Politiegeweld tegen demonstranten in Colombia. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de protesten in Colombia tegen de rechtse regering van president Iván Duque?
Ja.
Wat is uw mening over de inzet van buitensporig politiegeweld tegen demonstranten door de Colombiaanse regering?1 2
Nederland deelt de zorgen over het excessieve geweld dat is gebruikt door politie-eenheden tijdens de recente protesten. Het kabinet sluit zich dan ook aan bij de verklaringen zoals gepubliceerd door EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell en de VN. Zowel het recht van de Colombiaanse bevolking om vreedzaam te demonstreren en samen te komen als de vrijheid van meningsuiting dienen gerespecteerd te worden. Dit staat in contrast met het excessief gebruik van geweld door politie-eenheden dat verschillende keren is vastgesteld in de afgelopen weken.
Deelt u de mening dat het recht op vreedzaam demonstreren, waar ook ter wereld, moet worden gewaarborgd, en dat door het bestrijden van demonstranten met buitensporig politiegeweld mensenrechten onder druk staan?
Ja. Zoals Hoge Vertegenwoordiger Borrell tot uitdrukking bracht in zijn verklaring van 6 mei jl. dient het recht op vreedzaam demonstreren te worden gerespecteerd en niet met geweld te worden onderdrukt. Nederland moedigt dan ook het initiatief van de Colombiaanse regering aan tot het openen van een vreedzame dialoog met alle betrokken partijen.
Bent u op de hoogte van het bericht dat mensenrechtenactivisten die het optreden van de autoriteiten in het gebied in de gaten houden, lastig gevallen zouden worden?3 Wat is uw mening hierover?
Het is zorgelijk dat het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens (OHCHR) aangeeft dat mensenrechtenactivisten en getuigen van politiegeweld zich onder druk gezet voelen om geweldplegingen niet te rapporteren.
Kunt u signalen dat in verschillende steden tijdens de protesten de elektriciteit en het internet zijn afgesloten bevestigen of ontkrachten?4
Het lijkt waarschijnlijk dat het internet in Cali enkele uren uit de lucht is geweest tijdens de protesten, maar dit is niet definitief bevestigd. Van elektriciteitsafsluitingen lijkt geen sprake te zijn geweest.
In het geval dat deze signalen waar blijken: bent u bekend met de oorzaak dan wel reden van het afsluiten van elektriciteit en internet aldaar?
Internetafsluiting kan thans niet definitief worden bevestigd, noch eventuele oorzaken.
Sluit u zich aan bij de zorgen die door de Verenigde Naties zijn geuit5 over het geweld tegen demonstranten?
Het kabinet deelt de zorgen die door de Verenigde Naties zijn geuit. Het is van belang dat het geweld tegen demonstranten wordt onderzocht en dat verantwoordelijken voor schendingen van mensenrechten worden bestraft.
Bent u bereid om er bij de Colombiaanse regering op aan te dringen dit politiegeweld tegen demonstranten te staken? Zo ja, met welke middelen? Zo nee, waarom niet?
Nederland draagt op dit moment bij aan intensief overleg tussen de internationale gemeenschap, de Colombiaanse overheid en belangenorganisaties. Bij deze initiatieven staan de noodzaak om het geweld terug te dringen en het aandringen op onderzoek en dialoog tussen alle betrokken partijen centraal.
Zo neemt Nederland samen met andere EU-lidstaten deel aan gesprekken met betrokken partijen als de Colombiaanse Ombudsman, Officier van Justitie en Inspector General. Het laatstgenoemde gesprek tussen de internationale gemeenschap en de Inspector General werd door Nederland in samenwerking met Canada en de OHCHR gefaciliteerd. Ook neemt de Nederlandse ambassadeur samen met collega ambassadeurs op uitnodiging van het Colombiaanse Congres deel aan reizen naar verschillende plekken in Colombia om gezamenlijk te luisteren naar de zorgen en visies van de betrokken partijen, van bestuurders tot ondernemers, religieuze vertegenwoordigers, jongeren, mensenrechtenverdedigers en demonstranten. Zo bracht hij onlangs in dit kader een bezoek aan Cali, het epicentrum van de protesten.
Verder zal Nederland, via de ambassade in Bogotá en de EU, de Colombiaanse instituties belast met het onderzoek naar excessief geweld blijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid en de uitkomsten van dit onderzoek op de voet volgen.
De keuringsstop bij het UWV |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovengenoemd artikel («Duizenden werknemers te lang in de ziektewet door keuringsstop bij UWV») in het Financieele Dagblad van 3 mei jl.?1
Ja.
Hoe groot is op dit moment (3 mei 2021) de werkvoorraad van sociaal-medische beoordelingen bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)? Bij hoeveel daarvan gaat het om Eerstejaars Ziektewet Beoordelingen (EZWB)? Hoeveel groter is de EZWB-voorraad op 1 mei ten opzichte van 1 januari 2021?2 Hoeveel ten opzichte van 1 januari 2020?3 Wat is de belangrijkste verklaring voor deze verschillen?
De volledige werkvoorraad van sociaal-medische beoordelingen bij UWV is eind april 87.133. Dit is een optelling van de claimbeoordelingen WIA, aanvraag beoordeling arbeidsvermogen (ABA), de eerstejaars ziektewet beoordelingen (EZWb) en de herbeoordelingen WIA. Van deze werkvoorraad betreffen 23.473 stuks de EZWb. Ten opzichte van 1 januari 2021 is de voorraad EZWb met 3% (783 EZWb’s) gedaald. Ten opzichte van 1 januari 2020 is de voorraad EZWb gestegen met 61% (8.882 EZWb’s).
De huidige mismatch tussen het aanbod van en de vraag naar sociaal-medische beoordelingen maakt dat de EZWb’s niet altijd tijdig kunnen plaatsvinden. Daarom heb ik in mijn brief van 9 april jl.4 over de toekomst van het sociaal-medisch beoordelen nadere maatregelen aangekondigd. UWV zal de komende twee jaar onder andere verschillende werkwijzen in de Ziektewet uitproberen om verzekeringsartsen bij de Ziektewet op een effectievere manier in te zetten. Ik verwacht dat het door deze maatregelen mogelijk is om dienstverlening te bieden die beter aansluit bij de wensen en behoeften van uitkeringsgerechtigden en die de mismatch verkleint.
Doet UWV 100% van de benodigde EZWB-keuringen bij werknemers die een jaar ziek zijn? Zo nee, hoeveel procent van de benodigde keuringen doet het UWV dan? Hoe vaak komt het voor dat werknemers de gehele wachttijd tot Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) doorlopen zonder dat er een EZWB-keuring plaatsvindt? In hoeveel procent van de gevallen wordt niet een volledige keuring, maar een lichtere vorm, bijvoorbeeld een «screening» gedaan?
De huidige mismatch tussen het aanbod van en de vraag naar sociaal-medische dienstverlening, maakt dat UWV niet 100% van de EZWb’s tijdig kan uitvoeren. In mijn brief van 9 april jl. heb ik u gemeld dat UWV (in 2020) 81% van de uit te voeren EZWB’s daadwerkelijk verrichtte. In de eerste vier maanden van 2021 ligt dit percentage iets lager en heeft UWV 75% van de EZWb’s uitgevoerd. In 25% van de gevallen hebben werknemers de gehele wachttijd doorlopen zonder dat er een EZWb heeft plaatsgevonden.
Bij ongeveer 40% van de uit te voeren EZWb’s wordt door UWV de screeningswerkwijze toegepast. De screeningswerkwijze is een professionele inschatting op de kans op voortzetting van het Ziektewetrecht. Bij een gerede kans op beëindiging volgt een volledige beoordeling.
Op basis van welke criteria besluit UWV om al dan niet binnen de voorgeschreven periode een keuring bij een werknemer uit te voeren? Maakt UWV verschil tussen eigenrisicodragers en niet-eigenrisicodragers? Zo ja, wat zijn de cijfers uitgesplitst naar deze twee groepen?
UWV voert ook in 2021, net als voorgaande jaren, de EZWb binnen de mogelijkheden uit. Er zijn geen specifieke criteria voor het al dan niet uitvoeren van EZWb’s. Wel is het zo dat UWV sinds het uitbreken van COVID-19 werkt volgens een aangepaste werkwijze. Het verrichten van sociaal-medische beoordelingen verloopt tijdens de crisisperiode zoveel als mogelijk op basis van dossierinformatie, telefonisch spreekuur en beeldbellen. Sinds juni 2020 vinden er ook weer fysieke spreekuren plaats.
Ook voor de eigenrisicodrager geldt deze aangepaste werkwijze en wordt zo veel mogelijk een telefonisch spreekuur gehouden en wordt indien mogelijk een besluit genomen op basis van (medische) stukken plus informatie uit dit telefonisch contact. In gevallen waarbij dit niet mogelijk is wordt er een fysiek spreekuur gehouden. Bij een zieke werknemer van een werkgever die eigenrisicodrager is voert UWV geen screeningswerkwijze uit. Er zijn verder geen verschillen tussen eigenrisicodragers en niet-eigenrisicodragers.
In onderstaande tabel staat de voorraad aan EZWb’s uitgesplitst naar eigenrisicodrager en niet-eigenrisicodrager.
23.473
1.878
21.595
8%
92%
24.256
2.668
21.588
11%
89%
14.591
1.897
12.694
13%
87%
Herkent u het vermoeden van het Platform Private Uitvoerders Sociale Zekerheid (PPUSZ) dat UWV sinds begin 2021 nauwelijks meer keuringen ten behoeve van de Eerstejaars Ziektewet Beoordeling uitvoert? Zo ja, wat is daarvan de reden? Zo nee, hoe verklaart u de bevindingen en het vermoeden van PPUSZ?
Dat vermoeden herken ik niet. UWV voert ook in 2021 de Eerstejaars Ziektwet-beoordeling (EZWb) binnen de mogelijkheden uit, net als voorgaande jaren. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld ben ik wel op de hoogte van de achterstanden bij de EZWb’s. Om de achterstanden in de EZWb’s in te lopen, heb ik reeds eerder met UWV afgesproken dat zij een screeningswerkwijze toepast. De achterstanden blijven echter substantieel, daarom heb ik in mijn brief van 9 april jl. over de toekomst van het sociaal-medisch beoordelen nadere maatregelen aangekondigd om de mismatch tussen vraag en aanbod van de sociaal medische beoordeling te verkleinen.
Deelt u de mening dat het voor betrokken werkgevers én werknemers van groot belang is dat de Eerstejaars Ziektewet Beoordelingen binnen de daarvoor gestelde periode worden uitgevoerd? Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat UWV deze beoordelingen binnen de wettelijke termijn uitvoert?
Ik acht het van belang dat de dienstverlening in de Ziektewet op een zo effectief mogelijke manier wordt ingezet. UWV doet alles wat binnen haar mogelijkheden ligt om de EZWb binnen de daarvoor gestelde termijn uit te voeren, maar de huidige mismatch tussen het aanbod van en de vraag naar sociaal-medische dienstverlening, maakt dat dat UWV niet altijd lukt. Ik heb daarom nadere afspraken gemaakt met UWV over de inzet van verzekeringsartsen in de Ziektwet, zoals beschreven in mijn brief van 9 april jl.
EZWb’s zijn namelijk complexe en omvangrijke beoordelingen, die veel verzekeringsartsencapaciteit vragen, terwijl ze in slechts een derde van de gevallen leiden tot een gewijzigde uitkeringssituatie. Onderzoek en de huidige uitvoeringspraktijk laten zien dat de inzet van de verzekeringsarts juist de meeste meerwaarde heeft in het eerste jaar van de Ziektewet. Dat is de periode waarin de verzekeringsarts het meeste bij kan dragen aan de terugkeer van mensen op de arbeidsmarkt. Er liggen dan ook mogelijkheden om de capaciteit aan verzekeringsartsen op een meer doelmatige wijze in te zetten. Ik heb UWV daarom gevraagd de komende twee jaar verschillende werkwijzen uit te proberen, om te komen tot een effectievere uitvoering van de Ziektewet.
Wat is uw verwachting van het aantal werknemers dat hersteld is, maar nog in de Ziektewet thuis zit als gevolg van de achterstallige EZWB-keuringen? Wat is bekend over de betekenis van een dergelijke situatie voor de re-integratie en arbeidsgeschiktheid van deze werknemers?
In het eerste Ziektewetjaar is volgens het dan geldende Ziektewetcriterium alleen sprake van herstel, wanneer een werknemer geschikt wordt geacht voor het eigen werk. Na het eerste Ziektewetjaar wordt de beoordeling (EZWb), gericht op of de werknemer geschikt is voor passend werk. Wanneer een werknemer met passende arbeid meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen wordt het recht op ziekengeld met een uitlooptermijn van een maand beëindigd en wordt de werknemer geacht op zoek te gaan naar passend werk. Daarbij kan hij worden geholpen door het WERKbedrijf van UWV met begeleiding en bemiddeling.
Er is geen informatie beschikbaar over hoeveel personen op basis van deze criteria ten onrechte een Ziektewetuitkering ontvangen. Wel is bekend dat UWV in de eerste vier maanden van 2021 25% van de EZWB’s niet uit heeft kunnen voeren (zie het antwoord op vraag 3). Hierdoor bestaat het risico dat mensen te lang een Ziektewetuitkering ontvangen en dat hun afstand tot de arbeidsmarkt groeit. In de eerste vier maanden van 2021 heeft ca. 30% van de Ziektewetgerechtigden na twee jaar ziekte een afwijzing voor de WIA-uitkering ontvangen. Inzet van UWV is om de komende twee jaar middels de verschillende werkwijzen in de Ziektewet en de inzet op re-integratie en participatie, dit percentage te laten dalen.
Hoe groot was de directe schade van achterstallige EZWB-keuringen voor werkgevers in 2020? En hoe groot was de indirecte schade door premiestijgingen in 2020?
Vanwege de mismatch tussen vraag naar en aanbod van sociaal medische dienstverlening moet UWV keuzes maken in de prioritering van beoordelingen en dienstverlening. Als gevolg van deze mismatch kan UWV niet alle EZWb’s tijdig uitvoeren. De financiële consequenties voor werkgevers zijn niet eenduidig te bepalen. UWV zou elders capaciteit moeten weghalen om alle Eerstejaars Ziektewetbeoordelingen uit te voeren. Dit zou ook financiële consequenties voor werkgevers kunnen hebben. Om de mismatch te verminderen is ingrijpen nodig, zoals ik beschreef in mijn brief van 9 april jl.
Wat is de verwachte directe en indirecte schade van het achterwege blijven van EZWB-keuringen voor werkgevers in 2021? Wat is het verschil tussen eigenrisicodragers en niet-eigenrisicodragers?
Zie het antwoord op vraag 8.
Op welke manier bent u van plan om ervoor te zorgen dat de werkvoorraad EZWB zo snel mogelijk weer op orde is?
In mijn brief van 9 april jl. over de toekomst van het sociaal-medisch beoordelen heb ik aangegeven wat ik ga doen om de mismatch tussen het aanbod van en de vraag naar sociaal-medische beoordelingen te verkleinen. UWV werkt al met een screeningswerkwijze, maar dit blijkt onvoldoende om de werkvoorraad EZWb’s weg te werken. Daarom heb ik UWV gevraagd om de aankomende twee jaar een aantal werkwijzen uit te proberen, om te komen tot een effectievere uitvoering van de Ziektewet. Mijn verwachting is dat de mismatch en de werkvoorraad EZWb door het toepassen van die werkwijzen verminderden.
Wat doet u eraan om de schade voor betrokken werknemers en werkgevers te minimaliseren?
Zie het antwoord op vraag 10.
Daarbij bestaat voor werkgevers de mogelijkheid om een schadevergoeding bij UWV aan te vragen op het moment dat de EZWb niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Het bericht ‘Aanscherping leenregime banken zet boeren in de kou’ |
|
Eelco Heinen (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Aanscherping leenregime banken zet boeren in de kou»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van Land- en Tuinbouworganisatie LTO en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) dat het voor agrarische ondernemers vanaf 2023 moeilijker wordt om financiering te krijgen voor investeringen als gevolg van nieuwe internationale leennormen van het Bazel-comité (Bazel IV)?
Het doel van de implementatie van het laatste deel van het kapitaaleisenraamwerk van Bazel III is om de omvang van de kapitaalbuffers en de risico’s die een bank neemt beter op elkaar aan te laten sluiten. Bazel 3.5 bevat hiervoor een aantal standaarden waardoor banken met overeenkomstige risico’s een meer verglijkbare hoeveelheid kapitaal moeten aanhouden.
Onderdeel van deze standaarden is de introductie van de kapitaalvloer. Banken kunnen voor het berekenen van hun risicogewichten voor krediet- en marktrisico kiezen tussen eigen interne modellen of een standaardbenadering. De kapitaalvloer zorgt ervoor dat het totaal aan intern berekende vereisten niet minder mag zijn dan 72,5% van de vereisten die volgen uit de standaardbenadering. Dit legt een vloer onder de intern berekende eisen maar kan ervoor zorgen dat de risicogewichten die banken gebruiken voor bepaalde leningen stijgen. Dit zou het geval kunnen zijn voor de financieringen in de agrosector en de risico-inschatting met betrekking tot onderpand kunnen beïnvloeden.
Het is evident dat binnen de agrarische sector onderpand zoals grond- en opstal een belangrijke rol spelen bij de financiële positie van het bedrijf. Zeker bij de grondgebonden sectoren als akkerbouw en melkveehouderij vormen landbouwgrond maar ook opstallen een groot deel van de balanswaarde van het bedrijf.2 Net als de rentabiliteit, kasstroom en de business case, is onderpand een belangrijke factor die meespeelt bij de financiering van een agrarisch bedrijf.
De implementatie van deze standaarden zal in haar algemeenheid dan ook impact hebben op de kapitaalvereisten voor Europese en Nederlandse banken. Zoals ik mijn beantwoording op de vragen van de leden Van der Linde, Lodders en De Vries over Bazel 3.5 van 11 februari jl. (Kamerstuk 2021D06551) echter heb aangegeven, zijn de precieze gevolgen van de implementatie op de financiering van de agrosector nog niet volledig in te schatten. Dit hangt namelijk gedeeltelijk af van de uiteindelijke vormgeving van de implementatie in de Europese regelgeving voor banken. Daarnaast spelen ook de keuzes die individuele banken maken om aan de nieuwe eisen te voldoen een rol. Net als op welke manier banken dit vervolgens doorberekenen in de financiering richting hun klanten. Het is daarom van belang om eerst het voorstel van de Europese Commissie (CIE) voor de implementatie van Bazel 3.5 af te wachten voordat er een duidelijker beeld kan worden gevormd over de gevolgen van Bazel 3.5 voor de financiering van de agrosector.
Het voorstel zal worden vergezeld door een brede impactanalyse van de CIE, in aanvulling op de impactanalyses die de EBA al heeft gedaan. Op basis van het voorstel en deze impactanalyse zal het kabinet haar definitieve inzet bepalen. Bij de beoordeling van het voorstel zal ook gekeken worden naar de mogelijke gevolgen voor de economie, waaronder de agrarische sector. Vervolgens zullen de onderhandelingen in de Raad plaatsvinden.
Hoe taxeert u het risico dat op basis van de huidige voorstellen het voor agrariërs lastiger wordt om te investeren, waaronder in een duurzame bedrijfsvoering, en herkent en erkent u de situatie dat binnen de agrarische sector de grond- en opstalpositie veelzeggend is voor de financiële positie van het bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Van der Linde, Lodders en Aukje De Vries, waarin u aangaf dat de precieze gevolgen van nieuwe Bazel-regelgeving op de kredietverlening en de financiering van de landbouw afhangen van de uiteindelijke vormgeving van de implementatie van de Bazelse richtlijnen in de Europese wet- en regelgeving?2 Heeft u inmiddels meer inzicht in de voorgenomen vormgeving van implementatie?
De CIE zou oorspronkelijk haar voorstel voor de implementatie van Bazel 3.5 in de Kapitaaleisenrichtlijn en -verordening (CRR en CRD) presenteren in de zomer van 2020. De publicatie van het voorstel is echter uitgesteld om de gevolgen van de COVID-19 pandemie mee te kunnen nemen. De huidige verwachting is dat de CIE in september of oktober haar voorstel zal presenteren. Ter voorbereiding op het voorstel van de CIE vindt er een beperkt aantal technische Europese werkgroepen plaats waarin de grote thema’s van de implementatie van Bazel 3.5, zoals de kapitaalvloer, technisch worden besproken. Deze werkgroepen zijn echter niet concluderend van aard waardoor ik op dit moment niet meer inzicht heb in de mogelijke vormgeving van de implementatie dan ik had ten tijde van de beantwoording van de vragen van Van der Linde, Lodders en De Vries.
Wat is er uit de gesprekken gekomen die de Ministeries van Financiën en LNV hebben gevoerd met banken om de gevolgen voor agrofinanciering verder in kaart te brengen? Kunt u daarbij ingaan op de «diverse impactanalyses» die volgens u reeds door de Europese Bankautoriteit (EBA) zijn gedaan?
Het Ministerie van Financiën en LNV hebben gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO). De NVB en LTO hebben hun zorgen verder toegelicht en het Ministerie van Financiën heeft aangegeven dat haars inziens de impact afhangt van de precieze implementatie van Bazel 3.5 en de keuzes die banken maken om aan de eisen te voldoen. Tenslotte heeft het Ministerie van Financiën ook over de casus gesproken met DNB. Zodra het voorstel gepubliceerd is zal het kabinet het gesprek aangaan met de sector over de mogelijke impact van het voorstel. De financiering van de agrosector zal onderdeel van deze gesprekken zijn.
Zoals ik in de beantwoording op de Kamervragen van de leden Van der Linde, Lodders en De Vries heb aangegeven heeft de EBA op verzoek van de CIE diverse impactanalyses uitgevoerd op vragen die spelen rondom de Europese implementatie, bijvoorbeeld omtrent het effect van de Covid-19 pandemie op de impact. Voor een overzicht van deze analyses verwijs ik door naar de website van de EBA.4 Deze analyses gaan op hoofdlijnen in op de impact voor banken voor verschillende opties van implementatie van Bazel 3.5. Aangezien financiering van agrarische bedrijven een beperkt deel van de balans van banken in de EU vormt, gaan de EBA-analyses niet specifiek in op de financiering van deze specifieke sector. De analyses zien op de impact van het totale pakket aan maatregelen op de bankensector.
Hoe bepaalt bovenstaande de inzet van het kabinet bij de Europese besluitvorming over de «vormgeving van de implementatie van de Bazelse richtlijnen»? Welke acties zijn door de respectievelijke Ministers op nationaal en internationaal niveau in gang gezet om draagvlak te vinden voor de Nederlandse inzet en hoe wordt gewaarborgd dat de Kamer tijdig wordt betrokken bij de totstandkoming van de kabinetsinzet?
Het kabinet zet zich in zijn algemeenheid in voor een tijdige, prudente en adequate implementatie van de Bazel 3.5 richtlijnen in de Europese regelgeving. Het doel van de implementatie van Bazel 3.5 is om de kapitaalvereisten en de risico’s die een bank loopt op elkaar aan te laten sluiten. Hierdoor zullen individuele banken schokbestendiger worden en dit draagt bij aan de financiële stabiliteit. Het kabinet heeft deze inzet eerder met uw Kamer gedeeld5 en voldoet hiermee ook aan het verzoek van uw Kamer om op weg naar Bazel V in internationaal verband in te zetten op strengere kapitaaleisen voor banken.6
Deze voorlopige inzet voor een tijdige, prudente en adequate implementatie draagt het kabinet op dit moment uit in de relevante Europese werkgroepen en discussies. Hiervoor heeft het kabinet een voorlopige inzet geformuleerd op de hoofdpunten van de Europese discussies over de implementatie van Bazel 3.5. Zie hiervoor het position paper.7
Bij het bepalen van de kabinetsinzet neemt het kabinet de input van de banken en andere partijen mee. Voor het kabinet is het echter van belang dat er geen verwatering van de Bazelse standaarden plaatsvindt bij de implementatie in Europa. De Kamer zal via de gebruikelijke weg van het BNC-traject betrokken worden bij de totstandkoming van de definitieve kabinetsinzet. Zodra het voorstel van de CIE er is zal de Kamer geïnformeerd worden door middel van een BNC-fiche.
Deelt u de opvatting dat het agrariërs, gelet op de grote duurzaamheids- en milieueisen die de komende jaren aan hen worden gesteld, niet onevenredig moeilijk mag worden gemaakt om te kunnen investeren? Zo ja, bent u bereid dit te betrekken bij uw inzet richting de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
Het doel van het kapitaaleisenraamwerk is om ervoor te zorgen dat banken hun risico’s voldoende afdekken. De implementatie van Bazel 3.5 draagt hieraan bij door te stimuleren dat de kapitaalvereisten beter aansluiten op de risico’s die een bank neemt. Het raamwerk is dus risico-gebaseerd en daarmee sectorneutraal.
Daarbij komt dat in de Bazel 3.5 standaarden een lang ingroeipad tot 2028 is voorzien om nadelige effecten op de kredietverlening te voorkomen. Hierdoor kunnen banken door winstinhouding aan de nieuwe eisen voldoen. Uit recent onderzoek van DNB blijkt dat de Nederlandse banken zich hier al op hebben voorbereid. Eind 2020 konden de Nederlandse banken al aan de kapitaaleisen die volgen uit een onverkorte implementatie van de Bazel 3.5-standaarden voldoen.8 Ik blijf in de implementatie ook oog houden voor de impact, maar er blijft sprake van een zekere afweging tussen deze impact en de kwaliteit van het kapitaaleisenraamwerk.
Het kabinet erkent het belang dat de financierbaarheid van de agrarische sector nu en in de toekomst gewaarborgd blijft, zeker in het licht van de uitdaging waar de sector voor staat. Bij de beoordeling van het voorstel van de Europese Commissie zal dan ook gekeken worden naar de mogelijke gevolgen voor de economie, waaronder die voor de agrarische sector. Ik vind het daarnaast van belang om in gesprek te blijven met zowel banken als ondernemers over hoe we de financierbaarheid van agrarische ondernemingen die willen verduurzamen nu en in de toekomst kunnen borgen.
De TONK |
|
Steven van Weyenberg (D66), Romke de Jong (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kunt u nogmaals toelichten wat het doel is van de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) als steunmaatregel? Deelt u de mening dat de TONK ook is bedoeld voor mensen die geen beroep konden doen op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (TOZO), bijvoorbeeld door de partnertoets?
De TONK is bedoeld voor huishoudens die ten gevolge van de Coronamaatregelen een inkomensterugval hebben en daardoor de noodzakelijke (woon)kosten niet meer kunnen voldoen. De TONK kan dan voorzien in een tegemoetkoming in deze noodzakelijke kosten. Indien voldaan wordt aan de voorwaarden van TONK kunnen ook huishoudens die bijvoorbeeld vanwege de partnertoets geen beroep kunnen doen op TOZO een beroep doen op TONK. TONK en Tozo zijn verschillende regelingen. Tozo is een inkomensregeling die aanvult tot het sociaal minimum terwijl TONK een tegemoetkoming is in noodzakelijke kosten. Het partnerinkomen wordt in de TONK dan ook op een andere manier in beschouwing genomen dan bij de Tozo. In de TONK wordt door gemeenten vaak uitgegaan van het huishoudinkomen. Indien een (alleenstaand of gezamenlijk) huishoudinkomen vanwege de Coronacrisis met bijvoorbeeld 15% tot 25%, afhankelijk van de keuze van gemeenten, achteruitgaat, dan komen huishoudens afhankelijk van de kosten en de verdere draagkracht in aanmerking voor de TONK.
Hebt u met gemeenten gesproken over de aangenomen motie Van Weyenberg c.s.1, ook toen u extra geld ter beschikking stelde? En heeft ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) aangegeven dat gemeenten met extra budget ruimhartig kunnen zijn en conform motie Van Weyenberg c.s. kunnen en zullen handelen? Klopt het dat er nog steeds gemeenten zijn die de TONK afwijkend uitvoeren van hoe deze is bedoeld?
Ja. Ik heb op meerdere momenten constructieve gesprekken met gemeenten gevoerd over de doelstellingen van TONK en de wens van Tweede Kamer en kabinet om ruimhartig met de TONK om te gaan. Daarnaast heb ik gemeenten ook per brief en met een videoboodschap opgeroepen om de TONK ruimhartig toe te passen. Gemeenten hebben bij de inrichting van de TONK een afweging gemaakt tussen het ingeschatte aantal te verwachten aanvragen en het voor TONK beschikbare budget. Die afwegingen waren grotendeels al gemaakt voor de verdubbeling van het beschikbare budget. Met het ruimere budget en het lager dan verwachte aantal aanvragen passen een aantal gemeenten de regeling aan. Utrecht, Rotterdam en Den Haag, maar ook kleinere gemeenten die deelnamen aan de ambtelijke werkgroep hebben al aangegeven hun regeling te verruimen. Ik vertrouw erop dat gemeenten de juiste keuze maken om hun burgers maximaal te ondersteunen.
Klopt het dat er gemeenten zijn die slechts een marginaal bedrag, bijvoorbeeld 1.500 euro, toekennen voor in totaal zes maanden TONK in vergelijking met andere gemeenten? Deelt u de mening dat eventuele marginale bedragen in schril contrast staan met de steun die ondernemers krijgen op basis van de TOZO? Bent u het eens dat de TONK ruimhartiger door die gemeenten zou moeten worden uitgevoerd zodat daadwerkelijk wordt aangesloten bij het doel van de TONK?
Het klopt dat er forse verschillen zijn tussen gemeenten in de maximaal toe te kennen TONK-vergoeding. In het antwoord op vraag 2 heb ik reeds aangegeven hoe ik met gemeenten in gesprek ben over een ruimhartige toepassing van TONK en dat gemeenten hun regeling op dit moment verruimen vanwege de extra middelen en de lager dan verwachte instroom. TONK en Tozo zijn verschillende regelingen. Tozo is een inkomensregeling die aanvult tot het sociaal minimum terwijl TONK een tegemoetkoming is in noodzakelijke kosten. Beide regelingen kunnen naast elkaar bestaan. Iemand die Tozo ontvangt, kan, afhankelijk van de omstandigheden, ook aanspraak op TONK hebben.
Kunt u toelichten wat uit de overleggen is gekomen die u wekelijks over de TONK voert met een aantal gemeenten, Divosa en de VNG zoals aangegeven tijdens de mondelinge vraag van het lid Van Kent op 6 april jl.? Heeft u tijdens dit overleg gemeenten die (te) strenge eisen stellen of (te) lage bedragen toekennen bij de uitvoering van de TONK hierop aangesproken? Heeft u gemeenten hier ook op andere gelegenheden op aangesproken? Welke gemeenten waren dit?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven zijn er meerdere constructieve gesprekken geweest met gemeenten. Deze gesprekken zijn zowel gevoerd met VNG en Divosa als met G40 wethouders. Uit de gesprekken is onder meer naar voren gekomen dat veel gemeenten hun regeling op dit moment verruimen. De komende weken zal ik opnieuw met hen spreken over de uitvoering van TONK.
Krijgt u uit dit overleg of via andere kanalen signalen op basis waarvan blijkt dat het budget een van de oorzaken of knelpunten is voor gemeenten om zuinig om te springen met de toekenning van de TONK? Hoe wordt dit onder gemeenten verdeeld?
Gemeenten hebben bij de inrichting van de TONK een afweging gemaakt tussen een ingeschat aantal te verwachten aanvragen en het voor TONK beschikbare budget. De signalen die hieruit naar voren kwamen zijn mede aanleiding geweest om het budget voor de TONK te verdubbelen. De verdubbeling van het budget en het lager dan verwachte aantal aanvragen is voor een aantal gemeenten al aanleiding geweest de regeling aan te passen. De middelen voor de eerste tranche zijn inmiddels verdeeld via de maatstaven van het subcluster minimabeleid van het cluster Inkomen en Participatie. Binnenkort wordt in overleg met gemeenten bezien of de verdeelsleutel voor de uitkering van de resterende middelen nog aanpassing behoeft.
Welke andere argumenten geven gemeenten om sterk af te wijken van de handreiking van Divosa en op die manier minder ruim om te springen met de toekenning van de TONK?
Bij sommige gemeenten speelt mee dat de TONK vormgegeven is binnen het juridische kader van de bijzondere bijstand. Gemeenten hebben hun eigen kaders om de bijzondere bijstand in te richten. De afwegingen die bij reguliere toekenning van bijzondere bijstand worden gehanteerd zijn in sommige gemeenten zeer strikt. De gewenste ruime toepassing van TONK staat daar op gespannen voet mee.
Kunt u zoals toegezegd tijdens de mondelinge vraag van het lid Van Kent op 6 april jl. een overzicht verstrekken van de verschillende eisen die (de grootste 50) gemeenten treffen voor de TONK? Kunt u dit overzicht schematisch verstrekken zodat gemeenten ook eenvoudig met elkaar vergeleken kunnen worden?
Bijgaand treft u het gevraagde overzicht2. Dit is een momentopname. Er zijn immers gemeenten die hun regeling nog aanpassen. Het gemiddelde verschil tussen aangevraagd en uitgekeerd bedrag is niet te bepalen. De aanvrager vraagt geen concreet bedrag aan. Het uit te keren bedrag is vaak een door de gemeente vastgesteld normbedrag of de hoogte van de uitkering is afhankelijk van de verhouding tussen kosten en resterende draagkracht.
Kunt u in dit overzicht in ieder geval de volgende variabelen opnemen:
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Ik streef er altijd naar Kamervragen zo snel mogelijk te beantwoorden. Vanwege het reces is het niet gelukt om dit binnen twee weken te doen.
Het bericht ‘Varen door de Bruse sluizen vraagt planning: al vijf maanden beperkingen door kapotte brug’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Varen door de Bruse sluizen vraagt planning: al vijf maanden beperkingen door kapotte brug»?1
Ja, hiervan heb ik kennis genomen.
Klopt het dat de basculebrug over de Grevelingensluis in de N59 bij Bruinisse al bijna zes maanden buiten gebruik is?
Ja dat klopt. Inmiddels is de brug op 13 mei 2021 weer volledig in gebruik genomen.
Klopt het dat door schuttijden voor het scheepvaartverkeer de wachttijden voor auto’s om het eiland op en af te gaan kunnen oplopen tot een uur?
Het wegverkeer kon gebruik maken van de brug Yseren Ryve. Tijdens het schutten van de sluis is deze brug geopend en moeten weggebruikers wachten. Dit betekende met regelmaat een extra reistijd van 30 tot 45 minuten.
Welke vorderingen zijn er gemaakt sinds november 2020, toen het nieuwsbericht werd gepubliceerd dat Rijkswaterstaat «op dit moment onderzoekt welke maatregelen getroffen moeten worden en hoe lang herstel gaat duren»?2
Sinds november 2020 is door onderzoek een volledig beeld verkregen van de te beheersen risico’s in de besturing en de bediening. In december 2020 is hiervoor een plan met beheersmaatregelen opgesteld, dat vervolgens is uitgevoerd. Dat heeft langer geduurd dan gedacht omdat het probleem in de aansturing complexer was dan gedacht. Nadat de benodigde maatregelen zijn genomen is het veilig gebruiken van de brug getest. De brug is sinds donderdagmiddag 13 mei 2021 weer volledig in gebruik.
Kunt u toelichten wat er aan de hand is «met de technische systemen waardoor we een volledig veilige bediening niet kunnen garanderen»?3
Bij testen in 2020 hebben we vastgesteld dat het mogelijk is dat er tegelijk storingen kunnen optreden in twee onderdelen die als elkaars «back up» functioneren. In dat geval zou er een onveilige situatie ontstaan bij het bedienen en daardoor ook het veilige gebruik van de brug.
Welke gevolgen heeft de buitengebruikstelling van de Grevelingenbrug voor de doorstroming van zowel het wegverkeer als de scheepvaart?
Het scheepvaartverkeer kon alleen gebruik maken van de Grevelingensluis tijdens ingestelde bloktijden die zijn vastgesteld op basis van de lagere intensiteiten van het wegverkeer buiten de spitstijden. Per dag waren er vijf bloktijden van één uur waarbij doorvaart mogelijk was. Het aanbod werd gereguleerd doordat de schepen zich vooraf moesten melden. Hierdoor maakten minder schepen gebruik van de sluis. De bereikbaarheid voor wegverkeer is hierdoor negatief beïnvloed (zie ook mijn antwoord op vraag 3).
Kan achterstallig onderhoud de oorzaak zijn van de problemen met de Grevelingenbrug, die dateert uit 1965? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit achterstallig onderhoud weg te werken?
Achterstallig onderhoud is hier niet de oorzaak. De bediening en besturing zijn in 2016–2019 aangepast. Het probleem van de storingen is later pas naar boven gekomen.
Welke gevolgen heeft het achterstallig onderhoud aan waterwerken voor de inzet van de regering om vervoer over water te bevorderen?
Vervoer over water is gebaat bij een betrouwbare vaarweg met betrouwbare reistijden. Als een stremming ongepland is, door bijvoorbeeld een storing, dan levert de opgelopen vertraging ook hinder op voor andere afspraken in de logistieke keten, zoals laad- en lostijden in de haven en latere levering van een product bij de klant. Als dit vaker voorkomt kan dit een reden zijn voor klanten om voor vervoer over de weg te kiezen in plaats van vervoer over water.
Klopt het dat gepland was de brug te heropenen op 1 mei 2021 en dat dat nu niet doorgaat en dat ook onbekend is wanneer de brug dan wel heropend gaat worden?
Het is juist dat 1 mei de planning was om de brug weer in gebruik te nemen. De brug is sinds donderdagmiddag 13 mei 2021 weer volledig in gebruik.
Klopt het dat Rijkswaterstaat nog budget moet alloceren? Zo ja, kunt u aangeven wanneer dat beschikbaar komt?
De brug is sinds donderdagmiddag 13 mei 2021 weer volledig in gebruik. De financiële middelen die hiervoor nodig waren zijn bekostigd uit de budgetten voor beheer en onderhoud.
Het bericht dat Duitsland haar broeikasgasreductiedoelen gaat aanscherpen. |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Bas van 't Wout (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Germany to hike 2030 CO2 emissions reduction target to 65%»?1
Ja.
Klopt het dat Duitsland haar broeikasgasreductiedoel voor 2030 gaat ophogen naar 65 procent ten opzichte van 1990? Zo nee, hoe zit het dan?
Het klopt dat Duitsland recent nieuwe klimaatdoelen heeft aangekondigd, met als doel om in 2045 klimaatneutraal te zijn. Hiervoor zijn ook tussendoelen geformuleerd met een reductie van 65 procent in 2030 en 88 procent in 2040 ten opzichte van 1990.
Klopt het dat Duitsland een broeikasgasreductiedoel voor 2040 gaat instellen van 88 procent ten opzichte van 1990? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Duitsland in 2045 «klimaatneutraal» wil zijn? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Gelden deze Duitse doelen voor alle broeikasgassen, of enkel voor CO2?
De doelen gelden voor alle broeikasgassen die Duitsland uitstoot, waaronder CO2 maar ook andere belangrijke broeikasgassen zoals methaan en lachgas.
Gelden deze Duitse doelen voor alle sectoren? Zo nee, welke uitzonderingen maakt Duitsland?
De recent door Duitsland aangekondigde verscherpingen zijn nu nog beschreven op hoofdlijnen. Deze zullen komende maanden voor de verschillende sectoren uitgewerkt worden. Zo heeft het Duitse Bondsministerie voor Milieu, Natuurbescherming en Nucleaire Veiligheid aangekondigd dat er in ieder geval aanvullende maatregelen verwacht worden op het vlak van energie, verkeer, industrie, gebouwde omgeving en landbouw.2
Worden deze Duitse doelen juridisch bindend?
Ja.3
Klopt het dat Duitsland met het ophogen van haar broeikasgasreductiedoelen reageert op de uitspraak van het Duitse Constitutioneel Hof over de Duitse Klimaatwet die deels ongrondwettelijk bleek te zijn? Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, kunt u toelichten wat de onderbouwing is van Duitsland bij de keuze om de uitspraak van het Constitutioneel Hof over de Duitse Klimaatwet op deze wijze in te vullen?
De Duitse overheid reageert met haar herziene klimaatwet inderdaad op de uitspraak van het Constitutioneel Hof. Belangrijk element in de uitspraak was dat de klimaatwet in strijd was met de Grondwet, aangezien doeltreffende maatregelen voor de periode na 2030 ontbreken en dit de toekomstige vrijheid van de veelal jonge aanklagers zou inperken. De rechter stelt in de uitspraak dat de Duitse regering, in haar rol als wetgever, met de invoering van de klimaatwet in 2019 niet heeft voldaan aan haar grondwettelijke plicht om de klagers te beschermen tegen de risico's van de klimaatverandering en niet heeft voldaan aan de uit artikel 20 van de Grondwet voortvloeiende verplichting om klimaatmaatregelen te nemen. De bepalingen schuiven onomkeerbaar belangrijke emissiereductielasten door naar de periode na 2030. Citaat uit het oordeel van het Hof: «De grondwettelijke klimaatdoelstelling die uit artikel 20a GG (Grundgesetz) voortvloeit, is overeenkomstig de doelstelling van Parijs nader omschreven als het beperken van de stijging van de gemiddelde temperatuur wereldwijd tot ruim onder de 2°C en bij voorkeur tot 1,5°C boven het pre-industriële niveau. Om dit doel te bereiken, zullen de reducties die na 2030 nog nodig zijn, met steeds grotere snelheid en urgentie moeten worden gerealiseerd. Deze toekomstige verplichtingen tot emissiereductie hebben gevolgen voor vrijwel elke vorm van vrijheid, omdat vrijwel alle aspecten van het menselijk leven nog steeds gepaard gaan met de uitstoot van broeikasgassen en dus potentieel worden bedreigd door drastische beperkingen na 2030. Daarom had de wetgever voorzorgsmaatregelen moeten nemen om deze zware lasten te verzachten en zo de door de grondrechten gewaarborgde vrijheid te vrijwaren. De wettelijke bepalingen over de aanpassing van het reductietraject voor broeikasgasemissies vanaf 2031 zijn niet toereikend om de noodzakelijke overgang naar klimaatneutraliteit tijdig te bewerkstelligen. De wetgever moet uiterlijk op 31 december 2022 bepalingen vaststellen waarin gedetailleerder wordt aangegeven hoe de reductiedoelstellingen voor broeikasgasemissies voor de perioden na 2030 moeten worden aangepast.»
De Duitse regering heeft als eerste antwoord daarop de Duitse klimaatwet aangepast en zal de komende tijd met aanvullende maatregelen komen om die nieuwe doelen daadwerkelijk in te vullen.
Erkent u dat Duitsland een stuk sneller reageert op deze uitspraak dan Nederland destijds deed op de verschillende uitspraken in de Urgenda-zaak? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse kabinet reageerde destijds ook kort na de uitspraak van de rechtbank in Den Haag, door aan te geven uitvoering te zullen geven aan het vonnis. In de jaren erna heeft het kabinet diverse malen maatregelen aangekondigd die een bijdrage leveren aan de uitvoering van het vonnis. Duitsland heeft in reactie op het vonnis de doelstelling voor 2030 en 2050 opgehoogd, en heeft aangekondigd dat zij de bijbehorende maatregelen komende tijd verder gaan uitwerken. De vergelijking van reactie-termijnen gaat daarom niet helemaal op.
Kunt u dit verschil in reactiesnelheid verklaren?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw reactie op de aangescherpte Duitse broeikasgasreductiedoelen?
Nederland heeft zich de afgelopen jaren veelvuldig ingezet voor ambitieus Europees klimaatbeleid, onder meer via de Europese klimaatkopgroep. Het is een positieve ontwikkeling als landen ambitie tonen om zich daar ook voor in te zetten.
Kunt u aangeven welke Europese landen inmiddels broeikasgasreductiedoelen hebben ingesteld die, als gevolg van een hoger ambitieniveau, afwijken van de doelen die zijn vastgelegd in de Europese Klimaatwet? Kunt u hierbij de relevante bijzonderheden benoemen omtrent afbakening, uitzonderingsgronden en juridische afdwingbaarheid?
Een aantal landen heeft al aangeven eerder klimaatneutraal te zijn dan 2050, zoals in de EU is afgesproken. Zweden wil net zoals Duitsland in 20454 klimaatneutraal zijn, Oostenrijk in 20405 en Finland in 2035.6 Ook hebben bovenstaande landen vaak aanvullende tussendoelen voor de periode vóór 2050, zoals Zweden, of worden deze tussendoelen nog vormgegeven, zoals bijvoorbeeld het geval in Oostenrijk en Finland. Deze doelen moeten daarbij wel nog met beleidsmaatregelen worden ingevuld.
Daarnaast zullen alle Europese lidstaten in de toekomst ook hun nationale doel voor 2030 moeten aanpassen, op basis van de aangescherpte Europese regelgeving die voorschrijft dat in de EU ten minste 55% netto emissiereductie moet worden behaald in 2030. Dit geldt in ieder geval voor de Effort Sharing Regulation (nationaal doel voor de sectoren landbouw, gebouwde omgeving, mobiliteit en kleine industrie), waarvoor de Europese Commissie in juli met een aangepast voorstel komt. Tevens moeten alle EU-lidstaten opereren in lijn met het overeengekomen doel van klimaatneutraliteit voor 2050 in de Europese klimaatwet.
Kunt u aangeven welke Europese landen op dit moment – net zoals Duitsland – bezig zijn met concrete aanscherpingen van hun broeikasgasreductiedoelen?
Zie antwoord vraag 12.
Is het nog steeds uw ambitie om van Nederland een internationale klimaatkoploper te maken? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft de afgelopen jaren forse stappen gezet op nationaal klimaatbeleid. Met het sluiten van het Klimaatakkoord en het vaststellen van een emissiedoel van 49% in 2030 behoorde Nederland tot de koplopers in Europa – en het heeft nationaal beleid ingezet dat op veel punten verder gaat dan Europa op dit moment van ons vraagt. Nu Europa haar doelstellingen voor 2030 heeft aangepast, zal dit ook consequenties hebben voor het nationale klimaatbeleid en het Klimaatakkoord. De vraag op welke wijze we deze opgave doorvertalen en wat de Nederlandse ambitie wordt richting 2030 en 2050 nu Europa ook extra stappen heeft gezet, is aan een volgend kabinet. Om het volgende kabinet hierop voor te bereiden heeft eerder dit jaar een studiegroep opties in kaart gebracht om nationaal invulling te geven aan de opgehoogde Europese doelstelling (Kamerstuk 32 813, nr. 664).
Bent u bereid om de Nederlandse broeikasgasreductiedoelen nader aan te scherpen, minstens in lijn met de huidige Europese klimaatkoplopers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Erkent u dat Nederland de uitstoot van broeikasgassen zo snel mogelijk, zo veel mogelijk moet terugdringen? Zo nee, waarom niet?
In Nederland nemen we onze verantwoordelijkheid om klimaatverandering zoveel als mogelijk tegen te gaan en zo ons land leefbaar te houden voor de toekomstige generaties: zowel als het gaat om mitigatie als adaptatie, op een manier die behapbaar en betaalbaar is voor alle Nederlanders. Daarbij heeft Nederland zich een ambitieus reductiedoel opgelegd van 49% in 2030, dat ook in de Nederlandse klimaatwet is opgenomen en waar we via het Klimaatakkoord uitvoering aan geven. Het klimaat is er niet bij gebaat dat rigoureuze maatregelen worden getroffen, als dit leidt tot zeer hoge kosten en koolstoflekkage door wegtrekkende bedrijven. Daarom is het ook belangrijk om in internationaal verband samen op te trekken. Nederland heeft in aanvulling op het eigen reductiedoel in Europees verband succesvol gepleit voor het in lijn brengen van de Europese klimaatdoelen met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de aanbevelingen van het IPCC. Daarom is het kabinet ook blij met de ophoging van het Europese 2030-doel naar ten minste 55% ten opzichte van 1990. Het kabinet kijkt uit naar het wetgevend pakket dat de Commissie in juli 2021 zal presenteren, om deze verhoogde ambities te realiseren. Dat pakket zullen we onder andere beoordelen aan de hand van de wijze waarop dit aansluit op het Klimaatakkoord.
De berichten ‘Complete pakketreizen met als doel een al dan niet succesvolle asielaanvraag in Nederland’ en ‘Vooral Syriërs met valse documenten’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Complete pakketreizen met als doel een al dan niet succesvolle asielaanvraag in Nederland»1 en «Vooral Syriërs met valse documenten»?2
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Nederland onder uw verantwoordelijkheid is uitgegroeid tot een mensensmokkelparadijs en dat er in Syrië complete all-in pakketreizen richting Nederland luilekkerland worden verkocht waar oplichterij wordt beloond?
Het standpunt dat Nederland is uitgegroeid tot een mensensmokkelparadijs deel ik niet. De aanpak van mensensmokkel is al jaren een prioriteit van dit kabinet. In de afgelopen jaren zijn verschillende maatregelen genomen om het business model van mensensmokkel aan te pakken, zoals: de ontwikkeling van een barrièremodel mensensmokkel, het instellen van het multidisciplinaire team mensensmokkel, plaatsen van liaisons in het buitenland, ook door het Openbaar Ministerie. Verder werken we Europees verband nauw samen met andere lidstaten in het Europol European Multidisciplinary Platform Against Crime Threat (EMPACT)-project illegale immigratie. Binnen dit Europol project worden verschillende operationele acties door de lidstaten uitgevoerd om mensensmokkel aan te pakken. Al deze maatregelen moeten bijdragen om mensensmokkel al in een vroegtijdig stadium tegen te gaan en om te voorkomen dat migranten met behulp van smokkelaars naar Nederland reizen.
Hoeveel mensensmokkelaars zijn afgelopen jaar opgepakt en veroordeeld? Wat was de gemiddelde straf?
In 2020 zijn er circa 245 verdachten personen ingestroomd bij het OM.
In 2020 zijn er circa 120 personen veroordeeld voor mensensmokkel. Er zijn geen concrete cijfers beschikbaar over de gemiddelde straf. Wel is bekend dat door het Hof in Den Haag voor wat betreft de strafmaat in de meeste zaken drie maanden gevangenisstraf per gesmokkelde persoon wordt gehanteerd.
Bent u bereid alle mensensmokkelaars in geval van een dubbele nationaliteit op te pakken en uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van mensensmokkel is niet gerelateerd aan het hebben van een dubbele nationaliteit. Het uitgangspunt is dat personen die zich schuldig hebben gemaakt aan mensensmokkel strafrechtelijk aangepakt worden op grond van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht. Het Europees verdrag inzake nationaliteit, waarbij Nederland is aangesloten, staat het intrekken van de nationaliteit wegens een veroordeling voor mensensmokkel niet toe.
Aan hoeveel leugenachtige, frauderende asielzoekers is een verblijfsvergunning verleend?
Het algemene uitgangspunt is dat mogelijke fraude in toelatingsprocedures wordt tegen gegaan en in een vroegtijdig stadium wordt onderkend. Het is niet mogelijk om cijfers te geven over het aantal verblijfsvergunningen die mogelijk op basis van valse of vervalste identiteits- of nationaliteitsdocumenten en/of verklaringen zijn verleend.
Bent u het eens dat wanneer op deze manier door asielzoekers een spelletje wordt gespeeld met Nederland, zij direct moeten worden uitgezet omdat anders de deuren wagenwijd worden opengegooid voor een stroom aan nog meer bedriegende asielzoekers? Zo nee, waarom niet?
Als bij de IND een melding of signaal binnenkomt van een gekocht verhaal en er is aan hem of haar een asielvergunning verleend, dan beoordeelt de IND (team herbeoordelingen asiel) of de melding voldoende objectieve informatie bevat die tot intrekking kan leiden. Als dat niet het geval is, wordt beoordeeld of nader onderzoek alsnog objectieve informatie kan opleveren. Wanneer zich een intrekkingsgrond voordoet, wordt altijd beoordeeld of een intrekking in strijd is met het Vluchtelingverdrag of artikel 3 EVRM. Als dat niet aan de orde is, kan de vergunning worden ingetrokken. Als er concrete aanwijzingen zijn van een strafbaar feit, zoals handel in asielverhalen, dan wordt dit gemeld bij het Expertisecentrum Mensenhandel/Mensensmokkel (EMM) en/of er wordt aangifte gedaan.
Nagenoeg alle asielzoekers worden bijgestaan door asieladvocaten die hiervoor speciaal zijn opgeleid. Deze advocaten worden toegewezen door de Raad voor de Rechtsbijstand, zodat is gewaarborgd dat het altijd gaat om gekwalificeerde rechtsbijstandverleners. De Raad vergoedt de kosten van deze rechtsbijstand. Dat laat onverlet dat het een asielzoeker vrij staat om zelf op eigen kosten advies bij derden in te winnen.
Kunt u toezeggen dat u deze bedriegers en de meehuilende asieladvocaten die ze in bescherming nemen keihard zal aanpakken om te voorkomen dat ons asielbeleid nog verder wordt ondermijnd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de grenzen te sluiten, alle verblijfsvergunningen van frauderende gelukszoekers in te trekken en hen per direct op te pakken en het land uit te gooien? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment worden in het kader van het vreemdelingentoezicht en Mobiel Toezicht Veiligheid door de nationale politie en de KMar controles uitgevoerd bij asielzoekerscentra en landsgrenzen om mensensmokkel tegen te gaan.
Daarnaast is het algemeen uitgangspunt dat een verblijfsvergunning die is afgegeven op grond van valse voorwendselen kan worden ingetrokken.
Het sluiten van de binnengrenzen heeft enorme impact op het vrij verkeer van personen en goederen en deze maatregel is onwenselijk en niet nodig om mensensmokkel via de binnengrenzen tegen te gaan.
De aanpak van mensensmokkel vraagt om een integrale aanpak van verschillende maatregelen conform het barrièremiddel mensensmokkel.
Sterke toename van het aantal gevallen van euthanasie |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Mirjam Bikker (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het artikel «Over de nadelen van de sterke toename van het aantal gevallen van euthanasie blijft het oorverdovend stil»?1
Ja, dat is mij bekend.
Deelt u de zorgen over de forse stijging van het aantal euthanasiegevallen in 2020? Wat vindt u ervan dat de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) nooit eerder zó veel meldingen van euthanasie ontvingen?
De stijgende ontwikkeling in het absolute aantal meldingen dat de RTE ontvangen, vind ik niet zorgwekkend. Zoals uit onderstaande tabel blijkt, bedraagt het aantal meldingen sinds 2016 jaarlijks iets meer dan vier procent van het totaalaantal sterfgevallen. In 2020 was dit niet anders. Volgens het jaarverslag van de RTE over het jaar 2020 ontvingen de RTE 6.938 meldingen. Dat is 4,1% van het totaal aantal sterfgevallen en sluit percentueel aan bij de trend sinds 2016. Gelet op de algemene demografische ontwikkeling is de afgelopen jaren een gestage stijging van het totaal aantal sterfgevallen te zien. De stijging in het absolute aantal meldingen dat de RTE ontvangen, lijkt gelijke tred te houden met deze ontwikkeling.
Aantal meldingen RTE euthanasie
Percentage van totale sterftecijfer
Totaalaantal sterfgevallen
2016
6.091
4,1%
148.973
2017
6.585
4,4%
150.027
2018
6.126
4%
153.363
2019
6.361
4,2%
151.885
2020
6.938
4,1%
168.566
Wat is uw verklaring voor de stijging van het aantal euthanasiemeldingen ten opzichte van 2019 met 9,1 procent tot 6.938 meldingen in 2020? Welke rol heeft de coronapandemie hier bij gespeeld? Indien u geen verklaring voor de stijging heeft, bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven bedraagt het aantal meldingen dat de RTE ontvangen, sinds 2016 jaarlijks iets meer dan vier procent van het totaalaantal sterfgevallen. Dat was in 2020 niet anders. Weliswaar is het aantal meldingen met 9,1% gestegen, maar het totaal aantal sterfgevallen is in 2020 harder, namelijk met 11,0%, gestegen.
Uit het jaarverslag van de RTE blijkt dat een direct causaal verband tussen Covid-19 en de stijging van het aantal meldingen van euthanasie onwaarschijnlijk is. In slechts zes gevallen was een Covid-19 besmetting aanleiding of mede aanleiding voor een euthanasieverzoek. In slechts twee van de in 2020 ontvangen meldingen is sprake van Covid-19 als de medische grondslag op basis waarvan de euthanasie werd verleend. Ook navraag bij de Landelijke Huisartsenvereniging leverde geen ander beeld op.
Ik zie geen aanleiding voor nader onderzoek naar de stijging van het absolute aantal euthanasiemeldingen bij de RTE in 2020. Wel heb ik gevraagd in de vierde evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) om extra aandacht te besteden aan de ontwikkelingen in het aantal euthanasiegevallen, met name in de houding van artsen ten opzichte van (het uitvoeren van) euthanasie, voortvloeiend uit het eerdergenoemde Nivel onderzoek dat in 2019 is uitgevoerd in opdracht van VWS. De resultaten van de vierde evaluatie worden voor de zomer van 2023 verwacht.
Wat vindt u van de stelling van de ethicus professor uit bovengenoemd artikel, dat er sprake is van ««ethische armoe»» bij de toetsing van meldingen van euthanasie door de RTE?
Ik herken de stellingname van de ethicus dat er sprake is van «ethische armoe» niet. De toetsing door de RTE behelst het beoordelen of bij het verlenen van euthanasie de zorgvuldigheidseisen van de Wtl in acht zijn genomen. Elke toetsingscommissie heeft ook een ethicus als lid. In de derde evaluatie van de Wtl is gebleken dat de multidisciplinariteit in de toetsingscommissies gewaardeerd wordt door de leden van de RTE en dat volgens hen voldoende expertise in de commissies aanwezig is.2
Bent u bereid om met de RTE in gesprek te gaan over hoe de ethische toetsing van euthanasiemeldingen versterkt kan worden, zoals de vraag of alle patiënten in volledige vrijheid tot een euthanasieverzoek zijn gekomen?
Elke commissie bestaat uit een arts, een ethicus en een jurist (voorzitter) en hun plaatsvervangers. Zij beoordelen of de arts, die de euthanasie uitvoerde of de hulp bij zelfdoding verleende, zich heeft gehouden aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen. Een van deze eisen luidt dat er sprake moet zijn van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 waar ik heb aangeven dat in de aanstaande vierde evaluatie van de Wtl, naast extra aandacht voor de ontwikkelingen in het aantal euthanasiegevallen, met name ook de houding van artsen ten opzichte van (het uitvoeren van) euthanasie onder de loep wordt genomen.
Wat vindt u ervan dat de RTE besloten hebben om consultgesprekken per videoverbinding toe te staan, wat in strijd is met een van de zorgvuldigheidseisen van de euthanasiewet (artikel 2, eerste lid, onderdeel e), namelijk dat de tweede arts de patiënt persoonlijk heeft ontmoet? Zijn de RTE bevoegd om aan te geven dat van de wettelijke zorgvuldigheidseisen mag worden afgeweken? Mede gelet het feit dat de patiënt een onomkeerbare beslissing moet nemen, wanneer wordt deze onwenselijke praktijk beëindigd?
Het uitgangspunt van de Wtl en de richtlijn is dat de SCEN-arts3 bij de patiënt op huisbezoek gaat, of in ieder geval de patiënt fysiek ziet en spreekt. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat hier «in uitzonderlijke omstandigheden» van afgeweken kan worden. De EuthanasieCode (2018) erkent dat ook. Voorts mag een professional afwijken van een voor hem/haar geldende richtlijn, mits voldoende gemotiveerd. De voorwaarden waaronder SCEN-artsen van hun werkwijze mogen afwijken zijn vrijwel meteen bij aanvang van de pandemie op 19 maart 2020 opgesteld in een document door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) in samenspraak met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de RTE. Daarin is vanwege de uitzonderlijke omstandigheden in de coronapandemie, afgesproken dat SCEN-artsen, mits medisch-ethisch verantwoord, het fysieke consult mogen uitstellen, met persoonlijk beschermende maatregelen uitvoeren of tijdelijk gebruik mogen maken van digitale middelen bij een SCEN-consult.4 De voorwaarden voor afwijking van de richtlijn gelden zolang de coronapandemie daartoe noodzaakt.
Wat vindt u ervan dat in 2020 95,5 procent van het aantal ontvangen meldingen als «niet vragen oproepend» werd geselecteerd door de secretaris van de commissies, waardoor slechts 4,5 procent van de meldingen daadwerkelijk besproken wordt door de commissies? Kunt u aangeven op welke wijze de definitie is aangepast wanneer een dossier als «vragen oproepend»-melding móet worden aangemerkt door de secretaris van de toetsingscommissie? . Bent u bekend met signalen uit Vlaanderen over een toename van suïcidale gedachten en vragen over euthanasie bij inwoners van verpleeghuizen? Deelt u de zorgen over vergelijkbare vragen met betrekking tot de Nederlandse situatie, temeer daar sinds het onderzoek werd gehouden het isolement inmiddels al een jaar langer voortduurt?2
De werkwijze dat meldingen worden aangemerkt als «vragen oproepend» en «niet vragen oproepend» wordt door de RTE sinds 2012 gehanteerd. Het betreft slechts een eerste selectie door de secretaris, waarbij in ieder geval meldingen van euthanasie in complexe situaties, zoals bij vergevorderde dementie en bij psychiatrie, als «vragen oproepend» worden aangemerkt. Alle meldingen worden daarna beoordeeld door de leden van de commissie. Dat gebeurt digitaal, in die zin dat elk lid individueel de stukken bestudeert en de melding beoordeelt als «naar mijn mening voldaan aan de zorgvuldigheidseisen en geen bespreekpunten». Zodra echter een van de leden na die digitale bestudering van de stukken van mening is dat een melding vraagt – om welke reden dan ook – om nadere bespreking tijdens een vergadering van de voltallige RTE (van drie leden), geschiedt dat alsnog.
De definitie wanneer een melding bij de eerste selectie door de secretaris van de commissie als «vragen oproepend» moet worden aangemerkt is in het najaar van 2019 in zoverre gewijzigd dat sindsdien de volgende categorieën niet meer worden aangemerkt als vragen oproepende meldingen:
Welke maatregelen heeft u getroffen om met zorgcentra zelf afspraken te maken om te voorkomen dat bewoners ooit weer in eenzame opsluiting of sociaal isolement moeten leven, vanwege de heftige gevolgen die dat kan hebben?3 4
Ik heb kennisgenomen van deze signalen uit België. Mij zijn geen vergelijkbare signalen bekend vanuit de Nederlandse verpleeghuizen. Eerder heb ik aangegeven dat de Academische Werkplaats ouderenzorg monitort wat de effecten zijn van de maatregelen op de bewoners en de zorgverleners.6
Uit deze rapportages blijkt niet dat er een toename is van suïcidale gedachten en vragen over euthanasie bij inwoners van verpleeghuizen. Ook in de periodieke gesprekken met de landelijke organisaties en individuele zorgaanbieders komen deze signalen niet naar voren.
Sportprotheses |
|
Lisa Westerveld (GL), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de mening dat sport voor iedereen toegankelijk moet zijn, ook als je daarvoor een sportprothese moet hebben, zoals in artikel 30 lid 5 van het VN Verdrag voor de rechten van mensen met een handicap staat gespecificeerd?
Ja ik deel de mening dat sport voor iedereen toegankelijk moet zijn.
Bij welke instantie kan iemand die een sportprothese nodig heeft in principe terecht? Is dat de gemeente of de zorgverzekeraar?
De financiering van sportprotheses kan, net zoals voor alle andere hulpmiddelen, vanuit twee kaders plaats vinden. De grondslag voor een vergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) moet zorginhoudelijk zijn, daarom kunnen niet alle protheses op grond van de Zvw vergoed worden en moeten mensen met een aanvraag voor een sportprothese ter bevordering van maatschappelijke participatie zich richten tot hun gemeente.
Deelt u de mening dat de verzekeraar een logische financier is van sportprotheses? Welke voor- en nadelen ziet u als sportprotheses een aanspraak binnen de Zorgverzekeringswet worden?
De zorgverzekeraars hebben de wettelijke taak om te bepalen of een verzekerde recht heeft op zorg en dus ook of iemand in aanmerking komt voor de vergoeding van een sportprothese.
De vraag in hoeverre iemand is aangewezen op een sportprothese wordt alleen op basis van zorginhoudelijke criteria beantwoord. Dit staat in de Zvw en is verduidelijkt in de module prothesezorg. De zorgverzekeraar toetst de aanvraag en zal op basis van gestelde criteria de aanvraag toe- of afwijzen. De kaders van de Zvw zijn uniform en voor alle uitvoerders gelijk. Het voordeel hiervan is dat met een wettelijke taak de voorziening structureel geborgd is. Het nadeel is dat het voor verzekerden soms lastig is na te gaan in welke situatie zij wel of niet in aanmerking komen voor vergoeding van zorg, voor bijvoorbeeld een prothese. Door het financieel ondersteunen van het Uniek Sporten Hulpmiddelen fonds en het project «Sporthulpmiddelen beter beschikbaar en bereikbaar» wordt eraan gewerkt om dit te verbeteren.
Heeft u een beeld van het aantal sporters dat een sportprothese of ander hulpmiddel nodig heeft om te sporten? Heeft u ook een beeld van de kosten die ermee gepaard gaan als dat allemaal vergoed zou worden? Hoeveel zouden de kosten toenemen binnen de Zorgverzekeringswet als de sportprothese een aanspraak zou worden?
Ik heb deze vraag ook gesteld aan stichting Special Heroes en Kenniscentrum Sport en Bewegen. Zij hebben op basis van cijfers over de doelgroep, sportdeelname en gebruik hulpmiddelen een berekening gemaakt zodat we een beeld hebben van het aantal hulpmiddelen dat nodig is.
De potentiële doelgroep voor sporthulpmiddelen is circa 80.000 personen. Dit cijfer is gebaseerd op de omvang van de doelgroep «mensen met een motorische beperking». Hierbij gaan we uit van een sportparticipatie van maximaal 60% (huidig cijfer is 21%), omdat het dan gelijkgetrokken wordt met mensen zonder handicap. Daarnaast is 80.000 mensen gebaseerd op die groep die bij het sporten en bewegen een hulpmiddel nodig heeft. 60% is het maximaal haalbare en kost tijd om te realiseren.
Indien alle sporthulpmiddelen vergoed zouden worden, betekent dit op termijn een kostenpost van 30 miljoen per jaar1.
Voor de vergoeding van sportprotheses via de Zorgverzekeringswet zijn de kosten geschat op 1,5 miljoen per jaar. Dit cijfer is gebaseerd op het aandeel sportprotheses in de totale potentiële vraag naar sporthulpmiddelen (dit is 4,5%).
Hoeveel sporthulpmiddelen worden er via Uniek Sporten Hulpmiddelen toegekend en hoeveel daarvan zijn sportprotheses? Hoe worden de hulpmiddelen die worden toegekend via Uniek Sporten Hulpmiddelen precies gefinancierd?
Met de middelen die beschikbaar zijn gesteld kunnen er per jaar 70 tot 80 hulpmiddelen worden versterkt, naast hetgeen verstrekt wordt door gemeenten en zorgverzekeraars. Ik heb hier geen cijfers van omdat gemeenten sporthulpmiddelen niet apart registreren. 25% hiervan gaat om sportprothesen. De hulpmiddelen worden grotendeels gefinancierd door de middelen vanuit VWS (85%), daarnaast wordt via crowdfunding gezocht naar aanvullende middelen.
Kunt u een beeld schetsen van de eigen bijdrages die nog moeten worden betaald? Hoe hoog zijn die gemiddeld? Hoeveel geld wordt er in totaal aan eigen bijdrages betaald?
Dit is 15% van het restbedrag (niet het totaalbedrag) en dus mede afhankelijk van een bijdrage via de gemeente (deze verschilt per gemeente) of zorgverzekering. De eigen bijdrage ligt nu gemiddeld rond de 1000,– euro, en loopt uiteen van 300,– tot 2000,– euro. Fonds gehandicaptensport ondersteunt mensen bij het organiseren van crowdfunding om de eigen bijdrage te realiseren.
Hoe vaak wordt er afgezien van een sporthulpmiddel na de aanvraag, wat mogelijk verband houdt met de eigen bijdrage? Zijn er signalen dat de eigen bijdrage van 15% met een maximum van € 2.000 een drempel zijn voor het verkrijgen van een sporthulpmiddel?
Het Uniek Sporten Hulmiddelen fonds is live gegaan in december 2020. De komende maanden wordt gemonitord naar het gebruik en de redenen waarom mensen gebruik maken van het fonds. Op basis van deze gegevens wordt gekeken of bijsturing nodig is. Op dit moment hebben mij nog geen signalen bereikt dat de eigen bijdrage een drempel opwerpt.
Zou het, in het kader van preventie en een gezonde leefstijl, niet beter zijn om sporthulpmiddelen beschikbaar te maken voor mensen die deze nodig hebben en willen sporten, via een van de zorgwetten? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat investeringen in sporthulpmiddelen zich 4,5 keer terugverdienen?
Bij de verschillende publieke voorzieningen heb ik me ingespannen om de beschikbaarheid van sportprotheses te verbeteren, maar ik zie ook dat er nog situaties zijn waarin de beschikbaarheid nog niet op het gewenste niveau is. Inderdaad blijkt uit het onderzoek naar de Sociaaleconomische Waarde van sport en bewegen van het Kenniscentrum Sport & Bewegen dat voor mensen met een fysieke beperking investeren in sporthulpmiddelen gemiddeld 4,5x zoveel oplevert aan sociaaleconomische baten.
Het verdient dus blijvende inspanningen om de beschikbaarheid van sporthulpmiddelen voor deze doelgroep te verbeteren. Op basis van de monitorgegevens van het Uniek Sporten Hulpmiddelenfonds die jaarlijks met ons gedeeld worden, is het goed om daar blijvend op in te zetten.
Is de Pace-Pro na de antwoorden van uw ambtsvoorganger, waaruit bleek dat deze gewoon binnen de Zorgverzekeringswet vergoed diende te worden, ook vaker daadwerkelijk vaker vergoed?1
In de antwoorden van mijn ambtsvoorganger3 is aangegeven dat indien een behandelend arts permanente bescherming van een pacemaker noodzakelijk vindt, dan zou bijvoorbeeld een Pace-Pro uit een DBC verstrekt kunnen worden. Er bereiken mij op dit moment geen signalen dat hier nog onduidelijkheid over bestaat.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Diertens om sportprotheses voor kinderen beschikbaar te stellen? Zijn alle belemmeringen in de praktijk weggenomen? Kunnen kinderen nu altijd over een sportprothese beschikken?2
In antwoord5 op de motie Diertens heb ik uw kamer laten weten dat zorgverzekeraars de wettelijke taak hebben om te bepalen of een verzekerde recht heeft op zorg en dus ook of iemand in aanmerking komt voor de vergoeding van een sportprothese. Dit geldt ook voor kinderen. En ook hier geldt dat de financiering van sportprotheses, net zoals voor alle andere hulpmiddelen, vanuit twee kaders plaats kunnen vinden. De WMO en de Zvw.
In het project «Sporthulpmiddelen beter beschikbaar en bereikbaar» wordt extra aandacht besteed aan het goed informeren van professionals voor het ondersteunen van kinderen.
Omdat ik het belangrijk vind dat alle kinderen kunnen sporten en bewegen, ondersteun ik het Uniek Sporten Hulpmiddelen fonds financieel. Als zowel de Zvw als de WMO geen oplossingen kunnen bieden, dan kunnen kinderen, maar ook volwassenen terecht bij dit fonds.
In hoeverre kunnen mensen nu al aanspraak maken op een sportprothese binnen de Zorgverzekeringswet? In hoeveel gevallen wordt deze niet vergoed en waarom niet? Heeft u een beeld van hoeveel mensen een bezwaarprocedure ingaan als de prothese niet wordt vergoed en wat de uitkomsten van die procedures zijn?
Zoals geantwoord in vraag 3 en 8 kunnen mensen op dit moment aanspraak maken op een sportprothese. De zorgverzekeraars hebben de wettelijke taak om te bepalen of een verzekerde recht heeft op zorg en dus ook of iemand in aanmerking komt voor de vergoeding van een sportprothese. Tegelijkertijd kent vergoeding vanuit de Zvw ook wettelijke beperkingen op basis van doelmatigheid en zorginhoudelijke criteria. Dat betekent dat aanvragen ter bevordering van de maatschappelijke participatie niet vanuit de Zvw worden vergoed, maar mensen zich in die gevallen moeten richten tot hun gemeente.
In hoeveel gevallen er momenteel niet vergoed wordt en de uitkomsten van bezwaarprocedures zijn momenteel niet inzichtelijk. Vanuit het Uniek Sporten Hulpmiddelen fonds gaat dit gemonitord worden. Op die manier krijgen we inzichtelijk waarom er bezwaar wordt gemaakt en op welke gronden dit wordt afgewezen of toegekend. In een eerdere toezegging6 die ik heb gedaan tijdens het wetgevingsoverleg van 30 november 2021 heb ik aangegeven u te informeren tijdens het wetgevingsoverleg van 2021 over de voortgang van deze zaken.
Bent u bereid om de vergoeding voor sportprothese, voor kinderen en volwassenen, geheel op te nemen in het basispakket, zodat er zo min mogelijk drempels zijn voor mensen die een sportprothese nodig hebben? Zo nee, welke strategie hanteert u om te voldoen aan het VN-verdrag voor mensen met een handicap en sport voor deze groep toegankelijk te maken?
De sportprothese behoort al tot de voorzieningen die vergoed kunnen worden vanuit de Zorgverzekeringswet, al kent het voorschrijven vanuit deze wet ook beperkingen zoals ik eerder uiteen heb gezet in mijn antwoord op vraag 11. Mede daarom heb ik geïnvesteerd in het Uniek Sporten Hulpmiddelen Fonds. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om prothesegebruikers, kinderen en volwassenen, die met een prothese willen sporten financieel te ondersteunen
Zoals u kunt lezen in de beantwoording van mijn vragen is de beschikbaarheid van sporthulpmiddelen nog niet op het gewenste niveau ondanks de inzet die wordt gepleegd zoals de genoemde trajecten. Ik wil mij blijven inzetten om de beschikbaarheid wel op het gewenste niveau te krijgen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Sportbeleid van 21 juni 2021?
Ik heb getracht de antwoorden voor het debat naar u toe te sturen. Vanwege de complexiteit van het vraagstuk en de afstemming met verschillende interne en externe partijen is dit helaas niet voor 21 juni gelukt. U heeft bij deze de antwoorden voor het debat van 1 juli 2021.
Het bericht dat Rusland en China twijfel zaaien over Europese vaccins. |
|
Jan Paternotte (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU: Rusland en China zaaien twijfel over onze vaccins»?1
Ja, dat ben ik.
Deelt u de mening dat agressieve misinformatiecampagnes over Europese en Amerikaanse vaccins en toezichthouder EMA (Europees Medicijn Agentschap) een vorm van ondermijning van de aanpak van de coronacrisis vormen? Zo nee, waarom niet?
Pogingen om op heimelijke wijze het debat over de corona aanpak in Nederland en Europa te beïnvloeden, door middel van desinformatie of desinformatiecampagnes of het kunstmatig versterken van online berichten, zijn absoluut afkeurenswaardig en kunnen een ondermijnende werking bij de aanpak van de coronacrisis hebben. Tegelijkertijd heeft het kabinet vertrouwen in het pluriforme Nederlandse en Europese medialandschap, waarin de vrije pers dit soort berichtgeving op z’n merites beoordeelt en de impact van dit soort desinformatie vooralsnog klein is.
Kunt u de lezing van de Europese dienst voor extern optreden (EEAS) bevestigen dat China onwaarheden verspreidt, zoals de bewering dat het coronavirus uit Europese laboratoria afkomstig is?
De berichtgeving van EUvsDesinfo komt onafhankelijk tot stand. Het EDEO-rapport constateert dat vertegenwoordigers van de Chinese overheid bij gelegenheid pleiten voor een onderzoek naar de rol van Fort Detrick, een biologisch laboratorium in de VS, bij het ontstaan van de pandemie.2 Beweringen over Europese laboratoria zijn ons niet bekend.
Over het algemeen geven de rapporten op basis van openbare informatie goed weer waar bevindingen op gestoeld zijn. De AIVD verwoordt het in zijn jaarverslag als volgt: «Heimelijke beïnvloeding gaat soms samen met openlijke propaganda. China probeerde in 2020 in Nederland en elders beeldvorming te beïnvloeden rond het coronavirus. Dat deed het land met propaganda, die in de loop van het jaar offensief werd: uitingen prezen de Chinese aanpak, en zaaiden twijfel over de oorsprong van het virus en de aanpak van Europese landen.»
Bent u bereid in de EU te pleiten voor een effectief antwoord op ondermijning van de vaccinatiecampagne middels sociale media of staatsmedia? Wat adviseert u de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Borrell, te doen om deze fake news campagnes tegen te gaan?
Ja, Nederland pleit voor een effectief antwoord op ondermijning van en desinformatie over de vaccinatiecampagne. De Nederlandse strategie om desinformatie te adresseren bestaat uit drie lijnen: preventie, verstevigen van de informatiepositie en reageren.3 Deze drie lijnen bepleit Nederland ook in de EU en vinden daar weerklank.
Zo werkt de Europese Commissie aan het Europees Democratie Actieplan4. Hierin zet de Commissie onder meer in op het vergroten van de mediawijsheid onder Europese burgers. Dit zal een preventieve werking hebben: wanneer burgers zelf berichten op waarde schatten zijn zij minder vatbaar voor misleidende informatie.
Ook wordt er in het Europees Democratie Actieplan de ontwikkeling van een EU-instrumentarium voor het tegengaan van buitenlandse inmengings- en beïnvloedingsoperaties aangekondigd. Hierbij horen nieuwe instrumenten die het mogelijk maken kosten op te leggen aan actoren achter beïnvloedingsoperaties, (bijvoorbeeld staten die georganiseerde desinformatiecampagnes voeren) en het versterken van de strategische communicatieactiviteiten en taskforces van de EDEO.
Daarnaast hebben sociale media bedrijven ook een verantwoordelijkheid in het adresseren van desinformatie. De Europese Commissie zet zich daarom, zoals aangegeven in het Europees Democratie Actieplan, ook in om deze bedrijven hierop te wijzen. Dit doet zij d.m.v. de herziening van EU gedragscode tegen desinformatie en het voorstel voor een verordening inzake digitale diensten (DSA).
Onderdeel van de Europese internationale respons op COVID-19 is nadrukkelijk ook proactieve communicatie vanuit EU-delegaties, afgestemd op ontwikkelingen in partnerlanden waaronder de activiteiten van derde landen en de levering van Europees geproduceerde vaccins. In deze communicatie wordt onder meer aandacht besteed aan de Europese inzet op een multilaterale respons voor coronacrisis, zoals substantiële bijdrage van de EU aan COVAX, het initiatief voor een wereldwijde solidaire toegang tot vaccins.
Kunt u de Chinese en Russische ambassadeurs aanspreken op deze kwestie?
Verspreiden van desinformatie is onacceptabel. Aan de Russische en Chinese staat gelieerde nieuwsbronnen verspreiden misleidende dan wel onjuiste informatie over de Europese vaccinatiestrategie. Tegelijkertijd blijft het ingewikkeld te achterhalen wie informatie precies aandraagt en bestaat er een grijs gebied tussen propaganda en desinformatie. Het is daarom een goede zaak dat EDEO de situatie zo nauwgezet mogelijk monitort. De EU heeft Rusland en China aangesproken op het verspreiden van desinformatie gerelateerd aan COVID-19 en in relatie tot de Europese vaccinatiestrategie. Ook spreekt het kabinet Rusland en China waar nodig aan op het verspreiden van onjuiste informatie en/of desinformatie.
Deelt u de mening dat, om vertrouwen in vaccinatie op hoog peil te houden en in de hele wereld de verspreiding van het coronavirus onder controle te brengen, ook Chinese en Russische vaccins zich zouden moeten houden aan de WHO-standaarden voor klinisch onderzoek naar effectiviteit, veiligheid en immunogeniciteit, onder andere middels het doorlopen van trials in drie fasen en openbare rapportage hiervan? Zo nee, waarom niet?
Verschillende landen en vaccinproducenten doorlopen ander soort routes voor goedkeuring van vaccins. Het is belangrijk dat uiteindelijk de wereldbevolking voldoende beschermd is tegen het COVID-virus, dit is de enige manier om de wereld weer open te krijgen. Tegelijkertijd is het van groot belang dat alle kandidaat-vaccins worden ontwikkeld en getest volgens internationale ethische standaarden en wetenschappelijke principes. Klinisch onderzoek moet – overal ter wereld – op ethische wijze worden uitgevoerd, met inachtneming van de internationale klinische en wetenschappelijke richtlijnen. Onderzoeksdeelnemers moeten er te allen tijde op kunnen vertrouwen dat het onderzoek medisch ethisch verantwoord is opgezet. Voor een voldoende hoge vaccinatiebereidheid moeten mensen ook vertrouwen hebben in de totstandkoming en werking van de vaccins.
Kunt u aangeven welke peer reviewed kennis er momenteel is over de kwaliteit van de vaccins van makers Sinopharm en Sinovac, ook gezien de berichten over – in vergelijking tot de vier door het EMA goedgekeurde vaccins – zeer lage effectiviteit van deze vaccins?
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft begin mei het coronavaccin van de Chinese farmaceut Sinopharm goedgekeurd voor voorwaardelijke markttoelating. De werkzaamheid van het Sinopharm-vaccin wordt door de WHO geschat op 79 procent. De WHO geeft wel aan dat weinig mensen boven de zestig jaar hebben deelgenomen aan de klinische studies. Over de werkzaamheid van het vaccin bij ouderen kan dus geen uitspraak worden gedaan. De WHO is nog bezig met de beoordeling van het Sinovac-vaccin.
Hoe beoordeelt u de aankondiging van de directeur van het Chinese centrum voor infectieziekenbestrijding Gao Fu dat China de vaccins van Sinopharm en Sinovac wil gaan «mixen» om te kijken of de effectiviteit zo verbeterd kan worden?2
Het gebeurt vaker dat twee verschillende vaccins worden gecombineerd om een ziekteverwekker te bestrijden. Dit wordt heterologe prime-boost vaccinatie genoemd. We zien dat er momenteel meerdere onderzoeken lopen naar het combineren van coronavaccins. Er wordt onderzocht of het combineren van vaccins een sterkere immuunreactie kan opwekken. Het is begrijpelijk dat ook China hier onderzoek naar doet. Ook kan de mogelijkheid om vaccins te combineren vaccinatieprogramma’s eventueel flexibeler maken, bijvoorbeeld door de impact van vertragingen in leveringen op te vangen.
Kunt u aangeven wat de status is van de aanvraag van het Sputnik vaccin bij het Europees Medicijn Agentschap?
Het Europees Medicijn Agentschap (EMA) is op 4 maart jl. een rolling review gestart van het Sputnik V (Gam-COVID-Vac) vaccin. Deze review loopt op dit moment nog. Zodra voldoende bewijs beschikbaar is, kan er gestart worden met de formele aanvraag tot marktautorisatie. Er is geen indicatie wanneer dit exact mogelijk is.
De veteranenstatus van militairen die in verschillende hoedanigheid gediend hebben in de Nederlandse krijgsmacht |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u uiteenzetten wat de redenen zijn dat militairen die gediend hebben in de Troepenmacht Suriname, de koude oorlog en overige humanitaire missies geen veteranenstatus kunnen verkrijgen?
In de Veteranenwet wordt het begrip veteraan in artikel 1 onder c gedefinieerd als: «de militair, de gewezen militair, of de gewezen dienstplichtige, van de Nederlandse krijgsmacht, dan wel van het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger, alsmede degene die behoorde tot het vaarplichtig koopvaardijpersoneel, die het Koninkrijk der Nederlanden heeft gediend onder oorlogsomstandigheden dan wel heeft deelgenomen aan een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde voor zover deze missie bij regeling van Onze Minister is aangewezen».
De militairen die hebben gediend in de Troepenmacht Suriname (TRIS) maakten onderdeel uit van de Koninklijke Landmacht, met een plaatsing in Paramaribo. De militairen die gediend hebben in de TRIS zijn niet ingezet tijdens oorlogsomstandigheden of tijdens een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde.
De militairen die gediend hebben in de periode van de Koude Oorlog hebben, enkel op basis daarvan, geen recht op de veteranenstatus. Hoewel er tijdens de Koude Oorlog sprake is geweest van momenten waarop de spanningen opliepen, kenmerkte deze periode zich niet door werkelijke oorlogsomstandigheden of daarmee vergelijkbaar. Ook was er geen sprake van een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde.
Militairen die hebben deelgenomen aan humanitaire missies zijn niet ingezet ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Gelet op het gestelde in de Veteranenwet kunnen zij niet in aanmerking komen voor de status als Veteraan. Zij hebben wel de daarvoor ingestelde herinneringsmedailles ontvangen.
Deelt u de mening dat het gebrek aan een veteranenstatus voor vele oudgedienden een gevoel van miskenning geeft of kan geven?
Ik wil voorop stellen dat ik veel respect heb voor de vele oudgedienden van de Nederlandse krijgsmacht die waar ook ter wereld hun werk hebben verricht. Zij mogen oprecht trots zijn op de bijdragen die zij hebben geleverd.
Zij hebben daarvoor ook de erkenning en waardering ontvangen in de vorm van medailles voor langdurige eerlijke en trouwe dienst en indien van toepassing, in de vorm van herinneringsmedailles (zie vraag 4).
Bij de totstandkoming van de Veteranenwet, een initiatiefwet die door alle fracties in de Tweede Kamer is ingediend en ondertekend, is uitgebreid stilgestaan bij de reikwijdte van het begrip «Veteraan». Gelet hierop ben ik dan ook van mening dat een verruiming van de veteranenstatus afbreuk zou doen aan de erkenning en waardering van de militairen, veteranen, die hebben gediend in de uitzonderlijke situaties zoals omschreven in artikel 1 onder c van de Veteranenwet. Zij zijn bij uitstek in situaties gebracht die levensbedreigend zijn geweest en om die reden is met name ook de bijzondere zorgplicht in de Veteranenwet verankerd.
Kunt u aangeven of er, rekening houdend met de beperkingen in de veteranenwet, andere mogelijkheden zijn om de oudgedienden zoals genoemd in vraag 1 alsnog tegemoet te komen?
De huidige Veteranenwet laat geen ruimte om de militairen, zoals genoemd in vraag 1, alsnog tegemoet te komen en de veteranenstatus toe te kennen. Dat neemt niet weg dat er andere manieren zijn voor erkenning en waardering voor postactieve militairen. Zo geldt de regeling reüniefaciliteiten voor alle postactieve militairen. Commandanten kunnen met een beroep op deze regeling bij uitstek de oudgedienden erkennen en waarderen voor bijdragen uit het verleden.
Kunt u aangeven of er mogelijkheden zijn om via het decoratiestelsel te bekijken of het alsnog mogelijk is op korte termijn de oudgedienden te voorzien van een decoratie c.q. draaginsigne?
Het huidige decoratiestelsel ziet nu niet toe op de mogelijkheden om de militairen die hebben gediend in de TRIS of tijdens de Koude Oorlog te decoreren met een medaille of een draaginsigne. De reden hiervan is dat deze militairen niet zijn ingezet in of tijdens oorlogsomstandigheden of een internationale missie. Zij zijn geplaatst geweest in een gebied buiten Nederland en hebben daar hun (militaire) werk verricht.
De Herinneringsmedaille Internationale Missies (HIM) wordt toegekend in een breed scala van missies en inzet. Het toekennen van de HIM, die is ingesteld in 2001, wordt getoetst aan een aantal criteria. Om in aanmerking te kunnen komen voor deze onderscheiding dient de inzet de kenmerken te hebben van een civiele of militaire missie. Zo krijgt het militair personeel een missie-voorbereidende opleiding en ontvangen de militairen een vergoeding volgens de Regeling voorzieningen vredes- en humanitaire operaties. Daarnaast kennen de militairen primitieve leefomstandigheden en werken de militairen met afwijkende roosters (24/7) tijdens hun inzet die doorgaans zes maanden duurt. Tot slot dienen militairen minimaal 30 dagen te hebben deelgenomen aan de missie of inzet.
Op basis van deze criteria is het dan ook niet mogelijk om de Herinneringsmedaille Internationale Missies toe te kennen aan militairen die geplaatst zijn geweest in de TRIS of ten tijde van de Koude Oorlog.
Wat het personeel betreft dat dienst heeft gedaan tijdens de «Koude Oorlog» merk ik op dat dit iedereen betreft die in deze periode in dienst was, zowel beroepsmilitairen als reservisten en dienstplichtigen. Een medaille zou dan ook geen enkel onderscheidend karakter hebben en dient alleen daarom al niet in overweging worden genomen.
Voor het decoreren van militairen die ingezet zijn tijdens humanitaire missies is de Herinneringsmedaille voor Humanitaire Hulpverlening bij Rampen ingesteld. Deze medaille wordt toegekend aan hen die deel uitmakend van of tezamen met de krijgsmacht, ter plaatse van een door mij aangewezen rampgebied daadwerkelijk aan de hulpverlening hebben deelgenomen en daarbij in alle opzichten een goede plichtsbetrachting en een goed gedrag hebben betoond. Per inzet wordt door de Commandant der Strijdkrachten aangegeven of en zo ja met welke gesp een Herinneringsmedaille voor Humanitaire Hulpverlening wordt toegekend.
Het toekennen van een medaille wordt veelal ervaren als een blijk van waardering en erkenning voor geleverde inzet. Dit betekent echter niet dat die waardering en erkenning ontbreekt voor inzet waarvoor geen medaille wordt toegekend. Ik wil hierbij dan ook nadrukkelijk aangeven dat ik zeer veel waardering heb voor de inzet van de militairen die hebben gediend bij de TRIS en tijdens de Koude Oorlog. Hun werk is van grote waarde geweest voor de krijgsmacht.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de Veteranennota 2021?
Ja
De berichtgeving dat arbeidsmigranten niet allemaal een vaccin krijgen en de maatschappelijke opvang voor ongedocumenteerden wordt afgebouwd |
|
Jan Paternotte (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat arbeidsmigranten niet allemaal een vaccin krijgen en de maatschappelijke opvang voor ongedocumenteerden en dak- en thuislozen wordt afgebouwd?1 2
Ja.
Onderschrijft u de berichtgeving dat zowel arbeidsmigranten als ongedocumenteerden niet in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) staan en om die reden niet of niet op de gebruikelijke wijze een uitnodiging krijgen voor vaccinatie?
Personen die niet in de BRP staan met hun correcte contact- en adresgegevens kunnen niet op de gebruikelijke wijze een uitnodiging krijgen voor vaccinatie. Dat betekent niet dat mensen geen vaccinatie kunnen krijgen. In mijn brief van 11 mei jl. aan uw Kamer ben ik reeds op deze doelgroepen ingegaan.
Ik bestrijd de suggesties dat álle arbeidsmigranten niet in de BRP staan. Alle arbeidsmigranten die in Nederland aan het werk zijn, staan in de BRP. Een deel van de totale groep arbeidsmigranten staat ingeschreven op een Nederlands woonadres. Die groep krijgt op de reguliere manier een uitnodiging in de brievenbus. Een ander deel van de (kort-verblijvende) arbeidsmigranten staat niet ingeschreven op een Nederlands woonadres, waardoor zij geen brief kunnen ontvangen. We zijn op dit moment bezig om die groep op een andere manier te bereiken.
Kunt u aangeven wanneer en hoe u samen met werkgeversorganisaties, uitzendbureaus en de vakbonden de arbeidsmigranten alsnog wilt bereiken om hen te kunnen laten vaccineren?
Samen met het Ministerie van SZW en het RIVM ben ik reeds in gesprek met betrokken maatschappelijke, werknemers- en werkgeversorganisaties, om ook het deel van de arbeidsmigranten dat niet op de gebruikelijke wijze een uitnodiging kan krijgen, te kunnen informeren en een vaccinatie aan te bieden.
Gaat u voor ongedocumenteerden en dak- en thuislozen eveneens een oplossing zoeken om hen te kunnen laten vaccineren? Zo niet, hoe wilt u het risico wegnemen dat het virus kan blijven rondgaan in deze groep en er daardoor onnodig gezondheidsschade wordt geleden en het risico van heropleving van het virus blijft bestaan?
Uiteraard wordt ook de groep ongedocumenteerden en dak- en thuislozen de mogelijkheid om te vaccineren geboden. Het Ministerie van VWS heeft GGD-en verzocht – in samenwerking met regionale partners zoals gemeenten, opvanginstellingen en straatdokters – een regionaal uitvoeringsplan te maken voor de vaccinatie van dakloze mensen, mensen die verblijven in de vrouwenopvang en ongedocumenteerde mensen. Omdat voor deze mensen een uitnodiging via de reguliere route niet mogelijk is, vindt vaccinatie plaats op locaties waar de doelgroep vindbaar is, zoals in inloophuizen en locaties van de maatschappelijke opvang. Regio’s bepalen zelf vaccinatiemomenten waarop ze zo veel mogelijk mensen kunnen bereiken. Inmiddels zijn de plannen in een vergevorderd stadium en is een aantal GGD-regio’s al gestart met de vaccinatie van deze groepen. De overige GGD-regio’s volgen zo snel mogelijk.
Kunt u toelichten waarom u een richtlijn heeft gemaakt om de eerdere uitbreiding van de maatschappelijke opvang af te bouwen nu het aantal gevaccineerden toeneemt? Erkent u dat de besmettingen vooralsnog op hoog niveau blijven en de meeste gebruikers van de opvang ook nog helemaal niet gevaccineerd zijn?
De Staatssecretaris van VWS heeft sinds het begin van de pandemie, via de richtlijn «Opvang dak- en thuisloze mensen», gemeenten opgeroepen om, vanuit humanitaire overwegingen, alle dak- en thuisloze mensen opvang te bieden zo lang sprake is van een landelijke lockdown. Vanaf 19 mei is stap 2 van het openingsplan ingegaan. Dat betekent dat vanaf deze datum de afbouwperiode van de noodopvang is ingegaan. De afbouwperiode duurt twee weken; van 19 mei tot 2 juni. Het Rijk roept gemeenten op om in overleg met de GGD regio de afbouw zoveel mogelijk aan te laten sluiten op het moment van vaccinatie. Daarnaast kunnen mensen in de afbouwperiode geïnformeerd worden over de mogelijkheid zich vanaf 24 mei te laten vaccineren. Ook na de sluiting van de noodopvang blijft vaccinatie – op andere locaties – mogelijk voor deze doelgroep.
Het RIVM heeft eerder aangegeven dat het niet aannemelijk is dat er op straat een groter risico is op verspreiding van COVID-19 onder dak- en thuisloze mensen dan in de opvang. De opvang gedurende de lockdown vindt dan ook plaats op basis van humanitaire overwegingen, omdat we dan van iedereen in Nederland vragen zo veel mogelijk thuis te blijven.
Zie ook de beantwoording van Kamervragen van het lid Simons op dit onderwerp.
Kunt u bevestigen dat er in diverse gemeenten al sinds 1 april geen nieuwe mensen meer worden toegelaten in de noodopvang voor illegalen en Oost-Europeanen en deze opvangcentra in mei geheel sluiten? Zo ja, om hoeveel gemeenten gaat het?
Ja dit kan ik bevestigen. Dit is ook conform de richtlijn d.d. 12 maart 2021 die is gepubliceerd naar aanleiding van bestuurlijk overleg met de VNG en wethouders. Het is niet bekend in hoeveel gemeenten zich na 1 april nog niet-rechthebbende dakloze mensen hebben gemeld die geen toegang hebben gekregen tot de opvang. We monitoren signalen op dit thema via het tweewekelijkse clusteroverleg met partijen uit het veld en passen op basis daarvan de landelijke richtlijn indien nodig aan.
Acht u de timing van de afbouw nog altijd passend, ook gelet op de problemen bij het bereiken van deze groepen voor vaccinatie doordat zij (grotendeels) niet in de BRP staan?
Ja, ik acht de timing voor de start van de afbouw van de noodopvang vanaf stap 2 nog steeds passend. Op dit moment verkeren we niet meer in een landelijke lockdown waarbij we iedereen oproepen om thuis te blijven en gelden de reguliere regels voor de maatschappelijke opvang.
Voor de vaccinatiestrategie ten aanzien van deze doelgroep, zie vraag 4.
Kunt u aangeven of, en zo ja, hoe lange afstandsgeliefden die hier langere tijd verblijven in aanmerking kunnen komen voor vaccinatie?
Volgens de RIVM-richtlijn heeft iedereen die langer dan één maand in Nederland verblijft recht op een vaccin. Voor afstandsgeliefden, maar ook voor personen die om een andere reden (bijvoorbeeld gezondheid of familieomstandigheden) langer dan een maand in Nederland verblijven geldt dus dat zij in aanmerking komen voor een vaccin. Omdat zij niet in het BRP bij een gemeente staan ingeschreven, kunnen deze mensen vooralsnog echter geen uitnodigingsbrief ontvangen. Samen met het RIVM, de GGD’en en het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt hard gewerkt aan de uitvoering en communicatie van de mogelijkheid tot vaccinatie voor deze groep, waarbij het Register Niet-Ingezetene (RNI) zo veel als mogelijk benut zal worden. Zodra hier meer over bekend is, wordt hierover via de website van de rijksoverheid, ambassades en relevante instanties gecommuniceerd.
Voor de groep mensen die hier momenteel langer verblijft en een Nederlands paspoort en BSN heeft (bijvoorbeeld geëmigreerde Nederlanders), geldt dat zij zich ook zonder uitnodiging voor vaccinatie kunnen melden met hun DigiD, zodra hun leeftijdscohort aan de beurt is.
Zijn er andere groepen dan de hierboven genoemden die wel langere tijd in Nederland verblijven maar niet binnen het vaccinatieprogramma vallen? Zo ja, welke groepen zijn dit en bent u van plan vaccinatie voor deze mensen te bevorderen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Schiermonnikoog vreest een blijvend litteken van de windstroomleiding’. |
|
Joris Thijssen (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schiermonnikoog vreest een blijvend litteken van de windstroomleiding»?1
Ja.
Vindt u ook dat het unieke Waddengebied als UNESCO Werelderfgoed zo veel mogelijk beschermd moet worden en economische belangen hieraan ongeschikt zijn?
Het Waddengebied is een uniek natuurgebied, niet alleen voor Nederland maar ook wereldwijd daarom heeft de Waddenzee ook de bijzonder status van UNESCO natuurlijk Werelderfgoed. In 2009 heeft UNESCO de Waddenzee als natuurlijk Werelderfgoed aangewezen zodat de bescherming van het gebied geborgd is. Het beleid voor de Waddenzee en het Waddengebied is opgenomen in de Agenda voor het Waddengebied 2050. De Waddenzee is beschermd via het ruimtelijk instrumentarium (Wet ruimtelijke ordening / Structuurvisie Waddenzee /Barro), het Natura2000-instrumentarium (Wet natuurbescherming / Natura 2000 beheerplannen) en onder andere de Mijnbouwwet. Ook de Waddeneilanden en de natuurgebieden in de Noordzeekustzone kennen een vergelijkbare bescherming. Om die reden is een zorgvuldige omgang met de waarden in dit gebied altijd een uitgangspunt, zoals »mijn ambtsvoorganger in zijn brief van 9 april jl. ook (Kamerstuk 35 092, nr. 26)2 aan u heeft gemeld. De uiteindelijke afweging of een activiteit in dit gebied plaats kan vinden is altijd een integrale waarbij binnen de hoofddoelstelling voor de Waddenzee ook andere belangen als de klimaatdoelstellingen, economische waarden zoals de landbouw en de werkgelegenheid in het noorden een rol spelen. Hier zit ook het dilemma zoals door mijn voorganger beschreven in zijn brief van 18 mei (Kamerstuk 35 092, nr. 27)3. Deze verbinding zorgt ervoor dat 700MW van windpark Ten noorden van de Waddeneilanden aan land wordt gebracht. Hiermee geven we invulling aan de doelstellingen voor 2030 in de Klimaatwet en het Klimaatakkoord. Deze verbinding doorkruist echter ook een waardevol en kwetsbaar natuurgebied; het UNESCO Werelderfgoed de Waddenzee. In lijn met de Agenda voor het Waddengebied 2050 zoeken we in samenwerking met de regio naar de balans in doelen, lokaal en nationaal, nu en in de toekomst.
Waarom is uw voorkeursalternatief een kabel dwars door Schiermonnikoog in plaats van het milieuvriendelijkere alternatief van een kabel ten oosten van Schiermonnikoog? Zijn er onoverkomelijke obstakels om voor het laatstgenoemde alternatief te kiezen?
In het onderzoek naar het tracé voor windpark Ten noorden van de Waddeneilanden zijn er in een periode van twee jaar in een intensief traject met de omgevingspartijen en de regionale overheden negen tracés onderzocht. Hierbij is er gekeken naar de aspecten omgeving, techniek, kosten, milieu en toekomstvastheid. Op basis van de milieueffectrapportage zijn er drie tracés afgevallen vanwege de verwachte te grote effecten op natuur en milieu en daardoor verwachte onvergunbaarheid. Vanuit de regionale overheden bestaat de sterke wens om het tracé aan te landen in de Eemshaven, gelet op de ambitie voor een duurzame industrie en toekomstige werkgelegenheid. Naar de Eemshaven bleven twee alternatieven over: een westelijk en een oostelijk tracé.
Het tracé Eemshaven oost heeft de voorkeur van vele partijen. Er liggen echter al meerdere kabels en leidingen op dit tracé. Hierdoor is er nog maar heel weinig ruimte. Dit zorgt voor technische complexiteit en er zijn twijfels over tijdige toestemming vanuit Duitsland. De verwachting is dat er nog maximaal één verbinding via het oost tracé aangesloten kan worden en dat de aanleg hiervan technische, milieu en financiële risico's met zich meebrengt. Om de klimaatdoelstellingen te halen zijn er ook op de korte termijn al meer windparken nodig. Uw Kamer heef in de motie Boucke cs mei (Kamerstuk 35 668, nr. 21)4. verzocht om 10 GW extra windstroom te laten aanlanden voor 2030. Mogelijk landt een deel van deze extra opgave aan in de Eemshaven, passend bij de verduurzamingsambities van Noord Nederland. Deze nieuwe windparken zullen groter zijn én verder van de kust liggen. Daarom gebruiken deze windparken gelijkstroom in plaats van wisselstroom. Gelijkstroomkabels hebben als voordeel dat ze een kleiner ruimtebeslag hebben wat ze kansrijker maakt voor een tracé met weinig ruimte, zoals het oost tracé. Daarnaast zijn deze kabels, door het grotere vermogen, zwaarder waardoor deze met zwaarder materieel moeten worden aangelegd. Daarom is voor de minder belastende 700 MW verbinding (het Windpark ten noorden van de Waddeneilanden) in eerste instantie gekozen voor het west tracé en om de mogelijkheid om het oosttracé te benutten voor de meer belastende toekomstige verbinding(en) van 2 GW te behouden. Dit wordt de komende maanden conform de brief van 18 mei (Kamerstuk 35 092, nr. 27)5 verder onderzocht.
In het kader van de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030 (VAWOZ 2030) wordt er onderzocht welke verbindingen er de komende periode door het Waddengebied nodig gaan zijn en welke mogelijkheden er hier nog voor zijn. Gelijktijdig wordt het voorkeursalternatief voor NOZ TNW (Net op Zee Ten noorden van de Waddeneilanden) verder uitgewerkt zodat we beter inzicht hebben op het exacte tracé, de aanlegtechnieken en de impact van dit tracé. In het najaar wordt bezien of de resultaten van deze onderzoeken consequenties hebben voor het gekozen voorkeursalternatief. Beide onderzoeken worden uitgevoerd in afstemming met en met betrokkenheid van de regionale partners, het Omgevingsberaad Waddengebied (Omgevingsberaad), de Beheerautoriteit Waddenzee en de beheerders. In de tussentijd zet ik geen onomkeerbare stappen.
Wat zijn de ecologische risico’s van het aanleggen van elektriciteitskabels onder Schiermonnikoog? Kunt u onherstelbare schade aan de Schiermonnikoogse natuur uitsluiten?
Om tot het voorkeursalternatief te komen, is er een eerste fase milieueffectrapportage opgesteld.
In het natuuronderzoek wordt geconcludeerd dat alle tracés in de Waddenzee effect hebben op beschermde soorten en habitattypen.
Uit dit onderzoek bleek dat er – met waar nodig toepassing van mitigerende maatregelen – geen significante negatieve effecten van het westelijke tracé op de natuur worden verwacht. Andere tracés zijn juist vanwege te grote verwachte effecten op de natuur in deze fase wel afgevallen. Nu het voorkeursalternatief er ligt wordt het westtracé verder geoptimaliseerd en meer in detail onderzocht in een tweede fase milieueffectrapportage. Het uitgangspunt is altijd om een tracé met minimale natuurimpact uit te voeren en om permanente en langdurige impact te vermijden. Door middel van de milieuonderzoeken en met omgevingspartijen, wordt een tracé zo uitgewerkt dat permanente effecten worden vermeden, bijvoorbeeld door een tracé in minder dynamische gebieden te leggen. Wanneer dit niet kan, wordt bekeken hoe de effecten verkleind kunnen worden (mitigeren). Bijvoorbeeld door andere aanlegtechnieken te gebruiken. Dit wordt getoetst in de Passende Beoordeling, uit de Passende Beoordeling blijkt of er na mitigerende maatregelen nog sprake is van significante negatieve effecten.
Zijn er variaties mogelijk qua ecologische schade indien er wordt gekozen om de kabels onder Schiermonnikoog aan te leggen? Zo ja, bent u dan voornemens om de minst schadelijke optie te kiezen?
Ja, op dit moment wordt het tracé verder geoptimaliseerd en onderzocht. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de exacte route en de aanlegtechnieken, zowel bij Schiermonnikoog als op de rest van de route. Bij verschillende aanlegtechnieken kan er gedacht worden aan een horizontaal gestuurde boring onder het eiland of door gebruik te maken van een wadtrencher. Een wadtrencher is een apparaat op rupsbanden en heeft een druk op de bodem die vergelijkbaar is met de laars van een wadloper en maakt een sleuf voor de kabel van ongeveer 50 centimeter. Tussen deze routes en technieken zit ook verschil in ecologische impact, het kiezen van de minst schadelijke optie is hierbij het uitgangspunt.
Welke afspraken zijn hierover gemaakt met de noordelijke regionale overheden?
De regionale overheden hebben in hun regioadvies de sterke wens uitgesproken aan te sluiten in de Eemshaven. Hierbij heeft de oostelijke route de voorkeur maar wordt ook door de regiobestuurders Eemshaven west als een alternatief gezien omdat ook zij de moeilijkheden bij het oost tracé zien. Ik ben me zeker bewust van de gevoeligheid van het gebied. Daarom heb ik in mijn brief van 9 april jl. (Kamerstuk 35 092, nr. 26)6 aan u ook aangegeven dat ik samen met de regionale overheden werk aan een programma dat bovenop de wettelijke compensatiemaatregelen (natuurherstel) en vergoeding van (plan)schade komt en dient bij te dragen aan een versterking van de natuur in UNESCO Werelderfgoed Waddenzee, versterking van de Europees beschermde natuurwaarden en het borgen van de agrarische waarden. Dit sluit aan bij de gestelde randvoorwaarden van de regionale overheden aan de keuze voor Eemshaven west.
Wordt met de aanleg van kabels onder Schiermonnikoog de kans vergroot op de aanleg van nog meer kabels onder Schiermonnikoog in de toekomst? Zo ja, wat betekent dit voor de plaatselijke natuur en wordt dit meegenomen in de overweging?
De impact op de natuur is, zeker in het Waddengebied, een van de belangrijkste aspecten in de overweging. Zo ook in de keuze om dit windpark via deze route aan land te brengen. Hierdoor wordt de mogelijkheid om bij het volgende aan te leggen windparken en aanlanding van kabels daarvoor, de oostelijke route open gehouden. Hiermee wordt de kans verkleind dat de volgende kabel ook onder Schiermonnikoog gaat. Komend half jaar wordt er verder in detail onderzocht in welke gebieden er nog voor 2030 extra windparken gerealiseerd moeten gaan worden, welke aanlandingen daarvoor nodig zijn en welke tracés mogelijk zijn. Ik verwacht u in het najaar hiervan de resultaten te kunnen melden, ook over de eventuele consequenties voor het voorkeursalternatief van dit project.
Hoe verhoudt de ecologische schade van de aanleg van kabels onder Schiermonnikoog zich tot de ecologische schade door gasboringen? Bent u bereid ecologische schade wegens stroomkabels te compenseren door minder (schuine) boringen in de Waddenzee toe te laten?
Gaswinning onder de Waddenzee wordt alleen toegestaan indien dit veilig kan en er geen schade optreedt aan de natuur. Hierbij wordt extra zorgvuldigheid in acht genomen door toepassing van het «hand aan de kraan»-principe. Dit houdt in dat vooraf een conservatieve inschatting wordt gemaakt van de verwachte effecten van voorgenomen mijnbouwactiviteiten. Deze effecten en vervolgens de natuurwaarden worden nauwlettend gemonitord in relatie tot de zeespiegelstijging, de sedimentatie (natuurlijk herstelvermogen) en de bodemdaling door gas- en zoutwinning, zodat activiteiten – waar nodig – kunnen worden aangepast of stopgezet om negatieve gevolgen voor de natuur te voorkomen. Uit de evaluatie van het «hand aan de kraan»-principe7is gebleken dat er tot op heden geen sprake is geweest van een situatie waarin bijsturing nodig is geweest en dat het «hand aan de kraan»-principe voor wat betreft de gaswinning heeft gewerkt als beoogd. Compensatie van eventuele ecologische schade door vermindering van het aantal gasboringen is derhalve niet aan de orde.
Het bericht dat illegale schoonmaakmiddelen gebruikt worden in de luchtvaartindustrie |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Waarom worden er illegale stoffen gebruikt bij de schoonmaak van vliegtuigen wanneer er veilige en goedgekeurde alternatieven zijn?1
De nationale operational directive2 vereist volledige desinfectie van luchtvaartuigen. Deze eis is bindend. Dat vereist het gebruik van desinfectiemiddelen.
Desinfectiemiddelen mogen alleen worden gebruikt nadat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) de middelen heeft toegelaten tot de Nederlandse markt. Daarnaast moet een door de luchtvaartmaatschappijen gebruikt desinfectiemiddel voor oppervlakten gecheckt worden tegen de documentatie van vliegtuigfabrikanten. Dat laatste is belangrijk om de luchtwaardigheid van het vliegtuig te borgen. Voorkomen moet worden dat er middelen worden gebruikt die het vliegtuigmateriaal zelf aantasten. Uit de documentatie van vliegtuigfabrikanten kwam naar voren dat geen van de in Nederland toegelaten middelen gebruikt kunnen worden voor desinfectie van oppervlakken in luchtvaartuigen tegen Covid-19. Daarom heb ik in augustus 2020 vrijstelling3 verleend voor het gebruik van drie middelen om toch de desinfectie van luchtvaartuigen mogelijk te maken, zoals ook aan uw Kamer meegedeeld (Kamerstuk 27 858, nr. 519). Deze vrijstelling liep af in februari 2021. In februari 2021 heb ik wederom een vrijstelling4 verleend.
Het gebruik van de werkzame stoffen in de vrijgestelde middelen is in Europa toegestaan. Het betreffen hier goedgekeurde stoffen of stoffen die nog in beoordeling zijn. Als een werkzame stof nog in beoordeling is, mogen lidstaten biociden op basis van deze werkzame stoffen toelaten tot hun markt onder hun eigen nationale wetgeving. Voor Nederland betreft dat de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Voor beide vrijstellingen heeft het Ctgb een advies gegeven en voorwaarden gesteld om te borgen dat het gebruik van de middelen veilig is voor de toepassers, passagiers en het milieu. De voorwaarden van het Ctgb, inclusief instructies over de wijze van desinfecteren, zijn opgenomen in de vrijstellingsbesluiten zodat deze moeten worden nageleefd en de handhavende instanties hierop kunnen toezien.
Op welk bewijs is deze keuze dat er met gevaarlijke stoffen gewerkt zou moeten worden gebaseerd? Wat is uw oordeel? Welk bewijs is er waaruit blijkt dat de veilige en goedgekeurde stoffen niet geschikt zouden zijn?
Zoals in het vorige antwoord is toegelicht, kunnen geen van de toegelaten middelen worden gebruikt voor desinfectie van oppervlakten in luchtvaartuigen.
Daarom hebben toelatinghouders voor drie desinfectiemiddelen een verzoek tot vrijstelling ingediend. Het Ctgb heeft deze middelen op geschiktheid en effecten beoordeeld en vervolgens positief geadviseerd over het gebruik. Vliegtuigmaatschappijen en vliegtuigfabrikanten hebben evenmin bezwaar tegen dat gebruik, gelet op de eerdergenoemde documentatie.
Overigens betreft het geen desinfectiemiddelen met onbekende werkzame stoffen. Het Ctgb heeft al eerder middelen met die stoffen toegelaten tot de Nederlandse markt, hoewel voor gebruik in andere sectoren dan de luchtvaart.
Zijn de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport akkoord gegaan met het besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om een ontheffing te verlenen voor het gebruik van deze gevaarlijke stoffen? Is dit vooraf afgestemd? Zo nee, waarom niet?
Een besluit tot vrijstelling voor een biocide behoeft in beginsel geen goedkeuring van de Minister van VWS of SZW. Een vrijstelling voor een biocide wordt verleend, handelend in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dat is opgenomen in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Ik ben bevoegd een vrijstelling te verlenen indien hiervoor een noodzaak wordt vastgesteld. Voor de noodzaak van desinfectie in vliegtuigen is advies gevraagd van het RIVM. Daarnaast is ook de verplichting tot desinfecteren meegewogen in het kader van de nationale operational directive, het internationale karakter van de luchtvaart en de desinfectieverplichtingen die andere landen kunnen opleggen. Het arbo en milieuaspect is geborgd door het opvragen van een advies van het Ctgb. Indien het Ctgb op één of meerdere van die aspecten negatief zou hebben geadviseerd, dan zou ik voorafgaande aan het besluit over vrijstelling vanzelfsprekend mijn collega van VWS of SZW hebben geraadpleegd. Van een dergelijk negatief advies was echter geen sprake.
Bent u ervan op de hoogte dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) van mening is dat «huishoudelijk reinigen conform de standaardwerkwijze» ook adequaat is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom maakt u dan toch het gebruik van verboden en gevaarlijke stoffen mogelijk?
Voor desinfectie in vliegtuigen zoals geadviseerd door EASA, het Europese agentschap voor de luchtvaartveiligheid, is advies gevraagd van het RIVM5. Het RIVM adviseert het huishoudelijk reinigen (schoonmaken) conform de standaardwerkwijze. Speciale maatregelen zijn niet noodzakelijk. Desinfectie van de hele cabine is onnodig; het RIVM adviseert in passagiersvliegtuigen:
Voor Nederland is de strekking van de EASA Safety Directive6 leidend geweest. Net als veel andere landen heeft Nederland met het omzetten van de EASA Safety Directive naar een nationale operational directive, de inhoud ervan bindend gemaakt en daarbij de keuze gemaakt om aan te sluiten bij ons omringende landen. De nationale operational directive verplicht luchtvaartmaatschappijen tot het reinigen en volledig desinfecteren van hun luchtvaartuigen in het kader van Covid-19. Desinfectie dient plaats te vinden na elke vlucht die langer duurt dan zes uur en ten minste éénmaal per 24 uur als geen passagiers en vracht meer aan boord zijn. Deze eis is aanvullend op het advies van het RIVM.
Welke geschikte en veilige alternatieven zijn u bekend? Gaat u het gebruik van deze middelen verplicht stellen en de ontheffing voor het gebruik van de schadelijke middelen intrekken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ga de vrijstelling niet intrekken. Het Ctgb heeft immers geadviseerd dat het gebruik van de vrijgestelde desinfectiemiddelen geschikt is en veilig.
Een vrijstelling is een tijdelijke oplossing voor een noodsituatie, ter overbrugging naar een structurele oplossing. Daarom heb ik bij de vrijstelling van februari 2021 alleen desinfectiemiddelen vrijgesteld waarvoor aantoonbaar initiatief is ondernomen om de middelen binnen afzienbare termijn toe te laten voor gebruik tegen virussen in luchtvaartuigen én die voldoen aan de eisen betreffende de luchtwaardigheid.
Klopt het dat schoonmakers nu dus moeten werken met middelen en stoffen die niet door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) adequaat zijn beoordeeld?
Nee, dit klopt niet. Voor de vrijstellingsbesluiten heb ik een Ctgb-advies ontvangen en hun voorgestelde voorschriften integraal overgenomen in het vrijstellingsbesluit. Het Ctgb heeft desgevraagd bevestigd dat zijn beoordeling adequaat is en dat er geen aanleiding is om het advies te wijzigen.
Bent u zelf bereid om dag in dag uit met deze al decennia verboden, potentieel ongezonde, irriterende of kankerverwekkende stoffen te werken?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven gaat het hier niet om verboden stoffen. Voorts is conform de Arbowet- en regelgeving de werkgever verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat werknemers geen risico lopen op gezondheidsschade. De werkgever moet er daarbij indien mogelijk voor zorgen dat zo min mogelijk schadelijke stoffen gebruikt worden. Daarnaast is de werkgever verantwoordelijk voor het maken van een adequate Risico-Inventarisatie & Evaluatie en om maatregelen te treffen om de blootstelling aan die stoffen te beheersen en de werknemers adequaat te beschermen. Bij blootstelling aan bijvoorbeeld kankerverwekkende stoffen gelden extra eisen om de werknemer te beschermen. Daarnaast is in deze specifieke situatie de vrijstelling voor drie middelen afgegeven inclusief voorschriften.
Als de werkgever deze wet- en regelgeving en bijbehorende maatregelen opvolgt is de veiligheid en gezondheid van de werknemer geborgd.
Gaat u de inspectie extra laten controleren of werkgevers hier wel zorg dragen voor veilige en gezonde werkomstandigheden? Zo ja, op welke termijn en kunt u de Kamer informeren over de resultaten? Zo nee, waarom niet?
Het is primair aan de werkgever om zorg te dragen voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden bij het toepassen van deze (tijdelijk) vrijgestelde middelen. De Inspectie SZW ziet hierop toe met haar risicogestuurde toezichtsprogramma’s. Inspectie SZW informeert uw Kamer regelmatig over het uitgevoerde toezicht en over behaalde effecten.
Het bericht ‘Arbeidsmigrant krijgt belastingkorting die Nederlander niet krijgt’. |
|
Folkert Idsinga (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsmigrant krijgt belastingkorting die Nederlander niet krijgt»?1
Ja, ik ben met dit bericht bekend. Ik heb uw Kamer, mede naar aanleiding van dat bericht, in mijn brief van 3 mei jl.2 geïnformeerd over de bijzonderheid die zich in sommige situaties bij buitenlandse belastingplichtigen kan voordoen bij de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK).
Wat is het totale bedrag per jaar dat arbeidsmigranten sinds in de invoering van de Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) in 2015, tot op heden hebben geclaimd? In hoeverre zijn deze claims toegewezen? Welk bedrag verwacht u dat zij op korte termijn nog zullen claimen?
Het bedrag dat buitenlandse belastingplichtigen, die woonachtig zijn in de landenkring, vanaf het jaar 2015 hebben geclaimd in de aangifte inkomstenbelasting is te vinden in onderstaande tabel. De IACK wordt in 98% van deze gevallen ook toegekend. Door de uitzondering in de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) op het fiscaal partnerbegrip krijgen buitenlandse belastingplichtigen3 de IACK automatisch toegekend als zij aangeven een kind onder de 12 jaar te hebben die voor minimaal zes maanden staat ingeschreven op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige.
Voor de belastingjaren 2019 en 2020 is een deel van de aangiften inkomstenbelasting nog niet binnen. Voor deze jaren is een inschatting gemaakt van de te verwachten claims op basis van het bedrag uit 2018 en het budgettaire beslag van de IACK. In 2019 is het budgettaire beslag van de IACK gedaald, door de afschaffing van het basisbedrag in de IACK.
In aangifte geclaimde IACK buitenlandse belastingplichtigen in landenkring
27
34
39
42
37
12
Verwachte nog te claimen IACK buitenlandse belastingplichtigen in landenkring1
0
0
0
0
1
26
In de tabel is geen rekening gehouden met het mogelijke effect dat buitenlandse belastingplichtigen alsnog een aangifte inkomstenbelasting gaan indienen over voorgaande jaren.
Welk deel van de onder vraag 2 bedoelde bedragen zouden Nederlandse gezinnen in dezelfde situatie in ieder geval niet hebben kunnen claimen?
De IACK is bedoeld voor ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren. Gelet hierop, is aan de toepassing van de IACK ook de voorwaarde verbonden dat de belastingplichtige geen fiscale partner heeft of de minstverdienende fiscale partner is. Als een binnenlandse belastingplichtige niet voldoet aan deze voorwaarde, bestaat geen recht op IACK. Een groep buitenlandse belastingplichtigen kan in gelijke feitelijke gezinsomstandigheden wel recht hebben op de IACK. Dit is een onbedoeld effect van wetgeving. Onderstaande tabel toont een schatting van het bedrag aan IACK dat deze groep in de aanslag inkomstenbelasting heeft kunnen verzilveren. Het is niet bekend om hoeveel gevallen het precies gaat. Van een deel van de buitenlandse belastingplichtigen is namelijk niet bekend of zij een partner hebben en wat het inkomen is van de partner. Gegevens over het al dan niet hebben van een partner zijn wel bekend voor een deel van de groep kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen (KBB)4. Aan de hand van deze gegevens, alsmede verwachte overeenkomsten en verschillen tussen deze groep en de groep niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen, is voor de jaren 2015–2018 een inschatting gemaakt van het totale aantal buitenlandse belastingplichtigen die onbedoeld de IACK hebben kunnen verzilveren. Voor de jaren 2019 en 2020 is vervolgens een raming gemaakt op basis van gegevens over het jaar 2018.
Verzilverde IACK door meestverdieners in landenkring
8
9
12
15
13
13
Kunt u toelichten op welke basis arbeidsmigranten meer kunnen claimen aan IACK dan Nederlandse gezinnen in dezelfde situatie?
Door de uitzondering in de Wet IB 2001 op het fiscaal partnerbegrip krijgen buitenlandse belastingplichtigen de IACK automatisch toegekend als zij aangeven een kind onder de 12 jaar te hebben die voor minimaal zes maanden staat ingeschreven op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige.5 Terwijl binnenlandse belastingplichtige met gelijke feitelijke gezinsomstandigheden de IACK mogelijk niet toegekend krijgen. Ik zal dit hieronder toelichten.
Voor de toepassing van de Wet IB 2001 en dus ook voor de IACK worden onder meer echtgenoten, geregistreerde partners en belastingplichtigen die op hetzelfde adres staan ingeschreven als een minderjarig kind aangemerkt als fiscaal partners. Voor buitenlandse belastingplichtigen geldt echter een uitzondering op dit fiscale partnerbegrip. Een persoon die geen inwoner is van Nederland en geen KBB is, kan niet aangemerkt worden als fiscaal partner. Daardoor wordt ook als een buitenlandse belastingplichtige bijvoorbeeld gehuwd is, de huwelijkse partner niet aangemerkt als fiscaal partner. De buitenlandse belastingplichtige die gehuwd is wordt dan fiscaal behandeld als alleenstaande. Deze uitzondering voor buitenlandse belastingplichtigen in de Wet IB 2001 op het fiscaal partnerbegrip is onder andere gemaakt omdat het ongewenst wordt geacht dat buitenlandse belastingplichtigen die niet kwalificeren als KBB, gebruik kunnen maken van de vrije toerekening van bepaalde inkomsten en uitgaven. Fiscale partners kunnen deze inkomsten en uitgaven zodanig verdelen dat zij samen in Nederland zo min mogelijk belasting betalen. Buitenlandse belastingplichtigen hebben dit voordeel in beginsel niet. Ze kunnen namelijk uitsluitend aangemerkt worden als fiscaal partners als ze allebei voldoen aan de voorwaarden van de KBB-regeling. Door de uitzondering op het fiscaal partnerschap voor buitenlandse belastingplichtigen kan het bij de toepassing van de IACK echter voorkomen dat een buitenlandse belastingplichtige uit de landenkring met Nederlands arbeidsinkomen, die samen met een niet-werkende partner6 en een kind buiten Nederland maar in de landenkring op hetzelfde adres staat ingeschreven, wel de IACK kan effectueren in de aangifte inkomstenbelasting. Dit is een onbedoeld gevolg van de (overigens logische) uitzondering op het fiscaal partnerbegrip en niet in lijn met de geest van de wet. Ik ben voornemens de wetgeving op dit punt aan te passen om deze verschillen weg te nemen.
Deelt u de mening dat de in het nieuwsbericht genoemde maas in de wet volstrekt onacceptabel is en niet uit is te leggen aan de belastingbetaler? Zo ja, hoe en op welke termijn bent u voornemens om het probleem aan te pakken?
Het feit dat buitenlandse belastingplichtigen de IACK krijgen in situaties waarin een binnenlandse belastingplichtige deze niet zou krijgen, is onbedoeld en zoals hiervoor aangegeven niet in lijn met de geest van de wet. Mijn streven is daarom de wetgeving zodanig aan te passen dat voor de toepassing van de IACK de uitwerking voor buitenlandse belastingplichtigen wordt gelijkgesteld met die voor binnenlandse belastingplichtigen. Ik streef ernaar een voorstel hiertoe met Prinsjesdag aan de Kamer aan te bieden.
Bent u voornemens om reeds ingediende of lopende claims aan te houden en/of te herzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Ik ben voornemens de wetgeving zodanig aan te passen dat de uitwerking voor de buitenlandse belastingplichtige en voor de binnenlandse belastingplichtige die gehuwd is met een partner woonachtig in het buitenland, wordt gelijkgesteld met die van de binnenlandse belastingplichtige. Mijn voornemen is om de wetgeving op 1 januari 2022 in werking te laten treden.
Ik zie geen mogelijkheden om reeds ingediende aangiften inkomstenbelasting of (definitieve) aanslagen inkomstenbelasting over de belastingjaren tot 2022 te herzien. Dit is namelijk zeer waarschijnlijk in strijd met het eigendomsgrondrecht van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (artikel 1 EP EVRM). Daarnaast zou de Belastingdienst bij het invoeren van de wetswijziging met terugwerkende kracht worden geconfronteerd met een zware uitvoeringslast. Voor de hiervoor genoemde groep zou dan een herbeoordeling plaats moeten vinden op basis van de nieuwe regels. Dit wordt (mede) veroorzaakt doordat in die groep ook belastingplichtigen zitten die wel overeenkomstig de bedoeling van de wetgeving ook in een puur binnenlandse situatie recht zouden hebben op de IACK. Op basis van een inschatting is het met terugwerkende kracht toepassen van gewijzigde IACK-wetgeving voor de Belastingdienst onuitvoerbaar.
Is de berichtgeving van RTL Nieuws juist dat het Ministerie van Financiën/u door de Belastingdienst in 2015 en 2018 is gewaarschuwd voor een maas in de wet, maar beide keren geen actie is ondernomen? Zo ja, waarom is geen actie ondernomen?
De Belastingdienst heeft het feit dat verschillende uitkomsten mogelijk zijn ten aanzien van buitenlandse belastingplichtigen binnen de landenkring inderdaad al eerder gesignaleerd. Uit nader onderzoek blijkt dat na signalering door de Belastingdienst een voorstel tot wijziging van de wet is uitgewerkt. De opzet toen was om deze wijzigingen mee te nemen in een breder pakket van herzieningen. Punt van aandacht was bijvoorbeeld dat er op het gebied van de heffingskortingen, zeker in grensoverschrijdende gevallen, inmiddels een complex geheel is ontstaan. Ook zijn er nog onzekerheden rond het EU-recht die mogelijk kunnen doorwerken naar het recht op heffingskortingen, waaronder de IACK. De benodigde opvolging heeft toen helaas niet de juiste prioriteit gekregen. Bij de prioritering is destijds in ogenschouw genomen dat belastingplichtigen in een puur binnenlandse situatie, waarin beide partners in Nederland woonachtig zijn, steeds juist en overeenkomstig de bedoeling van de wetgever zijn en worden behandeld.
Hoe is de Kamer destijds hierover geïnformeerd?
Hierover heeft destijds geen berichtgeving naar uw Kamer plaatsgevonden.
Welke gegevens gebruikt de Belastingdienst om vast te stellen of een arbeidsmigrant alleenstaande is?
De Belastingdienst beschikt doorgaans niet over gegevens om te bepalen of een buitenlandse belastingplichtige een partner heeft. Dit blijkt niet sluitend uit gegevens van derden of basisregistraties. Wanneer een buitenlandse belastingplichtige zich in Nederland inschrijft bij de Registratie Niet-ingezetenen (RNI) wordt hiernaar niet gevraagd en dit gegeven is dus niet in de RNI opgenomen. Bij de inhouding van loonheffing door de werkgever is niet relevant of er sprake is van partnerschap. Dit gegeven is daarom evenmin in de registratie van loongegevens opgenomen. In de aangifte inkomstenbelasting moet de belastingplichtige zelf wel partnergegevens invullen en op verzoek van de inspecteur moeten deze worden onderbouwd met bewijsmiddelen. Als de buitenlandse belastingplichtige echter niet kwalificeert als KBB, dan is een partnerrelatie voor de verschuldigde inkomensheffing op basis van de huidige wetgeving niet van belang. Of de partnervraag in dergelijke gevallen juist wordt ingevuld kan gelet op het vorenstaande niet met behulp van contra-informatie worden gecontroleerd. Aangezien dit gegeven op dit moment voor de verschuldigde inkomensheffing niet relevant is, is controle op partnerschap nog niet noodzakelijk.
Klopt het dat arbeidsmigranten met een gezin in het buitenland vaak ook teveel kindgebonden budget krijgen, omdat de Belastingdienst gebruikmaakt van de basisregistratie personen? Is hier sprake van dezelfde problematiek?
Bij de toekenning van de IACK aan buitenlandse belastingplichtigen is sprake van een onbedoeld effect van wetgeving. Door de uitzondering in de Wet IB 2001 op het fiscaal partnerbegrip krijgen (kwalificerende) buitenlandse belastingplichtigen de IACK toegekend ondanks de aanwezigheid van een (niet-kwalificerende) partner in het buitenland, als zij in de aangifte aangeven een kind onder de 12 jaar te hebben die voor minimaal zes maanden op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven. Terwijl binnenlandse belastingplichtigen met gelijke feitelijke gezinsomstandigheden de IACK mogelijk niet krijgen toegekend. Dit onbedoelde effect van wetgeving speelt niet bij het kindgebondenbudget.
Voor het antwoord op de eerste vraag verwijs ik naar de antwoorden op de Kamervragen die gesteld zijn over het kindgebondenbudget.7
Wanneer is het besluit genomen om met spoedwetgeving deze maas in de belastingwetgeving te repareren?
Het besluit om nu op korte termijn wetgeving in te dienen is mede naar aanleiding van de berichtgeving van RTL genomen.
Waarom is nu wel besloten deze maas te repareren, terwijl de signalen in 2015 en 2018 niet zijn opgevolgd?
De Belastingdienst heeft het feit dat verschillende uitkomsten mogelijk zijn ten aanzien van buitenlandse belastingplichtigen binnen de landenkring inderdaad al eerder gesignaleerd. Uit nader onderzoek blijkt dat na signalering door de Belastingdienst een voorstel tot wijziging van de wet is uitgewerkt. De opzet toen was om deze wijzigingen mee te nemen in een breder pakket van herzieningen. Punt van aandacht was bijvoorbeeld dat er op het gebied van de heffingskortingen, zeker in grensoverschrijdende gevallen, inmiddels een complex geheel is ontstaan. Ook zijn er nog onzekerheden rond het EU-recht die mogelijk kunnen doorwerken naar het recht op heffingskortingen, waaronder de IACK. De benodigde opvolging heeft toen helaas niet de juiste prioriteit gekregen. Bij de prioritering is destijds in ogenschouw genomen dat belastingplichtigen in een puur binnenlandse situatie, waarin beide partners in Nederland woonachtig zijn, steeds juist en overeenkomstig de bedoeling van de wetgever zijn en worden behandeld. Het besluit om nu op korte termijn wetgeving in te dienen is mede naar aanleiding van de berichtgeving van RTL genomen.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de reparatiewetgeving zo snel mogelijk in de Kamer ligt en welke maatregelen neemt u om de schade zoveel mogelijk te beperken in de tussentijd?
Ik ben voornemens de wetgeving zodanig aan te passen dat de uitwerking voor de buitenlandse belastingplichtige en voor de binnenlandse belastingplichtige die gehuwd is met een partner woonachtig in het buitenland, wordt gelijkgesteld met die van de binnenlandse belastingplichtige. Mijn voornemen is om de wetgeving op 1 januari 2022 in werking te laten treden.
Ik zie geen mogelijkheden om reeds ingediende aangiften inkomstenbelasting of (definitieve) aanslagen inkomstenbelasting over de belastingjaren tot 2022 te herzien. Dit is namelijk zeer waarschijnlijk in strijd met het eigendomsgrondrecht van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (artikel 1 EP EVRM). Daarnaast zou de Belastingdienst bij het invoeren van de wetswijziging met terugwerkende kracht worden geconfronteerd met een zware uitvoeringslast. Voor de hiervoor genoemde groep zou dan een herbeoordeling plaats moeten vinden op basis van de nieuwe regels. Dit wordt (mede) veroorzaakt doordat in die groep ook belastingplichtigen zitten die wel overeenkomstig de bedoeling van de wetgeving ook in een puur binnenlandse situatie recht zouden hebben op de IACK. Op basis van een inschatting is het met terugwerkende kracht toepassen van gewijzigde IACK-wetgeving voor de Belastingdienst onuitvoerbaar.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Hoe stikstofhandel de BV Brabant opnieuw in gevaar brengt: ‘Er is iets gruwelijk mis’’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoe stikstofhandel de BV Brabant opnieuw in gevaar brengt: «Er is iets gruwelijk mis»»?1
Ja.
Klopt het dat de emissierechten van boerderijen die zijn uitgekocht om natuurgebieden een kans op herstel te geven, door de provincie voor andere doeleinden dan natuurherstel worden ingezet? Klopt het dat deze stikstofruimte per opbod geheel of gedeeltelijk is of wordt verkocht aan andere vervuilers zoals veehouderijen en industrie of wordt gebruikt voor de aanleg van wegen?
De provincie Noord-Brabant heeft mij geïnformeerd dat de boerderijen waarover het in dit artikel gaat, zijn opgekocht vanwege de gronden ten behoeve van de realisatie van het Natuurnetwerk Brabant ter plekke.
De provincie Noord-Brabant heeft aangegeven in één geval stikstofruimte, die zij bij de aankoop van deze boerderijen heeft verkregen, via openbare verkoop te hebben aangeboden aan een private partij. Deze partij had volgens de provincie voor zijn vergunningsaanvraag een gering deel van de bij de provincie beschikbare stikstofruimte nodig. De provincie heeft mij gemeld dat er geen sprake is geweest van verkoop van stikstofruimte per opbod. De openbare verkoop was er volgens de provincie, in het kader van transparantie, op gericht om ook andere partijen alsnog in gelegenheid te stellen zich te melden voor diezelfde stikstofruimte.
Als hiervoor geld is gebruikt dat was bedoeld voor natuurherstel, is dit dan volgens de doelstellingen besteed?
Ik ga niet over de inzet van provinciale middelen; de provincie Noord-Brabant heeft een eigen afweging gemaakt hoe deze middelen in te zetten.
Is het geld dat is verdiend met het per opbod verkopen van de stikstofruimte teruggevloeid naar de budgetten voor natuur? Is hiermee «winst» gemaakt voor de natuur in de vorm van geld of depositieafname?
De provincie Noord-Brabant heeft mij geïnformeerd dat de opbrengst van de verkoop van stikstofruimte van deze casus via de openbare verkoop, terugvloeit naar het natuurbudget ten behoeve van het verder versterken van de natuur in Brabant.
Hoe zou u kwalificeren dat de provincie Noord-Brabant actief de handel in stikstofrechten faciliteert en hierin meedoet, maar zelf geen zicht heeft op de omvang ervan?
De provincie Noord-Brabant heeft een loket ingericht waar saldogevers en saldo-ontvangers bij elkaar gebracht kunnen worden. Dat kan in het kader van extern salderen.
Ik vind het echter niet goed als provincies zelf als handelaren op zo’n platform stikstofruimte gaan aanbieden en inkopen. Dit heb ik de provincie Noord-Brabant ook laten weten.
Extern salderen met ruimte uit bestaande vergunningen is een juridisch geaccepteerde wijze van mitigatie van effecten bij het toestaan van projecten op basis van een passende beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Bij de vergunningverlening wordt door het bevoegd gezag getoetst of aan alle voorwaarden voor extern salderen wordt voldaan.
Hoe groot is het verschil tussen de afname van rechten en emissies op papier en de feitelijke afname van de depositie door de 30%-regel en hoe wordt dit gecontroleerd en gehandhaafd, als de provincie geen zicht heeft op de omvang van de handel?
Bij extern salderen kan alleen extern gesaldeerd worden met de feitelijk gerealiseerde capaciteit van de saldogever; de niet-gerealiseerde capaciteit in de vergunning van de saldogever komt bij het intrekken van de vergunning te vervallen en daarnaast wordt 30% van de depositie van de saldogever afgeroomd. Deze 30% afroming bij extern salderen is landelijk ingevoerd. Hiermee is een marge ingebouwd om feitelijke toenames van stikstofdepositie door opvulling van latente ruimte te voorkomen.
De naleving van vergunningen door bedrijven is standaard onderwerp van toezicht en handhaving door het bevoegd gezag. Sommige provincies hebben dit uitbesteed aan omgevingsdiensten.
Kunt u ingaan op de fraudegevallen die het Statenlid Vreugdenhil in het artikel opnoemt?
Ik kan hier geen uitspraken over doen. Deze beoordeling is aan de provincie Noord-Brabant. Wel kan ik in het algemeen opmerken dat iedere vorm van fraude ongewenst is.
Heeft het Statenlid Vreugdenhil gelijk als hij stelt dat «er wordt gesjoemeld»? Heeft hij gelijk als hij stelt dat dit «precies het tegenovergestelde van de natuur ontzien» is en kunnen de provinciale staten van Noord-Brabant nog wel de controlerende taak uitoefenen?
Ik kan deze uitspraak niet verifiëren. Of provinciale staten hun controlerende taak kunnen uitoefenen, is ter beoordeling aan die provinciale staten.
Leidt de Brabantse praktijk niet tot veel meer onzekerheid en daarmee economische schade, nu natuur en milieuorganisaties wegens gebrek aan vertrouwen in het systeem, systematisch alle transacties aanvechten?
Voor wat betreft de Brabantse praktijk verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Mits voldaan aan alle voorwaarden – en dit wordt getoetst door het bevoegd gezag bij de vergunningverlening – is extern salderen met ruimte uit bestaande vergunningen een juridisch geaccepteerde wijze van mitigatie van effecten bij het toestaan van projecten op basis van een passende beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 29 mei 2019 over het programma aanpak stikstof 2015–2021 ook gewezen op de mogelijkheid van vergunningverlening door toepassing van intern en extern salderen onder verwijzing naar de voorwaarden gesteld in de jurisprudentie die er op dit punt al voor het programma aanpak stikstof 2015–2021 bestond. Inmiddels zijn er verschillende rechterlijke uitspraken geweest over de toepassing van intern en extern salderen waarin deze lijn wordt bevestigd.
Was de belangrijkste kritiek van Raad van State op de PAS niet dat hierbij stikstofruimte werd vergeven anticiperend op het effect van toekomstige maatregelen? Is het niet zo dat de Brabantse gedeputeerde met zijn beleid vooral anticipeert op het effect van toekomstige stikstofmaatregelen en daarmee nog steeds handelt in de geest van het vernietigde PAS?
Los van de vraag wat ik van de handelwijze van de provincie Noord-Brabant vind, zoals verwoord in het antwoord op vraag 5, is bij extern salderen geen sprake van anticiperen op het effect van toekomstige maatregelen. Een bestaande vergunning wordt geheel of gedeeltelijk ingetrokken, alvorens er voor een ander project, waarbij sprake is van stikstofdepositie, een nieuwe vergunning op basis van de Wet natuurbescherming wordt afgegeven.
Kunt u ingaan op de kwalificatie in het artikel van professor Verschuren dat de Brabantse stikstofhandel «onhoudbaar» is?
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van de vragen 2, 5 en 9.
Kunt u ingaan op de kwalificaties in het artikel van de heer Wösten? Is er iets gruwelijk mis?
Ik kan en wil geen uitspraken doen over individuele gevallen.
Klopt het dat de in het artikel genoemde boer Horrevoets, die zijn bedrijf opgaf om «in elk geval nog iets voor de natuur te doen», voor de gek is gehouden?
De uitvoering van de motie Koerhuis over het niet uit huis zetten van weeskinderen |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kunt u een stand van zaken geven over de uitvoering van de motie Koerhuis1 sinds de mondelinge vragen van 13 april 2021?
In het mondelinge vragenuur van 13 april 2021 heb ik aangegeven dat de aanpak van de motie gestoeld is op twee stappen. De eerste stap is het inzichtelijk maken van de omvang en aard van het probleem. Daarin wordt onder andere meegenomen hoe vaak het voorkomt dat volwassen weeskinderen achterblijven in hun ouderlijke huurwoning en hoe partijen daarmee omgaan. De tweede stap is de uitwerking van oplossingen voor het probleem. In deze stap worden oplossingen uitgewerkt die enerzijds voorspelbaar zijn voor partijen en anderzijds voldoende mogelijkheden voor maatwerk bieden. In het hele traject worden experts en professionals betrokken en worden bevindingen getoetst. Op dit moment ben ik in de afrondende fase van dit traject. Zoals eerder aangegeven zal ik uw Kamer voor de zomer over de uitkomsten informeren.
Wat zijn de ondergrens en de bovengrens voor de leeftijd van weeskinderen die u overweegt om erfbelasting uit te stellen en weeskinderen niet uit huis te zetten? Kunt u een toelichting geven op uw overwegingen?
Bij brief van 14 april 2021 (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2335) is uw Kamer door de Staatssecretaris van Financiën geïnformeerd over het voornemen tot wijziging van wet- en regelgeving met als doel een algemene oplossing voor schrijnende situaties, waarin het bieden van langdurig uitstel van betaling voor een erfbelastingschuld zonder het in rekening brengen van invorderingsrente wenselijk is. Momenteel wordt een voorstel tot wijziging van wet- en regelgeving voorbereid. De voorwaarden om aanspraak te kunnen maken van deze bijzondere uitstelfaciliteit zullen in de uitwerking van de wet- en regelgeving worden meegenomen. Uw Kamer wordt hierover nader geïnformeerd bij het aanbieden van deze wet- en regelgeving.
Voor de afbakening van de groep volwassen kinderen van huurders waarvoor een op maatwerk gerichte oplossing nodig is wanneer hun ouders overlijden ga ik uit van een ondergrens van 18 jaar, omdat een minderjarige in beginsel niet bevoegd is tot het sluiten van een huurovereenkomst.
Wat is op dit moment de ondergrens voor de leeftijd van kinderen om alleen in een huis te mogen wonen en een voogd op afstand te mogen hebben?
Een minderjarige is in beginsel niet bevoegd tot het sluiten van een huurovereenkomst. Uitzondering hierop zijn studentenwoningen: hiervoor hanteren verhuurders in sommige gevallen een leeftijdsgrens van 16 jaar. In dergelijke gevallen moet de ouder/voogd medeondertekenen.
Deelt u de mening dat corporaties moeten kunnen worden gedwongen om weeskinderen niet uit huis te zetten?
Het gaat hier om de verdrietige situatie dat een volwassen kind van huurders wees wordt. Ik vind het van groot belang dat wordt voorkomen dat iemand op straat komt te staan wanneer zijn of haar ouders overlijden. Wettelijk geldt een inwonend meerderjarig kind in de regel niet als medehuurder maar als medebewoner. Een medehuurder kan bij het overlijden van een andere huurder het huurcontract overnemen, een medebewoner kan dat in principe als aangetoond kan worden dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Bij een inwonend meerderjarig kind wordt meestal geacht dat hiervan geen sprake is, omdat verwacht wordt dat kinderen op enig moment op zichzelf gaan wonen.
Bij het overlijden van de huurder heeft een medebewoner het recht om nog zes maanden in de woning te blijven wonen, daarna is het aan de verhuurder (of de rechter) om te oordelen wat een passende vervolgstap is. Corporaties hebben bij het beoordelen van die vervolgstap ook te maken met onder andere de toewijzingsregels uit de gemeentelijke huisvestingsverordening, en met vragen over passendheid van een woning. Mijn insteek is dat maatwerk nodig is om per situatie een goede oplossing te vinden. Uitgangspunt is daarbij voor mij dat een weeskind niet op straat komt te staan. Een gedragscode voor verhuurders of een soortgelijk instrument zou hierbij behulpzaam kunnen zijn. Dwang van corporaties acht ik niet voor de hand liggend.
Welke aanknopingspunten ziet u in de Woningwet om corporaties te dwingen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke aanknopingspunten ziet u in een bestaande algemene maatregel van bestuur (AMvB) onder de Woningwet om corporaties te dwingen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke aanknopingspunten ziet u in een nieuwe AMvB onder de Woningwet om corporaties te dwingen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat met oplossingen komen «voor de zomer» erg laat is voor deze kwetsbare doelgroep?
De uitwerking van de motie Koerhuis pak ik zorgvuldig aan. Ik zie geen mogelijkheid om u eerder over mogelijke oplossingsrichtingen te informeren.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Commissiedebat Wonen en Corona 3 juni 201?
Ja.
Het bericht dat de marechaussee de handen vol heeft aan mensensmokkel |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Handen vol aan mensensmokkel: complete pakketreizen naar Nederland»?1
Ja.
Wat is de stand van zaken van uw aanpak aangaande mensensmokkel? Hoe staat het met de uitvoering van de motie Van Ojik/Becker die oproept tot een effectievere bestrijding, kamerstuk 35 300 VI, nr. 48?
In het kader van het vreemdelingentoezicht en Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) worden door de politie en de KMar controles uitgevoerd bij asielzoekerscentra en landsgrenzen om mensensmokkel tegen te gaan.
Ook in Europol verband werkt Nederland al nauw samen met andere lidstaten.
Verder wordt in het kader van de motie onder andere de juridische mogelijkheden met betrekking tot de rechtsmachtstoedeling voor mensensmokkel nader bezien.
Het doel hiervan is dat de Nederlandse opsporingsinstanties – waar mogelijk in samenwerking met andere landen – effectiever de bij mensensmokkel betrokken criminele organisaties kunnen onderzoeken en vervolgen. Daarnaast is een voorstel van het kabinet om de strafmaat voor mensensmokkel te verhogen uitgewerkt, zoals aangekondigd in de brief van 10 september 2020 aan de Kamer.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende onderdelen van deze aanpak, waaronder het strikter controleren van aankomsten bij aanmeldcentra en het opvoeren van controles? Kunt u per onderdeel van de aanpak aangeven wat de resultaten zijn en welke knelpunten worden ervaren?
In het kader van het vreemdelingentoezicht en MTV worden door de Politie en de KMar controles uitgevoerd om bij asielzoekerscentra en landsgrenzen mensensmokkel tegen te gaan. Ook rondom het azc in Ter Apel en de Nederlands- Duitse grens. Bij deze controles zijn zij alert op mogelijke signalen van mensensmokkel en kijken zij ook naar verdachte voertuigen die in de buurt van AZC’s rondrijden. Daarnaast zijn in het kader van het identificatie en registratieproces de politie en KMar bij de intake van de asielaanvraag door de IND alert op signalen van mensensmokkel. Als blijkt dat er mogelijke sprake is van mensensmokkel dan wordt hier nader strafrechtelijk onderzoek naar gedaan
Welke verschillende motieven voor mensensmokkel, bijvoorbeeld asiel, arbeid, illegale prostitutie zijn te onderscheiden? Hoe vaak komen deze voor en hoe hebben deze verschillende groepen zich qua omvang in de afgelopen jaren ontwikkeld?
Mensensmokkel is in hoog tempo een lucratieve activiteit geworden voor goed georganiseerde criminele organisaties die een breed scala aan diensten aanbieden aan migranten die om verschillende redenen naar de EU willen komen. Er zijn verschillende modi operandi voor mensensmokkel en oneigenlijk gebruik van reguliere- of asielprocedures om mensensmokkel te faciliteren. Bij de registratie van de mensensmokkel incidenten door de uitvoeringsorganisaties worden de motieven niet structureel aangegeven.
Heeft de manier waarop asielzoekers worden opgevangen effect op het gebruik van mensensmokkelroutes naar Nederland, bijvoorbeeld met betrekking tot de sobere opvang, de handhaving en toezicht locatie en de aanpak van overlast?
De wijze waarop de opvang asielzoekers is ingericht kan een effect hebben op het gebruik van mensensmokkelroutes naar Nederland. Mensensmokkelorganisaties maken gebruik van verschillende modi operandi om migranten naar Nederland te smokkelen. In dat verband kunnen gesmokkelde migranten nagaan wat de procedures en opvang zijn in een bepaald land. Het is voorgekomen dat de opvang voor asielzoekers wordt gebruikt om migranten tijdelijk te huisvesten in afwachting van de doorsmokkel naar een eventuele eindbestemming in een ander land.
Verschillen asielzoekers die gebruik maken van mensensmokkelroutes van asielzoekers die legale migratieroutes gebruiken om in Nederland te komen, bijvoorbeeld qua herkomstland, inkomen, opleidingsniveau, asielmotief? Kunt u hierop een toelichting geven?
Er zijn aanwijzingen dat asielzoekers die via legale migratieroutes naar Nederland reizen, relatief hoger zijn opgeleid en een beter inkomen hebben dan asielzoekers die via illegale migratieroutes reizen. Uit recent onderzoek is gebleken dat met name Iraanse asielzoekers op basis van een kort verblijf visum naar Nederland reizen. Deze modus operandi ziet de IND ook bij een beperkt aantal andere nationaliteiten.
Bent u het eens dat een van de pijlers in de aanpak mensensmokkel moet zijn dat, zeker evident kansarme asielzoekers die gebruik willen maken van smokkelroutes, moeten weten dat ze geen of weinig kans op asiel maken? Deelt u voorts de mening hen überhaupt te ontmoedigen de gevaarlijke reis te ondernemen om naar Nederland te komen? Welke interventies zijn hierbij tot nu toe bewezen effectief?
Bewustwording kan ervoor zorgen dat migranten afzien van de gevaarlijke reis naar Europa, doordat men beter geïnformeerd is over de risico’s van irreguliere migratie, alternatieven in eigen land en de realiteit in het land van bestemming.
Uit onderzoek kunnen we lessen trekken over de effectiviteit van deze interventies. Het is cruciaal dat migranten de bron van informatie vertrouwen. Boodschappen moeten aansluiten bij de werkelijkheid van de migrant, die per herkomstland of zelfs per regio verschilt. De effectiviteit van campagnes moet ook bezien worden in samenhang met andere onderdelen van het migratiebeleid. Boodschappen over risico’s hebben bijvoorbeeld meer effect als ze worden gecombineerd met alternatieven voor migratie. Daarom wordt in de bewustwordingscampagnes ook een verband gelegd met het Nederlandse beleid om de grondoorzaken van migratie aan te pakken, dat bijv. jeugdwerkloosheid tegengaat. Ook worden mensen gewezen op de kansen die in eigen land bestaan.
Bent u het eens dat mensensmokkel hard bestraft moet worden? Hoe staat het met de uitwerking van de aanscherping van de strafmaat voor mensensmokkel zoals aangekondigd in de Kamerbrief naar aanleiding van de brand op Lesbos (Kamerstuk 19 637, nr. 2652)?
Ik deel uw standpunt dat mensensmokkel passend moet kunnen worden bestraft. Met het oog daarop is een wetsvoorstel uitgewerkt, waarin de strafmaat voor mensensmokkel wordt verhoogd. Hiermee wil het kabinet het mogelijk maken om een verder aangescherpt strafvorderingsbeleid te voeren en hogere straffen op te leggen. Het streven is om het wetsvoorstel in juni voor advies aan de Raad van State voor te leggen.
Welke mogelijkheden ziet u om de aanpak mensensmokkel komende tijd te intensiveren?
Voor intensivering van de aanpak mensensmokkel wordt in samenspraak met het OM, de KMar en politie de juridische mogelijkheden met betrekking tot de extraterritoriale rechtsmacht voor mensensmokkel nader bezien. In dit verband wordt verkend of uitbreiding van de rechtsmacht tot bijvoorbeeld op EU-grondgebied begane mensensmokkel door personen met niet-Nederlandse nationaliteit, die zich na het plegen van het delict naar Nederland hebben begeven, mogelijk en wenselijk is. Doel is dat de Nederlandse opsporingsinstanties – waar mogelijk in samenwerking met andere landen – effectiever de bij mensensmokkel betrokken criminele organisaties kunnen onderzoeken en vervolgen. Verder worden in EU verband ook de nodige maatregelen genomen onder andere in het Europol European Multidisciplinary Platform Against Crime Threat (EMPACT)-project illegale immigratie. Binnen dit Europol project worden verschillende operationele acties door de lidstaten uitgevoerd om mensensmokkel aan te pakken. Daarnaast is het de verwachting dat er in het herziene EU-actieplan mensensmokkel ook nieuwe maatregelen zullen worden voorgesteld om mensensmokkel tegen te gaan. Het streven van de Commissie is om dit actieplan medio 2021 met de lidstaten te delen.
Bent u bereid komende tijd in de voorlichting richting vluchtelingen, zowel binnen als buiten Nederland, extra aandacht te schenken aan het gevaar van mensensmokkel en de beperkte kans op een verblijfvergunning voor asielzoekers uit diverse herkomstlanden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in vraag 7 benoemd, neemt bewustwording creëren, naast andere preventiemaatregelen, een belangrijke plaats in bij de bestrijding van mensensmokkel. Er wordt voor een goed evenwicht gekozen tussen mogelijkheden in eigen land, daadwerkelijke risico’s langs de migratieroute en het schetsen van een realistisch beeld van de situatie in Europa. Als het echter gaat om vluchtelingen, kunnen zij in aanmerking komen voor hervestigingsmogelijkheden, waaronder ook in beperkte mate naar Nederland.
Het bericht ‘Brief van provincie naar minister: hoe moet het verder met de ontwikkeling van het Wierdense Veld’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Brief van provincie naar Minister»1?
Ja.
Kent u deze brief van de provincie? Zo ja, wat is uw reactie en bent u bereid een afschrift van uw reactie met de Kamer te delen?
Ja, mijn reactie wordt gelijktijdig met deze beantwoording gedeeld met de Kamer.
Deelt u de mening dat herstel van het hoogveen in het Wierdense Veld op gespannen voet staat met de drinkwaterwinning en de agrarische activiteiten in dit gebied?
De agrarische activiteiten kunnen niet overal in de directe omgeving van het gebied op dezelfde wijze doorgang vinden bij de voorgenomen vernatting in en rondom het gebied ten behoeve van herstel van het hoogveen. In 2018 is onder trekkerschap van LTO Noord een gebiedsproces gestart met Landschap Overijssel, Vitens, het Waterschap Vechtstromen en de gemeenten Wierden en Hellendoorn om het maatregelpakket voor de instandhoudingsdoelen, zoals vastgesteld in de PAS-gebiedsanalyse (2017), uit te werken in een concreet inrichtingsplan. Uit dit uitwerkingsproces kwam in 2019 naar voren dat het mogelijk was herstellend en actief hoogveen te behouden in combinatie met het handhaven van de drinkwaterproductie op het niveau van de vergunde capaciteit. Hiervoor bleken echter wel meer maatregelen nodig dan eerder voorzien, met een grotere impact op de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouwbedrijven rond het gebied dan eerder voorzien. Vanwege deze grotere impact op de landbouw dan eerder voorzien en de mogelijke impact op de drinkwaterwinning heeft de provincie in 2019 het gebiedsproces stilgelegd om te verkennen of het mogelijk is om de doelen en opgave voor drinkwaterwinning en/of voor hoogveenherstel naar beneden bij te stellen. De provincie concludeert dat er geen mogelijkheden zijn om de drinkwaterproductie te verminderen. En de provincie constateert terecht – mede op grond van de Doorlichting Natura 2000 (Kamerstuk 32 670, nr. 200) en het gesprek met de Eurocommissaris (Kamerstuk 33 576, V) – dat het nodig is in te zetten op het behouden van de hoogveenwaarden in het gebied. De provincie schetst in haar brief de contouren van een oplossingsrichting binnen die kaders, waarmee zij het gebiedsproces wil hervatten.
Wat is uit het onderzoek van de provincie gekomen waardoor nu wel geconcludeerd kan worden dat het herstel van het hoogveen mogelijk is naast de andere gebruiksdoelen van het Wierdense Veld?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de kosten voor herstel van het hoogveen worden geraamd op € 19,5 miljoen en dat daarbovenop € 20 miljoen komt voor natuurgerichte werkzaamheden?
De provincie Overijssel heeft een indicatieve raming gemaakt van de totale kosten van de investeringen om het hoogveen te behouden. Deze bedraagt naar de huidige inzichten circa € 39,5 miljoen. Deze indicatieve raming is gebaseerd op het maatregelpakket uit de in 2017 door gedeputeerde staten van Overijssel vastgestelde Natura 2000 Gebiedsanalyse Wierdense Veld en op aanvullende maatregelen die in beeld zijn gekomen bij de uitwerking van de Gebiedsanalyse tot een inrichtingsplan. Door die aanvullende maatregelen is de huidige raming circa € 20 miljoen hoger dan de oorspronkelijke raming.
Van het totale geraamde bedrag is circa € 16,5 miljoen nodig voor hydrologische maatregelen. Deze maatregelen betreffen in het Natura 2000-gebied onder meer het dichten van lekken in de veenbodem, het dichten en dempen van sloten, het verwijderen van bosopslag, bekalking, extensieve begrazing en het plaatsen van een foliescherm. Buiten het Natura 2000-gebied betreffen dit onder meer dempen en verondiepen van sloten, weghalen van drainage en het aanleggen van een nieuwe afwatering oostelijk van het gebied). Daarnaast is circa € 23 miljoen nodig voor de aankoop en afwaardering van gronden en gebouwen en voor het vergoeden van eigenaren van gronden en gebouwen voor natschade.
De gedeputeerde staten van de provincie Overijssel dragen ervoor zorg dat passende maatregelen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn worden getroffen die nodig zijn voor de Natura 2000-gebieden in de provincie. In haar brief geeft de provincie Overijssel aan voor de maatregelen een beroep te doen op het Programma Natuur. In mijn reactie op de brief2 van de provincie geef ik aan dat de beschikbare middelen voor de gebiedsaanpak voor de provincie Overijssel ruimschoots hoger zijn. Het is daarbij aan de provincie om binnen de randvoorwaarden van het uitvoeringsprogramma de middelen toe te delen aan de prioritaire gebieden binnen de provincie.
Voor wie zijn de kosten van € 39,5 miljoen voor het proces? Kunt u uiteenzetten waar die € 39,5 miljoen aan besteed gaat worden?
Zie antwoord vraag 5.
Staan de geraamde kosten in verhouding tot de te behalen natuurdoelen? In hoeverre zijn de benodigde investeringen doelmatig?
Het behalen van de natuurdoelen is noodzakelijk, ook voor het oplossen van de stikstofcrisis. Tevens behoort het gebied tot de vijf belangrijkste gebieden voor herstellende hoogvenen in Nederland. Het is daarmee dus ook van groot belang voor het bereiken van een landelijk gunstige staat van instandhouding voor dat habitattype. Arcadis concludeert in het haar onderzoek voor de Doorlichting Natura 2000 in 2020 dat er geen sprake is van een situatie waarin het Wierdense Veld geen bijdrage kan leveren aan dit landelijke doel. Het Natura 2000-gebied is niet structureel zwak. Op grond van de Habitatrichtlijn mogen de natuurwaarden van het gebied niet verslechteren en moeten maatregelen worden getroffen om dat te voorkomen. Ook in het gesprek met de Eurocommissaris omtrent proportionaliteit kwam dit naar voren.
Wat is het maatschappelijk draagvlak om in totaal € 39,5 miljoen te besteden aan een natuurgebied van 420 hectare?
Het gaat om het bieden van perspectief voor zowel de natuur als voor maatschappelijke functies die nu juist door de ongunstige staat van instandhouding van de natuur worden belemmerd. in dat licht bezien, is een investering van deze omvang te onderbouwen.
Welke aanpassingen in het landgebruik of bedrijfsverplaatsingen zijn mogelijk voor agrariërs die door de maatregelen om het hoogveen te behouden in de problemen komen?
De provincie wil ondernemers die zich willen aanpassen aan de nieuwe omstandigheden ondersteunen bij de omvorming van hun bedrijven. Ondernemers die dat dat niet willen, zal de provincie Overijssel ondersteunen bij het beëindigen dan wel verplaatsen van hun bedrijven. Dit is onderdeel van het toekomstige gebiedsproces.
Hoeveel agrariërs zouden naar verwachting in de problemen kunnen komen door de maatregelen om het hoogveen te behouden?
Het aantal boeren dat te maken krijgt met de gevolgen van de maatregelen zal afhangen van de nog te bepalen en nader uit te werken inrichtingsvariant middels het gebiedsproces door de provincie. In en nabij het landbouwgebied van circa 380 hectare waarin maatregelen genomen worden en waar vernatting optreedt, zijn circa 14 agrariërs actief. Een deel van het budget is gericht op het compenseren van eigenaren voor schade aan gronden en gebouwen. In het gebiedsproces zullen deze boeren worden ondersteund door de provincie in de benodigde keuzes voor de bedrijfsvoering als gevolg van de maatregelen, zodat wordt voorkomen dat deze boeren daadwerkelijk in de problemen komen. Het gaat hierbij zowel om ondersteuning bij de aanpassing van de bedrijfsvoering aan de nieuwe situatie als om ondersteuning bij uitplaatsing.
Waar kunnen deze bedrijven naartoe verplaatst worden?
Dat is afhankelijk van het gebiedsproces en de keuzes van de betreffende ondernemers zelf.
Hoe zijn de agrariërs betrokken geweest bij het opstellen van het pakket met maatregelen en hoe is het draagvlak voor het pakket onder hen?
In 2017 heeft de provincie Overijssel de Natura 2000 Gebiedsanalyse vastgesteld na een zorgvuldig doorlopen proces, waarbij experts en belangenpartijen input hebben geleverd. In het stilgelegde gebiedsproces onder trekkerschap van LTO Noord is dit maatregelpakket op hooflijnen aangevuld, zie ook het antwoord op vraag 4. Wanneer het gebiedsproces door de provincie wordt hervat, zullen de betreffende agrariërs betrokken worden bij de verdere uitwerking.
Klopt het dat de drinkwaterwinning met name in naar verwachting steeds frequenter voorkomende droge en warme zomers op gespannen voet staat met het doel om verdroging van het Wierdense Veld tegen te gaan?
In droge en warme zomers is er meer vraag naar drinkwater en worden de drinkwaterwinningen bij het Wierdense Veld intensiever benut dan in andere jaren. Het is onzeker of bij structurele winning op vergund niveau het huidige maatregelpakket toereikend is om de waterhuishouding in het hoogveen voldoende te verbeteren. Goede monitoring van de benutting van de winningen, de waterhuishouding in het gebied en de ontwikkeling van de vegetatie is nodig voor het omgaan met deze onzekerheid.
Hoe realistisch is de inschatting van de provincie dat de drinkwaterproductie op niveau gehouden kan worden, zoals in de vergunning is bepaald, gezien de droge warme zomers die we afgelopen twee jaar hadden? Waar is die inschatting op gebaseerd? Wat houdt deze vergunning in, in relatie tot die droge warme zomers?
De provincie geeft aan dat de winningen Wierden en Hoge Hexel in totaal 10,5 miljoen m3 per jaar blijvend kunnen leveren, ook in droge zomers. De watervoerende laag waaruit de winning het ruwe water haalt, middelt seizoensinvloeden uit. Uit de ecologische beoordeling van mogelijke maatregelpakketten voor hoogveenherstel komt naar voren dat het mogelijk is het behoud van het hoogveen te combineren met het op het huidige niveau houden van de drinkwaterproductie.
Welke mogelijkheden zouden er kunnen zijn om de drinkwaterwinning te verplaatsen en wat en hoe lang zou hiervoor nodig zijn? Welke kosten zullen gemoeid zijn met een eventuele verplaatsing van de drinkwatervoorziening?
De provincie Overijssel ziet op de korte en middellange termijn geen mogelijkheden de drinkwaterproductie bij het Wierdense Veld (deels) te verplaatsen. De nu nog beschikbare en niet ingezette wincapaciteit op andere winlocaties in Overijssel is nodig om te voorzien in de sterk groeiende vraag naar drinkwater. Deze capaciteit kan derhalve niet aangewend worden om de drinkwaterproductie bij het Wierdense Veld te verminderen. Dit zou de drinkwatervoorziening in Overijsel in gevaar kunnen brengen. Indien het toch nodig zou blijken de drinkwaterproductie bij het Wierdense Veld te verminderen voor hoogveenherstel, dan is het nodig nieuwe winlocaties te ontwikkelen. Dit duurt naar verwachting minimaal 15 jaar. De eventuele kosten kunnen nu niet bepaald worden en hangen af van de omvang van de te verplaatsen productie. De provincie Overijssel hanteert hiervoor als vuistregel € 10 miljoen per 1 miljoen m3 te verplaatsen productie. Momenteel is de provincie Overijssel bezig om een Adaptieve Strategie Drinkwatervoorziening te concretiseren. Dit in lijn met de afspraken in de Beleidsnota Drinkwater en de Structuurvisie ondergrond, waarin afgesproken is dat provincies samen met drinkwaterbedrijf en waterschappen een verkenning uitvoeren naar een robuuste drinkwatervoorziening op de lange termijn. Het doel is de drinkwatervraag en de drinkwaterproductie in balans te houden, rekening houdend met natuur- en omgevingseffecten.
Kunt u de integrale inhoud van het gesprek met Eurocommissaris Sinkevicius dat hiermee verband houdt publiceren?
In het gesprek met de Eurocommissaris is het vraagstuk van proportionaliteit besproken aan de hand van de casus Wierdense Veld. De Eurocommissaris heeft benadrukt dat Nederland moet voldoen aan de vereisten van de Vogel- en Habitatrichtlijn en hiervoor verder met natuurherstel aan de slag moet.
Bent u bereid tot onafhankelijke contra-expertise naar de haalbaarheid van de instandhoudingsdoelstellingen bij continuering van de maximale drinkwaterwinning ter plekke als dwingende reden van groot openbaar belang?
Er is voldoende zekerheid om de benodigde investering te doen, zo blijkt uit de vele onderzoeken die door de jaren heen zijn uitgevoerd. De provincie heeft hier als voortouwnemer en bevoegd gezag de trekkende rol en ik sluit mij aan bij het voorstel dat op basis van deze en de eerdere onderzoeken is ontwikkeld, waar mijn ministerie ook inhoudelijk bij betrokken is geweest. Een aanvullende onafhankelijke contra-expertise is dus niet noodzakelijk.
Klopt het dat reeds vóór de aanwijzing van het Wierdense Veld tot Natura 2000-gebied Nederland voldeed aan de bescherming van de desbetreffende habitattypen van Communautair belang in andere N2000-gebieden zoals het Bargerveen? Zo ja, moet dan niet geconcludeerd worden dat gezien de grote onzekerheid over de haalbaarheid van de instandhoudingsdoelstellingen in het Wierdense Veld, de aanwijzing daarvan op grond van deze habitattypen een wetenschappelijke fout was die onvoldoende rekening hield met de drinkwaterwinning als dwingende reden van groot openbaar belang in zin van de Habitatrichtlijn?
Het Wierdense Veld behoort tot de vijf belangrijkste gebieden voor herstellende hoogvenen en is daarmee van groot belang voor het bereiken van een landelijk gunstige staat van instandhouding voor dat habitattype. Indien de beschermde habitattypen uit dit gebied zouden verdwijnen, zou die gunstige staat niet bereikt kunnen worden, omdat de functie van het gebied niet door de andere gebieden kan worden overgenomen.
Klopt het dat bij deze maatregelen nog geen rekening gehouden is met de mogelijke stikstofaanpak? Zo ja, begrijpt u dat dit voor onzekerheid zorgt bij de agrariërs in de omgeving en is het niet verstandiger om het geheel direct te realiseren?
Bij deze maatregelen is gekeken welke vernatting noodzakelijk is in combinatie met de drinkwaterproductie. Wanneer het gebiedsproces hervat wordt, kan de provincie hierbij dit laten aansluiten bij haar stikstofaanpak.
Indien deze natuurontwikkeling noodzakelijk en onvermijdelijk is, deelt u dan de mening dat het betrekken van agrariërs bij de ontwikkeling en het beheer van dit gebied kan bijdragen aan het verdienvermogen en het perspectief van deze agrariërs? Zo ja, bent u bereid om hiervoor een voorstel uit te werken? Zo nee, waarom niet?
Indien de provincie besluit tot hervatten van het gebiedsproces zullen de betreffende agrariërs betrokken worden bij de verdere uitwerking. De verantwoordelijkheid voor het gebiedsproces ligt bij de provincie. Het is daarom niet nodig dat ik zo’n voorstel uitwerk, omdat de provincie Overijssel dit al zal oppakken.
De dalende instroom in de wettelijke schuldsanering |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Instroom wettelijke schuldsanering baart zorgen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er in 2020 weer veel minder mensen zijn toegelaten tot de wettelijke schuldsanering? Hoe duidt u deze ontwikkeling?
Toegankelijkheid voor de burgers met problematische schulden en bereikbaarheid van de Wsnp-rechter zijn urgente aandachtspunten. We zien al langer dat de instroom in de Wsnp (Wet schuldsanering natuurlijke personen) afneemt. De voormalig Staatssecretaris van SZW informeerde u vorig jaar daarom, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, over de aansluiting tussen de minnelijke schuldhulpverlening en de wettelijke schuldsanering (brief van 24 november 2020, TK 2020–2021, 24 515, nr. 572).
Instroom in de Wsnp is geen doel op zich. Het doel is om te zorgen dat iedereen passende, goede en snelle hulp krijgt als hij of zij kampt met problematische schulden. We moeten daarom zorgen dat de voorzieningen voor mensen met schulden goed toegankelijk zijn. Als snel duidelijk is dat een minnelijke schuldregeling niet mogelijk is en het wettelijke traject een oplossing kan bieden, moet dit zonder omwegen goed toegankelijk zijn, juist ook in post-Corona-tijden.
Wat is volgens u de oorzaak van deze daling?
Berenschot heeft hier in 2019 onderzoek naar gedaan in opdracht van SZW en JenV.2 Het onderzoek richtte zich specifiek op de doorstroming naar en aansluiting op de wettelijke schuldsanering vanuit het minnelijke traject. Op basis van de conclusies van dit onderzoek zijn diverse acties ondernomen. De twee belangrijkste maatregelen zijn: een verplichte reactietermijn voor schuldeisers bij vrijwillige (minnelijke) schuldhulpverlening en eenvoudigere toegang tot de schuldsanering door de rechter (Wet schuldsanering natuurlijke personen). U bent hier eind vorig jaar over geïnformeerd.3
Herkent u de ontwikkeling dat meer mensen in een preventief traject worden geholpen? Zijn deze trajecten voldoende gericht op een schone lei, zodat mensen een toekomst zonder schulden hebben?
Herkent u de suggestie dat gemeenten vanwege bezuinigingen de rem op de schuldhulpverlening hebben gezet?
Ik herken deze suggestie niet. We zien juist dat veel gemeenten hebben geïnvesteerd in de toegankelijkheid en de kwaliteit van de schuldhulpverlening. Gemeenten hebben hier vanuit het regeerakkoord ook extra geld voor ontvangen. In 2020 zijn daarnaast aanvullende incidentele middelen naar gemeenten gegaan voor de intensivering van de armoede- en schuldenaanpak naar aanleiding van de sociale impact van de Coronacrisis.
Deelt u de mening dat mensen beter geïnformeerd moeten worden over de mogelijkheid van een wettelijk traject, en ook beter ondersteund moeten worden als zij een aanvraag hiervoor willen indienen? Ziet u ook dat sommige gemeenten hiervoor hun schuldhulpverleningsaanbod moeten uitbreiden met deze extra taak, dat dit geld en capaciteit kost en dat niet elke gemeente hiervoor de middelen zal kunnen of willen vrijmaken? Bent u bereid hier in te investeren?
Ik deel deze mening. Voorop dient te staan dat een passende oplossing voor mensen met problematische schulden wordt aangeboden. Bureau Wsnp heeft de afgelopen tijd ook het nodige geïnvesteerd in betere informatie over het wettelijke traject, ten behoeve van schuldhulpverleners maar ook voor mensen zelf. Wanneer een minnelijke oplossing niet mogelijk is, dient het wettelijk traject als optie open te staan. Dit is geen nieuwe taak. Gemeenten hebben een wettelijke taak voor de integrale schuldhulpverlening aan hun inwoners. Gemeenten zijn bovendien verplicht een verklaring af te geven dat het minnelijke traject niet geslaagd is als een wettelijke schuldsanering wordt aangevraagd. Ook de wettelijk gereguleerde juridische beroepsgroepen mogen deze modelverklaring afgeven, die toegang biedt tot de Wsnp-rechter.
Het is juist van belang dat gemeenten mensen waarbij het minnelijk traject niet tot een duurzame oplossing heeft geleid, begeleiden naar een wettelijk traject, bijvoorbeeld door te helpen bij de aanvraag voor een Wsnp-traject, mee te gaan naar een Wsnp zitting bij de rechtbank of te zorgen voor een warme overdracht van de gemeentelijke schuldhulpverlener aan de door de rechtbank aangewezen bewindvoerder. Dit bevordert ook een goede doorstroming naar het wettelijke traject. Het risico is anders dat de gemeente veel tijd en geld heeft geïnvesteerd in het vinden van een passende oplossing voor iemand en vervolgens net te vroeg loslaat waardoor deze persoon terugvalt.
Het Rijk ondersteunt gemeenten in de professionalisering van de schuldhulpverlening onder andere via het programma Schouders Eronder (een samenwerking tussen VNG, NVVK, Divosa, Sociaal Werk Nederland en de Landelijke Cliëntenraad). Schouders Eronder heeft in samenwerking met Bureau Wsnp bijvoorbeeld een «Checklist verzoekschrift WSNP voor schuldhulpverleners»4 gemaakt. Zo kan een schuldhulpverlener zorgen dat de kans groter is dat iemand tot de Wsnp wordt toegelaten.
Wat is de stand van zaken van de pilot waarbij mensen bij een aanvraag voor de wettelijke schuldsanering kunnen worden bijgestaan door een Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp)-bewindvoerder?
De pilot bewindvoerders aanvraag Wsnp is op 1 mei van start gegaan en heeft in deze eerste weken al geleid tot een significant aantal aanvragen door bewindvoerders bij bureau Wsnp. Bureau Wsnp heeft voor alle geïnteresseerden informatie op de website geplaatst en ook naar de contactpersonen een nieuwsbericht gestuurd. Ik ben zeer te spreken over de animo voor de pilot.
Vindt u dat de criteria voor het wettelijke traject verder versoepeld zouden moeten worden? Kijkt u met deze nieuwe cijfers anders naar de suggestie die eerder is gedaan om het wettelijk traject ook toegankelijk te maken zonder modelverklaring? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt is een betere toegankelijkheid van de rechter, in die zin dat de Wsnp een bereikbaar station moet zijn als een buitengerechtelijke route niet kan slagen. Een versoepeling van de criteria is geen eigenstandig doel. Wel beoog ik dat iedereen met problematische schulden een zo passend mogelijk en zo snel mogelijke oplossing aangeboden krijgt. Een spoedige doorstroming vanuit bijvoorbeeld een minnelijk traject of zelfs vanuit schuldenbewind naar een Wsnp-traject past in een streven naar vereenvoudiging en verbeterde doorstroming naar en toegankelijkheid van de Wsnp. Ik kan mij voorstellen dat een nieuw kabinet de mogelijkheden onderzoekt om af te stappen van de huidige gedwongen volgtijdelijkheid, van altijd eerst een minnelijk traject, daarna pas een wettelijk traject, indien de inwoner daarmee beter geholpen is. Dit zou ook bijdragen aan de versnelling zoals in de motie Van Beukering (Kamerstukken II 2020–2021, 24 515, nr. 594) is opgenomen.
Wanneer wordt het wetsvoorstel «Wijziging van de Faillissementswet ter verbetering van de doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen» naar de Tweede Kamer gestuurd? Denkt u dat deze wetswijziging voldoende gaat zijn om de alsmaar aanhoudende dalende instroom te stoppen?
Het wetsvoorstel verbetert de doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar het wettelijke traject. De adviezen die in de consultatieronde zijn uitgebracht door diverse organisaties worden thans verwerkt. Ik verwacht dat deze wetswijziging binnenkort aan de Raad van State kan worden aangeboden voor advies en daarna aan uw Kamer zal worden gestuurd.