De berichten ‘Bevrijdingsdefilé in Wageningen dreigt voorgoed te verdwijnen’ en ‘Geen tweede kans voor 75 jaar vrijheid: opnieuw streep door defilé in Wageningen, ook in Groesbeek geen activiteiten’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Bevrijdingsdefilé in Wageningen dreigt voorgoed te verdwijnen»?1 en «Geen tweede kans voor 75 jaar vrijheid: opnieuw streep door defilé in Wageningen, ook in Groesbeek geen activiteiten»2? Wat vindt u hiervan?
Ja, ik ben bekend met deze berichten.
Klopt het dat het Ministerie van Defensie heeft aangegeven geen medewerking meer te willen verlenen aan het bevrijdingsdefilé in Wageningen? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Nee, dit klopt niet. Het evenement in Wageningen bestaat uit verschillende elementen; een kerkdienst, een herdenking en een defilé. De organisatie hiervan is in handen van het Nationaal Comité Herdenking Capitulaties 1945, ook bekend als Stichting Wageningen 45. Alle drie de elementen worden – conform de afspraak met de organisatie – door Defensie jaarlijks ondersteund. Het geheel van defensieondersteuning aan vele herdenkingsactiviteiten en evenementen legt een te zwaar beslag op de operationele capaciteit van de krijgsmacht. Defensie is daarom genoodzaakt om kritischer te kijken naar toekomstige bijdragen. Ten aanzien van het defilé heeft Defensie nieuwe afspraken gemaakt die samen met de overige ondersteuningsafspraken zijn vastgelegd in een convenant. Naar aanleiding van de zorgen die zijn ontstaan over de toekomst van het defilé worden de afspraken herbezien. Uitgangspunt daarbij is dat het defilé, met steun vanuit Defensie, jaarlijks doorgang kan vinden.
Deelt u de opvatting dat met het defilé een verbinding wordt gelegd tussen het verleden en de huidige tijd en dat daarom alles in het werk gezet moet worden om dit in de huidige vorm te laten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Kennis over het verhaal en de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog is belangrijk om de huidige maatschappij te kunnen begrijpen en om de waarde van de democratie en van de rechtstaat te onderstrepen. Tijdens de Nationale Dodenherdenking op 4 mei en de Nationale Viering van de Bevrijding op 5 mei, georganiseerd door het Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) en gefinancierd door VWS, wordt in allerlei vormen het verband gelegd tussen het verhaal van de Tweede Wereldoorlog en de huidige tijd. Naast deze nationale activiteiten vinden er op 4 en 5 mei, maar ook op andere dagen, vele belangrijke herdenkingen en vieringen plaats. Deze activiteiten worden vaak door vrijwilligersorganisaties georganiseerd en ondersteund door lokale en provinciale overheden en in sommige gevallen door het Ministerie van Defensie. Ook het bevrijdingsdefilé in Wageningen hoort daarbij. Voor 2021 heeft de organisatie een alternatief programma gemaakt. Mits de Covid-maatregelen het toelaten zal het bevrijdingsdefilé in 2022 gewoon kunnen doorgaan.
Is er aandacht voor de nog levende veteranen die dit jaar de herdenking op 4 mei en viering van de bevrijding op 5 mei helaas niet kunnen bijwonen?
Tijdens de Nationale Dodenherdenking op 4 mei op de Dam in Amsterdam is ieder jaar in het erecouloir een delegatie Nederlandse veteranen aanwezig. Helaas is dat dit jaar vanwege de coronamaatregelen niet mogelijk. Om de veteranen die in het erecouloir zouden staan toch de kans te geven hun persoonlijke verhaal en motivatie te delen, ontwikkelde het Veteraneninstituut ook dit jaar een online erecouloir. De herdenking op de Dam is voor iedereen live te volgen via NPO1, er is m.u.v. de kranslegging voor veteranen geen specifieke aandacht voor veteranen gepland.
Overigens zijn bij veel regionale en lokale herdenkingen vaak (buitenlandse) veteranen aanwezig.
Maar vanwege de coronamaatregelen vinden ook dit jaar de lokale herdenkingen in een aangepaste vorm plaats waarbij veelal weinig tot geen genodigden aanwezig zijn.
Mijn collega van Defensie en ik betreuren het zeer dat ook dit jaar de coronamaatregelen tot gevolg kunnen hebben dat veteranen, maar bijvoorbeeld ook de overlevenden van de Tweede Wereldoorlog, de herdenkingen in het land op 4 mei en de viering van de bevrijding van 5 mei niet fysiek kunnen bijwonen. Daarom wordt ingezet op andere vormen van herdenken en vieren die hopelijk zoveel mogelijk mensen bereiken (zie verder het antwoord op vraag 8).
Bent u bereid om met uw collega’s van het Ministerie van Defensie in gesprek te gaan en hierbij, ook voor de komende generaties, het belang van het in stand houden van het jaarlijks herdenken op 4 mei en het vieren van de bevrijding op 5 mei te benadrukken?
De Nationale Dodenherdenking op 4 mei en de Nationale Viering van de Bevrijding op 5 mei zijn van grote nationale betekenis. Ook mijn collega’s van Defensie onderschrijven dit uiteraard volledig. Het in stand houden daarvan staat absoluut niet ter discussie.
Bent u bereid om met de gemeente Wageningen te kijken op welke manier het bevrijdingsdefilé in Wageningen de komende jaren doorgang kan vinden? Zo nee, waarom niet?
Op 5 mei 2021 zal er geen bevrijdingsdefilé plaatsvinden in Wageningen, als gevolg van de Covid-pandemie. Dat is heel spijtig.
Naar aanleiding van de zorgen die zijn ontstaan over de toekomst van het bevrijdingsdefilé worden de afspraken tussen Defensie en Stichting Wageningen 45 herbezien. Uitgangspunt daarbij is dat het defilé, met steun vanuit Defensie, jaarlijks doorgang kan vinden.
Wat kunt u doen voor organisatoren die vorig jaar vanwege de coronapandemie hun evenement met betrekking tot de viering van 75 jaar bevrijding een jaar hebben moeten uitstellen en dit jaar vanwege deze pandemie weer genoodzaakt zijn activiteiten uit te stellen?
De Covid-pandemie heeft sinds half maart 2020 grote impact gehad op talloze activiteiten in het kader van herdenken en vieren van 75 jaar vrijheid. Vele voorgenomen activiteiten zijn aangepast of hebben in een andere, digitale, vorm plaatsgehad. Dit was een grote teleurstelling voor velen en zeker voor mensen die de Tweede Wereldoorlog nog aan den lijve hebben ondervonden.
Ook dit jaar zullen de noodzakelijke maatregelen ter bestrijding van het Coronavirus hun weerslag hebben op de geplande activiteiten op 4 en 5 mei en daarmee ook op eventueel uitgestelde activiteiten uit het lustrumjaar 2020. De organisatoren van deze activiteiten maken zelf hun plannen voor vaak digitale alternatieven.
Het door mij gefinancierde Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) adviseert en ondersteunt deze organisaties bij het maken en aanpassen van hun plannen. De evenementen worden door het NC via de website 4en5mei.nl onder de aandacht gebracht van het grote publiek. Ook biedt het NC een hulpinstrument aan met informatie voor organisatoren en concrete handelingsperspectieven voor het publiek voor herdenken en vieren in coronatijd.
Worden, gezien de coronamaatregelen, evenementen in een andere (bijvoorbeeld digitale) vorm georganiseerd, om zo toch recht te doen aan de herdenking van 4 mei en de viering van de bevrijding op 5 mei?
Ja. Zowel op lokaal, regionaal en nationaal niveau wordt op diverse manieren invulling gegeven aan herdenken en vieren, waarbij rekening wordt gehouden met de coronamaatregelen. Zowel online en via livestreams als via de regionale en nationale media worden de diverse herdenkingen en vieringen met het publiek gedeeld. De Nationale Dodenherdenking op de Dam gaat in een aangepaste vorm door en wordt uitgezonden door de NOS. Ook de 5 mei-lezing en het 5 mei-concert zijn te volgen via televisie. De veertien Bevrijdingsfestivals bieden op 5 mei een gezamenlijk online programma aan van meer dan 200 optredens en activiteiten. Het Vrijheidsvuur wordt traditiegetrouw in de nacht van 4 op 5 mei ontstoken in Wageningen. Ook dit wordt op nationale en regionale televisiezenders uitgezonden. Het vuur komt «s middags 5 mei aan bij de bevrijdingsfestivals en wordt in alle veertien festivalsteden tegelijkertijd ontstoken.
Het NC liet mij weten dat vorig jaar sommige via internet uitgezonden herdenkingen veel meer bezoekers trokken dan de fysieke herdenking in voorgaande jaren.
Het bericht dat de Belastingdienst de beslagvrije voet niet hanteert bij de verrekening van toeslagen |
|
Wybren van Haga (FVD), René Peters (CDA), Farid Azarkan (DENK), Gerrit-Jan van Otterloo (50PLUS), Helma Lodders (VVD), Pieter Omtzigt (CDA), Steven van Weyenberg (D66), Henk Nijboer (PvdA), Lammert van Raan (PvdD), Femke Merel Arissen (Splinter), Chris Stoffer (SGP), Bart Snels (GL), Eppo Bruins (CU), Edgar Mulder (PVV), Renske Leijten |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) van 9 maart 2021 aan de Staatssecretaris van Financiën, belast met Toeslagen en Douane, over het niet toepassen van de beslagvrije voet bij de verrekening van toeslagen?1
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
Klopt het dat wanneer een terugvordering van de huurtoeslag verrekend wordt met de huurtoeslag, de Belastingdienst de beslagvrije voet niet toepast op dit moment?
Dit gebeurt inderdaad bij verrekeningen in het kader van een standaard betalingsregeling. In een dergelijke situatie wordt een terugvordering verrekend met lopende voorschotten van dezelfde toeslagsoort. Vanaf 18 december 2020 worden er geen nieuwe verrekeningen meer opgestart. In de meegezonden brief is dit nader toegelicht.
Klopt het dat iemand die een inkomen heeft van 1.300 euro (inclusief toeslagen, zoals de huurtoeslag en de zorgtoeslag), een beslagvrije voet van 1.200 euro en bij wie maandelijks 200 euro huurtoeslag wordt teruggevorderd via verrekening, dus effectief 1.100 euro inkomen op zijn of haar bankrekening krijgt en dat de Belastingdienst bij deze verrekening de beslagvrije voet niet toepast?
De omschreven situatie kan zich inderdaad voordoen als op grond van een standaard betalingsregeling de verrekening vóór 18 december 2020 heeft plaatsgevonden. Dus in de geschetste situatie is de teruggevorderde huurtoeslag vóór 18 december 2020 verrekend met het voorschot van de huurtoeslag over 2021 en is daardoor het maandelijkse voorschot van de huurtoeslag in 2021 met € 200 verlaagd.
Klopt het dat op dit moment de Belastingdienst bij toeslagen wel de automatische verrekening in 24 maanden toepast, maar geen dwangverrekening? Ofwel dat bij toeslagen en verrekening de beslagvrije voet effectief een wassen neus is?
Toeslagen kent zowel de dwangverrekening als de verrekening in het kader van de standaard betalingsregeling. Op dit moment vinden er in verband met de uitvoering van de motie Azarkan sinds 18 december geen dwangverrekeningen op toeslagen plaats. Als de invordering weer opstart, zullen de Belastingdienst en Toeslagen conform de wet bij alle dwangverrekeningen vóóraf de beslagvrije voet toepassen.2
Ook nieuwe verrekeningen in het kader van een standaard betalingsregeling worden sinds 18 december 2020 niet meer opgestart in het kader van de motie Azarkan. Er zijn wel verrekeningen in het kader van de standaard betalingsregeling uitgevoerd in november 2020, waardoor de maandelijkse voorschotten in 2021 zijn verlaagd. Bij deze verrekeningen is de beslagvrije voet ten onrechte niet toegepast. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik u naar de meegezonden brief.
Herinnert u zich dat in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel vereenvoudiging beslagvrije voet het volgende stond: «Voorts wordt aan de limitatieve opsomming een vordering tot periodieke betaling toegevoegd: een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) (onderdeel j), uitgezonderd de Kinderopvangtoeslag. Bij de bedoelde tegemoetkomingen gaat het om de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Ook bij beslag dan wel verrekening met betrekking tot deze toeslagen dient de beslagvrije voet in acht te worden genomen»?2
Met deze toelichting ben ik bekend. Toeslagen maakt onderscheid tussen de verrekening in het kader van de standaard betalingsregeling en de «dwangverrekening». Bij de standaard betalingsregeling wordt de terugvordering van een bepaalde toeslagsoort uitsluitend verrekend met het voorschot van diezelfde toeslagsoort.4 Bij de «dwangverrekening» wordt de terugvordering van een bepaalde toeslagsoort verrekend met de lopende voorschotten van alle toeslagsoorten.5
Als de Belastingdienst gebruik maakt van zijn verrekeningsbevoegdheid, ongeacht of dit gebeurt om de terugvordering te verrekenen met een voorschot huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget, dient hij op grond van de Wet vBVV de beslagvrije voet in acht te nemen.
Heeft u er kennis van genomen dat in de geciteerde passage het woord verrekening staat en dat daaronder toch echt verstaan moet worden verrekening van een te hoog voorschot in de huurtoeslag met de lopende huurtoeslag (en zorgtoeslag met de huidige zorgtoeslag en kindgebonden budget met het huidige kindgebonden budget)?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat het hele traject van de vereenvoudiging van de beslagvrije voet juist begonnen is met de rapporten van de Nationale ombudsman sinds 2012 over mensen die bij verrekeningen van toeslagen in de problemen kwamen (zie het rapport van de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties)?3
Ja, dat herinner ik mij. In het verleden hebben (maatschappelijke) organisaties, zoals de Landelijke Cliëntenraad, de LOSR, de No, de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders met regelmaat aandacht gevraagd voor problemen rond de beslagvrije voet. Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de praktijk van de beslagvrije voet.7
Wat vindt u van het feit dat we na acht jaar Kamervragen, wetsvoorstellen en verhalen van mensen die in diepe ellende gestort zijn door terugvorderingen – denk aan het kinderopvangtoeslagschandaal – nu moeten constateren dat de beslagvrije voet nog altijd niet toegepast wordt bij verrekening?
Toeslagen en de Belastingdienst zijn zich ervan bewust dat verrekeningen zonder toepassing van de beslagvrije voet kunnen leiden tot onwenselijke en schrijnende situaties. Voor de dwangverrekening is de beslagvrije voet conform de wet geïmplementeerd.
Ik vind het enorm vervelend en onwenselijk dat mensen onder het bestaansminimum kunnen komen doordat in het kader van de standaard betalingsregeling door middel van verrekening een te hoog aflossingsbedrag wordt betaald en de beslagvrije voet wordt overschreden. Toeslagen en de Belastingdienst concluderen nu dat het een verkeerde veronderstelling is geweest dat mensen altijd stilzwijgend instemmen met de standaard betalingsregeling. Naast de veronderstelde instemming bij verrekeningen in het kader van de standaard betalingsregeling is meegewogen dat, als de hoogte van het aflossingsbedrag tot problemen zou leiden bij mensen, zij de verrekening daarvan kunnen stoppen door een persoonlijke betalingsregeling aan te gaan. Ik concludeer dat deze werkwijze, gezien het doel en de strekking van de Wet vBVV, onvoldoende bescherming aan burgers biedt. Ik waardeer het zeer dat de LOSR dit signaal kenbaar heeft gemaakt en dat Toeslagen en de Belastingdienst nu werken aan een oplossing.
Op welk moment heeft de regering bepaald dat verrekening met een lopende toeslag – dat toch echt de overgrote meerderheid van de gevallen betreft – niet onder deze wet zou vallen en hoe heeft de regering dat aan de Kamer meegedeeld?
Toeslagen en de Belastingdienst zijn zich er altijd van bewust geweest dat dwangverrekening met een lopende toeslag onder de Wet vBVV valt. Ik wijs daarbij op artikel 79.5a van de Leidraad Invordering 2008. Bij de verrekening in het kader van de vigerende standaard betalingsregeling zijn Toeslagen en de Belastingdienst er ten onrechte van uitgegaan dat de beslagvrije voet niet van toepassing is. Het is niet precies terug te halen op welk moment die veronderstelling is ontstaan.
Bij het opstellen van de herijking van de uitvoeringstoetsen op de Wet vBVV in 2019 hebben Toeslagen en de Belastingdienst daarom de beslagvrije voet niet meegenomen in het proces van de verrekening van het aflossingsbedrag in het kader van de standaard betalingsregeling. Dit is daarom niet opgenomen in de uitvoeringstoets zoals op 12 november 2019 aan uw Kamer is verzonden. Wel is in de toelichting op de wet8 en ook in 2019 toen er verschillende tussenmaatregelen werden genomen vooruitlopend op de uitgestelde inwerkingtreding van de wet,9 vermeld dat de beslagvrije voet toegepast zou worden bij dwangverrekeningen. Daarbij is niet ingegaan op de verrekening in het kader van de standaard betalingsregeling.
Deelt u de mening van de sociaal raadslieden dat uit twee wetten, namelijk art. 475c, eerste lid, onder j, van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en art. 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), volgt dat de verrekening in maximaal 24 maanden gewoon onder de wet vereenvoudiging beslagvrije voet valt?
Bij het toepassen van de verrekeningsbevoegdheid van artikel 30 Awir moet op grond van artikel 475c, eerste lid, onder j, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de beslagvrije voet worden toegepast, ongeacht de duur of het aantal verrekeningen.
Deelt u de mening dat de lagere regelgeving (namelijk artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Awir, die stelt: «De Belastingdienst/Toeslagen kan ambtshalve een betaling in termijnen bewerkstelligen door middel van verrekening van de terugvordering met aan dezelfde belanghebbende periodiek uit te betalen bedragen») feitelijk indruist tegen de hogere wetgeving en dat dus deze verrekening niet kan plaatsvinden?
Artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Awir druist niet in tegen hogere wetgeving. Het artikel is gebaseerd op artikel 31 Awir, waarin is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling. Op grond van het derde lid van artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Awir kan Toeslagen ambtshalve een betaling in termijnen bewerkstelligen door middel van verrekening van de terugvordering met aan dezelfde burger periodiek uit te betalen bedragen. In de context van de veronderstelde instemming met het aangeboden aflossingsbedrag en de aangeboden betaalmethode (verrekening) is de term «ambtshalve» door Toeslagen en de Belastingdienst zo uitgelegd, dat de burger niet zelf een beroep doet op verrekening, maar stilzwijgend aan Toeslagen verzoekt om te verrekenen. «Ambtshalve» interpreteerden Toeslagen en de Belastingdienst dus (achteraf ten onrechte) niet als een uitoefening van zijn verrekeningsbevoegdheid. De uitoefening van de verrekeningsbevoegdheid wordt beperkt door de beslagvrije voet.
De verrekeningsbevoegdheid van Toeslagen is gebaseerd op artikel 30 Awir. Deze luidt dat Toeslagen bevoegd is tot verrekening van een door de burger verschuldigd bedrag aan terugvordering met een aan hem uit te betalen tegemoetkoming of voorschot daarop, een en ander ongeacht de inkomensafhankelijke regeling die het betreft en ongeacht het berekeningsjaar. De beslagvrije voet die bij deze verrekeningsbevoegdheid moet worden toegepast is gebaseerd op artikel 475c, eerste lid, onder j, van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Deze toepassing is verder ingevuld in artikel 79.5a van de Leidraad Invordering 2008. Voor de toepassing van een verrekeningsbevoegdheid is geen instemming van de burger vereist.
Is de Staat, indien mensen door verrekening onder de beslagvrije voet terechtkomen, aansprakelijk voor de vervolgschade omdat hij zich niet aan de wet houdt?
Indien een burger meent dat hij door overheidshandelen schade heeft geleden heeft hij de mogelijkheid om de overheid daarop aan te spreken.
Ik wil vooropstellen dat mensen die door de verrekeningen onder het bestaansminimum komen, bij Toeslagen kunnen verzoeken om de verrekeningen te stoppen door een persoonlijke betalingsregeling aan te gaan. Daarbij wordt rekening gehouden met de betalingscapaciteit van de burger. In de gesprekken die ik voerde met de No en de LOSR kwam naar voren dat mensen die onder het bestaansminimum komen met deze werkwijze niet zijn geholpen. Zij worden onvoldoende bereikt, de aanvraagprocedure voor de persoonlijke betalingsregeling sluit niet aan bij het doenvermogen van deze mensen en het duurt te lang voordat de het bestaansminimum kan worden verzekerd en de verrekening daadwerkelijk stopt. Zoals ik ook in de begeleidende brief heb aangegeven, vind ik het van zeer groot belang dat we deze mensen, die de afgelopen maanden onder het bestaansminimum hebben moeten leven, omdat bij de verrekening de beslagvrije voet niet is toegepast, tegemoetkomen door die verrekeningen actief terug te draaien en de te veel ingehouden bedragen uit te betalen tot en met januari 2021. Toeslagen gaat de mensen op wie dit betrekking heeft zo snel mogelijk per brief of waar mogelijk telefonisch informeren over hun situatie. Afhankelijk van de aantallen zal dit plaatsvinden in volgorde van de financieel vermoedelijk meest kwetsbare mensen. Ook kunnen mensen op eigen initiatief contact met de BelastingTelefoon opnemen. Ook aan stakeholders en intermediairs wordt gevraagd de mensen die Toeslagen niet heeft kunnen bereiken, te informeren en door te verwijzen naar Toeslagen om iedereen te kunnen helpen.
Ik zet samen met Toeslagen en de Belastingdienst alles in het werk om, ook als de invordering weer opstart, een passende oplossing te kunnen bieden om te voorkomen dat mensen opnieuw onder het bestaansminimum kunnen komen door verrekeningen van toeslagen. Hierbij hanteren Toeslagen en de Belastingdienst als uitgangspunt, dat een betalingsregeling recht doet aan de belangen van de burger, voorkomt dat mensen onnodig in de dwanginvordering komen en nooit tot gevolg mag hebben dat mensen onder het bestaansminimum komen. Hierover ben en blijf ik graag in gesprek met de No, de LOSR en andere stakeholders.
In het geval van een dwangverrekening, wordt de beslagvrije voet overigens al op initiatief van de Belastingdienst berekend en kan de burger desgewenst verzoeken om een herberekening indien hij van mening is dat deze berekening onjuist is.
Wat gaat u doen wanneer iemand uit zijn huis gezet wordt omdat hij door verrekening onder de beslagvrije voet komt en de Belastingdienst de wet niet naleeft? Waar kan zo’n persoon terecht voor onmiddellijk hulp (dus geen formulieren, bezwaren en beroepen)?
Voor dit soort urgente en schrijnende situaties kunnen mensen zich altijd melden bij de Stella-teams van de Belastingdienst en Toeslagen. Het Stella-team komt in actie als er sprake is van multi-problematiek, kastje-naar-de-muurervaringen of wanneer het probleem te groot is om zelfstandig of aan de balie op te lossen. Deze teams kunnen vervolgens snel handelen en helpen waar nodig.
Waarom maakt de Belastingdienst op de website onderscheid tussen verrekening en dwangverrekening: «De beslagvrije voet berekenen we alleen bij zogeheten «dwangverrekening». Dus nadat u bijvoorbeeld een aanmaning of een dwangbevel hebt gekregen»?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de meegezonden brief en de antwoorden bij vraag 5, 6 en 11.
Klopt het de Awb geen onderscheid kent tussen verrekening en dwangverrekening, al was het alleen maar omdat de verrekening niet vrijwillig is, maar eenzijdig door de Belastingdienst opgelegd wordt? Indien dat onderscheid in de Awb wel bestaat, kunt u dan aangeven waar dat gemaakt wordt in de Awb?
Het klopt dat de Awb dit onderscheid niet kent.
Krijgt een deurwaarder, indien deze bij de Belastingdienst opvraagt wat de huurtoeslag is van een persoon die 350 euro toeslag krijgt en een verrekening van 200 euro zodat hij effectief 150 euro per maand ontvangt, dan het bedrag van 350 euro of van 150 euro te horen? En baseert de deurwaarder de berekening van de beslagvrije voet dan op 350 euro of op 150 euro huurtoeslag per maand?
Een deurwaarder kan de hoogte van de huurtoeslag opvragen als hij voornemens is beslag te leggen. Toeslagen en de Belastingdienst geven dan aan de gerechtsdeurwaarder het bedrag door dat uitbetaald wordt. In het genoemde voorbeeld is dat het bedrag van EUR 150.
Als er ruimte is om beslag te leggen, berekent de gerechtsdeurwaarder vervolgens zelf de beslagvrije voet. Als een deurwaarder verzoekt om deze informatie te verstrekken, geven Toeslagen en de Belastingdienst het bedrag dat verrekend wordt door aan de gerechtsdeurwaarder.
Bent u bereid om op zeer, zeer korte termijn in overleg te treden met zowel de Nationale ombudsman als de sociaal raadslieden en binnen twee weken met een voorstel te komen waardoor mensen niet door verrekening van toeslagen onder de beslagvrije voet kunnen komen? Kunt u een gezamenlijk voorstel aan de Kamer doen toekomen?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de meegezonden brief en antwoord 11 op de vragen van het lid Lodders.
Welke lessen heeft u nu geleerd van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag en de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties om burgers in ieder geval recht te laten houden op de beslagvrije voet?
Een belangrijke les is dat Toeslagen en de Belastingdienst moeten voorkomen dat schrijnende situaties ontstaan door de massaliteit waarmee de centrale processen worden uitgevoerd. Naast geautomatiseerde oplossingen voor de meerderheid moet er ruimte zijn voor maatwerk en uitzonderingen waar nodig. Daarbij moet aandacht zijn voor het doenvermogen van mensen met name daar waar sprake is van kwetsbare doelgroepen. In de oplossingen die wij zoeken voor de mensen die nu door verrekeningen onder het bestaansminimum uit kunnen komen, wordt aangesloten bij deze lessen. Gezocht wordt naar een wijze om deze groep te bereiken passend bij hun doenvermogen en hen vervolgens een oplossing te bieden die past bij de specifieke situatie.
Een belangrijke les is tevens dat rekening gehouden moet worden met de mogelijkheden in de uitvoering. In dit verband speelt mee dat de invoering van een geautomatiseerde berekening van de beslagvrije voet voorafgaand aan alle verrekeningen grote wijzigingen in de centrale systemen van de Belastingdienst en Toeslagen tot gevolg heeft. Dit is op korte termijn niet mogelijk. Zoals toegezegd in de kabinetsreactie op de parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag zal de invorderingsstrategie van Toeslagen en de Belastingdienst tegen het licht worden gehouden en worden de maatregelen rond stroomlijnen van de invorderingsregelgeving voor toeslagen en belastingen (Stroomlijnen Rood Blauw) – die opgenomen zijn in de Fiscale Vereenvoudigingswet 2017 – heroverwogen. Hierbij wordt onderzocht welke onderdelen, al dan niet in aangepaste vorm, wenselijk zijn voor de burger.
Zoals eerder gezegd, zal ik uw Kamer daarnaast blijven informeren over de voortgang van de oplossing bij het opstarten van de invorderingsactiviteiten, voor mensen die door verrekeningen van toeslagen onder het bestaansminimum uit kunnen komen.
Geven de gemeentes op de juiste wijze invulling van de beslagvrije voet?
Op 1 januari jl. is de Wet vBVV in werking getreden. Een deel van de gemeenten en waterschappen was per 1 januari nog niet gereed om de nieuwe wet volledig uit te voeren. Teneinde verder uitstel van inwerkingtreding van de wet te voorkomen, konden organisaties een beroep doen op de overgangstermijn. Die bood de mogelijkheid om tot uiterlijk 1 juli jl. de oude methode voor de berekening van de beslagvrije voet te hanteren. Aan andere onderdelen van de Wet vBVV, zoals de volgorderegeling en het coördinerend deurwaarderschap, moeten alle organisaties wel reeds vanaf 1 januari jl. onverkort toepassing geven.
De VNG en het Ministerie van SZW onderhouden sinds de inwerkingtreding van de Wet vBVV nauw contact over de organisaties die een beroep hebben gedaan op de overgangstermijn en de tijdige overgang van deze organisaties naar de nieuwe berekeningsmethode. Het merendeel van de organisaties was gereed om de nieuwe methode vanaf 1 juli jl. toe te passen. De resterende organisaties kunnen dat naar verwachting binnen enkele weken en uiterlijk in september. Tot die tijd leggen ze geen nieuwe beslagen, maar houden ze deze aan.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Het is, mede gezien de gesprekken met de No en de LOSR en de afstemming over de ingezette oplossingen, helaas niet gelukt om u een beantwoording te geven op de Kamervragen binnen de verzochte 3 weken.
Het bericht ‘Hartklepfabrikanten misleiden hartchirurgen en patiënten’ |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat fabrikanten niet de juiste maten van hartkleppen op de verpakking vermelden, wat ertoe lijdt dat het risico op sterfte toeneemt?1
Ik vind het van groot belang dat de maatvoering op de verpakking staat vermeld, zodat artsen weten om welk product het gaat. Het is niet bekend dat de maatvoering heeft geleid tot onjuiste plaatsing van hartkleppen en daarmee mogelijke schade voor patiënten. Van de Nederlandse Vereniging van Thoraxchirurgie (NVT) heb ik begrepen dat zij geen reden heeft om aan te nemen dat er sprake is van onjuiste maatvoering of gebruik van verkeerde klepmaten. Wel pleit zij voor meer uniforme aanduiding van de klepmaten, waarvoor Europese en Amerikaanse verenigingen van cardiothoracaal chirurgen een taskforce hebben opgericht. Maar buiten het signaal van de heer Ebels, heb ik geen signalen ontvangen over het onjuist vermelden van maatvoering. Dit kan ermee te maken hebben dat in de praktijk de plaatsing van kleppen maatwerk blijft en een individuele afweging die een arts maakt bij iedere patiënt. Chirurgen hebben veel ervaring met het plaatsen van de kleppen, en dus ook de maatvoering. De Nederlandse hartchirurgen zijn op de hoogte van het verschil in maatvoering en houden onder andere met deze factor rekening bij de keuze voor een implantaat bij de patiënt.
Ik vind het belangrijk dat dit soort onderwerpen over maatvoering worden besproken tussen de beroepsgroep en fabrikanten in de daarvoor bestemde gremia, waaronder normcommissies en Europese/internationale werkgroepen, en indien nodig leidt tot een aanpassing van de norm. Dat er nu een aangepaste ISO (International Organisation of Standardisation) standaard ligt lijkt mij dan ook een goede ontwikkeling.
Waarom is er vanuit de industrie zoveel weerstand tegen juiste etikettering voor hartkleppen?
Ik ben niet bekend met weerstand vanuit de industrie tegen juiste etikettering, en heb begrepen dat er standaardmaten op de etikettering worden aangegeven. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 is het niet bekend dat de maatvoering heeft geleid tot onjuiste plaatsing van hartkleppen en daarmee mogelijke schade voor patiënten.
Wat heeft u gedaan om te zorgen voor de juiste etikettering voor hartkleppen? Hoe kan het dat de hartchirurg die dit alles aan het licht bracht, nul op het rekest kreeg op uw ministerie?
Ik vind het belangrijk dat dit soort onderwerpen over de juiste maatvoering op het etiket worden besproken tussen de beroepsgroep en fabrikanten in de daarvoor bestemde gremia, waaronder normcommissies en Europese/internationale werkgroepen, en indien nodig leidt tot een aanpassing van de norm. Dit is ook meermaals aan dhr. Ebels aangegeven, waarbij hem is aangeboden om mee te denken over een mogelijke oplossing. Dat er nu een aangepaste ISO-standaard ligt lijkt mij een goede ontwikkeling. Het is nu aan de notified bodies om de norm te betrekken bij de conformiteitsbeoordelingen van hartkleppen.
Hoe is het mogelijk dat fabrikanten zo goed vertegenwoordigd zijn in de International Organisation for Standardisation (ISO)?
De vertegenwoordiging vanuit verschillende belangengroepen verschilt per sector en onderwerp. De normen voor de medische hulpmiddelen, zoals de hartkleppen, stellen veelal eisen voor het ontwerp, productie en veiligheid van de hulpmiddelen. Deze normen worden door belangenpartijen gezamenlijk ontwikkeld, en primair toegepast door fabrikanten.
Een fabrikant kan met behulp van ISO en Europese (CEN) normen invulling geven aan de eisen in de wetgeving. Normen zijn met andere woorden te zien als praktische invulling van wettelijke bepalingen. Het is aan alle relevante belangenpartijen in de Nederlandse markt, van wetenschappers, artsen tot fabrikanten, om vanuit hun ervaring en deskundigheid een bijdrage te leveren aan het opstellen van normen, zodat alle perspectieven worden ingebracht. Zij kunnen terecht bij de aangewezen normalisatie-instituten, in Nederland de NEN (Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut). NEN zorgt er op haar beurt voor dat partijen geïnformeerd worden en spant zich in om alle partijen te betrekken, zodat de samenstelling van normcommissies evenwichtig is. Experts uit de NEN-normcommissies behartigen op internationaal niveau de belangen van de Nederlandse markt.
Hoe is het mogelijk dat fabrikanten mede door henzelf opgelegde ISO-normen niet naleven in de praktijk?
Er worden standaardmaten op de verpakking van de hartkleppen aangegeven, zoals eerder was vastgelegd in de norm. Zoals bekend is sinds kort in de norm met betrekking tot de etikettering en maatvoering een aanpassing gekomen. Het is nu aan de notified bodies om de norm te betrekken bij de conformiteitsbeoordelingen van hartkleppen.
Hoe is het mogelijk dat fabrikanten met behulp van oneigenlijke en onwetenschappelijke argumenten nieuwe regels over etikettering kunnen torpederen?
Ik vind het allereerst belangrijk dat het patiënten belang voorop staat in discussies over etikettering, en dat daarin argumenten over veiligheid leidend moeten zijn. Daarbij zullen inhoudelijke discussies, waarin de laatste (wetenschappelijke) inzichten worden besproken, tussen beroepsgroep en fabrikant moeten plaatsvinden. Het eventuele gebruik van oneigenlijke en onwetenschappelijke argumenten kan ik niet inhoudelijk beoordelen. Ik ga ervan uit dat de beroepsgroep met hun inhoudelijke expertise deze rol oppakt.
Hoe is het mogelijk dat de firma Medtronic, Inc. Nederland vertegenwoordigt in de commissie Chirurgische Implantaten? Waarom hebben fabrikanten hier zo’n grote vinger in de pap?
Medtronic, Inc. was door wisselende samenstelling en een aantal afmeldingen tijdelijk het enige lid van de Nederlandse commissie Chirurgische implantaten. Mogelijk zou daaruit het beeld hebben kunnen ontstaan dat zij namens Nederland het woord voeren. In die periode is echter geen sprake geweest van een actieve Nederlandse afvaardiging vanuit de normcommissie aan het ISO werk. De NEN heeft destijds actie ondernomen om de commissie uit te breiden, waarop het RIVM en het UMCG lid zijn geworden van de commissie. Om deze situatie in de toekomst verder te verbeteren zal ik met NEN verder in gesprek gaan om te borgen dat er een evenwichtige vertegenwoordiging van belanghebbenden in deze commissie aanwezig is.
Deelt u de mening dat zij deze taak beter niet kunnen uitvoeren vanwege het onethische winstbejag van hulpmiddelenfabrikanten?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Wat vindt u van de belangenverstrengeling van beroepsverenigingen, zoals de European Association for Cardio-Thoracic Surgery (EACTS) en de industrie? Deelt u de mening dat dit aantoont dat er een algeheel verbod op gunstbetoon moet komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Wet op de medische hulpmiddelen en de Gedragscode Medische Hulpmiddelen geven duidelijkheid over het verbod op gunstbetoon. De IGJ houdt vanuit dit wettelijke kader toezicht op verboden gunstbetoon. In de Wet op de medische hulpmiddelen en in de Gedragscode Medische Hulpmiddelen zijn strikte voorwaarden opgenomen om te zijn uitgezonderd het van verbod op gunstbetoon. Het gaat bij verboden gunstbetoon om het voorkomen van oneigenlijke beïnvloeding van zorgprofessionals door leveranciers. Het Transparantieregister Zorg draagt hieraan bij doordat het inzage geeft in financiële relaties. Jaarlijks laat ik het Transparantieregister Zorg evalueren. Uit zowel de evaluatie van 2019, als die van 2020, blijkt dat bedrijven goed melden. Voor de ontwikkeling (innovaties en patiëntenzorg) en het in gebruik nemen van nieuwe medische hulpmiddelen is het noodzakelijk dat er samenwerkingscontacten zijn tussen leveranciers en artsen.
Bent u bereid de motie-Van Gerven, waarin de regering wordt opgeroepen de uitzonderingen op het verbod op gunstbetoon te schrappen, teneinde de banden tussen medische professionals en de industrie tot een minimum te beperken, alsnog over te nemen en uit te voeren?2
Als de uitzondering op het verbod zou worden opgeheven, waar in de genoemde motie om gevraagd werd, wordt ieder contact tussen leveranciers en artsen onmogelijk. Dat is een onwenselijke situatie. Innovatieve ontwikkelingen in de zorg zullen hierdoor stagneren en dit zal de patiëntenzorg niet ten goede komen. Uw verworpen motie zal ik daarom niet alsnog overnemen en uitvoeren.
Wat vindt u ervan dat de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) wel ontvankelijk was voor wetenschappelijke argumenten en voorstander is van juiste etikettering? Betekent dit dat in de Verenigde Staten fabrikanten wel verplicht zijn de juiste maten te vermelden op de verpakkingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet invullen wat de beweegredenen waren van de FDA voor deze stellingname. Zoals eerder aangegeven waren er in Nederland geen signalen, naast die van de heer Ebels, dat de maatvoering een probleem was en tot een probleem leidde rondom de zorg met hartkleppen. Maar ik vind het goed dat er een nieuwe ISO-standaard ligt, zodat het eventuele verschil in inzicht over de maatvoering wordt opgelost.
De ISO-standaard kunnen de fabrikanten gebruiken om aan te tonen dat hun product aan de wettelijke vereisten voldoet. Ik verwacht dat hierdoor ook in Europa de etikettering zal worden aangepast door fabrikanten voor nieuwe en aangepaste hartkleppen. De notified bodies toetsen uiteindelijk of het product aan de wet voldoet.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat foute etikettering nog langer kan voortduren, nu de nieuwe ISO-standaard voor juiste etikettering alleen voor nieuwe en aangepaste kleppen geldt? Kunt u uw antwoord toelichten en aangeven wat u hiertegen gaat ondernemen?
Zoals aangegeven heb ik, buiten het signaal van de heer Ebels, geen signalen ontvangen over het onjuist vermelden van verkeerde maatvoering en dat dit in de praktijk tot problemen zou leiden. Van de NVT heb ik begrepen dat zij geen reden heeft om aan te nemen dat er sprake is van onjuiste maatvoering of gebruik van verkeerde klepmaten. Wel pleit zij voor meer uniforme aanduiding van de klepmaten, waarvoor een internationale taskforce is opgericht. Voor de IGJ was er na een gesprek met de NVT ook geen reden om verdere maatregelen te nemen. Zoals eerder aangegeven zijn de Nederlandse hartchirurgen op de hoogte van het verschil in maatvoering en houden onder andere met deze factor rekening bij de keuze voor een implantaat bij de patiënt.
Als er toch een verschil in inzicht was over de etikettering, dan vind ik het goed dat dit is opgelost met de nieuwe ISO-standaard voor nieuwe en aangepaste hartkleppen.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar complicaties die bij patiënten zijn ontstaan als gevolg van te kleine hartkleppen? Zo nee, waarom niet?
Kwaliteitsregisters, in dit geval de Nederlandse Hart Registratie (NHR), zijn bedoeld om de kwaliteit van zorg te monitoren en te verbeteren. In de registers worden niet alleen bijwerkingen geregistreerd, maar bijvoorbeeld ook basale kenmerken van de patiënten, Patiënt Reported Outcome Measures, en andere klinisch relevante uitkomsten. De registers geven inzicht in de kwaliteit van de geleverde zorg van zorgaanbieders die implantaten inbrengen.
De registratiecommissie cardiochirurgie van de NHR is een analyse gestart naar hoe vaak en waarom een nieuwe hartoperatie nodig is na een eerdere hartklepoperatie, waarbij ook gekeken wordt naar welke hartklepprothese (per merk/maat) in eerste instantie is gebruikt. Ik zou graag eerst de inzichten van deze commissie van de NHR willen afwachten. Mocht er dan aanleiding zijn, dan kan ik eventueel verder onderzoek laten uitvoeren.
Kunt u garanderen dat met het Landelijk Implanten Register (LIR) relevante gegevens over implantaten voldoende worden geregistreerd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het doel van het LIR is traceerbaarheid van implantaten, zodat bij een mogelijk probleem of signaal over een bepaald implantaat via de zorginstellingen betrokken patiënten benaderd kunnen worden voor adequate zorg. Voor dit doel worden alleen de volgende gegevens in het LIR geregistreerd voor de identificatie van het geïmplanteerde product, zoals naam fabrikant en product, type, lot/serienummer, en naam zorginstelling.
Vanwege de technische complexiteit om aan te sluiten op het LIR hadden zorginstellingen tot 1 januari 2020 de gelegenheid om aan de wettelijke verplichtingen te voldoen. Sinds die datum monitor ik samen met de IGJ de voortgang van de registraties in het LIR. Inmiddels registreert het overgrote deel van de zorginstellingen in het LIR. De IGJ is daarnaast gestart met actief toezicht op instellingen die nog niet adequaat lijken te registreren, en zal waar nodig passende maatregelen nemen. Gezien de Covid-19 pandemie was dit toezicht tijdelijk uitgesteld om zorginstellingen niet disproportioneel te belasten.
Zal in de toekomst inzichtelijk zijn hoeveel patiënten complicaties hebben ondervonden als gevolg van te kleine hartkleppen?
Zie mijn antwoord op vraag 13.
Deelt u de mening dat patiëntenverenigingen meer moeten deelnemen in de ISO-werkgroepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening dat het wenselijk is dat het patiënte belang goed vertegenwoordigd moet zijn in ISO-werkgroepen, ofwel door patiëntenverenigingen of door artsen. Directe deelname is ook mogelijk voor patiëntenverenigingen. Maar vanwege de enorme hoeveelheid aan normcommissies en de technische inhoud ervan kan ik begrijpen als de patiëntenverenigingen niet voldoende capaciteit of expertise hebben om overal aan deel te nemen. In die gevallen ga ik ervan uit dat artsen het belang van patiënten goed vertegenwoordigen.
Ik zal met NEN verder in gesprek gaan om te kijken hoe we hier mogelijk een verbetering in aan kunnen brengen, zodat het patiënten perspectief goed geborgd blijft in werkgroepen en commissies. Dit vind ik namelijk een zeer belangrijk aspect, vooral als het gaat om zorg rondom implantaten.
Deelt u de mening dat overheidsinstanties zoals de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) meer moeten handhaven in plaats van afwachten wat er op hen afkomt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGJ handhaaft als er sprake is van een overtreding van de wet. Al voor de publicatie van Follow the Money heeft de IGJ zich in het onderliggende signaal verdiept en overleg gevoerd met de melder en met de betrokken beroepsgroep. In dit geval bleek er geen sprake van een overtreding van de wet, en was, na overleg met thoraxchirurgen, de kwaliteit van zorg niet in het geding geweest. Dit gaf voor de IGJ geen aanleiding om maatregelen te treffen. Ik zal wel met de IGJ in gesprek gaan of er nog verbeteringen in het systeem van normen zijn te realiseren.
De IGJ houdt continue toezicht op de zorg. De inspectie streeft naar zo veilig en effectief mogelijke implantaten en de toepassing daarvan. Toezicht specifiek op implantaten is in de prioriteiten van de IGJ als een speerpunt voor de komende jaren benoemd.3, 4
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De subsidie aan de Koning voor het beheer van het Kroondomein |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016 (SVNL Gelderland 2016) stelt dat alleen subsidie wordt gegeven aan een natuurlijke rechtspersoon (via eigendom of erfpacht)?
Op grond van art. 2.1 van de SVNL Gelderland 2016 komen de volgende categorieën aanvrager in aanmerking voor een subsidie natuurbeheer:
Kunt u aangeven wie privaatrechtelijk de eigenaar is van het Kroondomein? Klopt het dat voor het beheer van het Kroondomein geen subsidie kan worden aangevraagd indien de Staat eigenaar is?
In de Wet op het Kroondomein en de akte betreffende de schenking van het Kroondomein door Koningin Wilhelmina zijn regels gesteld over het eigendom en het beheer van het Kroondomein. Deze regels hebben tot doel het geschonkene als één geheel in stand te houden. In de memorie van toelichting bij het toenmalige voorstel voor de Wet op het Kroondomein (Kamerstuk 10 686, nr. 34) wordt het volgende opgemerkt: «Derhalve is het in 1959 aan de Staat geschonkene weliswaar formeel eigendom van de Staat, economisch is het echter te beschouwen als een aan de persoon van de Kroondrager gebonden en tot diens particuliere sfeer behorend vermogen, dat ter waarborging van de bestemming ervan onder de hoede van de Staat is geplaatst. De Hoge Schenkster beoogde blijkens de overwegingen van de schenkingsakte te waarborgen dat Haar na te vermelden bezit één geheel blijve en het genot daarvan voorbehouden blijve aan diegene van Haar afstammelingen die Drager is van de Kroon [...].» Dit betekent dat het Kroondomein wordt geëxploiteerd door de Kroondrager, waarbij alle baten en lasten voor zijn rekening komen. De rol van de Staat is die van blooteigenaar met de taak erop toe te zien dat hierbij in redelijkheid het vermogen in stand blijft.
Klopt het dat een formele subsidieaanvraag (volgens het gebruikelijke format) ontbreekt in de aangeleverde stukken? Zo ja, bent u bereid de aanvraag alsnog aan de Kamer te zenden? Zo nee, hoe kan een subsidie worden toegekend zonder deugdelijke aanvraag?
Op grond van de Kaderwet EZ-subsidies gold geen format voor de aanvraag van deze subsidie. De subsidierelatie met het Kroondomein is vormgegeven via de «Overeenkomst tussen Ministerie van Economische Zaken en Kroondomein het Loo» en de bijbehorende bijlagen (documenten 1, 2 en 3 van de bijlagen bij Kamerstuk 35 570 I, nr. 14).
Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is gezegd, laat artikel 4:4 van de Awb de afweging om een aanvraagformulier op te stellen aan het bestuursorgaan. Het ging in deze om één enkele subsidie-verstrekking voor zowel natuurbeheer als agrarisch natuurbeheer en een apart aanvraagformulier daarvoor lag niet in de rede.
Klopt het dat de Koning niet als vruchtdrager van het Kroondomein beschouwd kan worden, omdat het recht van vruchtgebruik niet is vastgelegd in het kadaster? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het vruchtgebruik is vastgelegd in de schenkingsakte en in de Wet op het Kroondomein.
Beaamt u dat volgens de geldende voorschriften een natuurbeheerder die overheidssubsidie ontvangt, het gebied 358 dagen per jaar moet openstellen en dat maximaal 1 hectare ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer gedurende het jaar mag worden afgeschermd?
Dit geldt ingeval subsidie wordt verleend op grond van de SVNL Gelderland 2016. In de Gelderse regeling wordt met deze bepaling een secundair belang van de regeling gediend, namelijk het mogelijk maken van recreatie, zonder dat deze het primaire doel van natuurbehoud in het geding brengt. Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (PvdD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is gezegd, is de onderhavige subsidie niet verleend op grond van de SVNL Gelderland 2016, maar op grond van de Kaderwet EZ-subsidies.
Beaamt u dat er een uitzondering is gemaakt voor de Koning met betrekking tot de openingsstellingsvereiste van de subsidieverlening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, klopt het dat deze uitzondering is gegeven met het oog op de «Koninklijke jacht»?
Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is gezegd, is er geen sprake van een ontheffing of uitzondering. De subsidie aan het Kroondomein volgt op het punt van de openstelling de SVNL Gelderland 2016 niet. Zoals in de beschikking van de subsidie is aangegeven, houdt dit verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning.
Vormt het beschermen van de «Koninklijke jacht» een belang dat bij het verlenen van de subsidie grondslag kan vormen voor het treffen van een speciale regeling? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepaling?
Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is aangegeven, is er geen verband tussen het al dan niet verlenen van subsidie en het beheren van populaties.
Beaamt u dat het Kroondomein negen maanden per jaar volledig is opengesteld voor het publiek en dat dit de veiligheid van de Koning kennelijk niet in gevaar brengt?
Een groot deel van het Kroondomein is inderdaad een kleine negen maanden per jaar volledig opengesteld tussen zonsopkomst en -ondergang met uitzondering van de rustgebieden voor het wild. Circa 1.300 hectare is jaarrond open. Over veiligheidsmaatregelen die getroffen worden ter bescherming van de Koning doe ik geen uitspraken.
Klopt het dat de Koning regelmatig het Kroondomein bezoekt terwijl het opengesteld is voor publiek? Zo ja, beaamt u dat de veiligheid van de Koning ook dan voldoende gewaarborgd blijft?
Over veiligheidsmaatregelen die getroffen worden ter bescherming van de Koning doe ik geen uitspraken.
Op basis van welke wettelijk onderbouwde argumenten mag het Kroondomein drie maanden afgesloten zijn, wetende dat de veiligheid in de overige negen maanden gedurende openstelling gegarandeerd kan worden? Om welke reden zou de veiligheid tussen 15 september en 25 december niet gegarandeerd kunnen worden?
De Staatssecretaris van EZ heeft, op basis van de Kaderwet EZ-subsidies, de subsidievoorwaarden bepaald op basis van het met de subsidie te bereiken doel – namelijk natuurbeheer – en de daarbij aan de orde zijnde andere belangen. De subsidie aan het Kroondomein volgt op het punt van de openstelling de SVNL Gelderland 2016 niet. Zoals in de beschikking van de subsidie is aangegeven, houdt dit verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning.
Onderschrijft u dat het afschermen van het Kroondomein niet geschiedt om reden van de veiligheid van de Koning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke wettelijk beschermde belangen kunnen dan rechtvaardigen dat een deel van het Kroondomein voor drie maanden wordt afgesloten en hoe verhoudt zich dit tot de behandeling van andere grondbezitters/gebruikers?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vragen 5 en 10.
Is in het kader van de subsidieverlening besloten de Tweede en Eerste Kamer daarover niet te informeren omdat dit voor «politieke en/of maatschappelijke ophef kan zorgen, omdat dan zichtbaar wordt dat er subsidie wordt verstrekt aan Kroondomein het Loo»?1
Nee. De Tweede en Eerste Kamer zijn meermaals geïnformeerd over het Kroondomein en de subsidieverlening. Zo is ook in de antwoorden op Kamervragen uit 2007 (Antwoord op Kamervragen van het lid Ouwehand, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 718) de Kamer al geïnformeerd over de financiële verantwoording inzake het Kroondomein, waaronder de verstrekte subsidies door het Ministerie van LNV.
De subsidie is als post opgenomen op de begroting van het verantwoordelijke departement, heden LNV, en is daarmee zichtbaar voor het parlement. De geciteerde passage is onderdeel van een verkenning geweest, nadat er forse veranderingen in de subsidiering van natuur hadden plaatsgevonden. Deze persoonlijke beleidsopvatting heeft geen betekenis gehad voor het verdere proces.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is de democratische controle van het parlement op deze wijze te belemmeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe heeft deze belemmering van de parlementaire controle dan toch kunnen plaatsvinden?
Subsidie voor het beheer van Kroondomein het Loo is al decennia op de begroting van de verantwoordelijke departementen te vinden. Ook is in 2007 in een brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de Kamer de subsidie uitgebreid besproken (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 718)
Bent u bereid om de Koning te verzoeken de miljoenensubsidie terug te betalen, aangezien de Koning deze subsidie ten onrechte heeft ontvangen, immers zonder wettelijke grondslag en in strijd met het gelijkheidsbeginsel? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik op antwoord van eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3390) geantwoord heb, is de natuurbeheersubsidie rechtmatig en zorgvuldig verstrekt en ik zie dan ook geen enkele grond om tot terugvordering over te gaan.
Heeft u een verklaring waarom de stukken met betrekking tot de subsidieverlening niet zoals gevraagd voor 1 maart naar de Kamer gezonden zijn en voor het feit dat in de pers gesproken is over onenigheid in het kabinet over het al dan niet openbaar maken van de stukken?2
Zoals in de begeleidende brief bij de gedeelde stukken (Kamerstuk 35 570 I, nr. 14) is vermeld, moet op grond van de grondwetsgeschiedenis en de staatsrechtelijke praktijk het belang dat is gemoeid met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning, dat mede wordt beschermd door de artikelen 10 en 41 van de Grondwet, worden gerekend tot het belang van de staat. Hierom is een zorgvuldig proces van beoordeling van alle stukken, waarin dit mogelijkerwijs aan de orde zou kunnen zijn, noodzakelijk geweest, ook in het licht van het belang dat in de motie-Wassenberg wordt gehecht aan verstrekking van specifiek de onderliggende stukken bij de huidige subsidiebeschikking. Gelet op het feit dat hier sprake is van een subsidie voor natuur- en landschapsbeheer, en de daarop betrekking hebbende onderliggende stukken van het Kroondomein bij inhoudelijke beoordeling ook uitsluitend op deze subsidieverlening betrekking hebben, was de uitkomst van dit proces dat deze stukken kunnen worden verstrekt.
Kunt u deze vragen één voor één en op zo kort mogelijke termijn beantwoorden, bij voorkeur vóór 17 maart?
Ja, maar niet voor 17 maart.
ABN Amro dat klanten teveel rente liet betalen over hun doorlopend krediet |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Kassa van 6 maart 2021?
Ja.
Welke regels gelden er met betrekking tot variabele rente? Onder welke omstandigheden mag een bank rente verhogen en verlagen? Welke regels gelden er voor banken bij het wijzigen van rentetarieven? Hoe moet de bank klanten hierover informeren?
Er is geen regelgeving die specifiek ziet op de manier waarop een kredietverstrekker de variabele rente bepaalt of hoe de rente zich gedurende de looptijd ontwikkelt. Wel is de rente aan een maximum gebonden in de vorm van de maximale kredietvergoeding. De maximale kredietvergoeding geldt voor alle soorten consumptief krediet, zoals rood staan, kopen op afbetaling en een persoonlijke lening en is zowel van toepassing op vaste als variabele rente. De maximale kredietvergoeding is opgebouwd uit de wettelijke rente (thans 2%) verhoogd met een opslag.1 De maximale kredietvergoeding is in verband met de coronacrisis tijdelijk verlaagd van 14% naar 10%.2
Ter uitvoering van de Europese richtlijn consumentenkrediet gelden specifieke informatieverplichtingen over de gehanteerde rente en wijzigingen daarvan.3 Op grond van de artikelen 7:60 en 7:61 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet de kredietverstrekker (precontractuele) informatie over de kredietovereenkomst verstrekken, waaronder vermelding van de debetrentevoet (de variabele of vaste rente die voor een krediet verschuldigd is), de voorwaarden die de toepassing van deze rentevoet regelen en voor zover beschikbaar, indices of referentierentevoeten die betrekking hebben op de aanvankelijke debetrentevoet, alsmede de termijnen, voorwaarden en procedures voor wijziging ervan.
Op grond van artikel 7:62 BW moet een consument in kennis worden gesteld van een wijziging van de variabele debetrentevoet en daaruit voortvloeiende wijzigingen in de betalingen voordat die wijzigingen van kracht worden. De kredietgever moet deze informatie op papier of op een andere duurzame drager aan de consument geven. Partijen kunnen een minder strikte informatieverstrekking overeenkomen, indien het wijzigen van de debetrentevoet het gevolg is van een wijziging van een referentievoet en de consument hiervan reeds op de hoogte kan raken via een publiek toegankelijk medium. Voorschriften over het verschaffen van precontractuele informatie, waaronder informatie over de rente, zijn ook als verplichtingen voor de kredietverstrekker opgenomen in afdeling 10.2.1 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft en de bijbehorende bijlagen.4
Ik vind het belangrijk dat kredietverstrekkers transparant zijn over de kosten van hun producten en onder welke voorwaarden deze kosten kunnen wijzigen. Dit geldt ook voor producten met een variabele rente die kredietverstrekkers aanbieden. Productvoorwaarden en de communicatie daarover moeten duidelijk zijn voor consumenten die deze producten afnemen. Voor zover voorwaarden in het verleden niet duidelijk genoeg zijn geweest, verwacht ik dat kredietverstrekkers daar voortvarend gevolgen aan verbinden en tot een passende oplossing komen.
Bent u bekend met de uitspraak van de Commissie van Beroep van het Klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid) van 4 maart 2021 inzake variabele rentes?1 Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak?
Ja. In deze uitspraak heeft het Kifid bepaald dat de afnemer van een doorlopend krediet op basis van de hem verschafte informatie mocht verwachten dat de variabele rente op zijn krediet zou meebewegen met de marktrente, ook bij dalingen van die marktrente. Het gevolg van deze uitspraak is dat de kredietverstrekker voor de betrokken consument opnieuw moet berekenen hoeveel rente verschuldigd was over zijn of haar doorlopend krediet. Te veel betaalde rente moet de kredietverstrekker terugbetalen.
Waar baseert ABN AMRO haar standpunt op dat zij «de rente naar eigen goeddunken binnen redelijk grenzen» kan aanpassen? Wat vindt u van dit standpunt? Bent u bereid de wet aan te passen om duidelijk te maken dat variabele rentes de relevante marktrente dienen te volgen, tenzij expliciet anders is afgesproken?
De Commissie van Beroep volgt de uitleg van de kredietverstrekker van het wijzigingsbeding niet. De Commissie van Beroep concludeert dat bij een doorlopend krediet de consument redelijkerwijs mag verwachten dat het rentetarief van zijn krediet stijgt en daalt naarmate de relevante marktrente in het algemeen stijgt en daalt. Dit zou anders zijn, wanneer de kredietverstrekker vóór het sluiten van de kredietovereenkomst de consument heeft geïnformeerd dat het kan zijn dat de rente niet meebeweegt met de relevante marktrente, en waarom en in welke omstandigheden dat zou kunnen. De Commissie van Beroep concludeert dat in deze klachtzaak de consument dit soort informatie niet heeft ontvangen. De consument mocht er daarom op vertrouwen dat de kredietvergoeding in de pas blijft met de marktrente op doorlopend krediet voor consumenten. Daarbij merkt de Commissie van Beroep op dat het op de weg van de kredietaanbieders zelf ligt om in de toekomst duidelijker te zijn over de rechten en plichten die volgen uit het wijzigingsbeding.6
Naast de regelgeving die in de uitspraak aan de orde komt, is sinds 2011 ter uitvoering van de Europese richtlijn consumentenkrediet in de wetgeving opgenomen dat kredietverstrekkers aan consumenten informatie moeten verschaffen die hen in staat stelt te bepalen onder welke omstandigheden de debetrentevoet kan wijzigen, zie ook mijn antwoord op vraag 2.7
Op dit moment lopen op grond van de bestaande wetgeving verschillende procedures en gesprekken tussen aanbieders van krediet en consumenten. Ik zal deze ontwikkelingen nauwlettend blijven volgen, waarbij ik specifiek zal beoordelen of de bestaande wetgeving consumenten voldoende bescherming biedt als zij producten afsluiten met variabele rente.
Wat voor producten zijn er afgelopen jaren door ABN AMRO, maar ook door andere banken, verkocht met een variabele rente? Hoeveel mensen hebben zo’n lening? Is de uitspraak van het Kifid ook toepasbaar op deze producten?
Banken stellen zelf hun productaanbod samen, waaronder producten met variabele rente. Ik heb geen overzicht van de verschillende producten die door kredietverstrekkers worden verkocht en aan wie zij deze verkopen.
Het Kifid doet uitspraak in individuele klachtprocedures. Deze uitspraken hebben in beginsel geen directe gevolgen in andere zaken. Het Kifid heeft nog een tiental soortgelijke klachten tegen de bank in behandeling en heeft aangekondigd bij de beoordeling hiervan de lijn van deze uitspraken te volgen.8 ABN AMRO heeft verder in een persverklaring laten weten dat zij in overleg is getreden met de Consumentenbond Claimstichting om gezamenlijk tot een oplossing te komen voor gedupeerde consumenten die zich daar hebben gemeld.9
Is bekend of ook bij andere banken rentes niet zijn verlaagd waar dat wel had gemoeten? Bent u bereid dit in kaart te brengen?
Of een bank onder omstandigheden gehouden was variabele rente op een krediet te verlagen is ter beoordeling aan het Kifid en de rechter.
Het Kifid heeft uitspraak gedaan in soortgelijke zaken tegen Santander Consumer Finance Benelux B.V., Hollandsche Disconto Voorschotbank en IDM Financieringen B.V. Consumenten hebben daar met succes hun klacht toegewezen gekregen. Deze weg staat ook voor andere consumenten open, alsmede de gang naar de rechter.
Welke mogelijkheden hebben consumenten die een product hebben met een variabele rente? Hoe kunnen zij beoordelen of zij teveel rente hebben betaald? Wat kunnen zij doen om gecompenseerd te worden als zij teveel rente hebben betaald?
Consumenten kunnen met de kredietverstrekker of hun adviseur in overleg treden. Als zij er onderling niet uitkomen, kunnen zij een klacht indienen bij de kredietverstrekker of adviseur, en daarna bij het Kifid. Het is ook mogelijk voor consumenten om de zaak aan de rechter voor te leggen. Consumenten kunnen zich ook melden bij een claimstichting die namens hen met de kredietverstrekker in overleg kan treden.
Is de uitspraak van het Kifid de reden dat ABN AMRO Privélimiet Plus (rood staan) heeft aangepast? Wat gebeurt er met mensen die nu in de problemen komen, omdat zij opeens moeten gaan aflossen op hun roodstand? Hoe wordt voorkomen dat mensen hierdoor nu in de problemen komen?
Ik heb geen specifieke kennis van wijzigingen in de producten van ABN AMRO en de redenen daarvan. In het algemeen neemt de schuldenlast van de consument af door af te lossen en als gevolg daarvan betaalt de consument minder rente. In de situatie waarin een consument het krediet niet kan oversluiten en weinig kan aflossen, vind ik het van belang dat maatwerk wordt toegepast, waarbij wel oog wordt gehouden voor consistente klantbehandeling.
Wat vindt u ervan dat ABN AMRO de kosten van een gerechtelijke procedure van één van haar klanten overneemt? Waarom doet ABN Amro dit? Is dit bedoeld om te traineren, dus om compensatie aan andere klanten te vertragen?
ABN AMRO heeft in haar persverklaring te kennen gegeven dat zij graag ziet dat de civiele rechter oordeelt over de te hanteren referentierente.10 Inmiddels is ABN AMRO in overleg getreden met de Consumentenbond Claimstichting om gezamenlijk tot een oplossing te komen. Zij heeft in dat kader laten weten dat zij een civiele procedure over dit onderwerp wil opschorten en is hierover in overleg met de wederpartij.
Deelt u de mening dat de glasheldere uitspraken van het Kifid direct opvolging moeten krijgen en dat niet getraineerd mag worden?
Ik vind het belangrijk dat ABN AMRO zorgt voor een voortvarende afhandeling. Ik heb begrepen dat ABN AMRO in overleg is getreden met de Consumentenbond Claimstichting over een oplossing voor consumenten die zich daar hebben gemeld. Ook zal ABN AMRO terugkijken of haar prijsbeleid op de juiste wijze is uitgevoerd. Dat moedig ik aan.
Wat gaat u doen om – zeker in deze tijden van COVID-19, waarbij veel mensen financiële zorgen hebben – ABN AMRO te bewegen iedereen te compenseren voor dit woekerproduct?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u ook dat ABN AMRO alle gedupeerden zo snel mogelijk uit zichzelf moet compenseren? Bent u bereid een beroep te doen op de heer Swaak, de ceo van de bank, om alle schade te compenseren voor alle mensen die hiervan schade hadden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u het handelen van ABN AMRO passen bij maatschappelijk verantwoord ondernemen? Bent u bereid ABN AMRO aan te spreken op haar gedrag?
In algemene zin vind ik dat staatsdeelnemingen een voorbeeldfunctie hebben bij het nemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid. Zoals aangegeven in mijn antwoord hierboven, moedig ik aan dat ABN AMRO te kennen heeft gegeven het gesprek over het prijsbeleid met betrokkenen aan te gaan. Het handelen van ABN AMRO en de keuzes die zij maakt in individuele gevallen betreffen operationele aangelegenheden die onder de verantwoordelijkheid van (de raad van bestuur van) de onderneming vallen. Aandeelhouders dan wel certificaathouders (bij ABN AMRO is het beheer van de aandelen bij NLFI belegd onder certificering van de aandelen ten behoeve van de staat) staan hierbij op afstand en hebben hier geen directe betrokkenheid bij. Dit is conform governance-verhoudingen in het vennootschapsrecht en in het specifieke geval van de financiële instellingen onder beheer van NLFI (waaronder ABN AMRO) in lijn met de afspraken die zijn gemaakt met de ACM. Wel zal ik in het algemeen in gesprek gaan met kredietverstrekkers over de gevolgen van deze uitspraak.
Hoe verhouden de beloftes die worden gedaan met het afleggen van de bankierseed zich tot de glasheldere uitspraken van het Kifid? Welke consequenties heeft de overtreding van de eed?
In Nederland zijn diverse mogelijkheden om financiële ondernemingen en personen werkzaam in de financiële sector aan te spreken in geval van niet-naleving van wet- en regelgeving. Naast bestuursrechtelijke en strafrechtelijke mogelijkheden, zijn er civielrechtelijke mogelijkheden. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen een geschil met een bank over het beleid van de bank en naleving van wet- en regelgeving enerzijds en de schending door een (individuele) bankmedewerker van de door hem of haar afgelegde eed of belofte anderzijds. De beoordeling van een geschil tussen een consument en een bank over haar beleid en de naleving van wet- en regelgeving valt onder de competentie van de burgerlijke rechter of het Kifid. Indien een individuele bankmedewerker in strijd met de eed of belofte handelt, is deze tuchtrechtelijk aan te spreken. De beoordeling hiervan is aan de tuchtrechter. De tuchtrechter kan in geval van tuchtrechtelijk laakbaar handelen sancties opleggen aan de bankmedewerker, waaronder een boete of een beroepsverbod van maximaal drie jaar.
Is de wettelijke zorgplicht hier overtreden? Zo ja, welke consequenties heeft dit?
Er is geen regelgeving die specifiek ziet op de manier waarop een kredietverstrekker de rente bepaalt. Wat een consument van een kredietverstrekker op grond van de zorgplicht mag verwachten is ter beoordeling aan de burgerlijke rechter of het Kifid. De Commissie van Beroep heeft in onderhavige zaak geoordeeld dat de consument bij een doorlopend krediet redelijkerwijs mag verwachten dat het rentetarief van zijn krediet stijgt en daalt naarmate de relevante marktrente in het algemeen stijgt en daalt. Dit zou naar het oordeel van de Commissie van Beroep anders zijn, wanneer de kredietverstrekker vóór het sluiten van de kredietovereenkomst de consument heeft geïnformeerd dat het kan zijn dat de rente niet meebeweegt met de relevante marktrente, en waarom en in welke omstandigheden dat zou kunnen, hetgeen in deze zaak niet is gebeurd. De kredietverstrekker dient nu de door de consument verschuldigde rente gedurende de looptijd van het krediet opnieuw te berekenen en de teveel betaalde rente terug te betalen. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 5.
Heeft de uitspraak van het Kifid gevolgen voor bedrijven in het midden- en kleinbedrijf (mkb), die ook worden geconfronteerd met variabele rentes op hun doorlopend krediet? Hoe kunnen ook zij ervoor zorgen dat zij worden gecompenseerd?
Of de Kifid-uitspraak één op één te vertalen is naar de relatie tussen zakelijke klant en kredietverstrekker is op dit moment niet duidelijk. In de uitspraak van het Kifid spelen ook specifieke omstandigheden van het geval een rol. Het gaat dan bijvoorbeeld om de informatievoorziening aan de individuele klant en de verwachtingen die de klant op grond daarvan mocht hebben. Het is op voorhand dus niet te zeggen óf en in welke mate een onderneming recht kan hebben op compensatie. Indien een onderneming van mening is dat zij recht heeft op compensatie, kan de onderneming in contact treden met zijn kredietverstrekker of een klacht of claim indienen bij het Kifid of de civiele rechter.11 Het staat een onderneming ook vrij om zich aan te sluiten bij een collectieve claim of zich op andere wijze te verenigen.
Bent u bereid te onderzoeken of bij het Kifid ook collectieve klachten aangenomen zouden kunnen worden?
De mogelijkheid om collectieve klachten te behandelen komt ook aan de orde in de initiatiefnota van het lid Alkaya (SP) over «Van «neutrale» arbiter naar consumentenwaakhond: Voorstellen ter verbetering van het doel en de structuur van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening» (Kamerstukken II, 35 727, nr. 2). In de kabinetsreactie op deze initiatiefnota zal hier nader op worden ingegaan.
Bent u bereid de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te vragen onderzoek te doen naar het gebruik van variabele rentes in Nederland, daarbij in het bijzonder naar of dalende rentes wel correct worden doorgegeven aan consumenten en mkb-ers? Wilt u aangeven dat bij dit onderzoek alle soorten producten meegenomen kunnen worden, waaronder doorlopende kredieten, rood staan, creditcards en hypotheken met een variabele rente?
De AFM verwacht in algemene zin dat kredietaanbieders de uitspraken van het Kifid respecteren, dat aanbieders zorgvuldig omgaan met klachtafhandeling, zorgen dat gelijke klanten gelijk worden behandeld – ook wanneer ze geen klacht indienen – en dat klanten binnen een redelijke termijn weten waar ze aan toe zijn. De uitspraak van het Kifid biedt wat de AFM betreft in ieder geval aanleiding voor marktpartijen die nog actief consumptief krediet met een variabele rente aanbieden, om kritisch naar de voorwaarden te kijken en eventueel een product review proces op te starten.
In de uitspraak van het Kifid spelen specifieke omstandigheden van het geval een rol. Zo is de beoordeling onder meer afhankelijk van de informatie die de kredietverstrekker of de adviseur heeft verstrekt. Als de kredietverstrekker en de klant van mening verschillen moet het Kifid of de rechter de beoordeling maken of consumenten de juiste informatie over de rente hebben ontvangen en of de juiste rente is gerekend. Nader onderzoek zal naar mijn verwachting geen uitsluitsel geven over de vraag of en in welke gevallen het rentetarief onterecht niet in de pas liep met de marktrente. Ik zie in de procedures bij het Kifid dan ook geen aanleiding om onderzoek te doen naar deze productgroepen, nu productvoorwaarden en renteberekeningen sterk van elkaar kunnen verschillen. Ik zal, zoals ik schreef in het antwoord op vraag 4, de ontwikkelingen rondom de lopende procedures nauwlettend blijven volgen, onder meer om te beoordelen of de bestaande wetgeving consumenten voldoende bescherming biedt als zij producten afsluiten met variabele rente. Daarbij zal ik ook met kredietverstrekkers in gesprek gaan over de gevolgen van deze uitspraak.
Het beleid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland om Nederlandse bedrijven te stimuleren tot investeringen in de sportsector van Qatar |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Sadet Karabulut , Kirsten van den Hul (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de arbeidsomstandigheden waaronder buitenlandse werknemers is Qatar werken aan de bouw van voetbalstadions en bent u bekend met het geschatte aantal doden dat daarbij gevallen is?1 Hoe beoordeelt u deze situatie?
Ja, ik ben op de hoogte van de situatie. Het kabinet is van mening dat misstanden zoals bericht betreurenswaardig zijn en ongevallen vanwege slechte arbeidsomstandigheden te allen tijde voorkomen dienen te worden. In het kader van de samenwerkingsovereenkomst tussen Qatar en de International Labour Organization (ILO) heeft de Qatarese overheid de afgelopen jaren verschillende arbeidshervormingen doorgevoerd om de situatie van arbeidsmigranten te verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn de afschaffing van het exit-visum vereiste, zodat werknemers zonder toestemming van hun werkgever het land kunnen verlaten, invoering van een non-discriminatoir minimumloon, en de afschaffing van de No Objection Certificate, waardoor werknemers zonder toestemming van hun werkgever van baan kunnen wisselen.
De uitvoering van deze hervormingen blijft echter een punt van zorg dat het kabinet regelmatig aan de Qatarese autoriteiten overbrengt. Internationale (mensenrechten)organisaties geven aan dat het van belang is samenwerking en kritische dialoog voort te zetten, teneinde duurzame veranderingen in de situatie van arbeidsmigranten in Qatar te realiseren.
Data over arbeidsgerelateerde ongevallen worden door verschillende (overheids)instanties in Qatar verzameld op een niet eenduidige wijze. De ILO meldt dat Qatar een gestandaardiseerd systeem aan het ontwikkelen is voor het definiëren en registreren hiervan. Qatarese autoriteiten geven op basis van de aanwezige data aan dat de 6.500 doden niet eenduidig zijn toe te schrijven aan de bouwwerkzaamheden voor het Wereldkampioenschap (WK) voetbal sinds de toewijzing daarvan aan Qatar in 2010. In gesprekken met stakeholders, waaronder de internationale gemeenschap en (mensenrechten) organisaties, wordt deze duiding bevestigd.
Zie verder de antwoorden op vragen van het lid Karabulut (SP) over het WK voetbal in Qatar. Deze vragen werden ingezonden op 2 maart 2021 met kenmerk Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2871.
Acht u het beleid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) om investeringen in de sportsector van Qatar aan te moedigen2 niet strijdig met uw beleid om internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) te stimuleren3, dit in het licht van wat er bekend is over de situatie van buitenlandse werknemers in Qatar? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Als uitvoerder van het beleid op buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking begeleidt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) ondernemers met internationale ambitie bij het vinden van informatie over exportmarkten, leggen van contacten met zakenpartners en benutten van (financiële) ondersteuning. Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) maakt integraal onderdeel uit van de dienstverlening door de RVO en gaat hiermee hand in hand. Nederlandse bedrijven die gebruik maken van ondersteuning van de overheid moeten de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) onderschrijven en worden daarbij ondersteund. Dit geldt wereldwijd, dus ook voor de sportsector in Qatar.
Wijst de RVO geïnteresseerde bedrijven op de situatie van buitenlandse werknemers in Qatar als zij bedrijven wijst op de kansen die «er vooral bij de aanbestedingen bij onderaannemers voor de grote stadions» liggen?
De RVO wijst Nederlandse ondernemers op de risico's op het gebied van IMVO in Qatar, onder andere op de website. Daarbij wordt aandacht gevraagd voor de positie van arbeidsmigranten in het land en erop gewezen dat Qatar de afgelopen periode hervormingen heeft doorgevoerd om de situatie van arbeidsmigranten te verbeteren en implementatie van deze hervormingen een punt van zorg blijft. De RVO roept ondernemers op hier scherp op te letten bij de selectie van lokale partners en onderaannemers.
Op welke manier dragen Nederlandse investeringen in de bouw van stadions bij aan de verbetering van de arbeidsomstandigheden van de werknemers in Qatar? Op welke manier stelt de RVO IMVO-gerelateerde eisen aan Nederlandse bedrijven bij hun ondersteuning van deze bedrijven?
De economische inzet van het kabinet in de Golfregio richt zich op implementatie van de diversificatieagenda’s van de Golflanden die als doel hebben de economieën minder afhankelijk te maken van olie- en gasinkomsten. De inzet ziet vooral op de sectoren water, energie en voedsel, en in Qatar ook op sport en gezondheidszorg, omdat Qatar zich de komende jaren verder wil manifesteren als hub voor mondiale sportevenementen. Nederlandse bedrijven die als onderdeel van de Nederlandse inzet gebruiken maken van ondersteuning door de RVO, bijvoorbeeld via een Partners for International Business-programma, moeten de OESO-richtlijnen onderschrijven. Dit geldt tevens voor deelname aan economische missies, waarbij IMVO ook onderdeel vormt van het programma. Uiteindelijk dragen bedrijven zelf de verantwoordelijk om te ondernemen volgens de OESO-richtlijnen, inclusief de richtlijnen over werkgelegenheid en arbeidsverhoudingen. Op die manier kunnen zij bijdragen aan onder meer de verbetering van arbeidsomstandigheden in landen zoals Qatar.
Waarom stimuleert de RVO hoe dan ook Nederlandse investeringen in Qatar in het licht van de bekende feiten over de situatie van buitenlandse werknemers daar? Bent u bereid dit beleid te staken? Zo nee, waarom niet?
De misstanden ten aanzien van de arbeidsomstandigheden in Qatar zijn al langer bekend en hebben vanzelfsprekend de aandacht van het kabinet. Nederland brengt de zorgen over de positie van arbeidsmigranten stelselmatig over, op politiek en hoogambtelijk niveau. Naar aanleiding van de zorgelijke berichten over arbeidsmigranten bij de bouw van voetbalstadions in Qatar heeft de Minister voor BHOS besloten om de digitale handelsmissie naar Qatar, die gepland stond van 22 maart tot en met 1 april 2021, uit te stellen.
Tegelijkertijd richt Nederland zich nog steeds op politieke en economische samenwerking en dialoog met Qatar. Nederlandse bedrijven die zaken willen doen in Qatar kunnen dus ook gebruik maken van ondersteuning door de RVO. De Golfregio, inclusief Qatar, is een politiek strategische regio en prioritaire markt in de handelsagenda van het kabinet. De regio kent uitdagingen op terreinen waar Nederlandse bedrijven veel expertise hebben. Denk aan watertekorten, transitie naar hernieuwbare energie en afhankelijkheid van voedselimport. Het kabinet ondersteunt Nederlandse bedrijven om deze uitdagingen te adresseren en kansen te verzilveren.
Het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights naleven. Het kabinet zet daarom ook in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau.
Zie verder ook het antwoord op vraag 3.
Waarom stimuleert de RVO hoe dan ook Nederlandse investeringen in Qatar in het licht van uw IMVO-beleid?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u deze oproep van de RVO om te investeren in de sportsector van Qatar van de website laten verwijderen en ervoor zorgen dat investeren in de sportsector daar op geen enkele manier meer gestimuleerd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Acht u het beleid van de RVO ten aanzien van Qatar te handhaven nu de Kamer de motie-Karabulut c.s. heeft aangenomen die de regering verzoekt geen afvaardiging te sturen naar het Wereldkampioenschap voetbal in Qatar (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2273)? Zo ja, waarom?
De motie heeft betrekking op de afvaardiging van de regering naar het WK in Qatar. Nederland moet zich nog kwalificeren voor het WK. Volgens het kwalificatieschema zal hier november 2021 meer bekend over zijn. Uitvoering van de motie is op dit moment derhalve nog niet aan de orde.
De verantwoordelijkheid van de Inspectie gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) bij meldingen over bijwerkingen van medische hulpmiddelen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat 1.700 vrouwen fabrikant Bayer aanklagen vanwege ernstige bijwerkingen van de Essure spiraal?
Ja.
Hoeveel meldingen over Essure zijn bij de toenmalige Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gedaan tussen toelating op de markt in 2001 en 2017, toen fabrikant Bayer het middel van de markt haalde, gespecificeerd in aantallen per maand? Hoeveel meldingen zijn bij Lareb, het Nederlandse meld- en kenniscentrum voor bijwerkingen van geneesmiddelen, gedaan en doorgegeven aan de inspectie, ook gespecificeerd per maand? Hoeveel meldingen zijn na het van de markt halen nog ontvangen en hoeveel daarvan betreffen middelen die na die datum alsnog zijn geplaatst?
De toenmalige IGZ heeft sinds 2012 zowel meldingen ontvangen van de fabrikant als individuele meldingen van vrouwen die de Essure sterilisatie hebben ondergaan. Hieronder een weergave van het aantal meldingen dat bij de IGZ gedaan is.
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Fabrikant
2
2
11
39
218
62
31
59
218
77
LMZ
n.v.t.
n.v.t.
1
59
743
93
15
14
4
7
IGJ/naar IGJ doorgezet door LMZ
0
2
2
31
478
53
5
3
0
0
Lareb
0
0
0
0
1
1
0
0
0
0
Bij dit overzicht zijn enkele nuances van belang bij het begrijpen van de cijfers:
Er zit overlap in de meldingen die door de fabrikant en burgers bij de inspectie zijn gemeld. Deze aantallen kunnen daarom niet 1 op 1 bij elkaar opgeteld worden.
Wanneer het LMZ oordeelt dat er mogelijk sprake is van een calamiteit of een door de fabrikant meldensplichtig incident, zet het LMZ de burgermelding door naar de inspectie. De aantallen burgermeldingen bij de IGJ en het LMZ kunnen daarom niet bij elkaar opgeteld worden. Het LMZ heeft 555 burgermeldingen doorgezet naar de IGJ.
In 2016 is er een piek in het aantal meldingen dat bij de IGJ gedaan is. Dit is te verklaren door de oproep van de inspectie aan burgers om klachten bij het LMZ te melden en de media-aandacht in dezelfde periode. Van deze meldingen zijn er 450 door het RIVM nader onderzocht.
Het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ), dat inmiddels onderdeel is van de IGJ, is sinds 2014 actief. Tot die tijd kwamen burgermeldingen rechtstreeks bij de IGJ binnen. De meldingen die bij de inspectie binnengekomen zijn, zijn afkomstig van de fabrikant, het LMZ en van burgers die een rechtstreekse melding hebben gedaan bij de inspectie. Een enkele melding is via Lareb ontvangen. Lareb is het centrum voor bijwerkingen van geneesmiddelen en niet voor medische hulpmiddelen. De meldingen die het Lareb incidenteel heeft ontvangen, zijn doorgegeven aan de inspectie.
In Nederland zijn in totaal circa 30.000 vrouwen met Essure behandeld. De 450 meldingen die tot 18 april 2016 waren binnengekomen naar aanleiding van de oproep van de inspectie aan burgers zijn op verzoek van de inspectie door het RIVM onderzocht. Op 15 september 2016 is hierover een rapport gepubliceerd [Analysis of complaints in the Netherlands on Essure®: Health problems following a non-surgical sterilization procedure for women | RIVM].
De door de inspectie ontvangen meldingen gingen onder andere over klachten die vrouwen hebben ondervonden tijdens en/of na de plaatsing van Essure. Er zijn ook meldingen gedaan over gebroken veertjes of klachten over de behandeling zelf. Daarnaast heeft de IGZ meldingen ontvangen van vrouwen die aangaven dat zij nikkelallergie hebben.
Kan hierbij aangegeven worden welke concrete stappen de IGZ wanneer heeft genomen? Op welke tijdstippen zijn de meldingen besproken op het meldingenoverleg voor medische technologie en op welke tijdstippen op het meldingenoverleg curatieve zorg? Tot welke concrete stappen hebben dit overleg/deze overleggen geleid?
Vanaf de eerste waargenomen toename in het aantal ontvangen meldingen heeft de inspectie proactief gehandeld door overleg, navraag, onderzoek en afstemming met zowel onder meer de fabrikant, collega toezichthouders in Europa als wel de VS en de betrokken beroepsgroep van gynaecologen. Zowel nationaal als internationaal heeft de IGJ veelal als eerste partij, zorg geuit over de mogelijke (on)veiligheid van (de behandeling met) het product Essure. Onderstaand een overzicht, niet uitputtend, van de ondernomen acties op hoofdlijnen.
Naar aanleiding van de stijging van het aantal meldingen, heeft de inspectie in juli 2014 de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) geraadpleegd en hen bevraagd naar de klinische ervaringen met Essure. De NVOG gaf aan positieve ervaringen te hebben met de behandeling met Essure-veertjes en geen specifieke risico’s dan wel incidenten waar te nemen. Vanwege een verdere toename in meldingen waarbij sommige vrouwen aangaven zich niet serieus genomen te voelen door hun arts als zij zich meldden met klachten en vanwege het feit dat vrouwen vaak een nikkelallergie noemden – er zit nikkel in de veertjes – heeft de inspectie in mei 2015 opnieuw gesproken met de NVOG. De klinische ervaringen van de NVOG bleken op dat moment nog ongewijzigd. Nikkelallergie bleek in de behandelrichtlijn van de NVOG geen contra-indicatie voor plaatsing van de veertjes.
Omdat de inspectie zich wel zorgen maakte over het aantal meldingen en de aard daarvan, heeft zij medio 2015 het dossier geëscaleerd tot een zogenaamd themadossier, wat impliceert dat specifieke inspecteurs het dossier op een hoger aggregatieniveau en in breder perspectief dan de individuele casuïstiek voor een langere periode gaan volgen en acties uitzetten. In juni 2015 heeft de inspectie een gesprek gehad met de Nederlandse vertegenwoordiging van fabrikant Bayer en deze onder meer kritisch bevraagd over incidentmeldingen, de bekende risico’s en baten en nadere info gevraagd over de verhouding incidenten ten opzichte van het aantal verkochte producten.
Ook is afgestemd met het meldingenoverleg van de inspectie-afdeling Medisch Specialistische Zorg. Hierin is vastgesteld dat nikkelallergie op dit moment geen contra-indicatie is voor Essure en de gynaecologen hiermee conform de richtlijn handelen. De afdeling MSZ zal de aandacht voor Essure ook bespreken in haar periodieke overleg met de NVOG. In het laatste kwartaal van 2015 wordt Essure door de EU-lidstaten en Europese Commissie besproken in de maandelijkse telefonische vigilantie-overleggen, waarbij lidstaten informatie met elkaar delen over de ervaringen met Essure zoals behandeling van complicaties, maar ook maatregelen die nodig zijn richting fabrikant en betrokken notified body. De IGJ heeft hier haar al verzamelde meldingeninformatie, inzichten en zorgen gedeeld. Conclusie was dat er meer onderzoek nodig werd geacht naar de complicaties en met name de mogelijke rol van nikkelallergie daarin. Voor verdere acties op Europees niveau waren de autoriteiten van de lidstaten waar de fabrikant (Duitsland) en de notified body (Ierland) gevestigd zijn, in een coördinerende positie. Eind 2015 heeft de betrokken notified body een audit uitgevoerd bij de fabrikant en geen non-conformiteiten (tekortkomingen in relatie tot de productwetgeving) geconstateerd.
Begin 2016 is er veel media-aandacht geweest voor de door patiënten ervaren complicaties met Essure. In maart heeft de inspectie vrouwen met klachten opgeroepen zich te melden bij het LMZ. Dit heeft geleid tot een piek in het aantal meldingen. Alle meldingen van vrouwen die tot 18 april 2016 bij het LMZ waren binnengekomen, zijn in opdracht van de inspectie door het RIVM onderzocht. Conclusie van dit onderzoek was dat een aantal klachten mogelijk is toe te wijzen aan de plaatsing van Essure, zoals bepaalde pijnklachten. Veel klachten bleken echter niet specifiek en causaal te relateren aan Essure. Het bleek daarbij moeilijk om een direct verband te leggen, omdat er ook andere zaken van invloed kunnen zijn, zoals stoppen met de pil waardoor menstruatieklachten kunnen verergeren. Daarnaast komen verschillende klachten, bijvoorbeeld gewichtsschommelingen en urinewegproblemen, ook met enige regelmaat voor bij vrouwen die geen Essure hebben.
Op Europees niveau is eind 2015 een task force opgericht bestaande uit inspecteurs van diverse lidstaten. Deze taskforce heeft in Europees verband onderzoek gedaan naar de complicaties met Essure. Ook de IGJ heeft zich bij deze task force aangesloten. De task force heeft de notified body gevraagd om te beoordelen of het goed zou zijn dat er een patiëntenfolder komt waarin de mogelijke risico’s van Essure duidelijk worden beschreven. Verder heeft de task force de fabrikant gevraagd om ook Europese patiënten te includeren in de post market surveillance follow-up die zij in de Verenigde Staten zou uitvoeren. In januari 2017 hebben Ierse en Duitse autoriteiten daarover een meeting gehad met de fabrikant over studie. Dit zijn de landen waar respectievelijk de Europese vestiging van de fabrikant en de betrokken notified body gevestigd zijn en zij zijn daarom de autoriteiten die de leiding hebben in het nemen van maatregelen. Later in 2017 heeft de task force een gesprek gehad met de fabrikant over te treffen maatregelen en onderzoek naar de Europese incidenten. Tot op heden analyseert de fabrikant nog steeds meldingen uit Europese lidstaten. De inspectie verstrekt daartoe geanonimiseerde informatie die via het LMZ is ontvangen.
Medio 2016 heeft de inspectie opnieuw overleg gevoerd met de NVOG. Deze merkte daarbij op dat vrouwen na alle media-aandacht geen vertrouwen meer leken te hebben in sterilisatie met Essure. De NVOG zag op dat moment nog steeds voordelen van deze vorm van sterilisatie ten opzichte van de klassieke (laparoscopische) sterilisatie via de buikwand Bij sterilisatie met Essure is er bijvoorbeeld geen sprake van een operatieve ingreep met bijhorende risico’s, is er geen verdoving en is er geen ziekenhuisopname nodig. De veertjes worden dan in de praktijk al nauwelijks meer geplaatst. In die periode spreekt de inspectie de Nederlandse wederverkoper van het product aan op de beperkte post-market surveillance (PMS) die zij uitvoeren. Deze wederverkoper behoort tevens tot hetzelfde concern als de fabrikant (Bayer). De inspectie geeft de burgermeldingen geanonimiseerd door aan de fabrikant ten behoeve van de PMS en de inspectie blijft het dossier nauwgezet monitoren.
Samenvattend: de inspectie heeft alle signalen zorgvuldig ter hand genomen en heeft op basis daarvan geacteerd door onderzoek te doen en op Europees niveau op te trekken met andere EU-lidstaten. Op basis van de analyse van de meldingen en het onderzoek hebben de Europese bevoegde autoriteiten het product niet onveilig bevonden. Uiteindelijk heeft de fabrikant in augustus 2017 de gebruiksaanwijzing wel aangepast waarin nikkelallergie werd opgenomen als contra-indicatie voor plaatsing van de veertjes. Begin 2018 publiceert wetenschappelijk tijdschrift JAMA een artikel dat sterilisatie met Essure vergelijkt met laparascopische sterilisatie. Hieruit komt naar voren dat hysteroscopische sterilisatie (met Essure) geen verhoogd risico met zich meebrengt in vergelijking met laparoscopische sterilisatie.
Het samenspel van deze diverse acties heeft er echter toe geleid dat de fabrikant medio 2017 op eigen initiatief heeft besloten het product van de Europese markt te halen. Eind 2017 schorst de notified body het CE-certificaat voor een periode van 90 dagen. Nederlandse gynaecologen hadden zich ondertussen gespecialiseerd in de verwijdering van Essure en startten een onderzoek naar vrouwen bij wie verwijdering heeft plaatsgevonden.
Heeft de inspectie vastgesteld dat de fabrikant op adequate wijze onderzocht heeft of klinische baten van dit middel in voldoende mate de in het dagelijks gebruik aangetoonde risico’s rechtvaardigde? Zo ja, is dit gebaseerd op eigen onderzoek aan de hand van de dossiers die door de fabrikant zijn aangeleverd, op contacten met aangewezen instanties in andere lidstaten, op communicatie met de aangemelde instantie die de certificering heeft verricht of op mededelingen van de fabrikant?
Het is in eerste instantie aan de betrokken «aangemelde instantie» (zogeheten notified body) om te beoordelen of een medisch hulpmiddel voldoet aan de daaraan gestelde eisen, beoordeling van de klinische evaluatie maakt daar deel vanuit. Zoals eerder opgemerkt heeft de notified body eind 2016 nogmaals een audit uitgevoerd bij de fabrikant. Het is goed hierbij op te merken dat sinds 2016 de regels gesteld aan de klinische bewijsvoering van medische hulpmiddelen zijn aangescherpt. Vanaf het moment dat een medisch hulpmiddel op de markt is, is het de taak van de IGJ om toezicht te houden op de veiligheid van een medisch hulpmiddel en de toepassing daarvan. Omdat de inspectie zich zorgen maakte over de meldingen die zij ontving, heeft de inspectie een nadere analyse gemaakt over de veiligheid van Essure. Dit heeft geleid tot hierboven beschreven stappen door de toezichthouder. De inspectie blijft dit dossier volgen en onderzoekt momenteel informatie die recent beschikbaar is gekomen uit onderzoek naar het verwijderen van Essure-veertjes.
Op welke moment(en) is geconcludeerd dat die risico’s nog steeds aanvaardbaar waren? Indien hierbij uitsluitend op een mededeling van de fabrikant werd vertrouwd, is dit gebruikelijk in een situatie dat over een langere tijd meerdere meldingen van ernstige klachten worden ontvangen? Ziet u dit als een afdoende invulling door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) van de aan haar toevertrouwde toezicht taak?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze houdt de IGJ op dit moment toezicht op naleving van de verplichting tot «post marketing surveillance» bij implantaten die nu in Nederland worden gebruikt?
Het is een verplichting van de fabrikant om te voldoen aan de wettelijke eisen van Post Market Surveillance (PMS). Ook als een fabrikant zijn product van de markt haalt moet deze nog steeds aan de PMS verplichtingen voldoen. Post Market Surveillance verplichtingen worden in eerste instantie beoordeeld door notified bodies. De beoordeling maakt onderdeel uit van het proces van CE-certificering. Het toezicht op PMS vanuit de IGJ is risicogestuurd, dit betekent dat zij binnen haar toezicht prioriteert op basis van risicofactoren en signalen, en de inspectie vraagt deze informatie op als zij daar aanleiding toe ziet. Daarnaast laat de IGJ het RIVM periodiek technische documentatie van bepaalde medische hulpmiddelen onderzoeken; PMS maakt hier onderdeel van uit.
Aangezien op dit moment voor implantaten de samenvatting van de veiligheid- en klinische prestaties (SSCP), zoals geëist in de nieuwe regelgeving, nog niet beschikbaar is, kan de burger erop vertrouwen dat tot het moment dat deze informatie beschikbaar komt, de IGJ de informatie van de fabrikant betrokken bij ernstige en/of herhaalde klachten evalueert op een wijze die vergelijkbaar is met publicatie door middel van die samenvatting? Zo ja, waarom?
Per 26 mei 2021 wordt de nieuwe Europese verordening voor medische hulpmiddelen van toepassing. Vanaf dat moment geldt de plicht voor het opstellen van de samenvatting van de veiligheid- en klinische prestaties (SSCP) voor implantaten. Hoewel het Europese ICT-systeem Eudamed nog niet gereed is, zullen fabrikanten de SSCP op aanvraag wel al beschikbaar moeten stellen. Op Europees niveau wordt nog besproken op welke wijze dat het beste kan gebeuren.
Daar waar sprake is van ernstige en/of herhaalde klachten, zal IGJ in samenwerking met andere Europese toezichthouders onderzoek doen. Dergelijk onderzoek wordt gecoördineerd door de autoriteit(en) van de lidsta(a)t(en) waar de fabrikant en/of de notified body gevestigd zijn. Het onderzoek van IGJ richt zich dan vooral op de toepassing in Nederland. Indien er meldingen zijn over de veiligheid van het product is het aan de notified body om deze te beoordelen. Het (opnieuw) beoordelen van de klinische evaluatie maakt daar doorgaans onderdeel vanuit. De Europese toezichthouders, waaronder IGJ, kunnen eigen onderzoek doen wanneer daar aanleiding voor is.
De inspectie publiceert informatie over dergelijke casuïstiek op haar website, zoals zij ook voor Essure heeft gedaan.1
Klopt het dat het bepalen in hoeverre de IGJ moet optreden naar aanleiding van meldingen van (ernstige) bijwerkingen en/of productfalen van medische hulpmiddelen ligt bij de hoofdinspecteur? Wie controleert of de hoofdinspecteur hieraan afdoende leiding geeft en afdoende middelen beschikbaar stelt om dit in voldoende mate te doen?
Zoals hierboven beschreven zijn er vanaf 2014 consistent uitgebreide acties ondernomen door de inspectie en heeft zij op passende wijze gehandeld. De beoordeling van meldingen en in hoeverre moet worden opgetreden, vereist een specifieke deskundigheid die binnen de IGJ is belegd bij een team van experts binnen de afdeling medische technologie. Dit is een collectieve verantwoordelijkheid; de hoofdinspecteur heeft in deze een systeemverantwoordelijkheid. Verder kent de IGJ in algemene zin een onafhankelijke en zelfstandige bevoegdheid van inspecteurs om in dergelijke situaties al dan niet te kunnen handelen. Met het oog op de nieuwe wetgeving inzake medische hulpmiddelen is extra capaciteit beschikbaar gesteld voor het toezicht op de veiligheid van medische hulpmiddelen als wel de veilige toepassing daarvan. In het bijzonder heeft de IGJ daarbij implantaten als een van haar specifieke aandachtgebieden vastgesteld en daar inmiddels specifiek thematisch toezicht op ingericht.
Bent u van mening dat de hoofdinspecteur deze verantwoordelijkheid afdoende heeft genomen in het Essure dossier? Bent u van mening dat de IGJ als hele organisatie adequaat heeft opgetreden in het Essure dossier? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 8.
Falend schuldenbeleid van de Belastingdienst |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Schuldenbeleid van Belastingdienst onder vuur»?1
Zoals toegelicht in de brief bij de beantwoording van deze Kamervragen is er bij verrekening van toeslagen in het kader van de standaard betalingsregeling ten onrechte geen rekening gehouden met de beslagvrije voet, met als gevolg dat mensen onder het bestaansminimum kunnen komen.
Achteraf bezien was de aanname onjuist, dat mensen op basis van de terugvorderingsbeschikking altijd bewust stilzwijgend instemmen met de standaard. Hierdoor werd in voorkomende gevallen de beslagvrije voet ten onrechte niet toegepast. Met de gebruikte werkwijze is niet vast te stellen of er al dan niet is ingestemd met het aflossingsbedrag en of inbreuk is gemaakt op de beslagvrije voet. Gezien het doel en de strekking van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wet vBVV) concludeer ik nu met Toeslagen en de Belastingdienst dat deze werkwijze niet had mogen worden toegepast.
Op 25 maart en op 23 april jl. heb ik, samen met Toeslagen en de Belastingdienst met de Nationale ombudsman (No) en de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) gesproken over deze uitermate vervelende situatie. Ik heb aan hen toegelicht hoe dit heeft kunnen ontstaan, welke oplossingen Toeslagen en de Belastingdienst kunnen bieden en welke oplossingsrichtingen er onderzocht worden voor de langere termijn. Dit heb ik ook uitgewerkt in de bijgaande brief. Afgesproken is dat ik hierover in contact blijf met hen.
Klopt het dat de Belastingdienst bij het verrekenen van toeslagen er niet standaard rekening mee houdt of mensen genoeg geld overhouden om van te leven, terwijl dat volgens de nieuwe Wet vereenvoudiging beslagvrije voet wel zou moeten?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1 en de meegezonden brief. Naast de verrekening in het kader van de (veronderstelde) overeengekomen standaard betalingsregeling, kan er ook sprake zijn van de eenzijdig door Toeslagen toegepaste «dwangverrekening». Bij gebruikmaking van deze wettelijke verrekeningsbevoegdheid past hij de beslagvrije voet actief toe.2
Bij de verrekening in het kader van de standaard betalingsregeling is verondersteld dat de verrekening plaatsvindt met (stilzwijgende) instemming en ten behoeve van de burger. Hierbij werd er ten onrechte vanuit gegaan dat de beslagvrije voet in dat geval niet geldt. Beide vormen van verrekening zijn sinds 18 december 2020 niet meer opgestart als gevolg van de uitvoering van de motie Azarkan.
Erkent u dat mensen met schulden die hun toeslag moeten terugbetalen nog dieper in de problemen kunnen komen als er geen betaalregeling wordt getroffen?
Mensen met schulden die hun toeslag moeten terugbetalen kunnen inderdaad nog dieper in de problemen komen als er geen adequate betaalregeling wordt getroffen. Daarom biedt Toeslagen deze mensen ook standaard een betalingsregeling aan. Maar als bij de toepassing van de standaard betalingsregeling een te hoog aflossingsbedrag wordt verrekend waarbij geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet, kunnen mensen alsnog dieper in de problemen komen. Mensen kunnen dan de verrekening stoppen door een persoonlijke betalingsregeling aan te vragen waarbij rekening wordt gehouden met hun betalingscapaciteit, waardoor zij niet onder het bestaansminimum komen.
Bij mensen die aangeven niet in te stemmen met het aflossingsbedrag wordt de verrekening per direct gestopt. De beslagvrije voet wordt dan berekend en als de verrekening op basis hiervan te hoog is geweest, dan wordt de verrekening tot en met januari teruggedraaid. Voor een nadere uitleg van de wijze waarop ik dit wil oplossen verwijs ik u naar de brief bij de beantwoording van deze Kamervragen.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat de heer Kloos van een paar euro per week moet leven en zelfs geen cadeautje kan kopen voor zijn zoon? Erkent u dat dit werd veroorzaakt door het botweg stopzetten van zijn huurtoeslag?
Ik erken dat de werkwijze waarbij Toeslagen en de Belastingdienst ten onrechte uitgingen van instemming met de hoogte van de aflossingsbedragen, zonder bij de verrekening daarvan rekening te houden met de beslagvrije voet, tot onaanvaardbare gevolgen kan leiden. Toeslagen en de Belastingdienst zetten alles in het werk om met mensen die dit soort gevolgen ondervinden in contact te komen om desgewenst een persoonlijke betalingsregeling te starten. Zoals ik ook in de begeleidende brief heb aangegeven, betrek ik hierbij ook stakeholders en intermediairs.
Deelt u de mening dat de nieuwe Wet vereenvoudiging beslagvrije voet niet goed wordt uitgevoerd als niet wordt gekeken wat iemand met schulden nog kan betalen? Wat onderneemt u hiertegen?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1 en naar de meegezonden brief.
Erkent u dat mensen niet altijd weten hoe je een persoonlijke regeling moet aanvragen? Hoe gaat u dit verbeteren?
Ik erken dat er mensen zijn die niet weten hoe je een persoonlijke betalingsregeling aan moet vragen. Daarom informeert Toeslagen hen hier op verschillende manieren over. Op de achterkant van elke brief die Toeslagen vanuit de centrale systemen verstuurt, staat informatie over het terug- en invorderingsproces.
Voorbeelden van die brieven zijn: de terugvorderingsbeschikking, de bevestiging van de start van de standaard betalingsregeling, de betalingsherinnering, de aanmaning en mededelingen naar aanleiding van een verwerkte betaling of verrekening. In die brieven staat dat, als iemand niet meer rondkomt omdat de toeslag moet worden terugbetaald of omdat er wordt verrekend, hij zo snel mogelijk een persoonlijke betalingsregeling aan moet vragen. Toeslagen verwijst in die brieven naar het formulier op de website toeslagen.nl, waarmee een persoonlijke betalingsregeling kan worden aangevraagd. Op de website is hierover ook informatie te vinden. Daarnaast staat vermeld dat de burger contact kan opnemen met de BelastingTelefoon bij vragen over het starten van een persoonlijke betalingsregeling.
Uit de gesprekken met de No en de LOSR komt naar voren dat de dienstverlening en de informatieverstrekking via de BelastingTelefoon, de schriftelijke communicatie naar aanleiding van verzoeken en de website verbeterd kan worden. Toeslagen werkt daar op dit moment hard aan. Hierbij zal in contact met diverse stakeholders en intermediairs onderzocht worden hoe de betreffende groep beter bereikt kan worden en hoe we hen kunnen activeren om contact op te nemen met de Belastingdienst. Onderdeel hiervan is een gezamenlijke boodschap die de verschillende stakeholders via hun informatiekanalen kunnen verspreiden.
De Belastingdienst en Toeslagen werken daarnaast op diverse vlakken aan de verbetering van de dienstverlening. Zo zal het aantal balieomgevingen verdubbelen. Daar kan de burger ook met vragen omtrent betalingsregelingen terecht. Daarnaast gaan Toeslagen en de Belastingdienst met 10 tot 20 hulpverlenende punten, bijvoorbeeld bij gemeenten en in bibliotheken, pilots aan om meer en betere dienstverlening aan te bieden.
Zoals is toegezegd in de reactie op de ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, zal daarnaast ook de invorderingsstrategie van Toeslagen en de Belastingdienst tegen het licht worden gehouden, waarbij in ieder geval gekeken wordt naar de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een persoonlijke betalingsregeling.
Is u bekend dat wanneer de deurwaarder beslag op loon legt hij dan vraagt aan de Belastingdienst om door te geven of betrokkene een voorlopige teruggaaf belastingen en toeslagen ontvangt en of hierop verrekend wordt, omdat dit nodig is om de beslagvrije voet goed te kunnen berekenen? Hoe reageert de belastingdienst op deze verzoeken? Wordt ook doorgegeven dat toeslagen niet worden uitbetaald wanneer sprake is van een verrekening als gevolg van een standaard betalingsregeling?
De gerechtsdeurwaarder berekent zelf de beslagvrije voet. In deze berekening worden verrekeningen niet standaard meegerekend. Als een deurwaarder verzoekt om informatie over verrekeningen te verstrekken, geven Toeslagen en de Belastingdienst het bedrag dat verrekend wordt door aan de gerechtsdeurwaarder.
Is de Belastingdienst al in gesprek geweest met de Sociaal raadslieden? Wat was daarvan de uitkomst?
Op 25 maart en op 23 april jl. heb ik gesproken met de LOSR en de No. Ook op medewerkersniveau vinden er gesprekken plaats. Deze gesprekken worden voortgezet om de oplossingsrichtingen met hen te bespreken. Voor de uitkomsten van de eerdere gesprekken verwijs ik u naar de meegezonden brief en antwoord 11 op de vraag van het lid Lodders.
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat de Belastingdienst altijd moet kijken of mensen genoeg geld over houden? Zo ja, wat onderneemt u om dit te realiseren?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 1 en de meegezonden brief.
Wat heeft u gedaan met de oproep van de National Ombudsman om het beleid van de Belastingdienst op korte termijn aan te passen?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik naar de meegezonden brief.
Wat onderneemt u om mensen beter te informeren over de beslagvrije voet en de mogelijkheden voor een persoonlijke betalingsregeling?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Recht op reparatie van apparatuur |
|
Carla Dik-Faber (CU), Jessica van Eijs (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Recht op reparatie van apparatuur komt steeds dichterbij»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de aanschaf van «spullen»,conform onderzoek van CE Delft, op nummer één staat in de klimaatimpact van de gemiddelde consument? Deelt u het standpunt dat reparatie een veel prominentere plek moet krijgen in de circulaire economie en de trits «reduce-reuse-recycle» altijd moet worden aangevuld met «repair»?
Ik ben mij bewust van de impact van de aanschaf, het gebruik en het wegwerpen van producten op klimaat en milieu, in termen van CO2-emissies, verbruik van materiaal en energie, en afvalproductie. Gebruiksduurverlenging door goed onderhoud en reparatie van producten is dan ook een belangrijke schakel in een circulaire economie en reparatie is een belangrijke sport op de zogenaamde R-ladder2.
Deelt u het beeld van reparateurs van het Repair Café dat repareren duur en onaantrekkelijk blijft, ondanks de verschillende aanpassingen in de op 1 maart 2021 van kracht geworden Europese verordening uit de Ecodesign-richtlijn?
De uitvoeringsverordeningen onder de Ecodesign-richtlijn die op 1 maart jl. van kracht zijn geworden, zijn een grote stap in de goede richting voor de producten die ze betreffen. Maar er is in bredere zin werk aan de winkel om reparatie aantrekkelijker te maken. Zoals aangegeven in mijn antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp3 blijkt uit het PBL-rapport «Circulaire Economie in Kaart» (2019) dat er op het gebied van reparatie al het nodige gebeurt, maar ook dat reparatie in de hoek van consumentenelektronica minder ontwikkeld is ten opzichte van diverse andere productgroepen. Dit wordt meegenomen in een lopend breder onderzoek naar de verdere professionalisering van de reparatiesector, dat binnenkort wordt afgerond. Over de resultaten van het onderzoek zal ik uw Kamer informeren.
Klopt het dat vrijwillige reparateurs minder toegang hebben tot informatie en reserveonderdelen om apparaten te repareren? Bent u bereid om vrijwillige reparateurs niet te beperken in informatievoorziening en toegang tot reserveonderdelen om de door u genoemde onevenredige belemmeringen te voorkomen?2
In de Europese uitvoeringsverordeningen wordt inderdaad onderscheid gemaakt tussen onderdelen en informatie die voor alle consumenten beschikbaar moeten worden gemaakt (voor relatief eenvoudige reparaties) en onderdelen en informatie die alleen aan professionele reparateurs beschikbaar hoeven te worden gesteld (voor complexere en mogelijk gevaarlijke reparaties). Zoals in mijn eerdere antwoorden aangegeven, ben ik van mening dat onevenredige belemmeringen voor reparateurs moeten worden voorkomen. Als onderdeel van bovengenoemd onderzoek (zie antwoord 3) kijk ik of reparateurs bijvoorbeeld laagdrempelig als «professioneel» kunnen worden geregistreerd om toegang tot onderdelen te krijgen. Wel ben ik gebonden aan de beperkingen die volgen uit de Europese regels.
Klopt het dat de stichting Repair Café, ondanks het aangenomen amendement-Dik-Faber/Van Eijs (Kamerstuk 35 300 XII, nr. 10) waarin gehint wordt op langjarige, structurele financiering, niet jaarlijks gefinancierd wordt?
De stichting Repair Café heeft in 2020 en 2021 een incidentele subsidie ontvangen voor onder andere het ondersteunen van bestaande en nieuwe repair cafés, brede promotie van repareren en het bijdragen aan de uitrol van circulaire ambachtscentra met een structurele repareercomponent. Daarmee zijn de grenzen bereikt waarbinnen conform het toepasselijke Europese staatssteunkader (en het nationale recht) incidentele of structurele subsidie verleend kan worden aan een individuele stichting zoals deze. Voor specifieke projecten kan uiteraard een beroep worden gedaan op bestaande subsidieregelingen die open staan voor alle partijen, mits deze projecten aan de eisen van die regelingen voldoen.
Ik merk op dat de reparatie-infrastructuur volop in ontwikkeling is. Het eerdergenoemd onderzoek (zie antwoord 3) naar de kansen en belemmeringen als het gaat om het stimuleren van het repareren van producten zal ik ook in Europees kader onder de aandacht brengen en ik zal blijven pleiten voor prioriteit voor reparatie en repareerbaarheid van producten.
Kunt u onderzoeken hoe de reparatiecafés als onderdeel van de essentiële reparatie-infrastructuur kunnen worden ondersteund zonder dat Europese regels betreffende staatssteun worden overtreden? Zo nee, kunt u in overleg treden met de Europese instanties om ervoor te zorgen dat stichtingen ten behoeve van reparatie blijvend ondersteund kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
De voorgenomen verkoop van het gemeentelijk recreatieoord Hoek van Holland |
|
Sandra Beckerman , Frank Futselaar |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel in de NRC, het voornemen van de gemeente Rotterdam om het gemeentelijke recreatieoord via een aanbesteding te verkopen en de petitie voor behoud van het recreatieoord uit 1923 die inmiddels meer dan 12,5 duizend keer is ondertekend?1 2
Uit het artikel maak ik op dat het besluit van het Rotterdamse college, om een recreatieoord dat in eigendom en beheer is bij de gemeente aan een marktpartij te verkopen (althans in erfpacht uit te geven), voor ophef zorgt en vragen oproept. De recreanten zijn bezorgd dat de nieuwe erfpachter/exploitant de huur verhoogt of opzegt en dat zij dan de plek en de waarde van hun huisjes verliezen. In dit verband is van belang dat de voorgenomen vestiging van een erfpachtrecht een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij in dit geval de beslissing nog aan de gemeenteraad wordt voorgelegd. Als Minister van BZK heb ik in deze kwestie geen rol of bevoegdheid.
Welke wettelijke rechten hebben eigenaren en huurders van recreatiewoningen wanneer de (grond)eigenaar de grond verkoopt, zoals het voornemen is van de gemeente Rotterdam? Welke mogelijkheden tot inspraak of bezwaar hebben de recreanten, huurders en eigenaren?
Voor zover u doelt op de rechten van de huurders in het traject, kan ik aangeven dat uit openbare informatie van de gemeente blijkt dat het college van plan is om de grond via een aanbesteding in erfpacht uit te geven. Potentiële nieuwe exploitanten die aan de aanbesteding deelnemen, moeten in dat traject aangeven hoe zij met de belangen van de huurders willen omgaan. Het college geeft aan dat het, om er zeker van te zijn dat alle belangen gehoord worden, een advies zal vragen aan de gebiedscommissie en dat het in overleg zal gaan met de Recreanten Adviesraad (RAR) van het recreatieoord. Uit openbare informatie van de gemeente blijkt tevens dat er op 14 december 2020 een informatiebijeenkomst is geweest, er een online spreekuur is en dat de gemeenteraad in april inspraak organiseert. Het is belangrijk dat mensen hun mening, vragen of zorgen aan het college en de gemeenteraad laten horen zodat het gemeentebestuur een beslissing kan nemen waarbij alle betrokken belangen meegenomen zijn.
Welke garanties krijgen huurders en eigenaren over de hoogte van de huurprijs, de waarde van de caravan of recreatiewoning en de verblijfsduur ná een verkoop, en hoe worden deze garanties vastgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als Minister van BZK kan ik alleen in algemene zin aangeven dat bij de verkoop of uitgifte in erfpacht van een recreatieterrein de lopende huurcontracten overgaan op de nieuwe verhuurder. Dat volgt uit artikel 7:226 van het Burgerlijk Wetboek. Bij afloop van de contracten kunnen door de nieuwe verhuurder wel nieuwe voorwaarden worden gesteld. Wat betreft de waarde van de op huurgrond gelegen caravan of recreatiewoning geldt dat in geval van een situatie van huuropzegging door de verhuurder, deze opzegging gepaard kan gaan met een vergoeding aan de huurder. Dit zal afhangen van het individuele geval waarbij alle feiten en omstandigheden zullen worden meegenomen, zoals bijvoorbeeld de huurovereenkomst, de staat van onderhoud en de aanwezigheid van toestemming van de verhuurder voor de opstallen. Zoals in het antwoord op vraag twee aangegeven, heb ik begrepen dat het college bij de aanbesteding mee wil laten wegen hoe de nieuwe verhuurder met de belangen van de huurders zal omgaan. Het college heeft de mogelijkheid om hierover voorwaarden op te nemen in de erfpachtovereenkomst.
Op welke manieren zijn huurders en eigenaren van recreatiewoningen op het vakantieoord Hoek van Holland betrokken bij de voorgenomen verkoop, en is hen de mogelijkheid geboden om het vakantiepark (gezamenlijk) te kopen of zelf te exploiteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het college geeft aan dat zij de Recreanten Adviesraad (RAR) van het recreatieoord en de inbreng van huurders daarvan zal betrekken bij de selectie van de nieuwe exploitant in het kader van de aanbesteding. Uit de informatie van de gemeente blijkt verder dat Rotterdam een marktpartij zoekt als nieuwe exploitant. Het is onder andere afhankelijk van de voorwaarden die verbonden worden aan de aanbesteding of betrokkenen, wanneer overgegaan wordt tot een aanbestedingsprocedure, zich kunnen organiseren en kunnen meedingen naar overname van het recreatiepark. Deze mogelijkheid kan mede onderdeel vormen van het debat in de gemeenteraad van Rotterdam.
Hadden de huurders en eigenaren van recreatiewoningen op het vakantieoord Hoek van Holland niet in een eerder stadium op de hoogte gesteld moeten worden van de gemeentelijke plannen voor een Europese aanbesteding van het vakantiepark? Zo nee, deelt u de mening dat het eerlijker, transparanter en beter voor het vertrouwen is om recreanten van af het begin op de hoogte te stellen?
Aan besluitvorming in het college gaat de nodige voorbereiding vooraf, van eerste idee naar de definitieve uitwerking. Uit informatie van de gemeente maak ik op dat het college ervoor gekozen heeft om de beslissing om het recreatieoord in erfpacht uit te geven bekend te maken toen de uitwerking voldoende gereed was. Dit om te voorkomen dat er door onvoldoende voorbereiding vragen zouden zijn die nog niet beantwoord konden worden en die alleen al om die reden onrust zouden veroorzaken. Het is aan de gemeenteraad om te beoordelen of het college de recreanten op het park eerder op de hoogte had moeten stellen. Uit informatie van de gemeente blijkt verder dat er op 14 december 2020 een online informatiebijeenkomst is geweest, dat in april inspraak georganiseerd wordt en dat er een online spreekuur is opengesteld.
Deelt u de mening dat betaalbare publieke voorzieningen, zoals het Hoek van Hollandse recreatieoord, behouden moeten blijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kunnen zowel de gemeentelijke voorziening als de betaalbaarheid worden beschermd?
Ik vind het belangrijk dat er in Nederland voldoende ruimte is om te wonen, werken en te recreëren. Als Minister van BZK heb ik echter geen landelijk beleid of standpunt ten aanzien van de betaalbaarheid en aanwezigheid van gemeentelijke recreatieoorden als in Hoek van Holland.
Van hoeveel recreatieoorden in ons land is de grond in handen van gemeenten, hoeveel recreatieoorden worden geëxploiteerd door een gemeente en hoeveel van deze oorden dreigen te worden verkocht, al dan niet aan commerciële bedrijven?
Ik heb geen gegevens over de vraag hoeveel recreatieoorden in Nederland door gemeenten worden geëxploiteerd en hoeveel er worden verkocht. B en W van Rotterdam geven aan dat Rotterdam vrijwel de laatste gemeente in Nederland is die nog een recreatieoord exploiteert. Er zijn bij mij geen voorbeelden bekend van andere nog functionerende «gemeentelijke parken». Navraag bij de branchevereniging HISWA-RECRON leert dat er wel bedrijven zijn die pachten van gemeenten. Branchevereniging HISWA-RECRON schat in dat het om enkele tientallen bedrijven gaat.
Waar in de wet Markt en Overheid staat dat gemeenten alleen een recreatieoord mogen exploiteren als dat kostendekkend is, wat wordt hier precies mee bedoeld en waarom?3 Maakt het Rotterdamse recreatieoord nu winst of verlies en in hoeverre is dit bekend of inzichtelijk voor de recreanten?
De Wet Markt en Overheid heeft de Mededingingswet gewijzigd en bevat gedragsregels die in beginsel van toepassing zijn voor overheden die economische activiteiten verrichten. In artikel 25i van de Mededingingswet is geregeld dat de overheid een product of dienst niet onder de kostprijs mag aanbieden. Zij moet wanneer zij producten of diensten aan derden aanbiedt, zoals het exploiteren van een recreatieoord, ten minste de integrale kosten van dat product of die dienst in rekening brengen.
Het college geeft aan dat er sprake is van een verlieslatende exploitatie. Gegevens over de exploitatie van het recreatieoord kunnen marktgevoelige informatie zijn. Zij kunnen immers de financiële positie van de gemeente raken. De wethouder heeft bij brief d.d. 1 april 2021 aan twee raadscommissies de exploitatieresultaten van de laatste vijf jaar wel bekend gemaakt.4
Welke instrumenten hebben Rijk, provincies en/of gemeenten om te voorkomen dat (delen van) duingebieden of andere natuur in commerciële (buitenlandse) handen komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien dit nodig zou zijn, dan kunnen overheden zelf privaatrechtelijk gronden aankopen of in het uiterste geval eigenaren onteigenen als er nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien. De bescherming van de waarden of functies van duingebieden gebeurt overigens via het publiekrecht door de aanwijzing als bijvoorbeeld Natura 2000 gebied of waterkering. Indien, zoals in dit geval, er sprake is van een Europese aanbesteding is het normaliter niet toegestaan om buitenlandse partijen uit te sluiten. Een buitenlandse eigenaar moet ook aan de Nederlandse regels voldoen.
Deelt u de mening dat het recreatiepark een uniek onderdeel is van het sociale erfgoed van Rotterdam en daarom beschermd moet worden tegen overname door partijen met een louter commerciële afweging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de gemeente Rotterdam om te beoordelen of het recreatiepark onderdeel is van het sociaal erfgoed van Rotterdam en wat dit betekent voor de uitgifte in erfpacht, de exploitatie van het park en onder welke voorwaarden dit gebeurt. Vanuit de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten, zie ik als Minister van BZK geen rol om namens het Rijk een oordeel te geven over privaatrechtelijke handelingen van de gemeente Rotterdam met betrekking tot de gemeentelijke grond en de exploitatie van het recreatiepark in Hoek van Holland.
Bent u bereid om met de gemeente Rotterdam in gesprek te gaan en een poging te doen om het gemeentelijke recreatieoord in publieke handen te houden? Zo nee, waarom niet?
Omdat ik in deze kwestie als Minister van BZK geen verantwoordelijkheid heb zie ik geen aanleiding om met de gemeente in gesprek te gaan. Zoals in het antwoord op vraag 10 aangeven, is het niet aan mij om te treden in de toepassing van lokale bevoegdheden met betrekking tot grondeigendom waarmee ook geen nationaal belang gemoeid is. Dit geldt evenzo voor de gemeentelijke keuzes over de exploitatie van het recreatieoord. De afweging van de betrokken belangen en argumenten zal onder andere plaatsvinden in het overleg tussen het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Rotterdam over de verkoop van het recreatieoord.
Het artikel ‘Pensioenfonds Levensmiddelen wil af van dreigende korting’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Pensioenfonds Levensmiddelen wil af van dreigende korting»?1
Ja, met het artikel ben ik bekend.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat de winsten bij de supermarkten door het dak gaan, dat de supermarktbazen miljoenen aan bonussen incasseren, maar de pensioenen van de supermarktmedewerkers ondertussen worden gekort?
Ik kan mij voorstellen dat het door de vraagsteller geschetste beeld ontstaat. Beide onderwerpen moeten echter worden gescheiden. Het beloningsbeleid is een zaak van het bestuur van de supermarkten, in overleg met de raad van commissarissen. De pensioenregeling voor supermarktmedewerkers wordt uitgevoerd door het bedrijfstakpensioenfonds voor de Levensmiddelen (hierna: pensioenfonds Levensmiddelen) of door een eigen ondernemingspensioenfonds, zoals bijvoorbeeld voor de medewerkers van Albert Heijn het geval is. De dekkingsgraad van het pensioenfonds Levensmiddelen is al langer op een laag niveau. Uit de informatie die mij bekend is, heeft het pensioenfonds vorig jaar aangegeven per 1 januari 2021 de pensioenopbouw te zullen verlagen en de pensioenpremie te verhogen. Uit berichtgeving van het pensioenfonds blijkt dat ook werkgevers bijdragen aan het herstel bij dit pensioenfonds. Door de verhoging van de pensioenpremie – die voor 70% door de werkgever wordt betaald- en het bevriezen van de franchise zijn de pensioenkosten voor de werkgever ook toegenomen. Uiteindelijk is het aan werkgevers en werknemers om met elkaar een premie en opbouw af te spreken en daarbij de financiële situatie van het pensioenfonds in aanmerking te nemen.
Deelt u de mening dat het aan deze gepensioneerde supermarktmedewerkers niet uit te leggen is dat er fors op hun pensioen gekort gaat worden, terwijl er miljarden euro’s naar bedrijven gaan om banen te behouden?
De steun voor bedrijven is gericht op het behoud van banen, zodat mensen aan het werk kunnen blijven en in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Dat is een ander vraagstuk dan een pensioenverlaging, die ook een impact kan hebben op een individuele gepensioneerde, maar niet het verschil betekent tussen het wel of niet hebben van een baan en inkomen. Het doel van een verlaging is om ervoor te zorgen dat het vermogen in het pensioenfonds evenwichtig verdeeld is over alle deelnemers.
Kunt u aangeven hoeveel euro netto per maand gepensioneerde supermarktmedewerkers erop achteruit zullen gaan als er daadwerkelijk wordt gekort op hun pensioen?
Uit informatie van het pensioenfonds Levensmiddelen blijkt dat de korting per jaar uitkomt op ongeveer 0,85%.2 Ongeveer driekwart van de pensioenuitkeringen bij dit pensioenfonds is lager dan 250 euro per maand. Het fonds geeft aan te verwachten dat de meeste gepensioneerden er daarom ongeveer 2 euro per maand of minder op achteruit gaan. Ongeveer 95% van de pensioenuitkeringen bij het pensioenfonds is lager dan 850 euro per maand. Voor 95% van de gepensioneerden bedraagt de maandelijkse verlaging dan maximaal 10 euro.
Vindt u het ook exemplarisch voor het failliet van het huidig pensioenstelsel dat de dekkingsgraad van het pensioenfonds Levensmiddelen ondertussen al weer vijf procentpunten hoger ligt en dat op basis van deze dekkingsgraad een pensioenkorting niet nodig is?
Financiële markten kunnen veranderlijk zijn, waardoor de dekkingsgraad van een pensioenfonds maandelijks kan schommelen. In het huidige financiële toetsingskader voor pensioenfondsen gelden regels op basis waarvan tekorten en overschotten niet onmiddellijk maar gespreid worden verwerkt, om zo het effect van die schommelingen op de pensioenen te dempen. Maar daarvoor is nog steeds een meetmoment nodig. Dekkingsgraden kunnen na het meetmoment stijgen of dalen. Daar is op voorhand geen uitspraak over te doen en op voorhand is dus niet te zeggen of dat meetmoment tot een onnodige korting of onnodige indexatie leidt.
Hoewel pensioenen altijd afhankelijk zullen blijven van ontwikkelingen op financiële markten, onderstreept de vraagsteller inderdaad terecht de noodzaak tot vernieuwing van het pensioenstelsel. Een voordeel van het nieuwe pensioenstelsel is dat het beter mogelijk is om beleggingsrisico’s die deelnemers en gepensioneerden lopen af te stemmen op de risico’s die zij willen en kunnen dragen. Dit biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid om gepensioneerden minder bloot te stellen aan deze risico’s dan nu het geval is.
Bent u van mening dat deze uitzonderlijke tijden om uitzonderlijke maatregelen vragen en dat aanvullende maatregelen nodig zijn om deze onnodige pensioenkorting bij het pensioenfonds levensmiddelen te voorkomen?
Ik heb met de vrijstellingsregeling onderkend dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie. Met die regeling heb ik onder voorwaarden ontheffing verleend van het voldoen aan de eisen die aan het (minimaal) vereist eigen vermogen worden gesteld. Een van die voorwaarden is dat een pensioenfonds een dekkingsgraad van minimaal 90% moet hebben. Het Bedrijfstakpensioenfonds Levensmiddelen heeft hieraan niet voldaan en moet ondanks de vrijstellingsregeling de pensioenen verlagen. Desondanks is de verlaging aanzienlijk kleiner dan die zonder vrijstellingsregeling geweest zou zijn. Immers moet nu gekort worden tot de 90% en niet tot een hogere dekkingsgraad. De grens van 90% vind ik een uiterste grens waaronder ik het onwenselijk vind dat pensioenfondsen zakken. Met een bodem van 90% wordt een balans gevonden tussen het voorkomen van enerzijds potentieel grote pensioenverlagingen die zouden moeten worden doorgevoerd bij het aanhouden van de reguliere grens van circa 104% en anderzijds het verder laten wegzakken van herstel bij pensioenfondsen.
Bent u van mening dat een pensioenfondsen met veel actieve deelnemers meer tijd en mogelijkheden hebben om mogelijke tekorten in te lopen en dat meer maatwerk tussen pensioenfondsen mogelijk moet worden om aan de vereiste dekkingsgraad te voldoen?
Het financieel toetsingskader is een generiek kader dat voor alle pensioenfondsen van toepassing is, maar het houdt ook rekening met de specifieke kenmerken van een pensioenfonds. Dus hoewel alle pensioenfondsen dezelfde hersteltermijnen hanteren, is daaronder sprake van verschillende herstelkracht op basis van fondsspecifieke kenmerken. Het toetsingskader biedt daarnaast ruime hersteltermijnen met mogelijkheid tot het gespreid doorvoeren van pensioenverlagingen. Binnen de begrenzingen van het ftk hebben sociale partners en pensioenfondsbesturen ruimte om evenwichtig beleid te bepalen.
Bent u daarom bereid om, in overleg met de De Nederlandsche Bank, te kijken hoe deze onnodige pensioenkorting bij het pensioenfonds Levensmiddelen kan worden voorkomen?
Ik vind het onwenselijk de vrijstellingsregeling die ik eind vorig jaar heb gepubliceerd aan te passen. Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 6 aangaf, vind ik een dekkingsgraad van 90% een uiterste grens. De Pensioenwet biedt naast de generieke vrijstellingsgrond (artikel 142) waarop de vrijstellingsregeling is gebaseerd, een fondsspecifieke uitzondering (artikel 141) als een fonds kan aantonen dat redelijkerwijs niet aan de bij wet gestelde vereisten kan worden voldaan en de doeleinden van de vereisten op een andere manier worden bereikt. Een fonds zal dit aannemelijk moeten maken en DNB zal het verzoek toetsen aan de gestelde vereisten. Op voorhand is er geen aanleiding te veronderstellen dat het pensioenfonds Levensmiddelen aan deze wettelijke voorwaarden voldoet.
Het nieuws dat varkens overleden bij een val in een gierput |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tientallen varkens vallen door vloer en belanden in gierput, aantal overleden»?1
Ja.
Bent u bereid om na te gaan wat de oorzaak is geweest van de vloerverzakking bij het betreffende bedrijf in Nunspeet?
Ja, ik heb navraag gedaan bij de gemeente Nunspeet. Vanuit de gemeente is aangegeven dat de oorzaak van de vloerverzakking niet onderzocht is en daarom onbekend is.
Hoe wordt bij inspecties van veehouderijen gecontroleerd op de veiligheid van stalvloeren, hoe vaak vinden deze inspecties gemiddeld plaats en hoeveel fte is hiervoor in totaal beschikbaar?
De constructieve veiligheid van gebouwen is geregeld in het Bouwbesluit 2012 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit besluit is ook van toepassing op stallen en daarin toegepaste stalvloeren. Er gelden zowel eisen voor nieuwe als bestaande gebouwen. Bij nieuwbouw is de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen verantwoordelijk dat voldaan wordt aan het Bouwbesluit. De gemeente is daarbij bevoegd gezag en beoordeelt de vergunning en kan toezicht houden op de bouw. Bij bestaande bouw is de eigenaar verantwoordelijk dat de stalvloeren voldoen. Er geldt daartoe een algemene zorgplicht voor de eigenaar. De gemeente kan hierop toezicht houden en handhaven, zij zijn bevoegd gezag. Gemeenten hebben beleidsvrijheid hoe zij invulling geven aan toezicht en handhaving.
Het Ministerie van SZW stelt via de wetgeving eisen aan het eerlijk, gezond en veilig werken. Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van die wetgeving via programmatische en risicogericht toezicht. De agrarische sector is een van de sectoren waar Inspectie SZW een apart programma voor heeft gezien de risico’s die er spelen. Het programma focust zich in 2021 op eerlijk werk in een aantal prioritaire deelsectoren zoals de glastuinbouw en open teelt zoals in het jaarplan 2021 is opgenomen. Verder gaat de Inspectie SZW via een campagne aanvullende aandacht geven aan de risico’s die het werken met mest met zich meebrengen bij veehouderijen. Inspectie SZW gaat daarnaast controleren in de rundvee- en varkenshouderij op onder andere de aanwezigheid van veiligheidsmaatregelen bij het mixen en verwerken van mest. Over de resultaten en effecten van de inzet van de Inspectie SZW zal uw Kamer via het jaarverslag van de Inspectie SZW worden geïnformeerd.
Bent u bereid om in aanvulling op uw onderzoek naar de veiligheid van emissiearme vloersystemen in de melkveehouderij tevens een risico-inventarisatie op te stellen voor andere veelvoorkomende vloersystemen in de veehouderij?2
Voor de gezondheid en veiligheid van werkenden is het aan de werkgever of zzp-er zelf om te bepalen wat de risico’s van het werk zijn onder andere door een risico inventarisatie en evaluatie (RI&E) te maken. Aan de arbeidsplaats zoals de stal worden naast de bouwwetgeving ook eisen gesteld in het Arbeidsomstandighedenbesluit. De risico’s van vloersystemen, al dan niet met een mestput eronder, behoren onderdeel van de RI&E te zijn. De branche heeft een arbocatalogus opgesteld voor melkvee en graasdieren waarmee grote delen van de RI&E zijn ingevuld.
Het is aan de werkgever of zzp-er om voor de eigen specifieke situatie te beoordelen wat de risico’s zijn en welke maatregelen getroffen moeten worden om de risico’s weg te nemen of als dit niet kan om deze te beheersen. Het is aan de branche om een aanvulling op het onderzoek te maken als dit voor het opstellen van de RI&E voor gezond en veilig werken nodig is.
Wat is uw reactie op de bevindingen van Varkens in Nood, dat onder meer vaststelde dat de brandweer in 2019 bijna vijf keer per week moest uitrukken voor meldingen van dieren die in mestputten belandden?3
Stallen en ook vloeren in stallen moeten voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. Het is bekend dat (stal)vloeren van beton kunnen worden aangetast door chemische stoffen uit onder andere mest. Zoals in mijn antwoord op vraag 3 aangegeven zijn de aanvrager van de omgevingsvergunning of de eigenaar verantwoordelijk voor het voldoen aan de eisen in het Bouwbesluit. Zij moeten er dus voor zorgen dat de gebouwen inclusief de vloeren in een goede staat verkeren.
Dat de brandweer regelmatig moet uitrukken voor meldingen dat dieren in mestputten zijn gevallen, betekent dat de staat van de vloer in die gevallen onvoldoende was. Zoals in mijn antwoord op vraag 3 aangegeven, kan de gemeente toezicht houden en handhaven. De gemeente heeft hierin beleidsvrijheid.
Kunt u per diercategorie registreren hoe vaak veiligheidsdiensten uitrukken voor meldingen omtrent dieren die door stalvloeren zakken of anderszins gewond raken bij incidenten met veehouderijvloeren, zowel bij emissiearme als bij «gangbare» stalvloersystemen?
Nee. In samenwerking met de veiligheidsregio's publiceert het Kenniscentrum Informatiegestuurde Veiligheid van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) iedere maand de Kerncijfers Incidenten van de brandweer in een online dashboard4. Incidenten worden niet op het gevraagde detailniveau geregistreerd.
Deelt u de mening dat diervriendelijke alternatieven zoals vrije uitloop, uitwendige mogelijkheden voor mestopslag en weidegang minder risico’s voor het dierenwelzijn met zich meebrengen dan het geval is bij reguliere huisvesting in stallen? Zo ja, bent u bereid om hier rekening mee te houden bij de uitvoering van de motie-Futselaar (Kamerstuk 28 286, nr. 1162) die vraagt om het stellen van verbeteringen van het dierenwelzijn en de brandveiligheid als harde voorwaarden om in aanmerking te komen voor de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv)?4
Ja, de genoemde alternatieven kunnen het dierenwelzijn verbeteren. Op dit moment is het verbeteren van het dierenwelzijn en de brandveiligheid een rangschikkingscriterium in de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv). De juridische uitwerking van de motie waarin het verbeteren van dierenwelzijn en brandveiligheid als harde voorwaarde wordt opgenomen om in aanmerking te komen voor de Sbv neem ik mee in de voorbereiding op de openstellingen van de Sbv vanaf de tweede helft van 2021. De voorwaarde moet namelijk juridisch vastgelegd kunnen worden en stand kunnen houden. Daarnaast moet dit op een juiste manier kunnen worden beoordeeld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, die de subsidieregeling uitvoert en subsidies beschikt.
Het bericht 'Lid vaccinatiecommissie: ‘Haal vaccins uit China en India’' |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Lid vaccinatiecommissie: «Haal vaccins uit China en India»»?1
Zie hiervoor mijn antwoord op vragen 2, 4, 5, 6 en 8.
Deelt u de mening dat Brussel zich blindstaart op westerse farmabedrijven en hierbij potentieel veelbelovende vaccins uit China en India over het hoofd ziet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die mening deel ik niet. Er is een afgewogen besluit genomen met welke fabrikanten de Europese Commissie een contract wilde sluiten, waarbij o.a. is gekeken naar hoe kansrijk de ontwikkeling van het vaccin was en of productie in de EU plaats zou kunnen vinden. Die strategie is op zich succesvol. Met de aanstaande markttoelating van het Janssen-vaccin, zouden vier van de zes partijen waarmee een contract is gesloten, een werkzaam vaccin opgeleverd hebben, waarvoor ook een positief markttoelatingsbesluit is afgegeven.
Bent u bereid te investeren in de ontwikkeling en productie van deze vaccins? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Hieronder volgen de antwoorden op vragen 3 en 4
Er wordt gesproken over alle vaccins die op markt zijn en die mogelijk bij kunnen dragen aan het bestrijden voor deze pandemie. Vooralsnog ben ik niet van mening dat deze vaccins op dit moment van toegevoegde waarde zijn voor de Europese portfolio. Daarvoor is het van belang dat markttoelating in de EU op relatief korte termijn te verwachten is en dat de vaccins aansluitend op korte termijn in significante volumes te leveren zijn.
Kunt u aangeven in hoeverre het investeren in – en inkopen van deze vaccins is besproken?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat deze vaccins beter werken tegen de virusvarianten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat weten we niet. Er zijn vrijwel geen wetenschappelijke gegevens gepubliceerd van de COVID vaccins uit China. De vaccins van Sinopharma, Sinovac (beide China) en van Bharat (India) zijn geïnactiveerd virus vaccins die inderdaad theoretische een bredere immuunrespons op kunnen wekken, niet alleen tegen het S-eiwit maar ook tegen andere virus eiwitten. Er zijn op dit moment vrijwel geen wetenschappelijke gegevens beschikbaar die dit bevestigen. Het Bharat vaccin beschermt net als de andere vaccins (Pfizer/BioNTech, Moderna, Astrazeneca en Janssen) tegen de Britse variant van het virus.
Wat kan Nederland doen om Sinopharm, Sinovac en Bharat Biotech aan te sporen een markttoelatingsverzoek bij het Europees Medicijnagentschap (EMA) in te dienen?
Het is primair aan bedrijven om af te wegen of hun geneesmiddel kansrijk is om een markttoelating te verkrijgen in de EU. Voor het Sputnik-vaccin is deze procedure nu gestart. De door u genoemde bedrijven nog niet.
Wat heeft er uiteindelijk toe geleid dat bij het EMA een toelatingsverzoek is gedaan voor het Spoetnik-vaccin?
Dat is primair een afweging van het bedrijf zelf. Meest voor de hand liggende reden zal de wens zijn om het vaccin in de EU op de markt te brengen.
Wat vindt u ervan dat de vaccins van Sinopharm, Sinovac en Bharat Biotech gebruikmaken van beproefde technieken, terwijl veel van de vaccins die we nu gebruiken gebaseerd zijn op nieuwe methodes? Maakt dat de eerstgenoemde groep niet betrouwbaarder?
Het is inderdaad zo dat de COVID-vaccins van Sinopharm, Sinovac en Bharat Biotech gebaseerd zijn op een beproefd concept. Het betreffen allemaal geïnactiveerd virus vaccins net als de vaccins tegen difterie, hepatitis B, polio, kinkhoest en tetanus die allemaal al vele decennia onderdeel uitmaken van ons Rijksvaccinatieprogramma. Dat wil echter niet zeggen dat er geen nieuwe technologieën zijn die ook kunnen resulteren in goed werkende vaccins. Voordeel van deze nieuwe vaccin platforms zoals mRNA en virale vector vaccins is dat ze relatief eenvoudig en snel aan te passen zijn aan nieuwe virus varianten. Voor geïnactiveerd virus vaccins moeten grote hoeveelheden virus gekweekt worden wat bewerkelijk is en hoge eisen stelt aan de productie faciliteiten.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voorafgaand aan het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 10 maart 2021?
Ja.
Recente ontwikkelingen in Polen. |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente zorgwekkende ontwikkelingen in Polen met betrekking tot de rechterlijke macht1 en de vrijheid van media2?
Ja.
Hoe beoordeelt u deze ontwikkelingen? Welke consequenties verbindt u hieraan?
Het kabinet is bezorgd is over de erosie van de rechtsstaat in Polen en volgt in dat kader voortdurend de ontwikkelingen rondom de rechterlijke macht en vrijheid van media.
Met betrekking tot het Poolse medialandschap kan worden gesteld dat Polen nog altijd vrije media kent met publieke en commerciële omroepen, en
geschreven pers. Wel is er sprake van een sterk gepolariseerd medialandschap en deze tegenstellingen zijn de afgelopen jaren alleen maar versterkt. In het landenhoofdstuk over Polen in het Rechtsstaatrapport concludeert de Europese Commissie onder meer dat er een gebrek is aan wettelijke waarborgen die de
politieke invloed op de mediakanalen in Polen beperken. Het kabinet onderstreept dat vrije pers en mediapluriformiteit beginselen zijn die onlosmakelijk zijn verbonden met de democratische rechtsstaat van de democratische rechtsstaat. Naast de artikel 7-procedures biedt de jaarlijkse bespreking van het Rechtsstaatrapport, waarover de eerstvolgende algemene dialoog in het najaar van 2021 zal plaatsvinden, een aanknopingspunt om ongewenste ontwikkelingen te bespreken.
Druk op onafhankelijke rechtspraak is een aanhoudend punt van zorg. Het kabinet wijst het op de twee lopende inbreukzaken die de Commissie is gestart tegen de Poolse regering op het terrein van de rechtsstaat, zowel ten aanzien van het tuchtregime voor Poolse rechters, als ook de zogenaamde muilkorfwet. Nederland neemt waar passend actief deel aan zaken voor het Hof van Justitie op het terrein van de rechtsstaat, zowel waar het gaat om inbreukzaken die gestart zijn door de Commissie, als ook in geval van prejudiciële vragen met rechtsstatelijke aspecten die worden gesteld door nationale rechters in de lidstaten, om de inzet op rechtsstatelijkheid in de Unie ook op die manier te ondersteunen.
Concluderend vergt het handhaven en versterken van de rechtsstaat in de EU een gezamenlijke en aanhoudende inspanning van alle EU-lidstaten en de instellingen van de EU. De Europese Commissie vervult daarbij een cruciale rol als onafhankelijk hoedster van de verdragen. Daarnaast worden bilaterale contacten benut om de rechtsstaat aan de orde te stellen.
Deelt u de mening dat (voorlopig) weinig uit de ingestelde artikel 7-procedures komt?3
De artikel 7-procedures jegens zowel Polen als Hongarije hebben regelmatig op de agenda van de Raad Algemene Zaken gestaan, zowel in de vorm van een hoorzitting als onder de noemer «stand van zaken». Daarbij heeft een aanzienlijk aantal lidstaten, waaronder Nederland, herhaaldelijk de bestaande zorgen met betrekking tot de Uniewaarden naar voren gebracht, en beide landen opgeroepen daar spoedig en adequaat aan tegemoet te komen. De politieke druk die deze regelmatige agendering met zich meebrengt, wordt door de betrokken lidstaten wel degelijk gevoeld. Zo zag Hongarije in 2019 mede door de internationale druk en kritiek af van de invoering van een nieuw stelsel van bestuursrechtspraak. Het Portugees Voorzitterschap heeft een nieuwe agendering van beide procedures tentatief voorzien voor de Raad Algemene Zaken van 11 mei aanstaande, mits de COVID-19-pandemie een fysieke, en dus formele, Raadsvergadering, toestaat. Samen met de inzet van overige instrumenten, waaronder inbreukzaken en het nieuwe Rechtsstaatrapport van de Europese Commissie, zorgt regelmatige agendering ervoor dat de Raad Polen en Hongarije ter verantwoording kan blijven roepen. Dat is van groot belang, want de rechtsstaat is een cruciale voorwaarde voor de Europese samenwerking, en daarmee een zaak die ons allen aangaat.
Hoe beoordeelt u de stelling dat het rechtsstaatrapport van de Europese Commissie en de discussie daarover in de Raad van Ministers voornamelijk effectief is voor en tussen landen die democratische rechtstaten en te goeder trouw zijn?4 Deelt u de mening dat dit instrument daarmee voor Polen en Hongarije niet zo effectief is? Zo nee, waarom niet? Ziet u mogelijkheden de effectiviteit van dit instrument ook richting deze lidstaten te vergroten?
Doel van het nieuwe jaarlijkse Rechtsstaatrapport van de Commissie is om in een eerder stadium bepaalde negatieve ontwikkelingen die de democratische rechtsstaat in gevaar kunnen brengen te onderkennen en te bespreken. Op deze manier kunnen we door middel van een constructieve dialoog, en zonder naming and shaming, aan oplossingen werken. Daartoe vindt in de Raad Algemene Zaken halfjaarlijks een roulerende landenspecifieke rechtsstatelijkheidsdialoog plaats met vijf lidstaten. Hongarije is daarbij in de eerste helft van 2022 aan de beurt, en Polen in de tweede helft van 2022. De toetsingscyclus, waarvan het jaarlijkse rapport het resultaat is, is in essentie preventief van aard en gericht op de voorkoming van escalatie van rechtsstaatproblemen en de inzet van zwaardere middelen (bijvoorbeeld inbreukprocedures of een artikel 7-procedure). Door structurele monitoring zijn we in de Unie ook beter op de hoogte van de relevante ontwikkelingen, wat vervolgens weer kan helpen bij het effectief gebruik van overige instrumenten. Het rechtsstaatrapport moet dan ook in samenhang bezien worden met deze overige instrumenten: het is een aanvulling daarop en geen vervanging. Daar waar lidstaten de rechtsstatelijke beginselen die in de Verdragen zijn neergelegd schenden, blijft handhavend optreden geboden. Tenslotte vereist het belang van de goed functionerende rechtsstaat continue aandacht op Europees en nationaal niveau, en het Rechtsstaatrapport biedt een aanknopingspunt voor het maatschappelijk debat in Polen.
Bent u van mening dat de inbreukprocedures die op dit moment tegen Polen lopen impact hebben op het gedrag van de Poolse regering? Zo ja, waar blijkt dat dan uit?
Momenteel lopen er twee inbreukprocedures tegen Polen op het terrein van de rechtsstaat: inzake het tuchtregime voor rechters en inzake de zgn. muilkorfwet. In de inbreukprocedure met betrekking tot het tuchtregime voor Poolse rechters legde het EU-Hof op 8 april 2020 voorlopige maatregelen op aan de Poolse regering om het functioneren van de Tuchtkamer van het Hooggerechtshof inzake tuchtzaken met onmiddellijke ingang te schorsen. De Poolse regering lijkt deze uitspraak naar de letter correct op te volgen. Dat geldt eveneens voor de eerdere uitspraken in de twee inbreukprocedures inzake de pensioenleeftijd van de rechters van het Poolse Hooggerechtshof en de onafhankelijkheid van de rechters van gewone rechtbanken. Strafrechtelijke zaken tegen rechters worden echter nog altijd behandeld door de Tuchtkamer. De Commissie voegde eind vorig jaar derhalve een ingebrekestelling toe aan de inbreukzaak tegen de zgn. muilkorfwet die dit punt adresseert. Op 31 maart jl. kondigde zij aan dat zij Polen ook in deze inbreukzaak voor het EU-Hof van Justitie zal dagen, en dat zij het Hof om voorlopige maatregelen zal verzoeken. Deze voorlopige maatregelen schorsen, indien toegekend, onder meer de bepalingen die het de Tuchtkamer van het Hooggerechtshof toestaan te besluiten over de opheffing van rechterlijke immuniteit.
In het licht van bovenstaande is het nog te vroeg om definitieve conclusies te trekken over de impact van de lopende inbreukzaken op het gedrag van de Poolse regering. Nederland zal beide zaken nauwgezet blijven volgen. In de inbreukprocedure over het tuchtregime voor rechters doet Nederland samen met een aantal gelijkgezinde lidstaten mee aan de zijde van de Commissie. Ten aanzien van de inbreukzaak inzake de zgn. muilkorfwet is Nederland eveneens voornemens om in het gezelschap van gelijkgezinde lidstaten hieraan deel te nemen.
Bent u bekend met de brief die 5.231 rechters naar de Europese Commissie hebben gestuurd?5
Ja.
Bent u bekend met de reactie daarop van de Europese Commissie?6
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Europese Commissie: «Not all the rule of law concerns can be pursued through infringement actions»? Maakt u daaruit op dat de Europese Unie geen verdere inbreukprocedures tegen Polen aan gaat spannen?
Het kabinet kan niet voor de Commissie spreken, maar in het vervolg van de geciteerde passage wijst ze nadrukkelijk op de instrumenten die recent zijn ontwikkeld ter verdere bescherming van de rechtstaat, als onderdeel van de EU «gereedschapskist». Het betreft hier dus instrumenten die naast inbreukprocedures kunnen worden ingezet. Uit deze zinsnede van de in vraag 8 genoemde brief kan het kabinet dan ook niet opmaken dat de Commissie geen verdere inbreukprocedures tegen Polen zal aanspannen mocht daar aanleiding voor zijn.
In haar Rechtsstaatrapport van 30 september 2020 bevestigt de Commissie dat zij een strategische aanpak inzake inbreukprocedures volgt wanneer tekortkomingen in de rechtsstaat een schending van het EU-recht vormen. Ook wordt benadrukt dat de Commissie vastbesloten is haar bevoegdheden ten volle te gebruiken en haar rol als hoedster van de Verdragen te blijven spelen om ervoor te zorgen dat de vereisten van het EU-recht inzake de rechtsstaat worden nageleefd. Het kabinet zal er samen met gelijkgezinde lidstaten op blijven toezien dat zij deze rol adequaat blijft vervullen.
Zorgen op het gebied van de rechtsstaat die niet een expliciete schending van een concrete EU-rechtelijke verplichting inhouden, kunnen bovendien op andere manieren aan de orde gesteld worden. Daar wijst de Commissie, zoals hiervoor opgemerkt, ook op in haar reactie op de brief van de rechters. In dat kader is bijvoorbeeld het landenhoofdstuk over Polen in het nieuwe jaarlijkse Rechtsstaatrapport relevant. Daarnaast kunnen deze zorgen aan bod komen tijdens de besprekingen in de Raad in het kader van de artikel 7-procedure, of tijdens bilaterale gesprekken met de Poolse regering. Het kabinet is er voorstander van dat het EU-instrumentarium in dit opzicht ten volle benut wordt.
Vindt u dat daarmee voldoende wordt gedaan aan de crisis in Polen? Zo ja, waarom? Zo nee, ziet u mogelijkheden om op andere manieren druk te zetten op de Poolse regering?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid hierover opheldering en waar nodig, om extra actie te vragen aan de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de passage in dezelfde brief dat «there is no one single person or institution that can address all the concerns about rule of law and judicial independence in Poland»? Maakt u daar ook uit op dat de Europese Commissie naar andere actoren kijkt om de rechterlijke macht in Polen te ondersteunen?7
Ten aanzien van deze passage geldt eveneens dat het kabinet niet voor de Commissie kan spreken. Het ligt echter voor de hand dat zij hier doelt op het feit dat zorgelijke ontwikkelingen op het terrein van de rechtsstaat in aard en ernst van elkaar kunnen verschillen, en dat deze dus altijd om een gedifferentieerde aanpak vragen. Daarbij is het volledige EU-instrumentarium relevant, waaronder de artikel 7-procedure, hofzaken, het jaarlijkse Rechtsstaatrapport en steun aan het maatschappelijk middenveld. Daarnaast kunnen lidstaten deze inzet in EU-kader bilateraal ondersteunen, en spelen ook (Europese) justitiële netwerken een belangrijke rol als het gaat om de rechtsstaat in Polen.
Zijn de recente ontwikkelingen voldoende aanleiding om alsnog een artikel 259 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)-actie te overwegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen gaat u ondernemen?
Zoals het kabinet uiteen heeft gezet in zijn reactie op de motie-Groothuizen8, komt artikel 259 VWEU pas in beeld als de Commissie in een bepaalde zaak niet of niet naar wens optreedt. Nu de Commissie actie heeft ondernomen richting Polen ten aanzien van het tuchtregime voor Poolse rechters en de zgn. muilkorfwet, is het overwegen van de inzet van artikel 259 VWEU op dit moment dus niet aan de orde.
Hoe beoordeelt u het idee dat de Europese Commissie gelijk om een voorlopige voorziening vraagt als zij een aan rechtsstatelijke vraagstukken rakende inbreukprocedure aanspant tegen een lidstaat, gezien de gevolgen voor de Europese rechtsorde? Deelt u de mening dat naleving van de uitspraken van het Hof tegen lidstaten automatisch binnen een strikte periode moeten worden afgedwongen met een dwangsom? Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat dit vaker gaat gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voorstander van het adequaat en snel optreden van de Commissie, ook binnen lopende procedures, en zet zich er voor in de Commissie daartoe te bewegen waar dat in de rede ligt. Uiteindelijk betreft het evenwel een zelfstandige beslissing van de Commissie om al dan niet om voorlopige maatregelen te verzoeken. De Commissie kan ook, in het geval dat gelaste voorlopige maatregelen niet worden nageleefd door de betrokken lidstaat, verzoeken om het opleggen van een dwangsom aan die lidstaat. Het EU-Hof beslist uiteindelijk of een dwangsom moet wordt opgelegd om de doeltreffendheid van de gelaste voorlopige maatregelen te waarborgen.
Voor wat betreft de naleving van arresten van het EU-Hof is het ook aan de Commissie om, als zij van mening is dat de betrokken lidstaat niet het nodige heeft gedaan om hieraan gevolg te geven, de zaak (wederom) voor het Hof te brengen. De Commissie vermeldt daarbij het bedrag dat zij passend acht, van de door de betrokken lidstaat te betalen forfaitaire som of dwangsom. Het EU-Hof kan de betaling van dit bedrag opleggen als zij vaststelt dat de lidstaat het arrest niet is nagekomen (zie artikel 260, lid 2 van het VWEU).
Deelt u de mening dat de urgentie van de problematiek met de rechtsstaat in Polen een hardere en gedifferentieerde aanpak verdient? Zo nee, waarom niet? Welke mogelijkheden ziet u, zowel in EU-verband als bilateraal? Bent u bereid zich maximaal in te spannen om ervoor te zorgen dat de Europese Commissie onmiddellijk gebruik gaat maken van de Verordening budgettaire rechtsstaatconditionaliteit? Zo nee, waarom niet? Welke voorbereidingen heeft u al getroffen en welke gaat u op korte termijn treffen om dit instrument zo snel mogelijk in te laten zetten?
Zoals gezegd volgt het kabinet de ontwikkelingen omtrent de rechtsstaat in Polen op de voet. De eerbiediging van de beginselen van de rechtsstaat is essentieel voor het goed functioneren van de Unie als ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en als interne markt, en daarmee een gedeeld Europees belang. Nederland is in Europees en bilateraal verband een van de meest vocale lidstaten waar het mogelijke tekortkomingen met betrekking tot de eerbiediging van de rechtsstaat betreft. Op bilateraal niveau wordt regelmatig aandacht gevraagd voor het belang van de democratische rechtsstaat. Ook ondersteunt Nederland via de ambassade verschillende maatschappelijke organisaties bij projecten die het goed functioneren van de rechtsstaat beschermen en bevorderen.
Binnen EU-kader dient het volledige instrumentarium ingezet te worden om de zorgen over de rechtsstaat in Polen te adresseren. Dan gaat het onder meer om de artikel 7-procedure, hofzaken, het jaarlijkse Rechtsstaatrapport en steun aan het maatschappelijk middenveld.
De genoemde MFK-rechtsstaatverordening is sinds 1 januari jl. van toepassing. Polen en Hongarije hebben in december 2020 tijdens de schriftelijke procedure in de Raad aangegeven tegen goedkeuring van de MFK-rechtsstaatverordening te zijn en op grond van artikel 263 VWEU bij het Europees Hof van Justitie een beroep tot nietigverklaring tegen de MFK-rechtsstaatverordening te zullen indienen. Polen en Hongarije hebben op 11 maart jl. daadwerkelijk een beroep tot nietigverklaring ingediend. Conform artikel 278 VWEU heeft een dergelijk beroep geen schorsende werking. Nederland zal, samen met gelijkgezinde lidstaten, het Hof verzoeken in deze hofzaak aan de zijde van de Raad en het Europees parlement te mogen deelnemen ter verdediging van de verordening.
Met betrekking tot de onafhankelijke uitvoering van de MFK-rechtsstaatverordening door de Commissie kan worden opgemerkt dat Commissievoorzitter Von der Leyen de autonome en onafhankelijke rol van de Commissie bij de toepassing van de MFK-rechtsstaatverordening heeft benadrukt. De Commissie heeft daarnaast verklaard te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en dat de Commissie in die richtsnoeren de nog te volgen uitspraak van het Europese Hof van Justitie in het beroep tot nietigverklaring zal meenemen. De Europese Raad heeft in zijn conclusies vastgesteld dat de Commissie dit voornemen heeft. De Juridische Dienst van de Raad heeft bevestigd dat de conclusies van de Europese Raad in lijn zijn met de Verdragen en dat zij ook het EU-beginsel van de institutionele balans en de bevoegdheden van de verschillende EU-instellingen respecteren.
Door de Commissievoorzitter is tevens bevestigd dat de Commissie haar onderzoekende werk start per 1 januari 2021 en dat al deze bevindingen (geconstateerde schendingen van de beginselen van de rechtsstaat) zullen worden betrokken bij eventuele maatregelen die de Commissie na vaststelling van de door haar op te stellen richtsnoeren en de uitspraak van het Europese Hof van Justitie zal voorstellen op basis van de MFK-rechtsstaatverordening. De voorzitter van de Commissie heeft verzekerd dat geen enkele schending van de beginselen van de rechtsstaat die in de tussentijd plaatsvindt door de Commissie terzijde zal worden geschoven. Het is dus niet zo dat de verordening nog niet in werking is getreden, of dat de Commissie deze niet toepast. Wel zal de Commissie tot afronding van de richtsnoeren na uitspraak van het Europees Hof van Justitie geen concrete maatregelen uit hoofde van de verordening voorstellen.
In het licht van bovenstaande, zal Nederland er op blijven toezien dat de Commissie haar rol als onafhankelijk hoedster van de verdragen op het terrein van de rechtsstaat proactief en consequent blijft vervullen. Dat geldt ook voor de toepassing van de MFK-rechtsstaatverordening binnen de hierboven geschetste kaders.
Deelt u de mening dat het maatschappelijk middenveld in Polen en Hongarije ondersteund dient te worden? Welke mogelijkheden benut u op dit moment om rechtsstaatverdedigers in deze landen te helpen?
Ja, het maatschappelijk middenveld in Polen en Hongarije dient ondersteund te worden en dit gebeurt, in aanvulling op steun in EU-kader, ook in de vorm van financiering van projecten uit het Programma Ondersteuning Buitenland Beleid (POBB) rechtsstatelijkheidsfonds. De ambassade in Warschau heeft meerdere projecten van diverse partners gefinancierd, waarmee het bewustzijn van het belang van een goed functionerende rechtsstaat bij het bredere publiek is versterkt en waarmee kwalitatieve onderzoeksjournalistiek is ondersteund.
Welke mogelijkheden ziet u om geld vanuit het Rights and Values programme naar non-gouvernementele organisaties in Polen en Hongarije te laten gaan? Brengt u dit punt onder de aandacht van de Europese Commissie? Gaat u zich inspannen, om ervoor te zorgen dat non-gouvernementele organisaties in Polen en Hongarije aanspraak kunnen maken op zoveel mogelijk geld uit dat fonds?
Het Rechten en Waarden-programma 2021–2027 stelt zich ten doel om de rechten en waarden die in de EU-verdragen vastliggen te beschermen en te bevorderen, en daarmee bij te dragen aan open, democratische en inclusieve samenlevingen. Het kabinet is hier groot voorstander van. Het totale budget voor het programma, dat centraal door de Europese Commissie wordt beheerd en uitgevoerd, bedraagt EUR 1,55 miljard. Het programma ondersteunt het maatschappelijk middenveld en andere lokale, regionale, nationale en transnationale belanghebbenden, en moedigt burgerparticipatie en deelname aan het democratisch bestel aan. Ook non-gouvernementele organisaties uit Polen en Hongarije kunnen hier aanspraak op maken. Het programma, waarover Raad en Europees parlement eind vorig jaar een voorlopig politieke akkoord bereikten, moet formeel nog worden goedgekeurd. Deze goedkeuring is voorzien voor begin april.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor 23 maart 2021, beantwoorden?
Het kabinet heeft zich ervoor ingespannen de vragen zo spoedig mogelijk en tegelijkertijd grondig te beantwoorden.
Spanningen en mogelijke integriteitskwesties in de vakbond van justitieambtenaren |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Crisis in de vakbond van Justitie» over de spanningen en beschuldigingen van niet integer gedrag in de vakbond van justitieambtenaren, Juvox?1
Ja.
Hoeveel meldingen en klachten zijn er binnengekomen en wat was de aard hiervan?
De vakbond heeft eigen Statuten en een Huishoudelijk Reglement. Het gaat om vermeende gedragingen in de hoedanigheid van lid en/of bestuurder van een vakbond en om die reden dien ik hier terughoudendheid te betrachten. Mij zou anders het verwijt kunnen treffen dat ik me meng in het reilen en zeilen van een onafhankelijke vakbond. Het is dus aan de leden van de vakbond zelf om binnen het kader van de Statuten en het Huishoudelijk Reglement dergelijke beschuldigingen te onderzoeken en problemen op te lossen.
Indien, buiten dit juridisch kader van de vakbond zelf, bij mijn departement (daarnaast) echter een interne melding wordt gedaan dat een medewerker zich niet integer heeft gedragen, dan is de algemene regel dat als deze melding te goeder trouw, naar behoren en op redelijke gronden is gedaan, daarnaar door de verantwoordelijke leidinggevende een onderzoek wordt ingesteld.
In verband met de vertrouwelijkheid die ik in acht heb te nemen naar eventuele melders van een integriteitsschending, alsmede de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van degenen op wie een mogelijke melding betrekking heeft, moeten medewerkers van mijn ministerie er tevens op kunnen vertrouwen dat ik geen (inhoudelijke) mededelingen doe over de behandeling van meldingen of klachten.
In zijn algemeenheid wordt na een interne melding op bovengenoemde gronden een proces gestart met een vooronderzoek om de melding goed te kunnen duiden. Indien daaruit blijkt dat er een goede grond is gericht vervolgonderzoek te doen, en er een duidelijke afbakening van onderzoeksvragen en methoden kan worden bepaald, volgt een (diepgaand) feitenonderzoek. Zonder een melding die te goeder trouw, naar behoren en op redelijke gronden is gedaan heb ik in beginsel geen rechtvaardiging voor een integriteitsonderzoek naar individuele ambtenaren en derhalve ook geen oordeel over hun handelen.
Medewerkers van mijn ministerie kunnen erop vertrouwen dat een melding van een vermoeden van een maatschappelijke misstand of een integriteitsschending die te goeder trouw, naar behoren en op redelijke gronden is gedaan, serieus wordt beoordeeld en zo nodig onderzocht. Sinds juni 2020 kunnen medewerkers van mijn ministerie daarvoor naast bij hun leidinggevende ook terecht bij het meldpunt van de Integriteitscommissie Justitie en Veiligheid, die meldingen onafhankelijk van het ministerie onderzoekt.
Bent u er mee bekend of de door Argos omschreven gang van zaken, de beschuldigingen en de hoge declaraties waar zijn?2 Zo ja, wat is uw inhoudelijke reactie hierop? Zo nee, deelt u de mening dat dit onderzocht moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de regels in dit soort gevallen om dergelijke beschuldigingen te onderzoeken en de problemen op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol heeft u in een kwestie zoals deze, nu het een Justitievakbond betreft?
Zie antwoord vraag 2.
Loopt hiernaar op dit moment een onafhankelijk onderzoek? Zo ja, wat is daarvan de status? Zo nee, waarom niet? Wat voor signaal zou het afgeven aan andere justitieambtenaren die een misstand willen melden als hier niet serieus naar gekeken zou worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit onafhankelijk moet worden onderzocht? Welke mogelijkheden heeft u om daar vanuit uw rol aan bij te dragen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Zonder kleding voor de klas in nieuw NPO-Zappprogramma’. |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zonder kleding voor de klas in nieuw NPO-Zappprogramma»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het programma van NPO Zapp waarin kinderen van de basisschool geconfronteerd worden met poedelnaakte wildvreemden in de klas? Deelt u de opvatting dat dit pedagogisch onverantwoord is en dat het risicovol is om op deze wijze de moeite te doorbreken die kinderen ervaren met het kijken naar blote mensen?
Vanuit mijn positie als Minister voor media is het niet aan mij om de inhoud van programma’s te beoordelen. Dat past bij de (grond)wettelijke vrijheid van meningsuiting en onafhankelijkheid van de media. Die onafhankelijkheid van de publieke omroep is een groot goed. De NTR, net als alle andere omroepen, maakt daarbij in alle vrijheid zelf zijn afwegingen en keuzes op welke wijze de NTR dat doet.
Ik heb begrepen dat bij de samenstelling van zijn educatieve programmering de NTR samen werkt met educatieve instellingen en deskundigen op educatief-pedagogisch terrein, in dit geval het Rutgers, Kenniscentrum Seksualiteit (hierna: het Rutgers). Bij de totstandkoming van het programma is gebruik gemaakt van de kennis en adviezen van het Rutgers, met name als het gaat om de vraag of het programma aansluit bij de ontwikkeling van kinderen van 9–12 jaar. Zo heeft het Rutgers onder meer meegedacht over de thema’s en het script. Uiteindelijk zijn het de ouders en verzorgers, of de leraar in geval van vertoning in een klas, zelf die bepalen waar hun kinderen naar mogen kijken. Het is niet aan mij als Minister van media om daar een oordeel over te geven. Indien er klachten zijn over een programma van de publieke omroep kan met bij diverse instanties terecht. Zo kan bij het NICAM een klacht ingediend worden wanneer iemand vindt dat een specifiek programma schadelijk is voor jongeren onder de 16 jaar. Voor klachten over journalistieke producties van de publieke omroep kan iemand terecht bij de NPO Ombudsman.2
Onderkent u dat dit programma een contraproductief signaal is in het kader van de politieke en maatschappelijke inspanningen om ongewenste intimiteiten tegen te gaan en de positie van minderjarigen sterker te beschermen? Deelt u de mening dat het programma volstrekt overbodig is om leerlingen een realistische kijk op het menselijk lichaam te geven en dat daarvoor allerlei andere respectvolle mogelijkheden bestaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ook van mening dat dit programma volgens algemeen geldende opvattingen niet geschikt is voor vertoning aan personen jonger dan twaalf jaar? Kunt u aangeven wat het oordeel van de Kijkwijzer is over dit programma en bent u bereid hierover in contact te treden met het Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM)? Waarom is bij de trailer geen classificatie vermeld om een ongewenste confrontatie met bloot te voorkomen?
Zoals aangegeven is het niet aan mij als Minister van media om een oordeel te geven over de inhoud van een programma. De NTR heeft mij laten dat vooraf contact gezocht is met het NICAM en is een aflevering van de Deense versie van de serie en een aflevering van de Nederlandse versie van de serie voorgelegd aan het NICAM. Het NICAM heeft mij bevestigd dat op basis van beide afleveringen het NICAM heeft vastgesteld dat de beelden geen schadelijke elementen bevatten, en daarmee de classificatie «Alle Leeftijden» krijgen. De Kijkwijzer-classificatie «Alle Leeftijden» wil zeggen dat het programma geen schadelijke elementen bevat zoals geweld, seks, discriminatie, grof taalgebruik of angstaanjagende beelden. Dit betekent echter niet dat een televisieprogramma of film ook zonder meer geschikt is voor kinderen van alle leeftijden. Kijkwijzer waarschuwt alleen voor mogelijke schadelijke beelden in televisieprogramma’s of films. Uiteindelijk bepalen ouders en verzorgers zelf waar hun kinderen naar mogen kijken of de leraar in geval van vertoning in een klas.
Verder is van het programma geen trailer uitgezonden. Er was een fragment van het programma te zien in een aflevering van het NOS Jeugdjournaal. Zowel aan het begin van deze aflevering van het NOS Jeugdjournaal als aan het begin van het specifieke item over het programma «Gewoon Bloot» binnen dat NOS Jeugdjournaal, wordt de kijker er duidelijk op gewezen dat er beelden van blote mensen getoond zullen gaan worden. De NTR heeft mij laten weten dat aan het begin van iedere uitzending een waarschuwende tekst zal verschijnen met de boodschap dat er beelden van blote mensen te zien zullen zijn. Ter ondersteuning van het programma heeft de NTR een website3 met vragen en antwoorden opgezet.
Hebben alle ouders van deze kinderen toestemming gegeven voor de deelname van hun kinderen aan het programma en was de informatievoorziening vooraf adequaat? Zo ja, hoe oordeelt u over uitspraken van leerlingen dat zij zich desondanks erg ongemakkelijk voelden? Zo nee, welke consequenties verbindt u hieraan?
Alle ouders van deze kinderen, en de kinderen zelf, hebben volgens de NTR toestemming gegeven voor deelname van hun kinderen aan de opnames van het programma. De ouders en kinderen zijn uitvoerig ingelicht over de opzet en doelstelling van het programma waarbij ook de kennis en adviezen van het Rutgers zijn betrokken.
De betreffende uitspraken van leerlingen zijn gedaan in een item van het NOS Jeugdjournaal waarin verslag wordt gedaan van een (voor)vertoning van een aflevering van dit programma aan groep 8 van een basisschool. Dit zijn geen kinderen die hebben deelgenomen aan de opnames van het programma. Volgens de NTR is er door de kinderen van de opnames juist erg enthousiast gereageerd op de opnames. In het betreffende item van het NOS Jeugdjournaal geven enkele leerlingen aan zich ongemakkelijk te hebben gevoeld, maar zijn er ook kinderen die aangeven het normaal te vinden. Scholen en leraren zijn vrij om te bepalen welk lesmateriaal zij inzetten in de klas. Het gaat er uiteindelijk om dat de leraar in de klas het goede gesprek aan gaat met de leerlingen over dit onderwerp en recht doet aan de gevoelens die dit bij kinderen op kan roepen.
Heeft de Arbeidsinspectie op grond van de Arbeidstijdenwet een ontheffing verleend van het verbod op kinderarbeid voor de deelname van deze kinderen aan het programma? Welke rol speelt het belang van de zedelijke ontwikkeling van het kind hierin?
Ja, conform het bepaalde in de Beleidsregel ontheffing verbod op kinderarbeid 2016 heeft de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontheffing verleend. De Inspectie toetst de ontheffing aan de voorwaarden van deze Beleidsregel, die onder meer ziet op de bescherming van kinderen, die bij wijze van uitzondering op het verbod op kinderarbeid mogen deelnemen aan audio-visuele opnamen.
In hoeverre kwalificeert u de confrontatie van kinderen met poedelnaakte wildvreemden als schennis van de eerbaarheid (art. 239 Sr) op grond van de jurisprudentie, waarin aan de orde komt dat het gaat om zeer hinderlijke feiten die bij jonge kinderen sterke gevoelens van angst op kunnen wekken?2 Hoe weegt u daarbij dat de makers van het programma naar eigen zeggen bewust de situatie willen doorbreken dat kinderen het moeilijk vinden om naar blote mensen te kijken?3 Wat is het verschil is tussen het tonen van geslachtsdelen tijdens een televisieopname voor kinderen en het tonen van geslachtsdelen in een speeltuin?
Iemand maakt zich schuldig aan schennis van de eerbaarheid wanneer hij of zij handelt in strijd met de hier te lande heersende opvattingen omtrent zedelijk gedrag».6 Iemand die zomaar zijn/haar geslachtsdeel in een speeltuin toont, stelt het aldaar aanwezige publiek dus bloot aan een ongevraagde en ongewenste seksueel getinte confrontatie. In het programma waar het om gaat, is geen sprake van een dergelijke gedraging. Het programma is volgens de NTR in een beschermde en veilige studio-omgeving in alle zorgvuldigheid geproduceerd en afgestemd met Rutgers, Kenniscentrum Seksualiteit. Daarbij is mij verzekerd dat de deelnemende kinderen voor, tijdens en na de opnames uitgebreid geïnformeerd en begeleid zijn. Zo is volgens de programmamakers aan de kinderen steeds duidelijk gezegd dat het niet oké is om je blote lichaam zomaar aan iemand te laten zien of als iemand dat zo maar aan jou laat zien. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, hebben alle ouders van de betrokken kinderen toestemming verleend voor deelname aan de opnames van het programma.
Bent u bereid een appél te doen op de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) om van uitzending af te zien en om in gesprek te gaan over het ontwikkelen van een ethische richtlijn als het gaat om deze onderwerpen? Wilt u deze vragen beantwoorden voor de vertoning van de serie op de publieke omroep?
De verantwoordelijkheid voor wat de publieke omroep uitzendt ligt bij de NPO en de omroepen zelf. De Grondwet en de Mediawet 2008 verbieden toezicht vooraf op programma’s. Het past dan ook niet dat de overheid een appél doet op de NPO of de omroepen om van uitzending af te zien.
Het bericht dat tientallen miljoenen sneltests stof verzamelen in de opslag en het onderwijs aan een lijntje wordt gehouden |
|
Maarten Hijink , Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel van Trouw dat er tientallen miljoenen sneltests stof verzamelen in de opslag, terwijl onder andere het onderwijs snakt naar deze tests?1
Samen met de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zet ik me in voor het zo snel mogelijk introduceren van sneltesten in primair en voortgezet onderwijs. Antigeen(snel)testen bieden daarvoor veel potentie: ze geven snel een uitslag, zijn op locatie te analyseren en relatief eenvoudig te hanteren.
De afgelopen periode zijn pilots uitgevoerd in het primair en voortgezet onderwijs om met het gebruik van de sneltesten te experimenteren. Binnen deze pilots werden een aantal problemen ervaren. Het grootste probleem in de uitvoering was dat er aan de afname van antigeentesten allerlei eisen worden gesteld zoals medisch toezicht en regels rondom het aanbieden van zorg. Lang niet elke school kan namelijk gebruik maken van (de supervisie van) een bevoegde BIG-geregistreerde zorgverlener. Hierdoor – en ook door administratieve lasten vanwege de benodigde twee handtekeningen van ouders – werd ook de schaalbaarheid naar de vele onderwijslocaties bemoeilijkt.
Recentelijk heb ik een panel van deskundigen onder leiding van de voorzitter van de Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit (LCT) gevraagd om mij te adviseren over het oplossen van de geconstateerde problemen en om te komen tot het werkbaar en schaalbaar maken van testen in het onderwijs. Op 18 maart heb ik dit advies ontvangen. Het panel constateert dat er naast de testvorm die in de pilots gebruikt is nog een tweede testvorm mogelijk is, waarbij mensen bij zichzelf een test afnemen en aflezen en daar zelf volledig verantwoordelijk voor zijn. Bij deze testvorm is er geen sprake van een professional die voor het testen verantwoordelijk is. Daarmee is er ook geen sprake van zorg en medisch toezicht en is het grootste geconstateerde probleem niet van toepassing. Waar nodig kan het zelftesten ingericht worden met een lichte en kortdurende vorm van begeleiding, waarbij een getrainde vrijwilliger verbale begeleiding bij het testen biedt.
Ik heb het advies van het deskundigenpanel overgenomen. Middels een ontheffingsprocedure heb ik fabrikanten van antigeentesten uitgenodigd om een ontheffingsaanvraag in te dienen, waarmee zij hun antigeentesten tijdelijk als zelftest op de markt kunnen brengen. Op 24 maart zijn de eerste ontheffingen verleend. Deze testen koop ik momenteel in en de eerste testen zijn al uitgerold in het primair- en voortgezet onderrwijs. De precieze snelheid van de uitrol is afhankelijk van het leveringsschema en distributie van de testen en de snelheid waarmee scholen alles ingeregeld krijgen. De verdere uitrol van de zelftesten gebeurd geleidelijk. Met de sector worden afspraken gemaakt over de levering en distributie van testen, de communicatie richting instellingen, medewerkers en studenten.
Klopt het dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) 26 miljoen sneltests op voorraad heeft liggen bij de «Dienst testen» en er wekelijks miljoenen tests bijkomen? Zo ja, waarom worden deze tests nog niet ingezet in het onderwijs en andere sectoren?
Ik heb in het najaar van 2020 aan Dienst Testen opdracht gegeven om voldoende antigeentesten te bestellen om te voorzien in een behoefte van 10 miljoen testen per maand met ingang van januari. Op dit moment liggen er 32,3 miljoen antigeen sneltesten op voorraad. Deze voorraad wordt ingezet ten behoeve van drie doelen. Allereerst de GGD-teststraten voor mensen met en zonder klachten. Ten tweede het spoor veilig werken (2b).2 Werkgevers kunnen hierin hun werknemers laten testen. Met de nieuwe Open House regeling kunnen ook werknemers zonder klachten getest worden. We verwachten daarmee dat de vraag naar sneltesten vanuit dit spoor zal toenemen. Tenslotte zullen de antigeentesten gebruikt gaan worden voor het toegangstesten in spoor 2a. Bij het antwoord op vraag 1 heb ik toegelicht waarom deze testen beperkt voor het onderwijs gebruikt worden.
Waarom worden er risico’s genomen door het heropenen van de maatschappij, terwijl deze risico’s ingeperkt kunnen worden door het gebruik van sneltests die blijkbaar klaarliggen bij het Ministerie van VWS?
Het testbeleid rondom scholen is geïntensiveerd rondom de heropening. Voor het primair onderwijs geldt dat bij een besmetting in de klas, de hele klas in quarantaine gaat en zich laat testen op dag 5. Mochten kinderen een kwetsbaar persoon, bijvoorbeeld grootouders of mensen met onderliggend lijden, kort geleden gezien hebben, wordt geadviseerd om ook zo snel mogelijk te testen. Voor voortgezet onderwijs geldt dat categorie 2 nauwe contacten in quarantaine moeten, en zich zo snel mogelijk en op dag 5 laten testen. Categorie 3 niet nauwe contacten hoeven niet in quarantaine, maar worden wel verzocht zich op dag 5 te testen en bij voorkeur ook zo snel mogelijk. Leraren van het PO en VO kunnen zich in de prioriteit teststraat laten testen bij klachten.
In aanvulling hierop werk ik momenteel met het Ministerie van OCW aan het uitrollen van zelftesten in het onderwijs. Het gaat dan om het preventief testen van leerkrachten in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs en speciaal onderwijs en om het risicogericht testen bij een besmetting op een middelbare school. Afhankelijk van een aantal factoren benoemd bij vraag 1, zijn de eerste zelftesten uitgerold in het primair- en secundair onderwijs, en gebeurt de verdere uitrol geleidelijk.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat het herhaald sneltesten van mensen zonder klachten een meerwaarde heeft ten opzichte van niet testen, zich tot het nu niet verspreiden van deze sneltests?2
Ik zie een grote meerwaarde van het herhaald sneltesten, zowel bij het testen van mensen die niet in quarantaine hoeven na een besmetting als bij preventief testen. In het voorgaande heb ik toegelicht waarom de testen uit de centrale voorraad hier slechts beperkt voor benut worden en wat ik doe om zelftesten op korte termijn uit te rollen in het onderwijs.
Waarom worden sneltests niet preventief ingezet in het onderwijs met behoud van de coronamaatregelen, ongeacht of de uitkomsten van de pilots in het onderwijs met sneltests positief of negatief zijn en het toch nog maanden duurt voordat de uitkomsten verwacht worden?
De pilots hebben ons nuttige inzichten gegeven in de problemen die kunnen optreden wanneer je sneltesten grootschalig in het onderwijs wil inzetten. De pilots lopen nog, maar met de tussentijdse ervaringen is het deskundigenpanel al aan de slag gegaan. De aanbevelingen heb ik overgenomen en de zelftesten zijn nu beschikbaar voor het onderwijs.
Wat zegt u tegen al die leraren die zien dat er miljoenen sneltests op de plank liggen, terwijl zij dagelijks in aanraking komen met leerlingen en collega’s op school en besmettingen wellicht voorkomen kunnen worden door nu al gebruik te maken van sneltests? Snapt u dat zij het gevoel hebben dat zij aan een lijntje gehouden worden, zoals CNV Onderwijs het benoemt?
Samen met de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media werk ik eraan dat sneltesten breed in het onderwijs beschikbaar zijn en te gebruiken zijn. Wij voelen hetzelfde ongeduld. In de beantwoording van de voorgaande vragen heb ik toegelicht welke stappen we in de afgelopen periode hebben gezet en wanneer we verwachten dat zij zich thuis of op school kunnen laten testen.
Bent u bereid om de sneltests die klaarliggen bij het Ministerie van VWS nu al in te zetten in het onderwijs, zodat meer besmettingen op scholen zo veel als mogelijk voorkomen kunnen worden? Zo ja, wanneer gaat het verspreiden van deze sneltests voor scholen starten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb u in het antwoord op voorgaande vragen toegelicht waarom ik wil inzetten op zelftesten voor het onderwijs. De inzet van sneltesten die door een professional afgenomen moeten worden is moeilijk werkbaar te maken en niet op te schalen naar alle onderwijslocaties. Ik zet daarom in op.
Het tekort aan gepantserde voertuigen bij de Koninklijke Marechaussee |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tekort aan gepantserde wagens marechaussee»?1
Ja.
Kunt u de achtergrond en oorzaken schetsen van het tekort aan gepantserde voertuigen bij de Koninklijke Marechaussee (KMar)?
Er is nu geen tekort aan gepantserde voertuigen bij de Koninklijke Marechaussee, wel is langer dan gepland gebruik gemaakt van oudere voertuigen. De achtergrond en oorzaken van problemen met de levering van voertuigen door een Franse leverancier zijn vermeld in een Kamerbrief (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2951, 7 juni 2019). Nadat tevergeefs geprobeerd is deze voertuigen te laten repareren door de Franse leverancier zijn er nieuwe voertuigen besteld bij een andere leverancier en op 4 maart 2021 uitgeleverd aan de eenheden.
Hoe lang bestaat deze situatie al en hoe lang zal deze situatie nog voortduren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe komt het dat de nieuw aangeschafte Toyota Land Cruisers niet aan de wensen en eisen blijken te voldoen en welke partijen zijn hier primair voor verantwoordelijk en aansprakelijk?
Bij de door de Franse leverancier geleverde voertuigen zijn in 2019 problemen vastgesteld met onder meer de stuurinrichting, het brandstofsysteem en het remsysteem. Deze problemen tasten de wegveiligheid en de gebruiksveiligheid aan. In oktober 2019 is de leverancier op al deze punten in gebreke gesteld. Dit heeft uiteindelijk niet geleid tot voor Defensie aanvaardbare oplossingen. Inmiddels is de Landsadvocaat verzocht om rechtsmaatregelen voor te bereiden.
Hoeveel extra geld gaat deze tegenvaller Defensie kosten?
De inspanningen van Defensie zijn er op gericht om deze kosten tot het minimum te beperken en maximaal te verhalen op de in gebreke gestelde leverancier. Het resultaat is voor een belangrijk deel afhankelijk van de uitkomst van de juridische procedure tegen de leverancier. Het is daarmee nu nog niet duidelijk hoeveel geld deze tegenvaller Defensie eventueel gaat kosten.
Wat is het effect van deze problematiek op de inzetbaarheid van de Hoog Risico Beveiligingspelotons (HRB), die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van onder meer de Tweede Kamer, luchthaven Schiphol, en het Joodse Cheider in Amsterdam?
De HRB is tot op heden in staat geweest om haar taken uit te voeren. Er is nu geen tekort aan gepantserde voertuigen bij de Koninklijke Marechaussee. De nieuwe voertuigen zijn op 4 maart 2021 uitgeleverd aan de eenheden. In de tussenliggende periode is er voor het grootste deel gebruik gemaakt van oudere gepantserde voertuigen met hetzelfde beschermingsniveau binnen de eigen organisatie van de Koninklijke Marechaussee.
Hoe wordt voorkomen dat deze situatie een onverantwoord hoge afbreuk doet aan de beveiliging van risicovolle objecten?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen zijn of worden genomen om dit probleem op korte en op lange termijn op te lossen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u garanderen dat de KMar, in het bijzonder de HRB’s, hun werk volwaardig, effectief en veilig kunnen blijven doen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke (andere) bevindingen van het Interventieteam Defensie kunnen een risico vormen voor de operationele inzetbaarheid van krijgsmachtdelen en/of voor de nationale en internationale veiligheid?2
Bij het interventieteam kunnen militairen en burgerpersoneel terecht met hun zorgen, vragen en problemen, als deze bijvoorbeeld lang blijven steken in complexe processen. Het interventieteam Defensie richt zich met name op de persoonlijke uitrusting van militairen, de werkplek en legering. Het gaat daarbij vaak om maatwerk. De resultaten worden intern en extern gepubliceerd, maar zijn niet bedoeld om een overzicht van de inzetbaarheid van de krijgsmacht te geven. Defensie geeft met de inzetbaarheidsrapportage inzicht in de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht. De vertrouwelijke bijlagen bij de inzetbaarheidsrapportage gaan in op de risico’s en beperkingen in de inzetbaarheid. Daarbij worden zaken als het aanhoudende beroep op Defensie, knelpunten in militaire personele vulling, schaarse (gevechts-)ondersteuning en lage materiële gereedheid meegenomen waar van toepassing.
Kunt u aangeven hoe deze risico’s gemitigeerd worden?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat de demonstraties in Myanmar uit de hand lopen. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten uit Myanmar waaruit blijkt dat de demonstraties steeds verder uit de hand lopen en de veiligheidstroepen inmiddels stungranaten, traangas en echte kogels inzetten tegen de eigen bevolking?1 2
Ja.
Bent u bekend met het feit dat meer dan 1.700 demonstranten gevangenen zijn genomen en meer dan 61 mensen zijn gedood door de regeringstroepen sinds 1 februari 2021?
Ja. Het is afschuwelijk dat het aantal doden en gearresteerden blijft toenemen.
Bent u ervan op de hoogte dat de meeste demonstranten jonger zijn dan 20 jaar?
Ja.
Klopt het dat de lidstaten van de Europese Unie (EU) half februari al akkoord zijn gegaan met nieuwe economische en individuele sancties voor de legertop van Myanmar, hun familieleden en aan hen gelieerde bedrijven? Zo ja, waarom heeft de EU deze sancties nog niet ingesteld terwijl de Europese Dienst voor Extern Optreden (EEAS) uitspreekt dat «de EU klaar staat om sancties op te leggen»?
De Raad Buitenlandse Zaken van 22 februari jl. bereikte een politiek akkoord over de noodzaak tot uitbreiding van sancties tegen directbetrokkenen bij de militaire coup. Vervolgens is het proces gestart om namen te identificeren, bewijslast te verzamelen en de formele besluitvorming voor te bereiden. Dit resulteerde in een besluit van de Raad Buitenlandse Zaken van 22 maart jl. om sancties in te stellen tegen elf militairen3 die betrokken zijn bij de gewelddadige onderdrukking van protesten, ondermijning van democratie en schending van mensenrechten4. Om deze sancties mogelijk te maken zijn de criteria binnen het bestaande sanctieregime uitgebreid naar ondermijning van de rechtsstaat en de democratie. Daarnaast zijn de criteria van het sanctieregime uitgebreid om politiefunctionarissen en bedrijven die eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van het leger, of die inkomsten genereren voor, steun verlenen aan of profiteren van het leger, te kunnen sanctioneren.
Kunt u een overzicht aan de Kamer doen toekomen van de lijst van functionarissen die getarget worden door individuele sancties?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een overzicht aan de Kamer doen toekomen van de extra economische sancties die genomen zijn naar aanleiding van de staatsgreep?
Zie antwoord vraag 4.
Is er diplomatiek verkeer tussen de Verenigde Staten de EU over hoe de sancties elkaar kunnen aanvullen of versterken?
De Raadsconclusies van 22 februari jl. bevestigen de inzet van de EU om gezamenlijk met regionale en internationale partners op te treden. Nederland onderhoudt ook bilateraal contact met de Verenigde Staten en andere gelijkgezinde landen over maatregelen die worden genomen naar aanleiding van de militaire coup, waaronder sancties.
Hoe verzekert de EU dat de sancties weinig of geen invloed hebben op de bevolking van Myanmar?
De Raadsconclusies van 22 februari jl. benadrukken dat de EU ernaar streeft maatregelen te vermijden die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de bevolking van Myanmar en de meest kwetsbaren in het bijzonder5. Dit geldt ook voor sancties. Het doel is het instellen van gerichte sancties die de militairen raken die direct betrokken zijn bij de coup en die zo min mogelijk gevolgen hebben voor de bevolking.
Op welke manier wordt er door de internationale gemeenschap humanitaire hulp geboden aan de bevolking van Myanmar?
De internationale gemeenschap verleent humanitaire hulp voornamelijk via VN-kanalen en de Rode Kruis- en Rode Halve Maanbeweging. Voor de respons op de humanitaire crisis in Myanmar, die reeds ernstig was vóór de militaire coup, hebben de VN-organisaties in 2021 naar verwachting ongeveer EUR 230 miljoen nodig. Het Bureau van de VN voor de Coördinatie van Humanitaire Zaken (OCHA) geeft aan dat ongeveer 1 miljoen mensen in Myanmar behoefte hebben aan humanitaire hulp. Het VN-responsplan voor 2021 is van vergelijkbare grootte als dat voor 2020, welke voor 68% was gefinancierd eind 2020. Hoewel Nederland geen directe, geoormerkte steun verleent aan de door OCHA gecoördineerde respons in Myanmar, geeft het aanzienlijke ongeoormerkte bijdragen aan diverse humanitaire VN-organisaties die in Myanmar actief zijn, en die de Nederlandse bijdrage kunnen inzetten om de respons snel en flexibel te financieren, naar gelang de humanitaire noden.
Ook het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) publiceerde een noodappeal voor 2021 voor Myanmar, waarin het aangeeft ongeveer EUR 63 miljoen nodig te hebben voor ondersteuning van internally displaced persons en andere slachtoffers van geweld in Myanmar, bijvoorbeeld in de deelstaten Chin, Kachin, Rakhine en Shan. Nederland ondersteunt het ICRC in 2021 met een ongeoormerkte bijdrage van EUR 40 miljoen.
Kunt u de Kamer verzekeren dat Nederland en de EEAS alles doen wat in hun macht ligt om mensenrechtenverdedigers, journalisten, medewerkers van niet-gouvernementele organisaties (NGO's) en vervolgde mensen te beschermen?
Steun aan mensenrechtenverdedigers is een essentieel onderdeel van het Nederlands mensenrechtenbeleid. De Raadsconclusies van 22 februari jl. benadrukken dat engagement met het maatschappelijk middenveld en steun aan mensenrechtenverdedigers en journalisten een prioriteit blijven6. Nederland spant zich samen met gelijkgezinde landen in om steun te bieden aan het maatschappelijk middenveld (mensenrechtenverdedigers, journalisten en anderen die zich inzetten voor de terugkeer naar democratie).
Heeft u over de situatie in Myanmar contact met de regering van Indonesië, de enige lidstaat van de Associatie van Zuidoost-Aziatische Naties (ASEAN) die zich duidelijk uitspreekt over de situatie?
Ja. Het is van groot belang dat ASEAN zijn verantwoordelijkheid neemt om bij te dragen aan een vreedzame oplossing van de situatie in Myanmar. In diplomatieke contacten met Indonesië spreek ik de Nederlandse waardering uit voor de voortrekkersrol die Indonesië hier op zich heeft genomen.
Heeft u enig zicht op de situatie van minderheden in Myanmar zoals de Rohingya? Zo ja, worden zij onder het nieuwe beleid niet wederom verstoten?
De situatie van etnische minderheden in Myanmar, waaronder de Rohingya, is nog altijd zorgelijk. Onderliggende problemen in Rakhine zijn niet opgelost en de situatie blijft fragiel. Het geweld van het leger en de politie is gericht tegen alle burgers die zich verzetten tegen de militaire coup.
Kunt u de Kamer informeren over de genomen maatregelen door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, die gisteren bijeen is gekomen? Kunt u daarbij aangeven wat de vervolgstappen van Nederland en de EU zijn?
De Veiligheidsraad is na de militaire coup twee keer in spoedzitting bijeen gekomen. Na de eerste spoedzitting is een persverklaring7 aangenomen en na de tweede spoedzitting is een presidential statement8 uitgegaan. De Veiligheidsraad heeft eensgezind ernstige zorgen uitgesproken over de situatie in Myanmar en het gebruik van geweld tegen vreedzame demonstranten veroordeeld. De Veiligheidsraad roept op geen geweld te gebruiken, gevangenen vrij te laten, mensenrechten te respecteren en de rechtsstaat te herstellen. In de presidential statement van 10 maart jl. spreekt de Veiligheidsraad steun uit voor de pogingen van de VN Speciale Gezant voor Myanmar Burgener om dialoog te faciliteren en dringt de Veiligheidsraad aan op een spoedig bezoek van de VN Speciale Gezant aan Myanmar. Nederland en de EU blijven eveneens oproepen tot toegang voor de VN Speciale Gezant.
Het onderzoek naar taakdifferentiatie bij de brandweer. |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat voor elk van de 25 veiligheidsregio’s nu goed in beeld is wat taakdifferentiatie voor consequenties heeft? Zo ja, kunt u deze analyse met de Kamer delen?
De consequenties van taakdifferentiatie bij de brandweer bij eventuele invoering van de diverse onderdelen van de eerder geformuleerde denkrichting zijn voor alle 25 veiligheidsregio’s in beeld gebracht. De analyse daarvan is op 22 februari jl. door de leden van het Veiligheidsberaad en mij besproken. Dat document «Inzicht in consequenties denkrichting» (bijlage 1) voeg ik bij1.
Wat betekent de denkrichting voor de verschillende onderdelen van de brandweerorganisaties en medewerkers?
Onderkend moet worden dat de consequenties voor de verschillende veiligheidsregio’s en ook tussen brandweerposten binnen afzonderlijke veiligheidsregio’s uiteenlopend uitpakken. Dat hangt samen met het risicoprofiel, het geografisch karakter en de daarbij gehanteerde inzet van brandweerpersoneel van de regio’s. In algemene zin kunnen de consequenties wel nader worden geduid.
Bouwsteen I van de denkrichting introduceert een onderscheid tussen al dan niet verplichte opkomst bij een melding. Alleen beroeps kunnen in de toekomst worden verplicht om op te komen, vrijwilligers niet. De huidige kazernering en consignatie van vrijwilligers is dan niet meer mogelijk, dit zal ingevuld moeten worden door beroepspersoneel.
Bouwstenen II, III en IV van de denkrichting maken het onderscheid tussen beroeps en vrijwilligers groter op het gebied van taken en opleiding. Dat betreft onder meer het aantal specialismen dat een vrijwilliger mag en een beroeps moet beheersen. Bij de beroeps is dat aantal groter om zo onderscheid in zwaarte in taken tot uitdrukking te brengen.
Welke grote nadelen komen naar boven bij taakdifferentiatie? Wat betekent dit voor de uitvoerbaarheid van de verschillende taken?
De analyse van de consequenties vermeldt dat taakdifferentiatie uitvoerbaar is. Het vergt echter, eigen aan het traject, wel veranderingen in de organisatie. Bouwsteen I heeft breed draagvlak maar heeft als nadeel dat het omzetten van vrijwilligers naar beroeps forse kosten met zich meebrengt.
Het echt grote nadeel van de bouwstenen II, III en IV heeft naast de kosten betrekking op het onderscheid in de toedeling van specialistische taken aan vrijwilligers en beroeps. Dat kan namelijk leiden tot de situatie dat beroeps opgeleid moeten worden voor specialismen die zij mogelijk in de praktijk niet nodig gaan hebben. De meeste vraagtekens over wenselijkheid worden door de veiligheidsregio’s daarom geplaatst bij de laatste drie voorliggende bouwstenen. Aangegeven is dat die nader bezien moeten worden. De daarop betrekking hebbende invoering zal, rekening houdend met de juridische kaders en in verband gebracht met andere verandertrajecten bij de brandweer, geleidelijk plaats moeten vinden.
Kunnen in het voorgestelde model van taakdifferentiatie met de huidige personeelsbezetting, inclusief vrijwilligers, alle brandweertaken worden verricht? Zo nee, welke taken kunnen met de huidige bezetting niet worden verricht? Wat is nodig met betrekking tot de personeelsbezetting om deze taken wel te kunnen verrichten?
Ja, uitgangspunten van de denkrichting taakdifferentiatie zijn naast «juridisch houdbaar» onder meer behoud van vrijwilligheid en gelijkwaardige brandweerzorg. Alle brandweertaken zijn daarmee meegenomen. Een deel van hetgeen nu door vrijwilligers wordt ingevuld, wordt in het voorgestelde model van taakdifferentiatie door beroeps uitgevoerd.
Herinnert u zich dat in de presentatie van 9 december 2019 werd aangegeven dat de denkrichting van taakdifferentiatie met name negatieve gevolgen heeft voor de opschaling, slagkracht, aflossing en herbezetting bij specialistische inzet? Hoe kan dit worden ondervangen zonder inbreuk te maken op de specialistische inzet?1
Ja, naast onder meer de slagkracht is in de presentatie van 9 december 2019 als uitgangspunt van de denkrichting het behoud van een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg vermeld. In de nu bij alle 25 veiligheidsregio’s gedane uitvraag zijn de consequenties van de denkrichting meegenomen met inbegrip van hetgeen gedaan wordt om dat niveau op peil te houden.
Welke gevolgen heeft taakdifferentiatie voor de taken die een brandweervrijwilliger, al dan niet in samenhang met andere taken, nog kan verrichten, voor de tijd die geïnvesteerd kan worden in het vrijwillig verrichten van taken voor de brandweer en voor verhouding van de voor de brandweer te verrichten taken in relatie tot de werkzaamheden die een persoon in een ander beroep verricht?
Een vrije instroomvrijwilliger blijft vrijwilliger. Alleen het takenpakket van deze vrijwilliger verandert door taakdifferentiatie. Welke verandering dat precies is, is nu nog niet aan te geven. Het is afhankelijk van enerzijds de huidige taken en anderzijds het nog te bepalen onderscheid aan taken tussen de vrijwilligers en de beroeps.
Voor de gekazerneerde en geconsigneerde vrijwilliger (bouwsteen I) blijft de mogelijkheid in samenspraak met de werkgever die taken als beroeps te gaan doen of als vrije instroom vrijwilliger taken te gaan verrichten. Bij indiensttreding als beroeps in combinatie met een ander beroep gelden de wettelijke bepalingen zoals die voor al het beroepspersoneel bij de brandweer gelden.
Deelt u de mening dat vrijwilligheid behouden moet blijven waarbij vrijwilligers wezenlijk kunnen bijdragen aan de uitvoering van de brandweertaken? Zo ja, wanneer is volgens u sprake van een wezenlijke bijdrage door vrijwilligers?
Ja, behoud van vrijwilligheid bij de brandweer vind ik van belang en is ook uitgangspunt bij het traject inzake de rechtspositie van de brandweervrijwilligers. Het overgrote deel van de brandweermedewerkers betreft momenteel vrijwilligers en dat zal na afronding van de taakdifferentiatie niet anders zijn. Ook dan verzorgen vrijwilligers dus een wezenlijke bijdrage aan de brandweerzorg.
Kunt u nog eens helder uiteenzetten welke normen uit welke Europese en internationale wet- en regelgeving zouden conflicteren met de huidige manier van werken door brandweervrijwilligers bij de brandweer? Welke onderliggende belangen liggen onder de wet- en regelgeving die aanleiding waren voor die wet- en regelgeving en die nu mogelijk in het geding zijn bij de brandweer?
De huidige manier van werken door brandweervrijwilligers bij de brandweer is op elementen in strijd met de Deeltijdrichtlijn (1997/81/EG) en artikel 7 van de Arbeidstijdenrichtlijn (2003/88/EG). Beide richtlijnen betreffen de fundamentele bescherming van de rechten van werknemers en hun gezondheid en veiligheid. Eerder stuurde ik uw Kamer in dit verband het Onderzoeksverslag van Pels Rijcken3.
Op grond van de Deeltijdrichtlijn achten de onderzoekers het waarschijnlijk dat de gebonden instroom vrijwilligers en gekazerneerde vrijwilligers moeten worden aangemerkt als deeltijdwerkers in de zin van de Deeltijdrichtlijn. Daarnaast zien zij een reëel risico dat de vrije instroom vrijwilligers als deeltijdwerkers moeten worden aangemerkt.
Tevens blijkt uit het onderzoek dat op basis van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat het Hof van Justitie ook ongelijke behandeling in een meer algemene zin dan bedoeld in de Deeltijdrichtlijn ontoelaatbaar acht. Er bestaat volgens de onderzoekers een reëel risico dat verschillende groepen brandweervrijwilligers, op basis van het algemene Unierechtelijke gelijkheidsbeginsel, recht hebben op dezelfde arbeidsvoorwaarden als de beroepsbrandweer.
Vervolgonderzoek van prof. mr. L.G. Verburg is daarmee in lijn4.
Deelt u de mening dat niet het juridische knelpunt maar het in de knel komen van een actueel belang ten grondslag aan de rechtsregel leidend moet zijn? Welke onderliggende belangen worden nu door de huidige inrichting van de brandweer geschonden? Wat zijn daarvan de gevolgen?
Bij de vormgeving van juridische kaders moeten we goed kijken naar belang en uitwerking daarvan in de praktijk. Dat doen we zeker ook als het bijvoorbeeld over de voor het stelsel van de brandweerzorg relevante Wet veiligheidsregio’s en onderliggende regelgeving gaat. Die staat hier niet ter discussie.
Gaat het om fundamentele keuzes zoals die ten grondslag liggen aan bijvoorbeeld de onderhavige Deeltijdrichtlijn en de Arbeidstijdenrichtlijn dan is het noodzakelijk om alles op alles te zetten die te respecteren en dus na te leven. Dan is het dus zaak, en dat is aan de orde in het kader van de taakdifferentiatie bij de brandweer, om actief te werken aan andere manieren om de brandweerzorg te organiseren. Daarbij gaat het om te komen tot afspraken zoals die in welke branche dan ook moeten worden gemaakt door de werkgevers met het personeel. Ik zie geen reden en geen mogelijkheid dat anders te benaderen voor het brandweerpersoneel. Ik hecht grote waarde aan de bescherming van de rechten van werknemers en hun gezondheid en veiligheid.
Kunnen deze belangen ook op andere manieren worden behartigd dan door taakdifferentiatie? Zo ja, is hier wijziging van het Europees en internationaal wet- en regelgevingskader voor noodzakelijk en heeft u al concrete stappen gezet om dit in de Europese Unie te regelen? Zo nee, hoezo niet?
Nee, gegeven het uitgangspunt van behoud van vrijwilligheid is taakdifferentiatie de enige manier om de brandweerzorg goed te organiseren. Op het gebied van de gekazerneerde en geconsigneerde vrijwilligers (bouwsteen I) is de schending van het Europese en internationale wet- en regelgeving het meest manifest. Voor die groep geldt dat zij aangemerkt moet worden als deeltijdwerkers in de zin van de Deeltijdrichtlijn. Ik vind het noodzakelijk dat de veiligheidsregio’s als werkgevers van het brandweerpersoneel snel concrete stappen zetten om dat te regelen. De overige onderdelen van de denkrichting taakdifferentiatie (bouwstenen II, III en IV) betreffende de vrije instroom vrijwilligers vragen ook de aandacht maar daar liggen meer oplossingsvarianten dan nu uitgewerkt in de uitvraag bij 25 veiligheidsregio’s.
Is het in theorie ook mogelijk dat Nederland uitgezonderd wordt van de naleving van de Europese afspraken zoals die zijn gemaakt? Zo ja, heeft u zich al inspanningen getroost om de uitzondering te bewerkstelligen, en waaruit bestaan die dan?
Nee, een uitzondering voor Nederland betreffende de naleving van de Europese Richtlijnen is geenszins een begaanbare weg5.
Kunt u deze vragen stuk voor stuk en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ja.