Misstanden in de pakketbezorging. |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Mona Keijzer (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de Radar-uitzending van 20 september «Wie is verantwoordelijk als pakketbezorging fout gaat?»1 en het Volkskrant-artikel «De prijs van gratis bezorging»2?
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat in bijna de helft van de gevallen er weleens iets mis gaat met de bezorging van pakketten?3
Het is bijzonder vervelend voor een consument wanneer er iets mis gaat met de bezorging van een poststuk of pakketje. Het Ministerie van EZK beschikt echter niet over informatie waarmee de constatering gestaafd kan worden dat er in bijna de helft van de gevallen iets mis zou gaan. En uit het artikel van Radar blijft ongewis hoe dit onderzoek precies is uitgevoerd. Het totaal aantal bezorgde pakketten in Nederland in 2020 bedroeg 586,3 miljoen. Uit navraag bij DHL en PostNL komt naar voren dat meer dan 98% van alle pakketten op de beloofde dag wordt bezorgd.4
De Consumentenbond rapporteerde in februari 2021 dat zij in 2020 zo’n 13.000 klachten heeft gekregen over pakketjes die niet goed of niet op tijd zijn bezorgd.5 Dat waren 44% meer klachten dan in het jaar ervoor. Daar tegenover staat een flinke stijging van het binnenlands pakketvervoer ten opzichte van het jaar ervoor.6 Deze sterke volumestijging kan worden toegeschreven aan de coronapandemie. Met een dusdanige stijging van het volume lijkt een stijging van het aantal klachten niet exceptioneel. De pakketvervoerders hebben alle zeilen moeten bijzetten om deze toename logistiek te kunnen bolwerken in een uitzonderlijke periode. Dat alles neemt niet weg dat bedrijven er alles aan moeten doen om problemen in de bezorging en klachten van klanten en van bezorgers te voorkomen of op te lossen.
Bent u het eens dat dit aantal fouten bij de bezorging veel te hoog is, er hierover veel ergernis bij mensen bestaat, en dat hiertegen dus maatregelen genomen dienen te worden? Bent u daarom bereid om pakketbezorgbedrijven, zoals PostNL en DHL, hierop aan te spreken?
Fouten van een bedrijf, of een mindere kwaliteit van dienstverlening dan verwacht, zijn uiteraard altijd onfortuinlijk. Wel is het van belang om daarbij rekenschap te geven van het feit dat het aantal klachten bezien moet worden in relatie tot het totale volume aan bezorgde pakketten (zie ook het antwoord op vraag 2). De pakketmarkt is verder een markt waar verschillende vervoerders actief zijn. Op een dynamische markt zoals de pakketmarkt is een terughoudende positie van de overheid op zijn plaats, zeker zolang klanten meerdere keuzeopties hebben en er verschillende manieren zijn om indien nodig een klacht in te dienen. Op de sites van alle grote pakketvervoerders in Nederland staan de procedures beschreven voor het afhandelen van klachten over pakketbezorging. Daarnaast kunnen ook bij de Geschillencommissie Post en Telecom, de Autoriteit Consument en Markt (ACM), de Consumentenbond en via online consumentenplatforms klachten worden ingediend over de pakketbezorging. Tenslotte biedt de regelgeving rondom koop op afstand op meerdere vlakken bescherming aan de consument. Deze bescherming betreft onder andere ook online bestelde producten die niet geleverd zijn, of beschadigd zijn afgeleverd.
Deelt u ook de mening dat een van de voornaamste redenen dat het in zoveel gevallen met het bezorgen van de pakketten misgaat, de enorme druk is, zowel qua tijd als geld, die pakketbezorgers door pakketbezorgbedrijven wordt opgelegd? Bent u het daarom ook eens dat pakketbezorgers ook betaald zouden moeten worden bij retouren en een tweede of derde keer bezorgen?
Allereerst: de tweede of derde bezorgpoging is volgens PostNL geen standaard onderdeel meer van haar dienstverlening: Men geeft aan dat het pakket dat niet geleverd kan worden, in nagenoeg alle gevallen aan het einde van de rit wordt afgeleverd bij een pakketpunt. De bevraagde pakketvervoer- ders geven daarbij aan dat zowel de werknemer die in vaste dienst is, als de bezorgondernemer, wordt betaald voor alle werkzaamheden waaronder het afleveren op het pakketpunt. Datzelfde geldt voor het in ontvangst nemen van een retourpakket.
Dergelijke afspraken over de werkwijze rondom bezorgpogingen en retouren zijn -in theorie-overigens ook goed te maken tussen transportbedrijven en onderaannemers of zzp-ers in het kader van afspraken over bezorgdiensten die voor een bepaald tarief geleverd worden. Het is niet ondenkbaar dat in dergelijke overeenkomsten ook iets wordt afgesproken over zaken als bezorgpogingen. Verder zijn de bij de op te stellen overeenkomst betrokken partijen verantwoordelijk om in die afspraken de bestaande wettelijke kaders te respecteren.
Zoals aangegeven arriveert 98% van de pakketjes op de beloofde dag (zie ook antwoord/vraag 2).
In de situaties waar misstanden of klachten ontstaan, vormen de reeds bestaande wettelijke regels ten aanzien van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden het uitgangspunt. Deze dienen door betrokken bedrijven nageleefd te worden. Het is van belang dat conform het wettelijk kader wordt gewerkt waarbinnen de arbeidsovereenkomst valt. Verder bestaat een (gezamenlijke) verantwoordelijkheid voor werkgevers en werknemers om daar bovenop goede afspraken te maken.
Navraag bij DHL en PostNL leert dat de eigen bezorgers (in vaste dienst) op basis van een arbeidsovereenkomst werken. Daarbij heeft de medewerker pauze conform vigerende regelgeving, wordt alle werktijd betaald en is er recht op toeslagen, conform de overeengekomen cao.
Vindt u het daarom ook schokkend om te zien hoe PostNL, via subcontracting, haar pakketbezorgers uitknijpt waardoor zij welhaast gedwongen zijn om illegale praktijken te ondernemen om toch nog het hoofd boven water te houden?
Ondernemingen hebben de mogelijkheid om werk uit te besteden. Wel moeten ze hierbij de geldende wet- en regelgeving naleven. Het is daarnaast de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers om – aanvullend op de geldende arbeidswetgeving – afspraken te maken over, en elkaar aan te spreken op de voorwaarden en omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht.
Met betrekking tot het uitbesteden van werk aan bezorgondernemers geeft PostNL aan dat het op basis van een tariefmodel gesprekken voert met ondernemers. De tarieven worden ten minste één keer per jaar met de ondernemer vastgesteld. PostNL meldt ondernemers te stimuleren om pakketbezorgers in loondienst te nemen en PostNL betaalt hiervoor een toeslag. Zodoende zou zij de ondernemers in staat stellen om pakketbezorgers conform de cao te betalen. PostNL meldt de Minister van EZK verder dat de tarieven die zij betaalt, erop gericht zijn dat ondernemers een reële marge kunnen maken.
Zoals aan uw Kamer gemeld in beantwoording op eerdere Kamervragen7 meldden betrokken partijen dat zij regelmatig met elkaar in overleg treden over onder andere de bezorgtarieven en het zogenaamde «stoptarief». De Belangenvereniging voor Pakket Distributie (BVPD) heeft destijds aangegeven een civiele procedure te overwegen als deze gesprekken onvoldoende zouden opleveren. In april van dit jaar heeft BVPD PostNL gedagvaard vanwege onderbetaling.8 Op 26 oktober meldde de Volkskrant dat de overeenkomst met de onderaannemer, die tevens voorzitter is van de BVPD, door PostNL is opgezegd. Het proces dat is aangespannen, dient waarschijnlijk begin volgend jaar.9
Bent u het daarom ook eens dat het onwenselijk is dat pakketbezorgers vaak meer dan 200 stops per dag moeten maken, waardoor zij geen pauzes kunnen houden?
Het is belangrijk dat pakketbezorgers hun werk gezond en veilig kunnen verrichten en voldoende pauze kunnen houden. Het recht op pauze is daarom wettelijk vastgelegd in de Arbeidstijdenwet.
De werkgever is verplicht het werk zodanig te organiseren dat een werknemer gebruik maakt van de wettelijke pauzetijden. Deze plicht is van overeenkomstige toepassing op zzp’ers in het wegvervoer.
DHL meldt dat het aantal stops waarop zij ritten inplannen, gebaseerd wordt op een gemiddelde dat voortkomt uit de werkelijk gemeten aantallen van die route. Aantallen van 200 stops zijn volgens DHL uitzonderlijk, maar kunnen voorkomen in wijken met hoge dichtheid.
Daarbij merk ik wel op dat bedrijven bij de inrichting van het werk niet alleen gehouden zijn aan het naleven van de Arbeidstijdenwet- en regelgeving, maar eveneens aan de wettelijke regels rondom arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, waarin bepalingen zijn opgenomen voor de gezondheid en veiligheid van werkenden en derden.
In hoeverre voldoen pakketbezorgbedrijven aan de verplichting uit de Postwet om 80% van de bezorgers via een arbeidsovereenkomst in dienst te hebben?
Volgens artikel 2 van het Tijdelijk Besluit Postbezorgers 2011 moet een postvervoerbedrijf een arbeidsovereenkomst hebben met ten minste 80% van de postbezorgers die voor hem postvervoer verzorgen. Volgens de definitie in de Postwet 2009 is een postbezorger iemand die geadresseerde brieven en geadresseerde periodieken op afzonderlijke adressen aflevert. Daarnaast kunnen sorteerwerkzaamheden, indien deze worden verricht naast de bezorging, ook tot de definitie van postbezorger behoren. Het bezorgen van pakketten valt niet onder deze definitie en het Tijdelijk Besluit Postbezorgers 2011 heeft derhalve ook geen betrekking op pakketvervoerders.
Houdt u ook toezicht op het naleven van de verplichtingen op grond van de Postwet? Zo ja, wat zijn de bevindingen?
Op grond van artikel 37 van de Postwet is de ACM belast met het toezicht op de naleving van de eisen en verplichtingen uit de Postwet 2009. Dit heeft in het verleden verschillende malen geleid tot bestuurlijke handhaving. Verder rapporteert de ACM periodiek over de ontwikkelingen op de post- en pakketmarkt, onder meer via de jaarlijkse Post- en Pakketmonitor. De Minister van EZK is verantwoordelijk voor het wettelijk stelsel, waaronder de uitvoering van de periodieke wettelijke evaluatie van de UPD. Deze evaluatie zal dit jaar opnieuw worden gestart. De Minister van EZK verwacht uw Kamer in het tweede kwartaal van 2022 over de uitkomsten van deze evaluatie te kunnen informeren.
Wat vindt u ervan dat, zoals de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) ook aangeeft, misstanden in de pakketbezorgbranche eerder regel dan uitzondering zijn?
Al eerder10 meldde ik u dat ik groot belang hecht aan eerlijk, gezond en veilig werk voor alle werknemers. Dat onder meer de Inspectie SZW misstanden heeft geconstateerd in de pakket- en koerierssector, vind ik ernstig. Werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van hun werknemers.
Helaas blijkt uit de geconstateerde misstanden dat de arbeidswetgeving lang niet door alle werkgevers in de sector wordt nageleefd. Bij geconstateerde misstanden kunnen, afhankelijk van de overtreding, door verschillende toezichthouders boetes en andere sancties worden opgelegd.
Welke aanvullende acties heeft de Inspectie SZW tot op heden ondernomen om deze misstanden aan te pakken? Gaat u de Inspectie SZW aansporen om zichtbaarder en actiever de pakketbedrijven aan te spreken en aan te pakken?
De Inspectie SZW hanteert als onafhankelijke toezichthouder een risicogerichte en programmatische aanpak ter bevordering van eerlijk, gezond en veilig werk. Het programma Transport en Logistiek legt de focus op het terugdringen van oneerlijke concurrentie en van onderbetaling, illegale tewerkstelling, arbeidsuitbuiting en het gebruik van schijnconstructies in onder meer de pakket- en koerierssector. Binnen dit programma heeft de Inspectie een speciaal project in die sector opgezet om misstanden aan te pakken en eerlijk werk in de gehele keten te bevorderen. In 2019 heeft de Inspectie bij 65% van onderzoeken een of meerdere misstanden geconstateerd, zoals onderbetaling, contante loonbetaling, ontbrekende of onvolledige urenadministraties en illegale tewerkstelling. Met de inzet van verschillende handhavingsinstrumenten beoogt de Inspectie een zo groot mogelijk maatschappelijk effect te bereiken. Onder meer door het uitvoeren van risicogerichte controles en het opleggen van boetes bij geconstateerde overtredingen. Zo heeft de Inspectie onlangs na een uitgebreid onderzoek verschillende boetes opgelegd voor een totaalbedrag van 828.000 euro tegen een grote pakketorganisatie en vier opdrachtnemers (subcontractors) in dezelfde werkgeverketen. Daarnaast confronteert de Inspectie grote opdrachtgevers in de pakketbezorging met feitelijke misstanden die zich in de werkgeversketen voordoen. Dat doet de Inspectie door met alle grote marktpartijen het gesprek aan te gaan en hen aan te zetten tot versterking van hun interne beheersprocessen. Deze aanpak is in 2020 gestart en zal in 2022 worden geëvalueerd. Mede naar aanleiding daarvan kan worden bepaald of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Bent u het eens met de stelling dat de pakketbezorgbedrijven, in het kader van de Wet aanpak schijnconstructies (WAS), ketenaansprakelijk zijn voor de misstanden bij de onderaannemers die voor hen aan het werk zijn?
Het is voorstelbaar dat prijsdruk in de markt kan leiden tot druk op kosten, waaronder loonkosten. Werkgevers moeten zich evenwel houden aan vigerende geldende wet -en regelgeving, waaronder de Wet op het minimumloon (WML). Werkgevers en werknemers kunnen in samenspraak komen tot aanvullende afspraken over arbeidsvoorwaarden en omstandigheden bovenop geldende wet- en regelgeving. Het hanteren van vergoedingen onder een bepaald minimum kan daarmee beteugeld worden.
Op grond van de ketenaansprakelijkheid voor niet uitbetaald loon kan een werknemer zijn werkgever en diens opdrachtgever hoofdelijk aansprakelijk stellen voor de betaling van het loon waar hij of zij recht op heeft. Wanneer de loonvordering bij genoemde partijen niet kan worden geëffectueerd, kan de werknemer naar alle volgende schakels in een opdrachtketen gaan om zijn rechten zeker te stellen. Hieruit volgt dat een opdrachtgever aansprakelijk kan worden gesteld voor onderbetaling van nog niet ontvangen loon door een onderaannemer.
Zo ja, hoe kan het dan zo zijn dat pakketbezorgers zo worden uitgeknepen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u ook van mening dat, kijkend naar de eerdere resultaten van het onderzoek van de Inspectie SZW, deze bezorgbedrijven onvoldoende verantwoordelijkheid nemen in het bestrijden en oplossen van alle misstanden?
Zoals gemeld onder het antwoord op vraag 10 kan, mede naar aanleiding van de bevindingen van de Inspectie, worden afgewogen of er aanleiding is tot aanvullende maatregelen.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) Beroepsgoederenvervoer over de weg, waar het personeel dat in loondienst is bij onderaannemers in de pakketbezorging onder valt, wordt nageleefd? En bent u bereid om hier extra inzet op te plegen om de naleving van deze cao door de onderaannemers te bevorderen?
Het is belangrijk dat afspraken uit een cao worden nageleefd. De cao-partijen zijn primair verantwoordelijk voor (het toezicht op) de naleving van de cao-voorwaarden. De sociale partners kunnen een verzoek indienen bij de Inspectie SZW voor ondersteuning bij het toezicht op de naleving van de cao-voorwaarden. De Inspectie kan nader onderzoek uitvoeren en maakt een rapport op van de bevindingen. De sociale partners kunnen dit rapport gebruiken in een civiele procedure bij de rechtbank.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de misstanden in de pakketbezorgbranche aangepakt gaan worden?
Binnen bestaande regelgeving bestaat sinds 1 januari 2016 de mogelijkheid tot een civielrechtelijk bestuursverbod.11 De Inspectie kan bij een geconstateerde overtreding de persoon beboeten die persoonlijk verweten kan worden dat deze feitelijk leiding geeft aan de verboden gedraging, ook als deze persoon formeel niet de werkgever is. In de Kabinetsreacties op de aanbevelingen van het aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten onder leiding van Emile Roemer is aangegeven dat momenteel de mogelijkheden worden verkend voor een bestuursrechtelijk bestuursverbod dat effectief is voor het domein van de arbeidswetten die zien op eerlijk werk.12
In de antwoorden op vraag 11 en 12 is aangegeven dat reeds sprake is van ketenaansprakelijkheid ten aanzien van niet betaald loon. Verder geldt dat, voordat we kunnen spreken over veranderende aansprakelijkheid voor gezond en veilig werken, eerst gekeken moet worden naar de verantwoordelijkheidsverdeling. Op dit moment is er geen ketenaansprakelijkheid voor opdrachtgevers voor gezond en veilig werken. Traditioneel is de werkgever verantwoordelijk voor een gezonde en veilige werkomgeving. Met een veranderende arbeidsmarkt zien we dat deze verantwoordelijkheidsverdeling als het gaat om preventie en de zorg voor gezond en veilig werken, niet in alle gevallen (optimaal) werkt. In mijn hoofdlijnennotie over de Arbovisie 204013 is opgenomen dat er wordt gekeken naar een andere verantwoordelijkheidsverdeling tussen opdrachtgever, werkgever en werknemer. Om te komen tot een gedragen en vooral werkende oplossing heb ik de SER op dit punt nadrukkelijk gevraagd mij te adviseren over de rol van de overheid en andere spelers in deze. Nadat ik het SER-advies heb ontvangen, zal ik Uw Kamer verder informeren over de loop van het proces rond de vorming van een beleidsagenda 2022–2025, zoals ik reeds aangekondigde in mijn brief van 15 juni 2021.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de top, directeuren van deze pakketbezorgbedrijven, rechtstreeks aansprakelijk gesteld kan worden voor de omstandigheden in de hele keten?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat consumenten alleen een klacht over het bezorgbedrijf bij de verzender van het pakket kunnen indienen en niet bij het bezorgbedrijf zelf?
Het is goed voorstelbaar dat consumenten met een klacht over bezorging willen kunnen aankloppen bij de partij die deze dienst uitvoert, namelijk het pakketbezorgbedrijf. Toch bestaan belangrijke voordelen aan de wijze waarop klachten nu door consumenten kunnen worden ingediend.
Op het moment dat de consument een product online bestelt, zoals bij een webshop, gaat de consument een contractuele relatie aan met de verkoper. De webshop geeft vervolgens een opdracht aan een pakketvervoerder om het pakket te bezorgen. Dit leidt tot een contractuele relatie tussen de webshop en de pakketvervoerder. De consument wordt beschermd en zijn rechten in relatie tot koop op afstand geborgd via het Burgerlijk Wetboek.14 De webshop dient de afspraken die bij de koop door de consument zijn gemaakt na te komen, bijvoorbeeld ten aanzien van de kwaliteit van het product en de bezorging bij de consument. Worden deze afspraken niet nagekomen, bijvoorbeeld ten aanzien van het bezorgen, dan kan de consument daarvoor bij de webshop terecht als aanspreekpunt. Wat de Minister van EZK betreft is het wenselijk dat de consument één aanspreekpunt heeft wanneer hij van mening is dat de afspraken die zijn gemaakt bij de koop niet worden nagekomen.
Op het moment dat een consument een klacht over de bezorging bij de webshop indient, is de webshop aansprakelijk en dient deze zijn verantwoordelijkheid te nemen om te zorgen dat de gemaakte afspraken worden nagekomen, bijvoorbeeld door in contact te treden met de pakketvervoerder waarmee hij een overeenkomst heeft. De klachten die webshops krijgen van consumenten over de kwaliteit van de dienstverlening van de pakketvervoerder kunnen een belangrijke signaalfunctie hebben ten aanzien van de kwaliteit van de dienstverlening van de pakketvervoerder. De webshop kan op basis van deze signalen concluderen dat het kwaliteitsniveau van de dienstverlening van de pakketvervoerder niet volgens verwachting is, om vervolgens te overwegen over te stappen naar een concurrent. De ervaringen van consumenten met de dienstverlening van de pakketvervoerders dragen zodoende bij aan gezonde concurrentie op de pakketmarkt. Wanneer de klachten niet bij de verzender van het pakket terecht komen, maar bij de pakketvervoerder zelf, gaat de signaalfunctie richting de afzender van het pakket (deels) verloren.
Kunt u toelichten waarom het op dit moment niet mogelijk is dat consumenten een klacht over de verzending bij het bezorgbedrijf kunnen indienen, maar alleen bij de verzender van het pakket? Bent u bereid om het voor consumenten wel mogelijk te maken om een klacht in te dienen bij het bezorgbedrijf?
Zoals uiteengezet in antwoord op vraag 17 zijn er voordelen aan het feit dat de consument de klacht bij de verzender van het pakket indient. Het feit dat de consument één aanspreekpunt heeft voor alle afspraken die bij de koop worden gemaakt, biedt duidelijkheid. Het is op dit moment niet wenselijk om afbreuk te doen aan deze eenduidigheid, met name ten aanzien van welke partij aansprakelijk is. De bevraagde pakketbedrijven geven aan dat een klacht indienen altijd mogelijk is, ook door de ontvanger. Deze bedrijven geven aan hun best te zullen doen om de consument zo goed mogelijk van dienst te zijn. Alleen aansprakelijk stellen, is voorbehouden aan de verzender.
Vindt u bovendien dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) een sterkere rol dient te krijgen om de misstanden voor consumenten aan te pakken?
Er zijn geen signalen ontvangen dat de ACM over onvoldoende instrumenten beschikt om de belangen van de consument in dit verband te kunnen borgen. De voormalige Staatssecretaris van EZK heeft verder in eerdere communicatie met uw Kamer15 geconstateerd dat de markt tot op heden zelf zorgt voor goede en betaalbare pakketbezorging, en dat er daarom geen reden bestaat voor overheidsingrijpen in de vorm van sectorspecifieke regelgeving voor de binnenlandse pakketmarkt. Het hoge niveau van generieke consumentenbescherming zoals we dat in Nederland kennen, evenals de bevoegdheden die de ACM reeds heeft, volstaat op dit moment in deze specifieke casus.
Zou het een idee zijn om tot een keurmerk pakketbezorgbedrijven te komen, waarbij bepaalde kwaliteitseisen richting de consumenten worden vastgelegd?
Keurmerken kunnen consumenten helpen bij hun aankoopbeslissing, met name als de keuze en de kwaliteitsverschillen groot zijn. Of de introductie van een keurmerk bijdraagt aan een goed werkende markt is aan de betrokken bedrijven. Het reeds bestaande keurmerk Thuiswinkel Waarborg is een goed voorbeeld van dergelijke zelfregulering. De rekentool Bewust Bezorgd, waarmee de consument de CO2-impact van een bezorgmethode kan berekenen, is een ander voorbeeld van een initiatief vanuit de sector zelf.
Het is aan de sector om op dit punt aan consumenten de mogelijkheid te bieden van een meer bewuste bezorging.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Daar waar mogelijk is volgtijdelijk en separaat invulling gegeven aan beantwoording.
De opstelling van de staat in zaken rondom afstandsmoeders en verjaring bij adoptie |
|
Michiel van Nispen (SP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waaruit blijkt dat de staat nu voor het eerst aansprakelijk wordt gesteld voor niet-vrijwillige adopties die in de jaren ’50, ’60 en ’70 hebben plaatsgevonden?1
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek van de Commissie van onafhankelijk deskundigen voor het onderzoek naar afstand en adoptie?
De Commissie van onafhankelijke deskundigen inzake het onderzoek naar binnenlandse afstand en adoptie heeft haar rapport op 8 juli 2021 aan mij overhandigd. Dezelfde dag heb ik het rapport aan uw Kamer gestuurd. Daarbij heb ik heb aangetekend dat ik heb afgesproken het rapport eerst met belangenorganisaties te bespreken voordat ik uw Kamer na de zomer mijn inhoudelijke reactie zal geven. Het laatste van deze gesprekken heeft op 27 september 2021 plaatsgevonden. Ik beraad mij nu op mijn inhoudelijke reactie en zal uw Kamer spoedig informeren.
Wat vindt u ervan dat 2,5 jaar na de instelling van de Commissie van onafhankelijk deskundigen voor het onderzoek naar afstand en adoptie, slachtoffers zich nu genoodzaakt voelen alsnog een rechtszaak te starten? Trekt u zich dit aan en was deze rechtszaak te voorkomen geweest als de staat zich anders had opgesteld?
Ik kan niet treden in de precieze overwegingen van eiseressen om de procedure te starten en daarom ook niet in de vraag of dat te voorkomen was geweest. Indien het starten van de procedure gelegen is in de problemen met het aanmeldpunt en de vertraging die het onderzoek daarbij heeft opgelopen trek ik mij dat natuurlijk zeer aan. Zoals aangegeven bij vraag 2 beraad ik mij nu op mijn inhoudelijke reactie op het rapport van de Commissie van onafhankelijk deskundigen. Mijn inzet was en is nog steeds om in gesprek met belanghebbenden te bezien hoe ik kan bijdragen aan erkenning van het leed dat zij hebben ervaren.
Herinnert u zich de motie Van Nispen/Van der Staaij, die er uiteindelijk voor heeft gezorgd dat in rechtszaken over interlandelijke adoptie de staat geen beroep meer zal doen op eventuele verjaringstermijnen?2
Ja.
Deelt u de mening dat ook in deze zaak (of zaken) over binnenlandse adoptie, net als in de hele discussie over interlandelijke adoptie, het gaat over de vraag welke verantwoordelijkheid precies op de staat rust, en dat het dan niet passend is een beroep te doen op het juridische argument dat een zaak verjaard zou zijn?
In zaken waarin de Staat aansprakelijk wordt gesteld speelt altijd de vraag welke rol de Staat heeft gespeeld bij een bepaalde gebeurtenis en welke verantwoordelijkheid daarbij op de Staat heeft gerust. De Staat beoordeelt in beginsel per geval of zij een beroep op verjaring alles afwegende gerechtvaardigd acht. Daarbij wordt gekeken naar de specifieke omstandigheden van het geval in het licht van de verjaringsregels, zoals neergelegd in het Burgerlijk Wetboek en wordt expliciet getoetst of het beroep op verjaring naar de door de Hoge Raad geformuleerde maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Dit heeft de Staat ook gedaan in de zaak van eiseressen. In de procedure is dat ook uitgebreid toegelicht. Het is nu aan de rechtbank om over dit verweer te oordelen.
Bent u bereid, in lijn met de hiervoor aangehaalde beslissing als staat geen beroep meer te doen op verjaringstermijnen bij interlandelijke adoptie, ook als staat geen beroep te doen op verjaringstermijnen in rechtszaken waar het gaat om binnenlandse adopties die in de jaren ’50, ’60 en ’70 van de vorige eeuw hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mede naar aanleiding van het rapport Joustra en de motie uit uw Kamer besloten om ten aanzien van zaken van interlandelijke geadopteerden bij wijze van hoge uitzondering het beroep op verjaring los te laten. In de beleidsreactie van 8 februari jl. bij het rapport van de Commissie Joustra heb ik deze keuze toegelicht. Ik begrijp dat de vergelijking met binnenlandse adoptie opkomt. In beide situaties kan sprake zijn van schrijnende gevallen, maar er zijn ook verschillen. Ik vind het evenwel niet passend nu dieper op de vergelijking van deze situaties in te gaan, omdat ik daarmee in zou gaan op de inhoud van de individuele zaak die nu ter toetsing aan de rechter voorligt. De verweren die de Staat in de lopende procedure voert, zijn uitvoerig aan de rechter toegelicht. Het is nu aan de rechtbank daarover te oordelen.
Bent u bekend met het bericht 'Stef Blok kan niet zomaar tekenen voor 15 jaar nieuwe gaswinning in de Waddenzee»?1
Ja.
Bent u bereid om de eigen bestaande juridische analyse (en achterliggende onderzoeken voor zover van toepassing) met de Kamer te delen, waarover u tijdens het commissiedebat Mijnbouw/Groningen van 15 september 2021 zei dat deze geen ruimte gaf om de vergunningsaanvraag van de Nederlandse Aardolie Maatschappij af te wijzen op grond van bestaande wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om deze juridische analyse voor 1 oktober met de Kamer te delen, de dag voor het einde van de wettelijke termijn voor het indienen van zienswijzen op het ontwerpbesluit?
Ja, deze juridische analyse heb ik met uw Kamer gedeeld in mijn brief met betrekking tot de vergunningverlening gaswinning Ternaard van 27 september 2021 (Kamerstuk 33 529, nr. 903).
Verwacht u, op grond van de interne analyse van uw het ministerie, dat hetzelfde beeld van toepasbare wet- en regelgeving naar voren komt uit het onafhankelijk onderzoek dat de Kamer nu laat uitvoeren als uit de interne analyse? Zo ja,waarom? Zo nee, waarom niet?
In het Tweeminutendebat Mijnbouw/Groningen van 29 september 2021 heb ik aangegeven dat de definitieve besluitvorming over de gaswinning onder de Waddenzee vanuit Ternaard niet eerder is voorzien dan in maart 2022. Deze termijn biedt ruimte om invulling te geven aan de motie Boucke c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 887) waarin wordt verzocht om geen onomkeerbare stappen te zetten omtrent de gaswinning onder de Waddenzee voordat het in opdracht van de Kamer gevraagde onafhankelijk juridisch advies gereed is en door de Kamer is besproken. Voorafgaand aan het debat met uw Kamer zal ik, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), mijn appreciatie van dit juridische advies per brief met u delen.
Het is uiteindelijk de rechter die in een concreet geval uitspraak doet of mijn toepassing en interpretatie van de Mijnbouwwet wel of niet juist is. Hetzelfde geldt voor de vergunningverlening op basis van de Wet natuurbescherming waarvoor de Minister van LNV bevoegd gezag is.
Het vrijgeven van de juridische analyse van de natuurvergunning voor de gaswinning onder de Waddenzee |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Stef Blok kan niet zomaar tekenen voor 15 jaar nieuwe gaswinning in de Waddenzee»?1
Ja.
Deelt u de analyse van de Waddenvereniging dat er ruimte is om de natuurvergunningsaanvraag van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) af te wijzen op basis van bestaande wet- en regelgeving voor de bescherming van de Waddenzee als uniek UNESCO Werelderfgoed en Natura 2000-gebied? Zo nee, waarom niet?
Bij de vragen is uitsluitend een verwijzing naar een opinie in Trouw opgenomen, die als zodanig geen analyse bevat. Inmiddels heeft de Waddenvereniging een zienswijze naar voren gebracht over de ontwerpbesluiten, waaronder de onder mijn bevoegdheid vallende vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb-vergunning). Daarbij verwijst zij ook naar het op 5 oktober 2021 verschenen advies van de Waddenacademie en verzoekt dit als ingevoegd te beschouwen en mee te nemen in de reactie op deze zienswijze. De zienswijze en het advies gaan primair over de toepassing van het toetsingskader van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming ten aanzien van de aangevraagde Wnb-vergunning voor de gaswinning en de weging van de wetenschappelijke gegevens daarbij. Ik zal deze zienswijze tezamen met de andere ingediende zienswijzen betrekken bij de voorbereiding van het finale besluit op de aanvraag om een Wnb-vergunning, overeenkomstig de procedure van de Algemene wet bestuursrecht en de inhoudelijke kaders van de Wet natuurbescherming. Ik kan op de conclusie van die beoordeling niet vooruitlopen.
Is een dergelijke eigenstandige juridische analyse ook door u gemaakt op grond van de bestaande regelgeving voor de bescherming van de Waddenzee als uniek natuurgebied en UNESCO Werelderfgoed? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven op basis van welke argumenten de natuurvergunning kan worden afgewezen?
De analyse die ik heb gemaakt, is onderdeel van het ontwerpbesluit dat van 27 augustus tot en met 7 oktober jl. ter inzage heeft gelegen.
Ook verwijs ik naar de brief die de Minister van Economische Zaken en Klimaat op 27 september 2021 met betrekking tot de vergunningverlening gaswinning Ternaard aan de Tweede Kamer heeft toegezonden (Kamerstuk 33 529, nr. 903). Op het definitieve besluit op de vergunningaanvraag kan ik niet vooruitlopen. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om uw juridische analyse over de aanvraag van de NAM voor een natuurvergunning om aardgas te winnen onder de Waddenzee, inclusief achterliggende onderzoeken voor zover van toepassing, vóór 1 oktober (dus voor het einde van de wettelijke termijn voor het indienen van zienswijzen op dit ontwerpbesluit) met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 2 en 3, waarbij ik nog aanteken dat, hoewel de termijn voor het indienen van zienswijzen is verstreken, de stukken nog voor eenieder beschikbaar zijn op de site van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (zie hiervoor: https://www.rvo.nl/onderwerpen/bureau-energieprojecten/lopende-projecten/gaswinning/gaswinning-ternaard).
Deelt u het inzicht dat herziening van de bestaande wet- en regelgeving voor het beschermen van unieke natuurgebieden in relatie tot delfstofwinning noodzakelijk is, indien uit uw en externe analyse blijkt dat de natuurvergunning verleend moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de criteria van de natuurvergunning te herzien?
De huidige wet- en regelgeving biedt een verregaande bescherming van Natura 2000-gebieden tegen schadelijke effecten van projecten van welke aard dan ook, ook projecten die diepe delfstoffenwinning betreffen. De bescherming die de Wet natuurbescherming aan deze gebieden biedt is immers gebaseerd op de Europese Habitatrichtlijn die uitgaat van het voorzorgbeginsel. De zienswijzen die zijn ingediend over de ontwerpvergunning zal ik, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, zorgvuldig bestuderen. Op conclusies die ik naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen trek over verlening van de vergunning, kan ik niet vooruitlopen.
Zieke dieren die alsnog op transport gaan |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ongehoord: NVWA laat zieke dieren nog steeds naar buitenlandse slachthuizen exporteren» en de foto’s van «goedgekeurde» dieren voor vervoer?1 2
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Deelt u de mening dat als bij een zeug de baarmoeder buiten het lichaam hangt, er geen enkele twijfel bestaat dat dit dier ongeschikt is voor het transport?
Ja, ik deel deze mening. In de Europese transportverordening Vo (EG) 1/2005 staat dat dieren met een prolaps (een verzakking of uitzakking, het naar beneden zakken van een orgaan of orgaandeel, veelal door verslapping van het ondersteunend apparaat) niet vervoerd mogen worden.
Zijn de bevindingen van de Vlaamse inspectiediensten, zoals geopenbaard door Ongehoord, bekend bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Zo ja, hoe zijn deze opgepakt binnen de NVWA?
Ja, deze zijn bekend bij de NVWA. De NVWA registreert alle meldingen. Aan de certificerende dierenartsen wordt vervolgens gevraagd om een verklaring op te maken. De bevindingen en afhandeling van de melding worden daarna teruggekoppeld naar de meldende lidstaat. De NVWA legt meldingen met voldoende achtergrondinformatie vast in het dossier van betrokkenen, bijvoorbeeld het bedrijf van herkomst, de vervoerder en het verzamelcentrum. Wanneer daartoe aanleiding is, wordt het toezicht geïntensiveerd. De NVWA onderzoekt hoe het interventiebeleid kan worden toegepast voor meldingen waarbij voldoende achtergrondinformatie over een overtreding beschikbaar is. De NVWA gebruikt de meldingen, inclusief beeldmateriaal, tevens als intervisie voor de certificerende dierenartsen om de uniformiteit van de beoordeling van transportwaardigheid te bevorderen.
Hoe verklaart u dat een zeug met deze aandoening en ook andere varkens met duidelijk vast te stellen verwondingen, toch op transport zijn gegaan, ondanks dat dit in strijd is met de Europese transportverordening?
De sector draagt de eerste verantwoordelijkheid om alleen dieren te vervoeren die geschikt zijn voor het voorgenomen transport. De naleving van het sectorprotocol transportwaardigheid bij het selecteren geeft invulling aan die verantwoordelijkheid en draagt bij aan de juiste omstandigheden voor een zorgvuldige controle op transportwaardigheid. De NVWA houdt toezicht op de naleving van de Europese regels omtrent welzijn tijdens het vervoer van dieren op onder andere primaire bedrijven en verzamelcentra en handhaaft wanneer daar aanleiding toe is volgens het interventiebeleid.
Indien er een melding vanuit het buitenland komt dat het welzijn van de dieren bij aankomst niet in orde is, betekent dit niet altijd dat de dieren niet transportwaardig zijn bij exportcertificering voor het vertrek. De NVWA doet op basis van informatie uit de melding onderzoek naar de oorzaak en registreert deze informatie digitaal in het dossier van de betrokken ondernemer(s). De NVWA onderzoekt hoe het interventiebeleid kan worden toegepast voor meldingen waarbij voldoende achtergrondinformatie over een overtreding beschikbaar is.
Hoeveel meldingen zijn er bij de NVWA binnengekomen dat niet-transportwaardige varkens zijn binnengekomen bij buitenlandse slachthuizen in het afgelopen jaar?
Van 1 januari 2021 tot en met 21 oktober 2021 heeft de NVWA in totaal 17 meldingen ontvangen dat niet-transportwaardige varkens zijn binnengekomen bij buitenlandse slachthuizen. De NVWA heeft 9 buitenlandse meldingen ontvangen dat niet-transportwaardige varkens zijn binnengekomen bij buitenlandse slachthuizen sinds het op 1 augustus 2021 ingaan van de aangescherpte werkwijze. Voor een nadere toelichting verwijs ik uw Kamer naar mijn brief «Voortgang toezicht NVWA», die ik op 12 november jl. naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 33 835, nr. 194).
Hoeveel meldingen zijn er bij de NVWA binnengekomen dat niet-transportwaardige varkens zijn binnengekomen bij buitenlandse slachthuizen sinds de aankondiging dat de NVWA alleen nog maar varkens voor transport goedkeurt die geen zichtbare afwijkingen hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een stand van zaken geven over de ontwikkeling van het sectorprotocol voor varkenstransport?
Op 30 september 2021 hebben de NVWA en de sector een akkoord bereikt over het ingediende sectorprotocol transportwaardigheid. Dit sectorprotocol geeft aan dat de sector de dieren beoordeelt en vervoert conform de Europese richtsnoeren. Het is van toepassing voor zowel het nationaal als internationaal transport van dieren. Aanvullend voorziet het protocol in een werkwijze ten aanzien van het vervoer onder voorwaarden van licht gewonde of licht zieke dieren, waarvoor het vervoer geen extra lijden oplevert. Alle aangeslotenen hebben dit protocol met ingang van 14 oktober 2021 in gebruik genomen.
Hoe verklaart u dat nog meerdere ernstig verwonde of verzwakte runderen op transport zijn gegaan, ondanks dat het nieuwe protocol voor rundertransport vanaf april 2021 is ingegaan?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 4.
Hoeveel meldingen zijn er bij de NVWA binnengekomen dat niet-transportwaardige runderen zijn binnengekomen bij buitenlandse slachthuizen sinds april 2021?
De NVWA heeft sinds 30 april 2021 twee meldingen ontvangen dat niet-transportwaardige runderen zijn binnengekomen bij buitenlandse slachthuizen (peildatum 21 oktober 2021). 30 april 2021 is de startdatum van ingebruikname door de sector van de Europese richtsnoeren transportwaardigheid en het NVWA-toezicht daarop.
Kunt u toezeggen de Kamer halfjaarlijks op de hoogte te houden van het effect dat de huidige maatregelen hebben op de naleving van de transportverordening, bij voorkeur in de vorm van het aantal meldingen dat binnenkomt bij de NVWA over de transportwaardigheid van dieren en de snelheid waarmee deze meldingen zijn afgehandeld?
Zie hiervoor mijn brief «Voortgang toezicht NVWA» die ik op 12 november jl. naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 33 835, nr. 194). Daarin heb ik aangegeven dat een effect op basis van het aantal meldingen niet goed te geven is. Mijn verwachting is echter dat de maatregelen zullen bijdragen aan een betere borging van het dierenwelzijn. Ik zal uw Kamer informeren over de stand van zaken van de naleving van de transportverordening.
Deelt u de mening dat slim cameratoezicht op strategische plekken bij exportverzamelplaatsen zou kunnen bijdragen aan minder van dit soort misstanden?
Cameratoezicht op (export)verzamelcentra levert naar verwachting inderdaad een bijdrage aan de borging van het dierenwelzijn. Zie hiervoor mijn brief «voortgang toezicht NVWA», die ik op 12 november jl. naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 33 835, nr. 194).
Kunt u toelichten in hoeverre dit naar aanleiding van uw toezegging bij het commissiedebat over het niet handhaven door de NVWA op exportverzamelplaatsen inmiddels als concept is uitgewerkt om eventueel te betrekken bij het bredere wetsvoorstel over cameratoezicht in slachthuizen?
Zie antwoord vraag 11.
Is de interventieladder voor overtredingen inmiddels aangepast, zoals besproken in het eerder genoemde commissiedebat? Zo ja, kunt u aangeven in hoeverre hier sprake is van een verscherping, zodat overtredingen die geconstateerd worden steviger beboet worden om herhaling te voorkomen?
De NVWA bepaalt als onafhankelijke toezichthouder welke sanctie wordt opgelegd bij een overtreding, bijvoorbeeld een waarschuwing of een boete. In het specifiek interventiebeleid van de NVWA is neergelegd welke maatregel past bij welke overtreding. Of er een boete of een waarschuwing gegeven wordt, is afhankelijk van de impact die de overtreding heeft op het door de regelgeving te beschermen (publieke) belang. Welke interventie daadwerkelijk wordt opgelegd is ook afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Naast bestraffing van de overtreding zijn proportionaliteit en de menselijke maat daarbij belangrijke toetsstenen: in rechtszaken wordt dit altijd grondig getoetst. Een verzoek om direct over te gaan tot het opleggen van boetes doorkruist deze principes
De wijze waarop de NVWA haar interventiebeleid vorm geeft, wordt constant gemonitord en waar nodig aangepast. Zie ook mijn brief «Voortgang toezicht NVWA» (Kamerstuk 33 835, nr. 194), waarin ik uw Kamer nader geïnformeerd heb over de mogelijke modaliteiten van een «three strikes out», dan wel een puntensysteem en het inverventiebeleid van de NVWA.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, in elk geval voor het tweeminutendebat over het niet handhaven door de NVWA op exportverzamelplaatsen en het commissiedebat NVWA?
Ik heb mij ingezet om uw vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Bent u bekend met het bericht van de NRC «NCTV opereerde volgens eigen juristen in strijd met de wet, wist ook Minister» waaruit volgt dat juristen van de NCTV oordeelden dat de eigen dienst onrechtmatig handelde bij het verzamelen van privacygevoelige gegevens over burgers?1
Ja.
Hoe verklaart u uw uitspraken tijdens het debat van 15 juni jl., waarin u onder meer aangeeft dat er naar uw oordeel niet jarenlang in strijd met wet- en regelgeving is gehandeld, met het gegeven dat u al in februari van dit jaar signalen kreeg van uw eigen juristen en beleidsadviseurs dat de NCTV jarenlang onrechtmatig handelde bij het verzamelen, opslaan en analyseren van privacygevoelige informatie over burgers?
In de kamerbrief van 12 april 20212 is toegelicht, en dat heb ik tijdens het debat met uw Kamer op 15 juni 2021 herhaald, dat binnen de NCTV vaker discussie is geweest over de juridische grondslag van internetmonitoring, maar dat de heersende opvatting steeds is geweest dat er een algemene rechtsgrondslag voor deze activiteit was, ook al was die niet vastgelegd in een formele wet. Internetmonitoring door de NCTV is een werkwijze waarover uw Kamer door de jaren heen meermaals is geïnformeerd3, waarover in het verleden transparantie is betracht door het aan te melden voor het openbare verwerkingenregister onder het destijds geldende regiem van de Wet bescherming persoonsgegevens en waarover niet door een rechter of toezichthouder was geoordeeld dat de juridische grondslag ontbrak. Door het project Taken en Grondslagen kwam de NCTV echter zelf tot het inzicht dat die algemene rechtsgrondslag gezien de rechtsontwikkeling naar huidige maatstaven als juridisch kwetsbaar moet worden bestempeld en dat de tot dan toe gehanteerde juridische grondslag, verstevigd zou moeten worden door de introductie van een grondslag in een formele wet.
Welke juridische adviezen over het al dan niet ontbreken van een wettelijke grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens en het monitoren van burgers door de NCTV hebben u en de ambtelijke top van uw ministerie sinds 2013 van uw eigen- en eventueel externe juristen ontvangen?
Daar is geen lijst van bijgehouden. In het algemeen geldt dat juristen actief bij beleidsdossiers worden betrokken vanwege de centrale adviesfunctie die zij vervullen binnen de NCTV, zodat zij mij op die manier kunnen wijzen op eventuele juridische risico’s indien zich juridische dilemma’s voordoen. Deze worden vervolgens betrokken in de weging van alle invalshoeken die plaatsvindt bij beleidsbeslissingen.
Wat was de inhoud van deze adviezen?
Zie antwoord op vragen 2 en 3.
In zoverre u de inhoud niet integraal kunt delen, wat was de strekking van deze adviezen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebt u deze adviezen opgevolgd?
Zie antwoord vraag 4.
Zo niet, welke motivering heeft u daarvoor?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u het standpunt dat u onvoldoende opvolging hebt gegeven aan de signalen van uw eigen juristen en beleidsmedewerkers over het, al dan niet, hebben van wettelijke grondslagen voor het verwerken van (bijzondere) persoonsgegevens en de (monitorings)activiteiten van de NCTV?
Zoals ik bij vraag 2 heb toegelicht is binnen de NCTV vaker discussie is geweest over de juridische grondslag van internetmonitoring, maar is de heersende opvatting steeds geweest dat er een algemene rechtsgrondslag voor deze activiteit was, ook al was die niet vastgelegd in een formele wet. Door het project Taken en Grondslagen kwam de NCTV echter zelf tot het inzicht dat die algemene rechtsgrondslag gezien de rechtsontwikkeling naar huidige maatstaven als «juridisch kwetsbaar» moet worden bestempeld en dat de tot dan toe gehanteerde juridische grondslag verstevigd zou moeten worden door de introductie van een grondslag in een formele wet. Op grond van deze conclusies heb ik besloten bepaalde specifieke werkzaamheden per 31 maart 2021 op te schorten, in te zetten op versteviging van de grondslag met het oog op de toekomst en in de tussentijd zeer terughoudend te zijn met de verwerking van persoonsgegevens.
Hierover heb ik u in mijn brief van 12 april 2021 geïnformeerd. Vervolgens heb ik, daarin gesterkt door de aangenomen motie van het lid Michon-Derkzen tijdens het debat van 15 juni 2021 om met spoed met een bijzondere wettelijke grondslag te komen voor de NCTV om persoonsgegevens te verwerken voor de uitvoering van zijn bestaande analyse- en coördinatietaken, de hoogste prioriteit gegeven aan het aangekondigde voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid.
Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met de oplossingsrichtingen uit de Nota Taken en grondslagen NCTV van 9 januari 2020, waarbij een van de genoemde oplossingsrichtingen is om zonder wettelijke grondslag door te gaan met de taken die de NCTV belangrijk vindt, maar waartoe de NCTV niet bevoegd is, en om daarbij de risico’s te accepteren, zoals reputatieschade, onderzoek of boete van de Autoriteit Persoonsgegevens («AP»)?
De nota van 9 januari 2020 waaraan u refereert, betreft het plan van aanpak voorafgaand aan de start van het project Taken en Grondslagen waarin voor de gehele beeldvorming alle vooraf denkbare opties werden geschetst, inclusief mogelijke gevolgen, zonder daarbij op voorhand een waardeoordeel te geven aan iedere afzonderlijke optie. Bij de oplevering van de uitkomsten van het project Taken en Grondslagen is een aantal concrete oplossingsrichtingen voorgesteld waaronder het creëren van een wettelijke grondslag alsmede het terughoudend zijn in het verwerken van persoonsgegevens indien daar het Organisatiebesluit JenV aan ten grondslag ligt. Ik heb direct opvolging gegeven aan deze oplossingsrichtingen door een voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid voor te bereiden en bepaalde werkzaamheden op te schorten.
Hoe beoordeelt u deze oplossingsrichting en waarom?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u het standpunt dat bij de oplossingsrichtingen ook de mogelijke inbreuken op de AVG en grondrechten van burgers als risico’s zouden moeten worden afgewogen en welke motivering heeft u daarvoor?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u het standpunt dat het nadeel «politiek afbreukrisico» ondergeschikt is aan het nadeel (bewust) niet naleven van de AVG en de daaraan de basis liggende grondrechten en welke motivering heeft u daarvoor?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe beoordeelt u het verwerken van persoonsgegevens zonder wettelijke grondslag en uitzonderingsgrond in het geval van bijzondere persoonsgegevens zoals de NCTV op dit moment doet volgens de eigen juristen en hoe komt u tot deze beoordeling?
In verband met het belang dat ik hecht aan naleving van de AVG en rechtsstatelijke normen heb ik diverse werkzaamheden van de NCTV opgeschort in afwachting van een steviger wettelijke grondslag, ook met het oog op de beperking van juridische risico’s. De NCTV is met het project Taken en Grondslagen een weg ingeslagen die ik nog steeds onderschrijf: de organisatie toekomstbestendig maken en de taken en grondslagen juridisch beter verankeren en versterken.
Deelt u het standpunt dat aan de wens van de NCTV om «tijdelijk in gaten te kunnen springen» ook kan worden voldaan met afgebakende, wettelijke taken?
Ja.
Zo ja, hoe zouden dergelijke afgebakende, wettelijke taken er volgens u uit moeten zien?
Daarvoor verwijs ik naar het voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid dat ik op zeer korte termijn naar uw Kamer verwacht te sturen. De taken opgenomen in dit wetsvoorstel en de daarmee gepaard gaande verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens zien enerzijds op het coördineren van de (uitvoering van) het beleid en de daarbij te nemen maatregelen op het terrein van terrorismebestrijding en nationale veiligheid en anderzijds op de taak om zogeheten fenomeenanalyses te maken en te delen met de daartoe geautoriseerde partijen. Beide taken vinden plaats in het kader van het verhogen van de weerbaarheid ten aanzien van terrorismebestrijding en de bescherming van de nationale veiligheid. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State heb ik onlangs ontvangen en ik verwacht het wetsvoorstel op zeer korte termijn naar uw Kamer te kunnen sturen. De behandeling van het wetsvoorstel betekent ook dat ik met uw Kamer daarover in alle openheid het debat kan voeren.
Het bericht ‘Fraudeurs houden toch groen vinkje’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Fraudeurs houden toch groen vinkje»? Wat vindt u daar daarvan?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht en ben bekend met het feit dat een eventueel vervalst coronatoegangsbewijs niet leidt tot het intrekken van een «groen vinkje». Ik ben mij ervan bewust dat dit vragen kan oproepen. In de CoronaCheck-app kunnen twee soorten bewijzen worden aangemaakt en getoond: een QR-code voor binnenlands gebruik (coronatoegangsbewijs ofwel CTB) en internationale QR-codes (DCC’s) ten behoeve van reizen. Bij de ontwikkeling van het Nederlandse CTB (zowel digitaal in de CoronaCheck-app als ook geprint op papier) is een afweging gemaakt in balans tussen de bescherming van persoonsgegevens en het tegengaan van misbruik. Dit omdat het gaat om uiterst gevoelige gegevens die zouden worden getoond aan private controleurs bij toegang tot allerlei voorzieningen of activiteiten. Hierover heb ik uw Kamer eerder ook geïnformeerd.2 Daarbij is de bewuste keuze gemaakt het belang van privacy en informatieveiligheid zwaarder te laten wegen dan het volledig uitsluiten van alle mogelijke misbruik.
De CoronaCheck-app is daarom ontwikkeld volgens de principes van privacy- en security by design waarbij verschillende maatregelen zijn getroffen om de privacy van burgers te borgen. Zo kiezen mensen zelf om gegevens op te halen en worden deze niet automatisch naar de app verzonden. Eventuele testgegevens van een besmetting kunnen daarom ook niet automatisch gelieerd worden aan een verkregen QR-code. Daarnaast zijn in het geval van een Nederlands coronatoegangsbewijs slechts summiere persoonsgegevens opgenomen in de QR-code, is de bron van het bewijs (een vaccinatie, een test of een doorgemaakte COVID19-infectie) niet zichtbaar en zijn mensen ook niet te volgen in welke bezoeken zij afleggen. De app is verder zonder internetverbinding te gebruiken en er vindt geen centrale opslag van bewijzen plaats. Deze ontwerpkeuzes hebben ook de consequentie dat een QR-code niet zonder meer automatisch op afstand kan worden ingetrokken.
Deelt u de mening dat dit het belonen is van frauduleus handelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u voornemens acties te ondernemen om ervoor te zorgen dat QR-codes die door frauduleus handelen tot stand zijn gekomen, ongedaan te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen te voorkomen dat frauduleus handelen wordt beloond en wanneer kan dit geregeld zijn/worden?
De GGD heeft aangegeven dat, voor de gevallen die bekend zijn bij GGD GHOR Nederland en waarvan bewezen is dat er onterechte vaccinatiebewijzen zijn verstrekt die voortkomen uit hun bronregistratie, deze nietig zullen worden verklaard en uit het administratiesysteem worden verwijderd. Zoals in de beantwoording van vraag 1 en 2 is aangegeven, is het als gevolg van de bewuste privacy keuzes die zijn gemaakt niet mogelijk om een al uitgegeven Nederlandse QR-code ten behoeve van binnenlands gebruik, automatisch in te trekken. Ook niet op het moment dat de GGD de vaccinatiegegevens uit het systeem heeft verwijderd. Het coronatoegangsbewijs bevat namelijk te weinig informatie om dit daadwerkelijk te kunnen doen. Ik vind dat binnen de gekozen kaders van privacy en informatieveiligheid wel gezocht moet blijven worden naar mogelijkheden om fraude te bestrijden. Dit is onder meer van belang voor het draagvlak van het CTB- en DCC-systeem, ik verken daartoe voortdurend de mogelijkheden.
Recent is ook een andere vorm van fraude toegenomen, namelijk het online verspreiden van QR-codes van coronatoegangsbewijzen zodat andere personen deze QR-codes kunnen gebruiken om toegang te krijgen. Deze QR-codes worden geblokkeerd en geven in de Scanner app een rood scherm.
Welke gesprekken vinden daar nu over plaats met GGD GHOR Nederland en wat zijn daarvan de uitkomsten?
In algemene zin werken mijn ministerie en GGD GHOR Nederland uiteraard aan het bestrijden van fraude en werken daarbij, waar nodig, samen. Dat geldt bijvoorbeeld voor vervalste vaccinatiebewijzen die via diverse (online) kanalen worden aangeboden. Waar mogelijk worden in overleg met het Ministerie van VWS, GGD GHOR Nederland en externe onderzoekers maatregelen getroffen.
Bent u daarnaast voornemens om de app naar Belgisch voorbeeld aan te passen, om de fout te corrigeren waarbij iemand die gevaccineerd is maar wel besmet is geraakt, toch een groen vinkje in de CoronaCheck-app blijft houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Onder de bij het antwoord op vraag 1 genoemde kaders is het niet mogelijk om op afstand een in de app of op papier afgegeven coronatoegangsbewijs van bijvoorbeeld iemand die besmet is – al dan niet tijdelijk – in te trekken of ongeldig te maken. Het is aan mensen zelf om rekening te houden met anderen en zich bij een eventuele besmetting aan de op dat moment geldende richtlijnen te houden, dat wil zeggen zich te laten testen en thuis te blijven.
De aanbesteding van fotografieopdrachten |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Joost Sneller (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Welke datum heeft u als doel gesteld om de inschrijvingen voor de Europese aanbesteding van de fotografiediensten te openen?1
Volgens de huidige planning wordt de aanbesteding eind oktober/begin november gepubliceerd. Op grond van de huidige planning worden de inschrijvingen in december verwacht en geopend. Deze planning is echter nog niet definitief.
Hoeveel van de aanbesteedde 39 fotografen hebben aangegeven dat zij last hadden van de administratieve lasten binnen de huidige wijze van aanbesteden?
Een aanzienlijk deel van de 39 fotografen in de huidige raamovereenkomst, grofweg één derde, heeft in communicatie met het Ministerie van Algemene Zaken (mondeling en/of schriftelijk) aangegeven last te hebben van de administratieve verplichtingen in de huidige raamovereenkomst en/of heeft aangegeven de aanbestedingsprocedure zelf als (zeer) belastend te hebben ervaren.
Waarop baseert u de stelling dat de betrokken fotografen de administratieve lasten zo bezwaarlijk vinden dat zij liever via een bureau zouden willen werken?
In de beantwoording van de eerdere Kamervragen over deze aanbesteding heb ik toegelicht dat het aanbesteden aan individuele fotografen voor hen heeft geleid tot veel administratieve lasten en dat dit, naast de juridische houdbaarheid, een rol heeft gespeeld bij de keuze voor een nieuwe opzet.
Wat zijn de opties om binnen de huidige manier van aanbesteden de administratieve lasten te verlichten?
Ik ga er vanuit dat met de «huidige manier van aanbesteden» wordt bedoeld de manier van aanbesteden die heeft geleid tot de huidige raamovereenkomst met 39 fotografen.
Binnen die manier van aanbesteden is het niet mogelijk om de administratieve lasten voor fotografen genoemd in het antwoord op de kamervragen 3, 4, 6, 7 en 9 d.d. 9 juni 2021 (kenmerk 2021Z10261) substantieel te verminderen. Bij die opzet zullen individuele fotografen immers altijd de last van het zelfstandig doorlopen van een Europese aanbesteding dragen en zelf geconfronteerd worden met inkoopprocessen en -systemen van afzonderlijke rijksorganisaties. In de nieuwe opzet worden deze lasten door het bureau gedragen, omdat het bureau er tussen zit. Dit geldt eveneens voor bepaalde administratieve lasten bij de uitvoering van opdrachten in verband met portretrecht en AVG en onder meer het gemetadateerd aanleveren van foto’s, die door het bureau zullen worden gedragen.
Voor de goede orde wijs ik nog op dat het Ministerie van Algemene Zaken, als aanbestedende dienst, de wettelijk plicht heeft de administratieve lasten bij het tot stand komen van aanbestedingsplichtige overeenkomsten (zoals de onderhavige raamovereenkomst) zo veel mogelijk te beperken, zie artikel 1.6 Aanbestedingswet 2012.
Kunt u een indicatie geven van het verschil tussen het huidige gehanteerde tarief voor fotografen en het te verwachten toekomstige tarief dat bij de fotografen terecht komt?
Het uurtarief in de nieuwe raamovereenkomst zal naar alle waarschijnlijkheid € 109 bedragen, voor elk uur dat een fotograaf op locatie foto’s neemt. Dit is inclusief tijd die wordt besteed aan nabewerking, die niet apart in rekening mag worden gebracht.
In de huidige raamovereenkomst bedraagt het uurtarief € 117. Dat is inclusief nabewerking, maar ook inclusief overige taken die in de nieuwe situatie door het bureau worden uitgevoerd, zoals planning, administratie, gehele metadatering en aanlevering.
Stelt u een maximum aan het deel van het tarief dat naar het tussenbureau zal gaan in plaats van naar de fotografen?
Het uurtarief genoemd in het antwoord op vraag 5 komt volledig ten goede aan de ingezette fotograaf. Het bureau mag per opdracht een vaste vergoeding in rekening brengen bij de opdrachtgever, die volledig ten goede komt aan het bureau. Deze vergoeding aan het bureau staat los van het tarief dat volledig aan de fotograaf toekomt.
Op welke manier wilt u een redelijk uurtarief garanderen?
Het uurtarief wordt voorgeschreven in de aanbesteding en kan niet door het bureau worden gewijzigd.
Ziet u aanbestedingen via grote bureaus door de rijksoverheid (bijvoorbeeld bij tolken) als een succes? Zo ja, wat zijn de succescriteria? Zo nee, welke lessen zijn daaruit te trekken in de aanbesteding van de fotografieopdrachten?
In verschillende branches wordt aanbesteed via (bemiddelings)bureaus, denk (naast de door u bedoelde aanbesteding voor tolk- en vertaaldiensten) bijvoorbeeld ook aan aanbestedingen voor inhuur van personeel via intermediairs en aanbestedingen via brokers voor ict-producten. Vanwege uiteenlopende kenmerken van deze markten/branches en de zeer verschillende eisen en wensen vanuit de aanbestedende diensten, zijn hieruit geen algemene succescriteria te formuleren of lessen te trekken voor de onderhavige aanbesteding. Voor elke dienst die moet worden aanbesteed vindt een eigenstandige afweging plaats op basis van informatie over de markt en de eisen en wensen van deelnemende opdrachtgevers.
Wie van de betrokken partijen heeft er voordeel van de nieuwe wijze van aanbesteden? Kunt u dat per betrokken partij toelichten?
De nieuwe wijze van aanbesteden heeft voordelen voor zowel fotografen als opdrachtgevers. Fotografen krijgen te maken met minder administratieve lasten (zie ook het antwoord op vraag 3) en kunnen gedurende de looptijd van de raamovereenkomst toetreden tot de poule. Opdrachtgevers worden door het bureau ondersteund in de keuze voor de best passende fotograaf en worden onder andere ontlast met betrekking tot correcte toepassing van de AVG, het portretrecht en intellectuele eigendomsrechten.
Deelt u de mening dat een aanbesteding via één groot bureau ervoor kan zorgen dat dit bureau marktmacht naar zich toe kan trekken ten opzichte van de fotografen en daardoor de prijs kan bepalen?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 6.
Op welke wijze kunt u garanderen dat de opdracht ook echt open staat voor het midden- en kleinbedrijf en collectieven van fotografen en niet als natuurlijk bij de grootste speler van Nederland terecht komt?
De aanbesteding is zo ingericht dat het voor een brede kring aan fotografen mogelijk zal zijn fotografieopdrachten te verwerven via de poule. Daarnaast is het voor collectieven van fotografen mogelijk de rol van bureau te vervullen, mits deze collectieven aan bepaalde eisen en wensen voldoen. Deze eisen en wensen zullen worden gepubliceerd in de aanbestedingsstukken. Er worden in de aanbesteding geen ervaringseisen gesteld aan het bureau die deelname aan de aanbesteding door nieuwe collectieven of bureaus onmogelijk maken.
Welke eisen mag en moet het bureau wat u betreft aan de poule van fotografen stellen om wel of niet in te stappen?
De eisen die het bureau kan stellen aan fotografen zullen proportioneel en laagdrempelig zijn. In ieder geval moeten de fotografen die willen toetreden tot de poule voldoende ervaring hebben met fotografieopdrachten vergelijkbaar met de typen/soorten fotografieopdrachten die onderdeel uitmaken van deze raamovereenkomst. Deze eisen worden in de aanbestedingsstukken nader toegelicht.
Kunt u voorbeelden geven van de kwaliteits- en selectiecriteria die u wilt gaan stellen voor de poule van fotografen? Zijn deze criteria anders dan u zou stellen bij het ongeclusterd aanbesteden van de fotografieopdrachten?
Bij het selecteren van fotografen voor de poule moet het bureau (naast het voldoen aan bepaalde eisen door de fotografen, zie antwoord op vraag 12) in ieder geval rekening houden met de gewenste geografische spreidingen en de kwaliteit van het portfolio van de fotograaf. Op hoofdlijnen zouden dit ook criteria zijn die door de aanbestedende dienst zouden worden meegewogen indien sprake zou zijn van het rechtstreeks aanbesteden aan individuele fotografen. Deze criteria worden gepubliceerd in de aanbestedingsstukken.
Kunt u nader toelichten wat u bedoelt met «in het licht van de juridische houdbaarheid van deze wijze van aanbesteden is gekozen voor een nieuwe opzet?» Welke elementen van de oude wijze van aanbesteden zouden eventueel juridisch niet houdbaar zijn?
Indien sprake is van een raamovereenkomst met meerdere partijen dient in uitgangspunt nadere concurrentiestelling plaats te vinden (een zogenaamde «mini-competitie», oftewel: een mini-aanbesteding) voor het verstrekken van concrete opdrachten (art. 2.143 lid 2 en 2.47 lid 2 Aanbestedingswet 2012). De huidige raamovereenkomst voor fotografiediensten betreft een raamovereenkomst met meerdere partijen/fotografen, maar gaat uit van het verstrekken van opdrachten zonder nadere concurrentiestelling, omdat nadere concurrentiestelling per fotografieopdracht onmogelijk zou zijn vanwege de doorlooptijd en de onevenredige lasten daarvan voor zowel fotografen als opdrachtgevers. AZ wenst deze wijze van aanbesteden niet te herhalen, omdat deze op gespannen voet staat met de aanbestedingsregels. Ook lijkt het Ministerie Algemene Zaken met die manier van aanbesteden niet optimaal invulling te geven aan de verplichting op grond van artikel 1.6 Aanbestedingswet 2012 om als aanbestedende dienst de administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken (zie ook het antwoord op vraag 4).
Heeft er interdepartementaal overleg plaatsgevonden over het op deze manier aanbesteden van fotografieopdrachten en wat zijn daarbij de adviezen en inbreng geweest van de andere departementen?
Er heeft interdepartementaal overleg plaatsgevonden – onder andere in de Voorlichtingsraad en op individuele basis – met toekomstige gebruikers van de nieuwe raamovereenkomst. Hun adviezen en inbreng richtten zich met name op het realiseren van geografische spreiding in de poule, het beschermen van de positie van de fotograaf en het borgen van diversiteit in de poule. Deze adviezen en inbreng zijn meegenomen in de aanbesteding.
Het bericht dat een kapotte koelkast vol Janssenvaccins in Nieuwegein tot het besluit leidde om jongeren ermee in te enten en ze zo een vrijbrief te geven om te gaan stappen. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Is het bericht juist dat jongeren niet met Janssen worden gevaccineerd wegens een risico op bijwerkingen, maar dat op 7 juni jl. in een vaccinatielocatie van de GGD Utrecht een koelkast vol Janssenvaccins dreigde te bederven wegens kortsluiting, waarop het RIVM groen licht gaf om ze toch weg te geven, ongeacht de leeftijdsgrenzen?1
De prikactie op 7 juni van de GGD Utrecht na het uitvallen van een koelkast staat uiteraard compleet los van het besluit om een keuzelijn te openen, laat staan van de besmettingsgolf van deze zomer. De suggesties die in het bericht worden gewekt zijn gewoonweg onjuist:
Als het antwoord bevestigend luidt, bent u het ermee eens dat jongeren daarmee op grote schaal zijn misleid?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de digitale veiligheid onvoldoende is |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek van de DMCR en de provincie Zuid-Holland over het gebrek aan cybersecurity bij bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen?1
Ja.
Kunt u zich vinden in de bevindingen van het onderzoek van de DMCR en de provincie Zuid-Holland? Zo nee, welke bevindingen deelt u niet?
DCMR heeft Fox-IT gevraagd een cybervolwassenheidsbeeld vast te stellen voor de bedrijven die vallen onder het toepassingsbereik van het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo-bedrijven) in Zuid-Holland en Zeeland. Fox-IT heeft dat gedaan met diepte-interviews en self-assessments. Het geaggregeerde eindresultaat geeft een beeld van het implementatieniveau op een 5-punts schaal.
De bevindingen van het onderzoek geven een beeld van de situatie bij de bedrijven die deel uitmaakten van het onderzoek van DCMR.
Op basis van dat beeld kunnen wij ons vinden in de constatering dat er aanleiding is om de aandacht voor cybersecurity bij Brzo-bedrijven te vergroten.
Hoe kan het dat bij een groot deel van de bedrijven er onvoldoende aandacht is voor cybersecurity?
De digitalisering van de maatschappij en van bedrijfsprocessen in het bijzonder heeft een grote vlucht genomen. De digitale kwetsbaarheid neemt daarmee ook in de breedte van de hele maatschappij toe. Berichtgeving in de media over hacks bij bedrijven en andere organisaties dragen bij aan bewustwording over de noodzaak van een adequate digitale weerbaarheid en het daartoe treffen van de noodzakelijke beveiligingsmaatregelen.
Dit is een ontwikkelproces waarbij niet alle bedrijven al even ver zijn. Een bedrijf is primair zelf verantwoordelijk voor een veilige bedrijfsvoering en dus ook voor het treffen van adequate maatregelen met betrekking tot cybersecurity.
Zoals het Cybersecuritybeeld Nederland 2021 laat zien is ook het midden- en kleinbedrijf (mkb) steeds vaker slachtoffer van ransomware-aanvallen. De digitalisering is door deze bedrijven omarmd, maar dat geldt vaak nog niet voor het treffen van de noodzakelijke cybersecuritymaatregelen. De onderzoeksgroep van DCMR valt grotendeels in deze doelgroep. Mogelijke factoren voor onvoldoende aandacht aan cybersecurity zijn bijvoorbeeld een tekort aan relevante kennis over het onderwerp of het gebrek aan prioriteit in aandacht of financiële ruimte zolang digitale incidenten nog niet het primaire proces hebben geraakt.
Voor een bedrijf waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen, kan het grote gevolgen hebben als dat bedrijf de cybersecurity niet goed op orde heeft en het doelwit wordt van digitale aanvallen. Het is dus zeker van belang dat deze bedrijven adequate maatregelen treffen ter beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen. Het is daarom goed dat DCMR samen met het bevoegd gezag als bedoeld in het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo), de provincies Zuid-Holland en Zeeland, heeft onderzocht hoe het staat met de digitale weerbaarheid bij de risicovolle bedrijven in het eigen werkgebied.
De aandacht voor cybersecurity is de afgelopen jaren toegenomen maar is nog niet bij alle bedrijven op het gewenste niveau zoals ook uit het onderzoek van DCMR blijkt. Daarom is het van belang dat bedrijven hier mee aan de slag gaan. Zie verder het antwoord op vragen 5 en 6.
Bent u het met ermee eens dat bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen juist extra goed beveiligd moeten zijn op het digitale vlak?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet u om de cybersecurity van deze bedrijven te vergroten?
Zoals eerder gesteld is een bedrijf primair zelf verantwoordelijk voor een veilige bedrijfsvoering en dus ook voor het treffen van adequate maatregelen met betrekking tot cybersecurity. Vanuit omgevingsveiligheid zijn de provincies bevoegd gezag voor de Brzo-bedrijven. De Staatssecretaris van IenW is systeemverantwoordelijk voor de regelgeving Brzo (omgevingsveiligheid).
Daarnaast is er beleidsverantwoordelijkheid in het kader van bescherming van vitale processen/sectoren. De vakdepartementen kennen vanuit dit kader een beleidsverantwoordelijkheid voor aanbieders binnen deze groep bedrijven die binnen hun beleidsdomein vallen. In het geval van de olievoorziening is de Minister van EZK beleidsverantwoordelijk. De Staatssecretaris van IenW is binnen de vitale sectoren beleidsverantwoordelijk voor de «Grootschalige productie/verwerking en/of opslag van (petro)chemische stoffen» (chemiesector).
Mede naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek werken het Rijk, de provincies als bevoegd gezag voor de Brzo-bedrijven en het bedrijfsleven samen om een aantal activiteiten uit te voeren om de aandacht voor cybersecurity bij deze bedrijven te versterken. De primaire focus ligt daarbij op het werken aan de bewustwording bij alle partijen, kennis opbouwen bij en delen met bedrijven en de betrokken overheidsdiensten.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) is verantwoordelijk voor het vitale proces olievoorziening waarbinnen een deel van de onderzochte bedrijven actief is. Op dit moment onderzoekt het Ministerie van EZK of en welke van deze bedrijven, voor zover zij zich bezighouden met het beheer van oliepijpleidingen en/of met productie, opslag, transport, raffinage of behandeling van olie, bij ministerieel besluit aangewezen zullen worden als aanbieders van essentiële diensten (AED) krachtens de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni). Aangewezen bedrijven onder de Wbni hebben de plicht om beveiligingsmaatregelen te treffen met betrekking tot hun netwerk- en informatiesystemen en de plicht tot het melden van digitale incidenten met aanzienlijke gevolgen voor hun vitale dienstverlening. Het Ministerie van EZK heeft een bijbehorende toezichthouder, voor onder Wbni geschaarde partijen.
Voor zover het gaat om bedrijven binnen de onderzochte groep die als vitale aanbieder zijn of worden aangewezen geldt dat het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid tot taak heeft om deze aanbieders te informeren en adviseren over dreigingen en incidenten met betrekking tot hun netwerk- en informatiesystemen. Daarnaast verleent het NCSC, waar nodig, ook op andere wijze bijstand aan deze aanbieders bij het treffen van maatregelen om de continuïteit van hun diensten te waarborgen of te herstellen. Ook verricht het NCSC analyses en technisch onderzoek ten behoeve van hiervoor beschreven dienstverlening.
De Staatssecretaris van IenW en de provincies maken in het Bestuurlijk Omgevingsberaad bestuurlijke afspraken over een versterkingsactie cybersecurity bij (Brzo)-bedrijven. Deze afspraken richten zich o.a. op het opbouwen van cybersecurity-kennis en het delen van deze kennis met bedrijven en betrokken overheidsdiensten.
Daarnaast geldt voor de onderzochte bedrijven die geen vitale aanbieder zijn binnen een vitaal proces dat zij terecht kunnen bij het Digital Trust Center (DTC), onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Het DTC adviseert en informeert circa 1,8 miljoen niet-vitale bedrijven in Nederland over hoe zij hun digitale weerbaarheid kunnen verbeteren en jaagt de ontwikkeling van publiek-private samenwerkingsverbanden in Nederland aan, die ook deel kunnen gaan uitmaken van het zogenaamde Landelijk Dekkend Stelsel van cybersecurity samenwerkingsverbanden. Deze zomer is door het DTC begonnen met het proactief informeren van individuele bedrijven over digitale dreigingen.2 Daarbij gaat het bijvoorbeeld om een beveiligingslek in bepaalde (bedrijfs)software of andere acute kwetsbaarheden. Dit gebeurt nu nog op kleine schaal. Op de langere termijn werkt het DTC toe naar een systeem dat dreigingsinformatie aan grotere groepen bedrijven kan koppelen. Het DTC biedt ook tools aan, zoals de cybersecurity basisscan voor bedrijven, om te kijken of de basisveiligheid op orde is.
Tot slot benoemen we graag dat ook in publiek-private setting cybersecurity verder wordt opgepakt. Zo werkt stichting FERM vanuit het vanuit het Port Cyber Resilience Programma aan het verhogen van het bewustzijn met betrekking tot cyberrisico’s in de haven Rotterdam. Hierbij wordt nauw samengewerkt met onder andere het Digital Trust Center, de (zeehaven) politie, douane en DCMR.
Doet u voldoende om de cybersecurity van deze bedrijven te verbeteren? Zo ja, hoe verklaart u de bevindingen in dit onderzoek dan? Zo nee, wat gaat u meer doen om de cybersecurity van deze bedrijven te verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Geen Friese tolken meer beschikbaar vanwege ‘magere vergoeding’ |
|
Romke de Jong (D66), Mirjam Bikker (CU) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Geen Friese tolken meer beschikbaar vanwege «magere vergoeding»»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat het Fries tijdens zittingen gebruikt mag worden zoals geregeld in de «Wet gebruik Friese taal»?
Ja, het is belangrijk dat de Friese taal in de rechtspleging wordt gebruikt en daar wordt ook in voorzien.
Wat betekent dit voor de uitvoering van artikel 11 van de Wet gebruik Friese taal en erkent u dat in voorkomende gevallen de beschikbaarheid van een tolk noodzakelijk is voor de uitvoerbaarheid van dit artikel?
Bij de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zijn rechters en raadsheren werkzaam die de Friese taal spreken. Bij het arrondissementparket Noord-Nederland en de vestiging van het ressortsparket in Arnhem-Leeuwarden zijn officieren van justitie en advocaten-generaal werkzaam die Fries spreken. Dit maakt het mogelijk dat de persoon, bedoeld in artikel 11 van de Wet gebruik Friese taal, zich ter terechtzitting van de Friese taal kan bedienen. In voorkomende gevallen kan ook een tolk Fries worden ingezet, waarmee het eveneens mogelijk wordt dat bedoelde persoon zich van de Friese taal kan bedienen. In beginsel is dit een tolk die staat ingeschreven in het Register beëdigde tolken en vertalers. De Wet beëdigde tolken en vertalers voorziet er in algemene zin ook in dat er, indien er geen in het register ingeschreven tolk beschikbaar is, onder voorwaarden een tolk in de betreffende talencombinatie kan worden ingezet van buiten het register.
Hoe denkt u via een fatsoenlijke vergoeding voor gekwalificeerde C1-tolken het recht op het gebruik van de tweede Rijkstaal te waarborgen nu dit onder druk staat?
Met de wijziging van het Besluit tarieven in strafzaken (Btis) per 1 juli 2020 is een vernieuwde systematiek geïntroduceerd waarmee alle in het Register beëdigde tolken en vertalers ingeschreven tolken (en vertalers) zelf kunnen onderhandelen over hun tarieven. De in het Btis genoemde bedragen, die voor de wijziging golden als vaste tarieven, zijn daarbij omgezet in gegarandeerde minimumtarieven. De tolken kunnen op individuele basis over hun tarieven onderhandelen met intermediairs, die via aanbestedingsprocedures zijn of nog worden geselecteerd. De eerste aanbestedingen zijn in september 2020 uitgezet. Doordat de diverse aanbestedingen gefaseerd zijn uiteengezet zijn er nog niet voor alle onderdelen nieuwe contracten gesloten. De publicatie voor de aanbesteding van de nieuwe contracten voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak wordt op dit moment voorzien in het vierde kwartaal van 2021. Tot de datum van inwerkingtreding van deze contracten blijven nog de vaste tarieven van kracht zoals die golden voor bovengenoemde wijziging van het Btis. Daarna kunnen alle tolken, dus ook de tolken Fries, zelf over hun tarieven onderhandelen.
Ziet u kansen om het recht op het gebruik van de tweede Rijkstaal in het rechtsverkeer ook op andere wijze te bevorderen, bijvoorbeeld door met de rechterlijke macht afspraken te maken over actieve en passieve beheersing van de taal?
Zoals bij vraag 3 toegelicht zijn er bij de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden rechters en raadsheren werkzaam die de Friese taal actief beheersen. Daarnaast vragen de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van de overige medewerkers een passieve beheersing van de Friese taal, dan wel de bereidheid om dat te leren. Om de kennis van de Friese taal onder medewerkers te bevorderen bieden de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden periodiek cursussen Fries aan hun medewerkers aan.
Daarnaast worden belanghebbenden zowel in de correspondentie als ook in de gebouwen van de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geïnformeerd over de mogelijkheid om ter zitting Fries te spreken. In het gerechtsgebouw en het paleis van justitie in Leeuwarden hangen bordjes waarop die informatie is vermeld. Ook op de website van de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is informatie beschikbaar gesteld over het Fries in het rechtsverkeer. In het verlengde van de afspraken tussen Rijk en provincie aangaande de zichtbaarheid van het Fries, hebben de Rechtbank Noord-Nederland en het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zelf besloten hernieuwde aandacht te besteden aan optimalisatie van de informatie opdat belanghebbenden zich nog meer uitgenodigd zullen weten om tijdens zittingen in de rechtbank en/of in het gerechtshof naast het Nederlands desgewenst ook Fries te spreken.
De rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werken verder mee aan een onderzoek van de provincie Fryslân om meer inzicht te krijgen in de mate waarin inwoners van Fryslân in de praktijk gebruikmaken van het recht om Fries te spreken in de rechtbank en/of het gerechtshof. Hiertoe zal een nulmeting worden uitgevoerd. De nulmeting richt zich ook op de zichtbaarheid en de taalbeheersing Fries bij medewerkers van beide gerechten. Aan de hand van de uitkomsten van de nulmeting kan door de rechtbank en het gerechtshof worden bepaald of en welke verdere maatregelen genomen worden om de zichtbaarheid en de passieve beheersing van het Fries onder medewerkers verder te vergroten.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de afzonderlijk vast te leggen afspraken over de Friese taal in het rechtsverkeer, zoals omschreven in de Bestuursafspraak Friese Taal en Cultuur 2019–2023, Artikel 9, tussen het Rijk en de provincie Fryslân?
De provincie Fryslân is actiehouder van de Bestuursafspraak Friese Taal en Cultuur 2019–2023. Tijdens een bestuurlijk overleg op 19 april 2021 in aanwezigheid van de commissaris van de Koning en de president van de Rechtbank Noord-Nederland is er wederzijds kennisgemaakt en is er een aantal afspraken gemaakt t.a.v. het Fries in het rechtsverkeer. Een van de afspraken is dat er een 0-meting wordt gedaan om uit te zoeken hoe het ervoor staat met (het gebruik van) het Fries in de rechtszaal. Ook het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werkt mee aan deze 0-meting.
Bent u bereid in de nieuw op te stellen bestuursafspraak concrete afspraken over de tolken vast te leggen?
Voor de periode vanaf 2024 worden nieuwe bestuursafspraken Friese taal en cultuur gesloten. In dat kader zal ook gesproken worden over het gebruik van het Fries in de rechtspraak. Het is aan mijn ambtsopvolger deze afspraken concreet vorm te geven en vast te leggen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Rechtspraak van donderdag 30 september 2021?
Ja.
Het boek ‘Amalia, de plicht roept’ van Peter Rehwinkel. |
|
Rudmer Heerema (VVD), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het boek «Amalia, de plicht roept» van Peter Rehwinkel waarin de hypothese wordt besproken dat Prinses Amalia de troon zal moeten opgeven als zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht?1
Het kabinet vindt dat de erfopvolger ook kan trouwen met een persoon van hetzelfde geslacht en ziet geen beletsel voor een toestemmingswet voor een huwelijk van een erfopvolger met een persoon van hetzelfde geslacht. Het kabinet ziet dus niet dat een troonopvolger of de Koning afstand zou moeten doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht.
Wat betreft de gevolgen van zo’n huwelijk voor de grondwettelijke erfopvolging, merk ik het volgende op. Het doel van de grondwettelijke bepalingen over erfopvolging is om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap overgaat en hierdoor de staatkundig gewenste zekerheid te bereiken omtrent de erfopvolging.
Het moderne familierecht biedt veel ruimte aan het maatschappelijk leven voor het (doen) vestigen van familierechtelijke betrekkingen. Het is onvermijdelijk dat er fundamenteel een spanning is met het gesloten systeem van erfopvolging in de Grondwet, dat juist beoogt om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap overgaat. Het is duidelijk wie Koning is en wie hem opvolgt. In het kader van de behandeling van een toekomstige toestemmingswet kan door de regering en de Staten-Generaal zo nodig nader stil worden gestaan bij de afstammingsrechtelijke positie van kinderen geboren uit het desbetreffende huwelijk in relatie tot het dan geldende afstammingsrecht.
Het is niet dienstig om nu vooruit te lopen op een dergelijke weging omtrent de erfopvolging in het kader van een toestemmingswet. Dit is te zeer afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval, die, zoals je ook terugkijkend kunt vaststellen bij het familierecht, door de tijd heen ook kunnen veranderen.
Klopt het dat een troonopvolger afstand moet doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht en is dat nog steeds het standpunt van de regering? Vindt u dat dit past bij de normen en waarden van Nederland anno 2021? In hoeverre wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat een troonopvolger zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht? In hoeverre komen kinderen die voortkomen uit een huwelijk tussen een troonopvolger en een partner van hetzelfde geslacht in aanmerking voor het koningschap?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de Nederlandse troonopvolger ook zou moeten kunnen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht en dientengevolge niet uitgesloten zou moeten worden van het koningschap? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zorgen dat deze vragen voor de behandeling van de begroting van de Koning beantwoord worden?
Ja.
Het artikel ‘Scheuren in wanden vuurtoren Lange Jaap. Groot gebied rondom toren afgesloten, ook de doorgaande weg.’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Scheuren in wanden vuurtoren Lange Jaap. Groot gebied rondom toren afgesloten, ook de doorgaande weg»?1
Ja.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de scheuren in de wanden van de vuurtoren? Bent u op de hoogte dat de vuurtoren Lange Jaap nu dreigt in te storten? Zo ja, welke acties heeft u reeds ondernomen om dit te voorkomen?
Op 20 september ben ik hierover door Rijkswaterstaat geïnformeerd. Op 21 september heb ik u hierover op de hoogte gebracht (briefkenmerk: 35 925 XII, nr. 5). Om inzicht te krijgen in hoe dit zo ver heeft kunnen komen, is de afgelopen weken onderzocht hoe Rijkswaterstaat het beheer en onderhoud van de vuurtoren de afgelopen jaren heeft ingevuld. Tot mijn spijt moet worden geconcludeerd dat Rijkswaterstaat weliswaar reguliere inspecties en verdiepende onderzoeken heeft uitgevoerd en enkele herstelmaatregelen heeft gedaan, maar geen structurele maatregelen heeft getroffen om de opgetreden degradatie van de constructie tegen te gaan of te beperken.
Uit een nieuwe inspectie in september bleek echter dat er lange scheuren zijn ontstaan in de wanden. De ondernomen actie is dat Rijkswaterstaat de gemeente Den Helder heeft geadviseerd om de omgeving in een straal van 70 meter af te sluiten, dit is op 21 september gedaan door de gemeente. Extern onderzoek door het ingenieursbureau Rotterdam, TNO en PT Structural bevestigt dat de actuele situatie als potentieel onveilig moet worden aangemerkt. De huidige afzetting, waardoor de weg en weilanden in een straal van 70 meter afgesloten zijn, moet daarom gehandhaafd blijven. De vervolgaanpak kunt u teruglezen in de Kamerbrief van 9 december 2021.
Kunt u uitleggen wat de aanleiding is van de scheuren in de wanden van de vuurtoren?
De vuurtoren Lange Jaap dateert uit 1877 en is gemaakt van gietijzer, een bros materiaal. Op sommige plekken tussen de wandpanelen zijn door roestvorming de voegen gaan zwellen. Dit zwellen wordt gezien als de belangrijkste oorzaak voor het ontstaan en snel groeien van de wandscheuren. Voor een nadere uitleg over de aanleiding verwijs ik u naar het onderzoek van het ingenieursbureau Rotterdam die aan uw Kamer is toegestuurd.
Is inmiddels bekend hoe de scheuren in de vuurtoren hersteld kunnen worden?
Inmiddels is het externe onderzoek door het ingenieursbureau Rotterdam, TNO en PT Structural afgerond. Uit het onderzoeksrapport worden de meeste scenario’s voor het herstel van de toren als technisch onhaalbaar of praktisch niet toepasbaar aangemerkt. De conclusie uit het rapport van ingenieursbureau Rotterdam zal voor velen hard aankomen.
Op dit moment heeft het mijn hoogste prioriteit om samen met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de gemeente Den Helder te bezien of er geen mogelijkheden zijn om de vuurtoren op korte termijn veilig te stutten, zodat daarna kan worden bezien of op de lange termijn niet toch nog mogelijkheden zijn om de vuurtoren te behouden en te herstellen.
Voor de uitkomsten van het externe onderzoek en de vervolgaanpak verwijs ik naar de bijgevoegde Kamerbrief van 9 december en het meegezonden onderzoek van het ingenieursbureau Rotterdam.
Wat voor acties worden op korte termijn ondernomen om te voorkomen dat de Lange Jaap, een icoon voor de inwoners van Den Helder en de hoogste nog werkende vuurtoren van Nederland, omvalt?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 9 december heeft het mijn hoogste prioriteit om samen met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de gemeente Den Helder te bezien of er echt geen mogelijkheden zijn om de vuurtoren op korte termijn veilig te stutten, zodat daarna kan worden bezien of op de lange termijn niet toch nog mogelijkheden zijn om de vuurtoren te behouden en te herstellen. Hiervoor heb ik de RCE, hoogleraar Maljaars en technisch uitvoeringsdeskundige Spelt gevraagd om een aanvullend onderzoek uit te voeren of de vuurtoren op de korte termijn gestut en voor de lange termijn behouden kan worden. Zij zijn inmiddels gestart. Ook de conclusies uit het onderzoeksrapport worden door hen getoetst om er zeker van te zijn dat er geen mogelijke oplossingen over het hoofd zijn gezien. De verwachting is dat het onderzoek van de hoogleraar en de technisch uitvoeringsdeskundige naar mogelijk behoud van de toren op korte termijn door middel van stutten en herstel voor de toekomst medio januari 2022 voldoende zijn uitgewerkt om eind januari een besluit te nemen over toekomst van vuurtoren Lange Jaap.
In hoeverre ervaren de omwonenden van de Lange Jaap hinder van het ontruimen van het gebied rond de vuurtoren?
Binnen de straal van 70 meter bevinden zich een weg en een aantal weilanden. Door de afgesloten weg moeten bewoners van Huisduinen gebruik maken van één van de andere toegangswegen. De eigenaren van de weilanden zijn tijdig geïnformeerd om eventuele dieren elders onder te kunnen brengen. Op 27 september heeft Rijkswaterstaat in de raadsvergadering van gemeente Den Helder een toelichting gegeven. Hier waren ook enkele bewoners bij uitgenodigd. Rijkswaterstaat onderhoudt het contact met de direct betrokken partijen.
Hoe konden de scheuren in de Lange Jaap onopgemerkt blijven bij Rijkswaterstaat ondanks de alarmerende signalen van omwonenden? Waarom is er niet eerder ingegrepen?
Zoals aangegeven in Kamerbrief van 9 december blijkt dat er onvoldoende aandacht is gegeven aan het onderhouden en renoveren van de vuurtoren Lange Jaap. Deze situatie had niet zo ver mogen komen. RWS heeft een zorgplicht voor monumenten en deze is onvoldoende ingevuld. Voor zover RWS heeft kunnen herleiden, is er in hoofdlijnen een overzicht gemaakt van welke onderzoeken en onderhoudsmaatregelen er zijn uitgevoerd sinds 1988. Het overzicht van alle onderzoeken en acties die Rijkswaterstaat heeft kunnen vinden treft u als bijlage bij de Kamerbrief. De stukken waar in de tijdlijn naar verwezen wordt, zijn terug te vinden op de website van de Rijkswaterstaat2. De tijdlijn bevat een aantal hiaten, zoals waarom er aan de bevindingen van enkele onderzoeken geen vervolg is gegeven. Om deze hiaten op te helderen, mogelijke externe signalen te achterhalen en om lessen te trekken uit de gang van zaken, heb ik de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gevraagd om een extern onderzoek uit te laten voeren om het doorlopen proces van de afgelopen jaren te evalueren. Vanwege de mogelijke externe signalen wil ik ook de relevante omgevingspartijen zoals Huisduiner Belang betrekken. De voorbereidingen daarvoor zijn inmiddels getroffen, zodat er op zeer korte termijn gestart kan worden. Uw Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.
Vanaf maart 2020 wordt het Huisduiner Belang door Rijkwaterstaat op de hoogte gehouden zodra er ontwikkelingen zijn, zoals over uit te voeren werkzaamheden. Naar aanleiding van verschillende technische onderzoeken (zie ook tijdlijn bij de Kamerbrief) zijn er ook gesprekken geweest met betrokkenen uit de omgeving. Zo is er onder andere op 3 maart 2020 en op 15 september 2021 een ontmoeting geweest tussen Rijkswaterstaat en vertegenwoordigers van bewonersvereniging Huisduiner Belang over geplande werkzaamheden aan de toren.
Wat wordt er gedaan om te voorkomen dat andere vuurtorens een soortgelijk lot wacht? Op welke basis wordt geïnspecteerd/onderhoud gepleegd en behoeft deze werkwijze van Rijkswaterstaat aanpassing naar aanleiding van dit voorval?
Zoals aangegeven in Kamerbrief van 9 december worden inspecties uitgevoerd om te kijken of dit probleem bij meerdere vuurtorens speelt. Daarnaast laat ik een extern onderzoek uitvoeren om lessen te trekken uit de gang van zaken, zodat eventueel verbeteringen kunnen worden doorgevoerd in de werkwijze van Rijkswaterstaat omtrent monumentale vuurtorens. Ook ben ik met de RCE in gesprek over een gezamenlijke visie op de toekomst van monumentale vuurtorens in Nederland.
Kunt u garanderen dat met fall-back-opties die worden uitgewerkt volledig kan worden voorkomen dat scheepvaart gehinderd wordt?
Er zijn fall-back-opties uitgewerkt voor het geval de functionaliteiten in de vuurtoren uitvallen en omdat de toren zelf langer ontoegankelijk blijft. Dit is in samenspraak met de betrokken partijen zoals de Kustwacht gedaan. Tot deze opties behoren ook noodmaatregelen zodat de scheepvaart zo min mogelijk gehinderd zal worden.
Bent u het eens dat dit soort gevaarlijke situaties in de toekomst niet meer mogen voorkomen? Wat wordt gedaan om ervoor te zorgen dat signalen over soortgelijke beschadigingen, aan zowel de Lange Jaap als andere vuurtorens, in de toekomst zo snel mogelijk opgepakt worden?
Ik ben het met u eens dat gevaarlijke situaties voorkomen moeten worden waar mogelijk. Rijkswaterstaat pakt mogelijke onveilige situaties direct op, dit blijkt ook uit de afsluiting rondom de vuurtoren toen bleek dat er niet ingestaan kon worden voor de constructieve veiligheid van de toren. Zoals aangegeven in Kamerbrief van 9 december laat ik een extern onderzoek uitvoeren naar het proces, zodat eventuele verbeteringen kunnen worden doorgevoerd in de werkwijze.
De aanpak van drugscriminaliteit in Utrecht |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Utrecht spil in drugshandel: «Slang zat lang onder de grond en nu pas zien we de kop»; Grote zorgen over criminaliteit in stad en regio»1 en de nota «Grenzen stellen, perspectief bieden»?2
Ja.
Deelt u de mening van de burgemeester van Utrecht dat de toename van de criminaliteit totaal verkeerd is ingeschat en dat daardoor de middelen tekortschieten om het probleem aan te pakken? Zo ja, hoe komt dat en wat gaat u eraan doen om de genoemde scheefgroei te corrigeren? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek blijkt dat criminaliteit is afgenomen, niet toegenomen. In het afgelopen decennium daalde zowel het zelf gerapporteerd slachtofferschap als de door de politie geregistreerde criminaliteit sterk. Het geschatte aantal door burgers ondervonden delicten – bekend tot en met 2019 – daalde met 40%. De door de politie geregistreerde criminaliteit daalde tussen 2010 en 2020 met een derde (–33%). Het totale aantal door de politie geregistreerde verdachten nam sinds 2010 af met 39%, naar 250.000.3
Tegelijkertijd is de aard van sommige vormen van criminaliteit en hoe we die aanpakken veranderd. Uit het rapport Aanpak georganiseerde drugscriminaliteit, Een terugblik op 25 jaar beleid en uitvoering van de DSP-groep en Tilburg University blijkt hoe er sinds de jaren ’90 veel veranderd is in hoe we kijken naar drugscriminaliteit en de bestrijding ervan. Bij de invoering van het gedoogbeleid was de inschatting dat de achterdeur van coffeeshops voornamelijk zou worden bevoorraad door thuistelers. Dit was een misvatting, de wietteelt bleek een ontzettend lucratieve handel voor steeds professionelere criminele netwerken. Die netwerken breidden hun activiteiten uit en gingen zich ook op andere stoffen, zoals xtc en cocaïne, richten. De overheid reageerde door een specifieke aanpak per stof te ontwikkelen. Door de jaren heen werd duidelijk dat dit niet genoeg was. Drugscriminaliteit bleek samen te hangen met een aantal andere fenomenen en steeds meer misbruik te maken van legale structuren en processen, waardoor boven- en onderwereld met elkaar vermengden.
Het kabinet heeft fors geïnvesteerd in de politie en de aanpak van ondermijning hoog op de agenda gezet. Vanaf 2017 is meer ingezet op brede maatschappelijke weerbaarheid als onderdeel van de aanpak van ondermijning, door de investering in regionale versterkingen uit het regeerakkoord van dit kabinet. De onderzoekers waarderen deze verbreding positief.
Ook is er sinds 2018 geïnvesteerd in de operationele formatie van de politie om deze uit te breiden met ruim 2.400 fte. Daaronder vallen investeringen in bewaken en beveiligen, in de aanpak van ondermijning, zedencriminaliteit en mensenhandel. Het realiseren van die uitbreiding is in volle gang en zal naar verwachting in 2024–2025 gerealiseerd zijn.
Het kabinet investeert vanaf 2022 opnieuw structureel in veiligheid, meer precies in de aanpak van ondermijning (zie mijn brief van 4 oktober jl.4) en in veiligheid in de wijk (zie mijn brief over n.a.v. de motie-Hermans5). Een substantieel deel van deze extra middelen zal ten goede komen aan de politieorganisatie.
Waarin onderscheidt de aard en omvang de criminaliteit in Utrecht zich van andere grote steden?
Alle grote steden hebben te maken met criminaliteit. Over de aard en omvang, en zeker over hoe deze zich in de ene stad onderscheidt van de andere, is het ingewikkeld om precieze uitspraken te doen. De aard van criminaliteit is namelijk dat het zich veelal afspeelt in het verborgene.
De burgemeester stelt in het bovengenoemde artikel in de Telegraaf dat Utrecht strategisch ligt en dat er meerdere kwetsbare wijken zijn waarin het makkelijk is om mensen te rekruteren voor de drugscriminaliteit. Zij baseert zich hier op een rapport van Bureau Broekhuizen, «Drugscriminaliteit in Utrecht 2021 – Een geïntegreerd beeld van de gemeente Utrecht en politie Midden-Nederland». In datzelfde rapport wordt onder meer geconcludeerd dat cocaïne de grootste markt betreft in Utrecht. De helft van de criminele samenwerkingsverbanden zou zich ermee bezighouden. Daarnaast is Utrecht een logistiek knooppunt van cocaïne, en speelt een rol in de import, export en handel. Handel en bezit van harddrugs zijn van de verschillende vormen van drugscriminaliteit het meest bij de politie geregistreerd.
Gerelateerd aan drugscriminaliteit ziet het rapport in Utrecht fenomenen zoals plofkraken, criminele geldstromen, excessief geweld en mensenhandel. Voor wat betreft de voedingsbodem van criminaliteit, beschrijft het rapport de risicofactor in de vorm van kwetsbare wijken, waar jongeren met relatief weinig toekomstperspectief en met negatieve rolmodellen en criminele familieleden opgroeien. Daarnaast is de acceptatie en normalisatie van drugsgebruik en -dealen een risicofactor.
Erkent u dat onder andere vanwege prioriteiten elders, er nauwelijks nog agenten in de wijken zijn en er gaten in de opsporing dreigen te vallen? Zo ja, deelt u de mening dat dit probleem op korte termijn moet worden opgelost en wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Door onderbezetting hebben basisteams, met name in grootstedelijk gebied, de komende jaren helaas te maken met hoge werk- en roosterdruk. Naar verwachting zullen formatie en bezetting vanaf 2024–2025 een nieuw evenwicht bereiken. Over deze situatie heb ik uw Kamer o.a. per brief op 4 november 2020 uitgebreid geïnformeerd.6 De politie neemt maatregelen om de druk te verlichten en de doorgang van het noodzakelijke werk te waarborgen, maar dat kan niet voorkomen dat er keuzes gemaakt moeten worden over de inzet van politie.
Ingevolge de motie-Hermans komt er in de komende jaren structureel extra geld beschikbaar voor agenten in de wijk. Over de invulling hiervan heb ik uw Kamer op 13 oktober jl. per brief geïnformeerd.7
Herkent u de in het genoemde rapport beschreven problematiek en wat vindt u van de daarin genoemde oplossingsrichtingen?
Ja, ik herken de in het genoemde rapport beschreven problematiek, zoals ook beschreven in antwoord op vraag 3. Echter, Utrecht staat daarin helaas niet alleen. De oplossingsrichtingen die Utrecht heeft opgenomen in hun nota «Grenzen stellen, perspectief bieden» sluiten goed aan bij de landelijke ondermijningsaanpak. Ik heb in mijn Kamerbrief van 4 oktober jl. over de verdeling van de ondermijningsgelden het belang van een samenhangende aanpak van repressie en preventie benadrukt.8 De keuze van de gemeente Utrecht om in te zetten op de aanpak van jonge aanwas en doorgroeiers enerzijds en het aanpakken van criminele geldstromen anderzijds, past daar goed bij. Ik kan de Utrechtse aanpak dan ook van harte onderschrijven.
Deelt u de ernstige zorgen van de burgemeester van Utrecht over de drugscriminaliteit in de stad en de regio Utrecht? Zo ja, wat doet u om Utrecht te helpen deze problematiek de kop in te drukken?
Uiteraard deel ik de zorgen van de burgemeester van Utrecht over de drugscriminaliteit in de stad en regio. Ik spreek de burgemeester van Utrecht regelmatig. Op 4 oktober jl. heb ik specifiek met haar over de nota Grenzen stellen, perspectief bieden gesproken. Daarnaast ben ik blij dat zij dit jaar namens de G4 lid is geworden van het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO). Zoals aangekondigd in de brief van 4 oktober jl.9, vraag ik het SBO om advies over de verdeling van de gelden voor onder andere preventie en regionale versterkingen over het hele land. Uit die gelden zal naar verwachting ook geld voor het RIEC Midden-Nederland en de aanpak van ondermijning in de stad en regio Utrecht beschikbaar komen.
Bent u bereid met de burgemeester van Utrecht in gesprek te gaan om te vernemen wat mogelijk nog meer nodig is aan bijvoorbeeld financiële middelen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat er geen gerechtstolk Fries meer beschikbaar is om financiële redenen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat er geen gerechtstolken Fries meer beschikbaar zijn omdat zij de beloning te laag vinden? Wat vindt u daar van?1 2
Ik ben bekend met dit bericht. Ik betreur het dat de in het Register beëdigde tolken en vertalers ingeschreven tolken Fries op dit moment hebben besloten geen tolkdiensten meer te verrichten ten behoeve van de rechtspleging. Te meer omdat ik met de invoering van het nieuwe stelsel voor de aanbesteding van tolkdiensten wil bewerkstelligen dat beëdigde tolken (en vertalers) met door de overheid gecontracteerde intermediairs afspraken kunnen maken over de voorwaarden waaronder zij voor de overheid willen werken. En met in achtneming van het minimumtarief kunnen onderhandelen over de tarieven.
Waarom heeft u het zo ver laten komen dat er geen Friese gerechtstolk meer beschikbaar is? U was toch ook op de hoogte van de grote onvrede onder gerechtstolken en -vertalers?
Mij is bekend dat er onder de tolken onvrede bestaat over de vergoedingen en onduidelijkheid bestaat over het moment waarop zij met door de overheid gecontracteerde opdrachtnemers afspraken kunnen maken over de hoogte ervan. Zoals dat ook voor alle andere op grond van het Besluit tarieven in strafzaken plichtige dienstverlening geldt, zullen ook het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak de eerdere vaste tarieven (nu minimumtarieven) blijven hanteren totdat via de gecontracteerde marktpartijen de tariefontwikkeling tot stand kan komen. Na invoering van de nieuwe contracten is het mogelijk voor de tolk en vertaler om met de intermediair te onderhandelen over de tarieven. De publicatie voor de aanbesteding van de nieuwe contracten voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak wordt op dit moment voorzien in het vierde kwartaal van 2021.
Om de onduidelijkheid weg te nemen zal ik een website laten ontwikkelen waarmee de tolken en vertalers worden geïnformeerd over het stelsel en de daarover veelgestelde vragen.
Deelt u de mening dat de toegang tot het recht van Nederlanders die Fries spreken hiermee een dode letter is geworden?
Ik deel deze mening niet. Zoals toegelicht bij vraag 2 wordt er momenteel een nieuwe systematiek ingevoerd. Ik heb er alle vertrouwen in dat onder dit nieuwe stelsel de beschikbaarheid van tolken Fries voor de rechtspleging ook voor de toekomst is gewaarborgd. Overigens wordt de toegang tot het recht van Nederlanders die Fries spreken ook op andere wijzen gefaciliteerd. Zo werkt bij de rechtbank Noord-Nederland een aanzienlijk aantal rechters en griffiers met een actieve beheersing van het Fries. Daarnaast stelt de rechtbank bij alle vacatures voor rechters en griffiers als eis dat minimaal sprake is van passieve beheersing van de Friese taal of de bereidheid tot het volgen van een cursus Fries verstaan en lezen. Ieder jaar worden er cursussen Fries aangeboden aan niet-Friestalige rechters en griffiers van de rechtbank. Bij het arrondissementsparket Noord-Nederland zijn Friestalige officieren van justitie werkzaam en wordt geïnvesteerd in het aanbieden van cursussen Fries voor de niet-Friestalige officieren. Ook bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en de vestiging van het ressortparket in Arnhem-Leeuwarden zijn raadsheren en advocaten-generaal werkzaam die de Friese taal spreken.
Waarom steekt de regering nog altijd geld in de Netherlands Commercial Court zodat ondernemingen in het Engels kunnen produceren, terwijl Nederlanders die Fries spreken nu in de kou komen te staan omdat u op de tolken en vertalers wil beknibbelen?
Zoals onder vraag 2 toegelicht wordt er momenteel een stelselwijziging doorgevoerd waarbij er niet langer vaste (niet onderhandelbare) tarieven voor tolk- en vertaaldiensten gelden maar waarbij de tolken en vertalers met de intermediairs kunnen onderhandelen over hun tarieven. Daarbij zijn de genoemde vaste tarieven in het Besluit tarieven in strafzaken (Btis) gewijzigd in gegarandeerde minimumtarieven. In dit nieuwe stelsel zijn derhalve hogere tarieven dan voorheen wel mogelijk maar lagere tarieven niet.
Overigens is het uitgangspunt bij het Netherlands Commercial Court (NCC) dat op termijn de uitgaven worden bekostigd door de inkomsten uit de griffierechten van het NCC.
Welke acties gaat u ondernemen om de toegang tot het recht voor Nederlands die Fries spreken te herstellen?
Er is geen sprake van het vervallen (zijn) van de toegang tot het recht voor Nederlanders die Fries spreken. Ik verwijs daarvoor naar mijn antwoord op vraag 3. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie mij verzekerd dat indien een justitiabele Fries wenst te spreken dit zal worden geregeld.
Welke acties gaat u ondernemen om te voorkomen dat ook andere gerechtstolken en -vertalers in andere talen ermee gaan stoppen?
In algemene zin zal het nieuwe stelsel, zoals dat is uiteengezet in het antwoord op vraag 2, ervoor moeten gaan zorgen dat de tolken met de intermediairs afspraken kunnen maken over de voorwaarden waaronder zij voor de overheid willen werken. Daarnaast ben ik in nauw contact met de beroepsgroep van tolken en vertalers om de invoering van het nieuwe stelsel te begeleiden. Voorts is er een systematiek ontwikkeld waarmee wordt gemonitord of de doelstellingen van het nieuwe stelsel worden bereikt en waarmee ook eventuele knelpunten kunnen worden gesignaleerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Commissiedebat rechtspraak van 30 september?
Ja.
Het bericht ‘Litouwen adviseert consument geen Xiaomi-telefoons meer te kopen’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Litouwen adviseert consument geen Xiaomi-telefoons meer te kopen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het zorgelijke feit dat overheidsinstanties in Litouwen consumenten adviseren om geen smartphones van het Chinese merk Xiaomi meer te kopen of te gebruiken in verband met de mogelijke aanwezigheid van censuursoftware?
Het Litouwse Ministerie van Defensie concludeert op basis van eigen onderzoek dat onderzochte smartphones van diverse Chinese fabrikanten kwetsbaarheden en risico’s in zich houden, waaronder de in het nieuwsartikel aangehaalde bevinding van «censuursoftware». Het gaat daarbij specifiek om een lijst van termen die in China gevoelig liggen. De Litouwse overheid concludeert dat deze lijst op Europese smartphones aanwezig is en periodiek geactualiseerd wordt, maar dat er op de in de EU verkochte smartphones geen censuur wordt toegepast.
De overheid van Litouwen verbindt aan het rapport het advies om geen telefoons van Chinese fabrikanten meer te kopen en in gebruik zijnde telefoons te vervangen. Ieder land maakt hierin een eigen afweging. Voor Nederland is er op dit moment geen aanleiding om een dergelijk zwaarwegend advies af te geven. Wel ziet het kabinet dat het daadwerkelijk toepassen van dergelijke software inbreuk kan maken op de grondrechten van gebruikers, zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Zijn deze signalen bekend bij het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC)? Zo ja, welke actie is hierop tot heden genomen?
Ja, de signalen zijn bekend bij het NCSC. Het NCSC informeert en adviseert zijn doelgroep waar relevant over cybersecurityrisico’s.
Hoeveel Xiaomi telefoons zijn in Nederland in gebruik? Maken Nederlandse overheidsinstanties gebruik van Xiaomi telefoons? Zo ja, welke?
Voor het gebruik van Xiaomi-telefoons in Nederland zijn mij geen exacte cijfers bekend. Wel is er een indicatie te geven op basis van openbare marktgegevens. Uit een analyse van Europese markt voor smartphones door het bedrijf Strategy Analytics valt af te leiden dat de verkoop van Xiaomi-telefoons in Europa al enige tijd een stijgende lijn vertoont.2
Deze stijgende lijn is ook terug te zien in cijfers over het internetgebruik door gebruikers van mobiele telefoons. Zo komt het bedrijf Statcounter tot een schatting van het marktaandeel van Xiaomi in Nederland van 4,64% in september 2021.3
Alle overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering en de beveiliging van informatie en informatiesystemen. Ze bepalen zelf welke apparatuur ze in gebruik hebben. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beschikt daarom niet over een totaaloverzicht van welke overheidsorganisaties welke telefoons in gebruik hebben.
Binnen de rijksoverheid wordt ten aanzien van de inkoop van telefoons via het Rijksbrede categoriemanagement samengewerkt. Wat betreft de rijksoverheid en aanpalende organisaties zijn voor zover bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bekend sinds 2018 60 Xiaomi-telefoons aangeschaft. De telefoons worden niet gebruikt voor de eigen bedrijfsvoering maar zijn aangeschaft om te worden gebruikt als onderwerp van technisch, forensisch of opsporingsonderzoek. Organisaties maken bij het aanschaffen van apparatuur, zoals telefoons, een eigen afweging bij het afsluiten van nadere overeenkomsten, binnen de ruimte die rijksbreed afgesloten overeenkomsten hen daarvoor bieden. (Zie verder het antwoord op vraag 5).
Wordt er een risicoanalyse uitgevoerd naar hardware en software die in gebruik wordt genomen door overheidsinstanties? Zo ja, is een dergelijke analyse uitgevoerd voor Xiaomi telefoons? Zo ja, wat waren de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
Voor de aanschaf van hard- en software, waaronder telefoons, door de overheid is de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) van kracht. De uitgangspunten van de BIO zijn onder andere risicomanagement en de eigen verantwoordelijkheid van overheidsorganisaties. Dat betekent dat organisaties zelf risicoafwegingen uitvoeren voordat hard- en software in gebruik wordt genomen, en op grond daarvan de toepassing binnen hun eigen bedrijfsprocessen bepalen. Relevant zijn in dit verband specifiek biomaatregelen 14.1.1.1 en 15.1.1.1.4
Tevens geldt dat bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten binnen de rijksoverheid, zoals telefoons, (eventuele) risico’s voor de nationale veiligheid worden meegewogen. Hierbij wordt in het bijzonder gelet op mogelijke risico’s ten aanzien van de continuïteit van vitale processen, de integriteit en exclusiviteit van kennis en informatie en de ongewenste opbouw van strategische afhankelijkheden. In het kader hiervan zal in geval van gevoelige apparatuur zal bij aanschaf en implementatie daarvan rekening gehouden worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met risico’s in verband met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de toegang tot systemen door derden. Eind 2018 is dit ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s verscherpt inkoop en aanbestedingsbeleid geïmplementeerd voor de rijksoverheid.
Ter ondersteuning van dit beleid is instrumentarium ontwikkeld dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s. Het instrumentarium is ter beschikking gesteld binnen de rijksoverheid en medeoverheden, alsmede aan organisaties die vitale aanbieder zijn.
Deelt u de mening dat dergelijke censuursoftware een gevaar vormt voor de vrijheid van meningsuiting en de privacy van Nederlandse gebruikers van Xiaomi telefoons? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn onderzoek te laten uitvoeren naar de mogelijke aanwezigheid van censuursoftware op Xiaomi toestellen door het Nationaal Cyber Security Centrum en het Agentschap Telecom? Zo nee, waarom niet?
Uit het Litouwse onderzoek blijkt dat de betreffende functionaliteit in de Europese Unie is uitgeschakeld. Wel stellen de onderzoekers dat de fabrikant deze functie op afstand zou kunnen activeren.
In algemene zin zou het toepassen van dergelijke software een risico kunnen vormen voor grondrechten zoals de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van nieuwsgaring en de privacy van Nederlandse gebruikers. Hierbij is het belangrijk om op te merken dat op de software die zich op Nederlandse smartphones bevindt, de huidige wet- en regelgeving van kracht is, zoals de Algemene Verordening Gegevensbescherming en de Algemene wet gelijke behandeling.
De betreffende toezichthouders en instanties, de Autoriteit Persoonsgegevens en het College voor de Rechten van de Mens, kunnen besluiten aanvullend onderzoek te doen wanneer zij hier aanleiding toe zien.
Klopt het dat Xiaomi geen officiële winkel of webshop heeft in Nederland, maar wel online via verschillende Nederlandse websites/webwinkels te kopen is? Deelt u de mening dat als blijkt dat Nederlanders met een Xiaomi telefoon dergelijke censuursoftware hebben, het onwenselijk is dat deze telefoons in Nederland verkrijgbaar zijn? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet juist. Xiaomi heeft in Nederland een officieel verkoopkanaal via haar eigen website. Ook zijn Xiaomi-telefoons in Nederland verkrijgbaar via de mobiele operators en via zowel Nederlandse als Europese webwinkels.
Op dit moment heb ik geen aanwijzingen dat deze software in Nederland is geactiveerd. Mocht op enig moment blijken dat dit toch het geval is, dan is het aan de betreffende toezichthouders om zo nodig te handhaven.
Het rapport van de Europese Rekenkamer over het falen van het EU-migratiebeleid en de gelekte Raadsnotitie voor vrijwillige terugkeer. |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het «Speciaal verslag 17/2021: Samenwerking van de EU met derde landen op het gebied van overname: relevante acties hebben beperkte resultaten opgeleverd» van de Europese Rekenkamer gepubliceerd op 13 september jl.?
Ja.
Kunt u reageren op de conclusies van dit verslag, specifiek op de conclusie dat EU-landen alsnog proberen te veel zelf te doen, waardoor het landen van herkomst lukt om de Europese lidstaten tegen elkaar uit te spelen met als gevolg dat migranten alsnog niet teruggenomen worden door de landen van herkomst?
Allereerst wijs ik u op de appreciatie die ik uw Kamer heb doen toekomen. Ik deel de bevinding van de Europese Rekenkamer dat een effectief, werkend terugkeerbeleid noodzakelijk is voor een effectief EU asiel- en migratiebeleid. Daar zet dit kabinet zich al langer voor in, ook mede naar aanleiding van verschillende moties van uw Kamer. Wel is het natuurlijk zo dat terugkeer een weerbarstig proces is, en afhankelijk van vele factoren.
De bevindingen van de Europese Rekenkamer passen (helaas) in een rij van onderzoeken die de afgelopen jaren tot vergelijkbare conclusies zijn gekomen. Dat lees ik ook terug in de reactie van de Commissie. De Commissie wees hier ook nadrukkelijk op bij de publicatie van de voorstellen in september vorig jaar toen het wees op het beperkte terugkeerresultaat.
De Commissie benadrukte daarom ook in de overkoepelende mededeling van 23 september 2020 het belang om de uitvoering van het terugkeerbeleid te versterken, onder meer door de benoeming van een EU-brede terugkeercoördinator. Ook benoemde de Commissie het mandaat van Frontex op terugkeer dat snel moet worden uitgevoerd. Ook procedures in de lidstaten moeten worden verbeterd. Bovendien wees de Commissie op het belang van samenwerking met herkomstlanden, en de noodzakelijke versteviging daarvan. Het betreffen allemaal maatregelen van de EU om een gemeenschappelijk EU-systeem voor terugkeer op te zetten in het kader van het nieuwe pact inzake migratie en asiel.
Lidstaten en de Commissie werken serieus aan de uitwerking van deze inzet. Nederland en andere lidstaten hebben begin van de zomer de Commissie gevraagd met actieplannen te komen voor prioritaire landen, met het doel de migratiesamenwerking te intensiveren. Terugkeer is daar uiteraard onderdeel van.
Gezien het rapport van de Europese Rekenkamer concludeert zij dat Europa slechts slaagt in de terugkeer van 29% van de afgewezen migranten binnen Europa en 19% van de migranten buiten Europa, omdat de landen van terugkeer hun migranten niet accepteren ten gevolge van het gebrek aan eenduidig Europees beleid, kunt u aangeven wat de Nederlandse inzet zal zijn in de Europese Raad om dit in de toekomst te verbeteren?
Van belang is op te merken dat terugkeer primair door de lidstaten zelf wordt gerealiseerd. Hoe in samenwerking met de landen van herkomst terugkeer wordt uitgevoerd is vaak een zaak van de lidstaten, hoewel het kabinet wel van mening is dat een gezamenlijke Europese aanpak richting derde landen succesvoller kan zijn. Daarnaast liggen oplossingsrichtingen in toenemende mate op Europees niveau, en in steeds mindere mate nationaal. Europees zal worden ingezet op verbetering van de regelgeving voor het in bewaring stellen van vreemdelingen. Daarnaast moeten de toelatingsprocedures handvatten bieden om oneigenlijk gebruik van de procedures tegengaan. Nederland is ook groot voorstander van gezamenlijke Europese inzet richting landen van herkomst, onder meer bij het toepassen van visamaatregelen.
Wat is uw evaluatie met betrekking tot de kwaliteit en efficiëntie van akkoorden op EU-niveau? Bent u van mening dat de Europese Commissie en de European External Action Service (EEAS) het engagement met derde landen moet vergroten, met betrekking tot de onderhandelingen over terugkeer?
Vergroting van het engagement met derde landen is een prioriteit van de Europese Commissie en EDEO. Het kabinet is voorstander van een brede aanpak. Dat betekent dat Europese agentschappen en lidstaten moeten werken aan het verbeteren van de terugkeersamenwerking, in de samenwerkingsverbanden die het meeste effect sorteren.
Bent u van mening dat, wanneer het gaat om samenwerking met betrekking tot heropname van vluchtelingen door derde landen, de Europese Commissie en de Europese lidstaten de lessen uit vorige EU-heropname akkoorden genoeg in overweging nemen? Kunt u hierop reflecteren, specifiek op hun aandringen clausules die betrekking hebben op het opnemen van onderdanen van derde landen, ondanks de onwil van deze landen om dit te aanvaarden?
Nederland ondersteunt de onderhandelingsinzet van de Commissie. Enerzijds betekent dat het bewerkstelligen van flexibiliteit bij het terugnemen van onderdanen van andere landen, die al dan niet via dat land naar de EU zijn gereisd, en op die manier kunnen terugkeren. Van belang is dat terugkeerafspraken veel mogelijkheden bieden, en met dat doel zet de Commissie in op breed geformuleerde afspraken. Dit geldt in het bijzonder voor derde landen die grenzen aan de EU. Anderzijds zou het loslaten van deze eis in de (lopende) onderhandelingen van de Commissie kunnen leiden tot snellere afsluiting van terug- en overnameovereenkomsten, maar dit zal per geval moeten worden bezien en op basis van een strategische afweging.
Deelt u de mening dat EU-onderhandelingen met derde landen met betrekking tot terugkeer een meerwaarde heeft over bilaterale coöperatie tussen lidstaten en landen van terugkeer?
In algemene zin zet Nederland zich in voor zowel het Europese als bilaterale spoor, waarbij natuurlijk een gezamenlijke EU-aanpak de voorkeur geniet. Bilateraal trekt Nederland met name in Benelux-verband op in onderhandelingen met derde landen, maar ook andere samenwerkingsverbanden kunnen opportuun zijn. Gezamenlijk legt de EU namelijk meer gewicht in de schaal dan één of enkele lidstaten. Verder kan een integrale en gemeenschappelijke inzet van de EU de bilaterale inzet juist versterken.
Bent u bereid zich in te zetten voor een Europees-breed beleid, waarbij het onderhandelingsmandaat ligt bij één persoon of instantie, zodat er namens alle 27 EU-lidstaten effectief onderhandeld kan worden en verschillen niet langer tegen elkaar uitgespeelt kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zult u dit doen?
Zoals onder de vorige vragen beantwoord, kan samenwerking met andere partners in de EU, en idealiter alle EU partners een groot voordeel hebben. Op dit moment zijn al bestaande mechanismen van kracht dat daar waar de EU onderhandelt over een overeenkomst met betrekking tot de terugkeer, de lidstaten niet langer bilaterale terugkeerovereenkomsten met dat land sluiten.
Gezien het feit dat het rapport van de Europese Rekenkamer concludeert dat de EU maar weinig structurele veranderingen heeft gemaakt om positieve drijfveren voor derde landen te creëren om ervoor te zorgen dat zij voldoen aan hun verplichtingen voor heropname, bent u van mening dat meer samenwerking nodig is met betrekking tot legale migratie bijvoorbeeld via samenwerking voor werk en onderwijs, visa-uitgiftebeleid en handelsbeleid?
De inzet van het kabinet is erop gericht om terugkeersamenwerking op alle mogelijke manieren te versterken. Daarbij worden alle wegen verkend en ingezet. Voor een overzicht van de gezette stappen gedurende de zittingsduur van het kabinet, verwijs ik u ook naar de brief in reactie op de Motie Becker.1
In hoeverre volgt u de Nederlandse duurzame re-integratie van migranten op? Wordt data hierover systematisch en naar behoren opgehaald? Werkt Nederland samen met de EU in de vorm van data-uitwisseling?
Zoals ook in de Kabinetsreactie aangegeven, ben ik met de Europese Rekenkamer van mening dat een betere gegevensverzameling leidt tot meer inzicht, waardoor empirische beleidsbeslissingen inzake samenwerking op het gebied van terugkeer dan wel overname gefaciliteerd kunnen worden. Hierdoor kan ook de algehele impact van EU-acties wat betreft het verbeteren van de samenwerking met derde landen op het gebied van overname beoordeeld worden, waardoor er geleerde lessen getrokken kunnen worden.
Bent u bekend met het bericht «Netherlands against more rights for rejected asylum-seekers» uit EU-Observer van 20-09-2021?
Ja.
Kunt u reageren op de berichtgeving in dit artikel, met name op de Nederlandse inzet met betrekking tot de EU-strategie voor vrijwillige terugkeer en re-integratie? Hoe verhoudt zich deze positie in de Raad tot uw eerdere antwoord op 30-08-2021, waarin u aangaf voorstander te zijn van nadere Europese afstemming? Hoe verhoudt zich deze positie tot de Nederlandse positie in het BNC-fiche waarin u aangeeft positief te zijn over de ambities van de Europese Commissie op het gebied van vrijwillige terugkeer en herintegratie, alsook de voorstellen voor meer EU-samenwerking en coördinatie?
In het genoemde artikel wordt slechts een kleine passage uit het BNC-fiche aangehaald. In het BNC-fiche heeft het Kabinet een appreciatie gegeven op de op 27 april 2021 door de Europese Commissie gepubliceerde nieuwe EU-strategie voor vrijwillige terugkeer en herintegratie. Het is een goede zaak dat landen in EU-verband samenwerken aan terugkeer. Het kabinet is positief over de ambities die in de strategie zijn neergelegd. Het kabinet ziet veel positieve elementen in de EU-strategie, zoals meer praktische samenwerking en coördinatie, het vrijmaken van financiële middelen en versterkte inzet op samenwerking met derde landen.
Het kabinet is ook kritisch op enkele elementen. Belangrijkste punt van zorg is het creëren van een nieuw juridisch kader. Momenteel zijn er geen juridische beperkingen voor mensen die geen recht meer hebben op verblijf in Nederland om vrijwillig terug te keren naar hun land van herkomst. Het kabinet wil ervoor waken dat een nieuw juridisch kader juist operationele of juridische belemmeringen creëert en voorwaarden stelt aan de terugkeer. Deze nuance, die ook was overgebracht namens Nederland in een reactie op het voorstel, is duidelijk niet naar voren gekomen in het betreffende artikel. Uitgangspunt voor het kabinet blijft dat de migrant zonder rechtmatig verblijf in Nederland óf de EU eerst zelf een verplichting heeft om terug te keren en zich daarvoor dient in te spannen.
Kunt u aangeven op welk moment deze Nederlandse inzet gedeeld is met de Kamer? Als deze niet gedeeld is met de Kamer, waarom niet?
De Nederlandse inzet is openbaar en staat beschreven in het door u aangehaalde BNC-fiche dat op 4 juni 2021 is gepubliceerd en met uw kamer gedeeld.
Welke andere oplossingen ziet u voor het gebrek aan succesvolle (vrijwillige) terugkeer van migranten?
Zoals al eerder verwoord is terugkeer een weerbarstig proces, waarbij naast intensief casemanagement ingezet moet worden op toezichtsmaatregelen in het binnenlands toezicht, tezamen met terugkeerondersteuning om terugkeer te versterken. Bij het benaderen van het vraagstuk van de terugkeersamenwerking met derde landen, moet worden bezien dat de relaties met derde landen vaak complex zijn en vele belangen kennen waar terugkeer er één van is. Het kabinet staat een brede en integrale aanpak voor om de terugkeersamenwerking te verbeteren.
Welke acties onderneemt u de (vrijwillige) terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers te verbeteren?
Uitgangspunt van het Kabinet is dat wanneer iemand geen recht (meer) heeft op verblijf in Nederland, hij/zij Nederland zelfstandig/vrijwillig verlaat. Om eventuele praktische belemmeringen weg te nemen kan betrokkene ondersteund worden door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Het gaat om ondersteuning bij onder andere het verkrijgen van vervangende reisdocumenten en vliegtickets naar het land van herkomst. Daarnaast kunnen betrokkenen ondersteuning krijgen bij de herintegratie in het land van herkomst. Deze ondersteuning wordt geboden door de DT&V, IOM maar ook door verschillende non-gouvernementele organisaties.
Kunt u op bovenstaande vragen individueel antwoord geven voor het aankomende commissiedebat Formele JBZ-Raad van 7 en 8 oktober 2021 (vreemdelingen- en asielonderwerpen) op 6 oktober?
Ja.
De vuurtoren 'Lange Jaap' in Den Helder die dreigt in te storten. |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vuurtoren «Lange Jaap» in Den Helder dreigt in te storten, omgeving afgesloten»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het kan dat de hoogste vuurtoren van Nederland op instorten staat en wat de oorzaak is dat in de wanden van de vuurtoren van Den Helder grote scheuren zijn ontstaan?
De vuurtoren Lange Jaap dateert uit 1877 en is gemaakt van gietijzer. Op sommige plekken tussen de gietijzeren wanddelen zijn door roestvorming de voegen gaan zwellen. Dit zwellen wordt gezien als de belangrijkste oorzaak voor het ontstaan en snel groeien van de wandscheuren. Voor nadere toelichting verwijs ik u naar het onderzoek van het ingenieursbureau Rotterdam dat aan uw Kamer is toegestuurd.
Kunt u aangeven hoe de scheuren zullen worden verholpen en hoe dit opgepakt zal worden?
Inmiddels is het externe onderzoek door het ingenieursbureau Rotterdam, TNO en PT Structural afgerond. Uit het onderzoeksrapport worden de meeste scenario’s voor het herstel van de toren als technisch onhaalbaar of praktisch niet toepasbaar aangemerkt. De conclusie uit het rapport van ingenieursbureau Rotterdam zal voor velen hard aankomen.
Op dit moment heeft het mijn hoogste prioriteit om samen met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de gemeente Den Helder te bezien of er geen mogelijkheden zijn om de vuurtoren op korte termijn veilig te stutten, zodat daarna kan worden bezien of op de lange termijn niet toch nog mogelijkheden zijn om de vuurtoren te behouden en te herstellen.
Voor de uitkomsten van het externe onderzoek en de vervolgaanpak verwijs ik naar de bijgevoegde Kamerbrief van 9 december 2021 en de meegezonden onderzoek van het ingenieursbureau Rotterdam.
Kunt u aangeven in hoeverre er de afgelopen 25 jaar onderhoud is gepleegd aan de vuurtoren en hoeveel inspecties er in de afgelopen 25 jaar zijn geweest? Kunt u hierbij expliciet aangeven welk onderhoud is gepleegd en wat er precies uit deze inspecties naar voren kwam?
Zoals aangegeven in Kamerbrief van 9 december heeft RWS op hoofdlijnen een overzicht gemaakt van welke onderzoeken en onderhoudsmaatregelen er zijn uitgevoerd sinds 1988, voor zover dat te herleiden was. Het overzicht van alle onderzoeken en acties die Rijkswaterstaat heeft kunnen vinden treft u als bijlage bij de Kamerbrief. De stukken waar in de tijdlijn naar verwezen wordt, zijn terug te vinden op de website van de Rijkswaterstaat2. De tijdlijn bevat een aantal hiaten, zoals waarom er aan de bevindingen van enkele onderzoeken geen vervolg is gegeven. Om deze hiaten op te helderen, mogelijke externe signalen te achterhalen en om lessen te trekken uit de gang van zaken, heb ik de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gevraagd om een extern onderzoek uit te laten voeren om het doorlopen proces van de afgelopen jaren te evalueren. Vanwege de mogelijke externe signalen wil ik ook de relevante omgevingspartijen zoals Huisduiner Belang betrekken. De voorbereidingen daarvoor zijn inmiddels getroffen, zodat er op zeer korte termijn gestart kan worden. Uw Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.
Kunt u aangeven wat het effect op de mate van onderhoud is geweest sinds de vuurtoren sinds 1988 een rijksmonument is geworden?
De monumentale status betekent dat bij werkzaamheden voor de instandhouding rekening gehouden moet worden met de monumentale waarden. De status van rijksmonument heeft als effect dat het complex is om onderhoud uit te voeren aan de Lange Jaap, omdat niet alle materialen en oplossingen zijn toegestaan door de eisen die horen bij de monumentale status. Over de werkzaamheden voert Rijkswaterstaat overleg met de gemeente en met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Pas nadat de gemeente daarvoor vergunning heeft verleend kunnen werkzaamheden worden uitgevoerd. Ook ben ik met de RCE in gesprek over een gezamenlijke visie op de toekomst van monumentale vuurtorens in Nederland.
Kunt u aangeven wie de afgelopen decennia verantwoordelijk is voor het onderhoud van de vuurtoren en hoe uitvoering is gegeven aan deze verantwoordelijkheid?
Het beheer van de vuurtoren valt onder Rijkswaterstaat, nu en zo ook de afgelopen decennia. Zie antwoord op vraag 4, Rijkswaterstaat voert inspecties en onderhoud aan de vuurtoren uit.
Kunt u aangeven wat er met de uitkomsten van het onderzoek van TNO in 1998 is gedaan over de inspectie van de vloeren van de vuurtoren de Lange Jaap om te bepalen door welke belasting de toen al enkele jaren optredende scheurvorming werd veroorzaakt?
Naar aanleiding van de situatie in 1998 is er een voorstel gedaan door Rijkswaterstaat voor het versterken van de vloeren. Dit voorstel is uiteindelijk afgewezen in overleg met Monumentenzorg gemeente Den Helder en Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, omdat dit teveel het monumentale karakter aan zou tasten. Wel zijn er toen verstevigingen onder de vloeren aangebracht en zijn beperkende maatregelen genomen. Binnenin de toren zijn in verschillende fasen beperkingen aan te toegang ingesteld, van geen publiek tot een gewichtsbeperking. Dit vanwege de veiligheid van personeel wat onderhoudswerkzaamheden of inspecties uitvoert.
Kunt u aangeven wat met de uitkomsten is gedaan van het onderzoek dat in 2010 door de «International Engineering Consultant for Restoration Technology B.V.» is uitgevoerd en die de Lange Jaap opnieuw aan een onderzoek heeft onderworpen?
De uitkomsten van dit onderzoek zijn gedeeld met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE). De gegeven adviezen in dit onderzoek zijn niet opgevolgd door Rijkswaterstaat, zoals ook te zien is in de tijdlijn die is bijgevoegd bij de Kamerbrief van 9 december. De constructieve veiligheid was toen nog niet in het geding. Zoals genoemd zijn er enkele hiaten in de tijdlijn, bijvoorbeeld is nog niet teruggevonden waarom de gegeven adviezen niet zijn opgevolgd. Mede daarom laat ik een extern onderzoek uitvoeren om dit te verduidelijken en om lessen te trekken uit de gang van zaken.
Kunt u aangeven of de adviezen van de firma IECRT zijn opgevolgd om alle gebroken vloerdelen te vervangen door nieuwe elementen met exact dezelfde afmetingen en deze ook weer in dezelfde scheefstand te monteren, de ramen te vervangen door ramen uit een stuk, de beschadigde naden uit te zagen, een nieuwe moderne kit aan te brengen en een nieuwe coating aan de binnen- en buitenkant van de vuurtoren aan te brengen? Zo ja, hoe zijn die opgevolgd? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
Vluchtelingen die vastzitten aan de grens tussen Polen en Wit-Rusland |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
de Th. Bruijn , Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er vier doden zijn gevallen aan de grens tussen Polen en Wit-Rusland, zoals te zien in de uitzending van Nieuwsuur op 20 september jl?1
Het kabinet volgt de ontwikkelingen rondom irreguliere migratie aan grens tussen de EU en Belarus nauwgezet. Het kabinet is bezorgd over de situatie aan grens tussen Belarus en de EU en betreurt het ten zeerste dat er dodelijke slachtoffers zijn gevallen.
Het kabinet heeft begrip voor de complexe situatie waar Polen, Litouwen en Letland zich in bevinden, nu er geruime tijd sprake is van een sterke toestroom van irreguliere migranten die, actief gefaciliteerd door Belarussische autoriteiten, de EU proberen in te reizen. Vanzelfsprekend dienen deze lidstaten Europees en internationaal recht te allen tijde te respecteren. Overigens hebben zij opgemerkt dat op grond van het VN Vluchtelingenverdrag ook Belarus verplichtingen kent.
Is het waar dat «honderden migranten» in de bossen van het grensgebied zwerven? Deelt u de mening dat aan deze mensonterende toestanden snel een eind moet komen?
De berichten over migranten die zich in het gebied rondom de grens tussen Belarus en Polen bevinden zijn zorgelijk.
Zoals uw Kamer bekend beschikt het kabinet niet over eigenstandige informatie over wat er aan de buitengrenzen precies gebeurt. De noodtoestand in het grensgebied bemoeilijkt de situatie, te meer omdat het voor bijvoorbeeld VN-organisaties lastig is toegang te krijgen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Het is daarom op dit moment niet op basis van betrouwbare cijfers vast te stellen hoeveel migranten er precies in het betreffende grensgebied aanwezig zijn. De Poolse autoriteiten melden dat dagelijks enkele honderden pogingen worden ondernomen om Pools grondgebied te betreden. Het is niet bekend hoeveel personen deze pogingen ondernemen.
Klopt het dat vanwege de noodtoestand niemand kan controleren wat er bij de grens gebeurt? Wat wordt ondernomen om mensen te beschermen tegen de kou, verwaarlozing en een tekort aan levensmiddelen?
Polen heeft begin september de noodtoestand afgekondigd in de grensregio en deze maatregel op 29 september met 60 dagen verlengd. Onderdeel van deze maatregel is dat personenverkeer in het grensgebied is beperkt. Hierdoor kunnen ook waarnemers, journalisten en humanitaire organisaties het gebied aan de Poolse zijde van de grens niet in. Ook aan de Belarussische kant van de grens is geen sprake van vrije toegang voor waarnemers, journalisten of humanitaire organisaties. Hierdoor is er een gebrek aan transparantie en is niet vast te stellen wat de exacte situatie ter plaatse is. Eurocommissaris Johansson heeft in een gesprek met de Poolse Minister van Binnenlandse Zaken op 30 september jl. erop aangedrongen dat, ondanks de verlenging van de noodtoestand, aan journalisten toegang tot de grenszone wordt verleend. Het kabinet steunt die oproep.
Polen heeft aangeboden humanitaire hulp te verstrekken aan migranten die aan de Belarussische kant van de grens verblijven. Belarus heeft dit aanbod afgewezen. De EU heeft hulp aan Polen aangeboden, inclusief inzet van Frontex. Dit aanbod heeft Polen afgeslagen. VN-organisaties IOM en UNHCR hebben om toegang in het grensgebied verzocht, om de nodige humanitaire hulp te bieden. Hier is zowel door Polen als Belarus nog niet officieel op gereageerd.
Op welke manier worden de plaatselijke autoriteiten hierop aangesproken? Wilt u aandringen op het toelaten van hulporganisaties in het gebied?
Polen is zelf verantwoordelijk voor het bewaken van de grens met Belarus. Het kabinet acht het van groot belang dat Europese wet- en regelgeving, waaronder fundamentele rechten, wordt nageleefd. Ook is het wat het kabinet betreft belangrijk dat er sprake is van transparantie over wat zich aan de grens afspeelt, en dat hulporganisaties, inclusief VN-organisaties, hun werk kunnen doen. Tot slot benadrukt Nederland dat Polen er niet alleen voor staat en de EU kan helpen, onder andere door middel van inzet van Frontex. Deze boodschappen draagt Nederland ook aan de Poolse autoriteiten uit.
In lijn met de motie van de leden Van Dijk en Podt2 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tijdens de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober gesproken met haar Poolse collega. Tijdens dit gesprek heeft zij het naleven van fundamentele rechten aan de grens benadrukt, en haar collega opgeroepen om (humanitaire) hulp toe te laten tot het grensgebied.
Wordt onderzoek gedaan naar de dood van vier mensen? Op welke manier?
Het Pools Openbaar Ministerie heeft aangegeven de doodsoorzaak van de overleden personen te onderzoeken. Zolang het onderzoek gaande is worden daarover door de Poolse autoriteiten verder geen mededelingen gedaan.
Bent u van mening dat de mensen recht hebben op een asielprocedure of heeft «Warschau de steun van Brussel» voor de pushbacks die worden toegepast?2
Polen dient zich, net als iedere andere EU-lidstaat, te houden aan de Europese wet- en regelgeving bij het bewaken van zijn buitengrenzen. Daaruit volgt dat eenieder die aangeeft een verzoek om internationale bescherming te willen doen, hier de gelegenheid toe moet worden geboden. De Europese Commissie is voortdurend met Polen in gesprek en houdt de situatie in Polen in de gaten. Wanneer Polen zich niet houdt aan haar verplichtingen onder de Europese asielregels is het de taak van de Commissie, als hoedster van de Verdragen, om hier actie tegen te ondernemen.
Deelt u de mening dat de Wit-Russische president Loekasjenko moet worden aangepakt, maar dat deze mensen geen slachtoffer mogen worden van geopolitieke manoeuvres?
Het kabinet acht het gebruik van migranten voor politieke doeleinden volstrekt onacceptabel. Belarus misbruikt hiermee mensen en de hoop die zij koesteren. Migranten worden bovendien in gevaar gebracht en onderweg regelmatig financieel uitgebuit door smokkelaars. Dat dient te stoppen. De Europese Raad heeft dit in juli jl. ook sterk veroordeeld in zijn conclusies.
Het kabinet zet zich samen met verschillende partners in EU-verband in voor een gepaste reactie op de acties van Belarus. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld wordt in EU-verband op dit moment ook gewerkt aan aanvullende sancties tegen Belarus. Nederland steunt ook de inzet van de EU gericht op het tegengaan van vluchten waarmee irreguliere migranten vanuit derde landen naar Belarus worden gevlogen. Contact hierover bijvoorbeeld met de Iraakse autoriteiten heeft reeds geleid tot het tegenhouden van een groot aantal chartervluchten.
Welke stappen zijn gezet tegen «het misbruik van migratie voor geopolitieke doelen» na afloop van de ingelaste EU-Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) in augustus jl?3
Eurocommissaris Johansson is op 30 september in Warschau geweest om hierover met de Poolse regering te spreken en het belang van naleven van EU-recht te benadrukken. Ook vroeg zij om toegang voor journalisten tot de grenszone. Op 6 oktober bezocht een delegatie van de Europese Commissie Polen om met Poolse ambtenaren te spreken over de situatie. Het kabinet verwelkomt deze acties van de Commissie.
Zie voorts de antwoorden op vragen 4 en 7.
Hoe staat het met de opvang van migranten die vanuit Wit-Rusland in Litouwen arriveren? Heeft u 500 stapelbedden, 2000 dekens en 500 kledinglockers geleverd aan Litouwen?
De migranten die in Litouwen zijn aangekomen worden sinds 1 oktober opgevangen in vijf aangewezen opvangcentra. Deze zijn klaargemaakt voor de winter. In twee van de vijf opvanglocaties worden kwetsbare migranten, zoals vrouwen en kinderen, opgevangen.
Nederland heeft via het Union Civil Protection Mechanism (UCPM) van de EU op 10 en 11 augustus jl. 500 etagebedden, 500 garderobekasten en 2000 dekens geleverd aan Litouwen.
Bent u het eens dat een oplossing voor de migratie vanuit Wit-Rusland moet worden gezocht, maar dat Europese verdragen (zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het EVRM) en ook mensenrechten daarbij niet mogen worden geofferd? Wat onderneemt u tegen landen die dit soort afspraken schenden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 zet het kabinet zich samen met verschillende partners in EU-verband in voor een gepaste reactie op de acties van Belarus. Zoals hierboven aangegeven acht het kabinet het van belang dat alle Europese asielregels en andere internationale afspraken worden nageleefd. Dit heeft de Europese Commissie ook benadrukt. Het kabinet steunt de Commissie in dit standpunt, en draagt dit ook uit in gesprek met betrokken landen.
Indien er aanwijzingen zijn dat de EU-regels worden geschonden dan is het in eerste instantie aan de Europese Commissie, als hoedster van de EU-verdragen, om hier tegen op te treden.
Geconstateerde ernstige misstanden op de dierenbeurs in Houten |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «De Terrariabeurs is dierenbeschermers een doorn in het oog»?1
Ja.
Hebt u de beelden gezien die World Animal Protection heeft gemaakt bij de Terrariabeurs in Houten?2
Ja.
Deelt u de mening dat het artikel en de beelden aantonen dat de kooitjes en zelfs voedselbakjes waarin de dieren worden gehouden volstrekt ontoereikend zijn en dat veel dieren tekenen van extreme stress vertonen? Zo nee, waarom niet?
Ieder dier heeft specifieke behoeften. Het is goed voor te stellen dat door de wijze waarop de dieren werden gehouden op de beurs, niet aan deze behoeften werd voldaan waardoor zij angst en stress ervoeren.
Vindt u de manier waarop deze dieren aan het publiek op een dierenmarkt worden gepresenteerd aanvaardbaar? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke manier bent u voornemens dit te voorkomen?
Ik vind het ongerief dat de dieren op de beelden ervaren niet aanvaardbaar. Ik ben een verkenning gestart over beurzen met dieren in Nederland. Dit zijn beurzen waar liefhebbers dieren tentoonstellen en soms aanbieden voor verkoop als gezelschapsdier. In deze verkenning zal ik naast juridische aspecten ook kijken naar aspecten ten aanzien van handhaving en toezicht. Deze verkenning zal ook deel uitmaken van de integrale opvolging van alle aanbevelingen uit het rapport van de expertgroep zoönosen.
Is deze manier van «presenteren» van de dieren in overeenstemming met het Besluit houders van dieren? Indien dit zo is, deelt u dan de mening dat dit onwenselijk is?
In de verkenning waar ik in mijn antwoord op vraag 4 naar verwees, wil ik analyseren welke risico’s verbonden zijn aan het houden van beurzen met dieren, zowel op gebied van dier- en volksgezondheid als van dierenwelzijn. Ook zal hierbij worden bekeken of de huidige wetgeving de dier- en volksgezondheid en dierenwelzijn voldoende beschermt en of de gebruikelijke wijze van houden van dieren op beurzen in overeenstemming is met het Besluit houders van dieren of niet.
Was er controle door dierenartsen en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Zijn hierbij overtredingen gemeld?
De beurs dient zelf te zorgen voor veterinaire controle op gezondheid van de dieren. De NVWA bezoekt beurzen met dieren niet om deze controle uit te voeren, wel om toe te zien op naleving van eisen in de wet. De NVWA is aanwezig geweest op de reptielenbeurs in Houten in 2021. Bij deze controle zijn twee overtredingen ten aanzien van diergezondheid geconstateerd. Deze dieren zijn op aanwijzing van de NVWA van de beurs verwijderd door de handelaren. Ook zijn zes phelsuma’s (gekko’s) in beslag genomen, omdat de legaliteit niet kon worden aangetoond.
Hoeveel NVWA-controles zijn er in het afgelopen jaar geweest en wat waren daarbij de bevindingen? Kunt u dit ook voor 2019 (het jaar voorafgaand aan de covid-19 crisis) aangeven?
Ik interpreteer uw vraag als betrekking hebbend op controles op beurzen met dieren. In de periode januari 2019 t/m september 2021 zijn zes inspecties uitgevoerd op de volgende beurzen.
In 2019 is de Vogelmarkt in Zwolle twee keer bezocht. Bij controles tijdens beide bezoeken zijn vogels in beslag genomen. Daarnaast zijn er op de Reptielenbeurs in Houten controles geweest en enkele overtredingen aangetroffen op het gebied van welzijn, administratieve voorschriften en handel in beschermde dieren. Er vond ook een controle plaats op de Reptielenbeurs in Hilversum. Hier zijn geen overtredingen geconstateerd.
Bij de inspectie in Zwolle in 2020 hebben inspecteurs van de NVWA in samenwerking met de politie en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) 53 vogels in beslag genomen en is een handelaar aangehouden (zie ook het nieuwsbericht «NVWA neemt tientallen vogels in beslag rond vogelmarkt Zwolle» gepubliceerd op 02-03-2020).
In 2021 is de reptielenbeurs in Houten geïnspecteerd. De bevindingen van de inspectie zijn bij het antwoord op vraag 6 gegeven. Mogelijk dat er nog andere beurzen worden geïnspecteerd in het najaar van 2021.
Hebt u kennis genomen van het persbericht van dierenartsenorganisatie Caring Vets, waarin gewaarschuwd wordt voor de risico’s voor de volksgezondheid van dit soort dierenmarkten, omdat «dieren symptoomloze drager van zoönosen kunnen zijn en voor het gevaar van nieuwe virusmutaties»?3
Ja.
Onderschrijft u het wetenschappelijke inzicht dat stress dieren gevoeliger maakt voor ziekteverwekkers en dat de aanwezigheid van verschillende diersoorten, onder slechte en stressvolle omstandigheden, een risico betekent op de verspreiding van zoönosen?
Het is inderdaad zo dat stress een negatief effect kan hebben op het immuunsysteem van een dier. Daarom is het belangrijk stress bij dieren zoveel mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van geschikte huisvesting. Of stressvolle omstandigheden een risico vormen op de verspreiding van zoönosen is een complexe vraag, die niet met een eenvoudig ja of nee beantwoord kan worden. Sommige ziekten zoals hoogpathogene vogelgriep zijn zo besmettelijk dat de verspreiding in pluimvee enorm snel gaat, ook zonder stress. Bij andere ziekten kan stress een rol spelen in het ziekteverloop bij individuele dieren, maar het is mij niet bekend of ooit wetenschappelijk is vastgesteld dat dit de epidemiologie van de ziekte en de verspreiding ervan ook beïnvloedt. Dat geldt ook voor het bij elkaar houden van verschillende diersoorten.
Deelt u de conclusie van het rapport Bekedam dat er gewerkt moet worden aan het uitbannen van markten met levende (wilde en exotische) dieren, zeker gelet op het feit dat bij dit soort markten vaak internationale handelaren aanwezig zijn?4 Zo ja, hoe gaat u dit in beleid omzetten? Zo niet, waarom niet?
De aanbeveling in het rapport-Bekedam gaat over zogenaamde «wetmarkets» of traditionele voedselmarkten, waar levende, vaak uit het wild afkomstige, dieren worden verhandeld als voedsel. Zulke markten komen in Nederland niet voor. Naar aanleiding van een recent advies van de World Health organization (WHO), de wereld-diergezondheidorganisatie (OIE) en het VN-programma voor milieu en omgeving (UNEP) over dit onderwerp, heeft het kabinet bij de 74e World Health Assembly (WHA) in mei van dit jaar opgeroepen om dit onderwerp verder op te volgen. De WHO heeft toegezegd dat het onderwerp geagendeerd zal worden op de volgende Executive Board Meeting van de WHO.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de aangekondigde verkenningen en juridische analyses naar markten met levende dieren?5
De verkenning waarop u doelt gaat over beurzen met dieren in Nederland. Dit zijn beurzen waar liefhebbers dieren tentoonstellen en aanbieden voor verkoop als gezelschapsdier. Deze verkenning is gestart en zal deel uitmaken van de integrale opvolging van alle aanbevelingen uit het rapport-Bekedam. De planning is om uw Kamer voor het kerstreces op de hoogte te brengen van de voortgang hierop.
Erkent u dat dit soort markten hierdoor een bron kunnen zijn van zoönosen en tot een nieuwe pandemie kunnen leiden? Zo nee, waarom niet?
Contact met dieren betekent altijd een bepaald risico op zoönosen. Ziekteverwekkers beperken zich niet allemaal tot eenzelfde diersoort (of de mens) en daarom betekent elk contact tussen mens en dier een bepaald risico. Daarmee kunnen beurzen met dieren een bron zijn voor zoönosen. Echter, voor vrijwel de meeste zoönosen geldt dat deze van dier op mens worden overgedragen maar vervolgens zelden (eenvoudig) overdraagbaar zijn van mens op mens. Het gaat vaak om incidentele overdracht en is daarmee een beperkt risico voor de algemene volksgezondheid. De voorschriften in het Besluit houders van dieren zijn bedoeld om zieke dieren te weren van beurzen, of te zorgen dat dieren die ziekteverschijnselen vertonen worden geïsoleerd. Deze voorschriften zorgen ervoor dat het risico op de aanwezigheid van dierziekten en zoönosen op een beurs beperkt is. Ten slotte geldt natuurlijk altijd advies om na contact met dieren algemene hygiënevoorschriften te volgen, zoals handenwassen, om de kans op een infectie met een zoönose nog verder te verkleinen.
Als noch het Besluit houders van dieren (Wet dieren), noch de Wet publieke gezondheid de regering de bevoegdheid geeft om deze beurzen te sluiten, bent u dan bereid om een wettelijke basis hiervoor te creëren?6 Zo nee, waarom niet?
Ik wil eerst de verkenning afwachten, waarnaar ik heb verwezen in vraag 4, 5 en 11. Hierin wil ik breed analyseren welke risico’s verbonden zijn aan het houden van beurzen met dieren, zowel op gebied van dier- en volksgezondheid als van dierenwelzijn. Ook zal hierbij worden bekeken of de huidige wetgeving de dier- en volksgezondheid en dierenwelzijn voldoende beschermt.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.