Het bericht ‘Problemen met kwetsbare 112-meldkamers na zes jaar nog niet opgelost’. |
|
Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Problemen met kwetsbare 112-meldkamers na zes jaar nog niet opgelost»?1
Ja.
Klopt het dat er niets met de aanbevelingen van het rapport «Continuïteit van meldkamers» wordt gedaan, waardoor problemen met de 112-meldkamers blijven voortbestaan? Hoe gaat u de geschetste problemen alsnog oplossen?
Nee, dat klopt niet. Zie het antwoord op vraag 3 voor de toelichting.
Neemt u de aanbevelingen, die in de brief van de Inspectie en het Agentschap Telecom staan, over? Wanneer gaat u aan de slag met deze aanbevelingen?
De aanbevelingen die de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) en het Agentschap Telecom (hierna: Agentschap) hebben gedaan in respectievelijk 2015 en 2019 heb ik onderschreven en aangegeven op te pakken samen met de partijen in het meldkamerdomein. Aan veel van deze aanbevelingen wordt reeds invulling gegeven. Denk hierbij aan de vervanging van de ICT in de meldkamers (C2000 en GMS), de vernieuwing van het 112-platform in 2020 en de procedures voor uitval en fysieke uitwijk van meldkamers om de continuïteit van de noodhulp te allen tijde te borgen. Voor de actuele stand van zaken van de invulling van alle aanbevelingen verwijs ik naar mijn Kamerbrief van 23 september jl. en het overzicht «Stand van zaken aanbevelingen Inspectie en Agentschap».2 Desalniettemin was en is er nog veel werk te doen in het meldkamerdomein, zoals ik heb beschreven in dezelfde Kamerbrief.
De Inspectie en het Agentschap hebben recent laten weten dat er nog belangrijke stappen moeten worden gezet. Zij spreken hierbij hun zorg uit over de snelheid waarmee aanbevelingen worden opgevolgd en doen observaties ten aanzien van de kwetsbaarheden in het stelsel. Zij vragen nogmaals aandacht voor de verdere verbetering van de stabiliteit van de ICT-voorzieningen, de werking van de governance en het ontbreken van een proces van integraal risicomanagement voor de meldkamers.
De gesignaleerde kwetsbaarheden door de Inspectie en het Agentschap zijn in beeld bij mij en de partijen in het meldkamerdomein en worden opgepakt. Deze zorgpunten betreffen echter veelal grote, meerjarige ontwikkelingen in het meldkamerveld die tijd nodig hebben om tot uitvoering te komen en voor verbetering te zorgen. Het netwerk van meldkamers vormt in de wereld van spoed en crisisbeheersing een uniek multidisciplinair samenwerkingsverband met meer dan 50 partijen. Ik werk samen met deze partijen toe naar een stelsel van 10 meldkamers die beheersmatig en operationeel met elkaar verbonden zijn, aangesloten zijn op één landelijke IV-ICT-infrastructuur en elkaars werkzaamheden kunnen overnemen. Zoals ik in mijn brief van 23 september jl. heb aangegeven zal dit in 2025 gerealiseerd moeten zijn.
Deelt u de mening dat het feit dat regionale meldkamers de knelpunten die in het rapport gesignaleerd worden nauwelijks hebben opgepakt en volgens de Inspectie en het Agentschap Telecom de urgentie niet voelen om dit op te pakken, wél zeer urgente problemen zijn die moeten worden opgelost? Wat gaat u doen om regionale meldkamers te bewegen tot het oplossen van de bestaande knelpunten?
Het beeld dat de knelpunten nauwelijks worden opgepakt deel ik niet. Er zijn belangrijke verbeteringen en mijlpalen gerealiseerd in de afgelopen jaren, waaronder de inwerkingtreding van de Wijzigingswet meldkamers, waarbij de verantwoordelijkheid voor het beheer van de meldkamers bij één partij is belegd. Zie ook de beantwoording van vraag 3 voor belangrijke verbeteringen op het gebied van de ICT en het borgen van de continuïteit van meldkamers bij uitval en eventuele uitwijk.
Ik heb vertrouwen in de geschetste richting en in de verdere doorontwikkeling van het meldkamerstelsel. Desalniettemin is er nog werk aan de winkel, zijn er nog achterstanden in te halen en verbeteringen door te voeren. Daar ben ik mij zeer van bewust. En net als de Inspectie en het Agentschap voelen alle partijen in het meldkamerdomein die urgentie.
Hoe ziet de sturing (governance) op dit proces eruit? Deelt u de mening dat dit moet worden verbeterd?
Het netwerk van meldkamers vormt een uniek samenwerkingsverband in de wereld van spoed en crisisbeheersing. Om deze samenwerking goed te laten verlopen en rekening te houden met de verschillende belangen is er in de Regeling hoofdlijnen van beleid en beheer meldkamers een governance-structuur gecreëerd, waarbinnen alle betrokken partijen en hun disciplines (politie, ambulancezorg, brandweer en de Koninklijke Marechaussee) invloed kunnen uitoefenen op het beheer van meldkamers. Omdat de meldkamer voor alle hulpdiensten van groot belang is voor hun operationele processen is de invloed van alle gebruikers op het beheer, dat wordt uitgevoerd door de politie, geborgd in de governance-structuur. De zogeheten multidisciplinaire sturingslijn ofwel governance-structuur doet hiermee recht aan de belangen van de betrokken partijen.
Hiernaast hebben de partijen een zelfstandige verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de meldkamerfunctie van hun eigen hulpdiensten. De verantwoordelijkheid voor het beheer van meldkamers is op basis van de Wijzigingswet meldkamers per 1 juli 2020 ondergebracht bij de politie, in casu de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS). Hiervoor draag ik als Minister van Justitie en Veiligheid eindverantwoordelijkheid.
In het meldkamerveld is afgesproken om de governance en de werking daarvan één jaar na inwerkingtreding tussentijds te evalueren. Deze evaluatie wordt momenteel uitgevoerd door het WODC. De uitkomsten van deze evaluatieopdracht worden medio 2022 verwacht. Eventuele aandachtspunten uit deze tussentijdse evaluatie zullen worden opgepakt en uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
Wat wordt er gedaan om de krappe bezetting, die opnieuw gesignaleerd wordt, op te lossen? Deelt u de mening dat deze krapte zeer risicovol – en daarmee zeer onwenselijk – is, gezien de functie van de meldkamers?
Ik ben het met u eens dat krapte op de bezetting in de meldkamers onwenselijk is, zowel voor het personeel zelf als voor de uitvoering van de meldkamerfunctie. De krappe bezetting op de meldkamers is dan ook al langere tijd een punt van aandacht. De hulpdiensten in het meldkamerdomein zijn verantwoordelijk voor de uitoefening van hun meldkamerfuncties, waaronder het personeel op de meldkamers. Dit neemt niet weg dat dit mijn aandacht heeft en ik met de betrokken partijen afspraken heb gemaakt om in het kader van risicomanagement mogelijke verstoringen via een periodieke continuïteitsmonitor inzichtelijk te maken. Dit instrument is nog in ontwikkeling, maar moet het mogelijk maken dat er tijdig door de verantwoordelijke hulpdiensten maatregelen getroffen kunnen worden.
Ik heb uw Kamer op 9 september jl. in mijn beleidsreactie op het Inspectierapport over de noodhulp geïnformeerd over de ingezette acties van de politie om de zogenaamde «waterlijn» (de minimaal benodigde personele bezetting) op de operationele centra danwel politiemeldkamers te borgen.3 Door de politie zijn namelijk talrijke maatregelen voorbereid en genomen om de bezetting te bevorderen. Het ziekteverzuim is inmiddels aanzienlijk gedaald en er is terughoudend beleid voor het toestaan van vervroegd pensioen.
Het is goed te benadrukken dat de bezettingsproblematiek niet hetzelfde is voor elke hulpdienst. Wat betreft de situatie bij de andere hulpdiensten, zal ik dit punt ook conform de vastgestelde governance-structuur meenemen in mijn bespreking van de brief van de Inspectie en het Agentschap met het Bestuurlijk Meldkamer Beraad.
Hoe kan, in geval van een calamiteit, de overname van taken door meldkamers bevorderd worden? Waarom kan dat tot dusver slechts beperkt plaatsvinden?
Alle meldkamers kunnen op dit moment werkzaamheden van elkaar overnemen via de routering van 112-oproepen tijdens piekbelasting of calamiteiten. Daarnaast is het afgelopen jaar een procedure opgesteld voor een mogelijke uitval van meldkamers en uitwijk van personeel naar een andere meldkamer. Dit proces is in een stroomversnelling geraakt door COVID-19. De plannen en procedures voor fallback en uitwijk zijn door de meldkamers geverifieerd en hiermee is in 2020 geoefend. Ook zijn mogelijkheden gerealiseerd om elders de meeste meldkamerfuncties uit te kunnen oefenen, waaronder zogenaamde thuiswerkplekken. Dit is met name toepasbaar bij noodzakelijk snelle opschaling of het minder toegankelijk zijn van meldkamerlocaties (bijv. wegens COVID-19 maatregelen).
Waarom wordt er gewacht met het vernieuwen van vitale ICT-systemen? Wat gaat u doen om het beheer van de ICT minder divers te organiseren?
Investeringen in de vitale ICT-systemen vinden sinds de inwerkingtreding van de Wijzigingswet meldkamers voortdurend plaats. Er is geen sprake van afwachten maar eerder van het inlopen van achterstanden. Alle partijen onderschrijven het belang van vervanging en vernieuwing van deze vitale voorzieningen voor de meldkamers. Zo is op dit moment de aanbesteding van het nieuwe Nationale Meldkamer Systeem gaande. Dit moet het huidige meldkamersysteem gaan vervangen. Daarnaast is het 112-platform in 2020 vernieuwd en heb ik uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de vernieuwing van het communicatiesysteem C2000 en ben ik bezig met de opvolger daarvan.
Met de Wijzigingswet meldkamers is het beheer van de op termijn 10 beheersmatig en operationeel verbonden meldkamers ondergebracht bij de LMS van de politie. Met deze ingezette koers wordt ook gewerkt aan de doelstelling om te komen tot een uniforme werkwijze en een eenduidig beheer van de ICT op de meldkamer. Op dit moment zijn 4 meldkamers aangesloten op de landelijke IV-ICT-infrastructuur, beheerd door de LMS. Dit wordt de komende jaren uitgebreid naar alle meldkamers.
De berichten ‘Primark wil af van vervuilende wegwerpmode’ en ‘Een betere wereld? Primark maakt er geen haast mee’ |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat het internationale bedrijf Primark af wil van vervuilende wegwerpmode? Hoe oordeelt u over de voorgenomen stappen?1 2
Ik heb kennisgenomen van de aankondiging dat Primark af wil van de vervuilende wegwerpmode en ik juich het toe dat het bedrijf stappen zet om dichter bij een circulaire textielketen te komen.
Hoe classificeert u wegwerpmode en aan welke voorwaarden moet kleding voldoen om niet onder de classificatie wegwerpmode te vallen?
In 2020 is in opdracht van IenW onderzoek3 gedaan naar het zogenaamde fast fashion-fenomeen, dat zich kenmerkt door een hoge mate van kledingconsumptie, en snelle afdanking, oftewel «wegwerpkleding». De conclusie van dit onderzoek was dat het ingewikkeld is om tot een eenduidige definitie van fast fashion te komen, omdat zowel bij goedkope als dure kleding als bij verschillende typen kleding bepaalde kenmerken van fast fashion te zien zijn.
Wel heeft het fenomeen fast fashion bepaalde kenmerken en kleding zonder deze kenmerken zal dus niet onder de classificatie wegwerpmode vallen. De fast fashion kenmerken zijn als volgt: kleding wordt zo kostenefficiënt mogelijk geproduceerd, er is een hoge omloopsnelheid (er zijn meerdere modetrends per seizoen), productie vindt plaats in lagelonenlanden en er is vaak sprake van milieuonvriendelijke productie. De onderzoekers stellen dat het «systeem» (kledingbranches en verdienmodellen van bedrijven) dit gedrag en deze cultuur faciliteert en versterkt. Zo ontstaat er een steeds groter groeiende druk op de kostprijs, de kwaliteit en de keten.
Hoe oordeelt u over het feit dat pas in 2030 alle werknemers in de toeleveringsketen van Primark een leefbaar loon ontvangen? Welke rol heeft Nederland in het zorgen dat binnen zo’n keten werknemers een leefbaar loon ontvangen?
Ik vind het positief dat Primark openlijk het streven uit om in 2030 leefbare lonen te realiseren in de gehele toeleveringsketen. De ervaring van bijvoorbeeld Nederlandse bedrijven in het Convenant Duurzame Kleding en Textiel (CKT) wijst uit dat het realiseren van leefbare lonen een complexe en langdurige aangelegenheid is. Het kost bijvoorbeeld tijd om de kloof tussen bestaande en leefbare lonen in kaart te brengen, om veranderingen in inkooppraktijken door te voeren en om producerende fabrieken te ondersteunen bij de veranderingen die daar – veelal in lage- en middeninkomenslanden – nodig zijn. Het is van belang dat Primark heldere, concrete doelen stelt voor de tussenstappen die nodig zijn om in 2030 leefbare lonen te realiseren. Dat ontbreekt nu nog. Daarnaast is het van belang dat Primark de voortgang monitort en daar transparant over communiceert, zodat de voortgang extern verifieerbaar is.
Nederland werkt op verschillende manieren aan het realiseren van leefbare lonen voor werknemers in internationale waardeketens en aan randvoorwaarden die daarvoor nodig zijn, zoals sociale dialoog, veranderen van inkooppraktijken, verhogen van arbeidsproductiviteit, en verbeterd beleid en regelgeving (zowel internationaal als in productielanden). Daartoe werkt Nederland in multi-stakeholderverband samen met bedrijven, zoals bijvoorbeeld in het CKT. Uitvoeringspartners zoals IDH en RVO werken in projecten met bedrijven om tot een leefbaar loon te komen en Nederland werkt met vakbonden aan versterking van de sociale dialoog. Nederland financiert een project van de ILO waarbij het een aantal landen (waaronder India en Ethiopië) adviseert en technische assistentie verleent om de behoeften van arbeiders te kwantificeren door middel van benchmarks en te integreren in de methodiek waarmee lonen worden vastgesteld. Tot slot agendeert Nederland leefbaar loon bij internationale organisaties zoals de EU en de ILO en bij overheden in productielanden om tot verbeterd beleid en regelgeving te komen.
Hoe passen de toezeggingen van Primark binnen de doelstellingen rondom circulaire economie en het beleidsprogramma circulair textiel 2020–2025? En op welke manier gaan de doelstellingen in het beleidsprogramma verder dan de genoemde toezeggingen?
Het Rijk streeft naar een oplopend aandeel gerecycled of duurzaam materiaal in op de Nederlandse markt gebrachte textielproducten. Dit moet in 2030 vijftig procent zijn. Ook streeft het Rijk naar een oplopend aandeel van ingezameld textiel dat wordt hergebruikt en gerecycled. Ook hier is het doel vijfitg procent in 2030. Primark heeft op deze gebieden geen doelen gesteld. Wel heeft Primark aangegeven dat al hun kleding in 2027 te recyclen moet zijn en dat hun kleding langer meegaat (dertig in plaats van vijf wasbeurten). Deze doelen van Primark zouden kunnen leiden tot meer en/of kwalitatief beter aanbod van ingezameld textiel en recyclaat voor nieuwe producten, en kunnen dus bijdragen aan het behalen van de doelstellingen van het beleidsprogramma circulair textiel. En dat is hard nodig, want de Vereniging Herwinning Textiel constateert dat de kwaliteit van ingezameld textiel onder druk staat door de opkomst van fast fashion.
Het kabinet streeft naar een halvering van de ecologische voetafdruk (uitstoot, watergebruik, chemicaliën en microplastics) van de textielketen in 2035. Primark wil in 2030 de CO2-voetafdruk halveren. De doelstelling van Primark heeft dus een ambitieuzere tijdlijn en kan daarmee een bijdrage leveren aan deze doelstelling uit het beleidsprogramma circulair textiel, maar richt zich enkel op één vorm van uitstoot (CO2).
Kunt u aangeven welke stappen naar aanleiding van het beleidsprogramma circulair textiel 2020–2025 zijn gezet? Zijn er gesprekken gevoerd met de sector? Welke stappen overweegt u om verder gestalte te geven aan het beleidsprogramma circulair textiel?
In april 2020 is het beleidsprogramma circulair textiel 2020–20254 uitgebracht. Dit programma is in samenspraak met de sector opgesteld en er is periodiek overleg met de partijen uit de textielsector om de voortgang van het circulaire textielbeleid te bespreken en de maatregelen verder uit te werken. In mei 2021 is een voortgangsrapportage opgesteld en aan uw Kamer gezonden5; uw Kamer zal zoals toegezegd jaarlijks worden geïnformeerd over de voortgang. Belangrijke stappen die zijn gezet sinds het uitbrengen van het beleidsprogramma zijn de contouren van de UPV voor textiel, het starten met het monitoren van de beleidsdoelstellingen, het sluiten van de Denim Deal en het lanceren van een campagne gericht op consumenten. De UPV wordt momenteel uitgewerkt in een AMvB en zal dit najaar in internetconsultatie gaan. Er komt een Europese textielstrategie, waarop Nederland inbreng heeft geleverd.
Hoe passen de genoemde plannen binnen het voornemen om voor textiel een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) in te voeren, wat betekent dat de producent (degene die het product op de Nederlandse markt brengt) verantwoordelijk wordt gemaakt voor zijn product gedurende de hele levenscyclus van het product, inclusief de afdankfase?
In de algemene maatregel van bestuur waarmee de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor textiel wordt ingevoerd, zijn doelen voor hergebruik- en recycling opgenomen. Het kabinet streeft ernaar dat de UPV voor textiel per 2023 gaat gelden. De UPV heeft betrekking op alle producenten en importeurs van textiel in Nederland, en dus ook op Primark.
Op welke manier worden andere grote internationale kledingfabrikanten die in Nederland afzet hebben, gestimuleerd om stappen te zetten richting een circulaire textielketen?
De UPV gaat gelden voor alle producenten en importeurs die textiel op de Nederlandse markt brengen. Daarnaast zijn er partijen die uit eigen beweging stappen zetten richting een circulaire textielketen zoals bijvoorbeeld is gebeurd in de Denim Deal. Daarnaast zet het kabinet in op Europese regelgeving.
Hoe staan de genoemde stappen in verhouding tot stappen die het Nederlandse midden- en klein bedrijf (mkb) maakt richting een circulaire textielketen?
Het mkb is geen homogene groep. Binnen het mkb zijn er koplopers die hun hele keten transparant maken en duurzaamheid en circulariteit als unique selling point nemen en zich daarmee onderscheiden van de mainstream bedrijven. Zij kunnen vaak sneller schakelen dan grote bedrijven en gaan verder dan regelgeving vereist. Ook zien we dat het mkb in bedrijfskleding vaak hoge kwaliteit levert, de retourlogistiek op orde heeft en een transparantere keten heeft. Maar er zijn ook middenmoters en achterblijvers die meer zullen moeten doen om aan komende regelgeving te voldoen.
Bent u het eens dat het zeer positief is dat het betreffende bedrijf stappen wil ondernemen in het verduurzamen van hun keten, maar dat dit nog niet voldoende is om tot een circulaire keten te komen? Zo ja, wat zijn de benodigde vervolgstappen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het zeer positief dat Primark wil verduurzamen en circulair wil worden. Daarbij zou het wel goed zijn als het bedrijf concrete, meetbare doelen stelt en transparant over de voortgang en resultaten communiceert. Ook omvat circulariteit veel aspecten die nog niet allen in de bekendgemaakte doelen van Primark zijn opgenomen. Denk aan ontwerp voor langdurig gebruik, recycling of hergebruik, de toepassing van gerecycled en duurzaam materiaal, de ecologische voetafdruk van de toeleveringsketen, inzameling, recycling en hergebruik, goede arbeidsomstandigheden en transparantie in de keten. Het kabinet is in gesprek met partijen uit de keten om gezamenlijk stappen te zetten op al deze aspecten en moedigt bedrijven ook aan zelf doelen te stellen.
Het vrijgeven van de juridische analyse van de natuurvergunning voor de gaswinning onder de Waddenzee |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Stef Blok kan niet zomaar tekenen voor 15 jaar nieuwe gaswinning in de Waddenzee»?1
Ja.
Deelt u de analyse van de Waddenvereniging dat er ruimte is om de natuurvergunningsaanvraag van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) af te wijzen op basis van bestaande wet- en regelgeving voor de bescherming van de Waddenzee als uniek UNESCO Werelderfgoed en Natura 2000-gebied? Zo nee, waarom niet?
Bij de vragen is uitsluitend een verwijzing naar een opinie in Trouw opgenomen, die als zodanig geen analyse bevat. Inmiddels heeft de Waddenvereniging een zienswijze naar voren gebracht over de ontwerpbesluiten, waaronder de onder mijn bevoegdheid vallende vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb-vergunning). Daarbij verwijst zij ook naar het op 5 oktober 2021 verschenen advies van de Waddenacademie en verzoekt dit als ingevoegd te beschouwen en mee te nemen in de reactie op deze zienswijze. De zienswijze en het advies gaan primair over de toepassing van het toetsingskader van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming ten aanzien van de aangevraagde Wnb-vergunning voor de gaswinning en de weging van de wetenschappelijke gegevens daarbij. Ik zal deze zienswijze tezamen met de andere ingediende zienswijzen betrekken bij de voorbereiding van het finale besluit op de aanvraag om een Wnb-vergunning, overeenkomstig de procedure van de Algemene wet bestuursrecht en de inhoudelijke kaders van de Wet natuurbescherming. Ik kan op de conclusie van die beoordeling niet vooruitlopen.
Is een dergelijke eigenstandige juridische analyse ook door u gemaakt op grond van de bestaande regelgeving voor de bescherming van de Waddenzee als uniek natuurgebied en UNESCO Werelderfgoed? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven op basis van welke argumenten de natuurvergunning kan worden afgewezen?
De analyse die ik heb gemaakt, is onderdeel van het ontwerpbesluit dat van 27 augustus tot en met 7 oktober jl. ter inzage heeft gelegen.
Ook verwijs ik naar de brief die de Minister van Economische Zaken en Klimaat op 27 september 2021 met betrekking tot de vergunningverlening gaswinning Ternaard aan de Tweede Kamer heeft toegezonden (Kamerstuk 33 529, nr. 903). Op het definitieve besluit op de vergunningaanvraag kan ik niet vooruitlopen. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om uw juridische analyse over de aanvraag van de NAM voor een natuurvergunning om aardgas te winnen onder de Waddenzee, inclusief achterliggende onderzoeken voor zover van toepassing, vóór 1 oktober (dus voor het einde van de wettelijke termijn voor het indienen van zienswijzen op dit ontwerpbesluit) met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 2 en 3, waarbij ik nog aanteken dat, hoewel de termijn voor het indienen van zienswijzen is verstreken, de stukken nog voor eenieder beschikbaar zijn op de site van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (zie hiervoor: https://www.rvo.nl/onderwerpen/bureau-energieprojecten/lopende-projecten/gaswinning/gaswinning-ternaard).
Deelt u het inzicht dat herziening van de bestaande wet- en regelgeving voor het beschermen van unieke natuurgebieden in relatie tot delfstofwinning noodzakelijk is, indien uit uw en externe analyse blijkt dat de natuurvergunning verleend moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de criteria van de natuurvergunning te herzien?
De huidige wet- en regelgeving biedt een verregaande bescherming van Natura 2000-gebieden tegen schadelijke effecten van projecten van welke aard dan ook, ook projecten die diepe delfstoffenwinning betreffen. De bescherming die de Wet natuurbescherming aan deze gebieden biedt is immers gebaseerd op de Europese Habitatrichtlijn die uitgaat van het voorzorgbeginsel. De zienswijzen die zijn ingediend over de ontwerpvergunning zal ik, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, zorgvuldig bestuderen. Op conclusies die ik naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen trek over verlening van de vergunning, kan ik niet vooruitlopen.
Bent u bekend met het bericht van de NRC «NCTV opereerde volgens eigen juristen in strijd met de wet, wist ook Minister» waaruit volgt dat juristen van de NCTV oordeelden dat de eigen dienst onrechtmatig handelde bij het verzamelen van privacygevoelige gegevens over burgers?1
Ja.
Hoe verklaart u uw uitspraken tijdens het debat van 15 juni jl., waarin u onder meer aangeeft dat er naar uw oordeel niet jarenlang in strijd met wet- en regelgeving is gehandeld, met het gegeven dat u al in februari van dit jaar signalen kreeg van uw eigen juristen en beleidsadviseurs dat de NCTV jarenlang onrechtmatig handelde bij het verzamelen, opslaan en analyseren van privacygevoelige informatie over burgers?
In de kamerbrief van 12 april 20212 is toegelicht, en dat heb ik tijdens het debat met uw Kamer op 15 juni 2021 herhaald, dat binnen de NCTV vaker discussie is geweest over de juridische grondslag van internetmonitoring, maar dat de heersende opvatting steeds is geweest dat er een algemene rechtsgrondslag voor deze activiteit was, ook al was die niet vastgelegd in een formele wet. Internetmonitoring door de NCTV is een werkwijze waarover uw Kamer door de jaren heen meermaals is geïnformeerd3, waarover in het verleden transparantie is betracht door het aan te melden voor het openbare verwerkingenregister onder het destijds geldende regiem van de Wet bescherming persoonsgegevens en waarover niet door een rechter of toezichthouder was geoordeeld dat de juridische grondslag ontbrak. Door het project Taken en Grondslagen kwam de NCTV echter zelf tot het inzicht dat die algemene rechtsgrondslag gezien de rechtsontwikkeling naar huidige maatstaven als juridisch kwetsbaar moet worden bestempeld en dat de tot dan toe gehanteerde juridische grondslag, verstevigd zou moeten worden door de introductie van een grondslag in een formele wet.
Welke juridische adviezen over het al dan niet ontbreken van een wettelijke grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens en het monitoren van burgers door de NCTV hebben u en de ambtelijke top van uw ministerie sinds 2013 van uw eigen- en eventueel externe juristen ontvangen?
Daar is geen lijst van bijgehouden. In het algemeen geldt dat juristen actief bij beleidsdossiers worden betrokken vanwege de centrale adviesfunctie die zij vervullen binnen de NCTV, zodat zij mij op die manier kunnen wijzen op eventuele juridische risico’s indien zich juridische dilemma’s voordoen. Deze worden vervolgens betrokken in de weging van alle invalshoeken die plaatsvindt bij beleidsbeslissingen.
Wat was de inhoud van deze adviezen?
Zie antwoord op vragen 2 en 3.
In zoverre u de inhoud niet integraal kunt delen, wat was de strekking van deze adviezen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebt u deze adviezen opgevolgd?
Zie antwoord vraag 4.
Zo niet, welke motivering heeft u daarvoor?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u het standpunt dat u onvoldoende opvolging hebt gegeven aan de signalen van uw eigen juristen en beleidsmedewerkers over het, al dan niet, hebben van wettelijke grondslagen voor het verwerken van (bijzondere) persoonsgegevens en de (monitorings)activiteiten van de NCTV?
Zoals ik bij vraag 2 heb toegelicht is binnen de NCTV vaker discussie is geweest over de juridische grondslag van internetmonitoring, maar is de heersende opvatting steeds geweest dat er een algemene rechtsgrondslag voor deze activiteit was, ook al was die niet vastgelegd in een formele wet. Door het project Taken en Grondslagen kwam de NCTV echter zelf tot het inzicht dat die algemene rechtsgrondslag gezien de rechtsontwikkeling naar huidige maatstaven als «juridisch kwetsbaar» moet worden bestempeld en dat de tot dan toe gehanteerde juridische grondslag verstevigd zou moeten worden door de introductie van een grondslag in een formele wet. Op grond van deze conclusies heb ik besloten bepaalde specifieke werkzaamheden per 31 maart 2021 op te schorten, in te zetten op versteviging van de grondslag met het oog op de toekomst en in de tussentijd zeer terughoudend te zijn met de verwerking van persoonsgegevens.
Hierover heb ik u in mijn brief van 12 april 2021 geïnformeerd. Vervolgens heb ik, daarin gesterkt door de aangenomen motie van het lid Michon-Derkzen tijdens het debat van 15 juni 2021 om met spoed met een bijzondere wettelijke grondslag te komen voor de NCTV om persoonsgegevens te verwerken voor de uitvoering van zijn bestaande analyse- en coördinatietaken, de hoogste prioriteit gegeven aan het aangekondigde voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid.
Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met de oplossingsrichtingen uit de Nota Taken en grondslagen NCTV van 9 januari 2020, waarbij een van de genoemde oplossingsrichtingen is om zonder wettelijke grondslag door te gaan met de taken die de NCTV belangrijk vindt, maar waartoe de NCTV niet bevoegd is, en om daarbij de risico’s te accepteren, zoals reputatieschade, onderzoek of boete van de Autoriteit Persoonsgegevens («AP»)?
De nota van 9 januari 2020 waaraan u refereert, betreft het plan van aanpak voorafgaand aan de start van het project Taken en Grondslagen waarin voor de gehele beeldvorming alle vooraf denkbare opties werden geschetst, inclusief mogelijke gevolgen, zonder daarbij op voorhand een waardeoordeel te geven aan iedere afzonderlijke optie. Bij de oplevering van de uitkomsten van het project Taken en Grondslagen is een aantal concrete oplossingsrichtingen voorgesteld waaronder het creëren van een wettelijke grondslag alsmede het terughoudend zijn in het verwerken van persoonsgegevens indien daar het Organisatiebesluit JenV aan ten grondslag ligt. Ik heb direct opvolging gegeven aan deze oplossingsrichtingen door een voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid voor te bereiden en bepaalde werkzaamheden op te schorten.
Hoe beoordeelt u deze oplossingsrichting en waarom?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u het standpunt dat bij de oplossingsrichtingen ook de mogelijke inbreuken op de AVG en grondrechten van burgers als risico’s zouden moeten worden afgewogen en welke motivering heeft u daarvoor?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u het standpunt dat het nadeel «politiek afbreukrisico» ondergeschikt is aan het nadeel (bewust) niet naleven van de AVG en de daaraan de basis liggende grondrechten en welke motivering heeft u daarvoor?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe beoordeelt u het verwerken van persoonsgegevens zonder wettelijke grondslag en uitzonderingsgrond in het geval van bijzondere persoonsgegevens zoals de NCTV op dit moment doet volgens de eigen juristen en hoe komt u tot deze beoordeling?
In verband met het belang dat ik hecht aan naleving van de AVG en rechtsstatelijke normen heb ik diverse werkzaamheden van de NCTV opgeschort in afwachting van een steviger wettelijke grondslag, ook met het oog op de beperking van juridische risico’s. De NCTV is met het project Taken en Grondslagen een weg ingeslagen die ik nog steeds onderschrijf: de organisatie toekomstbestendig maken en de taken en grondslagen juridisch beter verankeren en versterken.
Deelt u het standpunt dat aan de wens van de NCTV om «tijdelijk in gaten te kunnen springen» ook kan worden voldaan met afgebakende, wettelijke taken?
Ja.
Zo ja, hoe zouden dergelijke afgebakende, wettelijke taken er volgens u uit moeten zien?
Daarvoor verwijs ik naar het voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid dat ik op zeer korte termijn naar uw Kamer verwacht te sturen. De taken opgenomen in dit wetsvoorstel en de daarmee gepaard gaande verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens zien enerzijds op het coördineren van de (uitvoering van) het beleid en de daarbij te nemen maatregelen op het terrein van terrorismebestrijding en nationale veiligheid en anderzijds op de taak om zogeheten fenomeenanalyses te maken en te delen met de daartoe geautoriseerde partijen. Beide taken vinden plaats in het kader van het verhogen van de weerbaarheid ten aanzien van terrorismebestrijding en de bescherming van de nationale veiligheid. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State heb ik onlangs ontvangen en ik verwacht het wetsvoorstel op zeer korte termijn naar uw Kamer te kunnen sturen. De behandeling van het wetsvoorstel betekent ook dat ik met uw Kamer daarover in alle openheid het debat kan voeren.
Het niet opnemen van het rotavaccin in het rijksvaccinatieprogramma ondanks het positieve advies van de Gezondheidsraad |
|
Attje Kuiken (PvdA), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het bericht dat kinderartsen verbaasd zijn over het besluit om het rotavaccin nog niet op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma (RVP)?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Hoe reflecteert u op de berichtgeving dat zowel het RIVM, als de GGD, als de jeugdartsen als ook de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde er allen vanuit gingen dat al dit jaar het rotavaccin zou worden opgenomen in het RVP?2
Ik heb in 2018 uw Kamer geïnformeerd over het besluit om kinderen in risicogroepen te vaccineren tegen het rotavirus.3 Terwijl de implementatie hiervan werd voorbereid, kwamen nieuwe resultaten binnen van een wetenschappelijke studie in 13 Nederlandse ziekenhuizen naar het effect van rotavirusvaccinatie in risicogroepen. De vaccineffectiviteit in de risicogroepen bleek veel lager dan verwacht: het vaccin beschermde deze kinderen tijdens hun eerste levensjaren niet tegen (ernstige) rotavirusinfecties. Daarom heb ik in 2020 de voorbereiding voor de uitvoering stopgezet en opnieuw advies gevraagd aan de Gezondheidsraad.4 Het advies rondom rotavirusvaccinatie heb ik u 1 juli jl. toegestuurd gevolgd door mijn reactie daarop in de brief van 20 september jl. 5 Opname van het rotavirusvaccin in het Rijkvaccinatieprogramma is derhalve in 2021 niet meer aan de orde geweest, gelet op de tijd, die nodig is besluitvorming, implementatie en uitvoering, en zo is dit ook nooit besproken met de in de vraag genoemde partijen.
Kunt u nader toelichten waarom er er ondanks het positieve advies van de Gezondheidsraad voor heeft gekozen het rotavaccin nog niet op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma (RVP)? Kunt u daarbij toelichten waarom deze beslissing volgens u niet door een demissionair kabinet dient te worden genomen en waarom dit afwijkt van de door u eerder gedane toezegging direct een besluit te nemen als het advies van de Gezondheidsraad binnen zou zijn?3
In mijn brief van 20 september jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik positief sta tegenover het advies van de Gezondheidsraad, maar dat het aan het volgend kabinet is om naar aanleiding van dit advies een definitief besluit te nemen. Voordat er een besluit kan worden genomen over nieuw beleid, moet daarvoor dekking worden gevonden op de begroting. Bij de voorjaarsbesluitvorming kan pas een definitief besluit genomen worden.
Deze te nemen beleidsbeslissing bouwt voort op eerder genomen beslissingen. In 2018 heb ik in navolging van het advies van de Gezondheidsraad7 besloten om in ieder geval kinderen uit risicogroepen te vaccineren tegen rotavirus, om zo de meest kwetsbare groep te beschermen. Daarbij heb ik aangegeven na twee tot drie jaar de mogelijkheid te verkennen om over te gaan op algehele vaccinatie.8 In mei 2020 is de implementatie van de rotavirus vaccinatie echter opgeschort vanwege de COVID-pandemie en naar aanleiding van de tegenvallende resultaten van een pilot-studie in Nederlandse ziekenhuizen. Daarom heb ik opnieuw advies gevraagd aan de Gezondheidsraad.9
In het kader van de verdere voorbereiding van deze vaccinatie zal ik onderzoeken hoe deze kosteneffectief kan worden gerealiseerd en hoe deze kan worden geïmplementeerd, onder andere door het laten opstellen van een implementatieplan door het RIVM.
Waarom is het rotavaccin wel in vele andere landen binnen Europa onderdeel van het vaccinatieprogramma? Welke afwegingen hanteren deze landen, zoals Duitsland en België, op het gebied van kosteneffectiviteit?
De afzonderlijke Europese landen beslissen zelf welke vaccins deel uitmaken van hun nationale vaccinatieprogramma en door hun nationale gezondheidsstelsel worden vergoed. Hierbij houden zij rekening met lokale omstandigheden, zoals de mate van verspreiding van de ziekte en economische factoren.
Of vaccinatie in een bepaald land kosteneffectief is of niet, is sterk afhankelijk van de manier waarop het zorgstelsel en het vaccinatieprogramma is ingericht. Daarom heeft de Gezondheidsraad in zijn analyse van kosteneffectiviteit zich beperkt tot Nederlandse studies.10 11
Er is geen formele grens voor wat een vaccinatie mag kosten. Vaak wordt voor preventieve interventies een Incremental Cost Effective Ratio (ICER) van 20.000 euro per QALY (quality-adjusted life year, een gewonnen levensjaar in goede gezondheid) als referentiewaarde aangehouden. Kost een interventie in verhouding tot de huidige situatie meer, dan wordt de interventie als niet kosteneffectief beschouwd. Dit wil nog niet zeggen dat een interventie niet aangeboden kan worden, maar dit aspect weegt wel mee in de besluitvorming. De Gezondheidsraad merkt op dat prijzen bij de aanbesteding voor een vaccinatieprogramma fors kunnen dalen ten opzichte van de vraagprijs.12
Klopt het dat de gevolgen van het uitstellen van opname van dit vaccin in het RVP kan leiden tot jaarlijks 3600 ziekenhuisopnames en vijf tot zeven overlijdens van jonge kinderen? Is deze druk op de kinderziekenhuizen en de kinder-IC’s meegenomen in uw afweging het rotavaccin, ook in het licht van de coronapandemie, wel of niet op te nemen in het RVP?
De Gezondheidsraad schrijft in zijn advies dat er in de jaren 2006 tot en met 2013 tussen de 3.500 en 6.500 (gemiddeld 4.600) kinderen jonger dan vijf jaar wegens een infectie met rotavirus werden opgenomen in het ziekenhuis, in de jaren 2014 tot en met 2019 lag het aantal opnames tussen de 2.500 en 4.500 (gemiddeld 3.600). In zeldzame gevallen lijdt dit tot sterfte: jaarlijks overlijden vijf tot zeven kinderen per jaar aan de gevolgen van een ernstige rotavirusinfectie.
In 2020 was het aantal meldingen van rotavirusinfecties en het aantal ziekenhuisopnames als gevolg van rotavirus weliswaar laag, maar dat lag waarschijnlijk aan het lagere risico op besmetting als gevolg van de coronamaatregelen. De commissie verwacht dat na het opheffen van de maatregelen het aantal besmettingen met rotavirus weer zal oplopen tot het oude niveau. Als alle kinderen gevaccineerd worden zal het aantal ernstige darminfecties door rotavirus sterk worden verminderd en kunnen 1.930 tot 3.389 ziekenhuisopnames per jaar worden voorkomen.13 14
Voor het ontlasten van de zorg vanwege de coronacrisis zal rotavirusvaccinatie niet een grote winst opleveren. De ziekenhuisopnamen door COVID-19 zijn maar voor een klein deel op de kinderafdeling: 2% van de totale opnamen is in de leeftijdsgroep onder de 10 jaar. De aantallen kinderopnamen voor rotavirus zijn normaal gesproken gemiddeld 150–250 per maand (opnameduur enkele dagen, dus een bezetting van 10–25 bedden, seizoenafhankelijk). In de huidige situatie zijn de aantallen kinderopnamen voor rotavirus waarschijnlijk lager door corona-gerelateerde maatregelen (zoals handen wassen, afstand bewaren). Dit wordt ook gezien in de laboratoriumsurveillance, waar gewoonlijk meer dan 1000 positieve laboratoriumdetecties voor rotavirus worden gemeld per jaar (met uitzondering van laag-endemische jaren 2014 en 2016, met respectievelijk 607 en 679 detecties), werden in 2020 maar 349 detecties gemeld.15
Hoeveel euro netto zorgkosten wordt er jaarlijks uitgegeven ten gevolge van het rotavirus? Zijn hier schattingen over gedaan, onder andere naar aanleiding van de RoHo studie die ook reeds in het Gezondheidsraadadvies van 2017 wordt benoemd?
Een schatting van de zorgkosten ten gevolge van rotavirus in Nederland is gegeven in de kosteneffectiviteitsstudie waar het advies van de Gezondheidsraad naar refereert.16
Zonder vaccinatie leidt rotavirus bij kinderen tot acute darminfecties, waarvoor een deel naar de huisarts gaat, en voor 3.000–4.000 per jaar ziekenhuisopname nodig is (zie antwoord vraag 5). De kosten, die hieraan zijn verbonden, werden in deze studie geschat op € 9 miljoen per jaar, inclusief maatschappelijke kosten (zoals werkverzuim van ouders/verzorgers).
Wat is volgens u het totaal benodigde bedrag dat nodig is om het rotavaccin op te nemen voor alle kinderen in het vaccinatieprogramma van Nederland? Klopt het dat het bij jaarlijks 170.000 pasgeborenen en 50 tot 75 euro per vaccin, het gaat om ongeveer 8,5 tot 12,8 miljoen euro per jaar?
Nee, dat klopt niet. Bij een dergelijke prijs per vaccin zou het jaarlijkse bedrag het dubbele of driedubbele zijn, omdat 2 of 3 doseringen per kind nodig zijn. Naast de vaccins zelf is er nog een aantal andere kostenposten.
Er zijn in Nederland twee orale vaccins beschikbaar tegen het Rotavirus: Rotarix en Rotateq. Als een kind wordt gevaccineerd met Rotarix, dan zijn er 2 doseringen nodig; bij Rotateq gaat het om 3 doseringen. De apothekersinkoopprijs van het vaccin Rotarix is 63,83 euro per dosering (exclusief BTW), dus 127,66 euro per kind. Rotateq is niet verkrijgbaar op de private markt, daarom is er geen apothekersprijs bekend. Als er wordt besloten vaccinatie tegen het rotavirus op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma, dan zal het RIVM de opdracht krijgen de aanbesteding te starten. De vaccins worden vaak fors onder de apothekersinkoopprijs aangeboden, mits er concurrentie is.
De inschatting van de kosten voor het invoeren van het vaccin gaat gepaard met veel onzekerheid. Zo zal de prijs van de vaccinatie dusdanig moeten dalen dat deze kosteneffectief kan worden ingevoerd. Zoals gemeld in het advies van de Gezondheidsraad is het vaccin kosteneffectief bij een prijs van 50 euro per kind (dus voor 2 of 3 doses). Daarnaast zijn de overige kostenposten nog niet uitgekristalliseerd, zoals de vaststelling van de hoogte van het vaccinatie-tarief (vergoeding per gezet vaccin) aan de uitvoerders en de implementatiekosten voor bijvoorbeeld communicatie, e-learning en ICT, die nader in beeld gebracht moeten worden in het implementatieplan van het RIVM. Er kan wel een grove schatting gegeven worden: uitgaande van een aantal aannames op de genoemde onzekerheden, zal het gaan om ca. 20 miljoen euro per jaar.
Was u op zoek gegaan naar dekking binnen de begroting van VWS indien het rotavaccin bij de huidige prijs wel een gunstige kosteneffectiviteit had?
De kosteneffectiviteit speelt hierbij geen doorslaggevende rol. Of een vaccin nu in beginsel kosteneffectief is of niet; er moet hoe dan ook dekking zijn om een aanbesteding te starten. Pas bij de voorjaarsbesluitvorming kan een verzoek voor dekking worden ingediend op de begroting.
Bent u momenteel al in onderhandeling met leveranciers van het rotavaccin om de prijs van het vaccin zodanig omlaag te krijgen dat er een acceptabelere prijs komt, zodat deze zo spoedig als mogelijk opgenomen kan worden in het RVP? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u in overleg met andere Europese landen over de (gezamenlijke) inkoop van dit vaccin?
Allereerst dient er meerjarige dekking gevonden te worden gevonden op de begroting. Vaccins worden door de overheid aangekocht via een aanbesteding. Als wordt besloten om vaccinatie tegen het rotavirus op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma, dan zal het RIVM de opdracht krijgen de aanbesteding voor de aankoop van de vaccins te starten. Voorbereidend op een definitief besluit van een volgend kabinet, gaan we bekijken hoe deze kosteneffectief kan worden gerealiseerd en hoe deze kan worden geïmplementeerd, onder andere door het laten opstellen van een implementatieplan door het RIVM.
Hoe verklaart u het feit dat bij de beoordeling van de kosteneffectiviteit van vaccinaties een andere norm wordt gehanteerd dan bij de behandeling van ziektes? Bent u van mening dat dit ten koste gaat van het inzetten van andere preventieve maatregelen?
Er zit inderdaad een verschil in de wijze waarop de Gezondheidsraad de kosteneffectiviteit van een vaccinatie beoordeelt en hoe bijvoorbeeld het Zorginstituut Nederland de kosteneffectiviteit van een behandeling of nieuw medicijn beoordeelt. De Gezondheidsraad kijkt naar literatuur, die gepubliceerd is. In het advies wordt de studie van Bruijning e.a. aangehaald.17 Bij beoordeling van de doelmatigheid van vaccinatie wordt voor de kosteneffectiviteit een referentiewaarde van 20.000 euro per QALY (gewonnen levensjaar in goede gezondheid) gebruikt. Bij deze referentiewaarde is algemene vaccinatie tegen rotavirus niet kosteneffectief. De vaccinprijs is nog te hoog. Wel geeft de Gezondheidsraad aan dat de prijzen bij een aanbesteding voor een vaccinatieprogramma fors kunnen dalen. De vaccinprijs in nationale programma’s in andere landen is niet bekend, maar de referentiewaarde per QALY die in sommige andere landen wordt gehanteerd ligt hoger.
Het Zorginstituut Nederland beoordeelt de modellen van de kosteneffectiviteit die door de leveranciers worden aangeleverd. Het klopt dat voor behandeling van ziekten soms een hogere referentiewaarde gehanteerd wordt door ZIN omdat deze waarde afhankelijk is van de ziektelast.18 Wat betreft de beoordeling van het rotavaccin, zal de uitkomst niet verschillen.
Dat de financiering van preventiemiddelen knelpunten kent, heb ik ook aangestipt in de discussienota «Zorg voor de toekomst».19
Klopt het dat bij de beoordeling van het vraagstuk over de kosteneffectiviteit van een vaccin slechts de kosten van ziekte worden meegenomen, en niet maatschappelijke kosten zoals de gederfde loonkosten van de ouders? En denkt u dat de beoordeling van de kosten-batenanalyse anders zou zijn uitgevallen indien deze kosten wel zouden zijn meegenomen?
Het klopt dat bij de beoordeling in de regel alleen de directe kosten worden meegenomen en bijvoorbeeld niet de gederfde loonkosten van ouders. In de studie die werd gedaan op de Nederlandse situatie zijn de maatschappelijke kosten wel meegenomen (Bruijning et al, zie ook mijn antwoord op vraag 6 en 10). Bij het eerdere advies van de Gezondheidsraad in 2017 werd ook een advies gegeven door ZIN.20 ZIN hanteert het maatschappelijke perspectief bij de economische analyses en houdt dus wel rekening met maatschappelijke kosten.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en uiterlijk voor de begrotingsbehandeling van VWS beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het bericht 'Stef Blok kan niet zomaar tekenen voor 15 jaar nieuwe gaswinning in de Waddenzee»?1
Ja.
Bent u bereid om de eigen bestaande juridische analyse (en achterliggende onderzoeken voor zover van toepassing) met de Kamer te delen, waarover u tijdens het commissiedebat Mijnbouw/Groningen van 15 september 2021 zei dat deze geen ruimte gaf om de vergunningsaanvraag van de Nederlandse Aardolie Maatschappij af te wijzen op grond van bestaande wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om deze juridische analyse voor 1 oktober met de Kamer te delen, de dag voor het einde van de wettelijke termijn voor het indienen van zienswijzen op het ontwerpbesluit?
Ja, deze juridische analyse heb ik met uw Kamer gedeeld in mijn brief met betrekking tot de vergunningverlening gaswinning Ternaard van 27 september 2021 (Kamerstuk 33 529, nr. 903).
Verwacht u, op grond van de interne analyse van uw het ministerie, dat hetzelfde beeld van toepasbare wet- en regelgeving naar voren komt uit het onafhankelijk onderzoek dat de Kamer nu laat uitvoeren als uit de interne analyse? Zo ja,waarom? Zo nee, waarom niet?
In het Tweeminutendebat Mijnbouw/Groningen van 29 september 2021 heb ik aangegeven dat de definitieve besluitvorming over de gaswinning onder de Waddenzee vanuit Ternaard niet eerder is voorzien dan in maart 2022. Deze termijn biedt ruimte om invulling te geven aan de motie Boucke c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 887) waarin wordt verzocht om geen onomkeerbare stappen te zetten omtrent de gaswinning onder de Waddenzee voordat het in opdracht van de Kamer gevraagde onafhankelijk juridisch advies gereed is en door de Kamer is besproken. Voorafgaand aan het debat met uw Kamer zal ik, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), mijn appreciatie van dit juridische advies per brief met u delen.
Het is uiteindelijk de rechter die in een concreet geval uitspraak doet of mijn toepassing en interpretatie van de Mijnbouwwet wel of niet juist is. Hetzelfde geldt voor de vergunningverlening op basis van de Wet natuurbescherming waarvoor de Minister van LNV bevoegd gezag is.
De opstelling van de staat in zaken rondom afstandsmoeders en verjaring bij adoptie |
|
Michiel van Nispen (SP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waaruit blijkt dat de staat nu voor het eerst aansprakelijk wordt gesteld voor niet-vrijwillige adopties die in de jaren ’50, ’60 en ’70 hebben plaatsgevonden?1
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek van de Commissie van onafhankelijk deskundigen voor het onderzoek naar afstand en adoptie?
De Commissie van onafhankelijke deskundigen inzake het onderzoek naar binnenlandse afstand en adoptie heeft haar rapport op 8 juli 2021 aan mij overhandigd. Dezelfde dag heb ik het rapport aan uw Kamer gestuurd. Daarbij heb ik heb aangetekend dat ik heb afgesproken het rapport eerst met belangenorganisaties te bespreken voordat ik uw Kamer na de zomer mijn inhoudelijke reactie zal geven. Het laatste van deze gesprekken heeft op 27 september 2021 plaatsgevonden. Ik beraad mij nu op mijn inhoudelijke reactie en zal uw Kamer spoedig informeren.
Wat vindt u ervan dat 2,5 jaar na de instelling van de Commissie van onafhankelijk deskundigen voor het onderzoek naar afstand en adoptie, slachtoffers zich nu genoodzaakt voelen alsnog een rechtszaak te starten? Trekt u zich dit aan en was deze rechtszaak te voorkomen geweest als de staat zich anders had opgesteld?
Ik kan niet treden in de precieze overwegingen van eiseressen om de procedure te starten en daarom ook niet in de vraag of dat te voorkomen was geweest. Indien het starten van de procedure gelegen is in de problemen met het aanmeldpunt en de vertraging die het onderzoek daarbij heeft opgelopen trek ik mij dat natuurlijk zeer aan. Zoals aangegeven bij vraag 2 beraad ik mij nu op mijn inhoudelijke reactie op het rapport van de Commissie van onafhankelijk deskundigen. Mijn inzet was en is nog steeds om in gesprek met belanghebbenden te bezien hoe ik kan bijdragen aan erkenning van het leed dat zij hebben ervaren.
Herinnert u zich de motie Van Nispen/Van der Staaij, die er uiteindelijk voor heeft gezorgd dat in rechtszaken over interlandelijke adoptie de staat geen beroep meer zal doen op eventuele verjaringstermijnen?2
Ja.
Deelt u de mening dat ook in deze zaak (of zaken) over binnenlandse adoptie, net als in de hele discussie over interlandelijke adoptie, het gaat over de vraag welke verantwoordelijkheid precies op de staat rust, en dat het dan niet passend is een beroep te doen op het juridische argument dat een zaak verjaard zou zijn?
In zaken waarin de Staat aansprakelijk wordt gesteld speelt altijd de vraag welke rol de Staat heeft gespeeld bij een bepaalde gebeurtenis en welke verantwoordelijkheid daarbij op de Staat heeft gerust. De Staat beoordeelt in beginsel per geval of zij een beroep op verjaring alles afwegende gerechtvaardigd acht. Daarbij wordt gekeken naar de specifieke omstandigheden van het geval in het licht van de verjaringsregels, zoals neergelegd in het Burgerlijk Wetboek en wordt expliciet getoetst of het beroep op verjaring naar de door de Hoge Raad geformuleerde maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Dit heeft de Staat ook gedaan in de zaak van eiseressen. In de procedure is dat ook uitgebreid toegelicht. Het is nu aan de rechtbank om over dit verweer te oordelen.
Bent u bereid, in lijn met de hiervoor aangehaalde beslissing als staat geen beroep meer te doen op verjaringstermijnen bij interlandelijke adoptie, ook als staat geen beroep te doen op verjaringstermijnen in rechtszaken waar het gaat om binnenlandse adopties die in de jaren ’50, ’60 en ’70 van de vorige eeuw hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mede naar aanleiding van het rapport Joustra en de motie uit uw Kamer besloten om ten aanzien van zaken van interlandelijke geadopteerden bij wijze van hoge uitzondering het beroep op verjaring los te laten. In de beleidsreactie van 8 februari jl. bij het rapport van de Commissie Joustra heb ik deze keuze toegelicht. Ik begrijp dat de vergelijking met binnenlandse adoptie opkomt. In beide situaties kan sprake zijn van schrijnende gevallen, maar er zijn ook verschillen. Ik vind het evenwel niet passend nu dieper op de vergelijking van deze situaties in te gaan, omdat ik daarmee in zou gaan op de inhoud van de individuele zaak die nu ter toetsing aan de rechter voorligt. De verweren die de Staat in de lopende procedure voert, zijn uitvoerig aan de rechter toegelicht. Het is nu aan de rechtbank daarover te oordelen.
Het bericht ‘Rotavaccin op de lange(re) baan geschoven: ‘Onbegrijpelijk. Dit kan duizenden opnames schelen’’ |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Hoe reageert u op het bericht «Rotavaccin op de lange(re) baan geschoven: «Onbegrijpelijk. Dit kan duizenden opnames schelen»»?1
Ik ben bekend met het standpunt van de Nederlandse Vereniging van Kinderartsen (NVK). Ook ik sta positief tegenover de introductie van het rotavaccin, naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad, zoals ik uw Kamer in mijn brief van 20 september jl. heb meegedeeld. Het is echter, gelet op de demissionaire status van het kabinet, aan het volgend kabinet om naar aanleiding van dit advies een definitief besluit te nemen. Voordat er een besluit kan worden genomen over nieuw beleid, moet daarvoor dekking worden gevonden op de begroting. Bij de voorjaarsbesluitvorming kan pas een definitief besluit genomen worden.
Waarom laat u het besluit om het Rotavaccin op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma aan een volgend kabinet, terwijl er al een concreet advies ligt van de Gezondheidsraad?
In mijn brief van 20 september jl.2 heb ik uw Kamer geïnformeerd, dat ik positief sta tegenover het advies van de Gezondheidsraad, maar dat het aan het volgend kabinet is om naar aanleiding van dit advies een besluit te nemen. Hoewel sprake is van een voortraject bij de rotavaccinatie, wordt een beleidsbeslissing over de inzet van het vaccin gezien als nieuw beleid. Voordat een besluit kan worden genomen over nieuw beleid, moet daarvoor dekking worden gevonden op de begroting. Bij de opname van het vaccin in het Rijksvaccinatieprogramma komen structurele extra kosten kijken. Daarom kan pas bij de voorjaarsbesluitvorming een definitief besluit worden genomen.
In het kader van de verdere voorbereiding van deze vaccinatie zal ik onderzoeken hoe deze kosteneffectief kan worden gerealiseerd en hoe deze kan worden geïmplementeerd binnen het Rijksvaccinatieprogramma, onder andere door het laten opstellen van een implementatieplan door het RIVM.
Verwacht u dat de Gezondheidsraad aan een nieuw kabinet een ander advies zou geven? Zo nee, wat is dan het nut van het uitstellen van deze beslissing?
Er is geen sprake van een nieuw advies van de Gezondheidsraad aan een nieuw kabinet. De reden dat ik mijn beslissing moet uitstellen volgt uit de demissionaire status van het kabinet en het gegeven dat er ook meerjarige structurele dekking moet worden gevonden op de begroting (zie ook het antwoord op vraag 2). De eerstvolgende mogelijkheid daarvoor is volgend voorjaar.
Wat vindt u ervan dat een hoogleraar kindergeneeskunde in het artikel stelt dat vertraging ertoe kan leiden dat duizenden kinderen onnodig in het ziekenhuis belanden? Moet dit niet voorkomen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard is mij er veel aan gelegen om een vaccinatie na een positief advies van de Gezondheidsraad snel beschikbaar te stellen. Om die reden laat ik het RIVM nu ook al starten met het opstellen van een implementatieplan. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 2.
Snapt u dat de Nederlandse Vereniging van Kinderartsen (NVK) verbaasd is door uw besluit om geen besluit te nemen?
Ik hecht eraan de betrokken uitvoerende partijen te betrekken bij de beleidsvorming. Ik heb dan ook in vroeg stadium met hen contact gezocht om hen te informeren en mee te nemen in de te volgen (procedurele) stappen naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad en hun eerste reactie over de wenselijkheid en haalbaarheid daarvan. Ik kan me voorstellen dat de NVK teleurgesteld is. Daarbij merk ik wel op dat ik het RIVM de opdracht geef om een implementatieplan te maken. Dit implementatieplan is een belangrijke voorbereiding op de definitieve besluitvorming en een stap, die sowieso gezet moet worden om tot implementatie van het rotavaccin in het Rijksvaccinatieprogramma te komen. Indien het volgende kabinet bij de voorjaarsbesluitvorming instemt met het opnemen van rotavirus vaccinatie in het Rijksvaccinatieprogramma, zou implementatie (op z’n vroegst) in 2023 mogelijk kunnen zijn. Nadat het implementatieplan van het RIVM gereed is, kan een precieze planning worden gegeven.
Welk bedrag zou er structureel nodig zijn om het Rotavaccin op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma?
De inschatting van de kosten voor het invoeren van het vaccin gaat gepaard met veel onzekerheid. Zo is de prijs van de vaccinatie nog niet vast te stellen, terwijl deze dusdanig laag dient te zijn dat deze kosteneffectief kan worden ingevoerd. Volgens de Gezondheidsraad is het vaccin kosteneffectief bij een prijs van 50 euro per kind. Daarnaast zijn de overige kostenposten nog niet uitgekristalliseerd, zoals de vaststelling van de hoogte van het vaccinatie-tarief aan de uitvoerders (vergoeding per gezet vaccin) en de implementatiekosten voor bijvoorbeeld communicatie, e-learning en ICT, die nader in beeld gebracht zullen worden in het implementatieplan van het RIVM. Er kan wel een grove schatting gegeven worden: uitgaande van een aantal aannames op de genoemde onzekerheden, zal het gaan om ca. 20 miljoen euro per jaar (voor de vaccinatiekosten inclusief implementatiekosten).
Bent u bereid om alsnog het Rotavaccin zo snel mogelijk op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma, om zo duizenden ziekenhuisopnames onder jonge kinderen te voorkomen?
Ik sta positief tegenover het advies van de Gezondheidsraad om vaccinatie tegen het rotavirus op te nemen in het RVP. Zoals ik in de voorgaande vragen heb geantwoord, dient er eerst meerjarige dekking op de begroting gevonden te worden voordat er een definitief besluit kan worden genomen.
De Nederlandse aanwezigheid op een agrobeurs in Iran |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
de Th. Bruijn |
|
|
|
|
Klopt het dat Nederland met een eigen standplaats officieel aanwezig is op de Iraanse agrobeurs die momenteel (van 22 tot 25 september) plaatsvindt in Teheran?1 2
Ja.
Waarom levert Nederland deze bijdrage terwijl er fysiek geen Nederlandse bedrijven op de beurs aanwezig zijn en de agrarische handel tussen beide landen minimaal is?3
Deelname aan handelsbeurzen maakt onderdeel uit van de reguliere handelsbevordering van Nederland met landen wereldwijd. Juist wanneer vertegenwoordigers van Nederlandse bedrijven niet kunnen reizen als gevolg van reisrestricties vanwege COVID-19 is presentie vanuit de Nederlandse vertegenwoordigingen van belang om de economische belangen van Nederland te behartigen. De Nederlandse export naar Iran bedroeg in 2020 348 miljoen euro, waarvan een belangrijk onderdeel gerelateerd is aan de landbouw (CBS).
Wie heeft de Nederlandse ambassade in Teheran opdracht gegeven om de Nederlandse deelname te organiseren en waarom? Welke kosten zijn ermee gemoeid?
De vraag in Iran naar agrarische teeltmaterialen, kennis, technologie en machines biedt kansen voor het Nederlandse agrobedrijfsleven. Daarnaast kan Nederlandse landbouwtechnologie bijdragen aan het versterken van de voedselzekerheid, aan het terugdringen van waterverspilling en daarmee gepaard gaande watertekorten en aan het mitigeren van de effecten van klimaatverandering. Samenwerking op deze onderwerpen, inclusief via deelname aan handelsbeurzen, maakt onderdeel uit van het Nederlandse beleid van kritisch engagement met Iran. Daarbinnen engageert Nederland met Iran op belangrijke onderwerpen zoals handel, klimaat en veiligheid, waarbij moeilijke kwesties niet uit de weg worden gegaan.
Binnen het geldende beleidskader en met gebruikmaking van hun budget voor handelsbevordering besluiten posten over deelname aan handelsbeurzen. De totale kosten voor deelname aan deze beurs in Iran, inclusief kosten voor de stand en promotiemateriaal, bedroegen 15.000 euro.
Waarom exporteert Nederland landbouwkennis naar Iran, terwijl Iran zelf vooral bedreven is in het exporteren en financieren van islamitische terreur?4
Zie antwoord vraag 3.
Is het niet opmerkelijk dat Nederlandse ambassademedewerkers rondlopen op een beurs in een land dat vanwege het coronavirus in het reisadvies wordt bestempeld als een «zeerhoogrisicogebied»? Zo nee, waarom niet?5
Het reisadvies is bedoeld voor reizen vanuit Nederland naar Iran. De aanwezige ambassademedewerkers wonen in Iran, en de beurs vond plaats binnen de door de lokale autoriteiten opgelegde beperkingen ter bestrijding van het COVID-19-virus. De ambassademedewerkers hebben alle noodzakelijke veiligheidsmaatregelen in acht genomen. Mondkapjes waren verplicht op de beurs, en bij de ingang werd van iedereen de temperatuur opgenomen.
Bent u bereid een stokje te steken voor vergelijkbare initiatieven van de Nederlandse ambassade in Teheran die niet of nauwelijks in het Nederlands belang zijn en het Iraanse regime van massamoordenaar Ibrahim Raisi slechts legitimeren?
Zie het antwoord op vragen 3 en 4.
Het faillissement van de ggz-instelling voor transgenderzorg ‘Stepwork’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Lisa van Ginneken (D66), Wieke Paulusma (D66), Corinne Ellemeet (GL), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het bericht dat ggz-instelling Stepwork, een van de grootste ggz-instellingen binnen de transgenderzorgsector, failliet is?1
Stepwork Transgenderzorg (hierna: Stepwork), een ggz-aanbieder voor transgenderzorg, is op 21 september jl. failliet verklaard. Dit is met name ingrijpend voor die mensen die hier onder behandeling zijn of op de wachtlijst staan. Het faillissement heeft vragen opgeroepen met betrekking tot de consequenties van het faillissement voor hun behandeling of hun positie op de wachtlijst.
Wat voor mij voorop staat in dit proces, is de continuïteit van zorg en goede communicatie naar de betrokkenen.
De curator heeft er, met ondersteuning van zorgverzekeraars Zilveren Kruis en VGZ, voor gezorgd dat de afspraken die circa 85 patiënten in oktober met Stepwork hadden, door konden gaan. Daarnaast hebben de curator en zorgverzekeraars gezocht naar oplossingen voor de langere termijn, zoals de mogelijkheid van een overname.
Per 1 november jl. heeft Genderhealthcare B.V. (hierna: Genderhealthcare) ggz-aanbieder Stepwork overgenomen. De zorg voor alle patiënten van Stepwork en de mensen die bij Stepwork op de wachtlijst staan wordt, indien deze mensen hiermee akkoord gaan, door de curator overgedragen aan Genderhealthcare. Genderhealthcare wil ook behandelaren van Stepwork in dienst nemen. De curator heeft hierover inmiddels contact opgenomen met de patiënten en wachtenden en zij hebben ook informatie van Genderhealthcare ontvangen.
Verzekerden die vragen hebben kunnen ook altijd contact opnemen met de afdeling Zorgbemiddeling van hun zorgverzekeraar (het telefoonnummer van elke zorgverzekeraar is te vinden op www.mijnzorgverzekeraar.nl).
Ik ben, met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), blij dat continuïteit van zorg is gerealiseerd. De IGJ en NZa zullen vanuit hun rol als toezichthouders de voortgang en kwaliteit van zorg monitoren.
Welke invloed heeft dit faillissement op de wachttijden in de transgenderzorg?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, wordt de zorg voor alle patiënten van Stepwork en de mensen die bij Stepwork op de wachtlijst staan (indien deze mensen hiermee akkoord gaan) door de curator overgedragen aan Genderhealthcare. De patiënten die al onder behandeling waren bij Stepwork hebben inmiddels ook van Genderhealthcare gehoord in welke periode
(afhankelijk van in welke fase van de behandeling zij zich bevonden) zij een eerste afspraak zullen hebben. Het faillissement van Stepwork zal, door de daaropvolgende overname, per saldo dan ook geen tot nauwelijks effect hebben op de wachttijden voor transgenderzorg.
Denkt u dat met het wegvallen van deze zorg het recht van transgenderpersonen tot toegang tot transgenderzorg in voldoende mate gewaarborgd blijft?
Gelet op de overname van Stepwork door Genderhealthcare is er geen sprake van het wegvallen van zorg.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is als door dit faillissement de wachtlijsten voor transgenderzorg nog verder toenemen? Indien dit het geval is, hoe gaat u zich inspannen om een verdere groei van de wachtlijsten te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van de berichtgeving dat het niet bekend is bij instanties hoeveel patiënten er bij Stepwork onder behandeling waren en dat het momenteel onbekend is hoeveel wachtenden er waren bij Stepwork? Wanneer is dit wel bekend en is het tot die tijd mogelijk een inschatting te maken van de omvang van dit aantal?2
Het meest actuele beeld is dat er 347 mensen in behandeling waren bij Stepwork en 430 mensen op de wachtlijst stonden. Het is helaas nog niet 100% duidelijk of deze patiënten nog actief in behandeling zijn, en of de wachtenden nog actief wachtend waren voor Stepwork, of bijvoorbeeld reeds elders een plek hadden gevonden. Dit heeft te maken met de administratie van Stepwork. Om meer zekerheid te krijgen over deze aantallen, heeft de curator alle patiënten via e-mail benaderd met de vraag in welke fase van behandeling zij zijn, dan wel of zij nog actief wachtende zijn. Op basis van de reacties kan het overzicht compleet worden gemaakt.
Hoe gaat u voor de groep patiënten en wachtenden van Stepwork een alternatieve passende zorgverlener vinden, om zo verdere vertraging en uitstel van noodzakelijke zorg voor deze specifieke groep te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wordt er gesproken over een mogelijke overname van Stepwork? Waarom is dit wel, dan wel niet, een realistisch scenario?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat had u meer kunnen doen om het faillissement van Stepwork te voorkomen, zeker na de veelvoudige signalen van onder andere de twee rapporten van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) uit 2019 en 2020?3 4
In dit kader merk ik in de eerste plaats graag op dat de inspanningen van het Ministerie van VWS op het gebied van de transgenderzorg groter zijn dan bij de meeste andere typen zorg. Dit omdat er grote vraagstukken liggen, met name rondom de wachttijden. Daarom hebben het Ministerie van VWS en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) samen een kwartiermaker aangesteld, die samen met betrokken partijen alles in het werk stelt om de wachttijden terug te dringen en beweging in de transgenderzorg te bewerkstelligen.
Het beleid van VWS ten aanzien van zorginstellingen in financiële problemen is uiteengezet in de Kamerbrief van 11 oktober 2019 (Kamerstuk 32 620, nr. 235). Dit beleid is gericht op continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten, en niet op continuïteit van individuele instellingen. In ons stelsel hebben zorgverzekeraars zorgplicht. Op het moment dat een aanbieder wegvalt, moet de zorgverzekeraar ervoor zorgen dat zijn verzekerden ergens anders terecht kunnen. Om niet overvallen te worden door een plotseling ongecontroleerd faillissement, is het systeem van vroegsignalering van financiële problemen bij zorgaanbieders versterkt. Zorgverzekeraars maken eerder melding van mogelijke risico’s voor de continuïteit van zorg bij de NZa (die toezicht houdt op de zorgplicht van zorgverzekeraars) en gaan met de NZa in gesprek over de maatregelen die ze treffen om aan hun zorgplicht te kunnen blijven voldoen. In dat kader is er de afgelopen periode veelvuldig contact geweest tussen VWS, IGJ en NZa en tussen zorgverzekeraars, NZa en IGJ over Stepwork. Die contacten waren (en zijn) gericht op de continuïteit van zorg voor de patiënten en de mensen op de wachtlijst.
Het feit dat het beleid van VWS is gericht op continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten, en niet op continuïteit van individuele instellingen, neemt overigens niet weg dat ook de toenmalige Ministers voor Medische Zorg en Sport en ik ons de afgelopen jaren zorgen hebben gemaakt over de situatie bij Stepwork en meer dan te doen gebruikelijk actie hebben ondernomen om deze situatie te verbeteren. Dit in het belang van de continuïteit van zorg voor de patiënten van en mensen op de wachtlijst bij Stepwork, mede gelet op de lange wachttijden in de transgenderzorg en ook het feit dat Stepwork op dat moment hoog scoorde qua patiënttevredenheid (zie onder meer het onderzoek van de kwartiermaker, Transvisie en een aantal wetenschappers, naar ervaringen en behoeften van transgenders in de zorg, Kamerstuk 31 016, nr. 257).
Zoals u weet kan VWS in zijn algemeenheid geen uitspraken doen over zorgaanbieders die in (financiële) problemen verkeren. Dit omdat elke (communicatie-)uiting hierover naar buiten ervoor kan zorgen dat de oplossingen voor herstel verder uit zicht raken. Nu het faillissement van Stepwork Transgenderzorg een feit is, is de situatie wat dat betreft veranderd.
Op hoofdlijnen zijn de inspanningen van het Ministerie van VWS met betrekking tot het verbeteren van de situatie bij Stepwork en de continuïteit van zorg voor de patiënten en wachtenden van Stepwork als volgt samen te vatten:
Eind 2019 kwam het Ministerie van VWS ter ore dat het bestuur van Stepwork overwoog te stoppen met het aanbieden van transgenderzorg. In gesprekken die hierop volgden heeft het bestuur van Stepwork aangegeven dat het hulp zou willen krijgen om «de basis op orde te krijgen» en om de contractering met de zorgverzekeraars te regelen. Daarop hebben het Ministerie van VWS en ZN gezamenlijk een aanvullende opdracht aan de kwartiermaker transgenderzorg verstrekt om Stepwork bij te staan in de periode van eind december 2019 tot maart 2020. Doel hiervan was dat Stepwork in deze periode een grote stap zou zetten om aan de basisvoorwaarden (onder andere met betrekking tot de governance van de organisatie) te gaan voldoen om verder te kunnen met het bieden van transgenderzorg in een decentraal netwerk en dat netwerk verder te kunnen uitbouwen en versterken (waarbij alle verantwoordelijkheid uiteraard bij Stepwork bleef liggen). Ondanks het goede werk dat de kwartiermaker hier heeft verricht is Stepwork er helaas niet in geslaagd om aan deze basisvoorwaarden te voldoen.
Daarnaast heeft de IGJ de afgelopen jaren, zoals u ook aangaf, verschillende keren onderzoek gedaan bij Stepwork. De twee onderzoeken van de IGJ uit 2019 en 2020 hebben beide geleid tot de formulering van verbetermaatregelen gericht aan Stepwork, en in mei 2020 is een aanwijzing opgelegd die nodig was om Stepwork de meest kwetsbare aspecten op orde te laten brengen. Ook op dit moment is de inspectie actief met betrekking tot de situatie van Stepwork. Zo rondt de IGJ nog een toezichtstraject af bij deze aanbieder. De uitkomsten hiervan worden openbaar wanneer de wettelijke termijnen voor openbaarmaking zijn verstreken.
Verder hebben er in de periode november 2019 tot heden vele overleggen over de situatie bij Stepwork plaatsgevonden tussen (in wisselende samenstellingen) het Ministerie van VWS, de kwartiermaker transgenderzorg, de grote zorgverzekeraars, de toezichthouders IGJ en NZa, en het bestuur van Stepwork. Vanaf het moment dat duidelijk werd dat het risico van een faillissement van Stepwork aanwezig was, hebben de gesprekken met name tot doel gehad dat in geval van een faillissement de continuïteit van zorg voor de patiënten en wachtenden van Stepwork zou zijn geborgd.
In de brief die de Minister van VWS binnenkort naar uw Kamer stuurt over de transgenderzorg, zal hij hier nader op ingaan.
Bent u het eens met de stelling dat door het wegvallen van de zorg die Stepwork levert, het verplicht uitgebreid psychologische onderzoek voorafgaand aan de lichamelijke zorg een nog grotere «bottleneck» zal vormen voor de transgenderzorg in Nederland?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat vind u van de oproep die gedaan is door patiënten afgelopen zomer om de rol van de psycholoog in de transgenderzorg sterk te verkleinen?5
Het standpunt van de voorstanders van de invoering van een triagesysteem is dat een triagesysteem ervoor kan zorgen dat voor een deel van de transgender personen het traject van indicatiestelling kan worden ingekort, en dat dit betekent dat de bestaande capaciteit efficiënter kan worden ingezet met een positief effect op de wachttijden tot gevolg. Of dit inderdaad het geval is kan ik niet beoordelen; ook omdat het niet aan mij is om mij erover uit te spreken wat kwalitatief goede transgenderzorg is (en of een dergelijk triagesysteem daaraan bijdraagt).
Omdat vragen over de rol van de psycholoog bij de indicatiestelling voor somatische zorg en over andere onderwerpen die betrekking hebben op de kwaliteit van transgenderzorg het Ministerie van VWS, onder meer via uw Kamer, al eerder hebben bereikt, heeft de Minister van VWS zoals u weet ZonMw gevraagd om een voorstel uit te werken voor een proces van evaluatie van de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. Hij heeft daarbij specifiek gevraagd aandacht te besteden aan onder meer de ontwikkelingen en mogelijkheden met betrekking tot depathologisering van genderincongruentie. Hij heeft ZonMw gevraagd om na te gaan of de kwaliteitsstandaard actueel is op dit punt. Is er sprake van voortschrijdend inzicht en zo ja, zou de kwaliteitsstandaard op dit punt moeten worden aangepast? Daarbij heeft hij aangegeven dat er onder meer vragen worden gesteld over nut en noodzaak van deze psychische evaluatie; de duur van het evaluatietraject; mogelijkheden om meer te differentiëren tussen transgenderpersonen die een uitgebreider evaluatietraject nodig hebben en degenen waarbij men mogelijk met een kortere evaluatie zou kunnen volstaan; en eventueel het invoeren van triagecriteria. Daarbij heeft hij verwezen naar de motie-Bergkamp over dit onderwerp (Kamerstuk 31 016, nr. 337).
De Minister van VWS zal uw Kamer binnenkort nader informeren over de stand van zaken van dit traject.
Wat zou het effect zijn op de wachtlijsten van het niet langer verplichten van een uitgebreid psychologisch onderzoek, maar in plaats daarvan te werken met een triage-systeem, zoals dit al in veel andere landen is?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is het verplichte uitgebreide psychologische onderzoek af te schaffen en te laten vervangen voor een triage-systeem om zo het acuut ontstane «bottleneck»-probleem op te lossen, ook in het licht van de aangenomen motie van het lid Bergkamp van 25 februari 2021?6
Zie antwoord vraag 10.
De aanbesteding van fotografieopdrachten |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Joost Sneller (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Stef Blok (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Welke datum heeft u als doel gesteld om de inschrijvingen voor de Europese aanbesteding van de fotografiediensten te openen?1
Volgens de huidige planning wordt de aanbesteding eind oktober/begin november gepubliceerd. Op grond van de huidige planning worden de inschrijvingen in december verwacht en geopend. Deze planning is echter nog niet definitief.
Hoeveel van de aanbesteedde 39 fotografen hebben aangegeven dat zij last hadden van de administratieve lasten binnen de huidige wijze van aanbesteden?
Een aanzienlijk deel van de 39 fotografen in de huidige raamovereenkomst, grofweg één derde, heeft in communicatie met het Ministerie van Algemene Zaken (mondeling en/of schriftelijk) aangegeven last te hebben van de administratieve verplichtingen in de huidige raamovereenkomst en/of heeft aangegeven de aanbestedingsprocedure zelf als (zeer) belastend te hebben ervaren.
Waarop baseert u de stelling dat de betrokken fotografen de administratieve lasten zo bezwaarlijk vinden dat zij liever via een bureau zouden willen werken?
In de beantwoording van de eerdere Kamervragen over deze aanbesteding heb ik toegelicht dat het aanbesteden aan individuele fotografen voor hen heeft geleid tot veel administratieve lasten en dat dit, naast de juridische houdbaarheid, een rol heeft gespeeld bij de keuze voor een nieuwe opzet.
Wat zijn de opties om binnen de huidige manier van aanbesteden de administratieve lasten te verlichten?
Ik ga er vanuit dat met de «huidige manier van aanbesteden» wordt bedoeld de manier van aanbesteden die heeft geleid tot de huidige raamovereenkomst met 39 fotografen.
Binnen die manier van aanbesteden is het niet mogelijk om de administratieve lasten voor fotografen genoemd in het antwoord op de kamervragen 3, 4, 6, 7 en 9 d.d. 9 juni 2021 (kenmerk 2021Z10261) substantieel te verminderen. Bij die opzet zullen individuele fotografen immers altijd de last van het zelfstandig doorlopen van een Europese aanbesteding dragen en zelf geconfronteerd worden met inkoopprocessen en -systemen van afzonderlijke rijksorganisaties. In de nieuwe opzet worden deze lasten door het bureau gedragen, omdat het bureau er tussen zit. Dit geldt eveneens voor bepaalde administratieve lasten bij de uitvoering van opdrachten in verband met portretrecht en AVG en onder meer het gemetadateerd aanleveren van foto’s, die door het bureau zullen worden gedragen.
Voor de goede orde wijs ik nog op dat het Ministerie van Algemene Zaken, als aanbestedende dienst, de wettelijk plicht heeft de administratieve lasten bij het tot stand komen van aanbestedingsplichtige overeenkomsten (zoals de onderhavige raamovereenkomst) zo veel mogelijk te beperken, zie artikel 1.6 Aanbestedingswet 2012.
Kunt u een indicatie geven van het verschil tussen het huidige gehanteerde tarief voor fotografen en het te verwachten toekomstige tarief dat bij de fotografen terecht komt?
Het uurtarief in de nieuwe raamovereenkomst zal naar alle waarschijnlijkheid € 109 bedragen, voor elk uur dat een fotograaf op locatie foto’s neemt. Dit is inclusief tijd die wordt besteed aan nabewerking, die niet apart in rekening mag worden gebracht.
In de huidige raamovereenkomst bedraagt het uurtarief € 117. Dat is inclusief nabewerking, maar ook inclusief overige taken die in de nieuwe situatie door het bureau worden uitgevoerd, zoals planning, administratie, gehele metadatering en aanlevering.
Stelt u een maximum aan het deel van het tarief dat naar het tussenbureau zal gaan in plaats van naar de fotografen?
Het uurtarief genoemd in het antwoord op vraag 5 komt volledig ten goede aan de ingezette fotograaf. Het bureau mag per opdracht een vaste vergoeding in rekening brengen bij de opdrachtgever, die volledig ten goede komt aan het bureau. Deze vergoeding aan het bureau staat los van het tarief dat volledig aan de fotograaf toekomt.
Op welke manier wilt u een redelijk uurtarief garanderen?
Het uurtarief wordt voorgeschreven in de aanbesteding en kan niet door het bureau worden gewijzigd.
Ziet u aanbestedingen via grote bureaus door de rijksoverheid (bijvoorbeeld bij tolken) als een succes? Zo ja, wat zijn de succescriteria? Zo nee, welke lessen zijn daaruit te trekken in de aanbesteding van de fotografieopdrachten?
In verschillende branches wordt aanbesteed via (bemiddelings)bureaus, denk (naast de door u bedoelde aanbesteding voor tolk- en vertaaldiensten) bijvoorbeeld ook aan aanbestedingen voor inhuur van personeel via intermediairs en aanbestedingen via brokers voor ict-producten. Vanwege uiteenlopende kenmerken van deze markten/branches en de zeer verschillende eisen en wensen vanuit de aanbestedende diensten, zijn hieruit geen algemene succescriteria te formuleren of lessen te trekken voor de onderhavige aanbesteding. Voor elke dienst die moet worden aanbesteed vindt een eigenstandige afweging plaats op basis van informatie over de markt en de eisen en wensen van deelnemende opdrachtgevers.
Wie van de betrokken partijen heeft er voordeel van de nieuwe wijze van aanbesteden? Kunt u dat per betrokken partij toelichten?
De nieuwe wijze van aanbesteden heeft voordelen voor zowel fotografen als opdrachtgevers. Fotografen krijgen te maken met minder administratieve lasten (zie ook het antwoord op vraag 3) en kunnen gedurende de looptijd van de raamovereenkomst toetreden tot de poule. Opdrachtgevers worden door het bureau ondersteund in de keuze voor de best passende fotograaf en worden onder andere ontlast met betrekking tot correcte toepassing van de AVG, het portretrecht en intellectuele eigendomsrechten.
Deelt u de mening dat een aanbesteding via één groot bureau ervoor kan zorgen dat dit bureau marktmacht naar zich toe kan trekken ten opzichte van de fotografen en daardoor de prijs kan bepalen?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 6.
Op welke wijze kunt u garanderen dat de opdracht ook echt open staat voor het midden- en kleinbedrijf en collectieven van fotografen en niet als natuurlijk bij de grootste speler van Nederland terecht komt?
De aanbesteding is zo ingericht dat het voor een brede kring aan fotografen mogelijk zal zijn fotografieopdrachten te verwerven via de poule. Daarnaast is het voor collectieven van fotografen mogelijk de rol van bureau te vervullen, mits deze collectieven aan bepaalde eisen en wensen voldoen. Deze eisen en wensen zullen worden gepubliceerd in de aanbestedingsstukken. Er worden in de aanbesteding geen ervaringseisen gesteld aan het bureau die deelname aan de aanbesteding door nieuwe collectieven of bureaus onmogelijk maken.
Welke eisen mag en moet het bureau wat u betreft aan de poule van fotografen stellen om wel of niet in te stappen?
De eisen die het bureau kan stellen aan fotografen zullen proportioneel en laagdrempelig zijn. In ieder geval moeten de fotografen die willen toetreden tot de poule voldoende ervaring hebben met fotografieopdrachten vergelijkbaar met de typen/soorten fotografieopdrachten die onderdeel uitmaken van deze raamovereenkomst. Deze eisen worden in de aanbestedingsstukken nader toegelicht.
Kunt u voorbeelden geven van de kwaliteits- en selectiecriteria die u wilt gaan stellen voor de poule van fotografen? Zijn deze criteria anders dan u zou stellen bij het ongeclusterd aanbesteden van de fotografieopdrachten?
Bij het selecteren van fotografen voor de poule moet het bureau (naast het voldoen aan bepaalde eisen door de fotografen, zie antwoord op vraag 12) in ieder geval rekening houden met de gewenste geografische spreidingen en de kwaliteit van het portfolio van de fotograaf. Op hoofdlijnen zouden dit ook criteria zijn die door de aanbestedende dienst zouden worden meegewogen indien sprake zou zijn van het rechtstreeks aanbesteden aan individuele fotografen. Deze criteria worden gepubliceerd in de aanbestedingsstukken.
Kunt u nader toelichten wat u bedoelt met «in het licht van de juridische houdbaarheid van deze wijze van aanbesteden is gekozen voor een nieuwe opzet?» Welke elementen van de oude wijze van aanbesteden zouden eventueel juridisch niet houdbaar zijn?
Indien sprake is van een raamovereenkomst met meerdere partijen dient in uitgangspunt nadere concurrentiestelling plaats te vinden (een zogenaamde «mini-competitie», oftewel: een mini-aanbesteding) voor het verstrekken van concrete opdrachten (art. 2.143 lid 2 en 2.47 lid 2 Aanbestedingswet 2012). De huidige raamovereenkomst voor fotografiediensten betreft een raamovereenkomst met meerdere partijen/fotografen, maar gaat uit van het verstrekken van opdrachten zonder nadere concurrentiestelling, omdat nadere concurrentiestelling per fotografieopdracht onmogelijk zou zijn vanwege de doorlooptijd en de onevenredige lasten daarvan voor zowel fotografen als opdrachtgevers. AZ wenst deze wijze van aanbesteden niet te herhalen, omdat deze op gespannen voet staat met de aanbestedingsregels. Ook lijkt het Ministerie Algemene Zaken met die manier van aanbesteden niet optimaal invulling te geven aan de verplichting op grond van artikel 1.6 Aanbestedingswet 2012 om als aanbestedende dienst de administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken (zie ook het antwoord op vraag 4).
Heeft er interdepartementaal overleg plaatsgevonden over het op deze manier aanbesteden van fotografieopdrachten en wat zijn daarbij de adviezen en inbreng geweest van de andere departementen?
Er heeft interdepartementaal overleg plaatsgevonden – onder andere in de Voorlichtingsraad en op individuele basis – met toekomstige gebruikers van de nieuwe raamovereenkomst. Hun adviezen en inbreng richtten zich met name op het realiseren van geografische spreiding in de poule, het beschermen van de positie van de fotograaf en het borgen van diversiteit in de poule. Deze adviezen en inbreng zijn meegenomen in de aanbesteding.
Het bericht dat een kapotte koelkast vol Janssenvaccins in Nieuwegein tot het besluit leidde om jongeren ermee in te enten en ze zo een vrijbrief te geven om te gaan stappen. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Is het bericht juist dat jongeren niet met Janssen worden gevaccineerd wegens een risico op bijwerkingen, maar dat op 7 juni jl. in een vaccinatielocatie van de GGD Utrecht een koelkast vol Janssenvaccins dreigde te bederven wegens kortsluiting, waarop het RIVM groen licht gaf om ze toch weg te geven, ongeacht de leeftijdsgrenzen?1
De prikactie op 7 juni van de GGD Utrecht na het uitvallen van een koelkast staat uiteraard compleet los van het besluit om een keuzelijn te openen, laat staan van de besmettingsgolf van deze zomer. De suggesties die in het bericht worden gewekt zijn gewoonweg onjuist:
Als het antwoord bevestigend luidt, bent u het ermee eens dat jongeren daarmee op grote schaal zijn misleid?
Zie antwoord vraag 1.
Het boek ‘Amalia, de plicht roept’ van Peter Rehwinkel. |
|
Rudmer Heerema (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Hatte van der Woude (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het boek «Amalia, de plicht roept» van Peter Rehwinkel waarin de hypothese wordt besproken dat Prinses Amalia de troon zal moeten opgeven als zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht?1
Het kabinet vindt dat de erfopvolger ook kan trouwen met een persoon van hetzelfde geslacht en ziet geen beletsel voor een toestemmingswet voor een huwelijk van een erfopvolger met een persoon van hetzelfde geslacht. Het kabinet ziet dus niet dat een troonopvolger of de Koning afstand zou moeten doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht.
Wat betreft de gevolgen van zo’n huwelijk voor de grondwettelijke erfopvolging, merk ik het volgende op. Het doel van de grondwettelijke bepalingen over erfopvolging is om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap overgaat en hierdoor de staatkundig gewenste zekerheid te bereiken omtrent de erfopvolging.
Het moderne familierecht biedt veel ruimte aan het maatschappelijk leven voor het (doen) vestigen van familierechtelijke betrekkingen. Het is onvermijdelijk dat er fundamenteel een spanning is met het gesloten systeem van erfopvolging in de Grondwet, dat juist beoogt om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap overgaat. Het is duidelijk wie Koning is en wie hem opvolgt. In het kader van de behandeling van een toekomstige toestemmingswet kan door de regering en de Staten-Generaal zo nodig nader stil worden gestaan bij de afstammingsrechtelijke positie van kinderen geboren uit het desbetreffende huwelijk in relatie tot het dan geldende afstammingsrecht.
Het is niet dienstig om nu vooruit te lopen op een dergelijke weging omtrent de erfopvolging in het kader van een toestemmingswet. Dit is te zeer afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval, die, zoals je ook terugkijkend kunt vaststellen bij het familierecht, door de tijd heen ook kunnen veranderen.
Klopt het dat een troonopvolger afstand moet doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht en is dat nog steeds het standpunt van de regering? Vindt u dat dit past bij de normen en waarden van Nederland anno 2021? In hoeverre wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat een troonopvolger zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht? In hoeverre komen kinderen die voortkomen uit een huwelijk tussen een troonopvolger en een partner van hetzelfde geslacht in aanmerking voor het koningschap?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de Nederlandse troonopvolger ook zou moeten kunnen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht en dientengevolge niet uitgesloten zou moeten worden van het koningschap? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zorgen dat deze vragen voor de behandeling van de begroting van de Koning beantwoord worden?
Ja.
Het bericht dat de digitale veiligheid onvoldoende is |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek van de DMCR en de provincie Zuid-Holland over het gebrek aan cybersecurity bij bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen?1
Ja.
Kunt u zich vinden in de bevindingen van het onderzoek van de DMCR en de provincie Zuid-Holland? Zo nee, welke bevindingen deelt u niet?
DCMR heeft Fox-IT gevraagd een cybervolwassenheidsbeeld vast te stellen voor de bedrijven die vallen onder het toepassingsbereik van het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo-bedrijven) in Zuid-Holland en Zeeland. Fox-IT heeft dat gedaan met diepte-interviews en self-assessments. Het geaggregeerde eindresultaat geeft een beeld van het implementatieniveau op een 5-punts schaal.
De bevindingen van het onderzoek geven een beeld van de situatie bij de bedrijven die deel uitmaakten van het onderzoek van DCMR.
Op basis van dat beeld kunnen wij ons vinden in de constatering dat er aanleiding is om de aandacht voor cybersecurity bij Brzo-bedrijven te vergroten.
Hoe kan het dat bij een groot deel van de bedrijven er onvoldoende aandacht is voor cybersecurity?
De digitalisering van de maatschappij en van bedrijfsprocessen in het bijzonder heeft een grote vlucht genomen. De digitale kwetsbaarheid neemt daarmee ook in de breedte van de hele maatschappij toe. Berichtgeving in de media over hacks bij bedrijven en andere organisaties dragen bij aan bewustwording over de noodzaak van een adequate digitale weerbaarheid en het daartoe treffen van de noodzakelijke beveiligingsmaatregelen.
Dit is een ontwikkelproces waarbij niet alle bedrijven al even ver zijn. Een bedrijf is primair zelf verantwoordelijk voor een veilige bedrijfsvoering en dus ook voor het treffen van adequate maatregelen met betrekking tot cybersecurity.
Zoals het Cybersecuritybeeld Nederland 2021 laat zien is ook het midden- en kleinbedrijf (mkb) steeds vaker slachtoffer van ransomware-aanvallen. De digitalisering is door deze bedrijven omarmd, maar dat geldt vaak nog niet voor het treffen van de noodzakelijke cybersecuritymaatregelen. De onderzoeksgroep van DCMR valt grotendeels in deze doelgroep. Mogelijke factoren voor onvoldoende aandacht aan cybersecurity zijn bijvoorbeeld een tekort aan relevante kennis over het onderwerp of het gebrek aan prioriteit in aandacht of financiële ruimte zolang digitale incidenten nog niet het primaire proces hebben geraakt.
Voor een bedrijf waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen, kan het grote gevolgen hebben als dat bedrijf de cybersecurity niet goed op orde heeft en het doelwit wordt van digitale aanvallen. Het is dus zeker van belang dat deze bedrijven adequate maatregelen treffen ter beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen. Het is daarom goed dat DCMR samen met het bevoegd gezag als bedoeld in het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo), de provincies Zuid-Holland en Zeeland, heeft onderzocht hoe het staat met de digitale weerbaarheid bij de risicovolle bedrijven in het eigen werkgebied.
De aandacht voor cybersecurity is de afgelopen jaren toegenomen maar is nog niet bij alle bedrijven op het gewenste niveau zoals ook uit het onderzoek van DCMR blijkt. Daarom is het van belang dat bedrijven hier mee aan de slag gaan. Zie verder het antwoord op vragen 5 en 6.
Bent u het met ermee eens dat bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen juist extra goed beveiligd moeten zijn op het digitale vlak?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet u om de cybersecurity van deze bedrijven te vergroten?
Zoals eerder gesteld is een bedrijf primair zelf verantwoordelijk voor een veilige bedrijfsvoering en dus ook voor het treffen van adequate maatregelen met betrekking tot cybersecurity. Vanuit omgevingsveiligheid zijn de provincies bevoegd gezag voor de Brzo-bedrijven. De Staatssecretaris van IenW is systeemverantwoordelijk voor de regelgeving Brzo (omgevingsveiligheid).
Daarnaast is er beleidsverantwoordelijkheid in het kader van bescherming van vitale processen/sectoren. De vakdepartementen kennen vanuit dit kader een beleidsverantwoordelijkheid voor aanbieders binnen deze groep bedrijven die binnen hun beleidsdomein vallen. In het geval van de olievoorziening is de Minister van EZK beleidsverantwoordelijk. De Staatssecretaris van IenW is binnen de vitale sectoren beleidsverantwoordelijk voor de «Grootschalige productie/verwerking en/of opslag van (petro)chemische stoffen» (chemiesector).
Mede naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek werken het Rijk, de provincies als bevoegd gezag voor de Brzo-bedrijven en het bedrijfsleven samen om een aantal activiteiten uit te voeren om de aandacht voor cybersecurity bij deze bedrijven te versterken. De primaire focus ligt daarbij op het werken aan de bewustwording bij alle partijen, kennis opbouwen bij en delen met bedrijven en de betrokken overheidsdiensten.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) is verantwoordelijk voor het vitale proces olievoorziening waarbinnen een deel van de onderzochte bedrijven actief is. Op dit moment onderzoekt het Ministerie van EZK of en welke van deze bedrijven, voor zover zij zich bezighouden met het beheer van oliepijpleidingen en/of met productie, opslag, transport, raffinage of behandeling van olie, bij ministerieel besluit aangewezen zullen worden als aanbieders van essentiële diensten (AED) krachtens de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni). Aangewezen bedrijven onder de Wbni hebben de plicht om beveiligingsmaatregelen te treffen met betrekking tot hun netwerk- en informatiesystemen en de plicht tot het melden van digitale incidenten met aanzienlijke gevolgen voor hun vitale dienstverlening. Het Ministerie van EZK heeft een bijbehorende toezichthouder, voor onder Wbni geschaarde partijen.
Voor zover het gaat om bedrijven binnen de onderzochte groep die als vitale aanbieder zijn of worden aangewezen geldt dat het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid tot taak heeft om deze aanbieders te informeren en adviseren over dreigingen en incidenten met betrekking tot hun netwerk- en informatiesystemen. Daarnaast verleent het NCSC, waar nodig, ook op andere wijze bijstand aan deze aanbieders bij het treffen van maatregelen om de continuïteit van hun diensten te waarborgen of te herstellen. Ook verricht het NCSC analyses en technisch onderzoek ten behoeve van hiervoor beschreven dienstverlening.
De Staatssecretaris van IenW en de provincies maken in het Bestuurlijk Omgevingsberaad bestuurlijke afspraken over een versterkingsactie cybersecurity bij (Brzo)-bedrijven. Deze afspraken richten zich o.a. op het opbouwen van cybersecurity-kennis en het delen van deze kennis met bedrijven en betrokken overheidsdiensten.
Daarnaast geldt voor de onderzochte bedrijven die geen vitale aanbieder zijn binnen een vitaal proces dat zij terecht kunnen bij het Digital Trust Center (DTC), onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Het DTC adviseert en informeert circa 1,8 miljoen niet-vitale bedrijven in Nederland over hoe zij hun digitale weerbaarheid kunnen verbeteren en jaagt de ontwikkeling van publiek-private samenwerkingsverbanden in Nederland aan, die ook deel kunnen gaan uitmaken van het zogenaamde Landelijk Dekkend Stelsel van cybersecurity samenwerkingsverbanden. Deze zomer is door het DTC begonnen met het proactief informeren van individuele bedrijven over digitale dreigingen.2 Daarbij gaat het bijvoorbeeld om een beveiligingslek in bepaalde (bedrijfs)software of andere acute kwetsbaarheden. Dit gebeurt nu nog op kleine schaal. Op de langere termijn werkt het DTC toe naar een systeem dat dreigingsinformatie aan grotere groepen bedrijven kan koppelen. Het DTC biedt ook tools aan, zoals de cybersecurity basisscan voor bedrijven, om te kijken of de basisveiligheid op orde is.
Tot slot benoemen we graag dat ook in publiek-private setting cybersecurity verder wordt opgepakt. Zo werkt stichting FERM vanuit het vanuit het Port Cyber Resilience Programma aan het verhogen van het bewustzijn met betrekking tot cyberrisico’s in de haven Rotterdam. Hierbij wordt nauw samengewerkt met onder andere het Digital Trust Center, de (zeehaven) politie, douane en DCMR.
Doet u voldoende om de cybersecurity van deze bedrijven te verbeteren? Zo ja, hoe verklaart u de bevindingen in dit onderzoek dan? Zo nee, wat gaat u meer doen om de cybersecurity van deze bedrijven te verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Fraudeurs houden toch groen vinkje’ |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Fraudeurs houden toch groen vinkje»? Wat vindt u daar daarvan?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht en ben bekend met het feit dat een eventueel vervalst coronatoegangsbewijs niet leidt tot het intrekken van een «groen vinkje». Ik ben mij ervan bewust dat dit vragen kan oproepen. In de CoronaCheck-app kunnen twee soorten bewijzen worden aangemaakt en getoond: een QR-code voor binnenlands gebruik (coronatoegangsbewijs ofwel CTB) en internationale QR-codes (DCC’s) ten behoeve van reizen. Bij de ontwikkeling van het Nederlandse CTB (zowel digitaal in de CoronaCheck-app als ook geprint op papier) is een afweging gemaakt in balans tussen de bescherming van persoonsgegevens en het tegengaan van misbruik. Dit omdat het gaat om uiterst gevoelige gegevens die zouden worden getoond aan private controleurs bij toegang tot allerlei voorzieningen of activiteiten. Hierover heb ik uw Kamer eerder ook geïnformeerd.2 Daarbij is de bewuste keuze gemaakt het belang van privacy en informatieveiligheid zwaarder te laten wegen dan het volledig uitsluiten van alle mogelijke misbruik.
De CoronaCheck-app is daarom ontwikkeld volgens de principes van privacy- en security by design waarbij verschillende maatregelen zijn getroffen om de privacy van burgers te borgen. Zo kiezen mensen zelf om gegevens op te halen en worden deze niet automatisch naar de app verzonden. Eventuele testgegevens van een besmetting kunnen daarom ook niet automatisch gelieerd worden aan een verkregen QR-code. Daarnaast zijn in het geval van een Nederlands coronatoegangsbewijs slechts summiere persoonsgegevens opgenomen in de QR-code, is de bron van het bewijs (een vaccinatie, een test of een doorgemaakte COVID19-infectie) niet zichtbaar en zijn mensen ook niet te volgen in welke bezoeken zij afleggen. De app is verder zonder internetverbinding te gebruiken en er vindt geen centrale opslag van bewijzen plaats. Deze ontwerpkeuzes hebben ook de consequentie dat een QR-code niet zonder meer automatisch op afstand kan worden ingetrokken.
Deelt u de mening dat dit het belonen is van frauduleus handelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u voornemens acties te ondernemen om ervoor te zorgen dat QR-codes die door frauduleus handelen tot stand zijn gekomen, ongedaan te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen te voorkomen dat frauduleus handelen wordt beloond en wanneer kan dit geregeld zijn/worden?
De GGD heeft aangegeven dat, voor de gevallen die bekend zijn bij GGD GHOR Nederland en waarvan bewezen is dat er onterechte vaccinatiebewijzen zijn verstrekt die voortkomen uit hun bronregistratie, deze nietig zullen worden verklaard en uit het administratiesysteem worden verwijderd. Zoals in de beantwoording van vraag 1 en 2 is aangegeven, is het als gevolg van de bewuste privacy keuzes die zijn gemaakt niet mogelijk om een al uitgegeven Nederlandse QR-code ten behoeve van binnenlands gebruik, automatisch in te trekken. Ook niet op het moment dat de GGD de vaccinatiegegevens uit het systeem heeft verwijderd. Het coronatoegangsbewijs bevat namelijk te weinig informatie om dit daadwerkelijk te kunnen doen. Ik vind dat binnen de gekozen kaders van privacy en informatieveiligheid wel gezocht moet blijven worden naar mogelijkheden om fraude te bestrijden. Dit is onder meer van belang voor het draagvlak van het CTB- en DCC-systeem, ik verken daartoe voortdurend de mogelijkheden.
Recent is ook een andere vorm van fraude toegenomen, namelijk het online verspreiden van QR-codes van coronatoegangsbewijzen zodat andere personen deze QR-codes kunnen gebruiken om toegang te krijgen. Deze QR-codes worden geblokkeerd en geven in de Scanner app een rood scherm.
Welke gesprekken vinden daar nu over plaats met GGD GHOR Nederland en wat zijn daarvan de uitkomsten?
In algemene zin werken mijn ministerie en GGD GHOR Nederland uiteraard aan het bestrijden van fraude en werken daarbij, waar nodig, samen. Dat geldt bijvoorbeeld voor vervalste vaccinatiebewijzen die via diverse (online) kanalen worden aangeboden. Waar mogelijk worden in overleg met het Ministerie van VWS, GGD GHOR Nederland en externe onderzoekers maatregelen getroffen.
Bent u daarnaast voornemens om de app naar Belgisch voorbeeld aan te passen, om de fout te corrigeren waarbij iemand die gevaccineerd is maar wel besmet is geraakt, toch een groen vinkje in de CoronaCheck-app blijft houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Onder de bij het antwoord op vraag 1 genoemde kaders is het niet mogelijk om op afstand een in de app of op papier afgegeven coronatoegangsbewijs van bijvoorbeeld iemand die besmet is – al dan niet tijdelijk – in te trekken of ongeldig te maken. Het is aan mensen zelf om rekening te houden met anderen en zich bij een eventuele besmetting aan de op dat moment geldende richtlijnen te houden, dat wil zeggen zich te laten testen en thuis te blijven.
Het nieuws dat NS-medewerkers staken om de sluiting van servicestations te voorkomen |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de staking die vandaag werd gehouden door servicemedewerkers van de NS?1 2 3
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de voorgenomen sluiting van 17 van de 36 ticketservicebalies en de inkrimping van de tijden waarop service wordt verleend?
De voorgenomen sluiting van 15 van de 36 vaste servicebalies betreft een operationele verantwoordelijkheid van NS4. NS wil met het voorgenomen besluit het serviceaanbod en de inzet van NS personeel beter laten aansluiten op de veranderende behoefte van de reiziger die steeds meer digitaal zijn zaken doet en steeds minder aan de balie. Het aantal stations waarop het gewijzigde serviceaanbod al van toepassing is zal daardoor toenemen van 237 tot 253. Volgens NS wordt er gemiddeld genomen de helft van de tijd geen gebruik gemaakt van een balie van NS. Aan sommige balies is er gemiddeld drie kwartier per uur geen reiziger. Het is daarom begrijpelijk dat NS kritisch kijkt naar de eigen inzet van personeel, op een manier die zowel efficiënt is als aansluit bij de behoefte van de reiziger.
Heeft NS de voorgenomen wijzigingen met u overlegd? Zo ja, wat is uw reactie geweest?
Het voornemen voor het aanpassen van de dienstverlening op stations betreft een operationele verantwoordelijkheid van NS. Ik heb kennisgenomen van het voorstel van NS.
Deelt u de mening dat servicebalies en de aanwezigheid van medewerkers essentieel zijn voor een klantvriendelijk en veilig aanbod van spoorvervoer?
Zoals ook in de antwoorden op Kamervragen van de leden Laçin, Van Dijk en Alkaya is aangegeven5, is de veiligheid en veiligheidsbeleving van reizigers en personeel in het openbaar vervoer van groot belang. Reizigers en personeel moeten zich veilig voelen in het ov en op de stations. Aanwezigheid van personeel op stations draagt bij aan een gevoel van veiligheid. Dit kan echter ook op andere manieren worden ingevuld, bijvoorbeeld door de gerichte inzet van Veiligheids- en Serviceteams, en cameratoezicht.
Ook hebben NS en ProRail in de afgelopen jaren de veiligheid op stations verbeterd door de invoering van 24-uurs camerabewaking met een bemenste veiligheidscentrale en informatie- en alarmzuilen. De verwachting is daarom dat de wijzigingen niet direct zullen leiden tot een lager gevoel van veiligheid op de stations.
Conform de afspraken die zijn vastgelegd in de vervoersconcessie voor het hoofdrailnet wordt NS afgerekend op het borgen van de veiligheid van de reizigers én het personeel in de trein en op stations. Ook heb ik in de vervoersconcessie met NS heldere (prestatie)afspraken gemaakt over bijvoorbeeld de klanttevredenheid. Als het gaat om de gevolgen van de sluiting voor de sociale veiligheid en klanttevredenheid houd ik dus een stevige vinger aan de pols.
Deelt u de mening dat praatpalen en apps geen volwaardige vervanging zijn van fysiek aanwezige servicemedewerkers?
Het is belangrijk dat de reiziger goed wordt geholpen op de plekken en momenten waarop zij dat nodig hebben. Steeds vaker is dat online, maar soms blijft menselijke hulp gewenst. Bijvoorbeeld wanneer reizigers minder digitaal vaardig zijn of behoefte hebben aan menselijk contact. Dat kan op de stations waar NS servicemedewerkers of een OV Service en Tickets winkel aanwezig blijft. Voor alle overige stations, of buiten de openingstijden van de servicebalies en Service en Tickets winkels, kan dat ook 24 uur per dag en 7 dagen in de week via de servicezuil, telefonische hulp bij kaartverkoopautomaten en via de NS Klantenservice (en internet en mobiele applicatie).
Wat betekent het verdwijnen van de servicestations voor reizigers die minder mobiel zijn en reisassistentie nodig hebben? Erkent u dat deze dienstverlening op (middel)grote stations niet kan worden uitbesteed, gezien de complexiteit van dat proces?
Ook reizigers die minder mobiel zijn moeten probleemloos kunnen reizen met de trein. NS geeft aan dat het verdwijnen van servicebalies geen invloed hoeft te hebben op de reisassistentie voor reizigers die minder mobiel zijn. NS maakt hiervoor al enkele jaren ook gebruik van een derde partij; die derde partij verzorgt al langer reisassistenties op onbemenste stations en waar nodig op bemenste stations (buiten de werktijden van servicemedewerkers en bij pieken in de aanvragen). Als gevolg van het verdwijnen van servicebalies zal deze derde partij vaker worden ingezet.
Inmiddels is gebleken dat vanwege de voorgenomen sluiting van een aantal servicebalies, er nu reeds minder NS-personeel beschikbaar is op die stations. Dat heeft in een aantal gevallen geleid tot haperingen in de reisassistentie. NS heeft aangegeven dit zeer te betreuren. NS zet vanaf 18 oktober, in aanvulling op de dienstverlening door de servicemedewerkers, waar nodig via de derde partij extra mensen in om dit te ondervangen. Dit doet NS totdat de reisassistentie door de derde partij (op stations zonder bemensing) of door het NS-personeel (op stations met bemensing) op de gebruikelijke manier kan worden gegarandeerd.
Ik houd met NS de vinger aan de pols om ervoor te zorgen dat de reisassistentie zowel nu als in de toekomst geboden wordt op het gewenste hoge niveau.
Wat betekent het verdwijnen van de servicestations voor de opvang en begeleiding van reizigers bij calamiteiten en grootschalige vertragingen?
Er verandert niets aan de reisbegeleiding en assistentie bij calamiteiten en grootschalige vertragingen. Op stations waar volgens de plannen de aanwezigheid van servicemedewerkers is voorzien, blijven zij reizigers voorzien van informatie en begeleiden zij reizigers in hun reis. Bij een calamiteit of omvangrijke vertraging geldt dezelfde werkwijze zoals die nu ook geldt op de meeste (onbemenste) stations. Afhankelijk van de situatie worden medewerkers van Veiligheid & Service, servicemedewerkers van een ander station of NS-vrijwilligers ingezet.
Bent u ermee bekend dat een aanzienlijk deel van de reizigers niet vertrouwd is met digitale dienstverlening? Hoe wordt deze doelgroep voortaan geassisteerd bij het reizen?
Ook reizigers die minder digitaal vaardig zijn moeten probleemloos kunnen reizen met de trein. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5 biedt NS op verschillende manieren hulp aan deze groep reizigers.
Deelt u de vrees van de NS-medewerkers en vakbonden dat het weghalen van servicemedewerkers zorgt voor meer werkdruk bij overig NS-personeel en handhavingsdiensten?
Het is aan NS om bij voornemens of beslissingen over haar eigen bedrijfsvoering eventuele gevolgen voor medewerkers goed in kaart te brengen en hierover met hen, de vakbonden en de ondernemingsraad in gesprek te treden.
Kunnen extra toegangspoorten en cameratoezicht volgens u zorgen voor evenveel veiligheid op stations als de aanwezigheid van servicemedewerkers?
Graag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Wat betekent de voorgenomen serviceversobering voor de werkgelegenheid bij NS?
NS heeft mij laten weten zich maximaal in te zetten om mensen binnen en buiten NS naar ander werk te begeleiden. Ook konden betrokken NS medewerkers afgelopen periode gebruik maken van een vertrekregeling. NS laat weten dat veel servicemedewerkers hier gebruik van hebben gemaakt.
Bent u bereid om er bij de NS-directie op aan te dringen de voorgenomen bezuinigingen op service op stations te heroverwegen, serieus in gesprek te gaan met de vakbonden en zo een verdere escalatie van het conflict bij NS te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 valt het voorgenomen besluit van NS om een aantal servicebalies te sluiten onder de operationele verantwoordelijkheid van NS. Ik houd binnen de kaders van de concessie waarin afspraken zijn opgenomen over bijvoorbeeld klanttevredenheid en sociale veiligheid, stevig de vinger aan de pols.
Bieden de gesprekken over concessieverlening of voortzetting van de beschikbaarheidsvergoeding een mogelijkheid om ook afspraken te maken over service op stations?
De afstemming van de inzet van NS personeel op de behoefte van de reiziger valt zoals eerder aangegeven onder de operationele verantwoordelijkheid van NS. Het is niet wenselijk om in die verantwoordelijkheid te treden als concessieverlener, ook niet via de beschikbaarheidsvergoeding voor het OV in Nederland.
Ivermectine, hydroxychloroquine en testen op antilichamen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) vragen een korte inhoudelijke reactie te geven op de volgende wetenschappelijke studies die laten zien dat ivermectine als coronamedicijn heel waarschijnlijk werkzaam is? Zo nee, waarom niet?1, 2, 3, 4
Op dit moment wordt de inzet van ivermectine bij COVID-19 afgeraden door het Europees Medicijn Agentschap (EMA) alsook De Stichting Werkgroep Antibiotica Beleid (SWAB) en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG). Zij baseren zich op alle relevante literatuur en geven een onderbouwd advies om ivermectine niet in te zetten als coronamedicijn. Ik zie op dit moment geen reden om een aanvullende literatuurbeoordeling door het RIVM te laten verrichten.
Begrijpt u dat een verwijzing naar bijvoorbeeld Europese of Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-richtlijnen of een «stappenplan» dat gevolgd zou moeten worden op de vorige vraag geen inhoudelijk antwoord is?
Ik baseer mij op richtlijnen van de Nederlandse beroepsgroepen. Zoals hierboven aangegeven, adviseren de beroepsgroepen om ivermectine niet in te zetten als coronamedicijn. Dat is een inhoudelijke afweging.
Kunt u, gezien het grote aantal wetenschappelijke studies die aantonen dat ivermectine werkt, het RIVM vragen een lijst met studies aan te leveren die laten zien dat dit medicijn niet zou werken?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1.
Wat is het afwegingskader dat is gehanteerd door het RIVM? Met andere woorden, waarom zijn de studies die laten zien dat ivermectine niet zou werken uiteindelijk doorslaggevend geweest? Welke studies wegen waarom zwaarder?
De weging van wetenschappelijke literatuur voor de beoordeling van geneesmiddelen wordt verricht door onafhankelijke organisaties zoals het EMA en de beroepsgroepen die de relevante literatuur beoordelen op de inhoud (zie ook mijn antwoord vraag 1). Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over het gebruik van een mogelijk «afwegingskader» dat door deskundigen wordt gebruikt.
Bent u bekend met het feit dat de voorzitter van de Japanse medische vereniging van mening is dat ivermectine zou moeten (kunnen) worden voorgeschreven?5 Waarom bent u het hier niet mee eens? Wat zijn eigenlijk de medische risico’s van het voorschrijven van ivermectine en hoe verhouden deze risico’s zich tot de schade die wordt aangericht mocht een (mogelijk) werkend medicijn tegen corona niet worden ingezet?
Ja, ik ben hiermee bekend. Het is echter niet aan mij om mij uit te laten over de mening van de voorzitter van een Japanse medische vereniging. Ik neem hier dan ook geen standpunt over in.
Om het gebruik van ivermectine bij de behandeling van COVID-19 mogelijk te maken, zal een fabrikant een registratiedossier in moeten dienen bij het EMA of het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Op dat moment kan een gedegen en inhoudelijke afweging worden gemaakt van de medische risico’s en het mogelijke positieve behandeleffect.
Ik wil wel opmerken dat het verspreiden van desinformatie over dit middel patiënten weg kan houden van een goedgekeurde en effectieve behandeling van COVID-19. Dit kan resulteren in gezondheidsschade en kan de druk op de zorg onnodig verhogen.
Klopt het dat ivermectine ooit vrij verkrijgbaar was (zonder recept) in drogisterijen?
In Nederland is Stromectol (met werkzaam bestanddeel ivermectine) in 2003 ingeschreven met de UR (Uitsluitend Recept) afleverstatus. Voor zover bekend, hebben Stromectol en latere ivermectine registraties altijd de UR afleverstatus gehad. Gezien de indicatie van dit geneesmiddel in combinatie met de vigerende wetgeving sinds 2003, is het onwaarschijnlijk dat het tussen 2003 en nu vrij verkrijgbaar is geweest in Nederland.
Klopt het dat ivermectine door huisartsen niet mag worden voorgeschreven als coronamedicijn?
Dat klopt. Ik verwijs u ook naar mijn eerdere brief6 op uw vergelijkbare vragen.
Kunt u alle OMT-documenten, mails, nota’s et cetera aanleveren waarin wordt gesproken over de effectiviteit van ivermectine als coronamedicijn?
Het OMT heeft niet geadviseerd over ivermectine als coronamedicijn, aangezien het OMT niet gaat over behandelingen. Om die reden zijn er ook geen documenten van het OMT over dit onderwerp. Een inventarisatie heeft opgeleverd dat er geen nota’s zijn opgesteld over de effectiviteit van ivermectine als coronamedicijn. Zoals ik hierboven heb toegelicht, is het aan de deskundigen om een inhoudelijke afweging te maken over effectiviteit van enig medicijn of methode.
Bent u bekend met deze metastudie van 286 studies naar de effectiviteit van hydroxychloroquine, een ander veelgenoemd potentieel coronamedicijn, die laten zien dat vooral in een vroeg stadium van behandeling hydroxychloroquine een effectief geneesmiddel kan zijn?6
Ja, daar ben ik mee bekend.
Is de conclusie getrokken in deze metastudie op basis van 286 studies juist? Zo ja, waarom wordt dit medicijn dan niet voorgeschreven? Zo nee, waarom niet? Begrijpt u dat we graag een inhoudelijk antwoord willen? Kunt u deze vraag dus aan het RIVM voorleggen?
Zoals ik u reeds eerder heb geschreven8 als antwoord op vergelijkbare vragen, is het niet aan mij om een wetenschappelijke studie naar de inzet van een geneesmiddel te duiden. Het is van belang om op te merken dat de plaatsbepaling van een geneesmiddel niet aan de politiek is, maar aan de beroepsgroepen. Ik voel mij dan ook niet verplicht om hierover een inhoudelijke discussie te voeren of aanvullend onderzoek naar te doen.
Welke COVID-medicijnen kunnen nu door huisartsen worden voorgeschreven?
In de richtlijn van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)9 is beschreven welke behandelingen door huisartsen kunnen worden voorgeschreven.
Welke COVID-medicijnen worden nu vergoed door verzekeraars?
Voor COVID-19-geneesmiddelen gelden dezelfde voorwaarden als voor elk ander geneesmiddel om te worden opgenomen in het verzekerde pakket.
Waarom wordt het coronamedicijn Sotrovimab, dat al een half jaar geleden is goedgekeurd door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), nog steeds niet vergoed door verzekeraars in Nederland?7
Sotrovimab is nog niet goedgekeurd door het EMA. Er is nog geen handelsvergunning verleend, het EMA heeft een artikel 5.3 opinie afgegeven en op dit moment voert het EMA een zogenaamde rolling review (een gefaseerde beoordeling van onderzoeksgegevens) uit.
Waarom kunnen Nederlanders die mogelijk op natuurlijke wijze hersteld zijn van een corona-infectie zich op dit moment niet standaard, bijvoorbeeld via de GGD, via een serologische test laten testen op antilichamen zodat ze in staat zijn op deze wijze een herstelbewijs te bemachtigen?8
Het RIVM gebruikt de serologische test op dit moment alleen voor populatieonderzoek en niet voor individueel gebruik om immuniteit te bepalen. De reden hiervoor is tweeledig: ten eerste zijn veel serologische testen die te koop zijn onvoldoende gevoelig. Ten tweede wordt er nog steeds gewerkt vanuit de aanname dat immuniteit na een doorgemaakte infectie alleen in de eerste 6 maanden na de infectie voldoende bescherming geeft. Daarom heeft het herstelbewijs slechts een geldigheid van 6 maanden na een positieve test. Aan het resultaat van een serologische test kan het moment van infectie echter niet worden afgelezen, waardoor er geen herstelbewijs kan worden afgegeven. Ik heb het OMT hierover advies gevraagd.
Waarom is een herstelbewijs maar 180 dagen geldig terwijl aan de geldigheid van een coronapaspoort (vooralsnog) geen tijdslimiet is verbonden terwijl alle (!) wetenschappelijke studies er inmiddels op wijzen dat de werking van het coronavaccin met de tijd sterk (!) vermindert en immuniteit opgebouwd via het overwinnen van een natuurlijke infectie lang en in ieder geval veel langer aanhoudt dan immuniteit verkregen via «vaccins»? Kunt u de logica hiervan uitleggen? Zou het niet precies omgekeerd moeten zijn, tenminste als we ons op de wetenschap baseren? Dat wil zeggen, zou aan de geldigheid van het coronapaspoort niet een limiet van 180 dagen moeten opgelegd in plaats van aan het herstelbewijs?9, 10, 11
De serologische testen zijn niet gevoelig genoeg bevonden om met zekerheid immuniteit tegen het virus aan te tonen. Zie ook het antwoord op vraag 14. Indien hierop nieuwe inzichten komen vanuit de wetenschap, zullen we hierop ons beleid aanpassen.
Voor kennis over de duur van immuniteit na een vaccinatie, verwijs ik graag naar de websites van de rijksoverheid15 en het RIVM16.
Tot slot, waarom verschaft u, al was het maar onder het motto «baat het niet dan schaadt het niet», niet aan alle huishoudens, net zoals San Salvador nu al doet, een «kit» met middelen die (zoals het nu lijkt) het Corona ziekteverloop kunnen verlichten (of misschien zelfs voorkomen) zoals vitamine D, Ivermectine en zink?12
Uw motto «baat het niet dan schaadt het niet» is hier niet eenduidig van toepassing, verkeerd gebruik van medicijnen en supplementen kan wel degelijk leiden tot gezondheidsschade. Vooralsnog is het oordeel van de medische specialisten, zoals verwoord in de behandelrichtlijnen van het SWAB, dat de desbetreffende middelen niet bewezen effectief zijn bij het voorkomen of behandelen van COVID-19.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Op uw verzoek heb ik dat zoveel mogelijk gedaan.
Vluchtelingen die vastzitten aan de grens tussen Polen en Wit-Rusland |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
de Th. Bruijn , Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er vier doden zijn gevallen aan de grens tussen Polen en Wit-Rusland, zoals te zien in de uitzending van Nieuwsuur op 20 september jl?1
Het kabinet volgt de ontwikkelingen rondom irreguliere migratie aan grens tussen de EU en Belarus nauwgezet. Het kabinet is bezorgd over de situatie aan grens tussen Belarus en de EU en betreurt het ten zeerste dat er dodelijke slachtoffers zijn gevallen.
Het kabinet heeft begrip voor de complexe situatie waar Polen, Litouwen en Letland zich in bevinden, nu er geruime tijd sprake is van een sterke toestroom van irreguliere migranten die, actief gefaciliteerd door Belarussische autoriteiten, de EU proberen in te reizen. Vanzelfsprekend dienen deze lidstaten Europees en internationaal recht te allen tijde te respecteren. Overigens hebben zij opgemerkt dat op grond van het VN Vluchtelingenverdrag ook Belarus verplichtingen kent.
Is het waar dat «honderden migranten» in de bossen van het grensgebied zwerven? Deelt u de mening dat aan deze mensonterende toestanden snel een eind moet komen?
De berichten over migranten die zich in het gebied rondom de grens tussen Belarus en Polen bevinden zijn zorgelijk.
Zoals uw Kamer bekend beschikt het kabinet niet over eigenstandige informatie over wat er aan de buitengrenzen precies gebeurt. De noodtoestand in het grensgebied bemoeilijkt de situatie, te meer omdat het voor bijvoorbeeld VN-organisaties lastig is toegang te krijgen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Het is daarom op dit moment niet op basis van betrouwbare cijfers vast te stellen hoeveel migranten er precies in het betreffende grensgebied aanwezig zijn. De Poolse autoriteiten melden dat dagelijks enkele honderden pogingen worden ondernomen om Pools grondgebied te betreden. Het is niet bekend hoeveel personen deze pogingen ondernemen.
Klopt het dat vanwege de noodtoestand niemand kan controleren wat er bij de grens gebeurt? Wat wordt ondernomen om mensen te beschermen tegen de kou, verwaarlozing en een tekort aan levensmiddelen?
Polen heeft begin september de noodtoestand afgekondigd in de grensregio en deze maatregel op 29 september met 60 dagen verlengd. Onderdeel van deze maatregel is dat personenverkeer in het grensgebied is beperkt. Hierdoor kunnen ook waarnemers, journalisten en humanitaire organisaties het gebied aan de Poolse zijde van de grens niet in. Ook aan de Belarussische kant van de grens is geen sprake van vrije toegang voor waarnemers, journalisten of humanitaire organisaties. Hierdoor is er een gebrek aan transparantie en is niet vast te stellen wat de exacte situatie ter plaatse is. Eurocommissaris Johansson heeft in een gesprek met de Poolse Minister van Binnenlandse Zaken op 30 september jl. erop aangedrongen dat, ondanks de verlenging van de noodtoestand, aan journalisten toegang tot de grenszone wordt verleend. Het kabinet steunt die oproep.
Polen heeft aangeboden humanitaire hulp te verstrekken aan migranten die aan de Belarussische kant van de grens verblijven. Belarus heeft dit aanbod afgewezen. De EU heeft hulp aan Polen aangeboden, inclusief inzet van Frontex. Dit aanbod heeft Polen afgeslagen. VN-organisaties IOM en UNHCR hebben om toegang in het grensgebied verzocht, om de nodige humanitaire hulp te bieden. Hier is zowel door Polen als Belarus nog niet officieel op gereageerd.
Op welke manier worden de plaatselijke autoriteiten hierop aangesproken? Wilt u aandringen op het toelaten van hulporganisaties in het gebied?
Polen is zelf verantwoordelijk voor het bewaken van de grens met Belarus. Het kabinet acht het van groot belang dat Europese wet- en regelgeving, waaronder fundamentele rechten, wordt nageleefd. Ook is het wat het kabinet betreft belangrijk dat er sprake is van transparantie over wat zich aan de grens afspeelt, en dat hulporganisaties, inclusief VN-organisaties, hun werk kunnen doen. Tot slot benadrukt Nederland dat Polen er niet alleen voor staat en de EU kan helpen, onder andere door middel van inzet van Frontex. Deze boodschappen draagt Nederland ook aan de Poolse autoriteiten uit.
In lijn met de motie van de leden Van Dijk en Podt2 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tijdens de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober gesproken met haar Poolse collega. Tijdens dit gesprek heeft zij het naleven van fundamentele rechten aan de grens benadrukt, en haar collega opgeroepen om (humanitaire) hulp toe te laten tot het grensgebied.
Wordt onderzoek gedaan naar de dood van vier mensen? Op welke manier?
Het Pools Openbaar Ministerie heeft aangegeven de doodsoorzaak van de overleden personen te onderzoeken. Zolang het onderzoek gaande is worden daarover door de Poolse autoriteiten verder geen mededelingen gedaan.
Bent u van mening dat de mensen recht hebben op een asielprocedure of heeft «Warschau de steun van Brussel» voor de pushbacks die worden toegepast?2
Polen dient zich, net als iedere andere EU-lidstaat, te houden aan de Europese wet- en regelgeving bij het bewaken van zijn buitengrenzen. Daaruit volgt dat eenieder die aangeeft een verzoek om internationale bescherming te willen doen, hier de gelegenheid toe moet worden geboden. De Europese Commissie is voortdurend met Polen in gesprek en houdt de situatie in Polen in de gaten. Wanneer Polen zich niet houdt aan haar verplichtingen onder de Europese asielregels is het de taak van de Commissie, als hoedster van de Verdragen, om hier actie tegen te ondernemen.
Deelt u de mening dat de Wit-Russische president Loekasjenko moet worden aangepakt, maar dat deze mensen geen slachtoffer mogen worden van geopolitieke manoeuvres?
Het kabinet acht het gebruik van migranten voor politieke doeleinden volstrekt onacceptabel. Belarus misbruikt hiermee mensen en de hoop die zij koesteren. Migranten worden bovendien in gevaar gebracht en onderweg regelmatig financieel uitgebuit door smokkelaars. Dat dient te stoppen. De Europese Raad heeft dit in juli jl. ook sterk veroordeeld in zijn conclusies.
Het kabinet zet zich samen met verschillende partners in EU-verband in voor een gepaste reactie op de acties van Belarus. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld wordt in EU-verband op dit moment ook gewerkt aan aanvullende sancties tegen Belarus. Nederland steunt ook de inzet van de EU gericht op het tegengaan van vluchten waarmee irreguliere migranten vanuit derde landen naar Belarus worden gevlogen. Contact hierover bijvoorbeeld met de Iraakse autoriteiten heeft reeds geleid tot het tegenhouden van een groot aantal chartervluchten.
Welke stappen zijn gezet tegen «het misbruik van migratie voor geopolitieke doelen» na afloop van de ingelaste EU-Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) in augustus jl?3
Eurocommissaris Johansson is op 30 september in Warschau geweest om hierover met de Poolse regering te spreken en het belang van naleven van EU-recht te benadrukken. Ook vroeg zij om toegang voor journalisten tot de grenszone. Op 6 oktober bezocht een delegatie van de Europese Commissie Polen om met Poolse ambtenaren te spreken over de situatie. Het kabinet verwelkomt deze acties van de Commissie.
Zie voorts de antwoorden op vragen 4 en 7.
Hoe staat het met de opvang van migranten die vanuit Wit-Rusland in Litouwen arriveren? Heeft u 500 stapelbedden, 2000 dekens en 500 kledinglockers geleverd aan Litouwen?
De migranten die in Litouwen zijn aangekomen worden sinds 1 oktober opgevangen in vijf aangewezen opvangcentra. Deze zijn klaargemaakt voor de winter. In twee van de vijf opvanglocaties worden kwetsbare migranten, zoals vrouwen en kinderen, opgevangen.
Nederland heeft via het Union Civil Protection Mechanism (UCPM) van de EU op 10 en 11 augustus jl. 500 etagebedden, 500 garderobekasten en 2000 dekens geleverd aan Litouwen.
Bent u het eens dat een oplossing voor de migratie vanuit Wit-Rusland moet worden gezocht, maar dat Europese verdragen (zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het EVRM) en ook mensenrechten daarbij niet mogen worden geofferd? Wat onderneemt u tegen landen die dit soort afspraken schenden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 zet het kabinet zich samen met verschillende partners in EU-verband in voor een gepaste reactie op de acties van Belarus. Zoals hierboven aangegeven acht het kabinet het van belang dat alle Europese asielregels en andere internationale afspraken worden nageleefd. Dit heeft de Europese Commissie ook benadrukt. Het kabinet steunt de Commissie in dit standpunt, en draagt dit ook uit in gesprek met betrokken landen.
Indien er aanwijzingen zijn dat de EU-regels worden geschonden dan is het in eerste instantie aan de Europese Commissie, als hoedster van de EU-verdragen, om hier tegen op te treden.
De manier waarop verder uitvoering gegeven wordt aan de motie-Belhaj en het beleid ten aanzien van Afghaanse vluchtelingen en ontheemden |
|
Don Ceder (CU) |
|
de Th. Bruijn , Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Op welke manier beoordeelt u of verzoekers die een e-mail hebben gestuurd naar het speciale adres van het Ministerie van Buitenlandse Zaken vallen onder de categorieën waar de motie-Belhaj c.s. (Kamerstuk 27925–788) op doelt? Welke criteria gebruikt u bij die beoordeling? Bent u momenteel ook daadwerkelijk bezig de vele duizenden e-mails die binnen zijn gekomen te doorzoeken op mensen die onder die categorieën uit de genoemde motie vallen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de Kamerbrief d.d. 11 oktober jl. weergegeven, levert het kabinet een bijzondere inspanning om die personen bij te staan van wie in de evacuatiefase, binnen de mogelijkheden die er in het korte tijdsbestek waren, kon worden vastgesteld dat zij voor evacuatie in aanmerking kwamen en die daarom zijn opgeroepen voor evacuatie. Het kabinet wil daarnaast een speciale voorziening treffen voor twee bijzondere groepen om overkomst naar Nederland te faciliteren. Het gaat hierbij om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de BZ/BHOS-begroting gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Voor Defensie en JenV gaat het daarnaast om personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. In de Kamerbrief van 11 oktober is de Kamer nader over deze twee groepen geïnformeerd.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 14 september jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 808) is de speciale mailbox kabul@minbuza.nl op 17 september jl. gesloten.
Ongeveer 35.000 van de e-mails die zijn ontvangen op dit e-mailadres bleken na eerste lezing betrekking te hebben op de motie-Belhaj c.s. Teruggebracht naar unieke e-mailadressen gaat het om circa 20.000 adressen. Veel e-mails hebben betrekking op meerdere personen, vaak gaat het om gezinnen. De informatie in de e-mails is in veel gevallen dermate onvolledig dat het onmogelijk is het hulpverzoek op zijn merites te beoordelen of zelfs maar de identiteit van de afzender vast te stellen.
Berichten die betrekking hebben op tolken en personen die hoog profiel werkzaamheden voor Nederland in een internationale militaire of politiemissie hebben uitgevoerd, zijn apart genomen. Datzelfde geldt voor berichten die betrekking hebben op Nederlanders en personen met een verblijfrecht in Nederland. De overige berichten zijn opgenomen in de eerder aangekondigde database. Conform de motie-Belhaj c.s. worden de doelgroepen als beschreven in de motie aangemerkt als risicogroep binnen het Nederlands asielbeleid. Momenteel wordt de Vreemdelingencirculaire hierop aangepast. Bij een eventuele asielaanvraag in Nederland kan de IND op verzoek en met toestemming van de aanvrager toegang krijgen tot relevante informatie in die database. Alle personen die een bericht hebben gestuurd naar kabul@minbuza.nl zullen hierover per e-mail worden geïnformeerd.
Op welke manier volgt de opmerking «Het gaat om acute en schrijnende gevallen» in de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (27 925, nr. 841) uit het naar letter en geest uitvoeren van de genoemde motie-Belhaj c.s.? Hoe verhoudt zich deze opmerking tot letter en geest van deze motie?
In de evacuatiefase is in een zeer complexe situatie onder steeds grotere druk en steeds grimmiger omstandigheden alles op alles gezet om zoveel mogelijk Afghanen die voor Nederland of in het kader van de Nederlandse bijdragen aan internationale militaire of politiemissies hebben gewerkt en daardoor een verhoogd risico lopen, zo snel mogelijk te evacueren. In deze fase van de crisis was sprake van een race tegen de klok; met de sluiting van het vliegveld zouden verdere evacuaties onmogelijk worden. In dat licht moesten mensen geëvacueerd worden zonder dat er ruimte was voor een uitgebreide screening, documentenonderzoek en moest snel besloten worden. Met de grote hoeveelheid aanvragen is in deze complexe situatie de aandacht met name uitgegaan naar acute en schrijnende gevallen. Daarbij moest veelal vertrouwd worden op informatie van referenten, zoals nieuws- en ontwikkelingsorganisaties in Nederland.
Kunnen mensen uit de categorieën waar de motie-Belhaj c.s. op doelt, die niet tijdig zijn geëvacueerd, maar zelf over land naar de buurlanden zijn gevlucht, bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging terecht om daar duidelijk te maken dat zij onder de genoemde categorieën vallen en om daar de bescherming van Nederland in te roepen? Bent u het met ons eens dat mensen uit deze specifieke groep hiertoe de mogelijkheid geboden zou dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de Kamerbrief d.d. 11 oktober jl. weergegeven, blijft het kabinet zich actief inspannen om ook de komende periode mensen die daarvoor in aanmerking komen uit Afghanistan of via de buurlanden naar Nederland over te brengen. Indien mensen uit deze groep zich wenden tot Nederlandse ambassades of consulaten in omringende landen krijgen zij ondersteuning. Er wordt voor zover mogelijk actief contact onderhouden met deze groepen mensen.
Het kabinet wil daarnaast een speciale voorziening treffen voor twee bijzondere groepen om overkomst naar Nederland te faciliteren. De criteria en werkwijze voor deze groepen vindt u in de brief die de Kamer op 11 oktober toegekomen is.
Is het mogelijk dat u bij de Nederlandse organisaties die in Afghanistan actief zijn (geweest) lijsten opvraagt van Afghanen die voor hen gewerkt hebben en aan de hand daarvan bepaalt wie daarvan volgens de motie-Belhaj c.s. bescherming verdienen?1 Zo nee, waarom niet? Zou het resultaat van deze inventarisatie vergeleken kunnen worden met de hulpverzoeken uit de duizenden e-mails die binnen zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
In de evacuatiefase is nauw contact onderhouden met Nederlandse NGO’s die lijsten overlegden van medewerkers en contacten die met prioriteit geëvacueerd dienden te worden. Als gevolg daarvan zijn onder hoge tijdsdruk onder anderen circa veertig mensenrechtenverdedigers (onder wie enkele vrouwenrechtenverdedigers), circa 125 NGO-medewerkers en circa negentig personen die met Nederlandse media hadden gewerkt, geëvacueerd, zoals bericht in de Kamerbrief van 14 september (Kamerstuk 27 925, nr. 808).
Voor de verdere samenwerking met Nederlandse hulporganisaties voor wat betreft de speciale regeling om overkomst naar Nederland te faciliteren voor een aantal bijzondere groepen verwijzen wij u naar de Kamerbrief die de Kamer op 11 oktober toegegaan is.
Wat is er uit het eerder door de premier aangekondigde overleg2 gekomen van Nederland met onder meer Engeland, Frankrijk en Duitsland over de vraag wat gezamenlijk kan worden gedaan voor Afghanen die voor landen uit de internationale coalitie hebben gewerkt en die niet geëvacueerd zijn? Kan gezamenlijk met onder meer deze landen aan een lijst gewerkt worden van die mensen die gevaar lopen als gevolg van hun werk voor buitenlandse troepen of organisaties? Zo nee, waarom niet? Bent u het ermee eens dat deze mensen een gezamenlijke verantwoordelijkheid zijn voor landen van de internationale coalitie? Zo ja, hoe vindt u dat Nederland vorm zou moeten geven aan die verantwoordelijkheid?
De diplomatieke gesprekken met de genoemde landen – en andere gelijkgezinde landen – zijn in volle gang. Veel landen staan voor vergelijkbare uitdagingen als Nederland. Inzet is om zoveel mogelijk gezamenlijk op te trekken.
Zoals aan de Kamer gemeld in de brief van 14 september jl. wordt ook samen met andere NAVO-bondgenoten gewerkt om Afghaanse oud-werknemers en lokale dienstverleners van de internationale coalitie en hun gezinsleden op vrijwillige basis te hervestigen in NAVO-landen. Het lokale personeel dat geëvacueerd is en waar nog geen hervestiging voor geregeld is wordt opgevangen in tijdelijke opvanglocaties in Kosovo en Polen. Ook Nederland wil als deel van fair share binnen NAVO zijn aandeel nemen bij de opvang van Afghanen uit deze groep door 42 mensen op te nemen.
Bent u van mening dat de manier waarop Nederland verantwoording neemt voor mensen die als gevolg van hun werk voor Nederland gevaar lopen, ook op de lange termijn van invloed is op de manier waarop Nederland deel kan nemen aan internationale militaire missies? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor het optreden in deze kwestie nu?
Zoals tijdens debat op 15 september jl. door de Minister van Defensie gezegd, moet voorafgaand aan een militaire of politiemissie worden nagedacht over de verantwoordelijkheid die Nederland heeft voor de lokale medewerkers. Daarbij hoort goede registratie.
Bent u ervan op de hoogte welke maatschappelijke organisaties nog steeds in Afghanistan aanwezig zijn en daar werken op het gebied van ontwikkeling en/of noodhulp? Bent u in staat deze organisaties ook onder de huidige omstandigheden te ondersteunen? Zo ja, hoe? Zijn deze organisaties onder de huidige omstandigheden nog in staat ontheemden te ondersteunen, onder wie mogelijk ook mensen waar de genoemde motie-Belhaj c.s. op doelt?
Voorafgaand aan de machtsovername door de Taliban steunde Nederland een aantal maatschappelijke organisaties die zich bezighielden met een breed scala aan ontwikkelingsactiviteiten. Sinds de machtsovername door de Taliban onderhoudt het kabinet nauw contact met deze organisaties. Hoewel de bezetting per organisatie en per week verschilt, heeft het kabinet in beeld welke organisaties nog stafleden in Afghanistan hebben. Momenteel inventariseert het kabinet samen met de betreffende organisaties welke ontwikkelingsprogramma’s, eventueel onder nieuwe voorwaarden en in aangepaste vorm, doorgang kunnen vinden in de nieuwe politieke situatie in Afghanistan. Het kabinet zal de Kamer hierover nader schriftelijk informeren.
Vrijwel alle noodhulporganisaties hebben hun activiteiten in Afghanistan voortgezet en het kabinet blijft het werk dat zij doen voor de bevolking van Afghanistan steunen. Het kabinet heeft daarom 20 miljoen euro toegezegd voor het bieden van humanitaire hulp, te besteden via het Afghanistan Humanitarian Fund van de VN. Dit, evenals de ongeoormerkte bijdragen aan VN noodhulporganisaties en het Rode Kruis, stelt humanitaire hulporganisaties in staat om humanitaire hulp te blijven verlenen aan Afghanen in nood, waaronder ook intern ontheemden. Humanitaire hulp wordt altijd geboden volgens de principes van neutraliteit en onafhankelijkheid.
Kunt u aangeven of alle lidstaten van de Europese Unie een moratorium op het uitzetten van Afghaanse vluchtelingen hebben? Geldt dit bijvoorbeeld ook voor Kroatië?
In hoeverre in andere EU-lidstaten een besluit- en vertrekmoratorium is ingesteld zoals in Nederland, heeft het kabinet op deze korte termijn niet precies kunnen achterhalen. Wel is bekend dat verschillende EU-lidstaten momenteel geen (negatieve) beslissingen nemen. Voor zover bekend worden door de EU-lidstaten op dit moment ook geen personen teruggestuurd naar Afghanistan.
Worden er sinds 15 augustus nog Afghaanse asielzoekers met een Dublin-claim voor Kroatië daadwerkelijk aan dat land overgedragen? Bent u er overigens zeker van dat Dublin-claimanten in Kroatië feitelijk toegelaten worden tot de asielprocedure en dat zij feitelijk de opvang krijgen zoals die volgens EU-regels is voorgeschreven? Zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Er bestaan op dit moment geen specifieke belemmeringen voor Dublinoverdrachten aan Kroatië. Daaronder kunnen zich dus ook Afghaanse asielzoekers bevinden. Uit het meest recente AIDA-rapport van december 20203 blijkt dat Dublin terugkeerders in beginsel geen belemmeringen ondervinden in de toegang tot de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië. Het kabinet wijst in dit kader ook op de recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 juli 20214 waarin is overwogen dat ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Studenten die beleggen met een DUO-lening |
|
Inge van Dijk (CDA), René Peters (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Rijk worden door beleggen met je DUO lening» van de Financiële Student?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Deelt u de mening van De Financiële Student dat beleggen met een DUO-lening financieel verstandig is, omdat lenen tegen een rente van 0% om te beleggen met een verwacht rendement van 6/7% een prima rendement tegen een laag risico inhoudt?2
Ik deel die mening niet. De studielening is niet bedoeld om te beleggen. Die is beschikbaar gesteld, zodat studenten kunnen voorzien in de kosten voor de studie en het levensonderhoud. Ik vind het dan ook onwenselijk en bovendien onverstandig om met dat geld te gaan beleggen. Beleggen met geleend geld is geen verstandige keuze, omdat je bij tegenvallende rendementen met schuld kan blijven zitten die je wel moet terugbetalen. Het Nibud stelt dat je alleen moet beleggen met geld dat je kunt missen en benadrukt dat het belangrijk is om daarnaast voldoende spaarbuffer aan te houden.3
Is bij u bekend hoeveel studenten inderdaad (maximaal) lenen om met het geleende geld te beleggen? Kunt u bij benadering aangeven hoeveel gemeenschapsgeld op deze manier gebruikt wordt? Zo nee, hoe bent u van plan zicht te krijgen op de grootte van dit probleem?
Uit het Nibud Studentenonderzoek4 onder hoger onderwijs studenten bleek dat 9% van de studenten belegt met de studielening. Er is niet uitgevraagd of zij maximaal lenen om te beleggen en welk bedrag ze aan beleggingen besteden. Ik wil er wel op wijzen dat het niet noodzakelijkerwijs zo hoeft te zijn dat studenten het gehele bedrag dat zij lenen gebruiken om te beleggen. In november verschijnt het Nibud Studentenonderzoek naar mbo-studenten. Dan wordt duidelijk in hoeverre mbo-studenten lenen om te beleggen.
Deelt u de mening dat deze manier van omgaan met gemeenschapsgeld zeer onwenselijk is?
Die mening deel ik. Een studielening is niet bedoeld om te beleggen.
Deelt u de mening dat beleggen met geleend geld slechts mogelijk is voor studenten die het geld niet nodig hebben voor hun studie of primaire levensbehoeften? Deelt u de mening dat hierdoor de (kansen)ongelijkheid dus sterk toe is genomen, omdat het rijke studenten rijker maakt?
Uit het Nibud Studentenonderzoek onder studenten in het hoger onderwijs blijkt dat 9% van de ondervraagde studenten aangeeft te beleggen met hun studielening. We weten niet of dit studenten zijn met ouders met een hoger inkomen. Een veel groter deel geeft aan de lening te gebruiken waarvoor die bedoeld is, namelijk om het collegegeld, boodschappen, boeken en huur en energie te kunnen betalen.
Verder stelt het studiefinancieringsstelsel iedere student financieel in staat om te studeren en de kansen voor de toekomst te vergroten. Het is wel zo dat studenten die het leenbedrag (voornamelijk) nodig hebben voor hun studie of primaire levensbehoeften, niet in staat zullen zijn om dit bedrag te gebruiken om te beleggen. Daarnaast vind ik het van belang dat studenten die niet (maximaal) hoeven te lenen voor hun studie en levensonderhoud, verstandige keuzes maken ten aanzien van hun leenbedrag.
Kunt u bevestigen dat het gebuikt van een DUO-lening om te beleggen (nog) niet verboden is? Waarom is niet daarvoor gekozen?
Het is niet verboden om de studielening te gebruiken om mee te beleggen. Het staat studenten vrij om zelf te beslissen waar zij hun geld aan uitgeven. Het is ook mogelijk dat studenten het geld dat zij verdienen met een bijbaan gebruiken om te beleggen, en de studielening om de studiekosten en het levensonderhoud te betalen. Het is ook niet aan de overheid om te bepalen waar studenten hun geld aan uit mogen geven. Een verbod op beleggen met een studielening is bovendien niet te handhaven, omdat de overheid dan voor alle studenten moet controleren waar studenten hun geld aan uitgeven en ook of zij hun geleende geld bijvoorbeeld laten beleggen door anderen, die daartoe wel in staat zijn.
Bent u in dat geval van plan in de voorwaarden van een DUO-lening een expliciet verbod op beleggen op te nemen?
Dit staat haaks op de vrijheid die studenten hebben om zelf te bepalen waar zij hun geld aan uitgeven. Zoals hierboven al is genoemd, zou dit ook niet te handhaven zijn.
Omdat ik beleggen met studiefinanciering heel onverstandig vind, wil ik dit wel betrekken in het verbeteren van de voorlichting aan studenten. DUO onderzoekt nu hoe studenten op de website kunnen worden gewezen op het belang van bewuste keuzes over hun studiefinanciering. Verder start het Nibud momenteel met het advies5 over hoe we kunnen bevorderen dat studenten bewuste financiële keuzes nemen. Ik heb het Nibud gevraagd om hierin ook in te gaan op studenten die beleggen met hun studielening.
Hoe weegt u «maximaal lenen om te beleggen» in het licht van de discussie rondom het leenstelsel?
De Kamer heeft zich onlangs uitgesproken over de gewenste aanpassingsrichting van het studiefinancieringsstelsel. Welke keuzes hierin ook gemaakt gaan worden; het blijft van groot belang dat studenten bewuste keuzes maken over de studiefinanciering die ze aanvragen. Maximaal lenen om te beleggen vind ik zeer onverstandig. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb aangegeven, ga ik bekijken hoe we studenten hier zo goed mogelijk op kunnen wijzen.