Kunt u op korte termijn zorgen voor actuele cijfers over de bereikbaarheid van telefoon en internet op het platteland?1
In mijn brief van 17 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de beschikbaarheid van vaste digitale connectiviteit waarmee telefonie en internet mogelijk zijn.2 In 2020 kon bijna 99% van de huishoudens in Nederland beschikken over een vaste verbinding van tenminste 100 Mbps en circa de helft over 1 Gbps. Op www.overalsnelinternet.nl/breedbandkaart kan de beschikbaarheid ook worden geraadpleegd per provincie, gemeente of individueel adres.
Met betrekking tot de dekking van de mobiele netwerken wijs ik allereerst op de dekkingskaarten die de mobiele netwerkaanbieders op hun eigen websites hebben staan.3 In aanvulling daarop wordt er momenteel gewerkt aan het creëren van een kaart die weergeeft waar er in Nederland dekking is van tenminste één van de bestaande drie mobiele netwerken. De consultatie van de regelgeving waarmee de mobiele netwerkaanbieders in de toekomst verplicht worden om de informatie te verstrekken die nodig is om deze kaart te maken is op 23 juni jl. gestart en loopt t/m 18 augustus.4 De informatie uit deze kaart geeft tevens indicaties voor waar de mobiele bereikbaarheid van 112 buitenhuis mogelijk ontbreekt.
In aanvulling hierop heeft Agentschap Telecom in 2015 (praktijk)onderzoek gedaan naar de mobiele bereikbaarheid van 112 in het bijzonder. Die kaart kunt u terugvinden in het jaarverslag van Agentschap Telecom.5 Het is aannemelijk dat de mobiele bereikbaarheid van 112 sindsdien verder is verbeterd. Zo zijn er sinds 2015 gemiddeld genomen elk jaar antenne-opstelpunten bij gekomen om de netwerkdekking te verbeteren, zorgen technologische innovaties ervoor dat de netwerkdekking beter wordt, zijn er met de 700 MHz-band aanvullende frequenties bij gekomen die nog verder reiken en minder last hebben van obstakels, en is het bellen naar 112 via WiFi bij sommige aanbieders al mogelijk en binnenkort verplicht.
De bestaande informatie en de kaart waar reeds aan wordt gewerkt geven samen een actueel beeld van de bereikbaarheid van telefoon en internet in heel Nederland, waaronder ook het platteland. Zoals in de beantwoording van de vragen van uw collega van Dijk is toegelicht is het verwachting dat de kaart in het voorjaar van 2022 beschikbaar komt.
Kunt u aangeven wie er aansprakelijk is wanneer een burger komt te overlijden of ernstig gehandicapt raakt door het niet kunnen bereiken van 112 door een slechte bereikbaarheid van telefoon en internet?
Aansprakelijkheid kan op verschillende manieren worden vastgesteld en is, uiteindelijk, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarnaast is aansprakelijkheid in eerste instantie een zaak tussen de betrokken partijen zelf. De betrokken partijen kunnen immers overeenstemming bereiken over wie aansprakelijk is voor de geleden schade, bijvoorbeeld als één van de partijen aansprakelijkheid erkent. Als de betrokken partijen geen overeenstemming bereiken over de (mate van) aansprakelijkheid, kunnen zij de kwestie voorleggen aan de civiele rechter. De civiele rechter zal dan aan de hand van de vorderingen en de inbreng van de betrokken partijen de (mate van) aansprakelijkheid vaststellen. Omdat het in eerste instantie aan betrokken partijen is, en in tweede instantie aan de civiele rechter, is het voor mij niet mogelijk noch wenselijk om deze hypothetische vraag concreet te beantwoorden.
Kunt u op korte termijn uitleggen wat de overheid doet om ervoor te zorgen dat er 100 procent bereikbaarheid van telefoon en internet is voor iedereen in Nederland?
Zoals in de beantwoording van vraag 1 is toegelicht heb ik uw Kamer bij brief van 17 mei jl. geïnformeerd over de voortgang van de beschikbaarheid van vaste digitale connectiviteit, wat zowel internet als telefonie omvat.
Voor wat betreft de dekking van de mobiele netwerken wijs ik op de beantwoording van de vragen van het lid Van Dijk (2021Z06404). Zoals daar is uitgelegd is 100% bereikbaarheid via mobiele netwerken in de praktijk onmogelijk. Niettemin wordt er voortdurend gestreefd naar het verbeteren van de netwerkdekking. Zo is in de Multibandveiling van vorig jaar een dekkingseis verbonden aan de 700 MHz-vergunningen die de mobiele netwerkdekking verder zal verbeteren.6
Waar het de bereikbaarheid van 112 betreft zijn er bovendien bijzondere maatregelen getroffen. Zo is het mogelijk om 112 via elk mobiel netwerk te bellen. Je bent dus niet afhankelijk van de netwerkdekking van je eigen aanbieder. Dus de bereikbaarheid van 112 is zo goed als de drie mobiele netwerken bij elkaar. Het bereik van die gezamenlijke dekking wordt zichtbaar in de kaart waar aan wordt gewerkt, zoals genoemd in de beantwoording van vraag 1. Die kaart zal indicaties opleveren voor waar mogelijk nog geen buitenhuisdekking voor de bereikbaarheid van 112 bestaat. Hier bovenop is 112 zelfs te bereiken zonder SIM-kaart of mobiel abonnement, maar ook via buitenlandse netwerken, wat de bereikbaarheid in de grensstreken verbetert. Om de bereikbaarheid van 112 nog verder te vergroten heeft de Autoriteit Consument en Markt besloten dat per 1 juli 2021 alle mobiele netwerkaanbieders bellen naar 112 via WiFi-netwerken moeten ondersteunen. Dit verbetert de bereikbaarheid van 112 binnenshuis. Gebruikers moeten dan wel een mobiel toestel gebruiken dat in staat is om gebruik te maken van deze functionaliteit, dat geschikt is voor het netwerk van de aanbieder, en mogelijk wat instellingen in het toestel aanpassen. Dat kan men nakijken op de website van deze aanbieders.7 Tot slot wordt er gewezen op de tips die op de website van de rijksoverheid staan vermeld voor mensen die problemen hebben met de bereikbaarheid van 112.8
Het bericht 'Nederlandse ontwikkelingshulp vloeide naar Palestijnse terreurgroep' |
|
Mariëlle Paul (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Hoe verklaart u dat Nederlands ontwikkelingsgeld in de Palestijnse gebieden zou zijn gebruikt om terrorisme te financieren, zoals een rapport van een Israëlische veiligheidsdienst suggereert?1 Wat gaat u doen om dit zo snel mogelijk stop te zetten en in de toekomst te voorkomen?
Het kabinet verwacht van alle partners waarmee wordt samengewerkt dat zij zich niet schuldig maken aan terrorisme, aanzetten tot geweld, haat zaaien of andere activiteiten die strijdig zijn met vigerende wetgeving en het Nederlands buitenlands beleid.
Het ministerie neemt berichten over mogelijke banden met terroristische organisaties en/of fraude serieus. Het kabinet heeft uw kamer op 12 mei jl. per brief geïnformeerd over de van Israël ontvangen informatie over vermeende banden tussen Palestijnse organisaties en de PFLP. De Israëlische informatie waarop het artikel in EW gebaseerd is, betreft met name informatie over Health Work Committee (HWC), en is gebaseerd op verhoren van (oud-)medewerkers van deze organisatie. Nederland steunt HWC niet. Zoals aangegeven in de brief van 12 mei, worden naast UAWC twee organisaties genoemd die indirect gefinancierd worden door Nederland. Daarbij moet worden opgemerkt dat een van deze twee alleen maar voorkomt op een toegevoegd overzicht van Palestijnse organisaties die door Europese donoren ondersteund worden, zonder dat in de inhoudelijke delen van de ontvangen informatie naar deze organisatie verwezen wordt.
Israël heeft het ministerie gezegd de informatie over UAWC zelf te willen delen met het t.b.v. het externe onderzoek ingeschakelde onderzoeksbureau Proximities, en heeft dat ook gedaan. De ontvangen informatie over de twee indirect door Nederland gesteunde organisaties is door het ministerie aandachtig geanalyseerd. De informatie is algemeen van aard en beschrijvend, en bevat geen concrete voorbeelden of bewijzen van hoe zij met Nederlandse financiering mogelijk PFLP daadwerkelijk gesteund zouden hebben. In het artikel van EW lijkt te worden gesuggereerd dat er nog andere documenten («papieren sporen») bestaan over mogelijke banden tussen door Nederland gesteunde organisaties en PFLP. Het ministerie heeft Israël gevraagd dergelijke stukken te delen, maar de Israëlische ambassadeur in Den Haag heeft in antwoord daarop te kennen gegeven dat de Israëlische overheid daar niet over beschikt. Voorts heb ik tijdens mijn telefonische felicitatiegesprek met de nieuwe Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken, Yair Lapid, verzocht om informatie – mits die toch voorhanden is. Ik heb die boodschap herhaald tijdens mijn gesprek met hem en marge van de RBZ op 12 juli jl. Lapid zegde hierop toe informatie – indien aanwezig – graag met Nederland te willen delen, en erop toe te zullen zien dat gedeelde informatie voldoende solide is. Daarnaast heeft Nederland onmiddellijk navraag gedaan bij de Israëlische autoriteiten over de Israëlische inval bij het UAWC-kantoor in Ramallah – op 7 juli jl. – en daarbij andermaal onderstreept dat indien er nieuwe informatie beschikbaar is over UAWC, Nederland die graag zou ontvangen.
Gezien de ernst van de beschuldiging en de mogelijke gevolgen als iemand of een organisatie beschuldigd wordt van steun aan terrorisme, hecht het ministerie groot belang aan onderbouwing van een eventuele beschuldiging met bewijs dat inzichtelijk is voor de beschuldigde en zijn of haar advocaten en getoetst wordt door een rechter. Zie bijvoorbeeld de antwoorden van Minister Verhagen d.d. 23 maart 2009 (Aanhangsel van de Handelingen 2008–2009, nr. 2047).
Voordat Nederland of de EU overgaan tot een financiële bijdrage vindt er vooraf een controle plaats. Tijdens de uitvoering wordt toezicht gehouden door veldbezoeken, inhoudelijke en financiële rapportages en onafhankelijke audits. Hieruit zijn geen gevallen bekend waarbij bleek dat de organisaties Nederlandse of Europese bijdragen zouden hebben overgemaakt of doorgesluisd naar PFLP of andere Palestijnse terroristische organisaties.
De EU heeft het antifraude bureau OLAF gevraagd uit voorzorg te bezien of het in van Israël ontvangen materiaal aanleiding ziet om nader onderzoek te doen naar de organisaties genoemd in de overlegde informatie. Zoals aangegeven in de brief van 12 mei jl. wacht het kabinet het resultaat van het EU-verzoek aan OLAF af.
Waarom heeft u de Israëlische inlichtingen over de banden tussen het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina en hulporganisaties in de Palestijnse gebieden niet laten meewegen bij uw beslissing om twee weken geleden de opgeschorte betalingen aan Palestijnse boerenorganisaties te hervatten, die sinds juli vorig jaar waren opgeschort vanwege vermoedens van terroristische banden?
Zoals bekend heeft het kabinet vanwege de aanklacht tegen twee oud-medewerkers van UAWC voor mogelijke betrokkenheid bij de dodelijke bomaanslag van augustus 2019 een extern onderzoek ingesteld naar mogelijke banden tussen PFLP en UAWC, en verdere betalingen aan UAWC opgeschort.
Het besluit om boeren en ondernemers alsnog te betalen voor gedane arbeid is genomen om te voorkomen dat zij aanzienlijke economische schade leiden bij nog langer uitstel van betaling, te midden van de COVID-19 pandemie. In de brief van 12 mei aan uw Kamer heeft het kabinet dit toegelicht. Voornoemde betalingen vinden plaats buiten UAWC om, zonder dat er financiële middelen bij UAWC terecht komen. Een onafhankelijke auditor is gevraagd om controles te doen vooraf en achteraf op deze betalingen aan de boeren en aannemers.
Waarom heeft u de informatie van de Israëlische veiligheidsdienst slechts doorgespeeld aan een Europees onderzoeksteam? Hoe verhoudt dit zich tot de verantwoordelijkheid die we als Nederland hebben er zeker van te zijn dat onze ontwikkelingsgelden niet verkeerd worden besteed, laat staan aan terroristische activiteiten?
Zoals aangegeven in de brief van 12 mei heeft Ministerie van Buitenlandse Zaken de door Israël geleverde informatie zelf geanalyseerd. Daarnaast heeft Israël de informatie gedeeld met de EU, dat het EU Bureau voor Fraudebestrijding
«OLAF» gevraagd heeft de informatie te bestuderen. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Wanneer heeft u de betreffende informatie van Israël ontvangen? Komt die informatie overeen met de inhoud van het EW Magazine-artikel? Heeft u als follow-up navraag gedaan bij Israël? En heeft u over het rapport van de Israëlische veiligheidsdienst nog contact gezocht met andere landen? Zo ja, met welke landen en wanneer?
Zoals aangegeven in de brief van 12 mei heeft het ministerie de informatie ontvangen op 5 mei jl. De ontvangen informatie komt grotendeels overeen met de inhoud van het EW Magazine-artikel.
Nieuw in het artikel is de stelling van een anonieme functionaris dat er papieren sporen zouden zijn. Zie verder het antwoord op vraag 1 over de navraag bij Israël.
Het ministerie is in contact met de EU over het onderzoek van OLAF, en via de Vertegenwoordiging in Ramallah met de vertegenwoordigende kantoren van andere donoren in Ramallah en Jeruzalem.
Welke acties gaat u nemen om het geld terug te vorderen? En in hoeverre trekt u hierbij op met de overige Europese donoren en EU-instanties die zouden zijn opgelicht?
Terugvorderen is een maatregel waartoe zou kunnen worden overgegaan als fraude of contractbreuk is vastgesteld. Op dit moment heeft het ministerie daar geen concrete aanwijzingen voor.
Bent u het ermee eens dat de terroristische banden waarvan de Israëlische veiligheidsdienst gewag maakt niet kunnen worden afgedaan als een eenmalig incident, als uit het rapport Foreign Funding of PFLP terrororganisations through the network of civil social organisations blijkt dat West-Europese hulpbedragen via stelselmatige fraude werden doorgesluisd naar terroristische activiteiten van het Volksfront?
Het kabinet neemt berichten over mogelijke banden met terroristische organisaties en/of fraude serieus. De door Israël aan Nederland gegeven informatie biedt naar mening van het kabinet echter onvoldoende onderbouwing om tot de conclusie te komen die in de vraag wordt genoemd. Nederland zal eventuele nieuwe informatie nauwgezet bestuderen en meenemen in zijn afwegingen.
Hoe verklaart u dat u nog steeds Nederlandse ontwikkelingsgelden toekent aan hulporganisaties waarvan wordt vermoed dat ze banden onderhouden met terroristische organisaties?
Zie het antwoord op vraag 1 over de screening vooraf en controle tijdens een samenwerking. Indien vast komt te staan dat Nederlandse steun aan Palestijnse organisaties in strijd met de contractuele afspraken gebruikt wordt voor activiteiten die strijdig zijn met vigerende wetgeving of met het Nederlands buitenlands beleid, dan treedt het ministerie daar tegen op.
De mentale gezondheid van agrarische ondernemers. |
|
Derk Boswijk (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de stijgende zelfmoordcijfers en de aanhoudende kloof tussen de boeren en professionele reguliere hulpverlening, ondanks alle goede inzet die verricht is naar aanleiding van uw brief «Hulpverlening aan agrarische ondernemers in crisissituaties» uit 2018?1, 2, 3
Ik ben bekend met de cijfers en deze hebben betrekking op de werksector agrarisch bedrijf¹ gedurende de periode 2013–2016. Boeren, tuinders en vissers zetten zich elke dag, onder soms moeilijke omstandigheden, in om ons van voedsel te voorzien. Deze inzet is van groot belang voor de Nederlandse samenleving. De moeilijke omstandigheden waarmee boeren, tuinders en vissers soms te maken krijgen, leidt in sommige gevallen tot grote psychosociale druk. Deze psychosociale problematiek raakt daarbij niet alleen de boer in kwestie, maar vaak ook zijn of haar gezin en omgeving. Het kabinet vindt het belangrijk om oog te hebben voor deze moeilijke omstandigheden en tijdig voor professionele hulp te zorgen als dat nodig is.
De door u genoemde Kamerbrief is van 17 november 2018 en sindsdien is door alle betrokken organisaties (agrarische sector, hulpverleningsinstanties en erfbetreders) samen met mijn ministerie veel werk verzet om de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening te verkleinen.
Welke ondersteuning is geboden aan de genoemde initiatieven van verschillende organisaties naar aanleiding van de in de vorige vraag genoemde brief?
Ik vind het belangrijk dat er oog is voor agrariërs die door soms zware omstandigheden te maken hebben gekregen met psychosociale problematiek. Daarom heb ik subsidie verstrekt voor het uitvoeren van een aantal projecten die door betrokken organisaties uit de sector (LTO Nederland, NZO en Zorg Om Boer en Tuinder – ZOB) in afstemming met de betrokken hulpverleningsinstanties bij mij zijn ingediend. Deze projecten hebben tot doel om de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening te verkleinen. Onder andere door het versterken van de contacten van de agrarische sector met de reguliere psychosociale hulpverlening en vice versa. Daarnaast heeft mijn ministerie ondersteuning gegeven bij de opzet en uitvoering van deze projecten.
Deelt u de mening dat de huidige activiteiten in dit kader te veel gericht zijn op de kloof van de hulpvraag en het aanbod?
Ik ben van mening dat het van belang is de kloof tussen hulpvraag en aanbod te verkleinen. De prioriteit die hieraan gegeven wordt, is gebaseerd op overleg met een groot aantal vertegenwoordigers van de sector, erfbetreders en hulpverleningsinstanties.
Deelt u tevens de mening dat er nog een stap gezet moet worden om boeren te activeren op dit thema en dit ook in breder perspectief te plaatsen, bijvoorbeeld met het oog op het versterken van ondernemerschap, waarbij voorkomen wordt dat boeren mentale risico’s lopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens daaraan bij te dragen?
Ja, ik vind het van belang om boeren te activeren op dit thema. Op diverse manieren wordt door betrokken partijen in het veld hier invulling aan gegeven. LTO Noord ontplooit bijvoorbeeld activiteiten voor boeren op het thema «gezond en bewust ondernemerschap» en «mentale fitheid», waaronder recent een goed bezocht webinar «Mentaal fit en gezond boerenverstand». Daarnaast zijn er diverse andere initiatieven, zoals de online talkshow «Zorg om de boer» (initiatief van GGD IJsselland en AgroZorgwijzer) en een film om het taboe over zelfdoding te doorbreken «Waarom niet eerder» van GGD IJsselland en 113. De betrokken organisaties zijn op dit onderwerp tevens actief op social media en in de vakpers. Ook komen steeds meer ervaringsdeskundigen aan het woord. De aandacht voor het onderwerp bij sector- en hulpverleningsorganisaties, in het publieke domein en in meerdere media draagt tevens bij aan het activeren van boeren op dit thema.
Ook ben ik van mening dat het van belang is dit thema in een breder perspectief te plaatsen. In mijn kringloopvisie heb ik uiteengezet hoe ik de landbouw een nieuw perspectief wil geven. Dit nieuwe perspectief wordt mede vorm gegeven door het versterken van ondernemerschap, zoals uiteengezet in de agrarische ondernemerschapsagenda (Kamerstuk 32 670, nr. 199) en het daarmee verder brengen van het verdienvermogen in de landbouw. Hoewel het voorkomen van mentale problemen geen primaire doelstelling is van het beleid rond ondernemerschap is mijn hoop en verwachting dat de mentale risico’s kleiner zullen worden door mijn inzet op een nieuw perspectief voor de landbouw.
Deelt u de mening dat ook de primaire sector, waarin vertrouwen en cultuur belangrijk zijn, extra ondersteund moet worden om stappen te zetten, enerzijds in het doorbreken van taboes omtrent mentale gezondheid en het activeren van de hulpvraag, en anderzijds in het signaleren en verwijzen naar de juiste hulp? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens daaraan bij te dragen?
Heeft u momenteel in beeld welke activiteiten er door (regionale) brancheorganisaties georganiseerd worden omtrent het thema mentale gezondheid en hoe deze kunnen bijdragen aan uw doelstellingen?
Ja, ik heb dit in beeld (zie ook mijn antwoord op vraag 4 en 5). De (regionale) brancheorganisaties zijn betrokken bij de projecten waarvoor ik subsidie heb verstrekt en zullen ook een belangrijke rol blijven spelen bij de verdere aanpak. Er wordt op dit moment door een aantal brancheorganisaties voorbereidingen getroffen voor het inrichten van een structureel overlegplatform met vertegenwoordigers van alle betrokken organisaties van de primaire sector, erfbetreders en hulpverleningsinstanties. In dit platform kunnen dan onder andere de activiteiten besproken worden die zijn opgepakt dan wel opgepakt gaan worden om de doelstellingen te bereiken. Daarnaast wordt momenteel door deze brancheorganisaties bekeken hoe de loketfunctie voor agrariërs en erfbetreders verder kan worden versterkt en geprofessionaliseerd. De recente uitkomsten van de uitgevoerde verkenning naar de wenselijkheid van een landelijk loket worden hierin meegenomen. Uitkomst van deze verkenning is dat betrokken partijen afraden een nieuw loket in te richten, maar adviseren aan te sluiten bij reeds bestaande initiatieven en daar een (onafhankelijke) centrale loketfunctie aan te verbinden voor agrariërs en periferie waar de vraagverduidelijking plaatsvindt en vervolgens een gerichte doorverwijzing plaatsvindt naar reguliere zorg en agrozorgsector. Hier wordt nu nader uitwerking aan gegeven.
Ziet u ook mogelijkheden om, naast het eerder door u aangekondigde ondersteunen van initiatieven die passen bij bovengenoemde doelstellingen, tevens de doelstellingen uit te breiden en de sector met middelen meer in positie te brengen om dit te bewerkstelligen?
Alvorens de doelstellingen uit te breiden, vind ik het van belang om eerst prioriteit te geven aan de, in overleg met de betrokken partijen, vastgestelde doelstellingen. Dit betreft het verkleinen van de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening, doorbreken van taboes en signaal- en doorverwijsfunctie rond hulpvragen te verbeteren. Hier wil ik verdere stappen inzetten. Zodra de structurele vervolgaanpak bekend is en vastgesteld, zal ik de Tweede Kamer informeren.
Klopt het dat door het wegvallen van een deel van de financiering het voortbestaan van de AgroZorgWijzer op het spel staat?
Ik heb vernomen dat ZuivelNL geen vervolgfinanciering voor de Agrozorgwijzer beschikbaar heeft gesteld. Bij het vormgeven van de meerjarige vervolgaanpak zoals verwoord in het antwoord op vraag 5 zal ook bekeken worden wat het gevolg van het wegvallen van die financiering betekent en hoe de AgroZorgwijzer een plek kan krijgen in de vervolgaanpak.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, ik heb mij ingespannen om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht 'Ondernemer moet weer langer wachten op coronasteun; 'Ik ben met stomheid geslagen'' |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe rijmt u de vertraging van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) met de ambitie die u uitsprak aan het eind van uw brief van 11 mei 2021 dat «Definitieve besluitvorming (...) in ieder geval [dient] plaats te vinden voor 18 mei a.s. om geen verdere vertraging in de openstelling van TVL Q2 2021 op te lopen»?1, 2
Bij de keuzes voor het openstellen van de regeling en het doorvoeren van intensiveringen wordt uitgegaan van het principe om zoveel mogelijk ondernemingen zo snel mogelijk hun subsidie te laten ontvangen. Er zijn twee belangrijke ontwikkelingen geweest die ervoor hebben gezorgd dat de openstelling van TVL Q2 niet voor eind mei kon plaatsvinden.
Met de intensiveringen die in TVL Q1 zijn ingevoerd tussen 31 maart en 29 april, hebben veel ondernemers extra subsidie kunnen ontvangen. Het gaat daarbij onder meer om de verlaging van het minimum bedrag vaste lasten van € 3.000 naar € 1.500, verhoging van het subsidieplafond, subsidiepercentage, minimum subsidiebedrag en verlenging van de Voorraadsubsidie Gesloten Detailhandel, respectievelijk invoering van de opslag voor annuleringskosten voor de reisbranche en de opslag voor specifieke kosten in land- en tuinbouw. Daarnaast is de TVL ook opengesteld voor grote (niet-mkb)-ondernemingen. Zoals toegelicht in de Voortgangsrapportage TVL van 22 maart jl.3, zijn deze intensiveringen stapsgewijs doorgevoerd. Ook heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) alle ondernemers een extra tussentijds voorschot uitbetaald in Q1, voor € 500 miljoen. Omdat deze intensiveringen gevolgen hadden voor ondernemingen die eerder geen aanvraag hadden ingediend, is de aanvraagtermijn voor TVL Q1 verlengd tot en met 18 mei 2021 en voor grote bedrijven tot en met 10 juni 2021. Dit heeft automatisch een latere openstelling voor TVL Q2 tot gevolg dan de eerder gecommuniceerde half mei. Deze vertraging had ik duidelijker aan uw Kamer moeten communiceren.
Naast de langere openstelling van TVL Q1, heb ik in april en mei uitvoerig met uw Kamer gecorrespondeerd over de referentiesystematiek van de TVL. De referentiesystematiek is een fundamenteel onderdeel van de regeling en daarmee kon ik de regeling ook niet eerder notificeren dan dat een besluit hierover genomen was. Deze besluitvorming kostte tijd, omdat het dilemma waar het kabinet voor stond, complex was. Immers zou een wijziging van de referentiesystematiek ook een grotere ondoelmatigheid van de regeling betekenen. Op 12 mei jl. heeft uw Kamer middels een motie het kabinet richting gegeven en heeft het kabinet het besluit genomen de referentiesystematiek aan te passen.4 Tevens heb ik in de Kamerbrief van 27 mei jl.5 over het steun en herstelpakket in het derde kwartaal besloten de maximum subsidie in de TVL voor grote ondernemingen op te hogen naar € 1,2 miljoen, waarna ik de regeling ter notificatie naar de Europese Commissie heb verstuurd. De regeling kan pas geopend worden als de notificatie door de Europese Commissie (EC) is goedgekeurd. De goedkeuring van de EC hebben we op 23 juni jl. ontvangen. TVL Q2 2021 gaat op 25 juni open en blijft dan gedurende 8 weken open voor aanvragen. De opzet en implementatie van bovengenoemde intensiveringen heeft tijd gekost, maar zorgt ervoor dat meer ondernemers gesteund worden.
Waarom beloofde de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) na het kortgeding van de Koninklijke Horeca Nederland naar aanleiding van het vorige uitstel, de steun sneller uit te keren, om deze belofte vervolgens niet waar te maken?
RVO.nl is hun toezegging aan uw Kamer en aan alle ondernemers nagekomen om de vaststellingverzoeken voor het vierde kwartaal van 2020 zo snel mogelijk uit te voeren. Het staat Koninklijke Horeca Nederland (KHN) vrij om hun eigen reactie en interpretatie op het kort geding te geven, maar er is geen sprake van een verbroken belofte door RVO.nl aan KHN.
Op 19 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter KHN niet-ontvankelijk verklaard in hun kort geding tegen de Staat om snellere vaststelling van de TVL-subsidie voor het vierde kwartaal 2020 af te dwingen. Aanleiding voor het kort geding was communicatie van RVO.nl over de wettelijke termijn van maximaal 16 weken om een vaststellingsverzoek te verwerken. In de praktijk wordt een door de ondernemer correct ingevuld vaststellingsverzoek in de meeste gevallen binnen 1 tot 3 weken uitbetaald.
De gang naar de rechter van KHN heeft dus ook geen invloed gehad op de snelheid waarmee de vaststellingsverzoeken door RVO.nl zijn verwerkt. Toen het kort geding werd aangekondigd, is RVO.nl gewoon doorgegaan met werken om zoveel mogelijk ondernemers, zo snel mogelijk van steun te voorzien. Op 18 maart 2021 is RVO.nl gestart met het versturen van de betreffende vaststellingsverzoeken voor het vierde kwartaal.
Kunt u reageren op de suggestie van de ondernemer uit het artikel «Je kan ook een voorschot overmaken en het later berekenen. Nu moeten we voor de steun over het tweede kwartaal drie maanden wachten op hulp die we nu al nodig hebben»? Waarom is hier niet voor gekozen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven, wordt er uitgegaan van het principe om zoveel mogelijk ondernemingen zo snel mogelijk hun subsidie te laten ontvangen. Verder is het niet mogelijk alvast voorschotten uit te betalen omdat volgens de Algemene wet bestuursrecht subsidies alleen op grond van een wettelijk voorschrift mogen worden verstrekt. Tevens is vooruit lopen op goedkeuring van de Europese Commissie in strijd met het EU Werkingsverdrag. Zodra een wettelijke voorschrift (de regeling) is gepubliceerd en de aanvraag is ingediend kan het voorschot binnen een week op de rekening staan. In TVL Q1 2021 stond bij 60% van de aanvragen het voorschot binnen een week na het indienen van de aanvraag op de rekening. Over alle 255.000 TVL-aanvragen tot dusver, stond 86% binnen 3 weken op de rekening.
Hoe kunnen ondernemers hun hoofd boven water houden, aangezien zij het geld nodig hebben voor vaste lasten waarvoor de rekeningen binnen blijven komen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven, hanteer ik bij het ontwerpen en uitvoeren van de regeling het principe dat ik bij wijzigingen en nieuwe openstellingen altijd zoveel mogelijk ondernemers zo snel mogelijk wil helpen. In dit geval betekende dat dat ik ervoor heb gekozen om eerst de intensiveringen voor het eerste kwartaal volledig door te voeren en het besluit over de referentiesystematiek te nemen, alvorens TVL Q2 open te stellen.
De TVL is voor veel ondernemingen nog steeds een welkome steun in de rug. De overweging dat ondernemers in sectoren die nog steeds maar gedeeltelijk open zijn en al ruim een jaar zwaar getroffen zijn, brengt het kabinet ertoe in beginsel de huidige percentages te handhaven voor Q3. Het kabinet is voornemens de TVL per 1 juli te verlengen met één kwartaal (TVL Q3), zonder aanpassingen.6 Met RVO.nl blijf ik mij tot het uiterste inspannen om met elkaar de eindstreep te halen.
Het bericht dat Indonesië dreigt met 'uitroeiing' separatisten op Papoea |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Caroline van der Plas (BBB), Gert-Jan Segers (CU), Tom van der Lee (GL), Agnes Mulder (CDA), Jasper van Dijk , Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Indonesië dreigt met «uitroeiing» separatisten op Papoea»?1
Ja.
Wat is de achtergrond van de (tragische) dood van de hoge Indonesische inlichtingenofficier Nugraha in Papoea, enkele weken geleden?
Inlichtingenofficier Gusti Putu Danny Karya Nugraha kwam op 25 april jl. in Puncak Regency om het leven tijdens een vuurgevecht tussen het Indonesische leger en separatistische rebellen, die het vuur hadden geopend op een patrouillerende eenheid van de veiligheidsdiensten. Confrontaties tussen de veiligheidsdiensten en gewapende rebellengroepen waren toegenomen nadat rebellen eerder in april drie scholen in brand hadden gestoken en twee docenten hadden gedood.
Welke doelen beogen Indonesische veiligheids- en inlichtingendiensten met hun aanwezigheid in West-Papoea?
De Indonesische autoriteiten hebben aangegeven dat de veiligheidsdiensten aanwezig zijn om orde en veiligheid in Papua te bewaren en gewapende separatisten op te pakken.
In hoeverre kunnen de verantwoordelijken voor de dood van de inlichtingenofficier rekenen op een eerlijke rechtsgang?
Vooralsnog zijn er geen verdachten gearresteerd, dus er is (nog) geen sprake van een rechtsgang. Amnesty International en andere waarnemers hebben in het verleden zorgen geuit over rechtszaken tegen activisten voor een onafhankelijk Papua.
Deelt u de vrees dat de 400 extra Indonesische militairen van een elitebataljon als vergelding disproportioneel geweld zullen gebruiken tegen de Papoeabevolking?
Er zijn meerdere verklaringen voor het politieke geweld en de zorgelijke mensenrechtensituatie in Papua, waaronder de wijze van integratie van Papua in de Republiek Indonesië, de achterblijvende sociaaleconomische ontwikkeling in Papua, de wijze waarop de Otsus-wet voor speciale autonomie geïmplementeerd wordt, marginalisatie en discriminatie van de Papua-bevolking, economische exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, en de voortgaande instroom van migranten, waardoor het percentage inheemse Papua’s gestaag afneemt. Alles bij elkaar is dit een uiterst complexe en spanningsvolle situatie. Ondertussen blijven gewapende groepen aanvallen uitvoeren, onder andere op een vliegveld op 3 juni jl. Migranten zijn soms ook het doelwit van aanvallen van gewapende groepen.
Zoals de overheden van alle landen heeft de Indonesische overheid het geweldsmandaat in hun land. Vanzelfsprekend treden zij op tegen gewapende rebellen. De grote en groeiende aanwezigheid van het leger lijkt evenwel al langer voor spanningen in het gebied te zorgen en heeft vaker tot geweld tegen burgers geleid, in sommige gevallen met dodelijke slachtoffers. Daarnaast zorgen confrontraties tussen het leger en rebellengroepen voor een groot aantal Internally Displaced Persons (IDPs). Uit gesprekken met organisaties die lokaal actief zijn, blijkt dat er sinds eind april inderdaad meer burgers in Papua hun dorpen ontvlucht zijn. Vanwege de gebrekkige informatievoorziening is het echter moeilijk om een precies aantal te noemen. Een betekenisvolle dialoog tussen alle partijen zou het het risico van geweld en ontheemding kunnen doen afnemen.
Kunt u de berichten van de mensenrechtenadvocaat Veronica Koman bevestigen dat uit angst voor geweld zo'n 50.000 burgers hun dorpen ontvlucht zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er aanwijzingen, of ziet u het risico, dat het «uitroeien» van verantwoordelijken zich ook uitstrekt tot onschuldige Papoea’s die zich (geweldloos) verzetten tegen de Indonesische overheersing in hun provincie?
Zie antwoord vraag 5.
Beaamt u dat de Papoeabevolking het recht heeft, en dient te behouden, om zich politiek en geweldloos te verzetten tegen fundamentele inbreuken op hun rechten en vrijheden als etnische minderheid in Indonesië?
Indonesië heeft het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten geratificeerd, waaruit bepaalde politieke rechten en vrijheden voortvloeien. Deze rechten gelden voor de bevolking van Papua evenzeer als zij voor de bevolking van de andere delen van Indonesië gelden.
In hoeverre worden die politieke rechten daadwerkelijk gerespecteerd door de Indonesische overheid – nationaal maar ook provinciaal en lokaal in Papoea? Kunt u in uw antwoord onder meer de analyse betrekken zoals beschreven in de open brief van de West Papuan Council of Churches (WPCC) aan de president van Indonesië inzake de situatie in West-Papoea?2
Zoals hierboven beschreven, kent de mensenrechtensituatie in Papua diverse zorgpunten. Dit gaat naast het geweld tegen burgers en de toename van IDPs ook om bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging, de positie van mensenrechtenverdedigers en (lokale) journalisten, en proportionaliteit bij het optreden van de veiligheidsdiensten. Deze thema’s spelen soms ook elders in Indonesië. De West Papuan Council of Churches (WPCC) signaleert in haar open brief dat de «militarisering» van Papua de politieke vrijheden van de lokale bevolking ondermijnt. Nederland deelt die zorgen. Het is aan Indonesië om de territoriale integriteit van het land te bewaren, maar dit zou gepaard moeten gaan met een constructieve dialoog om verbetering van de situatie te bewerkstelligen. Een strikte veiligheidsaanpak zou averechts kunnen werken.
Welke politieke en/of diplomatieke actie wilt u ondernemen om bij Indonesië aan te dringen op respect voor de rechten en vrijheden van de Papoeabevolking en het voorkomen van disproportioneel geweld («uitroeien») tegen Papoea’s?
De situatie in Papua, inclusief de mensenrechtensituatie, vormt een vast onderdeel van de bilaterale en EU-dialoog met Indonesië. Nederland zal blijven aandringen op een constructieve dialoog tussen alle relevante stakeholders en verbetering van de sociaaleconomische positie van de Papua-bevolking. Op 15 juni jl. heb ik nog met de Indonesische ambassadeur over Papua gesproken en op 1 juli jl. besprak ik de situatie in Papua met de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken, Retno Marsudi. Ook bij deze gelegenheden heb ik de Nederlandse zorgen overgebracht.
Hoe draagt Nederland bij aan internationale inspanningen ten behoeve van (humanitaire) steun aan ontheemde Papoea’s?
Nederland draagt zelf niet rechtstreeks bij aan specifieke programma’s voor humanitaire steun voor ontheemden in Papua. In het kader van het beleid voor humanitaire hulp en diplomatie maakt Nederland het werk mogelijk van internationale hulporganisaties als UNHCR, UNICEF en het Rode Kruis. Deze organisaties zijn breed actief in de Pacific-regio.
Steunt u de oproep van Human Rights Watch inzake de vrijlating van de bekende activist Victor Yeimo?
Ik ben bekend met de arrestatie van Victor Yeimo en de oproep van Human Rights Watch aan de Indonesische autoriteiten om hem vrij te laten. Zijn zaak wordt echter nog door de Indonesische rechter behandeld en Nederland mengt zich in beginsel niet in de rechtsgang van andere landen. Wel dringt Nederland in contacten met de Indonesische regering, zowel bilateraal als in EU-verband, aan op waarborging van politieke rechten, zoals het recht op een eerlijk proces en vrijheid van meningsuiting.
Beaamt u dat Nederland, vanuit het koloniale verleden en de historisch sterke banden met Indonesië en Papoea, een bijzondere verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de rechten en vrijheden van de Papoea’s?
Nee. Vanuit de historische banden heeft Nederland (en hebben Nederlanders) veel belangstelling voor de ontwikkelingen in Papua. Zoals bekend erkent Nederland de soevereiniteit en territoriale integriteit van de Republiek Indonesië binnen zijn huidige grenzen, dus inclusief Papua. Dat betekent dat de inwoners van Papua dezelfde rechten en vrijheden behoren te hebben als de andere inwoners van Indonesië, niet meer en niet minder. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de Indonesische autoriteiten.
Wilt u opnieuw (op 22-11-2019 vond een gesprek plaats met de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken, en marge van de G20 bijeenkomst in Japan), ook in lijn met de motie-Van der Staaij en Ploumen (Kamerstuk 35 300 V, nr. 39), in gesprek gaan met de Minister van Buitenlandse Zaken van Indonesië om de Nederlandse zorgen omtrent de huidige situatie kenbaar maken? Wilt u de recente ontwikkelingen ook agenderen binnen de EU-Indonesië Mensenrechtendialoog?3
De situatie in Papua is een vast onderdeel van de bilaterale dialoog. Zo is dit recent ook aan de orde gekomen in mijn gesprek met Minister Retno Marsudi. Ook is Papua opgebracht tijdens de meest recente EU-Indonesië Mensenrechtendialoog op 27 mei jl. Nederland zal bij de Indonesische autoriteiten blijven aandringen op een betekenisvolle dialoog, tussen alle betrokken partijen.
Het bericht ‘NAM pompt Vries-0 leeg voor afronding goedkeuringsprocedure’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «NAM pompt Vries-0 leeg voor afronding goedkeuringsprocedure»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Klopt de stelling dat het gas uit het veld is gewonnen voordat er goedkeuring was van uw ministerie?
Nee, die stelling is onjuist. De betrokken journaliste gaf nog diezelfde dag aan dat ze ook nergens gesuggereerd heeft dat de NAM zich niet aan de wet hield.2
Mocht de NAM al onder een oude/eerdere vergunning beginnen met de winning?
Het klopt dat de NAM de winning uit de put Vries-10 mocht beginnen onder de eerder gegeven instemming. Dit kon omdat er nog ruimte was binnen het toen nog vigerende winningsplan van 2011. Dit heb ik eerder uitgebreid toegelicht in mijn brief aan uw Kamer van 22 november 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 316) en in mijn brief met de beantwoording van Kamervragen over de put Vries-10 (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 57) Ik verwijs u graag naar deze brieven.
Hoe kan het dat de NAM in januari 2017 begint met produceren, terwijl pas in november 2018 het winningsplan wordt goedgekeurd? Wist uw ministerie dat de put al bijna twee jaar in productie was?
Zie antwoord vraag 3.
Had Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) niet handhavend moeten optreden? Wat zijn de mogelijke sancties voor het zonder goedgekeurd winningsplan winnen van gas?
SodM kan handhavend optreden wanneer een mijnbouwbedrijf zich niet aan een vergunning houdt. SodM heeft destijds ook een verzoek tot handhaving ontvangen, maar heeft dat verzoek ongegrond verklaard. SodM heeft in haar brief «beslissing op bezwaar Vries-10» uitgebreid toegelicht dat de voorgenomen winning door NAM uit de put Vries-10 binnen toegestane productie ruimte viel die de NAM nog had binnen het goedgekeurde winningsplan uit 2011. (https://www.sodm.nl/documenten/brieven/2018/04/09/beslissing-op-bezwaar-handhavingsverzoek-vries-10)
Is de NAM met betrekking tot dit gasveld altijd open en eerlijk geweest in haar communicatie met de omwonenden en gemeente? En uw ministerie?
Ik heb geen aanwijzingen dat NAM of medewerkers van mijn ministerie niet open of eerlijk zouden zijn geweest in de communicatie rondom de put Vries-10. Wel is het zo dat ten tijde van het winningsplan uit 2011 en de boring voor Vries-10, de adviesrol van regionale overheden en de mogelijkheid voor belanghebbenden om een zienswijze in te dienen nog niet was verankerd in de Mijnbouwwet. Het is voorstelbaar dat dit mogelijk eraan heeft bijgedragen dat er minder communicatie was in vergelijking met de procedures op dit moment.
Hoe vindt u dat de gemeente in haar adviesrol is betrokken bij het winningsplan en de vergunning?
Met de wijziging van de mijnbouwwet in 2017 heb ik de adviesrol van de regionale overheden nog explicieter verankerd. Voor mij zijn deze adviezen belangrijk. Gedurende de adviesperiode is er dan ook herhaaldelijk overleg geweest met de betrokken overheden. Wel moet ik hierbij aantekenen dat ik soms niet alle adviezen kan overnemen, omdat ik gehouden ben aan de wettelijke kaders inclusief afwijzingsgronden als vastgelegd in de mijnbouwwet.
Hoe vindt u dat de omwonenden zijn betrokken bij het winningsplan en de vergunning?
Het toen vigerende winningsplan uit 2011 is goedgekeurd op basis van de toen geldende mijnbouwwetgeving. Dat betekende dat het ter advies voorleggen van het besluit aan de regionale overheden nog geen onderdeel van de wettelijke procedure was. De mogelijkheid van het indienen van zienswijzen door burgers bij een gewijzigd winningsplan was toen ook nog geen onderdeel van de wettelijke procedure.
Echter, het besluit tot instemming met het gewijzigde winningsplan (ingediend september 2016) stond wel open voor zienswijze en beroep. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 is met de herziening van de mijnbouwwet in 2017 de adviesrol van de regionale overheden explicieter verankerd. Ook is met de gewijzigde Mijnbouwwet de mogelijkheid gecreëerd voor maatschappelijke organisatie en burgers om zienswijzen in te dienen. Gedurende de ter inzage legging van het gewijzigde winningsplan heb ik drie informatieavonden in die regio georganiseerd, zodat omwonenden rechtstreeks met de NAM, medewerkers van mijn ministerie, het SodM en TNO in gesprek konden gaan over de voortzetting van de gaswinning. De toenmalige Minister van EZK heeft voorafgaand aan een van deze informatieavonden tevens een gesprek gevoerd met belangenorganisaties uit de regio.
Hoe beoordeeld u de strategie van de NAM om communicatie met buurtbewoners «bewust klein te houden»?
Ik ben mij niet bewust van deze strategie van NAM. Goede communicatie rondom mijnbouw staat voor mij voorop en mijn beleid is in de afgelopen jaren erop gericht om samen met de regionale overheden en de mijnbouwbedrijven te bezien hoe we dit verder kunnen verbeteren. Heldere aanvragen in begrijpelijke taal en transparante berichtgeving daarover door middel van berichten op hun website en bewonersbrieven over voorgenomen activiteiten is er daar één van. Daarnaast worden er regelmatig informatieavonden gehouden, waar op een laagdrempelige manier door belanghebbenden kan worden gesproken over mogelijke vergunningen.
Kun u zich voorstelleen dat de handelwijze van de NAM op zo’n gevoelig dossier niet bijdraagt in het vertrouwen in de NAM of het vertrouwen in de overheid als toezichthouder?
Zoals toegelicht bij de antwoorden op vraag 3 en 4 was er binnen het vigerende winningsplan uit 2011 nog voldoende productie ruimte voor NAM, om te starten met de winning uit de put Vries-10. Tegelijkertijd besef ik mij terdege hoe gevoelig de gaswinning uit kleine velden ligt en dat een goede en tijdige communicatie hierover belangrijk is voor het versterken van het vertrouwen. Daarom heb ik de inzet hierop in de afgelopen jaren versterkt en worden mijnbouwontwikkelingen vroegtijdig besproken met decentrale overheden.
De stijgende energielasten |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Rekening energie door dak – Nota kan oplopen tot +200»?1 Hoe reageert u op de berekening van Gaslicht.com dat de energierekening gemiddeld € 200 zal stijgen?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. De prognose van Gaslicht.com is dat de energieprijzen stijgen nadat 2020 een uitzonderlijk jaar was waarin de energieprijzen sterk zijn gedaald. Dit komt voornamelijk door een aanpassing van de leveringstarieven. De energierekening bestaat uit drie componenten: de belastingen op energie, de nettarieven en de leveringstarieven. Het kabinet heeft alleen directe invloed op de belastingen op energie. De energiebelastingen zijn voor huishoudens met een gemiddeld verbruik dit jaar onveranderd gebleven, na een daling van 100 euro bij gemiddeld verbruik in 2020, conform de afspraken in het Klimaatakkoord.
Op de leveringstarieven, de commerciële prijzen voor energie, heeft het kabinet geen invloed. Deze worden bepaald door de markt en halfjaarlijks door de energieleveranciers vastgesteld. Door de coronacrisis zijn de variabele leveringstarieven vorig jaar gedaald. Nu stijgen deze tarieven weer, met name door een stijging in de olieprijs. Maar ook de relatief koude winter, het koude voorjaar en de gestegen CO2-prijs in het ETS zijn van invloed. De exacte invloed die de hogere gas- en elektriciteitsprijzen hebben op de energierekening van een huishouden hangt af van het type contract met de energieleverancier.
Deelt u de mening dat het te beschamend voor woorden is dat de zóveelste stijging van de energierekening op de loer ligt – na de oplopende belasting op gas en de klimaatsubsidies voor windmolens en biomassa, ditmaal door de enorm gestegen CO2-prijs? Wanneer zegt u: genoeg is genoeg?
Na een periode waarin de kosten juist lager lagen vanwege de wereldwijde coronacrisis, nemen de energiekosten met name toe door de wereldwijde stijging van de prijzen van olie en gas. Daarnaast hebben de relatief koude winter, het koude voorjaar en de gestegen CO2-prijs in het ETS invloed op de energierekening. Om de omslag van fossiele bronnen naar hernieuwbare energie te maken is een goede beprijzing van CO2, zoals middels onder andere het ETS gebeurt, cruciaal.
Deelt u de mening dat het ronduit van wanbeleid getuigt dat er klimaattaks op klimaattaks wordt gestapeld – is het niet door uzelf, dan is het wel door de EU – voor een verwaarloosbaar, praktisch onmeetbaar klimaateffect?
Voor Nederland is de energietransitie van groot belang. Klimaatverandering levert grote risico’s op voor Nederland doordat de zeespiegel stijgt, weersextremen vaker optreden met hittegolven, droogte en overstromingen ten gevolge en de inheemse biodiversiteit verder onder druk komt te staan. Deze veranderingen zorgen voor grote (maatschappelijke) kosten. De energietransitie is nodig om de risico’s van klimaatverandering te beperken en biedt Nederland tegelijkertijd ook kansen. Door de energietransitie goed te bewerkstelligen, blijft de Nederlandse economie toekomstbestendig. Het kabinet wil dat de transitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is en streeft er daarom naar om het klimaatbeleid kosteneffectief vorm te geven. Instrumenten zoals het ETS zijn nodig om de klimaatdoelen op een kosteneffectieve manier te realiseren omdat deze ervoor zorgt dat uitstoters van CO2 een adequate prijs betalen voor hun uitstoot zonder dat het gelijke speelveld in Europa aangetast wordt. Nederland stemt beleidsinstrumenten zoveel mogelijk op elkaar af, om een zo effectief mogelijke beleidsmix te realiseren waarmee de juiste prikkels worden geleverd en leiden tot een evenwichtige lastenverdeling. Betaalbaarheid vergroot namelijk zowel het draagvlak voor de energietransitie, als de haalbaarheid ervan.
Hoe reageert u op de uitspraak van het Internationaal Monetair Fonds dat de huidige CO2-prijs «nog steeds te laag is en moet stijgen tot ruim € 60 per ton»? Welke gevolgen heeft dit voor de energierekening? Deelt u de conclusie dat Nederland zich zo snel mogelijk moet bevrijden uit het verstikkende Europese emissiehandelssysteem (ETS)?
Nederland pleit voor een sterk Europees ETS. Het draagt bij aan realisatie van de energietransitie tegen zo laag mogelijke kosten en komt het gelijke speelveld ten goede. Door het ETS wordt uitstoot zo efficiënt mogelijk beprijsd, waardoor uitstoters de juiste prikkel krijgen om hun uitstoot van CO2 te verminderen en te investeren in verduurzaming van de bedrijfsvoering. Hierdoor vinden de investeringen plaats waar de meeste uitstootreductie gerealiseerd kan worden tegen de laagste kosten, wat van belang is voor de betaalbaarheid van de energietransitie. Doordat het ETS een Europees instrument is, ervaren alle uitstoters binnen het ETS in Europa dezelfde verduurzamingsprikkel. Dit waarborgt het gelijke speelveld voor Nederlandse bedrijven op de Europese markt. Ik ben dus van mening dat Nederland deelnemer moet blijven van het Europese emissiehandelssysteem.
De Europese Commissie komt deze zomer met een voorstel voor aanscherping van het Europees ETS ter implementatie van het aangescherpte Europese Klimaatdoel naar -55%. De markt anticipeert hierop, waardoor de prijs stijgt. Energieleveranciers berekenen die kosten door in de energieprijzen, waardoor de tarieven kunnen stijgen. Tegelijkertijd kunnen de stijgende energieprijzen ook leiden tot een grotere mate van energiebesparing, waardoor een deel van de stijging van de energierekening wordt beperkt. Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat huishoudens moeten kromliggen voor onbetaalbaar klimaatbeleid, bedoeld om de opwarming van de aarde tegen te gaan, terwijl kouderecord na kouderecord wordt verbroken?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de conclusie dat uw belofte dat klimaatbeleid «voor iedereen haalbaar en betaalbaar» pure oplichterij is? Zo nee, waar blijken «haalbaarheid en betaalbaarheid» dan uit?
Nee, deze conclusie deel ik niet. Er is terecht veel aandacht van uw Kamer voor de haalbaarheid en betaalbaarheid van de energietransitie. Het kabinet wil dat de transitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is en streeft ernaar om het klimaatbeleid kosteneffectief vorm te geven. Daarnaast heeft het kabinet ook oog voor de lastenverdeling. Daarom zijn, conform de afspraken in het Klimaatakkoord, de ODE-tarieven voor grootverbruikers verhoogd zodat huishoudens 1/3 in plaats van de helft van de ODE-opbrengst betalen. Door de wijzigingen zijn de lasten voor huishoudens verlaagd, de grootverbruikerstarieven verhoogd en is het kleine mkb zoveel mogelijk ontzien.
Deelt u de mening dat energie een basisbehoefte is en voor elk huishouden betaalbaar hoort zijn? Zo ja, waarom jaagt u de huishoudens dan, met uw klimaatbeleid en energietransitie, regelrecht de energiearmoede in?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat de energietransitie haalbaar en betaalbaar moet zijn. Uit het rapport van Planbureau voor de Leefomgeving, «Meten met twee maten» uit december 2018 blijkt dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent. Ook uit Europese rapportages, zoals het EU Energy Poverty Observatory (EPOV), volgt dat Nederland goed scoort op het terrein van energiearmoede.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Wanneer stopt u daarmee en zorgt u ervoor dat de energierekening substantieel daalt en energie weer betaalbaar wordt?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 is het van belang dat we als Nederland gezamenlijk met andere landen inzetten op het beperken van klimaatverandering. Zonder klimaatbeleid zullen de kosten van klimaatverandering in Nederland naar verwachting sterk toenemen door effecten als wateroverlast, droogte en hittestress. Daarom werkt het kabinet samen met bedrijven, maatschappelijke organisaties en decentrale overheden aan de uitvoering van het Klimaatakkoord.
Bent u bekend met het bericht «Asielzoeker met claimgeld betaalt amper mee aan opvang; heffen eigen bijdrage lukt nauwelijks»?1
Ja.
Hoe hoog zijn de gemiddelde kosten voor opvang per asielzoeker per maand? Wat is de gemiddelde kostprijs van asielopvang gedurende de asielprocedure van één asielzoeker?
In 2021 is de gemiddelde kostprijs die vanuit JenV aan het COA wordt vergoed voor de opvang en begeleiding van een asielzoeker per maand € 2.080,25. In de kostprijs per asielzoeker zijn zowel directe als indirecte kosten opgenomen ten behoeve van de opvang en begeleiding van asielzoekers. Te denken valt aan exploitatiekosten van opvanglocaties, personeelskosten, medische zorg, verstrekkingen (zoals eten of persoonlijke verzorgingsmiddelen) en overheadkosten zoals ICT en bedrijfsvoering. Dit bedrag is daarmee hoger dan de economische waarde van de opvang op basis waarvan de eigen bijdrage van asielzoekers wordt gebaseerd.
De asielzoekers die in april 2021 uit de COA opvang stroomden naar bijvoorbeeld een gemeente of land van herkomst hebben gemiddeld 9,5 maand in de asielopvang verbleven. Per asielzoeker komt dit neer op € 19.809,88.
Klopt de berichtgeving uit het artikel dat in 2020 slechts 65.000 euro aan eigen bijdrage is opgehaald voor asielopvang? Hoe verklaart u dit opvallend lage bedrag in verhouding tot de kosten die voor asielopvang worden gemaakt?
Nee, dit klopt niet. Het bedrag van € 65.000 dat in het artikel wordt genoemd, heeft alleen betrekking op het bedrag dat het COA in de periode van eind 2020 tot en met april dit jaar aan eigen bijdrage heeft geïnd op basis van de door de IND uitgekeerde dwangsommen. Dit bedrag is per 20 mei opgelopen naar € 87.000,–. Het totaalbedrag dat is geïnd vanuit de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen (hierna: Reba 2008) in 2020 is € 375.000,–. Bij het vaststellen van het te vorderen bedrag aan eigen bijdrage wordt onder andere rekening gehouden met de vermogensgrens, zie verder het antwoord op vraag 4.
Wat is op dit moment de vermogens- en/of inkomenstoets voor de eigen bijdrage aan de asielopvang en welke bijdrage wordt gevraagd?
Het is van belang te vermelden dat hierbij wordt aangesloten bij de bepalingen uit de Participatiewet over inkomen en vermogen.
Een asielzoeker of vergunninghouder met inkomen of vermogen die verblijft in een opvangvoorziening betaalt een eigen bijdrage conform de Reba 2008. Op basis van de Reba 2008 is de asielzoeker/vergunninghouder die inkomsten heeft2 of beschikt over een vermogen3 aan het COA een vergoeding verschuldigd in de kosten van zijn opvang, alsmede voor de opvang van zijn gezinsleden. Deze tegemoetkoming bedraagt per maand ten hoogste de economische waarde4 van de aan een asielzoeker of vergunninghouder feitelijk geboden verstrekkingen zoals beschreven in de Reba 2008. De vermogensgrens is op dit moment € 6.295 voor een alleenstaande en € 12.590 voor een echtpaar of gezin.
Of een eigen bijdrage gevraagd kan worden en hoe hoog deze is, is afhankelijk van:
Op welke manier wordt getoetst of een asielzoeker vermogen en/of inkomen heeft? Moet de asielzoeker hierover een verklaring afleggen en welke mogelijkheden zijn er om met terugwerkende kracht alsnog de eigen bijdrage te verhalen mocht toch blijken dat vermogen aanwezig was terwijl dit niet is gemeld?
Bij binnenkomst in Nederland vindt door de afdeling Vreemdelingen, identificatie en mensenhandel (AVIM) van de politie een bagagecontrole plaats. Als er sprake is van vermogen dan wordt het COA geïnformeerd. Tijdens het rechten- en plichtengesprek dat het COA met asielzoekers voert wanneer zij instromen in de opvang, wordt gevraagd of zij beschikken over eigen vermogen. Wanneer een wijziging in de financiële situatie van een asielzoeker optreedt, bijvoorbeeld als de asielzoeker gaat werken, dan dient betrokkene het COA hierover te informeren. In het geval van de uitkering van de dwangsom tot slot, informeert de IND het COA van de uitkering. Het COA informeert de asielzoeker in een gesprek over hoogte en samenstelling van de eigen bijdrage. Het verschuldigde bedrag kan in 1 keer terugbetaald worden of in termijnen.
Mocht achteraf blijken dat de asielzoeker vermogen of inkomsten heeft verzwegen, dan voorziet de Regeling verstrekkingen asielzoekers (hierna: Rva 2005) in de mogelijkheid dat alsnog terugvordering kan plaatsvinden. Het COA heeft geen bevoegdheid om actief te controleren of deze verklaring naar waarheid is afgegeven of eventueel vermogen op te sporen.
Hoe verhoudt de eigen bijdrage zich tot het betalen van een toegekende dwangsom aan de asielzoeker? Op welk moment krijgt de asielzoeker deze dwangsom uitbetaalt?
De door de IND uitgekeerde dwangsommen worden gezien als vermogen bedoeld in de Reba 2008. Op basis van de uitgekeerde dwangsommen is over gegaan tot het opleggen van een eigen bijdragen voor de kosten van de opvang.
Dwangsommen worden uitbetaald nadat dwangsommen zijn vastgesteld. Deze vaststelling gebeurt nadat het besluit op de aanvraag is genomen, of indien het maximum van de dwangsom bereikt is.
Op welke manier krijgt een asielzoeker de dwangsom uitgekeerd? Loopt dit via de derdenrekening van een advocaat of direct naar de asielzoeker? Hoe wordt ervoor gezorgd dat het geld bij de asielzoeker terecht komt of is gekomen? Hoe wordt voorkomen dat het geld direct wordt overgemaakt naar het land van herkomst?
De dwangsom wordt uitgekeerd door de IND op basis van declaratieformulieren. De dwangsom wordt uiteindelijk overgemaakt naar het op het declaratieformulier vermelde bankrekeningnummer. Meestal betreft dit een eigen rekening van de vreemdeling zelf, maar soms stelt een advocaat zijn derdengeldenrekening hiervoor tijdelijk beschikbaar. Met het uitkeren van de dwangsom heeft de IND aan de betalingsverplichting voldaan. Er wordt niet gemonitord of het geld daadwerkelijk bij de vreemdeling terecht komt. Dat is de taak en verantwoordelijkheid van de advocaat. Op het moment dat een vreemdeling kan beschikken over vermogen staat het hem op grond van artikel 63 VWEU vrij om te bepalen wat er mee gebeurt. Zoals reeds genoemd dient een asielzoeker het COA op te hoogte te brengen van wijzigingen in de financiële situatie. Het COA heeft geen bevoegdheid om actief te controleren of deze verklaring naar waarheid is afgegeven of eventueel vermogen op te sporen. In het geval van de dwangsommen informeert de IND het COA over de uitbetaling van de dwangsom.
Hoeveel dwangsomgeld moet er naar verwachting nog worden uitgekeerd?
Tot en met april 2021 is er in 2021 circa € 6,6 mln. betaald aan dwangsommen. De verwachting is dat er nog € 19 mln. aan dwangsommen uitbetaald moet gaan worden. Dit is lager dan verwacht. Oorspronkelijk was berekend dat de IND ca € 70 mln. aan dwangsommen zou moeten betalen. De hoogte van dit bedrag is de reden dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een taskforce heeft ingesteld.
Bent u het met de mening eens dat het onrechtvaardig is dat de overheid dwangsommen moest betalen aan asielzoekers terwijl zij tegelijkertijd verantwoordelijk is voor de opvang? Zo ja, welke mogelijkheden heeft u – na de eerder zeer terechte afschaffing van de dwangsom – om kosten voor asielopvang hierop te verhalen en bent u ook bereid dit te doen?
Het uitkeren van dwangsommen door de IND en het opleggen van een eigen bijdrage voor de kosten van de opvang zijn geen communicerende vaten, omdat een andere doelstelling wordt nagestreefd. De eerste is van oudsher bedoeld als prikkel voor de overheid om tijdig te beslissen. Door middel van de Taskforce bij de IND is alle inspanning erop gericht om dit te bereiken. De Reba 2008 is bedoeld om vreemdelingen die het kunnen betalen te laten bijdragen aan de kosten van hun opvang. De Reba 2008 biedt dan ook de mogelijkheid een eigen bijdrage in de kosten van de opvang te vragen aan asielzoekers met vermogen of inkomen. De door de IND uitgekeerde dwangsommen worden gezien als vermogen onder de Reba 2008. In het geval van de uitkering van de dwangsom informeert de IND het COA over de uitkering. Het COA informeert vervolgens de asielzoeker in een gesprek over de hoogte en samenstelling van de eigen bijdrage.
De leefstijlcampagne ‘Fitopjouwmanier’ en het aanpakken van de grondoorzaken van ongezond leven |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Overheid wil mensen met tips aansporen gezonder te worden» over de leefstijlcampagne «Fitopjouwmanier», waarbij tips worden gegeven om gezonder te leven zoals «maak als lunch eens een salade», «loop een rondje in de avond» en «ruil die cola in voor water»?1
Ja.
Hoeveel heeft de leefstijlcampagne «Fitopjouwmanier» de belastingbetaler gekost?
Voor de gehele leefstijlcampagne «Fit op jouw manier» is voor 2021 een budget van € 3,44 miljoen gereserveerd (inclusief btw). Daarin zitten de kosten voor ontwikkeling van de strategie, het concept, uitwerking en productie van materialen, tests bij de doelgroep, campagne effectmetingen en de media inkoop en -analyse. De media-inzet (totaal € 2,1 miljoen, inclusief btw) bestaat uit een mix van uitingen op radio, tv, online en social media. Daarnaast zijn verspreid over het land (digitale) posters te vinden in bijvoorbeeld winkelcentra en in, op en nabij het openbaar vervoer. In de loop van dit jaar komen daar nog andere kanalen bij om de brede doelgroep zo goed mogelijk te bereiken. Ter vergelijking: De gemiddelde media-inzet van campagnes met televisiespots was in 2019 € 1,2 miljoen en in 2020 € 1,7 miljoen. «Fit op jouw manier» zit op dat vlak dus hoger dan gemiddeld, maar lager dan bijvoorbeeld de donorcampagne en de campagne «Alleen samen». Het mediabudget is vergelijkbaar met de campagne «Werken in de zorg» en campagnes van de Belastingdienst, waarmee de rijksoverheid ook een hele brede doelgroep wil informeren en aanzetten tot ander gedrag.
Erkent u dat de leefstijlcampagne «Fitopjouwmanier» mensen voorspiegelt dat gezond leven een kwestie is van het aanleren van goede gewoontes?
Het stimuleren van een gezonde leefstijl bestaat uit een combinatie van individuele leefstijlkeuzes en een gezonde leefomgeving. In deze coronatijd is het belangrijk voor mensen om te weten dat ze met kleine veranderingen in de leefstijl al iets aan hun weerstand kunnen doen. Dat neemt niet weg dat daarnaast ook wordt ingezet op een gezonde omgeving. Er wordt door heel veel partijen en mensen gewerkt aan een gezonder Nederland. Bijvoorbeeld via het Nationaal Preventieakkoord en het Nationaal Sportakkoord, met interventies in de buurt zoals de inzet van een buurtsportcoach in de wijk, afspraken met de industrie over het verminderen van zout, suiker, en vet en diverse acties om het voedselaanbod in verschillende onderdelen van de omgeving gezonder te maken, van kinderopvang en school tot sportkantine en van ziekenhuis tot (tank)station. In mijn brief van 4 juni jl. ga ik verder in op het belang van een gezonde leefomgeving en de juridische mogelijkheden om in te grijpen in de voedselomgeving.2
Wat zegt u tegen mensen met een bijstandsuitkering die geen gezonde, biologische salade kunnen betalen en van de overheid nog geen boodschappentas cadeau mogen krijgen?
De kern van de campagne is dat er veel verschillende manieren zijn om fitter te worden. Iedereen is anders: er is altijd wel iets dat bij je past. Uitgangspunt bij de tips die we geven is dat ze makkelijk uitvoerbaar zijn, ook voor mensen met een bijstandsuitkering. Wat betreft het ontvangen van giften in de bijstand is de Minister van SZW een traject gestart3 om te komen tot een Participatiewet die werkt vanuit vertrouwen en met oog voor de menselijke maat. Binnen dit traject zal ook gekeken worden naar de regelgeving rond schenkingen. De Minister van SZW zet daarbij in op een beleidsplan met oplossingen/oplossingsrichtingen bij aantreden van het nieuwe kabinet.
Wat zegt u tegen inwoners van de gemeenten rondom Tata Steel die tijdens het rondje in de avond vervuilde lucht inademen en zich tot de rechter moeten wenden omdat de overheid hen geen gezonde lucht garandeert?
In deze publiekscampagne komen verschillende leefstijlaspecten aan bod. Er worden veel verschillende tips gegeven om gezondere keuzes te maken en je fitter te voelen. Maar wat voor de één werkt, werkt voor de ander niet en omgekeerd. Met deze leefstijlcampagne willen we iedereen in Nederland heel praktisch laten zien welke verschillende stappen mensen zelf kunnen zetten naar een gezondere leefstijl. De tips hebben niet alleen betrekking op meer bewegen, maar ook op gezond eten, goed slapen, ontspannen en de invloed van sociaal contact.
Uiteraard begrijp ik de zorgen van de inwoners van de gemeenten rondom Tata Steel over de invloed van de leefomgeving op de gezondheid. Het Rijk, de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten Beverwijk, Heemskerk en Velsen werken daarom samen in het Schone Lucht Akkoord om een permanente verbetering van de luchtkwaliteit te realiseren. Dit gebeurt door emissies van luchtvervuilende stoffen in diverse sectoren, waaronder de industrie, terug te dringen via een groot aantal maatregelen. Die maatregelen liggen zowel op lokaal als op nationaal en Europees niveau. De lokale inspanningen zijn omschreven in de «Visie op een gezondere leefomgeving IJmond». Tegelijkertijd werkt de provincie ook aan een gezondere leefomgeving met het «Programma Gezonde Leefomgeving» en het «Programma Tata Steel 2020–2050: Samenwerken aan een gezondere en veilige IJmond».4 Alles met als doel de leefomgeving voor inwoners in die omgeving gezonder te maken.
Wat zegt u tegen mensen die netjes hun cola hebben ingeruild voor water en vervolgens in goed vertrouwen per ongeluk thuiskomen met boodschappen vol met verborgen zout en suiker, omdat de vrijblijvende afspraken die de overheid met de voedingsmiddelenindustrie maakt nauwelijks resultaten opleveren?
Consumenten maken gezondere keuzes door meer volgens de Schijf van Vijf en minder bewerkte producten te eten. Bewerkte producten bevatten vaak veel zout, suiker en verzadigd vet. Minder bewerkte producten eten en bij bewerkte producten kiezen voor een betere samenstelling (minder zout, suiker, verzadigd vet) dragen bij aan een betere gezondheid. Om de samenstelling van bewerkte producten verder te verbeteren wordt er gewerkt aan de nieuwe aanpak voor productverbetering. In mijn brief van 13 november 20205 ga ik in op de onderdelen van deze nieuwe aanpak productverbetering. Na de zomer wordt u geïnformeerd over de verdere uitwerking van de nieuwe aanpak die van start gaat in 2022.
Erkent u dat gezond(er) leven volgens wetenschappers slechts in beperkte mate wordt bereikt door middel van bewustwording van gezonde en ongezonde gewoontes?
De aanpak van leefstijl gerelateerde gezondheidsproblemen is complex en vraagt om een integrale aanpak. Onderdeel van deze aanpak is bewustwording en stimuleren om een eerste stap te zetten naar een gezonde leefstijl. Dat is waar deze campagne zich op richt. De campagne is mede ontstaan door een oproep van diverse wetenschappers en medici. Deze groep heeft het kabinet opgeroepen om gezond leven vanaf nu een nadrukkelijker onderdeel te maken van onze aanpak van en communicatie over COVID-19. Ook vanuit de sport en beweegsector is een oproep gedaan om sport en bewegen meer te integreren in het dagelijkse leven. Naast de campagne wordt er ook ingezet op de gezonde omgeving – van kinderopvang en school tot sportkantine en van ziekenhuis tot (tank)station – en programma’s zoals Jongeren op Gezond Gewicht (JOGG), sportstimulering via buurtsportcoaches en 2diabeat.
Erkent u dat gezond leven voor veel mensen nauwelijks haalbaar is, door sociaaleconomische ongelijkheid, luchtvervuiling en een ongezonde voedselomgeving?
Ik erken dat er veel verschillende factoren van invloed zijn op een gezond leven. De campagne is onderdeel van een diversiteit aan maatregelen en aanpakken. De inzet van de campagne is om mensen te inspireren met kleine veranderingen gezondere keuzes te maken. Er zijn altijd mogelijkheden om gezondere keuzes te maken. Daarom zijn er veel verschillende tips verzameld die te vinden zijn op de campagnewebsite fitopjouwmanier.nl. Op deze manier zit er altijd wel iets bij dat past.
Erkent u dat artsen en wetenschappers al jaren waarschuwen dat ongezond leven een sluimerende gezondheidscrisis veroorzaakt en dat betekenisvolle verbetering alleen kan worden bereikt door collectieve actie en het aanpakken van bovengenoemde grondoorzaken?
De coronacrisis maakt extra zichtbaar hoe belangrijk een gezonde leefstijl is. Eind 2020 hebben artsen, wetenschappers en bestuurders in een gezamenlijke oproep benadrukt dat overgewicht bij COVID-19 patiënten de kans op een ongunstig ziektebeloop vergroot. Daarbij geven de experts duidelijk aan dat ook kleine veranderingen in leefstijl – bijvoorbeeld dagelijks wandelen, goed slapen en gezonder eten – binnen enkele weken een positief effect kunnen hebben op je weerstand. Deze campagne richt zich daarom op keuzes die het individu zelf kan maken om gezonder te leven. Mensen moeten weten dat kleine veranderingen al binnen enkele weken effect hebben op hun weerstand. Dat neemt niet weg dat er ook andere gezondheidsdeterminanten zijn die impact hebben op de volksgezondheid. In eerdere brieven aan de Kamer ben ik nader ingegaan op de gezonde voedselomgeving6, het Programma Gezonde Groene Leefomgeving,7 gezonde schoollunches,8 Nederland vitaal en in beweging9 en de landelijke nota gezondheidsbeleid.10
Erkent u dat «kleine stapjes» niet voldoende zijn om Nederland gezonder te maken?
Met kleine veranderingen in leefstijl kunnen we de weerstand van Nederlanders wel degelijk verbeteren. Daarbij erken ik dat de aanpak van leefstijl gerelateerde gezondheidsproblemen complex is en breder dan alleen het geven van leefstijladviezen. Zoals hierboven beschreven lopen er verschillende programma’s die bijdragen aan een gezonder Nederland. Ook in het Nationaal Preventieakkoord, dragen zo’n 200 acties van ruim 70 partijen hieraan bij. Deze campagne laat zien wat je zelf kunt doen om je leefstijl te verbeteren. Hiermee willen we mensen inspireren die veranderingen door te voeren. In de volgende fase van de campagne gaan we meer in op het volhouden van die gezonde leefstijl. Als er begeleiding of hulp nodig is, dan kun je daar op de website ook informatie over vinden. Zo kunnen bijvoorbeeld mensen met (ernstig) overgewicht via het basispakket gebruik maken van een gecombineerde leefstijlinterventies (GLI), een leefstijlprogramma waarin wordt gecoacht op een duurzame gedragsverandering op voeding en bewegen.
Wat gaat u doen om de ongezonde leef- en voedselomgeving, ofwel de structurele oorzaak van gezondheidsschade en ongezond leven, aan te pakken?
Er wordt door heel veel partijen en mensen gewerkt aan een gezonder Nederland. De recente brief11 over het Programma Gezonde Groene Leefomgeving is daar een voorbeeld van. Ook met het Nationaal Preventieakkoord zijn al mooie stappen gezet (zie ook mijn antwoord op vraag 3). Ik erken dat er verdere stappen nodig zijn en heb daarom het RIVM gevraagd om te onderzoeken welke extra maatregelen ingezet kunnen worden om problematisch alcoholgebruik en overgewicht verder te verminderen. Dit rapport12 is op 7 april aan de Kamer verstuurd en geeft weer welke mogelijkheden er zijn om de ambities van het Nationaal Preventieakkoord in 2040 dichterbij te brengen. Daarnaast ga ik in mijn brief van 4 juni jl. verder in op het belang van een gezonde voedselomgeving en de juridische mogelijkheden om in te grijpen in de voedselomgeving. De besluitvorming hierover laat ik aan de Kamer dan wel het nieuwe kabinet.
Het bericht ‘Why are peat-based composts banned?’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Wordt er in Nederland ook potgrond verkocht op basis van veen/turf? Zo ja, waar komt dit veen/turf vandaan?1
Ja, veen is de belangrijkste grondstof voor de productie van potgronden en substraten. Veen is afkomstig uit Duitsland, Estland, Finland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Rusland, Zweden.
In hoeverre wordt potgrond op basis van veen/turf gebruikt door tuinders en hobbytuiniers?
Potgrond is een verzamelnaam voor diverse soorten grond met elk hun eigen samenstelling en specifieke structuur, speciaal voor planten in potten en bloembakken. Potgrond is licht van gewicht, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de zwaardere donkere tuinaarde. Eén van de grootste bestanddelen van potgrond is veen. Veen is een natuurlijke grondstof die ontstaan is uit plantenresten. Een ander belangrijk hoofdbestanddeel van potgrond kan ook kokos zijn. Afhankelijk van het gebruik wordt veen gemengd met producten zoals boomschors, kokos, compost, zand, meststoffen en kalk. In Nederland wordt potgrond gebruikt door zowel de professionele tuinbouw en dan met name de potplantsector (80%), maar ook door hobbytuinders (20%).
Klopt het dat er wereldwijd steeds snellere uitputting van veengebieden plaatsvindt, terwijl het honderden jaren duurt voordat dit weer aangroeit?
Voor de vorming van een veenpakket van 1 meter dikte is minimaal 1.000 jaar nodig. Degradatie van veengrond vindt plaats door ontwatering voor het gebruik als landbouwgrond of bosbouwgrond, waardoor veen oxideert en verdwijnt. Daarnaast wordt in Europa op ongeveer 60–70.000 ha veen gewonnen voor de productie van veenproducten, waarbij veen wordt afgegraven en als product verkocht. Dergelijke praktijk kan zorgen voor uitputting en verdwijnen van veenlandschappen.
Veel veenwinning vindt tegenwoordig verantwoord plaats, waarbij rekening wordt gehouden met natuurwaarde en omgeving. In Nederland wordt veel veen op de markt gebracht onder het Responsibly Produced Peat (RPP) certificaat van RHP, de certificeerder van groeimedia in Nederland. Deelnemers aan dit systeem moeten onder andere aantonen dat ze geen veen winnen in onaangetaste natuurgebieden met hoge ecologische waarde. Gebieden waar wel veen wordt gewonnen, worden hersteld waarbij biodiversiteit en nieuwe veengroei prioriteit hebben. Momenteel zijn er 57 locaties gecertificeerd, en zijn er nog 22 locaties in aanvraag. Al met al valt ongeveer 1/3 van de Europese markt voor veenproducten onder dit duurzaamheidscertificaat.
Klopt het dat bij het winnen van veen/turf veel kooldioxide vrijkomt en dat dit ook effecten heeft op de grondwaterstand en bodemdaling? Kunt u daarbij aangeven hoe groot de effecten zijn op o.a. CO2-uitstoot?
Ja, er komt bij het winnen en gebruik van veen CO2 vrij. Veen is onder zuurstofarme omstandigheden verteerd veenmos. Door deze grondstof in potgrond te mengen, wordt het verteringsproces weer in gang gezet, waardoor de koolstof die was opgeslagen in het veen vrijkomt. Ik heb op dit moment geen cijfers beschikbaar die het exacte effect op de CO2-uitstoot aangeven. Wel wordt er momenteel gewerkt aan een guideline voor de SubstrateFootprint (in lijn met HortiFootprint) welk binnenkort beschikbaar komt. Hierin worden schattingen gegeven voor de emissie van CO2.
Grondwaterstand en bodemdaling zijn effecten die meegenomen zijn onder het RPP (Responsibly Produced Peat) certificaat, waarbij impact op aangrenzende gebieden voorkomen dient te worden. Dit wordt beoordeeld door het uitvoeren van een EIA (Environmental Impact Assessment) waarbij gekeken wordt naar 8 aspecten: «soil, hydrology, vegetation, fauna, local people, climate, landscape en cultural heritage». Op basis van mogelijke impacts dienen mitigerende maatregelen te worden genomen.
Wat vindt u ervan dat het Verenigd Koninkrijk heeft besloten om per 2024 de verkoop van potgrond op basis van veen/turf aan hobbytuiniers te verbieden? Zou Nederland dit voorbeeld moeten volgen en kunt u toelichten waarom wel of niet?
Het artikel verwijst naar het England Peat Actionplan (England Peat Action Plan (publishing.service.gov.uk), dat in mei 2021 door de Engelse regering is uitgebracht en betrekking heeft op de markt in het Verenigd Koninkrijk. Het plan brengt naar buiten dat er in 2021 een consultatie zal komen op een verbod op de verkoop van veen en veenhoudende producten in de hobby-sector en daarnaast een consultatie over een uitfasering van veen en veenproducten in de professionele sector.
In Nederland is de markt voor consumentenpotgrond een beperkte markt, aangezien Nederland een grote tuinbouwsector heeft, waar de meeste potgrond wordt gebruikt. In Engeland is de consumentenmarkt groter dan de professionele markt. De handel in groeimedia wordt vanaf 2022 in de Europese Unie geharmoniseerd via de Europese Meststoffenverordening (EU 2019/1009), in deze verordening is het gebruik van veen voor de productie van groeimedia toegestaan. Ik zie dat de markt voor verantwoord geproduceerde potgrond (RPP) groeiende is, en dat er momenteel alternatieve potgronden op basis van houtvezels of kokos in tuincentra beschikbaar zijn voor consumenten, die geen veen willen gebruiken.
Herinnert u zich de aangenomen motie van de leden Van Nispen en Van Wijngaarden over het verdwijnen van sektesignaal waarin de Kamer de regering verzocht om, op zo kort mogelijke termijn, te voorzien in een meldpunt voor slachtoffers van sektes en hun familieleden binnen de bestaande structuur zodat zij geholpen en zo nodig doorverwezen kunnen worden, en waar de signalen over sektes samenkomen zodat de aanpak van sektes kan worden verbeterd?1
Ja.
Waarom kiest u er voor deze motie vooralsnog niet uit te voeren en de discussie rondom het meldpunt te vermengen met een hele andere discussie, namelijk over het onderzoek naar het fenomeen van georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen, een onderzoek dat gebaseerd is op een andere aangenomen motie van het lid Van den Berge c.s.?2
Op eerdere Kamervragen van de leden Van Nispen (SP) en Kuiken (PvdA)3 over het ontbreken van een meldpunt voor slachtoffers en familieleden van sektes heb ik u geantwoord dat het kabinet onderkent dat binnen Nederland gesloten gemeenschappen zijn waarbinnen misstanden, waaronder strafbare feiten, plaatsvinden. Daarnaast dat het slachtofferschap op individueel niveau en voor directbetrokkenen een grote impact kan hebben; het is dan ook van belang dat meldingen en aangiftes goed en zorgvuldig worden opgepakt.
Ik wil gefundeerd de door u ingediende motie conform uw bedoeling uitvoeren, zodat de functies van het meldpunt op de meest geschikte plaats worden ondergebracht. Daarbij betrek ik ook de ervaringen die zijn opgedaan na het verscheiden van het zogenaamde Sektesignaal. Ik heb ook de commissie Hendriks gevraagd om een advies over het instellen van een meldpunt.
Gelet op de raakvlakken met de opdracht aan de commissie inzake georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen, wil ik dit advies afwachten om te bepalen wat de meest geschikte positionering van de functies van het meldpunt sektes zou moeten zijn. Het is daarom noodzakelijk dat de commissie Hendriks eerst met haar onderzoeksopdracht aanvangt, voordat zij advies over een meldpunt aan mij uitbrengt.
Totdat ik de Tweede Kamer over de meest geschikte plaats van een eventueel meldpunt sektes bericht, zijn de politie en betrokken instanties goed in staat meldingen zoals bedoeld in uw vraag op te nemen en mistanden en strafbare feiten adequaat aan te pakken. Organisaties als Slachtofferhulp kunnen ondersteuning bieden bij de verwerking van strafbare gedragingen. Indien gewenst kunnen GGZ-instellingen geestelijke gezondheidszorg bieden.
Erkent u dat er weliswaar enige overeenkomsten zijn in de problematiek, maar dat er vooral ook verschillen zijn, zowel in aard en omvang van het probleem, werkwijze, slachtofferschap en de vraag hoe een meldpunt voor sektesignalen zo snel mogelijk opgericht kan worden en de vraag om onderzoek naar georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen? Kunt u uw keuze dit toch samen te voegen toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat rechtvaardigt volgens u nu dat het opnieuw oprichten van een meldpunt over sektes, als gevolg van de door u voorgestelde aanpak, op de lange baan wordt geschoven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met spoed alsnog uitvoering te geven aan de motie Van Nispen en Van Wijngaarden, en dus een meldpunt sektes op te richten, in het belang van de slachtoffers van sektes en hun familieleden? Zo nee, waarom niet?
De uitvoering van de motie Van Nispen en Van Wijngaarden pak ik uiterst zorgvuldig op. Hierbij telt in de eerste plaats het belang van slachtoffers en hun familieleden.
PFAS in voedselverpakkingen |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Milieuorganisaties maken zich zorgen om voedselverpakkingen vol PFAS»1 en «Juist in «groene» verpakkingen zitten schadelijke pfas-stoffen, stelt studie»?2
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek van acht milieuorganisaties dat bijna een derde van de geselecteerde verpakkingen behandeld is met PFAS?
Vanwege de schadelijke eigenschappen van PFAS zou moeten gelden dat dit niet mag worden toepast, tenzij echt noodzakelijk. Dit is ook het uitgangspunt van de Europese restrictie waar Nederland met enkele andere lidstaten aan werkt. Ook vanuit het oogpunt van consumentenbescherming is de vermindering van PFAS van belang. Zoals wij in onze brief aan de Kamer (Kamernr. 2021Z09899) van 4 juni jl. hebben aangegeven, zijn acute gezondheidsproblemen niet te verwachten, maar is actie wel gewenst om problemen op termijn te voorkomen.
De blootstelling van de mens aan PFAS wordt met name veroorzaakt door de aanwezigheid van PFAS als milieucontaminant in voedsel en drinkwater, maar ook de migratie van PFAS uit voedselverpakkingen naar voedsel levert daaraan een bijdrage. Daarom bereid ik – in afwachting van de Europese restrictie – regelgeving voor ter bescherming van de voedselveiligheid. Een aanpassing van de Warenwetregeling verpakkingen en gebruiksartikelen zal een eind maken aan de toestemming om PFAS in en op papier en andere natuurlijke materialen voor voedselcontact te gebruiken en dergelijke producten te verhandelen of in te voeren. Dit verbod heeft betrekking op alle PFAS die de door EFSA beoordeelde PFAS als uitgangsstof, verontreiniging of reactieproduct hebben. In onze brief aan de Kamer van 4 juni jl. zijn de Minister en de staatsecretaris van IenW, de Minister van LNV en ik hierop nader ingegaan. Dit verbod gaat naar verwachting in op 1 januari 2022.
Bent u het eens met de uitspraak dat de hoeveelheid PFAS in ons voedsel en drinkwater zorgwekkend is, en dat dit gevaarlijk is voor kinderen en foetussen in de baarmoeder?
EFSA merkt op dat de blootstelling van kleine kinderen hoog kan zijn en dat foetussen en baby’s vooral via de moeder aan PFAS worden blootgesteld. Daarom is de nieuwe veilige waarde gebaseerd op deze bevolkingscategorie. Recent onderzoek van het RIVM heeft aangetoond dat de blootstelling aan PFAS via voedsel en water in Nederland gemiddeld hoger is dan de veilige waarde die de EFSA in haar opinie heeft afgeleid. Er is dus alle reden de blootstelling te verminderen. In de genoemde Kamerbrief hebben we aangegeven hoe we dat willen bereiken.
Vindt u ook dat moeilijk of niet-afbreekbare stoffen met potentieel schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu niet in voedselverpakkingen thuishoren?
Volgens de Warenwet en de Europese regelgeving mogen alleen stoffen in verpakkingen gebruikt worden die veilig zijn. Deze veiligheid wordt afgemeten naar de mate waarin de stoffen naar het voedsel kunnen overgaan. Als deze «migratie» leidt tot potentieel schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid, wordt de betreffende stof niet toegelaten. In mijn ogen horen ook stoffen met potentieel gevaarlijke gevolgen voor het milieu niet thuis in verpakkingen, maar de Warenwet is niet ingericht op het reguleren daarvan. Dat kan wel via de EU-verordening REACH waarvoor de Staatssecretaris van IenW verantwoordelijk is. Daarom werkt Nederland als bovengenoemd met enkele andere lidstaten aan een EU-breed verbod op PFAS in niet-essentiële producten.
Waarom is het toegestaan om voedselverpakkingen te behandelen met PFAS?
Om verpakkingen de gewenste functionele eigenschappen (zoals vet- en vochtbestendigheid) te geven, worden daaraan bepaalde stoffen toegevoegd. Die stoffen moeten zijn toegelaten in de Warenwetregeling verpakkingen en gebruiksartikelen. Dit gebeurt alleen als er geen consumentenrisico is door afgifte van stoffen aan het voedsel. De Warenwet kent geen afwegingen op basis van milieueffecten. De stoffen zijn al in de jaren »70 toegelaten; toen werd ingeschat dat er geen consumentenrisico was. Met de nieuwe EFSA-opinie over PFAS is dit minder zeker en daarom wordt de toelating van deze stoffen nu geschrapt.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de omvang van het gebruik van PFAS in voedselverpakkingen en de gevolgen voor mens en milieu, en dit met de Kamer te delen?
Aangezien het gebruik van PFAS in en op voedselverpakkingen met ingang van 1 januari 2022 wordt verboden, acht ik dit onderzoek niet nodig. Wel zal de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) toezien op de naleving van dit verbod.
De CoronaCheck-app en ‘testen voor toegang’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de aankondiging van de reispas in de CoronaCheck-app?1
Ja.
Zal het in de toekomst mogelijk zijn en blijven een reiscertificaat te bemachtigen zonder gebruik te hoeven maken van deze app?
Ja, mensen kunnen zelf kiezen of zij de CoronaCheck app gebruiken of een papieren test-, vaccinatie- of herstelbewijs als reisbewijs op papier printen via de website www.coronacheck.nl.
Is het straks mogelijk deze app zonder DigiD te gebruiken? Indien dit niet het geval is, hoe wordt ervoor gezorgd dat burgers zonder een DigiD ook van deze app gebruik kunnen maken?
DigiD is niet vereist om toegang tot de app te verkrijgen. Het kunnen tonen van een QR code met de app moet namelijk ook offline mogelijk zijn, waar DigiD een online verbinding vergt.
Voor het ophalen van een negatief testresultaat bij commerciële testaanbieders wordt DigiD niet gebruikt. Voor het ophalen van testresultaten (zowel negatief als positief) bij de GGD en voor het ophalen van vaccinatiegegevens is het gebruik van DigiD wel vereist. Dit om op betrouwbare manier de identiteit van de aanvrager te kunnen vaststellen en op basis daarvan de achterliggende databases te kunnen bevragen. Om bij de GGD online een test aan te vragen, testresultaat in te zien of vaccinatieafspraak te maken is ook nu DigiD vereist. Aan burgers die nog geen DigiD hebben, wordt het advies gegeven om er tijdig een aan te vragen. Voor de situaties waarin een persoon toch niet beschikt of kan beschikken over een DigiD wordt een uitzonderingssituatie gecreëerd waarbij iemand bij de organisatie die het vaccin heeft toegediend een papieren bewijs kan maken voor de gevaccineerde persoon.
Wanneer zijn de eerste voorbereidingen voor deze app getroffen? Wanneer is deze website «CoronaCheck» voor het eerst geregistreerd?2
De eerste voorbereidingen voor digitale ondersteuning rondom het testen op covid-19 zijn in november 2020 getroffen. De ontwikkeling van de CoronaCheck app is in januari 2021 gestart. De eerste versie van deze app is sinds 24 maart jl. in de appstores te vinden. De domeinnaam voor de «CoronaCheck» website is al eerder door een andere persoon geregistreerd en op 15 februari 2021 overgedragen aan de rijksoverheid.
Bent u bekend met het artikel «Testsamenleving is onzinnig, exorbitant duur en leidt tot uitsluiting van gezonde mensen»?3
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de bewering (en de onderbouwing daarvan) in dit artikel dat de testsamenleving onzinnig en exorbitant duur is?
Ik kan mij daar niet in vinden. Door coronatoegangsbewijzen in te zetten kunnen delen van de samenleving eerder of met minder maatregelen heropenen. Dat betekent bijvoorbeeld dat ondernemers meer bezoekers kunnen toelaten of een paar weken eerder hun deuren kunnen openen. Vanaf stap 4 van het openingsplan kunnen toegangstesten worden ingezet ter vervanging van de anderhalve meter maatregel. Dat betekent voor bepaalde ondernemers en organisaties het verschil tussen rendabel open en dicht zijn deze zomer, bijvoorbeeld voor de evenementensector. Ik vind het daarom ook verdedigbaar dat we als samenleving een snellere heropening bekostigen. Wat de hoogte van de kosten betreft deel ik de conclusie ook niet. Er is geld gereserveerd voor honderd duizenden testen per dag. Zoals eerder aangegeven wordt per fase voor de testen betaald, waarbij steeds de mogelijkheid is om het aantal testen af te schalen als dat nodig blijkt.
Wat zijn volgens u de kosten van het «testen voor toegang»-beleid per gewonnen levensjaar? Indien dit niet bekend is, bent u bereid dit te laten onderzoeken en te vergelijken met andere bestedingsmogelijkheden, zoals het opschalen en verbeteren van de zorg?
Testen voor toegang kan bijdragen aan het opsporen van besmettingen, maar het primaire doel is het heropenen van de samenleving. Het kabinet heeft hierbij niet berekend wat de kosten per gewonnen levensjaar zouden zijn. Wel is afgewogen dat economische steunmaatregelen door het eerder en ruimer openstellen van sectoren sneller kunnen worden afgebouwd.
Bent u bereid het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) te vragen op korte termijn een advies uit te brengen over het «testen voor toegang» beleid? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vraagt met enige regelmaat het Outbreak Management Team (OMT) – waar het RIVM ook in is vertegenwoordigd – om advies uit te brengen over coronabeleid, zo ook over testen voor toegang. Het OMT heeft de afgelopen maanden hier meermaals adviezen over uitgebracht. Het kabinet heeft daarop gereageerd in de voortgangsbrieven over het coronabeleid.
Het bericht inzake vriendjespolitiek in de Eemshaven |
|
Daan de Kort (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Daniel Koerhuis (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vriendjespolitiek in de Eemshaven? Zo werkt een gronddeal»?1
Ja.
In hoeverre hebben de desbetreffende gemeenteraden en provinciale staten toestemming kunnen geven voor de kaders voor aankoop van de betreffende gronden? In hoeverre heeft BZK hier toezicht op kunnen houden?
Tot 14 juni 2013 was het havenschap Delfzijl/Eemshaven, ook wel bekend onder de naam Groningen Seaports, vormgegeven in een gemeenschappelijke regeling (GR). Op 14 juni 2013 zijn de activiteiten van het havenschap verzelfstandigd en ondergebracht in de Naamloze Vennootschap (NV) Groningen Seaports NV waarvan deze GR enig aandeelhouder werd.
De verzelfstandiging van de activiteiten van het havenschap is met instemming van provinciale staten en de gemeenteraden vanaf 2009 vormgegeven. In 2009 hebben gedeputeerde staten (GS) en burgemeester en wethouders (B&W) van de deelnemende decentrale overheden hun staten en raden een voorstel gedaan over de wenselijkheid en de uitgangspunten van een verzelfstandiging van de bedrijfsmatige activiteiten van de GR in een NV. Nadat staten en raden in 2009 hebben ingestemd met dit voorstel is een projectgroep met de uitwerking hiervan aan de slag gegaan. Dit resulteerde in 2013 in een voorstel dat door GS en beide colleges van B&W ter besluitvorming is voorgelegd aan hun staten en raden waarin de vormgeving van de verzelfstandiging is beschreven waaronder onder meer op hoofdlijnen de kaders voor aan- en verkoop van gronden. Eind april 2013 hebben de staten en raden van de deelnemende decentrale overheden in de GR ingestemd met dit verzelfstandigingsvoorstel van Groningen Seaports.
Tot 1 februari 2016 voerde de Minister van BZK op grond van het toenmalige artikel 158 Provinciewet het toezicht uit op besluiten tot oprichting van en deelname in privaatrechtelijke rechtspersonen door provincies of GR-en waarin provincies deelnemen. Op 13 juni 2013 heeft mijn ambtsvoorganger de oprichting van Groningen Seaports NV en de deelname daarin door de GR goedgekeurd.
Sinds de wetswijziging van 1 februari 2016 is goedkeuring door de Minister van BZK voor de oprichting van en deelname in dit soort privaatrechtelijke rechtspersonen niet langer vereist.
In hoeverre hebben de desbetreffende gemeenteraden en provinciale staten toestemming kunnen geven voor de kaders voor de ontwikkeling en de verkoop van de betreffende gronden? In hoeverre heeft BZK hier toezicht op kunnen houden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zaten de kaders voor de aankoop, ontwikkeling en verkoop van de betrekkende gronden in de begroting en de jaarrekening van de gemeenschappelijke regeling van Groningen Seaports?
Als Minister van BZK houd ik ingevolge de Provinciewet financieel toezicht op het reëel en structureel in evenwicht zijn van de begroting van de provincies en van de begrotingen van GR’en waarin provincies deelnemen. In het kader van deze taak voer ik het financiële toezicht op de GR havenschap Groningen Seaports uit en in dat verband ontvang ik jaarlijks de begroting en rekening van deze GR. Ik voer het financiële toezicht uit vanuit een risicogerichte benadering. Deze benaderingswijze heb ik vanaf 2017 versterkt doorgevoerd.
Vanaf de begroting voor 2020 meldt de GR in haar paragraaf grondbeleid dat het gronduitgiftebeleid door de NV is vastgelegd in de notitie gronduitgifte en vestigingsbeleid 2018–2028. In die paragraaf staat dat deze nota op 28 juni 2018 is besproken in het algemeen bestuur van de GR en dat deze het toetsingskader zal zijn voor de gronduitgifte. Verder staat vermeld dat als hoofddoelstelling van de gronduitgifte geldt het realiseren van economische ontwikkeling en werkgelegenheid ten behoeve van de vestiging van bedrijven die tevens bijdragen aan duurzaamheid. Afgeleide doelstelling is dat vanuit de grondexploitatie financiële middelen worden gegenereerd die kunnen worden aangewend voor de bekostiging van een aantal concreet opgesomde taken en financiële verplichtingen.
In hoeverre kunnen raadsleden en statenleden hun controlerende functie uitoefenen als ze zelf een (algemeen) bestuurlijke functie uitoefenen in een gemeenschappelijke regeling?
Op het moment dat de gemeenteraad en/of provinciale staten zelf deelnemen aan een gemeenschappelijke regeling, is het mogelijk en passend dat zij ook vertegenwoordigd worden in het bestuur van die gemeenschappelijke regeling.
Hoe transparant is het proces van aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden in zijn algemeenheid voor gemeenteraden, provinciale staten en gemeenschappelijke regelingen?
De aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden door gemeenten, provincies en hun samenwerkingsverbanden vindt plaats in het kader van hun grondbeleid. Het grondbeleid van gemeenten en provincies raakt belangrijke maatschappelijke en economische terreinen als wonen, werken, verkeer en natuur. Daarom zullen raden en staten goed zicht willen houden op het (ontwikkelen van het) grondbeleid en de uitvoering daarvan. Op zich is het aan hen om dat goed te organiseren, maar daarin worden ze wel op een breed front ondersteund. Zo schrijft het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) onder meer voor dat een paragraaf grondbeleid moet worden opgenomen in de begroting en rekening en wat daarin minimaal moet worden opgenomen. De commissie BBV heeft de uitgebreide notitie Grondbeleid in begroting en jaarstukken 2019 uitgebracht die helpt om het grondbeleid goed in de begroting en rekening op te kunnen nemen, en gaat in één hoofdstuk specifiek in op het belang van grondbeleid voor raadsleden. De commissie Bedrijfsvoering en Auditing Decentrale Overheden (BADO) heeft de notitie Grondexploitaties uitgebracht, welke handvatten biedt om de bedrijfsvoering goed in te richten. En de VNG heeft een handreiking «Grondbeleid voor raadsleden; Wat U als raadslid moet weten over grondbeleid» uitgebracht, die het onderwerp specifiek vanuit het gezichtspunt van de raad belicht.
Veel gemeenten stellen jaarlijks ook een meerjarenprognose grondexploitaties (MPG) op. Deze (meerjarige) vooruitblik biedt de mogelijkheid om de raad goed te informeren over de oorzaak van wijzigingen en de geconstateerde risico’s.
Hoe worden ontwikkelingskosten, waaronder het bouwrijp maken van gronden, transparant gemaakt?
De ontwikkelkosten maken bij actief grondbeleid onderdeel uit van de grondexploitatie. Bij faciliterend grondbeleid worden de ontwikkelkosten opgenomen als te verhalen kosten in het exploitatieplan. In de notitie van de commissie BADO, genoemd in antwoord 6, wordt uitgebreid ingegaan op de vraag hoe dit vorm te geven. De notitie van de commissie BBV, eveneens genoemd in het antwoord op vraag 6, helpt voor de transparantie in de begroting en rekening. Onderdeel van de paragraaf grondbeleid in de begroting en de jaarrekening is een toelichting op de (resultaten van de) grondexploitaties.
Deelt u de mening dat raadsleden en statenleden geen (algemeen) bestuurlijke functie in een gemeenschappelijk regeling moeten uitoefenen? Bent u bereid in gesprek te gaan met de VNG en het IPO en dit in overweging te geven?
Deze mening deel ik niet. Het is passend dat raadsleden en/of statenleden zijn vertegenwoordigd in een gemeenschappelijke regeling als bij die gemeenschappelijke regeling bevoegdheden van de gemeenteraad en/of provinciale staten zijn overgedragen. Dan gaat het in de regeling immers om de uitoefening van raadsbevoegdheden.
Deelt u de mening dat de kaders van het proces van aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden door gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen zo transparant mogelijk moeten zijn? Bent u bereid in gesprek te gaan met de commissie BBV en dit in overweging te geven?
Ja, ik deel de mening dat de kaders van het proces van aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden door gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen zo transparant mogelijk moeten zijn. Dit komt ook tot uitdrukking in de publicaties van de commissie BBV. Ik zal de commissie BBV aanvullend vragen of bijzondere aandacht kan worden besteed aan de manier waarop gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen hier invulling aan dienen te geven, indien de activiteiten van het grondbeleid via een privaatrechtelijke rechtspersoon op afstand zijn geplaatst.
Het ‘Jaarverslag VWS 2020’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u op korte termijn, in verband met het aankomend wetgevingsoverleg over het Jaarverslag en de Slotwet van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2020, de (deel) audits naar de Kamer sturen van de Auditdienst Rijk (ADR) waarop de ADR zijn «Auditrapport 2020» baseert en alle (overige) interim-rapporten die door de ADR in 2020 voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn uitgebracht?
Voor welke vaccins (genoemd op pagina 121 van het Jaarverslag VWS 2020) heeft Nederland een «lager tarief» ontvangen en hoeveel lager was dit tarief uiteindelijk dankzij de Nederlandse bijdrage aan het «Emergency Support Initiative»?1
Hoe vaak is in 2020 een «escalatieprocedure»2 gestart om bewust een onrechtmatigheid aan te gaan? Hoe vaak is het bewust aangaan van een onrechtmatigheid door u goedgekeurd in 2020?
Wanneer is het onderzoek van de «externe accountant» om de voorraden te valideren afgerond en kan de Kamer dit onderzoek na afronding zo spoedig mogelijk ontvangen?3
Van welke aard waren de «arbeidsmarktoverwegingen» genoemd op pagina 183 op basis waarvan de Wet normering topinkomens (WNT)-norm 2020 is overschreden? Is door betrokkenen aangegeven dat men een beter aanbod elders had ontvangen? Is dit aanbod geverifieerd? Was er geen functionaris die de betrokkenen kon vervangen voor een lager tarief zodat wel aan de WNT-norm werd voldaan? Zo nee, waarom zorgt u er niet voor dat betrokkenen indien nodig (ziekte, ander werk, et cetera) vervangen kunnen worden?4
Kan de Kamer alle correspondentie en contracten van VWS met «Stichting Projectbureau Publieke Gezondheid en Veiligheid Nederland» sinds 1 januari 2020 ontvangen?
Kan de Kamer een uittreksel ontvangen van alle registraties in het departementale registratie van ernstige onregelmatigheden bij subsidies (M&O)-register sinds 1 januari 2020?
Kunt u, gezien de behandeling van de Slotwet en het Jaarverslag over ongeveer vier weken, de bovenstaande vragen binnen drie weken beantwoorden?
De IC-capaciteit |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Met hoeveel bedden is de totale Nederlandse intensive care (IC)-capaciteit sinds 1 januari vorig jaar toegenomen? Wat is de huidige maximale IC-capaciteit?
Tijdens de coronacrisis heeft het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) een opschalingsplan gemaakt om de IC-capaciteit uit te breiden. Dit plan is op te delen in drie stappen en gaat als volgt:
Totaal dus 1.350 IC-bedden.
Totaal dus 1.700 IC-bedden.
De maximale IC-capaciteit gaat tot 1.700 IC-bedden. Tijdens het hoogtepunt van de tweede en derde golf (eerste week van mei 2021) was er op verzoek van het LNAZ landelijk tot 1.550 IC-bedden opgeschaald.
Hoeveel IC-bedden denkt u in de toekomst maximaal nodig te hebben?
Het zorglandschap moet in de toekomst robuuster, stootvaster en flexibeler, zodat we niet alleen de crisis van gisteren en vandaag aankunnen, maar vooral ook mogelijke crisissituaties die we nu niet kennen of kunnen bedenken. We zijn ons nog aan het beraden op hoeveel IC-bedden er structureel (vast) en flexibel nodig zijn. We willen hierbij de zorgprofessionals betrekken. Besluitvorming hierover is aan het nieuwe kabinet.
Is er een wervingscampagne gestart het afgelopen jaar voor het opleiden van extra IC-verpleegkundigen?
Er is het afgelopen jaar geen specifieke wervingscampagne gestart gericht op het opleiden van extra IC-verpleegkundigen. Wel heeft Extra Handen voor de Zorg het afgelopen jaar verschillende wervingscampagnes opgezet om mensen (met en zonder zorgachtergrond) in te zetten bij zorgorganisaties in nood. Extra Handen voor de Zorg is een maatschappelijk initiatief en werd kort na de uitbraak van de pandemie opgericht als crisisfaciliteit om mensen met en zonder zorgachtergrond te werven en hen te matchen met zorgorganisaties in nood. Deze netwerkorganisatie werkt vraaggestuurd. Organisaties die mensen in ondersteunende functies in dienst namen, werden financieel ondersteund door VWS via de subsidieregeling Coronabanen in de Zorg. Door taken van verpleegkundigen die ook door anderen kunnen worden uitgevoerd, te verplaatsen naar deze tijdelijke ondersteuners en zorgprofessionals, werden verpleegkundigen ontlast. Dit gebeurde ook bij IC-verpleegkundigen in de vorm van IC-buddy’s.
Hoeveel extra IC-verpleegkundigen zijn er opgeleid sinds de uitbraak begin vorig jaar?
In onderstaand tabel is de instroom in de opleiding tot IC-verpleegkundigen van de afgelopen jaren weergegeven en de instroom in 2021 tot op heden. Het Capaciteitsorgaan adviseert al jaren om meer IC-verpleegkundigen op te leiden. In 2016 was het advies van het Capaciteitsorgaan om jaarlijks 649 IC-verpleegkundigen op te leiden. Het Rijk stelt een kostendekkende financiering beschikbaar voor het opleiden van IC-verpleegkundigen, maar ondanks dat constateer ik ook dat de ziekenhuizen in de laatste jaren onvoldoende hebben opgeleid met het oog op dit advies. Dit heeft ertoe geleid dat het advies van het Capaciteitsorgaan hoger is komen te liggen om de tekorten terug te dringen. In 2020 adviseerde het Capaciteitsorgaan daarom om jaarlijks 775 verpleegkundigen op te leiden tot IC-verpleegkundigen.
2017
2018
2019
2020
2021
Advies CO 2020
Instroom opleiding IC-verpleegkundigen
405
432
429
448
270
775
In 2020 is onder druk van de coronacrisis versneld gestart met de Basis Acute Zorg opleiding (BAZ). De BAZ-opleiding duurt 6 maanden en bestaat uit de basis opleidingsmodules voor de acute zorg. Tijdens de opleiding werken de verpleegkundigen al in de acute zorg. Na de BAZ-opleiding kunnen ze doorstromen naar een verkorte IC-opleiding, de basis modules van deze opleiding hebben ze immers al gehad.
In 2020 hebben 74 verpleegkundigen de BAZ-opleiding gevolgd. In 2021 volgen op dit moment 190 verpleegkundigen de BAZ-opleiding, 25 verpleegkundigen volgen de verkorte IC-opleiding1. De instroom in de BAZ-opleiding komt bovenop de instroom in de reguliere IC-verpleegkundige opleiding.
Hoeveel nieuwe IC-verpleegkundigen hebben sinds de uitbraak de zorg versterkt en hoeveel stroomden er uit?
Op basis van de gegevens van het College zorgopleidingen (CZO) kan geconcludeerd worden dat er vanaf maart 2020 tot heden 545 verpleegkundigen het diploma IC-verpleegkundigen gehaald en 40 verpleegkundigen, BAZ-verpleegkundigen zijn geworden. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de uitstroom van specifieke beroepsgroepen tussen de uitbraak van de COVID-pandemie en nu.
Heeft u tijdens de crisis overwogen een (nood)opleiding te starten voor het versneld opleiden van IC-verpleegkundigen die uitsluitend (!) Covid-patienten kunnen verplegen (eventueel met een eigen Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-registratie)? Zo nee, waarom niet? Hoeveel tijd zou het volgens u in beslag nemen dergelijke IC-verpleegkundigen (die dus uitsluitend patiënten met een specifieke infectieziekte hoeven te kunnen verplegen) op te leiden?
Het is aan de ziekenhuizen, de opleiders en de beroepsgroepen om gezamenlijk te bepalen hoe vervolgopleidingen eruit moeten komen te zien. Er is tijdens de crisis niet overwogen om een opleiding te starten tot IC-verpleegkundige die uitsluitend Covid-patiënten kunnen verplegen.
De crisis heeft er wel voor gezorgd dat versneld gestart kon worden met de Basis Acute Zorg opleiding (BAZ). De BAZ-opleiding duurt 6 maanden en bestaat uit de basis opleidingsmodules voor de acute zorg. De BAZ-opleiding is een verpleegkundige vervolgopleiding die gevolgd kan worden na het behalen van het diploma MBO-verpleegkunde of HBO-verpleegkunde. Tijdens de opleiding werken de verpleegkundigen al in de acute zorg. Na de BAZ-opleiding kunnen de verpleegkundigen flexibel ingezet worden op de vier afdelingen in de acute zorg (IC, SEH, Ambulance en Cardiaccare) voor bepaalde taken. Na de BAZ-opleiding kunnen ze doorstromen naar een verkorte IC-opleiding, de basis modules van deze opleiding hebben ze immers al gehad. De verpleegkundigen werken dan onder begeleiding van een gediplomeerd IC-verpleegkundige. De BAZ-opleiding is een onderdeel van het door VWS gesubsidieerde programma CZO Flex Level waarin de verpleegkundige vervolgopleidingen flexibeler worden gemaakt en in modules, genaamd Entrustable Professional Activities (EPA’s) worden opgedeeld.
Heeft u actief oud IC-verpleegkundigen benaderd die zijn uitgestroomd om weer te komen werken op de IC? Indien ja, hoeveel van hen zijn er uiteindelijk als IC-verpleegkundige aan de slag gegaan?
Extra Handen voor de Zorg is een maatschappelijk initiatief en werd kort na de uitbraak van de pandemie opgericht als crisisfaciliteit om mensen met en zonder zorgachtergrond te werven en hen te matchen met zorgorganisaties in nood. Deze netwerkorganisatie werkt vraaggestuurd. Extra Handen richt zich niet specifiek op IC-verpleegkundigen maar op de tijdelijke extra inzet van zorgprofessionals en ondersteuners in den brede. Hiertoe heeft Extra Handen voor de Zorg het afgelopen jaar verschillende wervingscampagnes opgezet. VWS ondersteunt Extra handen financieel. Ook werd van rijkswege de deelname van voormalige zorgprofessionals gestimuleerd. Voorbeelden daarvan zijn de oproep van de Minister van JenV aan kerkelijke organisaties, de oproepen van de Nederlandse Patiëntenvereniging en het Pensioenfonds Zorg en Welzijn aan hun achterbannen, en de oproep van de Dienst Justitiële Inrichtingen aan oud-medewerkers.
Extra Handen fungeert als een tijdelijke crisisfaciliteit en werkt als tijdelijke aanvulling op de reguliere activiteiten van de uitzend- en wervingsbureaus. Extra Handen ontving 10 aanvragen voor IC-verpleegkundigen, er zijn via Extra Handen uiteindelijk 6 IC-verpleegkundigen aan de slag gegaan bij zorgorganisaties.
Heeft u actief BIG-geregistreerde verpleegkundigen die niet meer werkzaam zijn in de zorg benaderd om weer in de zorg te komen werken?
VWS heeft niet zelf BIG-geregistreerden benaderd, maar faciliteerde de werving en inzet van mensen met en zonder zorgachtergrond via Extra handen voor de Zorg. Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid een «schakeltraject» op te starten waarmee bijvoorbeeld studenten die nu als (MBO)- verpleegkundige worden opgeleid snel kunnen worden omgeschoold tot IC-verpleegkundige?
De opleiding tot IC-verpleegkundige betreft geen omscholing. Na het behalen van het MBO-verpleegkunde of HBO-verpleegkunde diploma kan de verpleegkundige instromen in de opleiding tot IC-verpleegkundige, dit is een verpleegkundige vervolgopleiding. Enkele jaren geleden was het gebruikelijk dat ziekenhuizen enkele jaren ervaring als verpleegkundige vroegen voordat een verpleegkundige kon instromen in de vervolgopleiding.
Waarom zijn er inmiddels, meer dan een jaar na de eerste coronabesmetting in ons land, her en der in Nederland geen grote «pandemiecentra» met 1000 IC-bedden gebouwd en ingericht? Zouden dergelijke «pandemiecentra» in combinatie met een versnelde (nood)opleiding voor IC-verpleegkundigen (zie vraag 6) de druk op de zorg en de samenleving niet enorm verminderen? Zijn grote «pandemiecentra» niet noodzakelijk om goed voorbereid te zijn op mogelijke toekomstige mutaties van het virus of een geheel nieuw virus dat wederom een groot beroep doet op de zorg?
De ziekenhuizen, FMS, NVZ, NFU en VenVN hebben met nadruk aangegeven dat zij niet kiezen voor een opzet met ziekenhuizen waar enkel COVID-patiënten opgevangen worden en waar geen andere zorg geleverd wordt. Het compleet scheiden van zorg voor COVID-patiënten en de reguliere zorg is niet goed te organiseren en maakt het werk voor het personeel nog zwaarder. Ten eerste omdat de omvang van het aantal COVID-patiënten fluctueert, waardoor het organisatorisch moeilijk te organiseren is op een vaste plek. Ten tweede omdat de werkdruk en de emotionele belasting van het personeel in aparte «pandemiecentra» continue ontzettend hoog is.
Om COVID-patiënten goed op te vangen én de reguliere zorg zo veel mogelijk doorgang te geven is in de zomer van 2020 een Opschalingsplan ontwikkelt door het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ). Hier is gekozen voor uitbreiding van het aantal klinische en IC-bedden per ziekenhuis, passend bij de bestaande faciliteiten, signatuur en omvang van het ziekenhuis. In ROAZ-verband is per regio gekeken wat nodig is om de beschikbare zorgcapaciteit zo optimaal mogelijk te benutten. Een van de initiatieven om dit te bereiken waren extra COVID-afdelingen. Het is hierbij belangrijk om de gehele zorgketen te benutten om de druk op de zorg zo evenredig mogelijk te verdelen. Denk aan zelfstandige behandelcentra, maar ook de eerstelijnsverblijf bedden.
Het bericht dat woonwagenbewoners, gemeente Haarlem en corporaties een actieplan maken voor woonwagenbewoners |
|
Daniel Koerhuis (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Woonwagenbewoners, gemeente Haarlem en corporaties maken actieplan: «Recht op eigen plek»»?1 Bent u bereid om ook andere gemeenten op te roepen om een actieplan te maken voor woonwagenbewoners?
Ja, ik ken het artikel. In mei jl. heb ik uw Kamer de Herhaalmeting Woonwagenstandplaatsen toegestuurd. De Herhaalmeting heb ik op 12 mei jl. ook naar alle Nederlandse colleges van B&W gestuurd. Ik heb hen geschreven dat ik gemeenten zal stimuleren om de komende tijd stappen te zetten in het realiseren van meer standplaatsen. Ook heb ik aangegeven dat ik hen daarbij zal ondersteunen. Er zal een nieuw kennisprogramma starten dat wordt uitgevoerd door Platform31. Gemeenten kunnen voor de realisatie van standplaatsen een beroep doen op een bijdrage uit het budget van € 50 mln. voor de huisvesting van een aantal groepen die ik in november jl. heb aangekondigd. De regeling zal in de tweede helft van 2021 worden opengesteld. Ook start ik een onderzoek naar de kosten van een standplaats en een woonwagen. Een actieplan kan een doeltreffend instrument zijn, maar er zijn meerdere manieren om tot een goed resultaat te komen. Ik zal gemeenten daarom niet oproepen een actieplan te maken, wel zal ik Platform 31 wijzen op het voorbeeld uit Haarlem. Platform 31 zal als onderdeel van het kennisprogramma voorbeelden van een verschillende soorten gemeentelijke aanpak verzamelen en onder gemeenten verspreiden.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat het moeilijk is voor woonwagenbewoners om een hypotheek of een brandverzekering af te sluiten? Bent u bereid om in gesprek te gaan met aanbieders om het makkelijker te maken voor woonwagenbewoners om een hypotheek of een brandverzekering af te sluiten?
Voor een hypotheek of brandverzekering voor een woonwagen gelden, net zoals voor sommige andere woningtypes, specifieke voorwaarden. Hierdoor kan het zijn dat het aanvragen van een hypotheek of brandverzekering voor een woonwagen complexer is dan voor een reguliere woning. Ik zal de financiering van woonwagens bespreken op het Platform Hypotheken om te zien of er mogelijkheden zijn om de toegang tot een hypotheek voor deze doelgroep te verbeteren. Ook ga ik in gesprek met verzekeraars om te zien of het afsluiten van een brandverzekering voor woonwagenbewoners vergemakkelijkt kan worden.
In hoeverre zijn de weinige standplaatsen voor woonwagenbewoners in lijn met uw beleid omtrent het oplossen van het woningtekort en het waarborgen van hun culturele identiteit?
Het beleidskader heeft als doel het woonwagen- en standplaatsenbeleid op lokaal en nationaal niveau in overeenstemming te brengen met de mensenrechten. Eén van deze rechten betreft de waarborging van de culturele identiteit. De herhaalmeting laat zien dat een groeiend aantal gemeenten haar beleid heeft aangepast of geïntensiveerd. Ook laat de herhaalmeting zien dat gemeenten verwachten dat het aantal standplaatsen de komende jaren zal stijgen. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer heb aangegeven, heeft het beleidskader nog niet geleid tot meer standplaatsen. Dat is een teleurstellende uitkomst, zeker voor de mensen die vaak al lang op de toewijzing van een standplaats wachten. In de volgende herhaalmeting verwacht ik te kunnen melden dat meer Roma, Sinti en woonwagenbewoners een passende plek hebben gevonden.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat slechts 75% van alle gemeenten nog altijd geen onderzoek doet naar de behoefte die er is voor meer standplaatsen? Herkent u daarin de kritiek van woonwagenbewoners dat dit veel te weinig is?2
Uit de Herhaalmeting blijkt dat sinds 2018 tenminste 105 gemeenten onderzoek hebben gedaan naar de behoefte aan woonwagenstandplaatsen. Ik ben het met de bewoners eens dat het zeer gewenst is dat dit aantal stijgt.
Kunt u een overzicht geven van deze gemeenten? Bent u bereid met deze gemeenten in gesprek te gaan en te wijzen op uw beleid?
Ik wil de gegevens uit de Herhaalmeting nu nog niet gebruiken om individuele gemeenten te benaderen of te noemen. Het doel van het onderzoek is op een zo objectief mogelijke wijze een inzicht te krijgen in het aantal standplaatsen en het gemeentelijk beleid. Mocht de huidige aanpak tot onvoldoende resultaat leiden dan zal ik overwegen om inzichtelijk te maken welke gemeenten onvoldoende inspanningen leveren.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat slechts 50 gemeenten concrete plannen hebben om de komende jaren nieuwe standplaatsen te realiseren, terwijl er wel een groeiende vraag is?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer en mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, heeft het beleidskader nog niet heeft geleid tot meer standplaatsen. Dat is een teleurstellende uitkomst, zeker voor de mensen die vaak al lang op de toewijzing van een standplaats wachten. In de volgende herhaalmeting verwacht ik te kunnen melden dat meer Roma, Sinti en woonwagenbewoners een passende plek hebben gevonden.
Op welke wijze geeft u invulling aan de oproep van gemeenten voor een regionale aanpak?
Ik denk dat een regionale aanpak, gezien de relatief kleine doelgroep en de vereiste specialistische kennis, wenselijk is. Ik zie daar mooie voorbeelden van, bijvoorbeeld in de regio Noordoost Brabant. Regionale samenwerking zal in het kennis- en ondersteuningsprogramma een belangrijk rol spelen.
Bent u bereid om een landelijk team op te zetten voor het ontwikkelen van standplaatslocaties?
In eerdergenoemde brief heb ik aangegeven wat ik zal doen om er voor te zorgen dat meer gemeenten hun standplaatsenbeleid in overeenstemming brengen met het mensenrechtelijk kader. Ik wil de resultaten afwachten en op basis daarvan besluiten of ik extra instrumenten zal inzetten.
Het bericht dat Duitsland reisbeperkingen instelt voor het Verenigd Koninkrijk vanwege de opmars van de Indiase virusvariant B.1617 |
|
Jan Paternotte (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Germany suspends travel from the U.K. amid concerns of a variant’s spread»?1 en «No 10 «tried to block» data on spread of new Covid variant in English schools»?2
Ja.
Kunt u aangeven hoe u de classificatie van het Verenigd Koninkrijk als «virusvariantgebied» door het Robert Koch Instituut beoordeelt?
Varianten worden nauw gevolgd om eventuele gevolgen voor de epidemie op langere termijn in kaart te brengen. Duitsland heeft het VK uit voorzorg op de lijst van landen met virusvarianten geplaatst omdat ze de import van meer besmettelijker varianten willen vertragen zolang de vaccinatiegraad in Duitsland nog laag is (ongeveer 48% volgens het ECDC). Naar aanleiding van de berichten over de Duitse maatregelen ten aanzien van Britse reizigers heeft het kabinet het RIVM om advies gevraagd. Het RIVM heeft aangegeven dat i) de incidentie in het VK veel lager is dan Nederland, ii) het aantal importgevallen vanuit het VK laag is en iii) de kans op introductie van de Indiase variant vanuit het VK laag is.
Kunt u aangeven welke maatregelen u momenteel heeft getroffen – naast de reguliere maatregelen ten aanzien van het coronavirus en internationaal reizen – om de opmars van de Indiase virusvariant B.1617 (hierna: B1617) in Nederland te vertragen?
Voor reizigers uit het VK geldt het EU-inreisverbod, een NAAT-testverplichting en een dringend advies tot quarantaine.
Het RIVM heeft de epidemiologische situatie in het VK beoordeeld en heeft geconcludeerd dat er op dit moment – vanwege de lage incidentie en het percentage positieve testen – geen sprake is van een verhoogd risico. Aanvullende maatregelen zijn op dit moment niet noodzakelijk. Op mijn verzoek blijft het RIVM de situatie nauwgezet monitoren, waarbij zij mij gevraagd en ongevraagd zal adviseren indien aanvullende maatregelen voor reizigers uit het VK op een later moment alsnog nodig blijken.
Kunt u aangeven hoe lang het momenteel, op 23 mei 2021, duurt voordat bron- en contactonderzoek gestart kan worden als een variant wordt vastgesteld door de kiemsurveillance (dus vanaf het afnemen van de eerste test tot de vaststelling van de variant via kiemsurveillance)?
De GGD'en starten het bron- en contactonderzoek (BCO) bij de index zodra een positieve testuitslag bekend is, vrijwel altijd nog op dezelfde dag. Wanneer tijdens het brononderzoek een link tussen de (bron van de) index en het risicoland wordt gesignaleerd, wordt kiemsurveillance van het testmonster aangevraagd. Aan de desbetreffende index én zijn/haar contacten wordt al bij een verdenking op een virusvariant bijzondere aandacht gevraagd voor de maatregelen.
De uitslag van kiemsurveillance volgt veel later dan de positieve of negatieve uitslag van de test, soms tot enkele weken na de initiële uitslag. Het BCO is dan dus al afgerond. Deze doorlooptijd is inherent aan de DNA-analyse. Het DNA van het virus moet gelezen worden met speciale apparatuur en vervolgens geanalyseerd worden. Dat kost een paar weken.
Bij een bevestigde virusvariant (VOI of VOC) uit het kiemsurveillance onderzoek, kan de regionale GGD aanvullend nog extra acties inzetten met betrekking tot het BCO. Index en contacten worden soms nog nagebeld om het belang van maatregelen extra te benadrukken en eventuele clusters nog beter in kaart te brengen. Bij positief geteste contacten van de index kan gericht sequencing worden ingezet om na te gaan of er sprake is van de betreffende variant.
Kunt u specifiek aangeven wat het verschil momenteel is in de wijze van – en intensiteit waarmee – bron- en contactonderzoek wordt toegepast bij geconstateerde besmettingen met B1617 ten opzichte van andere varianten?
Aan de desbetreffende index én zijn/haar contacten wordt al bij een verdenking op een virusvariant bijzondere aandacht gevraagd voor de maatregelen. De BCO-medewerker geeft aan dat de maatregelen (isolatie & quarantaine) extra belangrijk zijn, omdat niet altijd direct duidelijk is of een virusvariant zich anders kan gedragen, zich gemakkelijker kan verspreiden en/of bestaande vaccins effectief zijn. Wanneer uit de kiemsurveillance blijkt dat er sprake is van een variant of concern (VOC), kan het zijn dat er extra aandacht wordt besteed aan het bron- en contactonderzoek, overleg plaatsvindt met de superviserend arts / arts infectieziektenbestrijding of sequencing wordt ingezet in het contactonderzoek.
Overweegt u momenteel om naast de maatregelen ten aanzien van de situatie in India, nadere maatregelen te treffen ter voorkoming van extra import van virusvariant B1617 naar Nederland? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het advies van het RIVM is het op dit moment nog niet nodig om nadere maatregelen te treffen ter voorkoming van extra import van virusvariant B1617 vanuit het VK naar Nederland. De Indiase variant is in totaal 9 keer aangetroffen in de kiemsurveillance. Als een variant in de kiemsurveillance gevonden wordt, hangt de vondst niet samen met reizen. Deze variant heeft zich dan al verspreid in de populatie. Op dit moment is de verspreiding nog in zo kleine aantallen dat er geen percentage op gezet kan worden.
Bij hoeveel procent van de positieve testen wordt er momenteel, op 23 mei 2021, kiemsurveillance toegepast? Is dit binnen de norm van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC), welke op zijn minst 5%, maar bij voorkeur 10% is?
Het RIVM volgt de ECDC-norm voor kiemsurveillance en haalt deze op dit moment ruimschoots. Het ECDC adviseert om minimaal een aselecte steekproef van 500 monsters per week te sequencen om inzicht te krijgen in circulerende varianten (kiemsurveillance). Om daar inzicht in te verkrijgen is er een absoluut aantal sequenties nodig en niet een percentage. Binnen de varianten, waarvan de sequentie is bepaald, kan bekeken worden of varianten opkomen in Nederland. Steeds meer Nederlandse laboratoria dragen bij aan de Nationale Kiemsurveillance. In de afgelopen weken zijn er ruim 1500 monsters per week gesequenced in het kader van kiemsurveillance (zie voor de meest recente informatie: https://www.rivm.nl/coronavirus-covid-19/virus/varianten).
Wordt de capaciteit bij de kiemsurveillance van 2250 onderzochte monsters per week, welke vanaf eind april 2021 beschikbaar zou zijn, momenteel optimaal benut? Zo ja, hoeveel monsters worden er per week onderzocht? Zo nee, waarom niet?3
Momenteel analyseert alleen het RIVM al wekelijks ca. 1500 monsters uit de willekeurige steekproeven van de kiemsurveillance en voor andere doeleinden. In aanvulling hierop worden door het RIVM en een aantal andere laboratoria ook nog ca. 500 sequenties bepaald in het kader van BCO en andere onderzoeken.
Ook zijn er steeds meer andere laboratoria betrokken, die sequentie-analyses uitvoeren voor kiemsurveillance en voor andere doeleinden. Het aantal laboratoria wordt nog verder uitgebreid. Daarmee wordt de doelstelling van 2.250 sequenties per week, op kleine afwijkingen na, zo goed als gehaald.
Bent u van mening dat er momenteel voldoende kiemsurveillance op varianten plaatsvindt? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid dit verder te vergroten zoals bij het Covid-19 Genomics UK Consortium, waar (meer dan) 10% van de positieve testen genetisch geanalyseerd wordt?
Ja, er vindt momenteel voldoende kiemsurveillance plaats. Het RIVM vaart op wetenschappelijke adviezen van het ECDC en op eigen inhoudelijke kennis en inzichten om het minimaal aantal testen te bepalen, waarmee met voldoende zekerheid en voldoende «aanlooptijd» de circulatie van bepaalde varianten van het virus «SARS-CoV-2» kunnen worden gemonitord. Met 1500 monsters per week wordt het mogelijk om een nieuwe variant te detecteren bij lage prevalentie en twee maanden voordat deze variant dominant wordt in Nederland in geval van toegenomen besmettelijkheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Ja.
Het alarm rond het beheer en onderhoud van wegen |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Alarm Bouwend Nederland, Belgische gatenweg dreigt»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat het geld op is voor nieuwe opdrachten voor beheer en onderhoud van weg- en waterbouw en hierdoor 17.000 banen op de tocht staan? Zo ja, wat is hiervan de reden? Zo nee, wat klopt er niet?
Nee, het geld voor nieuwe opdrachten is niet op. RWS kan uiteraard voor 2021 nog verplichtingen aangaan. Het beschikbare budget in de begroting voor beheer en onderhoud is voor 2021 hoger dan de voorgaande jaren. Met een centrale toets op de verplichtingen zorgt RWS dat ze binnen het kader van de begroting blijft. Nu in 2021–2023 juist meer budget voor onderhoud beschikbaar is dan in voorgaande jaren herkent RWS niet dat 17.000 banen op de tocht zouden staan.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel van Bouwend Nederland dat de schotten tussen de verschillende potten moeten worden weggehaald om zo de sector aan de gang te houden en onderhoud niet uit te stellen?
Het heeft grote consequenties om budget dat bestemd is voor nieuwe (aanleg)projecten, in te zetten om de budgettaire spanning bij beheer en onderhoud op te vangen. Het inzetten van deze gelden bij projecten die reeds in realisatie zijn, betekent dat deze projecten daadwerkelijk moeten worden gestopt. Los van de kapitaalvernietiging die dat met zich meebrengt, is dat veelal niet mogelijk vanwege de juridische en/of bestuurlijke afspraken die aan deze projecten ten grondslag liggen. In het bestuurlijk overleg MIRT zijn over deze projecten met de decentrale overheden bestuurlijke afspraken gemaakt, denk hierbij bijvoorbeeld aan Kornwerderzand en de A50 Bankhoef-Paalgraven. Deze zijn daarna in het Nota overleg MIRT met uw Kamer besproken. Dat geldt ook voor aanlegprojecten die weliswaar nog niet juridisch en/of bestuurlijk zijn gecommitteerd, maar in een eerder stadium verkeren. In de spelregels MIRT is bepaald dat om deze projecten door te kunnen zetten 75% van het benodigde budget beschikbaar moet zijn. Demografische ontwikkelingen (zoals de Nederlandse bevolking die in 2040 groeit naar 19 miljoen inwoners) en de economische ontwikkeling leiden tot een stevige groei aan mobiliteit en bereikbaarheidsvragen die om oplossingen vragen. Voor verschillende nieuwe aanlegprojecten die moeten beschermen tegen water op de langere termijn geldt eenzelfde noodzaak.
Kunt u aangeven wat voor soort onderhoud met onmiddellijke ingang is stopgezet dat goed is voor 450 miljoen euro per jaar en kunt u hierbij aangeven op projectniveau om welk onderhoud het precies gaat?
Deze stellingen in het krantenartikel zijn niet juist. Er is geen werk met onmiddellijke ingang stopgezet. Het beheer en onderhoud aan het areaal van RWS gaat regulier door.
Hoe kijkt u aan tegen de situaties dat de Haringvlietbrug niet meer open kan door achterstallig onderhoud en eerder bijvoorbeeld de Merwedebrug dicht ging omdat deze niet meer veilig zou zijn? Ziet u een structureel probleem ontstaan?
Het is vervelend als er storingen ontstaan en mensen daar hinder door ondervinden. Om het benodigde kwaliteitsniveau voor een veilig, bereikbaar en leefbaar Nederland vast te houden zal een steeds groter deel van de fondsen besteed moeten worden aan de instandhouding van de netwerken. Om de veiligheid te borgen investeert RWS in constructieve maatregelen en indien nodig in andere beheersmaatregelen. Die opgave is een forse taak die de komende decennia veel aandacht vraagt. De afgelopen jaren heb ik samen met de Staatssecretaris uw Kamer geïnformeerd over de toenemende instandhoudingsopgave. Parallel aan deze Kamerbrief wordt uw Kamer per separate brief geïnformeerd over de laatste stand van zaken.
Kunt u aangeven of het klopt dat provincies en gemeenten stevig bezuinigen op onderhoud van hun wegen en kades? Zo ja, hoe groot zijn deze bezuinigen ongeveer?
De decentrale overheden hebben een zelfstandige verantwoordelijkheid voor de infrastructuur in hun beheer. De afwegingen die zij hierbij maken zijn aan de gemeenten en provincies.
Voor verbeteringen van de infrastructuur of betere benutting van de infrastructuur zijn er diverse gezamenlijke programma’s en kunnen decentrale overheden een beroep doen op specifieke regelingen van I&W, bijvoorbeeld ten aanzien van digitalisering of op het terrein van verkeersveiligheid.
Met betrekking tot het door u aangehaalde onderzoek van Eén Vandaag, merk ik op dat het kabinet met medeoverheden afspraken heeft gemaakt over compensatie van de extra kosten en inkomstenderving als gevolg van corona, zo is voor 2020 ruim € 1,8 mld. beschikbaar gesteld (35 420, nr.207).
Hoe kijkt u aan tegen het onderzoek van EenVandaag in samenwerking met de VNG «Gemeenten in problemen door coronacrisis» uit mei 2020 dat 41% van de gemeenten verwacht dat zij (verder) zal moeten bezuinigen op wegen en fietspaden?2
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven of u een land voorziet dat steeds meer achter de feiten aan gaat lopen rond onderhoud en beheer van de infrastructuur? Zo ja, wat wilt u daar aan gaan doen?
Met de eerdere brieven over instandhouding is gemeld dat een steeds groter deel van de fondsen besteed zal moeten worden aan de instandhouding van onze netwerken. Dit heeft enerzijds te maken met de leeftijd van de infrastructuur: sinds medio vorige eeuw is in hoog tempo een groot deel van onze infrastructuur aangelegd. Bij het onderhoud komen soms nieuwe feiten naar voren, zoals chroom-6 of een slechtere staat dan verwacht, die leiden tot hogere kosten. Daarnaast wordt de mobiliteitsopgave groter en complexer door (autonome) ontwikkelingen zoals klimaatverandering en bodemerosie. En we stellen andere en hogere eisen aan de infrastructuur. Cybersecurity en de wens om duurzaam en circulair te bouwen, leiden ook tot extra opgaven. Met de uitkomsten van de validaties en de extra kosten die worden voorzien is op verschillende momenten besloten om geld naar voren te halen, zo is uw Kamer eind 2020 geïnformeerd over het besluit om zowel in 2022 als in 2023 budget naar voren te halen om versneld onderhoudsmaatregelen uit te kunnen voeren. Per jaar is € 350 mln. aan budget naar voren gehaald. Het streven is om voor 2022 en 2023 nog meer budget in te zetten voor instandhouding, in aanvulling op de kasschuiven die reeds eerder zijn doorgevoerd. Dit wordt op Prinsjesdag in de ontwerpbegroting zichtbaar. Voor de periode na 2023 zal het nieuwe Kabinet een nadere afweging moeten maken over de financiering van de instandhouding van de netwerken.
Bent u bereid om in samenwerking met provincies en gemeenten een actieplan op te stellen om ervoor te zorgen dat een inhaalslag wordt gemaakt rond beheer en onderhoud van de Nederlandse infrastructuur?
Iedere overheid heeft zijn eigen taken en verantwoordelijkheden. Uiteraard trekken we samen zeer goed op om van elkaar te leren en waar mogelijk werkzaamheden af te stemmen of te combineren.
Het bericht dat gemeenten mensen online in de gaten houden |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bereid erop toe te zien dat mensen bij wie er rechtsbesluiten zijn genomen op basis van oneigenlijk verkregen informatie daarover actief geïnformeerd worden? Zo nee, waarom niet?1
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de naleving van de AVG. Handhaving vindt door de Autoriteit Persoonsgegevens plaats. Een belangrijk uitgangspunt van de AVG is dat verwerkingsverantwoordelijken transparant zijn over de manier waarop zij gegevens gebruiken. Het moet daarnaast kenbaar zijn voor burgers welke bevoegdheden gemeenten hebben en hoe zij daar gebruik van maken. Ik zal daar in mijn gesprek met de VNG aandacht voor vragen.
In hoeverre kunnen mensen die oneigenlijk online zijn gemonitord door hun gemeente hiertegen in bezwaar? Waar kunnen zij dit doen?
Een belangrijk uitgangspunt in de AVG is dat verwerkingsverantwoordelijken transparant zijn over de verwerking van persoonsgegevens. In het geval van social media monitoring kan dat betekenen dat gemeenten algemene informatie geven over hun social media beleid. Mensen kunnen bij de desbetreffende gemeente tegen vormen van verwerking bezwaar maken of vragen om rectificatie of wijziging.
Deelt u de mening dat er niet alleen een probleem is met te weinig kennis van de online bevoegdheden bij gemeenten, maar dat de drang om eigen inwoners te monitoren en te profileren een dieper liggend probleem is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
Het verzamelen van persoonsgegevens door overheidsorganisaties is in veel gevallen van groot belang voor de taakuitvoering van de overheid. Online monitoring kan daarbij een rol vervullen. Het kan bijdragen aan slimmer of effectiever beleid en aan betere dienstverlening. Uiteraard moet dat binnen de kaders van de wet. In mijn gesprek met de VNG zal ik aandacht vragen voor bewustwording hiervan. Om bewustwording binnen het rijk te vergroten beoogt het kabinet versterking en professionalisering te bereiken van de expertise binnen overheidsorganisaties. We ontwikkelen daarom een Rijksbrede richtlijn/handreiking Monitoring waarin we aangeven hoe de departementen en uitvoeringsinstanties binnen de kaders van de AVG kunnen monitoren.
Deelt u de mening dat de landelijke overheid qua monitoring en profilering van de eigen inwoners het slechte voorbeeld geeft en heeft gegeven aan gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de overheid het goede voorbeeld moet geven bij de naleving van wettelijke normen. Het kabinet heeft eerder aangegeven2 dat de overheid voorop moet lopen bij de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van persoonsgegevens. Dat geldt voor de rijksoverheid en decentrale overheden.
In hoeverre ziet u een verband tussen het verdwijnen van de oren en ogen in de wijk – te denken valt aan de wijkagent, buurtwerk, jongerenwerkers – en de neiging om inwoners steeds meer online te volgen en te profileren?
We weten inmiddels dat online monitoring door gemeenten wijdverspreid is maar dat de doelstellingen, aanwezigheid van kaders, middelen, doelgroepen en het gebruik van protocollen sterk uiteen lopen. Er is dus geen eenduidige reden aan te wijzen waarom online monitoring toeneemt. Wel constateer ik dat de digitalisering van de samenleving eraan bijdraagt dat veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken zich ook naar de online wereld verplaatsen. We zien dat wijkagent, buurtwerk en jongerenwerker hun werkzaamheden hierdoor ook online gaan verrichten. Daarbij dienen deze organisaties zich te bewegen binnen de grenzen van de privacywetgeving.
