Een dreigende gedwongen herindeling van de gemeente Scherpenzeel |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «GS houden vast aan fusie Scherpenzeel»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het betreffende bericht. Daarnaast hebben gedeputeerde staten (GS) mij ook rechtstreeks geïnformeerd over hun besluit en overwegingen daarbij.
Is de Minister bekend met de afwezigheid van elk democratisch draagvlak – meer dan 80% van de inwoners van Scherpenzeel is tegen een herindeling – voor het vernietigen van de gemeente Scherpenzeel?
Ik volg de ontwikkelingen in de gemeente Scherpenzeel. Ook ambtelijk is er contact met de betrokken gemeenten en provincie. Op gezette tijden word ik geïnformeerd over de actualiteiten in dit dossier. De mate van draagvlak voor de door GS voorgestelde herindeling is daarbij een van de elementen die daarbij aan de orde is geweest, evenals de mate van urgentie van de beoogde bestuurskrachtversterking voor Scherpenzeel.
Is de Minister, bij afwezigheid van democratisch draagvlak, van mening dat een gedwongen herindeling van de, financieel verder gezonde, gemeente Scherpenzeel, sowieso onaanvaardbaar is vanuit democratisch oogpunt? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt een gedwongen opheffing door het Rijk van een gemeente zich met het Europese Handvest voor Lokale Autonomie, dat Nederland heeft ondertekend?
Op 25 mei 2021 hebben GS van de provincie Gelderland besloten een (concept) herindelingsadvies voor de gemeenten Barneveld en Scherpenzeel ter vaststelling voor te leggen aan PS. Besluitvorming door PS is thans voorzien op 7 juli a.s. Pas nadat het herindelingsadvies is vastgesteld door PS en aan mij is aangeboden, zal ik het advies beoordelen aan de hand van de inhoudelijke beoordelingscriteria van het Beleidskader gemeentelijk herindeling. Artikel 123 van de Grondwet stelt dat bij wet provincies en gemeenten kunnen worden opgeheven en nieuwe ingesteld. Gemeenten kunnen dus wel zelf het initiatief nemen voor een herindeling, maar zijn daarbij altijd afhankelijk van de wetgever. Dit past binnen de kaders van onze gedecentraliseerde eenheidsstaat. Indien er sprake is geweest van een ordentelijk proces waarbij de lokale gemeenschappen zijn geraadpleegd is er naar mijn mening geen sprake van strijdigheid met het Europese Handvest voor Lokale Autonomie.
Zijn er op dit moment wettelijke of niet-wettelijke taken die de gemeente Scherpenzeel niet kan uitvoeren? Zo ja, welke zijn dit?
De provincie Gelderland heeft als naastgelegen bestuurslaag en vanuit het interbestuurlijk toezicht (IBT) het beste zicht op de taakuitvoering van de gemeente Scherpenzeel. De provincie heeft verschillende instrumenten om op te treden als taken niet goed worden uitgevoerd. In het eventuele herindelingsadvies – waar ik in mijn antwoord op vraag 3 naar verwees – verwacht ik een goede onderbouwing aan te treffen waaruit de noodzaak voor dit provinciale initiatief blijkt. In het Beleidskader gemeentelijke herindeling is toegelicht dat hiervoor sprake moet zijn van evidente bestuurskrachtproblematiek waarvoor de gemeente zelf geen oplossing kan vinden.
Het karakter van, en de relaties van kabinetsleden met, het World Economic Forum |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de geruchten en onrust op sociale media over vermeende banden tussen kabinetsleden en het World Economic Forum?1
Ja.
Bent u van mening dat het belangrijk is om «desinformatie» over deze vermeende banden met het World Economic Forum te bestrijden?
Het is niet aan het kabinet meningen geuit -via sociale media- te bestrijden. De kern van het desinformatie beleid is dan ook dat het adresseren van desinformatie primair geen taak van overheden is, maar van onafhankelijke media, fact-checkers en wetenschappers.2
Kunt u, ook in het kader van het bestrijden van «desinformatie», gedetailleerd opheldering verschaffen over de precieze relatie van kabinetsleden (waarvan sommigen een profielpagina hebben op www.weforum.org2) met het World Economic Forum?
Het World Economic Forum is een platform voor publiek-private samenwerking. Het brengt partijen zoals NGO’s, bedrijfsleven, kennisinstituten en overheden samen om oplossingen te vinden voor de huidige mondiale sociale uitdagingen, zoals klimaatverandering, voedselzekerheid, digitalisering en gezondheid. De betrokkenheid van verschillende kabinetsleden bij het WEF komt voort uit hun verantwoordelijkheid voor deze onderwerpen. De profielpagina op de website van het WEF, geeft de deelnemers weer die in het verleden een bijdrage hebben geleverd aan een activiteit van het WEF.
Wat is volgens u het karakter van het World Economic Forum? Is het bijvoorbeeld een internationaal overlegorgaan, klankbordgroep of adviesorganisatie?
Het World Economic Forum is een onafhankelijke platformorganisatie voor publiek-private samenwerking. Het WEF brengt stakeholders samen. De informatie en achtergrond wordt door kennisinstellingen en NGO’s geleverd, de verantwoordelijkheid voor uitwerking en opvolging ligt bij het bedrijfsleven en overheden.
Hoe verhoudt de agenda van het World Economic Forum zich volgens u met het Nederlands belang en het regeerakkoord?
Kabinetsleden hebben contacten met organisaties, zoals het WEF, die behulpzaam kunnen zijn bij het behalen van kabinetsdoelstellingen. Betrokkenheid bij activiteiten van het WEF kan helpen bij het verwezenlijken van onderdelen van het kabinetsbeleid.
De technische toelichting op 12 mei 2021 aan de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de aanpak van de stikstofproblematiek. |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hoe groot is het aandeel stikstofdepositie uit het buitenland, na nadere berekeningen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) volgend op het advies van de commissie-Hordijk die tot een bijstelling heeft moeten leiden van de te hoog ingeschatte aanname van 35%?
De bijdrage uit het buitenland waaraan gerefereerd wordt betreft die in AERIUS Monitor 2018 (35,4%). Inmiddels is de bijdrage uit het buitenland berekend met de actuele versie van de emissiedata en modellen in AERIUS Monitor 2020. Hierin is de bijdrage in 2018 vanuit het buitenland 35,3%.
Wat is het toenemend effect op de depositie van stikstof uit het buitenland op Nederlandse natuurgebieden nu de daling over de grenzen aanzienlijk minder snel verloopt dan de stevige reductie van 64% die Nederland in de afgelopen dertig jaar zelf heeft verwezenlijkt?
De gemiddelde depositie in Nederland is 1500 mol/ha/jaar in 2018, waarvan 500 mol/ha/jaar uit buitenlandse bronnen. De verwachte binnenlandse depositiereductie op basis van autonome ontwikkelingen, staand beleid (inclusief Klimaatakkoord) en het pakket bronmaatregelen van de structurele aanpak is 255 mol/ha/jaar in 2030. Dat is ongeveer een kwart depositiereductie in het Nederlandse aandeel. De verwachte reductie afkomstig van buitenlandse bronnen in dezelfde periode is 100 mol/ha/jaar (ongeveer 20% reductie op het aandeel uit het buitenland). Dat betekent dat het depositieaandeel afkomstig uit het buitenland in de komende jaren bij een gelijkblijvende situatie enkele procentpunten zou toenemen. Echter ook in het buitenland is er in het kader van het nationaal emissieplafond (National Emission Ceiling (NEC) recent aanvullend beleid aangekondigd, waarin bijvoorbeeld Duitsland aangeeft een forse emissiereductie richting 2030 te gaan bewerkstelligen.
Hoeveel kilogram stikstofdepositie per hectare is afkomstig uit welke bron (landbouw, industrie, verkeer, scheepvaart, buitenland, overige) en wat is de verdeling van deze neerslag uitgesplitst naar vermelde bronnen over natuur, landbouwgronden en stedelijk gebied?
De stikstofdepositie wordt uitgedrukt in mol/ha/jaar. 1 mol stikstof staat gelijk aan 14 gram. AERIUS rekent alleen de depositie uit voor de stikstofgevoelige natuur. Het RIVM heeft geen aparte cijfers voor landbouwgronden en stedelijk gebied beschikbaar. In onderstaande tabel staat de depositie onderverdeeld per bron (sectoren).
Industrie, Energie, Afval en Raffinaderijen
34
0,5
30
0,4
Wegverkeer
104
1,5
79
1,1
Verkeer overig
20
0,3
13
0,2
Scheepvaart
55
0,8
43
0,6
Landbouw
668
9,3
587
8,2
Handel, diensten, overheid, bouw en consumenten
109
1,5
101
1,4
Buitenland
579
8,1
450
6,3
Ammoniak van zee
72
1,0
72
1,0
Meetcorrectie
– 147
– 2,1
– 123
– 1,7
Het is belangrijk om te realiseren dat de cijfers 2030 in AERIUS Monitor 2020 nog geen rekening houden met het pakket bronmaatregelen van de structurele aanpak. Ditzelfde geldt voor het recent aangekondigde beleid vanuit het buitenland in het kader van de NEC.
Tot welke afstand van de bron bij verschillende emissievormen van stikstof (landbouw, industrie, verkeer, scheepvaart, buitenland, overige) zal stikstofuitstoot leiden tot meetbare stikstofdepositie?
In navolging van de kabinetsreactie op het eindrapport «Meer meten, robuuster berekenen» van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof van 13 oktober 2020 heeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in samenwerking met andere departementen en provincies het RIVM en TNO gevraagd onderzoek te doen naar de vraag of er wetenschappelijk gezien aanknopingspunten zijn voor een maximale afstandsgrens tot waar de depositie van stikstof is toe te rekenen aan verschillende emissiebronnen.
Zowel RIVM als TNO hebben in hun onderzoeken daarbij de meetbaarheid van stikstofbijdragen van individuele emissiebronnen in ogenschouw genomen. De afstand tot waar de stikstofuitstoot leidt tot een meetbare stikstofdepositie is van dicht bij de bron tot maximaal ongeveer een kilometer. Echter, bij dit antwoord moeten twee belangrijke nuanceringen worden geplaatst. Ten eerste heeft deze globale schatting betrekking op het meten van concentraties in de lucht, en niet van deposities op de grond. Voor het bepalen van deposities zijn altijd modelberekeningen nodig. Het bepalen van projectbijdragen door directe depositiemetingen is hierom praktisch onmogelijk. De tweede is dat de afstand in een concreet geval sterk afhankelijk is van de bronsterkte en -karakteristieken (zoals uitstoothoogte en warmte-inhoud van de bron), van de stofeigenschappen van NOx of NH3 en meteorologische en omgevingsfactoren (zoals terreinruwheid).
Welke percentages aan onzekerheden zijn er bij de berekende emissies en de herkomst van deze emissies?
Het RIVM stelt jaarlijks het zogeheten «Informative Inventory Report» op. Dit rapport wordt onder meer gebruikt om in internationaal verband te rapporteren over de ontwikkeling van de emissies en in hoeverre de emissies onder de afgesproken maximale hoeveelheden (emissieplafonds) blijven. Hierin wordt ook gerapporteerd over de onzekerheden omtrent stikstofemissie. Voor NH3 is de onzekerheid van het nationale totaal 28%. Dit is een gewogen gemiddelde van de onzekerheden per onderscheiden categorie: Energie en vervoer 132%, Industriële processen 55%, landbouw 29%, afval 63% en overig 286%. Voor NOx bedraagt de onzekerheid van het nationale totaal 17%. Dit is een gewogen gemiddelde van categorieën energie en verkeer 14%, Industriële processen 75%, landbouw 107%, afval 98% en overig (geen gegevens).1
Welke percentages aan onzekerheden zijn er bij de berekende deposities en de herkomst van de deposities?
De onzekerheid in de stikstofdepositie op landelijke schaal bedraagt ca. 15%. Op een schaalniveau van 1 km2 wordt dit geschat op 35%.2
In welke natuurgebieden wordt de stikstofdepositie op een andere wijze gemeten dan met behulp van de luchtconcentratiemetingen en modelleringen van het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN) en de Conditional Time Averaged Gradient (COTAG)-metingen van het RIVM?
Voor zover bekend bij het RIVM wordt in geen enkel natuurgebied de stikstofdepositie op een andere wijze gemeten dan in de vraag beschreven.
In welke natuurgebieden is de afgelopen dertig jaar zowel de droge als de natte stikstofdepositie met behulp van welke methoden daadwerkelijk gemeten en is een herkomstbepaling gedaan van deze gemeten stikstofdepositie?
Metingen van droge en natte depositie van zowel ammoniak als stikstofoxiden worden vrijwel nooit allemaal tegelijkertijd gedaan. Dit heeft te maken met de complexiteit van dit type metingen. De droge depositie van ammoniak levert de grootste bijdrage aan de totale stikstofdepositie. Daarom zijn de meeste metingen in het verleden campagne-wijs (tijdelijke metingen) gedaan naar de droge depositie van ammoniak op deze locaties:
Momenteel wordt op drie locaties permanente metingen gedaan van de droge depositie van ammoniak:
Er zijn voorbereidingen in gang gezet om de droge depositie van ammoniak op nog eens 7 nieuwe locaties te gaan monitoren.
De droge depositie van NO2/HNO3 is in het verleden eveneens in een aantal meetcampagnes gemeten:
En ook hier vinden er voorbereidingen plaats om campagnegewijs de NOx depositie opnieuw te gaan meten.
De natte depositie van NOy en NHx zijn ruimtelijk minder variabel dan de droge depositie. Daarom worden deze metingen meestal niet op dezelfde locatie uitgevoerd als de droge depositiemetingen. De natte depositie wordt al sinds de jaren »70 van de vorige eeuw gemeten op een aantal stations van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML). Op dit moment vinden dit type metingen (wet-only metingen met Eigenbrodt NSA 181 KHT) plaats op 8 LML stations verspreid over het land. Ook hier wordt een uitbreiding voorzien met 2 meetlocaties.
Tot slot worden herkomstbepalingen altijd gedaan met behulp van modelberekeningen. In AERIUS Monitor wordt per natuurgebied de herkomst van de stikstofdepositie weergegeven.
In welke natuurgebieden zijn de afgelopen dertig jaar regelmatig bodemonderzoeken gedaan naar de samenstelling van de grond, waarbij stikstof en andere mogelijke verzurende stoffen zoals zwavel zijn geanalyseerd?
Er is geen databank waaruit blijkt in welke natuurgebieden (waaronder Natura 2000-gebieden) de afgelopen dertig jaar regelmatig bodemonderzoeken zijn gedaan.
Kunt u een overzicht sturen van het verloop van de bodemonderzoeken van de 161 Natura 2000-gebieden van de afgelopen dertig jaar?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9.
Kunt u een rapportage sturen over het verloop van alle verzurende stoffen in het bovenste grondwater in de natuurgebieden en in welke mate deze bijdragen aan de verzuring op een schaal van 1 tot 10?
In de periode 1989–2014 is door het RIVM het TrendMeetnet Verzuring (TMV) uitgevoerd. In dat meetnet werd op 150 locaties in natuurgebieden op zandgrond de invloed van de neerslag van verzurende en vermestende stoffen uit de lucht op de kwaliteit van het grondwater bepaald. De N- en S-concentraties in het bovenste grondwater in 2010 zijn 56% en 59% lager ten opzichte van 1988. Er was destijds nog steeds sprake van verzuring, maar minder dan voorheen.3
In 2020 is in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat door het RIVM gestart met het in een beperkt aantal natuurgebieden in beeld brengen van de stikstofconcentraties in de verschillende milieucompartimenten (bodem, lucht en water) en in samenhang te analyseren. Dit tevens om invulling te geven aan de monitoringsverplichting van de Europese NEC-richtlijn. Van de in dit meetnet uitgevoerd metingen is op dit moment nog geen rapportage beschikbaar.
Kunt u de wetenschappelijk onderbouwing van de kritische depositiewaarde (KDW) zenden en de wetenschappelijke onderbouwing bij welk niveau van stikstofdepositie op de bodem welke ecologische effecten en significante beïnvloeding van ecosystemen daadwerkelijk waarneembaar zijn?
In het rapport van Van Dobben e.a. (2012) staat de wetenschappelijke onderbouwing van de kritische depositiewaarden samengevat op basis van de best beschikbare kennis. De KDW is een signaleringswaarde en geeft voor een habitattype of leefgebied aan welke mate van stikstofdepositie zorgt voor een mogelijk effect op stikstofgevoelige natuur. Bij welk precieze niveau van stikstofdepositie de effecten daadwerkelijk waarneembaar zijn is afhankelijk van locatiespecifieke condities, zoals bijvoorbeeld het bufferend vermogen van de bodem, de hydrologische condities en eerdere ophoping van stikstof in de bodem. Wel is op hoofdlijnen geen onzekerheid over de effecten van overbelasting door stikstofdepositie. Die effecten zijn in de regel groot (met name bij typen met een lage KDW) en evident. De onderbouwing daarvan is te vinden in de vele (nationale en internationale) publicaties die ten grondslag hebben gelegen aan het genoemde samenvattende rapport.
Kunt u een overzicht sturen van alle oorzaken van de achteruitgang van de biodiversiteit en deze verschillende oorzaken in een vergelijkend overzicht plaatsen?
Hieronder vindt u een overzicht van de gerapporteerde drukfactoren over de periode 2012–2018 zoals die in 2019 gerapporteerd zijn aan de Europese Commissie voor alle inheemse vogels en de habitattypen en soorten van de bijlagen van de Habitatrichtlijn. Het belang van drukfactoren verschilt voor vogels, Habitatrichtlijnsoorten en habitattypen.
Over het geheel genomen hebben veruit de meeste gerapporteerde drukfactoren een relatie met de landbouw (29% van alle gerapporteerde drukfactoren over alle groepen). Vervolgens zijn waterbeheer (wijziging van hydrologische condities), natuurlijke processen en stedelijke ontwikkeling de grootste bedreigingen. Natuurlijke processen betreffen in deze context met name de versnelde successie als gevolg van stikstofdepositie. Stedelijke ontwikkelingen (met name de energietransitie) speelt vooral bij vleermuizen en scoort daarom hoog hij de Habitatrichtlijnsoorten.
Landbouw
29%
38%
25%
24%
Waterbeheer
13%
16%
9%
16%
Natuurlijke processen
12%
10%
7%
18%
Stedelijke ontwikkeling
11%
9%
19%
6%
Infrastructuur
6%
4%
10%
3%
Invasieve soorten
5%
1%
4%
11%
Visserij en jacht
4%
4%
6%
3%
Klimaatverandering
4%
4%
2%
6%
Bosbouw
4%
1%
4%
5%
Vervuiling
3%
1%
2%
6%
Buiten lidstaat
3%
8%
1%
0%
Defensie en veiligheid
2%
0%
7%
0%
Energie
2%
4%
2%
0%
Grondstofwinning
1%
0%
1%
2%
De rechtszaak tegen Shell |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat klimaatbeleid aan de politiek is en níét aan de rechter? Deelt u dan ook de conclusie dat de rechter op de stoel van de politiek is gaan zitten en het hier aldus draait om een politiek vonnis?1
Het vaststellen van klimaatbeleid is inderdaad aan de politiek. De rechter heeft zich uitgesproken over de vraag of Royal Dutch Shell (hierna: Shell) aan een op grond van het Burgerlijk Wetboek op haar rustende rechtsplicht heeft voldaan.
De rechter heeft, gelet op artikel 23 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, te beslissen op de vorderingen van de eisers. Het is bij uitstek de taak van de rechter om, als het wordt voorgelegd, te beoordelen of een partij aan de op die partij rustende rechtsplichten heeft voldaan.
Deelt u de conclusie dat de rechterlijke macht zich heeft ontpopt als doorgeslagen klimaatactivist, zoals eerder al in de Urgendazaak duidelijk werd?
Nee. De rechtbank heeft geoordeeld in een civielrechtelijk geschil. Het oordelen over vorderingen, zoals die van Milieudefensie c.s. in deze zaak, is een taak van de rechter.
Het reductiebevel dat de rechtbank heeft opgelegd baseert de rechtbank op de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad). De rechtbank heeft voor de invulling van deze norm gebruik gemaakt van de relevante feiten en omstandigheden, waaronder de volgens de rechtbank breed gedragen inzichten en internationaal aanvaarde standaarden.
Wat verstaat u onder «gevaarlijke klimaatverandering», zoals aangevoerd door de rechter? Wanneer vindt u klimaatverandering «gevaarlijk» en wanneer «niet gevaarlijk»?
De klimaatdoelen in de Overeenkomst van Parijs2 zijn erop gericht de mondiale gemiddelde opwarming tot ruim beneden 2°C en zo mogelijk tot 1,5°C te beperken. Nederland heeft de Overeenkomst van Parijs getekend en geratificeerd. Nederland levert, met het voeren van klimaatbeleid, haar bijdrage aan het nastreven van deze klimaatdoelen. Het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) heeft op verzoek van de partijen bij de Overeenkomst van Parijs aangegeven welke mondiale emissiereductie voor 1,5°C en 2°C nodig is. Voor beperking van de mondiale opwarming aan het eind van deze eeuw tot 1,5°C is mondiaal een CO2-emissiereductie van ca. 45% in 2030 ten opzichte van 2010 nodig.
Wat vindt u van het oordeel van de rechter dat klimaatverandering leidt tot gezondheidsrisico’s en sterftegevallen als gevolg van infectieziekten, water- en voedselgerelateerde ziekten, overstromingen, verzilting, vernatting, droogte?2 Hoe valt dit te rijmen met het VN-rapport The human cost of disasters, waarin wordt geconcludeerd dat het aantal natuurrampen sinds 2000 juist met 15% is afgenomen?3
In een recente wetenschappelijke publicatie wordt aangegeven dat nu reeds extra sterfgevallen door klimaatverandering optreden in Europa en ook in Nederland.5 Het onderzoek, waar ook het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) aan heeft bijgedragen, laat zien dat van alle hittegerelateerde sterfgevallen in Nederland nu al bijna een derde kan worden toegeschreven aan klimaatverandering.
In het VN-rapport «The human cost of disasters» wordt aangetoond dat extreme weersomstandigheden als gevolg van klimaatverandering de afgelopen decennia zijn verdubbeld. Wereldwijd werden volgens het rapport de afgelopen twintig jaar circa 7.350 grote rampgebeurtenissen geregistreerd. De conclusie dat het aantal natuurrampen met 15% zou zijn afgenomen leiden wij niet af uit dit rapport.
Deelt u de mening dat dergelijke tegenstrijdigheden tekenend zijn voor het hele klimaatbeleid dat van aannames en doemscenario’s aan elkaar hangt? Deelt u de mening dat het de wereld op z’n kop is dat de rechter zich van deze klimaatbangmakerij bedient?
Nee. De Nederlandse overheid heeft vertrouwen in de klimaatwetenschap, en het IPCC in het bijzonder, en het ligt voor de hand dat de rechter zich voor het verzamelen van feiten over klimaatverandering op de rapporten van het IPCC baseert.
Bent u ervan op de hoogte dat rampzalige voorspellingen in de afgelopen decennia, zoals over de «enorme» stijging van de zeespiegel waarbij hele landen zouden wegspoelen, nooit zijn uitgekomen? Waar is klimaatbeleid, bedoeld om «gevaarlijke klimaatverandering» tegen te gaan, dan feitelijk op gebaseerd?
Er is door het IPCC geen voorspelling gedaan van enorme zeespiegelstijging op korte termijn. Het IPCC geeft feitelijke informatie over zeespiegelstijging aan de hand van metingen en maakt op basis van emissiescenario’s projecties van zeespiegelstijging. De waargenomen mondiaal gemiddelde zeespiegelstijging van circa 9 cm sinds 1990 zit zelfs aan de bovenkant van de marge van de projecties (alle modellen en alle scenario’s), eerder gepubliceerd in 2001.6 Reden hiervoor is het grotere massaverlies van ijskappen, dan destijds voorzien. Ondanks de tot nu toe nog beperkte zeespiegelstijging ondervinden veel landen al de nadelige effecten daarvan zoals meer zoutkwel, kusterosie en meer overstromingen bij stormen. Zeespiegelstijging is ook niet overal hetzelfde, waardoor sommige gebieden al meer effecten ervan ondervinden dan andere. Zeespiegelstijging gaat langzaam, maar is wel onomkeerbaar en gaat eeuwen door, waardoor het op termijn tot steeds meer rampen kan leiden.
Wat vindt u ervan dat de rechter zich baseert op de bevindingen van het Koninlijk Nederlands Metereologisch Instituut (KNMI) dat «een zeespiegelstijging van 2,5 tot 3 meter deze eeuw niet [is] uitgesloten»?4 Hoe valt dit te rijmen met de uitspraken van onze eigen Deltacommissaris Peter Glas dat «de zeespiegel níét versneld stijgt», namelijk slechts 20 cm per eeuw zoals we dat al eeuwenlang zien, en dat «er geen reden is voor paniek»?5
Het KNMI baseert zich mede op de bevindingen van het IPCC. Het IPCC rapporteert over een stijgsnelheid van de zeespiegel wereldwijd van inmiddels 4 mm per jaar. Langs de Nederlandse kust is deze stijging nog niet waarneembaar, dit wordt veroorzaakt door onder andere fluctuaties in het windklimaat. Experts verwachten dat de versnelling langs de Nederlandse kust in de komende decennia wel merkbaar zal worden.
Het nationale Deltaprogramma baseert zich op de officiële KNMI-scenario’s. Hierbij wordt in 2021 rekening gehouden met een stijging van de zeespiegel met 1 meter ten opzichte van 1990. Indien de opwarming van de aarde niet beteugeld zal worden en de processen op met name Antarctica ongunstig verlopen, zoals het instorten van ijskliffen, dan kan de stijging van de zeespiegel langs de Nederlandse kust in 2100 hoger uitkomen.
Eind van dit jaar verschijnt het zogeheten Klimaatsignaal van het KNMI, waarin de meest actuele en gevalideerde cijfers gepubliceerd worden. Tevens wordt gewerkt aan een actualisatie van de Klimaatscenario’s, waarin onder andere de nieuwste inzichten van het IPCC verwerkt worden. De verwachting is dat deze actualisatie in 2023 gepubliceerd zal worden. Het Deltaprogramma wordt, indien daar aanleiding toe is, hierop aangepast.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat de rechter enerzijds vaststelt dat het Klimaatakkoord van Parijs «niet bindend is voor de verdragsluitende partijen en [dus ook Shell niet bindt]», maar anderzijds oordeelt dat «staten de klimaatopgave niet alleen aan kunnen» en er «dus ook een rol [is] weggelegd voor anderen [waaronder Shell]»?6 Hoe valt dit te rijmen met uw reactie op het vonnis dat «ook Shell zich aan het [dus niet-bindende] Klimaatakkoord moet houden»?7
De rechtbank heeft geoordeeld dat de rechtsplicht voor Shell volgt uit de voor Shell op grond van artikel 6:162 BW geldende ongeschreven zorgvuldigheidsnorm, die inhoudt dat handelen in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, onrechtmatig is. Bij de invulling van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm betrekt de rechtbank alle omstandigheden van het geval, waaronder wat nodig is om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen. De klimaatdoelen van de Overeenkomst van Parijs vormen volgens de rechtbank de weerslag van de best beschikbare wetenschappelijke bevindingen in de klimaatwetenschap, omdat deze doelen zijn ontleend aan IPCC-rapporten. De rechtbank stelt dat daar internationaal breed gedragen consensus over bestaat. Bij de invulling van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm heeft de rechtbank zich daarbij aangesloten. Ook heeft de rechtbank in haar overwegingen meegenomen dat de totale CO2-uitstoot van Shell groter is dan de CO2-uitstoot van vele staten, waaronder Nederland.
Kortom, de rechtbank heeft voor de invulling van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm gebruik gemaakt van volgens de rechtbank breed gedragen inzichten en internationaal aanvaarde standaarden.
Wat vindt u ervan dat de rechter de aan Shell opgelegde reductieverplichting afleidt uit de rapporten van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), die echter geen juridisch bindende rechtsnorm kennen? Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat de rechter enerzijds vaststelt dat «het IPCC zich niet uitlaat over de vraag of en hoe haar scenario’s zich vertalen naar bijdragen van [...] individuele partijen», maar anderzijds Shell veroordeelt tot een concrete bijdrage, namelijk een reductieverplichting van netto 45% in 2030 ten opzichte van 2019?
Het klopt dat IPCC geen normen formuleert rond de aanpak van klimaatverandering. Zij heeft wel op verzoek van de partijen bij de Overeenkomst van Parijs in een speciaal rapport aangegeven welke mondiale emissiereductie voor 1,5°C en 2°C nodig is. Voor beperking van de opwarming aan het eind van deze eeuw tot 1,5°C is in 2030 een mondiale emissiereductie van CO2-emissies van netto 45% in 2030 ten opzichte van 2010 nodig.
Een reductiedoelstelling van 45% in 2030 ten opzichte van 2019 als basisjaar, zoals in de vordering van eisers is opgenomen, sluit volgens de rechtbank voldoende aan bij de breed gedragen consensus dat het beperken van de opwarming tot 1,5°C vereist dat de mondiale CO2-uitstoot in 2030 met netto 45% moet zijn teruggebracht ten opzichte van 2010.
Hoe beoordeelt u de vaststelling van de rechter dat «er enige onzekerheid bestaat over de precieze manier waarop gevaarlijke klimaatverandering zich zal manifesteren in Nederland» en dat het daarbij gaat om «aan prognoses en toekomstscenario’s inherente onzekerheid»?8 Waar baseert de rechter zich dan in ’s hemelsnaam op?
Het klopt dat het voorspellen van hoe mondiale klimaatverandering zich lokaal zal manifesteren met meer onzekerheid is omgeven dan algemene trends. Tegelijkertijd zijn op basis van waarnemingen al wel bepaalde lokale trends zichtbaar, zoals verdroging van het binnenland.12 Recent onderzoek, waar ook het RIVM aan heeft bijgedragen, laat zien dat bij de huidige opwarming door hitte in Nederland nu al bijna een derde van de sterfgevallen kan worden toegeschreven aan klimaatverandering. Voor de toekomst worden door KNMI op basis van mondiale klimaatscenario’s regionale klimaatscenario’s ontwikkeld waarin inzichten in regionale patronen worden meegenomen. Door te verkennen op basis van scenario’s kan met de onzekerheden beter rekening worden gehouden.
Welke gevolgen heeft dit vonnis voor het vestigingsklimaat en de concurrentiepositie van Nederland in het algemeen en de werkgelegenheid bij Shell in het bijzonder? Hoeveel banen zullen mogelijk verloren gaan? Wat vindt u van het oordeel van de rechter dat dit ondergeschikt is aan de «zwaarwegende belangen die worden gediend met de reductieverplichting»?9
Het is nog niet bekend welke gevolgen de uitspraak zal hebben. Er wordt nu een analyse uitgevoerd, waarover de Kamer na de zomer wordt geïnformeerd. De gevolgen zullen van verschillende factoren afhangen, waaronder de uitkomst van een eventuele hoger beroep- en cassatieprocedure.
De effecten voor Shell en de Nederlandse concurrentiepositie hangen sterk af van wat er verder gebeurt, zowel nationaal als internationaal. Dat is afhankelijk van verschillende factoren. Het is bijvoorbeeld nog niet duidelijk welke maatregelen Shell gaat nemen en in welke landen Shell deze maatregelen neemt om tot 45% wereldwijde reductie te komen. Dat hoeft niet in Nederland te zijn. Ten aanzien van de concurrentiepositie en het vestigingsklimaat van Nederland zijn de gevolgen ook afhankelijk van meerdere factoren. De kracht van de Nederlandse concurrentiepositie en ons vestigingsklimaat is altijd relatief ten opzichte van die van andere landen. Een belangrijke factor is dan ook in welke mate deze uitspraak ook in andere landen opvolging krijgt. Wel is duidelijk dat deze uitspraak bij bedrijven leidt tot onzekerheid en onvoorspelbaarheid. Op korte termijn zou de uitspraak er mogelijk toe kunnen leiden dat bedrijven terughoudender worden om investeringen in Nederland te doen. Maar ook op dit punt is het nu nog te vroeg om de exacte gevolgen te overzien.
Kunt u een uitgebreide, onderbouwde berekening verstrekken van het exacte mondiale klimaateffect als gevolg van deze specifieke reductieverplichting? Hoe rechtvaardigt dit klimaateffect de gevolgen voor de werkgelegenheid?
Het is zeer lastig om het exacte mondiale klimaateffect van deze reductieverplichting vast te stellen. De uitkomst is afhankelijk van een groot aantal factoren, zoals het koolstofbudget en het mondiale emissiepad dat Shell zonder deze verplichting had gevolgd, waar wij geen volledig inzicht in hebben. De uitspraak van de rechtbank is van toepassing op activiteiten of emissies in binnen- en buitenland, die aan Shell zijn gerelateerd. Het is aan Shell zelf om te bepalen waar in de wereld verdere emissiereducties nodig zijn om aan de opgelegde reductieverplichting te voldoen.
Hoe beoordeelt u de door de rechter aan Shell opgelegde «zwaarwegende inspanningsverplichting» om ook de CO2-uitstoot van leveranciers én eindgebruikers terug te brengen? Welke gevolgen heeft dit? Wat doet het met de brandstofprijzen aan de pomp (benzine, diesel) en hoe voorkomt u dat die prijzen zullen stijgen?
Het is aan Shell om invulling te geven aan het vonnis. De brandstofprijzen zijn afhankelijk van diverse factoren, zoals de prijs van olie op de wereldmarkt.
Verwacht u dat er, gezien het Shell- én eerdere Urgendavonnis, nog meer klimaatrechtszaken zullen volgen?
De rechtszaak tegen Shell past in een trend. Over de hele wereld is een toename van het aantal klimaatzaken te zien, waarbij de procedures zich niet meer alleen tegen overheden richten, maar ook in toenemende mate tegen ondernemingen.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat bedrijven, zoals Shell, hierdoor mogelijk naar andere landen zullen vertrekken, waar de klimaatregelgeving minder streng is?
Het betreft een rechtszaak tussen Milieudefensie c.s. en Shell. De reductieverplichting die door de rechtbank is opgelegd, geldt alleen voor Shell. Wel stelt de rechtbank in haar vonnis dat de verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren, niet alleen voor Shell, maar voor alle bedrijven geldt.
Bedrijven beslissen zelf, op grond van een groot aantal factoren, over hun vestigingsplaatsen.
Deelt u de mening dat het krankzinnig is dat Milieudefensie – een activistische klimaatclub die nota bene door de overheid wordt gesubsidieerd – via de rechterlijke macht het klimaatbeleid wil dicteren? Wanneer stopt u alle subsidiestromen?
In Nederland heeft iedereen toegang tot de rechter op basis van art. 17 van de Grondwet. Het al of niet ontvangen van een overheidssubsidie doet daar uiteraard niets aan af.
Bent u ertoe bereid Nederland onmiddellijk terug te trekken uit het Klimaatakkoord van Parijs (conform artikel 28) en alle andere internationaal gemaakte klimaatafspraken? Bent u er tevens toe bereid het nationale Klimaatakkoord en de Klimaatwet door de shredder te trekken?
Hiertoe zijn wij niet bereid. Nederland zal zich in de strijd tegen klimaatverandering blijven inzetten voor een ambitieuze uitvoering van de Overeenkomst van Parijs op basis van het nationale Klimaatakkoord en de nationale Klimaatwet.
Het bericht waaruit blijkt dat gepensioneerden grote schade hebben door nabetaling van hun pensioen |
|
Liane den Haan (GOUD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Duizenden euro’s schade bij gepensioneerden door nabetaling pensioen»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel mensen door nabetaling van het pensioen financiële schade ondervinden?
Het is het mij niet bekend hoeveel mensen door een nabetaling van ABP financiële schade ondervinden. De nabetaling van pensioen is een afspraak tussen de uitkeerder en de pensioengerechtigde. Het is natuurlijk bijzonder vervelend als mensen financiële schade ondervinden als gevolg van nabetaling van het pensioen.
Zijn de mensen vooraf voldoende op de hoogte gesteld van de financiële consequenties van een nabetaling in één keer?
Ik vind het belangrijk dat pensioenfondsen hun deelnemers vooraf goed informeren over de mogelijke gevolgen van bepaalde uitkeringen (incl. de fiscale gevolgen) en daar – waar mogelijk natuurlijk – al rekening mee houden bij het uitkeren. Ik begrijp dat ABP deelnemers in deze zin informeert als er grote bedragen worden uitgekeerd en de mogelijkheden die deelnemers hebben om de financiële gevolgen te beperken, actief onder de aandacht brengt.
Een nabetaling zoals in dit geval komt op grond van de wettelijke regels die daarvoor gelden bovenop de reguliere betalingen. Op een dergelijke nabetaling is op grond van wettelijke regelingen voor de loonheffing de zogeheten tabel bijzondere beloning van toepassing. Om toepassing van deze tabel hoeft niet te worden verzocht; deze wordt toegepast door de inhoudingsplichtige, in dit geval ABP. De nabetaling is een brutobedrag waarover ABP loonheffing op basis van tarief voor bijzondere beloningen inhoudt (dit is een voorheffing). Vervolgens wordt dit brutobedrag meegenomen bij de vaststelling van de verschuldigde inkomstenbelasting, waarbij rekening wordt gehouden met het reeds ingehouden bedrag uit de voorheffing. Voor een rol in de afspraken tussen ABP en de pensioengerechtigden zie ik geen plaats voor mijzelf of de Belastingdienst.
Op een bijzondere bate kan de zogeheten middelingsregeling in de inkomstenbelasting van toepassing zijn. Via deze regeling wordt, kort gezegd, de belasting herrekend over de inkomens over drie zelf gekozen aaneengesloten jaren waarvan de aanslag onherroepelijk vaststaat, bijvoorbeeld 2018-2019-2020. Er bestaat recht op teruggave als deze herrekening leidt tot een teruggave die hoger is dan € 545. Mede omdat de keuze voor het tijdvak van drie jaren van invloed is op de uitkomst, kan de Belastingdienst hierover niet actief informeren. Wel is er vanzelfsprekend algemene informatie over middeling te vinden op de website van de Belastingdienst (www.belastingdienst.nl).
Van afspraken met de bestuursvoorzitter is mij niets bekend.
Welke tijdsduur vindt u redelijk voor het pensioenfonds ABP om deze mensen te compenseren? Hoe ziet u uw rol hierin? Bent u bereid aan te dringen op een spoedige afhandeling?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat mensen niet actief worden geïnformeerd over maatregelen die zij zelf moeten nemen om de financiële gevolgen te beperken, zoals het laten aanmerken van de nabetaling als bijzonder inkomen bij de Belastingdienst, of het laten middelen van het inkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van het feit dat in 2019 al afspraken waren met de bestuursvoorzitter van ABP over deze zaak? Hoe kan het dat dit in de uitvoering zo is misgegaan? Had de Belastingdienst hier niet proactief in moeten optreden vanuit de gedachte voorkomen is beter dan genezen?
Zie antwoord vraag 3.
Past de Belastingdienst inzake de wachttijd van enkele weken of zelfs maanden bij het vergoeden van schade door ABP dan ook coulance toe bij terugbetalingen?
ABP heeft op de nabetaling loonheffing ingehouden volgens de tabel voor bijzondere beloningen, om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de juiste belastingheffing. De hoogte van de inhouding is afhankelijk van het jaarinkomen, hierop is het percentage voor bijzondere beloningen gebaseerd. Bij een klein pensioen is dit een laag jaarinkomen en daarom geldt een laag percentage voor deze bijzondere beloning. Dit kan zelfs 0% zijn. De percentages lopen op van 0%, 19,2% en 37,1% naar 49,5%. Dat de toepassing van het tarief voor bijzondere beloningen in een aantal situaties toch tot nabetalingen leidt is helaas inherent aan de wettelijke regeling en het feit dat de uitkerende instantie enkel over de eigen uitkeringen gaat en geen weet heeft van de overige persoonlijke inkomsten en omstandigheden.
Mochten burgers als gevolg van de nabetaling een terugvordering van toeslagen hebben ontvangen, dan kunnen zij voor deze terugvordering gebruikmaken van de standaardbetalingsregeling van 24 maanden. Mocht dat deze burgers desondanks in financiële problemen brengen, dan kunnen zij een betalingsregeling op maat aanvragen waarbij rekening wordt gehouden met hun betalingscapaciteit. In de toeslagenbeschikking en aanslag inkomstenbelasting wordt de gepensioneerde gewezen op de mogelijkheid om een betalingsregeling aan te vragen.
Wat kunnen mensen die door deze nabetaling van het ABP in de financiële problemen zijn gekomen in de tussentijd doen? Worden mensen hierover actief geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 7.
Kan de Belastingdienst niet naar een generieke oplossing voor alle gedupeerden kijken in plaats van dat mensen proactief bij de Belastingdienst moeten vragen om een oplossing?
Een nabetaling van, in dit geval pensioenen, kan leiden tot een piek in het inkomen. Deze heeft gevolgen voor de te betalen belasting en mogelijk voor het recht op inkomensafhankelijke regelingen en toeslagen. Het is daarom goed dat de ontvanger van de nabetaling over deze gevolgen wordt geïnformeerd. Dat is met name een taak voor de uitkerende partij.
Tot slot merk ik op dat ABP via zijn website compensatie aanbiedt in gevallen van nabetaling waarin na toepassing van de fiscale middelingsregeling nog sprake is van restschade.
Privacy schending door het COA |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reactie van een medewerker het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) op een bericht van een bewoner van het asielzoekerscentrum (azc) Echt op Indymedia.nl1?
Ja.
Klopt het dat u het COA informeert omtrent beslissingen in de asielprocedure door het toesturen van integrale beslissingen op de asielaanvraag?
Sinds 2016 wisselen ketenpartners in de vreemdelingenketen digitaal informatie uit over de vreemdeling in de asielprocedure. De ketenpartners wisselen informatie uit via de centrale ketenvoorzieningen en de primaire informatiesystemen. De voorzieningen zijn gerealiseerd om mogelijk te maken dat de medewerkers in de vreemdelingenketen actueel en digitaal kunnen beschikken over de voor hun werk noodzakelijke informatie, het zogenaamde vreemdelingenbeeld.
In ketenverband wordt vastgesteld welke documenten ter beschikking worden gesteld. De organisaties stemmen ook af op welke wijze (integraal of niet) beschikbare noodzakelijke gegevens worden gedeeld. Voorbeelden van integrale beslissingen op de asielaanvraag zijn toewijzende en afwijzende beschikkingen en voornemens tot afwijzing. Deze worden beschikbaar gesteld door de IND aan het COA.
Worden ook voornemens tot afwijzing door u met het COA integraal gedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in de beslissingen is gemotiveerd op grond van welke feiten en omstandigheden een vreemdeling wel of niet wordt toegelaten?
In de toewijzende beschikking is opgenomen dat aan de vreemdeling een vergunning wordt verleend en op welke grond. In de afwijzende beschikking wordt gemotiveerd ingegaan op de vraag waarom de naar voren gebrachte asielgronden niet tot verlening van een verblijfsvergunning leiden.
Beschouwt u de inhoudelijke asielmotieven als bijzondere persoonsgegevens in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)?
Inhoudelijke asielmotieven kunnen zeer gevoelige gegevens, waaronder persoonsgegevens, bevatten. Zij kunnen bijzondere persoonsgegevens in de zin van de AVG bevatten maar dat is niet altijd het geval.
Moeten deze bijzondere persoonsgegevens vertrouwelijk worden behandeld?
Ja. Inhoudelijke asielmotieven worden in een vertrouwensrelatie tussen de aanvrager en IND gedeeld. Bij het behandelen van een asielaanvraag zijn meerdere ketenpartners betrokken. Het uitgangspunt dat inhoudelijke asielmotieven zorgvuldig en vertrouwelijk moeten worden behandeld geldt ook in ketenverband.
Wat is de grondslag van het delen van integrale beslissingen?
Persoonsgegevens worden tussen IND en COA gedeeld op grond van artikel 6, eerste lid, sub c, van de AVG en artikel 107, vierde lid en artikel 107, tweede lid, onder b, sub 2, van de Vreemdelingenwet 2000 juncto artikel 7.1e Voorschrift Vreemdelingen 2000.
Het uitwisselen van integrale beslissingen wordt evenwel niet langer beschouwd als proportioneel. Om die reden waren IND en COA al gestart de informatie-uitwisseling te herzien en is besloten dat de IND stopt met het delen van de integrale beschikkingen met het COA. Op dit moment wordt onderzocht welke informatie het COA precies nodig heeft voor de uitvoering van de wettelijke taak en hoe deze informatie gedeeld kan worden, zonder integrale beslissingen met het COA te delen.
Waarom ontvangt het COA integrale beslissingen in plaats van slechts de verblijfsrechtelijke informatie (wel of geen rechtmatig verblijf, evt. grondslag van het verblijfsrecht, vertrektermijn of vertrekplicht of uitstel van vertrek?)
Het COA ontvangt deze informatie om haar taken binnen de vreemdelingenketen goed uit te kunnen voeren. Het COA moet daarvoor beschikken over procesinformatie en inhoudelijke informatie die bijvoorbeeld nodig is om passende steun aan asielzoekers met bijzondere opvangbehoeften te kunnen bieden. In de praktijk is gebleken dat het COA bepaalde informatie nodig heeft voor het uitvoeren van de wettelijke taak, maar niet alle informatie uit de beschikkingen. Om die reden is besloten dat de IND stopt met het delen van de integrale beschikkingen met het COA.
Op dit moment wordt onderzocht welke informatie het COA precies nodig heeft voor de uitvoering van de wettelijke taak en hoe deze informatie gedeeld kan worden, zonder integrale beslissingen met het COA te delen.
Wat vindt u van het feit dat een COA-medewerker in sociale media inhoudelijke informatie over een asielzoeker heeft gedeeld?
Het COA heeft intern onderzoek gedaan op de locatie Echt en daaruit is geen enkele indicatie naar voren gekomen dat een COA-medewerker betrokken was bij het delen van informatie op de genoemde website. Uit nader onderzoek is voorts gebleken dat de betreffende informatie uit deze casus al langer te vinden was op een openbare website.
Kan deze COA-medewerker de betreffende informatie hebben ontleend aan de uitwisseling van gegevens/toezending van integrale besluiten door u aan het COA?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u stoppen met het toesturen van integrale besluiten en/of voornemens aan het COA? Zo nee, wat doet u eraan om dit soort incidenten te voorkomen en wat zijn mogelijke alternatieven voor integrale besluiten?
De IND heeft reeds aan het COA aangegeven te gaan stoppen met het delen van de integrale asielbeschikkingen.
Op dit moment wordt onderzocht welke informatie het COA precies nodig heeft voor de uitvoering van de wettelijke taak en hoe deze informatie gedeeld kan worden, zonder integrale beslissingen met het COA te delen.
Het bericht ‘LNV wijst oplossing Borkumse Stenen van de hand?’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat een groot gesloten vangstgebied boven Schiermonnikoog is ingetekend? Zo ja, per wanneer gaat dit in?1
Op 19 juni 2020 heeft de Tweede Kamer het Akkoord voor de Noordzee (hierna Noordzeeakkoord) ontvangen. In het notaoverleg op 27 januari jl. heb ik deze inhoudelijk met de Tweede Kamer besproken. In het Noordzeeakkoord zijn afspraken gemaakt over het beschermen van ecologisch waardevolle gebieden, zoals afspraak 4.40. In deze afspraak is onder andere opgenomen dat het verbod op bodemberoerende visserij in het reeds geplande te beschermen gebied Borkumse Stenen in het kader van VIBEGII (95 vierkante kilometer) wordt uitgebreid met 558 vierkante kilometer. In bijlage 7 van het Noordzeeakkoord is een kaart bijgevoegd waarin de begrenzing van dit gebied is ingetekend. Het gebied ligt ten noorden van Schiermonnikoog. Deze begrenzing is op initiatief en met instemming van de visserijsector tot stand gekomen.
In het Noordzeeakkoord is de ambitie vastgelegd om de maatregelen genoemd in afspraak 4.40 in 2022 te effectueren. De maatregelen moeten echter via een Europese procedure onder het Gemeenschappelijk Visserijbeleid worden vastgelegd en daarmee is er een afhankelijkheid van andere lidstaten en de Europese Commissie. Inzet is om de maatregelen zo snel als mogelijk uit te voeren.
Wat hield het alternatieve plan van de Nederlandse Vissersbond in en wat is de reden dat u dit hebt afgewezen?
Na toezending van het Noordzeeakkoord aan uw Kamer, heeft de visserijsector aangegeven de begrenzing aan te willen passen. Dat kan alleen met instemming van partners in het de Noordzeeoverleg. Ik heb de visserijsector gevraagd daartoe een alternatief voorstel te doen. Het alternatieve plan van de Nederlandse Vissersbond is weergegeven in de kaart bijgevoegd in het nieuwsbericht «LNV wijst oplossing Borkumse Stenen van de hand». Het voorstel onderscheidt zich op drie belangrijke punten van het Noordzeeakkoord: het effect op de visserij, de totale oppervlakte en de ecologische waarde.
Om het effect op de visserij te beperken is in het voorstel de zuidelijke grens van het gebied naar boven verschoven ten opzichte van de begrenzing in het Noordzeeakkoord. De westelijke grens is iets verder naar het westen geschoven, maar het totale gebied in oppervlakte is kleiner dan het oorspronkelijke gebied in het Noordzeeakkoord. Ook heeft dit tot resultaat dat het gebied een lagere ecologische waarde heeft ten opzichte van het gebied in het Noordzeeakkoord. Juist in het zuidelijk deel bevinden zich ecologisch zeer waardevolle velden van de schelpkokerworm (Lanice conchilega). Het voorstel van de Nederlandse Vissersbond zal er toe leiden dat deze waardevolle ecologische delen buiten de begrenzing van het gebied vallen. Daarmee is het de ecologische waarde van het gebied in dit voorstel lager dan het oorspronkelijke gebied in het vastgestelde Noordzeeakkoord. Hoewel ik een vermindering van het effect op de visserij als positief beoordeel, maakt de vermindering van de totale oppervlakte en de substantieel lagere ecologische waarde van het gebied dat ik het voorstel van de Nederlandse Vissersbond niet kan steunen als alternatief voor het gebied zoals afgesproken in het Noordzeeakkoord.
Welk alternatief voorstel heeft u gedaan en wat is de reden dat de garnalenvissers dit hebben afgewezen?
In reactie op het voorstel van de Nederlandse Vissersbond heeft het Ministerie van LNV op 1 april jl. twee alternatieven voorgelegd aan de visserijsector. Uitgangspunten hierbij waren dat de totale oppervlakte en ecologische waarde van het alternatief minimaal gelijk zijn aan het gebied in het Noordzeeakkoord maar de impact op de visserij aanzienlijk lager is. Op hoofdlijnen bestaan beide voorstellen uit een verschuiving van de westelijke grens naar het westen en het gedeeltelijk ontzien van druk beviste gebieden in het zuiden. De alternatieve voorstellen zijn naar schatting qua omvang en ecologische waarde gelijk aan het gebied in het Noordzeeakkoord en hebben een lagere impact op de visserij dan het gebied in het Noordzeeakkoord.
Op 8 juni jl. heb ik een reactie ontvangen van de visserijsector op deze alternatieve voorstellen. De sector geeft aan dat aanpassing van de oppervlakte bespreekbaar is. Zij is echter van mening dat wordt voldaan aan de voorwaarden en dat er geen inhoudelijke gronden zijn om het voorstel van de sector af te wijzen. Deze reactie ga ik verder bestuderen en we gaan hierover in gesprek met de sector.
Wat is de huidige stand van zaken? Wat zijn de vervolgstappen en wie moet deze stappen zetten?
Mijn ministerie heeft op 8 juni jl. een reactie ontvangen van de visserijsector op de alternatieve voorstellen van 1 april. Deze ga ik bestuderen en we gaan hierover in gesprek met de sector. Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg visserij op 12 oktober 2020 heb aangegeven, sta ik open voor het gesprek over de zuidelijke begrenzing. Echter een nieuwe begrenzing van dit gebied betekent een aanpassing van het Noordzeeakkoord. Dit vraagt instemming van alle partners van het Noordzeeakkoord vertegenwoordigd in het Noordzeeoverleg, een voorwaarde die ik op 12 oktober 2020 ook met u heb gedeeld. Een voorstel dat hier toe strekt kan daar alleen zinvol in bespreking worden gebracht als dat voorstel qua oppervlakte en ecologische waarde vergelijkbaar is met de afspraak in het Noordzeeakkoord. Het feit dat de visserijorganisaties hebben gekozen niet deel te nemen aan het Noordzeeoverleg is hierbij evenmin behulpzaam.
De uitspraak van de rechter in de zaak tussen Milieudefensie en Shell |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de rechter in de zaak tussen Milieudefensie en Shell?
Ja.
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak, zowel wereldwijd als in Nederland?
Het betreft een rechtszaak tussen Milieudefensie c.s. en Royal Dutch Shell (hierna: Shell). De reductieverplichting die door de rechtbank is opgelegd, geldt alleen voor Shell. Wel stelt de rechtbank in haar vonnis dat de verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren niet alleen voor Shell, maar voor alle bedrijven geldt.
Het is nog niet bekend welke gevolgen de uitspraak zal hebben. Er wordt nu een analyse uitgevoerd, waarover uw Kamer na de zomer wordt geïnformeerd. De gevolgen zullen van verschillende factoren afhangen, waaronder de uitkomst van een eventuele hoger beroep- en cassatieprocedure.
Deelt u de inschatting dat deze uitspraak bijdraagt aan de afbouw van fossiele energie en dat dit een vliegwiel kan zijn voor de energietransitie?
Of de uitspraak als een vliegwiel kan dienen voor de gehele energietransitie – nationaal en internationaal – hangt af van de interpretatie die partijen eraan geven, van de uitkomst van een eventuele hoger beroep- en cassatieprocedure en ook van eventuele vergelijkbare rechtszaken. Bedrijven zijn al bezig plannen te maken en investeringen te doen om klimaatrisico’s te verminderen. Als het alleen bij Shell blijft, hangt het effect af van of en in welke mate andere bedrijven de fossiele activiteiten van Shell overnemen. Shell is niet verplicht de reductieverplichting in Nederland te realiseren.
In hoeverre heeft dit betrekking op andere bedrijven? Hebben zij naar verwachting ook een dergelijke resultaatsverplichting?
De zaak van Milieudefensie c.s. tegen Shell betreft een civielrechtelijke zaak tussen private partijen. De rechtbank heeft haar uitspraak gedaan op grond van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm. Deze ongeschreven zorgvuldigheidsnorm (een onrechtmatige daad-norm) komt uit het Burgerlijk Wetboek en rust in beginsel ook op andere Nederlandse bedrijven. Door de rechtbank is de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm alleen ingevuld met betrekking tot Shell op basis van de specifieke omstandigheden in deze zaak.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de volgens haar breed gedragen consensus dat de mondiale gemiddelde opwarming tot 1,5°C beperkt dient te blijven, moet worden gekozen voor reductiepaden waarin de CO2-uitstoot mondiaal in 2030 met netto 45% is teruggebracht ten opzichte van 2010. De reductiepaden die de rechtbank op basis van rapporten van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) presenteert, zijn mondiaal en zeggen nog niets over wat van Shell mag worden verwacht. De rechtbank stelt daarover dat van Shell veel mag worden verwacht, als belangrijke speler in de markt voor fossiele brandstoffen en als verantwoordelijke voor een substantiële directe en indirecte CO2-uitstoot die groter is dan de uitstoot van vele staten. De rechtbank komt op basis hiervan tot een reductiedoelstelling voor Shell van ten minste 45% in 2030 ten opzichte van 2019. Het is, in voorkomende gevallen, aan de rechter om de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm voor andere bedrijven in te vullen aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval.
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak voor het bredere klimaatbeleid van Nederland en de uitvoering van het Klimaatakkoord?
De zaak van Milieudefensie c.s. tegen Shell betreft een civielrechtelijke zaak tussen private partijen. De Nederlandse overheid is geen partij in deze zaak. In de uitspraak is geen oordeel gegeven over het klimaatbeleid van de (rijks)overheid.
Het Nederlandse klimaatbeleid is en blijft gebaseerd op de Klimaatwet en gericht op het halen van de klimaatdoelen in de Overeenkomst van Parijs door implementatie van het Klimaatakkoord, aangevuld met eventuele aanscherpingen die volgen uit invulling van de 55% emissiereductie die binnen de EU voor 2030 ten opzichte van 1990 is afgesproken.
Overleveringen aan Polen |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Telegraaf «Opeens politie voor de deur; timmerman Rob zou een criminele organisatie leiden»? Wat is daarop uw reactie? Hoeveel mensen zitten in een soortgelijke positie, hoeveel mensen zijn de afgelopen tijd overgeleverd aan Polen of dreigen nog overgeleverd te gaan worden?1
Ja, ik ben bekend met het artikel. Zoals u weet kan ik mij over individuele zaken niet uitlaten.
In 2020 zijn ruim 200 personen aangehouden voor overlevering aan Polen en zijn in totaal 66 personen ook daadwerkelijk overgeleverd. Het betreft een lager aantal dan in eerdere jaren vanwege de huidige reisrestricties en de prejudiciële vragen die zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de EU met betrekking tot overlevering aan Polen (in de gevoegde zaken C-354/20 en C-412/20).
In 2021 zijn vooralsnog ruim 100 personen aangehouden.
Kunt u toelichten waarom Nederland nog altijd verdachten aan Polen overlevert, terwijl dat ook enige tijd door rechters tegen is gehouden, omdat er zulke grote zorgen zijn over de staat van de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen en de vraag terecht is of iemand in Polen een eerlijk proces zal krijgen?
De zorgen rond de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht hebben de volle aandacht van het kabinet. De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam is tevens op de hoogte van de zorgen omtrent de Poolse rechtstaat in relatie tot Europese aanhoudingsbevelen en heeft om deze reden prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de EU.
Het Hof van Justitie van de EU heeft in zijn uitspraak van 17 december 2020 in de zaken C-354/20 en C-412/20 PPU geoordeeld dat door Polen uitgevaardigde Europese aanhoudingsbevelen niet categorisch mogen worden geweigerd.
Een verzoek tot overlevering wordt, met inachtneming van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU, door de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam beoordeeld en de rechtbank Amsterdam bepaalt in elk individueel geval of de overlevering dient te worden geweigerd. Overlevering kan alleen worden geweigerd als daar in het individuele geval gronden voor bestaan. De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam onderzoekt of er concrete en zwaarwegende redenen zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel risico loopt dat zijn grondrecht op een eerlijk proces zal worden geschonden.2 Dit toetsingsmodel wordt nader toegelicht bij de beantwoording van vraag 4.
Deelt u de mening dat het feit dat in Europees verband is afgesproken dat er wederzijds vertrouwen bestaat in elkaars rechtsstelsels, met als gevolg dat Nederlanders in voorkomende situaties zonder inhoudelijke toets overgeleverd moeten worden aan Polen, niet zou moeten betekenen dat daaraan nooit iets kan veranderen omdat de situatie gewijzigd kan zijn, zoals nu bijvoorbeeld in Polen aan de hand is? Wanneer kan er een moment komen om het vertrouwen en daarmee de overleveringen op te schorten?
Zoals hiervoor in reactie op vraag 2 door mij is aangegeven doet de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam in elk individueel geval een uitspraak over het verzoek tot overlevering, waarbij het verzoek, met inachtneming van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU, inhoudelijk wordt getoetst overeenkomstig de bepalingen van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel (Kaderbesluit EAB) en de Overleveringswet. Er vindt door de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam derhalve wel een inhoudelijke toets plaats van het overleveringsverzoek.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, van het Kaderbesluit EAB moet op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning elk Europees aanhoudingsbevel overeenkomstig de bepalingen van het kaderbesluit ten uitvoer worden gelegd. Daaruit volgt dat een aanhoudingsbevel slechts dan niet ten uitvoer wordt gelegd indien dit afstuit op één van de weigeringsgronden geregeld in dat kaderbesluit. Uit de hiervoor genoemde Hof-jurisprudentie volgt hoe die bepalingen door de overleveringsrechters in de lidstaten moeten worden toegepast. Opschorting van die op zichzelf genomen duidelijke verplichtingen is, zoals overweging 10 van het kaderbesluit regelt, slechts mogelijk in geval van een ernstige en voortdurende schending door een lidstaat van de in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag inzake Europese Unie neergelegde beginselen, welke schending door de Raad is geconstateerd overeenkomstig artikel 7, eerste lid, en volgens de procedure van artikel 7, tweede lid, van dat Verdrag.
Klopt het dat rechters nu niet de bevoegdheid hebben om alle overleveringen aan een bepaald land op te schorten wanneer vast is komen te staan dat er niet langer sprake kan zijn van vertrouwen in het rechtsstelsel en een eerlijk strafproces in een lidstaat? Bent u bereid zich hiervoor in te spannen in Europees verband?
Zoals aangegeven in de reactie op vraag 3, kunnen verzoeken uit een land niet categorisch worden geweigerd maar dient er een individuele toets plaats te vinden.
Het Kaderbesluit EAB laat enige ruimte open om uitvoering van een EAB te schorsen en de overlevering te weigeren wanneer er sprake is van «een ernstige en voortdurende schending van de grondrechten door een lidstaat». Om te beoordelen of daarvan sprake is heeft het HvJEU een toetsingsmodel bestaande uit twee stappen meegegeven:
Acht u rechters, advocaten en verdachten in staat om te beoordelen of in individuele gevallen een reële kans op de schending van grondrechten bij overlevering bestaat, in casu het recht op een eerlijk proces, zoals de weigeringsgrond voor overleveringen is geformuleerd? Zo nee, wat gaat u doen om dit hiaat in te vullen?
Ja. Binnen de overleveringsprocedure heeft de opgeëiste persoon de mogelijkheid argumenten aan te voeren op grond waarvan hij of zij van oordeel is dat in het verzoekende land geen sprake zal zijn van een eerlijk proces. Het verzoek tot overlevering wordt, met inachtneming van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU, in elk individueel geval door de rechtbank Amsterdam beoordeeld. De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam zal daarbij toetsen of er in dit concrete geval een reële kans op schending van de fundamentele rechten is. De beslissing of er sprake is van een eerlijk proces is echter voorbehouden aan de strafrechter die de zaak inhoudelijk zal beoordelen in de uitvaardigende lidstaat. Bij deze beslissing zal niet alleen worden beoordeeld of de persoon een eerlijk proces zal krijgen maar ook, indien dit niet het geval is, of dit voldoende is gecompenseerd. De verdachte heeft na de beoordeling van de strafrechter nog de mogelijkheid van hoger beroep en de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Is het voor een individu wel realistisch en mogelijk om aan te tonen dat er in zijn of haar concrete zaak geen sprake zal zijn van een eerlijk proces? Hoe moet iemand dat doen?
Zoals bij vraag 5 aangegeven, heeft de opgeëiste persoon de mogelijkheid om verweer te voeren en aan te voeren dat zijn fundamentele rechten zullen worden geschonden bij overlevering. De persoon dient daarbij aan te tonen dat dit in zijn concrete zaak het geval is. Op grond van artikel 11 van de Overleveringswet dient daarvoor te worden beoordeeld of een persoon een reëel gevaar loopt op schending van de door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten. Er is in een eerdere zaak afgezien van overlevering door de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam omdat werd vastgesteld dat er een reëel gevaar zou bestaan dat de grondrechten van de opgeëiste persoon zouden worden geschonden na overlevering.3
Het spreekt verder voor zich dat iedere opgeëiste persoon zich kan voorzien van deskundige rechtsbijstand om te beoordelen of een beroep op een mogelijke schending van het recht op een eerlijk proces in de verzoekende lidstaat mogelijk kans van slagen heeft. Van een deskundig rechtshulpverlener kan worden gevergd dat deze zich hierin terdege verdiept.
Zijn er alternatieven voor overlevering aan een ander land, zoals bijvoorbeeld door het bewijsmateriaal aan Nederland over te dragen en de vervolging hier plaats te laten vinden of, uiteraard met instemming van de verdachte, het proces digitaal vanuit Nederland te volgen? Is daar een wettelijke grondslag voor? Zo nee, zou dat niet goed zijn?
Het is aan het verzoekende land om te besluiten of het een verzoek tot overlevering of een verzoek tot overname van de strafvervolging indient. Er is in verschillende verdragen een wettelijke grondslag voor het overdragen van strafvervolging binnen de Europese Unie voorzien, alsmede in de nationale wetgeving op basis van het Wetboek van Strafvordering. Daar dient echter wel een verzoek tot overdracht van strafvervolging aan ten grondslag te liggen van het verzoekende land. Het is op dit moment niet mogelijk dat de opgeëiste persoon het proces digitaal vanuit Nederland volgt, gelet op het voorbehoud dat Nederland heeft gemaakt bij de EU-rechtshulpovereenkomst (artikel 10, negende lid), alsmede de verklaring bij het Tweede aanvullend protocol (artikel 9, negende lid) bij het Europees Rechtshulpverdrag. Bovendien is berechting via videoconferentie (in Nederland of elders) op grond van de genoemde verdragen en het Wetboek van Strafvordering niet mogelijk.
Als overleveringen naar een land waarover grote zorgen bestaan niet voorkomen kunnen worden, bent u dan tenminste bereid garanties te eisen voor een eerlijk proces, een maximale duur van het voorarrest, medische omstandigheden en het zo snel mogelijk uitzitten van de eventuele straf in Nederland?
De rechtbank Amsterdam is bevoegd te beslissen op het verzoek tot overlevering. Het Kaderbesluit EAB voorziet niet in de mogelijkheid om een garantie te eisen voor een eerlijk proces of een maximale duur van het voorarrest. De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van rechtbank Amsterdam kan wel aanvullende informatie hierover opvragen bij het verzoekende land. Ten aanzien van medische omstandigheden is het wel mogelijk om in overleg te treden met het verzoekende land.
Het is tevens mogelijk om voor onderdanen een zogeheten terugkeergarantie te bedingen om ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging van de eventuele straf in Nederland kan plaatsvinden. Op grond van artikel 6 van de Overleveringswet geeft Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) Amsterdam aan de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen door wanneer er een overlevering plaatsvindt met een terugkeergarantie. De opgeëiste persoon en/of zijn familie kan vervolgens contact opnemen met de WETS informatielijn over de procedure van de terugkeer.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden, uiterlijk voorafgaand aan het commissiedebat van 3 juni a.s. over de JBZ-Raad?
Ja.
De veiligheidssituatie in azc’s voor lhbti-asielzoekers |
|
Marieke Koekkoek (D66), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat LGBT Asylum Support regelmatig meldingen doet bij Bureau Veiligheid van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)? Bent u ermee bekend dat dit vrijwel dagelijkse meldingen zijn van onveilige situaties van lhbti-asielzoekers?
Het is mij bekend dat de organisatie LGBT Asylum Support veel meldingen doet bij Bureau Veiligheid van het COA. Dit betreffen echter niet alleen meldingen over (vermeende) onveilige situaties van lhbti-asielzoekers maar ook meldingen die betrekking hebben op individuele belangenbehartiging en in voorkomende gevallen geen verband hebben met de geaardheid van de betrokken asielzoeker.
Wordt inhoudelijk terugkoppeling gegeven door het COA op meldingen van onder meer suïcide en fysiek geweld jegens lhbti-asielzoekers die LGBT Asylum Support bij Bureau Veiligheid doet? Zo nee, wat is hiervan de reden?
Bureau Veiligheid geeft geen inhoudelijke terugkoppeling, maar een korte reactie aan LGBT Asylum Support per e-mail dat het signaal is ontvangen en doorgegeven. Hierbij is onder meer van belang dat het omwille van de privacy van de betrokkenen niet mogelijk is om een terugkoppeling te geven over individuele zaken, tenzij LGBT Asylum Support door de individuele asielzoeker is gemachtigd als vertegenwoordiger.
Er heeft recent overleg plaatsgevonden tussen LGBT Asylum support, het COA en het departement en daaruit is onder andere voortgevloeid dat de communicatie tussen het COA en LGBT Asylum Support anders georganiseerd zal worden.
Wat is uw reactie op het uitblijven van terugkoppeling op dergelijke meldingen?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt door Bureau Veiligheid opvolging gegeven aan meldingen, waaronder van zeer acute situaties, die in het weekend plaatsvinden?
Bureau Veiligheid is een intern samenwerkingsverband van het COA waar alle veiligheidsonderwerpen met betrekking tot veiligheid van bewoners samenkomen. Het fungeert als aanspreekpunt en informatieknooppunt voor veiligheid bij het COA. Bureau Veiligheid stelt onder meer wekelijks incidentrapportages op, geeft, gevraagd en ongevraagd, praktische adviezen aan locaties en medewerkers in het land en organiseert themabijeenkomsten over (aspecten van) veiligheid.
Een groot voordeel van het centraal melden van signalen bij Bureau Veiligheid, is dat er zo een breed beeld ontstaat van mogelijke problematiek met betrekking tot de veiligheid van bewoners, waaronder LHBTIasielzoekers. Het is echter niet bedoeld als crisisdienst noch als eerste hulp bij signalen van onveiligheid. De eerstelijns actie in geval van een incident vindt plaats op locatie, door de medewerkers van het COA en de beveiliging.
Bureau Veiligheid is dagelijks, ook in het weekend, tussen 9.00 uur en 17.00 uur bereikbaar. Alle meldingen worden doorgezonden naar de betreffende locatiemanager en bij zeer acute situaties neemt Bureau Veiligheid telefonisch contact op met de locatie.
In geval van incidenten waarbij de veiligheid van bewoners acuut in het geding komt, kan men ook rechtstreeks telefonisch contact opnemen met de locatie. Er zijn altijd medewerkers en/of beveiligers aanwezig op locatie om de veiligheid te waarborgen in dergelijke situaties. Indien nodig schakelen zij hierbij de politie in en/of GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA).
Bent u bekend met gevallen waarin dit niet is gebeurd?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe frequent wordt geen opvolging gegeven aan (acute) meldingen in het weekend?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u het uitblijven van opvolging aan (acute) meldingen in het weekend?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier wordt bij suïcidepogingen ingegrepen en waaruit blijkt dat deze aanpak adequaat is?
Bij signalen die wijzen op een mogelijk suïcideplan wordt naast de inzet van standaard gespreksvaardigheden van de COA medewerker het Ketenbrede Calamiteitenteam ingezet (KCT). Het KCT is een samenwerkingsverband van het COA, de IND en de DT&V. De medewerkers van het KCT gaan naar aanleiding van de melding in gesprek met de bewoner en proberen het gedrag te de-escaleren. Daarnaast zorgen ze er voor dat er binnen 48 uur een advies ligt voor de betrokken ketenpartners en blijven zij de situatie enige tijd monitoren. Signalen die zouden kunnen duiden op een mogelijk suïcideplan worden door medewerkers van het COA gedeeld met GZA. Het COA zal betrokken bewoners ook doorverwijzen naar deze organisatie, die verantwoordelijk is voor het verlenen van (geestelijke) gezondheidszorg op alle COA-locaties.
Naar aanleiding van een recent incident waarbij een asielzoeker suïcide heeft gepleegd heeft het COA nader onderzoek ingesteld en daarbij zal ook bezien worden of dit handelingskader aangepast dient te worden.
Zijn u gevallen bekend waarin beveiligers van het COA niet adequaat hebben ingegrepen en weet u hoe vaak dit gebeurt?
Er zijn mij geen individuele gevallen bekend die zouden zijn terug te leiden tot het niet adequaat ingrijpen van beveiligers van het COA. De beveiliging op COA locaties functioneert naar mijn indruk naar behoren en waar dat niet het geval zou zijn voert het COA gesprekken met de aanbieder. Dit laat uiteraard onverlet dat er op COA locaties soms incidenten plaatsvinden.
Heeft Bureau Veiligheid een 24-uurs piketdienst om de veiligheid in asielzoekerscentra (azc’s) te garanderen, ook na 17:00 uur wanneer er geen tot nauwelijks personeel meer is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
In het geval deze niet bestaat, bent u bereid deze 24-uurs piketdienst te gaan regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat u uw oordeel rondom de veiligheid in azc’s en specifiek de veiligheid van lhbti-asielzoekers louter baseert op verslaglegging van het COA?
Mijn oordeel rondom de veiligheid in azc’s is niet alleen gebaseerd op verslaglegging door het COA maar ook onderzoeken zoals het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de sociale veiligheid waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd per brief d.d. 19 oktober 20181 en het verwachte onderzoek van het WODC omtrent de opvang en begeleiding van lhbti-asielzoekers en bekeerlingen. Het COA is omtrent dit onderwerp ook in gesprek met de Nationale ombudsman.
De veiligheid en leefbaarheid voor eenieder op een opvanglocatie staat voorop in de begeleiding van het COA. Dit is niet anders voor lhbti-asielzoekers. Het COA zet zich dan ook volop in om deze veiligheid te waarborgen. Een goede verslaglegging van incidenten is daar onderdeel van. Alle gesprekken met bewoners worden dan ook geregistreerd in het interne systeem van het COA. In mijn communicatie met het COA laat het COA voorts een open en eerlijke houding zien over haar eigen handelen. Daarbij is het zo dat het COA zich intern inzet om het zelflerend vermogen te vergroten. Concrete en gefundeerde klachten leiden dan ook tot zelfreflectie en, waar relevant, tot een aanpassing van beleid of processen.
Kunt u garanderen dat de manier waarop het COA verslag legt van de situatie betrouwbaar genoeg is? Waarop baseert u uw oordeel?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is uw reactie op de gegevens uit het rapport «Keep it silent» van LGBT Asylum Support waaruit blijkt dat veruit de meeste meldingen bij het COA niet opgevolgd worden?
Ik heb per brief d.d. 10 maart 2020 en per brief d.d. 23 september 2020 reeds uitvoerig gereageerd op de rapporten van LGBT Asylum Support waar u naar verwijst. Kortheidshalve verwijs ik u daarom naar mijn eerdere reacties.2
Kunt u verklaren waarom de verslaglegging van het COA niet overeenkomt met de meldingen vanuit lhbti-asielzoekers?
De meldingen bij Bureau Veiligheid worden, zoals u zelf ook al hebt aangegeven, veelal niet door de lhbti-asielzoekers zelf gedaan maar door LGBT Asylum Support. De oorzaken voor het verschil tussen de verslaglegging door het COA en de meldingen bij Bureau Veiligheid zijn mij niet gelijk bekend. Wel kan ik u mededelen dat er in de meldingen bij Bureau Veiligheid, maar ook signalen die ik rechtstreeks ontvang, stevige aantijgingen jegens het COA gemaakt worden. Zo zijn de termen foltering, en misbruik en misleiding wel eens gebruikt. Dit zijn termen die ik heel serieus neem en niet licht opvat. Tot op heden is echter niet gebleken dat er zich incidenten hebben voor gedaan waar bij er sprake is van dergelijke misstanden.
In hoeverre heeft de overheid zicht op de discriminatieproblematiek binnen azc’s? Hoe wordt dit gemonitord?
Zoals ik in mijn brief d.d. 5 maart jl.3 aan uw Kamer heb meegedeeld, gaat het COA structureel en op een wijze die geaggregeerd inzichtelijk gemaakt kan worden, registreren wanneer er een vermoeden is van discriminatie op grond van seksuele geaardheid en geloofsovertuiging bij incidenten. Deze registratiemogelijkheid is vorige maand in het systeem van het COA opgenomen.
Het is van belang om hierbij voor ogen te houden dat het hier slechts de registratie van een vermoeden van discriminatie betreft. Er kan niet in alle gevallen met volledige zekerheid gesteld worden dat er daadwerkelijk sprake is van discriminatie. Dit is onder andere lastig te bepalen omdat niet altijd met zekerheid vast te stellen is dat het motief van een dader verband houdt met bijvoorbeeld de geaardheid van een slachtoffer.
Wat is uw reactie op de conclusies van de rapporten van LGBT Asylum Support, waarin o.a. wordt geconstateerd dat 85% van de ondervraagde lhbti-asielzoekers in hun azc te maken heeft met discriminatie?
Zie antwoord vraag 14.
Onderschrijft u de conclusie uit deze rapporten? Zo nee, hoe verklaart u de verschillen tussen de rapporten van LGBT Asylum Support op dit punt en de verslaglegging van het COA?
Zie antwoord vraag 14.
Indien er geen opvolging is geweest, bent u bereid alsnog deze opheldering te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Inhoudelijke opvolging van meldingen bij Bureau Veiligheid gebeurt met de betrokken bewoner(s). Het feit dat LGBT Asylum Support geen inhoudelijke terugkoppeling ontvangt betekent niet dat er geen opvolging van de melding plaatsvindt. Voorts betekent het feit dat de door LGBT Asylum Support voorgestelde oplossingsrichting niet gevolgd wordt ook niet dat er geen opvolging is gegeven aan de melding.
De begeleidingsmethodiek van het COA is gericht op communicatie tussen de COA begeleider en de asielzoeker. In samenspraak met de betrokken bewoner wordt daarom bezien hoe het beste opvolging gegeven kan worden aan de melding. In veel gevallen blijkt een gesprek met de bewoner of nadere uitleg al voldoende. Alle gesprekken worden, zoals eerder ook aangegeven, geregistreerd in het systeem van het COA. Alleen de COA medewerker en de asielzoeker zelf hebben toegang tot dit dossier. De inhoud hiervan wordt niet gedeeld met derden.
Indien de bewoner niet tevreden is met de afhandeling van de melding staat het de bewoner uiteraard vrij om gebruik te maken van de reguliere klachtenprocedure en kan er uiteindelijk ook zelfs een beroep gedaan worden op de Nationale ombudsman.
Op welke manier wordt psychosociale hulp voor personen met suïcidale gedachten in opvanglocaties geboden? Is deze toereikend? Waarop baseert u uw oordeel?
Het zorgaanbod voor asielzoekers is in principe hetzelfde als de zorg voor alle Nederlanders. Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) heeft op vrijwel elke COA opvanglocatie een gezondheidscentrum waar de asielzoeker terecht kan en zijn daarnaast ook telefonisch bereikbaar via de praktijklijn. Een asielzoeker kan daar een afspraak maken met een zorgprofessional zoals huisarts of verpleegkundige, maar ook een GGZ-consulent en indien nodig wordt een asielzoeker doorverwezen naar de noodzakelijke zorg.
Omdat het zorgaanbod niet verschilt van het algemene zorgaanbod kan ik geen oordeel vellen over de toereikendheid daarvan. De rol van het COA beperkt zich tot het signaleren, informeren, faciliteren en doorverwijzen naar het GZA. Daarnaast kan een COA medewerker een bewoner ook bespreken in het Multidisciplinair Overleg (MDO) waaraan COA, GZA en andere zorgverleners deelnemen. Binnen het MDO kan er dan een gemeenschappelijke visie ten behoeve van de begeleiding en zorg ontwikkeld worden door het COA en de zorgketenpartners.
Bestaat er een protocol om personen die suïcidepogingen ondernemen te beschermen bij een hoge kans op herhaling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Zo ja, wordt geregistreerd hoe de naleving van dit protocol geschiedt en door wie?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe reflecteert u op het feit dat uit de rapporten van LGBT Asylum Support blijkt dat vrijwel alle lhbti-asielzoekers een lhbti-unit in hun azc’s als oplossing zien met betrekking tot het bieden van adequate veiligheid in een opvanglocatie?
De veronderstelling dat alle lhbti-asielzoekers apart opgevangen willen worden volg ik niet. De onderzoeken waar u naar verwijst zijn afgenomen onder ca. 70 lhbti-asielzoekers die reeds bekend zijn bij LGBT Asylum support. Dit is echter niet representatief voor alle lhbti-asielzoekers. Zo zijn er lhbti-asielzoekers die bewust geen contact hebben met deze organisatie of die nog niet uit willen komen voor hun geaardheid.
Zoals uw Kamer weet ben ik juist om deze reden geen voorstander van structurele en aparte lhbti-opvang. Het structureel isoleren van kwetsbare groepen of slachtoffers uit dergelijke groepen geeft een verkeerd signaal af en kan een stigmatiserend effect kan hebben op leden van deze groepen. Daarbij geldt dat niet alle asielzoekers die tot een bepaalde groep behoren apart opgevangen willen worden. Categoriale opvang voor asielzoekers past niet in de wijze waarop wij met elkaar samenleven in Nederland en het doet geen recht aan de positie van deze groepen.
De plaatsing van asielzoekers in de opvang is een proces waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met eenieders achtergrond. In plaats van aparte opvang te bieden voor LHBTI-asielzoekers biedt het COA daarom maatwerk om de veiligheid van deze doelgroep en andere kwetsbare groepen te waarborgen. Indien vereist en/of gewenst kan het COA bijvoorbeeld zorg dragen voor een verplaatsing binnen een opvanglocatie. Daarnaast wordt in de begeleiding rekening gehouden met eventuele benodigde aanpassingen en eventuele aanvullende begeleiding of verzorging vanuit andere organisaties. Waar mogelijk kijkt het COA, indien asielzoekers daar behoefte aan hebben, of asielzoekers bij elkaar geplaatst kunnen worden.
Zo kan het, zoals u aangeeft, voorkomen dat meerdere LHBTI-asielzoekers binnen bepaalde opvanglocaties in een vleugel samenwonen. Dit zijn echter geen aparte units die specifiek bedoeld zijn voor LHBTI-asielzoekers.
Deelt u het inzicht dat het hierbij gaat over groepsgewijze opvang die inmiddels al in vele opvangcentra in Nederland met succes wordt toegepast?
Zie antwoord vraag 23.
Bent u ook van mening dat de invoering van lhbti-units in azc’s, waarin lhbti-asielzoekers groepsgewijs opgevangen worden, een van de opties is om de veiligheid voor deze kwetsbare groep te vergroten?
Zie antwoord vraag 23.
Op welke manier bent u van plan de veiligheid van lhbti-asielzoekers te verbeteren, indien de mogelijkheid voor aparte lhbti-units in azc’s door u wordt afgewezen?
Op 5 maart jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stappen die ik zal nemen ten behoeve van een veiligere leefomgeving voor lhbti-asielzoekers maar ook bekeerlingen. Kortheidshalve verwijs ik u naar deze brief.4
Het monitorrapport 'Leefomstandigheden van kinderen in de asielopvang' |
|
Corinne Ellemeet (GL), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kinderen in asielzoekerscentra (azc’s) staan vaak stijf van de stress: «Ik zie het verdriet in hun ogen»»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het monitorrapport «Leefomstandigheden van kinderen in de asielopvang» van de Werkgroep Kind in azc over het gebrek aan veiligheid en stabiliteit in azc’s en gezinslocaties?2
Ja, ik heb kennisgenomen van het monitorrapport. Het monitorrapport is door de Werkgroep Kind in azc overhandigd aan de Directeur Migratiebeleid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid op 18 mei jl. Ik ben de leden van de Werkgroep Kind in azc en de betrokken organisaties erkentelijk voor het onderzoek en het monitorrapport. Dit geldt ook voor de deelnemers aan het onderzoek en de medewerking van het COA hieraan. Zoals het monitorrapport beschrijft zijn er de afgelopen jaren verschillende verbeteringen doorgevoerd voor kinderen in azc’s. In het vorige rapport van de werkgroep stonden 92 aanbevelingen, waarvan 71 voor het COA. Hiervan zijn 65 aanbevelingen opgepakt en zes nog in ontwikkeling. Zo zijn onder andere de fysieke leefomgeving, het activiteitenaanbod en de kindvriendelijke voorlichting over de asielprocedure verbeterd en is de rol van de contactpersonen kind verstevigd. Desondanks blijkt dat er nog (verdere) verbeteringen nodig zijn en worden hiervoor aanbevelingen gedaan. Deze aanbevelingen worden nader bestudeerd.
Was het u reeds bekend dat kinderen in de asielopvang zich onveilig voelen en hun zorgen niet durven te uiten bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) vanwege de vrees dat dit tegen hen gebruikt kan worden tijdens de asielprocedure?
Nee, dit was mij niet reeds bekend. Het monitorrapport beschrijft dat uit de interviews met ouders en kinderen op vier locaties blijkt dat zij hun zorgen vaak niet durven te uiten bij het COA, maar uit de interviews blijkt niet wat hiervoor de reden is. In algemene zin geldt dat, wanneer de asielaanvraag is afgewezen, de kennis die het COA over de vreemdeling heeft van groot belang is voor de ketenpartners die ook met de vreemdeling in gesprek zijn in het kader van het vertrektraject. Binnen een lokaal ketenoverleg (LKO) kan dan ook, binnen de wettelijke kaders, informatie worden gedeeld. Informatie die echter is verkregen uit de gesprekken van kinderen met COA-medewerkers wordt daarbij niet gedeeld. Het COA heeft geen inhoudelijke taak in de asielprocedure en wanneer kinderen met COA-medewerkers willen praten over onveilige gevoelens (of zorgen) dan kan dat zonder dat het COA die informatie deelt met ketenpartners. Voorts heeft het COA een signaleringsfunctie in het geval van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Ik vind het ook belangrijk dat asielzoekers, en zeker kinderen, zich veilig voelen en eventuele zorgen durven te uiten bij het COA. In dit kader verwijs ik verder naar mijn antwoord op vraag 7.
Is het u bekend dat de vele verhuizingen van kinderen in de asielopvang ontwrichtend werken en de continuïteit van zorg en onderwijs in de weg staan?
Ja, onder andere om deze redenen is conform het regeerakkoord ingezet op het tot een minimum beperken van verhuisbewegingen, zeker waar het schoolgaande kinderen betreft. Hoewel het gemiddeld aantal verhuisbewegingen vrij laag ligt (rond de één), zijn er uitschieters met meerdere verhuisbewegingen gedurende het verblijf bij het COA. De inzet is en blijft dit zoveel mogelijk te beperken. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid de aanbevelingen uit het monitorrapport over te nemen? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens dat te doen? Zo nee, kunt u per aanbeveling die u niet overneemt motiveren waarom u dat niet doet?
De aanbevelingen aan mijn departement en het COA worden de komende tijd gezamenlijk verder verkend. Op deze termijn is het niet mogelijk uitsluitsel te geven over welke aanbevelingen wel of niet worden overgenomen. In zijn algemeenheid geldt dat de aanbevelingen serieus bekeken worden en dat bijvoorbeeld naar aanleiding van de vorige rapportage ook diverse verbeteringen zijn doorgevoerd bij het COA, zoals de versteviging van de rol van de «contactpersonen kind».
Bij de overweging en een besluit een aanbeveling wel of niet over te nemen is het belang van het kind een eerste overweging. Tegelijkertijd worden daarin ook aspecten als wet- en regelgeving en financiën meegenomen. Sommige aanbevelingen zijn gedaan aan andere organisaties of departementen. Ook geldt bij fundamentelere keuzes dat, gezien de demissionaire status van het kabinet, het niet in de rede ligt dat deze keuzes door dit kabinet gemaakt worden. Om deze redenen kan ik dan ook niet toezeggen alle aanbevelingen over te nemen.
Ten aanzien van een aantal aanbevelingen zijn er al lopende acties of ontwikkelingen. Zo geldt bijvoorbeeld al dat de prioriteit en inzet is om ervoor te zorgen dat de achterstanden bij de IND worden opgelost. Aanbevelingen waar het COA onder andere al mee aan de slag is gegaan, naast bovengenoemde, zijn de ouderschapsondersteuning en het vergroten van de participatie en het gevoel van erkenning bij kinderen en jongeren door het activeren van jeugdraden op locatie.
Wat gaat u concreet doen om de verhuizingen van kinderen in de asielopvang te voorkomen, nu uit het monitorrapport blijkt dat een aantal kinderen nog steeds meerdere keren worden verhuisd gedurende hun asielprocedure?
De afgelopen jaren is inzet gepleegd om het aantal verhuizingen van kinderen in de asielopvang tot een minimum te beperken. Uit het monitorrapport blijkt ook dat het merendeel van de kinderen in 2019 en in de eerste helft van 2020 één verhuisbeweging heeft gemaakt. Toch zijn er uitschieters naar boven in het aantal verhuisbewegingen geconstateerd. Tenzij de verhuizing op verzoek van een gezin zelf is, zijn de inspanningen erop gericht deze verhuisbewegingen verder te beperken. Gelet op de gevolgen van onder andere de doorlooptijden in de asielprocedure en de COVID-19 maatregelen blijft het echter een uitdaging om verhuisbewegingen te voorkomen. Indien er verhuisd dient te worden wordt er rekening gehouden met het belang van het kind door de verhuizing indien mogelijk plaats te laten vinden in de vakantieperiodes en door gebruik te maken van een verhuischecklist waarmee de belangen van een gezin in beeld worden gebracht die van invloed kunnen zijn op een verhuizing. Niettemin blijf ik ernaar streven om de verhuisbewegingen tot een minimum te beperken. Daarbij teken ik wel aan dat binnen de inrichting van het huidige asielproces er altijd verhuisd moet worden. In dit kader is de uitwerking van het voorgenomen flexibel asielsysteem relevant. De asielprocedure start op een Gemeenschappelijke Vreemdelingenlocatie (GVL), waar alle asieldiensten samen werken en vanuit een integrale benadering zo vroeg mogelijk in het proces de kansrijkheid van de aanvraag vaststellen. Door snel onderscheid te maken tussen groepen asielzoekers kan het vervolg doelgericht worden vormgegeven, bijvoorbeeld door vergunninghouders zo veel mogelijk direct vanuit de GVL te plaatsen in of nabij de gemeente van huisvesting. Op deze manier verwacht ik verhuisbewegingen verder te beperken. Dit geldt overigens voor alle asielzoekers, niet alleen voor kinderen.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat kinderen in de asielopvang toegang hebben tot een toegankelijk vertrouwenspersoon, zodat zij hun ideeën, zorgen en signalen van onveiligheid durven te uiten? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard vind ik het van belang dat kinderen in de asielopvang hun zorgen kunnen uiten. Ik wil de drempel die kinderen voelen om hun zorgen met COA-medewerkers te bespreken dan ook zo laag mogelijk hebben. De behoefte aan een vertrouwenspersoon en laagdrempelige begeleiding zal verder opgepakt worden.
Wat gaat u doen om de rol van COA-contactpersonen kind te verduidelijken en verstevigen, en waar nodig hier meer Fte voor vrij te maken?
De rol van de contactpersonen kind is de afgelopen jaren verstevigd. Toch valt er volgens het rapport nog werk te verrichten als het aankomt op bijvoorbeeld de wijze waarop de rol dient te worden vormgegeven en de tijd die beschikbaar is. Het COA gaat hierin door op de ingeslagen weg naar aanleiding van de vorige rapportage en investeert in verdere deskundigheidsbevordering. Hiervoor wordt onder andere samenwerking gezocht met verschillende organisaties en het uitnodigen van experts om workshops, voorlichting en trainingen te verzorgen voor de contactpersonen kind.
Onwerkbare situatie voor zwerfdierstichtingen |
|
Derk Boswijk (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van signalen dat er een onwerkbare situatie is ontstaan voor zwerfdierstichtingen door onjuiste informatieverstrekking van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en vanwege tegenstrijdigheid over EU Verordening (EU) 2016/429 Animal Health Law?
Ja, die signalen zijn mij bekend.
Herkent u het signaal dat er onduidelijkheden en praktisch onuitvoerbare regels bestaan?
Zowel in Europa als in Nederland is er de laatste jaren meer aandacht voor de regulering van de handel in gezelschapsdieren, waaronder ook de handel in honden. Dat houdt onder andere in dat zowel de Europese Commissie als het kabinet met regelgeving meer zicht en grip proberen te krijgen op de hondenhandel. Hiervoor zijn verschillende wijzigingen in de regelgeving aangekondigd die echter nog niet allemaal van kracht zijn, deze lichten we kort toe. De algemene maatregel van bestuur die in aanvulling op Europese regels voorziet in een aanscherping van regels over identificatie en registratie (I&R) van honden is momenteel in voorbereiding. De geplande inwerkingtredingsdatum van het Besluit I&R is 1 oktober 2021. Daarnaast is de Europese diergezondheidsverordening, die onder meer ziet op verplaatsingen van honden tussen lidstaten, sinds 21 april 2021 van toepassing geworden. Ik kan mij voorstellen dat door de aangekondigde wijzigingen er enige onduidelijkheid ontstaat over welke maatregelen nu precies in welke gevallen op een houder van honden van toepassing zijn.
Ik heb dan ook aandacht voor de communicatie over de wijzigingen in de regelgeving. Dit doe ik onder andere door de informatie op verschillende websites van de overheid te actualiseren. Tevens heb ik een zogenoemde regelhulp laten ontwikkelen. Een regelhulp is een online tool waarmee iemand snel inzicht kan krijgen welke regels in een bepaalde situatie van toepassing zijn. Er bestaan reeds regelhulpen voor diverse onderwerpen1. Recent is er een regelhulp beschikbaar voor de regels die zien op het gebied van diergezondheid2. De regelhulp bevat nu alleen nog de belangrijkste wijzigingen die sinds 21 april jl. gelden ten gevolge van de diergezondheidsverordening. De regelhulp zal de komende periode stapsgewijs aangevuld gaan worden op basis van aankomende wijzigingen in de regelgeving omtrent diergezondheid.
Deelt u de mening dat stichtingen die zich legaal (EG-erkenning, TRAde Control and Expert System (TRACES)-certificaat en Uniek Bedrijfsnummer (UBN)) bezighouden met intracommunautair verkeer en import van honden en katten binnen EU-wetgeving worden geschaard onder handelaren in honden en katten? Zo ja, klopt het dat deze stichtingen hierdoor aan dezelfde wetgeving te voldoen hebben als veehandelaren met winstoogmerk?
De diergezondheidsverordening stelt regels over de verplaatsing van gehouden landdieren. Gezelschapsdieren (honden, katten en fretten) vallen daar ook onder (artikel 4, onderdelen 2 en 11 van de verordening). Ook die dieren kunnen namelijk drager zijn van een ziekteverwekker en daarmee kan verplaatsing van deze dieren dus een risico vormen voor de verspreiding van dierziektes. Zodoende kunnen zij een gevaar vormen voor de volks- of diergezondheid op de plaats van bestemming. Voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren gelden bijzondere (lichtere) regels (artikel 244 en verder van de verordening), maar die zijn alleen van toepassing als de verplaatsing van deze dieren niet tot doel heeft om het dier te verkopen, of het eigendom op andere wijze over te dragen (artikel 4, onderdeel 14, van de verordening). Niet-commercieel vervoer van gezelschapsdieren gaat kort gezegd om dieren die meereizen met hun baas. Daarvan is bij het verkeer van gezelschapsdieren door deze stichtingen geen sprake. Deze dieren worden namelijk juist verplaatst met het oog op verkoop of een andere wijze van overdracht van de eigendom. Of er al dan niet commerciële doeleinden een rol spelen is voor de diergezondheidsregels op dit punt niet relevant. Dat betekent dat op verplaatsingen van honden door deze stichtingen de reguliere regels, zoals de aanvraag van een Traces-certificaat, van de diergezondheidsverordening van toepassing zijn.
Kunt u aangeven of er in Nederlandse wetgeving onderscheid gemaakt wordt tussen commerciële honden- en kattenhandelaren met winstoogmerk en dierenwelzijnstichtingen zonder winstoogmerk?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.
Herkent u de constatering dat de Nederlandse overheid het zicht op de import van buitenlandse honden en katten kwijt is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Door middel van Traces heeft de Nederlandse overheid zicht op de legale import van buitenlandse honden en katten. Het is echter algemeen bekend dat naast de legale import ook illegale import van honden plaatsvindt. Het vermoeden is dat deze aantallen behoorlijk zijn maar vanwege de illegale aard ervan zijn exacte cijfers onbekend. Traces (Trade Control and Expert System) is een online systeem voor officiële dierenartsen om de certificering van import en export van levende dieren te ondersteunen en traceerbaar te maken.
Bij het binnenbrengen van een hond uit andere lidstaten, indien de verplaatsing onder de regels voor het commerciële verkeer valt (zie antwoord op vraag 3), moet een hond worden vergezeld van een gezondheidscertificaat. Dat certificaat moet zijn afgegeven door de bevoegde autoriteit in de lidstaat van herkomst en het vervoer van de honden en katten moet in het Europese systeem Traces worden ingevoerd. De Europese regels gaan uit van onderling vertrouwen tussen lidstaten: het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) er vanuit moet gaan dat de informatie die door de bevoegde autoriteit in een ander Europees land op het gezondheidscertificaat is gezet (bijvoorbeeld de informatie over de leeftijd en de vaccinaties) juist is. De NVWA meldt eventuele twijfel over gezondheidscertificaten wel altijd aan andere lidstaten, zodat de autoriteit van die lidstaat verder onderzoek kan doen.
De NVWA houdt risicogericht toezicht op gezelschapsdieren. Risicogericht toezicht betekent dat zij vooral inspecties uitvoert daar waar zij (op basis van meldingen, gegevens uit eerdere inspecties en risico-inventarisaties) de kans op overtreding van de regels voor de handel in gezelschapsdieren het grootst acht. Bij invoer van honden vanuit andere lidstaten worden er steekproefsgewijs bestemmingscontroles uitgevoerd. Wanneer honden rechtstreeks uit derde landen worden ingevoerd, wordt er aan de grens gecontroleerd. In de praktijk betekent dit dat in feite de controle op de luchthaven gebeurt.
Met de aanscherping van de regels van I&R hond komt er zicht op de importeurs en honden die uit het buitenland worden gehaald. Op basis van deze nieuwe regels moet de importeur (zowel bedrijfsmatig als particulier) van een hond met DigiD een registratienummer aanvragen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De geïmporteerde honden laat de importeur door een dierenarts registreren bij RVO, via een aangewezen portaal. Bij deze registratie wordt ook het registratienummer van de importeur en het land van herkomst (uit paspoort) vermeld.
Herkent u de constatering dat door de aanvullende niet-wettelijke regels het verantwoord plaatsen van buitenlandse honden en katten kostbaar en praktisch onuitvoerbaar wordt, waardoor illegale handel toeneemt? Welke maatregel treft u tegen illegale handel?
Het is mij niet bekend welke «niet-wettelijke regels» er zouden gelden die het verantwoord plaatsen van de dieren praktisch onuitvoerbaar zouden maken en ook dat de illegale handel daardoor toe zou nemen. Om de illegale handel effectiever te bestrijden is een taskforce hondenhandel opgericht waaraan de NVWA, RVO, de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en Justitie en Veiligheid (J&V) deelnemen. De Taskforce hondenhandel wordt ingezet vanuit verschillende bestaande samenwerkingsverbanden. De Taskforce ontwikkelt een integrale aanpak op malafide hondenhandel met als doel deze handel op een consistente en consequente wijze aan te kunnen pakken.
Kunt u bevestigen dat Oost-Europese puppyfabrieken pups voor de Nederlandse markt produceren, waarbij paspoorten door dierenartsen worden vervalst? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De problematiek van illegale import van pups vanuit andere delen van Europa is bij de betrokken instanties bekend. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Wat gaat u doen om de belangenorganisaties en stichtingen in de toekomst duidelijker en consistent te informeren over toekomstige wetswijzigingen en kunt u aangeven wat daarvoor reeds gebeurt?
Onlangs heeft de organisatie Stray Animal Foundation Platform aangeboden om via een webinar informatie over de regelgeving te verstrekken aan de verschillende (zwerfdieren)stichtingen. Mijn ministerie zal samen met de NVWA en RVO en organisaties uit de sector zoals het Stray Animal Foundation Platform, de deelnemende partijen voorzien van informatie ter verduidelijking van de wet- en regelgeving. Ook zal ik bij grote wijzigingen in overleg met partijen, zoals Stray Animal Foundation Platform, kijken welke aanvullende communicatie-acties nodig en nuttig zijn. Tevens zal ik, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, de regelhulp stapsgewijs uitbreiden op basis van aankomende wijzigingen in de regelgeving omtrent diergezondheid.
Is het mogelijk en bent u bereid om registratieplicht van gastgezinnen gelijk te trekken met die van de Nederlandse dierenasielen, door onder andere af te zien van de vakbekwaamheids- en UBN-verplichting voor tijdelijke gastgezinnen?
Er zijn verschillende indicaties waar naar gekeken wordt om te bepalen wanneer er sprake is van bedrijfsmatig houden van gezelschapsdieren. Zie daarvoor ook mijn reactie op de evaluatie van de Wet dieren van 18 november 2020 (Kamerstuk 28 286, nr. 1139). Op basis van die indicaties kan per geval bepaald worden of er sprake is van bedrijfsmatigheid. Voor honden en katten is er in eerste instantie een getalsmatige indicatie. Als het gaat om een gastgezin dat meer dan 20 honden per jaar opvangt, is het aannemelijk dat er sprake is van bedrijfsmatigheid. In dat geval dient een gastgezin te voldoen aan de eisen die gesteld worden aan het bedrijfsmatig houden van gezelschapsdieren, zoals een bewijs van vakbekwaamheid en een UBN. In het geval dat een gastgezin 20 honden of minder per jaar opvangt, wordt op basis van de overige indicaties beoordeeld of iemand bedrijfsmatig is. In de praktijk blijkt dat in het laatste geval gastgezinnen meestal niet als bedrijfsmatig worden beoordeeld. Dit laat onverlet dat deze gastgezinnen wel moeten voldoen aan de algemene eisen van huisvesting- en verzorgingsnormen uit het Besluit houders van dieren. Overigens zullen dierenasielen op basis van de criteria meestal aangemerkt worden als bedrijfsmatig en dus aan de vakbekwaamheids- en UBN-verplichting moeten voldoen. Ook zij zullen op dat moment in het bezit moeten zijn van een vakbekwaamheidsdiploma.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de verschillende werkwijzen van de tien commerciële portalen (databanken)?
Alle portalen die gegevens doorgeven aan I&R hond zijn door mij aangewezen. Van belang is dat de aangewezen portalen in staat zijn de data real-time, onvoorwaardelijk en volledig aan RVO door te geven. RVO is in juni 2021 gestart met het testen of de bestaande aangewezen portalen klaar zijn voor het aangescherpte I&R hond.
Bent u bereid om op korte termijn in overleg te treden met de stichtingen om kennis te nemen van de in deze vragen benoemde problemen?
Ja, ik ben bereid met de stichtingen in gesprek te gaan om beter inzicht te krijgen tegen welke problemen zij aanlopen. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, ik heb mij ingespannen om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht dat Just Eat Takeaway de databeschermingswet AVG overtreedt in Duitsland |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Just Eat Takeaway overtreedt databeschermingswet AVG»?1
Naar aanleiding van uw vragen heb ik kennis genomen van dit artikel.
Klopt het dat Just Eat Takeaway de volgapp die in Duitsland onder vuur ligt ook gebruikt in Nederland?
Het is mij niet bekend of de app die in Duitsland wordt gebruikt door Just Eat Takeaway, in Nederland bekend als Thuisbezorgd.nl, hetzelfde is als de app waar Thuisbezorgd in Nederland gebruik van maakt. Ik kan uw vraag dan ook bevestigen noch ontkennen.
Welke data mag een werkgever volgens de Nederlandse wet allemaal opslaan van een werknemer? Hoelang mag dit bewaard worden? En past de de volgapp binnen deze regels?
Een werkgever die persoonsgegevens van een werknemer wil verwerken dient zich hierbij te houden aan de regels die hieromtrent in het leven zijn geroepen. De belangrijkste regels met betrekking tot het verwerken van persoonsgegevens zijn neergelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en, daar waar de AVG ruimte laat voor nationale keuzes, in de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is een overzicht van en toelichting op alle voorwaarden te vinden.2
Niet elke verwerking van persoonsgegevens is verboden. Wanneer er sprake is van het verwerken van persoonsgegevens van een werknemer (of elk ander natuurlijk persoon) bepaalt artikel 5, eerste lid, AVG aan welke beginselen moet worden voldaan. Zo moeten persoonsgegevens worden verwerkt op een wijze die ten aanzien van de werknemer rechtmatig, behoorlijk en transparant is. De werknemer moet weten waarom en hoe zijn gegevens worden verwerkt. De verwerking van de persoonsgegevens moet ook in overeenstemming zijn met de wet en alleen worden verzameld met een gerechtvaardigd doel en voldoen aan het beginsel van minimale gegevensverwerking. De werkgever is als de verwerkingsverantwoordelijke verantwoordelijk voor de naleving van de beginselen.
In artikel 6 AVG staat opgenomen in welke gevallen een verwerking rechtmatig is en dus is toegestaan. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de betrokkene toestemming heeft gegeven voor de verwerking of wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene (de werknemer om wiens gegevens het gaat) partij is. Een andere rechtmatigheidsgrond voor de verwerking kan zijn gelegen in de noodzaak om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke (de werkgever) rust. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het bijhouden van de arbeids- en rusttijden van een werknemer in het kader van zijn wettelijke plicht om te voldoen aan artikel 4:3 Arbeidstijdenwet.
Artikel 9 AVG (en 22 UAVG) ziet op het verwerken van bijzondere categorieën van persoonsgegevens, zoals ras, religieuze overtuiging, lidmaatschap van een vakbond etc. Het verwerken van dergelijke bijzondere categorieën van persoonsgegevens is in beginsel verboden.
In het tweede lid van artikel 9 AVG staan echter uitzonderingen opgenomen wanneer de verwerking hiervan wel is toegestaan.
Artikel 23 AVG jo. 41 UAVG bepaalt tot slot in welke gevallen bepaalde rechten en verplichtingen uit de verordening mogen worden beperkt.
Er is op grond van de AVG geen concrete bewaartermijn voor persoonsgegevens. Organisaties bepalen zelf hoe lang zij persoonsgegevens bewaren. Hierbij moeten zij kijken naar hoe lang de gegevens nodig zijn voor het doel waarvoor deze zijn verzameld of worden gebruikt.
Op grond van artikel 51 AVG jo. artikel 6 UAVG is de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) de toezichthoudende autoriteit die in Nederland de bescherming van persoonsgegevens bevordert en bewaakt. Bij overtredingen kan de AP handhavend optreden. Op de vraag of een volgapp aan de regels voldoet kan geen antwoord worden gegeven zonder nader onderzoek. Het is aan de AP of zij aanleiding ziet onderzoek te doen. Immers, niet bekend is of Thuisbezorgd.nl gebruik maakt van een volgapp, wat voor volgapp dat dan is en of en welke persoonsgegevens exact worden opgeslagen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar deze app en deze te (laten) toetsen aan de wetten en regels? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3. In Nederland is de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) de onafhankelijke toezichthouder op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het is aan de AP of zij aanleiding ziet om hiernaar onderzoek te doen.
Het bericht ‘Marokko neemt wraak op Spanje door migranten door te laten’ |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Marokko neemt wraak op Spanje door migranten door te laten»?1
Ja.
Wat is volgens uw informatie de huidige situatie in Ceuta? Klopt het dat onder de groep migranten en asielzoekers veel alleenreizende kinderen zaten en dat een persoon om het leven is gekomen?
Op 17 en 18 mei was er een aanzienlijke instroom (ca. 8.000) van irreguliere migranten in Ceuta, onder wie ook veel minderjarigen. Dezelfde dagen trokken ook irreguliere migranten (ongeveer 100) vanuit Marokko naar de Spaanse exclave Melilla. Uit openbare berichtgeving maakt het kabinet op dat deze gebeurtenissen hebben geleid tot twee doden en enkele tientallen gewonden. Dat is zeer betreurenswaardig.
Spanje heeft extra leger- en politie-eenheden ingezet in zowel Ceuta als Melilla. Het grootste deel van de migranten is reeds teruggestuurd naar Marokko op basis van een bestaand bilateraal verdrag tussen Marokko en Spanje. Verschillende irreguliere migranten, onder wie circa 800 minderjarigen, verblijven nog in Ceuta.
Wat vindt u van de vaak uitzichtloze situatie waarin veel migranten en asielzoekers zich begeven in Ceuta? Wat vindt u er daarnaast van dat het Marokkaanse regime migranten inzet als pionnen in een politiek spel tussen Marokko en Spanje?
Het is duidelijk dat er door de plotselinge, massale instroom van irreguliere migranten in met name Ceuta een crisissituatie ontstond voor de autoriteiten ter plaatse die om onmiddellijk optreden vroeg. Uiteraard deelt het kabinet het oordeel dat de rechten van migranten en asielzoekers te allen tijde gerespecteerd moeten worden, ook in dergelijke crisissituaties. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie over wat er zich aan de grens heeft afgespeeld, maar mochten zich mishandelingen hebben voorgedaan, dan verwerpt het kabinet deze wijze van behandeling van irreguliere migranten. Voor het kabinet staat voorop dat grensbewaking te allen tijde wordt uitgevoerd conform de geldende EU- en internationale wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat de rechten van migranten en asielzoekers altijd gerespecteerd moeten worden? Zo ja, hoe oordeelt u over de mishandelingen die hebben plaats gevonden aan de grens?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u naar aanleiding van dit bericht contact gezocht met zowel uw Spaanse als Marokkaanse ambtsgenoot om uw afkeuring uit te spreken over de verlopen gang van zaken? Zo ja, wat waren de reacties? Zo nee, waarom niet?
Zowel vanuit de Spaanse overheid als vanuit de EU zijn er contacten op hoog niveau met de Marokkaanse autoriteiten over de recente instroom. Nederland heeft met Spanje over de ontwikkelingen gesproken in bredere – reeds geplande – politieke consultaties op hoog-ambtelijk niveau.
Het kabinet sluit zich aan bij eerdere verklaringen van onder andere EU-commissaris Johansson en de EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell die benadrukt hebben dat Spaanse grenzen ook Europese grenzen zijn, en hebben opgeroepen tot het verhinderen van ongeregelde vertrekken, evenals het terugkeren naar effectief grensbeheer. Marokko is een essentiële partner voor de EU in de samenwerking op het gebied van migratie.
Welke manieren en mogelijkheden ziet u om asielzoekers en migranten in Ceuta in de toekomst beter te beschermen? Bent u bereid dit onderwerp in Europees verband aan te kaarten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet staat voorop dat grensbewaking te allen tijde wordt uitgevoerd conform de geldende EU- en internationale wet- en regelgeving. In verschillende fora wordt gesproken over de nadere uitwerking van de brede partnerschappen in het kader van het EU Asiel- en Migratiepact met verschillende landen, waaronder met Marokko. De Europese Commissie zet in op bestendiging en verdere intensivering van de samenwerking. Het doel is om zo gezamenlijk grondoorzaken van irreguliere migratie aan te pakken, instroom van irreguliere migranten te beperken (o.a. door middel van effectief grensbeheer), migratiemanagement te ondersteunen, mensenhandel en -smokkel tegen te gaan, terugkeer en re-integratie te bevorderen, en het gebruik van reguliere paden te stimuleren.
Het bericht ‘NAM pompt Vries-0 leeg voor afronding goedkeuringsprocedure’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NAM pompt Vries-0 leeg voor afronding goedkeuringsprocedure»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Klopt de stelling dat het gas uit het veld is gewonnen voordat er goedkeuring was van uw ministerie?
Nee, die stelling is onjuist. De betrokken journaliste gaf nog diezelfde dag aan dat ze ook nergens gesuggereerd heeft dat de NAM zich niet aan de wet hield.2
Mocht de NAM al onder een oude/eerdere vergunning beginnen met de winning?
Het klopt dat de NAM de winning uit de put Vries-10 mocht beginnen onder de eerder gegeven instemming. Dit kon omdat er nog ruimte was binnen het toen nog vigerende winningsplan van 2011. Dit heb ik eerder uitgebreid toegelicht in mijn brief aan uw Kamer van 22 november 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 316) en in mijn brief met de beantwoording van Kamervragen over de put Vries-10 (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 57) Ik verwijs u graag naar deze brieven.
Hoe kan het dat de NAM in januari 2017 begint met produceren, terwijl pas in november 2018 het winningsplan wordt goedgekeurd? Wist uw ministerie dat de put al bijna twee jaar in productie was?
Zie antwoord vraag 3.
Had Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) niet handhavend moeten optreden? Wat zijn de mogelijke sancties voor het zonder goedgekeurd winningsplan winnen van gas?
SodM kan handhavend optreden wanneer een mijnbouwbedrijf zich niet aan een vergunning houdt. SodM heeft destijds ook een verzoek tot handhaving ontvangen, maar heeft dat verzoek ongegrond verklaard. SodM heeft in haar brief «beslissing op bezwaar Vries-10» uitgebreid toegelicht dat de voorgenomen winning door NAM uit de put Vries-10 binnen toegestane productie ruimte viel die de NAM nog had binnen het goedgekeurde winningsplan uit 2011. (https://www.sodm.nl/documenten/brieven/2018/04/09/beslissing-op-bezwaar-handhavingsverzoek-vries-10)
Is de NAM met betrekking tot dit gasveld altijd open en eerlijk geweest in haar communicatie met de omwonenden en gemeente? En uw ministerie?
Ik heb geen aanwijzingen dat NAM of medewerkers van mijn ministerie niet open of eerlijk zouden zijn geweest in de communicatie rondom de put Vries-10. Wel is het zo dat ten tijde van het winningsplan uit 2011 en de boring voor Vries-10, de adviesrol van regionale overheden en de mogelijkheid voor belanghebbenden om een zienswijze in te dienen nog niet was verankerd in de Mijnbouwwet. Het is voorstelbaar dat dit mogelijk eraan heeft bijgedragen dat er minder communicatie was in vergelijking met de procedures op dit moment.
Hoe vindt u dat de gemeente in haar adviesrol is betrokken bij het winningsplan en de vergunning?
Met de wijziging van de mijnbouwwet in 2017 heb ik de adviesrol van de regionale overheden nog explicieter verankerd. Voor mij zijn deze adviezen belangrijk. Gedurende de adviesperiode is er dan ook herhaaldelijk overleg geweest met de betrokken overheden. Wel moet ik hierbij aantekenen dat ik soms niet alle adviezen kan overnemen, omdat ik gehouden ben aan de wettelijke kaders inclusief afwijzingsgronden als vastgelegd in de mijnbouwwet.
Hoe vindt u dat de omwonenden zijn betrokken bij het winningsplan en de vergunning?
Het toen vigerende winningsplan uit 2011 is goedgekeurd op basis van de toen geldende mijnbouwwetgeving. Dat betekende dat het ter advies voorleggen van het besluit aan de regionale overheden nog geen onderdeel van de wettelijke procedure was. De mogelijkheid van het indienen van zienswijzen door burgers bij een gewijzigd winningsplan was toen ook nog geen onderdeel van de wettelijke procedure.
Echter, het besluit tot instemming met het gewijzigde winningsplan (ingediend september 2016) stond wel open voor zienswijze en beroep. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 is met de herziening van de mijnbouwwet in 2017 de adviesrol van de regionale overheden explicieter verankerd. Ook is met de gewijzigde Mijnbouwwet de mogelijkheid gecreëerd voor maatschappelijke organisatie en burgers om zienswijzen in te dienen. Gedurende de ter inzage legging van het gewijzigde winningsplan heb ik drie informatieavonden in die regio georganiseerd, zodat omwonenden rechtstreeks met de NAM, medewerkers van mijn ministerie, het SodM en TNO in gesprek konden gaan over de voortzetting van de gaswinning. De toenmalige Minister van EZK heeft voorafgaand aan een van deze informatieavonden tevens een gesprek gevoerd met belangenorganisaties uit de regio.
Hoe beoordeeld u de strategie van de NAM om communicatie met buurtbewoners «bewust klein te houden»?
Ik ben mij niet bewust van deze strategie van NAM. Goede communicatie rondom mijnbouw staat voor mij voorop en mijn beleid is in de afgelopen jaren erop gericht om samen met de regionale overheden en de mijnbouwbedrijven te bezien hoe we dit verder kunnen verbeteren. Heldere aanvragen in begrijpelijke taal en transparante berichtgeving daarover door middel van berichten op hun website en bewonersbrieven over voorgenomen activiteiten is er daar één van. Daarnaast worden er regelmatig informatieavonden gehouden, waar op een laagdrempelige manier door belanghebbenden kan worden gesproken over mogelijke vergunningen.
Kun u zich voorstelleen dat de handelwijze van de NAM op zo’n gevoelig dossier niet bijdraagt in het vertrouwen in de NAM of het vertrouwen in de overheid als toezichthouder?
Zoals toegelicht bij de antwoorden op vraag 3 en 4 was er binnen het vigerende winningsplan uit 2011 nog voldoende productie ruimte voor NAM, om te starten met de winning uit de put Vries-10. Tegelijkertijd besef ik mij terdege hoe gevoelig de gaswinning uit kleine velden ligt en dat een goede en tijdige communicatie hierover belangrijk is voor het versterken van het vertrouwen. Daarom heb ik de inzet hierop in de afgelopen jaren versterkt en worden mijnbouwontwikkelingen vroegtijdig besproken met decentrale overheden.
Het bericht dat Indonesië dreigt met 'uitroeiing' separatisten op Papoea |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Caroline van der Plas (BBB), Gert-Jan Segers (CU), Tom van der Lee (GL), Agnes Mulder (CDA), Jasper van Dijk , Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Indonesië dreigt met «uitroeiing» separatisten op Papoea»?1
Ja.
Wat is de achtergrond van de (tragische) dood van de hoge Indonesische inlichtingenofficier Nugraha in Papoea, enkele weken geleden?
Inlichtingenofficier Gusti Putu Danny Karya Nugraha kwam op 25 april jl. in Puncak Regency om het leven tijdens een vuurgevecht tussen het Indonesische leger en separatistische rebellen, die het vuur hadden geopend op een patrouillerende eenheid van de veiligheidsdiensten. Confrontaties tussen de veiligheidsdiensten en gewapende rebellengroepen waren toegenomen nadat rebellen eerder in april drie scholen in brand hadden gestoken en twee docenten hadden gedood.
Welke doelen beogen Indonesische veiligheids- en inlichtingendiensten met hun aanwezigheid in West-Papoea?
De Indonesische autoriteiten hebben aangegeven dat de veiligheidsdiensten aanwezig zijn om orde en veiligheid in Papua te bewaren en gewapende separatisten op te pakken.
In hoeverre kunnen de verantwoordelijken voor de dood van de inlichtingenofficier rekenen op een eerlijke rechtsgang?
Vooralsnog zijn er geen verdachten gearresteerd, dus er is (nog) geen sprake van een rechtsgang. Amnesty International en andere waarnemers hebben in het verleden zorgen geuit over rechtszaken tegen activisten voor een onafhankelijk Papua.
Deelt u de vrees dat de 400 extra Indonesische militairen van een elitebataljon als vergelding disproportioneel geweld zullen gebruiken tegen de Papoeabevolking?
Er zijn meerdere verklaringen voor het politieke geweld en de zorgelijke mensenrechtensituatie in Papua, waaronder de wijze van integratie van Papua in de Republiek Indonesië, de achterblijvende sociaaleconomische ontwikkeling in Papua, de wijze waarop de Otsus-wet voor speciale autonomie geïmplementeerd wordt, marginalisatie en discriminatie van de Papua-bevolking, economische exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, en de voortgaande instroom van migranten, waardoor het percentage inheemse Papua’s gestaag afneemt. Alles bij elkaar is dit een uiterst complexe en spanningsvolle situatie. Ondertussen blijven gewapende groepen aanvallen uitvoeren, onder andere op een vliegveld op 3 juni jl. Migranten zijn soms ook het doelwit van aanvallen van gewapende groepen.
Zoals de overheden van alle landen heeft de Indonesische overheid het geweldsmandaat in hun land. Vanzelfsprekend treden zij op tegen gewapende rebellen. De grote en groeiende aanwezigheid van het leger lijkt evenwel al langer voor spanningen in het gebied te zorgen en heeft vaker tot geweld tegen burgers geleid, in sommige gevallen met dodelijke slachtoffers. Daarnaast zorgen confrontraties tussen het leger en rebellengroepen voor een groot aantal Internally Displaced Persons (IDPs). Uit gesprekken met organisaties die lokaal actief zijn, blijkt dat er sinds eind april inderdaad meer burgers in Papua hun dorpen ontvlucht zijn. Vanwege de gebrekkige informatievoorziening is het echter moeilijk om een precies aantal te noemen. Een betekenisvolle dialoog tussen alle partijen zou het het risico van geweld en ontheemding kunnen doen afnemen.
Kunt u de berichten van de mensenrechtenadvocaat Veronica Koman bevestigen dat uit angst voor geweld zo'n 50.000 burgers hun dorpen ontvlucht zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er aanwijzingen, of ziet u het risico, dat het «uitroeien» van verantwoordelijken zich ook uitstrekt tot onschuldige Papoea’s die zich (geweldloos) verzetten tegen de Indonesische overheersing in hun provincie?
Zie antwoord vraag 5.
Beaamt u dat de Papoeabevolking het recht heeft, en dient te behouden, om zich politiek en geweldloos te verzetten tegen fundamentele inbreuken op hun rechten en vrijheden als etnische minderheid in Indonesië?
Indonesië heeft het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten geratificeerd, waaruit bepaalde politieke rechten en vrijheden voortvloeien. Deze rechten gelden voor de bevolking van Papua evenzeer als zij voor de bevolking van de andere delen van Indonesië gelden.
In hoeverre worden die politieke rechten daadwerkelijk gerespecteerd door de Indonesische overheid – nationaal maar ook provinciaal en lokaal in Papoea? Kunt u in uw antwoord onder meer de analyse betrekken zoals beschreven in de open brief van de West Papuan Council of Churches (WPCC) aan de president van Indonesië inzake de situatie in West-Papoea?2
Zoals hierboven beschreven, kent de mensenrechtensituatie in Papua diverse zorgpunten. Dit gaat naast het geweld tegen burgers en de toename van IDPs ook om bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging, de positie van mensenrechtenverdedigers en (lokale) journalisten, en proportionaliteit bij het optreden van de veiligheidsdiensten. Deze thema’s spelen soms ook elders in Indonesië. De West Papuan Council of Churches (WPCC) signaleert in haar open brief dat de «militarisering» van Papua de politieke vrijheden van de lokale bevolking ondermijnt. Nederland deelt die zorgen. Het is aan Indonesië om de territoriale integriteit van het land te bewaren, maar dit zou gepaard moeten gaan met een constructieve dialoog om verbetering van de situatie te bewerkstelligen. Een strikte veiligheidsaanpak zou averechts kunnen werken.
Welke politieke en/of diplomatieke actie wilt u ondernemen om bij Indonesië aan te dringen op respect voor de rechten en vrijheden van de Papoeabevolking en het voorkomen van disproportioneel geweld («uitroeien») tegen Papoea’s?
De situatie in Papua, inclusief de mensenrechtensituatie, vormt een vast onderdeel van de bilaterale en EU-dialoog met Indonesië. Nederland zal blijven aandringen op een constructieve dialoog tussen alle relevante stakeholders en verbetering van de sociaaleconomische positie van de Papua-bevolking. Op 15 juni jl. heb ik nog met de Indonesische ambassadeur over Papua gesproken en op 1 juli jl. besprak ik de situatie in Papua met de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken, Retno Marsudi. Ook bij deze gelegenheden heb ik de Nederlandse zorgen overgebracht.
Hoe draagt Nederland bij aan internationale inspanningen ten behoeve van (humanitaire) steun aan ontheemde Papoea’s?
Nederland draagt zelf niet rechtstreeks bij aan specifieke programma’s voor humanitaire steun voor ontheemden in Papua. In het kader van het beleid voor humanitaire hulp en diplomatie maakt Nederland het werk mogelijk van internationale hulporganisaties als UNHCR, UNICEF en het Rode Kruis. Deze organisaties zijn breed actief in de Pacific-regio.
Steunt u de oproep van Human Rights Watch inzake de vrijlating van de bekende activist Victor Yeimo?
Ik ben bekend met de arrestatie van Victor Yeimo en de oproep van Human Rights Watch aan de Indonesische autoriteiten om hem vrij te laten. Zijn zaak wordt echter nog door de Indonesische rechter behandeld en Nederland mengt zich in beginsel niet in de rechtsgang van andere landen. Wel dringt Nederland in contacten met de Indonesische regering, zowel bilateraal als in EU-verband, aan op waarborging van politieke rechten, zoals het recht op een eerlijk proces en vrijheid van meningsuiting.
Beaamt u dat Nederland, vanuit het koloniale verleden en de historisch sterke banden met Indonesië en Papoea, een bijzondere verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de rechten en vrijheden van de Papoea’s?
Nee. Vanuit de historische banden heeft Nederland (en hebben Nederlanders) veel belangstelling voor de ontwikkelingen in Papua. Zoals bekend erkent Nederland de soevereiniteit en territoriale integriteit van de Republiek Indonesië binnen zijn huidige grenzen, dus inclusief Papua. Dat betekent dat de inwoners van Papua dezelfde rechten en vrijheden behoren te hebben als de andere inwoners van Indonesië, niet meer en niet minder. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de Indonesische autoriteiten.
Wilt u opnieuw (op 22-11-2019 vond een gesprek plaats met de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken, en marge van de G20 bijeenkomst in Japan), ook in lijn met de motie-Van der Staaij en Ploumen (Kamerstuk 35 300 V, nr. 39), in gesprek gaan met de Minister van Buitenlandse Zaken van Indonesië om de Nederlandse zorgen omtrent de huidige situatie kenbaar maken? Wilt u de recente ontwikkelingen ook agenderen binnen de EU-Indonesië Mensenrechtendialoog?3
De situatie in Papua is een vast onderdeel van de bilaterale dialoog. Zo is dit recent ook aan de orde gekomen in mijn gesprek met Minister Retno Marsudi. Ook is Papua opgebracht tijdens de meest recente EU-Indonesië Mensenrechtendialoog op 27 mei jl. Nederland zal bij de Indonesische autoriteiten blijven aandringen op een betekenisvolle dialoog, tussen alle betrokken partijen.
De kritiek op de inloopkamers in de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rechters niet gelukkig met nieuw experiment dat achterstanden moet wegwerken»? Wat is daarop uw reactie?1
Ja ik ken het artikel. Het terugdringen van de doorlooptijden in rechtszaken en het wegwerken van rechtszaken die al te lang op de plank liggen, zijn belangrijke prioriteiten van de Raad voor de rechtspraak en de gerechten. Onder de noemer «Tijdige rechtspraak» werken de gerechten aan een structurele verkorting van de doorlooptijden. Ik vind het heel belangrijk dat de doorlooptijden verbeteren en de achterstanden worden ingelopen, en ondersteun de inspanningen van de gerechten in het kader van «Tijdige rechtspraak» dan ook van harte.
De inloopkamer maakt onderdeel uit van Tijdige rechtspraak. Daarnaast bestaat het programma ook uit de onderdelen slimmer roosteren en plannen en het vergroten van voorspelbaarheid voor rechtzoekenden door betere communicatie. De inloopkamer behandelt (deels online) bepaalde typen, relatief eenvoudige, zaken. De categorieën zaken zijn in samenspraak met rechters bepaald. Mocht de rechtzoekende vinden dat een zaak zich beter leent voor een fysieke zitting dan beslist de rechter. Bij de inloopkamer staat kwaliteit voorop; de inloopkamer wordt bemenst door ervaren rechters en (staf)juristen die zorgen voor een zorgvuldige afhandeling van de zaak. Er is ook extra ondersteuning door juridisch medewerkers die extern zijn aangetrokken.
Klopt het dat de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak is gepasseerd met het voorleggen van deze plannen, dat er felle kritiek is vanuit de ondernemingsraad en dat verschillende rechtbanken niet met de inloopkamers willen werken?2
Er is zowel in de verkennende fase om te komen tot een inloopkamer als na het besluit tot het instellen van een inloopkamer overleg geweest met de NVvR. De Centrale Ondernemingsraad (COR) heeft zijn zorgen geuit over het plan om een inloopkamer in te stellen. Hierover zijn diverse gesprekken geweest tussen de Raad en de COR conform de gebruikelijke medezeggenschapsregels. De Raad heeft naar aanleiding daarvan de plannen aangepast en heeft vervolgens het besluit genomen om een inloopkamer met verschillende inloopteams (bestuur, civiel en familie) in te stellen per 15 maart jl. Het instellen van de inloopkamer is tijdelijk tot uiterlijk 31 december 2023. Of een gerecht gebruik maakt van de inloopkamer is aan de gerechten zelf en geschiedt op basis van vrijwilligheid. Inmiddels heeft meer dan de helft van de gerechten aangegeven daarvan graag gebruik te willen maken.
Vreest u ook dat deze inloopkamers kunnen leiden tot tunnelvisie en haastwerk? Zo nee, waarom niet?
Nee. Binnen de verschillende inloopteams van de inloopkamer werken zeer ervaren rechters die juist deskundig zijn op het vakgebied van de zaken die daar behandeld worden. Zij behandelen de zaken op de gebruikelijke professionele wijze, zoals ook gebeurt in de gerechten. De versnelling vindt met name plaats doordat de inloopteams zich gedurende een bepaalde periode concentreren op een specifieke zaakstroom en daardoor niet worden afgeleid door randzaken. Hierdoor kan er efficiënter gewerkt worden. Bovendien ontstaat er dankzij die focus juist extra deskundigheid. In de plannen zijn waarborgen aangebracht om tunnelvisie te voorkomen doordat iedereen maar een beperkte periode aan één bepaalde zaakstroom werkt. Daarnaast wordt rechtspraakbreed slechts een deel van alle zaken en van die specifieke zaakstroom in de inloopkamer behandeld.
Wat betekent het volgens u wanneer standaardzaken in bulk zullen worden afgehandeld? Doet deze werkwijze volgens u voldoende recht aan de betekenis van rechterlijke uitspraken? Staat deze centralisering niet haaks op de voornemens om de rechtspraak meer terug in de buurten te brengen?
In overleg met de vakinhoud (rechters) hebben de Raad en gerechtsbesturen keuzes gemaakt welke zaakstromen door de inloopkamer behandeld worden. Gerechten kunnen vervolgens zelf kiezen of, en in welke mate daarvan gebruik wordt gemaakt. De gerechten die momenteel hebben aangegeven van de inloopkamer gebruik te willen maken, overhandigen slechts een beperkt deel van zaken ter behandeling aan de inloopkamer. Elke zaak wordt vervolgens door een ervaren rechter op een professionele wijze in behandeling genomen. Van centralisatie is dan ook geen sprake. Voor de rechtzoekenden is het fijn dat hun zaak eindelijk wordt behandeld.
Vreest u ook dat de kwaliteit van de rechtspraak door dit experiment onder druk kan komen te staan? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Nederlandse rechtspraak is van zeer hoge kwaliteit. De wijze waarop zaken in behandeling worden genomen is door rechters vastgelegd in de professionele standaarden. Deze zijn bij de behandeling van zaken altijd het uitgangspunt en dit geldt ook in de inloopkamer.
Wat is uw reactie op het feit dat de inloopkamer alleen digitaal zitting zal houden? Loopt deze praktijk niet vooruit op de reflectie van de digitale zittingen ten tijde van de coronacrisis? Is hier eigenlijk wel een wettelijke basis voor om hier de komende jaren, ook na de coronacrisis, mee door te gaan?
De huidige wetgeving biedt de mogelijkheid om een zaak online te behandelen. Binnen alle gerechten wordt daar op dit moment veelvuldig gebruikt van gemaakt en dus ook in de inloopkamer. De inloopkamer kent verschillende inloopteams. De inloopteams die familie- en bestuurszaken gaan behandelen, zullen dit met name doen via online zittingen. Indien de behandeling van een zaak naar het oordeel van de behandelend rechter een fysieke zitting vereist, zal hieraan gevolg worden gegeven.
Wat vindt u er van dat nieuw op te leiden juridisch medewerkers vonnissen gaan opstellen die bovendien ook nog eens niet altijd de zittingen bij hebben gewoond? Klopt het dat het voor mensen niet kenbaar is dat hun zaak door de inloopkamer wordt behandeld omdat de oorspronkelijk behandelend rechter het vonnis ondertekent? Klopt dit? Zo nee, hoe zit dit dan wel?
Binnen de rechtspraak is het in veel gevallen vaste praktijk dat een juridisch medewerker een eerste vonnis concipieert aan de hand van de instructies van de behandelend rechter. Het maakt hierbij geen verschil of er wel of geen zitting is geweest. Aan de hand van het concept-vonnis maakt de rechter het eindvonnis op. Het vonnis is immers de eindverantwoordelijkheid van de rechter. Dit is in de inloopkamers niet anders. Het maakt in die zin voor de rechtzoekende dan ook geen verschil of zijn zaak «regulier» wordt behandeld of door een inloopkamer.
Binnen de inloopkamer zijn verschillende inloopteams actief. Dit zijn teams die zich richten op zaken in bestuurs-, civiele of familiezaken. De werkwijzen binnen de teams verschillen. Bij de behandeling van de zaken door de inloopteams bestuur en familie vindt er in de regel een (online) zitting plaats. In die gevallen worden de rechtzoekenden en/of hun advocaten vooraf geïnformeerd over de werkwijze. Naast de behandelend rechter is ook de juridisch medewerker die het vonnis concipieert, aanwezig tijdens de online behandeling van de zaak. Bij de behandeling van zaken door het civiele inloopteam geeft de behandelend rechter instructies en toelichting op het te schrijven vonnis aan de collega’s (rechter en juridisch medewerker) van het inloopteam civiel. Zij concipiëren het concept-vonnis waarna de behandelend rechter het eindvonnis opstelt.
Wat vindt u ervan dat vonnissen niet altijd meer gemotiveerd zullen worden? Is het niet onverstandig dat mensen niet meer kunnen zien hoe en waarom rechters tot hun besluiten zijn gekomen, er is de afgelopen jaren toch juist ingezet om het beter motiveren van vonnissen?
Het is voor rechtzoekenden van groot belang dat zij inzicht krijgen in de wijze waarop de rechter tot zijn uitspraak komt. Vonnissen worden altijd gemotiveerd, maar in sommige gevallen vindt de motivering plaats in een mondelinge uitspraak ter zitting en wordt in een schriftelijke weergave daarvan (het proces-verbaal van de zitting) volstaan met een korte weergave van de mondelinge uitspraak. De politierechter doet bijvoorbeeld ook altijd mondeling uitspraak en motiveert dan mondeling ter zitting zijn uitspraak. De rechtzoekende heeft dan meteen duidelijkheid.
Hoe verhoudt de voorgenomen werkwijze van deze inloopkamers zich tot de conclusies van het rapport van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslagen «Ongekend onrecht» over de rechterlijke macht?
Een van de belangrijkste conclusies van het rapport van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslagen is het hebben van oog voor de menselijke maat, de mens achter een juridisch dossier. Een voorbeeld daarvan is dat mensen soms meer dan twee jaar moeten wachten op een uitspraak in hun zaak, voordat ze verder kunnen gaan met hun leven. Dat moet veel beter en de rechtspraak probeert daar onder andere invulling aan te geven door met landelijke initiatieven gerechten te helpen achterstanden weg te werken. Het is van groot belang dat de rechtspraak alle achterstanden wegwerkt zodat er ook in toekomstige zaken voldoende tijd is om aandacht te hebben voor de mensen die betrokken zijn bij een rechtszaak.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Raad voor de Rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en uw zorgen te delen en tot oplossingen te komen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanleiding om hierover gezamenlijk met de Raad en de NVvR te spreken. De Raad voor de rechtspraak heeft op regelmatige basis overleg met de NVvR en andere betrokkenen bij deze plannen.
Erkent u dat het beter is om de basis op orde te brengen? Welke stappen heeft u gezet en wat gaat u nog doen de komende tijd om eraan bij te dragen dat de achterstanden in de rechtspraak weggewerkt kunnen worden, dat de capaciteit uitgebreid wordt en dat er geïnvesteerd kan worden in de rechtspraak om de rechter weer terug in de buurt te brengen in het kader van maatschappelijk effectieve rechtspraak?
Lange wachtlijsten ondermijnen het vertrouwen van de burger in de rechtsstaat. Mensen moeten kunnen rekenen op tijdige en kwalitatief hoogwaardige uitspraken van de rechter. Dat is goed vanuit het oogpunt van rechtsbescherming en dient ook de veiligheid. Voor een toekomstbestendige rechtspraak is continue aandacht nodig voor het verbeteren van de organisatie, systemen en procedures, om zo te kunnen voldoen aan de gerechtvaardigde verwachting van rechtzoekenden en samenleving.
Het traject Tijdige rechtspraak, waarvan de inloopkamers deel uitmaken, ziet juist daarop: het structureel terugdringen van doorlooptijden door aanpassing van procedures en werkwijzen, het vergroten van de voorspelbaarheid en verbeteren van communicatie met de rechtzoekenden en het wegwerken van bestaande achterstanden.
Daarnaast beoogt de rechtspraak met het traject Maatschappelijk effectieve rechtspraak en de toepassing van innovatieve werkwijzen en voorzieningen, bij te dragen aan het oplossen van de problemen waar mensen mee te maken hebben. Veelbelovende werkwijzen worden vervolgens met de Experimentenwet rechtspleging verder getoetst en kunnen, indien deze succesvol blijken, rechtspraakbreed worden uitgerold.
Stabiel beleid en meerjarige financiële zekerheid bieden de randvoorwaarden om hierin stappen te maken. Met de Rechtspraak is in 2019 een prijsakkoord bereikt voor de periode 2020–2022, waarmee jaarlijks circa € 95 mln. is gemoeid. Hierbij zijn ook afspraken gemaakt over aanpassing van de bekostigingssystematiek. Daarmee is de financiering stabieler geworden doordat bij een dalende instroom – zoals de afgelopen jaren het geval was – het budget niet meer zo sterk afneemt. Met deze impuls kan de Rechtspraak weer financieel gezond worden, investeren en moderniseren. Ook is een specifieke afspraak gemaakt dat binnen de departementale begroting van JenV voor de jaren 2020 t/m 2022 tijdelijk € 1 mln. per jaar beschikbaar wordt gesteld voor pilots op het gebied van maatschappelijk effectieve rechtspraak.
Kunt u op korte termijn zorgen voor actuele cijfers over de bereikbaarheid van telefoon en internet op het platteland?1
In mijn brief van 17 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de beschikbaarheid van vaste digitale connectiviteit waarmee telefonie en internet mogelijk zijn.2 In 2020 kon bijna 99% van de huishoudens in Nederland beschikken over een vaste verbinding van tenminste 100 Mbps en circa de helft over 1 Gbps. Op www.overalsnelinternet.nl/breedbandkaart kan de beschikbaarheid ook worden geraadpleegd per provincie, gemeente of individueel adres.
Met betrekking tot de dekking van de mobiele netwerken wijs ik allereerst op de dekkingskaarten die de mobiele netwerkaanbieders op hun eigen websites hebben staan.3 In aanvulling daarop wordt er momenteel gewerkt aan het creëren van een kaart die weergeeft waar er in Nederland dekking is van tenminste één van de bestaande drie mobiele netwerken. De consultatie van de regelgeving waarmee de mobiele netwerkaanbieders in de toekomst verplicht worden om de informatie te verstrekken die nodig is om deze kaart te maken is op 23 juni jl. gestart en loopt t/m 18 augustus.4 De informatie uit deze kaart geeft tevens indicaties voor waar de mobiele bereikbaarheid van 112 buitenhuis mogelijk ontbreekt.
In aanvulling hierop heeft Agentschap Telecom in 2015 (praktijk)onderzoek gedaan naar de mobiele bereikbaarheid van 112 in het bijzonder. Die kaart kunt u terugvinden in het jaarverslag van Agentschap Telecom.5 Het is aannemelijk dat de mobiele bereikbaarheid van 112 sindsdien verder is verbeterd. Zo zijn er sinds 2015 gemiddeld genomen elk jaar antenne-opstelpunten bij gekomen om de netwerkdekking te verbeteren, zorgen technologische innovaties ervoor dat de netwerkdekking beter wordt, zijn er met de 700 MHz-band aanvullende frequenties bij gekomen die nog verder reiken en minder last hebben van obstakels, en is het bellen naar 112 via WiFi bij sommige aanbieders al mogelijk en binnenkort verplicht.
De bestaande informatie en de kaart waar reeds aan wordt gewerkt geven samen een actueel beeld van de bereikbaarheid van telefoon en internet in heel Nederland, waaronder ook het platteland. Zoals in de beantwoording van de vragen van uw collega van Dijk is toegelicht is het verwachting dat de kaart in het voorjaar van 2022 beschikbaar komt.
Kunt u aangeven wie er aansprakelijk is wanneer een burger komt te overlijden of ernstig gehandicapt raakt door het niet kunnen bereiken van 112 door een slechte bereikbaarheid van telefoon en internet?
Aansprakelijkheid kan op verschillende manieren worden vastgesteld en is, uiteindelijk, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarnaast is aansprakelijkheid in eerste instantie een zaak tussen de betrokken partijen zelf. De betrokken partijen kunnen immers overeenstemming bereiken over wie aansprakelijk is voor de geleden schade, bijvoorbeeld als één van de partijen aansprakelijkheid erkent. Als de betrokken partijen geen overeenstemming bereiken over de (mate van) aansprakelijkheid, kunnen zij de kwestie voorleggen aan de civiele rechter. De civiele rechter zal dan aan de hand van de vorderingen en de inbreng van de betrokken partijen de (mate van) aansprakelijkheid vaststellen. Omdat het in eerste instantie aan betrokken partijen is, en in tweede instantie aan de civiele rechter, is het voor mij niet mogelijk noch wenselijk om deze hypothetische vraag concreet te beantwoorden.
Kunt u op korte termijn uitleggen wat de overheid doet om ervoor te zorgen dat er 100 procent bereikbaarheid van telefoon en internet is voor iedereen in Nederland?
Zoals in de beantwoording van vraag 1 is toegelicht heb ik uw Kamer bij brief van 17 mei jl. geïnformeerd over de voortgang van de beschikbaarheid van vaste digitale connectiviteit, wat zowel internet als telefonie omvat.
Voor wat betreft de dekking van de mobiele netwerken wijs ik op de beantwoording van de vragen van het lid Van Dijk (2021Z06404). Zoals daar is uitgelegd is 100% bereikbaarheid via mobiele netwerken in de praktijk onmogelijk. Niettemin wordt er voortdurend gestreefd naar het verbeteren van de netwerkdekking. Zo is in de Multibandveiling van vorig jaar een dekkingseis verbonden aan de 700 MHz-vergunningen die de mobiele netwerkdekking verder zal verbeteren.6
Waar het de bereikbaarheid van 112 betreft zijn er bovendien bijzondere maatregelen getroffen. Zo is het mogelijk om 112 via elk mobiel netwerk te bellen. Je bent dus niet afhankelijk van de netwerkdekking van je eigen aanbieder. Dus de bereikbaarheid van 112 is zo goed als de drie mobiele netwerken bij elkaar. Het bereik van die gezamenlijke dekking wordt zichtbaar in de kaart waar aan wordt gewerkt, zoals genoemd in de beantwoording van vraag 1. Die kaart zal indicaties opleveren voor waar mogelijk nog geen buitenhuisdekking voor de bereikbaarheid van 112 bestaat. Hier bovenop is 112 zelfs te bereiken zonder SIM-kaart of mobiel abonnement, maar ook via buitenlandse netwerken, wat de bereikbaarheid in de grensstreken verbetert. Om de bereikbaarheid van 112 nog verder te vergroten heeft de Autoriteit Consument en Markt besloten dat per 1 juli 2021 alle mobiele netwerkaanbieders bellen naar 112 via WiFi-netwerken moeten ondersteunen. Dit verbetert de bereikbaarheid van 112 binnenshuis. Gebruikers moeten dan wel een mobiel toestel gebruiken dat in staat is om gebruik te maken van deze functionaliteit, dat geschikt is voor het netwerk van de aanbieder, en mogelijk wat instellingen in het toestel aanpassen. Dat kan men nakijken op de website van deze aanbieders.7 Tot slot wordt er gewezen op de tips die op de website van de rijksoverheid staan vermeld voor mensen die problemen hebben met de bereikbaarheid van 112.8
Het aanbieden van een alternatief vaccin voor 60-plussers. |
|
Fleur Agema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw toezegging tijdens het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op 12 mei 2021, dat u binnen twee weken de Kamer zou informeren over een mogelijk alternatief vaccin voor 60-plussers die nu alleen in aanmerking komen voor AstraZeneca, maar graag in aanmerking zouden willen komen voor een ander vaccin, zoals Pfizer of Moderna?
Ja, dit herinner ik me.
Realiseert u zich dat die twee weken inmiddels voorbij zijn?
Helaas is het mij niet binnen die twee weken gelukt, maar heb ik u vandaag geïnformeerd over een alternatief vaccin voor 60-plussers, die nog geen enkele vaccinatie hebben ontvangen.
Bent u thans bereid om 60-plussers die zich vrijwillig willen laten vaccineren maar geen AstraZeneca willen, een alternatief vaccin aan te bieden? Zo ja, welk vaccin en per wanneer? Zo neen, waarom niet?
Een deel van de mensen uit de leeftijdscategorie 60- tot en met 64-jarigen die AstraZeneca kreeg aangeboden via de huisarts, heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt. In mijn Kamerbrief van vandaag heb ik u geïnformeerd over een alternatief vaccin dat de groep 60- tot en met 64-jarigen kan ontvangen. Degene die nog geen vaccin heeft gehad, krijgt de mogelijkheid zich te laten vaccineren met een mRNA-vaccin. Zij krijgen geen uitnodigingsbrief, maar kunnen vanaf aanstaande zaterdag 5 juni online een afspraak maken bij een GGD. Vóór zaterdag 5 juni kan nog geen afspraak worden gemaakt. Voor de mensen die al een eerste AstraZeneca-vaccin hebben ontvangen, geldt dat zij ook de tweede prik met het AstraZeneca-vaccin bij de huisarts krijgen.
Ik bied deze mogelijkheid aan om ook in deze groep een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad te bereiken.
Wilt u deze vragen vandaag nog beantwoorden, mede gelet op uw belofte om binnen twee weken te antwoorden?
Dit is mij helaas niet gelukt.
Vaccinatiebeleid van Nederlanders in het buitenland |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunnen Nederlanders die buiten de Europese Unie woonachtig zijn, en dus niet geregistreerd zijn in de Basisregistratie Personen (BRP), in Nederland worden gevaccineerd wanneer zij in hun woonland geen vaccinatie (kunnen) krijgen?1 Zo ja, kunt u een uitputtende lijst aan voorwaarden geven die hieraan verbonden zijn? Zo nee, waarom niet?
De vaccinatiestrategie is gericht op het vaccineren van iedereen die dat wil in Nederland, inclusief Nederlandse diplomaten en militairen in het buitenland. Hiermee willen we zoveel mogelijk mensen in Nederland beschermen en de druk in de Nederlandse ziekenhuizen verminderen. Met het vaccinatiebeleid richten we ons op mensen die langer in Nederland verblijven. In de uitvoeringsrichtlijn van het RIVM staat dat alle personen die langer dan een maand in Nederland verblijven in aanmerking komen voor een vaccin. Voor Nederlanders die in het bezit zijn van een paspoort en een Burgerservicenummer (BSN) geldt sinds 18 juni jl.2 dat zij niet meer een maand in Nederland hoeven te zijn om gevaccineerd te kunnen worden. Zij kunnen dus gelijk online een afspraak maken, zodra zij in Nederland zijn. Dat kunnen dus ook Nederlanders zijn die buiten de Europese Unie woonachtig zijn. Ook kunnen zij vanuit het buitenland een afspraak maken voor vaccinatie in Nederland. Deze mensen kunnen het nummer opvragen via het landelijk Informatienummer van de GGD (0800-1351 (+31 20 205 1351 vanuit het buitenland)).
Geëmigreerde Nederlanders staan automatisch ingeschreven in de Registratie Niet-ingezetenen (RNI) en hebben hierdoor een BSN als zij na of op 1 oktober 1994 geëmigreerd zijn. Er zijn enkele situaties waarbij Nederlanders geen BSN hebben, bijvoorbeeld wanneer ze voor 1 oktober 1994 zijn geëmigreerd. Zij kunnen een afspraak maken bij een loket voor RNI in Nederland. Na deze afspraak hebben zij een BSN. Een BSN is o.a. nodig ter controle van de leeftijd op het moment dat een afspraak gemaakt wordt.
Welke opties hebben Nederlanders die buiten de Europese Unie woonachtig zijn, aldaar niet een door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) goedgekeurd vaccin (kunnen) krijgen en niet in staat zijn om naar Nederland te komen voor hun vaccinatie?
We werken nog steeds met een schaarste aan vaccins. Daarom is de vaccinatiestrategie nu gericht op het vaccineren van iedereen die dat wil in Nederland (of werkt voor het Rijk in het buitenland waar geen vaccins beschikbaar zijn). Voor mensen die in het buitenland wonen, geldt dat het betreffende land hen vaccineert. Wanneer zij naar Nederland reizen, krijgen zij de mogelijkheid om in Nederland gevaccineerd te worden.
Niet in ieder land zijn voldoende vaccins. De vaccins die niet meer in Nederland hoeven te worden ingezet, omdat iedereen die dat wil gevaccineerd kan worden, zullen voornamelijk ingezet worden voor donatie aan landen die hier zelf niet in kunnen voorzien. Donatie via de multilaterale kanalen zoals COVAX wordt daarbij als de primaire weg gezien. Het COVAX-programma is opgezet om alle landen ter wereld te helpen aan goede en veilige toegang tot vaccins.
Klopt het dat andere Europese landen, zoals Frankrijk en Duitsland, hun burgers die woonachtig zijn buiten de Europese Unie wel de mogelijkheid geven om gevaccineerd te worden met een EMA-goedgekeurd vaccin? Zo ja, kunt u aangeven hoe zij dit organiseren en maakt Nederland hier ook gebruik van?
Ik heb contact opgenomen met Frankrijk, Duitsland en Portugal. Zij hebben aangegeven geen vaccins naar het buitenland te sturen specifiek voor hun voormalig inwoners. Voormalig inwoners van Frankrijk en Duitsland kunnen onder bepaalde voorwaarden wel in Frankrijk of Duitsland zelf gevaccineerd worden. Voor Portugal geldt dat niet. Voor Duitsland geldt de voorwaarde dat men ofwel zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats in Duitsland heeft ofwel verzekerd is bij de wettelijke of particuliere ziektekostenverzekering in Duitsland.
Frankrijk geeft aan dat de Franse burgers woonachtig buiten de EU die in het betreffende land niet kunnen worden gevaccineerd met een door het EMA goedgekeurd vaccin, kunnen terugreizen naar Frankrijk om zich in Frankrijk te laten vaccineren.
Ook voor Nederlanders in het buitenland geldt dat zij in Nederland gevaccineerd kunnen worden.
Zoals aangegeven in het COVID-debat van 3 juni jl. ben ik inmiddels in gesprek gegaan met de Stichting Nederlanders Buiten Nederland, de Vereniging Belangenbehartiging Nederlands Gepensioneerden in het Buitenland en de Stichting GOED Grenzeloos Onder Een Dak om na te gaan of er nog groepen zijn die we niet in beeld hebben en wat we nog van de genoemde andere landen kunnen leren. Ik heb uw Kamer in mijn voortgangsbrief van 18 juni jl.3 hierover geïnformeerd.
Bent u bereid in Europees verband af te stemmen hoe EU-burgers die woonachtig zijn buiten de Europese Unie kunnen worden voorzien van EMA-goedgekeurde vaccinaties?
In Europees verband speelt het COVAX-programma een centrale rol om iedereen eerlijke toegang te geven tot betaalbare vaccins die voldoen aan de standaarden van de World Health Organization (WHO). Wel bieden meerdere landen uit de EU hun voormalig inwoners de kans om onder bepaalde voorwaarden in het land van herkomst gevaccineerd te worden. Ik acht het aan de lidstaten zelf om de besluiten wat zij hun voormalig inwoners willen bieden.
Wat is het beleid voor mensen die langer dan één maand in Nederland zijn en dus recht hebben op een vaccinatie2, maar voor hun tweede prik Nederland alweer hebben (moeten) verlaten?
Het recht om in Nederland gevaccineerd te worden, betekent geen recht om de tweede vaccinatie in het buitenland te ontvangen. De afspraak voor de tweede vaccinatie wordt samen met de afspraak voor de eerste vaccinatie ingepland en we verwachten dat die vaccinatie conform afspraak wordt opgehaald. Indien men onverhoopt toch naar het buitenland moet, dan zal men met de autoriteiten in dat land contact moeten opnemen over wat daar mogelijk is. We weten inmiddels dat de periode tussen de eerste en de tweede prik langer kan zijn dan in eerste instantie werd voorgeschreven. Dus als men de tweede prik later krijgt, dan is deze nog effectief. Voor mensen die kort in Nederland verblijven is de keuzelijn voor het Janssen-vaccin eveneens een mogelijkheid.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.