op het verder ondersteunen van de transitie draagt daar ook aan bij. Zo worden bijvoorbeeld in de voorziene Wet collectieve warmtevoorziening duidelijke spelregels tussen publieke en private partijen vastgelegd, waardoor risico’s voor warmteprojecten beter beheersbaar worden en daarmee projectkosten omlaag gebracht kunnen worden.
Hoe valt deze onbetaalbare duurzaamheidsellende te rijmen met uw «belofte» dat de energietransitie voor iedereen «haalbaar en betaalbaar» zou zijn? Deelt u de conclusie dat dit geen belofte is, maar pure volksverlakkerij?
Nee, ik deel die conclusie niet. De partijen die bij het Programma Aardgasvrije Wijken en het Klimaatakkoord betrokken zijn gaan juist zorgvuldig te werk om een haalbaar en betaalbaar aanbod te kunnen waarborgen.
Deelt u de conclusie dat het effect van het gasvrij maken van woningen op het klimaat te verwaarlozen is, maar dat de financiële gevolgen voor huishoudens des te rampzaliger zijn? Deelt u ook de mening dat het hier niet gaat om klimaatbeleid, maar om wanbeleid dat huishoudens de energiearmoede in stort?
Nee, ik deel die conclusie niet. Het uitvoeren van het Klimaatakkoord is nodig om aan de internationale klimaatafspraken te voldoen en daarmee klimaatverandering tegen te gaan. Een belangrijke doelstelling van het Klimaatakkoord is de gebouwde omgeving aardgasvrij maken. Uitgangspunt bij het realiseren van deze doelstelling blijft dat dit voor huishoudens haalbaar en betaalbaar moet zijn.
Staat u nog steeds achter het doel van het Programma Aardgasvrije Wijken, namelijk het opdoen van kennis en ervaring? Deelt u de mening dat de tot dusverre opgedane kennis en ervaring tot maar een conclusie kunnen leiden, namelijk dat het gasloos maken van woningen onzinnig, onhaalbaar en onbetaalbaar is?
Ja, ik sta achter de doelstelling van het Programma Aardgasvrije Wijken om kennis en ervaring op te doen en te leren hoe de inrichting en opschaling van de wijkgerichte aanpak het beste kan worden vormgegeven. In de voortgangsrapportage over het programma die kortgeleden naar de Tweede Kamer is gestuurd, ga ik in op de leerervaringen tot nu toe. Het is belangrijk de komende jaren de leerervaringen verder te ontsluiten en om te zetten in concrete handvatten voor gemeenten en de betrokken partijen om wijkgericht aan de slag te gaan. Ik deel de genoemde conclusie dan ook niet.
Bent u ertoe bereid onmiddellijk te stoppen met uw rampzalige energietransitie en de bewoners van de door u geselecteerde «aardgasvrije proeftuinen» hier niet langer als proefkonijnen voor in te zetten?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. Juist door nu te investeren in de energietransitie kunnen we later hogere kosten voorkomen. De partijen betrokken bij de proeftuinen hanteren een zorgvuldige aanpak zodat het uitgangspunt van «haalbaar en betaalbaar» voor huishoudens gewaarborgd kan worden. De bewoners van de proeftuinen zijn geen proefkonijnen.
Deelt u de conclusie dat er niets gaat boven een oude, vertrouwde gasaansluiting (de schoonste fossiele brandstof)?
Nee, ik deel die conclusie niet. Om klimaatverandering tegen te gaan moeten gebouwen energiezuiniger worden gemaakt en de aardgasaansluiting geleidelijk aan worden vervangen door een duurzame warmtevoorziening. Dit zal voor een belangrijk deel ook via een wijkgerichte aanpak moeten gebeuren.
Nieuwe fouten met de uitkering van toeslagen |
|
Bart Snels (GL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Belastingdienst weer in de fout: veel te veel toeslag voor arbeidsmigranten»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de in het artikel uiteengezette problemen? Is hier sprake van onrechtmatige overheidsbestedingen? En wat vindt u ervan dat hierdoor een potentieel grote groep mensen in de financiële problemen komt?
Wij streven ernaar iedere toeslaggerechtigde de toeslag toe te kennen waar hij/zij recht op heeft. Wanneer dit onverhoopt niet goed gaat, of wanneer burgers met (hoge) terugvorderingen geconfronteerd worden, betreuren we dat. Graag zetten wij hieronder uiteen hoe het proces rond toekennen van het kindgebondenbudget (kgb) werkt en hoe dit bij arbeidsmigranten in het bijzonder kan uitpakken. Dit geeft op veel van de onderstaande vragen antwoord. Wij verwijzen daarom bij andere antwoorden regelmatig naar dit antwoord.
Jaarlijks hebben circa 1 miljoen huishoudens recht op kgb. Deze toeslag is bedoeld voor mensen met een laag- of middeninkomen en (jonge) kinderen. Dit is vaak een doelgroep waarbij het toeslagenstelsel niet altijd aansluit bij het doenvermogen van de burger.
Voor de vaststelling en toekenning van het kgb gebruikt de Belastingdienst/Toeslagen gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) waarbij alleen die gegevens verwerkt kunnen worden die gekoppeld zijn aan een BSN. Het gebruik van het BSN houdt verband met de geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst/Toeslagen en is voor wat betreft de aanvrager van een toeslag vastgelegd in artikel 1b van het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Daarnaast worden gegevens uit de aanvraag van de belanghebbende zelf gebruikt. Voor specifiek het kgb geldt dat wanneer burgers al een andere toeslag ontvangen (vaak zorgtoeslag) en er wordt kinderbijslag ontvangen, er volgens de wet tevens een aanvraag voor kgb is gedaan. De Belastingdienst/Toeslagen kent daarop kgb toe op basis van gegevens gebruikt bij de vaststelling van de andere toeslag. Deze automatische toekenning is in wetgeving opgenomen om burgers zo goed mogelijk van dienst te zijn.
Het automatisch toekennen en het «voorinvullen» van deze gegevens maakt het voor burgers eenvoudiger om een toeslag aan te vragen en helpt veel fouten bij de aanvraag te voorkomen. Keerzijde van deze werkwijze is dat onvolledige gegevens uit een eerdere aanvraag doorwerken in de aanvraag kgb. Ook is het niet mogelijk om de authentieke gegevens (afkomstig uit de BRP) in de aanvraag aan te vullen of te wijzigen en is de verwerking van gegevens zonder BSN van aanvrager en/of toeslagpartner niet mogelijk.
Het algemene proces werkt zodanig dat als de gegevens uit de BRP en uit de (eerdere) aanvraag juist en volledig zijn, en er wordt voldaan aan de overige voorwaarden, de toeslag op de juiste wijze wordt toegekend. Dit betekent dat als de Belastingdienst/Toeslagen een toeslagpartner kan vaststellen het kgb zonder verhoging voor alleenstaande ouders (de alleenstaande ouderkop, hierna: alo-kop) wordt toegekend. Als er geen toeslagpartner kan worden vastgesteld, wordt kgb inclusief de alo-kop toegekend.2 De alo-kop bedraagt voor 2021 maximaal € 3.242,– per jaar.
Voor de vaststelling van het toeslagpartnerschap worden adresgegevens en gegevens over een eventueel huwelijk of geregistreerd partnerschap en ouder-kindrelaties uit de BRP gebruikt. Voor situaties waarin beide partners in Nederland wonen (als inwoner in de BRP staan met een Nederlands adres èn BSN), kan het toeslagpartnerschap met deze gegevens vrijwel altijd worden vastgesteld.
Wanneer sprake is van een mogelijke partner in het buitenland is een juiste vaststelling en toekenning van het kgb complex en niet altijd goed mogelijk. De BRP (met gegevens over inwoners van Nederland en anderen met een relatie met de Nederlandse overheid, zogenaamde niet-ingezetenen) bevat namelijk niet alle benodigde gegevens om in alle gevallen vast te kunnen stellen of iemand een toeslagpartner in het buitenland heeft:
Het (financiële) belang van het beschikken over de juiste partnergegevens is met de invoering van de alo-kop in 2015 sterk toegenomen. In toenemende mate werd duidelijk dat de vaststelling van kgb in situaties met een buitenlandcomponent niet altijd goed mogelijk is. Vanaf dat moment is gezocht naar oplossingen en zijn maatregelen genomen om het toeslagpartnerschap beter te kunnen vaststellen om daarmee onterechte toekenning van een Alo-kop te voorkomen.
Bij de inwerkintreding van de Wet BRP (als opvolger van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, waarbij de BRP werd uitgebreid met het registreren van gegevens van niet-ingezetenen, bekend als RNI) is bezien of het registeren van de verwantschapsgegevens voor niet-ingezetenen in de BRP tot de mogelijkheden behoorde. Het toenmalige kabinet heeft daar echter niet toe besloten. Dit omdat er onvoldoende zekerheid was dat deze gegevens op een acceptabel niveau van actualiteit en juistheid gehouden zouden kunnen worden.
In reactie daarop is in 2015 een tijdelijke oplossing, de zogenaamde verwantschapsquery, ontwikkeld. Met behulp van deze query biedt de SVB de Belastingdienst/Toeslagen signalen over (buitenlandse) partnergegevens waarover de SVB beschikt op grond van haar taak om de samenloop met buitenlandse gezinsbijslagen vast te stellen.3 Voor deze taak is o.a. de aanwezigheid van een (werkende) partner in het thuisland relevant. Via zusterorganisaties in het buitenland laat de SVB buitenlandse registraties van persoonsgegevens en partnergegevens verifiëren die nodig zijn voor de beoordeling van het recht op kinderbijslag. Op basis van deze gegevens kan de Belastingdienst/Toeslagen in een aantal gevallen alsnog een toeslagpartner (in het buitenland) in de eigen systemen registreren. Deze informatie-uitwisseling tussen de SVB en de Belastingdienst/Toeslagen is daarmee behulpzaam maar is niet sluitend en biedt geen structurele oplossing:
Specifiek voor statushouders met een partner in het buitenland is het mogelijk gemaakt dat zij op verzoek kunnen afzien van de Alo-kop. De reden hiervoor is dat vluchtelingen als gevolg van hun situatie vaak niet meer beschikken over (een betrouwbare kopie van) de relevante documentatie. Het is daarom niet (altijd) mogelijk aan hun partner een BSN toe te kennen dat de Belastingdienst/Toeslagen nodig heeft om een partner te kunnen registreren. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarvoor een samenwerkingsconvenant met VluchtelingenWerk Nederland, die deze verzoeken namens vluchtelingen kan indienen.
Sinds maart 2021 kunnen toeslaggerechtigden met een partner in het buitenland de partnergegevens bij de Belastingdienst/Toeslagen aanleveren middels een formulier op de site. Daarbij worden gegevens (een huwelijksakte, een partnerschapsakte of een door een notaris opgemaakt samenlevingscontract) uitgevraagd waarmee de Belastingdienst/Toeslagen de toeslagpartner kan vaststellen en registreren in de eigen systemen. De Belastingdienst/Toeslagen kan ervoor kiezen de partner vervolgens als niet-ingezetene te laten registreren in de BRP.4 De partner verkrijgt daarmee een BSN dat noodzakelijk is voor de verwerking van de partnergegevens in de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen. De vindbaarheid en de toelichting bij het formulier zijn recent op de site van de Belastingdienst/Toeslagen verbeterd.
Naar aanleiding van de Beleidsdoorlichting Tegemoetkoming Ouders5 is het proces van verrekening van de buitenlandse bijslagen en het controleren van (partner)gegevens in het buitenland met het oog op vereenvoudiging en verbetering onderzocht. De Belastingdienst/Toeslagen, SVB en onze beide departementen hebben op basis daarvan verschillende oplossingsrichtingen geformuleerd. Het voornemen was om voor de zomer van 2020 de oplossingsrichtingen uitgewerkt te hebben en mogelijke eerste verbetervoorstellen te kunnen doen. Als gevolg van de Coronacrisis en de herstelactie van het kgb6 is dit niet gelukt. Wij verwachten dit jaar met de uitwerkingen en eventuele voorstellen tot verbetering te komen.
Naast verbetering van het uitvoeringsproces zet het kabinet in op een verbetering van de registratie in de BRP van niet-ingezetenen, waaronder arbeidsmigranten. In het kader van de Ontwikkelagenda BRP vindt een aantal acties plaats om de registratie van niet-ingezetenen in de BRP te verbeteren:
Hoeveel arbeidsmigranten hebben sinds 2015 aangegeven door het niet registreren van een partner te veel kindgebonden budget te ontvangen? Betreft het hier alle 5.000 arbeidsmigranten die een beroep doen op de Wet op het Kindgebonden Budget (WKB) maar als alleenstaande ouders geclassificeerd zijn? Waarom wel/niet?
Het is niet bekend hoeveel arbeidsmigranten hebben aangeven dat zij onterecht een alo-kop hebben ontvangen. Dit wordt niet geregistreerd. In totaal is aan circa 5.000 alleenstaande ouders waarvan het kind niet in Nederland woont kgb toegekend. Hierbij gaat het niet uitsluitend om arbeidsmigranten, maar bijvoorbeeld ook om grensarbeiders.
Hoeveel geld ontvangen de in het artikel genoemde personen gemiddeld te veel? Voor een hoe lange periode hebben deze mensen gemiddeld een teveel aan kindgebonden budget ontvangen? Klopt het dat dit vaak jarenlang doorgaat, zoals het artikel schetst? Wat is het totaal aan te veel uitgekeerde toeslagen voor deze groep sinds 2015? Hoeveel van dit te veel uitgekeerde bedrag is daadwerkelijk teruggevorderd?
Wij kennen de situaties uit het artikel niet en kunnen er daarom niet specifiek op ingaan. Ook in het algemeen is niet bekend hoeveel arbeidsmigranten teveel kgb ontvangen omdat dit niet geregistreerd wordt. Wel is bekend dat in totaal aan circa 5.000 alleenstaande ouders waarvan het kind niet in Nederland woont kgb wordt toegekend. Hierbij gaat het niet uitsluitend om arbeidsmigranten, maar bijvoorbeeld ook om grensarbeiders.
Hoe kan het dat bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) bekend is dat arbeidsmigranten een partner hebben in het thuisland maar dit niet in de systemen voor het uitkeren van toeslagen verwerkt is? Is hier geen juridische grondslag voor of wordt dit gewoon niet gedaan? En waarom niet?
De gegevens over een partner in het buitenland waarover de SVB beschikt uit gronde van haar taak om de samenloop met buitenlandse gezinsbijslagen vast te stellen9, worden aan de Belastingdienst/Toeslagen middels de verwantschapsquery beschikbaar gesteld. Hiermee kan de Belastingdienst/Toeslagen in een aantal gevallen alsnog een toeslagpartner (in het buitenland) in de eigen systemen registreren. Deze informatie-uitwisseling tussen de SVB en de Belastingdienst/Toeslagen is daarmee behulpzaam maar is niet sluitend en biedt geen structurele oplossing. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Welke concrete stappen zijn er genomen om de informatie-uitwisseling tussen de Sociale Verzekeringsbank en de Belastingdienst te verbeteren? Wanneer zijn deze stappen gezet? Hoe kan het dat de SVB tegelijkertijd erkent dat het op dit moment nog steeds fout gaat? Welke stappen gaat u zetten om dit zo spoedig mogelijk te regelen?
Naast de verwantschapsquery is het proces van verrekening van de buitenlandse bijslagen en het controleren van (partner)gegevens in het buitenland met het oog op vereenvoudiging en verbetering onderzocht. De Belastingdienst/Toeslagen, SVB en onze beide departementen hebben op basis daarvan verschillende oplossingsrichtingen geformuleerd. Een te onderzoeken mogelijkheid is de SVB een taak te geven in het uitvragen van partnergegevens voor de vaststelling van het kgb. Wij verwachten dit jaar met de uitwerkingen en eventuele voorstellen tot verbetering te komen.
Waarom vaart de Belastingdienst op haar eigen gegevensadministratie terwijl die van de SVB evident een hogere accuraatheid heeft? Erkent u dat hierdoor onnodig fouten gemaakt worden?
De Belastingdienst/Toeslagen gebruikt voor de vaststelling en toekenning van het kbg gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP), gegevens uit de aanvraag van de belanghebbende zelf en in sommige gevallen ook uit de verwantschapsquery van de SVB. Deze laatste gegevens zijn niet altijd van voldoende kwaliteit om als hard gegeven voor de vaststelling van het kgb te beschouwen. Ook wijken de partnerdefinities in de sociale zekerheid af van die in de fiscale wetgeving waardoor de registratie van een partner bij de SVB niet automatisch betekent dat er sprake is van een toeslagpartner voor het kgb.
Kunt u meer zeggen over het project van het Ministerie van SZW, de SVB en de Belastingdienst om de uitvoering van internationale casussen te vereenvoudigen? Wat zijn hier de beoogde doelen en hoe worden die behaald? Wat is de samenhang tussen dit project en de beschreven problematiek?
Naar aanleiding van de Beleidsdoorlichting Tegemoetkoming Ouders10 is het proces van verrekening van de buitenlandse bijslagen en het controleren van (partner)gegevens in het buitenland met het oog op vereenvoudiging en verbetering onderzocht. Een onderdeel daarvan is de problematiek met de toekenning van de alo-kop. De SVB, de Belastingdienst/Toeslagen en onze beide departementen hebben op basis daarvan verschillende oplossingsrichtingen geformuleerd. Wij verwachten dit jaar met de uitwerkingen en eventuele voorstellen tot verbetering te komen.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat de Belastingdienst «niet gelooft» dat personen te veel kindgebonden budget ontvangen, zoals beschreven in het genoemde artikel, als belastingadviseurs de Belastingdienst opbellen om hierop te wijzen? En waarom gaat de Belastingdienst door met het uitkeren van te hoge toeslagen zelfs als al het ondersteunende bewijs schriftelijk wordt doorgestuurd?
Wijzigingen kunnen uitsluitend worden doorgevoerd indien vaststaat dat dit op verzoek van de burger is. Wanneer een adviseur belt, kan dit niet altijd met zekerheid worden vastgesteld. Daarnaast is het niet altijd mogelijk gegevens per telefoon te wijzigen, bijvoorbeeld als de wijziging met authentieke gegevens onderbouwd moet worden. In dat geval wordt de burger gewezen op de wijze waarop deze wijziging schriftelijk kan worden doorgevoerd. De situatie die in het artikel wordt genoemd zijn ons niet bekend.
Hoe kan het dat een persoon voor 2021 kindgebonden budget ontvangt terwijl er in december 2020 aangekondigd is dat die persoon hier geen recht op had, zoals in het genoemde artikel beschreven wordt? Wat is hier misgegaan? Komt dit vaker voor?
Deze situatie uit het artikel is ons niet bekend.
Waarom registreert de Belastingdienst zelf pas een partner van de arbeidsmigrant op het moment dat deze partner naar Nederland komt en zich bij de gemeente inschrijft? Is dit staand beleid? Is hier een ambtelijke instructie voor? Zo ja, kan deze aan de Kamer toegestuurd worden? Zo nee, impliceert dit dan willekeur? Waarom wel/niet?
De toeslagpartner kan alleen worden vastgesteld als de relevante partnergegevens (op de juiste wijze) bekend zijn en opgenomen in de systemen van de Belastingdienst. Deze zijn niet altijd op het moment van de aanvraag bekend. Wanneer deze partnergegevens later beschikbaar komen bijvoorbeeld omdat de partner zich in Nederland vestigt en registreert in de BRP, wordt voor Belastingdienst/Toeslagen het partnerschap bekend en is het mogelijk het toeslagpartnerschap vast te stellen. Wij verwijzen u ook naar het antwoord op vraag 2.
Wat is de gemiddelde behandeltijd van de 200 tot 250 verzoeken die de Belastingdienst elk jaar krijgt om de extra hoge toeslag te laten stoppen? Klopt de vaststelling van ervaringsdeskundigen dat dit proces tot wel een half jaar kan duren? Waarom gaat de Belastingdienst pas overstag als er tig brieven gestuurd zijn, en lopen arbeidsmigranten en hun belastingadviseurs op dit punt tegen een bureaucratische muur op?
Arbeidsmigranten of administratiekantoren worden als zij contact opnemen met de Belastingdienst/Toeslagen zo goed mogelijk geholpen om de registratie van de partnergegevens in de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen en de registratie van de partner zelf mogelijk te maken. Dat kan echter alleen wanneer de toeslaggerechtigde en zijn/haar partner beschikt over (een kopie van) de relevante documentatie. Dit kan daarom niet uitsluitend over de telefoon en duurt daarmee langer, afhankelijk van de beschikbaarheid van de noodzakelijke documentatie.
Zodra de mutatie heeft plaatsgevonden, is deze binnen 24 uur zichtbaar in MijnToeslagen. De nieuwe beschikking volgt regulier binnen één maand na de mutatie. Vervolgens ontvangt de burger bij de eerst volgende betaling11 het aangepaste bedrag (dus zonder alo-kop). Als de mutatie net na het moment van het opmaken van beschikkingen wordt gedaan dan schuift de ontvangst van de nieuwe beschikking een maand op. Voor zover bekend, hebben wij geen signalen dat verzoeken niet worden opgevolgd.
Wat is uw reactie op het gegeven dat er steeds meer arbeidsmigranten zijn die helemaal geen toeslagen meer willen, omdat het meer ellende oplevert dan gemak? Wat zegt dit over de dienstbaarheid van de Belastingdienst?
Als arbeidsmigranten geconfronteerd worden met hoge terugvorderingen als gevolg van situaties waarin zij onterecht een alo-kop hebben ontvangen kan dat erg ingrijpend zijn. Zeker als zij zich in een kwetsbare (financiële) situatie bevinden. Dat betreuren wij. Alles is erop gericht om, binnen de beperkingen die er zijn, te voorkomen dat onterecht een alo-kop wordt toegekend en burgers geconfronteerd worden met hoge terugvorderingen.
Hoeveel arbeidsmigranten die binnen de in het artikel uiteengezette casus vallen zijn in de financiële problemen gekomen door hoge terugvorderingen? Hoe wordt dit bijgehouden? Komen deze mensen in aanmerking voor een minnelijke schuldsanering? Waarom wel/niet?
Dat is niet bekend. In zijn algemeen geldt dat alle burgers bij een terugvordering in ieder geval een standaard betalingsregeling wordt aangeboden. Ook kunnen zij verzoeken om een betalingsregeling op maat waarbij rekening gehouden wordt met de betalingscapaciteit van die burger.
Hoe gaat voorkomen worden dat een grote groep arbeidsmigranten in de financiële problemen komt doordat ze alsnog grote bedragen van soms wel tienduizenden euro’s moeten terugbetalen omdat ze door fouten bij de Belastingdienst te veel toeslagen hebben ontvangen? Hoe voorkomen we op dit punt een verdere uitbreiding van de toeslagenaffaire?
Als arbeidsmigranten geconfronteerd worden met hoge terugvorderingen wanneer partnergegevens beschikbaar komen, betreuren wij dat. Helaas is dit de uitkomst van een toeslagenstelsel met voorschotten, sterke inkomensafhankelijkheid en veel complexe grondslagen in combinatie met een automatische verwerking van gegevens die sterk afhankelijkheid zijn van een volledige en juiste registratie van partnergegevens die niet makkelijk voor handen zijn.
Kunt u en wilt u een groep mogelijke slachtoffers in deze casus tegemoetkomen, omdat zij in de problemen zijn gekomen door het handelen van de Belastingdienst? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Alles is erop gericht om, binnen de beperkingen die er zijn, te voorkomen dat onterecht een alo-kop wordt toegekend en burgers geconfronteerd worden met hoge terugvorderingen. Burgers die wel te maken krijgen met terugvorderen hebben 24 maanden om het onterecht ontvangen bedrag terug te betalen. Mochten ze dat niet kunnen dan kunnen ze een betalingsregeling op maat krijgen.
Hoe verklaart u dat de Belastingdienst al sinds 2016 ervan wist dat dit ook bij arbeidsmigranten speelde, maar het probleem nog steeds niet opgelost is? Welke acties zijn in de tussentijd op dit punt ondernomen? Wanneer en op welke manier heeft u zich er persoonlijk mee bemoeid om dit zo snel mogelijk op te lossen? Waarom is er in het voorjaar van 2020 geen oplossing gekomen, terwijl dit wel beloofd was?
Dit is helaas het gevolg van het huidige toeslagenstelsel met voorschotten, sterke inkomensafhankelijkheid en veel complexe grondslagen in combinatie met een automatische verwerking van gegevens die sterk afhankelijkheid zijn van een volledige en juiste registratie van partnergegevens die niet makkelijk voor handen zijn. Sinds 2015 zijn oplossingen onderzocht en verbeteringen doorgevoerd:
Op dit moment wordt het proces van verrekening van de buitenlandse bijslagen en het controleren van (partner)gegevens in het buitenland met het oog op vereenvoudiging en verbetering onderzocht. De SVB, de Belastingdienst/Toeslagen en onze beide departementen hebben op basis daarvan verschillende oplossingsrichtingen geformuleerd. Het voornemen was om voor de zomer van 2020 de oplossingsrichtingen uitgewerkt te hebben en mogelijke eerste verbetervoorstellen te kunnen doen. Als gevolg van de Coronacrisis en de herstelactie van het kgb12 is dit niet gelukt. Wij verwachten dit jaar met de uitwerkingen en eventuele voorstellen tot verbetering te komen.
Is er sinds 2016 op enig moment contact geweest met de Algemene Rekenkamer over deze problematiek, gegeven dat het hier gaat om de rechtmatigheid van overheidsuitgaven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was daar de uitkomst van?
De Algemene Rekenkamer heeft in haar verantwoordingsonderzoek 201913 bij de jaarverslagen van het Ministerie van Financiën en van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid opgenomen dat bij de uitvoering van de Toeslagen door de Belastingdienst sprake is van een inherente onzekerheid over de juistheid van de toeslaguitgaven in verband met de afhankelijkheid van door belanghebbenden verstrekte informatie aan de Belastingdienst. Deze onzekerheid doet geen afbreuk aan het oordeel van de Algemene Rekenkamer over de financiële informatie, omdat er een stelsel aan maatregelen is ingericht om het risico van misbruik en oneigenlijk gebruik zoveel mogelijk te beperken. Deze onzekerheid is niet nader kwantificeerbaar.
Hoe kan het dat het tot nu toe niet aan de Tweede Kamer gemeld is dat beschreven problemen niet alleen voor vluchtelingen, maar ook bij arbeidsmigranten speelden? Is hier sprake van het foutief informeren van de Kamer? Waarom wel/niet?
Vanaf de invoering van de alo-kop in 2015 is de complexiteit van het proces van verrekening van de buitenlandse bijslagen en het controleren van (partner)gegevens in het buitenland bekend. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de:
Wat gaat u doen om de beschreven problematiek zo spoedig mogelijk te verhelpen? Wanneer gaan we daar de resultaten van zien?
Naast de maatregelen die in de loop van de tijd reeds zijn genomen, is recent de site van de Belastingdienst/Toeslagen aangepast zodat arbeidsmigranten beter de weg kunnen vinden in het registeren van de partner in het buitenland. Ook wordt op korte termijn de informatievoorziening aan arbeidsmigranten op de site WorkinNL.nl uitgebreid. In meer algemene zin zet het in op een verbetering van de registratie in de BRP van niet-ingezetenen, waaronder arbeidsmigranten. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u voorgaande vragen één voor één beantwoorden en binnen drie weken retour sturen?
In verband met nader onderzoek en afstemming is een beantwoording binnen drie weken helaas niet gelukt. Op 24 maart 2021 is hiervoor een uitstelbrief verzonden.
De sloop van een Palestijns dorp |
|
Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Keer op keer wordt Humsah al-Fawqa gesloopt, terwijl EU-vertegenwoordigers toekijken»?1
Ja.
Wat is uw reactie nu het in de noordelijke Jordaanvallei gelegen Palestijnse dorpje Humsah al-Fawqa voor de zoveelste keer is gesloopt door Israël, waardoor ruim zeventig mensen dakloos zijn geworden? Veroordeelt u dit illegale optreden van Israël?
Nederland en de EU zijn zeer bezorgd over de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen in de bezette gebieden, waaronder in Humsah al-Fawqa. In de VN-Mensenrechtenraad heeft de EU zich krachtig uitgesproken tegen het nederzettingenbeleid en de sloop van Palestijnse huizen. De Nederlandse vertegenwoordiger in Ramallah heeft samen met de EU en andere Europese vertegenwoordigers op 5 februari 2021 een bezoek aan Humsah al Fawqa gebracht om de gevolgen van Israëlisch ingrijpen te zien en hun zorgen hierover te uiten. Daarnaast hebben de EU-lidstaten die momenteel in de VN Veiligheidsraad zitten of net hun termijn hebben afgerond, samen met Noorwegen en het VK, Israël opgeroepen af te zien van nieuwe sloop en humanitaire toegang te geven tot de gemeenschap van Humsah al-Fawqa.
Israël geeft aan dat het de bewoners van Humsah al-Fawqa in hun eigen belang tracht te verplaatsen. Humsah al-Fawqa bevindt zich in een gebied dat door Israël is aangemerkt als militair oefengebied, en verplaatsing zou volgens Israël noodzakelijk zijn voor de eigen veiligheid van de bewoners. Het kabinet is echter van mening dat dit geen geoorloofde grond onder het bezettingsrecht betreft, aangezien het houden van militaire oefeningen niet valt onder dwingende militaire redenen.
Ziet u net als de indieners van deze vragen ook een patroon van continu voortgaande sloop van Palestijnse gebouwen in Palestina, waaronder alleen al vorig jaar vele honderden?
Afgaande op gegevens van OCHA is er de afgelopen jaren sprake van een stijging in de sloop van Palestijnse gebouwen, met name in Area C en Oost-Jeruzalem. Het aantal sloopgevallen en in beslag genomen goederen nam volgens OCHA voor het vierde jaar op rij toe: van 420 in 2017 naar 849 in 2020.
Hoe kijkt u erop terug dat u al jaren kritiek uit op de sloop van Palestijnse, niet zelden met EU-steun totstandgekomen, gebouwen en projecten, maar dat Israël hier desondanks mee doorgaat?
Nederland zet zich actief in voor een gezamenlijke Europese reactie ten aanzien van sloop van Palestijnse gebouwen. Bijvoorbeeld door EU-demarches bij de Israëlische autoriteiten, of bezoeken van Europese diplomaten aan Palestijnen die bedreigd worden met sloop of gedwongen uithuiszetting.
Zou u in EU-verband aan willen dringen op stevige maatregelen tegen Israël als de sloop van Palestijnse gebouwen voortgaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de Autoriteit Persoonsgegevens de noodklok luidt om de stijging van het aantal hacks bij datalekken. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het aantal meldingen van hacking, phishing en malware bij datalekken het afgelopen jaar met 30% is gestegen ten opzichte van het voorgaande jaar?1
Ja.
Hoe verklaart u dat de overheid, meer dan ooit, persoonsgegevens heeft afgegeven of verstuurd aan de verkeerde ontvanger? Wat wordt er concreet aan gedaan om dit soort fouten te voorkomen?
Deze vraag ziet op de constatering in de Rapportage datalekken 2020 van de AP dat het aantal meldingen van datalekken vanuit de overheid is gestegen en dat deze stijging vooral komt doordat er meer persoonsgegevens zijn afgegeven of verstuurd aan een verkeerde ontvanger.
De constatering heeft betrekking op de openbare sector als geheel, waardoor het moeilijk is om dit punt toe te schrijven aan een specifiek deel daarvan. Ook wordt uit de rapportage niet duidelijk wat de oorzaak is van (de stijging van) het verkeerd versturen van persoonsgegevens; het kan bijvoorbeeld een menselijke fout betreffen of een onjuiste registratie van een e-mailadres. Dat neemt niet weg dat bij de overheid wordt geïnvesteerd in het verhogen van de beveiliging van informatie en dus ook in de beveiliging van persoonsgegevens. Concreet loopt bij de overheid de implementatie van de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO). Onderdeel van de BIO is het verhogen van het beveiligingsbewustzijn van medewerkers.
Hebben de Autoriteit Persoonsgegevens en de politie genoeg capaciteit om alle meldingen van hacks, phishing en malware goed te onderzoeken? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Het opsporen van cybercriminaliteit is geen taak van de AP. De AP houdt toezicht op de uitvoering van de AVG. Als door een datalek inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van burgers, dan is een bedrijf verplicht daarvan een melding te doen bij de AP. De AP kan naar aanleiding van de melding onderzoek doen naar het datalek en eventueel een boete opleggen. In het onderzoek dat door KPMG is uitgevoerd naar de capaciteit en de financiële middelen van de AP is geconcludeerd dat er nog te veel onzekerheden aanwezig zijn om voor de AP tot een eenduidige, meerjarige, vooruitkijkende capaciteitsraming te komen. Ik voer gesprekken met de AP om te zorgen dat haar datapositie wordt verbeterd, om zodoende meer zicht te krijgen op de benodigde capaciteit (brief aan TK van 1 maart 2021, kenmerk 3218059).
Indien aan het datalek een misdrijf – zoals een hack, phishing, malware of een datadiefstal – ten grondslag ligt dan wordt het bedrijf aangemoedigd daarvan aangifte te doen bij de politie. Voor de opsporing van cybercrime beschikt de politie over het Team High Tech Crime van de Landelijke Eenheid en de cybercrimeteams in de regionale eenheden. Deze laatste zijn met gelden uit het Regeerakkoord de afgelopen jaren met 100 fte uitgebreid. Daarnaast is 45 fte ingezet om de aanpak verder te versterken, bijvoorbeeld voor het verbeteren van de intelligence. De politie werkt met een fenomeenaanpak, waarbij zij proactief kijkt naar de brede bestrijding van specifieke cybercrime-fenomenen. Zeker gezien de digitalisering van onze samenleving is het aannemelijk dat cybercrime zal toenemen. Daarom wordt naast opsporing ook ingezet op alternatieve interventies met publieke en private partners, zoals verstoring en preventie.
Hoeveel fte hebben de Autoriteit Persoonsgegevens en politie om zelf actief op zoek te gaan naar hacks en datadiefstallen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel van de in het bericht genoemde 1.173 meldingen van hacks en datadiefstallen hebben opvolging gekregen bij de politie? In hoeveel van die gevallen zijn ook daadwerkelijk daders opgespoord en straffen opgelegd?
De meldplicht van datalekken staat los van een mogelijke aangifte van datadiefstal. Het is daarom niet mogelijk om vast te stellen welke meldingen bij de AP hebben geleid tot opsporing en/of vervolging. Uiteraard worden burgers, organisaties en bedrijven die het slachtoffer zijn van datadiefstal aangemoedigd om aangifte te doen, zodat daders opgespoord kunnen worden.
Wat is uw reactie op de suggestie dat veel schade beperkt of zelfs voorkomen had kunnen worden als «meerfactorauthenticatie» was gebruikt bij het inlogproces? Zou meerfactorauthenticatie dan niet de standaard moeten zijn om in te loggen? Bent u bereid te kijken naar manieren om meerfactorauthenticatie de norm te maken bij online inlogprocedures?
Meerfactorauthenticatie is in beginsel veiliger dan toegangscontrole waarbij een enkele factor voor authenticatie wordt gebruikt. Daarom adviseren het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC), het DTC en www.veiliginternetten.nl meerfactorauthenticatie te gebruiken waar dat wordt aangeboden en wordt hier aandacht aan besteed in bewustwordingsactiviteiten bij specifieke doelgroepen. Daarnaast adviseert het NCSC aan systeemeigenaren meerfactorauthenticatie zo veel mogelijk aan te bieden. In het kader van het publieke-private Convenant Preventie Cybercriminaliteit spreken de ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Justitie en Veiligheid met diverse publieke en private partijen onder meer over hoe meerfactorauthenticatie breder kan worden gebruikt.
De uitzending van Zembla inzake financiële ouderenmishandeling |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Zembla van donderdag 25 februari jl. over financiële ouderenmishandeling?1
Ja.
Klopt het dat de beleidsmatige aanpak van financiële ouderenmishandeling volgens de wet een verantwoordelijkheid is van lokale overheden (gemeenten)?
Ja, dat klopt. Gemeenten zijn onder de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld. Deze wet bevat geen eisen over de invulling van deze verplichting voor specifieke vormen van huiselijk geweld, waaronder ouderenmishandeling.
Klopt het dat «de overheid uitgaat van minstens 30.000 gevallen van financiële ouderenmishandeling» per jaar? Deelt u de analyse dat dit slechts «het topje van de ijsberg» is?
Uit het prevalentieonderzoek van Regioplan, uitgevoerd in 20182 blijkt dat naar schatting 1 op de 20 thuiswonende ouderen (5,5%) ooit te maken heeft gehad met ouderenmishandeling en dat jaarlijks 1 op de 50 ouderen slachtoffer (2,0%) wordt.3 De meest gerapporteerde vorm van ouderenmishandeling is financieel misbruik, dat bij ongeveer 3% van de ouderen voorkomt.
Ik deel de analyse dat dit slechts de bekende gevallen zijn. Ouderenmishandeling ligt veelal in de taboesfeer, ouderen durven niks te zeggen uit schaamte, of er liggen bijvoorbeeld ingewikkelde familierelaties aan ten grondslag. De onderzoekers gaven in het prevalentieonderzoek aan dat, gezien de beperkingen van het onderzoek, er helaas goede grond is aan te nemen dat de prevalentiecijfers van 5,5% sinds het 65e levensjaar en 2,0% in 2017 een ondergrens betreft en dat mogelijk een groter deel van de 65-plussers in Nederland te maken krijgt met ouderenmishandeling, waaronder financieel misbruik.
Zijn er signalen bekend dat financiële ouderenmishandeling het afgelopen jaar is toegenomen als gevolg van de (maatregelen omtrent) de coronacrisis?
Op landelijk niveau zijn deze signalen niet bekend. Het aantal adviesvragen en meldingen van ouderenmishandeling bij Veilig Thuis is niet toegenomen ten opzichte van dezelfde periode een jaar eerder. Tegelijkertijd kunnen we er wel vanuit gaan dat het risico op financieel misbruik toeneemt tijdens de coronacrisis, door de grotere mate van afhankelijkheid van ouderen van hun omgeving en beperkte sociale contacten.
Hoe vaak komt het voor dat het financieel uitbuiten van ouderen leidt tot strafrechtelijke vervolging?
Vormen van financiële uitbuiting zoals diefstal, verduistering, valsheid in geschrifte of oplichting vallen onder de vermogensdelicten en zijn strafbaar op grond van het Wetboek van Strafrecht (artikelen 225 e.v., 311, 312, 321 e.v., en 326). Van strafbare feiten kan aangifte worden gedaan bij de politie en daarmee kan de strafrechtketen worden ingezet. Het OM heeft vervolgens de beslissingsbevoegdheid om te vervolgen. Het OM houdt niet bij in hoeveel zaken vervolging wordt ingesteld naar aanleiding van aangiftes van financieel misbruik tegen ouderen.
Deelt u de mening dat vriendschappelijke en/of familiaire banden kunnen bijdragen aan het ontbreken van een gerede pakkans voor de criminelen die ouderen financieel uitbuiten? Deelt u de mening dat de pakkans veel te laag is?
Ouderenmishandeling is een vorm van geweld in afhankelijkheidsrelaties, waarbij ingewikkelde familierelaties, een hoge mate van afhankelijkheid van de oudere, en schaamte voor het feit dat hen dit overkomt een rol spelen. Dit maakt het voor het slachtoffer moeilijk om het probleem bespreekbaar te maken en hulp te zoeken, waardoor meldingen bij Veilig Thuis en de politie uitblijven. Het is onacceptabel dat mensen in de zogenaamde vertrouwde omgeving van de oudere misbruik maken van hun kwetsbare positie.
Ik heb van de politie echter geen signalen ontvangen dat, wanneer melding of aangifte is gedaan, de pakkans lager is (of dat de bewijsvoering moeilijker is) in gevallen waarbij sprake is van familiaire of vriendschappelijke banden tussen slachtoffer en verdachte. De politie neemt signalen van financiële uitbuiting zoals diefstal, verduistering, valsheid in geschrifte of oplichting gericht tegen kwetsbaren zoals ouderen, serieus en pakt aangiften zo adequaat en vlot mogelijk op. Indien er een signaal is dat de oorsprong van de financiële uitbuiting in de vriendschappelijke en/of familiare kring van de betrokkene ligt, wordt Veilig Thuis geïnformeerd om in overleg met partners de juiste hulp en inzet te bepalen.
In hoeveel Nederlandse gemeenten is een goed geëquipeerde «lokale alliantie» actief ter bestrijding van financiële ouderenmishandeling? Beschouwt u dit aantal als een mislukking van het beleid? Indien nee, waarom niet?
Ik heb op landelijk niveau geen exact overzicht beschikbaar van alle actieve lokale allianties. Het bereik van de lokale alliantie verschilt: sommige lokale allianties zijn in één gemeente actief, andere allianties werken op regionaal niveau.
Naar schatting zijn ruim 60 lokale allianties actief of in de fase van oprichting. Dit beschouw ik als een redelijk resultaat van het beleid in de afgelopen jaren. Gezien de rol van lokale allianties is het van belang dat de allianties worden versterkt waar nodig (bijvoorbeeld op het gebied van continuering) en dat zij in verbinding zijn met de gemeenten. Het beleid van gemeenten rond ouderenmishandeling is continu in ontwikkeling. In de projectenpool 2020–2021 van het programma Geweld hoort nergens thuis hebben bijvoorbeeld regio Kennemerland en West-Veluwe Vallei projecten gehonoreerd gekregen om specifiek aandacht te geven aan financieel misbruik.
Eind vorig jaar is een handreiking ouderenmishandeling gepubliceerd voor gemeenten, ontwikkeld in samenwerking tussen VWS, Movisie en regionale projectleiders van Geweld hoort nergens thuis, waarin ook de lokale allianties een plek hebben. Gemeenten hebben hiermee concrete handvatten om aan de slag te gaan met het versterken van de aanpak van financieel misbruik. Een lokale alliantie kan daarin een belangrijk onderdeel zijn.
Is het juist dat er geen landelijke aansturing plaatsvindt om ervoor te zorgen dat er in alle gemeenten een actieve en goed geëquipeerde «lokale alliantie» wordt opgericht, ter bestrijding van de verfoeilijke praktijken van individuen die ouderen financieel uitbuiten?
Zoals ook beantwoord in vragen 5 en 6 van het lid Bergkamp over dit onderwerp: gemeenten zijn onder de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld.5 Deze wet bevat geen gedetailleerde eisen over hoe deze verplichting moet worden ingevuld voor specifieke vormen van geweld, waaronder ouderenmishandeling. Het beleggen van deze verantwoordelijkheid bij gemeenten heeft als doel dat zij beleid kunnen inrichten naar lokale omstandigheden en met lokale samenwerkingspartners.
Gemeenten hebben de vrijheid om hun beleid op andere wijze en met andere instrumenten vorm te geven. Ik ben dan ook niet voornemens om specifieke acties in te zetten gericht op het realiseren van allianties in alle gemeenten, of om acties op te zetten als onderdeel van landelijke aansturing van de aanpak.
Dat neemt niet weg dat ik van mening ben dat lokale allianties toegevoegde waarde hebben en als goed voorbeeld onder de aandacht gebracht dienen te worden van gemeenten die zo’n alliantie niet hebben. Ik wil gemeenten ook aanmoedigen om bestaande lokale allianties te versterken. Daarbij is het belangrijk om de lokale allianties te zien binnen de bredere lokale aanpak van ouderenmishandeling en de kracht van de «bottom-up» strategie te behouden. Het kan daarin een belangrijk instrument zijn bij de preventie en aanpak van financieel misbruik, waar gemeenten een ondersteunende rol in kunnen spelen, of zoals in sommige gevallen, een voortrekkersrol. De vorm en uitwerking hangt af van de lokale context.
Samen met de VNG doe ik een uitvraag bij verschillende gemeenten over wat zij nodig denken te hebben voor het versterken van de aanpak ouderenmishandeling, inclusief financieel misbruik. Op basis van deze uitvraag zal ik samen met de VNG bezien hoe gemeenten hierin het beste ondersteund kunnen worden.
Deelt u de mening dat goed geëquipeerde «lokale allianties» in staat zijn om gevallen van financiële ouderenmishandeling te signaleren en te stoppen?
Ja, ik deel die mening. Onderzoek van Regioplan uit 20194 bevestigt dat lokale allianties een belangrijke rol kunnen spelen in het voorkomen van financieel misbruik. Het rapport geeft aan dat de meerwaarde van een lokale alliantie is dat zij specifieke expertise kan inbrengen vanuit met name de private partijen en die kan combineren met kennis vanuit publieke partijen. Door de inbreng van specifieke kennis via de lokale alliantie kan financieel misbruik in de praktijk eerder gesignaleerd worden. Daarnaast geeft het rapport aan dat lokale allianties hierbij een ondersteunende rol kunnen hebben voor Veilig Thuis in die regio.
In ditzelfde rapport komt naar voren dat meerdere allianties nauw samenwerken met de gemeenten en in een enkel geval is de gemeente een van de organisaties die het voortouw nemen binnen de lokale alliantie.
Deelt u de mening dat in elke Nederlandse gemeente een goed geëquipeerde lokale alliantie ter bestrijding van financiële ouderenmishandeling actief moet zijn? Bent u bereid om maatregelen te nemen waarmee dit doel binnen een jaar wordt bereikt? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de landelijke «aansturing» van het beleid ten aanzien van financiële ouderenmishandeling zodanig op te voeren, dat er in alle Nederlandse gemeenten een actieve «lokale alliantie» totstandkomt? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat een relatief klein subsidiebedrag voor «lokale allianties» ter bestrijding van financiële ouderenmishandeling, een enorm positief effect kan hebben op het aantal actieve «lokale allianties» en op de effectiviteit van het beleid?
Met een relatief klein budget kunnen lokale allianties inderdaad een positief effect hebben op het leven van ouderen. Niet alleen in het signaleren van gevallen waar het mis is gegaan, maar zeker ook in de preventieve en voorlichtingsrol. Lokale professionals, bijvoorbeeld de wijkagent en de notaris, weten elkaar, wanneer zij onderdeel zijn van een lokale alliantie, te vinden als er een vermoeden is van financieel misbruik.
Kunt u toelichten waarom «lokale allianties» geen gebruik maken van de netwerken van ouderenbonden?
Het is per lokale alliantie verschillend welke partijen deelnemen en een bijdrage leveren aan de aanpak op lokaal niveau. De ouderenbonden KBO-PCOB, Nationaal Ouderenfonds, NOOM en Anbo zijn betrokken bij een aantal lokale allianties en zijn op landelijk niveau vertegenwoordigd in de Brede Alliantie Financieel Veilig Ouder Worden. Dit is een samenwerkingsverband tussen banken, maatschappelijke partijen, ouderenbonden, notarissen, Veilig Thuis en andere betrokken partijen in de aanpak. Ik ben bereid samen met de VNG in gesprek te gaan met deze ouderenbonden om te bespreken wat de ouderenbonden en hun netwerk van vrijwilligers zouden kunnen betekenen voor lokale allianties.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met ouderenbonden die een lokaal vrijwilligersnetwerk hebben en ervoor te zorgen dat die betrokken worden bij bestaande «lokale allianties» en bij het opzetten van nieuwe allianties?
Zie antwoord vraag 13.
Zijn er succesvolle «lokale allianties»? Zo ja, wie heeft daar de regie gehad en worden die best practices gedeeld met andere gemeenten?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 8 van het lid Bergkamp, zijn vanuit het programma Geweld hoort nergens thuis verschillende acties ondernomen voor uitwisseling tussen gemeenten. Zo is op 18 februari jl. een webinar georganiseerd voor regionale projectleiders en gemeenteambtenaren om goede voorbeelden uit te wisselen, waaronder over financieel misbruik en de samenwerking met lokale allianties. Tijdens deze bijeenkomst werden een aantal lokale allianties die al lange tijd succesvol samenwerken uitgelicht, waaronder de lokale alliantie in Meppel. In deze alliantie heeft een aantal partijen het voortouw genomen, waaronder de gemeente Meppel, de Rabobank, lokale notarissen, advocaten en bewindvoerders en een lokale zorggroep en welzijnsorganisatie (Noorderboog en Welzijn MensenWerk).
Wat zijn de (overhead)kosten en de beleidsmatige kosten van het «aanjaagteam» precies geweest sinds de start? Welke productie is precies geleverd door het «aanjaagteam»?
Als onderdeel van het programma Ouderen in Veilige Handen, hebben twee «aanjaagteams» lokale allianties versterkt op landelijk niveau. Dit waren opdrachten verleend aan Seastarters in 2017 (totaalkosten: € 29.700 excl. btw) en in 2018 (totaalkosten: € 99.600 excl. btw).
De twee teams hebben het aantal lokale allianties vergroot en daarbij ook de verbinding met de gemeenten gezocht. Veel lokale allianties hadden praktische ondersteuning nodig bij het enthousiasmeren van het lokale veld, het organiseren van een startbijeenkomst en het informeren van betrokkenen. Ik ben tevreden over de beweging die het aanjaagteam teweeg heeft gebracht. Nu is het aan de gemeenten om de verbinding te maken met het lokale beleid rondom de ouderen en in te zetten op bestendiging en doorontwikkeling van het beleid op het gebied van ouderenmishandeling en financieel misbruik in het bijzonder. Samen met de VNG ben ik hierover in gesprek met gemeenten en neem ik ook de vraag mee of en zo ja in welke vorm zij daarbij ondersteuning kunnen gebruiken.
Bent u tevreden over de inzet en de aanpak van uw «aanjaagteam?»
Zie antwoord vraag 16.
Het WK voetbal in Qatar |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Herinnert u zich dat de Tweede Kamer op 25 februari jl. een motie heeft aangenomen waarin wordt verzocht om, vanwege abominabele arbeidsomstandigheden, in 2022 geen afvaardiging van de regering te sturen naar het Wereldkampioenschap (WK) voetbal in Qatar en hierover in overleg te gaan met andere landen?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe u deze motie uit gaat voeren?
Nederland moet zich nog kwalificeren voor het WK voetbal in Qatar in 2022. Volgens het kwalificatieschema zal hier november 2021 meer bekend over zijn. Uitvoering van de motie is op dit moment derhalve nog niet aan de orde.
Met welke landen bent of gaat u in overleg over uitvoering van de motie?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom benadrukt u dat Qatar al stappen heeft gezet om de situatie voor de arbeidsmigranten te verbeteren?2 Erkent u dat deze stappen ruim onvoldoende zijn? Erkent u dat 6500 zichzelf doodgewerkte arbeiders, waar tot nu toe sprake van is, simpelweg onacceptabel zijn?
Het kabinet is van mening dat dergelijke misstanden betreurenswaardig zijn en ongevallen vanwege slechte arbeidsomstandigheden te allen tijde voorkomen dienen te worden. In het kader van de samenwerkingsovereenkomst tussen Qatar en de International Labour Organization (ILO) heeft de Qatarese overheid de afgelopen jaren verschillende arbeidshervormingen doorgevoerd om de situatie van arbeidsmigranten te verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn de afschaffing van het exit-visum vereiste, zodat werknemers zonder toestemming van hun werkgever het land kunnen verlaten, invoering van een non-discriminatoir minimumloon, en de afschaffing van de No Objection Certificate, waardoor werknemers zonder toestemming van hun werkgever van baan kunnen wisselen.
De uitvoering van deze hervormingen blijft echter een punt van zorg dat het kabinet regelmatig aan de Qatarese autoriteiten overbrengt. Internationale (mensenrechten)organisaties geven aan dat het van belang is samenwerking en kritische dialoog voort te zetten, teneinde duurzame veranderingen in de situatie van arbeidsmigranten in Qatar te realiseren.
Data over arbeidsgerelateerde ongevallen worden door verschillende (overheids)instanties in Qatar verzameld op een niet eenduidige wijze. De ILO meldt dat Qatar een gestandaardiseerd systeem aan het ontwikkelen is voor het definiëren en registreren hiervan. Qatarese autoriteiten geven op basis van de aanwezige data aan dat de 6.500 doden niet eenduidig zijn toe te schrijven aan de bouwwerkzaamheden voor het WK sinds de toewijzing daarvan aan Qatar in 2010. In gesprekken met stakeholders, waaronder de internationale gemeenschap en (mensenrechten) organisaties, wordt deze duiding bevestigd.
Kunt u aangeven wat u allemaal gaat doen om, zoals u dat verwoordt, «Qatar de goede kant op te bewegen»? Wat is uw doel en wat wilt u concreet bereiken voor de arbeiders en hun nabestaanden?
Het kabinet beoogt door middel van constructief kritisch beleid, waarbij samenwerking en dialoog centraal staan, duurzame positieve verandering te faciliteren op het gebied van mensenrechten en specifiek de positie van arbeidsmigranten. Verandering die verder reikt dan het WK voetbal 2022 en in alle sectoren van de samenleving doorwerking heeft.
Dit onderwerp is ter sprake gekomen in reguliere contacten tussen Minister Blok en Minister Al Thani. Tevens stonden mensenrechten en specifiek de positie van arbeidsmigranten, op de agenda van de bilaterale politieke consultaties van februari jl. tussen Nederland en Qatar en zijn de zorgen naar aanleiding van de recente berichtgeving recentelijk wederom overgebracht. Op (hoog)ambtelijk niveau wordt regelmatig gesproken met mensenrechten- en internationale organisaties en diplomatieke vertegenwoordigingen, waaronder ambassades van zendende landen, om over een goede informatiepositie te beschikken en gezamenlijk verbeteringen te bewerkstelligen.
Nederland ondersteunt concreet de Qatarese samenwerking met de ILO om de positie van arbeidsmigranten te bevorderen door middel van het delen van kennis en expertise. Het ministerie organiseerde in 2019 een missie naar Nederland voor de Qatarese arbeidsinspectie om inzicht te bieden in hoe de Nederlandse arbeidsinspectie te werk gaat met het oog op versterking van de lokale capaciteit. In 2020 organiseerde het ministerie in samenwerking met het Qatarese Ministerie van SZW, de ILO en de Sociaal Economische Raad in Nederland een reeks medezeggenschapstrainingen voor arbeidsmigranten die zitting hebben in Joint Committees (de Qatarese variant van een medezeggenschapsraad). De trainingen dienden om beter inzicht te bieden in participatierechten en samenwerking tussen arbeiders en management te versterken. Het ministerie werkt momenteel aan een tweede reeks medezeggenschapstrainingen, waar personeelszaken, financiën en veiligheid en gezondheid op het werk centraal zullen staan.
Hoe staat u tegenover de suggestie om iedereen die profiteert van het WK bij te laten dragen aan financiële compensatie voor de slachtoffers en hun nabestaanden? Wilt u zich, samen met alle relevante partijen, hiervoor inspannen?3
Het laten bijdragen aan financiële compensatie voor slachtoffers en hun nabestaanden door iedereen die profiteert van het WK is een nobel streven, maar praktisch uitdagend. Qatar heeft wetgeving omtrent financiële compensatie na arbeidsgerelateerde letsels en sterfgevallen. De WK organisatie voert deze regeling uit en heeft in individuele gevallen ook onafhankelijk onderzoek naar de compensatie laten doen. In gesprekken met deze organisatie is grotere transparantie hierover aangemoedigd.
Waarom wordt er zoveel in geïnvesteerd om handel met Qatar te stimuleren, waaronder een digitale handelsmissie onder uw leiding?4
De misstanden ten aanzien van de arbeidsomstandigheden in Qatar zijn al langer bekend en hebben vanzelfsprekend de aandacht van het kabinet. Nederland brengt de zorgen over de positie van arbeidsmigranten stelselmatig over, op politiek en hoogambtelijk niveau. Naar aanleiding van de zorgelijke berichten over arbeidsmigranten bij de bouw van voetbalstadions in Qatar heeft de Minister voor BHOS besloten om de digitale handelsmissie naar Qatar, die gepland stond van 22 maart tot en met 1 april 2021, uit te stellen.
Tegelijkertijd richt Nederland zich nog steeds op politieke en economische samenwerking en dialoog met Qatar. Nederlandse bedrijven die zaken willen doen in Qatar kunnen dus ook gebruik maken van ondersteuning door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De Golfregio, inclusief Qatar, is een politiek strategische regio en prioritaire markt in de handelsagenda van het kabinet. De regio kent uitdagingen op terreinen waar Nederlandse bedrijven veel expertise hebben. Denk aan watertekorten, transitie naar hernieuwbare energie en afhankelijkheid van voedselimport. Het kabinet ondersteunt Nederlandse bedrijven om deze uitdagingen te adresseren en kansen te verzilveren.
Het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights naleven. Het kabinet zet daarom ook in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau.
Deelt u de mening dat het ongepast is zo sterk in te zetten op handel met Qatar als de arbeidsomstandigheden in dat land nog het beste te vergelijken zijn met moderne slavernij? Bent u bereid de handelsmissie niet door te laten gaan en in plaats daarvan bedrijven juist op te roepen niet te profiteren van de slavenarbeid in Qatar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De keuze om digitale uitzendingen van culturele evenementen als elektronische dienst te beschouwen. |
|
Renske Leijten , Peter Kwint |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het commentaar van professor Wolf in het Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht (NTFR) op de antwoorden op eerder door ons gestelde vragen over de keuze voor het hoge btw-tarief van 21 procent over digitale uitzendingen van culturele evenementen in plaats van het lage btw-tarief van 9 procent?1
Ja
Hoe beoordeelt u de zaak-Geelen, zoals in het commentaar aangehaald, waarin een digitale uitzending van een cultureel evenement werd beschouwd als een cultureel evenement in plaats van een elektronische dienst? Volgt dit naar uw mening ook uit de btw-richtlijn? Zo nee, waarom is deze keuze destijds gemaakt?
Ja ik ken deze zaak. Hieruit is niet af te leiden dat alle live streaming is uitgezonderd van het begrip elektronische diensten. Ik licht dit hieronder graag toe.
De Btw-richtlijn bevat een expliciet verbod op toepassing van een verlaagd tarief voor elektronische diensten. Elektronische diensten zijn onder meer: de levering van «muziek of films» en «uitzendingen of manifestaties op het gebied van cultuur of ontspanning»2. Ook het «ontvangen van radio of televisieprogramma’s die verspreid worden via het internet of een soortgelijk elektronisch netwerk (IP-streaming), tenzij de uitzending van die programma’s samenvalt met de uitzending ervan via een radio en televisienetwerk» vallen daarbinnen3. Die uitzondering hangt samen met het toegestane verlaagde tarief voor de ontvangst van radio en televisie-uitzendingen via de traditionele netwerken. Hieruit is niet af te leiden dat alle live streaming is uitgezonderd van het begrip elektronische diensten.
De zaak Geelen (HvJ 8 mei 2019, nr. C-568/17) gaat om het aanbod van interactieve erotische webcamoptredens door een Nederlandse ondernemer aan Nederlandse klanten. Daarbij gaat de zaak om de vraag of deze dienst niet in Nederland belast is als de optredende modellen zich in het buitenland bevinden. Het Hof van Justitie EU (hierna: het Hof) onderkent op basis van eerdere jurisprudentie een complexe, uit meerdere componenten bestaande vermakelijkheidsdienst, die in dit geval materieel plaatsvindt daar waar de dienstverrichter is gevestigd. Dit is een bijzondere oplossing voor deze specifieke situatie. In deze zaak is niet beoordeeld of een digitale uitzending van een cultureel evenement een elektronische dienst kan zijn. Weliswaar heeft de Hoge Raad aan het Hof gevraagd of genoemde activiteit een elektronische dienst is, maar die vraag is door het Hof uiteindelijk niet beantwoord vanwege gebrek aan belang. De kwalificatie als elektronische dienst was alleen relevant geweest als de afnemers van Geelen zich buiten Nederland zouden bevinden4, of als een dergelijke kwalificatie van invloed zou zijn op het btw-tarief. Elektronische diensten en erotische optredens zijn in Nederland allebei uitgezonderd van het verlaagde tarief. Uit het casuïstische arrest Geelen kan dan ook niet worden afgeleid of digitale culturele evenementen elektronische diensten zijn.
Bent u bereid op basis van deze beoordeling de tarifering van digitale uitzendingen van culturele evenementen te herzien? Zo nee, bent u bereid in deze uitzonderlijke omstandigheden een uitzondering te maken en niet te wachten op jarenlange Europese onderhandelingen over een wijziging? Zo nee, waarom interesseert het lot van de culturele sector u zo weinig?
Het kabinet trekt zich het lot aan van alle sectoren die getroffen worden door deze pandemie. Zo ook de culturele sector. Om die reden heeft het kabinet ook een set aan generieke en specifieke maatregelen getroffen om de sector te ondersteunen. Echter, een goedkeuring van het verlaagd btw-tarief op digitale culturele evenementen vindt geen steun in het arrest-Geelen en zou op dit moment in strijd zijn met de Btw-richtlijn. Het kabinet is daarom niet voornemens hiervoor op dit moment te voorzien in wettelijke maatregelen. Dit zou overigens ook uitstralingseffecten hebben naar alle andere elektronische diensten buiten de culturele evenementen (bijvoorbeeld het streamen van muziek, series en films). Daarbij ontstaan afbakeningsproblemen. Er is namelijk geen duidelijk afgebakende definitie van de prestatie «online culturele diensten». Daarin kan ook niet goed worden voorzien binnen de meeromvattende categorie elektronische diensten. Wel heeft Nederland – net als een aantal andere lidstaten – bij de onderhandelingen over de Richtlijn tarieven ervoor gepleit om lidstaten meer beleidsruimte te geven om het lage btw-tarief toe te passen op online culturele evenementen en daarbij afbakeningskaders te geven. De onderhandelingen over deze richtlijn worden door de huidige voorzitter van de Raad van de EU voortvarend opgepakt. Op dit moment is niet te zeggen wanneer de onderhandelingen tot een afronding komen.
Hoe beoordeelt u het onderzoek dat uitwijst dat gemeenten de coronasteun aan gemeenten voor culturele doeleinden dikwijls gebruiken voor andere zaken?2
Voor zover ik heb kunnen nagaan is er geen representatief inventariserend onderzoek gedaan naar de besteding van de extra middelen die aan gemeenten zijn verstrekt voor de ondersteuning van de lokale culturele infrastructuur. Er zijn mij momenteel ook geen gemeenten bekend die het besluit hebben genomen om deze middelen in te zetten voor andere zaken.
Blijft u daarmee bij uw eerdere antwoord dat de ondersteuning voor de cultuursector die verloopt via gemeenten, die in deze tijd door de rampzalige decentralisaties vooral bezig zijn met het dichten van gaten in de begroting, afdoende is?
De maatregel om extra middelen voor gemeenten beschikbaar te stellen voor de ondersteuning van de lokale culturele infrastructuur is één onderdeel van het totale pakket aan maatregelen uit het tweede steunpakket voor cultuur van in totaal € 414 miljoen. Het kabinet ondersteunt de culturele sector daarnaast via generieke maatregelen en heeft daarnaast extra middelen beschikbaar gesteld voor specifieke maatregelen voor de sector tot en met 1 juli 20216. Het kabinet is van oordeel dat deze maatregelen gezamenlijk voor de ondersteuning van de culturele sector afdoende zijn voor deze periode en ziet geen aanleiding deze te wijzigen.