Het bericht 'Kabinet maakt reuzendraai: stopt toch met financieren fossiele brandstofprojecten in het buitenland' |
|
Henri Bontenbal (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Silvio Erkens (VVD), Jan Klink (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), de Th. Bruijn |
|
|
|
|
Wat is de geschatte impact van het tekenen van de COP26-verklaring voor het in lijn brengen van internationale overheidssteun met de groene-energietransitie? Waarom is er gekozen voor eind 2022? Wie hebben nog meer getekend? Hebben de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) ook getekend?1
Nederland heeft een relatief groot aandeel aan fossiele energie gerelateerde projecten in de portefeuille van de exportkredietverzekering (ekv). Het is duidelijk dat in de mondiale transitie van fossiele naar duurzame energie, in lijn met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs, deze fossiele activiteiten zullen worden afgebouwd en kansen verschuiven naar duurzame energie. Het ondertekenen van de verklaring betekent een versnelling van deze verschuiving. Het kabinet zal in 2022 werken aan nieuw beleid voor het beëindigen van internationale overheidssteun aan de fossiele energie sector, in het bijzonder voor wat betreft de ekv. De inzet is om dit beleid voor eind 2022 te implementeren.
De COP26-verklaring ziet o.a. toe op het richten van het buitenlandinstrumentarium op schone energie en de rol die de private sector daarin kan spelen, alsmede het beëindigen van nieuwe directe overheidssteun voor de internationale unabated (in het Nederlands «ongemitigeerd») fossiele energie sector voor het einde van 2022, met uitzondering van beperkte en duidelijk gedefinieerde omstandigheden die consistent zijn met 1,5°C opwarming en de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs. De opstellers van de verklaring hebben voor een ambitieuze datum gekozen, waarbij er ruim één jaar tijd is voor de implementatie van het nieuwe beleid.
Op dit moment hebben 39 landen en instellingen de verklaring ondertekend.2 Het is mogelijk dat meer landen en organisaties op een later moment alsnog de verklaring zullen ondertekenen. Vanuit het perspectief van een gelijk speelveld wordt hier een goede stap gezet, omdat een aantal concurrerende landen met grote exportkredietportefeuilles getekend heeft, zoals het Verenigd Koninkrijk, Canada, Duitsland, Frankrijk, België, Italië, en de Verenigde Staten. Tegelijkertijd ontbreken belangrijke Aziatische (Japan, Zuid-Korea) en BRIC-landen3 die verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de internationale publieke financiering van fossiele projecten. Nederland zet zich in dat zoveel mogelijk landen mee tekenen.
De Wereldbankgroep en het IMF hebben vooralsnog niet getekend, wel hebben andere financiële instellingen zoals de Europese Investeringsbank (EIB), en de Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V. (FMO) getekend.
Hoeveel bedrijven worden hierdoor geraakt en wat betekent dit voor de directe en indirecte werkgelegenheid? Hoe groot is de economische waarde van de geraakte activiteiten voor deze bedrijven? Wat betekent dit besluit voor de reeds lopende exportkredietverzekeringen gerelateerd aan fossiel?
Op basis van de door Atradius Dutch State Business (ADSB) ontwikkelde methodiek fossiel, waarover uw Kamer is geïnformeerd via de Monitor Exportkredietverzekeringen 2020, is inzichtelijk gemaakt welke transacties gerelateerd zijn aan de fossiele waardeketen.4 Uitgangspunt van de analyse is de totale verzekeringsportefeuille (fossiel en niet-fossiele transacties, t/m 31-12-2020) van de ekv met een omvang van 18,8 miljard euro aan netto reëel obligo. Dit betreft lopende polissen en dekkingstoezeggingen op het moment van meten.
Op basis van het obligo (totaal aan uitstaande verplichtingen) per 31-12-2020 is 26% van de portefeuille geclassificeerd als fossiel, met een ekv gedekte-exportwaarde van EUR 4,8 mld. Het CBS berekende in 2021 dat de ekv in de periode 2018–2020 heeft bijgedragen aan 5.900 arbeidsjaren door het verzekeren van fossiele transacties.5 In die periode hebben fossiele transacties via de publieke ekv dus gemiddeld bijgedragen aan 1.967 banen per jaar. Reeds afgegeven polissen en dekkingstoezeggingen gerelateerd aan fossiele projecten worden niet beïnvloed door ondertekening van de COP-26 verklaring.
Wat gaat het kabinet doen om deze bedrijven te ondersteunen in de overgang van fossiele projecten naar nieuwe (duurzame) projecten? Hoe gaat het kabinet waarborgen dat deze bedrijven blijven concurreren op een gelijk speelveld?
Het bedrijfsleven toont zich al langere tijd welwillend om mee te denken over een geleidelijke afbouw van ekv-steun aan fossiele projecten en heeft daarbij gewezen op de rol die aanvullend overheidsbeleid zou kunnen spelen om verlies aan banen en export te mitigeren. De eventuele mogelijkheden en modaliteiten zullen het komend jaar nader onderzocht en uitgewerkt worden in samenwerking met het bedrijfsleven in de betrokken sectoren. Op exportmarkten blijft het belangrijk om het bedrijfsleven in de energietransitie te ondersteunen met economische diplomatie (handelsmissies kabinet, dienstverlening door ambassades en een optimaal instrumentarium van de RVO). Het groene verzekeringsaanbod van ADSB kan een belangrijke rol vervullen bij de stimulering van groene export. Daarnaast biedt Invest International, met een kernkapitaal van EUR 833 mln en een doelstelling om met investeringen bij te dragen aan oplossingen voor wereldwijde maatschappelijke vraagstukken, ook mogelijkheden bij het financieren van duurzame projecten van Nederlandse bedrijven in het buitenland.
Het is van groot belang voor een gelijk speelveld dat zoveel mogelijk andere landen de COP26-verklaring ondertekenen, vooral in Azië waar grote concurrenten van de Nederlandse sectoren zich bevinden. Het kabinet is ervan overtuigd dat de richting onvermijdelijk is, maar het tempo tussen landen nog teveel verschilt. Door een actieve Nederlandse inzet in internationale fora, samen met de COP26-ondertekenaars en de coalitie Export Finance for Future (E3F), zullen we ons inzetten zoveel mogelijk landen te overtuigen van de noodzaak om het tempo van de energietransitie te versnellen en hun publieke exportsteun in lijn te brengen met de klimaatdoelen. In het belang van het gelijk speelveld zet het kabinet zich verder in voor een gelijke interpretatie van de COP26 verklaring. Nu alle landen van E3F-coalitie de verklaring hebben getekend, is het de inzet van het kabinet om E3F mede te benutten als forum voor de implementatie van deze verklaring voor zover het de ekv-gerelateerde aspecten ervan betreft.
Welke kansen ziet het kabinet voor bedrijven die de overstap van fossiele projecten naar duurzame projecten versneld moeten maken? Hoe ziet zij de kans dat de buitenlandse investeringen van Nederlandse bedrijven groeien of in ieder geval gelijk blijven met deze stap?
De transitie naar een klimaatneutrale economie is uitdagend, maar biedt ook veel kansen voor nieuw duurzaam verdienvermogen en werkgelegenheid. Nederland heeft de ambitie en de kans om de (Europese) vestigingsplaats te zijn voor duurzame industrie. Belangrijke randvoorwaarden hiervoor zijn aanwezig: van een hoogopgeleide technische beroepsbevolking tot een gunstige geografische ligging voor verhandeling en transport van industriële grondstoffen en goederen. Dit heeft ook zijn weerslag op internationale verdienkansen, bijvoorbeeld in de aanleg van offshore windparken in het buitenland. In nauw overleg met het bedrijfsleven moet in kaart worden gebracht wat de kansrijke groene groeimarkten zijn en hoe de overheid Nederlandse bedrijven kan ondersteunen om deze exportkansen te verzilveren.
Welke subsidie- en financieringsinstrumenten zijn er beschikbaar om de versnelde transitie naar duurzame energie en innovatieve technologieën te ondersteunen? Zijn de bestaande instrumenten passend of worden deze aangepast? Hoeveel middelen verwacht het kabinet hiervoor nodig te hebben?
Groene export komt mede tot stand door een succesvolle groene transitie in Nederland, waar een goed klimaat heerst voor de ontwikkeling van groene technieken. Om de ontwikkeling van export te stimuleren is een aantal aanpassingen van het ekv-instrumentarium doorgevoerd. Investeringen in vergroening door bijvoorbeeld nieuwe technologieën zijn vaak een stuk risicovoller. Door verruiming van het acceptatiebeleid van risicovolle transacties en dekking van «indirecte» groene transacties wordt het eenvoudiger gemaakt voor exporteurs om een lening te krijgen voor groene investeringen, en daarmee wordt het vergroeningsproces versneld. Ook zal de nieuwe staatsdeelneming Invest International zich sterk richten op stimulering van groene exporttransacties door Nederlandse bedrijven.
Het kabinet blijft werken aan mogelijkheden om bedrijven verder te ondersteunen bij groene exporttransacties. Hierbij zijn ook internationale kaders voor exportkredietverzekeringen relevant, beschreven in het OESO-Arrangement. Zo zijn groene projecten vaak nog duurder, en hebben daarom in de financiering baat bij langere looptijden. Binnen de EU en de OESO spant Nederland zich in voor aanpassingen in het Arrangement om projecten met langere looptijden in verzekering te kunnen nemen.
Deelt het kabinet de mening dat een nationale financieringsstrategie voor internationale klimaatmitigatieprojecten en -adaptatieprojecten moet worden opgezet? Wat is het kabinet van plan om op dit vlak te doen?
Het staande klimaatfinancieringsbeleid van het kabinet is beschreven in de beleidsnota «Investeren in perspectief»6 en diverse aanvullende kamerbrieven, waaronder «financieren in perspectief, kansen pakken, resultaten boeken».7 De kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de planning van klimaatfinanciering middels de nota Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).
Het kabinet is altijd bereid om met een positieve grondhouding naar voorstellen te kijken die het huidige beleid kunnen versterken.
Hoe ziet het kabinet de vergroening van de exportkredietverzekering voor zich? Hoe kan dit voor bedrijven makkelijker en goedkoper worden gemaakt?
Het kabinet heeft reeds verschillende maatregelen genomen om de ekv te vergroenen. Allereerst, zijn er meetmethodieken ontwikkeld waardoor er beter inzicht is in het aandeel groen en fossiel in de ekv-portefeuille. Daarnaast zijn er ruimere dekkingsmogelijkheden voor groene transacties en is een pilot gestart voor de acceptatie van risicovollere groene transacties (Kamerstuk 26 485, nr. 338, 16 november 2020). Ook is ingezet op het verzekeren van fondsen met een specifieke focus op klimaatgerelateerde projecten zoals Climate Investor One.
Wanneer zullen de gesprekken met betrokken stakeholders, waarmee het kabinet heeft aangegeven in overleg te gaan, plaatsvinden en hoe wordt de Kamer hierin betrokken en over geïnformeerd?
In 2022 zal het kabinet werken aan nieuw beleid voor het beëindigen van internationale overheidssteun aan de fossiele energiesector, in het bijzonder voor wat betreft de exportkredietverzekering. De inzet is om dit beleid voor eind 2022 te implementeren. Het komende jaar zal dus benut worden om met de betrokken sectoren tot een zorgvuldige implementatie te komen. De gesprekken hierover zijn, gezien de ambitieuze deadline van eind 2022, reeds gestart en zullen zo snel mogelijk worden verdiept en voortgezet. De Kamer zal over de uitkomsten hiervan worden geïnformeerd.
Kan het kabinet deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Ja.
Turkije dat een onderzoek naar de Nederlandse terroristensteun in Syrië hindert |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat Turkije inzage heeft geëist in het onderzoek naar de Nederlandse miljoenensteun aan moslimextremisten en terroristen in Syrië?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van het artikel in de NRC. Het kabinet kan niet namens of over de werkzaamheden van de Commissie van onderzoek spreken, die haar onderzoek onafhankelijk en naar eigen inzicht doet.
Op 26 maart jl. is n.a.v. het verzoek van uw Kamer de Commissie onder leiding van de heer Cammaert opgericht om onafhankelijk onderzoek te doen naar het Non Lethal Assistance (NLA) programma dat de Nederlandse regering van 2015 tot 2018 in Syrië heeft uitgevoerd.
De Commissie is nog bezig met haar onderzoek. Het rapport wordt in de herfst van volgend jaar verwacht.
Is het inderdaad zo dat de gesprekken met Syrische commandanten zijn afgeblazen, waardoor de onderzoekscommissie cruciale informatie misloopt?
Zie antwoord vraag 1.
Betekent de Turkse inmenging dat het geplande onderzoek c.q. veldwerk in Noordwest-Syrië én Turkije nu definitief van de baan is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u volledig en puntsgewijs aangeven welke eisen Turkije heeft gesteld aan het onderzoek? Is de Turkse eisenlijst onderdeel geweest van diplomatiek overleg?
Zie antwoord vraag 1.
Is er vanuit Nederland een poging gedaan om het onderzoek weer vlot te trekken? Bent u – of is de Minister-President – daarbij betrokken geweest? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Turkije pas een week van tevoren werd geïnformeerd over het onderzoek? Zo ja, waarom werd voor deze opmerkelijke strategie gekozen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid Turkije publiekelijk te veroordelen als ze het onderzoek naar de Nederlandse terroristensteun blijven frustreren met onacceptabele eisen?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u eindelijk dat Turkije geen bondgenoot is maar een islamitische poppenspeler die moslimextremisten en terroristen nog steeds naar hartenlust inzet?
Het kabinet hecht belang aan de bilaterale relatie met NAVO-Bondgenoot Turkije. Met Turkije wordt samengewerkt op voor Nederland belangrijk terreinen als migratie, economie en veiligheid, waaronder terrorismebestrijding. In algemene zin geldt dat er in de relatie tussen Nederland en Turkije ruimte is voor constructieve samenwerking, maar ook voor het benoemen van zaken waar we het niet over eens zijn of waarover zorgen bestaan. Hierbij wordt altijd meegewogen hoe Nederlandse belangen zo effectief mogelijk kunnen worden behartigd.
Wilt u deze vragen uiterlijk 48 uur voor de begrotingsbehandeling van Buitenlandse zaken beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De beantwoording is binnen het gevraagde termijn opgesteld.
Boostervaccinaties voor Nederlanders die met AstraZeneca of Janssen gevaccineerd zijn |
|
Jan Paternotte (D66), Aukje de Vries (VVD), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat onder zestigers, het leeftijdscohort grotendeels gevaccineerd met AstraZeneca, momenteel relatief veel doorbraakinfecties plaatsvinden in verhouding tot andere leeftijdscohorten?1
Op 11 januari jl. heeft het RIVM berekend dat van de 398.852 SARS-CoV2-meldingen tussen 1 december tot en met 31 december de vaccinatiestatus van 75% bekend was2. De vaccinatiestatus van positief geteste personen, per 100.000 inwoners, per leeftijdsgroep wordt wekelijks geactualiseerd3. In de periode van 29 november t/m 9 januari 2022 (de afgelopen 6 kalenderweken) waren er per 100.000 zestigers 1.535 volledig gevaccineerden die positief testten. In andere leeftijdscohorten was het aandeel volledig gevaccineerden onder de positief geteste personen per 100.000 inwoners vergelijkbaar; 30–39 (2.049), 40–49 (2.215), 50–59 (1.724), 70–79 (1.089). De vaccinatiestatus van een deel van de positief geteste personen in deze periode was op het moment van publicatie (nog) niet bekend. Bovendien kan testgedrag tussen deze leeftijdscohorten enigszins verschillen.
Het RIVM heeft op 16 december jl. een rapport over de vaccineffectiviteit (VE) tegen infectie met de deltavariant gepubliceerd4. Hieruit blijkt dat het verloop van de VE naar tijd sinds vaccinatie verschilt per vaccin en leeftijdsgroep. De vectorvaccins, waaronder AstraZeneca, laten – afhankelijk van leeftijd – een stijging van de VE zien in de eerste maanden na vaccinatie, waarna de VE stabiliseert of geleidelijk afneemt. De VE tegen infectie van de deltavariant voor 50–69 jarigen die gevaccineerd zijn met AstraZeneca wordt geschat op 79% gebaseerd op testen in het kader van klachten tegenover 83% Pfizer, 89% Moderna en 73% Janssen. De schattingen in het kader van BCO in zijn algemeenheid lager. Het is op dit moment nog niet te zeggen wat de VE tegen infectie met de omikron variant is. Hier zal in de loop der tijd meer over duidelijk worden.
Het RIVM heeft op 28 december jl. een rapport over de vaccineffectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opnames over de periode 11 juli t/m 21 december gepubliceerd. In dit rapport wordt vaccineffectiviteit opgesplitst voor de verschillende types vaccin waarmee in Nederland tegen SARS-CoV-2 wordt gevaccineerd, waaronder het AstraZeneca-vaccin. Hieruit is op te maken dat in de hiervoor genoemde periode de vaccineffectiviteit van AstraZeneca tegen ziekenhuis- en IC-opname 87% en 93% respectievelijk bedroeg.
Is bekend of ook onder andere groepen die in het vroege voorjaar met AstraZeneca zijn gevaccineerd, zoals de risicogroepen via huisartsen en ontvangers van een «prullenbakvaccin», relatief veel doorbaakinfecties c.q. onderlinge besmettingen plaatsvinden?
Het RIVM beschikt niet over data van personen die behoren tot een risicogroep en ontvangers van een «prullenbakvaccin» en de vaccinatiestatus op het moment van een positieve test.
Hoe beoordeelt u in dit licht de uitspraak van een arts-microbioloog bij Sanquin dat het erop lijkt dat het AstraZeneca-vaccin de minste antistoffen geeft en minder dan de mRNA-vaccins?2
Een afname in het aantal antistoffen betekent niet direct dat je dan niet meer goed beschermd bent tegen het virus. Er zijn ook andere delen van het afweersysteem, de zogenoemde T-cellen, die delen van het virus kunnen herkennen en opruimen en die langdurig bijdragen aan bescherming tegen ernstige ziekte door COVID-19. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heeft het RIVM op 28 december jl. een rapport over de vaccineffectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opnames over de periode 11 juli t/m 21 december gepubliceerd. Hieruit is op te maken is dat in deze periode de vaccineffectiviteit van AstraZeneca tegen ziekenhuis- en IC-opname 87% en 93% respectievelijk bedroeg.
Herinnert u zich dat u op 1 november, in antwoord op vragen van de leden Paternotte, Aukje de Vries en Kuiken antwoordde: «Ik heb de Gezondheidsraad op 15 oktober jl. is gevraagd een aanvullend advies te geven over het inzetten van mRNA-vaccins als booster, ook na een primaire serie met de coronavaccins van AstraZeneca of Janssen.»3
Het klopt dat mijn voorganger dit op 1 november heeft geantwoord.
Klopt het dat de Gezondheidsraad in haar advies d.d. 2 november 2021 benoemt dat iedereen, ongeacht het type vaccin in de primaire serie, een booster dient te krijgen? Zo nee, wat is dan het advies voor mensen die eerder AstraZeneca of Janssen hebben ontvangen?
De Gezondheidsraad concludeerde in zijn advies van 2 november jl. dat de huidige COVID-19-vaccins in de algemene bevolking nog goed beschermden tegen ernstige ziekte. De raad adviseerde toentertijd te starten met een boosteraanbod aan ouderen vanaf 60 jaar en bewoners van zorginstellingen vanaf 18 jaar, ongeacht welk vaccin zij in de primaire serie ontvangen hebben, om op deze manier toename van ernstige ziekte te voor te zijn. In aanvulling hierop heeft mijn voorganger uw Kamer op 2 november jl. laten weten dat ook zorgpersoneel met patiëntencontact in aanmerking komt voor een boostervaccinatie. Tevens is er toen besloten dat de overige mensen jonger dan 60 jaar ook een boostervaccinatie kunnen krijgen wanneer bovengenoemde groepen de gelegenheid hebben gehad.
Vanwege signalen over de mogelijke afname in bescherming van het Janssen- en het AstraZeneca-vaccin en diverse internationale ontwikkelingen rondom de inzet van boostervaccins, heeft mijn voorganger de Gezondheidsraad op 10 november jl. gevraagd met spoed te adviseren over het al dan niet beschikbaar stellen van boostervaccins aan alle mensen die zijn gevaccineerd met deze vaccins. Daarbij is specifiek gevraagd of prioritering ten opzichte van andere groepen nodig is. Op 25 november jl. heeft de Gezondheidsraad hierover geadviseerd. In dit advies benadrukt de Gezondheidsraad dat er op dat moment onvoldoende medisch-wetenschappelijke gronden waren om tot een andere prioritering te komen dan op leeftijd. De Gezondheidsraad heeft tevens gezegd dat de prioritering van specifieke groepen altijd afgewogen moet worden tegen de nadelen van een complexere vaccinatiecampagne, en daarmee risico’s op vertragingen in de uitvoering. De raad gaf aan dat de beperkte verschillen in bescherming tussen vaccins die zijn ontvangen in de primaire serie onvoldoende opwegen tegen de nadelen van een complexere vaccinatiecampagne en de mogelijke gevolgen daarvan. Dit heeft mijn voorganger ook in mijn brief aan uw Kamer van 26 november jl. benoemd.
Er is nog veel onduidelijkheid over wat de opkomst van de omikronvariant betekent voor de bescherming van de huidige vaccins. Hier is mijn voorganger in de Kamerbrief van 18 december jl. op in gegaan. In het Verenigd Koninkrijk en Zuid Afrika is duidelijk geworden dat de relatieve snelheid in de toename van het aantal besmettingen door de omikronvariant heel hoog is in vergelijking met de deltavariant. Dat kan ertoe leiden dat er meer mensen in het ziekenhuis en op de IC terecht komen dan de zorg aan kan. Dit is een scenario dat we moeten voorkomen en het is gebleken dat daar uit voorzorg actie voor nodig was. Het OMT adviseerde daarom zo snel mogelijk te handelen. In lijn met het OMT advies heeft mijn voorganger het RIVM gevraagd om in samenwerking met de GGD GHOR de boostercampagne verder te versnellen. Uit de eerste en voorlopig nog beperkte resultaten van een recente Britse studie blijkt dat boostervaccins de bescherming tegen symptomatische infecties met de omikronvariant verhoogt tot zo’n 75%. Met andere woorden: als je onlangs een boostervaccinatie hebt gehad, dan verkleint dit de kans dat je besmet raakt met de omikronvariant en het virus overdraagt. Tot en met 12 januari jl. zijn in totaal ruim 7,2 miljoen boostervaccinaties en derde prikken gezet. Het streven is om iedereen vanaf 18 jaar in de tweede helft van januari 2022 de mogelijkheid te hebben gegeven een boostervaccinatie te ontvangen.
Waarom dient er gewacht te worden op een uitspraak van het Europees Medicijn Agentschap (EMA) over het geven van boosters met het Janssen-vaccin terwijl mRNA-vaccins ook geschikt zijn als booster (ongeacht het vaccin in de primaire serie)?
Op het moment van het indienen van uw vragen waren alleen de vaccins van Pfizer/BioNTech en Moderna door het EMA goedgekeurd voor gebruik als boostervaccin. Deze vaccins worden op advies van de Gezondheidsraad ingezet in de huidige boostercampagne, ongeacht het vaccin in de primaire serie. Mensen die een booster krijgen met BioNTech/Pfizer worden gevaccineerd met dezelfde dosis als voor de primaire serie gebruikt wordt. Mensen die een booster krijgen met Moderna, krijgen de helft van de dosis die bij de primaire serie wordt gebruikt. Er zijn op dit moment voldoende vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna beschikbaar om iedereen van 18 jaar en ouder een booster aan te bieden.
Inmiddels is ook het Janssen-vaccin goedgekeurd als booster door het EMA. De Gezondheidsraad blijft echter bij de voorkeur voor een mRNA-vaccin als booster. Het is wel mogelijk het Janssen-vaccin in te zetten als booster bij een contra-indicatie voor een mRNA-vaccin, of wanneer mensen liever niet met een mRNA vaccin gevaccineerd willen worden.
Dienen de mensen met een Janssen of AstraZeneca-vaccin prioriteit te krijgen in het ontvangen van een boostervaccinatie met een mRNA-vaccin? Waarom wel, waarom niet? Hoe doen andere landen binnen Europa dit?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
In de meeste EU-landen krijgt iedereen boven de 18 jaar een booster aangeboden, ongeacht het vaccin in de primaire serie. Wel zien we dat het interval tussen de primaire serie en de boostervaccinatie in veel andere lidstaten bij Janssen korter is dan bij andere vaccins.
Bent u bereid de Gezondheidsraad met spoed te vragen over het belang van boosters met een mRNA-vaccin bij een eerdere AstraZeneca-vaccinatie, ook voor mensen jonger dan zestig, mede gezien de uitspraak van het RIVM over de noodzaak van boostervaccinaties tijdens de huidige coronagolf? Zo nee, waarom niet?4
Hier ben ik in mijn brief van 26 november jl. aan uw Kamer nader op ingegaan.
Bent u bereid bij dit advies en, n.a.v. de uitspraak van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), ook de vraag te betrekken over het belang van boosters bij een eerdere Janssen vaccinatie, ook voor mensen jonger dan zestig? Zo nee, waarom niet?
Hier ben ik in mijn brief van 26 november jl. aan uw Kamer nader op ingegaan.
Bent u bereid om – indien het advies van de gezondheidsraad positief is – vanaf december boosters ook open te stellen voor ontvangers van het Janssenvaccin en AstraZeneca-vaccin?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de Oostenrijkse regering om vanaf 3 januari 2022 één dosis van het Janssen-vaccin niet meer te accepteren? Hoe beoordeelt u dit besluit?
Ja, ik ben bekend met dit besluit. Europees zijn we in overleg om afspraken te maken omtrent de geldigheidsduur van vaccinatiecertificaten. Uitgangspunt daarbij is dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende soorten vaccins. Het is echter aan lidstaten zelf om nationale maatregelen te treffen om de volksgezondheid te beschermen. Vanaf 3 januari is het Janssen-vaccin, na 28 dagen niet meer geldig voor het maatschappelijk verkeer wanneer er geen boostervaccinatie is verstrekt. Ik ben van mening dat vaccins, goedgekeurd door de EMA, als volwaardig beschouwd moeten worden.
Kunt u aangeven welke afspraken Europees zijn gemaakt over de toepassing van het Digitaal Corona Certificaat in relatie tot boosters of wanneer deze afspraken worden gemaakt?
Het Sloveense voorzitterschap beoogt spoedig een politiek akkoord te bereiken voor de herziening van de Raadsaanbeveling 2020/1475 betreffende een gecoördineerde aanpak van de beperking van het vrije personenverkeer, in reactie op de COVID-19 pandemie. Initieel stelde de Commissie voor om deze vervolgens op 10 januari in werking te doen treden. In de onderhandelingen is dit aangepast naar 1 februari. In deze Raadsaanbeveling wordt onder andere de geldigheidsduur van vaccinatiecertificaten van een primaire COVID-19 vaccinatie afgesproken met het oog op reizen. Er worden geen afspraken gemaakt over de geldigheid van boostervaccinaties, omdat hier nog onvoldoende over bekend is. Omdat dit een Raadsaanbeveling betreft kunnen lidstaten hier vervolgens gemotiveerd van afwijken. Om deze reden heeft de Europese Commissie de geldigheidstermijn van 9 maanden vastgelegd in een gedelegeerde handeling op grond van de DCC verordening, deze gedelegeerde handeling gaat eveneens in op 1 februari
Kunt u deze vragen voor het eerstvolgende coronadebat beantwoorden?
Dit is niet gelukt.
De uitzending van Undercover in Nederland over de misstanden bij zorginstelling Zuster Norma |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de schokkende misstanden die worden getoond in de uitzending van Undercover in Nederland over de zorginstelling Zuster Norma?1
De beelden die in de uitzending te zien waren, zijn voor de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) aanleiding geweest om op hele korte termijn aanvullend onderzoek te doen bij deze instelling. Ik kan mij daarin vinden.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat deze zorginstelling dementerende ouderen soms een groot deel van de dag in hun bed laat liggen, zonder eten of verschoning?
Alle ouderen in zorginstellingen moeten kunnen rekenen op goede en veilige zorg. Het aankleden, gezonde voeding en persoonlijke hygiëne maken hier een belangrijk onderdeel van uit. Wanneer dit niet gebeurt, leidt dit tot risico’s voor bewoners. De raad van bestuur is er verantwoordelijk voor dat dit zo snel mogelijk wordt opgelost.
Wat is uw reactie op het feit dat niet-bevoegd personeel werd gedwongen om medische handelingen uit te voeren?
Ik ken de situatie ter plaatse niet anders dan via de beelden die ik in de uitzending heb gezien. Om die reden vind ik het niet passend om specifiek op deze casus in te gaan. De IGJ heeft aangegeven vervolgonderzoek te doen in deze casus en hoor en wederhoor toe te passen.
Wel moet wat mij betreft duidelijk zijn dat voorbehouden handelingen alleen door gekwalificeerd personeel uitgevoerd mogen worden, zoals de wet ook voorschrijft.
Hoe kan het dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) vorig jaar stelde dat er «voldoende maatregelen genomen om de risico’s voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg weg te nemen»2, terwijl de misstanden momenteel weer enorm zijn?
Het bieden van goede en veilige zorg is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. Ons stelsel is gericht op vertrouwen en toezicht om dit vertrouwen kracht bij te zetten. Het blijft echter altijd mogelijk dat op het moment van beoordeling door IGJ de zorg voldeed aan de kwaliteitseisen en dat dit op een later moment niet meer (voldoende) het geval is. Dat kan allerlei oorzaken hebben. Om die reden doet de inspectie altijd vervolgonderzoek bij instellingen waar zij een maatregel heeft opgelegd.
Hoe kan het dat de IGJ na de vaststelling dat de situatie was verbeterd de misstanden onvoldoende in het vizier had?
Zie mijn antwoord bij vragen drie en vier.
Wat gaat u doen om deze misstanden zo snel mogelijk aan te pakken? Is de IGJ op dit moment bezig om de situatie voor deze ouderen te verbeteren?
De inspectie heeft inmiddels vervolgonderzoek op locatie gedaan en hoor en wederhoor toegepast. De beelden uit de uitzending zijn bij dit onderzoek betrokken. Over de uitkomsten van een lopend onderzoek doet IGJ geen uitspraken. IGJ zal het onderzoeksrapport op haar website publiceren, zodra dit is vastgesteld. Ik heb er vertrouwen in dat IGJ op basis van haar bevindingen passend zal reageren.
Wat kunt u zeggen over de financiële positie van Zuster Norma? Als geld niet besteed is aan genoeg en gekwalificeerd personeel en goede voeding, waar is het geld dan wel aan besteed?
Ik heb op dit moment geen toegang tot de actuele financiële situatie van Zuster Norma. In haar jaarverslag zal zij zich hierover moeten verantwoorden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de bewoners zo snel mogelijk een veilige en prettige plek krijgen om te wonen?
De inspectie kan geen uitspraken doen over lopend onderzoek. Ondertussen vertrouw ik erop dat haar aanwezigheid op locatie en gesprek met de bestuurder bijdraagt aan goede en veilige zorg, indien nodig na het opleggen van maatregelen.
Het tijdspad van boostervaccinaties |
|
Liane den Haan (GOUD), Lisa Westerveld (GL), Nilüfer Gündoğan (Volt), Pieter Omtzigt , Nicki Pouw-Verweij (JA21), Maarten Hijink |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van de recente relatieve stijging van het aantal gevaccineerde patiënten in de ziekenhuis (ten opzichte van de ongevaccineerden), die erop duiden dat de kans van ziekenhuisopnames bij ongevaccineerden nog steeds vele malen hoger ligt, maar dat de effectiviteit van vaccins enigszins afneemt over tijd?
Ja. Op 3 november jl. heb ik een nieuwe RIVM rapportage ontvangen over het actuele beeld van de vaccinatiestatus van opgenomen COVID-19-patiënten. Het beeld is dat de vaccin-effectiviteit (VE) in Nederland nog steeds hoog is, namelijk 94% tegen ziekenhuisopname en 97% tegen IC-opname over de hele periode juli-oktober. Over de afgelopen acht weken was de vaccineffectiviteit respectievelijk 93% en 96%. De vaccineffectiviteit is iets minder hoog bij de leeftijdsgroep vanaf 70 jaar dan bij jongere leeftijdsgroepen (89% tegen ziekenhuisopname, 95% tegen IC-opname). De kans voor volledig gevaccineerden om met COVID-19 in het ziekenhuis opgenomen te worden is nog steeds 17 keer kleiner is dan voor niet-gevaccineerden. De kans om op de IC opgenomen te worden is 33 keer kleiner.
Heeft u kennis genomen van het feit dat Denemarken, dat relatief weinig restricties heeft in het openbare leven, al op 15 oktober jl. besloten heeft om ouderen boven de 65 uit te nodigen voor de booster prik?1
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat ook Zweden al in oktober begonnen is met het aanbieden van booster vaccinaties aan de bevolking van 65+?2
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat het Verenigd Koninkrijk – dat relatief vroeg met vaccineren begon en het AstraZeneca vaccin gebruikte voor de eerste twee prikken, dat niet het meest effectieve lijkt te zijn – 48 uur na het advies van de gezondheidsraad begon met vaccineren en in oktober al miljoenen 50+ers gevaccineerd had?3
Ja.
Kunt u aangeven welke EU-landen nog niet begonnen zijn met het aanbieden van een vrijwillige booster prik aan alle verpleeghuisbewoners?
Onder andere Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Italië, Denemarken, Duitsland, België, Luxemburg, Spanje en Oostenrijk hebben aangekondigd te starten met een boostercampagne of zijn reeds gestart met een dergelijk campagne. In de meeste landen wordt in de campagnes gestart met het boosteren van de personen boven de leeftijd van 65, waaronder verpleeghuisbewoners.
Heeft u kennis genomen van het positieve effect op de epidemie van booster vaccinaties via reductie van zowel stijging in besmettingen als ziekenhuis- en IC-opnames in Denemarken, Zweden en het Verenigd Koninkrijk?
Het is nog te vroeg om causale verbanden te leggen tussen boostercampagnes en reducties in besmettingen en ziekenhuis- en IC-opnames. De Gezondheidsraad en RIVM houden de actuele inzichten en resultaten uit studies nationaal en internationaal nauwkeurig in de gaten en adviseren het kabinet daarover als er aanleiding voor is.
Heeft u kennis genomen van studies uit onder andere Israel waaruit blijkt dat grote extra bescherming tegen besmettingen en ziekenhuis- en IC-opnames al binnen twee weken optreedt, en dus ook bij de huidige stijging in besmettingen en opnames van belang kan zijn?4
Ja. De Gezondheidsraad benoemt in zijn advies van 2 november jl. dat de eerste praktijkstudies onder gevaccineerden in Israël laten zien dat boostervaccinatie een toename van bescherming biedt tegen ernstige ziekte en sterfte.
Acht u dit door de top van de WHO al vaak onderstreepte positieve effect van booster vaccinaties voor ouderen van waarde in Nederland gezien de toenemende druk op de zorg zoals beschreven in vraag 1? Zo nee, waarom niet?
In oktober adviseerde de Strategic Advisory Group of Experts (SAGE) van de WHO een extra vaccinatie voor mensen met een ernstig gecompromitteerd immuunsysteem. Dat is een belangrijke aanbeveling die het kabinet ook onderschrijft. Niet voor niets heb ik op 14 september jl., op basis van de adviezen van het RIVM en de Gezondheidsraad, al aangekondigd dat deze groep vanaf oktober in aanmerking zou komen voor een extra prik. Ten aanzien van een boostercampagne voor andere doelgroepen heeft de WHO verschillende afwegingen benoemd. Aan de ene kant benoemt de WHO dat het belangrijk is om te kijken naar waning immunity en de vaccineffectiviteit. Op basis van de meest recente gegevens heeft de Gezondheidsraad daarom een boostervaccinatie voor de oudste leeftijdsgroepen en de bewoners van instellingen geadviseerd. Daarnaast benoemen zowel de WHO als de Gezondheidsraad dat bij de overwegingen met betrekking tot een boostercampagne ook rekening gehouden moet worden met vaccinschaarste elders in de wereld.
Hoe kijkt u naar het effect van wachten met boostervaccinaties, ook in acht nemend het KPMG rapport over het Corona beleid waarin specifiek staat beschreven dat snelheid eerder vaak onterecht ten koste van zorgvuldigheid ging, terwijl «snelheid als zodanig in werkelijkheid juist een onderdeel is van zorgvuldigheid»?
We doen er alles aan om zo snel mogelijk van start te kunnen gaan met de boostercampagne. In september zagen de Gezondheidsraad en het RIVM op basis van de gegevens over de vaccineffectiviteit nog geen aanleiding voor een boostervaccinatie. In oktober heb ik op basis van signalen vanuit internationale studies de Gezondheidsraad gevraagd met spoed een aanvullend advies uit te brengen over de boostervaccinatie. Dit advies heb ik op 2 november jl. ontvangen. Bij de uitvoering dienen we rekening te houden met een aantal zaken, zoals het uitnodigingenproces, de prikcapaciteit bij de GGD’en, de registratie, de samenloop met de griepvaccinatie. Ik heb uw Kamer vandaag geïnformeerd dat met ingang van 19 november het vaccineren van de booster start.
Klopt het dat er eind oktober meer dan 4,5 miljoen Pfizer-vaccins op voorraad waren, zodat het aantal vaccins onder geen beding de beperkende factor is voor een eventuele onmiddellijke uitrol van een vrijwillige booster campagne voor bijvoorbeeld 65+ers, mensen in een WLZ-instelling en zorgmedewerkers?5
We hebben er voor gezorgd dat we over voldoende vaccins beschikken om te kunnen starten met de boostercampagne voor de genoemde categorieën.
De beschikbaarheid van vaccins is geen factor bij die afweging.
Kunt u, net al het Verenigd Koninkrijk, binnen 48 uur beginnen met een vrijwillige boostercampangne? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is tijd nodig om dit proces voor te bereiden en in te regelen. Er wordt heel hard gewerkt door alle betrokken partijen om zo snel mogelijk en veilig met de boostervaccinatie te kunnen starten. Het is van belang dat dit goed georganiseerd wordt, voor zowel de uitvoeringsorganisaties als de mensen die een boostervaccinatie ontvangen. Het proces moet duidelijk en uitvoerbaar zijn. Het werven en opleiden van personeel vraagt enige tijd. De GGD’en besteden nog steeds veel menskracht aan het vaccineren van mensen voor een eerste en/of tweede vaccinatie op de vaccinatielocaties. Daarnaast richten zij zich ook op het fijnmazig vaccineren, waar de GGD’en in samenwerking met gemeenten en lokale organisaties specifieke doelgroepen benadert om zo de vaccinatiegraad te verhogen. Dit kost veel capaciteit, maar het is van groot belang dat dit door blijft gaan. Met ingang van 19 november start het vaccineren met de booster.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en uiterlijk binnen 48 uur beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
De recente misstanden bij gehandicaptenzorginstelling De Trans |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de recente misstanden bij gehandicaptenzorginstelling De Trans, waarbij begeleiders regelmatig alleen op een woning of groep met acht cliënten met zware zorgindicaties (bijvoorbeeld LVB/MVG) staan, wat onder andere leidde tot «spanningen en meer escalaties met letsel, bij zowel medewerkers als cliënten»?1
Ik vind het zeer zorgelijk om te horen.
Wat is uw reactie op het harde rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), die stelt weinig vertrouwen te hebben «in de wijze waarop de organisatie in staat is te sturen op de kwaliteit en veiligheid van zorg en de noodzakelijke verbeteringen door te voeren»?2
Ik vind het goed dat de IGJ dit soort toezichtbezoeken aflegt en kwaliteit in beeld brengt. Het is nu in eerste instantie aan de zorginstelling zelf om met de aanbevelingen uit dit rapport voortvarend aan de slag te gaan.
Wat is uw oordeel over het feit dat bij deze instelling het aantal beschikbare zorguren berekend wordt met een rekentool, waarbij eerst een bepaald percentage van het budget wordt toebedeeld aan overheadkosten en de rendementsdoelstelling, waardoor er vaak te weinig overblijft voor een fatsoenlijke bezetting van groepen?3
Het is aan de zorginstelling zelf hoe zij de tarieven die horen bij de zorgprofielen verdeelt. Er zijn geen voorschriften hoe de instelling de tarieven die horen bij de zorgprofielen toerekent aan de diverse bedrijfsonderdelen. Dat vormt onderdeel van de bedrijfsvoering van de instelling. De instelling moet hierbij uiteraard rekening houden met de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van zorg en voorzien in een inzet van zorg die past bij de zwaarte van de doelgroep.
Deelt u de analyse dat de recente misstanden bij De Trans (deels) veroorzaakt zijn door het gebruik van deze rekentool?
Deze analyse vormt geen onderdeel van de bevindingen van de IGJ. De IGJ heeft een zorgvuldig rapport opgesteld naar aanleiding van het inspectiebezoek. Dit rapport biedt voldoende aanknopingspunten voor de zorginstelling om te werken aan kwaliteitsverbetering.
Is het toegestaan om een vast percentage van zorggeld voor een cliënt aan overhead en rendement toe te delen met een eigen rekentool?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er meer zorginstellingen die werken met een rekentool, waarbij een vast percentage van zorggeld voor een cliënt aan overhead en rendement toebedeeld wordt? Zo ja, om hoeveel zorginstellingen gaat het hier en in welke sectoren van de zorg zijn zij actief? Bent u bereid om hier onderzoek naar te doen?
Mij is niet bekend of er meer instellingen zijn die werken met een rekentool. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 behoort dit tot de keuzes die instellingen zelf maken in hun bedrijfsvoering. De kwaliteit dient daarbij te voldoen aan de kaders die daarvoor gelden en de IGJ toetst daar op. Om die reden zal ik ook geen onderzoek hiernaar (laten) doen.
Leidt het gebruik van rekentools vaker tot te hoge werkdruk en onverantwoorde situaties bij zorginstellingen?
De inspectie richt zich met haar toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg, waarvan voldoende deskundig personeel onderdeel uitmaakt. De inspectie kijkt niet naar rekentools, maar naar of de zorginstelling in de praktijk zorgdraagt voor voldoende en goed opgeleide zorgverleners, passend bij de groep cliënten.
Vindt u het wenselijk dat in het Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg 2017–2022 geen personele bezettingsnormen zijn opgenomen?
Het Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg is door de sector zelf opgesteld en gaat uit van «leren en verbeteren». Dit betekent dat in samenwerking tussen verschillende zorgverleners, en in dialoog met cliënten en verwanten, gezocht wordt naar een aanpak en methoden om daar waar zaken minder goed lopen, te werken aan kwaliteitsverbetering. Het aantal zorgverleners is niet standaard voor de hele sector of een deel van de sector vast te leggen. Dat is maatwerk. De groepssamenstelling van bewoners en de zwaarte van de zorgvraag bepalen hoeveel en welk type zorgverleners nodig zijn. Dat varieert per woongroep en per instelling en per cliënt. Daarom is het onmogelijk om voor de hele sector of voor een deel van de sector, zoals de zorg voor cliënten met een bepaald zorgzwaartepakket, een bezettingsnorm vast te stellen. Wel is het heel belangrijk om – passend bij wat de groep cliënten nodig heeft – voldoende en goed opgeleide zorgverleners te hebben. Het is belangrijk dat er een mix aan disciplines beschikbaar is; zorgverleners die goed opgeleid zijn, zich verantwoordelijk voelen, elkaar vertrouwen en goed met elkaar samenwerken. Dat biedt een stevige basis voor goede kwaliteit van zorg en ondersteuning.
Vindt u het wenselijk dat werkgevers door het ontbreken van personele bezettingsnormen in het Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg kunnen bezuinigen op de inzet van personeel ten koste van de kwaliteit van de zorg en de veiligheid van cliënten en medewerkers?
Het gebruik van personele bezettingsnormen en de inzet van meer personeel leidt niet automatisch tot betere kwaliteit van zorg en ondersteuning. Goede kwaliteit van zorg is een samenspel van goed werkgeverschap, een heldere visie op persoonsgerichte zorg die is doorvertaald en doorleefd in de hele organisatie, een cultuur waarin ruimte is voor leren en reflecteren, goed toegerust personeel met expertise, goede arbeidsomstandigheden en voldoende ondersteuning vanuit het management. Er is goede samenwerking nodig tussen disciplines zoals tussen AVG-artsen, gedragsdeskundigen, verpleegkundigen en begeleiders. Samenwerking waarbij sprake is van openheid, onderling vertrouwen en respect voor elkaars verantwoordelijkheid is de beste basis voor goede kwaliteit van zorg en ondersteuning en veiligheid voor bewoners en medewerkers.
Wat bent u van plan te doen om ervoor te zorgen dat situaties waarbij zorgverleners in de gehandicaptenzorg alleen op een groep met een hoge zorgzwaarte staan niet meer voorkomen?
Het is primair aan de zorginstelling zelf om te zorgen voor een personele invulling die passend is bij zorgvraag van bewoners op die groep.
Vanuit mijn rol wil ik op korte termijn wel met de sector in gesprek gaan over het formuleren van een visie op goede zorg voor mensen met een VG7-indicatie. Op de locatie waar het IGJ-rapport betrekking heeft wonen tien mensen met een VG7 indicatie. Over de vervolgstappen die ik wil nemen voor de knelpunten die in brede zin in de sector worden ervaren in het organiseren van de VG7-zorg heb ik u ook geïnformeerd in de verzamelbrief gehandicaptenzorg Wlz die 19 november 2021 naar uw Kamer is gestuurd4. Het rapport van de IGJ zie ik als onderschrijving van de urgentie om aan kwaliteitsverbetering te werken in de hogere zorgzwaarte groepen, waaronder VG7. Uit recente onderzoeken en aanvullende signalen blijkt dat er knelpunten liggen op verschillende terreinen, zoals het ontbreken van een duidelijke visie op goede zorg voor deze groep, financiering, arbeidsmarkt en goed werkgeverschap. Bij VG7 lijken al deze thema’s samen te komen, wat zorgt voor een complex geheel aan knelpunten. Het creëren van een passende context voor cliënten en daarmee de kwaliteit van zorg kan niet altijd gewaarborgd worden. Het is daarom nodig om aan kwaliteitsverbetering te werken vanuit verschillende perspectieven. Het is belangrijk om richting de toekomst te werken aan een sectorbrede visie op goede zorg, een verbeterslag te maken naar evidence-based werken, goed werkgeverschap en te leren van elkaar. Ik wil met de sector concrete afspraken maken over de wijze waarop en op welke termijn zij de visie op goede zorg tot stand brengt. In deze visie op goede zorg is aandacht voor een goede personeelssamenstelling ook een onderwerp waarbij ik de sector zal vragen wat hierin eventueel aanvullend op het kwaliteitskader nodig is.
Het bericht dat de toename van coronabesmettingen in Goes veroorzaakt is door een uitbraak in de noodopvang |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat een toename van coronabesmettingen in Goes veroorzaakt is door een uitbraak in de noodopvang?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de gezondheidssituatie voor asielzoekers in Ter Apel en de verschillende locaties voor noodopvang?
De actuele situatie in Ter Apel en in de noodopvang is niet ideaal en vergroot het risico op gezondheidsklachten in zijn algemeenheid, en verspreiding van het coronavirus specifiek, omdat er relatief veel mensen in ruimtes bij elkaar zijn. De toegang tot zorg is ook voor deze bewoners geregeld.
Op alle COA-locaties gelden verschillende voorzorgsmaatregelen om verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Zo informeren COA-medewerkers de bewoners over het coronavirus, de maatregelen die het COA treft en wat bewoners zelf kunnen doen om besmetting te voorkomen. Via MyCOA, de website speciaal voor asielzoekers, worden bewoners in alle talen geïnformeerd over het coronavirus. Bij vermoedens van besmetting wordt bewoners gevraagd zich te laten testen en worden zij, samen met hun huisgenoten, in quarantaine geplaatst tot de testuitslag bekend is. Verder is vanaf zaterdag 6 november het dragen van een mondkapje weer verplicht in de publieke ruimtes binnen, zoals bij de receptie, in wachtkamers en op gangen. Dit geldt voor bewoners, medewerkers en bezoekers.
Wanneer nieuwe asielzoekers zich in Nederland melden zal Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) hen bevragen op eventuele coronaklachten en zullen zij worden gecheckt op zichtbare coronaklachten. Asielzoekers bij wie sprake is van klachten die kunnen wijzen op een corona-besmetting worden getest en in afwachting van de uitkomst van de test niet in de noodopvang geplaatst. Sinds 16 februari neemt de GGD bij alle nieuwe binnenkomers ook een sneltest af. Asielzoekers die bij binnenkomst in Nederland positief zijn (en hun huisgenoten), worden niet geplaatst in de noodopvang.
Kunt u aangeven hoeveel asielzoekers in procedure sinds afgelopen voorjaar gevaccineerd zijn?
Sinds de start van het vaccineren tegen COVID-19 hebben 18.648 unieke asielzoekers 1 of 2 vaccinaties gekregen (peildatum 29 november). Dit getal zal in de praktijk nog iets hoger liggen omdat niet alle vaccinaties in het huisartsendossier zijn geregistreerd. Vaccinaties die bijvoorbeeld in het buitenland zijn gegeven staan hier niet in.
Onderschrijft u de stelling dat het zoveel mogelijk vaccineren van asielzoekers niet alleen voor hun eigen gezondheid het beste is, maar ook het risico beperkt dat zij bijdragen aan overbelasting op de gezondheidszorg?
Ik ben zeker van mening dat het wenselijk is om asielzoekers zoveel mogelijk te vaccineren. Dit is belangrijk voor hun eigen gezondheid, maar ook om clusters in bijvoorbeeld asielzoekerscentra te voorkomen. Dat vaccineren belangrijk is geldt overigens voor iedere inwoner van Nederland. Vaccineren en het respecteren van de basisregels dragen eraan bij dat de zorg niet nog meer wordt belast. Bij aankomst op de eerste opvanglocaties wordt asielzoekers daarom een COVID-19-vaccin aangeboden. Hiervoor is een samenwerking opgericht tussen COA, GGD-regio en de GZA, die gezamenlijk zorgdragen voor het informeren, vaccineren en registreren van de vaccinaties van asielzoekers. Daarnaast worden op alle asielzoekerscentra vaccinatiemogelijkheden aangeboden. Dit kan zijn op de locatie zelf, of op een GGD-vaccinatielocatie waar bewoners van het COA naartoe worden gebracht. Iedereen wordt op deze manier zoveel mogelijk in de gelegenheid gesteld zich te laten vaccineren.
Deelt u de mening dat het wenselijk is asielzoekers die in Nederland verblijven zoveel mogelijk gevaccineerd te hebben tegen het coronavirus? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat alle asielzoekers die zich melden in Ter Apel ter plaatse hun eerste (of tweede) prik kunnen ontvangen, en in ieder geval deze kans hebben gehad voordat zij naar een andere locatie over worden gebracht? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit is al de standaardwerkwijze. De GGD is dagelijks aanwezig in Ter Apel om bewoners een vaccinatie aan te bieden.
Alle asielzoekers die in Ter Apel binnenkomen, wordt een COVID-19-vaccinatie aangeboden. De GGD-regio zorgt in Ter Apel voor het vaccineren van de asielzoekers. Dit gebeurt in goede samenwerking met het COA en de GZA. Het COA informeert de asielzoekers en zorgt voor uitnodigingen en gezondheidsverklaringen. Deze worden in diverse talen aangeboden. De GZA zorgt voor de registratie in het HIS-systeem.
Kunt u aangeven in welke mate het verspreidingsrisico vergroot wordt door de vele verplaatsingen van asielzoekers tussen (nood)opvanglocaties?
Bij verplaatsingen worden de geldende maatregelen zoals het dragen van een masker over mond en neus in acht genomen. Net als bij elke reis die wordt afgelegd en bij vervoer van personen bestaat het risico op verspreiding. Voor het vervoer per touringcar bestaat daarom een speciaal coronaprotocol. Mensen met klachten die wijzen op corona worden niet vervoerd.
Wat er wordt gedaan bij corona-uitbraken en het voorkomen daarvan? Zijn er voldoende quarantainevoorzieningen, en zo nee, hoe gaan die alsnog gerealiseerd worden?
Op COA-locaties wordt gewerkt met het protocol «Het voorkomen van en handelen bij Coronavirus besmetting bij bewoners op een COA-locatie». Dit Coronaprotocol is op basis van RIVM/LCI richtlijnen en adviezen van de rijksoverheid op maat gemaakt voor de COA-opvang. Het protocol is in samenwerking met GGD GHOR Nederland, GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) tot stand gekomen. Wanneer nodig vindt een update plaats.
In het geval van coronabesmettingen zal, samen met de GGD, worden gekeken naar de beste manier waarop de betrokken bewoners in isolatie dan wel quarantaine kunnen gaan. Dit kan op de locatie zelf, of op een (externe) uitwijklocatie. Vooralsnog zijn er voldoende quarantainevoorzieningen.
Kan de voorlichting over het coronavirus en de coronamaatregelen nog steeds voldoende doorgaan in noodopvanglocaties?
Ja, ook op COA noodopvang locaties worden medewerkers en bewoners goed geïnformeerd over het coronavirus en coronamaatregelen. Dit gebeurt op verschillende manieren onder andere met informatiemateriaal in verschillende talen.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat ook in noodvoorzieningen (die soms haastig zijn opgezet) voldoende afstand gehouden kan worden?
Asielzoekers en medewerkers moeten zich ook in de noodvoorzieningen houden aan de geldende RIVM-richtlijnen. Er wordt goed gekeken naar het maximale aantal mensen dat kan worden opgevangen. Dat hangt af van het aantal vierkante meters maar ook van de faciliteiten en mogelijkheden ter plekke die per locatie moeten worden bekeken. Medewerkers informeren asielzoekers over de basisregels, waaronder het afstand houden en het gebruik van mond- en neusmaskers.
In hoeverre hebben de meest recente coronamaatregelen invloed op de organisatie in de (nood)opvanglocaties en op het aantal beschikbare plekken? Op welke manier wordt hierop geanticipeerd?
Bij het gebruik van (nood)opvanglocaties wordt er rekening gehouden met RIVM-richtlijnen. Er wordt goed gekeken naar het maximale aantal mensen dat kan worden opgevangen op een locatie. Dat hangt af van de vierkante meters maar ook van de faciliteiten en mogelijkheden ter plekke en wordt per locatie bekeken. De meest recente maatregelen hebben vooralsnog geen invloed op het aantal beschikbare plekken. Zoals u weet probeert het COA al enige tijd extra opvangplekken te verwerven en uitstroom van statushouders te bevorderen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voor het eerstvolgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Dat is vanwege drukte helaas niet gelukt.
Het rapport 'Ecosystem effects of large upscaling of offshore wind on the North Sea' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport «Ecosystem effects of large upscaling of offshore wind on the North Sea»?1
Ja. Het rapport komt voort uit het Wind op zee ecologisch programma (Wozep), waarin het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) (opdrachtgever Wozep), het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Rijkswaterstaat participeren.
Erkent u dat, ondanks de gegeven disclaimers met betrekking tot onvoldoende ontwikkelde modellen en bestaande kennisgaten, de grootschalige uitrol van windparken op zee op (eco)systeemniveau gaat ingrijpen in de Noordzee? Kunt u dit antwoord onderbouwen?
Naast veel onzekerheden in de diverse bevindingen van het rapport, laat een modelresultaat op basis van relatief betrouwbare gegevens effecten zien van grootschalige realisatie van windparken op de stratificatie (gelaagdheid) van het water. Eerder Wozep-onderzoek (2018) gaf op basis van literatuur en expert-inschattingen al aan dat zulke effecten zouden kunnen leiden tot ecosysteem-veranderingen. Het is nu van belang om tijdig nog meer inzicht te krijgen in deze effecten. Daarom is al vervolgonderzoek voorzien in het kader van het Wozep en het Programma Monitoring en Onderzoek Natuurherstel en Soortenbescherming (MONS).
Deelt u de mening dat de effecten van een windpark onvoldoende in beeld gebracht worden met een individuele milieueffectrapportage per project, omdat juist de samenhang van alle projecten tezamen een (onomkeerbare) reactie in het Noordzeegebied kan uitlokken?
Ik deel uw mening dat effecten in samenhang (cumulatie) met andere projecten moeten worden beschouwd. Dit is dan ook precies wat plaatsvindt. Het gebeurt zowel voorafgaand aan de aanwijzing van windenergiegebieden in structuurvisies (in plan-milieueffectrapportages en passende beoordelingen) als ten behoeve van kavelbesluiten (in project-milieueffectrapportages en passende beoordelingen). Hierbij worden, onder meer in het Kader Ecologie en Cumulatie (KEC), steeds de best beschikbare gegevens benut, waaronder uit het Wozep en inclusief uit omliggende landen. Uitgangspunt is dat planning en realisatie van windparken passen binnen de ecologische draagkracht van de Noordzee. Ter voorkoming van onomkeerbare ecologische effecten, wordt al bij de aanwijzing van windenergie-gebieden het voorzorgsprincipe gehanteerd. Kavelbesluitvoorschriften, vergunningen en handhaving vormen het sluitstuk dat borgt dat aanleg en exploitatie van windparken binnen ecologische grenzen blijven. In de verschillende fasen van besluitvorming en uitvoering wordt dus rekening gehouden met cumulatieve effecten en niet alleen met effecten van een individueel windpark.
Bent u op dit moment in gesprek met andere landen die ook windprojecten (in het kader van de energietransitie) ontwikkelen in het Noordzeegebied, om de integrale aanpak te waarborgen en collectieve gevolgen van alle projecten tezamen in kaart te brengen? Zo ja, waar vinden die gesprekken plaats en wie nemen daaraan deel?
Ja. Er zijn diverse samenwerkingsverbanden tussen Noordzeelanden op allerlei deelgebieden van maritieme ruimtelijke planning (zie §9.6 van het aanvullend ontwerp Programma Noordzee 2022–20272). Op het terrein van windenergie werkt Nederland onder meer samen in de North Seas Energy Cooperation (NSEC; 9 landen en de Europese Commissie). Rijkswaterstaat laat voor de NSEC in 2022 een scenariostudie uitvoeren die alle nationale Noordzee-plannen van landen inzichtelijk maakt, onder meer conclusies trekt over samenwerkings-mogelijkheden, en ook ingaat op (cumulatieve) ecologische effecten. Ook zijn Nederland en andere partijen in het OSPAR-verdrag overeengekomen methoden te ontwikkelen voor analyse van cumulatieve effecten in mariene ecosystemen van het verdragsgebied (doel S7.01 van The North-East Atlantic Environment Strategy (NEAES) 20303).
Verder wordt ter invulling van artikel 11 van de EU-richtlijn over maritieme ruimtelijke planning het structureel vastleggen van samenwerking tussen Noordzeelanden voorbereid. Ook is een ambtelijke dialoog gestart met de overige Noordzeelanden, de Nederlandse kustprovincies en de North Sea Commission over een integrale aanpak voor het behalen van gezamenlijke en nationale doelen, mogelijk in een EU-zeebekkenstrategie (Kamerstukken 22 112, nr. 3147).
Wie is er verantwoordelijk voor de (ecologische) gevolgen die veroorzaakt worden door de grootschalige uitrol van windparken op de Noordzee?
Het in beeld brengen en begrenzen van ecologische effecten door de realisatie van windenergie op zee vindt plaats in verschillende besluitvormings- en uitvoeringsstadia (zie ook het antwoord op vraag 3).
De Minister van IenW is verantwoordelijk voor de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en uitvoering ervan in de rijkswateren. Daaronder valt ook het periodiek uitbrengen van een Programma Noordzee – als onderdeel van een Nationaal Waterprogramma – met structuurvisie(s) waarmee windenergiegebieden worden aangewezen en het opstellen van bijbehorende plan-milieueffect-rapportages en passende beoordelingen. Daarbij stemt de Minister van IenW af met de Minister voor Natuur en Stikstof, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Minister voor Klimaat en Energie en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.
De Minister voor Klimaat en Energie stelt in overeenstemming met de Minister van IenW en de Minister voor Natuur en Stikstof kavelbesluiten vast met onder meer natuurvoorschriften en stelt bijbehorende projectmilieueffectrapportages en passende beoordelingen op.
De Minister voor Klimaat en Energie verleent de vergunning voor de aanleg en exploitatie van een windpark en windparkexploitanten zijn verantwoordelijk voor naleving daarvan. Rijkswaterstaat is hierbij verantwoordelijk voor handhaving.
Tot toetsingskaders hiervoor behoren de goede milieutoestand van de Noordzee (ter implementatie van de EU-Kaderrichtlijn Mariene Strategie vastgesteld door de Minister van IenW in samenspraak met de Minister voor Natuur en Stikstof) en de gunstige staat van instandhouding van soorten en habitattypen (ter implementatie van de EU-Vogelrichtlijn en -Habitatrichtlijn vastgesteld door de Minister voor Natuur en Stikstof). Het initiëren van benodigd onderzoek en monitoring vindt onder meer plaats in Wozep (in opdracht van de Minister voor Energie en Klimaat) en MONS (als onderdeel van het Programma Noordzee).
Bent u bekend met de onderzoeken van de Portugese onderzoeker Mariana Alves Pereira en de invloed van laagfrequent en infrageluid op de gezondheid van mens en dier en kunt u uitsluiten dat dit gevolgen heeft voor het leven in de zee?
Ja, ik ben bekend met de onderzoeken. Infrageluid is geluid met lagere frequenties dan mensen kunnen horen. Sommige diersoorten zijn hier gevoelig voor, zoals grote walvissoorten. Er is nu geen aanleiding infrageluid als een potentieel belangrijke drukfactor voor de Noordzeenatuur te zien, omdat de Noordzee relatief ondiep is, waardoor infrageluid wordt gedempt en niet ver reikt.
Bent u bekend met de geluiden van ecologen dat de elektriciteitskabels die de opgewekte stroom naar het platteland afvoeren magnetische velden creëren die een natuurlijk barrière vormen voor vissen en zo trekroutes verstoren en complete soorten in gevaar kunnen brengen? Hoe kunt u garanderen dat dit geen issue is?
Ja, dit onderwerp heeft mijn aandacht. Er is nog weinig bekend over effecten van elektromagnetische velden rond windparkkabels op zeeorganismen, waaronder op vissen, zoals haaien en roggen (elasmobranchen). Daarom is dit onderwerp onder meer opgenomen in de kennisagenda van de Mariene Strategie, deel 3. Ook is gestart met «ElasmoPower», een onderzoeksproject van Wageningen University & Research, in samenwerking met TenneT, Naturalis, Witteveen+Bos, Rijkswaterstaat en Stichting De Noordzee en mede gefinancierd door NWO. Het project onderzoekt effecten op haaien en roggen van met bestaande en geplande windenergiekabels geassocieerde elektromagnetische velden. Daarbij wordt onder meer de invloed van de ingraafdiepte van kabels onderzocht.
Mochten er in de toekomst (ecologische) problemen ontstaan ten gevolge van de realisatie van windparken op de Noordzee, is er dan een plan hoe daarmee om te gaan of hoe deze gevolgen terug te draaien? Zo ja, hoe ziet dat plan eruit? Zo nee, waarom is dat er niet?
De besluitvormingscyclus voor planning en realisatie van windparken kent verschillende onderdelen om te voorkomen dat ecologische problemen ontstaan (zie het antwoord op vraag 3). Aanvullend kan worden opgemerkt dat daarbij sprake is van adaptieve planning. Dit kan er bijvoorbeeld ook toe leiden dat aangewezen windenergiegebieden uiteindelijk niet of gedeeltelijk in gebruik worden genomen.
Kunt u aangeven welke terreinen uw specifieke aandacht hebben met betrekking tot mogelijke neveneffecten van windparken op zee, om deze te beschermen. Maakt voedselvoorziening daar deel van uit? Zo nee: waarom niet?
Mogelijke ecologische effecten van windenergie op zee zelf worden beschouwd in samenhang (cumulatief) met ecologische effecten van andere relevante activiteiten (zoals scheepvaart, sleepnetvisserij en olie- en gaswinning) (zie ook het antwoord op vraag 3). In relatie tot voedselvoorziening, worden bij de planning van windenergie ook negatieve effecten voor sleepnetvisserij in beeld gebracht. Tegelijk geven onder meer het ontwerp van het Programma Noordzee 2022–2027 en het Noordzeeakkoord aan dat windparken kansen bieden voor voedselvoorziening in de vorm van passieve visserij en aquacultuur en zijn er daarover voornemens opgenomen mede in het kader van een transitie naar een duurzame voedselvoorziening.
Beantwoording vragen 'Litouwen adviseert consument geen Xiaomi-telefoons meer te kopen' |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Raymond Knops (CDA), Stef Blok (VVD) |
|
|
|
|
Hoe weet u zeker dat op de smartphones geen censuur wordt toegepast en dat deze software constant uit staat, aangezien u in de beantwoording aangeeft dat er op de in de Europese Unie verkochte smartphones geen censuur wordt toegepast, er voor Nederland op dit moment geen aanleiding is om een dergelijk zwaarwegend advies af te geven en dat u ziet dat het daadwerkelijk toepassen van dergelijke software inbreuk kan maken op de grondrechten van gebruikers?
Het Ministerie van Defensie van Litouwen heeft onderzoek gedaan naar telefoons van het merk Xiaomi. Daarbij is ook gekeken naar de functionaliteit die in deze vragen wordt aangeduid als censuursoftware. Uit het onderzoek blijkt dat deze functionaliteit is uitgeschakeld in de Europese Unie. Naar aanleiding van het Litouwse onderzoek heeft ook het Duitse Bundesambt für Sicherheit in der Informationstechnik (BSI) een eigen onderzoek ingesteld. Daarbij zijn geen bijzonderheden aangetroffen.1 In beide onderzoeken is vastgesteld dat de software in de praktijk niet wordt toegepast. Ik hecht eraan dat dit ook in de toekomst niet zal gebeuren.
Gebruikers van telefoons moeten immers met elkaar kunnen communiceren zonder dat er, zoals zou gebeuren als de bedoelde functionaliteit wordt geactiveerd, door derden inbreuk wordt gemaakt op de communicatie. Dit zogenoemde communicatiegeheim is onder meer vastgelegd in artikel 5 van richtlijn 2002/58/EG (de e-privacyrichtlijn) en ook in het voorstel voor een Europese e-privacyverordening die in de toekomst de e-privacyrichtlijn zal vervangen.
Zolang de e-privacyverordening nog niet van kracht is, is een complicerende factor dat artikel 11.2a van de Telecommunicatiewet waarin artikel 5 van de e-privacyrichtlijn is omgezet, zich alleen richt tot aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en diensten en dus niet tot derden zoals de leverancier van de telefoon. Omdat de totstandkoming van de e-privacyverordening nog op zich laat wachten, zal ik nader bezien of het doelmatig is om de Telecommunicatiewet op dit punt aan te passen.
Naast de Telecommunicatiewet wordt het communicatiegeheim ook beschermd in het Wetboek van Strafrecht. Zo stelt artikel 139c het met een technisch hulpmiddel aftappen of opnemen van het telecommunicatieverkeer strafbaar. Betoogd zou kunnen worden dat het met software bekijken (aftappen) en vervolgens aanpassen (het er uit filteren van «ongewenste» zoekresultaten) van het telecommunicatieverkeer onder de werking van deze strafbepaling valt (vgl. Hoge Raad, 17 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1973). In dat geval zou het activeren van dergelijke software ertoe kunnen leiden dat sprake is van een strafbaar feit.
Waar apparaten bijvoorbeeld de zoekresultaten filteren, dan kan dit voorts een inbreuk vormen op de vrijheid van nieuwsgaring. Het is uiteindelijk aan de rechter om in voorkomende gevallen een uitspraak te doen over de rechtmatigheid van zo’n filter.
In hoeverre worden er, in het kader van «Bring-Your-Own-Device», privé Xiaomi-telefoons gebruikt, waarvan in de beantwoording is aangegeven dat er sinds 2018 60 van zijn aangeschaft, en is dit wenselijk?
Voor «Bring-Your-Own-Device» binnen de rijksoverheid geldt als uitgangspunt dat ieder rijksonderdeel moet aangeven of en in welke gevallen het gebruik van eigen apparatuur is toegestaan op basis van een eigen risicoafweging.
De (on)wenselijkheid hiervan verschilt dus per rijksonderdeel. Mocht het gebruik van eigen toestellen toegestaan zijn dan geldt, net zoals voor overheidstoestellen, dat op basis van de risicoafweging de juiste maatregelen worden getroffen om de overheidsinformatie voldoende te beschermen, bijvoorbeeld door toepassing van cryptografische oplossingen die op het eigen apparaat gebruikt kunnen worden.
In antwoord op eerdere vragen is aangegeven dat er zover bekend bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken sinds 2018 60 Xiaomi telefoons zijn aangeschaft binnen de rijksoverheid. Deze zijn aangeschaft om te worden gebruikt als onderwerp van technisch, forensisch of opsporingsonderzoek. Er is geen relatie tussen deze 60 telefoons en «Bring-Your-Own-Device»-beleid.
In hoeverre biedt de Baseline Informatiebeveiliging Overheid voldoende handvatten om nieuwe informatie en potentiële risico’s zoals censuursoftware zoveel als mogelijk te voorkomen?
De Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) is een informatiebeveiligingskader voor de hele overheid en is gebaseerd op de internationale standaarden ISO27001 en ISO27002. De BIO kent een risicogebaseerde aanpak. Dat betekent dat overheidsorganisaties op basis van risicoafweging (nieuwe) dreigingen onderkennen en daarop passende en proportionele beveiligingsmaatregelen treffen. Zo ook deze casus.
De BIO kent (nog) geen specifieke maatregelen tegen dergelijke software. Dit jaar wordt de BIO geëvalueerd. Onderdeel van die evaluatie is de herijking van de dreigingen die richting geven aan de concrete overheidsmaatregelen in de BIO. Dit vraagstuk zal daarbij worden meegenomen.
In algemene zin geldt dat eind 2018 ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s een verscherpt inkoop- en aanbestedingsbeleid is geïmplementeerd voor de rijksoverheid. Hierin is opgenomen dat bij inkoop en aanbesteding mogelijke risico’s voor de nationale veiligheid per inkoopopdracht worden meegewogen. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur of programmatuur wordt volgens dit beleid rekening gehouden met zowel risico’s in relatie tot een leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld als het gaat om de toegang tot systemen door derden.
Ter ondersteuning van dit beleid is aanvullend instrumentarium ontwikkeld door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s. Het instrumentarium is ter beschikking gesteld binnen de rijksoverheid en medeoverheden, alsmede aan organisaties die onderdeel zijn van de vitale processen.
In het Commissiedebat Digitale overheid, datagebruik en algoritmen, en digitale identiteit van 22 maart jl. heeft de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering verder toegezegd een onderzoek te gaan doen naar inkoopeisen en -richtlijnen over cyberveiligheid in het overheidsapparaat, dat voornamelijk zal gaan over landen met een offensief cyberprogramma. In het daaropvolgende tweeminutendebat van 29 maart is in aanvulling op de toezegging een motie ingediend door Kamerleden Rajkowski en Van Weerdenburg, om in dit onderzoek ook te kijken naar de vitale sector.2 De motie is op 5 april aangenomen; de Kamer zal over het vervolg geïnformeerd worden.
Wat zou u ervan vinden als Rijksambtenaren Chinese censuursoftware zouden downloaden op hun apparaten?
In algemene zin is het onwenselijk als rijksambtenaren software zouden downloaden op hun werkapparaten als die een conflict zou opleveren met hun werkzaamheden.
Verder wil ik opmerken dat de werkomgeving van rijksambtenaren op mobiele apparaten zich bevindt op een afgeschermd deel dat niet toegankelijk is voor overige geïnstalleerde software.
Onderkent u dat Xiaomi telefoons, in tegenstelling tot wat er in de beantwoording te lezen is, niet alleen via verschillende webwinkels verkocht worden, maar dat er sinds 2020 ook een fysieke «Mi-store» is geopend in Rotterdam, de eerste fysieke Xiaomi winkel in de Benelux?
In de eerdere beantwoording is aangegeven dat Xiaomi-toestellen in Nederland breed verkrijgbaar zijn. Het klopt dat er een fysieke Xiaomi-winkel in Rotterdam is.
Hoe beoordeelt u het feit dat aanbieders van apparaten waar censuursoftware op staat winkels openen in Nederland en hun marktaandeel in Nederland groeiend is?
Het is belangrijk dat producten die hier op de markt worden gebracht voldoen aan de relevante regelgeving. Dat wordt des te belangrijker als het een wijdverspreid product is. Tegelijkertijd is het iedereen die zich aan de relevante Nederlandse en Europese wetgeving houdt toegestaan producten op de Nederlandse en Europese markt te brengen.
Klopt het dat de censuursoftware op afstand kan worden geactiveerd vanuit China, zonder dat gebruikers dit doorhebben? Deelt u de mening dat deze functionaliteit een potentiële bedreiging vormt voor de vrijheid van meningsuiting en de vrije toegang tot informatie van Nederlandse gebruikers van Xiaomi-toestellen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom niet?
Een fabrikant kan op afstand wijzigingen doorvoeren aan producten en diensten door software-updates uit te brengen. Op basis van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet moet de fabrikant daarover de eindgebruiker informeren en bovendien diens toestemming verkrijgen voor de wijziging.
De vrije nieuwsgaring wordt onder meer beschermd door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Hiervoor is het van belang dat mensen degelijke toegang hebben tot informatie zonder hierin te worden gehinderd. De gigantische hoeveelheid informatie die in de moderne wereld voorhanden is maakt het echter noodzakelijk dat technische hulpmiddelen zoals zoekmachines deze informatie filteren voordat het aan gebruikers wordt voorgelegd. Voor vrije nieuwsgaring is het van belang dat deze filtering waardenvrij plaatsvindt.
Het is onwenselijk voor gebruikers om heimelijk af te worden gehouden van specifieke onderwerpen. Uit zowel het Litouwse als Duitse onderzoek blijkt echter dat dit in de Europese Unie op Xiaomi telefoons ook niet wordt gedaan. Het is in het algemeen belangrijk dat gebruikers de beperkingen van hun apparatuur kennen en begrijpen en indien zij dat wensen kunnen kiezen uit alternatieve browsers en zoekmachines om te voorzien in hun informatiebehoefte.
Hoe beoordeelt u het feit dat ook de data van Nederlandse gebruikers die Xiaomi-toestellen gebruiken wordt doorgestuurd naar Xiaomi-servers in China, waar conform de geldende Chinese cyberveiligheidswet, ook de Chinese overheid toegang heeft tot de data van Nederlandse gebruikers?
Nederland en de EU spreken in verschillende verbanden, waaronder binnen de VN, met China over dataveiligheid. Centraal hierbij staat de bescherming van privacy, zoals de naleving van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), bescherming van mensenrechten en het tegengaan van ongepaste toegang van overheden tot datagegevens. Zoals aangegeven in de Notitie «Nederland-China: Een nieuwe balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1) staat het kabinet achter striktere handhaving en sterker uitdragen van bestaande standaarden en normen, zoals de Europese regelgeving op het gebied van data, bescherming van persoonsgegevens en privacy en productveiligheid.
Partijen moeten, wanneer zij in de EU producten of diensten aanbieden, voldoen aan de vereisten die conform het gegevensbeschermingsrecht op hen rusten. In dit geval zijn deze vereisten primair neergelegd in het algemene kader dat de AVG biedt voor de verwerking van persoonsgegevens en de speciale regels uit de Telecommunicatiewet. De AVG kent een ruim toepassingsbereik. Artikel 3, tweede lid, onder a AVG bepaalt dat verwerkingsverantwoordelijken die goederen of diensten aanbieden aan betrokkenen in de EU binnen het toepassingsbereik vallen. De AVG bepaalt onder meer dat er een «rechtsgrondslag» moet zijn om persoonsgegevens te verwerken (bijvoorbeeld toestemming), dat betrokkenen geïnformeerd moeten worden over de verwerking van hun gegevens en dat zij in staat worden gesteld om de rechten uit te oefenen die zij over hun gegevens hebben.
Voor zover het gaat om gegevens die worden afgelezen van het randapparaat van de eindgebruiker (ook als dit geen persoonsgegevens zijn) is artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet van toepassing. Dit ook bij vraag 7 genoemde artikel bepaalt dat voor het plaatsen en aflezen van informatie op een randapparaat de toestemming van de eindgebruiker noodzakelijk is. Voor een rechtsgeldige toestemming is van belang dat de eindgebruiker adequaat is geïnformeerd over de doeleinden van de gegevensverzameling en verwerking. Op deze bepaling wordt toezicht gehouden door Autoriteit Consument en Markt (ACM).
In algemene zin geldt dat, wanneer persoonsgegevens naar een land buiten de Europese Unie worden doorgegeven, er additionele voorwaarden gelden. Doorgifte is namelijk slechts toegestaan op grond van een van de wettelijke bepalingen uit hoofdstuk V van de AVG. Aangezien voor China geen door de Europese Commissie genomen adequaatheidsbesluit bestaat, waarin wordt besloten dat dit land een passend beschermingsniveau waarborgt, kan structurele doorgifte van persoonsgegevens alleen plaatsvinden voor zover er door de verwerkingsverantwoordelijke «passende waarborgen» worden geboden.
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), de toezichthouder op de AVG, om erop toe te zien dat er passende waarborgen zijn getroffen. Als dit niet het geval is heeft de AP onder meer de bevoegdheid om boetes op te leggen, maar ook om de verwerking te verbieden.
Klopt het dat de Belgische Staatsveiligheidsdienst al eerder publiekelijk heeft gewaarschuwd voor spionage via Chinese spionage, waaronder die van Xiaomi? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en deelt u de mening dat deze waarschuwing zeer zorgelijk is?
Het klopt dat de Belgische Staatsveiligheid heeft gewaarschuwd voor potentiële Chinese spionagedreiging. Zoals ook staat beschreven in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA)3 en de jaarverslagen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is toenemende afhankelijkheid van buitenlandse technologie een gegeven. Hierdoor bestaat het risico dat met technologische toeleveringen de digitale spionage- en sabotagemogelijkheden toenemen. Waar dit de nationale veiligheid raakt, wordt per geval afgewogen welke maatregelen proportioneel zijn om dit risico te beheersen. Risico’s voor de nationale veiligheid kunnen met name ontstaan wanneer technologie de Nederlandse vitale infrastructuur of gevoelige kennis en informatie raakt.
In hoeverre is de huidige aangewezen toezichthouder in staat om te controleren of er censuursoftware op mobiele telefoons aanwezig is en of deze software daadwerkelijk actief is?
De toekomstige e-privacy verordening bevat regels over (de verwerking van persoonsgegevens bij) elektronische communicatie om te zorgen dat de persoonlijke levenssfeer wordt beschermd. Daarin wordt het controleren van de communicatie, ook door leveranciers van telefoons, verboden. Als de verordening van kracht wordt of voorafgaand daaraan de Telecommunicatiewet wordt aangepast conform het gestelde onder vraag 1, is er pas een aangewezen toezichthouder op dit punt.
Voor zover de vraag gaat over het in staat zijn om te controleren of er een betreffende functionaliteit op mobiele telefoons aanwezig is en of deze actief is, komt uit de genoemde onderzoeken bij vraag 1 naar voren dat dit het geval is. Uit die onderzoeken bleek dat de functionaliteit in de praktijk niet wordt toegepast.
Hoe beoordeelt u de aanwezigheid van censuursoftware op Xiaomi-toestellen in het kader van een eerdere uitspraak, gedaan door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, dat er sprake is van een «wereldwijde grootschalige vergaring van persoonsgegevens door Chinese actoren om profielen te maken van medewerkers van bedrijven en instellingen waar het land digitaal wil inbreken»?
De betreffende functionaliteit ziet op het detecteren en blokkeren van bepaalde termen. Deze functionaliteit heeft geen verband met grootschalige vergaring van persoonsgegevens. Zie het antwoord op vraag 1 ten aanzien van deze functionaliteit en het antwoord op vraag 8 ten aanzien van dataveiligheid.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat ook de telefoons van Nederlandse gebruikers deze software kunnen bevatten en dat er een mogelijkheid is dat de censuursoftware wordt geactiveerd? Zo ja, bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren door bijvoorbeeld het Agentschap Telecom en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid naar de mogelijke aanwezigheid van deze censuursoftware op Xiaomi-toestellen die in Nederland worden verkocht? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen noodzaak tot het doen van een aanvullend onderzoek naar de in het artikel genoemde software op Xiaomi-toestellen. Wel zal ik nader bezien of het doelmatig is om de Telecommunicatiewet op dit punt aan te passen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Daarnaast is, zoals ook in de hoofdlijnenbrief digitalisering van 8 maart jl. aangegeven, digitaal bewustzijn noodzakelijk. We investeren samen met de ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het vergroten van kennis onder burgers over digitale veiligheid en over technologische ontwikkelingen, zodat zij zich bewust zijn van de mogelijkheden, beperkingen, kansen en risico’s van technologie. Op de website veiliginternetten.nl wordt voorlichting en handelingsperspectief gegeven over het veilig gebruik van een apparaat.
Het basispakket van Pro Life |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de basispolis van Pro Life en het feit dat zij zeggen geen abortus, euthanasie, kunstmatige inseminatie met donorsperma (KID) en in vitro fertilisatie (IVF) voor homoparen te vergoeden?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Hoe beoordeelt u een verzekeraar die zegt een aantal zaken niet te vergoeden die sowieso niet via de basisverzekering gaan (abortus, KID etc)?
Het artikel op basis waarvan een zorgverzekeraar controversiële prestaties buiten de dekking van de zorgverzekering houdt (artikel 11 lid 5 Zorgverzekeringswet (Zvw)), heeft betrekking op verzekerde prestaties. Dit gaat dus om zaken die op basis van de Zvw onderdeel uitmaken van het basispakket. Wanneer een behandeling gericht op het afbreken van een zwangerschap plaatsvindt in een abortuskliniek, vindt de vergoeding plaats via de Subsidieregeling abortusklinieken. In 2019 ging dit om 90% van alle zwangerschapsafbrekingen, de overige 10% van de zwangerschapsafbrekingen vond plaats in een ziekenhuis.2 Vindt de behandeling gericht op het afbreken van een zwangerschap in een ziekenhuis plaats, bijvoorbeeld omdat er sprake is van een medische indicatie, dan valt de behandeling onder medisch-specialistische zorg en is die onderdeel van het basispakket.
Een KID-behandeling (kunstmatige inseminatie met donorzaad) wordt vergoed vanuit de basisverzekering, indien er sprake is van een medische indicatie. Er is echter ook een Subsidieregeling kunstmatige inseminatie met donorzaad, bedoeld voor vrouwen zonder mannelijke partner. Bij hen is er, door het ontbreken van een mannelijke partner, geen sprake van een medische indicatie.
Als Pro Life aangeeft in bepaalde gevallen geen abortus en geen KID-behandeling te vergoeden, is er dus sprake van correcte informatie, omdat beide behandelingen in bepaalde gevallen via de basisverzekering vergoed kunnen worden.
Erkent u dat het niet vergoeden van bepaalde behandelingen die in Nederland voor iedereen in het basispakket zouden moeten zitten, stigmatiserend kan werken op thema’s als abortus, euthanasie, IVF en transgenderzorg?
Iedere verzekerde heeft de mogelijkheid om een zorgverzekeraar en zorgverzekering te kiezen die het beste aansluit bij zijn of haar voorkeuren. Artikel 11 lid 5 Zvw biedt Pro Life de mogelijkheid om op grond van een bepaalde ethische of levensbeschouwelijke redenen controversiële prestaties buiten de basisverzekering te laten. Daarmee kan een verzekeraar met een aangepaste basisverzekering keuzevrijheid bieden voor mensen die bepaalde behandelingen in strijd vinden met hun levensovertuiging.
Ziet u ook het risico dat informatie vanuit de polis dat verzekerden sommige zorg niet vergoed krijgen, misleidend kan werken omdat verzekerden (of kinderen die zijn meeverzekerd) denken dat ze deze zorg nu niet kunnen krijgen? Zo nee, hoe worden deze verzekerden dan wel juist geïnformeerd?
Zorgverzekeraars moeten bij hun informatieverstrekking de «Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten» (TH/NR-017) naleven. De NZa ziet hierop toe. Van onjuiste informatie lijkt hier geen sprake te zijn, omdat Pro Life op haar website en in de polisvoorwaarden toelicht welke keuzes zij op basis van een bepaalde levensovertuiging gemaakt heeft ten aanzien van de vergoeding van zorg. Per vergoeding wordt hierbij aangegeven wat dit betekent voor de verzekerde.
Pro Life heeft mij laten weten dat zij haar website zal aanpassen, zodat het voor verzekerden duidelijker wordt dat wanneer een behandeling gericht op het afbreken van een zwangerschap plaatsvindt in een abortuskliniek de vergoeding – ook voor verzekerden van Pro Life – via de Subsidieregeling abortusklinieken loopt.
Waar ligt de grens van wat door een verzekeraar via een modelovereenkomst wel en niet mag worden uitgesloten van de basisverzekering?
Het staat zorgverzekeraars vrij om bepaalde prestaties buiten de dekking van de polis te houden. Deze mogelijkheid is – naar aanleiding van een amendement van de leden Van der Vlies en Rouvoet (zie Kamerstuk 29 763 nr. 57) – opgenomen in artikel 11 lid 5 Zvw. Zorgverzekeraars mogen modelovereenkomsten aanbieden waarin, in geringe afwijking van het bepaalde bij of krachtens het eerste en derde lid, bepaalde om ethische of levensbeschouwelijke redenen controversiële prestaties buiten de dekking van de zorgverzekering blijven. In de toelichting bij het amendement zijn hierbij onder ander genoemd: abortus provocatus, uitgezonderd vitale indicatie, opzettelijk levensbeëindigend handelen en kunstmatige voortplantingstechnieken, waarbij embryo's in vitro tot stand worden gebracht en/of waarbij geslachtscellen van anderen dan de partner worden gebruikt. Het was dus de bedoeling van de indieners van het amendement om deze en nog enkele handelingen buiten de dekking van de polis te kunnen houden. Of er in een concreet geval sprake is van «geringe aanpassingen» en hiermee wordt gehandeld binnen de grenzen van de Zvw, is ter beoordeling aan de NZa. De NZa bepaalt dus in concrete gevallen of met bepaalde polissen die uitsluitingen bevatten wordt voldaan aan de Zvw.
Valt uitsluiten van abortus, euthanasie, IVF waarbij geslachtscellen worden gebruikt die niet van de wettelijke partner zijn, IVF met restembryo’s, KID, hormoonbehandeling, genetisch onderzoek bij foetussen en anticonceptie nog wel onder «geringe aanpassingen» zoals is beschreven en bedoeld in artikel 11, lid 5 van de Zorgverzekeringswet?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er andere basispolissen waarbij een van bovenstaande behandelingen ook niet worden vergoed (voor zover deze onder het basispakket vallen)? Zo ja, welke?
Sinds de introductie van de Zvw zijn er jaarlijks enkele (2 à 3) polissen op de markt die gebruik maken van de mogelijkheid die artikel 11 lid 5 Zvw biedt. Zo biedt bijvoorbeeld EUCARE ook een basispolis aan die geen medische handelingen vergoedt die het leven beëindigen of ingrijpend veranderen.
Zijn er sinds de Zorgverzekeringswet is ingevoerd eerder basispolissen geweest waarbinnen geen vergoeding was voor euthanasie, IVF, abortus, transgenderzorg? Zo ja, in welke jaren en bij welke polissen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat IVF waarbij geslachtscellen worden gebruikt die niet van de wettelijke partner zijn, in feite betekent dat homoparen geen IVF-behandeling vergoed krijgen? Deelt u de mening dat dit discriminatie is, omdat homostellen en heterostellen nu niet in dezelfde gevallen hetzelfde worden behandeld? Zo nee, waarom niet?
IVF-behandelingen worden alleen vergoed vanuit de Zvw, als er sprake is van een medische indicatie. Bij homoparen is er geen sprake van een medische indicatie, aangezien zij afhankelijk zijn van een draagmoeder en eventueel een eiceldonor voor een IVF-behandeling. Bij lesbische stellen kan wel sprake zijn van een medische indicatie, maar zij zijn afhankelijk van een zaaddonor.
De bepaling dat Pro Life geen IVF-behandelingen vergoedt waarbij geslachtscellen worden gebruikt die niet van de wettelijke partner zijn, is ingegeven door het feit dat voor sommige mensen het gebruik van zaad- (of eicel)donoren in strijd is met hun levensovertuiging. Dit heeft dus niets te maken met discriminatie van homostellen. Ook heterostellen die (vanwege een medische indicatie) gebruik willen maken van geslachtscellen van derden krijgen hun behandeling niet vergoed bij Pro Life.
Kan hormoonbehandeling bij transseksualiteit wel worden uitgesloten, aangezien dit niet wordt benoemd in het amendement Van der Vlies-Rouvoet?2
In de toelichting bij het amendement van de leden Van der Vlies en Rouvoet (zie Kamerstuk 29 763, nr. 57) worden enkele voorbeelden genoemd van zaken die, volgens de opstellers van het amendement, zouden moeten vallen onder de uitzondering die is opgenomen onder artikel 11 lid 5 Zvw. In deze toelichting zijn geslachtsveranderende ingrepen als één van de prestaties die buiten de dekking van de zorgverzekering mogen blijven, genoemd. Of een polis in een concreet geval voldoet aan artikel 11 lid 5 Zvw, is ter beoordeling aan de NZa.
Hoeveel volwassenen en kinderen zijn er verzekerd bij Pro Life? Hoeveel pubers hebben daardoor nu geen toegang tot transzorg?
In totaal zijn er circa 115.000 mensen verzekerd bij Pro Life, van wie circa 11.000 verzekerden in de leeftijd van 12 t/m 17 jaar. Indien transgenderzorg aan de orde is die niet vanuit de verzekering van Pro Life wordt vergoed, biedt Zilveren Kruis de mogelijkheid om tussentijds over te stappen naar één van haar verzekeringen die deze zorg wel vergoed. Daarnaast hebben verzekerden aan het einde van het jaar de mogelijkheid om over te stappen naar een andere zorgverzekeraar.
Wat zijn de effecten van het niet vergoeden van euthanasie voor mensen die ondraaglijk en uitzichtloos lijden? Wat gebeurt er als het lijden dusdanig is dat palliatieve sedatie niet voldoende is?
In de palliatieve fase is de zorg gericht op het voorkomen en verlichten van lijden, door middel van vroegtijdige signalering en zorgvuldige beoordeling en behandeling van problemen van fysieke, psychische, sociale en spirituele aard, zoveel mogelijk aangesloten bij de wensen van de patiënt. Het is aannemelijk dat patiënten die kiezen voor een polis bij Pro Life überhaupt geen euthanasie zouden willen. Desalniettemin blijft euthanasie voor hen een mogelijkheid, mits voldaan is aan de eisen van de euthanasiewetgeving. Als euthanasie is uitgesloten uit een zorgpolis, wordt deze alleen niet vergoed. In dat geval zullen de zorgkosten in rekening worden gebracht bij de (nalatenschap van de) patiënt.
Ander handelen door een arts met als doel het leven te beëindigen is niet toegestaan. Voor patiënten die ondraaglijk en uitzichtloos lijden is diepe, continue palliatieve sedatie soms een mogelijkheid om het lijden te verlichten tot het moment van overlijden. Dit mag echter alleen als wordt verwacht dat de patiënt binnen twee weken overlijdt. Als hier geen sprake van is, kan een patiënt zelf besluiten om te stoppen met eten en drinken. Dit kan worden vergeleken met het weigeren van een behandeling waardoor het overlijden volgt. De arts heeft de professionele plicht om het gesprek hierover aan te gaan, wanneer de patiënt het stoppen met eten en drinken ter sprake brengt. Als de patiënt eenmaal hiervoor heeft gekozen, heeft de arts ook de professionele plicht om zorg te verlenen om het lijden te verlichten.
Bij gewetensbezwaren dient de arts de patiënt over te dragen aan een andere arts en zorg te verlenen tot het moment van overdracht.
Welke stappen gaat u zetten Pro Life te dwingen om juist te informeren over de vergoedingen van abortus, KID en andere zaken die helemaal niet via de basisverzekering worden betaald en Pro Life te bewegen tot een volledig basispakket?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is er geen sprake van onjuiste informatie. Daarnaast heeft Pro Life aangegeven haar informatieverstrekking op de website rondom de vergoeding van behandelingen gericht op het afbreken van een zwangerschap te verduidelijken (zie ook het antwoord op vraag 4). Verdere stappen acht ik daarom niet nodig.
Ik ben niet van plan een wetswijziging voor te bereiden. Iedere verzekerde heeft in Nederland de mogelijkheid om de basispolis te kiezen die het beste aansluit bij zijn of haar voorkeuren. De Pro Life polis biedt mensen de keuze voor een polis die aansluit op een bepaalde levensovertuiging. In het geval dat een verzekerde van Pro Life toch kiest voor een specifieke behandeling die is uitgesloten van vergoeding, biedt de verzekeraar op basis van coulance de mogelijkheid om tussentijds over te stappen naar een verzekering van Zilveren Kruis die die specifieke behandeling wel vergoedt. Zo een overstap is in de afgelopen 3 jaar 1 keer gebeurd. Daarnaast hebben verzekerden de mogelijkheid om aan het einde van het jaar over te stappen naar een andere zorgverzekeraar.
Bent u bereid om een wetswijziging voor te bereiden zodat iedereen in Nederland hetzelfde basispakket krijgt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
De afschaffing van het directe klachtrecht van consumenten bij de Tuchtraad financiële dienstverlening |
|
Michiel van Nispen |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op mijn vragen over wettelijk tuchtrecht voor verzekeraars en heeft u kennis genomen van de blog «Had Hoekstra wel de juiste documenten toen hij antwoord gaf aan Van Nispen». Zo ja, bent u na het lezen van het blog nog steeds van mening dat verzekeraars de mogelijkheid tot het indienen van (directe) tuchtklachten niet hebben willen beperken?1, 2
Ja, ik heb kennis genomen van het genoemde blog en blijf van oordeel dat er geen sprake is van beperking door verzekeraars van de mogelijkheid tot het indienen van tuchtklachten. Het recht van consumenten om een tuchtklacht over hun verzekeraar in te dienen geldt onverkort. Bij de oprichting van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) is alleen de wijze waarop verzekerde consumenten een tuchtklacht over hun verzekeraar kunnen indienen gewijzigd.
Voor de oprichting van het Kifid in 2007 konden verzekerden zowel klachten die gaan over een geschil met hun verzekeraar (de materiële klachten) als klachten van tuchtrechtelijke aard over hun verzekeraar indienen bij de Raad van Toezicht Verzekeringen. Bij de oprichting van het Kifid is de beoordeling van materiële klachten van consumenten naar het Kifid gegaan, zodat de beoordeling van materiële geschillen met alle financiële dienstverleners aan één geschilleninstantie is. De leden van het Verbond van Verzekeraars wilden aanvankelijk het tuchtrecht voor verzekeraars ook onderbrengen in het Kifid maar dit verhield zich niet goed met de taak van het Kifid van beslechting van materiële geschillen met alle financiële dienstverleners. Het Verbond van Verzekeraars hechtte er evenwel aan het tuchtrecht in stand te laten en heeft dit vervolgens ondergebracht in de daartoe in 2008 opgerichte Tuchtraad. Omdat klachten over verzekeraars veelal materieel van aard zijn en een extra loket belastend kan zijn voor consumenten, is gekozen voor één centrale klachtenplaats voor klachten over de eigen verzekeraar. Dit betekent dat sinds de oprichting van het Kifid alle klachten van consumenten3 over hun verzekeraar, waaronder tuchtklachten – vanuit de één-loketgedachte – kunnen worden ingediend bij het Kifid.4 Het Kifid filtert hierop de klachten. Klachten die gaan over het materiële geschil zal het in behandeling nemen, tuchtklachten zal het Kifid doorgeleiden naar de Tuchtraad. Dit laat het recht van verzekerde consumenten om een tuchtklacht over hun verzekeraar in te dienen onverlet.
Bent u het, na het lezen van bovengenoemd blog, met mij eens dat afschaffing van het directe klachtrecht van consumenten door het Verbond van Verzekeraars tegen de zin van de Tuchtraad heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
De huidige wijze waarop verzekerde consumenten een tuchtklacht over hun verzekeraar kunnen indienen is niet tegen de zin van de Tuchtraad (of voorgaande raden) doorgevoerd. Zoals ik in mijn beantwoording van eerdere schriftelijke vragen5 noemde, was de Tuchtraad er aanvankelijk voorstander van dat tuchtklachten rechtstreeks bij de Tuchtraad zouden kunnen worden ingediend. Dit is ook vermeld in de in het blog genoemde jaarverslagen van de Tuchtraad uit 2008 en 2009. Na overleg hierover had de (voorloper van de) Tuchtraad destijds – nog voor de oprichting van de Tuchtraad – begrip voor de wens van één loket om te borgen dat een consument met een klacht over diens verzekeraar bij het juiste adres terechtkomt en niet zelf moet gaan zoeken met welke klacht hij waar naartoe moet. Dat is naar ik van de Tuchtraad begrijp thans nog steeds het geval.
Hoe verklaart u dat in de periode 1 januari 2008 tot 1 april 2009 geen enkele klacht van verzekerde consumenten direct bij de Tuchtraad is binnengekomen, terwijl dat in die periode nog wel tot de mogelijkheden behoorde en de Tuchtraad in eerdere jaren, aldus vóór die periode, ook daadwerkelijk regelmatig klachten binnenkreeg? Heeft het Verbond van Verzekeraars wellicht in feite het klachtrecht per 1 januari 2008 afgeschaft, echter zonder het reglement per die datum aan te passen?
Het Kifid is opgericht in 2007; de Tuchtraad op 1 januari 2008. Vanaf dat moment konden consumenten6 zich tot het Kifid wenden voor alle klachten over hun verzekeraar waarbij de interne klachtenprocedure van de verzekeraar geen uitkomst heeft geboden7. Het Kifid filtert hierop de klachten. Klachten over het materiële geschil zal het in behandeling nemen, tuchtklachten zal het Kifid doorgeleiden naar de Tuchtraad.
In de periode van 1 januari 2008 tot 1 april 2009 zijn er – via het Kifid – geen tuchtrechtklachten van consumenten over hun verzekeraar bij de Tuchtraad binnengekomen. Mij is de reden hiervan niet bekend. Het Verbond van Verzekeraars en de Tuchtraad hebben me verzekerd dat er geen sprake is van tussentijdse aanpassingen van het reglement van de Tuchtraad gericht op afschaffing of beperking van het klachtrecht. Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van door het Kifid doorgezonden klachten kan zijn dat het Kifid in die tijd nog een tweefasenprocedure had, met eerst beoordeling door de ombudsman en als de consument dat wilde dan de geschillencommissie van het Kifid. Met dit proces was enige tijd gemoeid alvorens klachten werden doorgezonden naar de Tuchtraad. Ook is denkbaar dat destijds – ook bij consumenten – bovenal veel aandacht is uitgegaan naar het Kifid als (nieuw) geschilleninstituut voor alle financiële dienstverleners, waaronder verzekeraars. Ik constateer dat klachten na die periode wel bij de Tuchtraad zijn doorgekomen c.q. doorkomen en de uitspraken van de Tuchtraad openbaar worden gemaakt onder meer om bij te dragen aan de normontwikkeling binnen de sector en kenbaarheid van de gedragsnormen waaraan verzekeraars zich committeren.
Erkent u dat, net als de Tuchtraad zelf constateerde, het Verbond van Verzekeraars met de afschaffing van het directe klachtrecht de onafhankelijkheid van de Tuchtraad heeft aangetast? Zo nee, waarom niet?
Bij de toegang tot het tuchtrecht voor verzekeraars is een afweging gemaakt tussen het belang van rechtstreekse toegang tot de Tuchtraad enerzijds en het belang van één loket voor consumenten anderzijds. Bij het tuchtrecht voor verzekeraars is gekozen voor één centrale klachtenplaats voor klachten over de eigen verzekeraar, net zoals voor de oprichting van het Kifid het geval was. Consumenten8 kunnen zich tot het Kifid (of de burgerlijke rechter) wenden in geval van een geschil met hun verzekeraar waarbij de interne klachtenprocedure van de verzekeraar geen uitkomst heeft geboden. Het Kifid zorgt voor doorgeleiding van tuchtklachten naar de Tuchtraad. De filterfunctie voor het tuchtrecht, die ook andere tuchtrechtelijke stelsels kennen, is daarmee belegd bij een andere onafhankelijke instantie, het Kifid. Deze centrale loketfunctie doet geen afbreuk aan de onafhankelijkheid van de Tuchtraad: de inhoudelijke beoordeling van de tuchtklacht is en blijft exclusief aan de tuchtraad voorbehouden.
Zoals ik in de beantwoording van vraag 2 schreef, was de Tuchtraad er aanvankelijk voorstander van dat tuchtklachten rechtstreeks bij de Tuchtraad zouden kunnen worden ingediend, maar had zij destijds begrip voor de wens van één loket voor consumenten. Dat is naar ik van de Tuchtraad begrijp thans nog steeds het geval.
Hoe kan het dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) als toezichthouder de afschaffing van het directe klachtrecht bij de Tuchtraad heeft laten gebeuren, terwijl de Tuchtraad haar bezwaren over de nieuwe regeling kenbaar had gemaakt?
Het bestuursrechtelijk toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (de AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) is gericht op de naleving van wet- en regelgeving op het terrein van de financiële markten, zoals de Wet op het financieel toezicht. Dit omvat wat de AFM betreft onder meer toezicht op de naleving van het provisieverbod voor complexe financiële producten, de eisen die aan het productontwikkelingsproces worden gesteld, een integere en beheerste bedrijfsvoering gericht op een zorgvuldige behandeling van klanten, en verschillende transparantieverplichtingen. Als er sprake is van schending van deze wet- en regelgeving, kan de toezichthouder handhavend optreden en een sanctie opleggen.
Het tuchtrecht voor verzekeraars heeft betrekking op de gedragsnormen die de verzekeringssector c.q. verzekeraars zelf – al dan niet tezamen met andere organisaties – ontwikkelen en waaraan ze zich committeren, zoals de Gedragscode Verzekeraars. Dit vormt geen onderdeel van de wet- en regelgeving waar de toezichthouder (risicogeoriënteerd) op toeziet.
Zoals aangekondigd wordt wel ingezet op wettelijke verankering van het tuchtrecht voor verzekeraars. Hierdoor worden alle verzekeraars met zetel in Nederland onderworpen aan tuchtrecht en worden hieraan wettelijke waarborgen verbonden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om adequate waarborgen voor een behoorlijke procesgang en het opdragen van de toepassing en uitvoering van de tuchtrechtelijke regeling aan een onafhankelijke en deskundige externe instantie. DNB zal er (risicogeoriënteerd) op toezien dat verzekeraars zijn onderworpen aan een tuchtrechtelijke regeling die voldoet aan de wettelijke voorwaarden en kan handhavend optreden indien daartoe aanleiding is. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen.9
Voor de positie van de Tuchtraad verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 2 en 4.
Kunt u bevestigen dat het tuchtrecht bij verzekeraars het enige tuchtrecht in Nederland is waarbij voor consumenten geen directe klachtenprocedure openstaat? Wat vindt u daar van?
Bij het tuchtrecht voor verzekeraars is gekozen voor één centrale klachtenplaats bij het Kifid voor klachten van consumenten over de eigen verzekeraar, net zoals voor de oprichting van het Kifid het geval was. Achtergrond hiervan is dat klachten over verzekeraars veelal materieel van aard zijn en een extra loket belastend kan zijn voor consumenten doordat ze niet weten met welke klacht ze waar naartoe moeten. Deze zogenaamde loketfunctie, waarbij er een soort voorportaal is, komt ook in andere tuchtrechtstelsels voor. Ook daar bleek dat er veel klachten bij de tuchtrechter terecht komen die zich meer lenen voor behandeling door een geschillencommissie, zoals bij het tuchtrecht voor advocaten en het tuchtrecht voor banken.10 Mede om die reden is bijvoorbeeld in de advocatuur gekozen voor één loket voor degenen die zich onjuist behandeld voelen door – in dat stelsel – een advocaat: een tuchtklacht over een advocaat moet ingediend worden bij de lokale deken. In de parlementaire geschiedenis is toegelicht dat voor de cliënt niet altijd duidelijk is waar hij zich in geval van een klacht of geschil dient te melden en dat door zich te kunnen melden bij één loket, een adequate informatievoorziening en doorverwijzing kan plaatsvinden11.
Kunt u aangeven hoe en waar consumenten en anderen op eenvoudige wijze kennis kunnen nemen van het geldende tuchtrecht in de verzekeringsbranche en hoe zij een klacht in kunnen dienen? Is dit volgens u voldoende duidelijk? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Het is van belang dat consumenten op de hoogte zijn van het tuchtrecht van verzekeraars en de wijze waarop zij een tuchtklacht kunnen indienen. Op de website van het Verbond van Verzekeraars12 en op de website van de Tuchtraad13 staat wat het tuchtrecht omvat en op welke wijze consumenten klachten over verzekeraars, waaronder tuchtklachten, kunnen indienen. Bij een Google-zoekopdracht verschijnt (vrijwel) meteen de betreffende webpagina van het Verbond van Verzekeraars (gevolgd door de webpagina van de Tuchtraad) bij het intoetsen van zoekopdrachten als «tucht en verzekeraars» en «klachten en verzekeraars». Ik hecht er echter voor de kenbaarheid van het tuchtrecht bij consumenten aan dat verzekeraars dit zelf ook kenbaar maken. Ik heb hiervoor dan ook aandacht gevraagd bij het Verbond van Verzekeraars en verzekeraars opgeroepen om de mogelijkheid tot het indienen van tuchtklachten voldoende kenbaar te maken in hun interne klachtenprocedure en op hun website.14 Ik zal dit nauwgezet volgen.
Bent u van mening dat de grote mate van zelfregulering in de verzekeringsbranche heeft bijgedragen aan een betere bescherming voor consumenten tegen misstanden van verzekeraars? Zo ja, kunt u dat nader onderbouwen? Zo nee, wat gaat u doen om consumenten alsnog betere bescherming te bieden?
Tuchtrecht heeft bij uitstek betrekking op gedragsnormen die binnen een groep (behoren te) gelden. Gedrag, een goede governance en gezonde cultuur kunnen niet met regelgeving alleen worden bevorderd. Integendeel, een gezonde cultuur moet juist komen vanuit de sector zelf. Uit de evaluatie van de algemene zorgplicht15 volgt dat er binnen de (verzekerings)sector meer bewustwording is over c.q. meer bewustzijn is van het borgen van het klantbelang en het belang van cultuurverandering binnen de onderneming. Ook in de beleidsdoorlichting financiële markten16 is opgemerkt dat er veranderingen in gedrag en cultuur hebben plaatsgevonden. Er is bewustwording, transparantie en verantwoordelijkheid bij beleidsbepalers van financiële ondernemingen waargenomen.
Verzekeraars hebben zelf belangrijke stappen gezet, initiatieven ontplooid en lessen getrokken uit het verleden. Zo heeft de verzekeringssector via het Verbond van Verzekeraars een integraal programma ontwikkeld ter versterking van de positie van de klant. Dit omvat onder meer het direct opzegbaar maken van verzekeringen, de verbetering van de interne klachtenprocedures en klantcommunicatie alsmede het actief bijdragen aan financiële educatie. Daarnaast hebben verzekeraars via zelfregulering onder meer de transparantie verbeterd. Ook is de Gedragscode Verzekeraars aangescherpt en uitgebreid en houdt de onafhankelijke Stichting toetsing verzekeraars toezicht op de naleving van deze gedragscode (evenals op andere codes). Daarnaast hebben verzekeraars via het Verbond van Verzekeraars een tuchtrechtstelsel ingevoerd, en dit recentelijk aangescherpt, met als doel dat de aangesloten verzekeraars de goede naam van of het aanzien van en het vertrouwen in de bedrijfstak in stand houden. Ik sta positief tegenover deze initiatieven vanuit de sector die – in aanvulling op wet- en regelgeving – gericht zijn op verbetering van de positie van de klant danwel het vertrouwen in verzekeraars.
Om het belang van de consument beter te beschermen is de afgelopen decennia een groot aantal (Europese en nationale) wettelijke maatregelen getroffen in de financiële sector. Deze maatregelen waren er voor wat betreft de verzekeringssector onder meer op gericht om de klant en het belang van de klant meer centraal te laten staan, zoals de invoering van het provisieverbod, regels voor een betere informatievoorziening en meer transparantie voor verzekeringen met een beleggingscomponent alsmede de introductie van de algemene zorgplicht in de Wft. Consumentenbescherming heeft doorlopend mijn aandacht en waar nodig heb ik ook de afgelopen periode maatregelen genomen en zal ik dat blijven doen.
Bent u het met de schrijver van het blog eens dat het Verbond van Verzekeraars bij de afschaffing en het verbergen van het klachtrecht, misbruik heeft gemaakt van de ruimte die zij had in het kader van zelfregulering? Zo nee, kunt u nader onderbouwen waarom niet?
Zoals hiervoor is toegelicht, herken ik het beeld niet dat verzekeraars de mogelijkheid tot het indienen van tuchtrechtklachten zouden hebben afgeschaft of beperkt. Ik verwijs hierbij in het bijzonder naar de beantwoording van de vragen 1 en 7.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de wijze waarop het Verbond van Verzekeraars de zelfregulering uitvoert, en ook in het verleden heeft uitgevoerd, en tevens naar de wijze waarop de AFM het toezicht op deze zelfregulering uitoefent?
In aanvulling op wet- en regelgeving heeft de verzekeringssector via het Verbond van Verzekeraars zelfregulering ontwikkeld bestaande uit circa 80 codes, regelingen en convenanten.17 De AFM is niet aangewezen als toezichthouder op de zelfregulering. Zelfregulering is primair van en voor de sector. Het toezicht op de naleving hiervan is op verschillende manieren georganiseerd. De Stichting toetsing verzekeraars toetst periodiek de naleving van 55 bindende regelingen.18 Daarnaast kunnen klachten over verzekeraars worden ingediend bij het Kifid waarbij het Kifid de materiële klachten beoordeelt en de Tuchtraad (na doorgeleiding) oordeelt over tuchtrechtelijke klachten. Ook kan een geschil met een verzekeraar ter beoordeling worden voorgelegd aan de civiele rechter en kunnen klachten over verzekeraars onder de aandacht worden gebracht bij de toezichthouder. Deze signalen kunnen aanleiding zijn voor de toezichthouder tot het starten van een onderzoek naar de naleving van wet- en regelgeving. De verzekeringssector heeft laten zien dat zij haar zelfregulering actualiseert en aanscherpt19, waaronder op het terrein van tuchtrecht.20 Gelet op het voorgaande zie ik geen aanleiding voor nader onderzoek.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Een nieuw kritisch rapport over het EU-Mercosur handelsverdrag |
|
Christine Teunissen (PvdD), Jasper van Dijk |
|
de Th. Bruijn |
|
|
|
|
Bent u bekend met de nieuwe publicatie van de Handel Anders! coalitie genaamd «Het EU-Mercosur handelsverdrag: een kritische analyse en een alternatief»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen uit dit rapport?
Het rapport gaat uit van een aantal aannames die niet zonder meer door het kabinet worden gedeeld. In de hierna volgende antwoorden wordt in meer detail ingegaan op een aantal van de aannames en stellingen van het rapport.
Bent u het eens met de stelling uit het rapport dat vrijhandelsverdragen zoals EU-Mercosur kampen met een groot democratisch tekort, omdat verkozen volksvertegenwoordigers en de samenleving aan beide kanten van de oceaan zeer weinig te zeggen hebben over de inhoud, en het Europees Parlement zich slechts mag uitspreken over de vraag of ze het verdrag in zijn geheel goed- of afkeurt en geen veranderingen of aanpassingen mag doorvoeren? Waarom wel of niet?
Nee, ik ben het niet eens met de stelling dat sprake is van een democratisch tekort. Zowel in de EU als in de Mercosur landen geldt dat een verdrag alleen in werking kan treden nadat de geldende besluitvormingsprocedures zijn doorlopen. Binnen de EU zijn de lidstaten en het Europees Parlement op verschillende momenten en op verschillende manieren betrokken bij de totstandkoming van handelsakkoorden, evenals het maatschappelijk middenveld.
Ten eerste kunnen de onderhandelingen over een handelsakkoord pas starten wanneer de Europese Commissie daartoe gemachtigd is door de lidstaten. De Raad stelt daartoe onderhandelingsrichtsnoeren vast. Tijdens de onderhandelingen consulteert de Commissie regelmatig de lidstaten en informeert het Europees Parlement. Als deel van het proces laat de Commissie een duurzaamheidseffectenbeoordeling (Sustainability Impact Assessment, SIA) uitvoeren. De SIA brengt de mogelijke economische, sociale en milieu effecten van een eventueel akkoord in kaart. Daarbij wordt het maatschappelijk middenveld (op Europees en nationaal niveau) betrokken.
Wanneer de onderhandelingen zijn afgerond is het aan de Europese Commissie om een voorstel te doen aan de Raad en het Europees Parlement ten aanzien van de besluitvorming over een mogelijk EU handelsakkoord. Zonder instemming van zowel de Raad als het Europees Parlement kan een dergelijk akkoord niet in werking treden. Het kabinet legt verantwoording af aan de Tweede Kamer over de positie die wordt ingenomen in de Raad. Wanneer sprake is van een zogenaamd «gemengd akkoord» dienen ook ieder van de lidstaten afzonderlijk met het verdrag in te stemmen en worden de nationale ratificatieprocedures doorlopen.
De afgelopen jaren is de transparantie van het EU-handelsbeleid aanzienlijk vergroot, mede op aandringen van Nederland. Tijdens de onderhandelingen met derde landen organiseert de Europese Commissie consultatiebijeenkomsten met het maatschappelijk middenveld. Ook publiceert de Commissie tegenwoordig verslagen van onderhandelingsrondes op haar website.
Uw Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de voortgang van onderhandelingen over handelsakkoorden, onder andere via de reguliere voortgangsrapportage. Ook wordt in Nederland regelmatig met uw Kamer en met het maatschappelijk middenveld van gedachten gewisseld over lopende onderhandelingen. Het ministerie betrekt het maatschappelijk middenveld in het Breed Handels Beraad (BHB).2 Leden van de Handel Anders! coalitie nemen hier actief aan deel.
Kunt u bevestigen dat inheemse volkeren in onder andere Paraguay niet zijn geconsulteerd over het verdrag, terwijl dat een wettelijke verplichting is en zij grote zorgen hebben geuit over de verregaande gevolgen die het verdrag kan hebben voor hun leefgebied?
De Grondwet van Paraguay erkent in hoofdstuk V artikel 64 de landrechten van inheemse volkeren. Artikel 65 erkent dat inheemse volkeren deelnemen aan het sociale, economische, politieke en culturele leven van het land. De SIA wijst er op dat recent een aantal positieve stappen zijn gezet in Paraguay om de naleving van de rechten van inheemse volkeren te verbeteren.3
Een interministerieel comité is verzocht om rechterlijke beslissingen uit te voeren en wetgeving voor te bereiden om traditioneel land aan inheemse volkeren terug te geven. Daarnaast is in het kader van de Nationale strategie voor inheemse gemeenschappen een decreet aangenomen over het raadplegen van inheemse gemeenschappen voorafgaand aan beslissingen die relevant zijn voor hun gebieden en levensonderhoud. De vraag of deze verplichting zich uitstrekt tot de besluitvorming over het sluiten van een verdrag, en of hieraan in voldoende mate tegemoet is of nog wordt gekomen, is een vraag die uiteindelijk naar Paraguyaans recht beantwoord moet worden.
Heeft u op enig moment uw ongenoegen laten blijken over het feit dat de milieueffectrapportage (Sustainability Impact Assesment, SIA) over EU-Mercosur pas 2 jaar na het bereiken van het principe-akkoord werd gepubliceerd, terwijl een milieueffectrapportage bedoeld is om de onderhandelingen te sturen? Zo ja, welke reactie ontving u hierop? Zo nee, waarom niet? Wat heeft u gedaan om vertraging van de milieueffectrapportage te voorkomen?
De SIA dient meerdere doelen. Een belangrijk doel van de SIA is inderdaad de ondersteuning van de onderhandelingen. Daarnaast kan de SIA gebruikt worden voor het evalueren van het onderhandelingsresultaat en eventueel het opstellen van gerelateerd beleid. In het algemeen streeft de Europese Commissie naar publicatie van de SIA voorafgaand aan afronding van de onderhandelingen. Het kabinet hecht veel waarde aan tijdige publicatie van duurzaamheidseffectenbeoordelingen. Nederland heeft hier bijvoorbeeld toe opgeroepen in het gezamenlijke non-paper met Frankrijk over handel en duurzame ontwikkeling4 en opnieuw in de inbreng voor de herziening van de duurzaamheidsafspraken in EU handelsakkoorden.5
De Europese Commissie heeft aangegeven dat informatie die door de onderzoekers is verzameld tijdens het opzetten en uitvoeren van de SIA over de EU-Mercosur onderhandelingen voor een deel al tot hun beschikking was tijdens de onderhandelingen. De consultant die deze SIA uitvoerde heeft reeds in 2019 een interim- rapport voorgelegd aan de Commissie.6 In dit interim- rapport wordt ook de lange voorgeschiedenis van deze SIA beschreven, die reeds in 2009 begon. Vanwege de veranderende omstandigheden is deze SIA lopende de studie aangepast, bijvoorbeeld waar het gaat om effecten op de afspraken gemaakt in het kader van het Parijs klimaatakkoord. Ik verwijs u in dit verband ook naar de antwoorden d.d. 18 december 2019 op kamervragen gesteld door het lid Ouwehand.7
Deelt u de conclusie van de EU Ombudsman, Emily O’Reily, dat deze handelwijze van de Europese Commissie het vermogen van nationale parlementen om uitgebreid over het handelsakkoord te debatteren dreigt te verzwakken, en haaks staat op de Europese waarden die het handelsbeleid zou moeten belichamen? Waarom wel of niet?
De EU Ombudspersoon concludeert in haar besluit over het EU-Mercosur SIA dat de Europese Commissie niet heeft gezorgd voor een tijdige afronding van deze duurzaamheidseffectenbeoordeling.8 De ombudspersoon stelt vast dat daarmee sprake is van een gebrek aan goed bestuur van de kant van de Europese Commissie, al wijst zij in haar bevindingen die tot deze conclusie leiden ook op de verzachtende omstandigheid dat de plotselinge dynamiek in de onderhandelingen niet geheel te voorzien was. De Ombudspersoon dringt erop aan dat bij toekomstige handelsakkoorden de SIA beschikbaar is voorafgaand aan afronding van de onderhandelingen. Het kabinet hecht net als de EU Ombudspersoon veel waarde aan tijdige publicatie van SIAs, zoals nader toegelicht in het antwoord op vraag 5 hierboven.
Kunt u reageren op de kritiek van 200 economen die concluderen dat de milieueffectrapportage vele tekortkomingen bevat, waaronder het naïeve uitgangspunt dat alle afspraken zullen worden nageleefd, het ontbreken van de impact van het verdrag op inheemse volkeren, het buiten beschouwing laten van de gevolgen van de corona-pandemie en het gebruik van verouderde data om de impact op ontbossing en natuurverwoesting te meten?
Bevordering van de internationale rechtsorde is een opdracht aan iedere Nederlandse regering, voortvloeiend uit de Grondwet. In dat kader zet het kabinet zich in voor de effectieve naleving van aangegane verdragsverplichtingen, zowel door Nederland en de EU als door onze verdragspartijen. Het uitgangspunt hierbij is dat verdragsverplichtingen worden nagekomen; pacta sunt servanda.
Uiteraard is daarbij van belang dat een eventueel verdrag tussen de EU en de Mercosur landen voorziet in adequate mogelijkheden om naleving te verzekeren. In het ontwerp EU-Mercosur akkoord wordt daar op verschillende manieren in voorzien, waaronder door betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de implementatie van het verdrag en de opname van geschillenbeslechtingsprocedures.
Met het oog op de zorgen die leven in de Europese Unie over o.a. ontbossing en arbeidsrechten in de Mercosur landen heeft Commissaris Dombrovskis de lidstaten verzocht om nadere input op dit punt. Op 28 oktober 2021 heeft mijn voorganger in een brief aan de Commissie nadere input gedeeld over deze zorgen en mogelijkheden om deze te adresseren. Uw kamer heeft hiervan een afschrift ontvangen.9 Zoals eerder aangegeven wordt met deze inbreng niet vooruit gelopen op de uiteindelijke Nederlandse positie ten aanzien van een mogelijk EU-Mercosur akkoord.
Wat betreft het gebruik van ontbossingsdata, heeft Nederland richting de Commissie en de uitvoerende partij (London School of Economics) in een eerdere fase aangegeven dat het wenselijk is om van recente data gebruik te maken. Door de vertraging in de oplevering van de SIA is inderdaad op onderdelen niet de meest recente data gebruikt. Dit laat onverlet dat het rapport van de SIA het belang van efficiënt nationaal beleid op duurzaamheidsgebied – waaronder het tegengaan van ontbossing – onderstreept en laat zien welke resultaten met dergelijk beleid kunnen worden bereikt. Het is een kernpunt in de aanbevelingen van de SIA (pagina 104–105). Ook in het position paper in reactie op de SIA dat de Commissie op 31 maart 2021 publiceerde wordt hier nader op ingegaan.10
In hoofdstuk V Mensenrechten van de SIA wordt uitgebreid aandacht besteed aan de positie van inheemse volkeren (par. 5.2.3 pagina 134–148) zowel in de EU als in de Mercosur landen. Ook wordt een aantal aanbevelingen gedaan om hun positie en de respectering van hun rechten te verbeteren (pagina 174).
Wat is de stand van zaken wat betreft het mogelijk splitsen van het EU-Mercosur verdrag? Zijn hier recent nog uitspraken over gedaan door de Europese Commissie? Wanneer kan Nederland zich hierover uitspreken?
Of de aard van een akkoord «gemengd» is of volledig onder de EU bevoegdheid valt («EU-only») wordt bepaald door de uiteindelijke inhoud van het akkoord. Naar verwachting zal een associatieakkoord tussen de EU en Mercosur onder de gezamenlijke bevoegdheid van de EU en de lidstaten vallen. De Commissie kan als onderhandelaar (waar nodig gezamenlijk met de Hoge Vertegenwoordiger) ook een voorstel doen om het onderhandelingsresultaat in meerdere akkoorden voor te leggen. Op het moment dat de Commissie de teksten voor besluitvorming voorlegt zal de Raad hier vervolgens over besluiten. Er is op dit punt geen sprake van recente ontwikkelingen.
Wat is uw standpunt over de mogelijkheid dat het verdrag gesplitst wordt in een economisch en politiek deel? Deelt u de mening dat de Tweede Kamer niet buitenspel gezet mag worden bij de besluitvorming over dit verdrag, waaronder bij de onderdelen met grote gevolgen voor de Nederlandse landbouw?
Het kabinet zal pas een standpunt innemen over een akkoord met Mercosur wanneer alle daartoe benodigde documenten door de Commissie zijn aangeboden aan de Raad voor besluitvorming. In het antwoord op vraag 3 hierboven is reeds uitgebreid ingegaan op de betrokkenheid van het Nederlandse parlement bij de totstandkoming van handelsverdragen.
Ten aanzien van de mogelijke gevolgen van een EU-Mercosur akkoord voor de Nederlandse landbouw, wil ik de Kamer graag verwijzen naar de studie die het ministerie over dit onderwerp ter uitvoering van de motie Voordewind liet uitvoeren en waarvan de resultaten op 14 januari 2021 aan de Kamer zijn gestuurd.11
Kunt u reflecteren op het feit dat de Europese Commissie heeft toegezegd te kijken naar het versterken van de klimaatafspraken in het EU-Mercosur verdrag, maar het akkoord zelf niet wil aanpassen? Bent u het ermee eens dat een aanvullend protocol of interpretatieve verklaring de fundamentele bezwaren tegen het verdrag niet kunnen wegnemen?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag zal het kabinet pas een standpunt innemen over een verdrag tussen de EU en Mercosur wanneer alle daartoe benodigde documenten door de Commissie aan de Raad zijn aangeboden voor besluitvorming. Daarin worden de mogelijkheden om afspraken over klimaat en het tegengaan van ontbossing effectief te handhaven uiteraard meegewogen.
Waarom is het voornemen om zoveel mogelijk over te schakelen op kringlooplandbouw en maatregelen die daaruit voort kunnen vloeien, niet meegenomen in het onderzoek van de Wageningen University & Research (WUR) en Ecorys naar de effecten van het EU-Mercosur verdrag op de Nederlandse agrarische sector, dat is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Hoe rijmt u dit met het feit dat kringlooplandbouw tot pijler van het beleid van de Minister van LNV is gemaakt?
Het onderzoek van de WUR en Ecorys geeft uitvoering aan de motie Voordewind. Deze motie verzoekt de regering de voor- en nadelen van de handel met de Mercosur-landen onder dit handelsverdrag voor de Europese land- en tuinbouw en in het bijzonder voor de Nederlandse (gezins-) bedrijven in de vlees- en zuivelsector, kwantificeerbaar in kaart te brengen.12 Het onderzoeksrapport is op 14 januari 2021 aan uw Kamer aangeboden.13 Hierbij is aangegeven dat het onderzoek toegespitst is op de economische effecten op de Nederlandse economie, en niet op de sociale en/of milieugevolgen van het akkoord. Deze zijn onderwerp van de SIA.
Is het EU-Mercosur verdrag verenigbaar met de Farm to Fork-strategie van de EU, waaronder het Farm to Fork-principe dat de import van dierlijke producten alleen wordt toegestaan als het niveau van dierenwelzijn minstens gelijk is aan wat de EU-regels voorschrijven?
In algemene zin zet Nederland m.b.t dierenwelzijn en handelsverdragen in de EU in op gelijkwaardigheid aan EU standaarden voor dierenwelzijn bij de gevoelige producten eieren en ei-producten, varkensvlees en pluimveevlees. Daarnaast bieden bilaterale afspraken en samenwerking juist een opening om afspraken te maken over verduurzaming en dierenwelzijn, die verder gaan dan multilaterale afspraken.
In de van Boer-tot-Bord strategie is opgenomen dat het handelsbeleid van de EU moet bijdragen aan een betere samenwerking met derde landen en het aansturen op ambitieuze beloften van derde landen op belangrijke gebieden als dierenwelzijn. Nederland steunt dit zoals aangegeven in het BNC fiche aangaande de evaluatie van het handelsbeleid.14
Kunt u reageren op de in het rapport aangehaalde berekening van natuurorganisatie FERN waaruit blijkt dat de toenemende vraag naar landbouwgewassen en veeteelt als gevolg van het EU-Mercosur verdrag in het meest optimistische scenario een gebied groter dan de Veluwe zal vernietigen, bovenop de reeds bestaande ontbossing?2
In de in opdracht van de Commissie uitgevoerde en hierboven geciteerde SIA werden ook mogelijke effecten van een toenemende vraag van landbouwproducten op ontbossing onderzocht. In hoofdstuk 4.3.2 (pagina’s 90–92) wordt toegelicht dat ecologisch intensiveren van landbouw niet behoeft te leiden tot een toename van ontbossing, maar juist kan bijdragen aan effectieve bos- en natuurbescherming. Dit wordt onderschreven in studies van Landbouw Universiteit Wageningen uitgevoerd in Nederland als ook in Brazilië.16 Deskundigen van de Verenigde Naties land- en bosbouw organisatie FAO concluderen dat ecologische intensivering een kennisintensief proces is dat een optimaal beheer van de ecologische functies en biodiversiteit van de natuur vereist om de prestaties, efficiëntie en het levensonderhoud van landbouwers te verbeteren.17
Kunt u reageren op de zeven voorstellen van de Handel Anders! coalitie voor het komen tot rechtvaardig en milieuvriendelijk handelsbeleid?
Hieronder ga ik nader in op de zeven voorstellen uit de publicatie van de Handel Anders! coalitie:
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 worden op het niveau van de EU en de lidstaten, de parlementen op verschillende momenten en op verschillende manieren betrokken bij de totstandkoming van handelsakkoorden, evenals het maatschappelijk middenveld. De afgelopen jaren is de transparantie van EU-handelsbeleid aanzienlijk vergroot, mede op verzoek van Nederland. Zo organiseert de Europese Commissie regelmatig consultatiebijeenkomsten met het maatschappelijk middenveld. Deze inzet dient onverminderd voortgezet te worden. Uw Kamer wordt regelmatig op de hoogte gehouden over de voortgang van onderhandelingen over handelsakkoorden, bijvoorbeeld via de reguliere voortgangsrapportage handelsakkoorden. Ook bestaan er nationale en Europese richtlijnen die het werk van lobbyisten kadreren.
Het kabinet hecht er belang aan dat mondiale economische ongelijkheid afneemt en duurzame ontwikkeling bevorderd wordt via handelsbeleid. Open, op regels gebaseerde handel levert hier een bijdrage aan. Dit geldt zowel voor de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) als voor EU-handelsakkoorden, welke een platform bieden voor dialoog en verdere samenwerking. Zo worden in handelsakkoorden afspraken gemaakt over handel en duurzame ontwikkeling, waaronder op het gebied van arbeidsrechten. Ook voorzien handelsakkoorden in de mogelijkheid om in lijn met WTO-afspraken beschermende maatregelen te nemen, bijvoorbeeld wanneer producten gedumpt worden en ten aanzien van publieke dienstverlening. De SIA voor het onderhandelingsresultaat met de Mercosur landen concludeert dat bescheiden verwachte toename aan economische groei tot een verbetering van levensstandaarden zal leiden.
De SIA gaat uitgebreid in op de positie van inheemse volkeren. Tekortkomingen maar ook voortgang bij het beschermen van rechten van inheemse volkeren in de Mercosur-landen worden in het rapport uiteengezet. Het kabinet heeft gezien de ernstige zorgen over de rechten van inheemse volkeren enkele suggesties gedaan ter versterking van de positie van de inheemse volkeren in de Mercosur landen in de in het antwoord op vraag 7 hierboven aangehaald brief van 28 oktober 2021 aan Commissaris Dombrovskis.
Zoals in het coalitieakkoord opgenomen18, voert dit kabinet een actief handelsbeleid dat EU voorstellen en OESO richtlijnen steunt die risico’s voor mens en milieu in hun waardeketens moeten voorkomen en aanpakken. We vergroenen onze handelsinstrumenten in lijn met de akkoorden van Parijs en Glasgow. Voorbeelden hiervan zijn het Commissievoorstel betreffende het tegengaan van het op de markt van de Unie aanbieden van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden19, de VN Beginselen voor het bedrijfsleven & mensenrechten20 en de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen.21 Mijn ministerie heeft ook het SER advies voor Effectieve Europese gepaste zorgvuldigheidswetgeving voor duurzame waardeketens aan uw Kamer aangeboden.22
Het kabinet is van mening dat bedrijven met hun maatschappelijke verantwoordelijkheid een belangrijke rol hebben in het voorkomen van misstanden in hun keten en dat effectieve en duidelijke wetgeving daarbij helpt. Zoals afgesproken in het coalitieakkoord 2021–2025 zal de Minister voor BHOS namens Nederland internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen wetgeving (IMVO) in de EU bevorderen en nationale IMVO-wetgeving invoeren die rekening houdt met een gelijk speelveld met omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving.
Zoals bekend heeft de Europese Commissie op 23 februari jl. een wetgevingsvoorstel over «due diligence» gepubliceerd. Uw Kamer zal binnen de gebruikelijke termijn het BNC-fiche met het kabinetsstandpunt ten aanzien van het wetsvoorstel ontvangen.
Verder is uw Kamer via een BNC-fiche23 geïnformeerd over de kabinetsbeoordeling ten aanzien van het wetsvoorstel betreffende ontbossingsvrije producten dat de Europese Commissie op 17 november 2021 heeft gepubliceerd.
EU-handelsbeleid voorziet reeds in de mogelijkheid om maatregelen te nemen om de interne markt tegen ernstige verstoringen te beschermen. Zo kunnen in lijn met WTO-afspraken beschermende maatregelen worden genomen, bijvoorbeeld in geval van dumping.
Daarnaast regelt de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO), als onderdeel van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, randvoorwaarden voor de goede werking van de interne landbouwmarkt en behoud van het gelijk speelveld. Ook biedt de GMO mogelijkheden om maatregelen te nemen bij ernstige marktverstoring op de landbouwmarkt.
Als laatste is in de ondernemerschapsagenda24 al een voorschot gegeven van de inzet op het versterken van het verdienvermogen voor duurzame landbouw. In de voorbije kabinetsperiode is onder meer ingezet op een betere positie van de boer in de keten25, door bijvoorbeeld het stimuleren van samenwerking en het voorkomen van oneerlijke handelspraktijken. Daarnaast zijn met de «agro-nutrimonitor» van de ACM, die is gebaseerd op empirisch feitenmateriaal, stappen gezet op het verkrijgen van beter inzicht in (eerlijke) prijsvorming en margeverdeling in de keten. In het huidige coalitieakkoord is onder andere afgesproken om te kijken naar bindende afspraken rond de bijdrage van de keten om de positie van de boer in de keten te versterken, het betrekken van de consument bij de verduurzaming van de landbouw en naar publieke beloningen voor maatschappelijke diensten.
Doel van het kabinet is niet dat de EU waar mogelijk zelfvoorzienend wordt. De voordelen van internationale handel, waaronder specialisatie en productie-efficiëntie, dienen behouden te blijven – uiteraard met oog voor duurzame ontwikkeling. De EU is een netto voedselexporteur, en de voedselvoorziening heeft (onder meer tijdens de Corona pandemie) aangetoond bijzonder robuust te zijn. Echter, de invasie van Rusland in Oekraïne toont aan dat verlegging van handelsstromen door verschillende oorzaken het belang onderschrijft van beleid dat gericht is op open strategische autonomie; juist diversifiëren zal daarin een grote rol moeten spelen om EU weerbaarheid en het open karakter van de Europese economieën te behouden.
Daarnaast onderzoekt het kabinet welke strategische afhankelijkheden er binnen de voedselwaardeketen zijn, en ontwikkelt beleid om deze te verminderen. Denk hierbij aan de initiatieven onder de Nationale Eiwitstrategie. Handels- en investeringsakkoorden versterken zekerheid omtrent de aanvoer van goederen en diensten die fundamenteel zijn voor Nederland, de Europese Unie en ook voor de rest van de wereld.
Het kabinet steunt de transitie naar kringlooplandbouw, en ziet daarbij geen tegenspraak tussen internationale handel en deze transitie. Natuurlijke omstandigheden (landbouwgrond, klimaat, etc.) zorgen ervoor dat internationale afhankelijkheden van grondstoffen en landbouwproducten een gegeven zijn. Er zijn internationale handelsketens van agrogrondstoffen die voor Nederland en de wereld essentieel zijn en waar geen goede alternatieven voor bestaan. Voor deze ketens is lokale productie niet altijd of slechts beperkt mogelijk. Ook kan productie van bepaalde gewassen elders soms efficiënter plaatsvinden. Kringlopen beperken zich niet tot lokaal of regionaal niveau maar rijken over grenzen heen. Handelsakkoorden en omschakeling naar kringlooplandbouw sluiten elkaar dus niet uit.
Tenslotte, het kabinet deelt de aanname niet dat de EU via haar handelsbeleid het Mondiale Zuiden koloniseert, zoals ook blijkt uit het de reactie op voorstel 2 hierboven. De EU vormt met haar handelsbeleid een belangrijke speler in het mondiale handelssysteem en beïnvloedt via het handelsbeleid direct en indirect de Europese economie.
Net als globalisering soms ook heeft geleid tot groeiende ongelijkheid, heeft handelsbeleid niet enkel positieve effecten gehad op economische ontwikkeling en werkgelegenheid. Er zijn sectoren die negatieve gevolgen kunnen ervaren van het openstellen van markten. Het EU handelsbeleid voorziet in het nemen van maatregelen om de interne markt tegen ernstige verstoringen te beschermen. Ook derde landen kunnen in lijn met WTO-afspraken beschermende maatregelen nemen, bijvoorbeeld in geval van dumping. Het is van belang om binnen het EU handelsbeleid rekening te houden met gevoelige sectoren, bijvoorbeeld door uitsluiting van liberalisering of door langere overgangsperiodes af te spreken. Ook kunnen duurzaamheidseffectenbeoordelingen van akkoorden leiden tot aandachtspunten voor flankerend beleid. Daarnaast is het van belang om de werking van bestaande handelsafspraken periodiek te evalueren.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Een nieuw azc |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat de evenementenhal Expo Assen gebruikt gaat worden als asielopvanglocatie? Zo ja, welk bedrag is hiermee gemoeid?
Ja, Expo Assen is per 25 november j.l. tijdelijk in gebruik genomen als noodopvanglocatie en zal vooralsnog tot eind maart 2022 onderdak bieden aan ongeveer 300 personen teneinde met name het aanmeldcentrum Ter Apel te ontlasten. Expo Assen is een private organisatie en ik beschik derhalve niet over de door u gevraagde bedrijfsinformatie.
Hoeveel schade wordt geleden door organiserende bedrijven en toeleveranciers doordat alle evenementen zijn gecanceld omdat de Expo Assen gebruikt gaat worden voor de opvang van asielzoekers?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de eigenaar van de Expo Assen ook de eigenaar is van de Zeelandhallen die op dit moment ook gebruikt wordt voor de opvang van asielzoekers? Erkent u dat het financieel aantrekkelijk is panden ter beschikking van asielzoekers te stellen omdat u, als het moet, belastinggeld over de balk smijt om asielopvang te regelen?
Ja, het klopt dat de eigenaar van Expo Assen ook de eigenaar is van de Zeelandhallen. Alhoewel de voorkeur van het kabinet is om vluchtelingen bescherming in de regio te bieden, respecteert het kabinet de internationale verdragen en afspraken waaraan Nederland zich heeft verbonden. Mensen die vluchten voor vervolging en geweld hebben recht op bescherming in Nederland. Dat betekent dat personen die in Nederland om asielbescherming verzoeken in dat licht worden opgevangen en de asielaanvragen in behandeling worden genomen. Asielzoekers die een verblijfsvergunning hebben gekregen gaan deel uitmaken van de Nederlandse samenleving. Gemeenten hebben daarom de taak om vergunninghouders passende woonruimte te bieden.
De opvangcapaciteit van het COA staat momenteel om verschillende redenen onder druk. Het COA is daarom overgegaan tot het organiseren van zogeheten noodopvang omdat de reguliere opvangcapaciteit onvoldoende toereikend is. Het gaat daarbij om opvang in bijvoorbeeld evenementenhallen, zoals nu op verschillende locaties in Nederland is georganiseerd. Expo Assen en de Zeelandhallen worden in dit kader ook ingezet als noodopvanglocatie. De noodopvanglocaties zijn bedoeld om tijdelijke opvang te bieden en voorzien in de basisbehoeften van de bewoners. Het heeft echter de voorkeur om gebruik te maken van opvanglocaties met een regulier kwaliteitsniveau. Het kabinet blijft om die reden een beroep doen op gemeenten en provincies om nieuwe opvangplekken te realiseren en met spoed vergunninghouders te huisvesten. Ik ben alle betrokken partijen zeer erkentelijk die helpen of hebben geholpen om iedereen met recht op opvang van een bed te kunnen voorzien.
Waarom kiest u keer op keer ervoor asielzoekers van alle gemakken te voorzien terwijl dit ten koste gaat van Nederlanders en Nederlandse bedrijven?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer gaat u nu eindelijk eens een einde maken aan deze asielwaanzin en de Nederlandse grenzen sluiten voor asielzoekers?
Zie antwoord vraag 3.
De nagekomen bekentenis van de PwC onderzoek dat ze bij de hoorzitting in de Tweede Kamer niet de waarheid verklaard hebben |
|
Pieter Omtzigt |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich u de vragen over het cruciale memo-Palmen, het officiële juridische advies over de CAF 11-zaak aan het managementteam van de Belastingdienst/Toeslagen, dat 2,5 jaar voor bijna iedereen is achtergehouden (Kamervragen 2020/21, nr. 1363), waarop al twee keer een aanvullend antwoord gegeven is (2020/21, 1538 en 2021/22, nr. 125) omdat de oorspronkelijke antwoorden (meer dan tien keer «zie vraag 8») nou niet bepaald een antwoord waren?
Ja, naar aanleiding van deze vragen en de daarop gegeven antwoorden is opdracht gegeven aan PwC om hier onderzoek naar te doen. Ik betreur ten zeerste dat er in 2017 beleidsmatig en in de uitvoering geen adequate opvolging is gegeven aan het advies in het memo van de vaktechnisch coördinator. Ook betreur ik dat het memo niet tijdig met de politieke leiding, de Tweede Kamer en de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag is gedeeld. PwC heeft onderzoek gedaan naar de gang van zaken, dit onderzoek heb ik u op 30 september jl. toegestuurd.1 In de toekomst mag het niet meer gebeuren dat een dergelijk belanghebbend memo zo lang niet bekend is bij de leiding, wij werken daarom hard aan een ruime informatievoorziening aan de Kamer en verbetering van de informatiehuishouding binnen Toeslagen. Ik zal u hierover ook informeren in de Stand van de Uitvoering Toeslagen.
Herinnert u zich dat deze vragen gaan over het memo-Palmen, waarin het oordeel luidde dat de Belastingdienst laakbaar had gehandeld en het advies luidde dat de ouders gecompenseerd dienden te worden?
Ja.
Herinnert u zich dat u het met de indiener van de vraag eens was dat adequate uitvoering van het advies van mevrouw Palmen veel leed bespaard zou hebben (antwoord 5, Kamervragen 2020/21, nr. 1363)?
Ja. Het memo bevat een zeer treffende analyse van de problematiek in de CAF-11 zaak, zoals die later ook door de ADR en de Adviescommissie uitvoering toeslagen (AUT) is beschreven. Ik betreur het dan ook zeer dat het advies destijds niet is opgevolgd.
Heeft u kennisgenomen van de brief met bijlage van PwC Nederland inzake antwoorden op de resterende vragen van de commissie Financiën van 29 oktober jongstleden, betreffende de reconstructie en tijdlijn memo-Palmen?
Ja.
Heeft u kennisgenomen op de aanvulling naar aanleiding van een vraag van het Kamerlid Omtzigt (pagina 7 van de bijlage) waarin – ter correctie van een hoorzitting met PwC waarin dit werd ontkend – onder meer staat: «Het woord «laakbaar» is in één van de interviews genoemd. Op basis van de ons ter beschikking staande informatie (interviews, emails en agenda’s) is het niet mogelijk geweest eenduidig te reconstrueren of het woord laakbaar is genoemd tijdens een bijeenkomst op 4 juni 2019.»
Ja.
Realiseert u zich dat dit een kernpunt is in de reconstructie van de juni-week 2019, waarvoor u PwC opdracht gaf?
Nee dit is voor mij geen kernpunt in de reconstructie. PwC heeft in haar onderzoek ondermeer interviews afgenomen en documenten zoals mails en memo´s onderzocht. Op basis hiervan hebben zij een beeld geschetst wat er gebeurd is in de juni week van 2019. In de brief van 29 oktober jl.2 heeft PwC hierover het volgende verklaard:
PwC heeft uw Kamer hier op 12 november jl. een aanvullende toelichting op gezonden.3
Realiseert u zich dat RTL (en Trouw) al lang hadden gereconstrueerd dat het memo-Palmen op 4 juni was rond gegaan en dat het woord laakbaar was genoemd in het bijzijn van de toenmalige Staatssecretaris, de secretaris-generaal en de directeur-generaal Belastingdienst?
Ik heb de berichtgeving van RTL en Trouw ook gezien en gelezen. Zoals aangegeven in de antwoorden op bovenstaande vragen stelt PwC dat het niet mogelijk is geweest eenduidig te reconstrueren of het woord «laakbaar» is genoemd tijdens een bijeenkomst op 4 juni 2019.
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 33 in de brief van 24 oktober jl.4 van PwC en de aanvulling naar aanleiding van een vraag van het Kamerlid Omtzigt in de brief van 29 oktober jl. van PwC en de aanvullende toelichting van 12 november jl.
Realiseert u zich dat elke reconstructie van Pieter Klein en Jan Kleinijenhuis in deze zaak accuraat gebleken is?1
Ik ben de heren Klein en Kleinijenhuis zeer erkentelijk dat hun vasthoudendheid in dit dossier er mede toe geleid heeft dat de gedupeerde ouders gecompenseerd worden. Hun reconstructies en de rapporten van onder meer de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen, de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag en van PwC hebben allemaal geholpen bij een vollediger beeld van de gebeurtenissen rondom de Kinderopvangtoeslag.
Deelt u de mening dat het buitengewoon merkwaardig zou zijn als de PwC-onderzoekers van dit artikel geen kennis genomen zouden hebben, dit niet onderzocht zouden hebben en verbaasd zouden zijn als hiernaar gevraagd zou worden?
PwC heeft ook onderzoek gedaan naar de juni week in 2019. De conclusie uit het artikel dat het memo besproken is met de toenmalige Staatssecretaris, de secretaris-generaal en de directeur-generaal Belastingdienst wordt niet ondersteund door het onderzoek van PwC.
Kunt u navraag laten doen hoe het kan dat deze verklaring (over het noemen van de term laakbaar) niet is opgenomen in het concept-rapport van 17 september en evenmin in het eindrapport van 28 september?
In de brief van 29 oktober jl. heeft PwC hier de volgende verklaring voor gegeven:
PwC heeft uw Kamer hier op 12 november jl. een aanvullende toelichting op gezonden.
Is de strekking van de verklaring rond het noemen van het laakbaar handelen op 4 juni 2019 voorgelegd aan andere functionarissen, bijvoorbeeld via hoor- en wederhoor? Wilt u per (hoge) functionaris aangeven wat hierover is verklaard?
PwC heeft een zorgvuldig proces van hoor- en wederhoor ingericht waarbij betrokkenen de gelegenheid hebben gehad om op de bevindingen in het rapport te reageren. Op basis van het onderzoek en de hoor- en wederhoor heeft PwC geconstateerd dat onvoldoende onderbouwd is dat het woord «laakbaar» is gebezigd in een bijeenkomst op 4 juni 2019 en heeft PwC dit niet als feit in het rapport opgenomen.
Wilt u – als opdrachtgever van PwC – navraag laten doen aan welke bijeenkomst op dinsdag 4 juni 2019 hier door de betrokken ambtenaar wordt gerefereerd en de Kamer over de uitkomst informeren?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 11 en de aanvullende toelichting van PwC van 12 november jl. Hierbij constateert PwC:
Klopt het dat dit een bijeenkomst was waarbij zowel uw ambtsvoorganger alsmede de toenmalig secretaris-generaal en de directeur-generaal Belastingdienst aanwezig waren?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 12. De Staatssecretaris, de directeur-generaal en de secretaris-generaal waren aanwezig bij verschillende bijeenkomsten op 4 juni. Maar PwC heeft geconcludeerd dat onvoldoende onderbouwd is dat tijdens een bijeenkomst op 4 juni het woord «laakbaar» is gebezigd.
In de aanvullende antwoorden van PwC van 29 oktober wordt gesteld: «...hadden wij ter plekke onvoldoende scherp wat er in de gespreksverslagen is opgenomen». Wilt u in dit licht opheldering vragen aan PwC over de eerdere beantwoording van vragen van de commissie Financiën van 24 oktober, waaronder antwoord op de vragen 27, 28, 29 en 30, waarin wordt gesteld: «Geen van de geïnterviewden heeft aan ons aangegeven dat het memo-Palmen aan de orde is gesteld in de betreffende bijeenkomst van 4 juni.» Hoe kan het dat de Tweede Kamer ook bij die gelegenheid onjuist is geïnformeerd over de gang van zaken?
In de aanvullende antwoorden van 29 oktober jl. heeft PwC aangegeven:
Dat staat los van de constatering van PwC in de antwoorden op vragen 27, 28, 29 en 30 die in de vraagstelling beschreven wordt. Samengevat stelt het PwC onderzoek, inclusief de aanvullingen via de vragen/antwoorden van uw Kamer, dat er door één persoon aangegeven is dat het woord laakbaar gevallen is in één van de besprekingen op 4 juni 2021 maar dat geen van de geïnterviewden verklaard heeft dat het memo, waarin het woord laakbaar eveneens is opgenomen, aan de orde is gesteld in de betreffende bijeenkomst.
In het PwC-rapport staat beschreven dat uw ambtsvoorganger zich in het overleg op 4 juni 2019 afvroeg «of niemand eerder signalen had opgevangen dat er problemen waren met het CAF-11 dossier». Wilt u PwC verzoeken alsnog antwoord te geven op vraag 29, te weten: «Is in het antwoord op die vraag van de Staatssecretaris aangegeven wat de kern van het memo-Palmen was (laakbaar handelen en compensatie)?»?
PwC heeft naar deze omstandigheden uitgebreid onderzoek gedaan. Deze treft u in alinea’s 262–271 van het rapport van PwC.
Wilt u PwC opdracht geven alsnog antwoord te geven op vraag 30, die luidt: «Heeft de ambtenaar die deze vergadering verliet om de opsteller van het memo-Palmen te bellen (de VaCo 2017) bij terugkeer iets gezegd over het bestaan van het memo-Palmen en over de kern van het memo-Palmen?»?
PwC heeft hier al antwoord op gegeven. Ze verwijzen naar antwoord 28, deze luidt:
Hoe duidt u het feit dat PwC op vraag 29 geen antwoord geeft en antwoordt «zie vraag 28» waarin juist op deze vraag geen antwoord wordt gegeven?
In het antwoord op 28 staat hiervoor:«Geen van de geïnterviewden heeft aan ons aangegeven dat het «memo-Palmen» aan de orde is gesteld in de betreffende bijeenkomst van 4 juni. Er zijn ook geen notulen of aantekeningen van deze vergadering beschikbaar om dit te verifiëren.»
Hoe duidt u het feit dat PwC op vraag 30 geen antwoord geeft en antwoordt «zie vraag 28» waarin juist op deze vraag geen antwoord wordt gegeven?
Vraag 30 luidt:
In het antwoord op 28 staat hiervoor:
De ambtenaar die deze vergadering verliet om de opsteller van het memo-Palmen te bellen was één van de geïnterviewden.
Hoe duidt u het feit dat PwC op de mondelinge vraag tijdens de hoorzitting van de vaste commissie voor Financiën van de Kamer op 26 oktober 2021 ontkent dat er over het memo-Palmen en het woord laakbaar verklaard is?
Ik ben de onderzoekers van PwC zeer erkentelijk dat zij in een hoorzitting u het onderzoek hebben kunnen toelichten. Een aantal vragen die ter plekke niet beantwoord konden worden zijn zoals met uw Kamer afgesproken later nagezonden. Op een aantal vragen die beantwoord waren is nog een aanvulling gekomen zoals dat uit de gespreksverslagen blijkt dat één van de geïnterviewden verklaard had dat er zou zijn gesproken over laakbaar handelen bij een overleg op 4 juni 2019.
Heeft u kennisgenomen van de vraag en het antwoord onder 33 (in de beantwoording van vragen door PwC op 24 oktober), waarin wordt gesteld: «Wij hebben het al dan niet rondgaan van het memo (fysiek dan wel digitaal) uitdrukkelijk en herhaaldelijk ter sprake gebracht gedurende de interviews met betrokkenen bij de «juni-week» van 2019, maar dit is door geen van de geïnterviewden aan ons bevestigd.»? Wilt u PwC vragen te verhelderen/bevestigen of dit klopt?
Ja. PwC staat achter haar onderzoek en de gegeven antwoorden.
Wat heeft de ambtenaar die sprak van het noemen van «laakbaar» handelen en het memo-Palmen verklaard over het al dan niet rondgaan van het memo-Palmen (fysiek of digitaal) in de vergadering van 4 juni 2019?
In het antwoord op 28 uit de brief van PwC van 24 oktober jl. staat hierover:
«Geen van de geïnterviewden heeft aan ons aangegeven dat het «memo-Palmen» aan de orde is gesteld in de betreffende bijeenkomst van 4 juni. Er zijn ook geen notulen of aantekeningen van deze vergadering beschikbaar om dit te verifiëren.»
De ambtenaar die «laakbaar» handelen noemde was één van de geïnterviewden. PwC heeft in haar brief van 12 november jl. hier een aanvullende toelichting op gegeven.
Herinnert u zich het openbare verhoor onder ede van de vaktechnisch coördinator uit 2017 ten overstaan van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK)?
Ja
Herinnert u zich dat zij aangaf dat zij dinsdag 4 juni 2019 door de Lavaco is gebeld en dat hij het memo heeft doorgemaild?
Ja. Dit staat ook beschreven in het PwC rapport (alinea 263).
Heeft u kennisgenomen van paragraaf 263 van de Reconstructie en tijdlijn van PwC, waarin de volgende formulering is opgenomen: «De Lavaco Toeslagen verliet even de vergadering en belde vervolgens de Vaco Toeslagen (2017) om te vragen of er bij Toeslagen iets bekend was ten aanzien van het CAF-11 Hawaï dossier.» Wilt u bij PwC navraag doen wat er voorafging aan dit telefoontje van de Lavaco, in de vergadering van 4 juni 2019?
Dit staat beschreven in alinea 262 en 263 van het rapport van PwC.
Antwoord 262
Antwoord 263
Wilt u bevorderen dat daarbij ook de volgende vragen worden beantwoord: Heeft iemand in die bijeenkomst gesteld dat er een signaal of een memo uit 2017 was? Kreeg de Lavaco de opdracht of een verzoek de Vaco 2017 te bellen? Wat is hier door betrokkene over verklaard? Heeft de Lavaco iets verklaard over een terugkoppeling in de bewuste vergadering van 4 juni?
Dit wordt in het PwC rapport beschreven in met name de alinea’s 262–271.
Wilt u als opdrachtgever van PwC bevorderen dat de Kamer inzage krijgt in het geaccordeerde gespreksverslag van de ambtenaar die heeft verklaard dat het woord laakbaar in de vergadering van 4 juni 2019 is genoemd? Zo nee, waarom niet?
PwC heeft in haar brief van 12 november jl. hier een aanvullende toelichting op gegeven.6 De verslagen waar u op doelt zijn in het bezit van PwC. Het ministerie heeft en krijgt hier geen afschrift van deze verklaringen. Deze verklaringen zijn vrijwillig afgelegd door betrokkenen onder de toezegging dat de verslagen vertrouwelijk blijven. Die belofte kan en wil ik niet breken en ik heb begrepen dat dit ook geldt voor PwC. Ook het vertrouwelijk delen met de Kamer van de gespreksverslagen zou die afspraak tenietdoen. Deze belofte breken zou het vertrouwen schenden en waarheidsvinding nu en in de toekomst hinderen.
Indien u niet bereid zou zijn dit gespreksverslag ter inzage te leggen, wilt u er dan voor zorgdragen dat er een sluitende, kloppende samenvatting over deze verklaring wordt verstrekt? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van PwC is als een samenvatting hiervan te beschouwen. PwC heeft in haar rapport in de alinea’s 52–58 de beperkingen in haar onderzoek aangegeven.
Heeft de Vaco Toeslagen (2017) tegenover PwC verklaard of zij in die juni-week van 2019 of nadien van medewerkers van Belastingdienst/Toeslagen dan wel van het kerndepartement terugkoppeling heeft gehad over wat er over haar memo aan de orde is gesteld in vergaderingen en waarom het andermaal van de radar verdween? Wilt u haar geaccordeerde gespreksverslag ter inzage leggen, dan wel bevorderen dat er een sluitende, kloppende samenvatting over deze verklaring wordt verstrekt? Zo nee, waarom niet?
De verslagen waar u op doelt zijn in het bezit van PwC. Het ministerie heeft en krijgt hier geen afschrift van deze verklaringen. Deze verklaringen zijn vrijwillig afgelegd door betrokkenen onder de toezegging dat de verslagen vertrouwelijk blijven. Die belofte kan en wil ik niet breken en ik heb begrepen dat dit ook geldt voor PwC. Ook het vertrouwelijk delen met de Kamer van de gespreksverslagen zou die afspraak tenietdoen. Deze belofte breken zou het vertrouwen schenden en waarheidsvinding nu en in de toekomst hinderen.
Wilt u PwC verzoeken nadere helderheid te verschaffen over de zogenoemde «rode draden rapportage» die zou worden geleverd? Bestaan daar concepten van? Wordt in die concepten gewag gemaakt van de informatie over het noemen van laakbaar handelen of verwijzen naar het memo-Palmen?
PwC heeft in de hoorzitting toegelicht welke afwegingen zij gemaakt hebben over het rode draden verslag. Er is geen apart rode draden verslag. De rode draden uit de verslagen zitten verwerkt in het rapport op de relevante plekken zodat deze beter tot zijn recht komen.
Kunt u PwC vragen waarom kennelijk meer waarde wordt toegekend aan verklaringen van hoge ambtenaren die volgens PwC mogelijk in verband worden gebracht met meineed (aldus verslag van begeleidingscommissie) dan aan ambtenaren die verklaren dat het woord «laakbaar» viel in een vergadering en dat de ambtelijke top dus wist van het bestaan en de strekking van het memo-Palmen.
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6. PwC heeft in haar onderzoek ondermeer interviews afgenomen en documenten zoals mails en memo´s onderzocht. Op basis hiervan hebben zij een beeld geschetst wat er gebeurd is in de juni week van 2019. In de brief van 29 oktober jl. heeft PwC hierover het volgende verklaard:
Valt uit de verklaring van de betrokken ambtenaar betreffende het noemen van het laakbaar handelen een redelijk vermoeden af te leiden dat meineed is gepleegd voor de POK? Zo nee, waarom niet?
Het eindrapport van PwC biedt voor mij geen aanleiding om aangifte te doen.
Wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat alsnog waarheidsvinding zal plaatsvinden over die cruciale juni-week in 2019?
Op verzoek van uw Kamer heeft PwC een diepgravend onderzoek uitgevoerd naar wat er precies gebeurd is met het memo. In het onderzoek zijn interviews gehouden en zijn de relevante mailboxen van de personen onderzocht die rechtstreeks of zijdelings op de hoogte waren of konden zijn van het bestaan en de inhoud van het memo. Dit geldt ook voor de personen waarvan de onderzoekers wilden vaststellen dat zij geen betrokkenheid bij het memo hadden. De onderzoekers hadden toegang tot de archieven van het ministerie. Van een aantal personen is ook de (privé)telefoon onderzocht. Het eindrapport van PwC, ondanks de beperkingen die het heeft zoals beschreven in alinea's 52–58, levert voor mij een goed beeld op van de feitelijkheden rondom het memo-Palmen en de juni week van 2019. Zoals PwC ook aangaf in de hoorzitting is de juni-week 2019 meerdere jaren geleden. Herinneringen gaan dan soms door elkaar lopen waardoor niet alles meer exact te reconstrueren is. Aanvullend onderzoek zou naar mijn mening geen nieuwe inzichten opleveren.
Voldoet het PwC onderzoek aan de professionele standaarden die u voor de prijs van het onderzoek mocht verwachten?
Ja.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden evenals de andere vragen die over het PwC rapport gesteld zijn?
Ja.
Het artikel dat Amsterdam een opkoopbescherming wil invoeren voor de hele stad. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent het bericht «Huis goedkoper dan 512.000 euro? Amsterdam komt met opkoopbescherming»?1
Ja.
Heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties contact gehad met de gemeente voordat het college dit bericht bekend heeft gemaakt? Welke adviezen heeft het ministerie de gemeente gegeven over de opkoopbescherming? Wilt u die adviezen naar de Kamer sturen?
Het ministerie heeft de afgelopen maanden contact gehad met verschillende gemeenten, waaronder de gemeente Amsterdam, over de algemene werking en reikwijdte van de opkoopbescherming. Zo heeft het ministerie een presentatie gegeven over de werking van de opkoopbescherming aan de G4 + G44 en de Metropool Regio Amsterdam. Tevens heeft het ministerie verschillende vragen van gemeenten, ook van de gemeente Amsterdam, beantwoord via de email of digitale overleggen. De gegeven presentaties en een document waarin een aantal vragen van de G5 geclusterd zijn beantwoord zijn bijgevoegd2. Ook bij de beantwoording van vraag 5 wordt gerefereerd aan gesprekken die het ministerie over de werking in algemene zin heeft gehad met gemeenten.
Het beleidsvoorstel voor de regeling Opkoopbescherming van de gemeente Amsterdam3 is niet met het ministerie gedeeld voordat deze gepubliceerd is. Het is ook niet gebruikelijk dat een gemeente een dergelijk beleidsvoorstel ter advies voorlegt aan het ministerie. De opkoopbescherming is onderdeel van de Huisvestingswet 2014. De Huisvestingswet 2014 is zo vormgegeven dat de gemeente op verschillende onderdelen zelf de reikwijdte van het instrumentarium kan bepalen, mits zij dit onderbouwt. Op die manier kan de gemeente het instrumentarium aan laten sluiten op de lokale situatie. De gemeente Amsterdam is dus zelf verantwoordelijk voor de reikwijdte die zij heeft gekozen in haar beleidsvoorstel voor de regeling Opkoopbescherming. Dit beleidsvoorstel moet nog worden behandeld in de gemeenteraad. De gemeenteraad besluit uiteindelijk over het voorstel.
Wanneer gaat Amsterdam de opkoopbescherming invoeren? Heeft de gemeente tot die tijd ook contact met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
De gemeente Amsterdam is voornemens om het beleidsvoorstel in februari in de gemeenteraad te behandelen. Hierna moet het voorstel zo snel mogelijk in werking treden.
Er is geen vast overleg tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de gemeente Amsterdam over de opkoopbescherming. Wel weten deze partijen elkaar goed te vinden als daar aanleiding voor is, bijvoorbeeld als één van beide vragen heeft. Gezien de gemeente Amsterdam vooroploopt met de invoering van de opkoopbescherming, volgt het ministerie dit proces met interesse.
Is het waar dat Amsterdam huizen tot ruim boven de NHG-grens wil aanwijzen voor de opkoopbescherming? Hoe rijmt u dit met de wettelijke bepaling dat de opkoopbescherming kan worden ingevoerd om goedkope en middeldure koopwoningen te beschermen?
De wet schrijft voor dat er enkel goedkope en middeldure woningen kunnen worden aangewezen onder de opkoopbescherming. In de toelichting op de wet staat dat gemeenten op basis van hun lokale situatie zelf moeten onderbouwen tot welke WOZ-waarde in hun gemeente koopwoningen in het goedkope en middeldure segment vallen, omdat gemeenten zelf goed zicht hebben op hun lokale situatie. De NHG-grens is berekend op basis van de gemiddelde verkoopprijs in heel Nederland. De NHG-grens kan voor bepaalde gemeenten een passende maatstaf zijn. Tegelijkertijd zijn er ook gemeenten waar de gemiddelde verkoopprijs een stuk hoger of lager ligt dan het landelijk gemiddelde, waardoor een andere maatstaf mogelijk beter aansluit bij de lokale situatie. De keuze voor welke maatstaf wordt gebruikt is aan de gemeente zelf.
Amsterdam is voornemens om een woningwaarde grens van 512.000 euro aan te houden. Dit betekent dat koopwoningen met een WOZ-waarde lager dan 512.000 euro in het aangewezen gebied onder de opkoopbescherming komen te vallen. De gemeente Amsterdam heeft de woningen in bezit van eigenaar-bewoners verdeeld in prijssegmenten van elk 20 procent van het totaal (zie tabel 1). Amsterdam is voornemens om de prijssegmenten goedkoop, middelduur laag en middelduur onder de opkoopbescherming te laten vallen. Dit komt overeen met de woningwaarde grens van 512.000 euro. De gemeente Amsterdam kiest niet voor de NHG-grens omdat de gemiddelde verkoopprijs in Amsterdam een stuk hoger ligt dan in de rest van Nederland, en daarmee ook hoger ligt dan de NHG-grens.
Goedkoop
Middelduur (laag)
Middelduur
Duur
Zeer duur
€ 326.000
€ 406.000
€ 512.000
€ 713.000
€ 9.829.000
20
40
60
80
100
24.883
50.196
75.153
100.345
128.951
Bron: gemeente Amsterdam, Beleidsvoorstel Opkoopbescherming, 2 november 2021
Klopt het dat Amsterdam alle wijken wil aanwijzen voor de opkoopbescherming? Hoe rijmt u dit met de wettelijke bepaling dat de opkoopbescherming kan worden ingevoerd om wijken te beschermen waar schaarste is van goedkope en middeldure koopwoningen?
De wet geeft gemeenten de bevoegdheid om in de huisvestingsverordening bepaalde gebieden of buurten aan te wijzen waarin de in de verordening aangewezen categorieën van woonruimte na aankoop niet mogen worden verhuurd zonder vergunning. Een gemeente kan enkel gebieden of buurten aanwijzen waarin zij heeft vastgesteld dat er sprake is van schaarste aan goedkope en middeldure woningen of waar dit noodzakelijk is voor het behoud van de leefbaarheid. Er is gekozen voor een gebiedsgerichte aanpak om de problematiek daar waar nodig is aan te pakken.
Amsterdam is voornemens om de hele stad onder het aangewezen gebied te laten vallen. Feitelijk gezien kan dit binnen de wet. Dit betekent dat de gemeente moet aantonen dat er in de gehele stad sprake is van schaarste en/of leefbaarheidsproblematiek door de opkoop van de woningen. In algemene zin geldt dat een dergelijke brede toepassing ingrijpender en daarmee lastiger te onderbouwen is dan een smallere toepassing. Een sterke onderbouwing is dan ook een vereiste. Wanneer deze onderbouwing ontbreekt lopen gemeenten het risico dat de rechter de verordening (gedeeltelijk) onverbindend verklaart. Het belang van een sterke onderbouwing heeft het ministerie ook in verschillende overleggen richting gemeenten gecommuniceerd. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente zelf om het instrument voldoende te onderbouwen.
De gemeente Amsterdam is bekend met het invoeren van huisvestingsverordeningen. Zij weet dat er een goede onderbouwing nodig is voor de afbakening die zij kiest. Amsterdam is ervan overtuigd dat zij een sterke onderbouwing heeft om het instrument stadsbreed in te kunnen voeren. Een dergelijke beslissing is aan de gemeente zelf.
Hoe verhoudt zich het beleid dat Amsterdam huizen tot ruim boven de NHG-grens wil aanwijzen voor de opkoopbescherming tot het eigendomsrecht van zowel kopers als verkopers? Welke juridische analyses hebben het ministerie en eventueel de landsadvocaat gedaan over het eigendomsrecht inzake de opkoopbescherming? Wilt u die juridische analyses naar de Kamer sturen?
Het ministerie heeft in het kader van de motie Dik-Faber4 die vraagt naar de juridische mogelijkheden om koopwoningen te beschermen een interne notitie gemaakt waarin de algemene aandachtspunten bij een dergelijke maatregel staan opgesomd. Deze notitie is bijgevoegd5. Bij de uitwerking van de opkoopbescherming zijn al deze aandachtspunten behandeld. Zo is een analyse gemaakt van hoe de opkoopbescherming zich verhoudt tot het hogere recht, waaronder het eigendomsrecht. Deze analyse gaat ervan uit dat gemeenten zelf op basis van hun lokale situatie een woningwaarde grens bepalen, waarbij het uitgangspunt is dat de gemeente hier een goede onderbouwing voor heeft. De analyse is reeds openbaar gemaakt als onderdeel van de «Concept memorie van toelichting Wetsvoorstel Opkoopbescherming en verruiming mogelijkheden voor tijdelijke verhuur»6. Het ministerie heeft geen analyses uit laten voeren door een externe partij. Het is gebruikelijk dat de Raad van State adviseert over een wetsvoorstel voordat deze in de Tweede Kamer wordt behandeld. De opkoopbescherming is via een amendement ingevoegd in het wetsvoorstel tot wijziging van de Woningwet naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet. Hierdoor is het wetsvoorstel niet ter advisering aan de Raad van State voorgelegd.
De uitspraken van de premier bij de klimaattop in Glasgow. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat u tijdens een besloten diner op de klimaattop in Glasgow het volgende tegen jongerenvertegenwoordigers hebt gezegd: «Het is niet uit te leggen aan mensen dat ze niet meer mogen vliegen of als ze geen vlees meer mogen eten. Dus om ervoor te zorgen dat mensen niet extreemrechts gaan stemmen, kan het niet ambitieuzer dan het nu is.»?1
De precieze bewoording van mijn opmerking waar mevrouw Fleming naar verwijst kan ik niet terughalen. Wel heb ik het belang benadrukt van voldoende draagvlak in de samenleving voor het ambitieuze klimaatbeleid dat het kabinet voorstaat. Het is belangrijk dat we iedereen meenemen in de klimaattransitie en dat iedereen die ook kan meemaken. Dat betekent dat de baten en lasten van de klimaattransitie eerlijk moeten worden verdeeld tussen huishoudens en het bedrijfsleven, als ook tussen huishoudens onderling. Indien klimaatmaatregelen bepaalde groepen disproportioneel hard raken, kan dat het draagvlak voor klimaatbeleid doen eroderen. Dat kan partijen in de kaart spelen die in het geheel tegenstander zijn van klimaatbeleid. Het effect hiervan zou daarmee averechts zijn en dit moet worden voorkomen. Het kabinet streeft daarom naar een ambitieus klimaatbeleid, waarbij maatregelen verschillende groepen proportioneel en evenredig raken, om zo iedereen de klimaattransitie op een eerlijke en effectieve manier te laten doormaken.
Zo nee, wat zei u dan wel?
Zie beantwoording vraag 1.
Kunt u deze vragen binnen enkele dagen beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Stikstofnormen boerensloten veel strenger in Nederland' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Stikstofnormen boerensloten veel strenger in Nederland»?1
Ja.
Klopt het dat de stikstofnormen voor boerensloten en -afwateringen in Nederland een stuk strenger zijn dan in Duitsland en België? Zo ja, wat is hier de reden van?
Normen voor nutriënten (stikstof en fosfor) in oppervlaktewater zijn vastgesteld om de gewenste ecologische toestand te bereiken en eutrofiëring te voorkomen. Voor een snelstromende beek gelden daarbij andere normen dan voor een meer waarvan de doorstroming beperkt is. Boerensloten en -afwateringen wateren af op de boezem, andere onderdelen van het watersysteem en uiteindelijk op de Wadden- en Noordzee en kunnen daarmee mede de kwaliteit van die wateren beïnvloeden. Een in boerensloten goede waterkwaliteit draagt daarnaast bij aan kwaliteit van het landelijk gebied, het bereik van de ecologische doelen en het herstel van biodiversiteit aldaar. Dit krijgt onder andere aandacht in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer2.
Uit een internationale vergelijking blijkt dat Nederland qua normstelling voor nutriënten in de middenmoot zit3. Deze informatie is tevens toegezegd in het Wetgevingsoverleg Water van 22 november jl. Het Rijk heeft de normen voor «natuurlijke watertypen» vastgesteld. Voor hydromorfologische4 sterk veranderde, kunstmatige wateren, kunnen provincies in overleg met de waterbeheerder aan de hand van een daarvoor beschikbaar document5 specifieke afgeleide normen vaststellen. Normen voor Rijkswateren worden onder de eerste verantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat vastgesteld.
Voor buitenlandse grensoverschrijdende waterlichamen gelden soms andere normen die het behalen van de KRW-doelen in Nederland kunnen belemmeren. Het Rijk en andere waterbeheerders hebben dit met inspraakreacties op plannen van andere lidstaten aan de orde gesteld en daarnaast in de internationale commissies van Rijn, Maas, Schelde en Eems geagendeerd. Een van de resultaten is dat Duitsland een vergelijkbare norm voor stikstof van de hoofdstroom van de Rijn gebruikt als Nederland.
In welke mate draagt water dat uit Duitsland en België ons land binnenstroomt bij aan normoverschrijdingen in Zuid- en Oost-Nederland?
De Rijn voldoet bij de grensovergang (vrijwel) aan de Nederlandse norm voor zowel stikstof als fosfor en de Maas voldoet doorgaans wel aan fosfor, maar nog niet aan stikstof. Er is een aantal grensoverschrijdenden beken waarin de concentraties veel hoger zijn dan de Nederlandse norm. De uitgevoerde Nationale analyse waterkwaliteit (Kamerstuk 27 625, nr. 497) en de recent aan uw Kamer gestuurde ex ante evaluatie waterkwaliteit (Kamerstuk 27 625, nr. 555) wijzen uit dat dit van grensregio tot grensregio varieert. Dat betekent dat ook de bijdrage uit het buitenland aan de normoverschrijding in Nederlandse grensregio’s verschilt. Dit krijgt specifieke aandacht in het geregelde overleg met buurlanden, in de internationale riviercommissie en in overleg met de Europese Commissie en andere lidstaten over de implementatie van de Kaderrichtlijn Water.
Klopt het dat de normen die waterschappen hanteren voor het oppervlaktewater gemiddeld genomen drie keer zo laag zijn als het rivierwater dat uit Duitsland en België Nederland binnenstroomt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 worden normen afhankelijk van het watertype vastgesteld. Normen variëren daarom afhankelijk van het watertype binnen Nederland, maar ook internationaal. Door waterschappen vastgestelde normen kunnen daardoor niet zomaar vergeleken worden met het rivierwater dat Nederland binnenstroomt. Uit monitoringsresultaten blijkt overigens dat in sommige situaties water dat uit de rivieren wordt ingelaten in het regionale systeem, de kwaliteit van dat water verbetert. Dit geldt het sterkst voor gebieden die in de zomer water uit het Rijnstroomgebied gebruiken, zoals Noord-Holland, de Friese Boezem en andere delen van Noord Nederland.
Hoe werkt de normoverschrijding van het oppervlaktewater door in uw beleid?
Doel van het rijksbeleid is om met implementatie van o.a. de Nitraatrichtlijn en de Richtlijn stedelijk afvalwater doelen van de KRW en de Beleidsnota drinkwater te realiseren. De recent aan uw Kamer aangeboden Ex ante evaluatie waterkwaliteit (Kamerstuk 27 625, nr. 555) geeft aan dat in ca 70% van de KRW-waterlichamen al aan de normen voor stikstof of fosfor voldaan wordt. De uitvoering van het zevende Actieprogramma Nitraatrichtlijn (2022–2025) (7e AP), dient de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater verder te verbeteren. De Milieueffectrapportage over het 7e AP wijst uit dat de maatregelen ervoor zorgen dat voor nutriënten uit de landbouw het doel voor grondwater zeer waarschijnlijk goeddeels wordt bereikt. Voor oppervlaktewater is dat niet het geval, zo werd geconcludeerd (Kamerstuk 33 037, nr. 399). Om die reden is om voorstellen voor aanvullende maatregelen voor oppervlaktewater verzocht aan enkele kennisinstituten. Het rapport dat daarover is opgeleverd is op 26 november jl. aan uw Kamer aangeboden. Daarnaast wordt met de uitvoering van de derde generatie Stroomgebiedbeheerplannen KRW (2022–2027) de waterkwaliteit verder verbeterd. Met het oog op het halen van de KRW-doelen in 2027 zal in 2024 een tussenevaluatie plaatsvinden om vast te stellen of de voor alle bronnen van nutriënten getroffen maatregelen afdoende zijn om overal de doelen voor nutriënten te behalen.
Wilt u op korte termijn een impactanalyse van de strengere stikstofnormen voor boerensloten en -afwateringen dan in de ons omringende landen en van het hogere stikstofgehalte van het rivierwater dat via België en Duitsland Nederland binnenkomt op de agrarische sector naar de Kamer sturen?
Uit de antwoorden op de vragen 1 tot en met 5 valt op te maken dat de invloed van grensoverschrijdende wateren in de grensregio’s verschilt. De betekenis daarvan is afgewogen in de stroomgebiedbeheerplannen die voor Rijn, Maas, Schelde en Eems zijn opgesteld. Er is een kwalitatieve economische impactanalyse uitgevoerd op de scenario’s die zijn voorgelegd voor de milieueffectrapportage en het voorstel voor duurzame bouwplannen van het ontwerp 7e AP, dat op 15 oktober jl. bij brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan uw Kamer is aangeboden. Ik zie dan ook geen noodzaak tot een extra impactanalyse.
Het bericht dat Verenigingen van Eigenaren (VvE) zich grote zorgen maken over een nieuwe wet waardoor bewoners laadpunten voor elektrische auto’s in ondergrondse garages kunnen afdwingen |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Alarm VvE-besturen: geen verplichte laadpunten e-auto in ondergrondse garage»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de berichten van VvE-besturen inzake de eventuele verplichting voor het plaatsen van laadpunten?
Het wetsvoorstel Notificatieregeling oplaadpunten verenigingen van eigenaars dat naar verwachting medio 2022 aan Uw Kamer zal worden aangeboden, bevat geen verplichting voor VvE’s om zelf oplaadpunten te plaatsen. Door de notificatieregeling wordt het eenvoudiger om oplaadpunten bij VvE’s te plaatsen en worden belemmeringen voor het kunnen voldoen aan de groeiende vraag naar oplaadpunten weggenomen.
De benodigde toestemming van de vergadering van eigenaars voor het plaatsen van een oplaadpunt wordt vervangen door een kennisgeving aan de gezamenlijke appartementseigenaars dan wel het VvE-bestuur. De kennisgeving (notificatie) alleen is echter niet voldoende. Het oplaadpunt dient tevens conform de nog nader te bepalen voorwaarden door de appartementseigenaar te worden geplaatst. VvE-belangenorganisaties worden net als bij het wetsvoorstel ook betrokken bij de vaststelling van de voorwaarden.
De appartementseigenaar dient een werkplan aan het bestuur te overleggen, waaruit blijkt dat hij voldoet aan alle voorwaarden. Hierdoor wordt de VvE betrokken bij het notificatieproces.
Het VvE-bestuur beoordeelt of dit werkplan overeenstemt met de voorwaarden van de notificatieregeling en de eventuele aanvullende voorwaarden van de VvE. De beoordeling door het VvE-bestuur of is voldaan aan de voorwaarden van de notificatieregeling en de eventuele aanvullende voorwaarden maakt daarmee deel uit van het proces van notificatie. Een appartementseigenaar kan niet eerder tot plaatsing van het oplaadpunt overgaan dan wanneer dit proces van notificatie is doorlopen.
Deelt u de mening van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) dat VvE’s het laatste woord moeten hebben inzake het plaatsen van laadpalen?
Nee, die mening deel ik niet. Om aan de laadbehoefte van elektrische auto’s te kunnen voldoen wordt in de private sector een grote behoefte aan laadinfrastructuur van elektrische auto’s verwacht.
De huidige besluitvormingsregels voor VvE’s kunnen een belemmering vormen voor de groeiende vraag van individuele appartementseigenaars naar oplaadpunten en de verduurzaming van het vervoer.2 Daarbij merk ik op dat in de huidige praktijk in artikel 28.3 van het VvE-Modelreglement 2017 reeds een notificatieregeling voor de plaatsing van oplaadpunten op privéparkeervakken opgenomen is, waarna een besluit van de vergadering van eigenaars niet meer vereist is. Het wetsvoorstel sluit hierop aan. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, wordt het VvE-bestuur middels het werkplan wel betrokken bij het proces van notificatie. Bij de notificatieregeling is er ook aandacht voor brandveiligheid.
Klopt het dat gemeenten vaak geen toestemming geven aan bewoners voor het plaatsen van laadpunten op straat met als argument dat er een ondergrondse garage is waarvan die bewoners gebruik maken?
Voor het beantwoorden van deze vraag is het van belang onderscheid te maken tussen private oplaadpunten op eigen terrein en publieke oplaadpunten in de openbare ruimte. Bewoners kunnen zelf oplaadpunten plaatsen op het eigen terrein, zoals in de parkeergarage in beheer van een VvE. De gemeente is verantwoordelijk voor de plaatsing van publieke laadpunten in de openbare ruimte, zoals op straat.
VvE-gebouwen met een eigen parkeergarage liggen vaak in een stedelijk gebied. Bij de bouw krijgt de ontwikkelaar van de gemeente via een parkeernorm de opdracht om het autoparkeren voor een belangrijk deel op het eigen terrein (binnen of buiten) te organiseren. Zo wordt voorkomen dat het omliggende gebied belast wordt met extra auto’s. In betaald parkeergebied in drukke binnensteden geldt dit nog meer. De bewoners die daar een parkeergelegenheid op eigen terrein hebben, krijgen bovendien geen parkeervergunning voor de openbare ruimte. Dit staat los van het beleid voor de plaatsing van oplaadpunten en is al jaren onderdeel van het planologische beleid in de (grotere) steden.
Voor de plaatsing van publieke oplaadpunten in de openbare ruimte houden gemeenten rekening met het aantal private parkeerplekken in een gebied. Wanneer er veel eigen parkeerplekken zijn van bewoners worden minder oplaadpunten geplaatst in de openbare ruimte. Bij de publieke oplaadpunten kan en mag iedereen laden. Dat kan via de parkeervergunning of tegen betaling van het parkeertarief. Private partijen en bewoners kiezen zelf of en wanneer ze de private oplaadpunten op het eigen terrein aanleggen. Totdat de private oplaadpunten zijn geïnstalleerd, kan gebruik worden gemaakt van alternatieven, zoals publieke oplaadpunten in de buurt of elders.
Herinnert u zich de vragen van het lid Koerhuis over het bericht dat appartementencomplexen elektrische auto’s weigeren in hun garages uit vrees voor brand?2
Ja. Uw vragen op het bericht dat appartementencomplexen elektrische auto’s weigeren in hun garages uit vrees voor brand zijn op 15 november 2021 beantwoord.
Deelt u de mening dat dit VvE’s indirect verplicht tot het plaatsen van laadpunten in ondergrondse garages?
Nee, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 bevat het wetsvoorstel geen verplichting voor VvE’s om zelf oplaadpunten te plaatsen en wordt het VvE-bestuur betrokken bij het proces van notificatie.
Het VvE-bestuur beoordeelt of is voldaan aan de voorwaarden van de notificatieregeling en de eventuele aanvullende voorwaarden van de VvE.
Bent u bereid om met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in gesprek te gaan om een passende oplossing te vinden?
Gelet op het antwoord dat heb ik gegeven op vraag 4, acht ik het niet nodig om met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in gesprek te gaan. Het is aan de gemeenten zelf om hun parkeerbeleid vast te stellen.
Het bericht dat TopTicketShop valse kaartjes verkoopt |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Klopt de bewering van Peter Pannekoek dat TopTicketShop valse kaartjes verkoopt?1
Het is niet aan mij om op basis van deze berichtgeving een uitspraak te doen of deze bewering klopt. Indien er het vermoeden is van oplichting door verkoop van valse kaarten kan er aangifte gedaan worden. Uit strafrechtelijk onderzoek zou dan moeten blijken of er sprake is van verkoop van valse kaarten. Indien er sprake zou zijn van misleidende verkoop, kan er ook een melding worden gedaan bij de Autoriteit Consument & Markt.
Welke stappen heeft u ondernomen sinds de motie-Kwint c.s. over het aan banden leggen van secundaire tickethandel is aangenomen? Welke stappen bent u voornemens te zetten?2
Ik verwijs hierbij graag naar mijn brief «Voortgang Cultuur in een open samenleving»3 en de beantwoording van uw vragen over «het bericht dat kaarten voor Rammstein binnen enkele minuten waren uitverkocht»4 en «aanvullende vragen over het bericht dat kaarten voor Rammstein binnen enkele minuten waren uitverkocht»5. Hierin schrijf ik dat mijn collega van EZK en ik in het verleden met verschillende partijen hebben gesproken en dat ik naar aanleiding daarvan een aantal opties heb overwogen om uitvoering te geven aan de motie. Zoals aangegeven kies ik voor een voorlichtingscampagne om de consument bewuster te maken van doorverkoop. De Stichting Weet Waar Je Koopt!, een initiatief uit de sector dat in het verleden een vergelijkbare campagne heeft gevoerd, heeft middelen ontvangen om deze campagne vorm en inhoud te geven. In verband met de coronapandemie, waardoor de verkoop van toegangskaarten het afgelopen anderhalf jaar vrijwel stil heeft gelegen, is in overleg met de organisatie besloten om de lancering van deze campagne uit te stellen. Het voornemen is om de campagne begin volgend jaar te starten.
Ten tweede heb ik eerder aangegeven dat ik ook zie dat de grotere primaire ticketverkopers zelf actie hebben ondernomen om de doorverkoop van tickets in eigen hand te nemen, bijvoorbeeld het platform Fan2Fan van Ticketmaster of FanSALE van Eventim. Via dergelijke platforms krijgen kopers een nieuwe QR-code en wordt dus een veilig alternatief geboden. Ik blijf deze initiatieven uit het veld met interesse volgen. Tenslotte heb ik het onderwerp in Europees verband aan de orde gesteld om de omvang van de problematiek in kaart te brengen.
Hoe vaak komt het voor dat er meer kaartjes worden verkocht dan er stoelen zijn? Om welke ticketverkopers gaat het dan?
Ik heb hierover geen gegevens tot mijn beschikking.
Heeft het aanbieden van niet-bestaande kaartjes wel eens geleid tot rechtszaken? Zo ja, wat was daar dan de uitkomst van?
Het is mij niet bekend of het aanbieden van niet-bestaande kaartjes heeft geleid tot rechtszaken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er geen valse kaartjes meer worden verkocht? Bent u bereid om woekerhandelaren als TopTicketShop te verbieden?
Zoals u weet ben ik met de sector in gesprek gegaan om uitvoering te geven aan uw bovengenoemde motie. Uit deze gesprekken kwam naar voren dat een verbod op doorverkoop geen oplossing biedt, onder andere omdat de doorverkoop van tickets zich dan naar het buitenland verplaatst. Daarnaast zijn fraude en internetoplichting bij de (door)verkoop van tickets al strafbaar voor de Nederlandse wet en is misleiding van de consument verboden. Er bestaat wel behoefte om de consument voor te lichten over het veilig kopen van een evenementenkaartje en de bewustwording over doorverkoop te vergroten. Daarom wordt samen met partijen uit het veld een voorlichtings- en bewustwordingscampagne gestart, die zoals hierboven toegelicht wegens omstandigheden nog niet is gelanceerd.
Deelt u de mening dat een site die tickets aanbiedt ook verantwoordelijkheid draagt voor de authenticiteit hiervan? Kunt u dit toelichten?
Het aanbieden van neptickets is te beschouwen als een oneerlijke handelspraktijk op grond van Boek 6, afdeling 3, titel 3A van het Burgerlijk Wetboek. Een site die tickets verkoopt aan consumenten is verantwoordelijk voor (het controleren van) de authenticiteit van de tickets.
Hoe staat het met uw Europese initiatieven om woekerhandel in kaarten aan banden te leggen?
In 2019 is in het Europees Parlement en de Raad overeenstemming bereikt over een richtlijn met maatregelen om het Europese consumentenrecht te moderniseren in de zogenaamde New Deal for Consumers.6 Eén van deze maatregelen is een verbod om met gebruik van software meer kaartjes dan toegestaan te kopen met als doel deze door te verkopen. De bepalingen uit deze richtlijn zijn van toepassing vanaf 28 mei 2022. Voorts vinden op dit moment in Europa onderhandelingen plaats over de zogeheten Digital Services Act. Deze regelgeving is onder meer gericht op een veilige online omgeving voor consumenten. Zo worden er regels gesteld voor online platforms en tussenhandelsdiensten om illegale inhoud te verwijderen zodra ze hierop gewezen worden. De algemene oriëntatie van de DSA wordt binnenkort besproken in Europa, waarna de trilogen zullen starten.
Deelt u de mening dat het eindelijk tijd is voor een Nederlandse wet die de verkoop van secundaire tickethandel aan banden legt en woekerwinsten verbiedt? Kunt u dit toelichten?
Ik zie hiervoor op dit moment geen aanleiding.
Kunt u deze vragen voor het wetgevingsoverleg Cultuur beantwoorden?
Ja.
Veiligheid van Nederlanders in Ethiopië |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft U kennis genomen van de berichtgeving dat Saoedi-Arabië zijn burgers in Ethiopië dringend aanraadt om dat land zo spoedig mogelijk te verlaten wegens de burgeroorlog in dat land?1 Klopt dit?
Ja en ja.
Deelt u de mening dat een herhaling van de recente evacuatiechaos in Afghanistan, in Ethiopië vermeden moet worden?
Hoewel de omstandigheden in beide landen aanzienlijk verschillen, zijn er wel lessen uit de Afghanistan crisis die in deze situatie ook toegepast kunnen worden. Zo was een belangrijke les uit die crisis dat zich ongeregistreerde Nederlanders in een land met een rood advies kunnen bevinden. Daarom wordt er nu in Ethiopië veel aandacht besteed om via allerlei kanalen Nederlanders te bereiken met onder andere adviezen wat te doen in deze situatie en de oproep zich te registeren.
Wat heeft u gedaan om dat te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u afspraken gemaakt met bevriende naties over eventuele evacuatie van Nederlanders?
In Ethiopië zijn binnen de EU afspraken gemaakt over samenwerking tussen verschillende landen.
Hoeveel Nederlanders verblijven (voor zover bekend) in Ethiopië? Wat adviseert u hen om te doen: blijven of zo spoedig mogelijk vertrekken?
Op dit moment hebben bijna 200 mensen, door zich te registreren via de informatieservice van Buitenlandse Zaken, aangegeven op dit moment in Ethiopië aanwezig te zijn. Wij adviseren deze mensen om een afweging te maken of het echt noodzakelijk is dat zij in Ethiopië blijven. Ook zijn zij geadviseerd om te zorgen dat zij hun papieren op orde hebben zodat zij zelfstandig kunnen vertrekken als dat nodig is. Er zijn dagelijks commerciële vluchten die vanuit Ethiopië vertrekken.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 20.00 uur maandag 8 november a.s.?