Politiegeweld tegen demonstranten in Colombia. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de protesten in Colombia tegen de rechtse regering van president Iván Duque?
Ja.
Wat is uw mening over de inzet van buitensporig politiegeweld tegen demonstranten door de Colombiaanse regering?1 2
Nederland deelt de zorgen over het excessieve geweld dat is gebruikt door politie-eenheden tijdens de recente protesten. Het kabinet sluit zich dan ook aan bij de verklaringen zoals gepubliceerd door EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell en de VN. Zowel het recht van de Colombiaanse bevolking om vreedzaam te demonstreren en samen te komen als de vrijheid van meningsuiting dienen gerespecteerd te worden. Dit staat in contrast met het excessief gebruik van geweld door politie-eenheden dat verschillende keren is vastgesteld in de afgelopen weken.
Deelt u de mening dat het recht op vreedzaam demonstreren, waar ook ter wereld, moet worden gewaarborgd, en dat door het bestrijden van demonstranten met buitensporig politiegeweld mensenrechten onder druk staan?
Ja. Zoals Hoge Vertegenwoordiger Borrell tot uitdrukking bracht in zijn verklaring van 6 mei jl. dient het recht op vreedzaam demonstreren te worden gerespecteerd en niet met geweld te worden onderdrukt. Nederland moedigt dan ook het initiatief van de Colombiaanse regering aan tot het openen van een vreedzame dialoog met alle betrokken partijen.
Bent u op de hoogte van het bericht dat mensenrechtenactivisten die het optreden van de autoriteiten in het gebied in de gaten houden, lastig gevallen zouden worden?3 Wat is uw mening hierover?
Het is zorgelijk dat het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens (OHCHR) aangeeft dat mensenrechtenactivisten en getuigen van politiegeweld zich onder druk gezet voelen om geweldplegingen niet te rapporteren.
Kunt u signalen dat in verschillende steden tijdens de protesten de elektriciteit en het internet zijn afgesloten bevestigen of ontkrachten?4
Het lijkt waarschijnlijk dat het internet in Cali enkele uren uit de lucht is geweest tijdens de protesten, maar dit is niet definitief bevestigd. Van elektriciteitsafsluitingen lijkt geen sprake te zijn geweest.
In het geval dat deze signalen waar blijken: bent u bekend met de oorzaak dan wel reden van het afsluiten van elektriciteit en internet aldaar?
Internetafsluiting kan thans niet definitief worden bevestigd, noch eventuele oorzaken.
Sluit u zich aan bij de zorgen die door de Verenigde Naties zijn geuit5 over het geweld tegen demonstranten?
Het kabinet deelt de zorgen die door de Verenigde Naties zijn geuit. Het is van belang dat het geweld tegen demonstranten wordt onderzocht en dat verantwoordelijken voor schendingen van mensenrechten worden bestraft.
Bent u bereid om er bij de Colombiaanse regering op aan te dringen dit politiegeweld tegen demonstranten te staken? Zo ja, met welke middelen? Zo nee, waarom niet?
Nederland draagt op dit moment bij aan intensief overleg tussen de internationale gemeenschap, de Colombiaanse overheid en belangenorganisaties. Bij deze initiatieven staan de noodzaak om het geweld terug te dringen en het aandringen op onderzoek en dialoog tussen alle betrokken partijen centraal.
Zo neemt Nederland samen met andere EU-lidstaten deel aan gesprekken met betrokken partijen als de Colombiaanse Ombudsman, Officier van Justitie en Inspector General. Het laatstgenoemde gesprek tussen de internationale gemeenschap en de Inspector General werd door Nederland in samenwerking met Canada en de OHCHR gefaciliteerd. Ook neemt de Nederlandse ambassadeur samen met collega ambassadeurs op uitnodiging van het Colombiaanse Congres deel aan reizen naar verschillende plekken in Colombia om gezamenlijk te luisteren naar de zorgen en visies van de betrokken partijen, van bestuurders tot ondernemers, religieuze vertegenwoordigers, jongeren, mensenrechtenverdedigers en demonstranten. Zo bracht hij onlangs in dit kader een bezoek aan Cali, het epicentrum van de protesten.
Verder zal Nederland, via de ambassade in Bogotá en de EU, de Colombiaanse instituties belast met het onderzoek naar excessief geweld blijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid en de uitkomsten van dit onderzoek op de voet volgen.
Het bericht 'Van Hoogezand tot Siddeburen: iedereen wil 's nachts een stil windpark' |
|
Agnes Mulder (CDA), Silvio Erkens (VVD) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving?1 Wat vindt u van deze berichtgeving?
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving en met de problematiek. De voorschriften ten aanzien van geluid zijn opgenomen in de omgevingsvergunningen. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het handhaven daarvan. Het is daarom aan de betreffende gemeenten om vast te stellen of er sprake is van overschrijding van de geluidsnormen en aan de hand van hun bevindingen te besluiten over eventuele stappen.
De situatie bij windpark N33 is zeer vervelend voor omwonenden. Echter is dit wel een heel specifieke situatie die niet maatgevend is voor alle windparken. Naar ik heb begrepen, is de gemeente Midden-Groningen in goed overleg met de exploitanten om te bezien waar de geconstateerde bromtoon precies door wordt veroorzaakt en welke maatregelen mogelijk zijn om de door de omwonenden ervaren geluidsoverlast te verminderen.
Klopt het dat de partijen in gemeente Midden-Groningen unaniem aandringen op het 's nachts stilzetten van windmolens op windpark N33 in verband met geluidsoverlast die omwonenden uit hun slaap houdt? In hoeverre staat de Minister daar voor open?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het huidige beleid voor inwoners die nu overlast ervaren van het geluid van windmolens? Zo ja, in hoeverre worden er maatregelen getroffen om dit op te kunnen lossen? Zo nee, is de Minister bereid dit verder te onderzoeken?
Exploitanten van windparken dienen zich altijd te houden aan de geldende regelgeving voor geluid, namelijk de norm van 47 dB Lden, met een aanvullende normering voor de nacht van 41 dB Lnight. In het geval van twijfel of de jaargemiddelde geluidbelasting binnen deze normen valt, kan in de praktijk worden gecontroleerd of een windturbine voldoet aan het geaccrediteerde geluidproductieniveau dat dient als basis voor de berekening. De normen zijn gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke inzichten en op dit moment is er geen wetenschappelijke aanleiding om de normen te herzien. Het RIVM houdt de bestaande kennis over gezondheid en windturbines up-to-date. Indien nieuwe wetenschappelijke inzichten aanleiding geven tot het herzien van de norm, dan zal hier naar worden gekeken. Overigens zijn de normen voor windturbinegeluid in lijn met de uitgangspunten van de WHO-richtlijnen voor omgevingsgeluid en vergelijkbaar met normen voor bijvoorbeeld het weg-, rail- en luchtverkeer, in die zin dat de norm voor windturbinegeluid uitgaat van 9% ernstig gehinderden, waar het maximum vanuit de WHO 10% ernstig gehinderden is.
De ernstige geluidhinder boven dit criterium wordt door de geluidsnorm over langere tijd beperkt, maar dit betekent niet dat omwonenden op bepaalde momenten geen (ernstige) hinder kunnen ervaren. Het is daarom belangrijk om ook te kijken welke maatregelen er genomen kunnen worden om de hinder op piekmomenten te beperken.
Zo vind ik het belangrijk dat omwonenden die overlast ervaren in gesprek kunnen gaan met de exploitant. Op deze manier wordt het meer inzichtelijk op welke momenten er overlast wordt ervaren en wat hier aan gedaan kan worden. Er zijn verschillende opties om de geluidsproductie van een windturbine te verminderen in geval van geluidsoverlast. Dit kan door de windturbine in een lagere «noise-mode» te zetten, waardoor deze minder snel draait en minder geluid produceert. In mijn antwoord op vraag 6 ga ik in op het voor langere tijd stilzetten van de windturbines.
Tegelijkertijd vinden er op dit gebied innovaties plaats waardoor het geluid bij nieuwere windturbines met een hoger vermogen niet toeneemt ten opzichte van oudere windturbines. Zo kunnen nieuwe wieken worden voorzien van «uilenveren», die ervoor zorgen dat er minder geluid wordt geproduceerd. Dit maakt dat een grotere windturbine dus niet per sé meer geluid maakt dan een kleinere windturbine.
Naast het beperken van de ervaren hinder, vind ik het ten slotte van belang dat er aanvullend onderzoek wordt gedaan naar de mogelijke gezondheidseffecten van windturbines in Nederland. Het RIVM verkent momenteel hoe dit onderzoek het beste kan worden vormgegeven. Naar verwachting is deze verkenning eind 2021 beschikbaar en dan zal ik, in samenspraak met alle betrokken partijen, de benodigde vervolgstappen zetten.
De Regionale Energiestrategie (RES) 1.0 zal ook zorgen voor een verdere uitrol van wind op land; in hoeverre wordt er daarbij rekening gehouden met mogelijke geluidsoverlast voor nabij omwonenden en daarbij dus met de locatie van de plaatsing van windmolens?
In de Regionale Energiestrategieën worden zoekgebieden aangewezen voor windenergie en zonne-energie. Dit vraagt om een zorgvuldige afweging tussen ruimte, systeemefficiëntie en bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak. Deze afweging zal in iedere regio anders zijn. Bij de uiteindelijke totstandkoming van windmolenprojecten binnen deze zoekgebieden wordt altijd getoetst of aan de landelijke normen voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid kan worden voldaan. Het staat een RES-regio of een gemeente echter vrij om zelf rekening te houden met een grotere (minimale) afstand als dit gewenst is.
Het draagvlak voor wind op land staat onder druk, een goede oplossing voor de ervaren geluidsoverlast lijkt de leden wenselijk bij de ontwikkeling van windparken; welke oplossingen ziet de Minister? In hoeverre zouden bepaalde restricties op type molens kunnen bijdragen aan het reduceren van de ervaren overlast volgens de Minister? Zijn de afstandsnormen volgens het RIVM tussen windmolens en bebouwde omgeving nog steeds voldoende? Zou nachtelijke stopzetting een oplossing kunnen bieden? Ziet het ministerie andere oplossingen?
Zie antwoord vraag 3.
Als er voor gekozen wordt om de windmolens van 22:00 tot 06:00 uur stil te zetten, verandert dit dan iets aan de business case voor wind op land? In hoeverre worden andere duurzame energiebronnen daardoor aantrekkelijker? Welke effecten verwacht u op de hoeveelheid elektriciteit die een windpark opwekt en uiteindelijk ook voor hoeveel capaciteit er nodig is qua aantallen windmolens op land als ze ‘s nachts niet draaien?
Deze vraag laat goed het dilemma zien dat komt kijken bij de inpassing van windenergie. Enerzijds is het zo dat er normen gelden die een bepaald beschermingsniveau garanderen. Voor de nacht bestaat een geluidsnorm van gemiddeld 41 dB (aanvullend op de norm van 47 dB overdag). Ondanks deze norm kunnen er direct omwonenden op bepaalde momenten overlast ervaren. Het zo veel mogelijk beperken van overlast is gewenst en kan op verschillende manieren.
Het meest effectief beperken van geluidshinder is om de windturbines ’s nachts helemaal stil te zetten, maar dit heeft verstrekkende gevolgen. Het stilzetten van windmolens gedurende de genoemde nachtelijk periode heeft namelijk grote invloed op de businesscase van een windpark. Dit zou immers betekenen dat gedurende één derde deel van een etmaal de windmolens stilstaan en daarmee ook dat er minder duurzame elektriciteit wordt opgewekt en dus verminderde inkomsten voor de exploitant. Het kostenreductiepad, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord om ervoor te zorgen dat vanaf 2026 wind en zon op land zonder SDE-subsidie tot stand kunnen komen, zou daarmee fors naar achteren schuiven. Bovendien worden andere energiebronnen hiermee niet direct aantrekkelijker, vanwege de hogere kosten, maar ook vanwege een goede balans op het hoogspanningsnetwerk, waarvoor windenergie nodig is. Hoeveel extra windturbines er nodig zijn om aan de stroombehoefte en klimaatdoelen te voldoen als alle turbines ’s nachts stilgezet zouden worden, kan ik niet exact zeggen omdat dit afhangt van de locatie en het vermogen van turbines, maar een redelijke schatting is dat we één derde meer opgesteld vermogen nodig zouden hebben om te compenseren voor de stilstand. Ook deze windturbines zouden dan op land ingepast moeten worden, waarbij mogelijk andere mensen weer hinder van ervaren. Als alternatief voor het stilzetten van windturbines gedurende de nacht ben ik daarom in gesprek met de sector over opties om hinder, ook gedurende de nacht, te beperken.
Het gebruik van Ivermectine bij de behandeling van COVID-19. |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het recent gepubliceerde onderzoek van Prof. dr. Kory?1
Ja.
Bent u het eens met de conclusie uit dit onderzoek dat er bij gebruik van Ivermectine statisch significant minder mortaliteit optreedt en er sprake is van een significant kortere herstelperiode?
Ik heb u reeds meegedeeld in mijn brief van 10 februari jl.2 dat het niet aan mij is om studies naar de inzet van ivermectine bij COVID-19 te duiden, dit is aan medisch wetenschappelijke specialisten.
Bent u bekend met het artikel «Joint Statement on Widespread Use of Ivermectin in India for Prevention and Early Treatment»?2
Ja.
Wat vindt u van de beslissing van de Indiase overheid om Ivermectine aan te bevelen als onderdeel van de behandeling van COVID-19?
Het is niet aan mij om hier een oordeel over te geven.
Zijn alle onderzoeken die aantonen dat Ivermectine wel degelijk een gunstig effect hebben bij de behandeling van COVID-19 reden voor u om het beleid ten aanzien van Ivermectine te wijzigen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat in Nederland, op grond van artikel 68 van de Geneesmiddelenwet, artsen in overleg met de apotheker gebruik kunnen maken van buitenlandse protocollen en dat dus afgeweken kan worden van de Nederlandse protocollen?
Volgens artikel 68, eerste lid van de Geneesmiddelenwet, is het buiten de door het College geregistreerde indicaties voorschrijven van geneesmiddelen alleen geoorloofd wanneer daarover binnen de beroepsgroep protocollen of standaarden zijn ontwikkeld. Als de protocollen en standaarden nog in ontwikkeling zijn, is overleg tussen de behandelend arts en apotheker noodzakelijk.
Zo heeft het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) een advies opgesteld waarin het off-label voorschrijven van ivermectine buiten onderzoeksverband wordt afgeraden bij COVID-19 patiënten in de huisartsenpraktijk.4 Dat is in lijn met de Richtlijn Medicamenteuze behandeling voor patiënten met COVID-19 (infectie met SARS-CoV-2) van de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB), dat er «op dit moment geen wetenschappelijke onderbouwing voor (off-label) gebruik van ivermectine in de profylaxe en behandeling van COVID-19 buiten studieverband» is.
Vind u het risico aanvaardbaar dat patiënten op deze manier kunnen worden geholpen?
Het is niet aan mij om hier een oordeel over te vellen, maar aan de behandelend arts. Daarbij is van belang dat de geldende wet- en regelgeving (o.a.: Geneesmiddelenwet en de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)) en de richtlijnen en protocollen van de beroepsgroep worden gevolgd, hierop wordt toegezien door de IGJ.
Bent u het eens dat patiënten die al vele weken op de Intensive Care liggen en waarbij het bestaande behandelprotocol geen vooruitgang laat zien, onder de hiervoor genoemde individuele gevallen zouden kunnen vallen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het eens dat artsen in Nederland er alles aan moeten kunnen doen om het leven van een patiënt te redden?
Ja, daar ben ik het mee eens. Artsen dienen goede zorg te leveren, in samenspraak met de patiënt, die voldoet aan wet- en regelgeving en volgens de professionele standaard binnen de beroepsgroep.
Vind u dat daarbij ook veelbelovende internationale protocollen en medicatie ingezet mogen worden?
Dit is reeds het geval, binnen de grenzen van de wet.
Wist u dat op 3 maart de Tsjechische autoriteiten het gebruik van Huvemec3 (Ivermectine) hebben toegestaan en dat zowel het aantal actieve cases als het aantal dodelijke slachtoffers daarna spectaculair is gedaald?
Ik was hier niet van op de hoogte. Ik ga ervan uit dat medisch wetenschappelijke specialisten de wetenschappelijke publicaties hierover op hun waarde zullen volgen.
Mag een arts van patiënten die al weken op de Intensive Care liggen en waarbij het bestaande behandelprotocol geen vooruitgang laat zien, dit middel op basis van artikel 68 van de Geneesmiddelenwet toepassen?
Nee, dit is niet toegestaan tenzij er sprake is van een klinische studie. Op dit moment hebben alle beroepsgroepen in Nederland aangegeven dat het wordt afgeraden om ivermectine te gebruiken voor het voorkomen of behandelen van corona. Dit geldt zowel voor huisartsen als specialisten in het ziekenhuis. Het is daarmee niet geoorloofd om het middel buiten de door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen geregistreerde indicatie voor te schrijven.
Voor het zogeheten off-label gebruik van een geneesmiddel waar u naar refereert bestaan strenge regels. Wanneer hier niet aan wordt voldaan, kan er volgens de Geneesmiddelenwet een bestuurlijke boete worden opgelegd. Er is één boetetraject gestart jegens een arts die hydroxychloroquine en ivermectine off-label heeft voorgeschreven bij een patiënt met COVID-19. Daarnaast zijn er enkele trajecten in onderzoek.
Wat is de reden dat inmiddels een boete is ingesteld voor artsen die het middel Ivermectine voorschrijven aan patiënten met COVID-19?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u niet dat de beslissing om Ivermectine off-label te gebruiken bij de behandeling van patiënten met COVID-19 moet worden overgelaten aan de behandelend arts?
Ja, dat vind ik ook, binnen de grenzen van de wet. Het wettelijk kader hiervoor heb ik reeds aan gerefereerd in mijn antwoord op vraag 6–8. Ik zal dat hier verder kort toelichten.
Het heeft de voorkeur dat artsen een geneesmiddel aan een patiënt voorschrijven dat geregistreerd is voor de specifieke klachten. Met het registratieproces wordt namelijk de werkzaamheid en veiligheid van een geneesmiddel geborgd, dit is in het belang van de patiënt. Het is echter mogelijk om voor individuele patiënten een geneesmiddel voor te schrijven dat niet geregistreerd is voor de betreffende klachten. Het gaat hier dan om off-label gebruik.
Off-label gebruik is een aantal situaties toegestaan, onder strikte voorwaarden. Het voorstel om ivermectine in te zetten bij COVID-19 betreft het gebruik van een geneesmiddel bij een heel andere indicatie. Ivermectine is immers geregistreerd als anti-parasitair geneesmiddel. Voor de goede orde, het SARS-CoV-2 virus is geen parasiet maar een virus.
Een van de strikte voorwaarden waaraan moet worden voldaan is dat de behandelend arts de behandelrichtlijn van de beroepsgroep volgt. Hierin zijn actuele wetenschappelijke en klinische inzichten meegenomen. Mocht er geen behandelrichtlijn zijn, of wanneer deze nog in ontwikkeling is, dan moet de arts overleggen met de apotheker over het off-label voorschrijven. In dit specifieke geval is er een behandelrichtlijn opgesteld door het NHG (zie ook antwoord op vraag 6). Namelijk dat het off-label voorschrijven van ivermectine buiten onderzoeksverband wordt afgeraden bij COVID-19 patiënten in de huisartsenpraktijk. De NHG staat hierin niet alleen, ook het SWAB en het Europese Medicijn Agentschap (EMA) raden de inzet van ivermectine bij COVID-19 af buiten studieverband.
Zoals ik reeds had aangegeven in mijn antwoord op vraag 7 en 8 is het van belang dat de geldende wet- en regelgeving en de richtlijnen en protocollen van de beroepsgroep worden gevolgd, hierop wordt toegezien door de IGJ.
Naast off-label gebruik kunnen artsen geneesmiddelen voor andere klachten dan waarvoor het geneesmiddel is bedoeld, voorschrijven binnen een klinisch onderzoek. Voor het uitvoeren van klinisch onderzoek gelden ook strenge voorwaarden. Ik heb reeds budget vrijgemaakt voor onderzoek naar COVID-19 medicatie binnen het ZonMw Programma COVID-19. Geïnteresseerde onderzoekers en artsen kunnen hier een aanvraag voor financiering indienen.
Kunt u aangeven wat de bijwerkingen of andere risico’s zijn bij het gebruik van Ivermectine bij de behandeling van patiënten met COVID-19?
Elke behandeling of geneesmiddel kent mogelijke bijwerkingen. De weging tussen bijwerkingen/risico op toxiciteit en het positieve effect van een behandeling vereist in de eerst plaats dat er een gerede verwachting van een positief behandeleffect is. Op dit moment is het oordeel van medische experts dat er geen bewijs is voor een positief behandeleffect van ivermectine bij corona. Het Europees medicijnagentschap EMA raadt het gebruik van ivermectine bij de behandeling van COVID-19 buiten zorgvuldig opgezette klinische studies op dit moment af.
Mogelijke bijwerkingen zullen daarnaast sterk afhankelijk zijn van onder andere de gekozen dosering van het geneesmiddel, het gelijktijdig toedienen van andere geneesmiddelen en/of supplementen, en de individuele patiënt. Zolang er geen behandelprotocol is vastgesteld is het niet mogelijk om goed inzicht te krijgen in de bijwerkingen, laat staan een gekwantificeerde afweging te maken.
Bent u het eens dat de bijwerkingen of andere risico’s bij het gebruik van Ivermectine bij de behandeling van patiënten met COVID-19 opwegen tegen de risico’s van COVID-19 zelf? Zo nee, kunt u dit kwantificeren?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u vertellen welke leden van de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB) aan de eerste Internationale Ivermectin for Covid Conference op 24 en 25 april jl. hebben deelgenomen en wat hun bevindingen waren?
De SWAB is een onafhankelijk stichting. Ik heb dan ook geen zicht op de activiteiten van hun leden. Het staat u vrij om zelf hiernaar te informeren bij de stichting.
Kunt u aangeven of het toestaan van Ivermectine als medicijn voor de behandeling van COVID-19 gevolgen zou hebben voor de ontwikkeling en de status van vaccins tegen COVID-19?
Ik zie vooralsnog geen relatie tussen deze.
Het recente door ABDTOPConsult geschreven rapport ‘Stikstofruimte voor de toekomst’. |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Waarom heeft ABDTOPconsult niet direct verwezen naar de studies in de literatuurlijst van het onderzoek «Stikstofruimte voor de toekomst, waarin ABDTOPConsult aangeeft dat op basis van wetenschappelijke studies een reductie van 70% van de stikstofdeposities nodig is voor bepaalde gebieden?1
De onderbouwing van de conclusies en aanbevelingen van de verkenning «Stikstofruimte voor de toekomst» is gebaseerd op bestaande onderzoeken en rapportages van gerenommeerde onderzoeksbureaus zoals PBL, TNO, Alterra, WUR, RIVM, CBS, maar ook op basis van onder meer het Adviescollege Stikstofproblematiek en diverse rapporten van de Europese Commissie. Deze kunt u paginagewijs terugvinden in het rapport. De conclusie dat een reductie van 50–70% van de stikstofemissies nodig is volgt uit de berekeningen waarbij steeds de referentie vermeld staat.
Deelt u de mening dat er in rapporten transparant verwezen moet worden naar geraadpleegde wetenschappelijk studies, zeker als daaraan dergelijke verregaande conclusies worden verbonden?
Ik hecht belang aan degelijke wetenschappelijke onderbouwing en transparante verwijzing daarvan.
Klopt het dat de studie waarop ABDTOPConsult de vergaande conclusies van 70% stikstofreductie baseert, een studie is van het Wereld Natuur Fonds, in samenwerking met Natuurmonumenten?
Nee. ABDTOPConsult heeft laten weten dat deze conclusie is gebaseerd op de berekeningen van het RIVM, waaruit blijkt dat zeer hoge reductiepercentages nodig zijn om ernstige overbelasting door stikstof te verminderen. ABDTOPConsult heeft wel kennis gehad van onderdelen van een concept van het rapport van het Wereld Natuur Fonds, en heeft geconstateerd dat de bevindingen die daar genoemd worden hiermee overeenkomen.
Indien het antwoord op vraag 3 bevestigend is, wordt het rapport van ABDTOPConsult hierdoor niet in een activistisch, NGO-gerelateerd daglicht geplaatst, in plaats van dat het een onafhankelijk rapport is, afkomstig van onafhankelijke adviseurs? Hoe beoordeelt u de onafhankelijkheid van de genoemde rapporten en studies?
Zie het antwoord op vraag 1 en 3. Het staat partijen zoals het Wereld Natuurfonds en Natuurmonumenten, maar ook andere partijen vrij om zelf het initiatief te nemen onderzoeken te (laten) uitvoeren. Het rapport «Stikstofruimte voor de toekomst» is onafhankelijk uitgevoerd met navolgbare bronverwijzingen en conclusies.
Worden er vaker dergelijke beleidsconclusies getrokken op basis van studies van het Wereld Natuur Fonds?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, hecht ik eraan dat (beleids)conclusies in rapporten transparant worden onderbouwd. De keuze voor geraadpleegde bronnen en het trekken van conclusies is aan de auteurs van dergelijke rapporten, in het geval van «Stikstofruimte voor de toekomst», aan de onafhankelijk voorzitter.
Winsten die worden gemaakt met publiek geld voor verduurzaming |
|
Renske Leijten , Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Bas van 't Wout (VVD) |
|
Kent u het bericht «Van subsidie windturbines tot 50% overwinst ondernemer»?1
Ja ik ben op de hoogte van het bericht in De Telegraaf, alsook van het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen waarnaar verwezen wordt in het bericht.
Klopt de conclusie dat de overwinsten voor windturbines vele miljarden euro’s behelzen en dat 30 tot 50 procent als overwinst naar de initiatiefnemers gaat?
Ik herken dit beeld niet. Het kabinet streeft naar een kosteneffectieve uitrol van CO2-reducerende technieken, waaronder wind op land. Daartoe is de SDE+(+) erop gericht om de onrendabele top van wind op land projecten af te dekken en overstimulering zoveel mogelijk te beperken. Zoals het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen benoemt, is er daarbij een afruil tussen het realiseren van kosteneffectiviteit en doeltreffendheid (hoeveel projecten worden er ondersteund). Een hogere mate van kosteneffectiviteit vertaalt zich in een lager doelbereik en vice versa.
Voor de SDE+(+) wordt daarom voor hernieuwbare energietechnieken het uitgangspunt gehanteerd dat het merendeel van de projecten gerealiseerd moet kunnen worden met de betreffende subsidiebedragen zoals deze door het Planbureau voor de Leefomgeving (hierna: PBL) berekend worden. Dit betekent dat een deel van de projecten in potentie aanspraak kan maken op een subsidiebedrag dat hoger ligt dan het benodigde subsidiebedrag en voor een (kleiner) deel van de projecten het berekende subsidiebedrag in potentie te laag is. Het benodigde subsidiebedrag wordt voorafgaand aan elke openstellingsronde van de SDE+(+) opnieuw berekend door het PBL.
Het PBL doet hiertoe uitvoerig onderzoek naar de projectkarakteristieken en kosten van wind op land, waarbij de meest actuele informatie wordt meegenomen. Om overstimulering verder te beperken werkt de SDE+(+) als een tender, waardoor aanvragen voor een lager subsidiebedrag meer kans maken op subsidie dan aanvragen voor een hoger subsidiebedrag. Op deze manier worden projecten gestimuleerd om tegen een lager subsidiebedrag in te dienen dan door het PBL geadviseerd.
Met deze systematiek scoort de SDE+(+) goed op het beperken van overstimulering in vergelijking met andere subsidieregelingen. Dit blijkt ook uit de evaluatie van de regeling door CE Delft. Daarom wekt de regeling ook in de landen om ons heen veel belangstelling. Desalniettemin blijf ik het van belang vinden om de kosteneffectiviteit van de regeling te blijven monitoren en waar mogelijk te verbeteren. Mede vanwege het belang van een betaalbare transitie voor maatschappelijk draagvlak en acceptatie. Daarbij zullen ook de resultaten van dit onderzoek worden meegenomen. Daarnaast zal de regeling dit jaar opnieuw worden geëvalueerd, waarbij de mate waarin overwinsten optreden en verder kunnen worden beperkt ook zal worden onderzocht.
Kunt u een berekening maken hoeveel private winst is gemaakt met de publieke subsidies uit de Stimulering Duurzame Energieproductie en klimaattransitie (SDE+) pot?
De subsidiebedragen in de SDE regeling komen jaarlijks via een zorgvuldig proces tot stand. Het PBL brengt hiertoe jaarlijks een advies uit, waarbij wordt uitgegaan van de meest recente informatie ten aanzien van de kostprijsontwikkeling. Ook vindt er een uitgebreide marktconsultatie en een externe review plaats. Dit proces maakt, naast het veilingmechanisme in de SDE, dat we het beleid zo kosteneffectief mogelijk vorm geven en overwinsten beperken. Ik heb geen direct inzicht in de hoeveelheid private winst die is gemaakt met SDE+-subsidies. Wel heeft CE Delft in de evaluatie van de regeling op basis van de verwachte kosten en opbrengsten naar het verwachte rendement van deze projecten in vergelijking tot het door PBL gehanteerde rendement. Daaruit bleek toen voor een beperkt aantal projecten de rentabiliteit boven de eis ligt die door de ontwikkelaar en de financiële sector gesteld worden. De regeling zal dit jaar opnieuw geëvalueerd worden.
Onderschrijft u de conclusie van Dr. Daan Hulshof dat hoewel de gemiddelde overwinst per kilowattuur (KWh) tussen 2003 en 2018 is gedaald, deze in relatieve termen gelijk zijn gebleven en als percentage van het subsidiebedrag met 32 procent in 2018 niet lager is dan de 31 procent in 2003?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, herken ik de in het proefschrift aangehaalde cijfers niet. Wel klopt het dat tussen 2003 en 2018 een aantal aanpassingen in de regeling zijn gedaan om te komen tot het SDE+(+)-instrument zoals beschreven in het antwoord op vraag 1. Hierdoor is het risico op overstimulering significant afgenomen. Of de gemiddelde overwinst in relatieve termen gelijk is gebleven, is moeilijk te duiden. De onderzoeker heeft namelijk de benodigde subsidiebedragen berekend voor potentiële investeringen in plaats van daadwerkelijke investeringen. Bovendien is de gebruikte data (vollasturen, economische levensduur, en aandeel en rendement op eigen vermogen) grotendeels een benadering van de werkelijkheid, omdat geen gebruik is gemaakt van projectspecifieke gegevens.
Bent u het voorts eens met de conclusie van Dr. Daan Hulshof dat veel investeerders in hernieuwbare energie een stuk minder subsidie nodig hebben dan ze ontvangen?2
Nee. Zie voor een nadere toelichting mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het slecht is voor het draagvlak van de energietransitie, dat er grote (private) winsten worden gemaakt met publiek geld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u eraan doen?
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat lusten en lasten van maatregelen eerlijk verdeeld moeten worden; dit is van groot belang voor het draagvlak en acceptatie ervan. Oversubsidiëring kan leiden tot een oneerlijke verdeling van lusten en lasten en mede om die reden wordt dit, zoals hierboven beschreven, zo veel mogelijk beperkt. Er wordt ook op andere manieren gewerkt aan een eerlijke verdeling van lusten en lasten voor hernieuwbare energieprojecten, zoals met het streven naar 50% lokaal eigendom. Ook voor het realiseren van deze afspraak is het echter van belang dat projecten een reëel rendement maken, zodat het voor omwonenden aantrekkelijk is om mee te investeren.
Bent u ook van mening dat er meer tempo gemaakt kan worden met de energietransitie en dat dit kan met minder private winsten door publieke investeringen?
Het kabinet streeft op verschillende manieren naar versnelling van de energietransitie. Daarbij ondersteunt het burgers en bedrijven bij het doen van de benodigde investeringen. Het Rijk neemt ook de verantwoordelijkheid voor het verduurzamen van het eigen vastgoed en gronden. Op deze manier kunnen zoveel mogelijk partijen een bijdrage leveren aan de energietransitie.
Kent u het onderzoek van peil.nl in opdracht van de SP waaruit blijkt dat 26 procent van de Nederlanders een veel hoger energieverbruik heeft dan voor de coronacrisis?3
Ja.
Wat vindt u ervan dat uit deze peiling blijkt dat 18 procent van de Nederlanders zich zorgen of veel zorgen maakt over de hoogte van de energierekening? Wat vindt u er voorts van dat een derde van de mensen met een lager inkomen zich zorgen of grote zorgen maakt over de hoogte van de energierekening?
Er is terecht veel aandacht voor de betaalbaarheid van de energietransitie. Het kabinet wil dat de transitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Het kabinet stuurt niet op de ontwikkeling van de energierekening, maar monitort de ontwikkeling hiervan wel nauwgezet. Wel is de lastenverdeling in de ODE aangepast om tot een evenwichtigere verdeling van de lasten tussen burgers en bedrijven te komen. Hierdoor zijn de energiebelastingen voor een huishouden met een gemiddeld verbruik vorig jaar met € 100 euro gedaald en stijgen ze dit jaar niet.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Bent u ook mening dat het niet is uit te leggen dat terwijl steeds meer mensen hun energierekening niet of nauwelijks kunnen betalen, ze tegelijkertijd moeten meebetalen aan de private winsten voor eigenaren van windmolens?
Ik ben van mening dat overwinsten zoveel mogelijk beperkt moeten worden. Dit is van belang zowel geldt op het belang van een rechtvaardige verdeling van lusten en lasten als een betaalbare transitie.
Bent u bereid de energierekening voor huishoudens te laten dalen door bijvoorbeeld de energiebelasting en/of Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE) voor kleinverbruikers te verlagen en/of de heffingsvermindering te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft reeds bij het Klimaatakkoord aanpassingen gedaan in de energiebelastingen ten gunste van huishoudens, hierdoor zijn huishoudens een derde van de ODE-lasten gaan bijdragen in plaats van de helft. Deze aangepaste lastenverdeling wordt dit jaar voortgezet. Hierdoor zijn de energiebelastingen voor een huishouden met een gemiddeld verbruik vorig jaar met € 100 euro gedaald en stijgen ze dit jaar niet.
Zoals ik eerder heb toegelicht hangt de mate waarin een huishouden de energierekening kan betalen niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Daarom bekijkt het kabinet alle inkomsten en uitgaven, inclusief de energierekening, integraal in de koopkrachtbesluitvorming.
Bent u met ons van mening dat er nu teveel (ODE) belasting wordt geheven bij huishoudens? Wat heeft het kabinet gedaan met het uiterst kritische rapport van de Algemene Rekenkamer waaruit bleek dat veel SDE+ geld op de plank bleef liggen?4
Zoals ik hierboven heb toegelicht is als onderdeel van het Klimaatakkoord is de lastenverdeling in de Opslag Duurzame Energie aangepast ten gunste van huishoudens. Deze aangepaste lastenverdeling wordt dit jaar voortgezet.
Met de begrotingsreserve Duurzame Energie worden de SDE++-middelen beschikbaar gehouden voor de energietransitie, ook wanneer in een bepaald jaar minder aan de SDE+ wordt uitgegeven dan geraamd. Lagere uitgaven dan geraamd kunnen worden voorkomen door onvoorziene omstandigheden, zoals vertraagde projecten, non-realisatie en onderproductie, maar ook door hogere energieprijzen. Door middel van de begrotingsreserve blijft dit geld behouden om tegenvallers in latere jaren op te vangen. Daarmee is voorzien dat de begrotingsreserve in de jaren 2021–2030 geheel nodig zal zijn om de verwachte kasuitgaven voor de SDE++ te dekken (inclusief toekomstige openstellingsrondes t/m 2025). Dit komt ook naar voren in het verantwoordingsonderzoek dat de Algemene Rekenkamer heeft uitgevoerd naar aanleiding van het jaarverslag van 2020.
Zijn er dit jaar opnieuw overschotten ontstaan bij de SDE+? Kunt u garanderen dat dit geld (in tegenstelling tot vorig jaar) niet naar andere posten gaat?
Het is op dit moment nog niet bekend of er een mee- of tegenvaller gaat ontstaan voor de SDE++-middelen. Hoewel ik geen garanties kan geven over de besteding van de middelen door een volgend kabinet, geldt wel dat alle middelen, inclusief de middelen in de begrotingsreserve, nodig zijn voor het realiseren van de klimaat-en energiedoelstellingen.
Bent u bereid de winsten die initiatiefnemers van windparken met publiek geld maken terug te dringen door de subsidieregeling aan te passen?
Ik ben het ermee eens dat overwinsten zoveel mogelijk beperkt moeten worden. De aanscherping van de SDE+(+) subsidieregeling draagt hieraan bij. Dit is een doorlopend proces. Daarbij bezie ik hoe we de regeling kunnen verbeteren en het risico op overstimulering kunnen beperken. Voor elke openstellingsronde doet het PBL uitvoerig onderzoek naar de project karakteristieken en kosten van wind op land projecten. Daarbij neemt het PBL alle beschikbare nieuwe informatie mee om de berekeningen van de benodigde subsidiebedragen te verbeteren. Daarnaast laten we de regeling regelmatig evalueren door externe partijen. In 2016 heeft CE Delft de regeling geëvalueerd en dit zullen we binnenkort opnieuw laten doen. Als uit deze evaluatie blijkt dat aanvullende maatregelen genomen kunnen worden om het risico op overstimulering verder te beperken, dan zal ik deze meenemen bij de verdere vormgeving van de regeling.
Is u bekend dat verschillende landen waaronder Zwitserland en Denemarken ervoor hebben gekozen om niet voor generieke subsidies te kiezen, maar te differentiëren? Bent u bereid om ook in Nederland voor lagere en (nog) meer gedifferentieerde subsidies te kiezen zodat er niet langer grote private winsten kunnen worden gemaakt met publiek geld?
Ja. Ook in Nederland wordt er gedifferentieerd in de subsidies voor windenergie op land, onder andere door onderscheid te maken in de locatie van de projecten. Tegelijkertijd moet de uitvoerbaarheid van de regeling ook gewaarborgd blijven. Dit betekent dat er ook een grens zit aan de mate van differentiatie die kan worden toegepast.
Hoe staat u tegenover de aanbeveling van Dr. Daan Hulshof om subsidies afhankelijk te maken van de specifieke windsnelheid op de locatie van de turbines? Hoe staat u voorts tegenover zijn aanbeveling om de subsidie afhankelijk te maken van de specifieke hoogte van de turbine?
De onderzoeker concludeert dat overwinsten verder beperkt kunnen worden door de daadwerkelijke windsnelheid op locatie mee te wegen in de berekening van het subsidiebedrag. Ik deel de veronderstelling dat dit het risico op overstimulering verder kan beperken. Om die reden heb ik in een brief op 17 februari 2020 (Kamerstuk 31 239, nr. 312) aangekondigd om met ingang van de openstellingsronde in het najaar van 2020 de windviewer te gebruiken voor het bepalen van de windsnelheid van projecten. Daarmee zou de gemeentelijke indeling voor winsnelheden vervallen en de windsnelheid worden bepaald aan de hand van KNMI-data per coördinaten. In de uitwerking van de onderliggende regelgeving bleek echter dat dit zou leiden tot grote risico’s op fouten in de regelgeving, omdat alle betreffende windcoördinaten opgenomen moesten worden in de regeling. Er is geen goede manier gevonden om dit risico te mitigeren, waarna ik heb besloten van de eerdere systematiek uit te blijven gaan (Kamerstuk 31 239, nr. 326). Bovendien speelde op de achtergrond mee dat een dergelijke aanpassing zou hebben geleid tot een grote verzwaring van de uitvoeringslast. Deze was disproportioneel, gelet op het feit dat dit slechts één van de relevante parameters is voor het bepalen van het subsidiebedrag.
Daarnaast stelt de onderzoeker voor om de hoogte van de windturbine mee te nemen in de berekening. Dit heb ik overwogen, maar niet meegenomen vanwege het volgende dilemma. De SDE+(+) is erop gericht om de meest kosteneffectieve projecten op locatie te realiseren, ongeacht de ashoogte van een windturbine. Als de ashoogte meegenomen zou worden, geeft het de aanvrager een extra parameter om mee te optimaliseren. Oftewel, de aanvrager kan een ashoogte kiezen die optimaal is voor het rendement van het project, maar mogelijk niet voor de windopbrengst. Het differentiëren naar ashoogte zou daarom juist kunnen leiden tot overstimulering en minder kosteneffectiviteit van de SDE+(+)-regeling.
Klopt het dat het opwekken van windenergie op zee goedkoper is dan het opwekken van windenergie op land en dat het mogelijk is alle benodigde windenergie op zee op te wekken? Kunt u een gedetailleerde berekening geven waarin de totale kosten van het plaatsen van alle benodigde molens op land vergeleken wordt met alle benodigde molens op zee? Wanneer deze berekeningen er niet zijn, bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken?
Nee. De kosten van zowel wind op zee als wind op land zijn de afgelopen jaren gedaald. Bij wind op zee is dit heel zichtbaar geweest omdat sinds een aantal jaren de tenders voor de aanleg van windparken zonder subsidie worden gedaan. Dat klopt voor de windparken, maar voor het net op zee wordt wel nog subsidie betaald. Bij wind op land is het minder zichtbaar geweest maar de subsidiebedragen die het PBL elk jaar vaststelt voor de SDE++ (en voorheen SDE+) zijn ieder jaar lager door de dalende kostprijs.
Voor wind op zee heeft PBL in 2019 de kostprijs van de huidige windparken op zee geschat op ~45 euro/MWh (zonder subsidie) en kosten voor het net op zee ~15–20 euro/MWh (subsidie). Onderzoek van Afry (2020, in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat) gaf aan dat de kostprijsdaling voor wind op zee verder gaat en dat de kosten dus inmiddels lager liggen, maar onzeker is hoe hard dit gaat. Omdat de tenders subsidievrij zijn, zien we niet wat de exacte kostprijs is van concrete projecten. Voor wind op land liggen de door PBL vastgestelde basisbedragen voor de SDE++ in 2021 tussen de 39–54 euro/MWh. Hoeveel subsidie hiervoor betaald zal worden is afhankelijk van toekomstige elektriciteitsprijzen. Als de kosten nu vergeleken worden is wind op land nog goedkoper dan wind op zee. Richting 2030 kan dit vanwege verdere kostendalingen anders zijn.
Kent u het onderzoek Zon op dak uitgevoerd door CE Delft in opdracht van de SP? Deelt u hun conclusie dat ten minste 92 procent van wat huishoudens nu gebruiken met zonnepanelen op daken kan worden opgewekt, maar waarschijnlijker is dat meer of zelfs veel meer stroom opgewekt kan worden dan huishoudens nu gebruiken?5
Ja, ik ken het onderzoek van CE Delft en zon op dak wordt steeds belangrijker in de energiemix, maar ik onderschrijf deze conclusie niet. Het cijfer van 92 procent is gebaseerd op het technisch potentieel voor de opwek van zonnestroom op koopwoningen. Dit betekent dat er geen rekening is gehouden met schaduwwerking, andere gebruiksvormen zoals bijvoorbeeld dakramen of schoorstenen, en de financiële haalbaarheid voor woningeigenaren. Daarnaast gaat het hier om jaartotalen: de energievraag kan niet op elk moment van de dag door zonnepanelen worden voorzien omdat de zon niet altijd schijnt.
Dit betekent dat zon op dak bijvoorbeeld ’s avonds geen bijdrage levert aan het elektriciteitsverbruik terwijl er op een zonnige zomerdag grote hoeveelheden zonnestroom op het net worden terug geleverd, wat vrijwel overal voor capaciteitsproblemen en overbelasting van het elektriciteitsnet zal zorgen. Kortom, het klopt dat er theoretisch gezien meer of zelfs veel meer stroom kan worden opgewekt op daken dan huishoudens nu gebruiken, maar dit leidt niet direct tot minder gebruik van grijze stroom op de momenten dat de zon niet schijnt.
Bent u bereid extra te investeren in zonnepanelen op daken van huizen, bijvoorbeeld op huurwoningen en te zorgen dat de energierekening van huishoudens daalt en we meer duurzame energie opwekken?
Er zijn op dit moment al diverse regelingen die het plaatsen van zonnepanelen op daken stimuleren, zoals de salderingsregeling, de SDE++ en de Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking.
Uit gegevens van het Aedes datacentrum blijkt dat het aantal zonnepanelen op daken van woningcorporaties de afgelopen jaren flink is gestegen. In 2015 had 2% van de corporatiewoningen zonnepanelen en in 2020 was dat al gestegen tot 10,4%. Uit de cijfers van het CBS6 blijkt dat in 2019 de elektriciteitsproductie uit zon-PV op woningen met 39% is toegenomen ten opzichte van 2018. In de Klimaat en energieverkenning (KEV) van het PBL wordt voor de komende jaren een sterke groei verwacht van het aantal zonnepanelen bij huishoudens.
Bent u met ons van mening dat met meer zonnepanelen op daken (van woningen) en met meer windenergie op zee, er minder wind- en zonneparken op land nodig zijn? Kunt u dit antwoord toelichten?
Ja. Het merendeel van de opgave voor hernieuwbare elektriciteit in 2030 wordt volgens de afspraken in het Klimaatakkoord met wind op zee gerealiseerd: 49 TWh oftewel 60% van de afgesproken 84 TWh. Daarnaast is de prognose dat er in 2023 al ruim drie keer meer zon op dak is in Nederland dan zon op veld. Na 2030 voorzien we, in lijn met de afspraken uit het Klimaatakkoord en Nationale Omgevingsvisie, verdere groei van wind op zee en zon op dak.
Momenteel werkt het kabinet aan een aanvullend ontwerp voor het Programma Noordzee om extra windparken aan te wijzen. Dit is nodig om de verwachte extra vraag naar duurzame elektriciteit in 2030 te accommoderen als de klimaatopgave wordt verhoogd. Op 18 mei is hierover ook de motie Boucke c.s. aangenomen die de regering verzoekt om de aanwijzing van windparken op zee, met inachtneming van de afspraken in het Noordzeeakkoord, te versnellen en dit jaar te borgen dat minimaal 10 gigawatt wordt aangewezen, en de Kamer over de voortgang te informeren in oktober 2021 (Kamerstuk 35 668, nr. 21).
Windenergie op land is, net als windenergie op zee, op dit moment volgens het Planbureau van de Leefomgeving een van de goedkoopste en meest efficiënte bronnen van duurzame elektriciteit. Windparken op land hebben daarbij als voordeel dat ze dichter in de buurt van het energiegebruik kunnen worden gebouwd, waardoor er minder investeringen in elektriciteitskabels nodig zijn dan op zee. Kortom, windenergie op land is onmisbaar in de energietransitie.
Dit sluit aan bij de afspraken die gemeenten en provincies hebben gemaakt in het Klimaatkkoord om in 2030 in totaal tenminste 35 Wh aan hernieuwbare energieproductie (waaronder wind- en zonne-energie op land) te realiseren. Samen hebben zij 30 energieregio’s gevormd om deze te vertalen naar concrete plannen in de Regionale Energiestrategieën oftewel RES’en. Zon op grootschalige daken is een mogelijkheid voor regio’s om invulling te geven aan hun RES’en. De verhouding zon op dak versus wind- en zonneparken is een afweging die per regio gemaakt wordt, waarbij draagvlak, acceptatie en inpassing belangrijke componenten zijn die worden meegewogen.
Bent u met de SP van mening dat wanneer duurzame energie publiek wordt gemaakt er geen winsten in private handen verdwijnen en we zowel het draagvlak als de democratische controle kunnen vergroten?
Nee. Het publiek maken van duurzame energie zou zorgen voor het verlies van een gezonde economische sector in Nederland. Bovendien is het succes van de enorme kostprijsreductie van duurzame energie over de afgelopen jaren mede te danken aan deze sector, welke met socialisering deels teniet gedaan zou worden. Daarmee zou de productie van duurzame energie naar verwachting niet goedkoper maar juist duurder worden, wat doorwerkt in de energierekening van burgers. Er is mij geen reden bekend waarom het publiek maken van duurzame energie het draagvlak zou vergroten. Ik herken wel dat financiële participatie – en met name lokaal eigendom – meer zeggenschap kan geven aan burgers in de keuzes die gemaakt worden over hernieuwbare opwek en de gevolgen die daarbij horen.
De motie Dik-Faber/Sienot van 13 oktober 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 592), die verzoekt om te bevorderen dat in de uitwerking van de concept-RES’en het streven naar 50 procent lokaal eigendom van hernieuwbare energie concreet wordt ingevuld. In lijn daarmee bleek in februari jl. dat 90% van de RES- regio’s de ambities rondom 50 procent lokaal eigendom hebben opgenomen in de RES 1.0. Samen met het Nationaal Programma RES ondersteun ik hen in de uitvoering van dit streven. Tot slot zou de socialisering van duurzame energie de democratische controle hierop niet vergroten. Ook nu al wordt in de RES’en door gemeenten en provincies in samenspraak met bewoners en bedrijven, keuzes voorbereid over de opwekking van zonne- en/of windenergie en de locaties van deze projecten. De gemeenten en provincies zijn in veel gevallen het bevoegde gezag voor de ruimtelijke inpassing.
Ziet u dat op vele plekken in het land omwonenden in actie komen tegen de komst van wind- en zonneparken? Herkent u de klacht van veel omwonenden dat zij weinig zeggenschap hebben over deze ontwikkelingen? Wat gaat u hieraan doen? Bent u voorts bereid tot strengere afstands- of geluidsnormen? Bent u bereid om te garanderen dat naar bewoners geluisterd moet worden om overlast te beperken, bijvoorbeeld door het ‘s avonds en ‘s nachts stilzetten van molens en de molens enkel te verlichten wanneer er vliegtuigen in de buurt zijn? Hoe zorgt u dat alle omwonenden altijd mee kunnen delen in de opbrengsten?
Ja, ik zie deze acties en ken de klachten van omwonenden. Het organiseren van participatie en inspraak gebeurt op regionaal niveau door de RES’en en gemeenten. Zij richten hiervoor zorgvuldige processen in om alle bewoners zo goed mogelijk bij de besluitvorming te betrekken. Eventuele oplossingen voor overlast worden op projectbasis door de ontwikkelaar vastgesteld in overleg met omwonenden en de gemeente.
De afstands- en geluidsnormen voor windmolenparken op land worden vastgesteld door het RIVM. Om hinder en slaapverstoring te beperken moeten alle windmolens die in Nederland worden gebouwd voldoen aan normen voor geluid. Deze normen voor windturbinegeluid zijn in Nederland al relatief streng ten opzichte van die voor andere geluidbronnen, zoals wegverkeersgeluid. Volgens het RIVM zijn er vooralsnog geen aanwijzingen voor een direct verband tussen windturbinegeluid en andere gezondheidseffecten. Er zal aanvullend onderzoek gedaan worden door het RIVM in samenwerking met de GGD’s binnen het nieuwe Expertisepunt Windenergie en Gezondheid.
Tot slot is in het Klimaatakkoord afgesproken om gezamenlijk te streven naar 50% lokaal eigendom. In het licht van deze afspraak worden overheden, ontwikkelaars en de coöperatieve sector reeds op verschillende manieren gestimuleerd en ondersteund in het realiseren van de afspraken over (financiële) participatie. Dit gebeurt onder meer met (juridische) kennis en expertise, het ontwikkelfonds voor energiecoöperaties en het werk van de Participatiecoalitie in de RES’en. Aanvullend werkt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan invulling van de motie Van Gerven (Kamerstuk 34 682, nr. 60), waarin wordt verzocht te onderzoeken op welke wijze publieke en collectieve lokale initiatieven rond de energietransitie een grotere kans kunnen krijgen. Het beeld is dat lokaal eigendom steeds vaker wordt toegepast.
Dit komt onder andere naar voren in de Lokale Energie Monitor 2020 van Stichting HIER, die laat zien dat Nederland inmiddels 623 energiecoöperaties telt. Om de voortgang van participatie te kunnen volgen, heeft mijn voorganger, naar aanleiding van de motie Heerma c.s. van 3 juli 2019 (Kamerstuk 32 813, nr. 361), opdracht gegeven tot de ontwikkeling van een Monitor Participatie Hernieuwbare energie op land. De nulmeting van deze monitor is 30 oktober 2020 naar uw Kamer gestuurd (bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 613) en de eerste meting wordt dit jaar uitgevoerd. Als in de loop van de uitvoering van het Klimaatakkoord blijkt dat de ontwikkeling van participatie, en specifiek lokaal eigendom, achterblijft, kan dit aanleiding zijn tot aanvullende afspraken of maatregelen.
Deportatie van Syrische vluchtelingen door Denemarken. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat Denemarken de verblijfsvergunningen van Syrische vluchtelingen gaat intrekken en daarmee zeker 380 mensen wil uitzetten naar Syrië?1
Wij zijn bekend met de berichtgeving over het besluit van de Deense regering om de tijdelijke verblijfsstatus van Syrische asielzoekers uit de provincie Damascus en de provincie Rif-Damascus niet te verlengen of in te trekken. Voor zover ons bekend gaat het om 505 individuen. Aangezien Denemarken, net als Nederland, geen formele relaties met Syrië onderhoudt, is enkel vrijwillige terugkeer mogelijk en is momenteel van gedwongen terugkeer geen sprake.
Wat vindt u van het feit dat voornamelijk vrouwen worden uitgezet door Denemarken?
In het vigerende Nederlandse asielbeleid voor Syrië is opgenomen dat mensen uit Syrië bij of na terugkeer vanuit het buitenland een reëel risico lopen op ernstige schade indien men geen actieve aanhanger is van het regime. Bij dit algemene uitgangspunt wordt geen onderscheid gemaakt tussen Syrische mannen en vrouwen. Dit Nederlandse beleid is mede gebaseerd op de algemene ambtsberichten over Syrië van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Nog voor de zomer wordt een nieuw algemeen ambtsbericht over Syrië verwacht. Aan de hand van de informatie uit dat ambtsbericht zal de Staatssecretaris bezien of er aanleiding is het Nederlandse asielbeleid voor Syrië aan te passen. Uw Kamer zal hier te zijner tijd over worden geïnformeerd.
Net als Nederland is Denemarken lid van de Europese Unie en partij bij het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Binnen de normatieve kaders van deze verdragen hebben lidstaten de ruimte om een eigen beleidsafweging te maken, aan de hand van de hun beschikbare landeninformatie. Wij willen dan ook terughoudend zijn in het appreciëren van de Deense beleidskeuzes. Op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mogen wij ervan uitgaan dat Denemarken zijn non-refoulementverplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag en het EVRM ten aanzien van asielzoekers nakomt.
Deelt u de constatering dat vrouwen echter niet minder gevaar lopen voor het schrikbewind van Assad?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het feit dat sommige mensen (politieke) sancties wachten op het moment van terugkeer, zoals arrestatie en mishandeling, zich, volgens u, tot internationale afspraken over uitzetting van vluchtelingen naar onveilige landen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat binnen de Europese Unie mensen worden gedwongen te kiezen tussen terugkeren naar Syrië om daar te vrezen voor je leven, of een bestaan in gevangenschap in Deense deportatiecentra?
Op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mogen wij ervan uitgaan dat Denemarken geen asielzoeker zal doen terugkeren naar Syrië zonder dat beoordeeld is of dit in strijd is met een van de refoulementverboden. Als een asielzoeker in Denemarken klachten heeft over de beoordeling van zijn asielaanvraag of het regime op een (gesloten) centrum, dan dient zij of hij zich tot de Deense (hogere) autoriteiten te wenden en daarna zo nodig, vanuit Denemarken, tot het Europese Hof voor Rechten van de Mens (EHRM).
Aangezien alle andere Europese landen, inclusief Nederland, oordelen dat Syrië helemaal niet veilig is, vindt u het een verantwoorde beslissing van de Deense regering om deze mensen uit te zetten? Kunt u uw antwoorden onderbouwen?
In onze antwoorden op uw vragen 2 tot en met 5 hebben wij toegelicht waarom wij terughoudend zijn in het appreciëren van het Deense asielbeleid en landenevaluatie. Verder zijn ons geen concrete feiten en omstandigheden bekend waaruit zou blijken dat er aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de Deense asielprocedure bestaan. Tekortkomingen in die zin dat in de Deense asielprocedure ten aanzien van asielzoekers niet op zorgvuldige wijze zou kunnen worden vastgesteld of zij de in het Vluchtelingenverdrag en het EVRM genoemde risico’s lopen indien zij naar Syrië zouden moeten terugkeren. Als een asielverzoek wordt afgewezen, dan wel indien de eerder verstrekte asielvergunning wordt ingetrokken, kan de asielzoekende tegen deze afwijzing, of intrekking in beroep gaan bij het Refugee Appeals board. Ter illustratie kan erop worden gewezen dat in een aanzienlijk aantal zaken de Refugee Appeals Board heeft geoordeeld dat de intrekking in die betreffende individuele zaken geen stand heeft kunnen houden. Indien alle nationale (Deense) rechtsmiddelen zijn uitgeput, kan een asielzoeker zich nog vanuit Denemarken wenden tot het EHRM als zij of hij vindt dat Denemarken zijn mensenrechten heeft geschonden. Hiermee is een (rechterlijke) toets op asielbesluiten binnen het Deense stelsel gewaarborgd.
De beleidsontwikkelingen in Denemarken maken wel duidelijk dat binnen het Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel (GEAS) er nog geen sprake is van een volledige harmonisatie van het landgebonden asielbeleid in de lidstaten, zoals vaker met uw Kamer gewisseld. Initiatieven die door het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) worden genomen, kunnen de eenheid van beleid versterken, en Nederland neemt hieraan deel.
Bent u bereid u te voegen bij de oproep van mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International het besluit van Denemarken terug te draaien en de uitzettingen niet te laten doorgaan? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de antwoorden op de vorengaande vragen, zien wij geen aanleiding om ons te voegen bij deze oproep.
Wat is uw mening over het feit dat dit besluit ook kan betekenen dat Denemarken deze mensen ertoe dwingt om in andere Europese landen asiel aan te vragen?
Een gunstiger toelatingsbeleid in een lidstaat kan een aanleiding zijn voor een asielzoeker om een asielverzoek in die lidstaat in te (willen) dienen. Zoals geantwoord op uw vraag 6 neemt Nederland deel aan initiatieven van het EASO om eenheid van het beleid te versterken. Tegelijkertijd blijft het kabinet de Dublin-verordening toepassen. Dit houdt, kort gezegd, in dat een asielzoeker zal worden overgedragen aan de lidstaat die op basis van de Dublinafspraken verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van dat verzoek, tenzij er een ernstige, op feiten berustende, grond is om aan te nemen dat de overdracht aan die verantwoordelijke lidstaat tot (indirect) refoulement zal leiden. Zoals in onze eerdere antwoorden toegelicht, zien wij deze grond ten aanzien van Denemarken niet.
Bent u bereid om met uw Deense ambtgenoot in gesprek te treden om hem te verzoeken het besluit tot intrekking van deze verblijfsvergunningen te doen terugdraaien? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de antwoorden op de vorengaande vragen, en de nationale competentie van Denemarken op dit terrein, zien wij onvoldoende aanleiding om dit gesprek te initiëren.
Welke Europese instrumenten zijn er om een heroverweging van het Deense besluit af te dwingen?
Zoals reeds gezegd in ons antwoord op uw vraag 6 kan een asielzoeker tegen een afwijzing van zijn aanvraag om asiel, hetzij tegen de intrekking van zijn asielvergunning, in beroep gaan bij het (onafhankelijke) Refugee Appeals Board. En daarna zo nodig, zich vanuit Denemarken wenden tot het EHRM. Daarmee zitten in het Deense stelsel waarborgen om de rechtmatigheid van de besluiten te laten toetsen.
Bent u bereid om deze Europese instrumenten aan te wenden om heroverweging van het Deense besluit af te dwingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
In het geval dat Denemarken voet bij stuk houdt: is Nederland dan bereid om alle 380 mensen die op de Deense lijst staan voor uitzetting, asiel aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals in onze eerdere antwoorden toegelicht past ons een terughoudendheid bij het appreciëren van het Deense beleid, en zitten in het Deense asielstelsel meerdere waarborgen om de rechtmatigheid van asielbesluiten te laten toetsen.
Het bericht ‘Jules de Kom: “Eerherstel opa Anton de Kom begint met intrekken vervolging” |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jules de Kom: «Eerherstel opa Anton de Kom begint met intrekken vervolging»»?1
Ja.
Klopt het dat verzetsheld Anton de Kom 76 jaar na zijn dood nog steeds niet buiten vervolging is gesteld? Zo ja, waarom niet?
Op het moment dat iemand overlijdt, vervalt van rechtswege het recht op strafvervolging. Dat betekent dat Anton de Kom vanaf het moment van zijn overlijden niet meer door het Openbaar Ministerie vervolgd kon worden.
Deelt u de mening dat de familie van Anton de Kom al te lang moet wachten op eerherstel? Zo ja, wanneer is volgens u sprake van eerherstel van Anton de Kom?
In de afgelopen jaren is op diverse manieren erkenning gegeven aan de grote bijdrage van Anton de Kom aan de Nederlandse geschiedenis en samenleving. Het gebaar van de Nederlandse regering dat momenteel in het kader van de motie van Ojik c.s. wordt vormgegeven zal hier voor toekomstige generaties ook aan bijdragen.
Het antwoord op vraag 2 laat onverlet dat Anton de Kom, zoals Minister Ollongren heeft aangegeven in haar toespraak tijdens de nationale herdenking slavernijverleden op 1 juli jl., eerherstel verdient. Daar zal, mede in het kader van de uitvoering van de motie, aan worden gewerkt in samenspraak met de familie.
Bent u op de hoogte van de motie-Van Ojik c.s.2, waarin de regering wordt verzocht een «ruiterlijk gebaar» te maken waaruit erkenning blijkt voor het foutief handelen jegens Anton de Kom? Zo ja, hoe staat het met de uitvoering van deze motie?
In de Kamerbrief van 2 maart jl. van de Minister van Buitenlandse Zaken met kenmerk 20 361, nr. 194 werd een update gegeven over de uitvoering van de motie. Sindsdien heeft de Minister van Buitenlandse Zaken aanvullende gesprekken gevoerd met de nabestaanden hierover. Over de invulling van het gebaar zal de Kamer nader geïnformeerd worden.
Het bericht ‘Varen door de Bruse sluizen vraagt planning: al vijf maanden beperkingen door kapotte brug’ |
|
Jaco Geurts (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Varen door de Bruse sluizen vraagt planning: al vijf maanden beperkingen door kapotte brug»?1
Ja, hiervan heb ik kennis genomen.
Klopt het dat de basculebrug over de Grevelingensluis in de N59 bij Bruinisse al bijna zes maanden buiten gebruik is?
Ja dat klopt. Inmiddels is de brug op 13 mei 2021 weer volledig in gebruik genomen.
Klopt het dat door schuttijden voor het scheepvaartverkeer de wachttijden voor auto’s om het eiland op en af te gaan kunnen oplopen tot een uur?
Het wegverkeer kon gebruik maken van de brug Yseren Ryve. Tijdens het schutten van de sluis is deze brug geopend en moeten weggebruikers wachten. Dit betekende met regelmaat een extra reistijd van 30 tot 45 minuten.
Welke vorderingen zijn er gemaakt sinds november 2020, toen het nieuwsbericht werd gepubliceerd dat Rijkswaterstaat «op dit moment onderzoekt welke maatregelen getroffen moeten worden en hoe lang herstel gaat duren»?2
Sinds november 2020 is door onderzoek een volledig beeld verkregen van de te beheersen risico’s in de besturing en de bediening. In december 2020 is hiervoor een plan met beheersmaatregelen opgesteld, dat vervolgens is uitgevoerd. Dat heeft langer geduurd dan gedacht omdat het probleem in de aansturing complexer was dan gedacht. Nadat de benodigde maatregelen zijn genomen is het veilig gebruiken van de brug getest. De brug is sinds donderdagmiddag 13 mei 2021 weer volledig in gebruik.
Kunt u toelichten wat er aan de hand is «met de technische systemen waardoor we een volledig veilige bediening niet kunnen garanderen»?3
Bij testen in 2020 hebben we vastgesteld dat het mogelijk is dat er tegelijk storingen kunnen optreden in twee onderdelen die als elkaars «back up» functioneren. In dat geval zou er een onveilige situatie ontstaan bij het bedienen en daardoor ook het veilige gebruik van de brug.
Welke gevolgen heeft de buitengebruikstelling van de Grevelingenbrug voor de doorstroming van zowel het wegverkeer als de scheepvaart?
Het scheepvaartverkeer kon alleen gebruik maken van de Grevelingensluis tijdens ingestelde bloktijden die zijn vastgesteld op basis van de lagere intensiteiten van het wegverkeer buiten de spitstijden. Per dag waren er vijf bloktijden van één uur waarbij doorvaart mogelijk was. Het aanbod werd gereguleerd doordat de schepen zich vooraf moesten melden. Hierdoor maakten minder schepen gebruik van de sluis. De bereikbaarheid voor wegverkeer is hierdoor negatief beïnvloed (zie ook mijn antwoord op vraag 3).
Kan achterstallig onderhoud de oorzaak zijn van de problemen met de Grevelingenbrug, die dateert uit 1965? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit achterstallig onderhoud weg te werken?
Achterstallig onderhoud is hier niet de oorzaak. De bediening en besturing zijn in 2016–2019 aangepast. Het probleem van de storingen is later pas naar boven gekomen.
Welke gevolgen heeft het achterstallig onderhoud aan waterwerken voor de inzet van de regering om vervoer over water te bevorderen?
Vervoer over water is gebaat bij een betrouwbare vaarweg met betrouwbare reistijden. Als een stremming ongepland is, door bijvoorbeeld een storing, dan levert de opgelopen vertraging ook hinder op voor andere afspraken in de logistieke keten, zoals laad- en lostijden in de haven en latere levering van een product bij de klant. Als dit vaker voorkomt kan dit een reden zijn voor klanten om voor vervoer over de weg te kiezen in plaats van vervoer over water.
Klopt het dat gepland was de brug te heropenen op 1 mei 2021 en dat dat nu niet doorgaat en dat ook onbekend is wanneer de brug dan wel heropend gaat worden?
Het is juist dat 1 mei de planning was om de brug weer in gebruik te nemen. De brug is sinds donderdagmiddag 13 mei 2021 weer volledig in gebruik.
Klopt het dat Rijkswaterstaat nog budget moet alloceren? Zo ja, kunt u aangeven wanneer dat beschikbaar komt?
De brug is sinds donderdagmiddag 13 mei 2021 weer volledig in gebruik. De financiële middelen die hiervoor nodig waren zijn bekostigd uit de budgetten voor beheer en onderhoud.
Het bericht dat het Zorginstituut Nederland adviseert om een nieuw medicijn tegen taaislijmziekte niet op te nemen in het basispakket vanwege de te hoge prijs van farmaceut Vertex |
|
Attje Kuiken (PvdA), Wieke Paulusma (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het Zorginstituut Nederland adviseert om een nieuw medicijn tegen taaislijmziekte niet toe te laten tot het basispakket vanwege de te hoge prijs die farmaceut Vertex vraagt?1
Ja. Ik wil daarbij wel opmerken dat het Zorginstituut mij heeft geadviseerd om het geneesmiddel niet op te nemen in het basispakket tenzij er wordt voldaan aan een aantal voorwaarden, waaronder een prijsreductie en het maken van gepast gebruik afspraken.
Kunt u een overzicht geven van de wijze waarop andere landen nu omgaan met het medicijn Kaftrio?
In het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Denemarken, Ierland en Oostenrijk wordt Kaftrio vergoed en zijn er vertrouwelijke afspraken gemaakt over de prijs die voor het geneesmiddel wordt betaald.
Ik heb inmiddels een aantal keer met mijn Beneluxa-partners onderhandeld over geneesmiddelenprijzen, er lopen ook nieuwe trajecten. In 2017 heeft mijn voorganger samen met België onderhandeld over de prijs van de voorloper van Kaftrio, Orkambi, een geneesmiddel van dezelfde leverancier. Deze gezamenlijke onderhandelingen konden destijds niet succesvol worden afgerond. Nederland heeft kort daarna (eind 2017) alsnog een akkoord bereikt over Orkambi. Hoewel er veelvuldig contact met Europese landen is over Kaftrio en de andere geneesmiddelen van Vertex acht ik het niet opportuun om gezamenlijk op te trekken in een onderhandeling over Kaftrio. Dit heeft enerzijds te maken met de grote verschillen die er zijn tussen landen: In België is nog geen advies uitgebracht over de vergoeding van Kaftrio, terwijl er in andere landen, zoals Ierland en Denemarken, ten tijde van de onderhandelingen over Orkambi al is voorzien in afspraken voor Kaftrio voorafgaand aan een Europese goedkeuring. Anderzijds is gezamenlijk onderhandelen complex omdat de reeds gemaakte afspraken over Orkambi en Symkevi vertrouwelijk zijn.
Hoe kunt en wilt u gaan samenwerken met andere Europese landen in de onderhandeling met Vertex om tot een lagere medicijnprijs te komen, zoals het Zorginstituut adviseert?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het medicijn Kaftrio bestaat uit een combinatie van drie bestanddelen die al in andere medicijnen van farmaceut Vertex tegen taaislijmziekte zitten (Symkevi, Orkambi en Kalydeco)? Zo ja, bent u voornemens nieuwe prijsafspraken te maken over al deze zogeheten CFTR-modulatoren, zoals ook het Zorginstituut adviseert?
Kaftrio bevat de bestanddelen elexacaftor, tezacaftor en ivacaftor. Symkevi bevat de bestanddelen tezacaftor en ivacaftor, Orkambi bevat lumacaftor en ivacaftor en Kalydeco bevat ivacaftor. Kaftrio bevat dus een nieuw bestanddeel (elexacaftor) dat niet in de andere drie medicijnen aanwezig is.
In dit stadium kan ik nog niet zeggen of er nieuwe prijsafspraken voor de reeds beschikbare CFTR modulatoren gemaakt zullen worden.
Deelt u de stelling van het Zorginstituut dat Kaftrio een doorontwikkelde variant is van het middel Symkevi en veel van de ontwikkel- en onderzoekskosten dus al gemaakt zijn? Zo ja, hoe zwaar weegt u dit mee in de onderhandelingen?
Het is mogelijk dat een deel van de onderzoekskosten van Kaftrio reeds gemaakt zijn voor de ontwikkeling van de reeds beschikbare geneesmiddelen van de fabrikant. Ik zal hier in mijn onderhandelingen met de fabrikant naar vragen.
Deelt u de mening dat veel duidelijker moet zijn welke prijs nationaal en internationaal voor medicijnen betaald wordt en hoe deze prijs gerechtvaardigd is? Op welke wijze wilt u de komende jaren meer transparantie van medicijnfabrikanten afdwingen?
Ik vind het ook belangrijk dat er meer inzicht komt in de prijzen die in andere landen worden betaald. Nederland was de afgelopen jaren koploper in de discussie over een Europese farmaceutische agenda. Nederland agendeert al jaren het belang van prijstransparantie en het delen van kennis en expertise om tot gezamenlijke pakketbeoordelingen te komen.
Voor de landen in het Beneluxa Initiatief (België, Nederland, Luxemburg, Oostenrijk en Ierland) is grotere transparantie een belangrijke factor in het waarborgen van toegang tot en betaalbaarheid van geneesmiddelen. Het onderwerp staat inmiddels op de agenda van het Beneluxa Initiatief en de deelnemende landen verwelkomen bredere, internationale samenwerking op dit vlak.
Daarnaast is inzicht nodig in de opbouw en rechtvaardiging van prijzen van geneesmiddelen om het vergoeden van geneesmiddelen uit collectieve middelen te kunnen verantwoorden en om steeds weer een afweging te kunnen maken over de aanvaardbaarheid van prijzen van individuele geneesmiddelen. Daarom vraag ik aan fabrikanten waarmee ik onderhandel om de vraagprijs nader te onderbouwen. Dit heeft in de afgelopen jaren meer inzicht opgeleverd, maar nog lang niet voldoende. Het gaat dan niet alleen om inzicht in investeringen in onderzoek, maar ook om inzicht in de kapitaalkosten. Met het lopende onderzoek naar het financiële ecosysteem van geneesmiddelenontwikkeling, wil ik meer inzicht krijgen in de financiële transacties rondom innovatieve geneesmiddelenontwikkeling die de prijs uiteindelijk mede bepalen2.
Hoe staat het met de voornemens om vaker in Europees verband te onderhandelen en zo een vuist tegen grote farmaceuten te kunnen maken? Welke concrete acties heeft u daartoe ondernomen en gaat u nog ondernemen?
Welke wettelijke en beleidsmatige instrumenten ziet u nog als opties om exorbitante prijzen van medicijnen aan banden te leggen, te meer nu er steeds meer nieuwe dure medicijnen op de markt komen?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de «Voortgangsbrief algemeen geneesmiddelenbeleid 2021» waarin ik uiteen heb gezet welke maatregelen ik de afgelopen periode heb genomen om de prijzen en uitgaven aan (dure) geneesmiddelen te beheersen en welke uitdagingen er nog voor ons liggen3.
Het bericht dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het afgelopen jaar bijna 50.000 vreemdelingen de Nederlandse nationaliteit heeft gegeven |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de IND bijna 50.000 Nederlandse paspoorten heeft weggeven aan vreemdelingen, waarvan Syriërs die hier in 2015 naartoe zijn gekomen de grootste groep vormen?1
Ik ben bekend met de berichtgeving hierover.
Bent u het eens dat deze Syriërs allang weer naar huis hadden moeten terugkeren om hun eigen land weer op te bouwen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het debat van 19 mei jl. heb ik uitgebreid met uw Kamer over dit vraagstuk van gedachten gewisseld. Zoals ook bij dat debat aangegeven, wordt de vraag of de situatie in Syrië veilig genoeg is om naar het land terug te keren door mij beoordeeld op basis van feiten uit objectieve bronnen over de situatie aldaar, waaronder de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Uit het meest recente algemeen ambtsbericht blijkt dat de veiligheidssituatie in Syrië niet substantieel is verbeterd. De algehele veiligheidssituatie en mensenrechtenschendingen die gepleegd worden door het Syrische regime en andere partijen, bleken onverkort zorgwekkend.
Zo ja, bent u dan bereid het voorbeeld van de Deense regering te volgen, te stellen dat Syrië weer veilig genoeg is om naar terug te keren en te beginnen met het uitzetten van Syriërs naar hun thuisland?
Voor het huidige landgebonden asielbeleid voor Syrië geldt het uitgangspunt dat mensen uit Syrië die vanuit het buitenland terugkeren, bij of na inreis een reëel risico lopen op ernstige schade. Terugkeer naar Syrië vindt dan ook niet plaats op initiatief van de Nederlandse overheid. Indien een Syrische migrant toch de wens heeft om terug te keren naar Syrië – om welke reden dan ook – kan de DT&V hierin ondersteunen, bijvoorbeeld middels het boeken van een vlucht.
De situatie in Syrië blijf ik nauwgezet volgen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heb ik gevraagd een nieuw algemeen ambtsbericht over de situatie in Syrië op te stellen. Dit ambtsbericht wordt voor aanstaande zomer verwacht. Aan de hand van de feiten in dat ambtsbericht zal ik beoordelen of het asielbeleid voor Syrië aanpassingen behoeft. Bij de beoordeling van landenbeleid wordt het beleid van de ons omringende lidstaten betrokken. Het Nederlandse asielbeleid voor Syrië is momenteel in lijn met het beleid dat door het merendeel van de andere EU-lidstaten wordt gevoerd. Ik zal uw Kamer te zijner tijd informeren of er aanleiding bestaat het asielbeleid ten aanzien van Syrië te wijzigen.
Bent u het voorts eens dat het culturele zelfmoord is om zoveel vreemdelingen de Nederlandse nationaliteit cadeau te geven als zij zelf een cultuur aanhangen die haaks staat op de onze? Zo nee, waarom niet?
Nee, Voor verkrijging van het Nederlanderschap gelden stringente voorwaarden.
Bent u bereid waar dat nu mogelijk is, bijvoorbeeld in verband met een dubbele nationaliteit, de gegeven Nederlandse nationaliteit weer in te trekken en alsnog over te gaan tot uitzetting?
Het Europees verdrag inzake nationaliteit, waarbij Nederland is aangesloten, staat het intrekken van de nationaliteit om de in uw vragen bedoelde redenen niet toe.
Bent u bereid waar dat nu niet mogelijk is, met concrete wetgeving te komen om het intrekken van de gegeven Nederlandse nationaliteit wel mogelijk te maken zodat kan worden overgegaan tot uitzetting?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het eens dat Nederland voor de Nederlanders is en dat we onze eigen bevolking op deze wijze aan het vervangen zijn en alles wat we hebben opgebouwd in dit land verkwanselen?
Het asielbeleid in Nederland is gestoeld op de regels en rechten die neergelegd zijn in het Vluchtelingenverdrag en het Europese Verdrag van de Rechten voor de mens. Het beleid is erop gericht bescherming te bieden aan allen die geweld of vervolging ontvluchten. Van toegelaten asielzoekers wordt verwacht dat zij meewerken aan hun integratie in Nederland.
Het bericht 'Europees vaccinatie-certificaat ook goed nieuws voor de eilanden' |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Europees vaccinatie-certificaat ook goed nieuws voor de eilanden»?1
Ja.
Wat is de voortgang op de voorbereidingen voor het in gebruik nemen van het digitale groen certificaat op de Caribische delen van het Koninkrijk?
Er zijn werkgroepen gevormd om de voorbereidingen voor vaccinatiebewijzen en het in gebruik nemen van het digitale groen certificaat op de CAS-landen en de BES-eilanden te bespreken. De ontwikkelingen rondom het digitale groen certificaat op nationaal en Europees niveau worden op de voet gevolgd. Momenteel wordt bekeken wat de technische en juridische vereisten zijn van het certificaat en of het in gebruik nemen van het digitale groen certificaat opportuun wordt geacht door de Caribische delen van het Koninkrijk.
Wat is de verwachte ingangsdatum van het gebruik van het digitale groen certificaat voor de Caribische delen van het Koninkrijk?
De EU-verordening gaat ook in op de certificaten die op de Europese overzeese gebieden worden uitgegeven. Dat betekent dat de streefdatum van 21 juni ook geldt voor de CAS-landen en BES-eilanden.
Verwacht u nog bijzondere invoeringsaspecten voor deze gebiedsdelen?
Omdat de bewoners op de eilanden geen BSN – en dus ook geen DigiD – hebben, vallen de bewoners van de eilanden die een vaccinatiebewijs willen onder de uitzonderingsroute om een vaccinatiebewijs aan te vragen. Hierover ben ik in gesprek met de BES-eilanden.
Wordt het met het digitale groen certificaat ook mogelijk om tussen de Europese overzeese gebieden en landen onderling te reizen?
Ja.
De export van dolfijnen naar een pretpark in China. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Dolfinarium stopt met showelementen in voorstellingen» en «In diervriendelijker Dolfinarium hoeven dolfijnen geen kunstjes te doen, maar critici zijn niet blij»?1 2
Ja.
Klopt het dat het Dolfinarium acht dolfijnen (tuimelaars), twee walrussen en twee zeeleeuwen verkoopt aan het park Hainan Ocean Paradise in China?
Ik heb van het Dolfinarium begrepen dat zij voornemens zijn acht dolfijnen, twee walrussen en twee zeeleeuwen aan een Chinese dierentuin over te dragen.
Wat vindt u ervan dat het Dolfinarium, dat officieel nog steeds over een dierentuinvergunning beschikt, dolfijnen, walrussen en zeeleeuwen verkoopt aan een pretpark, waar dieren nog steeds als enige taak hebben om het publiek te amuseren in shows?
Ik vind het belangrijk dat dierentuindieren die overgedragen worden goed terecht komen. Daarom is in Artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren vastgelegd dat een dierentuin zich ervan moet verzekeren dat de dieren op een plek terecht komen waar wordt voldaan aan de normen voor dierenwelzijn die ook voor Nederlandse dierentuinen gelden, bijvoorbeeld op het gebied van huisvesting en verzorging. Dierentuindieren mogen enkel verhuizen wanneer het welzijn op de locatie van bestemming gewaarborgd is. Ik zal erop toezien dat het Dolfinarium zich hieraan houdt. Indien er signalen zijn dat dit niet het geval is, wordt dit op voorhand onderzocht.
Zullen de dieren die door het Dolfinarium zijn verkocht aan het pretpark ook worden ingezet als performer in voorstellingen? Zo ja, wat vindt u ervan dat het Dolfinarium deze dieren verkoopt met dit doel?
Het is waarschijnlijk dat de dieren deel zullen nemen aan dierpresentaties in de dierentuin van bestemming. Ik vind het belangrijk dat dierpresentaties een duidelijk educatief doel dienen. Educatie en conservatie moeten immers centraal staan in dierentuinen. In Nederland staan we dierpresentaties dan ook alleen toe als deze educatief zijn. Het ligt echter niet in mijn bevoegdheid om de dierpresentaties in China te toetsen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat deze dieren hiervoor ook nog eens helemaal naar China worden gevlogen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Dierenwelzijn staat bij mij voorop. De dieren kunnen pas vertrekken als het zeker is dat de Chinese dierentuin aan de Nederlandse normen voor dierenwelzijn voldoet, zoals ik heb toegelicht bij vraag 3. Daarnaast moet dierenwelzijn tijdens transport voldoende geborgd zijn. De dierenwelzijnseisen voor het vervoer per vliegtuig zijn vastgelegd in internationale normen (LAR – live animal regulations) van de IATA (International Air Transport Association).
Ziet u mogelijkheden om de uitvoer van de dolfijnen, zeeleeuwen en walrussen naar het Chinese pretpark tegen te houden?
Het Dolfinarium moet voldoen aan de geldende regelgeving, anders kunnen de dieren niet vertrekken. Dit geldt voor alle dierentuinen die dieren willen overdragen aan een andere partij. Als een dierentuin zich hier niet aan houdt, kan gehandhaafd worden op het niet naleven van artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren of op betreffende veterinaire en CITES-regelgeving.3
Wanneer het Dolfinarium zich houdt aan de geldende regelgeving, zie ik geen mogelijkheid of reden om de overdracht van de dieren tegen te houden.
Welke regels, zoals uit een transportverordening, gelden voor de export van de dolfijnen, zeeleeuwen en walrussen? Welke exportdocumenten zijn er vereist voor de export van deze dieren? Bent u bereid deze exportdocumenten, evenals de aanvraag voor de uitvoer van deze dieren met de Kamer delen?
Voor de export voor deze dieren geldt veterinaire en CITES-regelgeving4, en worden eisen op het gebied van dierenwelzijn gesteld.
Voor dolfijnen en walrussen, die worden beschermd onder het CITES-verdrag, is bij uitvoer een CITES exportvergunning nodig. CITES reguleert de internationale handel in bedreigde plant- en diersoorten om uitsterven van de soorten in het wild te voorkomen. Voor het verkrijgen van een vergunningen dient de legale herkomst van de dieren te worden aangetoond. Ook eist CITES dat de dieren vervoerd worden in overeenkomst met de IATA-normen voor dierenwelzijn tijdens transport.5
Zeeleeuwen worden niet beschermd onder het CITES-verdrag. Voor deze soort zijn dan ook geen CITES documenten nodig om de dieren te exporteren.
Bijgevoegd vindt u de CITES exportvergunningen die aan het Dolfinarium zijn verstrekt en bijbehorende aanvraag.6
Kort voordat dieren daadwerkelijk op transport gaan, vindt een veterinaire keuring plaats. Deze keuring is nodig voor het verkrijgen van een veterinair certificaat. Het veterinair certificaat is een verklaring waarin staat dat de dieren gezond zijn en niet aan een (dier)ziekte lijden, en geeft aan dat de dieren aan de gezondheids- en importeisen van het land van bestemming voldoen. Zonder dit certificaat kunnen de dieren niet naar China geëxporteerd worden.
Los van de CITES- en veterinaire regelgeving, moet worden voldaan aan artikel 4.11 uit het Besluit houders van dieren, waarin staat dat een dierentuin zich ervan moet hebben verzekerd dat de ontvangende partij de dieren houdt, huisvest en verzorgt volgens de normen die voor Nederlandse dierentuinen gelden. Voordat de dieren kunnen vertrekken, wordt onderzocht of hieraan voldaan wordt.
Hoe controleren de Nederlandse autoriteiten of de opvanglocatie in het land van bestemming geschikt is voor de dieren en welke inhoudelijke eisen daar gelden? Hoe waarborgt de Chinese wetgeving het welzijn van dolfijnen in gevangenschap?
Een dierentuin draagt zelf de verantwoordelijkheid om zich ervan te verzekeren dat de dieren op een geschikte locatie terecht komen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) ziet er, in het kader van handhaving op het Besluit houders van dieren, op toe dat dierentuinen voldoende onderzoek naar de locatie van bestemming doen. Als er twijfel bestaat of een partij die dieren ontvangt voldoet aan de eisen die gesteld zijn in het Besluit houders van dieren, kan RVO.nl aanvullend onderzoek doen. RVO.nl kan daarbij bijvoorbeeld extra informatie bij de dierentuin opvragen of contact opnemen met expertgroepen, zoals EAZA (European Association of Zoos and Aquaria), EAAM (European Association of Aquatic Mammals) of vergelijkbare organisaties in andere delen van de wereld om een betrouwbaar beeld te krijgen van de situatie in de nieuwe dierentuin.
De wetgeving in het land van bestemming is in dit kader dus niet relevant, omdat de ontvangende partij moet voldoen aan de normen voor het houden, huisvesten en verzorgen van de dieren die voor dierentuinen zijn vastgelegd in de Nederlandse regelgeving.
Bent u bereid zich in te zetten om deze dieren niet naar een pretpark in China te laten gaan, maar naar een opvangcentrum in Europa met meer semi-natuurlijke leefomstandigheden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium door zal gaan met het organiseren van shows? Kunt u bevestigen dat daarbij niet wordt uitgesloten dat dieren nog steeds onnatuurlijk gedrag moeten gaan vertonen?
Het is dierentuinen toegestaan om educatieve dierpresentaties te geven. Daarbij is het van belang dat natuurlijk gedrag centraal staat en er een duidelijke en eenduidige educatieve boodschap wordt uitgedragen. Het Dolfinarium moet zich hier, net als alle andere dierentuinen in Nederland, aan houden. De invulling van de dierpresentaties in het Dolfinarium is ook onderdeel van de afspraken die ik met de dierentuin heb gemaakt. Deze afspraken heb ik op 27 augustus jl. met uw Kamer gedeeld als bijlage7 bij de Verzamelbrief Dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 1212).
Kunt u bevestigen dat moderne dierentuinen hun bestaansrecht mede ontlenen aan hun bijdrage aan het behoud van bedreigde diersoorten? Zo ja, in welk opzicht draagt het Dolfinarium Harderwijk bij aan het soortbehoud van de gehouden soorten? Welke in het Dolfinarium gehouden dolfijnsoorten worden met uitsterven bedreigd?
Iedere dierentuin in Nederland moet bijdragen aan de instandhouding van diersoorten zoals is vastgelegd in artikel 4.10 van het Besluit houders van dieren. Dit is van toepassing op de diersoorten die door de dierentuin gehouden worden en geldt niet specifiek voor soorten die met uitsterven worden bedreigd. Het Besluit houders van dieren benoemt drie verschillende activiteiten waarmee dierentuinen invulling kunnen geven aan deze verplichting. Een dierentuin moet aan ministens één van deze activiteiten deelnemen. Eén van de activiteiten die genoemd wordt is het deelnemen aan programma’s met betrekking tot het fokken van dieren in gevangenschap, het herstel van de populatie of het herintroduceren van soorten in hun natuurlijke omgeving. Daarnaast kunnen dierentuinen deelnemen aan onderzoek dat gunstige gevolgen heeft voor het behoud van diersoorten, of dieren uit opvangcentra en in beslag genomen dieren opvangen.
Iedere dierentuin werkt in een beleidsprotocol uit hoe zij invulling geeft aan deze verplichting. Dit beleidsprotocol wordt beoordeeld wanneer een dierentuin een vergunning aanvraagt. Ook het beleidsprotocol van het Dolfinarium is voor afgifte van de dierentuinvergunning beoordeeld.
Hoe wordt de educatieve waarde van het Dolfinarium gemeten en in effectiviteit vergeleken met andere vormen van educatie aangaande zeezoogdieren?
Wanneer een dierentuin een dierentuinvergunning aanvraagt, dient een beleidsprotocol met betrekking tot het educatieve programma aangeleverd te worden. Dit wordt beoordeeld door RVO.nl. Bij de beoordeling van een aanvraag kan RVO.nl de deskundigen van de visitatiecommissie dierentuinen raadplegen voor advies. De visitatiecommissie dierentuinen voert dan een visitatie uit ten aanzien van de vergunningsaanvraag, inclusief het beleidsprotocol, en brengt hierover advies uit aan RVO.nl. Het educatieve programma is een zwaarwegend onderdeel van dit advies en wordt getoetst aan de meest recente inzichten op het gebied van welzijn van dierentuindieren, educatie en conservatie onder meer gebaseerd op wetenschappelijke literatuur en expertise die beschikbaar is binnen expertgroepen, zoals EAZA.
Wat vindt u van de opmerking van de directeur van het Dolfinarium, die in de NPO radio1-uitzending van Blok & Toine op 19 april niet uitsloot dat het Dolfinarium in de toekomst weer actief met de dolfijnen gaat fokken?3
Het zou onwenselijk zijn als het Dolfinarium met de overgebleven dieren zou fokken. Het aantal beschikbare plekken voor dolfijnen in Europese dierentuinen is immers beperkt. Dat maakt het moeilijk om binnen Europa geschikte huisvesting te vinden voor nieuwe of verhuizende dolfijnen.
Bovendien vind ik het belangrijk dat, wanneer het Dolfinarium met de dolfijnen fokt, dit bijdraagt aan de instandhouding van de diersoort. De Europese dierentuinorganisatie EAZA coördineert onder meer het Europese instandhoudingsprogramma EEP (EAZA Ex situ Programme) van tuimelaar dolfijnen. Het EEP draagt zorg voor een gezonde en genetisch gevarieerde populatie van verschillende diersoorten binnen Europese dierentuinen, en zorgt dat er niet meer dieren geboren worden dan noodzakelijk voor het instandhoudingsprogramma. De dieren in het Dolfinarium maken geen onderdeel uit van het EEP.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk zou zijn als er nu dieren naar China worden gevlogen om de overige dieren meer ruimte te geven en er vervolgens wel met de overgebleven dieren wordt gefokt? Kunt u dit toelichten?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 13, is het onwenselijk als het Dolfinarium met de aanwezige dieren fokt.
Kent u het bericht «Gaat Dolfinarium in Harderwijk kopje onder door «rendementsobsessie» van zijn Spaanse eigenaar?»4
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op schriftelijke vragen heeft geschreven dat het Dolfinarium al in 2017 toezegde om de huidige koepelshow aan te passen, en dat dit in 2019 nog niet was gebeurd?5 Kunt u zich herinneren dat u in 2019 opnieuw aangaf om concrete afspraken te maken met het Dolfinarium? Kunt u zich herinneren dat de Visitatiecommissie Dierentuinen in 2020 vernietigend oordeelde over de verblijven, de shows en het gebrek aan educatie in het Dolfinarium? Zo ja, kunt u aangeven op grond waarvan u nog steeds vertrouwen heeft dat het Dolfinarium de gemaakte afspraken nu wel nakomt?
Momenteel worden de afspraken omgezet naar vergunningsvoorschriften die aan de dierentuinvergunning van het Dolfinarium worden verbonden. Als onderdeel van de vergunningvoorschriften van de dierentuinvergunning van het Dolfinarium zijn de gemaakte afspraken dan handhaafbaar. Ik zal er dan ook op toezien dat het Dolfinarium de afspraken nakomt. Het Dolfinarium heeft een deel van de afspraken reeds geïmplementeerd, door bijvoorbeeld de dierpresentaties aan te passen.
Hoe vaak mag het Dolfinarium gemaakte afspraken nog schenden en verbeteringen in dierenwelzijn op de lange baan schuiven voor u zelf ingrijpt?
Zie mijn antwoord op vraag 16.
In het licht van de vorige vraag: wat vindt u het voornemen van het Dolfinarium om pas vanaf 2029 te beginnen met het vergroten van de bassins voor de zeezoogdieren in het Dolfinarium?6
De dierverblijven in het Dolfinarium moeten significant verbeteren, waarmee het Dolfinarium tegemoetkomt aan de bevindingen van de visitatiecommissie dierentuinen. Het Dolfinarium moet dan ook zo snel mogelijk starten met het doorvoeren van verbeteringen in de huidige dierverblijven. Ik realiseer mij dat het ontwerpen en bouwen van compleet nieuwe verblijven tijd kost. Daarom heb ik in de afspraken onderscheid gemaakt tussen verbeteringen die op de korte en op de lange termijn gerealiseerd kunnen worden.
Het Dolfinarium moet de dieren per direct meer uitdaging bieden, door bijvoorbeeld verrijkingselementen aan het verblijf toe te voegen. Ook moeten er onder meer natuurlijke elementen aan de verblijven toegevoegd en de Steller zeeleeuwen krijgen de mogelijkheid om dieper te duiken. Deze aanpassingen dienen uiterlijk in respectievelijk 2024 (natuurlijke elementen) en 2026 (diepte) te zijn verwezenlijkt. Als het Dolfinarium de wijzigingen niet of niet tijdig doorvoert, zal ik handhavend optreden.
Op termijn moet het Dolfinarium de verblijven van de dieren compleet vernieuwen. Deze aanpassingen moet uiterlijk in 2029 gerealiseerd zijn. Dit betekent dus dat het Dolfinarium niet pas in 2029 kan beginnen met het aanpassen van de verblijven.
Vindt u dat de geringe grootte en de geringe diepte van de bassins, waar de Visitatiecommissie Dierentuinen al zware kritiek op had, na de verkoop van acht dolfijnen, twee zeeleeuwen en twee walrussen wel voordoet aan alle eisen voor dierenwelzijn van dolfijnen en andere zeezoogdieren? Zo ja, kunt u uiteenzetten of onderbouwen waarom u tot deze conclusie komt?
De verhuizing van een aantal dieren doet niets af aan de bevindingen van de visitatiecommissie dierentuinen en staat los van de eisen die ik aan het Dolfinarium stel.
Kunt u bevestigen dat er in de afgelopen zes jaar geen cent is gestoken in het aanpassen van de verouderde dierenbedrijven in het Dolfinarium, terwijl er wel geld was voor een aantal waterattracties? Zo ja, hoe oordeelt u daarover? Zo nee, hoeveel geld is er de afgelopen zes jaar geïnvesteerd in het verbeteren van de verouderde dierenverblijven/bassins en wat is hiervan het resultaat?
Dierentuinen moeten zich continu blijven ontwikkelen om aan de meest recente inzichten op het gebied van dierenwelzijn, educatie en conservatie te voldoen. Dit vraagt flinke investeringen vanuit de dierentuinen zelf. Uit het kritische rapport van de visitatiecommissie dierentuinen blijkt dat het Dolfinarium zich de afgelopen jaren onvoldoende heeft ontwikkeld. Het Dolfinarium committeert zich er via de afspraken die ik met ze heb gemaakt aan om de komende jaren de benodigde investeringen alsnog te doen.
Wat vindt u ervan dat het Dolfinarium nu de coronapandemie aangrijpt om investeringen in verbeteringen van de dierenverblijven/bassins uit te stellen, terwijl het bedrijf ook in de jaren die voorafgingen aan de coronapandemie geen cent uitgaf aan het verbeteren van de verblijven/bassins?7
De financiële situatie van dierentuinen heeft geen invloed op de eisen die ik stel aan het welzijn van dierentuindieren. Bij het maken van de afspraken met het Dolfinarium staat het welzijn van de dieren dan ook voorop.
Deelt u de constatering dat het Dolfinarium impliciet heeft toegegeven geen dierentuin te zijn, toen het bedrijf begin 2019 het lidmaatschap van de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen heeft opgezegd? Past de motivatie van het Dolfinarium om zich meer te willen ontwikkelen in de richting van een «vrijetijdspark met een breder aanbod dan dat van een traditioneel dierenpark» volgens u meer bij een pretpark of een dierentuin? Kunt u dit toelichten?
In het Besluit houders van dieren staat vastgelegd wanneer een instelling een dierentuin is en daarom verplicht in het bezit moet zijn van een vergunning. Zo lang het Dolfinarium op grond van het Besluit houders van dieren kwalificeert als een vergunningplichtige dierentuin, zijn ze gebonden aan de voorschriften voor het houden en tentoonstellen van dieren in dierentuinen. Deze voorschriften gelden voor iedere houder van een dierentuinvergunning, dus zowel voor dierentuinen die lid zijn van de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen als dierentuinen die geen lid zijn.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Aanscherping leenregime banken zet boeren in de kou’ |
|
Eelco Heinen (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Aanscherping leenregime banken zet boeren in de kou»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van Land- en Tuinbouworganisatie LTO en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) dat het voor agrarische ondernemers vanaf 2023 moeilijker wordt om financiering te krijgen voor investeringen als gevolg van nieuwe internationale leennormen van het Bazel-comité (Bazel IV)?
Het doel van de implementatie van het laatste deel van het kapitaaleisenraamwerk van Bazel III is om de omvang van de kapitaalbuffers en de risico’s die een bank neemt beter op elkaar aan te laten sluiten. Bazel 3.5 bevat hiervoor een aantal standaarden waardoor banken met overeenkomstige risico’s een meer verglijkbare hoeveelheid kapitaal moeten aanhouden.
Onderdeel van deze standaarden is de introductie van de kapitaalvloer. Banken kunnen voor het berekenen van hun risicogewichten voor krediet- en marktrisico kiezen tussen eigen interne modellen of een standaardbenadering. De kapitaalvloer zorgt ervoor dat het totaal aan intern berekende vereisten niet minder mag zijn dan 72,5% van de vereisten die volgen uit de standaardbenadering. Dit legt een vloer onder de intern berekende eisen maar kan ervoor zorgen dat de risicogewichten die banken gebruiken voor bepaalde leningen stijgen. Dit zou het geval kunnen zijn voor de financieringen in de agrosector en de risico-inschatting met betrekking tot onderpand kunnen beïnvloeden.
Het is evident dat binnen de agrarische sector onderpand zoals grond- en opstal een belangrijke rol spelen bij de financiële positie van het bedrijf. Zeker bij de grondgebonden sectoren als akkerbouw en melkveehouderij vormen landbouwgrond maar ook opstallen een groot deel van de balanswaarde van het bedrijf.2 Net als de rentabiliteit, kasstroom en de business case, is onderpand een belangrijke factor die meespeelt bij de financiering van een agrarisch bedrijf.
De implementatie van deze standaarden zal in haar algemeenheid dan ook impact hebben op de kapitaalvereisten voor Europese en Nederlandse banken. Zoals ik mijn beantwoording op de vragen van de leden Van der Linde, Lodders en De Vries over Bazel 3.5 van 11 februari jl. (Kamerstuk 2021D06551) echter heb aangegeven, zijn de precieze gevolgen van de implementatie op de financiering van de agrosector nog niet volledig in te schatten. Dit hangt namelijk gedeeltelijk af van de uiteindelijke vormgeving van de implementatie in de Europese regelgeving voor banken. Daarnaast spelen ook de keuzes die individuele banken maken om aan de nieuwe eisen te voldoen een rol. Net als op welke manier banken dit vervolgens doorberekenen in de financiering richting hun klanten. Het is daarom van belang om eerst het voorstel van de Europese Commissie (CIE) voor de implementatie van Bazel 3.5 af te wachten voordat er een duidelijker beeld kan worden gevormd over de gevolgen van Bazel 3.5 voor de financiering van de agrosector.
Het voorstel zal worden vergezeld door een brede impactanalyse van de CIE, in aanvulling op de impactanalyses die de EBA al heeft gedaan. Op basis van het voorstel en deze impactanalyse zal het kabinet haar definitieve inzet bepalen. Bij de beoordeling van het voorstel zal ook gekeken worden naar de mogelijke gevolgen voor de economie, waaronder de agrarische sector. Vervolgens zullen de onderhandelingen in de Raad plaatsvinden.
Hoe taxeert u het risico dat op basis van de huidige voorstellen het voor agrariërs lastiger wordt om te investeren, waaronder in een duurzame bedrijfsvoering, en herkent en erkent u de situatie dat binnen de agrarische sector de grond- en opstalpositie veelzeggend is voor de financiële positie van het bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Van der Linde, Lodders en Aukje De Vries, waarin u aangaf dat de precieze gevolgen van nieuwe Bazel-regelgeving op de kredietverlening en de financiering van de landbouw afhangen van de uiteindelijke vormgeving van de implementatie van de Bazelse richtlijnen in de Europese wet- en regelgeving?2 Heeft u inmiddels meer inzicht in de voorgenomen vormgeving van implementatie?
De CIE zou oorspronkelijk haar voorstel voor de implementatie van Bazel 3.5 in de Kapitaaleisenrichtlijn en -verordening (CRR en CRD) presenteren in de zomer van 2020. De publicatie van het voorstel is echter uitgesteld om de gevolgen van de COVID-19 pandemie mee te kunnen nemen. De huidige verwachting is dat de CIE in september of oktober haar voorstel zal presenteren. Ter voorbereiding op het voorstel van de CIE vindt er een beperkt aantal technische Europese werkgroepen plaats waarin de grote thema’s van de implementatie van Bazel 3.5, zoals de kapitaalvloer, technisch worden besproken. Deze werkgroepen zijn echter niet concluderend van aard waardoor ik op dit moment niet meer inzicht heb in de mogelijke vormgeving van de implementatie dan ik had ten tijde van de beantwoording van de vragen van Van der Linde, Lodders en De Vries.
Wat is er uit de gesprekken gekomen die de Ministeries van Financiën en LNV hebben gevoerd met banken om de gevolgen voor agrofinanciering verder in kaart te brengen? Kunt u daarbij ingaan op de «diverse impactanalyses» die volgens u reeds door de Europese Bankautoriteit (EBA) zijn gedaan?
Het Ministerie van Financiën en LNV hebben gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO). De NVB en LTO hebben hun zorgen verder toegelicht en het Ministerie van Financiën heeft aangegeven dat haars inziens de impact afhangt van de precieze implementatie van Bazel 3.5 en de keuzes die banken maken om aan de eisen te voldoen. Tenslotte heeft het Ministerie van Financiën ook over de casus gesproken met DNB. Zodra het voorstel gepubliceerd is zal het kabinet het gesprek aangaan met de sector over de mogelijke impact van het voorstel. De financiering van de agrosector zal onderdeel van deze gesprekken zijn.
Zoals ik in de beantwoording op de Kamervragen van de leden Van der Linde, Lodders en De Vries heb aangegeven heeft de EBA op verzoek van de CIE diverse impactanalyses uitgevoerd op vragen die spelen rondom de Europese implementatie, bijvoorbeeld omtrent het effect van de Covid-19 pandemie op de impact. Voor een overzicht van deze analyses verwijs ik door naar de website van de EBA.4 Deze analyses gaan op hoofdlijnen in op de impact voor banken voor verschillende opties van implementatie van Bazel 3.5. Aangezien financiering van agrarische bedrijven een beperkt deel van de balans van banken in de EU vormt, gaan de EBA-analyses niet specifiek in op de financiering van deze specifieke sector. De analyses zien op de impact van het totale pakket aan maatregelen op de bankensector.
Hoe bepaalt bovenstaande de inzet van het kabinet bij de Europese besluitvorming over de «vormgeving van de implementatie van de Bazelse richtlijnen»? Welke acties zijn door de respectievelijke Ministers op nationaal en internationaal niveau in gang gezet om draagvlak te vinden voor de Nederlandse inzet en hoe wordt gewaarborgd dat de Kamer tijdig wordt betrokken bij de totstandkoming van de kabinetsinzet?
Het kabinet zet zich in zijn algemeenheid in voor een tijdige, prudente en adequate implementatie van de Bazel 3.5 richtlijnen in de Europese regelgeving. Het doel van de implementatie van Bazel 3.5 is om de kapitaalvereisten en de risico’s die een bank loopt op elkaar aan te laten sluiten. Hierdoor zullen individuele banken schokbestendiger worden en dit draagt bij aan de financiële stabiliteit. Het kabinet heeft deze inzet eerder met uw Kamer gedeeld5 en voldoet hiermee ook aan het verzoek van uw Kamer om op weg naar Bazel V in internationaal verband in te zetten op strengere kapitaaleisen voor banken.6
Deze voorlopige inzet voor een tijdige, prudente en adequate implementatie draagt het kabinet op dit moment uit in de relevante Europese werkgroepen en discussies. Hiervoor heeft het kabinet een voorlopige inzet geformuleerd op de hoofdpunten van de Europese discussies over de implementatie van Bazel 3.5. Zie hiervoor het position paper.7
Bij het bepalen van de kabinetsinzet neemt het kabinet de input van de banken en andere partijen mee. Voor het kabinet is het echter van belang dat er geen verwatering van de Bazelse standaarden plaatsvindt bij de implementatie in Europa. De Kamer zal via de gebruikelijke weg van het BNC-traject betrokken worden bij de totstandkoming van de definitieve kabinetsinzet. Zodra het voorstel van de CIE er is zal de Kamer geïnformeerd worden door middel van een BNC-fiche.
Deelt u de opvatting dat het agrariërs, gelet op de grote duurzaamheids- en milieueisen die de komende jaren aan hen worden gesteld, niet onevenredig moeilijk mag worden gemaakt om te kunnen investeren? Zo ja, bent u bereid dit te betrekken bij uw inzet richting de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
Het doel van het kapitaaleisenraamwerk is om ervoor te zorgen dat banken hun risico’s voldoende afdekken. De implementatie van Bazel 3.5 draagt hieraan bij door te stimuleren dat de kapitaalvereisten beter aansluiten op de risico’s die een bank neemt. Het raamwerk is dus risico-gebaseerd en daarmee sectorneutraal.
Daarbij komt dat in de Bazel 3.5 standaarden een lang ingroeipad tot 2028 is voorzien om nadelige effecten op de kredietverlening te voorkomen. Hierdoor kunnen banken door winstinhouding aan de nieuwe eisen voldoen. Uit recent onderzoek van DNB blijkt dat de Nederlandse banken zich hier al op hebben voorbereid. Eind 2020 konden de Nederlandse banken al aan de kapitaaleisen die volgen uit een onverkorte implementatie van de Bazel 3.5-standaarden voldoen.8 Ik blijf in de implementatie ook oog houden voor de impact, maar er blijft sprake van een zekere afweging tussen deze impact en de kwaliteit van het kapitaaleisenraamwerk.
Het kabinet erkent het belang dat de financierbaarheid van de agrarische sector nu en in de toekomst gewaarborgd blijft, zeker in het licht van de uitdaging waar de sector voor staat. Bij de beoordeling van het voorstel van de Europese Commissie zal dan ook gekeken worden naar de mogelijke gevolgen voor de economie, waaronder die voor de agrarische sector. Ik vind het daarnaast van belang om in gesprek te blijven met zowel banken als ondernemers over hoe we de financierbaarheid van agrarische ondernemingen die willen verduurzamen nu en in de toekomst kunnen borgen.
De consultatie op het conceptwetsvoorstel Wet aanpassing fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de plannen van president Biden om rijke Amerikanen meer te laten bijdragen aan de Amerikaanse schatkist? Welke inspiratie geeft dit u om in Nederland de vlucht van rijken van box 3 naar box 2 aan te pakken voor zover het beleggingsvermogen betreft?
Ja, ik ben bekend met de belastingplannen van president Biden. Het huidige lek in de fiscale wetgeving van de Verenigde Staten van Amerika dat president Biden wil bestrijden, heeft betrekking op een hiaat in de vermogenswinstbelasting. In Amerika vervalt de belasting op vermogenswinsten bij overlijden van de belastingplichtige waardoor het aantrekkelijk is om dergelijke winsten niet bij leven te verzilveren. In Nederland wordt op grond van de Successiewet 1956 erfbelasting geheven over de waarde van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand die ten tijde van het overlijden in Nederland woonde. Afgezien van de in de Successiewet 1956 opgenomen vrijstellingen, zoals de voorwaardelijke vrijstellingen in het kader van de bedrijfsopvolgingsregeling, wordt het gehele vermogen van de erflater bij de erfrechtelijk verkrijgers in de heffing betrokken, ongeacht of eventuele vermogenswinsten bij leven van de erflater zijn gerealiseerd. In de Nederlandse fiscale wetgeving zit geen met Amerika vergelijkbaar lek. De door de Amerikaanse overheid voorgestelde uitzondering voor familiebedrijven bij voortzetting van het bedrijf door de erfgenamen lijkt overigens op de Nederlandse bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 en op de doorschuifregeling in de Wet inkomstenbelasting 2001.
Ik deel uw kwalificatie niet dat sprake is van een box 2-lek. Lichamen waarin een aanmerkelijk belang wordt gehouden zijn vennootschapsbelasting verschuldigd over de winst, waaronder het werkelijk gemaakte rendement, dat het lichaam gedurende haar bestaan realiseert (in 2021 geldt hiervoor een tarief van 15% voor winsten tot € 245.000 en 25% over het meerdere). Indien de winst van het lichaam als dividend aan de aanmerkelijkbelanghouder wordt uitgekeerd, is de aanmerkelijkbelanghouder daarover in box 2 inkomstenbelasting verschuldigd (in 2021 geldt hiervoor een tarief van 26,9%). Wel kan sprake zijn van belastinguitstel in box 2, indien bijvoorbeeld een aanmerkelijkbelanghouder in privé behoefte heeft aan liquiditeiten en besluit om geen (belast) dividend aan zichzelf te laten uitkeren uit de eigen vennootschap, maar een lening afsluit bij deze vennootschap. In het rapport «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» zijn in deel 5 «belasten van (inkomen uit) aanmerkelijk belang», bijlage 3, meerdere fiches opgenomen met voorstellen om belastinguitstel in box 2 tegen te gaan.
Vanuit de praktijk zijn situaties bekend waarin aanmerkelijkbelanghouders privévermogen via een kapitaalstorting in de eigen vennootschap inbrengen om box 3-heffing daarover te voorkomen, waarna de vennootschap vervolgens de ingebrachte vermogensbestanddelen aan de aanmerkelijkbelanghouder ter beschikking stelt. Bij bank- en spaartegoeden is dan sprake van een zogeheten kasrondje. Het kabinet acht dergelijke kasrondjes, die voortkomen uit fiscale motieven, onwenselijk. Via het wetsvoorstel Wet excessief lenen bij de eigen vennootschap worden schulden van de aanmerkelijkbelanghouder bij de eigen vennootschap, voor zover de totale som van de schulden meer bedraagt dan € 500.000, ontmoedigd.1
Wanneer een aanmerkelijkbelanghouder vermogensbestanddelen als onroerend goed of spaar- en beleggingstegoeden ter beschikking stelt aan de eigen vennootschap, dan worden de inkomsten hieruit, zoals huurinkomsten en renten, als resultaat uit overige werkzaamheden belast tegen het progressieve tarief in box 1. Deze zogenoemde terbeschikkingstellingregeling beoogt te voorkomen dat de inkomsten uit hoog renderende vermogensbestanddelen bij de belastingplichtige vanwege het forfaitaire stelsel van box 3 relatief laag worden belast, terwijl de werkelijke kosten daarvan bij de vennootschap voor de berekening van de vennootschapsbelasting van de winst aftrekbaar zijn.2 Het voorstel om vorderingen op de eigen vennootschap te belasten in box 3 gaat in tegen de doelstelling van de terbeschikkingstellingregeling. Juist bij de terbeschikkingstellingregeling en bij het box 2-stelsel wordt, in tegenstelling tot box 3, belasting geheven over het werkelijk behaalde rendement. Een wetsaanpassing acht ik daarom niet wenselijk.
In het rapport «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» zijn de knelpunten van het huidige box 3-stelsel beschreven.3 Een van de knelpunten is dat het stelsel ruimte geeft voor boxarbitrage. Doordat gerekend wordt met een forfaitair rendement, is het mogelijk dat het werkelijke rendement lager of hoger is dan het forfaitaire rendement dat de belastinggrondslag vormt. Indien het in aanmerking te nemen forfaitaire rendement in box 3 voor een specifieke belastingplichtige hoger is dan het werkelijk te behalen rendement, kan het vanuit fiscaal perspectief interessant zijn het spaar- en beleggingsvermogen bijvoorbeeld onder te brengen in een vennootschap in box 2. De omgekeerde beweging kan zich ook voordoen. Hierdoor heeft de fiscaliteit een onwenselijk invloed op beslissingen van de belastingplichtige.
Het is een breed gedragen wens van de Tweede Kamer om het forfaitaire stelsel van box 3 los te laten en te heffen over het werkelijke rendement uit vermogen. Met het heffen over het werkelijke rendement in box 3 kan de prikkel tot boxarbitrage worden verminderd. Om meer zicht te krijgen op de mogelijkheden om te komen tot een heffing over het werkelijk rendement heeft het kabinet onderzoek laten doen naar de praktische mogelijkheden voor de Belastingdienst om over de (digitale) informatie te beschikken die noodzakelijk is voor een moderne en uitvoerbare heffing over het werkelijk behaalde rendement. Het onderzoeksrapport zal op korte termijn aan de Tweede Kamer worden gezonden. Het is aan het volgende kabinet om op basis van de uitkomsten van dit rapport de mogelijkheden voor een stelsel naar werkelijk rendement nader in kaart te brengen en desgewenst een voorstel voor een heffing naar werkelijk rendement uit te werken.
Voorziet u, gelet op de reacties in de consultatie op het conceptwetsvoorstel Wet aanpassing fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen, dat entiteiten mogelijk hun rechtsvorm dan wel structuur zullen wijzigen om te voorkomen dat hun vermogen in box 3 belast zal gaan worden? Zo ja, hoe gaat u hierop effectief anticiperen om dit te voorkomen?
In het conceptwetsvoorstel Wet aanpassing fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen is voorgesteld om de zelfstandige vennootschapsbelastingplicht voor de open cv te laten vervallen. Dit heeft tot gevolg dat alle bestaande open cv’s als fiscaal transparant worden aangemerkt. De bezittingen en schulden van de fiscaal transparante cv worden daardoor direct toegerekend aan de commanditaire vennoten naar rato van ieders gerechtigdheid. Afhankelijk van de aard van de toe te rekenen bezittingen en schulden worden inkomsten uit het aandeel van natuurlijke personen in de fiscaal transparante cv belast in respectievelijk box 1 (als medegerechtigde tot het vermogen van de cv indien sprake is van ondernemingsvermogen), box 2 (indien de toegerekende bezittingen een aanmerkelijk belang vormen) of box 3 (sparen of beleggen).
Voor commanditaire vennoten die een aanmerkelijk belang hebben in een open cv is in het conceptwetsvoorstel in artikel VIII een faciliteit opgenomen waarbij op verzoek de box 2-claim op het aandeel in de open cv via een aandelenfusie kan worden doorgeschoven naar een – eventueel nieuw op te richten – vennootschap, zoals een besloten vennootschap (bv). Hierbij verkrijgt de bv tegen uitreiking van eigen aandelen het aandeel van de commanditaire vennoot in de cv. Dit heeft tot gevolg dat het belang van de commanditaire vennoot in de fiscaal transparante cv, dat voortaan via de (nieuwe) bv wordt gehouden, belast zal blijven in box 2. Ik acht het niet onwenselijk als belastingplichtigen gebruik zullen maken van deze in het conceptwetsvoorstel opgenomen faciliteit.
Zou het niet beter zijn om Aanmerkelijk belang-vermogen en/of vorderingen in/op onder meer bv’s, die beleggen als belangrijkste activiteit hebben, uiteindelijk (mede) te belasten in box 3 in plaats van en/of naast box 2? Zo ja, bent u bereid om de wet hierop aan te passen? En indien u daartoe bereid bent, wilt u die wetswijziging dan zo vormgeven dat alle op belastingontwijking gerichte activiteiten via box 2 en box 1 effectief de pas worden afgesneden?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u kans gelet op uw creativiteit en deskundigheid bij het conceptwetsvoorstel Wet aanpassing fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen deze ook in te zetten om het box 2-lek te dichten inzake beleggingsvermogen? Ofwel om op korte termijn verdere voorstellen uit te werken om beleggingsvermogen dat nu niet in box 3 belast wordt, uiteindelijk jaarlijks gelijkwaardig te belasten als box 3-vermogen en/of ook in box 3 te belasten met ingangsdatum 1 januari 2022, vanzelfsprekend op een wijze die uitvoerbaar is voor de Belastingdienst?
Zie antwoord vraag 1.
Is de beoogde inwerkingtreding op 1 januari 2022 overigens realistisch? En is het niet verstandiger dit wetsvoorstel los van het Belastingplan 2022 in te dienen en te behandelen, gelet ook op eerdere discussies over het altijd weer «te» omvangrijke Belastingplan en daarmee samenhangend het risico van niet zorgvuldige (behandeling van) belastingwetgeving?
De voorgenomen aanpassingen van het fiscale kwalificatiebeleid van (buitenlandse) rechtsvormen waren aanvankelijk voorzien om onderdeel uit te maken van het Pakket Belastingplan 2022 met een beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2022. Gezien de vele inhoudelijke reacties tijdens de recent afgesloten internetconsultatie heb ik besloten hiervan af te wijken, om te bezien waar en in hoeverre recht kan worden gedaan aan de tijdens de internetconsultatie geuite zorgen. De verwachting is dat het wetsvoorstel daarom in de winter als afzonderlijk wetsvoorstel zal worden aangeboden aan uw Kamer. Bovendien is het afzonderlijk indienen van dit wetsvoorstel inderdaad in lijn met de wens van beide Kamers en mijzelf om wetsvoorstellen zoveel mogelijk gespreid te behandelen. Gezien de substantiële inhoud van dit wetsvoorstel wordt daarvoor nu een serieuze stap gezet.
Kunt u bij benadering een schatting geven welke bedrag de overheid jaarlijks aan belasting misloopt door constructies om box 3 te ontwijken, daarbij inbegrepen ook het effect van spaar-bv's die bij de huidige rentestand jaarlijks geen belasting betalen en alleen gebruikt worden om box 3 te ontlopen?
Er zijn meerdere redenen waarom aandeelhouders vermogen in een bv inbrengen. Welk deel daarvan gebaseerd is op fiscale motieven valt niet af te bakenen.
Wat denkt u dat het effect is op de belastingmoraal van goedwillende belastingplichtigen als de overheid hier niet adequaat gaat optreden tegen belastingontwijking?
Zoals in het antwoord op vragen 1, 3 en 4 is aangegeven, is geen sprake van een box 2-lek. Los daarvan is het uiteraard van belang dat belastingontwijking wordt aangepakt, niet alleen vanwege de belastingmoraal, maar ook om ervoor te zorgen dat iedereen in Nederland zijn deel bijdraagt aan de collectieve voorzieningen. Dit geldt voor zowel (internationale) bedrijven als particulieren. Dit kabinet heeft in de afgelopen kabinetsperiode grote stappen gezet in de aanpak van belastingontwijking, zoals de implementatie van de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1)4, de invoering van de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties (de bronbelasting)5 en de maatregelen tegen hybridemismatches die volgen uit de implementatie van ATAD2. Het overgrote deel van de belastingplichtigen is goedwillend en is het eens dat belastingontwijking bestreden moet worden.
Hoeveel zal, geredeneerd vanuit de huidige belastingopbrengst in box 3, het tarief in deze belastingbox kunnen dalen als de huidige ontwijkingsmogelijkheden zouden worden dichtgeschroeid?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat Duitsland haar broeikasgasreductiedoelen gaat aanscherpen. |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Bas van 't Wout (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Germany to hike 2030 CO2 emissions reduction target to 65%»?1
Ja.
Klopt het dat Duitsland haar broeikasgasreductiedoel voor 2030 gaat ophogen naar 65 procent ten opzichte van 1990? Zo nee, hoe zit het dan?
Het klopt dat Duitsland recent nieuwe klimaatdoelen heeft aangekondigd, met als doel om in 2045 klimaatneutraal te zijn. Hiervoor zijn ook tussendoelen geformuleerd met een reductie van 65 procent in 2030 en 88 procent in 2040 ten opzichte van 1990.
Klopt het dat Duitsland een broeikasgasreductiedoel voor 2040 gaat instellen van 88 procent ten opzichte van 1990? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Duitsland in 2045 «klimaatneutraal» wil zijn? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Gelden deze Duitse doelen voor alle broeikasgassen, of enkel voor CO2?
De doelen gelden voor alle broeikasgassen die Duitsland uitstoot, waaronder CO2 maar ook andere belangrijke broeikasgassen zoals methaan en lachgas.
Gelden deze Duitse doelen voor alle sectoren? Zo nee, welke uitzonderingen maakt Duitsland?
De recent door Duitsland aangekondigde verscherpingen zijn nu nog beschreven op hoofdlijnen. Deze zullen komende maanden voor de verschillende sectoren uitgewerkt worden. Zo heeft het Duitse Bondsministerie voor Milieu, Natuurbescherming en Nucleaire Veiligheid aangekondigd dat er in ieder geval aanvullende maatregelen verwacht worden op het vlak van energie, verkeer, industrie, gebouwde omgeving en landbouw.2
Worden deze Duitse doelen juridisch bindend?
Ja.3
Klopt het dat Duitsland met het ophogen van haar broeikasgasreductiedoelen reageert op de uitspraak van het Duitse Constitutioneel Hof over de Duitse Klimaatwet die deels ongrondwettelijk bleek te zijn? Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, kunt u toelichten wat de onderbouwing is van Duitsland bij de keuze om de uitspraak van het Constitutioneel Hof over de Duitse Klimaatwet op deze wijze in te vullen?
De Duitse overheid reageert met haar herziene klimaatwet inderdaad op de uitspraak van het Constitutioneel Hof. Belangrijk element in de uitspraak was dat de klimaatwet in strijd was met de Grondwet, aangezien doeltreffende maatregelen voor de periode na 2030 ontbreken en dit de toekomstige vrijheid van de veelal jonge aanklagers zou inperken. De rechter stelt in de uitspraak dat de Duitse regering, in haar rol als wetgever, met de invoering van de klimaatwet in 2019 niet heeft voldaan aan haar grondwettelijke plicht om de klagers te beschermen tegen de risico's van de klimaatverandering en niet heeft voldaan aan de uit artikel 20 van de Grondwet voortvloeiende verplichting om klimaatmaatregelen te nemen. De bepalingen schuiven onomkeerbaar belangrijke emissiereductielasten door naar de periode na 2030. Citaat uit het oordeel van het Hof: «De grondwettelijke klimaatdoelstelling die uit artikel 20a GG (Grundgesetz) voortvloeit, is overeenkomstig de doelstelling van Parijs nader omschreven als het beperken van de stijging van de gemiddelde temperatuur wereldwijd tot ruim onder de 2°C en bij voorkeur tot 1,5°C boven het pre-industriële niveau. Om dit doel te bereiken, zullen de reducties die na 2030 nog nodig zijn, met steeds grotere snelheid en urgentie moeten worden gerealiseerd. Deze toekomstige verplichtingen tot emissiereductie hebben gevolgen voor vrijwel elke vorm van vrijheid, omdat vrijwel alle aspecten van het menselijk leven nog steeds gepaard gaan met de uitstoot van broeikasgassen en dus potentieel worden bedreigd door drastische beperkingen na 2030. Daarom had de wetgever voorzorgsmaatregelen moeten nemen om deze zware lasten te verzachten en zo de door de grondrechten gewaarborgde vrijheid te vrijwaren. De wettelijke bepalingen over de aanpassing van het reductietraject voor broeikasgasemissies vanaf 2031 zijn niet toereikend om de noodzakelijke overgang naar klimaatneutraliteit tijdig te bewerkstelligen. De wetgever moet uiterlijk op 31 december 2022 bepalingen vaststellen waarin gedetailleerder wordt aangegeven hoe de reductiedoelstellingen voor broeikasgasemissies voor de perioden na 2030 moeten worden aangepast.»
De Duitse regering heeft als eerste antwoord daarop de Duitse klimaatwet aangepast en zal de komende tijd met aanvullende maatregelen komen om die nieuwe doelen daadwerkelijk in te vullen.
Erkent u dat Duitsland een stuk sneller reageert op deze uitspraak dan Nederland destijds deed op de verschillende uitspraken in de Urgenda-zaak? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse kabinet reageerde destijds ook kort na de uitspraak van de rechtbank in Den Haag, door aan te geven uitvoering te zullen geven aan het vonnis. In de jaren erna heeft het kabinet diverse malen maatregelen aangekondigd die een bijdrage leveren aan de uitvoering van het vonnis. Duitsland heeft in reactie op het vonnis de doelstelling voor 2030 en 2050 opgehoogd, en heeft aangekondigd dat zij de bijbehorende maatregelen komende tijd verder gaan uitwerken. De vergelijking van reactie-termijnen gaat daarom niet helemaal op.
Kunt u dit verschil in reactiesnelheid verklaren?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw reactie op de aangescherpte Duitse broeikasgasreductiedoelen?
Nederland heeft zich de afgelopen jaren veelvuldig ingezet voor ambitieus Europees klimaatbeleid, onder meer via de Europese klimaatkopgroep. Het is een positieve ontwikkeling als landen ambitie tonen om zich daar ook voor in te zetten.
Kunt u aangeven welke Europese landen inmiddels broeikasgasreductiedoelen hebben ingesteld die, als gevolg van een hoger ambitieniveau, afwijken van de doelen die zijn vastgelegd in de Europese Klimaatwet? Kunt u hierbij de relevante bijzonderheden benoemen omtrent afbakening, uitzonderingsgronden en juridische afdwingbaarheid?
Een aantal landen heeft al aangeven eerder klimaatneutraal te zijn dan 2050, zoals in de EU is afgesproken. Zweden wil net zoals Duitsland in 20454 klimaatneutraal zijn, Oostenrijk in 20405 en Finland in 2035.6 Ook hebben bovenstaande landen vaak aanvullende tussendoelen voor de periode vóór 2050, zoals Zweden, of worden deze tussendoelen nog vormgegeven, zoals bijvoorbeeld het geval in Oostenrijk en Finland. Deze doelen moeten daarbij wel nog met beleidsmaatregelen worden ingevuld.
Daarnaast zullen alle Europese lidstaten in de toekomst ook hun nationale doel voor 2030 moeten aanpassen, op basis van de aangescherpte Europese regelgeving die voorschrijft dat in de EU ten minste 55% netto emissiereductie moet worden behaald in 2030. Dit geldt in ieder geval voor de Effort Sharing Regulation (nationaal doel voor de sectoren landbouw, gebouwde omgeving, mobiliteit en kleine industrie), waarvoor de Europese Commissie in juli met een aangepast voorstel komt. Tevens moeten alle EU-lidstaten opereren in lijn met het overeengekomen doel van klimaatneutraliteit voor 2050 in de Europese klimaatwet.
Kunt u aangeven welke Europese landen op dit moment – net zoals Duitsland – bezig zijn met concrete aanscherpingen van hun broeikasgasreductiedoelen?
Zie antwoord vraag 12.
Is het nog steeds uw ambitie om van Nederland een internationale klimaatkoploper te maken? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft de afgelopen jaren forse stappen gezet op nationaal klimaatbeleid. Met het sluiten van het Klimaatakkoord en het vaststellen van een emissiedoel van 49% in 2030 behoorde Nederland tot de koplopers in Europa – en het heeft nationaal beleid ingezet dat op veel punten verder gaat dan Europa op dit moment van ons vraagt. Nu Europa haar doelstellingen voor 2030 heeft aangepast, zal dit ook consequenties hebben voor het nationale klimaatbeleid en het Klimaatakkoord. De vraag op welke wijze we deze opgave doorvertalen en wat de Nederlandse ambitie wordt richting 2030 en 2050 nu Europa ook extra stappen heeft gezet, is aan een volgend kabinet. Om het volgende kabinet hierop voor te bereiden heeft eerder dit jaar een studiegroep opties in kaart gebracht om nationaal invulling te geven aan de opgehoogde Europese doelstelling (Kamerstuk 32 813, nr. 664).
Bent u bereid om de Nederlandse broeikasgasreductiedoelen nader aan te scherpen, minstens in lijn met de huidige Europese klimaatkoplopers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Erkent u dat Nederland de uitstoot van broeikasgassen zo snel mogelijk, zo veel mogelijk moet terugdringen? Zo nee, waarom niet?
In Nederland nemen we onze verantwoordelijkheid om klimaatverandering zoveel als mogelijk tegen te gaan en zo ons land leefbaar te houden voor de toekomstige generaties: zowel als het gaat om mitigatie als adaptatie, op een manier die behapbaar en betaalbaar is voor alle Nederlanders. Daarbij heeft Nederland zich een ambitieus reductiedoel opgelegd van 49% in 2030, dat ook in de Nederlandse klimaatwet is opgenomen en waar we via het Klimaatakkoord uitvoering aan geven. Het klimaat is er niet bij gebaat dat rigoureuze maatregelen worden getroffen, als dit leidt tot zeer hoge kosten en koolstoflekkage door wegtrekkende bedrijven. Daarom is het ook belangrijk om in internationaal verband samen op te trekken. Nederland heeft in aanvulling op het eigen reductiedoel in Europees verband succesvol gepleit voor het in lijn brengen van de Europese klimaatdoelen met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de aanbevelingen van het IPCC. Daarom is het kabinet ook blij met de ophoging van het Europese 2030-doel naar ten minste 55% ten opzichte van 1990. Het kabinet kijkt uit naar het wetgevend pakket dat de Commissie in juli 2021 zal presenteren, om deze verhoogde ambities te realiseren. Dat pakket zullen we onder andere beoordelen aan de hand van de wijze waarop dit aansluit op het Klimaatakkoord.
Het bericht dat de marechaussee de handen vol heeft aan mensensmokkel |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Handen vol aan mensensmokkel: complete pakketreizen naar Nederland»?1
Ja.
Wat is de stand van zaken van uw aanpak aangaande mensensmokkel? Hoe staat het met de uitvoering van de motie Van Ojik/Becker die oproept tot een effectievere bestrijding, kamerstuk 35 300 VI, nr. 48?
In het kader van het vreemdelingentoezicht en Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) worden door de politie en de KMar controles uitgevoerd bij asielzoekerscentra en landsgrenzen om mensensmokkel tegen te gaan.
Ook in Europol verband werkt Nederland al nauw samen met andere lidstaten.
Verder wordt in het kader van de motie onder andere de juridische mogelijkheden met betrekking tot de rechtsmachtstoedeling voor mensensmokkel nader bezien.
Het doel hiervan is dat de Nederlandse opsporingsinstanties – waar mogelijk in samenwerking met andere landen – effectiever de bij mensensmokkel betrokken criminele organisaties kunnen onderzoeken en vervolgen. Daarnaast is een voorstel van het kabinet om de strafmaat voor mensensmokkel te verhogen uitgewerkt, zoals aangekondigd in de brief van 10 september 2020 aan de Kamer.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende onderdelen van deze aanpak, waaronder het strikter controleren van aankomsten bij aanmeldcentra en het opvoeren van controles? Kunt u per onderdeel van de aanpak aangeven wat de resultaten zijn en welke knelpunten worden ervaren?
In het kader van het vreemdelingentoezicht en MTV worden door de Politie en de KMar controles uitgevoerd om bij asielzoekerscentra en landsgrenzen mensensmokkel tegen te gaan. Ook rondom het azc in Ter Apel en de Nederlands- Duitse grens. Bij deze controles zijn zij alert op mogelijke signalen van mensensmokkel en kijken zij ook naar verdachte voertuigen die in de buurt van AZC’s rondrijden. Daarnaast zijn in het kader van het identificatie en registratieproces de politie en KMar bij de intake van de asielaanvraag door de IND alert op signalen van mensensmokkel. Als blijkt dat er mogelijke sprake is van mensensmokkel dan wordt hier nader strafrechtelijk onderzoek naar gedaan
Welke verschillende motieven voor mensensmokkel, bijvoorbeeld asiel, arbeid, illegale prostitutie zijn te onderscheiden? Hoe vaak komen deze voor en hoe hebben deze verschillende groepen zich qua omvang in de afgelopen jaren ontwikkeld?
Mensensmokkel is in hoog tempo een lucratieve activiteit geworden voor goed georganiseerde criminele organisaties die een breed scala aan diensten aanbieden aan migranten die om verschillende redenen naar de EU willen komen. Er zijn verschillende modi operandi voor mensensmokkel en oneigenlijk gebruik van reguliere- of asielprocedures om mensensmokkel te faciliteren. Bij de registratie van de mensensmokkel incidenten door de uitvoeringsorganisaties worden de motieven niet structureel aangegeven.
Heeft de manier waarop asielzoekers worden opgevangen effect op het gebruik van mensensmokkelroutes naar Nederland, bijvoorbeeld met betrekking tot de sobere opvang, de handhaving en toezicht locatie en de aanpak van overlast?
De wijze waarop de opvang asielzoekers is ingericht kan een effect hebben op het gebruik van mensensmokkelroutes naar Nederland. Mensensmokkelorganisaties maken gebruik van verschillende modi operandi om migranten naar Nederland te smokkelen. In dat verband kunnen gesmokkelde migranten nagaan wat de procedures en opvang zijn in een bepaald land. Het is voorgekomen dat de opvang voor asielzoekers wordt gebruikt om migranten tijdelijk te huisvesten in afwachting van de doorsmokkel naar een eventuele eindbestemming in een ander land.
Verschillen asielzoekers die gebruik maken van mensensmokkelroutes van asielzoekers die legale migratieroutes gebruiken om in Nederland te komen, bijvoorbeeld qua herkomstland, inkomen, opleidingsniveau, asielmotief? Kunt u hierop een toelichting geven?
Er zijn aanwijzingen dat asielzoekers die via legale migratieroutes naar Nederland reizen, relatief hoger zijn opgeleid en een beter inkomen hebben dan asielzoekers die via illegale migratieroutes reizen. Uit recent onderzoek is gebleken dat met name Iraanse asielzoekers op basis van een kort verblijf visum naar Nederland reizen. Deze modus operandi ziet de IND ook bij een beperkt aantal andere nationaliteiten.
Bent u het eens dat een van de pijlers in de aanpak mensensmokkel moet zijn dat, zeker evident kansarme asielzoekers die gebruik willen maken van smokkelroutes, moeten weten dat ze geen of weinig kans op asiel maken? Deelt u voorts de mening hen überhaupt te ontmoedigen de gevaarlijke reis te ondernemen om naar Nederland te komen? Welke interventies zijn hierbij tot nu toe bewezen effectief?
Bewustwording kan ervoor zorgen dat migranten afzien van de gevaarlijke reis naar Europa, doordat men beter geïnformeerd is over de risico’s van irreguliere migratie, alternatieven in eigen land en de realiteit in het land van bestemming.
Uit onderzoek kunnen we lessen trekken over de effectiviteit van deze interventies. Het is cruciaal dat migranten de bron van informatie vertrouwen. Boodschappen moeten aansluiten bij de werkelijkheid van de migrant, die per herkomstland of zelfs per regio verschilt. De effectiviteit van campagnes moet ook bezien worden in samenhang met andere onderdelen van het migratiebeleid. Boodschappen over risico’s hebben bijvoorbeeld meer effect als ze worden gecombineerd met alternatieven voor migratie. Daarom wordt in de bewustwordingscampagnes ook een verband gelegd met het Nederlandse beleid om de grondoorzaken van migratie aan te pakken, dat bijv. jeugdwerkloosheid tegengaat. Ook worden mensen gewezen op de kansen die in eigen land bestaan.
Bent u het eens dat mensensmokkel hard bestraft moet worden? Hoe staat het met de uitwerking van de aanscherping van de strafmaat voor mensensmokkel zoals aangekondigd in de Kamerbrief naar aanleiding van de brand op Lesbos (Kamerstuk 19 637, nr. 2652)?
Ik deel uw standpunt dat mensensmokkel passend moet kunnen worden bestraft. Met het oog daarop is een wetsvoorstel uitgewerkt, waarin de strafmaat voor mensensmokkel wordt verhoogd. Hiermee wil het kabinet het mogelijk maken om een verder aangescherpt strafvorderingsbeleid te voeren en hogere straffen op te leggen. Het streven is om het wetsvoorstel in juni voor advies aan de Raad van State voor te leggen.
Welke mogelijkheden ziet u om de aanpak mensensmokkel komende tijd te intensiveren?
Voor intensivering van de aanpak mensensmokkel wordt in samenspraak met het OM, de KMar en politie de juridische mogelijkheden met betrekking tot de extraterritoriale rechtsmacht voor mensensmokkel nader bezien. In dit verband wordt verkend of uitbreiding van de rechtsmacht tot bijvoorbeeld op EU-grondgebied begane mensensmokkel door personen met niet-Nederlandse nationaliteit, die zich na het plegen van het delict naar Nederland hebben begeven, mogelijk en wenselijk is. Doel is dat de Nederlandse opsporingsinstanties – waar mogelijk in samenwerking met andere landen – effectiever de bij mensensmokkel betrokken criminele organisaties kunnen onderzoeken en vervolgen. Verder worden in EU verband ook de nodige maatregelen genomen onder andere in het Europol European Multidisciplinary Platform Against Crime Threat (EMPACT)-project illegale immigratie. Binnen dit Europol project worden verschillende operationele acties door de lidstaten uitgevoerd om mensensmokkel aan te pakken. Daarnaast is het de verwachting dat er in het herziene EU-actieplan mensensmokkel ook nieuwe maatregelen zullen worden voorgesteld om mensensmokkel tegen te gaan. Het streven van de Commissie is om dit actieplan medio 2021 met de lidstaten te delen.
Bent u bereid komende tijd in de voorlichting richting vluchtelingen, zowel binnen als buiten Nederland, extra aandacht te schenken aan het gevaar van mensensmokkel en de beperkte kans op een verblijfvergunning voor asielzoekers uit diverse herkomstlanden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in vraag 7 benoemd, neemt bewustwording creëren, naast andere preventiemaatregelen, een belangrijke plaats in bij de bestrijding van mensensmokkel. Er wordt voor een goed evenwicht gekozen tussen mogelijkheden in eigen land, daadwerkelijke risico’s langs de migratieroute en het schetsen van een realistisch beeld van de situatie in Europa. Als het echter gaat om vluchtelingen, kunnen zij in aanmerking komen voor hervestigingsmogelijkheden, waaronder ook in beperkte mate naar Nederland.
De berichtgeving dat arbeidsmigranten niet allemaal een vaccin krijgen en de maatschappelijke opvang voor ongedocumenteerden wordt afgebouwd |
|
Jan Paternotte (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat arbeidsmigranten niet allemaal een vaccin krijgen en de maatschappelijke opvang voor ongedocumenteerden en dak- en thuislozen wordt afgebouwd?1 2
Ja.
Onderschrijft u de berichtgeving dat zowel arbeidsmigranten als ongedocumenteerden niet in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) staan en om die reden niet of niet op de gebruikelijke wijze een uitnodiging krijgen voor vaccinatie?
Personen die niet in de BRP staan met hun correcte contact- en adresgegevens kunnen niet op de gebruikelijke wijze een uitnodiging krijgen voor vaccinatie. Dat betekent niet dat mensen geen vaccinatie kunnen krijgen. In mijn brief van 11 mei jl. aan uw Kamer ben ik reeds op deze doelgroepen ingegaan.
Ik bestrijd de suggesties dat álle arbeidsmigranten niet in de BRP staan. Alle arbeidsmigranten die in Nederland aan het werk zijn, staan in de BRP. Een deel van de totale groep arbeidsmigranten staat ingeschreven op een Nederlands woonadres. Die groep krijgt op de reguliere manier een uitnodiging in de brievenbus. Een ander deel van de (kort-verblijvende) arbeidsmigranten staat niet ingeschreven op een Nederlands woonadres, waardoor zij geen brief kunnen ontvangen. We zijn op dit moment bezig om die groep op een andere manier te bereiken.
Kunt u aangeven wanneer en hoe u samen met werkgeversorganisaties, uitzendbureaus en de vakbonden de arbeidsmigranten alsnog wilt bereiken om hen te kunnen laten vaccineren?
Samen met het Ministerie van SZW en het RIVM ben ik reeds in gesprek met betrokken maatschappelijke, werknemers- en werkgeversorganisaties, om ook het deel van de arbeidsmigranten dat niet op de gebruikelijke wijze een uitnodiging kan krijgen, te kunnen informeren en een vaccinatie aan te bieden.
Gaat u voor ongedocumenteerden en dak- en thuislozen eveneens een oplossing zoeken om hen te kunnen laten vaccineren? Zo niet, hoe wilt u het risico wegnemen dat het virus kan blijven rondgaan in deze groep en er daardoor onnodig gezondheidsschade wordt geleden en het risico van heropleving van het virus blijft bestaan?
Uiteraard wordt ook de groep ongedocumenteerden en dak- en thuislozen de mogelijkheid om te vaccineren geboden. Het Ministerie van VWS heeft GGD-en verzocht – in samenwerking met regionale partners zoals gemeenten, opvanginstellingen en straatdokters – een regionaal uitvoeringsplan te maken voor de vaccinatie van dakloze mensen, mensen die verblijven in de vrouwenopvang en ongedocumenteerde mensen. Omdat voor deze mensen een uitnodiging via de reguliere route niet mogelijk is, vindt vaccinatie plaats op locaties waar de doelgroep vindbaar is, zoals in inloophuizen en locaties van de maatschappelijke opvang. Regio’s bepalen zelf vaccinatiemomenten waarop ze zo veel mogelijk mensen kunnen bereiken. Inmiddels zijn de plannen in een vergevorderd stadium en is een aantal GGD-regio’s al gestart met de vaccinatie van deze groepen. De overige GGD-regio’s volgen zo snel mogelijk.
Kunt u toelichten waarom u een richtlijn heeft gemaakt om de eerdere uitbreiding van de maatschappelijke opvang af te bouwen nu het aantal gevaccineerden toeneemt? Erkent u dat de besmettingen vooralsnog op hoog niveau blijven en de meeste gebruikers van de opvang ook nog helemaal niet gevaccineerd zijn?
De Staatssecretaris van VWS heeft sinds het begin van de pandemie, via de richtlijn «Opvang dak- en thuisloze mensen», gemeenten opgeroepen om, vanuit humanitaire overwegingen, alle dak- en thuisloze mensen opvang te bieden zo lang sprake is van een landelijke lockdown. Vanaf 19 mei is stap 2 van het openingsplan ingegaan. Dat betekent dat vanaf deze datum de afbouwperiode van de noodopvang is ingegaan. De afbouwperiode duurt twee weken; van 19 mei tot 2 juni. Het Rijk roept gemeenten op om in overleg met de GGD regio de afbouw zoveel mogelijk aan te laten sluiten op het moment van vaccinatie. Daarnaast kunnen mensen in de afbouwperiode geïnformeerd worden over de mogelijkheid zich vanaf 24 mei te laten vaccineren. Ook na de sluiting van de noodopvang blijft vaccinatie – op andere locaties – mogelijk voor deze doelgroep.
Het RIVM heeft eerder aangegeven dat het niet aannemelijk is dat er op straat een groter risico is op verspreiding van COVID-19 onder dak- en thuisloze mensen dan in de opvang. De opvang gedurende de lockdown vindt dan ook plaats op basis van humanitaire overwegingen, omdat we dan van iedereen in Nederland vragen zo veel mogelijk thuis te blijven.
Zie ook de beantwoording van Kamervragen van het lid Simons op dit onderwerp.
Kunt u bevestigen dat er in diverse gemeenten al sinds 1 april geen nieuwe mensen meer worden toegelaten in de noodopvang voor illegalen en Oost-Europeanen en deze opvangcentra in mei geheel sluiten? Zo ja, om hoeveel gemeenten gaat het?
Ja dit kan ik bevestigen. Dit is ook conform de richtlijn d.d. 12 maart 2021 die is gepubliceerd naar aanleiding van bestuurlijk overleg met de VNG en wethouders. Het is niet bekend in hoeveel gemeenten zich na 1 april nog niet-rechthebbende dakloze mensen hebben gemeld die geen toegang hebben gekregen tot de opvang. We monitoren signalen op dit thema via het tweewekelijkse clusteroverleg met partijen uit het veld en passen op basis daarvan de landelijke richtlijn indien nodig aan.
Acht u de timing van de afbouw nog altijd passend, ook gelet op de problemen bij het bereiken van deze groepen voor vaccinatie doordat zij (grotendeels) niet in de BRP staan?
Ja, ik acht de timing voor de start van de afbouw van de noodopvang vanaf stap 2 nog steeds passend. Op dit moment verkeren we niet meer in een landelijke lockdown waarbij we iedereen oproepen om thuis te blijven en gelden de reguliere regels voor de maatschappelijke opvang.
Voor de vaccinatiestrategie ten aanzien van deze doelgroep, zie vraag 4.
Kunt u aangeven of, en zo ja, hoe lange afstandsgeliefden die hier langere tijd verblijven in aanmerking kunnen komen voor vaccinatie?
Volgens de RIVM-richtlijn heeft iedereen die langer dan één maand in Nederland verblijft recht op een vaccin. Voor afstandsgeliefden, maar ook voor personen die om een andere reden (bijvoorbeeld gezondheid of familieomstandigheden) langer dan een maand in Nederland verblijven geldt dus dat zij in aanmerking komen voor een vaccin. Omdat zij niet in het BRP bij een gemeente staan ingeschreven, kunnen deze mensen vooralsnog echter geen uitnodigingsbrief ontvangen. Samen met het RIVM, de GGD’en en het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt hard gewerkt aan de uitvoering en communicatie van de mogelijkheid tot vaccinatie voor deze groep, waarbij het Register Niet-Ingezetene (RNI) zo veel als mogelijk benut zal worden. Zodra hier meer over bekend is, wordt hierover via de website van de rijksoverheid, ambassades en relevante instanties gecommuniceerd.
Voor de groep mensen die hier momenteel langer verblijft en een Nederlands paspoort en BSN heeft (bijvoorbeeld geëmigreerde Nederlanders), geldt dat zij zich ook zonder uitnodiging voor vaccinatie kunnen melden met hun DigiD, zodra hun leeftijdscohort aan de beurt is.
Zijn er andere groepen dan de hierboven genoemden die wel langere tijd in Nederland verblijven maar niet binnen het vaccinatieprogramma vallen? Zo ja, welke groepen zijn dit en bent u van plan vaccinatie voor deze mensen te bevorderen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Sportprotheses |
|
Lisa Westerveld (GL), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de mening dat sport voor iedereen toegankelijk moet zijn, ook als je daarvoor een sportprothese moet hebben, zoals in artikel 30 lid 5 van het VN Verdrag voor de rechten van mensen met een handicap staat gespecificeerd?
Ja ik deel de mening dat sport voor iedereen toegankelijk moet zijn.
Bij welke instantie kan iemand die een sportprothese nodig heeft in principe terecht? Is dat de gemeente of de zorgverzekeraar?
De financiering van sportprotheses kan, net zoals voor alle andere hulpmiddelen, vanuit twee kaders plaats vinden. De grondslag voor een vergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) moet zorginhoudelijk zijn, daarom kunnen niet alle protheses op grond van de Zvw vergoed worden en moeten mensen met een aanvraag voor een sportprothese ter bevordering van maatschappelijke participatie zich richten tot hun gemeente.
Deelt u de mening dat de verzekeraar een logische financier is van sportprotheses? Welke voor- en nadelen ziet u als sportprotheses een aanspraak binnen de Zorgverzekeringswet worden?
De zorgverzekeraars hebben de wettelijke taak om te bepalen of een verzekerde recht heeft op zorg en dus ook of iemand in aanmerking komt voor de vergoeding van een sportprothese.
De vraag in hoeverre iemand is aangewezen op een sportprothese wordt alleen op basis van zorginhoudelijke criteria beantwoord. Dit staat in de Zvw en is verduidelijkt in de module prothesezorg. De zorgverzekeraar toetst de aanvraag en zal op basis van gestelde criteria de aanvraag toe- of afwijzen. De kaders van de Zvw zijn uniform en voor alle uitvoerders gelijk. Het voordeel hiervan is dat met een wettelijke taak de voorziening structureel geborgd is. Het nadeel is dat het voor verzekerden soms lastig is na te gaan in welke situatie zij wel of niet in aanmerking komen voor vergoeding van zorg, voor bijvoorbeeld een prothese. Door het financieel ondersteunen van het Uniek Sporten Hulpmiddelen fonds en het project «Sporthulpmiddelen beter beschikbaar en bereikbaar» wordt eraan gewerkt om dit te verbeteren.
Heeft u een beeld van het aantal sporters dat een sportprothese of ander hulpmiddel nodig heeft om te sporten? Heeft u ook een beeld van de kosten die ermee gepaard gaan als dat allemaal vergoed zou worden? Hoeveel zouden de kosten toenemen binnen de Zorgverzekeringswet als de sportprothese een aanspraak zou worden?
Ik heb deze vraag ook gesteld aan stichting Special Heroes en Kenniscentrum Sport en Bewegen. Zij hebben op basis van cijfers over de doelgroep, sportdeelname en gebruik hulpmiddelen een berekening gemaakt zodat we een beeld hebben van het aantal hulpmiddelen dat nodig is.
De potentiële doelgroep voor sporthulpmiddelen is circa 80.000 personen. Dit cijfer is gebaseerd op de omvang van de doelgroep «mensen met een motorische beperking». Hierbij gaan we uit van een sportparticipatie van maximaal 60% (huidig cijfer is 21%), omdat het dan gelijkgetrokken wordt met mensen zonder handicap. Daarnaast is 80.000 mensen gebaseerd op die groep die bij het sporten en bewegen een hulpmiddel nodig heeft. 60% is het maximaal haalbare en kost tijd om te realiseren.
Indien alle sporthulpmiddelen vergoed zouden worden, betekent dit op termijn een kostenpost van 30 miljoen per jaar1.
Voor de vergoeding van sportprotheses via de Zorgverzekeringswet zijn de kosten geschat op 1,5 miljoen per jaar. Dit cijfer is gebaseerd op het aandeel sportprotheses in de totale potentiële vraag naar sporthulpmiddelen (dit is 4,5%).
Hoeveel sporthulpmiddelen worden er via Uniek Sporten Hulpmiddelen toegekend en hoeveel daarvan zijn sportprotheses? Hoe worden de hulpmiddelen die worden toegekend via Uniek Sporten Hulpmiddelen precies gefinancierd?
Met de middelen die beschikbaar zijn gesteld kunnen er per jaar 70 tot 80 hulpmiddelen worden versterkt, naast hetgeen verstrekt wordt door gemeenten en zorgverzekeraars. Ik heb hier geen cijfers van omdat gemeenten sporthulpmiddelen niet apart registreren. 25% hiervan gaat om sportprothesen. De hulpmiddelen worden grotendeels gefinancierd door de middelen vanuit VWS (85%), daarnaast wordt via crowdfunding gezocht naar aanvullende middelen.
Kunt u een beeld schetsen van de eigen bijdrages die nog moeten worden betaald? Hoe hoog zijn die gemiddeld? Hoeveel geld wordt er in totaal aan eigen bijdrages betaald?
Dit is 15% van het restbedrag (niet het totaalbedrag) en dus mede afhankelijk van een bijdrage via de gemeente (deze verschilt per gemeente) of zorgverzekering. De eigen bijdrage ligt nu gemiddeld rond de 1000,– euro, en loopt uiteen van 300,– tot 2000,– euro. Fonds gehandicaptensport ondersteunt mensen bij het organiseren van crowdfunding om de eigen bijdrage te realiseren.
Hoe vaak wordt er afgezien van een sporthulpmiddel na de aanvraag, wat mogelijk verband houdt met de eigen bijdrage? Zijn er signalen dat de eigen bijdrage van 15% met een maximum van € 2.000 een drempel zijn voor het verkrijgen van een sporthulpmiddel?
Het Uniek Sporten Hulmiddelen fonds is live gegaan in december 2020. De komende maanden wordt gemonitord naar het gebruik en de redenen waarom mensen gebruik maken van het fonds. Op basis van deze gegevens wordt gekeken of bijsturing nodig is. Op dit moment hebben mij nog geen signalen bereikt dat de eigen bijdrage een drempel opwerpt.
Zou het, in het kader van preventie en een gezonde leefstijl, niet beter zijn om sporthulpmiddelen beschikbaar te maken voor mensen die deze nodig hebben en willen sporten, via een van de zorgwetten? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat investeringen in sporthulpmiddelen zich 4,5 keer terugverdienen?
Bij de verschillende publieke voorzieningen heb ik me ingespannen om de beschikbaarheid van sportprotheses te verbeteren, maar ik zie ook dat er nog situaties zijn waarin de beschikbaarheid nog niet op het gewenste niveau is. Inderdaad blijkt uit het onderzoek naar de Sociaaleconomische Waarde van sport en bewegen van het Kenniscentrum Sport & Bewegen dat voor mensen met een fysieke beperking investeren in sporthulpmiddelen gemiddeld 4,5x zoveel oplevert aan sociaaleconomische baten.
Het verdient dus blijvende inspanningen om de beschikbaarheid van sporthulpmiddelen voor deze doelgroep te verbeteren. Op basis van de monitorgegevens van het Uniek Sporten Hulpmiddelenfonds die jaarlijks met ons gedeeld worden, is het goed om daar blijvend op in te zetten.
Is de Pace-Pro na de antwoorden van uw ambtsvoorganger, waaruit bleek dat deze gewoon binnen de Zorgverzekeringswet vergoed diende te worden, ook vaker daadwerkelijk vaker vergoed?1
In de antwoorden van mijn ambtsvoorganger3 is aangegeven dat indien een behandelend arts permanente bescherming van een pacemaker noodzakelijk vindt, dan zou bijvoorbeeld een Pace-Pro uit een DBC verstrekt kunnen worden. Er bereiken mij op dit moment geen signalen dat hier nog onduidelijkheid over bestaat.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Diertens om sportprotheses voor kinderen beschikbaar te stellen? Zijn alle belemmeringen in de praktijk weggenomen? Kunnen kinderen nu altijd over een sportprothese beschikken?2
In antwoord5 op de motie Diertens heb ik uw kamer laten weten dat zorgverzekeraars de wettelijke taak hebben om te bepalen of een verzekerde recht heeft op zorg en dus ook of iemand in aanmerking komt voor de vergoeding van een sportprothese. Dit geldt ook voor kinderen. En ook hier geldt dat de financiering van sportprotheses, net zoals voor alle andere hulpmiddelen, vanuit twee kaders plaats kunnen vinden. De WMO en de Zvw.
In het project «Sporthulpmiddelen beter beschikbaar en bereikbaar» wordt extra aandacht besteed aan het goed informeren van professionals voor het ondersteunen van kinderen.
Omdat ik het belangrijk vind dat alle kinderen kunnen sporten en bewegen, ondersteun ik het Uniek Sporten Hulpmiddelen fonds financieel. Als zowel de Zvw als de WMO geen oplossingen kunnen bieden, dan kunnen kinderen, maar ook volwassenen terecht bij dit fonds.
In hoeverre kunnen mensen nu al aanspraak maken op een sportprothese binnen de Zorgverzekeringswet? In hoeveel gevallen wordt deze niet vergoed en waarom niet? Heeft u een beeld van hoeveel mensen een bezwaarprocedure ingaan als de prothese niet wordt vergoed en wat de uitkomsten van die procedures zijn?
Zoals geantwoord in vraag 3 en 8 kunnen mensen op dit moment aanspraak maken op een sportprothese. De zorgverzekeraars hebben de wettelijke taak om te bepalen of een verzekerde recht heeft op zorg en dus ook of iemand in aanmerking komt voor de vergoeding van een sportprothese. Tegelijkertijd kent vergoeding vanuit de Zvw ook wettelijke beperkingen op basis van doelmatigheid en zorginhoudelijke criteria. Dat betekent dat aanvragen ter bevordering van de maatschappelijke participatie niet vanuit de Zvw worden vergoed, maar mensen zich in die gevallen moeten richten tot hun gemeente.
In hoeveel gevallen er momenteel niet vergoed wordt en de uitkomsten van bezwaarprocedures zijn momenteel niet inzichtelijk. Vanuit het Uniek Sporten Hulpmiddelen fonds gaat dit gemonitord worden. Op die manier krijgen we inzichtelijk waarom er bezwaar wordt gemaakt en op welke gronden dit wordt afgewezen of toegekend. In een eerdere toezegging6 die ik heb gedaan tijdens het wetgevingsoverleg van 30 november 2021 heb ik aangegeven u te informeren tijdens het wetgevingsoverleg van 2021 over de voortgang van deze zaken.
Bent u bereid om de vergoeding voor sportprothese, voor kinderen en volwassenen, geheel op te nemen in het basispakket, zodat er zo min mogelijk drempels zijn voor mensen die een sportprothese nodig hebben? Zo nee, welke strategie hanteert u om te voldoen aan het VN-verdrag voor mensen met een handicap en sport voor deze groep toegankelijk te maken?
De sportprothese behoort al tot de voorzieningen die vergoed kunnen worden vanuit de Zorgverzekeringswet, al kent het voorschrijven vanuit deze wet ook beperkingen zoals ik eerder uiteen heb gezet in mijn antwoord op vraag 11. Mede daarom heb ik geïnvesteerd in het Uniek Sporten Hulpmiddelen Fonds. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om prothesegebruikers, kinderen en volwassenen, die met een prothese willen sporten financieel te ondersteunen
Zoals u kunt lezen in de beantwoording van mijn vragen is de beschikbaarheid van sporthulpmiddelen nog niet op het gewenste niveau ondanks de inzet die wordt gepleegd zoals de genoemde trajecten. Ik wil mij blijven inzetten om de beschikbaarheid wel op het gewenste niveau te krijgen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Sportbeleid van 21 juni 2021?
Ik heb getracht de antwoorden voor het debat naar u toe te sturen. Vanwege de complexiteit van het vraagstuk en de afstemming met verschillende interne en externe partijen is dit helaas niet voor 21 juni gelukt. U heeft bij deze de antwoorden voor het debat van 1 juli 2021.
De uitvoering van de motie Koerhuis over het niet uit huis zetten van weeskinderen |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kunt u een stand van zaken geven over de uitvoering van de motie Koerhuis1 sinds de mondelinge vragen van 13 april 2021?
In het mondelinge vragenuur van 13 april 2021 heb ik aangegeven dat de aanpak van de motie gestoeld is op twee stappen. De eerste stap is het inzichtelijk maken van de omvang en aard van het probleem. Daarin wordt onder andere meegenomen hoe vaak het voorkomt dat volwassen weeskinderen achterblijven in hun ouderlijke huurwoning en hoe partijen daarmee omgaan. De tweede stap is de uitwerking van oplossingen voor het probleem. In deze stap worden oplossingen uitgewerkt die enerzijds voorspelbaar zijn voor partijen en anderzijds voldoende mogelijkheden voor maatwerk bieden. In het hele traject worden experts en professionals betrokken en worden bevindingen getoetst. Op dit moment ben ik in de afrondende fase van dit traject. Zoals eerder aangegeven zal ik uw Kamer voor de zomer over de uitkomsten informeren.
Wat zijn de ondergrens en de bovengrens voor de leeftijd van weeskinderen die u overweegt om erfbelasting uit te stellen en weeskinderen niet uit huis te zetten? Kunt u een toelichting geven op uw overwegingen?
Bij brief van 14 april 2021 (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2335) is uw Kamer door de Staatssecretaris van Financiën geïnformeerd over het voornemen tot wijziging van wet- en regelgeving met als doel een algemene oplossing voor schrijnende situaties, waarin het bieden van langdurig uitstel van betaling voor een erfbelastingschuld zonder het in rekening brengen van invorderingsrente wenselijk is. Momenteel wordt een voorstel tot wijziging van wet- en regelgeving voorbereid. De voorwaarden om aanspraak te kunnen maken van deze bijzondere uitstelfaciliteit zullen in de uitwerking van de wet- en regelgeving worden meegenomen. Uw Kamer wordt hierover nader geïnformeerd bij het aanbieden van deze wet- en regelgeving.
Voor de afbakening van de groep volwassen kinderen van huurders waarvoor een op maatwerk gerichte oplossing nodig is wanneer hun ouders overlijden ga ik uit van een ondergrens van 18 jaar, omdat een minderjarige in beginsel niet bevoegd is tot het sluiten van een huurovereenkomst.
Wat is op dit moment de ondergrens voor de leeftijd van kinderen om alleen in een huis te mogen wonen en een voogd op afstand te mogen hebben?
Een minderjarige is in beginsel niet bevoegd tot het sluiten van een huurovereenkomst. Uitzondering hierop zijn studentenwoningen: hiervoor hanteren verhuurders in sommige gevallen een leeftijdsgrens van 16 jaar. In dergelijke gevallen moet de ouder/voogd medeondertekenen.
Deelt u de mening dat corporaties moeten kunnen worden gedwongen om weeskinderen niet uit huis te zetten?
Het gaat hier om de verdrietige situatie dat een volwassen kind van huurders wees wordt. Ik vind het van groot belang dat wordt voorkomen dat iemand op straat komt te staan wanneer zijn of haar ouders overlijden. Wettelijk geldt een inwonend meerderjarig kind in de regel niet als medehuurder maar als medebewoner. Een medehuurder kan bij het overlijden van een andere huurder het huurcontract overnemen, een medebewoner kan dat in principe als aangetoond kan worden dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Bij een inwonend meerderjarig kind wordt meestal geacht dat hiervan geen sprake is, omdat verwacht wordt dat kinderen op enig moment op zichzelf gaan wonen.
Bij het overlijden van de huurder heeft een medebewoner het recht om nog zes maanden in de woning te blijven wonen, daarna is het aan de verhuurder (of de rechter) om te oordelen wat een passende vervolgstap is. Corporaties hebben bij het beoordelen van die vervolgstap ook te maken met onder andere de toewijzingsregels uit de gemeentelijke huisvestingsverordening, en met vragen over passendheid van een woning. Mijn insteek is dat maatwerk nodig is om per situatie een goede oplossing te vinden. Uitgangspunt is daarbij voor mij dat een weeskind niet op straat komt te staan. Een gedragscode voor verhuurders of een soortgelijk instrument zou hierbij behulpzaam kunnen zijn. Dwang van corporaties acht ik niet voor de hand liggend.
Welke aanknopingspunten ziet u in de Woningwet om corporaties te dwingen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke aanknopingspunten ziet u in een bestaande algemene maatregel van bestuur (AMvB) onder de Woningwet om corporaties te dwingen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke aanknopingspunten ziet u in een nieuwe AMvB onder de Woningwet om corporaties te dwingen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat met oplossingen komen «voor de zomer» erg laat is voor deze kwetsbare doelgroep?
De uitwerking van de motie Koerhuis pak ik zorgvuldig aan. Ik zie geen mogelijkheid om u eerder over mogelijke oplossingsrichtingen te informeren.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Commissiedebat Wonen en Corona 3 juni 201?
Ja.
De berichten ‘Complete pakketreizen met als doel een al dan niet succesvolle asielaanvraag in Nederland’ en ‘Vooral Syriërs met valse documenten’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Complete pakketreizen met als doel een al dan niet succesvolle asielaanvraag in Nederland»1 en «Vooral Syriërs met valse documenten»?2
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Nederland onder uw verantwoordelijkheid is uitgegroeid tot een mensensmokkelparadijs en dat er in Syrië complete all-in pakketreizen richting Nederland luilekkerland worden verkocht waar oplichterij wordt beloond?
Het standpunt dat Nederland is uitgegroeid tot een mensensmokkelparadijs deel ik niet. De aanpak van mensensmokkel is al jaren een prioriteit van dit kabinet. In de afgelopen jaren zijn verschillende maatregelen genomen om het business model van mensensmokkel aan te pakken, zoals: de ontwikkeling van een barrièremodel mensensmokkel, het instellen van het multidisciplinaire team mensensmokkel, plaatsen van liaisons in het buitenland, ook door het Openbaar Ministerie. Verder werken we Europees verband nauw samen met andere lidstaten in het Europol European Multidisciplinary Platform Against Crime Threat (EMPACT)-project illegale immigratie. Binnen dit Europol project worden verschillende operationele acties door de lidstaten uitgevoerd om mensensmokkel aan te pakken. Al deze maatregelen moeten bijdragen om mensensmokkel al in een vroegtijdig stadium tegen te gaan en om te voorkomen dat migranten met behulp van smokkelaars naar Nederland reizen.
Hoeveel mensensmokkelaars zijn afgelopen jaar opgepakt en veroordeeld? Wat was de gemiddelde straf?
In 2020 zijn er circa 245 verdachten personen ingestroomd bij het OM.
In 2020 zijn er circa 120 personen veroordeeld voor mensensmokkel. Er zijn geen concrete cijfers beschikbaar over de gemiddelde straf. Wel is bekend dat door het Hof in Den Haag voor wat betreft de strafmaat in de meeste zaken drie maanden gevangenisstraf per gesmokkelde persoon wordt gehanteerd.
Bent u bereid alle mensensmokkelaars in geval van een dubbele nationaliteit op te pakken en uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van mensensmokkel is niet gerelateerd aan het hebben van een dubbele nationaliteit. Het uitgangspunt is dat personen die zich schuldig hebben gemaakt aan mensensmokkel strafrechtelijk aangepakt worden op grond van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht. Het Europees verdrag inzake nationaliteit, waarbij Nederland is aangesloten, staat het intrekken van de nationaliteit wegens een veroordeling voor mensensmokkel niet toe.
Aan hoeveel leugenachtige, frauderende asielzoekers is een verblijfsvergunning verleend?
Het algemene uitgangspunt is dat mogelijke fraude in toelatingsprocedures wordt tegen gegaan en in een vroegtijdig stadium wordt onderkend. Het is niet mogelijk om cijfers te geven over het aantal verblijfsvergunningen die mogelijk op basis van valse of vervalste identiteits- of nationaliteitsdocumenten en/of verklaringen zijn verleend.
Bent u het eens dat wanneer op deze manier door asielzoekers een spelletje wordt gespeeld met Nederland, zij direct moeten worden uitgezet omdat anders de deuren wagenwijd worden opengegooid voor een stroom aan nog meer bedriegende asielzoekers? Zo nee, waarom niet?
Als bij de IND een melding of signaal binnenkomt van een gekocht verhaal en er is aan hem of haar een asielvergunning verleend, dan beoordeelt de IND (team herbeoordelingen asiel) of de melding voldoende objectieve informatie bevat die tot intrekking kan leiden. Als dat niet het geval is, wordt beoordeeld of nader onderzoek alsnog objectieve informatie kan opleveren. Wanneer zich een intrekkingsgrond voordoet, wordt altijd beoordeeld of een intrekking in strijd is met het Vluchtelingverdrag of artikel 3 EVRM. Als dat niet aan de orde is, kan de vergunning worden ingetrokken. Als er concrete aanwijzingen zijn van een strafbaar feit, zoals handel in asielverhalen, dan wordt dit gemeld bij het Expertisecentrum Mensenhandel/Mensensmokkel (EMM) en/of er wordt aangifte gedaan.
Nagenoeg alle asielzoekers worden bijgestaan door asieladvocaten die hiervoor speciaal zijn opgeleid. Deze advocaten worden toegewezen door de Raad voor de Rechtsbijstand, zodat is gewaarborgd dat het altijd gaat om gekwalificeerde rechtsbijstandverleners. De Raad vergoedt de kosten van deze rechtsbijstand. Dat laat onverlet dat het een asielzoeker vrij staat om zelf op eigen kosten advies bij derden in te winnen.
Kunt u toezeggen dat u deze bedriegers en de meehuilende asieladvocaten die ze in bescherming nemen keihard zal aanpakken om te voorkomen dat ons asielbeleid nog verder wordt ondermijnd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de grenzen te sluiten, alle verblijfsvergunningen van frauderende gelukszoekers in te trekken en hen per direct op te pakken en het land uit te gooien? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment worden in het kader van het vreemdelingentoezicht en Mobiel Toezicht Veiligheid door de nationale politie en de KMar controles uitgevoerd bij asielzoekerscentra en landsgrenzen om mensensmokkel tegen te gaan.
Daarnaast is het algemeen uitgangspunt dat een verblijfsvergunning die is afgegeven op grond van valse voorwendselen kan worden ingetrokken.
Het sluiten van de binnengrenzen heeft enorme impact op het vrij verkeer van personen en goederen en deze maatregel is onwenselijk en niet nodig om mensensmokkel via de binnengrenzen tegen te gaan.
De aanpak van mensensmokkel vraagt om een integrale aanpak van verschillende maatregelen conform het barrièremiddel mensensmokkel.