Het onderzoek ‘Grenzeloze Verzorgingsstaat: De Gevolgen van Immigratie voor de Overheidsfinanciën’ |
|
Derk Jan Eppink (JA21) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Grenzeloze Verzorgingsstaat: De Gevolgen van Immigratie voor de Overheidsfinanciën»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit onderzoek gedegen en onafhankelijk is uitgevoerd?
Het is niet mijn rol om te beoordelen of wetenschappelijke studies al dan niet gedegen en onafhankelijk zijn uitgevoerd.
Heeft u er kennis van genomen dat Dr. Jan van de Beek concludeert dat de niet-westerse immigrant de Nederlandse begroting 50.000 tot 100.000 euro netto kost gedurende zijn of haar levensloop?
Ja.
Onderschrijft u de conclusies die dit onderzoek stelt, namelijk dat immigratie de Nederlandse begroting vierhonderd miljard euro heeft gekost gedurende de periode 1995–2019?
Ik heb kennisgenomen van deze conclusie. Ik kan deze conclusie niet bevestigen. De overheid houdt geen boekhouding bij van kosten en opbrengsten van groepen mensen in de samenleving, zoals Nederlanders, mensen met een migratieachtergrond, mensen met een (arbeids)beperking, 65+-ers of welke categorie dan ook. Mensen laten zich immers niet reduceren tot een simpele optel- en aftreksom langs de meetlat van de euro.
Wat opvalt is dat in het onderzoek uitsluitend wordt gekeken naar de directe baten voor de rijksbegroting. Dus wat een persoon zelf direct afdraagt in termen van loonbelasting, premies en BTW. Tegelijkertijd rekenen de onderzoekers wel veel kosten evenredig door naar immigranten. Zowel directe uitgaven (denk bijvoorbeeld aan toeslagen, belastingen, AOW of bijstand) als indirecte (zoals de kosten voor infrastructuur, openbaar bestuur, defensie of cultuursector). Door deze manier van kosten toerekenen zijn de meeste mensen met een migratieachtergrond netto-ontvanger, maar is ongeveer de helft van de mensen zonder migratieachtergrond dat ook. De onderzoekers negeren het bewust ingebouwde solidariteitsbeginsel in de begrotingssystematiek, hetgeen per definitie leidt tot netto (para)fiscale afdracht van hogere inkomens en netto (para)fiscale ontvangsten voor lagere inkomens. Ook bij de berekeningen rondom vergrijzing en immigratie hanteren de onderzoekers een heel smalle benadering: ze kijken alleen naar demografie en naar de directe uitkomsten voor de schatkist.
Bent u van mening dat de bovenstaande conclusies van dit onderzoek kunnen helpen adviseren bij het huidige asiel- en immigratiebeleid?
Beleid moet gestoeld zijn op kennis uit meer dan één enkel onderzoek. In algemene zin is het nuttig om een beter beeld te krijgen van de impact van migratie op de Nederlandse samenleving. Recent zijn naast de Staat van Migratie ook rapporten over demografische ontwikkeling van NIDI en CBS verschenen. Ze tonen aan dat er meer onderzoek nodig is.
Als u het niet eens bent met de conclusies van dit onderzoek, kunt u dan uw tegenargumenten, onderbouwd met berekeningen, geven op dit onderzoek?
Ik kan de conclusies van dit onderzoek bevestigen noch ontkennen, zie ook mijn antwoord op de vragen 2 en 4.
Bent u bereid de kosten van immigratie in kaart te brengen in het Belastingplan 2022 en de Miljoenennota 2022?
Nee, het is niet mogelijk om dit nog op te nemen.
Bent u bereid de kosten van immigratie op een ander moment in kaart te brengen door middel van een eigen onderzoek of door middel van een onderzoek bij een ander instituut of organisatie, en de Kamer hierover te informeren?
Nee, dat is niet aan de Minister van Financiën.
Antwoorden op eerdere vragen over het geweld in Chora in juni 2007 |
|
Jasper van Dijk |
|
Ank Bijleveld (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op vragen over geweldsinzet in Chora in juni 2007?1
Ja.
Voordat ik inhoudelijk in ga op deze vragen, hecht ik er belang aan te melden dat de Nederlandse militairen van Task Force Uruzgan (TFU) onder grote dreiging, met vastberadenheid, moed, beleid en ook met gevaar voor hun leven hebben gehandeld om de Taliban te stoppen, hen uit het gebied te verdrijven en executies onder de lokale bevolking te voorkomen. De commandant van de TFU maakte onder grote (tijds)druk de moeilijke keuze om te blijven en Chora te verdedigen. Hij deed dit op basis van de kennis en de inschattingen van toen en niet op basis van informatie achteraf. Ik heb respect voor de Nederlandse militairen die hebben gevochten in Chora en sta achter hun wijze van optreden. Aan Nederlandse zijde vielen hier een dodelijk slachtoffer en meerdere gewonden. Ik betreur het ten zeerste dat er tijdens de verdediging van Chora tegen de aanval door de Taliban ook burgerslachtoffers zijn gevallen.
Kunt u aangeven over wat voor details u geen uitspraken wilt doen vanwege de lopende rechtsgang?
Zoals bekend is de inzet van de krijgsmacht in Chora in juni 2007 thans onderwerp van een rechtszaak. Over details die in de rechtszaak nog onderwerp zijn van discussie of van beoordeling door de rechter, worden in het belang van de rechtsgang geen uitspraken gedaan.
Klopt het dat de door de pantserhouwitser in de nacht van 16 op 17 juni 2007 beschoten eerder vastgestelde doelen ook woonhuizen betroffen?
Ja. De doelen betroffen bekende en mogelijke posities van vijandelijke strijders. De Taliban gebruikte gebouwencomplexen, waaronder woonhuizen, als gevechtsposities. Zie voor een verdere duiding de beantwoording van vraag 28 in de antwoorden d.d. 5 juli 2021 van de Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Klopt het dat de pantserhouwitser in juni 2007 in Uruzgan, toen over een afstand van meer dan 30 kilometer werd gevuurd, dermate onnauwkeurig was dat een afgevuurde mortier doorgaans ergens in een gebied ter grootte van grofweg een voetbalveld landde? Zo nee, hoe zou u dit dan omschrijven?
Zie hiervoor de beantwoording van vraag 13 in de antwoorden d.d. 5 juli 2021 van de Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Kan gesteld worden dat de pantserhouwitser, zeker als een enkel schot wordt gevuurd, vrijwel standaard doel mist?
Nee. De pantserhouwitser (zoals alle artillerie systemen) is een indirect vurend wapensysteem. Dit betekent dat er voor de vuurleiding in beginsel gebruik wordt gemaakt van waarnemers, (optische) meetinstrumenten en gevechtsinlichtingen. Dit wapensysteem is bedoeld om een bepaald doel te neutraliseren door middel van de explosieve kracht en de scherfwerking van de verschoten granaat. Daarvoor hoeft niet per se exact op de doelcoördinaat gevuurd te worden, maar wel in de directe nabijheid omdat de straal van uitwerking van de granaat beperkt is. Om ongewenste nevenschade te beperken wordt altijd een analyse gemaakt van de omgeving van het doel (de zogenaamde Collateral Damage Estimate).
Ik nodig de leden van de Vaste Kamercommissie Defensie uit om een werkbezoek af te leggen aan het Vuursteuncommando, de eenheid waarbij de pantserhouwitser is ingedeeld. Onze militairen informeren de Kamerleden graag over de werking, de technische specificaties en de wijze van optreden van de pantserhouwitser. Ik verwijs hierbij eveneens naar de Kamerbrief van 4 juni jl. over de uitvoering van de motie Van den Nieuwenhuijzen (Kamerstuk 35 570 X, nr. 101).
Moet de informatie over de waarschijnlijke foutlengte (WFL) en de waarschijnlijke foutbreedte (WFB) van de pantserhouwitser zo gelezen worden dat 25 procent van de afgeschoten mortieren landt binnen de WFL van 90 meter en de WFB 16 meter? Zo nee, hoe dan?
Nee, 50% van de schoten landt binnen de WFL van 90 meter en binnen de WFB van 16 meter, waarbij niet voorspeld kan worden of het schot voor of achter het doel ligt (25% voor het doel en 25% achter het doel).
Klopt het dat een aanzienlijk deel van de mortieren tot ontploffing komt buiten de WFL van 90 meter en de WFB 16 meter? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
50% van de granaten valt binnen de WFL van 90 meter en WFB van 16 meter. Zie tevens vraag 6. Daar wordt in de CDE rekening mee gehouden. (zie vraag2.
Kunt u toelichten wat u ermee bedoelt dat rekening is gehouden met de foutmarge van de pantserhouwitser en de eventuele nevenschade die dit kan veroorzaken? Hoe is hier concreet rekening mee gehouden?
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds de schoten die gedurende de nacht van 16 op 17 juni 2007 zijn afgegeven op vooraf vastgestelde doelen en anderzijds de vuursteun die de pantserhouwitser tijdens verschillende gevechtscontacten aan eigen troepen heeft geleverd in de periode van 15 tot 20 juni 2007.
In het eerste geval zijn de doelcoördinaten zo gekozen dat nevenschade onwaarschijnlijk was, veelal door doelen in het open terrein te kiezen. In het tweede geval werden de doelcoördinaten aangegeven door artilleriewaarnemers ter plaatse, die zelf zicht op de doelen hadden. Hun beoordeling van een aanvraag om vuursteun van de pantserhouwitser ging in beginsel steeds vergezeld van een inschatting van de mogelijke nevenschade in relatie tot het aangevraagde vuursteunmiddel. De pantserhouwitser werd alleen ingezet als de uitwerking van de afgevuurde granaat niet geacht werd te leiden tot onaanvaardbare nevenschade.
Hoeveel huizen zijn door Nederland als doelwit geïdentificeerd en bevuurd in de strijd om Chora?
Van 15 tot 20 juni 2007 zijn tijdens de strijd om Chora verschillende gebouwencomplexen beschoten. Het is niet exact bekend hoeveel complexen er zijn beschoten door de pantserhouwitser, vliegtuigen, boordwapens van voertuigen en draagbare wapens. Evenmin is duidelijk hoeveel van die complexen ten tijde van de gevechten daadwerkelijk als woonhuis werden gebruikt.
Kunt u aangeven hoe groot het door de Task Force Uruzgan (TFU) als militair doel aangemerkte gebied was dat naar uw opvatting zonder directe waarneming bevuurd mocht worden? Hoeveel vijandige strijders en hoeveel burgers verbleven (naar schatting) in dit gebied toen het gebombardeerd werd?
Na het besluit om Chora te behouden, maakte TFU een plan om de inzet van het luchtwapen en de vuursteun gecoördineerd te laten plaatsvinden. Op basis bekende posities van de Taliban werd een engagement area voor de pantserhouwitser ingesteld. Deze werd zowel in de planning als de uitvoering gebruikt om die lucht- en vuursteun te deconflicteren. De engagement area mat één bij drie kilometer. De omvang van het gebied waarin 29 doelen door de pantserhouwitser zijn bevuurd met 32 granaten is bij benadering 1,6 vierkante kilometer groot. Het aantal vijandige strijders en burgers dat zich in dit gebied bevond is niet bekend.
Klopt het dat het door de Task Force Uruzgan (TFU) als militair doel aangemerkte gebied, juridisch gezien, in zijn geheel bevuurd mocht worden, aangezien het tot militair doelwit was bestempeld?
Bij de ratificatie van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève heeft Nederland, net als meerdere landen, een verklaring afgelegd dat bij de toepassing van artikel 52, tweede lid, van dat Protocol, ook een gebied als militair doelwit kan worden aangemerkt. Voorwaarde daarbij is dat het gebied voldoet aan de criteria van artikel 52, tweede lid, voor de beoordeling of een object een legitiem militair doelwit is. Hieruit volgt dat de zogenoemde engagement area in principe in zijn geheel beschoten mocht worden, zij het met in achtneming van andere voorwaarden voor de inzet van zware wapensystemen, zoals de verplichte inventarisatie van mogelijke nevenschade.
Is er achteraf een onafhankelijke toetsing geweest of terecht een beroep op zelfverdediging is gedaan in de strijd om Chora? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 37 van de Kamervragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466), zijn de gebeurtenissen rondom de verdediging van Chora kort na afloop van de gevechtshandelingen niet alleen door het Ministerie van Defensie zelf onderzocht (via het After Action Report en de After Action Review), maar ook door de NAVO, de Verenigde Naties en de Afghaanse mensenrechtencommissie. Tot slot heeft het Openbaar Ministerie, zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 30 en 31 van dezelfde Kamervragen, kennisgenomen van de (onderzoeks-)rapporten van voornoemde organisaties. Het Openbaar Ministerie heeft op basis van deze stukken geen aanleiding gezien tot het instellen van een nader onderzoek.
Heeft Nederland ook op andere momenten in Afghanistan, al dan niet met een beroep op zelfverdediging, gebombardeerd zonder direct zicht op het doel? Zo ja, hoe vaak en wanneer?
Er is altijd op een of andere wijze waarneming op of anderszins informatie over de locatie van een aangegrepen doel (geweest) op basis waarvan wapensystemen met indirecte richting dat doel bevuren.
Wilt u navraag doen bij Australië of, en zo ja waarom, dat land striktere instructies hanteerde omtrent de inzet van geweld en de bescherming van burgers? Zo nee, waarom wilt u deze moeite niet doen?
Het kabinet wil zich verantwoorden over de uitvoering van het politieke mandaat dat Nederland heeft gekregen. Australië heeft een eigen overweging gemaakt en het is niet aan het kabinet om deze met elkaar te vergelijken.
Wilt u Australië vragen of het klopt dat militairen van dat land herhaaldelijk niet in staat bleken te bevestigen of er überhaupt vijandige strijders aanwezig waren op plaatsen waar Nederlandse militairen hebben gevochten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Wilt u bij de NAVO erop aandringen dat relevante documenten van het bondgenootschap over de strijd in Chora in juni 2007 gederubriceerd worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, de derubricering van bedoelde documenten is strijdig met het NAVO-beleid op dit gebied.
Wilt u erom verzoeken dat het rapport van de commandant van ISAF (COMISAF) met de Kamer gedeeld kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Is er een uitzondering opgenomen in het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève op de bepaling dat niet onderscheidende aanvallen verboden zijn? Hoe wordt een niet onderscheidende aanval hier gedefinieerd?
Zoals aangegeven in artikel 51, vierde lid, van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genéve, worden niet-onderscheidende aanvallen gedefinieerd als:
en die derhalve in alle genoemde gevallen naar hun aard, militaire doelen en burgers of burgerobjecten zonder onderscheid kunnen treffen.
Het vijfde lid van datzelfde artikel geeft aan dat niet-onderscheidende aanvallen onder andere bestaan uit:
Het Protocol bevat geen uitzonderingen op deze bepalingen. Bij de ratificatie van het Protocol heeft Nederland twee verklaringen afgelegd met betrekking tot deze bepalingen. Daarin is aangegeven dat het begrip «militair voordeel» moet worden uitgelegd als het voordeel van de aanval als geheel en niet moet worden beoordeeld op basis van geïsoleerde of specifieke onderdelen van die aanval. Ook is daarin aangegeven dat bij het plannen, beslissen of uitvoeren van een aanval, commandanten hun beoordeling dienen te maken op basis van alle bronnen van informatie die op dat moment tot hun beschikking staan.
Tot slot heeft Nederland bij de ratificatie van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève, net als meerdere landen, een verklaring afgelegd dat bij de toepassing van artikel 52, tweede lid, van dat Protocol ook een gebied als militair doelwit kan worden aangemerkt. Voorwaarde daarbij is dat het gebied voldoet aan de criteria van artikel 52, tweede lid, voor de beoordeling of een object een legitiem militair doelwit is.
Kunt u nader ingaan op de verwachting aan Nederlandse kant wat gebeurd zou zijn als Chora niet was verdedigd en lokale tegenstanders het gebied hadden overgenomen? Denkt u dat dan honderden mensen, waaronder veel burgers, gedood zouden zijn? Zo ja, waarop is uw verwachting dan gebaseerd? Is dat gebaseerd op patronen na eerdere gebiedsuitbreiding door bijvoorbeeld de Taliban in Afghanistan?
Uw Kamer is in de brieven van 24 september 2007 en van 5 juli jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 272 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466) geïnformeerd over de verwachting aan Nederlandse kant. De commandant van de Task Force Uruzgan (TFU) is onder de onmiddellijke dreiging van de aanval op Chora niet in de gelegenheid geweest onderzoek te (laten) doen naar patronen van eerdere gebiedsuitbreiding door bijvoorbeeld de Taliban in Afghanistan.
Had u, voordat Chora door Nederland gebombardeerd werd, aanwijzingen dat niet alle burgers uit het gebied waren vertrokken? Zo ja, welke?
TFU heeft via de Afghaanse autoriteiten en de stamleider in het gebied acties ondernomen om de burgerbevolking te waarschuwen en aan te geven het doelgebied te verlaten. Met het oog op de onmiddellijke dreiging is het voor TFU niet mogelijk geweest om met eigen middelen het doelgebied in te gaan om de bevolking te waarschuwen. De AIHRC en UNAMA kwamen tot de conclusie dat TFU – gegeven de zeer moeilijke omstandigheden – zich sterk heeft ingespannen om de burgerbevolking voorafgaand aan de verdediging van Chora te waarschuwen. Achteraf werd bekend dat een deel van de bevolking geen gehoor kon of wilde geven aan de oproep om het gebied te verlaten. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd in de brieven van 24 september 2007 en van 5 juli jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 272 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Gegeven de omstandigheden was het voor TFU niet mogelijk om meer zekerheid te verkrijgen dat de burgerbevolking het doelgebied verlaten had dan met het bericht van de stamleider
Hoe is het mogelijk dat velen in Chora niet op tijd gewaarschuwd zijn, zoals de Afghan Independent Human Rights Commission (AIHRC) en de United Nations Assistance Mission in Afghanistan (UNAMA) hebben gedocumenteerd?
Zie antwoord vraag 20.
Is gecontroleerd of burgers uit het gebied vertrokken voordat het gebombardeerd werd? Klopt het dat er allerlei mogelijkheden waren om stromen vluchtelingen waar te nemen uit de lucht? Zijn die vluchtelingenstromen waargenomen?
Zie antwoord vraag 20.
Hoe is het mogelijk dat inlichtingenrapportages melden dat er 100 tot 150 vijandelijke strijders zijn omgekomen maar in alle andere onderzoeken lagere aantallen zijn geconstateerd, eerder zo’n 60 tot 70 doden, waaronder ook veel burgerdoden? Waarop is dit aantal van 100 tot 150 gedode strijders gebaseerd? Kan dit inlichtingendocument, uiteraard geanonimiseerd en desgewenst vertrouwelijk, met de Kamer gedeeld worden?
De vraag spreekt van 100 tot 150 vijandelijke strijders. Dit aantal werd ook genoemd in de eerdere Kamervragen over dit onderwerp (kenmerk 2021Z04889). In de eerdere beantwoording is per abuis het aantal uit de vraag herhaald en is gesteld dat «uit inlichtingenrapportages is gebleken dat er 100 tot 150 vijandelijke strijders zijn omgekomen» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466 van 6 juli jl.). Het after action report van commandant TFU meldt echter 150 tot 200 gedode vijandelijke strijders. Daarbij staat benoemd dat dit aantal is gebaseerd op «definitive intell reporting received». Dit rapport is eveneens op 6 juli jl. met de Kamer gedeeld.
Is er enige onafhankelijke bevestiging dat 100 tot 150 vijandelijke strijders zijn gedood? Zo ja, wat zijn dit voor bronnen?
Zie antwoord vraag 23.
Waarom worden in documenten vijandige strijders vaak Opposing Militant Forces (OMF) genoemd en niet Taliban? Klopt het dat er enige mate van onzekerheid is over het precieze karakter van de vijandige strijders in Chora in juni 2007?
De Taliban is een heterogene groepering met een mobiele kern waar lokale strijders zich vaak tijdelijk bij aansluiten. De harde kern van de Talibanstrijders kwam vaak van buiten de provincie of zelfs uit het buitenland. Handlangers en sympathisanten namen vaak tegen betaling, uit opportunisme of onder dwang de wapens op tegen de Afghaanse overheid en de coalitietroepen. Ook vormden lokale conflicten een bron van geweld. Er was daardoor een diversiteit aan gewapende groeperingen in Afghanistan – en dus ook in Uruzgan – actief.
Omdat het tijdens of na een dreigende situatie of een gevecht niet altijd mogelijk is om te bepalen tot welke groepering de tegenstander behoort, worden – naar algemeen militair gebruik – in rapportages generieke omschrijvingen gebruikt om de tegenstander te beschrijven; OMF is er hier één van.
Was het tijdens de missie in Uruzgan gebruik dat «rules of engagement» konden worden losgelaten in geval van een «aanval» door vijandige strijders, zodat meer handelingen toegestaan waren? Zo nee, welk kader was dan van toepassing in geval van een aanval door vijandige strijders?
Alle rules of engagement voor alle militaire operaties bevatten een bepaling waarin wordt aangegeven dat het recht op zelfverdediging voorrang heeft boven de rules of engagement.
Hoeveel munitie is van Nederlandse kant ingezet in juni 2007 in Chora?
Zie voor het antwoord op deze vragen de beantwoording van vraag 23 in de antwoorden d.d. 5 juli 2021 van de Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Hoeveel ongeleide bommen/raketten zijn afgeworpen of afgeschoten in juni 2007 in Chora?
Zie antwoord vraag 27.
Hoeveel 81 mm mortieren zijn verschoten? Hoeveel ervan troffen het exacte doelwit?
Zie antwoord vraag 27.
Aan welke schattingen van het aantal aanwezige vijandelijke strijders in Chora werd in juni 2007 de meeste waarde gehecht, en waarom?
Een nauwkeurige schatting van het aantal strijders dat zich in de regio bevond kan niet worden gemaakt. De inschattingen en appreciaties in inlichtingenrapportages liepen uiteen van 300 à 350 tot 800 à 1.000 strijders. TFU hield in de planning en besluitvorming van de verdediging van Chora rekening met aanzienlijke tegenstand vanuit de Taliban om het doel van de operatie te behalen en het risico voor de eigen troepen te minimaliseren.
Zie verder het antwoord op vraag 26 in de Kamerbrief van 5 juli jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Hoeveel vijandige strijders zijn daadwerkelijk waargenomen in juni 2007 in Chora? Klopt het dat dit (vooral) een enkele visuele bevestiging betreft, van tientallen mogelijke strijders?
Dit aantal is niet na te gaan. Inderdaad zijn er op verschillende tijdstippen medio juni enkele keren tientallen OMF geobserveerd. Destijds is door verschillende eenheden en met verschillende middelen activiteit van vijandelijke strijders waargenomen in Chora. Er is echter geen totaaltelling bekend van het aantal strijders dat zich in juni 2007 bevond in het district Chora en daadwerkelijk werd waargenomen door de TFU of bondgenootschappelijke eenheden.
Wat acht u een waarschijnlijke schatting van het aantal burgerdoden dat is gevallen in Chora in juni 2007? Wat acht u een waarschijnlijk aandeel wat betreft Nederlandse verantwoordelijkheid voor deze doden?
Uw Kamer is op 24 september 2007 (Kamerstuk 27 925, nr. 272) geïnformeerd over de schatting van het aantal burgerdoden. Van de slachtoffers is niet vast te stellen of dit het gevolg was van acties van de Taliban of van de coalitietroepen. Hierover is uw Kamer op 5 juli jl. geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2812, aldaar bijlage 9 bij de beantwoording van vraag 29).
Hoeveel gewonden zijn er precies aan Nederlandse kant gevallen, als gevolg waarvan zijn zij gewond geraakt en wat was de aard van de verwondingen?
Bij de verdediging van Chora zijn drie Nederlandse militairen als direct gevolg van gevechtshandelingen fysiek gewond geraakt. Zij raakten lichtgewond bij het mortierincident waarbij een andere Nederlandse militair om het leven is gekomen.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse luchtaanvallen in Chora ook aan ISAF gelieerde Afghaanse strijders hebben gedood? Zo ja, hoeveel? Wat is uw beeld hiervan?
Nee. Vast staat dat tijdens de verdediging van Chora geen Afghaanse militairen zijn omgekomen.
Is er, aangezien het AIHRC / UNAMA rapport naar de gevechten in Chora «preliminary» was waardoor allerlei conclusies niet definitief getrokken konden worden, later nog aanvullend onderzoek gedaan door een of beide organisaties? Zo nee, waarom niet?
Het eindrapport van het onderzoek door AIHRC en UNAMA is met de bijbehorende conclusies als bijlage 7 bij het antwoord op vraag 29 verstuurd met de antwoorden d.d. 5 juli 2021 van de Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Klopt het dat 10.000 dollar is uitgekeerd vanwege de verwoesting van een complete qualagroep en moskee, waarbij onder meer 18 doden werden gerapporteerd? Was dit – enkel honderden dollars voor een dode – min of meer een standaardbedrag?
Het klopt dat dit bedrag is uitgekeerd. Het betalen van onverschuldigde tegemoetkomingen is een discretionaire bevoegdheid, waarbij zowel het bedrag als de opportuniteit per geval wordt beoordeeld.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op vragen over een artikel in dagblad Trouw waarin een veteraan onthult mogelijk verantwoordelijk te zijn voor burgerdoden in Uruzgan?2
Ja.
Kunt u de gevonden interne rapportage die overeenkomsten zou hebben met het gemelde voorval met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ik wacht met het verstrekken van rapportages tot het onderzoek van het OM is afgerond. Op 19 mei jl. is uw Kamer hier al over geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2812).
Wordt in dit document melding gemaakt van beschieting van (mogelijke) burgerdoelen met (mogelijk) burgerslachtoffers als gevolg?
Zie antwoord vraag 38.
Hoe vaak is tijdens de missie in Uruzgan een beroep gedaan op de Tigershark drone, bijvoorbeeld om een «battle damage assessment» uit te voeren? Hoe vaak is zo’n verzoek afgewezen?
De Tigershark was geen Nederlands inzetmiddel, maar stond ter beschikking van een coalitiepartner. Het is niet bekend hoe vaak Nederland heeft verzocht om ondersteuning van de Tigershark.
De sancties tegen Cuba. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de demonstratie in Havana, Cuba tegen de economische crisis en het tekort aan geneesmiddelen waaronder Cuba lijdt?
Ja. De demonstraties richtten zich behalve op de schaarste en het tekort aan medicijnen, ook op het gebrek aan rechten en vrijheden voor de Cubaanse bevolking.
Welke invloed heeft het Amerikaanse embargo volgens u op deze twee crises?
De Amerikaanse sancties hebben geen betrekking op de export van voedsel, medicijnen en in beginsel op medische apparatuur vanuit de VS naar Cuba. Naast het Amerikaanse embargo, zijn vooral het gebrek aan economische hervormingen en de nadelige effecten van de coronacrisis op het toerisme van invloed op de economische crisis waar Cuba zich in bevindt. Bovendien speelt daarbij ook de bovengenoemde politieke crisis over het gebrek aan vrijheden en rechten van de bevolking.
De laatste weken is het aantal COVID-besmettingen op Cuba hard gestegen. De Cubaanse regering heeft besloten af te zien van het importeren van in het buitenland geproduceerde COVID-vaccins en heeft zich ook niet ingeschreven voor COVAX. Het vertrouwt op de eigen (kandidaat-)vaccins.
Bezien de Nederlandse positie tégen het economische, commerciële en financiële embargo, zoals tot uiting komt in de sinds 1992 jaarlijkse stemming over een resolutie hieromtrent bij de Algemene Vergadering van de VN, welke maatregelen kan Nederland nemen om aan deze jaarlijks aangenomen resolutie politieke gevolgen te geven?
Nederland steunt met andere Europese lidstaten de hier genoemde VN-resolutie. Nederland en andere EU-lidstaten zijn tegen de onwenselijke gevolgen van de extraterritoriale werking van sancties van derde landen. Dit is ten aanzien van Cuba specifiek vastgelegd in de EU-antiboycotverordening (Verordening 2271/96)1. Opvolging hiervan geschiedt voornamelijk in EU-verband, o.a. via de Overeenkomst inzake Politieke Dialoog en Samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten enerzijds, en de Republiek Cuba anderzijds. Waar relevant worden ook in bilaterale contacten van Nederland met de VS en Cuba, de Nederlandse bezwaren tegen het embargo uitgesproken.
Is Nederland bereid politieke opvolging te geven aan de aangenomen VN-resoluties door dergelijke maatregelen te nemen? Waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben er, sinds het uitbreken van de coronapandemie, situaties plaatsgevonden waarin Nederland of in Nederland gevestigde bedrijven op enigerlei wijze hebben bijgedragen aan het Amerikaanse embargo tegen Cuba? Hoe kan de Nederlandse regering dergelijke situaties bestrijden, dan wel voorkomen?
In de praktijk kan het zo zijn dat bedrijven investeringen in, en transacties met Cuba vermijden, vanwege mogelijke financiële consequenties. Bij de keuze om geen zaken te doen met Cuba spelen meerdere factoren mee, zoals commerciële overwegingen en relevante wet- en regelgeving, waaronder sancties. De Europese antiboycotverordening verbiedt Europese bedrijven om gevolg te geven aan een aantal specifieke Amerikaanse sancties tegen Cuba, zoals benoemd in de bijlage daarvan.
Wat kan Nederland doen om het Cubaanse volk te hulp te schieten bij de crises waarin het land verkeert? Is Nederland bereid hulp te verlenen aan Cuba? Zo ja, kunt u uitwijden over welke hulp Nederland bereid is te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Cuba ontvangt geen bilaterale hulp zoals de partnerlanden van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Nederland draagt echter aanzienlijk bij aan activiteiten van VN-organisaties zoals de FAO en UNDP en maatschappelijke organisaties, die in Cuba actief zijn. Daarnaast lopen er in Cuba verschillende EU-programma’s, die zich richten op gezondheidszorg, klimaat en versterking van lokaal bestuur. Daarmee draagt Nederland indirect bij aan de hulp aan het Cubaanse volk.
Bent u bereid om met de Cubaanse regering in gesprek te treden om te bezien waar Nederland verder te hulp kan schieten om de Cubanen door de moeilijke coronaperiode te helpen? Zo nee, waarom niet?
Als reeds aangegeven, krijgt het Nederlandse Cuba-beleid met name vorm binnen de Europese Unie en de hierboven genoemde Overeenkomst inzake Politieke Dialoog en Samenwerking. In het kader van deze overeenkomst worden periodieke dialogen georganiseerd op een groot aantal terreinen.
Op 29 juni jl. heeft de Europese Unie een Verklaring afgegeven over de situatie in Cuba na de protesten van 11 juli. Daarin uit de Unie o.a. haar zorgen en wordt de Cubaanse regering opgeroepen gehoor te geven aan de wensen van het Cubaanse volk voor meer vrijheid en rechten en voor economische en politieke hervormingen. Ook geeft de Unie aan klaar te staan om alle inspanningen te leveren ter verbetering van de levensomstandigheden van Cubanen via bovengenoemde Overeenkomst inzake Politieke Dialoog en Samenwerking.
Misleidende praktijken van Multi-level marketing (MLM) bedrijven |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de Radar-uitzending van 1 juli 2021 over Multi-level marketing (MLM)?1
Ja.
Vindt u het ook zorgwekkend dat mensen gouden bergen worden beloofd via Multi-level marketing, maar ondertussen veel geld verliezen door deze misleiding?
Multi-level marketing (MLM) is een vorm van marketing waarbij de koper van een product in veel gevallen het recht verwerft om zelf ook bepaalde producten te verkopen. Daarmee kan hij een bonus, een provisie of een percentage van de omzet ontvangen. Dit dient om de verkoop van de betreffende producten te bevorderen en is derhalve onderdeel van het verkoopsysteem.2 Voor zover MLM gebruikt wordt als methode om producten te verkopen, is dat toegestaan. Bedrijven die dergelijke verkoopmethoden hanteren, moeten zich houden aan de geldende wet- en regelgeving, waaronder afdeling 3a van titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek betreffende oneerlijke handelspraktijken. De regels over oneerlijke handelspraktijken zijn van toepassing als de koper een consument is en niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Dat kan het geval zijn wanneer hij de producten uitsluitend afneemt voor eigen gebruik. Het is bedrijven op grond van de regels betreffende oneerlijke handelspraktijken niet toegestaan om consumenten onduidelijke, onvolledige of misleidende informatie te geven over de belangrijkste kenmerken van een product of dienst. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet toe op de naleving van deze regels.
Bent u bekend met studies dat mensen door MLM meer investeren dan dat zij er aan verdienen?
Ja, ik ben bekend met het onderzoek waar in de uitzending van Radar aan wordt gerefereerd.3 Dit onderzoek gaat onder andere in op de werkwijze van een aantal MLM-bedrijven en het belicht de werking van distributeursnetwerken.
Is er voldoende kennis bij Autoriteit Consument & Markt (ACM) om de misleidende praktijken van MLM aan te pakken? Welke maatregelen neemt de ACM op mensen voor te lichten of te waarschuwen tegen MLM? Hoe kan het zo zijn dat er op de ACM-website niets te vinden is over MLM?
Als de koper een consument is, gelden de regels van afdeling 3a van titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek betreffende oneerlijke handelspraktijken. De ACM ziet toe op de naleving hiervan. Via ACM ConsuWijzer informeert de ACM consumenten over hun rechten en over hoe zij misleidende verkoopmethoden (oneerlijke handelspraktijken) kunnen herkennen. Als een bedrijf een oneerlijke handelspraktijk pleegt, kunnen consumenten dit melden via ACM ConsuWijzer. Onder andere op basis van meldingen van consumenten kunnen de experts van ACM besluiten nader onderzoek te doen naar een bepaald bedrijf of naar een bepaalde branche. Als daar aanleiding toe is, kan de ACM handhavend optreden en een boete opleggen. De ACM merkt op dat er gemiddeld genomen zeer weinig meldingen over MLM-bedrijven worden ontvangen. Dit verklaart waarom er op de website van ACM ConsuWijzer geen berichten zijn geplaatst over MLM.
Hoe vaak heeft de ACM opgetreden tegen MLM-bedrijven? Staat het Amerikaanse bedrijf Valentus bijvoorbeeld al op het vizier van de ACM en is tegen dit bedrijf al opgetreden?
De ACM is onafhankelijk in haar toezicht en doet geen mededelingen over lopende of eventueel te starten onderzoeken. Zoals opgemerkt in het antwoord op vraag 4, ontvangt de ACM gemiddeld genomen zeer weinig meldingen over MLM-bedrijven. Er zijn geen handhavingsacties van de ACM tegen MLM-bedrijven te melden.
Bent u verder bekend dat producten die via MLM met onjuiste medische claims worden verkocht?2 Zijn deze MLM-praktijken inmiddels aangepakt?
Ja, ik ben hiermee bekend. Het gebruik van medische claims is verboden bij het verkopen en aanprijzen van levensmiddelen. Wanneer producten worden aangeboden, voorzien van onjuiste medische claims, dan kan de toezichthouder, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), handhavend optreden. In juli 2020 heeft de NVWA bijvoorbeeld geconstateerd dat bepaalde claims rond de verkoop van oliën die een geneeskrachtige werking zouden hebben misleidend zijn en dus verboden waren. Als gevolg hiervan hebben verkopers van één de meest voorkomende oliemerken diverse protocollen en adviezen offline gehaald.4
Kunt u aangeven hoeveel mensen de dupe zijn geworden van de misleidende praktijken van Multi-level marketing? Hoeveel (financiële) schade hebben zij gemiddeld opgelopen?
Er zijn geen data beschikbaar over het aantal gedupeerden, noch over de gemiddelde financiële schade. Wel geeft de ACM aan gemiddeld genomen zeer weinig meldingen over MLM(-bedrijven) te ontvangen.
Bent u ook mening dat er hier sprake is van een piramidespel, waarbij deelnemers worden misleid?
MLM is op zichzelf een toegestane verkoopmethode. Bij een piramidespel is het voordeel dat een deelnemer tracht te verwerven geheel of gedeeltelijk afhankelijk van de bereidheid van latere deelnemers tot het doen van een inleg en het daadwerkelijk daartoe overgaan. Een piramidespel is in Nederland op grond van de Wet op de kansspelen verboden. De Kansspelautoriteit houdt toezicht op de naleving van de Wet op de kansspelen en beoordeelt of er in een specifiek geval sprake is van een piramidespel.5
Kunt u een overzicht geven hoe in andere Europese landen worden opgetreden tegen MLM?
Op grond van de Europese richtlijn oneerlijke handelspraktijken is misleiding van consumenten in de Europese Unie verboden.6 Hoewel MLM in Europa is toegestaan, is het aan de betreffende toezichthouders in andere lidstaten om op te treden tegen onrechtmatigheden. Zo legde de Italiaanse toezichthouder AGCM in 2010 de distributeurs van het «wondersap» Xango een boete op omdat deze verkoopmethode kenmerken vertoonde van een piramidespel.7
Bent u bereid om de Wet op Kansspelen aan te passen, door ook distribiteurs, en dus MLM, daarin op te nemen, zodat ook deze vorm van misleiding kan worden aangepakt?
Bedrijven die MLM als verkoopmethode hanteren moeten zich houden aan de geldende wet- en regelgeving, waaronder de regels in afdeling 3a van titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek betreffende oneerlijke handelspraktijken. De ACM houdt toezicht op de naleving van de regels over oneerlijke handelspraktijken. Voor zover sprake is van oplichting, bedrog of bedreiging voorziet het Wetboek van strafrecht in passende verbodsbepalingen op basis waarvan vervolging kan worden ingesteld. Wanneer sprake is van een piramidespel – zoals bedoeld in de Wet op de kansspelen – is de Kansspelautoriteit bevoegd om op te treden. De huidige wetgeving biedt daarmee voldoende aanknopingspunten om op te treden tegen misleidende vormen van MLM, ook als eventuele piramidespelen.8 In het licht van het voorgaande zie ik geen reden om de Wet op de kansspelen aan te passen.
Ziet u ook overeenkomsten, vanwege het feit dat verkopers als schijnzelfstandige worden ingezet, tussen MLM en andere platformbedrijven? Hoe denkt u daarom over de gedachte om ook de Inspectie SZW bij MLM-bedrijven te laten handhaven?
Of er sprake is van (schijn)zelfstandigheid, hangt onder andere af van de vraag of sprake is van een arbeidsrelatie en of er gezag wordt uitgeoefend. Aangezien het MLM-model afwijkt van veel andere vormen van platformwerk, kan niet zonder meer worden aangenomen dat er bij MLM-bedrijven sprake is van een arbeidsrelatie en of er een risico bestaat op schijnzelfstandigheid. Bij concrete vermoedens van overtreding van de arbeidswetgeving, zoals de Arbeidstijdenwet (Atw) en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), kan een melding gedaan worden bij de Inspectie SZW.9
Bent u, naast het aanpakken van deze misleidende MLM-bedrijven, ook van mening dat MLM-bedrijven transparanter moeten zijn in hun verdienmodel? Bent u daarom bereid om MLM-bedrijven te verplichten informatie te geven over de risico’s, hun omzet, aantal leden en de gemiddelde inkomsten per MLM?
Ondernemingen zijn verplicht financiële gegevens te openbaren in overeenstemming met de wettelijke verplichtingen van verslaggeving die zien op het publiceren van een jaarrekening en jaarverslag. Personen of bedrijven die een contract sluiten met een MLM-bedrijf hebben een eigen verantwoordelijkheid om naar eventuele relevante informatie te vragen. Een verplichte toelichting op het verdienmodel, zoals bedoeld in de vraag, kan ertoe leiden dat MLM-bedrijven gedwongen worden concurrentiegevoelige informatie te openbaren. Voor consumenten geldt een aanvullende bescherming. Er is onder meer sprake van een misleidende handelspraktijk als onjuiste informatie wordt gegeven of essentiële informatie wordt weggelaten die de (gemiddelde) consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over de transactie te nemen.
Naast de verplichting voor bedrijven om de Europese en Nederlandse wetgeving na te leven, hebben diverse MLM-bedrijven die zijn aangesloten bij Seldia (The European Direct Selling Organisation) zich geconformeerd aan een gedragscode. De Europese Gedragscode voor Directe Verkoop stelt onder andere dat een bedrijf belangrijke informatie over het product tijdig en duidelijk moet vermelden.10 Dezelfde code bepaalt dat aangesloten bedrijven verwacht worden een Code Compliance-verantwoordelijke aan te stellen die hierop toeziet.
Ik zie op dit moment geen aanleiding voor aanvullende informatieverplichtingen.
Het bericht ‘Pijnlijke ironie: de coronamiljarden voor scholen vergroten het lerarentekort' |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Pijnlijke ironie: de coronamiljarden voor scholen vergroten het lerarentekort»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Heeft u zich gerealiseerd dat dit onbedoelde neveneffect kon optreden?
Allereerst is het van belang dat wij met het Nationaal Programma Onderwijs (hierna: Nationaal Programma) het mogelijk maken voor scholen om de opgelopen achterstanden in te halen. Ik ben mij er van bewust dat het voor scholen, die te maken hebben met een lerarentekort, het inlopen van de achterstanden een extra uitdaging is. Met de mix van maatregelen in de menukaart bied ik ruimte aan scholen om maatregelen te nemen die het beste aansluiten bij hun situatie. Scholen die te maken hebben met tekorten zullen mogelijk andere maatregelen kiezen dan scholen die daar geen last van hebben. Tegelijkertijd vragen de meeste van de interventies op de menukaart geen extra leraren, dat is wel het geval bij klassenverkleining. De overige maatregelen op de menukaart zijn in te vullen door het eigen personeel met mogelijk extra training, of door bijvoorbeeld vakkrachten, onderwijsassistenten en ander personeel.
Om te stimuleren dat leraren blijven werken op de scholen waar de uitdagingen het grootst zijn, heb ik € 375 mln. vrijgemaakt voor een arbeidsmarkttoelage. Hiermee kan het personeel op deze scholen extra beloond worden wat kan bijdragen aan het behouden van leraren op deze scholen.
Deelt u de constatering dat het lerarentekort op bepaalde scholen juist toeneemt door de extra steun?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u zich ervan bewust dat de ongerichte wijze waarop de coronamiljarden in de markt worden gezet voor veel meer ongewenste effecten kunnen zorgen, waardoor het onderwijs per saldo meer schade op middellange termijn dan voordeel op korte termijn van deze steun ondervindt?
Het is duidelijk dat leerlingen door de coronacrisis achterstanden hebben opgelopen, waardoor niets doen geen optie is. Juist door de wijze waarop het Nationaal Programma is vormgegeven, kunnen scholen gericht een gedragen en passende effectieve aanpak kiezen, die het beste aansluit bij hun situatie. Daarbij rekening houdend met de lokale (mogelijk zeer krappe) onderwijsarbeidsmarkt. Scholen kunnen daarnaast gebruik maken van handreikingen en ondersteuning die te vinden zijn op nponderwijs.nl. De inzet en de effecten van het Nationaal Programma worden breed gemonitord. Over de resultaten zal ik de Kamer informeren.
Waarom kiezen docenten in uw ogen massaal voor een overstap van scholen uit de zogenaamde G5 (G4 plus Almere) naar scholen in randgemeenten, zoals reeds duizend duizend docenten deden in de periode 2015–2019 en nu zelfs versneld lijkt plaats te vinden?
Door de krapte op de arbeidsmarkt kunnen leraren vaker kiezen bij welke school zij willen werken. Bij deze keuze spelen meerdere factoren mee, bijvoorbeeld reistijd en leerlingenpopulatie. Zowel in de aanpak lerarentekort als in het Nationaal Programma nemen wij gerichte maatregelen, waarmee leraren gestimuleerd worden om op scholen met de grootste uitdagingen te blijven en te gaan werken. Uiteindelijk blijft het de keuze van de leraren zelf waar zij willen werken.
Ziet u, als u naar de kaart van Nederland met de lerarentekorten per regio kijkt, ook een verband tussen regio's waar de lerarentekorten het meest nijpend zijn en de demografische samenstelling van de regio's in kwestie?
Er is een verband tussen demografische samenstelling van een regio en het lerarentekort. In een regio waar bijvoorbeeld een toenemende vergrijzing is, neemt de uitstroom van leraren toe en zijn komende periode meer leraren nodig. Is er in een regio sprake van een daling van leerlingen, dan wordt ook vraag naar leraren lager. Het lerarentekort is een combinatie van verschillende factoren, waaronder demografische samenstelling.
Erkent u dat de grootscheepse uitstroom van docenten uit scholen in regio's met relatief veel achterstandsleerlingen erop duidt dat het werken op dergelijke scholen als lastiger en minder aantrekkelijk wordt ervaren, denk aan minder ouderbetrokkenheid, minder respect voor gezag en meer incidenten, taalachterstanden etc.?
In de onlangs verstuurde Kamerbrief heb ik u gemeld dat we bij de uitvraag naar de actuele tekorten in de G5 zien dat op scholen met een veel leerlingen met risico op onderwijsachterstanden, de tekorten doorgaans groter zijn.2 In het najaar rapporteer ik de Kamer, net als in het najaar 2020 over de mobiliteit van leraren tussen regio’s. De motivatie van leraren om op een specifieke school te gaan werken verschilt. Om leraren te stimuleren om op scholen met extra uitdagingen te blijven en te gaan werken, neem ik binnen de aanpak lerarentekort en het Nationaal Programma maatregelen die dit stimuleren, zoals de arbeidsmarkttoelage.
Zo nee, hoe verklaart u dan dat de scholen net buiten deze G5 (bijvoorbeeld Haarlem, Leiden, Alphen aan de Rijn) juist laag scoren als het gaat om lerarentekorten? Zo ja, wat gaat u eraan doen teneinde het vak van docent ook in de G5 weer aantrekkelijk te maken?
Samen met de G5 hebben wij vorig jaar convenanten afgesloten met maatregelen om de tekorten in de steden aan te pakken. Hiervoor is € 116 mln. vrijgemaakt.3 Amsterdam zet bijvoorbeeld in op een toeslag voor leraren om personeel vast te houden en de andere steden nemen een mix van maatregelen: inzet van meer klassenassistenten en vakkrachten en het verbeteren van (bovenschoolse) begeleiding van startende leraren en zij-instromers. In het najaar informeer ik u over de voortgang van de convenanten in de jaarlijkse brief over de onderwijsarbeidsmarkt.
Het niet uitvoeren van de wens van de Tweede Kamer om het privéadres in de KvK af te schermen |
|
Joost Sneller (D66), Lisa van Ginneken (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het nieuws dat de verdachten van de moord op advocaat Derk Wiersum via de Kamer van Koophandel zijn privéadres wisten te achterhalen?1
Ja.
Deelt u dat dit eens te meer duidelijk maakt dat extra urgentie geboden is bij het beter afschermen van privéadressen van zelfstandigen en ondernemers?
De moordaanslag op Derk Wiersum is een vreselijke misdaad. De mogelijkheid dat de verdachten het woonadres van het slachtoffer kunnen hebben achterhaald via het handelsregister, zet aan tot nadenken over de wijze waarop adresgegevens openbaar worden gemaakt in het handelsregister. Het in algemene zin afschermen van adressen (privé of anderszins) van zelfstandigen en ondernemers vind ik echter een vergaande maatregel. Niet iedereen doet werk dat deze kwetsbaarheid voor criminele vergelding met zich meebrengt. Waar dit wel het geval is, is waakzaamheid geboden. De Kamer van Koophandel draagt daaraan bij door in specifieke gevallen op verzoek adressen in het handelsregister af te schermen (zie verder het antwoord op vraag 8). Ik heb voorts een voorstel gedaan om in het Handelsregisterbesluit 2008 vast te leggen dat de Kamer van Koophandel als zodanig ingeschreven woonadressen voortaan standaard afschermt. Ik streef ernaar het voorstel dit najaar te laten publiceren in het Staatsblad. Dit voorstel zal overigens niet kunnen verhinderen dat kwaadwillenden hun aandacht mogelijk zullen verleggen van het opzoeken van mensen op hun woonadres naar het adres waar zij werken of naar andere plaatsen waar hun aanwezigheid kan worden verwacht.
Hoe kan het dat u nog geen uitvoering heeft gegeven aan de heldere wens van de Tweede Kamer dat de Kamer van Koophandel «voortaan geen privéadressen meer verstrekt van ingeschrevenen die aangeven dat niet te willen»? (motie-Verhoeven, Kamerstuk 25 421 nr. 15)
In het debat op 20 januari 2021, waar deze motie2 werd ingediend, heb ik toegezegd om de Kamer een brief te sturen over de manier waarop ik die wil uitvoeren. Ik heb ook aangegeven dat ik de motie niet helemaal kan uitvoeren, onder andere wegens strijd met Europees recht. De motie laat mij de ruimte om de mogelijke oplossingen te verkennen. Voorts geldt dat de Kamer van Koophandel in bijzondere gevallen nu al op verzoek van de ingeschrevene adressen afschermt (zie antwoord op vraag 8). Een meer systemische oplossing van afschermen van vestigingsadressen, die tevens een woonadres zijn, roept vragen op over het effect en de effectiviteit daarvan in de praktijk, en op de uitvoerbaarheid voor de Kamer van Koophandel. In het kader van de Datavisie Handelsregister zijn alle mogelijke oplossingen bespreekbaar.3 De oplossingsrichtingen worden met gebruikers van het handelsregister en ingeschrevenen verder verkend. Ik stuur u komend najaar een brief over die datavisie. Daarin komt de uitvoering van de motie ook aan de orde.
Bent u ervan op de hoogte dat voor veel zelfstandigen het vestigingsadres en woonadres in de praktijk hetzelfde adres is? Zo ja, waarom bent u dan enkel voornemens – zoals blijkt uit de beantwoording op schriftelijke vragen van Paternotte, Groothuizen en Verhoeven over de intimidatie van historicus Nadia Bouras (Aanhangsel Handelingen, 2786) – om het woonadres maar niet het vestigingsadres te laten afschermen op verzoek van de ingeschrevenen?
Het is duidelijk dat de Kamer de argumenten voor openbaarheid van bepaalde ondernemingsgegevens op dit moment niet deelt, of althans niet weegt op dezelfde wijze als de regering. Hoewel ik de zorgen deel die in de motie worden geuit, laat het aannemen ervan onverlet dat de moties op onderdelen niet uitvoerbaar zijn. Het handelsregister toont het vestigingsadres van ondernemingen en rechtspersonen, omdat dit bijdraagt aan de rechtszekerheid in het handelsverkeer. Het register biedt een informatiebron waar partijen op onafhankelijke wijze de gegevens van een handelspartner kunnen toetsen en waar zij kunnen het adres kunnen opzoeken, mocht dat nodig zijn. Waar de moties verzoeken om adressen standaard af te schermen, heeft dat gevolgen voor de rechtszekerheid, maar ook voor het naleven van verplichtingen van bepaalde afnemers (bijvoorbeeld in het kader van de Wwft). Het gevolg voor andere ondernemers is dat zij de locatie van een handelspartner alleen door tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder of advocaat kunnen achterhalen. Tot slot is het waar het vennootschappen betreft, niet toegestaan om de vestigingsadressen af te schermen met het oog op Europeesrechtelijke verplichtingen.
Richtlijn (EU) 2017/1132 bevat bepalingen omtrent de «zetel» van vennootschappen. Artikel 4 sub a van deze richtlijn verplicht lidstaten tot openbare registratie van de statutaire zetel van de vennootschap en artikel 19 lid 2 sub b schrijft tevens voor dat dit gegeven via het koppelingssysteem BRIS kosteloos beschikbaar dient te zijn. Op het eerste gezicht lijkt onduidelijk of onder dit begrip «statutaire zetel» een volledig adres moet worden verstaan of slechts een plaats. Uit de context wordt evenwel duidelijk dat het inderdaad om het volledige adres gaat. Dit is namelijk voor informatie omtrent bijkantoren wel met zoveel woorden bepaald in artikel 30 lid 1 sub a.
Verplichtingen om het vestigingsadres openbaar te maken, betreffen ook niet uitsluitend de informatie in het Handelsregister. Richtlijn (EU) 2011/83 (Consumentenrechten) verplicht bijvoorbeeld ondernemingen die goederen of diensten aan consumenten verkopen zelf tot het bekend maken van hun fysieke en administratieve vestigingsadressen.
De motie-Verhoeven verzoekt om het afschermen op verzoek. Het Europees recht staat daar niet aan in de weg. Onder de huidige bepalingen van het Handelsregisterbesluit 2008 hebben ondernemers al de mogelijkheid om in het geval van een waarschijnlijke dreiging, een verzoek tot afscherming van hun woonadres in te dienen bij de Kamer van Koophandel. Het vestigingsadres blijft in dit geval echter openbaar, ook al is dit gelijk aan het woonadres. De ondernemer heeft, met andere woorden, ook een eigen verantwoordelijkheid op het gebied van afscherming c.q. afschermbaarheid van zijn privé gegevens.
Na de inwerkingtreding van de wijziging van die bepaling in het Handelsregisterbesluit 2008 worden woonadressen standaard afgeschermd. Alleen wanneer hetzelfde adres als vestigingsadres is gebruikt, blijft het zichtbaar in die hoedanigheid. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, kom ik in een latere brief terug op de verdere uitwerking van de motie-Verhoeven.
Waarom voert u de motie-Yesilgöz-Zegerius c.s. (Kamerstuk 35 570 VI, nr. 36) en de motie-Verhoeven (25 421 nr. 15) niet geheel uit?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat als vestigingsadres en woonadres hetzelfde zijn, en het enkel mogelijk is om het woonadres af te schermen, kwetsbare doelgroepen voor intimidatie, bedreiging en geweld zoals advocaten en journalisten blijvend gevaar lopen?
Zolang ondernemers hun woonadres tevens als vestigingsadres gebruiken, zijn zij niet wezenlijk geholpen met de afscherming van hun als zodanig geregistreerde woonadres. De keuze van een, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, adequaat vestigingsadres is in beginsel een verantwoordelijkheid van de ondernemer zelf. Zo zijn er mogelijkheden voor het kiezen van een ander vestigingsadres dan het eigen woonadres, zelfs wanneer de werkzaamheden uitsluitend of overwegend op het woonadres plaatsvinden.
Hoe gaat u zo snel mogelijk concreet voorkomen dat ondernemers ingeschreven bij de Kamer van Koophandel gevaar lopen doordat hun privégegevens door iedereen kunnen worden opgevraagd? Op welk termijn kan verwacht worden dat kwaadwillenden niet meer het huisadres van iemand kunnen achterhalen via de registers van de Kamer van Koophandel?
Ik heb een voorstel gedaan om in het Handelsregisterbesluit 2008 vast te leggen dat het als zodanig geregistreerde woonadres standaard wordt afgeschermd. Ik wil het voorstel zo snel mogelijk in werking laten treden. Of daarmee het woonadres uit beeld is, ligt mede aan het vestigingsadres waarop de onderneming geregistreerd is. Wanneer de onderneming op het woonadres is gevestigd, vereist dit dus ook een actie van de ondernemer.
Bent u bereid naast de lopende gesprekken met «stakeholders» ook nu al aan de slag te gaan met het mogelijk maken van het afschermen van het vestigingsadres? Zo niet, waar wacht u nog op tot u de duidelijk uitgesproken wens van de Kamer wil uitvoeren?
Ook nu schermt Kamer van Koophandel, bij ernstige dreiging, in uitzonderlijke gevallen en op verzoek zelfs het als vestigingsadres geregistreerde woonadres af. Dit is een forse ingreep in het systeem waarbij de Kamer van Koophandel in de afweging tussen de letter van de wet enerzijds en behoorlijk bestuur en menselijke maat anderzijds het tweede zwaarder laat wegen. Dit geldt bijvoorbeeld voor «blijf van mijn lijf huizen» en in geval van plotseling optredende dreiging waar de ondernemer redelijkerwijs niet had kunnen anticiperen.
Voor het eventueel breder toepassen van afscherming van vestigingsadressen hebben we rekening te houden met geldende Europese regelgeving, die dit voor vennootschappen in beginsel niet toelaat. Voor ondernemingen, ongeacht hun rechtsvorm, die goederen op diensten leveren aan consumenten, gelden overigens verplichtingen buiten het handelsregister om hun vestigingsadres (fysiek en statutair) te openbaren.
In welke mate ondermijnt het niet kunnen afschermen van privé adressen volgens u de aanpak van doxing, ook met het oog op het wetsvoorstel om het delen van privégegevens om iemand te intimideren strafbaar te stellen?
Het kabinet geeft met het wetsvoorstel om doxing strafbaar te stellen een signaal af dat intimidatie en bedreiging niet getolereerd wordt. Dit staat los van de vraag of iemands privé adres, of de plaats waar hij werkt, of anderszins regelmatig verblijft, bekend is. Het enkele feit dat iemands woonadres bekend is, geeft of impliceert immers niet het recht om die wetenschap ook te misbruiken om deze persoon lastig te vallen of te bedreigen. In gevallen van strafbare intimidatie en bedreiging zijn politie en justitie bevoegd om daartegen op te treden.
Zwaargewonde slachtoffers die niet in het juiste ziekenhuis terecht komen |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel in het AD en het onderzoek dat zij zelf gedaan hebben met de conclusie «Een op de drie mensen die bij een ongeluk zwaargewond raakt, komt niet in het juiste ziekenhuis terecht»?1
Ja.
Deelt u de zorgen die in het artikel genoemd worden als het gaat om de selectie die plaatsvindt waardoor veel zwaargewonde patiënten niet op de juiste plek terecht komen – te weten een level 3 traumacentrum?
Uit de praktijk en literatuuronderzoek is gebleken dat het herstel en de overleving van patiënten uit de (kleine) groep van multi-traumapatiënten beter is, als deze worden opgevangen in speciaal hiervoor ingerichte ziekenhuizen. Dit is destijds mede de reden geweest voor het inrichten van de elf traumacentra in Nederland. Deze centra hebben de opdracht gekregen op de traumazorg te leveren, coördineren en verbeteren. Het kabinet vindt het belangrijk dat de traumazorg op de juiste plek wordt verleend.
Hoe wordt er geborgd dat Juiste Zorg op de Juiste plek ook bij specialistische spoedzorg van toepassing is?
Op tal van fronten wordt gewerkt aan verbetering van de traumazorg. In de (acute) zorg wordt gewerkt met triage protocollen. Op traumapatiënten is onder andere het Landelijk Protocol Ambulancezorg van toepassing. Dit protocol vormt een leidraad vormt voor de beoordeling van de patiënt. Met behulp van dit protocol beoordelen de centralisten de situatie van patiënten zo goed mogelijk. Helaas is er geen garantie dat de patiënt direct op de juiste plaats terecht komt. De ernst van het letsel kan vaak pas in een later stadium worden bepaald. De instabiliteit van de patiënt, de afstand en de rijtijd naar een traumacentrum of de capaciteit van het traumacentrum of de ambulancedienst bij grootschalige incidenten kunnen een rol spelen bij de keuze om de patiënt naar een bepaald ziekenhuis te brengen. Dit is een probleem dat wereldwijd gezien wordt en niet uniek is voor Nederland. Sinds enkele jaren is er veel onderzoek gedaan om te achterhalen waar de knelpunten zitten en hoe de zorg verbeterd kan worden.
In tal van onderzoeken wordt gekeken naar de specifieke kenmerken die aanwijzingen zouden kunnen bevatten voor verborgen ernstig letsel. Er wordt veel gedaan aan scholing, zo wordt in alle trauma regio’s op zogenaamde keten avonden structureel onderwijs gegeven aan betrokken zorgverleners over tal van onderwerpen waaronder optimalisering van de triage.
Daarnaast is er een app in ontwikkeling die het proces van triage ter plaatse van het ongeval moet ondersteunen. Inmiddels wordt, ondersteund door een ZonMW subsidie, deze app in een aantal ambulanceregio’s geëvalueerd en worden de resultaten op korte termijn verwacht.
In het Kwaliteitskader Ambulancezorg is een nog verder te ontwikkelen signaal opgenomen «multitraumapatiënten naar de juiste zorgplek». Meten, evalueren en verbeteren staat hierbij centraal. Informatie uitwisseling tussen ketenpartners is hiervoor van belang, bijvoorbeeld inzicht in actueel beschikbare capaciteit, maar ook terugkoppeling vanuit het ziekenhuis naar de ambulancedienst. Voor dit laatste biedt de Wet ambulancezorgvoorzieningen een wettelijke basis. In het kader van het programma «Met spoed beschikbaar» wordt gewerkt aan de uitwisseling van gegevens binnen de spoedeisende zorg. Ook wordt de registratie van tijdsgerelateerde aandoeningen (waaronder multi-trauma) verbeterd. Over deze en andere acties uit het Actieplan Ambulancezorg zult u in het najaar worden geïnformeerd.
Is het extra zorgelijk dat met name vrouwen van deze onjuiste selectie schade ondervinden? Zo ja, wat is daarvoor de verklaring?
Het is voor elke patiënt van even groot belang dat zij of hij de juiste zorg op de juiste plaats krijgt. Ouderen, en met name oudere vrouwen, hebben brozere botten en bijkomende ziekten, die andere klachten kunnen maskeren. Daarbij geldt dat vrouwen in de oudere leeftijd categorie oververtegenwoordigd zijn en derhalve ook een grote groep vormen onder zwaargewonden.
Uit het artikel in Injury2, waar het artikel in het AD mede op gebaseerd is, blijkt dat de ondertriage inwendig borst- en buikletsel betreft en daarmee ook inderdaad oudere vrouwen.
Deelt u de oproep van specialisten dat met name bij oudere vrouwen de inschatting van de ernst van verwondingen beter moet? Zo ja, welke acties gaat u hierop ondernemen?
Het kabinet is van mening dat alle ernstig gewonde multi-trauma patiënten zo snel mogelijk de juiste zorg moeten krijgen. In het antwoord op vraag 3 staat aangegeven wat er al gebeurt. VWS zal met het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ, dit netwerk coördineert landelijk de traumazorg), de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Ambulancezorg Nederland (AZN) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) bespreken welke verdere verbeteringen zij gaan aanbrengen in de zorg voor ernstig verwonde patiënten.
Bent u bekend met het besluit van wijlen van Minister Els Borst die al in 1999 besloot dat ernstige ongevalspatienten naar traumacentra zouden moeten in plaats van regionale ziekenhuizen?
Ja, bij dit besluit van 1999 heeft VWS de regionale traumacentra aangewezen om te voorzien in de trauma opvang van de ernstig gewonde multi-trauma patiënten.
Deze centra hebben daarbij de opdracht gekregen om trauma opvang te organiseren en te verbeteren.
Wat vindt u van de opmerking van de voorzitter van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) dat dit nog steeds niet van de grond komt en dat het echt te zot voor woorden is dat we, 22 jaar na de oprichting van de traumacentra, nog steeds niet in staat zijn om 90 procent van de patiënten naar een ziekenhuis te brengen waar ze toegerust zijn op de ernst van hun verwondingen?
Het is aan de traumacentra om goede traumazorg te leveren en in de regio afspraken te maken over zorg aan ongevalspatiënten. Het is ernstig dat de norm van 90% nog niet wordt gerealiseerd. VWS gaat dan ook met het LNAZ, de NVZ, AZN en ZN daarover in gesprek.
Wat gaat u doen met deze oproep, ook in het licht dat zes centra de norm van 240 zwaargewonde patiënten per jaar niet halen?
In 2019 voldeden 6 traumacentra aan de norm van minimaal 240 traumapatiënten3. Het beleid is erop gericht om 90% van de zwaargewonde patiënten te behandelen in een traumacentrum. Als deze 90% wordt gehaald, kan ook de behandelnorm van 240 patiënten per traumacentrum gehaald worden. VWS zal met LNAZ, NVZ, AZN en ZN bespreken wat zij gaan doen om deze norm te realiseren, zowel op landelijk niveau als regionaal.
Welke stappen gaat u zetten naar aanleiding van het voorstel van het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) en de spoedeisende hulpartsen om de traumazorg in Nederland nog meer te concentreren omdat uit onderzoek is gebleken dat er dan betere resultaten worden behaald?
Besluitvorming over de inrichting van het acute zorglandschap is aan een volgend Kabinet.
Wat is volgens u het termijn waarop dit kan worden gerealiseerd?
Er is op dit moment geen zicht op op welke termijn de norm van 90% kan worden gerealiseerd, dit wordt besproken met de genoemde partijen.
Welke acties verwacht u van zorgverzekeraars omdat zij verantwoordelijk zijn om kwalitatief goede zorg in te kopen voor patiënten?
Van de zorgverzekeraars wordt verwacht dat zij bij hun zorginkoop ook de juiste zorg op de juiste plek voor de zwaargewonde patiënten betrekken. Dit wordt ook met hen besproken.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Brandveiligheid en overbewoning |
|
Sandra Beckerman , Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Negen mensen woonden in brandpand Allard Piersonlaan, dwangsom én boete voor eigenaar»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat de gemeente voor de brand al zes maanden wist dat er sprake was van overbewoning van het pand? Heeft de gemeente adequaat gehandeld?
De gemeente heeft verschillende mogelijkheden en instrumenten om op te treden tegen ongewenste woonsituaties. Het is aan de gemeente om te bepalen op welke wijze wordt ingegrepen om aan een onwenselijke woonsituatie een einde te maken. Het is niet aan mij om te oordelen of een gemeente in een geval adequaat handelt. In dit geval heeft de gemeente Den Haag middels een dwangsom en een bestuurlijke boete geprobeerd de eigenaar van de woning te bewegen om in te grijpen. Daartoe is de eigenaar een rechtszaak gestart. Dat heeft er echter niet (tijdig) toe geleid dat de overbewoning ongedaan is gemaakt.
Kent u het bericht «Slachtoffers brand woonden onder schrikbarende omstandigheden: «Matrassen zelfs in het tuinhuisje»»?2
Ja.
Bent u geschrokken van het feit dat er in de maand mei 2 ernstige branden hebben plaatsgevonden in Den Haag waarbij sprake bleek te zijn van overbewoning?
Hoewel ik op de hoogte ben van de problematiek die speelt op het gebied van de huisvesting van arbeidsmigranten, ben ik uiteraard wel geschrokken van de ernst van de branden en het aantal mensen dat daarbij gewond had kunnen raken. Mede om dit soort overtredingen en overtreders aan te pakken is in 2015 het handhavingsinstrumentarium van gemeenten op dit gebied versterkt.
Heeft u zicht op hoe vaak overbewoning voorkomt? Heeft u scherp in beeld of de problematiek veroorzaakt door malafide pandeigenaren in de afgelopen jaren is af- of toegenomen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Omdat de gemeente bevoegd gezag is op het gebied van overbewoning heb ik niet direct zicht op hoe vaak dit voorkomt, dan wel of problematiek veroorzaakt door malafide pandeigenaren is af- of toegenomen. Dit kabinet heeft wel een aantal maatregelen genomen om deze problematiek aan te pakken. Zo heb ik onlangs een wetsvoorstel goed verhuurderschap in consultatie gebracht die de aanpak van malafide verhuurders verder moet verbeteren. Daarin wordt onder meer voorgesteld dat gemeenten voor de huisvesting van arbeidsmigranten een mogelijkheid krijgen een vergunningstelsel in te richten. Overtreding van de bouwregelgeving wordt dan onderdeel van het toetsingskader voor het wel of niet verkrijgen van zo’n vergunning (alsook de intrekking daarvan). Ook zal de herhaaldelijkseis bij overtreding van de artikelen 1a en 1b van de Woningwet naar verwachting per 1 januari 2022 komen te vervallen3. Vanaf dan zal een gemeente eenieder die de bouwregels overtreedt kunnen bestraffen en is het instrument niet langer enkel van toepassing voor de herhaaldelijke overtreder/malafide pandeigenaar. Ook zijn de boetes op basis van de Huisvestingswet onlangs, per 1 januari 2021, verhoogd (zie antwoord 9 en 13). Ik wacht de effecten van deze maatregelen af alvorens nader onderzoek te doen.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om in te grijpen bij brandgevaarlijke situaties in woningen? Welke mogelijkheden hebben gemeenten om in te grijpen bij overbewoning? Hoe vaak wordt van elk van de instrumenten gebruik gemaakt?
Brandveiligheid en overbewoning zijn op dit moment geregeld in de Woningwet juncto het Bouwbesluit. Gemeenten kunnen handhavend optreden met het bestuursrechtelijke instrumentarium dat hen in dit kader is toegedeeld. Het instrumentarium bevat de last onder bestuursdwang of dwangsom, bestuurlijke boete, sluiting en beheerovername en de mogelijkheid tot het laten staken van het gebruik van een bouwwerk. Daarnaast is overtreding van de bouwregelgeving ook strafrechtelijk vervolgbaar via de Wet op de economische delicten.
Biedt de Wet Victoria (artikel 174a Gemeentewet) en/of de Woningwet (artikel3 de burgemeester/het college voldoende mogelijkheden een pand te sluiten wanneer overbewoning plaatsvindt en/of wanneer er brandgevaar ontstaat? Zo ja, hoe snel na constatering van overbewoning en/of brandgevaar kan tot sluiting worden overgegaan?
Artikel 174a Gemeentewet biedt de burgemeester alleen de mogelijkheid om een pand of woning te sluiten indien er sprake is van ordeverstoring, niet in het geval van overbewoning of brandgevaar. Wel biedt artikel 17 Woningwet het college van B&W de mogelijkheid om over te gaan tot sluiting van een woning in het geval van overbewoning of brandgevaar. Voor 2015 kon de gemeente het pand sluiten als er een klaarblijkelijke kans op herhaling was. Sinds 2015 moet sprake zijn van herhaaldelijke overtreding van artikelen 1a of 1b van de Woningwet, die gepaard gaat met een bedreiging van de leefbaarheid of een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid. Bij constatering van een herhaaldelijke overtreding kan in principe meteen tot sluiting worden overgegaan. Uit jurisprudentie na 2015 blijkt wel dat er aantoonbaar sprake moet zijn van herhaaldelijke overtreding van de eerdergenoemde artikelen. De herhaaldelijkheidseis zal naar verwachting per 1 januari 2022 komen te vervallen. Overigens kan ook op grond van artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht het gebruik worden gestaakt bij toepassing van bestuursdwang. Wanneer wegens spoedeisendheid een pand wordt gesloten of het gebruik moet worden gestaakt, dan dient dit besluit nadien zo spoedig mogelijk alsnog bekendgemaakt te worden ingevolge 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht.
In de Woningwet zijn instrumenten voor de aanpak van malafide pandeigenaren opgenomen; werkt dit instrumentarium voldoende? Biedt het opleggen van een last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang voldoende (afschrikkende) werking?
Ja, over het algemeen is dit instrumentarium toereikend om een overtreding van de bouwparagraaf in de Woningwet te adresseren en de overtreder ertoe te bewegen de overtreding ongedaan te maken. Dat is ook gebleken uit het onderzoek van de RUG5, waarin naar voren komt dat dit veruit het meest gebruikte instrumentarium is. Het is uiteraard afhankelijk van de hoogte van een last en de reële dreiging die ervan uitgaat of er ook afschrikkende werking vanuit zal/kan gaan. Dat geldt ook voor de last onder bestuursdwang, die de mogelijkheid biedt om de kosten daarvan te verhalen op de overtreder. Dit zijn reparatoire sancties en die hebben dus primair herstel als doel. Daarnaast is er zoals gezegd ook de mogelijkheid om bij herhaling over te gaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete en sluiting. Tevens is er de mogelijkheid om het beheer over te nemen na sluiting of bij het niet opvolgen van een last onder dwangsom. Uit het onderzoek van de RUG blijkt ook dat «dreiging» met bijvoorbeeld de beheerovername afschrikwekkend kan werken en kan zorgen voor beëindiging van de geconstateerde overtreding.
In de praktijk zie ik dat gemeenten in aanvulling op het instrumentarium uit bijvoorbeeld de Woningwet behoefte hebben aan extra instrumenten om op te treden tegen verhuurders die blijvend malafide gedrag vertonen. Om deze reden heb ik momenteel het wetsvoorstel «goed verhuurderschap» in voorbereiding, dat ik bij brief6 aan uw Kamer heb aangekondigd en dat momenteel voorligt voor consultatie7. Met dit voorstel krijgen gemeenten onder meer de bevoegdheid om een gebiedsgerichte verhuurdervergunning te introduceren. Hierdoor ontstaan meer mogelijkheden om op te treden tegen malafide verhuurders (bijvoorbeeld bij overtreding van de Woningwet) en kan in een ultiem geval een dergelijke verhuurder uit de sector geweerd worden door het intrekken van de vergunning.
In de Huisvestingswet zijn de mogelijkheden voor het opleggen van bestuurlijke boetes voor overtredingen, waaronder overbewoning, opgenomen; zijn deze boetes hoog genoeg om af te schrikken?
In de Huisvestingswet zijn geen regels opgenomen over overbewoning. In de Huisvestingswet staan regels over woonruimteverdeling en woonruimtevoorraadbeheer. Die regels gelden pas als de gemeenteraad daartoe een huisvestingverordening opstelt. Dit kan de gemeenteraad doen in geval van schaarste of bijvoorbeeld bij toeristische verhuur voor het behoud van de leefbaarheid. De boetes op basis van de Huisvestingswet zijn onlangs, per 1 januari 2021, nog verhoogd. De regels voor overbewoning (vanuit het oogpunt van gezondheid), zijn opgenomen in de Woningwet en het Bouwbesluit. In het geval van overbewoning kan o.a. worden opgetreden met een last onder bestuursdwang of dwangsom en bij herhaaldelijkheid met een bestuurlijke boete. Die herhaaldelijkheidseis zal naar verwachting per 1 januari 2022 komen te vervallen.
Is de capaciteit voor toezicht en handhaving bij alle gemeenten op orde?
Ik heb daar geen zicht op, omdat gemeenten zelf mogen beslissen over de besteding van middelen en de inzet op toezicht en handhaving.
Kent u het bericht «Den Haag na brand: optreden tegen overbewoning»? Deed de gemeente Den Haag eerder te weinig tegen overbewoning? Doen andere gemeenten voldoende tegen overbewoning en malafide pandeigenaren? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Voor zover ik weet treden gemeenten al jaren op tegen malafide pandeigenaren, zo ook gemeente Den Haag. Overbewoning van woningen die bijvoorbeeld als doorloophuizen worden gebruikt is echter een hardnekkig probleem. Het is niet aan mij om te oordelen of een gemeente voldoende heeft gedaan. Het is aan gemeenten zelf om over hun handhavingsbeleid en inzet te beslissen. Daarnaast is het de provincie die, in het geval van taakverwaarlozing door een gemeente, het interbestuurlijk toezicht uitoefent.
Klopt de conclusie van het in 2017 uitgevoerde onderzoek door Boom in opdracht van het ministerie dat «malafide pandeigenaren vaak een calculerende houding ten opzichte van toezicht en handhaving door het gemeentebestuur hebben», nog steeds? Klopt de eveneens getrokken conclusie dat malafide pandeigenaren «door het gebrek aan kennis en/of capaciteit aan gemeentekant sanctionering van hun normoverschrijdend gedrag kunnen voorkomen» nog? Klopt het nog steeds dat malafide pandeigenaren gebruik maken van «schimmige beheers- en hypotheekconstructies» om gemeentelijke handhaving af te wenden? Zo ja, waarom is er niet ingegrepen en wat gaat u nu doen?4
Deze uitspraken hadden betrekking op de bredere problematiek die gemeenten ervaren met malafide pandeigenaren, en gingen dus niet uitsluitend over overtredingen van de Woningwet. In het onderzoek is aangegeven dat het optreden tegen dit soort praktijken beleid en actie van gemeenten vraagt met meerdere grondslagen; in o.a. de Huisvestingswet, Opiumwet, lokale verordeningen en in gevallen ook de Woningwet. Gemeenten kunnen dus optreden tegen malafide pandeigenaren en de genoemde problemen, maar dit vraagt om een integrale aanpak en stevig beleid.
Malafide pandeigenaren die willens en wetens de grenzen van het recht opzoeken of daarover heen gaan zijn er helaas nog steeds. Ik ga dit tegen door gemeenten op de juiste manier te instrumenteren om tegen deze praktijken op te kunnen treden. Zie ook mijn antwoord op vraag 5 waarin ik aangeef welke aanvullende maatregelen in dit verband zijn genomen.
Klopt de conclusie van Boom uit 2017 dat «de herstelsanctie geen echte prikkel aan de malafide pandeigenaren geeft om een nieuwe overtreding te voorkomen», nog steeds? Zo nee, waarom niet?
Dat ligt aan de formulering van de last. Over het algemeen zal dit bij de bouwtechnische regels een goed instrument zijn. Dat dit niet altijd een prikkel is om overtreding van de niet-technische voorschriften achterwege te laten, is ook een van de redenen dat het instrumentarium in 2015 is aangepast. Specifiek ook om herhaaldelijke overtreders aan te pakken. Daarbij is ook de bestuurlijke boete geïntroduceerd bij herhaalde overtreding. De herhaaldelijkheidseis voor de bestuurlijke boete zal zoals gezegd naar verwachting komen te vervallen per 1 januari 2022. Vanaf dan zal een gemeente eenieder die de bouwregels overtreedt kunnen bestraffen en is het instrument niet langer enkel van toepassing voor de herhaaldelijke overtreder/malafide pandeigenaar. Daarnaast is overtreding van de bouwparagraaf van de Woningwet nog altijd stafrechtelijk vervolgbaar.
Wat heeft u gedaan met de suggesties die gemeenten in 2017 deden om effectiever op te kunnen treden tegen malafide pandeigenaren? Is de gewenste grotere betrokkenheid van het Openbaar Ministerie bij de aanpak van ernstige en veelvuldige overtredingen begaan door malafide pandeigenaren er inmiddels?5
Gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid voor de samenwerking met het OM en de politie ten aanzien van de handhaving van de Woningwet. Wanneer zij de bestuurlijke boete willen inzetten, moeten ze ingevolge artikel 5:44 van de Awb dit voorleggen aan de officier van justitie, tenzij met het OM is overeengekomen dat daarvan kan worden afgezien. Om die samenwerking te stimuleren is hier ook geen wettelijke uitzondering voor gemaakt.
Is het nodig het instrumentarium van gemeenten verder uit te breiden om in te kunnen grijpen bij overbewoning en/of brandonveilige situaties? Welke ondersteuning kunt u bieden aan gemeenten?
Nee, gemeenten hebben alle instrumenten die zij nodig hebben om op te treden tegen overbewoning en brandonveilige situaties op grond van de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Ik heb na de inwerkingtreding in 2015 een uitgebreid leertraject (2015–2017) gedaan met verschillende gemeenten. Het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen maakte daar onderdeel vanuit. Destijds heb ik bij brief van 26 september 2017 aangegeven dat ik zou bezien hoe de kennis opgedaan in dat traject breder verspreid zou kunnen worden.10 In 2018 hebben daartoe een aantal regionale bijeenkomsten plaatsgehad. Dit traject is opgevolgd door kennisuitwisseling op het gebied van de leefomgeving via het platform Handhaving leefomgeving van de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland.11 Veel ook kleinere gemeenten zijn lid van deze vereniging en kunnen via die weg worden bereikt.
Onder de aanpak goed verhuurderschap, waar ook het eerdergenoemde in consultatie gebrachte voorstel goed verhuurderschap uit voort vloeit, is in 2018–2020 een pilot ondersteund voor het beter inzetten van het bestaande handhavingsinstrumentarium in de gemeente Amsterdam.
Hoe kan gezorgd worden dat huurders niet de dupe worden van de handelwijze van malafide pandeigenaren? Hoe kan te allen tijde gezorgd worden dat bewoners vervangende woonruimte krijgen als buiten hun schuld om hun verhuurder wordt aangepakt?
Gemeenten zijn bevoegd gezag voor de naleving van de meeste wet- en regelgeving op het gebied van het bouwen en huisvesten. Gemeenten hebben verschillende mogelijkheden en instrumentarium om hiertegen op te treden. Wanneer handhavend wordt opgetreden is het in beginsel de verantwoordelijkheid van de eigenaar/verhuurder om vervangende woonruimte te regelen voor de zittende huurder(s) en zo te voldoen aan zijn plichten op grond van de huurovereenkomst, of moeten de huurder en verhuurder het eens worden over een schadevergoeding. De eigenaar is dus verantwoordelijk voor het herhuisvesten van bewoners. Indien mensen echter dakloos dreigen te raken kan de gemeente ook hulp bieden bij het vinden van vervangende woonruimte of opvang. Tevens is het mogelijk om in voorkomende gevallen het beheer van een pand over te nemen. Voor de bestrijding van overbewoning biedt dat instrument uiteraard geen uitkomst voor de zittende bewoners, gezien de overtreding juist is dat er teveel personen in het pand verblijven.
Emancipatie |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Onderwijsminister dwingt universiteiten tot monsterplan diversiteit, anders geen subsidie»?1
Ja.
Hoe kan het integreren van de genderdimensie in het onderwijs en onderzoek slechts als aanbeveling geformuleerd worden indien het zo zou zijn dat het inhoudelijke oordeel hierover onderdeel vormt van de erkenningscriteria?2 Bent u bereid de Europese Commissie om opheldering te vragen?
De Europese Commissie geeft in voorlichting over de eisen aan dat het gendergelijkheidsplan niet inhoudelijk wordt beoordeeld.3 Ze geven aan dat ze instellingen vragen om een zelfverklaring of een gendergelijkheidsplan aanwezig is, en ze voeren gedurende Horizon Europe willekeurige steekproeven uit om te zien of aan de eisen voldaan wordt. Er zijn vier minimale eisen van de Europese Commissie (publiek document, budget, data en training). Deze eisen zijn in de «Handreiking voor het opstellen van een gendergelijkheidsplan»4 op pagina vier beschreven. Alles buiten deze minimum eisen is niet verplicht. Daarnaast doet de Europese Commissie enkele aanbevelingen aan instellingen, zoals het besteden van aandacht aan sociale veiligheid. Het integreren van de genderdimensie in onderwijs en onderzoek valt in deze categorie en is dus niet verplicht.
Wat is uw mening over de situatie dat de Europese Commissie de inhoudelijke criteria voor projecten en onderzoeken binnen Horizon Europe wil koppelen aan het voldoen aan specifieke gendercomponenten? Deelt u de mening dat het bijzonder risicovol is wanneer de kansen voor wetenschappelijk onderzoek vertroebeld gaan worden door bemoeienis op grond van politieke ambities? Gaat u bezwaar maken in Brussel over deze aantasting van de vrijheid van onderzoek en de vrije competitie?
Ik deel de mening dat kwaliteit voorop moet staan bij het toewijzen van onderzoeksbudgetten. Het kabinet heeft zich er in de onderhandelingen over Horizon Europe hard voor gemaakt dat excellentie en impact leidende criteria zijn bij het beoordelen van onderzoeksvoorstellen. Deze uitgangspunten worden niet aangetast door de nieuwe eisen van de Europese Commissie. Het gendergelijkheidsplan is een zogenoemd «eligibility criterium» en dient aanwezig te zijn op het moment van aanvragen, maar de inhoud van plan wordt niet beoordeeld door de Europese Commissie.5 Zie ook het antwoord op vraag 1. Het toewijzen van onderzoeksbudgetten staat dus los van de inhoud van een gendergelijkheidsplan, excellentie en impact blijven leidend bij de beoordeling van een onderzoeksvoorstel.
Beseft u dat de Europese Commissie zich met haar gendergelijkheidsstrategie 2020–2025 specifiek richt op de gelijkwaardige positie van mannen en vrouwen? Hoe waarborgt u dat de Nederlandse vertaling van het beleid niet verder gaat dan uit de Europese plannen volgt?
Ja dat besef ik mij. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven stelt de Europese Commissie vier minimumeisen (publiek document, budget, data en training). Deze zien alleen toe op de gelijkwaardige positie van mannen en vrouwen. Het nationale actieplan voor meer diversiteit en inclusie in onderwijs en onderzoek hanteert echter bewust een definitie6 van diversiteit en inclusie die breder is dan alleen de man-vrouwverhouding, met als doel om obstakels die gelijke kansen in de weg staan voor zo veel mogelijk mensen aan te pakken of weg te nemen. De nationale adviescommissie heeft er op basis van het actieplan voor gekozen om deze breedte ook mee te nemen in de handreiking, zodat universiteiten handvatten krijgen om een gendergelijkheidsplan op te stellen dat bij hun context, ambitie en ontwikkelingen aansluit. Daarmee is het aan de instellingen zelf om de Europese plannen te vertalen op hun eigen manier, met inachtneming van de eerdergenoemde minimale eisen.
Waarom doet de handreiking genderneutrale aanbevelingen, terwijl dat voor het bevorderen van gelijke kansen van mannen en vrouwen niet nodig is? Hoe past dit bij uw opvatting dat het gebruik van het woord genderneutraal onwenselijk is omdat het een verkeerde uitstraling heeft?
In de Emancipatienota staat dat het kabinet de voorkeur geeft aan de term genderdiversiteit in plaats van de term genderneutraliteit; het doel is niet eenvormigheid, maar juist ruimte voor meer keuzes.7 Ook de handreiking gaat voor het grootste deel uit van die brede diversiteit en ruimte voor keuze. Er wordt in de handreiking wel gerefereerd aan genderneutrale vacatures en -aanbevelingen bij benoemingen. In die gevallen is een genderneutrale benadering wenselijk, omdat een onderscheid ongelijkheid in de hand kan werken. Juist door genderneutrale formuleringen te gebruiken, wordt ruimte geboden aan diversiteit: mannen, vrouwen, en non-binaire personen.
Kunt u begrijpen dat mensen in het hoger onderwijs zich op goede gronden onprettig kunnen voelen bij het feit dat de handreiking zelfs controle wil over de fysieke omgeving, onder meer door kunst, namen en foto’s? Houdt u het voor mogelijk dat er voldoende verstandige mensen in de instellingen werken die ook zonder deze betutteling goede keuzes kunnen maken over dit soort punten?
De handreiking van de adviescommissie is bedoeld om instellingen handvatten te geven waarmee zij zelf een genderdiversiteitsplan kunnen opstellen. Van controle is dus geen sprake. Het reflecteren op de fysieke omgeving, bijvoorbeeld waar het gaat om zaken als toegankelijkheid, bewegwijzering en zichtbaarheid van rolmodellen, is iets waar de instellingen zelf over gaan. De handreiking biedt op dat gebied slechts enkele inspirerende voorbeelden om deze reflectie te faciliteren en schrijft niets voor.
De wateroverlast in Limburg |
|
Corinne Ellemeet (GL), Derk Boswijk (CDA), Laura Bromet (GL), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw eerste indruk van de huidige situatie in Zuid-Limburg? Zijn naar uw oordeel de betrokken waterschappen en veiligheidsregio’s op dit moment voldoende in staat om deze calamiteiten adequaat het hoofd te bieden? Bent u het met de stelling eens dat de wateroverlast in Limburg dramatisch is en het noodzakelijk is dat de regering te hulp schiet? Bent u bereid om Zuid-Limburg uit te roepen tot rampgebied en alle mogelijke hulp en steun ter beschikking te stellen? Is de informatievoorziening en noodhulp aan getroffen bewoners naar uw gevoel op orde? Zo nee, wat kunt u hier verder in betekenen?
De impact van de wateroverlast in Limburg is enorm. Huizen, kelders, bedrijfspanden en winkels stonden onder water, auto’s en andere bezittingen raakten zwaar beschadigd. Mensen moesten halsoverkop het gebied verlaten, om vervolgens bij terugkeer geconfronteerd te worden met de enorme schade die het water heeft aangericht. Heel Nederland heeft de beelden gezien en leeft mee. De betrokken waterschappen en veiligheidsregio’s hebben met man en macht, samen met ondermeer hulpdiensten, Rijkswaterstaat en Defensie gewerkt, aan het zo veel mogelijk voorkomen en beperken van de schade. Het kabinet heeft grote waardering voor een ieder die zich inzet.
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag tevens naar de Kamerbrief van 16 juli jl. waarin het kabinet u geïnformeerd heeft over de situatie in Limburg.1 Hierin wordt ondermeer aangegeven dat het kabinet heeft besloten de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) toe te gaan passen, waar ik in de beantwoording van vraag 4 en 5 verder op in ga.
De communicatie loopt via diverse kanalen. De primaire communicatie en noodhulp richting bewoners ligt bij de betrokken veiligheidsregio’s Zuid-Limburg en Limburg-Noord. Zij informeren onder andere via de websites www.vrzl.nl en www.vrln.nl. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met Rijkswaterstaat. De informatievoorziening vanuit Rijkswaterstaat geschiedt o.a. via de websites www.rijkswaterstaat.nl en www.waterinfo.rws.nl.
Welke dreigingen verwacht u de komende dagen met betrekking tot wateroverlast vanuit de rivieren, waaronder de Maas, mede gezien de ontwikkelingen in België?
De situatie en de piekafvoer, voor zowel de Maas en de Rijn, worden constant gemonitord. Prognoses worden gegeven door het Watermanagementcentrum Nederland van Rijkswaterstaat. Deze informatie wordt gedeeld met waterschappen, gemeenten, provincies, veiligheidsregio’s en andere betrokkenen.
Het hoogwater is inmiddels door Limburg heen gestroomd en stroomt af richting zee. Actuele informatie is te vinden op www.waterinfo.nl en www.rijkswaterstaat.nl. Door de langdurige hoge waterstand kunnen dijken verzadigd zijn, hiervoor worden ook de komende periode nog inspecties uitgevoerd door Rijkswaterstaat en de waterschappen.
Is er al een voorlopige inschatting mogelijk van de te verwachten schade aan, onder meer, de infrastructuur, (monumentale) woningen en gebouwen en het unieke Limburgse landschap?
De precieze omvang van het schadegebied wordt momenteel in kaart gebracht. Zodra hier meer duidelijkheid over is, maakt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een Quick Scan om op hoofdlijnen een beeld te krijgen van onder meer de mogelijke omvang van de schade, van de schade- en kostencategorieën en van de mate van verzekerbaarheid. Zodra de Quick Scan gereed is, wordt deze door mijn collega van Justitie en Veiligheid met uw Kamer gedeeld.
Bent u bereid om de Wet tegemoetkoming schade bij rampen in werking te stellen voor alle gedupeerden? Zo ja, op welke termijn kan deze inwerkingtreding geregeld worden? Kunnen alle gedupeerden hier aanspraak op maken, dus zowel particulier als zakelijk? Voor welke kosten kunnen gedupeerden een tegemoetkoming ontvangen en wat is de omvang van de tegemoetkoming? Wat is de omvang van het budget? Hoe worden betrokkenen hierover geïnformeerd?
Het kabinet heeft besloten om, gelet op de aard en de omvang van de ramp, de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) toe te gaan passen. Op deze wijze wil het kabinet de getroffenen ondersteunen. De Wts maakt het mogelijk om gedupeerden een tegemoetkoming in de geleden materiële schade en gemaakte kosten toe te kennen. Om de Wts toe te kunnen passen wordt een ministeriële regeling opgesteld die is toegesneden op de situatie. Hierin worden onder meer het schadegebied, de schade- en kostencategorieën, de tegemoetkomingspercentages en de procedure voor het aanvragen van een tegemoetkoming beschreven. Om een indicatie te geven van de soorten schade en kosten die, onder voorwaarden, voor een tegemoetkoming in aanmerking kunnen komen, verwijs ik naar artikel 4 van de Wts. In dit artikel wordt onder meer gesproken van: schade aan de woning, woonwagen of woonschip, aan inboedel, aan openbare infrastructurele voorzieningen, schade aan vaste en vlottende activa, teeltplanschade en bedrijfsschade. Als kosten worden genoemd: opstartkosten, evacuatiekosten, en bereddings- en opruimingskosten. De kring van gedupeerden die in aanmerking komt voor vergoeding is breed: particulieren, ondernemers, overheden, kerken, stichtingen en verenigingen kunnen, weliswaar onder bepaalde voorwaarden, aanspraak maken op een tegemoetkoming.
Een belangrijke voorwaarde voor tegemoetkoming op grond van de Wts is dat de schade en kosten niet redelijkerwijs verzekerbaar, niet verhaalbaar en niet vermijdbaar zijn. Daarom wordt naast de Wts in beeld gebracht wat vergoed wordt door verzekeringen (in overleg met het Verbond van Verzekeraars) en op welke initiatieven en regelingen nog meer een beroep gedaan kan worden. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld de NOW-regeling en de ontvangen donaties op rekeningnummer 777 van het Nationaal Rampenfonds. De laatstgenoemde gelden zijn overigens bedoeld voor kleinschalige projecten die ertoe dienen dat de «samenleving weer op gang komt» en niet voor gedupeerden. Momenteel wordt ook verkend in hoeverre een aanvraag ingediend kan worden bij het EU Solidariteitsfonds.
Het is op voorhand niet mogelijk aan te geven hoeveel middelen nodig zullen zijn voor de tegemoetkomingen. Uw Kamer wordt zodra mogelijk geïnformeerd over een eventuele begrotingswijziging.
Zijn er nog andere mogelijkheden waar gedupeerden terecht kunnen met de geleden schade? Welke rol spelen verzekeringen in dit geheel?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier staat u de lokale overheden bij en in hoeverre is dit voldoende?
Op nationaal niveau bieden het nationaal Crisiscentrum (NCC), het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) en het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) ondersteuning aan de lokale overheden. Zij hebben bijvoorbeeld in het Landelijk Crisismanagementsysteem (LCMS) een landelijk beeld hoogwater geopend, om alle regionale beelden van de situatie bij elkaar te brengen tot een totaalbeeld van de effecten van het (te verwachten) hoogwater.
Daarnaast ondersteunt Rijkswaterstaat de veiligheidsregio’s, waterschappen, gemeenten en vele anderen. Bijvoorbeeld door het sturen van hoogwaterberichten aan waterschappen, gemeenten, provincies, veiligheidsregio’s en andere betrokkenen, die indien nodig actie kunnen ondernemen. Rijkswaterstaat neemt verder deel aan het Regionaal Operationeel Team en het Regionaal Beleidsteam zowel in de veiligheidsregio Limburg-Noord als in Zuid-Limburg.
Ook is op aanvraag bijstand verleend door Defensie en de Nationale Reddingsvloot en worden middelen als zandzakken ter beschikking gesteld. Vanuit het actiecentrum brandweer van het LOCC wordt bijstand aan en aflossing van de brandweer collega’s in de getroffen veiligheidsregio’s gecoördineerd. De evacuatie van het Viecurie ziekenhuis in Venlo is gecoördineerd door het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS).
De hoeveelheden regen die de afgelopen dagen in Zuid-Limburg viel is extreem, kunt u aangeven in hoeverre de voorspellingen zijn dat dit komende jaren vaker voor gaat komen?
Het KNMI geeft aan dat de hoeveelheid regen die in Zuid-Limburg is gevallen, meer dan 150mm in 48 uur, extreem is te noemen; het is tweemaal zoveel als normaal in de hele maand juli. In algemene zin is op termijn te verwachten:
Door de grotere jaar-op-jaar fluctuaties is niet specifiek aan te geven of de komende paar jaar deze hoeveelheden regen vaker zullen voorkomen. Door de verder doorstijgende temperatuur neemt op langere termijn de kans op dergelijke extremen wel verder toe. Tussen de perioden 1961–1990 en 1991–2020 is in Nederland het aantal dagen in de zomer met 20 mm neerslag of meer, met ruim 25% toegenomen. Later dit jaar verschijnt het KNMI-Klimaatsignaal2021, waarin onder andere een eerste analyse van de nieuwste inzichten in de toename van extreme zomerneerslag wordt gegeven.
Is de huidige aangelegde en nog aan te leggen buffercapaciteit afgestemd op de meest actuele meerjarenprognoses met betrekking tot waterafvoer? Zo nee, bent u bereid een aanvullend waterprogramma op te stellen en daar extra middelen voor vrij te maken?
Het regionale watersysteem inclusief waterbuffers behoort tot de verantwoordelijkheid van het waterschap. Het Waterschap Limburg geeft aan dat het watersysteem in Zuid-Limburg periodiek (elke 6 jaar) wordt getoetst aan actuele klimaatuitgangspunten. Als onderdelen niet voldoen worden maatregelen getroffen. Bij het ontwerp gaat men uit van het KNMI klimaatscenario 2050. De neerslag van de afgelopen dagen was veel hoger dan de gehanteerde provinciale normen. Het waterschap geeft aan dat de aanleg van extra buffercapaciteit in het Nationaal Landschap Zuid-Limburg erg moeilijk inpasbaar is en dat het meer inzetten op berging en vasthouden van water wenselijk is, bijvoorbeeld door infiltratie van neerslag in landbouw- en natuurgrond en in publieke en private ruimtes. Verder geeft het waterschap aan dat eigenaren van woningen en bedrijven aanvullende beschermingsmaatregelen dienen te treffen en dat de samenwerking met buurlanden verder versterkt moet worden. Het waterschap constateert ook dat wateroverlast, zoals deze zich heeft voorgedaan, nooit helemaal te voorkomen zal zijn.
In algemene zin stimuleert het rijk klimaatadaptatie via diverse maatregelen en met extra middelen. De partijen in Limburg kunnen hier ook gebruik van maken. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Bent u bereid sneller uitvoering te geven aan het bestaande waterprogramma om meer onnodige overlast te voorkomen?
Het voorkomen van onnodige wateroverlast in het gehele watersysteem vraagt een brede aanpak met verschillende verantwoordelijke partijen. Maatregelen vullen elkaar aan: in het heuvelland, de beken en de Maas.
Sinds de hoogwaters van 1993 en 1995 heeft het Rijk flink geïnvesteerd in maatregelen om hoge waterstanden in de Maas beter te kunnen opvangen (Maaswerken). Het resultaat hiervan was de afgelopen dagen zichtbaar, want mede door deze inzet is veel schade als gevolg van de recente extreme neerslag voorkomen. In het kader van het lopende hoogwaterbeschermingsprogramma worden de primaire waterkeringen langs de Maas momenteel aangepast aan de nieuwe veiligheidsnormen benoemd in de Waterwet 2017. Daarvoor staan nog diverse dijkversterkings- en rivierverruimingsmaatregelen op de planning. Met relevante partijen zal ik de komende periode bespreken wat de wateroverlastsituatie betekent voor de aanpak van de nog te nemen maatregelen.
Door steeds vaker voorkomende extremere hoog- en laagwaterstanden, mede als gevolg van klimaatverandering, worden de opgaven bij de grote rivieren groter. Naast waterveiligheid gaat het om bevaarbaarheid, waterkwaliteit, beschikbaarheid van drinkwater en ook om het wonen, werken en recreëren bij de rivieren. Daarom zijn Rijk en regio gestart met het programma Integraal Riviermanagement (IRM). De wateroverlastsituatie in de Maasvallei onderstreept het nut van dit programma en het houden van tempo voor het klimaatrobuust inrichten van onze rivieren. Een deel van de wateroverlast ontstond bij de monding van de beken in de Maas. Hieraan zal binnen IRM extra aandacht worden besteed bij het ontwikkelen van maatregelen.
Tevens heeft het kabinet de afgelopen jaren via verschillende sporen gestimuleerd dat Nederland versneld klimaatadaptief en waterrobuust wordt ingericht. In het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie hebben alle werkregio’s stresstesten gedaan en zijn zij bezig met risicodialogen of hebben deze afgerond. Dit jaar zijn uitvoeringsagenda’s gereed voor klimaatadaptieve maatregelen. Ook is financiële ondersteuning gegeven aan pilots voor uitvoeringsprojecten op het gebied van klimaatadaptatie waaronder een project in Meerssen, om koploperprojecten te versnellen. Daarnaast kunnen gemeentes, provincies en waterschappen sinds 1 januari 2021 gebruik maken van de impulsregeling klimaatadaptatie. Via deze regeling kunnen ze een bijdrage van het Rijk krijgen voor klimaatadaptatiemaatregelen. Het bedrag kan gebruikt worden om adaptatiemaatregelen versneld uit te voeren, om al geplande ruimtelijke maatregelen uit te breiden met adaptatiemaatregelen, of om nieuwe adaptatiemaatregelen op te pakken. Hiervoor is nu in totaal 200 miljoen beschikbaar voor een periode van zeven jaar. Eén van de criteria waaraan een aanvraag moet voldoen is dat de maatregelen moeten bijdragen aan het verminderen van de kwetsbaarheid van gebieden voor wateroverlast, droogte of de gevolgen van overstromingen.
De noodzaak om ons aan te passen aan de klimaatverandering en de gevolgen daarvan zijn door het kabinet in de afgelopen tijd ook wereldwijd op de agenda gezet, via de instelling van de Global Commission on Adaptation en bijvoorbeeld tijdens de Climate Adaptation Summit van 25 januari jongstleden.
De inzet op maatregelen voor klimaatadaptatie en waterveiligheid blijft onverminderd nodig. Daarbij wil ik, samen met alle betrokken partijen, leren van de wateroverlastsituatie zoals die zich heeft voorgedaan in Limburg. Daarom ben ik voornemens om met betrokken partijen een beleidstafel in te richten naar voorbeeld van de beleidstafel droogte, waarbij de wateroverlastsituatie in Limburg wordt geëvalueerd en wordt bezien wat dit betekent voor het beleid. Onderdeel daarvan kan zijn om met inachtneming van ieders rol en verantwoordelijkheid samen met de regionale partners voor de Maasvallei te onderzoeken welke maatregelen nodig zijn voor het watersysteem in Limburg om voor de toekomst beter gesteld te staan voor deze extreme omstandigheden.
Tenslotte zijn de veiligheidsregio’s voornemens, zoals gebruikelijk na een ramp van deze omvang, de multidisciplinaire crisisbeheersing te laten evalueren.
In hoeverre hebben de bestaande buffers een dubbele functie, namelijk het vasthouden van water in droge en natte tijden? Indien de huidige buffers deze dubbelfunctie niet hebben bent u bereid om toekomstige buffers met zo’n dubbelfunctie aan te leggen?
Het Waterschap Limburg is hiervoor verantwoordelijk en geeft aan dat de buffers in eerste instantie aangelegd zijn met als doel het voorkomen van wateroverlast. Inmiddels wordt met behulp van de inzichten rondom klimaatadaptatie gekeken naar het breder inzetten van buffers. Te denken valt aan infiltratie ter plekke of het voorzien van water aan gebruikers ten tijde van droogte.
Is het kabinet bereid om meer klimaatmiddelen specifiek voor Zuid-Limburg vrij te maken vanwege de grotere kans op wateroverlast?
Door het veranderende klimaat krijgen we in Nederland vaker met extreem weer te maken. Clusterbuien kunnen overal voorkomen. Het is een belangrijke en grote opgave om de inrichting van het stedelijk en landelijk gebied en riviersystemen aan te passen aan het extremere weer en bijvoorbeeld meer ruimte aan water te geven. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen zoals woningbouw is het de opgave om de locatie meteen klimaatrobuust in te richten. Overheden, bedrijven, organisaties en inwoners hebben hier allemaal een rol bij en hiervoor zijn in de komende jaren ingrijpende keuzes en financiële middelen nodig. Gemeentes, waterschappen en provincies staan meestal aan de lat voor het nemen van ruimtelijke maatregelen. Het rijk ondersteunt het versneld nemen van maatregelen door de tijdelijke impulsregeling klimaatadaptatie.
Op welke andere manieren gaat u ervoor zorgen dat ook voor de lange termijn noodzakelijke (financiële) hulp en aandacht beschikbaar blijft voor herstel en preventie in Zuid-Limburg?
Met betrekking tot tegemoetkoming in de geleden schade en gemaakte kosten verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 en 5. Met betrekking tot preventie verwijs ik u naar de antwoorden op de voorgaande vragen.
Daarnaast hebben de psychosociale hulpverlening, gezondheid en mogelijke gezondheidsklachten de nadrukkelijke aandacht van de veiligheidsregio’s Limburg-Noord en Zuid-Limburg tijdens de nafase.
Wilt u, gezien de urgentie van de situatie in Limburg, deze vragen met grote spoed beantwoorden?
Ja.
Nederlandse betrokkenheid bij luchtaanvallen in Afghanistan |
|
Jasper van Dijk |
|
Ank Bijleveld (CDA) |
|
Kent u het bericht «Dit zijn de vier superdrones die het Nederlandse leger heeft gekocht»?1
Ja.
Hebt u toestemming gegeven de informatie in het artikel over Nederlandse betrokkenheid bij de inzet van een onbemand vliegtuig, een drone, naar buiten te brengen? Zo ja, waarom?
Ja. Naar aanleiding van de invoering van vier MQ-9 verkenningsvliegtuigen die op afstand bestuurd gaan worden2, heeft het Algemeen Dagblad het Ministerie van Defensie verzocht enkele militairen te interviewen die tijdens eerdere (internationale) missies beelden geanalyseerd en verwerkt hebben tot inlichtingenproducten. Defensie heeft aan dit verzoek meegewerkt om transparant te zijn over haar activiteiten en te laten zien welke kaders en procedures voor een zorgvuldige inzet gevolgd worden. Daarnaast vindt het Ministerie van Defensie het van belang om persoonlijke ervaringen van militairen te delen.
Wanneer en waar werd de in het artikel beschreven luchtaanval in Afghanistan, die volgde op het (mede) door Nederland verzamelen van inlichtingen, uitgevoerd?
De vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) betreffen «Nederlandse betrokkenheid bij luchtaanvallen in Afghanistan». Het krantenartikel waar hij naar verwijst gaat over de inzet door Nederland van een onbemand vliegtuig. Deze inzet betrof echter niet Afghanistan en werd evenmin uitgevoerd door Nederland.
Vanaf 2018 zette Nederland Processing Exploitation & Dissemination (PED-)capaciteit samen met een Target Support Cell (TSC) in voor de missie Inherent Resolve boven Irak. Vanaf 2019 werd deze capaciteit ook ingezet voor de missie Resolute Support in Afghanistan. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op respectievelijk 14 september 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 637) en 5 juli 2019 (Kamerstuk 28 676, nr. 321). De inzet van de Nederlandse PED-capaciteit is inmiddels beëindigd (Kamerstuk 27 924, nr. 784 van 19 mei jl.).
De Nederlandse PED-capaciteit voorzag in een behoefte aan tijdige beschikbaarheid van gevalideerde inlichtingen. Informatievergaring vanuit de lucht of de ruimte biedt de mogelijkheid een groot gebied te bekijken en vervolgens belangrijke objecten in meer detail te onderzoeken. Deze informatie is belangrijk voor de kennisopbouw over het operatiegebied en voor het targeting proces dat vooraf gaat aan luchtaanvallen van de coalitie. De noodzaak om tijdens operaties met grote precisie op te treden en materiële nevenschade of civilian harm zoveel mogelijk te voorkomen, maakt informatievergaring vanuit de lucht belangrijk. Nederlandse militairen analyseerden hierbij beelden afkomstig van onbemande vliegtuigen van coalitiepartners. Nederland is een van de weinige landen die in deze specifieke capaciteit kan voorzien.
Wat waren de gevolgen van de luchtaanval? Hoeveel mensen werden gedood? Wat is bekend over de identiteit van de slachtoffers? Zaten er ook burgers tussen? Zo nee, hoe is dat dan vastgesteld?
Zie antwoord vraag 3.
Sinds wanneer draagt Nederland door middel van betrokkenheid bij inzet van drones bij aan bombardementen in Afghanistan?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeveel gevallen heeft Nederland via betrokkenheid bij de inzet van een of meerdere drones bijgedragen aan luchtaanvallen in Afghanistan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een beeld schetsen van de gevolgen van deze luchtaanvallen, ook wat (mogelijke) burgerslachtoffers betreft?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn bij deze of andere acties reeds Nederlandse drones ingezet?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer en hoe, in welke brief, is de Kamer geïnformeerd dat Nederland luchtaanvallen in Afghanistan mede mogelijk maakt?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft Nederland op enigerlei wijze ook bijgedragen aan aanvallen met drones in andere landen dan Afghanistan? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel 'Stikstofrapporten drama voor boer en natuur' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Stikstofrapporten drama voor boer en natuur»?1
Ja.
Kunt u de drie eerste vragen in het artikel met onderbouwing beantwoorden: Gaat de soortenrijkdom in de natuur hiermee toenemen? Hoeveel dichter brengt dit plan ons bij de gewenste natuurkwaliteit? En wat zijn de economische gevolgen voor de boeren en de van hen afhankelijke bedrijfstakken?
Het is op basis van het rapport van Jan Willem Erisman en Berno Strootman nog niet mogelijk om een onderbouwd antwoord te geven op de drie vragen die in het artikel zijn gesteld. Daarvoor zijn de ideeën, die in het rapport verwoord zijn, nog te zeer op hoofdlijnen. Veel zal afhangen van een eventuele verdere uitwerking naar gebieden. Dat neemt niet weg dat de visie op hoofdlijnen én de suggesties voor de uitvoering duidelijke overeenkomsten vertonen met tien andere rapporten die in 2020 en 2021 zijn verschenen en die op p. 116–117 van het rapport worden genoemd, zoals de beleidsevaluatie van het PAS en het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek.
Het rapport is op een gedegen wijze tot stand gekomen en verdient het om serieus te worden genomen bij de nadere invulling van het stikstofbeleid en – gezien de bepleite integrale aanpak – ook bij aanpalende beleidsterreinen.
Klopt het dat het stukje actief hoogveen in het Wierdense veld waar zo’n 40 miljoen euro voor nodig is en onder meer boerderijen in de omgeving voor moeten worden uitgekocht, niet bestaat?
Nee, dat klopt niet. In opdracht van mijn ministerie zijn eerder dit jaar door een team van hoogveendeskundigen alle hoogveengebieden bezocht waar actief hoogveen (H7110A) voorkomt. Bij deze herhalingskartering is in het Wierdense Veld de locatie met dit habitattype opnieuw beoordeeld en ingemeten. De locatie bleek nog steeds aan de definities te voldoen en zelfs iets groter te zijn geworden, ondanks de drie voorafgaande zeer droge zomers. Ook in de directe omgeving is de kwaliteitsverbetering van herstellend hoogveen (H7120) zodanig dat verwacht mag worden dat dit op afzienbare termijn gaat voldoen aan de criteria voor actief hoogveen, wat volgens het aanwijzingsbesluit de gewenste ontwikkeling is.
Het genoemde bedrag wordt vooral ingezet om de 384 ha herstellend hoogveen te behouden en waar mogelijk te verbeteren, niet slechts om het kleine stukje actief hoogveen te behouden. Grote delen van het gebied zijn namelijk verdroogd, en alleen met een integrale aanpak van de waterhuishouding (in en rond het gebied) kan die verdroging bestreden worden.
In hoeverre heeft u beoordeeld of gestelde natuurdoelen realistisch en haalbaar zijn?
De instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden zijn, grotendeels voorafgaand aan het aanwijzen ervan, beoordeeld op haalbaarheid. In het rapport «Doorlichting Natura 2000» (Kamerstuk 32 670, nr. 2002, bijlage 2020D404033) is dit herbevestigd. Dat neemt niet weg dat in het proces van de Actualisatie van Natura 2000 beoordeeld zal worden op welke wijze de natuurdoelen verder geoptimaliseerd kunnen worden.
Bent u bekend met het artikel «Is er veel of juist weinig ammoniak op de Veluwe?»2
Ja.
Klopt het dat de ammoniakconcentratie in de Veluwe aanzienlijk lager is dan in de meeste andere Nederlandse natuurgebieden zoals in het artikel wordt gesteld?
In het artikel is vermeld wat de gemiddelde ammoniakconcentratie is op de zeven MAN-meetpunten op de Veluwe en hoe zich dat verhoudt tot het gemiddelde van alle MAN- en LML-meetpunten. Ook is vermeld dat de concentratie op de buitenrand van het gebied hoger is.
Uit de gepubliceerde cijfers (https://man.rivm.nl/gebied/veluwe_algemeen; figuur «Jaargemiddelde ammoniakconcentraties Veluwe Algemeen») blijkt dat de ammoniakconcentratie in 2020 gemiddeld over de zeven meetpunten 4,4 μg/m3 was (het getal 5,1 uit het artikel betreft het jaar 2018). Uit deze figuur blijkt ook dat er een tweedeling is te onderscheiden in de meetpunten: de concentratie op de vier meetpunten die ver weg liggen van de Gelderse Vallei (1, 2, 3 en 4) varieert tussen 3,3 en 3,9 en die op de drie meetpunten die er dichterbij liggen (5, 10 en 11) varieert tussen 5,0 en 5,8. Er zijn geen meetpunten in de bossen direct grenzend aan landbouwgebied, maar de concentratie is daarvoor wel berekend (https://geodata.rivm.nl/gcn/) en die komt uit op een ordegrootte van 10. Het gemiddelde over de 35 meetpunten in Nederland was in 2020 6,9 (in 2018 8,7).
De concentratie op de zeven meetpunten op de Veluwe is dus inderdaad lager dan het gemiddelde. Dat gemiddelde wordt enerzijds bepaald door gebieden waar de concentratie nog lager is dan op de Veluwe (zoals in de duinen) en anderzijds door relatief kleine gebieden die omringd worden door ammoniakbronnen, zoals de in de Gelderse Vallei gelegen Bennekomse Meent (de jaargemiddelde concentratie in dat gebied was in 2020 11,5 en in 2018 16,1).
Dat de hoge ammoniakconcentraties in de Gelderse Vallei lager worden richting het centrum van de Veluwe komt enerzijds door de toenemende afstand tot de bronnen en anderzijds doordat de rand van het Natura 2000-gebied bestaat uit bossen die relatief veel ammoniak invangen (en daardoor extra veel last hebben van verzuring en vermesting).
Gaat u de financiering van het rapport «Naar een ontspannen Nederland» terugvorderen als dit broddelwerk blijkt te zijn, of worden de schrijvers beloond voor het misleiden van de publieke opinie?
De aanvragers van de subsidie hebben voldaan aan de subsidievoorwaarden. Er is dus geen aanleiding om middelen terug te vorderen. Ik zie ook geen aanleiding om deze resultaten te kwalificeren als broddelwerk of het misleiden van de publieke opinie.
Wordt u ook zo droevig van beleid met een enorm rammelende onderbouwing waardoor boeren zwaar gedupeerd raken, of draagt u boeren helemaal geen warm hart toe?
Juist omdat ik boeren een warm hart toedraag, vind ik het belangrijk dat het kabinetsbeleid goed onderbouwd is en dat vanuit verschillende perspectieven over het stikstofvraagstuk wordt nagedacht. Het genoemde rapport is echter geen onderbouwing van het kabinetsbeleid, maar een advies voor mogelijk overheidshandelen in de toekomst.
Klimaatplannen vanuit Brussel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Burger krijgt peperdure klimaatrekening gepresenteerd»1
Ja.
Wilt u aan de Kamer stapsgewijs doen toekomen wat u van de klimaatplannen vanuit Brussel vindt, met daarbij uw reactie richting eurocommissaris Timmers?
Op 17 september heeft het kabinet de Kamerbrief Beoordeling van het Fit-for-55-pakket van de Europese Commissie2 en de fiches Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen3 aan uw Kamer toegestuurd. De brief is de integrale reactie van het kabinet op de voorstellen van de Europese Commissie om invulling te geven aan het nieuwe klimaatdoel voor 2030. Daarnaast vindt u in de BNC-fiches per voorstel de positie van het kabinet.
Hoe gaat u voorkomen dat de klimaatplannen de kloof tussen arm en rijk niet vergroot, zeker nu de rekening bij burgers wordt gelegd? Graag een toelichting
Klimaatverandering houdt niet op bij onze landsgrenzen. Een Europese aanpak voor het klimaatbeleid is daarom slimmer en goedkoper dan een puur nationale aanpak.
Het kabinet is zich daarbij bewust dat de klimaattransitie alleen op draagvlak kan rekenen als deze voor iedereen betaalbaar is. Het bestaande beleid richt zich dan ook op een zo kosteneffectief mogelijke transitie, waarbij negatieve sociaaleconomische effecten zoveel mogelijk worden geadresseerd via sociaal beleid. De precieze sociaaleconomische gevolgen van het Fit-for-55-pakket zijn in deze fase nog niet bekend, omdat deze afhankelijk zijn van verdere Europese besluitvorming, wat nog zeker een jaar zal duren. Daarnaast formuleert het pakket de grootte van de opgave en een deel van de invulling ervan, maar blijft het grootste deel van de concrete maatregelen afhankelijk van nationale politieke keuzes. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet. Een exacte analyse van de impact op burgers, bedrijven en de begroting, waar de motie Van der Staaij, ingediend bij de Algemene Politieke Beschouwingen, om vraagt, is hier tevens afhankelijk van.
Hoe gaat u voorkomen dat de middenklasse, de kurk waar de Nederlandse samenleving op drijft, niet buitenspel wordt gezet door hogere kosten? Graag een toelichting
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen met de kritiek van deskundigen die stellen dat de rekening van de plannen van de eurocommissaris bij de burger komt te liggen? Graag een toelichting
Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 is aangegeven, is het van groot belang dat het halen van klimaatdoelen gepaard gaat met oog voor de brede maatschappelijke gevolgen voor inwoners van Nederlandse.
Een Europese aanpak kan daarbij juist (kosten)effectiever zijn dan een nationale aanpak en zorgt voor een gelijker speelveld in de EU, waardoor weglekeffecten kunnen worden beperkt en de concurrentiepositie van bedrijven wordt beschermd. Ook kan het de nationale transitie meewind opleveren: bijvoorbeeld door het instellen van ambitieuze Europese CO2-normen voor voertuigen of bijmengverplichtingen van duurzame brandstoffen. Op deze manier worden nul-emissie voertuigen betaalbaarder voor meer mensen. Zo biedt het Ff55-pakket economische kansen in de transitie naar een duurzame samenleving en brede welvaartsvoordelen.
Het kabinet heeft voor dergelijke vragen bij de totstandkoming van het Klimaatakkoord veel aandacht gehad en zal ook bij de onderhandelingen in hier Brussel scherp op zijn, zodat iedereen mee kan in de transitie.
Het is van belang dat de sociaaleconomische effecten van beleidskeuzes op de Nederlandse huishoudens, bedrijven en maatschappelijke organisaties in de komende periode helderder worden. Verdere besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet.
In dit kader is het belangrijk te benoemen dat bij het klimaatpakket van bijna 7 miljard euro uit de Miljoenennota is gekozen voor een pakket aan maatregelen dat op korte termijn de uitstoot van huishoudens en MKB’ers reduceert, met oog voor het beperken van negatieve sociaaleconomische effecten. Met dit pakket heeft het kabinet juist gekeken naar maatregelen die mensen in staat stellen om een bijdrage te leveren aan het aanpakken van klimaatverandering.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om de burger op kosten te jagen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat o.a tanken, vliegen en wonen niet duurder wordt door dwingelandij vanuit Brussel?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat er in de klimaatplannen met geen woord gerept wordt over schone kernenergie? Zo ja, wat gaat u doen om deze energiebron wél te realiseren?
De voorgestelde klimaatmaatregelen zijn techniekneutraal. Landen mogen daarbij zelf invulling geven aan hoe zij een duurzame energiemix teweegbrengen. Het is aan lidstaten zelf om een keuze te maken voor de invulling van de eigen energiemix. Nederland is van mening dat er in het Europees energiesysteem ruimte moet zijn voor landen om te kiezen voor kernenergie, als dat voor hen passend is. Kernenergie kan – naast andere bronnen voor CO2 neutrale energieproductie – een belangrijke rol spelen bij het verminderen van de CO2 uitstoot en het bereiken van de klimaatdoelstellingen.
Deelt u de mening dat het net zo onbegrijpelijk is dat vervuilende biomassa juist wel in de plannen te staat? Zo ja, wat gaat u doen tegen deze vervuilende biomassa?
De Europese Commissie ziet biomassa als onderdeel van de mix van hernieuwbare energie om de klimaatdoelen en hernieuwbare energiedoelen te realiseren. De Commissie stelt wel voor om de duurzaamheidseisen voor energietoepassingen verder aan te scherpen.4 Het kabinet ziet biogrondstoffen ook als noodzakelijk onderdeel van de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire economie in 2050. Daarbij geldt voor het kabinet het uitgangspunt dat alleen duurzame biomassa een bijdrage aan die transitie kan leveren en dat duurzame grondstoffen uiteindelijk zo hoogwaardig mogelijk moeten worden ingezet. In Nederland stellen we al strengere duurzaamheidseisen voor biomassa voor energie en daarom steun ik ook de voorstellen van de Commissie in dat kader. Zie voor nadere toelichting de Kamerbrief duurzaamheidskader biogrondstoffen.5
Heeft u de bereidheid om de losgeslagen klimaatpaus uit Brussel aan banden te leggen en zijn plannenmakerij te prullemanderen? Graag een toelichting
U vindt in de Kamerbrief Beoordeling van het Fit-for-55-pakket van de Europese Commissie en de fiches Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen per commissievoorstel de positie van het kabinet.
Het missen van een huwelijksplechtigheid door coronamaatregelen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat David uit Amsterdam u een schrijven heeft doen toekomen aangaande zijn huwelijk met zijn Colombiaanse vriendin op 7 augustus aanstaande?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat mensen vanuit Colombia wel voor een begrafenis of een afstandsrelatie Nederland binnen kunnen komen, maar niet vanwege het voltrekken van een huwelijksplechtigheid van nota bene de eigen kinderen?
Ja. EU-burgers, vergunninghouders en hun gezinsleden vallen niet onder de reikwijdte van het EU-inreisverbod. Zij kunnen naar Nederland reizen.
Daarnaast geldt een aantal specifieke uitzonderingen op het EU-inreisverbod, zoals de lange afstandsrelatie, zakenreizigers en familiebezoek vanwege zwaarwegende aard. Bij deze laatstgenoemde categorie gaat het om reizen in uitzonderlijke gevallen zoals het bezoeken van een ernstig ziek familielid of het bijwonen van een begrafenis2. Het bijwonen van een huwelijk door (derdelander) ouders of een zwager valt niet onder de uitzonderingscategorieën op het inreisverbod.
Personen die volledig zijn gevaccineerd kunnen ook uitgezonderd worden op het EU-inreisverbod. Deze uitzondering geldt echter niet voor landen die zijn aangewezen als zeer hoog risicogebied vanwege de aanwezigheid van een zorgwekkende virusvariant, zoals Colombia3.
Heeft u de bereidheid om de regels meer uniform te maken? Zo ja, kunt u een toelichting geven hoe u dat gaat bewerkstelligen?
De Nederlandse overheid monitort voortdurend de uitvoering van het EU-inreisverbod en of bepaalde uitzonderingscategorieën passend zijn. Daarbij is het van belang zorgvuldig vorm te blijven geven aan diverse afwegingen.
Bent u bekend met het feit dat beide ouders van de Colombiaanse dame in kwestie negatief getest zijn en volledig gevaccineerd? Zo ja, heeft u de bereidheid om het verzoek van de bruidegom te honoreren om zijn aanstaande schoonouders toestemming te geven om de huwelijksplechtigheid op 7 augustus aanstaande bij te wonen? Heeft u voorts de bereidheid om ook voor de aanstaande zwager tot een oplossing te komen?
Zoals ook toegelicht onder vraag 2, geldt de uitzondering op het EU-inreisverbod voor volledig gevaccineerde personen niet voor landen die zijn aangewezen als zeer hoog risicogebied. Zodra Colombia niet meer zal zijn aangemerkt als zeer hoog risicogebied, zal voor Colombia eveneens gelden dat volledig gevaccineerde personen Nederland mogen inreizen.
Komt u, als liefhebber van huwelijksfeestjes, conform uitnodiging ook op de bruiloft?
Bij vragen 1 tot en met 4 is een volledige inhoudelijke beantwoording gegeven. Vraag 5 voegt daar geen inhoudelijke kwestie aan toe zodat verwezen wordt naar de eerdere beantwoording.
Het artikel 'Steeds moeilijker om naar Aruba te vluchten; ‘we blijven het proberen’' |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Steeds moeilijker om naar Aruba te vluchten; «we blijven het proberen»»?1
Ja.
Klopt het dat er vreemdelingen naar Venezuela uit worden gezet terwijl hun asielaanvraag of een beroep naar aanleiding van een eerder besluit nog in behandeling was? Zo nee, hoe gaat het dan wel? Zo ja, om hoeveel personen gaat dit?
Deelt u de mening dat indien dit klopt, Aruba, als deelnemer en ondertekenaar van het protocol van het VN-Vluchtelingenverdrag (1951), in strijd handelt met dit verdrag? Wat is uw reactie daarop? Heeft u Aruba hierop aangesproken? Zo nee, waarom niet? Bent u dat alsnog van plan? Zo nee, waarom niet?
Op welke manier worden vreemdelingen in Aruba op dit moment opgevangen en bijgestaan? In hoeverre is dit conform het VN-Vluchtelingenverdrag? Ziet u ruimte voor verbeteringen en zo ja, op welke wijze? In hoeverre ondersteunt Nederland Aruba hierbij? Ziet u noodzaak en/of mogelijkheden om deze steun uit te breiden en zo ja hoe? Wordt bijvoorbeeld ook gebruik gemaakt van kennis en informatie uit Nederland, zoals het Nederlandse ambtsbericht en landenbeleid over Venezuela? Indien u geen reden ziet tot extra steun, waarom niet?
Wat is de stand van zaken wat betreft de vertragingen in de vergunningverlening op Aruba naar aanleiding van de COVID-19 crisis?
Hoeveel vreemdelingen zitten er op dit moment in vreemdelingendetentie in Aruba? Hebben zij toegang tot juridische bijstand?
Herinnert u zich de schriftelijke vragen van de leden Groothuizen en Diertens (beiden D66) over een onderzoek van de Raad voor de rechtshandhaving naar de bejegening van in bewaring gestelde vreemdelingen in Curaçao en het rapport «Veiligheid en rechtsorde in het Caribisch gebied» van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV)?2
Ja.
Hoe staat het met de implementatie van de genomen maatregelen naar aanleiding van de aanbevelingen van de Raad voor de Rechtshandhaving naar de bejegening van in bewaring gestelde vreemdelingen in Curaçao?
Asiel-, opvang- en terugkeerbeleid, waaronder ook het bieden van juridische bijstand aan vreemdelingen, is ook bij Curaçao een aangelegenheid van het land zelf. Het is dan ook aan de autoriteiten van Curaçao om zich uit te laten over de situatie binnen de SDKK. Op basis van de Rijkswet Raad voor de Rechtshandhaving is het tevens aan de autoriteiten van Curaçao hoe om te gaan met de aanbevelingen uit het betreffende inspectierapport. Over het verzoek van Curaçao om aanvullende bijstand op het terrein van vreemdelingenbewaring, de toekenning invulling hiervan en de ondersteuning hiervoor door BZK, heb ik uw Kamer op meerdere momenten geïnformeerd.4, 5, 6, 7, 8, 9
Hoeveel vreemdelingen zitten er momenteel in het Centrum voor Detentie en Correctie (SDKK)? Kunt u een beeld geven van de huidige situatie in de SDKK wat betreft de doorgevoerde verbeteringen in de barakken en bijvoorbeeld de toegang tot juridische bijstand?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe verlopen de gesprekken binnen de Rijksministerraad (RMR) over een mogelijkheid tot een consensus-rijkswet, naar aanleiding van de aanbevelingen van de AIV en de kabinetsreactie daarop?3
Er is afgesproken om de gesprekken over bovenstaande onderwerpen te voeren in het kader van de uitvoering van de motie Van Raak c.s.12 Met het oog op deze uitvoering zijn de regeringen van Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten overeengekomen een ambtelijke werkgroep in te stellen, waarvan de start op korte termijn gepland zal worden.
Op welke wijze zijn de vier landen van het Koninkrijk, naar aanleiding van het advies van de AIV om de waarborgfunctie van het Koninkrijk in een breder perspectief te plaatsen en de erkenning van de RMR om hiermee aan de slag te gaan4, momenteel «op zoek naar manieren om samenwerking op het terrein van mensenrechten, rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur beter in te vullen en te structureren», in het bijzonder op het gebied van (het toezicht op) beschermings- en asielprocedures en detentieomstandigheden? Zijn hier al concrete stappen op gezet en zo ja welke? Zo nee, wanneer wordt dit verwacht?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht 'Kabinet biedt excuses aan voor oude transgenderwet' |
|
Lisa van Ginneken (D66), Jeanet van der Laan (D66), Barbara Kathmann (PvdA), Sylvana Simons (BIJ1), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kan de regering met de Kamer delen waarom de tegemoetkomingsregeling nog niet bekend is gemaakt, ondanks eerdere toezeggingen dit voor 1 juli te doen? Wanneer wordt de regeling dan wel verwacht?1
In onze brief aan uw Kamer van 30 november 2020 hebben wij aangegeven dat de onverplichte tegemoetkomingsregeling voor de zomer van 2021 gepubliceerd zou worden. Het is gebleken dat de totstandkoming van de regeling en het voorbereiden van de uitvoering meer tijd vereisten dan op voorhand was ingeschat. Zoals ik uw Kamer ook per separate brief heb gemeld, is de regeling aangeboden voor publicatie in de Staatscourant, zodat vanaf 18 oktober 2021 kan worden gestart met de uitvoering.
Op welke wijze zijn het Transgender- en Interseksecollectief meegenomen in het proces dat leidde tot het kabinetsvoornemen van november 2020 waarin de excuses werden aangekondigd en een tegemoetkomingsregeling in het vooruitzicht werd gesteld?
Voorafgaand aan de brief van 30 november 2020 heeft het Transgender- en Interseksecollectief2 (hierna: het Collectief) tijdens een overleg in juni 2020 de aansprakelijkstelling en de persoonlijke verhalen die daarachter schuil gaan mondeling toegelicht. Tijdens dit overleg is door de Staat ingegaan op de juridische weging van de aansprakelijkstelling. Daarna is er voor de besluitvorming over de brief in de ministerraad een ontmoeting geweest met een kleine afvaardiging van het Collectief. Kort voor verzending van de brief aan uw Kamer is in een bijeenkomst met het Collectief namens de Staat excuses gemaakt voor het aangedane leed en de verdere inhoud van het kabinetsstandspunt toegelicht. In reactie op het kabinetsstandpunt heeft het Collectief aangegeven zich onvoldoende betrokken te hebben gevoeld in het proces van de totstandkoming van de kabinetsreactie. Dat trekken wij ons zeer aan en daar hebben wij lessen voor het vervolg uit getrokken.
Over de vormgeving van de erkenning en excuses hebben constructieve besprekingen met het Collectief plaatsgevonden. De (contouren van de) tegemoetkomingsregeling is ook meerdere keren met het Collectief besproken. Met inachtneming van de door het Kabinet gestelde kaders van 30 november heeft het Collectief inbreng geleverd. Deze inbreng is zeer waardevol gebleken bij het vormgeven van de regeling en heeft op onderdelen geleid tot aanscherpingen. In aanloop naar én tijdens de uitvoering van regeling hechten wij sterk aan het voortzetten van de afstemming en samenwerking met het Collectief. Op die manier kunnen wij gezamenlijk inzetten op zaken als het vergroten van de bekendheid van de regeling, het opstellen van het aanvraagformulier en het signaleren van potentiele knelpunten gedurende de uitvoering van de regeling.
Op welke wijze zijn het Transgender- en Interseksecollectief meegenomen in de uitwerking van de tegemoetkomingsregeling?
Zie antwoord vraag 2.
Kan de regering het bedrag van € 5.000 voor de hoogte van de tegemoetkoming toelichten en hierbij specificeren waarom voor de hoogte van het bedrag de tegemoetkomingsregeling voor misstanden in de Jeugdzorg als norm is genomen en niet het (viervoudige) bedrag wat in Zweden is toegekend aan benadeelden van vergelijkbare transgenderwetgeving waar aldaar in 2018 excuses voor is gemaakt?
We hebben kennisgenomen van de hoogte van de tegemoetkoming in de Zweedse regeling. Deze regeling is met name als een inspiratiebron gebruikt voor een zorgvuldige inrichting en uitvoering van de Nederlandse tegemoetkomingsregeling. Wij hebben bij het bepalen van de hoogte aansluiting gezocht bij een eerder in Nederland toegekende onverplichte tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg. Ook voor de onverplichte tegemoetkoming aan Dutchbat III-veteranen is gekozen voor het bedrag van € 5.000. We realiseren ons dat de hoogte van een onverplichte tegemoetkoming nooit in verhouding kan staan tot het aangedane leed. Datzelfde geldt voor het maken van excuses.
Is de regering bereid de definitieve tegemoetkomingsregeling aan de Tweede Kamer voor te leggen, alvorens tot uitvoering hiervan over te gaan?
In de Kamerbrief van 30 november 2020 hebben wij de kaders van de regeling voor u geschetst. In de afgelopen maanden hebben wij de regeling binnen deze kaders nader uitgewerkt. De definitieve tegemoetkomingsregeling wordt, zoals ik uw Kamer ook per separate brief heb gemeld, op korte termijn gepubliceerd in de Staatscourant. Hiermee krijgen gedupeerden duidelijkheid over de precieze inhoud en reikwijdte van de regeling. Wij hechten er sterk aan om deze duidelijkheid aan betrokkenen te verschaffen. De uitvoering van de regeling start per 18 oktober 2021. Vanaf dat moment kunnen gedupeerden een aanvraag indienen bij uitvoerende instantie Dienst Uitvoering Subsidies-Instellingen (DUS-I). De Publicatie is tevens het startsein voor DUS-I om de aankomende periode, in overleg met onder andere het Collectief te werken aan de laatste voorbereidende activiteiten. De communicatie, het vergroten van de bekendheid van de regeling en het opstellen van het aanvraagformulier zijn hier belangrijke onderdelen van.
Is de regering bereid deze vragen vóór 1 september te beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met de berichten «Extra toezicht in winkels «asielhoofdstad» Ter Apel: «Het geeft meer rust»» en «Extra beveiliging tegen overlast asielzoekers in winkels Ter Apel»?1, 2
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat er particuliere beveiligers, die in tegenstelling tot de eerdere COA-beveiligers ook binnen winkels surveilleren, nodig zijn om het grote aantal winkeldiefstallen door asielzoekers uit veilige landen tegen te gaan en de rust terug te brengen in de winkels?
Nederland wil bescherming bieden aan mensen die vluchten voor oorlog of vervolging. Iedereen heeft recht op een eerlijke asielprocedure, ook personen uit landen die wij als veilig kenmerken.
Overlast is een hardnekkig probleem dat mijn volle aandacht heeft, en waar ik hard tegen optreed. De aanpak van overlastgevende asielzoekers vraagt om een gezamenlijke aanpak van onder andere de migratieketen, de politie, het Openbaar Ministerie en het lokaal bestuur. Dat komt terug in de aanpak waar de genoemde artikelen over gaan.
Lokale overlastproblematiek vraagt om een lokale aanpak, waarbij ik samen met de ketenpartners in de migratieketen en de ketenmariniers bekijk wat de alternatieven zijn om zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de vraag. Omdat de winkeliers in Ter Apel behoefte hebben aan de inzet in de winkels van de beveiligers die voorheen door het COA in het winkelgebied werden ingezet, is tegemoetgekomen aan deze wens. Uiteraard streef ik in mijn aanpak van de overlastproblematiek naar een situatie waarbij beveiligers overbodig zijn. In de tussentijd doe ik al het mogelijke om de veiligheid en het veiligheidsgevoel in de omgeving van AZCs te bevorderen.
Welk deel van de kosten die de winkeliers maken wordt niet vergoed door het COA?
Het COA heeft de gemeente Westerwolde bij wijze van proef in de periode tussen 1 juli en 31 december 2021 de gelegenheid gegeven om de beveiliging in het winkelcentrum in samenwerking met de winkeliers naar eigen inzicht in te zetten. Daarbij draagt het COA het bedrag bij dat zij eerder financierde voor de inzet van beveiligers in het winkelcentrum, namelijk 109.000 euro incl. BTW voor een half jaar. De gemeente heeft mij laten weten zelf 30.000 euro incl. BTW te vergoeden aan de winkeliers. Eventuele extra kosten worden niet vergoed door het COA. De gemeente zou eventueel een aanvraag kunnen indienen voor de specifieke uitkering die het departement beschikbaar heeft gesteld voor gemeenten hen tegemoet te komen in de financiering van lokale maatregelen tegen overlast.
Deelt u de mening dat deze winkeliers het slachtoffer zijn van het Nederlandse asielsysteem en derhalve volledig schadeloos gesteld horen te worden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het volstrekt onacceptabel wanneer personen die als asielzoeker worden opgevangen in Nederland zich overlastgevend en/of crimineel gedragen. Het gedrag van een kleine groep bewoners van COA-locaties vormt een grote last voor onder meer medewerkers van het COA, medebewoners en omwonenden en dit is onacceptabel. Daarbij komt dat het draagvlak voor het verstrekken van bescherming aan personen die daar recht op hebben onder druk komt te staan.
SODA (Service Organisatie Directe Aansprakelijkstelling) is een organisatie die benadeelden helpt om de financiële schade die gepaard gaat met winkeldiefstal te verhalen op de winkeldief. Vorig jaar heb ik de pilot SODA in Ter Apel gefinancierd om zo winkeliers de mogelijkheid te bieden om gecompenseerd te worden voor de geleden schade bij diefstal door asielzoekers. De ervaringen met de SODA-werkwijze zijn goed. Dit jaar is het voor gemeenten mogelijk om tot 1 oktober een specifieke uitkering voor lokale maatregelen aan te vragen. Dit kan bijvoorbeeld worden ingezet voor een impuls aan de lokale inzet van de SODA-regeling.3 Ik hecht eraan het belang van het doen van aangifte van winkeldiefstal te benadrukken, omdat zo ook de politie en het OM maatregelen kunnen treffen tegen winkeldieven.
Ziet u in hoe absurd het is dat naast speciale pendelbussen voor asielzoekers ook particuliere beveiliging nodig is om ov-personeel, Drentse en Groningse reizigers, winkelend publiek en ondernemers te beschermen tegen asielzoekers die hier helemaal niet horen te zijn? Zo nee, waarom niet?
Voor een goed begrip merk ik op dat de vraag of een asielzoeker hier hoort te zijn eerst wordt beantwoord met het besluit op de asielaanvraag. De overlast die een aantal asielzoekers veroorzaakt is hardnekkig en ondanks alle maatregelen kan niet volledig voorkomen worden dat er incidenten plaatsvinden. Ik steun daarom alle maatregelen die helpen om de veiligheid te bevorderen en het draagvlak voor de opvang van personen die vluchten voor geweld of vervolging te borgen.
Wat is uw reactie op het feit dat uit uw recente incidentenoverzicht blijkt dat 53 procent van de Marokkanen en Tunesiërs in een COA-locatie in 2020 een incident veroorzaakte en dat dit eveneens voor 48 procent van de asielzoekers uit het tot vorige maand als veilig bestempelde Algerije gold?3
Ondanks dat er in 2020 ten opzichte van 2019 een daling van het aantal registraties van incidenten heeft plaatsgevonden, is de aard van de incidenten die hebben plaatsgevonden zwaarder. Dit vind ik zorgelijk en dit is reden de prioritaire aanpak van overlast en criminaliteit voort te zetten en waar mogelijk te intensiveren. Dit doe ik samen met onder meer het COA, de IND, de DT&V, het Openbaar Ministerie, de politie en het lokale bestuur.
Ik wil er daarnaast op wijzen dat niet alle incidenten (zoals het eenmalig niet voldoen aan de meldplicht) vragen om een maatregel. Het COA beschikt ook over alternatieven voor gedragsbeïnvloeding zoals een corrigerend gesprek.
Wat zegt het u dat in hetzelfde jaar slechts aan respectievelijk 26, 35 en 25 procent van de betrokken groepen een maatregel werd opgelegd?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op het feit dat 62 procent van de vreemdelingen die verdacht worden van bij het OM in 2020 binnengestroomde feiten uit een veilig land van herkomst afkomstig is?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op het feit dat maar liefst 38 procent van de Marokkanen en Algerijnen en 35 procent van de Tunesiërs die vorig jaar in een COA-locatie verbleven verdacht wordt van een misdrijf?
Zie antwoord vraag 6.
Trekt u uit het feit dat in 2020 in Nederland slechts 40 verblijfsvergunningen asiel zijn ingetrokken op grond van de openbare orde en er slechts 30 om dezelfde reden werden afgewezen de conclusie dat de lat voor het uitwijzen van overlastgevende asielzoekers veel te hoog ligt? Zo ja, hoe gaat u dit beleid aanscherpen? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 2015 zijn meerdere beleidsaanscherpingen ingezet ten aanzien van het intrekken van verblijfsvergunningen asiel op grond van openbare orde. Op basis van de stand van zaken zoals die bekend was in onder meer de jurisprudentie, is eerder het standpunt ingenomen dat hiermee de grens was bereikt van wat we op dit punt kunnen doen met inachtneming van de Europese regels, bijvoorbeeld de Procedurerichtlijn, maar ook het Vluchtelingenverdrag.
In mijn brief van 1 juli 2020 heb ik aangekondigd te onderzoeken of er aanleiding is om binnen het internationale juridische kader een verdere aanscherping door te voeren.5 Gezien de demissionaire status van het kabinet past mij daar thans enige terughoudendheid.
Wanneer gaat u eens serieus werk maken van de drukmiddelen die nota bene in uw eigen regeerakkoord staan om veilige landen van herkomst te dwingen kansloze en overlastgevende onderdanen terug te nemen, waaronder het onthouden van ontwikkelingshulp, het weigeren van visa (met name voor overheidsbeambten en hooggeplaatsten) en het intrekken van landingsrechten? Waarom gaat u bij voorbaat diplomatieke conflicten uit de weg uit angst om ze te verliezen?
Verbetering van de terugkeersamenwerking is onverminderd een prioriteit, zowel in nationaal en EU verband. Ik wijs hier ook op mijn brief eerder dit jaar over de voortgang van de integrale migratieagenda.6
Waarom neemt u geen voorbeeld aan het Verenigd Koninkrijk, dat visa gaat weigeren aan landen die weigeren mee te werken aan het terugnemen van asielzoekers?4
Het visumbeleid is een aangelegenheid waarin de lidstaten van de Europese Unie gezamenlijk optrekken. Dat betekent ook dat het aanscherpen van het visumbeleid, of het versoepelen daarvan, in gezamenlijkheid plaatsvindt. Dit versterkt de kracht van het signaal, maar betekent aan de andere kant dat een gedeeld standpunt moet worden gevonden. In artikel 25bis van de Visumcode is een bepaling opgenomen die het treffen van maatregelen mogelijk maakt bij slechte of juist goede terugkeersamenwerking. De EU is hierover nu in gesprek. De Raad zal na de zomer een besluit nemen over de voorstellen van de Commissie.
Bent u bereid om veel sneller over te gaan tot het opleggen van gebiedsverboden en het overplaatsen van overlastgevende asielzoekers uit Ter Apel naar de handhaving en toezichtlocatie (HTL) in Hoogeveen, ook voor vergrijpen als winkeldiefstallen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeente om een gebiedsverbod op te leggen bij overlast en criminaliteit op plekken buiten de COA-locatie, zoals het winkelcentrum. Het is aan de politie en het Openbaar Ministerie om bij winkeldiefstal strafrechtelijke stappen te ondernemen. De htl-plaatsing is een zware maatregel die als doel heeft om de veiligheid en leefbaarheid op reguliere COA-opvanglocaties te borgen. Ik werk thans aan de mogelijkheden om ook aantoonbare incidenten buiten de COA-locatie bij te laten dragen aan het dossier om een overlastgever over te plaatsen naar de htl. Momenteel dragen politieregistraties van misdrijven zoals winkeldiefstal reeds bij aan plaatsing op de Top-X lijst van de meest hardnekkige overlastgevers. Personen op deze lijst staan onder verscherpt toezicht van de migratieketen, waarbij op lokaal niveau door het COA, de IND, de DT&V en AVIM wordt bekeken welke maatregelen passend zijn. Hierbij is htl-plaatsing ook een mogelijkheid. Ik hecht eraan om hier nogmaals het belang van het doen van aangifte van winkeldiefstal te benadrukken.
Bent u bereid het huidige COA-maatregelenregime (inhouding RVA-verstrekkingen (Regeling Verstrekkingen Asielzoekers), inhouding zakgeld en de HTL/EBTL (Extra Begeleidings- en Toezichtlocatie)) uit te breiden met oplegging van huisarrest op AZC-terreinen bovenop de reguliere maatregelen, oplopend in duur per misdraging – bijvoorbeeld één maand na de eerste keer en zes maanden na de tweede? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zijn diverse maatregelen mogelijk op en rondom COA-locaties. Voor het toepassen van beperkingen moet altijd een wettelijke basis zijn, en deze moet proportioneel zijn. Uiteraard is bij crimineel gedrag het OM aan zet om een passende strafrechtelijke sanctie te eisen. Binnen het bestuursrechtelijke wettelijk kader zijn al een aantal maatregelen mogelijk. Bij incidenten met grote impact kan een bewoner door het COA worden overgeplaatst naar de htl, waar men een gebiedsbeperking krijgt opgelegd voor een beperkt gebied direct in de omgeving van de locatie. Deze gebiedsbeperking wordt strikt gehandhaafd. Als ultimum remedium kan bovendien het belang van de openbare orde (mede) een grond vormen om gedurende de asielprocedure vreemdelingenbewaring toe te passen. Huisarrest op de COA-locatie zal juridisch snel kwalificeren als vrijheidsontneming en is daarom aan dezelfde gronden gebonden als strafrechtelijke of vreemdelingenbewaring. Om die reden heeft dit geen meerwaarde in het palet aan maatregelen.
Bent u bereid over te gaan tot generieke maatregelen om de bewegingsvrijheid in te perken van veiligelanders die in de versoberde opvang in Ter Apel verblijven, om zo de overlast in het dorp terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
Niet alle veiligelanders die in de versoberde opvang verblijven zijn overlastgevend. De dagelijkse inhuisregistratie en de avondklok (iedereen moet om 22 uur binnen zijn) maakt wel dat deze groep dagelijks op de locatie aanwezig dient te zijn en beter beschikbaar is voor de versnelde asiel- en vertrekprocedure. Met deze maatregelen worden de veiligelanders in de spoor 2 opvang beperkt in hun bewegingsruimte.
Grootontvangers betalen onterecht ontvangen loonsteun niet terug |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Weinig grootontvangers volgen voorbeeld Booking.com bij terugbetalen loonsteun»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke bedrijven de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) hebben ontvangen, maar in de tussentijd wel dividend of bonussen (via het moederbedrijf) hebben uitgekeerd? Kunt u per bedrijf aangeven wat de overheidssteun is en hoeveel winst of dividend zij, o.a. via het moederbedrijf, hebben uitgekeerd?
Het bonus- en dividendverbod verschilt voor NOW1 met de daaropvolgende tranches van de NOW. Bij NOW1 is er alleen sprake van een dergelijk verbod bij een aanvraag op werkmaatschappijniveau. Vanaf de NOW2 geldt dat elk bedrijf dat subsidie ontvangt vanuit de NOW, en een voorschot van € 100.0002 of een definitieve subsidie van € 125.000 of meer ontvangt, geen bonussen aan directie en bestuur mag uitkeren, geen dividend aan aandeelhouders mag uitkeren en geen eigen aandelen mag inkopen.
De gevraagde gegevens zijn derhalve niet beschikbaar voor NOW1. Ook voor NOW2 zijn de gegevens nog niet voorhanden, aangezien het loket voor de aanvragen voor de definitieve berekening van deze subsidieperiode nog niet is gesloten. Deze aanvragen kunnen tot en met 5 januari 2022 worden ingediend. Het loket voor NOW3.1 tot en met 3.3 opent op 4 oktober aanstaande.
Bij de vaststellingsaanvraag van het definitieve subsidiebedrag voor NOW2, moet middels een accountantsverklaring worden aangetoond dat er geen bonus- of dividend is uitgekeerd over het boekjaar 2020. Als de accountant vaststelt dat dit wel het geval is, volgt een verklaring met een afkeurend oordeel waardoor de subsidie nihil gesteld wordt. De aanvrager moet dan het gehele voorschot terugbetalen. Voorgaande is echter niet op dezelfde manier van toepassing op NOW1, daar gold het verbod immers enkel bij aanvragen op werkmaatschappijniveau.
Het gevraagde overzicht van het aantal afkeurende oordelen door de accountant is pas na afronding van alle definitieve berekeningen per tranche beschikbaar. Over de gegevens óf er dividend is uitgekeerd en zo ja hoeveel, beschik ik niet.
Welke maatregelen heeft u genomen om bij bedrijven die toch dividend of bonussen hebben uitgekeerd deze NOW terug te halen? Heeft u deze bedrijven bijvoorbeeld aangesproken op hun gedrag en daarbij aangegeven dat zij de loonsteun moeten terugbetalen? Kunt u de reacties van deze ondernemingen met de Kamer delen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 toegelicht, gold er bij NOW1 slechts een beperkt verbod. De accountant toetst of er is voldaan aan het bonus- en dividendverbod. Als een aanvrager zich niet aan het verbod heeft gehouden, zal de NOW op nihil worden gesteld. Overigens is het niet in alle situaties verboden om bonussen en dividend uit te keren. Voor een gedetailleerde toelichting, verwijs ik u naar de op 1 juni jl. door mij verstuurde reactie op de motie van het lid Ploumen c.s. over voorwaarden aan loonsteun ten aanzien van het uitkeren van winsten en bonussen door multinationals in het buitenland.3
Vanwege bovenstaande heb ik geen bedrijven aangesproken of verzocht de ontvangen steun terug te betalen. Wel heb ik in het Kamerdebat van 2 juni jl. aangegeven dat ik in gesprek wil met een bredere vertegenwoordiging van het bedrijfsleven om in brede context te bespreken welke afwegingen een rol hebben gespeeld bij het aanvragen van de NOW-steun en het al dan niet uitkeren van bonussen of dividend. Ook andere dilemma’s die spelen bij gebruik maken van NOW wil ik bespreken.
Vindt u het ook opmerkelijk dat, ondanks uw gesprek op 26 januari 2021 met de Algemene Bond UItzendondernemingen (ABU) over onterechte ontvangen loonsteun, opnieuw allerlei uitzend- en payrollwerkgevers, die ABU-lid zijn, staatssteun ontvangen maar tegelijkertijd dividend aan aandeelhouders uitkeren? Bent u bereid de ABU te herinneren aan haar eigen morele appel en er zo voor te zorgen dat de ABU haar eigen leden ook aanspreekt, zodat deze uitzend- en payrollwerkgevers de loonsteun terugbetalen?2
Het kabinet heeft meermaals bedrijven verzocht om alleen steun aan te vragen als dat noodzakelijk is. Dat geldt ook voor bedrijven die de steun achteraf niet nodig hebben gehad en voor bedrijven die dividend uitkeren. Tijdens ons gesprek op 26 januari 2021, gaf de ABU aan dat zij al eerder een moreel appèl had gedaan op haar leden om steun terug te betalen als deze niet nodig blijkt, en dit zou herhalen, gezien het belang van verantwoorde omgang met publiek geld. Hiermee heeft de ABU haar verantwoordelijkheid genomen. Dit laat echter onverlet dat individuele leden een andere afweging maken om, als zij aan de voorwaarden voldoen, toch een beroep te doen op loonsteun. Wanneer de steun rechtmatig is verstrekt, heeft de overheid geen mogelijkheden om deze steun terug te vorderen.
Daarnaast is er bij de totstandkoming van de NOW nadrukkelijk voor gekozen om de steun ook toegankelijk te maken voor payroll- en uitzendbedrijven. Middels deze financiële steun konden op die manier ook de salarissen worden doorbetaald van flexibel personeel.
Klopt het dat door uitwerking van de NOW payrollbedrijven die vanwege de aangescherpte maatregelen rond payroll in de Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB) minder omzet in 2020 hebben gehaald deze omzetdaling tijdens de gehele NOW-periode kunnen hanteren, waardoor zij dus aanspraak kunnen blijven houden op de NOW?
Het klopt inderdaad dat payrollbedrijven in aanmerking kunnen komen voor NOW-subsidie, ook als de vereiste omzetdaling niet veroorzaakt wordt door het coronavirus. Alle bedrijven die met ten minste 20% omzetverlies kampen, komen in aanmerking voor de NOW ongeacht de oorzaak van het omzetverlies. Dit is een gevolg van hoe de NOW-regeling in korte tijd is opgezet als reactie op de ontstane crisis. Dit brengt ongewenste en gewenste effecten met zich mee. Zo kan hierdoor de NOW-steun ook financiële verlichting bieden aan ondernemers die recent getroffen zijn door de watersnood in Limburg. Het kabinet ziet op dit moment geen mogelijkheden om de steun verder in te kaderen.
Wat is uw oordeel over het feit dat patiënten soms zonder medische noodzaak moeten wisselen naar een andere dosering van de medicatie, waardoor zij meer moeten bijbetalen voor dezelfde hoeveelheid werkzame stof?1
Er kunnen verschillende oorzaken zijn waarom patiënten moeten wisselen naar een andere dosering van de medicatie zonder dat hier een medische reden voor is. Dit kan betekenen dat patiënten dan met een (hogere) bijbetaling te maken krijgen. Deze situatie kan ontstaan als gevolg van een landelijk tekort aan de bijbetalingsvrije optie. Het kabinet vindt dit een onwenselijke situatie en heeft aan uw Kamer aangekondigd dit op te willen lossen als onderdeel van een modernisering van het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).2
Het kan ook voorkomen dat als gevolg van het inkoopbeleid van apothekers patiënten moeten wisselen naar een andere dosering, waardoor de patiënt te maken kan krijgen met een (hogere) bijbetaling. Dit kan worden voorkomen als arts en apotheker in overleg met de patiënt een middel of een dosering kiezen zonder bijbetaling, of met een zo laag mogelijke bijbetaling.
Hoe vaak komt het voor dat patiënten te maken krijgen met hogere bijbetalingen als gevolg van een andere dosering van de medicatie, terwijl de voorgeschreven hoeveelheid werkzame stof hetzelfde blijft?
Ik weet niet hoe vaak dit voorkomt. Binnen de systematiek van het GVS kan het voorkomen dat er op geneesmiddelen bijbetalingen ontstaan. Het GVS stelt namelijk vergoedingslimieten gebaseerd op prijzen van producten die onderling vervangbaar met elkaar zijn. Hiermee stimuleert VWS prijsconcurrentie tussen fabrikanten. Als een fabrikant een prijs vraagt die hoger is dan de vergoedingslimiet, geldt er een bijbetaling voor de patiënt. Het is dan aan arts en apotheker om in overleg met de patiënt een middel of een dosering te kiezen zonder bijbetaling, of met een zo laag mogelijke bijbetaling.
Komt dit ook voor bij medicijnen waar hoge bijbetalingen voor gelden?
Het is niet uitgesloten dat dit ook bij geneesmiddelen met hoge bijbetalingen voorkomt, maar ik heb hier geen zicht op. Ik wil graag herhalen dat het in eerste instantie aan fabrikanten is om bijbetalingen voor patiënten te voorkomen door hun prijzen te matigen. Anders kunnen arts en apotheker in overleg met de patiënt waar mogelijk kiezen voor een middel zonder bijbetaling of met een zo laag mogelijke bijbetaling. In dit verband is het relevant te melden dat de eigen bijdragen aan geneesmiddelen tot en met dit kalenderjaar gemaximeerd zijn op € 250 per patiënt per jaar. Uw Kamer heeft op 8 juli 2021 een motie van het lid Ellemeet c.s. aangenomen, die het kabinet verzoekt deze maximering te verlengen tot 1 januari 2023.3 Ik zal uitvoering geven aan deze motie en de Regeling zorgverzekering daartoe wijzigen en publiceren in de Staatscourant.
Wat is de oorzaak van het feit dat patiënten soms een andere dosering meekrijgen bij de apotheek, zonder dat hier een medische noodzaak voor is?
Specifieke patiëntkenmerken (zoals het lichaamsgewicht), het ontstaan van een landelijk tekort aan een bepaalde dosering of het inkoopbeleid van apothekers zijn oorzaken waarom patiënten soms een andere dosering meekrijgen bij de apotheek.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat patiënten voor hetzelfde medicijn in vergelijkbare gevallen verschillende bedragen moeten bijbetalen?
Het GVS stimuleert arts en apotheker om in overleg met de patiënt een geneesmiddel of een dosering te kiezen zonder bijbetaling, of met een zo laag mogelijke bijbetaling. Als het om medisch-inhoudelijke redenen niet verantwoord is of als sprake is van een landelijk tekort kan hiervan worden afgeweken. Hiermee wordt zoveel mogelijk voorkomen dat patiënten voor hetzelfde geneesmiddel in vergelijkbare gevallen verschillende bijdragen moeten betalen.
Wat zijn volgens u de mogelijkheden om dit te voorkomen?
Het is aan arts en apotheker om in overleg met de patiënt een geneesmiddel of sterkte te kiezen zonder bijbetaling, of met een zo laag mogelijke bijbetaling. Het kan voorkomen dat patiënten een geneesmiddel met een bijbetaling moeten gebruiken, omdat er een landelijk tekort is aan de bijbetalingsvrije optie. Het kabinet vindt dit een onwenselijke situatie en heeft aan uw Kamer aangekondigd dit op te willen lossen als onderdeel van een modernisering van het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).4
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat mensen bij moeten betalen voor medicijnen die ze nodig hebben om gezond te blijven?
Ik vind dat het in eerste instantie aan de fabrikant is om bijbetalingen voor patiënten te voorkomen. Het GVS is ontworpen om fabrikanten te stimuleren om een geneesmiddel aan te bieden voor een prijs die onder of op de vergoedingslimiet ligt. Bijbetalingen ontstaan immers alleen als de fabrikant een prijs vraagt die hoger is dan de vergoedingslimiet. Dit stimuleert prijsconcurrentie tussen fabrikanten en matigt daarmee de prijzen van geneesmiddelen. Het GVS stimuleert vervolgens artsen en patiënten om een doelmatig geneesmiddel zonder bijbetaling te kiezen. Met het oog op de houdbaarheid van de zorguitgaven, vindt het kabinet deze stimulans tot doelmatigheid belangrijk en daarmee dus ook wenselijk. De eventuele bijbetalingen zijn gemaximeerd tot € 250 euro per patiënt per jaar, omdat het kabinet de stapeling van zorgkosten wil beperken voor mensen die veel zorg nodig hebben.
Bent u het ermee oneens dat het oneerlijk is dat mensen die een operatie moeten ondergaan – met uitzondering van het eigen risico – niet hoeven bij te betalen terwijl dit bij een aantal geneesmiddelen dat in het pakket zit wel het geval is?
Nee, ik vind het niet oneerlijk. Iedereen in Nederland heeft toegang tot kwalitatief goede zorg tegen een betaalbare prijs. Daar betalen we allemaal aan mee via belastingen, premies en eigen betalingen. De financiering van de zorg is in hoge mate gebaseerd op solidariteit: als je gezond bent, betaal je mee voor wie ziek is; als je jong bent, betaal je mee voor ouderen; en als je veel verdient, betaal je mee voor mensen met lage inkomens. Juist om het draagvlak voor die solidariteit te bewaren, is gekozen voor een systeem van eigen bijdragen en het eigen risico. Zowel bij een operatie als bij het gebruik van geneesmiddelen geldt het eigen risico. Alleen als de fabrikant het geneesmiddel boven de vergoedingslimiet prijst, hebben patiënten daarnaast ook te maken met een bijbetaling. Deze bijbetaling is dan wel gemaximeerd op € 250 per patiënt per jaar, om de stapeling van zorgkosten voor mensen die veel zorg nodig hebben te beperken.
Op 5 juli 2021 heeft de toenmalige Minister voor MZS de monitor maximering eigen bijdragen geneesmiddelen 2020 naar de Tweede Kamer gestuurd.5 Daarin is te lezen dat in 2020 twaalf miljoen mensen één of meerdere extramurale geneesmiddelen uit het GVS gebruikten en dat de kosten daarvan € 2,4 miljard bedroegen. In 2020 betaalden twee miljoen mensen in totaal bijna € 66 miljoen bij voor hun geneesmiddelen. Voor driekwart van hen was de totale bijbetaling in dat jaar maximaal € 10.
Waarom worden medisch noodzakelijke geneesmiddelen niet gewoon vergoed?
Het doel van het stellen van vergoedingslimieten en de eigen bijdrage is om de betaalbaarheid en doelmatigheid van onze zorg te bevorderen. Het GVS is zo ontworpen dat fabrikanten worden gestimuleerd om een geneesmiddel aan te bieden zonder dat er een bijbetaling ontstaat voor de patiënt. Het systeem stimuleert immers, door het stellen van vergoedingslimieten voor onderling vervangbare geneesmiddelen, concurrentie tussen fabrikanten. Ook stimuleert het systeem artsen om in overleg met de apotheker en patiënt te kiezen voor een geneesmiddel zonder bijbetaling.
De consequentie van dit ontwerp is dat patiënten die gebruik maken van een geneesmiddel met een prijs boven het vergoedingslimiet hiervoor een eigen bijdrage betalen. Deze bijbetalingen zijn wel gemaximeerd op € 250 per patiënt per jaar.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'PBL: kosten van broeikasuitstoot niet eerlijk verdeeld, huishoudens betalen te veel' |
|
Renske Leijten |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat nu ook het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) stelt dat de zware industrie te weinig bijdraagt aan de Opslag Duurzame Energie (ODE)?
Het rapport van PBL betreft een analyse van de beprijzing van broeikasgasemissies in Nederland in 2018. De bevindingen van dit rapport met betrekking tot de beprijzing van broeikasgasuitstoot zijn grotendeels in lijn met de evaluaties van de energiebelasting en Opslag Duurzame Energie (ODE) door CE Delft. Ik ben van mening dat er nog stappen gezet moeten worden om tot een betere beprijzing van de broeikasgasuitstoot te komen. Dit kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld via het ETS. Het kabinet zet erop in om de fiscale prikkels op die manier in te richten dat zij de energie- en klimaattransitie ondersteunen, met behoud van de internationale concurrentiepositie.
Ik vind het wel van belang om een belangrijke nuance toe te voegen bij het rapport. Het rapport is gebaseerd op de situatie van 2018. Belangrijke wijzigingen die van invloed zijn op de bijdrage van de industrie zijn hier niet in meegenomen, namelijk aanpassingen in de energiebelasting/ODE, de CO2 heffing en de stijging van de ETS prijzen. De zware industrie betaalt op verschillende manieren mee aan het klimaatbeleid. Bij het Klimaatakkoord in 2019 is de lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven aangepast ten gunste van huishoudens, waardoor de lasten voor de industrie reeds fors verhoogd zijn. De klimaatlasten voor de grootschalige industrie zijn sterk gestegen als gevolg van CO2-beprijzing, zowel Europees (ETS) als nationaal via onder andere de CO2-heffing. Ook de energiebelasting (EB) en Opslag Duurzame Energie (ODE) zijn in navolging van het Klimaatakkoord verhoogd voor de energie-intensieve industrie. Deze factoren zijn niet meegenomen in deze studie.
Op dit moment gelden er vrijstellingen van energiebelasting en ODE voor bepaalde industriële processen, welke optimale beprijzing in de weg staan. Het geven van de juiste verduurzamingsprikkels moet volgens het kabinet bezien worden in combinatie met de waarborging van het gelijke speelveld en de concurrentiepositie. Daarom zet het kabinet in op afschaffing of inperking van deze vrijstellingen in Europees verband. De Europese Commissie heeft in het kader van de Green Deal een voorstel gedaan voor de herziening van de richtlijn energiebelastingen. Hierin wordt onder andere voorgesteld om de tarieven meer in lijn te brengen met de milieukosten en een aantal vrijstellingen af te schaffen of in te perken. Het kabinet bekijkt op dit moment dit voorstel en zal naar verwachting eind september de kabinetspositie in de BNC-fiches met uw Kamer delen.
Deelt u de opvatting dat de rekening voor de energietransitie te veel bij het midden- en kleinbedrijf (mkb) en de huishoudens is gelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die opvatting deel ik niet. Juist om het kleine mkb en huishoudens zoveel mogelijk te ontzien zijn reeds aanpassingen in de lastenverdeling van de ODE doorgevoerd bij het Klimaatakkoord. Het PBL-rapport is gebaseerd op het jaar 2018, zoals hierboven benoemd zijn de aanpassingen als onderdeel van het Klimaatakkoord hierin nog niet meegenomen. Het kabinet vindt het van belang dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Daarnaast heeft het kabinet ook oog voor de lastenverdeling. Daarom zijn bij het Klimaatakkoord de ODE-tarieven voor grootverbruikers verhoogd zodat huishoudens een derde in plaats van de helft van de ODE-opbrengst betalen. Door de wijzigingen zijn de lasten voor huishoudens verlaagd en de grootverbruikerstarieven verhoogd. Veel grootverbruikers betreffen mkb, daarom komen deze lasten ook bij het mkb terecht. Wel is de aanpassing zo vormgegeven dat het kleine mkb zoveel mogelijk wordt ontzien, doordat met name de tarieven van grootverbruikers zijn verhoogd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de lucht- en scheepvaart hun steentje gaan bijdragen?
In het huidige stelsel is er nog niet altijd sprake van een optimale prikkel voor verduurzaming, dit volgt ook uit een aantal recente publicaties, zoals de evaluaties van de energiebelasting en de ODE door CE Delft (Kamerstuk 31 239, nr. 3301 en Kamerstuk 30 196, nr. 752)2. Het kabinet vindt het van belang om de juiste verduurzamingsprikkels te geven en tegelijkertijd oog te houden voor een gelijk speelveld. Daarom zet het kabinet in op afschaffing of inperking van vrijstellingen in internationaal verband, zie hiervoor ook de Kamerbrief over prikkels voor fossiele brandstoffen (Kamerstuk 32 813, nr. 566)3. De Europese Commissie heeft deze zomer een voorstel gedaan voor herziening van de richtlijn Energiebelastingen van de Europese Commissie. Op dit moment wordt uitgewerkt wat de positie van het kabinet is ten aanzien van dit voorstel. Deze BNC-fiches zullen in september met uw Kamer gedeeld worden (Kamerstuk 22 112, nr. 3166)4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de verschillende soorten landbouw hun steentje gaan bijdragen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u dat naast de lasten, ook de lusten enorm scheef verdeeld zijn? Kunt u dit uiteenzetten?
Zoals ik hierboven uiteengezet heb, heeft het kabinet oog voor de lastenverdeling en is het uitgangspunt dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar moet zijn. Daarbij heeft het kabinet ook oog voor het creëren van mogelijkheden via een breed instrumentarium om deelname aan de energietransitie voor iedereen mogelijk te maken. Via de SDE++-regeling kunnen bedrijven en instellingen subsidie krijgen ter ondersteuning van investeringen in CO2-reducerende maatregelen.
Ook het mkb kan een beroep op de SDE++ doen en een deel van het mkb maakt goed gebruik van de regeling. Tegelijkertijd is het mkb divers en is uit de mkb impacttoets klimaatakkoord (Kamerstuk 32 637, nr. 423)5 gebleken dat veel mkb-bedrijven desondanks obstakels ervaren bij investeringen in duurzaamheid. Om deze obstakels te verminderen is de subsidieregeling verduurzaming mkb in het leven geroepen, zodat mkb-ondernemers subsidie kunnen krijgen voor advies en ondersteuning bij investeringen in verduurzaming. Voor kleinverbruikers bestaat de salderingsregeling en voor energiecoöperaties en verenigingen van eigenaars bestaat de subsidieregeling coöperatieve energieopwekking gestimuleerd worden.
Welke opties voor hervorming van de energiebelasting liggen op tafel?
In het voorjaar zijn de evaluatie van en de toekomstverkenning over de Opslag Duurzame Energie naar de Eerste en Tweede Kamer verstuurd. Daarnaast zijn ook de Evaluatie Energiebelasting en het IBO Financiering Energietransitie (Kamerstuk 32 813, nr. 689)6 aangeboden. Hierin worden verschillende mogelijkheden voor hervorming van de energiebelasting onderzocht, waaronder het uitfaseren van de vrijstellingen, het verhogen van de belasting op aardgas ten opzichte van elektriciteit en het verminderen van de degressiviteit van de tariefstructuur. Gezamenlijk bieden deze rapporten een brede basis ter ondersteuning van toekomstige beleidsopties door een volgend kabinet met betrekking tot het fiscale stelsel en de verhouding met de energietransitie. De besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet. Daarnaast is recentelijk het voorstel van de Europese Commissie voor herziening van de richtlijn van de energiebelastingen verschenen.
Hoe gaan de Europese plannen bijdragen aan het eerlijk belasten van de industrie en het behalen van de klimaatdoelstellingen?
De Europese Commissie heeft recent een voorstel gedaan voor de herziening van de richtlijn Energiebelastingen. Met het voorstel beoogt de Commissie de energiebelastingen onder andere beter te laten bijdragen aan de aangescherpte Europese milieu en klimaatdoelstellingen. Onderdeel hiervan is een voorstel om de tarieven meer in lijn te brengen met de milieueffecten. Daarnaast stelt de Commissie voor om de reikwijdte van de richtlijn te verbreden en het aantal vrijstellingen te verminderen. Zoals in mijn antwoord op de eerdere vragen is aangegeven werkt het kabinet op dit moment aan een BNC-fiche over dit voorstel, deze zal in september met uw Kamer gedeeld worden.