Bent u bekend met bovenstaand artikel?1
Ja.
Op basis van welke probleemanalyse is besloten het Multidisciplinair Interventie Team (MIT) op te richten? Kunt u tevens een toelichting geven op hoe men tot deze analyse is gekomen?
In aanvulling op de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 11 mei 2021 over de inrichting taak en werkwijze van het MIT.
Zoals in de brief ook wordt beschreven zijn alle deelnemende organisaties in het MIT van politie tot en met Douane, ieder voor zich en in verschillende vormen van samenwerkingsverbanden, succesvol. Op onderdelen moet de aanpak van criminele ondermijning echter verder verbeterd worden. Zo is er nog onvoldoende zicht op de criminele geldstromen en de werking van het criminele verdienmodel en bedrijfsprocessen; van de productie, smokkel, transport, handel tot witgewassen criminele investeringen.
Ook is de beschikbare capaciteit binnen de bestaande aanpak schaars en opereren organisaties, soms zelfs afdelingen en diensten, nog te weinig gecoördineerd. De betrokken organisaties hebben eigen taakvelden, doelen, bevoegdheden en prestatieafspraken met hun gezagen en verantwoordelijke departementen. Daarbij staat in het ene geval het toezicht en de handhaving centraal en in het andere geval de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De internationale aanpak moet tenslotte minder incidenteel van aard worden en nog meer systemisch en probleemgericht en meer structureel integraal.
Het MIT werkt op basis van een gemeenschappelijk inzicht, kennisniveau en effectgerichte strategie. Dit sluit aan op de beweging die in 2017 op basis van de gezamenlijke analyse voor de Toekomstagenda Ondermijning door de samenwerkingspartners is ingezet. Uit die analyse bleek dat een integrale informatiepositie, coördinatie op en samenhang in gezamenlijk te ondernemen activiteiten absolute randvoorwaarden zijn voor een effectief samenwerkende overheid.2 Bij het MIT wordt op één plek op landelijk niveau de informatie, kennis en expertise én interventiekracht van de zes deelnemende organisaties samengebracht. Door aan de deelnemende organisaties geoormerkte capaciteit toe te voegen zijn de gecoördineerde interventies in MIT verband in veel mindere mate dan nu het geval is, afhankelijk van de beschikbare capaciteit binnen de deelnemende diensten. In bovengenoemde brief wordt beschreven hoe het MIT in staat moet worden gesteld hoogwaardige systeemgerichte analyses en integrale informatiebeelden op nationaal en internationaal niveau te genereren. Op basis hiervan en in aansluiting daarop kan uitvoering worden gegeven aan een gecoördineerde en effectieve aanpak. Dit zal het handelingsperspectief van de overheid in strijd tegen de georganiseerde, ondermijnde criminaliteit aanzienlijk verruimen en verkleint de speelruimte van criminelen.
Welke knelpunten werden daarbij geïdentificeerd in de bestaande bestrijding van ondermijnende criminaliteit? Op welke wijze is voorzien dat het MIT op deze knelpunten acteert?
Zie antwoord vraag 2.
Welke alternatieven zijn overwogen naast de huidige keuze voor het MIT om operationele samenwerking van verschillende diensten in te richten om ondermijnende criminaliteit aan te pakken? Is bijvoorbeeld overwogen de extra financiële middelen in te zetten ten behoeve van bestaande teams met de taakstelling bestrijding van de ondermijnende criminaliteit, zoals de Dienst Landelijke Recherche? Wat waren de voor- en nadelen van deze alternatieven? Waarom is ervoor gekozen verder te gaan met het MIT?
In overleg met de korpschef, de voorzitter van het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie en de leiding van de andere betrokken diensten is bewust gekozen om het MIT een aanvulling te laten zijn op bestaande diensten en aanpak door te kiezen voor een nieuwe en andere opzet. Dit is een gezamenlijk traject. Die andere en innovatieve opzet is primair gelegen in de multidisciplinaire samenwerking op het gebied van de informatiedeling, op nationaal en internationaal niveau.
Het MIT heeft als doelstelling het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie. Het MIT richt zich specifiek op die vormen van de (inter)nationale georganiseerde, ondermijnende criminaliteit die een bedreiging vormen voor de democratische rechtsorde en de nationale veiligheid. De vólle potentie van het MIT kan worden verwezenlijkt zodra het een zelfstandige entiteit is geworden op basis van een wettelijke regeling met eigen bevoegdheden. Naast de hierboven toegelichte operationele werkzaamheden en samenwerking zal het MIT daarmee bevoegdheden krijgen op het gebied van de (zelfstandige) informatieverwerving en informatieverwerking. Hierin zit het meest vernieuwende van het MIT: dat er op basis van toegang tot en eigen verwerving van relevante gegevens proactief hoogwaardige systeemgerichte analyses en integrale informatiebeelden kunnen worden gemaakt over criminele systemen die een bedreiging (kunnen gaan) vormen voor de Nederlandse rechtsstaat. Niet alleen met gegevens verkregen door opsporingsdiensten, maar ook met gegevens die andere diensten van de overheid vanuit haar wettelijke taak verzamelt en genereert.
Wat is de concrete taakstelling voor het MIT en in hoeverre verschilt deze van de reeds bestaande diensten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de concrete, meetbare doelstellingen van het MIT en hoe worden deze gemonitord? Op welke wijze wordt hierover gerapporteerd richting de betrokken partners en de Tweede Kamer?
Het bepalen van de wijze van effect- en resultaatmeting maakt onderdeel uit van de ontwerp en de bouwfase van het MIT. Het programmateam legt over de bouw en de behaalde resultaten verantwoording af aan de stuurgroep MIT. In de stuurgroep zijn alle betrokken partijen op hoogambtelijk niveau vertegenwoordigd. Ik zal uw Kamer op de hoogte blijven houden van de voortgang van de bouw van het MIT in mijn reguliere brieven over de aanpak ondermijning.
Hoe verhoudt het MIT zich qua bevoegdheden en doelstelling tot andere teams zoals de Dienst Landelijke Recherche in de opsporing van ondermijnende criminaliteit? Welke afspraken zijn gemaakt over de taakverdeling tussen verschillende diensten? Hoe verhouden verschillende teams zich qua hiërarchie tot elkaar bij het opsporen van ondermijnende criminaliteit? Hoe verhoudt het MIT zich tot de politie, het Openbaar Ministerie, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst, de douane, de Belastingdienst en de Koninklijke Marechaussee qua bevoegdheden? Is daarbij de wettelijke grondslag voor informatiedeling tussen deze verschillende organisaties voor het MIT geborgd?
Het MIT is beheersmatig en organisatorisch ondergebracht bij de politie. Voorzien is dat het MIT als zelfstandige entiteit zal gaan functioneren. De wettelijke basis daarvoor is er echter nog niet. Tot die tijd zal door de Minister van Justitie en Veiligheid, in afstemming met zijn ambtgenoten van Financiën en van Defensie, een instellingsbesluit worden opgesteld en vastgesteld dat het MIT als nieuwe entiteit een eerste tijdelijke vorm geeft. Voor duiding omtrent de bevoegdheden en wettelijke grondslag voor informatiedeling van het MIT verwijs ik u naar mijn brief.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het inrichten van het MIT? Hoeveel personeelsleden hebben zij tot nu toe geworven? Uit welke organisaties zijn deze afkomstig? Wat kan het MIT deze personeelsleden bieden met betrekking tot primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden en hoe verhoudt dit zich tot bijvoorbeeld de cao die geldt voor de Dienst Landelijke Recherche en de salarisschalen die daar worden geboden voor dezelfde functies? Deelt u de mening dat het onwenselijk is als intern oneerlijke concurrentie ontstaat als het MIT op basis van veel betere primaire arbeidsvoorwaarden personeel kan werven uit aanpalende diensten? Wordt er met de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden ook rekening gehouden met de uiteindelijke ophanging van het MIT? Is al duidelijkheid onder welk organisatieonderdeel het MIT zal gaan landen en houdt u daarbij nu al rekening met de arbeidsvoorwaarden?
De vorming van het MIT kent een meerjarige opbouw en is een structurele uitbreiding van de bestaande capaciteit van alle betrokken diensten.
Er is bewust gekozen voor een gefaseerde opbouw van het MIT.
Op dit moment is de inrichting van het MIT in volle gang; er is een vierhoofdig programmateam benoemd dat verantwoordelijk is voor de opbouw, de inrichting en de operatie van het MIT. De eerste circa 70 medewerkers zijn gestart. Ongeveer een derde daarvan is extern geworven en twee derde van de medewerkers komt uit de politieorganisatie, defensie, FIOD, Belastingdienst, Douane en OM. Voor alle diensten geldt dat zij daarbij het geld gekregen hebben om die vacatures weer in te vullen. Er zijn bij een aantal diensten ook mogelijkheden om al nieuwe medewerkers te werven voordat collega’s richting het MIT gaan. Het MIT wordt ingesteld door de drie verantwoordelijke ministers. Onder hun mandaat besluit de stuurgroep MIT over de inrichting, doorontwikkeling, bekostiging, jaarplannen en verantwoording.
In oktober 2020 is de projectmatige bouwfase begonnen met de benoeming van het programmateam. Het programmateam legt over de bouw en behaalde resultaten verantwoording af aan de stuurgroep MIT. De werving van het MIT vindt plaats op basis van de behoefte van het MIT en de kennis en kunde van de kandidaten. Het MIT heeft vooralsnog geen rechtspersoonlijkheid. Dat betekent dat – afgezien van derden die worden ingehuurd t.b.v. het MIT -medewerkers van de deelnemende diensten hun eigen arbeidsvoorwaarden, rechtspositie en aanstelling behouden. De belangrijkste aanpassing is gelegen in de functionele aansturing door het Programmateam. Omdat de politie voorziet in de beheersmatige en organisatorische ondersteuning worden medewerkers van het MIT waar nodig opgenomen in de HR-administratie van de politie i.v.m. toegang tot gebouwen, ICT systemen en dergelijken.
Het bouwen van een nieuw en innovatief multidisciplinair team van honderden specialisteren (circa 300–400 medewerkers) is een complex proces dat een gefaseerde meerjarige opbouw kent. Hierover vindt op alle niveaus zorgvuldige en onderlinge afstemming plaats.
Hoeveel vacatures moeten nog worden vervuld bij het MIT? Kan dit worden opgesplitst per organisatie en expertise? Zijn er afspraken gemaakt met andere diensten waarvan personeel wordt geworven die door het oprichten van het MIT het risico lopen op onderbezetting door het oprichten van het MIT? Wordt daarnaast ook rekening gehouden met het effect van het verlies van de expertise bij de diensten op de reeds lopende operaties? Wordt erkend dat sommige functies niet eenvoudig opnieuw te vullen zijn en een lange inwerkperiode vergen waardoor er lacunes kunnen ontstaan en we de bestrijding juist niet versterken? Welke afspraken staan hierover op papier en kunt u deze met de Kamer delen?
De inrichting van het MIT vindt plaats op basis van een budget-gestuurde werkwijze. Een belangrijk onderdeel van de bouw is de strategische personeelsplanning. De capaciteit voor het MIT wordt geworven op basis van kennis en kunde. De capaciteit voor het MIT wordt zoveel mogelijk geworven buiten de betrokken diensten maar komt voor een deel ook uit die diensten zelf. Dat gebeurt altijd in overleg met de betrokken diensten. Waar deze diensten personeel leveren ten behoeve van het MIT kunnen en mogen de vacatures die daardoor ontstaan ook weer worden opgevuld. Medewerkers van de betrokken diensten en van het MIT kunnen tussen het MIT en de moederorganisaties heen en weer gaan. Na een aantal jaar bij het MIT gewerkt te hebben, kunnen collega’s weer terug naar hun moederorganisaties keren. Op deze wijze hou je geborgd dat het MIT een onlosmakelijk onderdeel zal zijn en blijven van zes moederorganisaties.
Natuurlijk realiseer ik mij dat tot op zekere hoogte en tijdelijk sprake kan zijn van verdeling van schaarse expertise. Ook daarom moet het MIT bijdragen aan meer samenwerking, innovatie en flexibiliteit bij de deelnemende organisaties. Het tijdelijk gemis van capaciteit is vanaf het begin af aan onderkend en wordt meegenomen in flankerend beleid.
Wat is de begroting die hierbij hoort?
Het kabinet heeft voor het MIT bij najaarsnota 2019 incidenteel € 15 mln en bij voorjaarsnota 2020 structureel € 93 mln ter beschikking gesteld, hiervan is € 85 mln voor het MIT zelf en € 8 mln voor de keteneffecten van het MIT.3
Hoeveel zaken zijn er tot nu toe succesvol gestart en afgerond door het MIT? Hoeveel door het MIT opgestarte zaken lopen er nu? Vindt deze operationele inzet plaats vanuit het MIT of vanuit de staande organisaties? Indien deze inzet plaatsvindt vanuit de staande organisaties, welk effect heeft dit dan op de inzet op de zaken binnen deze organisaties? Oftewel, lopen er nu landelijk meer zaken door de komst van het MIT of wordt bestaande capaciteit ingezet onder de vlag van het MIT?
Het programmateam MIT is in oktober 2020 benoemd, in 2021 op volle sterkte begonnen en zit nu in de zogenaamde bouwfase. Deze bouwfase duurt naar verwachting tot eind 2022. Begin april 2020 is een vliegende start gemaakt door de deelnemende partijen in het MIT. Hierin wordt geëxperimenteerd met de vernieuwende multidisciplinaire aanpak. De ervaringen die hierin zijn opgedaan worden geëvalueerd en meegenomen bij de verdere bouw van MIT. Het MIT zal aanvullend op de bestaande diensten en aanpak primair gericht zijn op het genereren van een integraal informatiebeeld en het samen met partners (laten) plegen van de meest optimale interventies op (inter)nationaal niveau. Voorzien is dat eind 2021 ca 130 fte in het MIT werken, eind 2022 ca 240 fte en eind 2023 het totale aantal van 300 a 400 fte is bereikt. Waar de medewerkers nu nog voor een groot deel worden ingezet voor de opbouw en inrichting van de organisatie, zullen de werkzaamheden naarmate de organisatie staat, voor een steeds groter gedeelte bestaan uit intelligence en operationele werkzaamheden.
Concreet start het MIT in de komende maand met operationele trajecten. Voor meer informatie omtrent deze operationele trajecten verwijs ik u naar mijn kamerbrief.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als het oprichten van het MIT ten koste gaat van goed functionerende diensten zoals de Dienst Landelijke Recherche en dat dit kan betekenen dat onze aanpak van ondermijning wordt ondermijnd? Zo ja, wat doet u om te voorkomen dat het MIT parasiteert op andere diensten en hoe borgt u dat het MIT daadwerkelijk een toevoeging vormt op de taakstellingen van deze diensten? Zo nee, waarom niet?
Het MIT is een door de betrokken diensten gevraagde aanvulling op de bestaande diensten en niet als vervanging. Om te voorkomen dat de bouw van het MIT ten koste gaat van de capaciteit in de deelnemende organisaties is er geld structureel beschikbaar gesteld. Met dit geld worden naast het MIT ook de specialistische diensten van de deelnemende organisaties gericht versterkt juist mede vanwege de mogelijke inzet ten behoeve van het MIT. Dit betreft onder andere specialistische diensten van de landelijke eenheid van de politie en van de andere deelnemende organisaties. In het multidisciplinair sturingsmodel wordt het te bereiken effect en de inzet door het MIT op een aan te pakken fenomeen door de landelijke gezagen van de deelnemende organisaties in het MIT gezamenlijk bepaald. Hierin wordt tevens de afstemming met de lopende operaties van deelnemende organisaties meegenomen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Bent u bereid, gezien de door verschillende betrokkenen gesignaleerde risico’s, om geen onomkeerbare stappen te nemen met betrekking tot de uitrol van het MIT totdat de antwoorden in de Kamer zijn behandeld? Zo nee, waarom niet? Wat zou een, tijdelijke, stop van de ontwikkelingen in de weg staan? Kunt u een onderbouwde toelichting geven?
De bouw en inrichting van het MIT is op dit moment in volle gang. Er is voor mij geen aanleiding om dit proces te vertragen en te stoppen. Het MIT is nieuw, noodzakelijk en gewenst door deelnemende organisaties en uw Kamer. Het vormt immers een aanvulling op de huidige aanpak. Een effectieve multidisciplinaire en datagedreven aanpak op (inter)nationaal niveau die met het MIT beoogd wordt, betekent het zoeken naar nieuwe verhoudingen en een nieuw evenwicht en kost daarom tijd. Voor meer duiding omtrent het MIT verwijs ik u naar mijn Kamerbrief aan de voorzitter van de Tweede Kamer, die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen heb verstuurd. Ik zal uw Kamer op de hoogte blijven houden van de voortgang van de bouw van het MIT in mijn reguliere brieven over de aanpak ondermijning.
De massaprotesten tegen nieuwe landbouwwetten van de Indiase premier Narendra Modi. |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woedende boeren in India: protest tegen nieuwe landbouwwet»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat tienduizenden Indiase agrariërs wekenlang protesteren in de hoofdstad van India, New Delhi, om hun bezwaren kenbaar te maken tegen de recent ingevoerde landbouwwetten?2
Ja. Het verzet tegen deze landbouwhervormingen is met name afkomstig uit de noordelijke deelstaten zoals Punjab en Harjana, waar men vreest voor negatieve effecten.
Bent u bekend met het feit dat de Indiase autoriteiten het internet plaatselijk hebben afgesloten, als strategie om de protesten tegen te gaan? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Een groot deel van de protesten, die inmiddels al enige tijd gaande zijn, verloopt vreedzaam. Helaas zijn de protesten op de nationale dag van India eind januari geëscaleerd toen boeren met tractoren en vrachtwagens New Delhi in wilden rijden. Zij werden gestopt door veiligheidstroepen, wat uitmondde op gewelddadigheden en vernielingen. het kabinet steunt dan ook de oproep van de OHCHR (Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten) aan alle partijen om maximale terughoudendheid te betrachten bij de protesten.
Bent u bekend met het feit dat de Indiase autoriteiten buitensporig geweld hebben gebruikt tijdens het bestrijden van deze protesten, waaronder het inzetten van waterkanonnen en traangas?3 Zo ja, wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de vrijemarktwerking die deze wet voorstaat, de boeren in een gevreesde positie zet, waar ze worden overgeleverd aan multinationals en de minimumprijsgarantie mogelijk zullen kwijtraken? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
De helft van de bevolking in India is afhankelijk van een inkomen uit de agrarische sector. De kleinschaligheid van het merendeel van de Indiase boerenbedrijven staat het ontstijgen van armoede echter in de weg. Landbouwhervormingen staan al enkele decennia op de agenda van de Indiase overheid. De huidige wetten zijn verouderd (enkele artikelen dateren uit de jaren ’50) en er is veel bureaucratie.
De intentie van de huidige regering om met deze hervormingen een verbetering van de positie van de boeren te bereiken o.a. door stimulering van marktwerking is daarom te waarderen. Er kan op voorhand niet gesteld worden dat deze wetten niet zullen bijdragen aan eerlijke handel en prijzen voor de boeren, of dat de mensenrechten en het inkomen van de boeren in het geding zijn.
Tegelijkertijd moet echter ook worden geconstateerd dat het snelle proces waarmee deze wetten door het parlement zijn aangenomen, niet heeft bijgedragen aan draagvlak voor de hervormingen bij de boeren. De landbouwvakbonden zijn evenmin betrokken geweest bij het tot stand komen van deze hervormingen. Dat dit tot onrust leidt is begrijpelijk.
Naar aanleiding van deze onrust heeft de Indiase Hoge Raad een comité van experts en deskundigen aangesteld om met de boeren in dialoog te gaan en tot een oplossing te komen. Tevens is de invoering van deze wetten voorlopig aangehouden. Deze stappen die moeten leiden tot de-escalatie verwelkomt het kabinet.
Deelt u het standpunt dat de nieuwe landbouwwetten, die de bestaande, deels gereguleerde, landbouwhandelsmarkten ontmantelen, niet zullen bijdragen aan een eerlijke handel en een rechtvaardige wereld (de speerpunten van het Nederlandse buitenlandbeleid)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in gesprek te treden met uw Indiase ambtsgenoot om de zorgen van de Indiase boeren onder de aandacht te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Dat deze landbouwwetten tot meer zelfdodingen leiden is speculatief. Zelfdodingen in India zijn veelal het gevolg van uiteenlopende sociaaleconomische omstandigheden. Inclusieve sociaaleconomische ontwikkeling als prioriteit van het Nederlandse kabinet komt regelmatig aan de orde in de relatie met India. In gesprekken met de Indiase autoriteiten vragen wij tevens aandacht voor het belang van een sterk maatschappelijk middenveld. Verder steunt de Nederlandse ambassade in New Delhi via het financieren van projecten Indiase organisaties die zich inzetten voor kwetsbare groepen zoals vrouwen en kinderen.
Bent u bereid om uw Indiase ambtsgenoot erop te wijzen dat de nieuwe landbouwwetten kunnen leiden tot méér zelfdoding onder de arme, Indiase boeren, een groep waar zelfmoord reeds extreem hoog is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er Nederlandse bedrijven actief in de Indiase landbouwsector c.q. markt voor landbouwproducten die grootschalig afnemen? Zo ja, welke?
Voor zover bekend zijn er geen Nederlandse bedrijven actief in India die grootschalig producten van Indiase boeren afnemen of op deelstaatniveau een marktgewicht vormen.
Bent u bereid om Nederlandse bedrijven die actief zijn in de Indiase landbouwsector, aan te spreken op hun maatschappelijk verantwoordelijkheid om eerlijke prijzen af te spreken bij het kopen van landbouwproducten afkomstig van Indiase boeren? Zo nee, waarom niet?
Het is staand beleid van de Nederlandse overheid om bij bedrijven, ook in de agrarische sector, het belang te benadrukken van maatschappelijk verantwoord ondernemen en van het opereren in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Het is de verantwoordelijkheid van de Nederlandse bedrijven die handel drijven met India of in India opereren om conform deze richtlijnen te handelen.
Deelt u het standpunt dat de mensenrechten van de Indiase boeren in het geding zijn als gevolg van de nieuwe landbouwwetten, omdat de kans groot is dat ze niet meer in hun eigen inkomen kunnen voorzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen bent u bereid daaraan te verbinden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de zorgen van de Indiase boeren via alle mogelijke wegen aan de orde te stellen en de Indiase regering dringend te verzoeken om de rechten van de Indiase boeren te respecteren, door middel van de intensieve diplomatieke betrekkingen die u heeft met India?
Er vindt thans een dialoog plaats tussen de Indiase overheid en de boeren, die daarbij hun zorgen kenbaar kunnen maken. Het kabinet moedigt deze dialoog aan en volgt de ontwikkelingen nauwgezet. Daarbij is de parlementaire goedkeuring van de wetten een interne Indiase aangelegenheid.
Indien de Indiase regering niet bereidwillig is om tegemoet te komen aan de zorgen van de Indiase boeren, bent u dan bereid om de druk op te voeren door de zorgen over de nieuwe landbouwwetten op Europees niveau aan de orde te stellen en ervoor te pleiten om als Europese Unie de zorgen van de Indiase boeren aan te kaarten bij de Indiase regering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
De Indiase overheid zal in samenspraak met lokale agrarische belangenorganisaties een oplossing moeten zien te vinden voor de situatie, en voor een hervorming van de landbouw die ook op de lange termijn de onderhandelingspositie en het inkomen van de boeren verbetert. In het kader van de lokale EU-India mensenrechtendialoog zal het belang van een sterk maatschappelijk middenveld voor inclusieve ontwikkeling worden onderstreept.
Bent u bekend met het feit dat er op 8 december 2020 een groot protest heeft plaatsgevonden voor de ambassade van de Republiek India in Nederland, georganiseerd door de Indiaas-Nederlandse gemeenschap?
Ja, na dit protest zijn vertegenwoordigers van de World Sikh Parliament Europe en de voorzitter van de Punjab Right Organisation kort ontvangen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken waarbij deze organisaties een petitie aangeboden hebben. Het staat de leden van de Indiase gemeenschap of de Sikh-gemeenschap in Nederland vrij om hun mening te geven over de landbouwhervormingen in India.
Bent u bereid om in gesprek te treden met de Indiase gemeenschap in Nederland, en in het bijzonder de Sikh-gemeenschap vanwege hun directe relatie met de protesterende boeren, om hun zorgen aan te horen?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u bekend met het feit dat de internationale steun voor de massaal protesterende boeren in India slecht is gevallen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van India, die onlangs opriep om zich niet met de kwestie te bemoeien? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het is mij bekend dat er van buiten India steun is uitgesproken voor de boerenprotesten in India, waaronder door een aantal bekende persoonlijkheden. De verantwoordelijkheid voor de reactie hierop laat ik graag aan de Indiase autoriteiten.
Chroom-6 in PC-7 lestoestellen in Woensdrecht |
|
Sadet Karabulut |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Is het waar dat in 13 PC-7 lestoestellen van het 131e squadron op Woensdrecht chroom-6 is vastgesteld?1 Heeft het onderzoek daarover inmiddels uitsluitsel gegeven? Zo nee, wanneer verwacht u dat?
Ja, dat klopt. Bij onderhoudswerkzaamheden in de PC-7 is in de cockpit en in de avionics bay, een compartiment aan de binnenzijde van het toestel waarin elektronische apparatuur is gemonteerd, van één van de PC-7 toestellen stof aangetroffen. Uit voorzorg is gecontroleerd of het aangetroffen stof chroom-6 bevatte. Daarbij is geconstateerd dat dit het geval was. Hierop is het vliegen met de PC-7 tijdelijk stil gelegd en is aan het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) advies gevraagd.
In 2017 heeft een vergelijkbare situatie plaatsgevonden met chroom-6 houdend stof in de cockpit van de PC-7. Toen hebben luchtmetingen van het CEAG aangetoond dat de grenswaarden niet werden overschreden. Omdat de huidige situatie zeer vergelijkbaar is, heeft het CEAG beoordeeld dat ook in deze situatie een eventuele blootstelling via de lucht (tijdens onderhoud en tijdens vliegen) laag zal zijn en de grenswaarden niet zal overschrijden. Blootstelling via de huid bij onderhoudswerkzaamheden wordt voorkomen door het toepassen van maatregelen zoals het dragen van speciale handschoenen. Het CEAG heeft geadviseerd de toestellen voor ze in gebruik worden genomen schoon te maken.
De veiligheid van de werknemers staat voor mij voorop. Dat is de reden dat het vliegprogramma uit voorzorg is stopgezet. Nadat de PC-7 toestellen zijn schoongemaakt en zijn gecontroleerd, is het vliegen hervat. De toestellen zijn weer inzetbaar en hebben daadwerkelijk gevlogen.
Kunt u aangeven op welke wijze de constatering is gedaan en om welke reden het onderzoek is gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt dit onderzoek zich tot uw brief van 4 december 2018 waarin u meldt dat voor de PC-7 wel degelijk voor één van de drie lagen chroom-6-houdende verf is gebruikt?2
In mijn brief van 4 december 2018 over de stand van zaken met betrekking tot de terugdringing van het gebruik van chroom-6 houdende verf op luchtvaartuigen (Kamerstuk 35 000 X, nr. 70) en mijn brief van 17 november 2020 over de stand van zaken van chroom-6 bij Defensie (Kamerstuk 35 570 X, nr. 66) is aangegeven dat voor de PC-7 een chroomvrij verfsysteem is gecertificeerd voor de buitenzijde van de romp en voor de cockpit van het toestel. Dit chroomvrije verfsysteem wordt aangebracht wanneer een toestel van een nieuwe verflaag moet worden voorzien, zodat werknemers geen onnodig risico op blootstelling lopen. In 2018 heeft er een upgrade van de cockpit van de PC-7 plaatsgevonden waarbij in de cockpit een chroomvrij verfsysteem is toegepast. Dit staat los van de situatie in de avionics bay, waarin chroom-6 in een compartiment aan de binnenzijde van het toestel is aangetroffen. In de binnenzijde bevindt zich het airframe (het skelet) van het vliegtuig dat chroom-6 houdende verf bevat, zoals bij nagenoeg alle vliegtuigen. Het verfsysteem aan de binnenzijde wordt niet vervangen, omdat er geen chroomvrij verfsysteem is gecertificeerd voor afgesloten delen.
In mijn brief van 4 december 2018 over de stand van zaken met betrekking tot de terugdringing van het gebruik van chroom-6 houdende verf op luchtvaartuigen (Kamerstuk 35 000 X, nr. 70) schreef ik hierover dat een luchtvaartuig licht en sterk moet zijn. Dit geldt in het bijzonder voor militaire vliegtuigen die aan grote krachten onderhevig zijn. Corrosie op onderdelen van het airframe kan een desastreus effect hebben op de sterkte en daarmee de luchtwaardigheid. Mede om die reden is een chroom-6 houdend verfsysteem dat corrosie actief tegengaat van groot belang voor de vliegveiligheid. Defensie past de arbeidshygiënische strategie toe, zoals beschreven in mijn brief van 4 juli 2019 over toezeggingen over chroom-6 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 147), in volgorde van substitutie, technische maatregelen, organisatorische maatregelen en persoonlijke beschermingsmaatregelen. Bij werkzaamheden aan de PC-7 worden de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen voor het werken met chroom-6 getroffen.
Bent u voornemens ook deze laatste laag chroom-6-verf nu te verwijderen? Zo ja, wanneer en welke chroom-vrije verf zal dan worden gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het nieuws dat de laatste onafhankelijke radiozender van Hongarije door Premier Orban is weggewerkt |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u van het nieuws dat nu ook Klubrádió, de laatste onafhankelijke radiozender van Hongarije, dinsdag de rechtszaak heeft verloren en ook haar biezen moet pakken?1
Voor een recente analyse van de persvrijheid en het medialandschap in Hongarije verwijs ik naar het landenhoofdstuk over Hongarije in het Rechtsstaatrapport van 2020, door de Europese Commissie gepubliceerd op 30 september jl. Hierin concludeert de Commissie dat de pluriformiteit van de mediamarkt gevaar loopt in Hongarije. De laatste jaren is de overheidscontrole op publieke media vergroot. Dit heeft geleid tot verschraling van het medialandschap. Tevens melden onafhankelijke mediakanalen stelselmatige obstructie en intimidatie, terwijl een trend van economische overname van dergelijke kanalen aanleiding geeft tot extra bezorgdheid.3
Het is een zorgelijke ontwikkeling dat het onafhankelijk radiostation Klubrádió de uitzendlicentie verloor voor relatief kleine administratieve overtredingen. Persvrijheid en mediapluriformiteit zijn beginselen die onlosmakelijk verbonden zijn met een goed functionerende democratische rechtsstaat, en alle lidstaten dienen deze beginselen te respecteren.
Kunt u bevestigen dat het stopzetten van de radiofrequentie van Klubrádió niets meer is dan een puur politiek besluit van Orban om de oppositie de mond te snoeren?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat de Europese Commissie zo stil is geweest over deze recente ontwikkeling?
In reactie op het verlies van de uitzendlicentie van Klubrádió heeft de Commissie de Hongaarse regering middels een brief gevraagd het radiostation in de lucht te houden. Tevens heeft de Commissie, net als verschillende EU lidstaten waaronder Nederland, publiekelijk zorgen geuit over het verlies van de uitzendlicentie en Hongarije opgeroepen persvrijheid en mediapluriformiteit te beschermen.
Tegelijkertijd heeft de EU niet veel rechtstreekse bevoegdheden waar het gaat om media. De EU waakt via de Media Pluralisme Monitor over de pluriformiteit van de sector. Mediapluriformiteit is ook een van de vier pijlers in het jaarlijkse Rechtsstaatrapport waarin wordt gerapporteerd over de stand van de rechtsstaat in de EU lidstaten. Verder is in de Audiovisuele Mediadienstenrichtlijn de regelgeving met betrekking tot onafhankelijkheid van nationale mediatoezichthouders versterkt. Daarnaast werken nationale mediatoezichthouders samen aan onafhankelijke en effectieve naleving van Europese regelgeving binnen de European Regulators Group for Audiovisual Media Services (ERGA).
Op 3 december jl. lanceerde de Commissie een actieplan met betrekking tot Europese media in het digitale tijdperk. Het Actieplan zet langs verschillende sporen in op versterking van persvrijheid en mediapluralisme. Zo voorziet de Commissie nog voor dit jaar een aanbeveling waarin rekening wordt gehouden met nieuwe online bedreigingen waarmee vooral vrouwelijke journalisten te maken krijgen. Ook maakt een eveneens voor 2021 gepland initiatief om journalisten en het maatschappelijk middenveld te beschermen tegen misbruik van procesrecht onderdeel uit van het Actieplan. Daarnaast zet het in op duurzame financiering van projecten voor juridische en praktische bijstand aan journalisten binnen en buiten de EU, de ondersteuning van samenwerking, journalistieke partnerschappen en normen, en de versterking van de diversiteit en transparantie van de media (inclusief transparantie van de eigendom van de media met een nieuwe monitor voor de eigendom van de media, transparantie van overheidsreclame).
Wat is de laatste stand van zaken wat betreft de mediavrijheid en het medialandschap in Hongarije?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zegt dit over het handhaven van de Europese waarden en normen dat lidstaten zomaar kritische media kunnen afstoten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid vanuit Nederland ook op Europees niveau hier aandacht voor te vragen om zo de druk op Hongarije op te voeren?
Eén van de vier pijlers van het jaarlijkse Rechtsstaatrapport dat vorig jaar voor het eerst verscheen en waarin alle lidstaten, en dus ook Hongarije, langs de rechtsstatelijke meetlat worden gelegd, ziet op pluriformiteit en vrijheid van de media. De structurele dialoog hierover in de Raad biedt de mogelijkheid voor Nederland om ongewenste ontwikkelingen op dit terrein te bespreken. Mediavrijheid is, onder het thema «vrijheid van meningsuiting», tevens één van de punten van zorg in de EP-resolutie waarmee de artikel 7-procedure in september 2018 tegen Hongarije werd ingeleid. Het Portugees Voorzitterschap heeft agendering van de artikel 7-procedures tegen zowel Hongarije als Polen tentatief voorzien voor de Raad Algemene Zaken van 11 mei a.s.
Welke stappen bent u concreet van plan namens Nederland te ondernemen om deze schandalige ontwikkeling aan te kaarten?
Er wordt in Europees en bilateraal verband door Nederland regelmatig aandacht gevraagd voor het belang van persvrijheid en mediapluriformiteit. Laatstelijk middels lopende diplomatieke contacten nadat Klubrádió de uitzendlicentie verloor. Ook heeft Nederland zich samen met de Europese Commissie en gelijkgestemde landen publiekelijk uitgesproken over het belang van pluriforme media na het verlies van de uitzendlicentie van radiostation Klubrádió.
Bevordering van persvrijheid is een sleutelonderdeel van de vrijheid van meningsuiting, een van de prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Het kabinet spant zich hiervoor in via projecten gefinancierd uit onder meer het Mensenrechtenfonds en het Programma Ondersteuning Buitenland Beleid, de Nederlandse inzet in de VN-Mensenrechtenraad en middels de organisatie van (publieke) bijeenkomsten zoals bijvoorbeeld de World Press Freedom Conferentie die plaatsvond in december jl. Ten slotte wordt kennisuitwisseling gestimuleerd via de organisatie van studiebezoeken voor journalisten. In 2020 werd een dergelijk bezoek georganiseerd voor journalisten uit de Visegrad 4-landen (Hongarije, Polen, Slowakije en Tsjechië) met de focus op onderzoeksjournalistiek.
Het bericht dat Maersk 24 Nederlandse werknemers op straat zet |
|
Bart van Kent , Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Radeloze Nederlandse Maersk-crew vraagt hulp aandeelhouders»?1
Ik betreur dat Maersk deze schepen uit het Nederlandse register heeft gehaald. Nederlandse zeevarenden zijn van belang voor het maritieme cluster. Ik heb begrepen dat het interne overwegingen van Maersk waren, die tot het omvlaggen hebben geleid. Maersk heeft het aantal vlaggen teruggebracht en als Deens bedrijf daarbij gekozen voor één Europese vlag (de Deense «moeder» vlag) en één of twee niet Europese vlaggen. Aangezien het hier om individueel bedrijfsbeleid gaat, is het niet aan mij om een oordeel over deze keuze te vormen.
Wat vindt u ervan dat 24 Nederlandse werknemers van Maersk hun werk kwijtraken omdat het voor het bedrijf blijkbaar lucratiever is om voor een Liberiaanse vlag te kiezen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het bedrijf deze 24 arbeidsplaatsen niet schrapt, maar de Nederlandse werknemers vervangt door goedkopere werknemers uit andere landen wanneer deze Nederlandse werknemers een deel van hun arbeidsomstandigheden niet willen opgeven?
Uit het artikel maak ik op dat deze groep zeevarenden wel werk is geboden, maar tegen slechtere arbeidsvoorwaarden. Vakbond Nautilus International, die deze groep Nederlandse zeevarenden steunt, heeft daarbij aangegeven dat deze slechtere arbeidsvoorwaarden onmogelijk kunnen worden geaccepteerd.
In de zeevaart is het een gegeven dat de vlaggenstaat maatgevend is voor de arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden van de zeevarenden aan boord van de schepen.
Met welke veranderingen in arbeidsvoorwaarden zullen deze medewerkers akkoord moeten gaan als zij onder Liberiaanse arbeidsvoorwaarden in dienst zouden blijven?
Daar ben ik niet van op de hoogte. Het is aan de zeevarenden om daar een oordeel over te vormen. Op Nederlands gevlagde schepen geldt dat de arbeidsvoorwaarden bij CAO (Handelsvaart) zijn geregeld. Andere vlaggenstaten hebben andere arbeidsvoorwaarden.
Bent u het eens dat het getuigt van slecht werkgeverschap wanneer een bedrijf werknemers op straat zet om goedkopere werknemers aan te nemen?
In de context van het bericht waar de vragen over gesteld worden kan ik alleen vaststellen dat Maersk de keuze maakt om deze schepen niet meer onder de Nederlandse vlag te laten varen. Dat is een interne bedrijfsaangelegenheid en het is niet aan mij om individueel bedrijfsbeleid te beoordelen.
Zonder te willen suggereren dat in het onderhavige geval hiervan sprake zou zijn, wil ik in algemene zin opmerken dat, indien gekozen wordt voor een vlag met als enig doel te besparen op arbeidskosten en sociale lasten en daarmee internationale regels te ontduiken, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik dit zien als een vorm van «social dumping». Er is internationale regelgeving op het gebied van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden voor zeevarenden, zoals vastgelegd in het Maritiem Arbeidsverdrag (MAV) 2006. Het is de verantwoordelijkheid van de verdragspartijen om het verdrag te implementeren in nationale wetgeving en hierop toezicht uit te oefenen en te handhaven ten aanzien van de schepen die onder hun rechtsbevoegdheid vallen.
Bent u bekend met het in het artikel aangehaalde gentlemen’s agreement uit 2011 die de arbeidsplaatsen van deze werknemers zou moeten beschermen? Kunt u aangeven hoe bindend deze overeenkomst is?
Voor zover ik begrijp betreft dit een agreement tussen vakbond Nautilus International en Maersk. Over de status en het juridische bindend zijn van de afspraak kan ik geen uitspraak doen.
Bent u, of iemand anders in het kabinet, bereid contact op te nemen met Maersk om te kijken of er een oplossing kan worden gevonden voor de 24 Nederlandse werknemers? Is het bijvoorbeeld een optie dat de boten van Maersk verder varen onder een Europese vlag?
Het is niet aan mij, mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of één van onze collega’s om in deze interne aangelegenheden van Maersk te treden. Vakbond Nautilus International steunt deze zeevarenden in hun verzoek aan de aandeelhouders van dit Deense bedrijf. Het is aan werkgever en werknemer om tot een oplossing te komen.
De virtuele verkoop van groene stroom aan Amazon |
|
Sandra Beckerman , Henk van Gerven |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht in NRC over de virtuele verkoop van groene stroom aan Webwinkel Amazon?1
Ja.
Is het waar dat de verkoop van groene stroom aan Amazon de hoeveelheid energie omvat die circa een half miljoen huishoudens gebruiken?
Ja, dat klopt.
Kunt u aangeven op welke wijze dergelijke transacties binnen de huidige wet- en regelgeving vallen en op welke wijze deze bijdragen aan de klimaatdoelen? Ondermijnt een dergelijk contract niet het draagvlak om de klimaatdoelen in ons kleine zeer dichtbevolkte land te halen?
Om de bouw van deze duurzame energiebronnen te bevorderen is er een Europees systeem van Garanties van Oorsprong (GvO’s) afgesproken. Voor elektriciteit is dit in Nederland geregeld in de Elektriciteitswet 1998 en de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong.
Op het eerste gezicht kan het GvO-systeem verwarrend lijken, want het lijkt alsof de opgewekte stroom uit hernieuwbare bronnen daadwerkelijk via een elektriciteitskabel wordt geleverd aan de kopers van de GvO’s. Dat is echter niet zo. Alle elektriciteit die wordt opgewekt, komt op het elektriciteitsnet voor transport naar de afnemers. Op het elektriciteitsnet kan je de elektronen die zijn opgewekt met hernieuwbare bronnen niet onderscheiden van elektronen die zijn opgewekt met fossiele bronnen. Omdat de stroom uit windparken zich met stroom uit bijvoorbeeld kolen- en gascentrales op het elektriciteitsnet mengt, kan een afnemer nooit alleen de stroom uit hernieuwbare bronnen afnemen. GvO’s maken het mogelijk voor elektriciteitsafnemers om administratief te waarborgen dat tegenover hun betaling voor elektriciteit, daadwerkelijk stroom met hernieuwbare bronnen geproduceerd is. Deze administratieve waarborg betekent dus niet dat de door de windparken opgewekte stroom daadwerkelijk naar een datacenter in het buitenland wordt geleverd.
Voor de Klimaatakkoorddoelstellingen geldt dat de CO2-reductie of de opwek van stroom uit hernieuwbare bronnen in Nederland plaats moet vinden. We willen met de opwek van elektriciteit specifiek in Nederland minder CO2 uitstoten.
Indirect vergroot de verkoop van GvO’s juist de kansen voor de energietransitie. Het biedt de opwekker van stroom uit hernieuwbare bronnen een extra inkomstenbron naast de verkoop van de stroom zelf. Dit verbetert de business case, en daarmee de uitrol, van dergelijke duurzame-energieprojecten. Door middel van dergelijke transacties lukt het om de uitrol van wind-op-zeeprojecten in Nederland subsidievrij te krijgen en te houden. Daarmee wordt het realiseren van de klimaatdoelstelling betaalbaarder.
Ligt het niet voor de hand dat de windparken die in de Nederlandse Noordzee worden geplaatst primair bedoeld moeten zijn voor duurzame energie voor Nederlands gebruik?
Zeker, en in de werkelijkheid gebeurt dat ook. Windparken op het Nederlandse deel van de Noordzee zijn primair bedoeld voor verbruik in Nederland. Daarom wordt de stroom van deze windparken ook in Nederland aan land gebracht en op het Nederlandse elektriciteitsnet ingevoed. Via het elektriciteitsnet komt de stroom primair bij de Nederlandse afnemers terecht.
Betekent een dergelijke transactie niet dat de druk om op land meer windturbines te plaatsen waartegen toenemende weerstand ontstaat, toeneemt?
Nee. Zoals ik hierboven heb beschreven komt alle stroom van de windparken op zee feitelijk primair bij de Nederlandse afnemers terecht.
Hoeveel SDE subsidie is gemoeid met de realisatie van dit windpark nu en in de toekomst?
Met dit windpark is geen SDE-subsidie gemoeid. Alleen de eerste twee windparken voor de kust bij Borssele hebben SDE-subsidie ontvangen. De laatste drie windparken die getenderd zijn, ontvangen alle geen subsidie. Het kabinet streeft ernaar om alle toekomstige windparken op zee subsidievrij te laten ontwikkelen door marktpartijen, en de extra waarde die GvO’s hebben helpt daarbij.
Hoeveel publiek geld is er gemoeid met het leggen van de electriteitskabels naar het vasteland en aansluiting op het net?
De kosten voor het net op zee voor de windparken uit de routekaart 2023 bedragen gemiddeld € 200 miljoen per jaar over een afschrijvingsperiode van 20 jaar. Naar schatting zullen de jaarlijkse gemiddelde kosten voor de routekaart 2030 € 650–750 miljoen worden. Dit is echter van vele factoren afhankelijk, zoals bijvoorbeeld de rentestand en de afschrijvingstermijn.
Bent u bereid een overzicht te geven van alle virtuele transacties rond groene stroom die in Nederland wordt geproduceerd?
Ja, feitelijk gebeurt dat al. Het systeem van GvO’s voor elektriciteit wordt uitgevoerd door CertiQ. Op de internetpagina van CertiQ wordt maandelijks een overzicht gepubliceerd over de gecertificeerde productie van duurzame elektriciteit in Nederland. Daarnaast wordt er gerapporteerd over import en export van GvO's. Dit overzicht biedt wel geaggregeerde volumes in verband met bedrijfsvertrouwelijke informatie.
Bent u bereid een overzicht te geven van alle Nederlandse bedrijven die elders in de wereld virtuele groene stroom aankopen zonder die zelf te gebruiken?
Alle Nederlandse energieleveranciers zijn op basis van de Elektriciteitswet 1998 en de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet verplicht om jaarlijks een stroometiket op te stellen. Bedrijven en huishoudens ontvangen dit stroometiket, passend bij hun energiecontract, jaarlijks. Op het stroometiket onderbouwen energieleveranciers op basis van hun afgeboekte certificaten van welke energiebron de geleverde elektriciteit afkomstig is. Op de internetpagina van CertiQ is geaggregeerde informatie te vinden over de import van certificaten uit het buitenland. Hieruit blijkt dat vooral GvO’s voor windenergie worden geïmporteerd uit bijvoorbeeld Italië en Spanje.
Kunt u aangeven hoeveel megawatt in Nederland geproduceerde groene stroom virtueel ons land verlaat en hoe deze in de nul-emissie-elektriciteit wordt meegenomen in de boekhouding van het bedrijf dat de energie virtueel heeft aangekocht en de Nederlandse boekhouding rond de emissie? Kunt u hiervan een overzicht geven?
GvO’s kunnen zowel in Nederland als in het buitenland worden gebruikt voor de onderbouwing van de levering van duurzame elektriciteit. Nederland importeert meer GvO’s uit het buitenland dan dat het exporteert. De netto import van GvO’s in Nederland was in 2020 42.689 GWh. De netto export van GvO’s was 2.528 GWh. Dat betekent dat GvO’s van in Nederland geproduceerde elektriciteit grotendeels worden gebruikt voor de onderbouwing van levering van elektriciteit in Nederland.
Kunt u aangeven hoe de ontstane grijze stroom wordt verkocht en hoe de controle op de juiste registratie van de emissie boekhouding is georganiseerd en op welke wijze hierop bij dubbele registratie wordt gehandhaafd?
De levering van grijze stroom wordt sinds 1 januari 2020 ook onderbouwd met certificaten (certificaten van oorsprong). Ook dit is geregeld in de Elektriciteitswet 1998 en de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong. De grijze stroom zelf kan verkocht worden op de elektriciteitsmarkt of via bilaterale contracten. De emissieboekhouding staat geheel los van het systeem van certificaten. Hierdoor kan er van dubbele registratie ook geen sprake zijn. De Nederlandse Emissieautoriteit borgt dat bedrijven, die deelnemen aan het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) of vallen onder de wet- en regelgeving voor hernieuwbare energie vervoer en brandstoffen luchtverontreiniging, voldoen aan hun verplichtingen.
Kunt u aangeven op welke wijze de virtuele handel in energie bijdraagt aan het terugdringen van het gebruik van fossiele brandstof en de uitstoot van CO2 en NOx bij de koper van de virtuele energie?
GvO’s maken het mogelijk om een link te leggen tussen duurzame energieproductie en de levering van energie. De waarde van GvO’s zorgt voor een betere business case voor subsidieloze duurzame-energieprojecten. Een positieve business case is noodzakelijk om projecten als Hollandse Kust Noord subsidievrij te kunnen realiseren. In de SDE++ wordt bij aanvragen vanaf 2020 gecorrigeerd voor de waarde van GvO’s, waardoor er minder subsidie hoeft te worden uitgekeerd en er meer middelen beschikbaar blijven voor aanvullende projecten voor CO2-reductie.
Deelt u de mening dat een wildgroei van oncontroleerbare virtuele transacties rond energie onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke regelgeving kunnen we hierover verwachten?
Nee, die mening deel ik niet, aangezien de handel in GvO’s is vastgelegd in Europese en nationale regelgeving. Er is dus geen sprake van oncontroleerbare virtuele transacties.
Kunt u aangeven op welke wijze ook particulieren kunnen profiteren van de virtuele aankoop van energie? Kan iemand zijn gas- of kolenkachel blijven stoken door elders virtueel energie aan te kopen en weer door te verkopen?
GvO’s zijn het enige instrument waardoor de herkomst kan worden aangetoond van hernieuwbare bronnen. Zij worden enkel gebruikt voor informatie over de herkomst van elektriciteit, gas en warmte bij de levering aan huishoudens. Door het gebruik van GvO’s kan er geen grijze energie verkocht worden als groene energie. De energieproductie wordt gecontroleerd door CertiQ zodat de juiste certificaten worden afgegeven.
Kunt u aangeven of ook overheden in ons land gebruik maken van de aan- en verkoop van virtuele stroom, om zo hun klimaatdoelen te halen? Zo ja, graag een overzicht van de mate waarop dit principe wordt toegepast en de gevolgen die dit heeft voor de klimaatdoelen in verhouding tot de werkelijk gerealiseerde vermindering van uitstoot?
De klimaatdoelstellingen worden niet gemeten op basis van GvO’s. Voor het behalen van de reductiedoelstellingen wordt alleen gekeken naar de energieproductie in Nederland. Hier wordt gekeken hoeveel CO2 Nederland uitstoot bij deze productie. Ook in de berekening van het aandeel hernieuwbare energie spelen GvO’s geen rol, omdat uitsluitend naar de productie van energie wordt gekeken en niet naar de handel daarin.
Het artikel ‘Waterbedrijven willen tarieven kunnen verhogen’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Waterbedrijven willen tarieven kunnen verhogen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat drinkwaterbedrijven tarieven willen verhogen om te kunnen investeren en het feit dat ze de wettelijke rem op winstvorming als een belemmering zien om dit te doen?
De tarieven van drinkwater dienen kostendekkend te zijn (artikel 11 van de Drinkwaterwet). Als de kosten toenemen mogen de drinkwaterbedrijven hun tarieven verhogen. Onderdeel van deze kostendekkendheid is ook winst. Een wettelijke rem op de winstvorming is gebruikelijk voor sectoren die een monopolie hebben; voor de drinkwaterbedrijven geldt de WACC (weighted average cost of capital; in het Nederlands de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet). De ILT doet op dit moment onderzoek naar de financiële situatie bij de drinkwaterbedrijven. Zodra dit onderzoek is afgerond zal ik uw Kamer hierover informeren.
Klopt het dat er bijna een miljard euro per jaar nodig zou zijn voor investeringen bij drinkwaterbedrijven? Waarom zouden de tarieven de komende jaren met minstens 20% omhoog moeten? Zijn andere keuzes denkbaar? Zo ja, welke? Kunnen drinkwaterbedrijven blijven investeren, zonder dat de lasten voor burgers en bedrijven onwenselijk stijgen?
Ik heb de ILT gevraagd een onderzoek uit te voeren naar de toekomstige investeringen en de relatie met de WACC. De ILT heeft in dit onderzoek de tien drinkwaterbedrijven gevraagd hoeveel zij de komende tien jaar verwachten te investeren. Op basis hiervan zal ik u informeren en met de sector mogelijke oplossingen verkennen.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat drinkwater veel duurder wordt?
Drinkwater moet niet onnodig duurder worden. Betaalbaarheid van drinkwater is erg belangrijk omdat voldoende en veilig drinkwater in belangrijke mate bijdraagt aan de volksgezondheid.
Wat is de rol van de gemiddelde vermogenskostenvoet (weighted average cost of capital, WACC) in deze? Beschermt de WACC-methode de inwoners en bedrijven tegen hogere tarieven, of wordt juist het risico van lastenstijgingen vergroot?
Zie ook het antwoord op vraag 2, het doel van de WACC is afnemers te beschermen tegen overwinsten van drinkwaterbedrijven en te hoge tarieven en drinkwaterbedrijven een redelijke winst te bieden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de WACC en recente moties hierover? Welke overleggen hebben er inmiddels plaatsgevonden met drinkwaterbedrijven om een oplossing te vinden voor de financieringsproblemen? Wat is de uitkomst van deze overleggen geweest?
Zoals aangegeven bij vraag 2 en 3 doet de ILT nu onderzoek. Verder heb ik mede naar aanleiding van de motie Dik-Faber (35 570 XII, nr. 94) overleg gevoerd met de drinkwaterbedrijven. De drinkwaterbedrijven hebben gevraagd de huidige WACC te verlengen. De WACC wordt namelijk elke twee jaar herzien, en door de lage rente is de verwachting dat deze verder zal dalen. De wet vraagt om vaststelling van een nieuwe WACC voor 1 november dit jaar.
Naar aanleiding van dit verzoek heb ik besloten een verlengingsbevoegdheid in de Drinkwaterwet op te nemen om – als het nodig is – de huidige WACC te kunnen verlengen. Hiermee wordt voor de korte termijn een vangnet gecreëerd. Voor de lange termijn ga ik samen met de drinkwatersector oplossingen uitwerken.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «West-Zeeuws-Vlaamse horeca moet voor Pasen open: «Als dit nog maanden duurt, gaan bedrijven kapot»»?1
Ja.
Bent u bekend met het West-Zeeuws-Vlaams pact dat horecaondernemers en winkeliers in de Zeeuws-Vlaamse kustregio hebben gesloten?
Nee, niet anders dan berichten daarover in de Zeeuwse pers.
Kunt u inhoudelijk en puntsgewijs op de diverse punten uit dit pact reageren?
De kern van het bericht «West-Zeeuws-Vlaamse horeca moet voor Pasen open: «Als dit nog maanden duurt, gaan bedrijven kapot»» is de behoefte aan perspectief en de wens van de horeca en detailhandel om gelijktijdig open te gaan. De reden die hiervoor wordt aandragen is dat beide sectoren in West-Zeeuws-Vlaanderen sterk met elkaar verweven zijn.
Ik heb met de ondernemers, de burgemeester en wethouder van de gemeente Sluijs gesproken en ik begrijp dat de beperkte opening van de winkels en de sluiting van de horeca voor de regio West- Zeeuws Vlaanderen grote impact heeft. Op dit moment laat de epidemiologische situatie helaas niet toe dat we meer dan kleine stapjes zetten in de versoepeling van de maatregelen.
Kunt u ingaan op het punt dat de huidige routekaart uit de coronacrisis onvoldoende rekening houdt met economische sectoren die door de lockdowns hard getroffen zijn, zoals de horeca, toerisme/recreatie, detailhandel en contactberoepen, en de ondernemers in deze branches op dit moment weinig perspectief biedt? Deelt u de mening dat het belangrijk is dat ondernemers duidelijkheid wordt geboden? Zo ja, hoe kunt u daarvoor zorgen?
Met de vernieuwde routekaart2 is beoogd om het voor de hele samenleving, ondanks alle onzekerheden in deze fase van de crisis, voorspelbaar te maken welk risiconiveau geldt en welke maatregelen in welke volgorde kunnen worden versoepeld. De daadwerkelijke besluitvorming zal afhangen van het actuele beeld op dat moment en weging van o.a. sociaaleconomische factoren.
Welke plek nemen contactberoepen zoals kappers in op de routekaart? Is er reeds een advies beschikbaar onder welke omstandigheden en randvoorwaarden deze contactberoepen zo spoedig mogelijk open kunnen?
Voor contactberoepen is in de routekaart opgenomen dat op alle risiconiveaus verplichte reservering, registratie en gezondheidscheck geldt. Als verzwaring op risiconiveau vier is een verbod op uitoefenen contactberoepen (m.u.v. (para)- medische contactberoepen) vermeld.
Inmiddels mogen de meeste contactberoepen sinds 3 maart weer aan het werk.
Klopt het dat de routekaart zonder overleg met vertegenwoordigers van eerdergenoemde sectoren, zoals Koninklijke Horeca Nederland, HISWA-RECRON, INretail en de Algemene Nederlandse Kappers Organisatie (ANKO), tot stand is gekomen? Welke afweging is hier gemaakt? Deelt u de mening dat deze sectoren, die in economisch opzicht de zwaarste klappen van de coronacrisis moeten opvangen, gehoord en betrokken moeten worden, met andere woorden vaste gesprekspartner behoren te zijn en een plek aan de overlegtafels verdienen?
We zijn regelmatig in gesprek met de individuele branches en vertegenwoordigers van sectoren en met de koepels VNO-NCW en MKB-Nederland. De signalen die we hierbij ophalen worden meegenomen bij de totstandkoming van de routekaart.
Wordt u geadviseerd door een ingesteld orgaan om economisch perspectief op een verantwoorde manier te organiseren? Zo ja, op welke wijze komt dit advies tot stand en worden deze adviezen openbaar gemaakt? Zo nee, bent u bereid om dit te overwegen?
Het kabinet wordt door verschillende organen geadviseerd over economische aspecten in relatie tot de Covid-19 crisis. Denk hierbij bijvoorbeeld aan adviezen van de SER en het CPB. Adviezen van deze adviesorganen zijn openbaar3.
Kunt u aangeven hoe en op welke termijn u de op 9 februari aangenomen motie over in samenspraak met sectoren eerlijk verdelen van ruimte voor versoepeling van maatregelen gaat uitvoeren?2
De wens in de samenleving en het bedrijfsleven om maatregelen te versoepelen is groot. Dit is begrijpelijk en wordt gedeeld door het kabinet. Daarom is het kabinet met VNO-NCW en MKB-Nederland aan de slag gegaan om plannen te formuleren voor een slimme heropening van sectoren5. Hierbij wordt gestreefd naar een gebalanceerde route voor verantwoorde heropening verdeeld over verschillende sectoren. Door voorzichtige stappen binnen een risiconiveau te zetten, kunnen we wellicht eerder ruimte geven aan samenleving en economie. Het kabinet doet dit nadrukkelijk in samenwerking met sectoren, zodat we gebruik kunnen maken van de slimme plannen die hiervoor in tal van sectoren al ontwikkeld zijn. Deze plannen zijn input voor de voorziene periodieke herijking van de routekaart. Op deze manier worden de verschillende plannen voor versoepeling integraal afgewogen. Met deze aanpak geeft het kabinet ook uitvoering aan de motie Dijkhoff6.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Leiding Waternet probeert verantwoordelijkheid voor digitaal wanbeleid te lozen' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Leiding Waternet probeert verantwoordelijkheid voor digitaal wanbeleid te lozen», gepubliceerd op de website van Follow the Money?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het bericht dat Accenture al jaren de vaste IT-consultant van Waternet was, en in die zin dus helemaal niet geschikt om een onafhankelijk onderzoek uit te voeren?
Zoals toegelicht in mijn brief van 4 november 20202, ben ik als Minister van Infrastructuur en Waterstaat op basis van de Waterwet en de Drinkwaterwet systeemverantwoordelijk voor de continuïteit van het waterbeheer en de openbare drinkwatervoorziening. Deze systeemverantwoordelijkheid geldt ook voor de cybersecurity van waterstaatswerken en de openbare drinkwatervoorziening. Vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid past het mij niet een oordeel te geven over het inschakelen van adviseurs door Waternet en het Stichtingsbestuur.
Het door de ILT geïnitieerde onderzoek – dat is gericht op het drinkwaterrelevante deel van Waternet – richt zich naast de naleving van de Wbni en leveringszekerheid van drinkwater ook op de governance van de organisatie. Zolang de ILT haar onderzoek nog niet heeft afgerond, kan niet op de uitkomsten ervan vooruit worden gelopen.
Is de uiteindelijk ingeschakelde IT-architect, die in het artikel genoemd wordt, wel onafhankelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de constatering dat bij beide rapporten de schijn van onafhankelijkheid ontbreekt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de rol van de dijkgraaf en zoomt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) daar nog op in?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de constatering van deze IT-architect dat het directie en personeel aan security awareness ontbreekt?
De ILT heeft inzage in de rapporten van Accenture en de IT-architect. Beide rapporten worden meegenomen in het ILT-onderzoek. Zolang de ILT haar onderzoek nog niet heeft afgerond, kan niet op de uitkomsten ervan vooruit worden gelopen.
Waaraan is precies de 28 miljoen euro, die Waternet heeft gestoken in digitalisering, besteed?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u door naar Waternet en het Stichtingsbestuur. Dit valt buiten de scope van het ILT-onderzoek.
Hoe oordeelt u over de constatering van Accenture dat de digitale bescherming en procesautomatisering rondom vitale taken van Waternet onder de maat is?
Het door de ILT geïnitieerde onderzoek – dat is gericht op het drinkwaterrelevante deel van Waternet – richt zich naast de naleving van de Wbni, leveringszekerheid van drinkwater ook op de governance van de organisatie. Hierin staat de beveiliging van procesautomatisering voor vitale taken centraal. Zolang de ILT haar onderzoek nog niet heeft afgerond, kan niet op de uitkomsten ervan vooruit worden gelopen.
Hoe oordeelt u over de stelling dat er geen handelingsprocedures rondom informatiebeveiligingsincidenten en geen serieuze bedrijfscontinuïteitsplannen zijn aangetroffen?
Zie antwoord vraag 8.
Is naar uw oordeel de organisatiestructuur enerzijds of de organisatiecultuur anderzijds primair verantwoordelijk voor de problemen bij Waternet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe oordeelt u over de constatering dat de digitale veiligheid van Waternet nog niet veel verbeterd is de afgelopen maanden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe is de voortgang van het huidige ILT-onderzoek?
In mijn brief van 17 december 20203 heb ik aangegeven dat naar verwachting het onderzoek van de ILT in maart 2021 gereed is. Dat is nog steeds het tijdpad.
Bent u bereid de ILT te vragen deze kwestie mee te nemen in haar onderzoek?
Zie mijn beantwoording van de voorgaande vragen.
Bent u bereid deze vragen voor de verkiezingen te beantwoorden?
Ja.
De uitvoering van de Wet tot samenvoeging van de gemeenten Groningen, Haren en Ten Boer |
|
Henk Krol |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u naar aanleiding van uw brief van 2 november 2020 over de Evaluatie herindelingsproces gemeente Vijfheerenlanden, mogelijk op een andere manier gaan kijken naar de herindeling Groningen, Haren en Ten Boer? Bent u van mening dat de hoofdconclusie uit de genoemde evaluatie, namelijk dat de kwaliteit van het proces van herindeling onvoldoende was, ook van toepassing is op de herindeling Groningen, Haren en Ten Boer? Zo nee, waarom niet?
Nee, de evaluatie had alleen betrekking op de het proces dat tot de vorming van de gemeente Vijfheerenlanden heeft geleid. Hoewel de evaluatie van dit – tot nog toe – unieke proces ook een aantal breder toepasbare inzichten heeft opgeleverd, heeft dit mijn oordeel over de herindeling van Groningen, Haren en Ten Boer niet gewijzigd.
Kent u het voornemen van het gemeentebestuur van Groningen om zonneparken aan te leggen in het landelijke gebied van de voormalige gemeente Haren, met een grote landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarde, waaronder de groene long tussen Groningen en Haren?1 In hoeverre is dit voornemen in overeenstemming met punt 1 uit de Bestuursovereenkomst herindeling Groningen Haren en Ten Boer? Bent u van mening dat de Bestuursovereenkomst niet wordt nageleefd, ten nadele van de inwoners van de voormalige gemeente Haren? Bent u bereid om de gemeente Groningen op te roepen zich aan de Bestuursovereenkomst te houden en af te zien van de aanleg van zonneparken in dit gebied?
In het kader van de uitwerking van het Klimaatakkoord zijn in Nederland momenteel 30 energieregio’s aan het verkennen hoe het best duurzame elektriciteit op land (wind en zon) opgewekt kan worden. Groningen is één RES-regio. De RES-regio bestaat uit gemeenten, provincie en waterschap. Bij de verdeling over wind en zon wordt ook gekeken naar landschappelijke inpassing en aansluiting op het netwerk. Vanuit de NOVI zijn aan de RES-regio’s ruimtelijke principes meegegeven, gericht op het zo zorgvuldig mogelijk omgaan met ruimte. Een invulling van deze ruimtelijke principes is de voorkeursvolgorde zon. Deze voorkeursvolgorde gaat uit van zoveel mogelijk zon op dak. En pas in laatste instantie op vruchtbare landsbouwgronden en in natuurgebieden. En als voor dit laatste wordt gekozen zal dit zorgvuldig moeten gebeuren.
Ik heb kennis genomen van het concept beleidskader Zonneparken in de gemeente Groningen en van de berichtgeving die in de media over dit concept is verschenen. In het concept beleidskader komen bovenstaande ruimtelijke principes herkenbaar terug. Navraag bij de gemeente Groningen leert mij dat de signalen die in de vraag worden aangehaald ook de gemeente zelf hebben bereikt (d.m.v. inspraak en ingediende zienswijzen) en serieus worden opgepakt. De gemeente gaat de komende maanden verder in gesprek met bewoners- en belangenorganisaties over de verdere uitwerking van het beleid voor kleinschalige zonneparken, voordat het ter besluitvorming wordt voorgelegd aan de gemeenteraad. Ik heb er vertrouwen in dat de gemeente een zorgvuldige belangenafweging zal maken die recht doet aan zowel de ruimtelijke principes uit de NOVI als aan de afspraken uit de Bestuursovereenkomst.
Bent u van mening van de aanleg van zonneparken niet alleen het welzijn van de inwoners van de voormalige gemeente Haren ernstig aantast, maar ook ernstige schade toebrengt aan het waardevolle landelijke gebied, deels gelegen op de Hondsrug en deels in de stroomdalen van de Hunze en de Drentsche Aa, dat deel uitmaakt van het Unesco Global Geopark, en daarom onverantwoord is? Zo nee, waarom niet?
In iedere regio moeten overheden samen met maatschappelijke organisaties en bewoners invulling geven aan de opgaven uit het Klimaatakkoord. In deze afweging zal ook gekeken worden naar goede ruimtelijke inpassing. Ook zal per regio worden gekeken hoe invulling kan worden gegeven aan 50% lokaal eigendom. Een manier om te komen tot betere verdeling van lasten en lusten. Voor 1 juli moeten alle RES regio’s hun RES 1.0 voorleggen ter besluitvorming aan de volksvertegenwoordigers bij gemeenten, provincie en waterschappen.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is er op dit moment sprake van een concept beleidskader. In dit concept wordt aangegeven wat mogelijke gebieden voor kleinschalige zonneparken zijn, mochten andere opties niet afdoende blijken te zijn. De gemeente Groningen is niet voornemens zelf het initiatief te nemen voor de realisatie van kleinschalige parken. Ook sluit de gemeente Groningen de aanleg van zonneparken in natuurgebieden uit en past de gemeente in het nog vast te stellen beleidsplan voor zonneparken de voorkeursvolgorde zon toe. In die gebieden waar mogelijk een kleinschalig zonnepark gerealiseerd kan gaan worden, zullen daar strikte voorwaarden aan verbonden zijn die er op toezien dat ze voldoen aan een goede ruimtelijke inpassing. Op dit moment heb ik derhalve geen reden om aan te nemen dat er sprake is van ernstige schade die door dit concept beleidsplan wordt toegebracht.
Wat is uw mening over de recente ontwikkelingen in de voormalige gemeente Haren met betrekking tot de gemeentelijke lasten? Kunt u in een vijfjarig (2017–2021) schematisch overzicht aangeven met welke nieuwe gemeentelijke belastingen (incl. precariorechten, heffingen en leges) bedrijven, (sport)verenigingen en inwoners van de voormalige gemeente Haren te maken hebben gekregen na de herindeling? Kunt u tevens aangeven hoe bestaande lasten zich hebben ontwikkeld na de herindeling? Hoe verhouden deze ontwikkelingen zich tot de eerdere begrotingen uit het verbeterplan Beterr Haren? Wat is uw oordeel over deze lastenverzwaring in het licht van behoorlijk bestuur?
In onderstaande tabel is de ontwikkeling van de woonlasten voor inwoners van de voormalige gemeente Haren in de periode 2017–2021 weergegeven.
OZB1
€ 425,–
€ 486,–
€ 493,–
€ 563,–
€ 605,–
Afvalstoffenheffing2
€ 223,–
€ 213,–
€ 226,–
€ 226,–
€ 369,–
Rioolheffing3
€ 254,–
€ 262,–
€ 224,–
€ 150,–
€ 142,–
€ 872,–
€ 921,–
€ 943,–
€ 939,–
€ 1.116,--
Bij de OZB gaat het om een gemiddelde aanslag gebaseerd op de gemiddelde WOZ-woningwaarde. De OZB-bedragen voor 2017 en 2018 zijn afkomstig uit de begroting 2018 van Haren. De OZB-bedragen voor de jaren 2019 t/m 2021 zijn verstrekt door het Noordelijk Belastingkantoor. Per 1 januari 2019 is de OZB geharmoniseerd.
De gegevens over de afvalstoffenheffing zijn ontleend aan Atlas lokale lasten en de lokale lastencalculator van het Coelo. Per 1 januari 2021 is de afvalstoffenheffing geharmoniseerd.
De bedragen van de rioolheffing zijn afkomstig uit de Verordening rioolheffing voor de desbetreffende jaren. Per 1 januari 2020 is de rioolheffing geharmoniseerd.
Per 1 januari 2021 is de heffingsmaatstaf van de afvalstoffenheffing gewijzigd. Tot 1 januari 2021 was de afvalstoffenheffing voor inwoners van Haren gebaseerd op het aantal kilo’s afval. Vanaf 1 januari 2021 is het aantal bewoners van een perceel de heffingsmaatstaf.2 Voor het grondgebied van de voormalige gemeente Haren zijn per 1 januari 2020 daarnaast de hondenbelasting en de precariobelasting ingevoerd (deze laatste belasting raakt vooral bedrijven).
Uit het overzicht blijkt dat de woonlasten voor de inwoners van de voormalige gemeente Haren in de eerste twee jaar na de herindeling licht zijn gestegen. In 2021 is er wel sprake van een substantiële toename. Een toename die ook in een groot aantal andere gemeenten valt waar te nemen. De woonlasten zijn dus wel gestegen na datum van herindeling, maar dat betekent niet dat de verhoging ook valt toe te schrijven aan de herindeling. Het is aannemelijk om te veronderstellen dat ook een zelfstandige gemeente Haren in de huidige tijd met stijgende woonlasten geconfronteerd zou worden. Een politiek oordeel over de hoogte van de lasten laat ik over aan de gemeenteraad van Groningen.
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van het lid Krol van 26 mei jl. waarin u bij vraag 49 stelt: «Los daarvan herken ik mij in het geheel niet in de kwalificaties «verzwijgen» en «geïnstitutionaliseerde vooringenomenheid». Die laat ik dan ook voor rekening van de vragensteller.»? Bent u van mening dat, gezien het rapport «Ongekend Onrecht» over de toeslagenaffaire, het niet ondenkbaar is dat er ook bij andere overheidsinstellingen sprake kan zijn van geïnstitutionaliseerde vooringenomenheid? Is de informatie waar dat er bij de herindeling Groningen, Haren en Ten Boer, mogelijk bij een topambtenaar van uw ministerie sprake is geweest van vooringenomenheid waarbij deze topambtenaar zich tevens op een neerbuigende wijze heeft uitgelaten over de inwoners van de voormalige gemeente Haren? Bent u in het licht van het afschaffen van de «Rutte-doctrine» en het streven naar openheid, alsnog bereid het eerder gevraagde onderzoek uit te voeren naar mogelijke ambtelijke vooringenomenheid bij de herindeling Groningen, Haren en Ten Boer? Zo nee, waarom niet?
Het rapport «Ongekend Onrecht» over de toeslagenaffaire leert ons inderdaad alert te zijn op de mogelijkheid van geïnstitutionaliseerde vooringenomenheid, en roept op dit in het vervolg te voorkomen. Ik ben van mening dat de herindelingsprocedure zoals vastgelegd in de Wet arhi waarborgen tegen geïnstitutionaliseerde vooringenomenheid kent. Verder constateer ik dat u mij bij herhaling vraagt om een (onafhankelijk) onderzoek te doen naar de herindelingsprocedure rondom Groningen, Haren en Ten Boer. Mij zijn geen nieuwe feiten bekend geworden die mijn standpunt over het verzochte onderzoek doen wijzigen. Ik ben dus wederom niet bereid een dergelijk onderzoek op te starten, omdat ik de meerwaarde ervan niet zie.
Het bericht ‘Austria sounds alarm over South Africa Coronavirus Variant in Tyrol region’ |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de snelle verspreiding van de Zuid-Afrikaanse variant van het coronavirus in Oostenrijk?1
De situatie in Tirol is zorgelijk. Op 9 februari jl. werden door de federale regering, ondanks de recente aankondiging van scherpere handhaving door Tirol, striktere maatregelen bekendgemaakt. Vanaf vrijdag 12 februari is het uitreizen uit Tirol alleen nog mogelijk zijn met een negatieve coronatest, die niet ouder mag zijn dan 48 uur. Uitzonderingen gelden daarbij onder andere voor het goederenverkeer en passagiers die op doorreis zijn door Tirol. Dit dient wel geloofwaardig te kunnen worden gemaakt. Ook Duitsland heeft de regels voor reizen uit Oostenrijk aangepast. Op 23 januari 2021 jl. werd voor het eerst de Zuid-Afrikaanse mutatie van het coronavirus in Oostenrijk vastgesteld. Zeven gevallen werden op die dag ontdekt in de deelstaat Tirol. Sindsdien is het aantal besmettingen met de Zuid-Afrikaanse variant in Tirol gestegen. Momenteel is Tirol na Zuid-Afrika de belangrijkste brandhaard voor de mutatievariant B.1.351. De deelstaat Tirol kende lange tijd minder strikte maatregelen dan andere regio’s in Oostenrijk.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de besmetting van de verschillende virusvarianten in Nederland, en hoeveel besmettelijker zijn deze varianten dan de «klassieke» variant van het virus?
De aantallen veranderen elke dag, en worden één keer per week, op dinsdag, uitgebreider door het RIVM gerapporteerd. Bijgaand vindt u de stand van zaken van 23 februari. Inmiddels wordt het grootste deel van de besmettingen in Nederland veroorzaakt door de Britste variant. Deze had op 5 februari een R van 1,14 (1,07 – 1,20), het reproductiegetal van de oude variant in Nederland op die datum was 0,90 (0,85–0,94). De zogenoemde Zuid-Afrikaanse variant werd tot dit moment 26 keer in de kiemsurveillance en 28 keer bij bron- en contactonderzoek gevonden. Er zijn in de kiemsurveillance en bij bron- en contactonderzoek twee coronavarianten in Nederland gevonden die beide hun oorsprong in Brazilië hebben, namelijk de P1- en de P2-variant. De P1-variant is bij drie personen die kortgeleden in Brazilië zijn geweest vastgesteld. Daarnaast is de P1-variant één keer aangetroffen in de kiemsurveillance. De P2 variant is bij negen mensen gevonden, zeven keer bij iemand die onlangs in Brazilië is geweest en twee keer zonder reisgeschiedenis.
Hoeveel procent van de positieve testen in Nederland wordt thans gesequenced?
Het RIVM volgt de ECDC-norm voor kiemsurveillance en haalt deze op dit moment ruimschoots. ECDC adviseert om minimaal een aselecte steekproef van 500 monsters per week te analyseren om inzicht te krijgen in circulerende varianten (kiemsurveillance). De afgelopen weken voerde Nederland een oplopend aantal van in het totaal 900–1300 sequentieanalyses per week uit. Bij een COVID-19-incidentie van 25.000–30.000 positieven per week is dat ongeveer 3–5% van het totaal aan positieve monsters.
Het behalen van een sequentie-analysecapaciteit van ten minste 5% van de positieve testresultaten is geen doel op zich binnen het Nederlands beleid. Het RIVM vaart op wetenschappelijke adviezen van het ECDC en eigen inhoudelijke kennis en inzichten om het minimaal aantal testen te bepalen, waarmee met voldoende zekerheid en voldoende «aanlooptijd» de circulatie van bepaalde varianten van het virus «SARS-CoV-2» kunnen worden gemonitord. Het RIVM schaalt dan ook op naar een hogere en duurzame capaciteit.
Wordt in Nederland voldoende gesequenced om eventuele verregaande verspreiding van nieuwe virusvarianten op tijd te ontdekken en de kop in te drukken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om zicht te houden op circulerende SARS-CoV-2 varianten in Nederland bepaalt het RIVM wekelijks de sequentie van een aselecte steekproef van monsters uit GGD-teststraten en zorginstellingen. Bij opvallende observaties in een bepaalde regio wordt de kiemsurveillance lokaal geïntensiveerd. Om te komen tot een hogere en duurzame capaciteit schaalt het RIVM momenteel op. Met 1500 monsters per week is het mogelijk om een nieuwe variant twee maanden voordat deze variant dominant wordt in Nederland te detecteren. Bij de opschaling werkt het RIVM samen met de Dienst Testen, ErasmusMC en andere laboratoria.
Bent u bereid om, afhankelijk van het aantal besmettingen, tussen de 5 en 10% van de positieve testen te sequencen, vergelijkbaar met hoe dat in het Verenigd Koninkrijk gebeurt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Er zijn momenteel meerdere (Europese) adviezen over het aantal random geselecteerde monsters per week voor kiemsurveillance. Deze adviezen worden ter harte genomen, waarbij de expertise van het RIVM wordt benut.
Toezicht op grondspeculanten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Particuliere beleggers slepen notarissen voor de rechter vanwege rol in dubieuze grondhandel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat kopers van stukken grond een realistisch beeld moeten kunnen krijgen van de (toekomstige) waarde van die grond? Zo ja, hoe kan de bestaande informatie-asymmetrie tussen professionele grondhandelaren en particuliere kopers weggenomen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, kopers moeten goed geïnformeerd aankopen kunnen doen en hierbij is een minimale voorwaarde dat een realistisch beeld van de aankoop wordt gegeven. De waarde van grond wordt bepaald door meerdere factoren, waarbij de locatie, en de verwachte toekomstige waarde van de gronden (verwachtingswaarde) belangrijke factoren zijn. De verwachtingswaarde wordt in de meeste gevallen ontleend aan het beleid dat een gemeente voert en de functie of bestemming die een stuk grond in de toekomst mogelijk krijgt. Daarover moet de verkoper een realistisch beeld schetsen. De koper kan de mededelingen die de verkoper daaromtrent doet verifiëren aan de hand van het beleid of de plannen die een gemeente heeft vastgesteld. De verkooptransactie moet ordentelijk verlopen. Dit is verplicht op grond van het Burgerlijk Wetboek, waarmee Europese regels ter bescherming van consumenten zijn geïmplementeerd.2
Door de verschillende posities zal er altijd een verschil zijn in de informatie die een partij heeft, maar bij wet is wel geregeld dat volledige en juiste informatie moet worden verstrekt bij een grondtransactie.
Deelt u de mening dat particuliere kopers van stukken grond beschermd moeten worden tegen grondhandelaren die een onrealistisch beeld schetsen van de waarde van die grond? Zo ja, hoe is het toezicht op deze grondhandelaren nu geregeld? Zo nee, waarom niet?
Particuliere kopers worden wettelijk beschermd tegen de verstrekking van misleidende informatie in het kader van regels over handelspraktijken richting consumenten. De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) houdt toezicht op de naleving van deze regels. Van de ACM heb ik begrepen dat over grondtransacties nauwelijks meldingen zijn gedaan. Het gaat om één melding in 2020. In sommige gevallen kwalificeren grondtransacties als een financieel product en vallen daarmee onder het toezicht van de AFM.
Deelt u de mening dat gezien het feit dat particuliere beleggers op grote schaal juridische procedures aan moeten spannen tegen notarissen die betrokken zijn bij de handel in stukjes landbouwgrond en uit het feit dat dat ook tuchtrechtelijke gevolgen heeft gehad, dat de rol van notarissen bij het wijzen op risico’s bij grondtransacties verbeterd moet worden? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat dit verbeterd wordt? Zo nee, waarom niet?
Een feit is dat een recente tuchtprocedure over grondinvesteringen tuchtrechtelijke gevolgen heeft gehad en tot de zware sanctie van een ontzetting uit het ambt heeft geleid. Notarissen die betrokken zijn bij speculatieve grondtransacties hebben een professionele zorgplicht ten opzichte van de consumenten die percelen grond aanschaffen. Actieve wilscontrole, kritische beoordeling van de onderliggende transacties, doorvragen, onafhankelijke advisering en alertheid op onverklaarbare prijsstijgingen zijn hierbij van belang.
De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) heeft bij haar leden herhaaldelijk, ook vorig jaar en recent, aandacht gevraagd voor notariële tussenkomst bij particuliere beleggingen in grond. Hierbij heeft de KNB gewezen op onder meer de notariële zorgplicht (artikel 17 Wna) en in het bijzonder de notariële informatieplicht (artikel 43 Wna), waarbij deze informatieplicht onder andere inhoudt dat notarissen de koper gedegen moeten voorlichten, onder meer over eventuele risico’s van de transacties. Notarissen zullen daarnaast de nodige moeite moeten doen om bij de koper te komen tot geïnformeerde en gewilde instemming met de transactie. Dit geldt zeker als er redenen zijn om daar vraagtekens bij te zetten, zoals bijvoorbeeld een (zeer) gevorderde leeftijd of kort op elkaar volgende transacties.
De KNB heeft er daarnaast op gewezen dat notarissen zich ervan moeten vergewissen dat de koper zich het speculatieve karakter van de transactie terdege realiseert en de transactie desondanks wil. De notariële zorgplicht behelst dat notarissen hun ambt in onafhankelijkheid moeten uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moeten behartigen. Zij dienen zich dus bij grondtransacties onafhankelijk op te stellen ten aanzien van de verkoophandelaar.
De waarborgen die notarissen bij (dergelijke) rechtshandelingen moeten toepassen en de rol die notarissen hier dienen in te nemen zijn hiermee duidelijk en daarnaast door de KNB kenbaar gemaakt bij haar leden. Uit de wettelijke regeling en de verordeningen van de beroepsorganisatie in het algemeen en uit de tuchtprocedure in het bijzonder valt dan ook niet te herleiden dat de rol van notarissen (in het algemeen) bij het wijzen op risico’s bij grondtransacties verbetering behoeft.
Hoe kan het dat tenminste een deel van grondhandelaren zonder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) kunnen opereren? Wat gaat u doen om alle grondhandelaren onder dit toezicht te brengen?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 houdt de ACM toezicht op de naleving van het consumentenrecht. In bepaalde gevallen kunnen grondtransacties daarnaast kwalificeren als een financieel product en dan vallen deze onder het toezicht van de AFM. Wanneer een koper zelf juridisch eigenaar is en eindverantwoordelijk is voor het beheer ervan, verschilt een investering in grond niet van een investering in overige onroerende zaken. Er is in deze gevallen dan ook geen sprake van een financieel product (beleggingsobject) in de zin van de Wet op het financieel toezicht. Eén van de partijen draagt namelijk het eigendom van grond over en de andere partij betaalt hiervoor een koopsom. Cruciaal element bij een beleggingsobject is dat het beheer hoofdzakelijk door een ander dan de verkrijger, zoals de aanbieder of een derde, wordt uitgevoerd. Indien hieraan wordt voldaan, vallen grondhandelaren als aanbieders van een beleggingsobject onder de Wet op het financieel toezicht en dienen zij in principe een AFM-vergunning te hebben. De AFM houdt dan ook toezicht op deze partijen. Grond in eigen beheer is geen financieel product en valt daarmee niet onder de Wet op het financieel toezicht. Indien al het grondbezit in eigen beheer ook als een financieel product zou worden gekwalificeerd, komen alle grondtransacties onder AFM- toezicht. Dit zou dus ook het grondbezit van bijvoorbeeld ontwikkelaars, corporaties, particulieren en gemeenten omvatten. Dit zou een onwenselijke situatie zijn. Het consumentenrecht en het Burgerlijk Wetboek zijn echter onverkort van toepassing.
Is het nog steeds mogelijk dat een kavel grond door de AFM pas als een beleggingsobject wordt gezien als de handelaar bij de verkoop aanbiedt het beheer van de grond voor de koper te regelen en dat voor het handelen zonder dit beheerelement een handelaar geen vergunning hoeft te hebben? Zo ja, waarom is dit zo geregeld en hoe kan er toch een vergunningplicht worden vastgelegd? Zo nee, sinds wanneer is dit dan niet meer mogelijk?
Indien de koper zelf de verantwoordelijkheid draagt voor het beheer van zijn grondkavel dan is er geen toezicht van de AFM omdat, zoals hierboven is besproken, het kavel niet onder de Wet op het financieel toezicht valt. Wanneer op papier uitdrukkelijk wordt bepaald dat de consument het beheer van de zaak uitvoert en de praktijk is hiermee in overeenstemming, verschilt dit niet van het bezit van grond van particuliere grondbezitters, gemeenten etc. en is een vergunningplicht niet wenselijk.
In hoeverre draagt de handel in kleine stukken grond bij tot versnippering van het grondbezit? In hoeverre maakt dit het voor gemeenten en projectontwikkelaars moeilijker om bouwgrond te vinden?
Als aaneengesloten landbouwpercelen worden opgedeeld in diverse kleine percelen, draagt dat vanzelfsprekend bij aan de versnippering van grondbezit. In totaal gaat het om zo’n 2.300 hectare grond3, oftewel 0,13% van de 1.815.160 hectare cultuurgrond4 in Nederland. Slechts een zeer klein deel van de percelen is gelegen in gebieden waar daadwerkelijk sprake is van enige stedelijke woningdruk en daarmee gepaard gaande ontwikkelpotentie. Dit blijkt ook uit de bij het artikel uit 2019 behorende interactieve digitale kaart, die te raadplegen is via de website van het FD. Gemeenten en ook ontwikkelaars zoeken bouwgrond op plekken waar het vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wenselijk is om nieuwe ontwikkelingen te realiseren. Het kabinet heeft niet het beeld dat vanwege de versnippering die aan de orde is in het artikel in het FD, het voor gemeenten en ontwikkelaars moeilijker is om bouwgrond te vinden.
Acht u het nodig om ook ter wille van de ruimtelijke ordening de genoemde versnippering tegen te gaan? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ruimtelijke ordening vindt plaats onafhankelijk van eigendomsposities. Eigendomsposities, vooral als sprake is van versnippering, kunnen de realisatie van plannen bemoeilijken, maar staan niet in de weg aan het primaat van de ruimtelijke ordening. Wanneer vanuit de ruimtelijke ordening daadwerkelijk plannen voor ontwikkeling ontstaan, heeft de gemeente hiervoor voldoende instrumenten om de plannen ook te verwezenlijken. De gemeente kan een voorkeursrecht vestigen, waardoor de grond bij een voorgenomen verkoop eerst aan de gemeente moet worden aangeboden. De gemeente kan ook een onteigeningsprocedure starten om percelen samen te brengen als dat vanuit de ruimtelijke planvorming gewenst is. Met de nieuwe Omgevingswet zal de gemeente zelf hiertoe de nodige stappen kunnen zetten. De kans dat plannen van de overheid in de toekomst worden bemoeilijkt door versnippering van de grond in het verleden, op plekken waar nu nog helemaal geen nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien, is gering. Bovendien hebben gemeenten met het voorkeursrecht en onteigening instrumenten in handen om bij de realisering van nieuwe ontwikkelingen, negatieve effecten van versnippering tegen te gaan. Het kabinet ziet daarom uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, geen aanleiding voor een extra instrument om de versnippering van eigendom tegen te gaan.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de Wet beleggingsobjecten en beleggingsobligaties die reeds in 2016 in consultatie is geweest? Waarom heeft deze wet of een andere wet die tot doel heeft het beschermingsniveau van beleggers in beleggingsobjecten te verhogen en malafide aanbieders te weren nooit de Kamer bereikt? Deelt u de mening dat dergelijke wetgeving wel nodig is?
In antwoord op eerdere vragen heb ik uw Kamer geschreven dat ik met de AFM in overleg was over het voorstel voor Wet beleggingsobjecten en beleggingsobligaties. De consultatiereacties, maar ook de ontwikkelingen op Europees gebied, zijn redenen geweest om de noodzaak en proportionaliteit van het voorstel nader te bezien. Daarnaast merk ik op dat het voorstel, zoals het in internetconsultatie is gebracht, betrekking heeft op beleggingsobjecten zoals gedefinieerd in de Wet op het financieel toezicht. Zoals ik hierboven heb geschreven, vallen grondkavels daar uitsluitend onder voor zover het beheer daarvan hoofdzakelijk door een derde wordt uitgevoerd. Het besluit over het al dan niet voortzetten van het wetgevingstraject laat ik aan het volgende kabinet.
Blootstelling van werknemers aan vervuilde en schadelijke lucht op luchthaven Schiphol |
|
Cem Laçin , Bart van Kent |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de door 1125 luchthavenmedewerkers beantwoorde enquête «Werken op Schiphol»,1 welke ook aangehaald is in diverse mediaberichten?2
Ja.
Bent u geschrokken van de melding dat Schipholmedewerkers regelmatig werken in de jetblast (uitlaatgassen) van opstartende en taxiënde voertuigen? Zo nee, hoe beoordeelt u dit?
Het is onvermijdelijk dat mensen die op het platform van een luchthaven werken tot op zekere hoogte aan de uitlaatgassen van een vliegtuig worden blootgesteld. Er worden op Schiphol diverse maatregelen genomen om de blootstelling te beperken. Kortheidshalve verwijs ik u aanvullend naar de antwoorden op de vragen 3, 6, 11 en 12.
Deelt u de overtuiging dat blootstelling van werknemers aan vliegtuigmotoremissie net als blootstelling aan dieselmotoremissie zeer ongewenst is?
Voor iedereen geldt dat het ongewenst is dat men wordt blootgesteld aan stoffen die de gezondheid kunnen schaden. Daarom is in de arbeidsomstandighedenwetgeving opgenomen dat de werkgever de plicht heeft om te zorgen voor een doeltreffende bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers.
Bent u op de hoogte van het feit dat op vliegveld Kopenhagen elektrisch slepen (push-back) van vliegtuigen de eerste keuze is?3
We zijn op de hoogte van het document waarnaar in de vraag wordt verwezen en waarin is opgenomen dat push-back een maatregel is om lokale emissies te reduceren.
Bent u op de hoogte van het feit dat op vliegveld Kopenhagen een vliegtuig alleen weg mag taxiën met één draaiende motor wanneer slepen (push-back) onmogelijk is, zodat de blootstelling van werknemers aan uitlaatgassen vermindert?4
We zijn op de hoogte van het document waarnaar in de vraag wordt verwezen en waarin sprake is van regels voor het taxiën met één draaiende motor.
Deelt u de mening dat dit voorbeeld van bronaanpak ook op een vergelijkbaar vliegveld als luchthaven Schiphol de regel zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ook op Schiphol is sprake van bronaanpak. Zo wordt aan de pieren push-back toegepast. Push-back is noodzakelijk, omdat de vliegtuigen aan de pieren met de neus naar de terminal staan geparkeerd en niet zelfstandig achteruit kunnen rijden. Als een vliegtuig door een push-back-truck op de rijbaan is geduwd, wordt het vliegtuig losgekoppeld en zal het zelfstandig vooruit naar de startbaan taxiën.
De motoren van de vliegtuigen worden pas tijdens of na de push-back opgestart, dus niet op de opstelplaats. Hierdoor wordt de blootstelling van werknemers bij de opstelplaatsen aan uitlaatgassen van de vliegtuigen verminderd. De meeste vliegtuigen worden op Schiphol aan pieren afgehandeld, dus de bronaanpak met push-back-trucks wordt op Schiphol op de meeste vliegtuigen toegepast.
Slepen, dat in vraag 5 wordt genoemd, is iets anders dan push-back. Bij slepen wordt een extern voertuig aan het vliegtuig gekoppeld, waarna het vliegtuig over langere afstand vooruit wordt voortgetrokken. In april 2020 is op Schiphol een programma gestart om duurzaam taxiën mogelijk te maken. Onderdeel van dit programma is een proefproject met de zogeheten Taxibot. De Taxibot lijkt op een normale push-back-truck. De Taxibot blijft echter na het achteruit duwen aan het vliegtuig gekoppeld en sleept het vliegtuig vervolgens vooruit naar het begin van de startbaan. Op die manier hoeft het vliegtuig de eigen motoren niet te gebruiken om van de rijbaan bij de gate naar de startbaan te rijden en hoeft het de eigen motoren pas in te schakelen vlak voor de start. Een taxibot kan ook worden ingeschakeld om een vliegtuig na de landing van de landingsbaan naar de gate te slepen.
Het programma Duurzaam Taxiën5 van Schiphol voorziet in een haalbaarheidsstudie naar de inpassing van duurzaam taxiën in de dagelijkse operatie, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan veiligheid, de reductie van uitstoot van luchtverontreinigende stoffen, de schaal waarop taxibots kunnen worden ingezet en consequenties voor de verkeersleiding en piloten. Een reductie van de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen zal naar verwachting leiden tot een vermindering van de blootstelling van werknemers aan die stoffen.
In het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB, Artikel 3.2.1) is voorgeschreven dat een drie- of viermotorig vliegtuig na het landen met één uitgeschakelde motor van de landingsbaan naar de afhandelingsplaats moet taxiën. Veruit het grootste deel van de vliegtuigvloot op Schiphol zijn tweemotorige toestellen. Het is niet mogelijk om in zijn algemeenheid voor die vliegtuigen voor te schrijven dat ze één motor moeten uitschakelen als ze gaan taxiën, zoals in vraag 5 wordt genoemd, omdat niet alle tweemotorige toestellen op één motor kunnen taxiën. Daarom zijn er vliegtuigfabrikanten die nadrukkelijk aangeven dat het taxiën van hun tweemotorige toestellen op één motor niet is toegestaan. Overigens taxiën tweemotorige vliegtuigen op Schiphol, waarbij het wel mogelijk is om één motor uit te schakelen, daadwerkelijk veelvuldig op één motor van of naar de gate.
Deelt u de overtuiging dat wanneer Schiphol en daar opererende luchtvaartmaatschappijen deze genoemde regel niet toepassen, zij eerst moeten aantonen met metingen waarom deze voorzorg niet noodzakelijk is?
Zoals hiervoor aangegeven is in de arbeidsomstandighedenwetgeving opgenomen dat de werkgever de plicht heeft om te zorgen voor een doeltreffende bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers. Het is aan de werkgever om te besluiten welke maatregelen in dat kader worden genomen.
Op de platforms van de luchthaven zijn niet alleen werknemers van Schiphol actief, maar ook werknemers die in dienst zijn van diverse externe bedrijven die door de luchtvaartmaatschappijen worden ingeschakeld. Daarom is het in dit geval aan alle verschillende werkgevers, inclusief Schiphol, om te beoordelen welke maatregelen doeltreffend kunnen zijn.
Bent u bereid om de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid te laten inventariseren of de maatregelen op Schiphol voldoende zijn om blootstelling aan jetblast te voorkomen?
De verschillende werkgevers op de luchthaven, inclusief Schiphol zelf, zijn verantwoordelijk voor het nemen van afdoende maatregelen om blootstelling aan schadelijke stoffen te beperken. Het meetprogramma dat in opdracht van Schiphol door TNO zal worden uitgevoerd, zal inzicht geven in de niveaus van ultrafijn stof waaraan werknemers bloot kunnen staan. Op basis daarvan zullen de werkgevers moeten bezien of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
De Inspectie SZW wacht de uitkomsten hiervan af en betrekt dit bij het toezicht op de naleving van de arbeidsomstandigheden op Schiphol.
Kunt u de Kamer verder informeren over de voortgang van het meetprogramma ultrafijnstof op Schiphol?
Het meetprogramma ultrafijn stof6 op het luchthaventerrein wordt in opdracht van Schiphol Group door TNO opgesteld en uitgevoerd. Het programma stond gepland in de eerste helft van 2020, maar is toen niet uitgevoerd vanwege het sterk verminderd vliegverkeer als gevolg van de Covid-19-crisis7.
De huidige verwachting is dat het meetprogramma begint in het tweede kwartaal van 2021.
Bent u op de hoogte van het feit dat Deense onderzoekers in tegenstelling tot het voornemen van TNO5 wél persoonsgebonden metingen uitgevoerd hebben met draagbare ultrafijnstofmeters, omdat dit volgens hen nodig is voor een betrouwbaar beeld van de blootstelling op werkdagen per persoon en per functie?6
Het is bekend dat in Denemarken metingen zijn uitgevoerd met draagbare meetapparatuur.
Waarom wordt deze persoonsgebonden aanpak niet gevolgd in aanvulling op metingen met vaste installaties op Schiphol?7
Het meetprogramma van Schiphol heeft tot doel om inzicht te verkrijgen in de verspreiding en concentratieniveaus van ultrafijn stof op het terrein van Schiphol. Hierdoor wordt een beeld verkregen van de mogelijke concentraties aan ultrafijn stof waaraan medewerkers kunnen worden blootgesteld en de belangrijkste bronbijdragen van ultrafijn stof op het terrein van Schiphol.
Er wordt gemeten met grote, geavanceerde meetapparatuur, zoals ook is gebruikt bij de meeste metingen in het RIVM-onderzoekprogramma van ultrafijn stof rond Schiphol, dus buiten het luchthaventerrein. De meetapparatuur wordt in het meetprogramma van Schiphol in auto’s ingebouwd, zodat metingen op elke plaats op het luchthaventerrein kunnen worden uitgevoerd.
Kleine meetapparatuur die is geschikt voor persoonsgebonden metingen, zoals is gebruikt in de Deense studie, is nog niet uitvoerig getest voor ultrafijnstofmetingen op luchthavens. Het is daarom nog de vraag hoe deze kleine meetapparatuur presteert in het meten van specifiek ultrafijn stof van vliegtuigen.
Om daarin inzicht te verkrijgen, wordt in het meetprogramma op Schiphol de kleine meetapparatuur wel gebruikt, maar dan wel op dezelfde plaats en op hetzelfde moment als waar de grote, geavanceerde meetapparatuur wordt ingezet. Hierdoor meet de kleine meetapparatuur het ultrafijn stof op dezelfde plaats en tegelijkertijd met de grote apparatuur. Door de meetresultaten van de grote en kleine meetapparatuur te vergelijken, wordt inzicht verkregen in de meetprestatie van de kleine meetapparatuur.
De hiervoor beschreven aanpak in het meetprogramma op Schiphol borduurt op deze manier verder op de resultaten van de Deense studie. In die studie is namelijk een aantal vragen opgeworpen, zoals de vraag of de kleine meetapparatuur voor ultrafijn stof betrouwbaar genoeg is om concentraties ultrafijn stof op een luchthaven te meten en wat de bijdragen/effecten van bepaalde bronnen op de concentraties ultrafijn stof zijn.
Herinnert u zich de toezegging dat Schiphol onder andere interne en externe vertegenwoordigers van werknemers en werknemersorganisaties zal betrekken bij het opzetten van een meetprogramma voor ultrafijnstof?8
Ja. Daarom heeft Schiphol begin 2020 een klankbordgroep met vertegenwoordigers van werknemers en werknemersorganisaties geformeerd. De samenstelling van deze klankbordgroep is zodanig dat zowel de werknemers die in dienst zijn van Schiphol zijn vertegenwoordigd als de werknemers die in dienst zijn van de diverse externe bedrijven die op de platforms van de luchthaven actief zijn, bijvoorbeeld voor bagageafhandeling en tanken.
In het eerste kwartaal van 2020 stond een bespreking van deze klankbordgroep over het meetprogramma ultrafijn stof gepland, omdat het meetprogramma in het tweede kwartaal van 2020 zou worden uitgevoerd. Het meetprogramma is toen echter niet uitgevoerd vanwege het sterk verminderd vliegverkeer als gevolg van de Covid-19-crisis. De geplande vergadering van de klankbordgroep in het eerste kwartaal van 2020 is daarom niet doorgegaan.
Schiphol is van plan het meetprogramma ultrafijn stof in het tweede kwartaal van 2021 te starten. Voorafgaand daaraan zal een bespreking met de klankbordgroep worden gepland.
Bent u op de hoogte van het feit dat de arbeidsomstandighedenwet en goede praktijken voorschrijven dat belanghebbende werkenden vanaf het begin betrokken worden bij het arbeidsomstandighedenbeleid en op zijn minst gehoord moeten worden voordat er een besluit valt? Zo ja, waarom voldoet u hier niet aan?
Volgens de arbeidsomstandighedenwet voert de werkgever overleg met de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging over aangelegenheden die het arbeidsomstandighedenbeleid betreffen, alsmede over de uitvoering van dit beleid. In het geval van de luchthaven Schiphol zijn de belanghebbende werknemers vaak niet in dienst van Schiphol, maar werken voor externe bedrijven, zoals bagageafhandeling- en schoonmaakbedrijven die worden ingehuurd door luchtvaartmaatschappijen. Daarom heeft Schiphol een arboplatform georganiseerd, waarin de werknemers van Schiphol en van de externe bedrijven zijn vertegenwoordigd. In dit platform heeft onder meer de FNV zitting.
Specifiek voor het meetprogramma ultrafijn stof is, zoals aangegeven, een aparte klankbordgroep geformeerd. Het meetprogramma dat TNO in overleg met het RIVM op basis van wetenschappelijke inzichten en afwegingen heeft geformuleerd, wordt vóór de metingen uitgevoerd in deze klankbordgroep gepresenteerd en besproken. Op basis van die bespreking kunnen nog bepaalde wijzigingen in het programma worden aangebracht. Hiermee wordt voldaan aan het tijdig horen van belanghebbende werknemers.
Deelt u de mening dat de inbreng van werkenden en werknemersorganisaties noodzakelijk is om tot doeltreffende oplossingen te komen die recht doen aan de praktijk? Zo nee, waarom niet?
Ja. Schiphol geeft hier uitvoering aan door in een klankbordgroep met werknemers en werknemersorganisaties het voorgestelde meetprogramma voor ultrafijn stof te bespreken.
Waarom schrijft u in een schriftelijk overleg vervolgens dat TNO in overleg met het RIVM reeds beslist heeft over de opzet van een meetprogramma zonder inbreng van belanghebbende werknemers en hun werknemersorganisaties?9
In het schriftelijk overleg is aangegeven dat TNO in overleg met het RIVM de onderzoeksaanpak heeft bepaald. Die aanpak houdt in dat gebruik wordt gemaakt van nauwkeurige meetapparatuur die door plaatsing op een voertuig mobiel wordt gemaakt en dat geen gebruik wordt gemaakt van persoonsgebonden meetapparatuur. Deze aanpak is door de betreffende deskundigen van TNO en RIVM op basis van wetenschappelijke inzichten en afwegingen geformuleerd en staat daarom niet ter discussie. In het antwoord op vraag 11 is een toelichting gegeven op de aanpak.
Verder is in het schriftelijk overleg aangegeven dat voor medewerkers van Schiphol een klankbordgroep wordt georganiseerd. Dit is in de antwoorden op de vragen 12 tot en met 14 bevestigd. Dit kan leiden tot aanpassing van het meetprogramma als het gaat om waar en wanneer wordt gemeten.
Het meetprogramma voorziet in een actieve betrokkenheid van de medewerkers op Schiphol. Zij worden ook zelf in staat gesteld om metingen op door hen gekozen locaties uit te voeren, uiteraard onder begeleiding van TNO om te waarborgen dat de metingen op de juiste manier worden uitgevoerd.
Er is dus voorzien in de in de vraag genoemde inbreng van werknemers.
Beschouwt u de eerder gepresenteerde gezamenlijke werkwijze van overheid, onderzoeksinstituten en sociale partners op vliegveld Kopenhagen10 nog steeds als een voorbeeld van een goede praktijk?
Een werkwijze waarin alle betrokkenen op een constructieve wijze met elkaar samenwerken om dingen op te pakken, is uiteraard een goede praktijk.
Daarom is het belangrijk dat Schiphol werknemers en werknemersorganisaties betrekt bij het meetprogramma, zoals in de antwoorden op de vragen 12 tot en met 15 is aangegeven.
Deelt u de overtuiging dat coördinatie noodzakelijk is om blootstelling van werkenden aan schadelijke en kankerverwekkende uitlaatgassen te verminderen op de door meerdere bedrijven gedeelde werkvloer van Schiphol? Zo ja, welke rol ziet u hierin voor uzelf?
Om inzicht te krijgen in de gezondheidseffecten van het ultrafijn stof in de uitlaatgassen van vliegtuigen wordt momenteel door het RIVM een uitgebreid onderzoekprogramma uitgevoerd. Daarom kan nog geen oordeel worden gegeven over de kwalificatie van de effecten die in de vraag is opgenomen.
Zoals in het antwoord op vraag 13 is aangegeven, heeft Schiphol een arboplatform georganiseerd, waarin de werknemers van Schiphol en van de externe bedrijven zijn vertegenwoordigd.
Waarom volgt u dit voorbeeld van samenwerking tussen onderzoeksinstituten, overheidsinstanties en sociale partners niet, maar kiest u voor een gefragmenteerde aanpak waarbij de werknemers om wier gezondheid het gaat nauwelijks inspraak hebben?
Zoals in de antwoorden op de vragen 12 tot en met 16 is aangegeven, is er voor het meetprogramma ultrafijn stof op het luchthaventerrein Schiphol juist sprake van de samenwerking die in de vraag wordt bedoeld. De werknemers worden betrokken bij de opzet en uitvoering van het meetprogramma.
Gaat u dit voorbeeld opvolgen door als mede-eigenaar en belast met de bescherming van de arbeidsomstandigheden het initiatief te nemen tot gezamenlijk overleg tussen sociale partners om de blootstelling van werkenden aan schadelijke en kankerverwekkende uitlaatgassen op luchthaven Schiphol te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Kortheidshalve wordt verwezen naar de voorgaande beantwoording.
Verder wijzen we nog op het feit dat, in reactie op de motie Lacin14, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat het RIVM heeft gevraagd om te adviseren over een gezondheidsonderzoek voor platformmedewerkers op Schiphol.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Fraude met tegemoetkoming vaste lasten-subsidie |
|
Renske Leijten , Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de signalen dat banken grote hoeveelheden aan verdachte transacties met de TVL (Tegemoetkoming Vaste Lasten)-subsidie waarnemen, waarbij bijvoorbeeld aanvragen worden ingediend met bankrekeningen die jarenlang niet gebruikt worden en de gestorte bedragen cash worden opgenomen of gebruikt voor de aanschaf van auto’s?
We staan in nauw contact met de Financial Intelligence Unit – Nederland (FIU-Nederland), het Openbaar Ministerie, de FIOD en verschillende banken over signalen van fraude. Hierover is de Kamer op 14 januari en 22 maart jl. geïnformeerd.1 2
Deelt u de mening dat hoewel bij het haastig instellen van de TVL en voorganger Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS) er rekening mee is gehouden dat de regeling mogelijk fraudegevoelig zou zijn, er inmiddels waarborgen zouden moeten zijn ingebouwd om fraude te voorkomen?
Beide regelingen zijn in een korte tijd opgericht om ondernemers die getroffen zijn door de gevolgen van de coronacrisis tegemoet te komen in hun doorlopende vaste lasten. Door de grote hoeveelheid ondernemingen die aanspraak maken op steun, of dit reeds hebben gedaan, is het proces grotendeels geautomatiseerd. Zo krijgen ondernemers die daar recht op hebben in korte tijd een subsidie toegekend en uitbetaald. Hierbij verliest het kabinet het voorkomen van misbruik niet uit het oog. Zo heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) mede op basis van de ervaringen en risicobeheersing bij voorganger TOGS vanaf de oprichting van de TVL een uitgebreid systeem van risicobeheersing opgezet om risico’s zoveel mogelijk te voorkomen. Dit systeem wordt continue op basis van interne en externe signalen «bijgesteld». Hierover is de Kamer op 14 januari en 22 maart jl. geïnformeerd.
Hoeveel meldingen van ongebruikelijke transacties specifiek met betrekking tot de TVL en TOGS heeft de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) tot nu toe ontvangen van de banken? Om welk totaalbedrag (bij benadering) aan ongebruikelijke meldingen gaat het tot nu toe?
FIU-Nederland is de instantie die de meldingen van ongebruikelijke transacties van de banken met betrekking tot TVL en TOGS ontvangt en vervolgens beoordeelt. FIU-Nederland heeft als hoofdtaak om de ongebruikelijke transacties nader te onderzoeken en te verrijken met aanvullende informatie. Op basis hiervan kunnen transacties verdacht worden verklaard en worden gedeeld met opsporings- en inlichtingendiensten voor de opsporing van eventuele strafbare feiten, waaronder fraude. FIU-Nederland heeft van de banken meldingen van ongebruikelijke transacties ontvangen met betrekking tot de steunmaatregelen. Het onderzoek naar de meldingen loopt nog. Verdachte transacties uit dit onderzoek zijn en worden bij de opsporingsdiensten onder de aandacht gebracht. Over het aantal meldingen van signalen van fraude is uw Kamer in de brief van 22 maart jl. geïnformeerd.
Op hoeveel meldingen van ongebruikelijke transacties van banken met betrekking tot de TVL en TOGS heeft de FIOD tot nu toe geacteerd? Herkent u de signalen dat meldingen van banken van potentiele fraude blijven liggen en er geen moeite lijkt te worden gedaan om de mogelijk ten onrechte uitgekeerde middelen terug te vorderen?
Het oppakken van mogelijke fraudemeldingen van banken vraagt in de handhaving om een brede inzet. Vanuit toezicht en controle kunnen passende maatregelen worden getroffen. Voor wat betreft de opsporing lopen er bij de FIOD meerdere onderzoeken met betrekking tot mogelijke fraude met steunmaatregelen. De van FIU-Nederland ontvangen informatie over verdachte transacties wordt door de FIOD gebruikt om te bepalen hoe hier strafzaken uit kunnen worden gehaald. Op dit moment lopen er bij de FIOD meerdere onderzoeken met betrekking tot mogelijke fraude met steunmaatregelen.
De signalen, dat meldingen van banken blijven liggen en er geen moeite lijkt te worden gedaan om de mogelijk ten onrechte uitgekeerde middelen terug te vorderen, herken ik niet. Wij staan in nauw contact met de FIOD, het Openbaar Ministerie, FIU-Nederland en verschillende banken om opvolging te geven aan de signalen. Deze moeten ten eerste worden onderzocht en er moet worden nagegaan of er daadwerkelijk sprake is van fraude of misbruik. Wanneer dit het geval is, gaan wij over tot intrekken van subsidies en doen wij in overleg aangifte bij het Openbaar Ministerie. Aanvullend leggen wij in geval van fraude of misbruik snel conservatoir beslag op de bankrekening waarop het voorschot is uitgekeerd.
Welke mogelijkheden heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) op dit moment om te controleren of een beroep op TVL en TOGS terecht is en aangeleverde cijfers van bijvoorbeeld omzetverlies terecht zijn? Ziet u mogelijkheden om -ten minste als het maximumbedrag aan steun wordt aangevraagd- bijvoorbeeld door een beroep te doen op gegevens bij de Belastingdienst een extra controle te laten plaatsvinden?
Om getroffen ondernemers snel tegemoet te komen in hun doorlopende vaste lasten, werd aan het begin van de coronacrisis middels de TOGS een eenmalige forfaitaire tegemoetkoming van € 4.000,– uitgekeerd. In de aanvraagprocedure van de TOGS waren geautomatiseerde controles ingebouwd die het risico op misbruik beperkten. De identificatie en beheersing van risico’s zijn gedurende de openstelling van de TOGS voortdurend aangepast naar aanleiding van opgedane ervaringen of aan de hand van de resultaten van een tussentijds gehouden risicogerichte steekproef onder de aanvragen. Een risicogerichte steekproef werd tussentijds uitgevoerd op het moment dat signalen van misbruik en oneigenlijk gebruik RVO bereikten en dit om een aangepaste controle vroeg. Een tussentijdse steekproef diende dan om te beoordelen of een automatische controle voldoende informatie verschafte of dat een handmatige controle beter was. Het doel was om de uitvoering van de beleidsregel tussentijds voortdurend te verbeteren. Daarnaast is er een procedure ingericht voor een steekproef achteraf. Uw Kamer is 19 maart jl. in een bredere brief over het verloop van de TOGS-regeling geïnformeerd over de uitkomsten van de steekproef.3
Bij de oprichting van de TVL heeft het kabinet ervoor gekozen om, anders dan de TOGS, rekening te houden met de daadwerkelijke hoogte van het omzetverlies van de onderneming. Deze wordt voor de desbetreffende subsidieperiode vastgesteld op basis van btw-aangifte van hetzelfde kwartaal in het voorgaande jaar. Vanwege privacy-redenen mag RVO de btw-aangiftegegevens van een ondernemer pas opvragen zodra de ondernemer een aanvraag voor de TVL heeft gedaan. Dat betekent dat er een vertraging zit tot het moment dat RVO de referentiegegevens van de Belastingdienst heeft ontvangen. Om brede vertraging in de bevoorschotting te voorkomen, is in de regeling opgenomen de gegevens van de Belastingdienst bij TVL Q3 2020 en Q4 2020 ter controle te gebruiken bij de uitbetaling van het voorschot van enkel de hoogrisico-aanvragen. Bij de vaststelling werden wel alle aanvragen volledig gecontroleerd op basis van de bij de Belastingdienst bekende btw-gegevens.
In de brieven van 14 januari en 22 maart jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat RVO in het vervolg bij alle nieuwe aanvragers in TVL Q4 2020, TVL Q1 2021 en TVL Q2 2021 enkele werkdagen zal wachten op gegevens vanuit de Belastingdienst. Op die manier kan RVO de TVL-aanvraag toetsen aan de gegevens van de Belastingdienst, voordat het voorschot wordt uitbetaald. Daarnaast is de handmatige en automatische controle verder verscherpt. De verwachting is dat de beschikbaarheid van belastinggegevens enkele werkdagen na de aanvraag, het risico op misbruik in de toekomst zal verminderen en dat de vertraging voor nieuwe aanvragers met een laag risico beperkt blijft tot enkele werkdagen.
Herkent u het beeld dat er sprake lijkt te zijn van het ronselen van niet-meer actieve bedrijven met een Kamer van Koophandel (KvK)-inschrijving om zo ten onrechte TVL-subsidie aan te vragen?
De TVL is een zeer grote regeling voor een zeer groot aantal ondernemingen. Dat kwaadwillenden manieren zoeken om daar misbruik van te maken, zoals het ronselen van niet-meer-actieve bedrijven, is onderdeel van de maatschappelijke realiteit rondom de steunmaatregelen. Dit signaal herken ik. Door RVO zijn diverse maatregelen genomen om dergelijke signalen te herkennen. Dit is zowel voor, tijdens als na de verlening van een voorschot. Wanneer dergelijke gevallen worden geconstateerd, wordt er in de regel ook aangifte gedaan en eventueel teruggevorderd.
Heeft u een beeld van de potentiële omvang van fraude met TVL-subsidie en is er een strategie om fraude tegen te gaan danwel ten onrechte uitgekeerde fraude terug te vorderen? Kunt u deze strategie met de Kamer delen?
RVO kan bij een vermoeden van misbruik na een M&O-onderzoek overgaan tot het vaststellen van de subsidie op nihil, terugvordering van voorschotten en het leggen van conservatoir beslag op een bankrekening via een deurwaarder. Dat kan ook vooruitlopend op een eventuele aangifte bij het Openbaar Ministerie. Het recente rapport van de Adviescommissie uitvoering toeslagen indachtig, wordt hier ook zorgvuldig aandacht besteed aan de impact op de ondernemer en het – zo nodig – snel kunnen herzien van te voortvarend terugvorderen. M&O-onderzoeken hebben geresulteerd in vaststellingen op nihil, terugvorderingen, conservatoire beslagleggingen, terugbetalingen (onder meer van spijtoptanten) en aangiftes. Aangiftes hebben ook geresulteerd in strafrechtelijk onderzoek van de FIOD.
De TVL-regeling kent een verhoogd risico op misbruik en oneigenlijk gebruik. Dat is onvermijdelijk bij een regeling die als doel heeft zeer grote aantallen ondernemers snel te voorzien van financiële steun. Dit is ook aan de Kamer gemeld bij de Najaarsnota. Daarom is er veel aandacht voor het zoveel mogelijk mitigeren van dat risico. Belangrijk onderdeel daarvan is het handmatig controleren van aanvragen met een hoog risico. Het risicomodel waarmee dit wordt bepaald, wordt continu aangepast op basis van signalen. Specifiek heb ik in januari, nadat ik door de banken ben geïnformeerd, een aantal maatregelen genomen; dit staat uitgewerkt in de brieven die ik naar uw Kamer heb gestuurd op 14 januari en 22 maart jl. Zo is het risicoprofiel op basis van waargenomen patronen in de verdachte aanvragen direct aangepast, de handmatige controle verscherpt en wordt bij nieuwe TVL-aanvragen enkele werkdagen gewacht op gegevens vanuit de Belastingdienst. Ook zal RVO bij een vermoeden van misbruik na een M&O-onderzoek sneller overgaan tot het vaststellen van de subsidie op nihil en terugvordering van voorschotten, en is het gesprek met de Kamer van Koophandel, het Openbaar Ministerie, de FIOD, de Belastingdienst, de banken en het UWV verder geïntensiveerd.
Het bericht ‘Particuliere beleggers slepen notarissen voor de rechter vanwege rol in dubieuze grondhandel’ |
|
Joost Sneller (D66), Jessica van Eijs (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Particuliere beleggers slepen notarissen voor de rechter vanwege rol in dubieuze grondhandel?»1
Ja.
Kunt u uiteenzetten of, en zo ja wat, na de schriftelijke vragen van de leden Van Eijs en Sneller uit mei 2019 is gewijzigd in de wet-en regelgeving om grondspeculatie tegen te gaan en om beleggingen in grondposities onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te laten vallen?2
Sinds mei 2019 zijn geen wetswijzigingen geweest die erop gericht waren grondposities onder het AFM-toezicht te brengen of gericht waren op het tegengaan van grondspeculatie.
In hoeverre is momenteel sprake van toenemende grondspeculatie en versnippering van (landbouw)gronden als gevolg van grondspeculatie?
Het Financieel Dagblad (FD) heeft hiernaar onderzoek laten verrichten en recent en in 2019 hierover gepubliceerd. De artikelen geven een goede indruk waar van versnippering sprake is. In totaal gaat het om zo’n 2.300 hectare grond, oftewel 0,13% van de 1.815.160 hectare cultuurgrond3 in Nederland. Tevens blijkt uit de bij het artikel uit 2019 behorende interactieve digitale kaart, die te raadplegen is via de website van het FD, dat het over het algemeen geen percelen zijn die in gebieden liggen waar de stedelijke woningdruk hoog is, ofwel waar veel ontwikkelingspotentie is. De indruk van het kabinet is dat naar aanleiding van onder meer deze artikelen de populariteit van grondbeleggen door particulieren is afgenomen.
Welke maatregelen kunnen gemeenten treffen om versnippering van de grond tegen te gaan?
Eigendomsposities staan niet in de weg aan ruimtelijke planvorming. In de uitzonderlijke gevallen dat de versnipperde grond ook daadwerkelijk ontwikkeld kan worden, hebben gemeenten instrumenten. Wanneer vanuit de ruimtelijke ordening daadwerkelijk plannen voor ontwikkeling ontstaan, kan de gemeente een voorkeursrecht vestigen, waardoor de grond bij een voorgenomen verkoop eerst aan de gemeente moet worden aangeboden. De gemeente kan ook een onteigeningsprocedure starten om percelen samen te brengen als dat vanuit de ruimtelijke planvorming gewenst is. Met de nieuwe Omgevingswet zal de gemeente zelf hiertoe de nodige stappen kunnen zetten.
Hoe kijkt u in het licht van grondversnippering aan tegen een verplichte variant van stedelijke herverkaveling?
Over stedelijke herverkaveling heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u bij brief van 15 februari j.l. geïnformeerd.4 Stedelijke herverkaveling is gericht op het stedelijk gebied, de grondversnippering doet zich juist voor in het landelijk gebied. Met stedelijke herverkaveling kunnen de eigenaren in een gebied gedwongen worden te komen tot een uitruil van gronden zodat een ontwikkeld plan ook gerealiseerd kan worden. De onderlinge uitruil is gericht op de eigenaren in het gebied en maakt door uitruil de realisatie van het plan mogelijk. Omdat het grote aantal eigenaren, de percelen en de onderlinge verhouding in de waarden binnen het gebied in beginsel hetzelfde blijft, zal stedelijke herverkaveling weinig meerwaarde bieden.
In hoeverre herkent u de signalen in het artikel dat notarissen particulieren onvoldoende beschermen tegen de risico’s die vanwege hun informatieachterstand op kunnen treden bij grondinvesteringen?
Deze signalen herkent het kabinet niet. Er is een recente tuchtuitspraak over grondinvesteringen van Hof Amsterdam van 2 februari 2021, waarin is geoordeeld dat sprake is van een zeer ernstige tekortkoming van de notaris en van structureel laakbaar handelen gedurende een langere periode en waarin het hof, evenals in eerste aanleg de kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden van 15 november 2019, de maatregel van ontzetting uit het ambt heeft opgelegd. In een andere, civiele uitspraak over grondinvesteringen van Hof Amsterdam van 21 januari 2020 is evenwel geoordeeld dat zich geen situatie voordeed op grond waarvan de notaris zijn ministerieplicht had moeten weigeren en dat geen schending van de zorgplicht van de notaris kan worden vastgesteld. Ook in de tuchtuitspraak over grondinvesteringen van Hof Amsterdam (GHAMS:2014:1407) van 22 april 2014 en de civiele uitspraak over grondinvesteringen van Hof Arnhem-Leeuwarden (GHARL:2015:9521) van 15 december 2015 is geoordeeld dat de notaris zijn informatieplicht en zorgplicht niet heeft geschonden. De omstandigheden van het geval spelen een grote rol. Die omstandigheden dient een notaris steeds te beoordelen en over de nakoming van de beroepsmatige zorgvuldigheidsnormen zal de tuchtrechter waken.
In hoeverre herkent u de signalen van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) dat de onafhankelijkheid van notarissen in het geding komt wanneer zij teveel leunen op opdrachten van één en dezelfde verkoophandelaar?
De onafhankelijkheid van een notaris kan in het geding komen wanneer hij teveel leunt op opdrachten van één en dezelfde verkoophandelaar. Notarissen dienen deze situatie daarom te voorkomen. Notarissen die worden ingeschakeld bij de overdracht van percelen grond dienen onafhankelijk te zijn, door welke partij zij ook worden ingeschakeld. In artikel 17 van de Wet op het notarisambt (Wna) is bepaald dat de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid moet uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moet behartigen. De notaris mag zijn ambt niet uitoefenen in dienstbetrekking of in enig ander verband waardoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid wordt of kan worden beïnvloed. Indien de notaris bovendien de redelijke overtuiging of het vermoeden heeft dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde of feitelijk overwicht van partij(en), waardoor dus de belangen van één of meer betrokken partijen kunnen worden geschaad, dient hij zijn diensten te weigeren of af te breken, vgl. artikel 6 lid 1 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels 2011 (Vbg2011).
Op welke wijze voorziet de regelgeving in het voorkomen dat notarissen teveel afhankelijk worden van één verkoophandelaar?
In artikel 17 Wna is bepaald dat de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid moet uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moet behartigen. De notaris mag zijn ambt niet uitoefenen in dienstbetrekking of in enig ander verband waardoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid wordt of kan worden beïnvloed. Daarnaast geldt bovendien dat de notaris verplicht is zijn dienst te weigeren indien hij de redelijke overtuiging of het vermoeden heeft dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde of feitelijk overwicht. De notaris zal er dus op moeten toezien dat partijen vanwege een juridische of andersoortige achterstand ten opzichte van de andere partij, daardoor niet worden benadeeld.
In artikel 93 Wna is bepaald dat notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De notaris die zich dus niet aan voorgaande bepalingen houdt, weet dat hij hierop tuchtrechtelijk kan worden aangesproken.
Op welke manier worden particulieren momenteel beschermd tegen eventuele malafide praktijken van grondspeculanten?
Particuliere kopers worden wettelijk beschermd tegen de verstrekking van misleidende informatie in het kader van regels over handelspraktijken richting consumenten. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van deze regels. Voor het grootste deel van het consumentenrecht is de ACM aangewezen als bevoegde autoriteit voor de handhaving van regels. Van de ACM heb ik begrepen dat hierover nauwelijks meldingen zijn gedaan. Het gaat om één melding in 2020. In sommige gevallen kwalificeren grondtransacties als een financieel product en vallen daarmee onder het toezicht van de AFM.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Puppy’s die als ‘click and collect’-handelswaar kunnen worden afgehaald bij een omstreden puppyhandelaar |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat de omstreden puppyhandelaar De Meiboom in Diessen woensdag weer mag opstarten, nadat het bedrijf enkele weken geleden gedwongen moest sluiten na een handhavingsverzoek van de Stichting House of Animals?1
Klopt het dat deze puppyhandelaar weer mag opstarten op basis van het kabinetsbesluit om «click and collect», ofwel bestellen en afhalen, weer mogelijk te maken vanaf 10 februari 2021?
Ja. Vanaf 10 februari 2021 is bestellen en afhalen bij niet-essentiële winkels weer mogelijk. Onder niet-essentiële winkels valt ook een puppyverkoop.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is als dieren op basis van een foto kunnen worden besteld en afgehaald, alsof het gaat om een nieuwe jas? Zo ja, wat gaat u doen om deze onwenselijke situatie te beëindigen?
De mogelijkheid van het kopen van een hond zonder de verkoper en het gezelschapsdier in levenden lijve te hebben gezien, hoeft als zodanig niet problematisch te zijn. Ook wanneer de koper de verkoper en de hond niet heeft gezien, kan de hond onder de juiste omstandigheden zijn gehouden en kan de hond fysiek en mentaal gezond zijn. Daartegenover staat dat als de koper de verkoper en de hond wel heeft gezien, het nog steeds zo kan zijn dat de hond niet onder de juiste omstandigheden wordt gehouden en de hond fysiek en mentaal juist niet gezond is. In beide gevallen kunnen de dieren door slechte huisvesting en verzorging ziek zijn en door onjuiste socialisatie de rest van hun leven last hebben van mentale problemen zoals angsten of agressiviteit.
Het houden van een hond brengt verplichtingen met zich mee, waardoor de aankoop van een hond zorgvuldig overwogen moet worden. Honden hebben, net als alle andere dieren, een intrinsieke waarde. Elke verkoopmethode waarbij geen rekening wordt gehouden met deze intrinsieke waarde en geen rekening is gehouden met de fysieke en mentale gezondheid van het dier, keur ik af.
Het is daarom in alle gevallen van belang dat mensen zich goed oriënteren alvorens ze een hond aanschaffen. Er is voldoende informatie te vinden over waar men op moet letten bij de aanschaf van een hond op onder andere de website van de Dierenbescherming, het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG) en de Hondenbescherming.
Het LICG heeft, naast een puppychecklist, stappenplannen opgesteld over «herken de foute fokker» en «de aanschaf van een puppy via internet». Deze stappenplannen helpen een koper om malafide fokkers/handelaren te herkennen en te vermijden. Zolang mensen toch pups blijven kopen bij de foute fokkers en handelaren, blijft deze markt in stand.
Op de website van het LICG staat verder waar je aan moet denken voordat je een huisdier aanschaft. Vragen die aan de orde komen zijn: waarom wil ik een huisdier aanschaffen, past een huisdier bij mij en kan ik op een goede manier voor mijn huisdier zorgen?
Ook de NVWA is op verschillende platformen actief om de bewustwording rondom het aanschaffen van een hond te vergroten. Via de NVWA-website, sociale media (Twitter, LinkedIn, Facebook en Instagram), en via medewerking aan een reportage door NOSstories, is de NVWA actief in berichtgeving over de aanschaf van een hond en waarop gelet dient te worden.
Bent u op de hoogte van het feit dat er al sinds 2015, toen er zestig, deels zieke pups in beslag zijn genomen bij deze fokker, signalen zijn dat deze zich schuldig maakt aan fraude met hondenpaspoorten, het importeren van veel te jonge pups uit Oost-Europa en verwaarlozing?2
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Hoe vaak heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) sinds 2015 onaangekondigde inspecties uitgevoerd bij deze puppyhandelaar en wat waren hierbij de bevindingen?
De NVWA deelt geen gegevens over individuele bedrijven.
Herinnert u zich dat u, naar aanleiding van eerdere signalen van overtredingen bij deze fokker, stelde dat mensen zélf goed moeten controleren of een fokker wel te vertrouwen is? Zo ja, staat u nog steeds achter deze uitspraak?3
Ja, hier sta ik nog steeds achter. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 3.
Erkent u dat het controleren of een fokker te vertrouwen is, een stuk moeilijker wordt wanneer mensen een dier online bestellen en afhalen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de NVWA in maart 2020 vanwege het coronavirus is gestopt met het uitvoeren van controles bij fokkers van gezelschapsdieren en bovendien heeft aangekondigd dat alle beslissingen op handhavingsverzoeken tot medio 2021 worden uitgesteld?4
Naar aanleiding van de gestelde maatregelen vanuit het kabinet ten gevolge van COVID-19 in maart 2020, heeft de NVWA een afweging gemaakt welke werkzaamheden uitgevoerd moeten worden (bijvoorbeeld vanwege risico’s voor voedselveiligheid en/of volksgezondheid) en welke controles tijdelijk niet werden uitgevoerd. Bij het inrichten van toezicht tijdens de eerste maanden van de COVID-19-maatregelen is voorrang gegeven aan inspectiewerkzaamheden op het gebied van voedselveiligheid, volksgezondheid en ernstige dierenwelzijnsrisico’s. De controles bij fokkers van gezelschapsdieren zijn toen gestopt.
In 2020 zijn er wél controles uitgevoerd naar aanleiding van meldingen en signalen bij fokkers en handelaren van gezelschapsdieren. Er is overigens inmiddels een protocol opgesteld voor inspecties in huiselijke kring. Momenteel vindt er interne afstemming plaats over het protocol. Na instemming zullen ook inspecties na huiselijke kring weer worden opgepakt.
Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Wassenberg (PvdD) (Aanhangsel Handelingen II 2020–2021, nr. 1512)5.
Erkent u dat, zonder NVWA-toezicht en zonder signalen van bezoekers die rond kunnen kijken bij puppyhandelaars, u op geen enkele wijze kunt voorkomen dat deze situatie leidt tot ernstig dierenleed?
Het niet of minder inspecteren ter plaatse door de NVWA heeft tot gevolg dat het dierenwelzijn minder kan worden beschermd. Op het moment dat er sprake is van ernstig dierenleed en dierenmishandeling speelt naast de NVWA ook de politie een rol. De politie gaat ook tijdens deze pandemie door met handhaven.
Bij misstanden of twijfel over misstanden is het aangeraden om hiervan een volledige melding te doen bij de NVWA zodat er onderzoek kan worden gestart.
Dit laat onverlet dat naast de verantwoordelijkheid van de toezichthouder voor de handhaving ook de importeurs en de kopers hierin hun eigen verantwoordelijkheid hebben. Het feit dat Nederlandse consumenten honden afkomstig van malafide fokkers of importeurs kopen, is een aangelegenheid van deze kopers. Deze kopers kunnen met een goede oriëntatie vooraf helpen voorkomen dat de malafide handel in stand blijft.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat er naar schatting 80.000 puppy’s per jaar uit Oost-Europa worden gehaald om hier te worden verhandeld? Zo nee, om hoeveel dieren gaat het dan?5
Bureau Beke stelt in hun rapport «Zo ziek als een hond» (2019) dat het moeilijk is de exacte omvang van de internationale puppyhandel te achterhalen. Eerdere schattingen laten zien dat het hoogstwaarschijnlijk om tienduizenden puppy’s per jaar gaat die internationaal (en deels illegaal) worden verhandeld.
Kunt u bevestigen dat vanwege het coronavirus veel mensen op zoek zijn naar pups?6
Uit het huisdierenpopulatie-onderzoek dat brancheorganisatie Dibevo en de Nederlands Voedingsindustrie Gezelschapsdieren (NVG) jaarlijks laten uitvoeren, blijkt dat het huisdierbezit tijdens de coronacrisis flink is toegenomen.8
Welke stappen heeft u ondernomen om impulsaankopen van dieren te voorkomen?
Ik ben aan het onderzoeken of en hoe een verplichte bedenktijd voor de aanschaf van huisdieren bij kan dragen aan het terugdringen van het aantal impulsaankopen van dieren, mede ter uitvoering van uw motie (Kamerstuk 28 286, nr. 1009). Als dit is afgerond, wordt uw Kamer hierover bericht.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u in overleg met dierenasiels om hen bij te staan in de opvang van dieren die nu in een impuls in huis worden gehaald en op een later moment worden afgestaan? Zo nee, waarom niet?
De Dierenbescherming en Dierenlot, die beide direct in contact staan met dierenasielen in Nederland, geven aan dat het moeilijk in te schatten is of de in coronatijd aangeschafte huisdieren worden teruggebracht als mensen straks weer minder thuis zijn. Beide organisaties blijven in contact hierover met de aan hun gelieerde dierenasiels.
Gaat u een verbod instellen op de invoer van puppy’s uit fokschuren in Oost-Europa? Zo nee, erkent u dat u hiermee ernstig dierenleed faciliteert?
De handhaving van een verbod op de invoer van puppy’s van bepaalde fokkers in Oost-Europa is niet goed uitvoerbaar. Ik beschik niet over de mogelijkheid om fokkers in andere landen regelmatig te controleren.
Het naleven van de geldende regelgeving is een verantwoordelijkheid van die fokkers en de overheden van deze landen. Ook de importeurs hebben hierin hun verantwoordelijkheid te nemen, waarop de NVWA zal toezien. Nederlandse consumenten hebben in deze ook een verantwoordelijkheid. Kopers kunnen met een goede oriëntatie vooraf helpen voorkomen dat de malafide handel in stand blijft.
Ik richt mij op voorlichting aan (potentiële) kopers, op een sluitend I&R-systeem, op het verduidelijken van wat de juiste manier van houden van een pup zou moeten zijn en op de aanpak van het fokken van pups met ernstige aangeboren afwijkingen. Met het nieuwe identificatie en registratiesysteem (I&R) voor honden is het straks zichtbaar waar de hond vandaan komt en van wie de hond een chip en een paspoort kreeg. Samen met een aantal andere lidstaten wil Nederland aanbevelingen opstellen voor een geschikt systeem voor de identificatie en registratie van honden in de EU-lidstaten. Deze aanbevelingen zijn nog in ontwikkeling en zullen nog besproken worden met een aantal Oost-Europese EU-lidstaten. In aanvulling op het nieuwe I&R-systeem zal een besluit worden genomen over het opzetten van een DNA-databank en DNA-onderzoek om daarmee onder andere beter grip te krijgen op deze ongewenste handel.
Het blijft in alle gevallen van belang dat mensen zich goed oriënteren alvorens ze een hond aanschaffen.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het einde van deze week beantwoorden?
Het lukt vanwege afstemming niet de vragen eerder dan heden te beantwoorden.
De problemen die vuurwerk-ondernemers ondervinden bij het verkrijgen van voorfinanciering bij banken |
|
Roald van der Linde (VVD), Thierry Aartsen (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen bij voorfinanciering die vuurwerkondernemers ondervinden?1
De zorgen van ondernemers rondom voorfinanciering zijn in algemene zin bekend. Ik ben bekend met één concrete casus waarbij dit direct samenhing met (on)mogelijkheden voor voorfinanciering in relatie tot de vormgeving van de compensatieregeling.
Klopt het dat u op 16 december jl. antwoordde dat vuurwerk-ondernemers voor voorfinanciering gebruik zouden kunnen maken van de Kleine Kredieten Corona garantieregeling (KKC), Borgstellingskrediet MKB Corona (BMKB C), de Garantie Ondernemingsfinanciering corona (GO-C) of Qredits?
In mijn brief van 11 december 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de reguliere steunmaatregelen waar de vuurwerkbranche gebruik van kan maken, inclusief de door de rijksoverheid ondersteunde kredietmogelijkheden, zoals de KKC-regeling, BMKB-C, GO-C en Qredits.
Bent u bekend met de afwijzing die banken als ABN AMRO geven, omdat zij geen vertrouwen hebben in het toekomstige verdienmodel op vuurwerk in verband met het eenmalige verbod, waardoor zij geen krediet financieren?
Ik ben bekend met één concrete situatie waarin een vuurwerkimporteur aangeeft dat de ABN AMRO een beschrijving van de regeling vereiste voor een besluit. Toen dit speelde, kon de conceptregeling nog niet worden gedeeld. Een eerste concept van de regeling is op 18 januari 2021 aan de betreffende partij gecommuniceerd. Het is mij verder niet bekend dat deze eisen te maken hebben met het verdienmodel op vuurwerk vanwege het eenmalige verbod.
De branche is meerdere malen gevraagd om concrete voorbeelden, maar tot op heden is dit het enige voorbeeld dat mij bekend is.
Begrijpt u dat deze voorfinanciering noodzakelijk is om onder andere de kosten voor opslag en vervoer te kunnen betalen en gemaakte kosten te overbruggen?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstraat heeft nauw contact met de vuurwerkbranche. De branche heeft aangegeven dat zij in de meeste gevallen voor de externe transportkosten een regeling voor uitstel van betaling hebben kunnen treffen met de vervoerders. Na uitbetaling kunnen de voorschotten gebruikt worden om o.a. uitstaande betalingen voor extern ingehuurd vervoer te voldoen. In de kosten van het eigen vervoer wordt tegemoetgekomen via de verruimde Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW). Met betrekking tot de opslag zijn geen concrete situaties bekend waarin voorfinanciering een probleem is dat niet kan worden opgelost tot de uitbetaling van de voorschotten heeft plaatsgevonden.
Bent u op de hoogte van het feit dat deze ondernemers nu geconfronteerd worden met zeer hoge rentepercentages als gevolg van kredietoverschrijding door de gemaakte kosten en vanwege de achterblijvende vergoedingen van de overheid en het weigeren van banken om krediet te verlenen?
Er vindt regelmatig overleg plaats met de vertegenwoordigers van branche en daarover zijn tot nu toe, met uitzondering op mijn antwoord op vraag 3, geen signalen bekend.
Klopt het dat u pas in juni 2021 verwacht de ondernemers, die deze kosten nu moeten maken, een tegemoetkoming in de opslagkosten uit te keren?
Het streven is om zo snel mogelijk de regeling vast te stellen en uit te voeren, rekening houdend met de benodigde zorgvuldigheid en de mogelijkheid voor alle getroffen ondernemers om in gelijke mate een beroep hierop te doen. De uit het verbod voortgekomen regeling, de Tijdelijke subsidie vuurwerkverbod COVID-19 (TSVC-19), zal voorzien in steun bij activiteiten die nodig waren door het tijdelijke vuurwerkverbod, die specifiek zijn voor vuurwerkwinkels en niet ondervangen worden door het instrumentarium van de generieke steunmaatregelen (TVL/NOW). Daarnaast worden vuurwerkbedrijven gesteund bij de opslag van het niet-verkochte vuurwerk gedurende een jaar en de daarvoor gemaakte en te maken extra transportkosten.
Ik streef ernaar om de definitieve regeling op 29 maart vast te stellen en op 30 maart te publiceren. Van 31 maart tot en met 3 mei kunnen aanvragen worden ingediend, waarna RVO begin mei start met het uitkeren van de voorschotten. Het streven is om uiterlijk 1 juli 2021 alle voorschotten te hebben uitbetaald. De uitbetalingen vinden plaats na de sluiting van het loket, omdat anders mogelijk het subsidieplafond wordt overschreden en latere aanvragers geen subsidie kunnen ontvangen.
Hoe verwacht u dat ondernemers, die al meer dan een jaar geen inkomsten hebben ontvangen, deze kosten kunnen financieren, als de banken niet meewerken?
De vuurwerkbranche kan sinds december 2020 gebruik maken van de reguliere coronasteunmaatregelen, zoals de TVL en NOW-regelingen. De aanvullende regeling, de TSVC-19, vormt extra steun bij activiteiten die nodig waren door het vuurwerkverbod. Daarnaast worden vuurwerkbedrijven gesteund bij het opslaan van het niet-verkochte vuurwerk gedurende een jaar en de daarvoor gemaakte en te maken transportkosten.
Bent u op de hoogte van de problemen die met opslag kunnen ontstaan als de kosten hiervoor niet betaald kunnen worden?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstraat heeft nauw contact met de vuurwerkbranche, waaronder detailhandelaren en vuurwerkbedrijven. In dit contact zijn door de branche geen concrete probleemgevallen met betrekking tot de betaling van de opslagkosten van vuurwerk aan de orde gebracht. De TSVC-19 steunt in een tegemoetkoming voor de opslagkosten gedurende een jaar van het niet-verkochte vuurwerk.
Bent u bereid deze ondernemers op korte termijn een oplossing te bieden. Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
De opvolging van de processen die voor de TSVC-19 moeten worden doorlopen, is korter dan gebruikelijk en komt daarmee tegemoet aan de wens om de uitbetalingen aan de branche zo snel mogelijk te starten. Hier is ook nauw contact over geweest met de branche. De branche heeft op de eerder genoemde situatie na verder geen problematische casussen aangeleverd.
Zou het een mogelijkheid zijn om ook andere banken, zoals Handelsbanken, die wel welwillend zijn om financiering te verstrekken, gebruik te laten maken van de garantieregelingen voor banken?
Buitenlandse banken die in het bezit zijn van een EU-bankvergunning kunnen zich bij RVO laten accrediteren door een toelatingsprocedure te doorlopen. De garanties moeten wel altijd ten goede komen aan Nederlandse ondernemingen met substantiële activiteiten in Nederland. Handelsbanken kan dus desgewenst een accreditatie-aanvraag indienen en de procedure doorlopen.
Op welke manieren zou de overheid garant kunnen staan om banken de zekerheid te bieden om betreffende ondernemers te financieren en in welke mate bent u bereid om dat te doen?
De bestaande generieke garantieregelingen BMKB- en GO-regeling zijn toegankelijk voor de vuurwerkbranche. De BMKB voorziet in staatsgarantie op financieringen tot maximaal € 1,5 miljoen per onderneming. De GO biedt staatsgarantie op financieringen vanaf € 1,5 miljoen tot maximaal € 150 miljoen per onderneming. Ondernemers die getroffen zijn door COVID-19 kunnen aanspraak maken op de coronamodules van deze regelingen met hogere garantiepercentages en op de KKC-regeling (voor kleine kredieten tot € 50.000 per ondernemer). Ondernemers kunnen een kredietaanvraag indienen bij een geaccrediteerde bank en voor de KKC en de BMKB ook bij geaccrediteerde non-bancaire financiers. Ondanks de staatsgarantie blijft de afweging om ondernemers al dan niet te voorzien in voorfinanciering aan de financiers.
Kunt u in de tussentijd op korte termijn een voorfinanciering van de verwachte opslagkosten uitbetalen. Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder genoemd zal het RVO-loket tot en met 3 mei geopend zijn voor aanvragen. Vanwege het subsidieplafond kan de RVO pas na de sluiting beginnen met het uitkeren van de voorschotten. Eerdere voorfinanciering is niet mogelijk, omdat er een limiet is aan de subsidie waardoor latere aanvragers bij eerdere uitbetaling mogelijk geen subsidie meer kunnen ontvangen.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja, zie bovenstaande antwoorden.
Hulp aan Kroatië na de recente aardbevingen |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de zware aardbeving in het noorden van Kroatië van 29 december 2020 waarbij zeven doden en tientallen gewonden zijn gevallen?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het gebied sindsdien door meer dan vijftig naschokken met een magnitude boven de 3.0 is getroffen en ook dit veel schade heeft veroorzaakt?
Ja.
Wat kunt u vertellen over de huidige situatie in het getroffen gebied?
De aardbeving die op 29 december 2020 Kroatië trof had een kracht van 6.4, waarbij 7 dodelijke slachtoffers te betreuren zijn. Het kabinet leeft mee met de slachtoffers, hun families en de vele anderen die door de aardbeving en de naschokken geraakt zijn. De aardbeving veroorzaakte veel menselijk leed en materiële schade. Het gebied was bovendien al eerder getroffen door een aardbeving op 22 maart 2020. De Kroatische regio waar deze aardbeving plaatsvond, betreft een economisch achtergebleven gebied in Kroatië.
De meest recente grote naschok dateert van 13 februari 2021 met een kracht van 3.7. De aardbeving en de naschokken hebben een grote impact op de regio. Er is grote schade aan huizen en infrastructuur in de stad Petrinja en de omliggende steden. Gebieden zijn overstroomd en er zijn zinkgaten ontstaan. Enkele dijken zijn beschadigd. De Kroatische autoriteiten en diverse andere organisaties, waaronder het Kroatische Rode Kruis, zijn actief in het getroffen gebied. De prioriteiten hierbij zijn o.a. tijdelijk in onderdak voor ontheemden voorzien. Inmiddels zijn er 1262 containers gebouwd ter opvang van de ontheemde inwoners. Hier zullen er nog 300 bijkomen. Veel huishoudens zijn nog niet aangesloten op gas, water en licht. Volgens Kroatische mediaberichten ontbreekt er nu nog veilige huisvesting voor enige tientallen families.
Na de aardbeving kwam er snel internationale steun op gang. De reconstructie en herstel van de regio zal nog jaren in beslag nemen. Lidstaten of kandidaat-lidstaten van de Europese Unie die zijn getroffen door een natuurramp kunnen onder bepaalde voorwaarden financiële steun aanvragen uit het EU solidariteitsfonds. Kroatië ontving reeds 684 miljoen euro financiële steun voor wederopbouw vanuit het EU-solidariteitsfonds na de eerste grote aardbeving van 22 maart 2020. Kroatië kan n.a.v. de meest recente aardbeving eveneens steun aanvragen vanuit het EU-solidariteitsfonds, bovenop de bilaterale steun die Kroatië al ontvangen heeft. Het kabinet steunt het verlenen van financiële steun aan lidstaten bij natuurrampen en bij grote gezondheidscrises en draagt aan deze steun bij via de EU-begroting.
Klopt het dat er, een maand na de eerste zware aardbeving, nog steeds honderden gezinnen zonder dak boven hun hoofd leven in de steden Petrinja, Glina, Sisak en omliggende dorpen? Zo ja, mag daaruit geconcludeerd worden dat er nog steeds veel Kroaten hulpbehoevend zijn naar aanleiding van de aardbevingen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke contactmomenten zijn er geweest tussen het kabinet en de collega’s in Kroatië naar aanleiding van de aardbeving en wat hebben deze contactmomenten opgeleverd?
Na de aardbeving van 29 december heb ik aan mijn ambtgenoot, Minister van Buitenlandse Zaken Gordan Grlić-Radman, mijn medeleven betuigt met de slachtoffers en families die getroffen zijn door deze verschrikkelijke aardbeving. Minister Grlić-Radman verzocht mij op 7 januari 2021 per brief om materieel te doneren. De Kroatische hulpbehoefte kwam echter niet overeen met de voorraad. In overleg met het Ministerie van Defensie is proactief geïnventariseerd wat voor steun Nederland wel kon bieden. Hieruit kwam naar voren dat Defensie op korte termijn 80 à 120 specialisten van de Genie-eenheid kon leveren voor het bouwen van noodvoorzieningen in Petrinja en de omliggende getroffen steden. Dit voorstel is door de Nederlandse ambassade voorgelegd aan de Kroatische autoriteiten. De Kroatische autoriteiten gaven destijds echter aan geen behoefte te hebben aan deze specifieke steun die Nederland kon bieden
In een brief aan mijn ambtgenoot heb ik aangegeven dat Nederland klaarstaat om nieuwe mogelijkheden te bezien, mocht er in de toekomst nog een Kroatische hulpbehoefte ontstaan.
Herinnert u zich uw aanbod om Kroatië bij te staan bij het aanpakken van de nasleep van deze vreselijke ramp?
Ja.
Heeft Kroatië gebruik gemaakt van dit aanbod? Zo ja, welke specifieke hulp heeft Nederland Kroatië sindsdien geboden? En zo nee, staat dit aanbod nog?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u bereid contact op te nemen met de Kroatische autoriteiten om nogmaals kenbaar te maken dat Nederland de slachtoffers van de aardbeving niet is vergeten en bereid is steun te leveren indien gewenst?
Zie antwoord vraag 7.
Welke fondsen en middelen zou Nederland kunnen aanspreken om een bijdrage te leveren voor steun aan Kroatië?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u de Kamer een tijdslijn doen toekomen vanaf de aankondiging van het eerste coronasteunpakket tot heden, met daarin opgenomen de momenten van politieke besluitvorming omtrent een steunpakket, het moment waarop de aanvraag is ingediend bij de Europese Commissie, het moment waarop de Europese Commissie haar goedkeuring heeft verleend en het moment waarop de subsidieregeling is opgesteld voor aanvragen? Graag een uitsplitsing per (gewijzigd) steunpakket.
In de bijlage bij deze brief is een overzichtstabel toegevoegd.1
Kunt u aangeven wanneer er sprake is van significante verschillen in de goedkeuringstermijn wat hiervoor de reden is?
De Europese Commissie heeft in verband met de coronacrisis vanaf maart 2020 meer dan 380 beslissingen goedgekeurd voor meer dan 460 (COVID-19) nationale steunmaatregelen van de lidstaten. De Commissie spant zich tot het uiterste in om de aangemelde COVID-19-steunmaatregelen van de lidstaten zo snel mogelijk goed te keuren. Zoals uit het overzicht blijkt, is de doorlooptijd voor de goedkeuring van de openstelling van de TVL voor het eerste kwartaal van 2021 en de wijzigingen die met terugwerkende kracht zijn doorgevoerd in het vierde kwartaal van 2020 wat langer dan de eerste verzoeken tot goedkeuring. In december jl. heeft de Europese Commissie aangegeven ook nog andere verzoeken om COVID-19-goedkeuringen van andere lidstaten – die al eerder waren genotificeerd – te moeten behandelen.
Tevens bestond het verzoek waar in deze brief naar verwezen wordt uit een combinatie van wijzigingen. Dit betrof de goedkeuring voor de TVL Q1 2021 en de Evenementenmodule, maar ook goedkeuring voor de wijzigingen voor de TVL Q4 2020 die met terugwerkende kracht moesten worden doorgevoerd. Het ging daarbij om het ophogen van het subsidiepercentage en de toevoeging van de Voorraadvergoeding gesloten Detailhandel. Het maakte deze wijzigingsregeling en daarmee het verzoek vrij complex. De Commissie heeft tweemaal om extra informatie gevraagd. In plaats van een wijzigingsregeling waarin alleen staat wat er op dat moment wordt gewijzigd, vroeg de Commissie om een geconsolideerde regeling, waarin alle wijzigingen zijn verwerkt in de tekst. Daarnaast heeft de Commissie aanvullende vragen gesteld over deze geconsolideerde regeling. Bij de eerdere twee notificaties was dat niet nodig.
Klopt het dat de opening van de aanvraagperiode van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) 2021 is uitgesteld naar «de week van 15 februari»? Wat is hier de reden van? Wanneer is het verzoek voor goedkeuring voor de TVL Q1 2021 naar de Europese Commissie gestuurd?
Door samenloop van omstandigheden, hieronder in chronologische volgorde toegelicht, heeft de openstelling van de regeling vertraging opgelopen.
Op 11 december 2020 is in het informele traject met de Commissie een document gedeeld met daarin de beoogde gewenste aanpassingen van de regeling voor de TVL voor het eerste kwartaal van 2021 (de zogenaamde pré notificatie). Hierop heeft de Commissie reeds aangegeven niet in 2020 nog te zullen toekomen aan de goedkeuring van deze wijzigingsregeling. Het kabinet had echter op dat moment ook de regeling voor de TVL Q1 2021 nog niet gereed.
Op 18 december 2020 heeft het kabinet besloten tot de laatste wijzingen voor de TVL voor het eerste kwartaal van 2021, dit in verband met de aangekondigde strengere maatregelen (lockdown) met ingang van 15 december 2020. Aanvankelijk zou de regeling in de week van 21 december genotificeerd worden. In verband met de uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) op 22 december is dat niet gedaan om de gevolgen van de uitspraken eerst te kunnen bestuderen. Omdat de Commissie, zoals hierboven al aangegeven, had aangegeven hier in 2020 niet meer aan toe te zullen komen, is het officiële verzoek tot goedkeuring van de wijzigingen van de TVL voor Q1 op maandag 4 januari 2021 naar de Commissie gestuurd. Op 21 en op 29 januari heeft de Europese Commissie aanvullende vragen gesteld over de geconsolideerde versie. Op 9 februari is de goedkeuring van de Europese Commissie voor de TVL Q1 2021-regeling ontvangen, waarna de regeling op 12 februari in de Staatscourant is gepubliceerd en op 15 februari is geopend.
Wanneer werd het u duidelijk dat de goedkeuring van de Europese Commissie een flinke vertraging voor de openstelling van de TVL en dus voor ondernemers zou gaan opleveren?
Op 21 januari en vervolgens op 29 januari, toen de Europese Commissie op basis van de geconsolideerde versie nog aanvullende vragen stelde, waardoor duidelijk werd dat openstelling op de geplande 2 februari niet meer haalbaar was.
Welke acties heeft u ondernomen om deze vertraging te voorkomen of te verkorten? Heeft u op bestuurlijk niveau contact opgenomen met de Europese Commissie om dit proces te versnellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de uitkomst geweest van dit overleg?
Er is gedurende de tweede helft van januari continu contact geweest met de Europese Commissie, waarbij door de Commissie gevraagde informatie steeds zo snel mogelijk is aangeleverd. De ervaring leert dat bestuurlijke druk in dit stadium van de procedure – waarbij er al doorlopende contacten waren met de Commissie – weinig effectief is omdat al duidelijk was dat de Commissie zo snel als mogelijk tot een beslissing zou komen. De Commissie had op dat moment van veel lidstaten steunmaatregelen ter goedkeuring voorliggen. Na de vragen van 29 januari beantwoord te hebben, is op 9 februari goedkeuring van de Europese Commissie ontvangen en is de regeling 15 februari geopend.
Klopt het dat kleine ondernemers met minder dan € 3.000 vaste lasten en bedrijven niet zijnde midden- en kleinbedrijf (mkb) bij de geplande opening van de TVL Q1 2021 in de week van 15 februari geen goedkeuring en dus ook geen geld ontvangen? Moeten zij wachten tot medio maart tot hun aanvraag wordt goedgekeurd en zij dan pas steun ontvangen?
Het doel van het verlagen van de vastelastendrempel is om juist de kleine ondernemers ook in aanmerking te laten komen voor de TVL. Ik begrijp dat het dan vervelend is daar dan nog langer op te moeten wachten. Maar helaas is het niet mogelijk om eerder al de aanvraag goed te keuren en een voorschot te verlenen, zie daarvoor ook het antwoord bij vraag 7.
Waarom is het niet mogelijk om de TVL-regeling al eerder voor deze groep open te stellen? Welke consequenties volgen er wanneer er alvast een regeling wordt geopend zonder vooraf goedkeuring van de Europese Commissie? Bent u bereid om die te accepteren om zo toch deze ondernemers te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Steunmaatregelen (ook wijzigingen van de eerder goedgekeurde steunmaatregelen) van de lidstaten van de Europese Unie moeten eerst door de Europese Commissie worden goedgekeurd alvorens ze kunnen worden uitgevoerd. Dit staat in het EU Werkingsverdrag. Een uitzondering hierop zijn steunmaatregelen die onder een vrijstellingsverordening kunnen worden gebracht, maar het Tijdelijk steunkader COVID-19 is geen vrijstellingsverordening. De Europese Commissie toetst of de steunregelingen die de lidstaten notificeren voldoen aan de criteria in het toepasselijk EU steunkader en kan de steun dan verenigbaar verklaren met de interne markt. Het is niet toegestaan vooruitlopend op de goedkeuring van de Europese Commissie al voorschotten te verstrekken.
Het besluit om kleine ondernemers met minder dan € 3.000 aan vaste lasten tot de TVL toe te laten is op 9 februari jl. genomen middels het aannemen van de motie van het lid Gijs van Dijk over steun voor kleine ondernemers. Deze wijziging is vervolgens, samen met de andere aangekondigde voorstellen uit de brief van 21 januari 2021 (Uitbreiding economisch steun en herstelpakket, Kamerstuk 35 430, nr. 217), zoals het ophogen van het subsidiepercentage en de openstelling van de regeling voor niet-mkb-bedrijven, verwerkt in een wijzigingsregeling met het oog op notificatie bij de Commissie. Ook twee gerichte hardheidsclausules zijn toegevoegd, hierover wordt u de komende dagen nader geïnformeerd in een separate brief. Het goedkeuringstraject met de Europese Commissie over deze nieuwe wijzigingen is op 16 februari gestart, enkele vragen van de Commissie zijn beantwoord en de geconsolideerde aangepaste regeling is donderdag 25 februari aan de Commissie voorgelegd. Op 8 maart is het formele verzoek tot notificatie aan de Europese Commissie gestuurd. Vanuit mijn ministerie wordt aangedrongen op een spoedige behandeling, maar Nederland is niet de enige lidstaat met verzoeken tot goedkeuring van steunmaatregelen vanwege de coronacrisis.
Voor de TVL betekent dit de vierde keer dat de regeling, of een wijziging van de regeling, voorgelegd wordt aan de Europese Commissie. Op één van de nieuw in te voeren elementen van de wijziging van de regeling vooruitlopen op goedkeuring van de Commissie is in strijd met het EU Werkingsverdrag, hetgeen betekent dat de steun onrechtmatig wordt verleend. Dat brengt het risico met zich mee dat de onrechtmatige staatssteun met rente moet worden teruggevorderd bij de betreffende ondernemingen of dat er onrechtmatigheidsrente door de ondernemingen moet worden betaald. Mogelijk worden andere bedrijven die wachten op andere wijzigingen in een regeling nu of in de toekomst daardoor benadeeld.
Welke alternatieven zijn er om deze ondernemers toch op zeer korte termijn te helpen? Bent u bereid om voordat er goedkeuring van de Europese Commissie komt al voorschotten uit te betalen aan de groep ondernemers met minder dan € 3.000 vaste lasten en de niet mkb-bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk voorschotten uit te betalen omdat volgens de Algemene wet bestuursrecht subsidies alleen op grond van een wettelijk voorschrift mogen worden verstrekten. Tevens is, zoals hierboven aangegeven, vooruit lopen op goedkeuring van de Europese Commissie in strijd met het EU Werkingsverdrag. De voorgestelde wijzigingen zijn in de regeling verwerkt en, zoals bij vraag 7 aangegeven, met de Commissie gedeeld. Na bespreking met de Europese Commissie en beantwoording van hun vragen is op 8 maart het formele verzoek tot goedkeuring (notificatie) gestuurd.
Kunt u deze vragen voor opening van de TVL Q1 2021 in de week van 15 februari 2021 beantwoorden?
De regeling is reeds opengesteld op 15 februari jl. 12:00 uur.
Kunt u deze vragen separaat beantwoorden?
Ja.
De toegang van journalisten tot China |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat buitenlanders met een geldige Chinese verblijfsvergunning sinds enkele maanden weer toegang hebben tot China, ook na een tijdelijk verblijf in het buitenland?
Ja, dit betreft buitenlanders met een werkvisum, een visum voor gezinshereniging en voor dringende persoonlijke aangelegenheden.
Klopt het dat dit niet geldt voor journalistieke correspondenten, en dat de Chinese autoriteiten het deze groep niet toestaat om China weer in te komen na tijdelijk verblijf in het buitenland? Zo ja, wat vindt u van deze uitzondering voor journalisten?
Journalisten vallen inderdaad in een andere categorie visumhouders dan de onder vraag 1 genoemde groepen. Het kabinet betreurt het dat journalisten worden getroffen door de door China ingestelde reisrestricties en heeft de Chinese autoriteiten meerdere keren verzocht om deze reisbeperkingen op te heffen. Journalistiek is gebaat bij een snelle verslaglegging op de plek waar het nieuws zich afspeelt. Nederland heeft journalistieke professionals dan ook uitgezonderd van het EU-inreisverbod.
Hoeveel Nederlandse en Europese correspondenten met een verblijfsvergunning voor China ondervinden momenteel moeilijkheden bij het afreizen naar China om hun journalistieke werkzaamheden te hervatten?
Exacte aantallen zijn mij niet bekend. In elk geval betrof het één Nederlandse correspondent en meerdere andere Europese correspondenten. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft het verzoek om toegang tot China voor de Nederlandse correspondent verschillende malen onder de aandacht gebracht bij de Chinese autoriteiten. Dat verzoek is inmiddels ingewilligd en de betroffen correspondent is deze week teruggekeerd naar China.
Klopt het dat China, gezien het lage aantal coronabesmettingen, op de lijst van veilige landen staat van waaruit mensen in principe naar de Schengenzone kunnen reizen, maar alleen als China de beperkingen op inkomende Europeanen intrekt?1 Zo ja, op welke beperkingen doelt men hier? Wat betekent dit voor de huidige mogelijkheden voor Chinezen om toegang te krijgen tot de Schengenzone?
China is per 1 juli 2020 inderdaad uitgezonderd van het EU-inreisverbod omdat het epidemiologisch veilig wordt geacht ook niet-noodzakelijke reizen vanuit China naar de EU en de Schengenzone toe te staan. Hier is in Europees verband de voorwaarde van reciprociteit aan verbonden. Dit houdt in dat het inreisverbod voor niet-noodzakelijke reizen vanuit China pas wordt opgeheven wanneer China het inreisverbod voor niet-noodzakelijke reizen vanuit Europa opheft. Omdat China dit laatste vooralsnog niet heeft gedaan, blijft ook het Europese inreisverbod voor niet-noodzakelijke reizen vanuit China gelden. Op dit inreisverbod bestaan uitzonderingen voor essentiële reizigers waaronder voor journalistieke professionals, zodat deze essentiële reizigers ook nu nog naar Nederland kunnen reizen.
In hoeverre vinden er gesprekken plaats met China om deze beperkingen op te heffen? Hoe verlopen die gesprekken?
Bij diverse gelegenheden hebben gesprekken plaatsgevonden met de Chinese autoriteiten met het verzoek de beperkingen voor onder meer journalisten op te heffen. Hoewel de reisbeperkingen als zodanig niet zijn opgeheven, hebben de Chinese autoriteiten het wel mogelijk gemaakt dat de Nederlandse correspondent die door de beperkingen werd getroffen toch naar China kon terugkeren.
Bent u bereid om een extra inspanning te leveren om de toegang tot China voor journalistieke correspondenten te waarborgen? Zo ja, op welke wijze?
Zoals aangegeven gebeurt dit reeds. In contacten met de Chinese autoriteiten zal het kabinet aandacht blijven vragen voor de toegang van journalisten tot China.