Kamervraag 2021Z22514

Het toekennen van het recht om het predicaat ‘Koninklijk’ te voeren aan ondernemingen aan wie het predicaat niet (langer) lijkt toe te komen

Ingediend 3 december 2021
Beantwoord 14 maart 2022 (na 101 dagen)
Indiener Sylvana Simons (BIJ1)
Beantwoord door Stef Blok (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66)
Onderwerpen economie organisatie en beleid
Bron vraag https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2021Z22514.html
Bron antwoord https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-2052.html
  • Vraag 1
    Klopt het, dat de voorwaarden voor ondernemingen om in aanmerking te komen voor toekenning van het recht om het predicaat «Koninklijk» te voeren, staan beschreven in Koninklijke Beschikking nr. 33, daterend van 15 augustus 1988? Zo nee, waar staan deze voorwaarden dan beschreven?

    Ja, in nummer 33 en 34. Deze beschikkingen zijn later aangevuld met de Koninklijke Beschikkingen van 8 december 2004, nr. 9, 26 maart 2010, nr. 2 en 17 december 2020, nr. 3.

  • Vraag 2
    Klopt het dat een onderneming enkel in aanmerking kan komen voor deze toekenning wanneer de bedrijfsvoering «onberispelijk» is? Hoe breed reikt deze definitie?

    Het Predicaat Koninklijk is een reeds lang bestaande traditie. Het is een onderscheiding die kan worden verleend aan verenigingen, stichtingen, instellingen of grote ondernemingen. Een predicaat wordt enkel toegekend aan bedrijven die reeds honderd jaar bestaan en in die lange periode een goede reputatie hebben opgebouwd. Het symboliseert het respect, de waardering en het vertrouwen van de Koning tegenover de ontvanger en wil niet zeggen dat het betrokken bedrijf leverancier is of een andere relatie heeft met het Koninklijk Huis.
    Voor het toekennen van predicaten gelden voorwaarden. Het gaat onder andere om de nationaliteit van het bedrijf, de financiële gezondheid, vooraanstaandheid – ook in termen van maatschappelijk verantwoord ondernemen – en (economische) zelfstandigheid. De verlening, bestendiging en heroverweging van het Predicaat Koninklijk is ingebed in de ministeriële verantwoordelijkheid en vindt plaats volgens de onder andere in de Koninklijke beschikkingen opgenomen voorwaarden en procedures. Het betreft een zorgvuldig proces via burgemeester, commissaris van de Koning en adviezen van ministeries en (inspectie)diensten die relevant zijn voor de beoordeling.
    Eén van de voorwaarden voor het verkrijgen van het predicaat Koninklijk, zoals beschreven in de Koninklijke beschikking van 15 augustus 1988, nr. 33, is dat de bedrijfsvoering onberispelijk dient te zijn. Ook de onderneming, zowel als de leden van de directie en de commissarissen, dienen te goeder naam en faam bekend te staan en van onbesproken gedrag te zijn.
    De onberispelijkheid van een bedrijf is een dynamisch begrip, waarvan de betekenis door de tijd heen kan veranderen, zoals ook maatschappelijke opvattingen hierover veranderen. In de verlening, bestendiging en heroverweging van het predicaat Koninklijk kunnen nieuwe inzichten inzake onberispelijkheid worden betrokken.
    Op de website van het Koninklijk Huis staat de procedure voor aanvraag van het predicaat omschreven: https://www.koninklijkhuis.nl/onderwerpen/onderscheidingen/predicaat-koninklijk/aanvragen

  • Vraag 3
    Wat gebeurt er als er ná toekenning van het recht om dit predicaat te mogen voeren, wordt vastgesteld dat er bij de betreffende onderneming niet (langer) sprake is van een onberispelijke bedrijfsvoering?

    In de Koninklijke Beschikking van 8 december 2004, nr. 9 staan de bepalingen om een predicaat in te trekken. Bij het proces over een eventuele intrekking van het predicaat heeft de commissaris van de Koning een coördinerende en adviserende rol. Als er voldoende aanleiding toe is, dan kan en zal een predicaat heroverwogen worden. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij wijzigingen in de juridische structuur of wanneer de reputatie ernstig in het geding is, zoals bijvoorbeeld bij een strafrechtelijke veroordeling. Een bedrijf zal in het tweede geval eerst gevraagd worden een toelichting te geven op de ontwikkelingen en uit te leggen wat wordt ondernomen om die reputatie te herstellen en herhaling te voorkomen. Daarna kan op enig moment, mede op basis van de adviezen van de betrokken departementen, besloten worden over het al dan niet behouden of clausuleren van het recht een predicaat te voeren.
    Daarbij zij opgemerkt dat niet-bestendigen en a fortiori het intrekken van het predicaat een voor het betreffende bedrijf ingrijpend middel is, waarvoor voldoende grond moet zijn en proportioneel moet zijn met het oog op de feitelijke situatie.

  • Vraag 4
    Kan het recht om het predicaat te voeren worden ingetrokken op basis van het gegeven dat een bedrijf niet (langer) aan de voorwaarden voor toekenning van het predicaat voldoet? Zo ja, welke persoon of welk orgaan controleert en handhaaft hierop?

    Ja, het recht om het predicaat te voeren kan worden ingetrokken op basis van het gegeven dat het bedrijf niet (langer) aan de voorwaarden voor het voeren van het predicaat voldoet. De commissaris van de Koning is dus ook primair verantwoordelijk voor de agendering van een eventuele heroverweging van een predicaat indien deze daartoe aanleiding ziet.
    Het recht om een Koninklijk predicaat te voeren wordt doorgaans toegekend voor een periode van ten hoogste 25 jaar. Daarna kan de gerechtigde, via de procedure zoals bij antwoord 2 omschreven, bestendiging (verlenging) aanvragen. Er vindt dan opnieuw een toetsing aan de voorwaarden plaats.
    Daarbij zij opgemerkt dat niet bestendigen en a fortiori het intrekken van het predicaat een voor het betreffende bedrijf ingrijpend middel is, waarvoor voldoende grond moet zijn en dat proportioneel moet zijn met het oog op de feitelijke situatie.

  • Vraag 5
    Klopt het, dat de verplichtingen die komen kijken bij het recht van een onderneming om het predicaat «Koninklijk» te voeren, staan beschreven in Koninklijke Beschikking nr. 34, daterend van 15 augustus 1988? Zo nee, waar staan deze verplichtingen dan beschreven?

    Ja, dit klopt, in samenhang gelezen met de Koninklijke Beschikking van 8 december 2004 nr. 9.

  • Vraag 6
    Klopt het dat het recht om het predicaat te voeren met de verplichting komt om «alles na te laten wat de reputatie van de gerechtigde zou kunnen schaden»? Hoe breed reikt die definitie?

    Dat klopt. Als een onderneming een predicaat toegekend krijgt, wordt het bedrijf verzocht zich te verbinden aan de «Bepalingen betreffende het Predicaat Koninklijk», beschreven in de Koninklijke beschikking van 15 augustus 1988, nr. 34. De belangrijkste verplichting is dat de gerechtigde alles zal nalaten wat zijn reputatie zal schaden. Zie voorts het antwoord op vraag 2 en 3.

  • Vraag 7
    Wordt er bij de toekenning van het recht om het predicaat te voeren bekeken of ondernemingen bewezen hebben in het verleden alles na te laten wat de reputatie van de onderneming zou kunnen schaden?

    Eén van de voorwaarden voor het verkrijgen van een predicaat is het hebben van een goede naam. Dit betreft zowel de bestuurders als de bedrijfsvoering. Het antwoord bij vraag 2 gaat hier verder op in.

  • Vraag 8
    Wat is de exacte procedure die in werking treedt wanneer een onderneming, die het recht is toegekend om het predicaat te voeren, niet (langer) alles nalaat wat de reputatie van de gerechtigde zou kunnen schaden? Door wie kan het recht om het predicaat te voeren worden ontnomen? En door welke persoon of welk orgaan wordt gecontroleerd of een onderneming nog altijd aan deze voorwaarde voldoet?

    Zie antwoord vraag 4.

  • Vraag 9
    Welke andere bepalingen gelden er als voorwaarde voor of verplichting bij de toekenning voor ondernemingen om het predicaat Koninklijk te mogen voeren?

    Zie antwoord vraag 1.

  • Vraag 10
    Kan de Minister aangeven welke van de volgende daden, en het verzoek is om in de beantwoording op ieder van deze daden individueel in te gaan, volgens haar/hem passen binnen de definitie van een «onberispelijke bedrijfsvoering», dan wel binnen de definitie van de frase «alles nalaten wat de reputatie kan schaden»?

    Voor alle bovengenoemde voorbeelden geldt dat ze meegenomen kunnen worden bij de beoordelingsprocedure zoals bij het antwoord op vraag 2 is beschreven.

  • Vraag 11
    Aan hoeveel ondernemingen is, sinds 15 augustus 1988, het recht om het predicaat «Koninklijk» te voeren ontnomen? Aan welke ondernemingen is het recht ontnomen en om welke redenen was dit?

    Het is verschillende keren voorgekomen, dat het recht tot het voeren van het predicaat Koninklijk aan een bedrijf is ingetrokken. De redenen voor intrekking variëren. Deels was dit het geval voor omstandigheden zoals beschreven in artikel 6 van de Koninklijke Beschikking van 15 augustus 1988, nr. 34, zoals bijvoorbeeld een wijziging van de juridische structuur van een bedrijf. Ook is het voorgekomen dat een bedrijf niet meer voldeed aan de voorwaarden zoals bijvoorbeeld het niet meer voldoen aan de vereiste zelfstandigheid ten aanzien van de bepaling van de beleidsstrategie en het financiële beleid.

  • Vraag 12
    Is de Minister ervan op de hoogte dat in de afgelopen twintig jaar meerdere ondernemingen, die het recht hebben het predicaat te voeren, zich zeker schuldig hebben gemaakt aan ten minste één van de onder vraag 9 benoemde daden? Zo ja, wat is daarop haar/zijn reactie?

    Op individuele bedrijven kan ik niet ingaan. Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 2 en 3.

  • Vraag 13
    Is de Minister van mening dat het gepast is, zeker met oog op de voorwaarden en verplichtingen die komen kijken bij het recht om dit predicaat te dragen, om bedrijven, die zich schuldig maken aan één van de daden zoals beschreven onder vraag 9, een eervol Koninklijk predicaat toe te kennen?

    Zie antwoord vraag 12.

  • Vraag 14
    Is de Minister bevoegd om aan bedrijven het recht om het predicaat te voeren te ontnemen? Zo ja, is de Minister bereid te controleren of ondernemingen, aan wie het recht is toegekend het predicaat te voeren, zich ook houden aan de voorwaarden en verplichtingen die daaraan verbonden zijn? En vervolgens dit predicaat te ontnemen aan de ondernemingen die niet aan de voorwaarden en verplichtingen voldoen?

    Zie antwoord vraag 3.

  • Vraag 15
    Deelt de Minister met BIJ1 de mening dat het in de parlementaire democratie van 2021 niet past dat de Koning(in), zonder ministeriële tussenkomst, onderscheidingen kan verlenen buiten het Koninklijk Huis en haar/zijn Hofhouding? Zo ja, is de Minister voornemens om de status quo te veranderen? Zo nee, waarom niet?

    Zoals in de antwoorden op de vragen 2 en 3 is uiteengezet, betreft de predicaatverlening en -intrekking een zorgvuldig proces via burgemeester en commissaris van de Koning. De predicaatverlening vindt plaats op basis van uitgevraagde adviezen aan onder andere de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid en (inspectie)diensten, en valt onder mijn ministeriële verantwoordelijkheid.

  • Vraag 16
    Is de Minister van mening dat er tenminste een beroepsprocedure dient te worden ingesteld om het recht om het predicaat te voeren te ontnemen? Zo ja, is de Minister voornemens om een dergelijke beroepsprocedure te regelen? En hoe? Zo nee, waarom niet?

    Zoals in de antwoorden op de vragen 2 en 3 is uiteengezet, betreft de predicaatverlening en -intrekking een zorgvuldig proces via burgemeester en commissaris van de Koning en eventuele adviezen van onder andere de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid en (inspectie)diensten, en valt onder mijn ministeriële verantwoordelijkheid.

  • Mededeling - 14 december 2021

    Hierbij informeer ik u dat de beantwoording van de Kamervragen van het lid Simons (BIJ1) over het toekennen van het recht om het Predicaat Koninklijk te voeren aan ondernemingen aan wie het predicaat niet (langer) lijkt toe te komen (ingezonden op 3 december 2021, kenmerk 2021Z22514) niet binnen de gestelde termijn van drie weken mogelijk is, in verband met de benodigde interdepartementale afstemming. Ik streef ernaar de Kamervragen zo spoedig mogelijk in januari 2022 te beantwoorden.


Kamervraag document nummer: kv-tk-2021Z22514
Volledige titel: Het toekennen van het recht om het predicaat ‘Koninklijk’ te voeren aan ondernemingen aan wie het predicaat niet (langer) lijkt toe te komen
Kamerantwoord document nummer: ah-tk-20212022-2052
Volledige titel: Antwoord op vragen van het lid Simons over het toekennen van het recht om het predicaat ‘Koninklijk’ te voeren aan ondernemingen