Het bericht ‘Gemeente Venlo zoekt naar andere locatie voor beachveld’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «gemeente Venlo zoekt naar andere locatie voor beachveld»?1
Ja.
Waar kijkt u zelf liever naar: vrouwen die in bikini beachvolleybal spelen of bebaarde mannen in djellaba’s waar geheel bedekte personen twee meter achteraan sjokken?
Over mijn visuele voorkeuren doe ik geen uitspraken.
Als de bezwaarmakende moskee tegenover uw huis zou staan, wat zou dan uw advies aan het college van burgemeester en wethouders van Venlo zijn geweest inzake het zedengezever van het moskeebestuur?
Bij iedere lokale kwestie is het zaak goed te luisteren naar betrokken partijen en een besluit te nemen dat zoveel als mogelijk recht doet aan alle betrokkenen. Daarbij vind ik kwalificaties als «gezever» overigens niet passend.
Deelt u de mening dat onze vrije westerse cultuur zich nooit dient aan te passen aan islamitische eisen? Zo ja, waarom wel?
In onze democratische rechtsstaat staat het iedereen vrij zijn of haar mening te uiten en wordt eenieder gelijk behandeld, ongeacht zijn of haar godsdienst. Er is geen sprake van «eisen» wanneer burgers gebruik maken van hun recht bezwaar aan te tekenen tegen een genomen of te nemen besluit van een bestuursorgaan, in dit geval de gemeente Venlo.
Bent u bereid uw invloed ten volle aan te wenden teneinde zorg te dragen voor een verplaatsing van de moskee naar een ander land in plaats van verplaatsing van het beachvolleybalveld, zodat het gebouw waarin de moskee nu gehuisvest is omgevormd kan worden tot beachvolleybalhal? Zo nee, waarom niet?
Nee, het betreft hier een lokale aangelegenheid.
Het bericht ‘Oudere chauffeur komt tot stilstand door dictaat Brussel’ |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Oudere chauffeur komt tot stilstand door dictaat Brussel»?1
Ja.
Klopt het dat de tweede brief met informatie tot nu toe (minder dan zes weken voor de ingangsdatum van de wetswijziging) nog steeds niet vanuit het ministerie is toegestuurd aan deze groep oudere (beroeps)chauffeurs? Zo ja, hoe komt dat?
De brief kon pas inhoudelijk gefinaliseerd worden nadat een besluit was genomen over het moment van de inwerkingtreding van de wet. Dit heeft meer tijd gevergd dan gepland. Inmiddels is op 25 september het inwerkingtredingsbesluit gepubliceerd (Stb. 2020, 349). Vanuit de branche is het dringende verzoek gedaan chauffeurs, vanwege de maatregelen in verband met COVID-19, iets meer tijd te geven om aan hun nascholingsverplichtingen te voldoen. Ook het CBR gaf aan inwerkingtreding per 1 december realistischer te achten. Om de branche tegemoet te komen is besloten de wetswijziging per 1 december aanstaande te laten ingaan. De branche heeft aangegeven dat deze datum werkbaar is. Dit is ook gemeld in mijn brief aan uw Kamer over de stand van zaken bij het CBR van vrijdag 25 september. De brief aan chauffeurs zal in de week van 29 september worden verzonden. De inwerkingtreding vindt dus plaats twee maanden na de verwachte verzending van de brief aan de chauffeurs die het betreft.
Klopt het dat het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) de verantwoordelijkheid heeft gekregen om deze informatie met de doelgroep te delen en de opdracht heeft gekregen om de dienstverlening op te schalen teneinde alle vragen te kunnen beantwoorden? Zo ja, wanneer was dit?
Het CBR heeft begin september de opdracht gekregen de laatste versie van de brief aan de chauffeurs te redigeren tot een meer publieksvriendelijke versie en een speciale helpdesk voor te bereiden op mogelijke vragen. Mensen kunnen die speciale helpdesk bellen om antwoord te krijgen op hun vragen.
Bent u het ermee eens dat bij tijdiger handelen van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het CBR de capaciteit doelmatiger ingezet had kunnen worden en er geen extra kosten hadden hoeven worden gemaakt? Zo ja, waarom is niet tijdiger gehandeld?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven worden de chauffeurs tijdig geïnformeerd. Het CBR heeft voldoende tijd gekregen om tijdelijk de capaciteit voor de helpdesk uit te breiden. De kosten hiervan waren reeds in 2019 voorzien.
Deelt u de mening dat de beroepschauffeurs minstens twee maanden voor de ingangsdatum van deze nieuwe wetgeving geïnformeerd hadden moeten worden over hun handelingsperspectief?
De beroepschauffeurs zijn in augustus vorig jaar opgeroepen om voor 1 april 2020 (de toen geplande inwerkingtreding) de benodigde nascholing te doen. De chauffeurs worden nu twee maanden voor de ingangsdatum nogmaals over hun handelingsperspectief geïnformeerd.
Begrijpt u dat dat beroepschauffeurs verrast zijn doordat zij niet of te laat herinnerd zijn aan het vervallen van Code 95 en erkent u dat de opleidingscapaciteit beperkt is?
Het is voorstelbaar dat een aantal beroepschauffeurs geen actie heeft ondernomen na de in augustus 2019 verzonden brief en nu verrast kunnen zijn.
Het CBR signaleert dat het aantal gevolgde nascholingscursussen sinds juni 2020 weer op het niveau ligt van voor de COVID19-crisis. Vanuit het CBR is aangegeven dat er voldoende opleidingscapaciteit in de markt beschikbaar is om deze kleiner wordende groep beroepsmatig actieve chauffeurs binnen twee maanden na te scholen. Ook de branche acht deze termijn werkbaar.
Bent u bereid om de ingangsdatum van deze wetgeving uit te stellen tot bijvoorbeeld half december 2020, zodat de oudere beroepschauffeurs uit deze doelgroep hun laatste nascholingscursussen toch nog tijdig kunnen volgen en daardoor behoed worden voor werkloosheid in economisch moeilijke tijden? Zo niet, bent u bereid naar alternatieven te kijken om deze groep bij de hand te nemen en deze groep actief te helpen om voor de ingangsdatum aan deze wetgeving te voldoen?
Ik verwijs hiervoor kortheidshalve naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de beantwoording van deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor het algemeen overleg CBR op 30 september, naar de Kamer te sturen?
Ja, ik ben hiertoe bereid.
Het bericht ‘Forse stijging aantal slachtoffers van kindermishandeling en seksueel geweld op chat tijdens corona’ |
|
Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Forse stijging aantal slachtoffers van kindermishandeling en seksueel geweld op chat tijdens corona» en het onderliggende onderzoek?1
Ja, ik ben bekend met het bericht en het onderliggende onderzoek van Fier.
Hoe verhoudt dit nieuwsbericht zich in uw ogen tot eerdere berichten van het Landelijk Netwerk Veilig Thuis dat daar geen toename in meldingen was tijdens de coronacrisis?2 Hoe verhoudt het zich tot het uitblijven van een toename van meldingen bij de politie?
Ten tijde van de coronamaatregelen in het voorjaar constateerden Veilig Thuis (VT) en de politie dat de coronamaatregelen niet hebben geleid tot een stijging in het aantal meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling. In de periode van 1 januari 2020–1 april 2020 is het aantal meldingen van zedendelicten bij de politie gedaald.
Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van het aantal meldingen is de isolatie van gezinnen, die minder contacten buitenshuis hadden. Professionals die huiselijk geweld en kindermishandeling signaleren hadden in die periode minder contact en dus minder zicht op deze vormen van geweld die zich grotendeels achter de voordeur afspelen.
Veilig Thuis heeft ook een adviesfunctie (naast meldfunctie). In de zomer, na de introductie van de chatfunctie bij VT en de publiekscampagne van de rijksoverheid (die omstanders opriep alert te zijn op huiselijk geweld en kindermishandeling) constateerde het Landelijk Netwerk Veilig Thuis (LNVT) een landelijke toename van het aantal adviesvragen. Met name omdat steeds meer omstanders; buren, familie en vrienden via de chat en telefoon contact met VT zochten3.
Via de introductie van de chat zorgde VT voor een laagdrempeligere bereikbaarheid. Het beeld van Fier dat meer mensen de chat weten te vinden komt dus overeen met de ervaring die het LNVT heeft dat mensen VT, zowel via de chat als telefoon, weten te vinden voor advies over huiselijk geweld en kindermishandeling. Iedereen (omstanders, professionals, slachtoffers én plegers) kan contact met VT opnemen. Het blijft daarnaast van belang dat hulpverleners, onderwijs, politie en andere samenwerkingspartners in contact blijven met gezinnen en individuen en alert zijn op spanningen thuis en hierop actie ondernemen.
Hoe leest u de cijfers van een toename van het aantal meldingen van kindermishandeling, hands-on seksueel geweld, hands-off seksueel geweld en peer-to-peer seksueel geweld? Hoe leest u het feit dat het aantal personen dat melding deed van een acuut onveilige situatie erg is toegenomen?
Het is niet bekend of kindermishandeling en seksueel geweld daadwerkelijk is toegenomen tijdens de corona-maatregelen dit voorjaar. Hoewel een stijging of daling van het aantal contacten met organisaties, niet automatisch betekent dat kindermishandeling en seksueel geweld ook vaker of minder vaak voorkomen, zijn er wel zorgen dat dit toe zou kunnen nemen als gevolg van de corona-maatregelen.
In april van dit jaar hebben de Augeo Foundation en het Ministerie van VWS daarom onderzoek laten doen naar hoe de hulp aan gezinnen waar kindermishandeling of huiselijk geweld speelt werd verleend en hoe deze ervaren werd én of geweld was toegenomen tijdens de coronamaatregelen. Uit dit onderzoek kwam geen stijging naar voren van het geweld in deze gezinnen. In sommige gezinnen ging het slechter, in andere gezinnen beter. Het onderzoek is bij de Voortgangsrapportage Geweld hoort nergens thuis in juni 2020 naar de Kamer gestuurd4.
De toename van het aantal contacten, zoals bij de chat van Fier, zien we ook terug bij de chats van De Kindertelefoon, het CSG en Veilig Thuis.
De Kindertelefoon zag ten tijde van de corona-maatregelen dat aanzienlijk meer contact werd opgenomen ten opzichte van dezelfde maand vorig jaar over de volgende onderwerpen: (getuige van) huiselijk geweld, verwaarlozing, incest, verkrachting en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast hebben de CSG’s vanaf juli 2019 een chatfunctie ingericht, om de drempel om hulp te zoeken na seksueel geweld bij een CSG te verlagen. In 2020 was groei te zien in de aantallen mensen die anoniem contact zocht via de CSG chatfunctie. Die groei zette de eerste drie maanden van 2020 door. In april was een kleine daling waar te nemen, maar vanaf mei zijn de aantallen weer gegroeid en maandelijks toegenomen. De groei vanaf mei had mede te maken met het effect van de actie #nietjouwschuld, waarbij een brief online is verspreid, gericht aan kinderen die thuis seksueel misbruikt worden. De chatfunctie van Veilig Thuis wordt eind van het jaar geëvalueerd.
Zoals in het rapport van Fier wordt gesteld, kan een verklaring voor de toename van het aantal adviesvragen over kindermishandeling en verschillende vormen van seksueel geweld tijdens de corona-maatregelen zijn dat slachtoffers meer tijd hadden om na te denken over (eerdere) gebeurtenissen, waardoor ze er nu met iemand over wilden praten. Dat geldt ook voor jongeren die te maken hebben gehad met online seksueel geweld. Ook kan een rol gespeeld hebben dat mensen in de nabije omgeving van het slachtoffer meer op afstand kwamen te staan. De stijging op de chat zou in dat geval (deels) verklaard kunnen worden door een behoefte om laagdrempelig te praten over wat ze meemaakten.
Het gegeven dat sprake was van een toename van het aantal mensen die te maken hadden met een acuut onveilige situatie (van minder dan zeven dagen geleden) is mogelijk te verklaren dat zij zich tijdens de lockdown (thuisisolatie) meer stress ervaarden. Waar voorheen ontspanning en/of afleiding kon worden gezocht in de omgeving, was dit door thuisisolatie niet meer mogelijk. Anderzijds kunnen sommigen juist minder stress en druk hebben ervaren door afname van contacten met mensen buiten het gezin. Een chat-functie biedt mensen in onveilige situaties een relatief laagdrempelige mogelijkheid om te praten over hun ervaringen en te vragen om hulp/advies. Mogelijk is er geen sprake van een stijging, maar een verplaatsing van reguliere hulp naar digitale en meer laagdrempelige hulplijnen.
Hoe leest u het feit dat naast acuut onveilige situaties in situaties die al een jaar duren, ook acuut onveilige situaties in situaties die zich pas minder dan zeven dagen voordoen is gestegen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de conclusie dat, alhoewel het niet met zekerheid te stellen is dat er een daadwerkelijke toename is van kindermishandeling, de stijging van 470 naar 851 meldingen wel een teken aan de wand is en een groot punt van zorg is? Op welke wijze is in de brede corona-aanpak aandacht voor kinderen in dit soort kwetsbare situaties?
Dit signaal bevestigt onze zorgen om kinderen in kwetsbare situaties ten tijde van de coronacrisis. Spanningen kunnen oplopen, doordat gezinnen meer bij elkaar thuis zijn en ontspanningsmogelijkheden (voor sommigen) wegvallen. Daarom is in het voorjaar door het kabinet een reeks maatregelen genomen gericht op een mogelijk risico van huiselijk geweld en kindermishandeling. Zo is ten tijde van de sluiting van de scholen gezorgd voor (nood)opvang van kinderen uit kwetsbare gezinnen. Ten tijde van de tweede golf is het daarom belangrijk dat kinderen naar school kunnen blijven gaan. Ook is gezorgd voor beschikbaarheid van hulplijnen en chatmogelijkheden, Mind Korrelatie voor opvoedhulp bij spanningen, naast de reguliere hulplijnen zoals De Kindertelefoon en De Luisterlijn. Verder is een landelijke campagne gevoerd, gericht op omstanders en slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling. De chatfunctie bij Veilig Thuis is geïntroduceerd. Tot slot zijn professionals extra geattendeerd op de kind-check en het gebruik van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Hiervoor is, in samenwerking met het NJi en RIVM, een factsheet gemaakt voor professionals over het opvolgen van de meldcode in deze crisis.
Hoe duidt u het gegeven dat, waar een afname van meldingen van seksuele uitbuiting vanwege stilstand van de prostitutie werd verwacht, dit niet heeft plaatsgevonden?
De duiding hiervan is lastig. Denkbaar is dat door corona de reeds bestaande uitbuitingssituaties meer aan het licht komen en leiden tot meer online hulpvragen. Zo kan het zijn dat door het stilleggen van de prostitutie, jongeren die gedwongen werden om in de prostitutie te werken nu meer tijd hadden om te verkennen welke hulp zij kunnen krijgen om hun situatie te verbeteren. Tegelijkertijd kan hun situatie juist door het stilleggen van de prostitutie nog nijpender geworden zijn, waardoor zij tot hulpvraag overgingen. Zonder een nadere analyse blijft dit echter speculeren. Mede hierom ben is het goed dat CoMensha het initiatief heeft genomen om samen met andere partijen nader onderzoek te doen naar de impact van corona-maatregelen op mensenhandel.
Deelt u de conclusie dat een bericht als dit, de meerwaarde aantoont van de slachtoffergerichte en laagdrempelige hulpverlening van Fier? Op welke wijze wordt Fier in voldoende mate in staat gesteld om deze hulpverlening aan first disclosers te blijven bieden en waar nodig te intensiveren?
Slachtoffergerichte en laagdrempelige hulpverlening via een chatfunctie wordt steeds meer toegepast en lijkt te voorzien in een behoefte. Fier is dan ook niet de enige organisatie die een chatfunctie biedt. Er zijn steeds meer instanties die ook digitale hulpverlening hebben, zoals De Kindertelefoon, VT en de Centra Seksueel Geweld (CSG).
Zoals eerder aangegeven zijn er verschillende digitale hulplijnen. De Kindertelefoon heeft een chatfunctie waar kinderen en jongeren terecht kunnen met allerlei problemen en vragen. Deze laagdrempelige basisvoorziening moet voor alle kinderen in ons land beschikbaar zijn en daarom is er voor De Kindertelefoon een wettelijke basis gecreëerd en wordt deze vanuit het Ministerie van VWS gefinancierd.
Voor het bieden van (jeugd)hulp aan slachtoffers van kindermishandeling of seksueel geweld, zijn gemeenten verantwoordelijk. Fier heeft specifieke deskundigheid als het gaat om hulp aan slachtoffers van huiselijk geweld, kindermishandeling en seksueel geweld. Gemeenten kunnen voor hulp aan slachtoffers gebruik maken van de hulp en expertise die organisaties, zoals Fier bieden. Via het Landelijk Transitie Arrangement (LTA), een landelijk raamcontract, kunnen gemeenten de hulp bij Fier inkopen. Op deze wijze wordt Fier in staat gesteld om hulpverlening te bieden aan minderjarige slachtoffers. Zowel Veilig Thuis als de CSG’s worden ook door de gemeenten gefinancierd.
Fier ontvangt daarnaast ook middelen vanuit fondsen en subsidie voor specifieke projecten. Zo is er samenwerking met NOC/NSF over chatmogelijkheden voor sporters die te maken hebben met seksuele intimidatie of seksueel misbruik en is gemeente Rotterdam met Fier een pilot gestart om de chat open te stellen voor Rotterdamse jongeren die te maken hebben met seksuele en criminele uitbuiting.
Op welke wijze vindt ook proactief online outreach plaats naar slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties? Wanneer zal een programma hiertoe worden opgesteld in lijn met de aangenomen motie Van der Graaf c.s. (31 015, nr. 186)?
Via de meerjarencampagne «Wat kan mij helpen» wordt ingezet om slachtoffers van seksueel geweld proactief te bereiken en hen ertoe te zetten om hulp te zoeken. Dat geldt niet alleen voor mensen die het net is overkomen, maar ook voor diegenen die klachten hebben door ingrijpende ervaringen die langer geleden hebben plaatsgevonden. Het online proactief benaderen van slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties is met de huidige techniek nog niet mogelijk. Daarvoor zal eerst meer onderzoek nodig zijn.
In lijn met de motie Van der Graaf c.s. wordt nader onderzocht hoe een online outreach programma ingezet kan worden voor een proactieve benadering van (potentiële) slachtoffers van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting. Uit verkennende gesprekken, met onder meer vertegenwoordigers van de politie, het OM, Slachtofferhulp en gemeenten, is gebleken dat een proactieve benadering zeer interessante toepassingen kent. Tegelijkertijd vraagt een dergelijke online tool om een complexe ICT-infrastructuur en roept deze enkele privacy-vraagstukken op. De mogelijkheden worden momenteel onderzocht (met focus op slachtoffers van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting). Wanneer voldoende borging van een dergelijke tool is bereikt, kunnen methodes worden onderzocht voor doelgroep verbreding.
Welke lessen kunnen uit deze periode worden getrokken voor de hulpverlening aan en het vergroten van de meldingsbereidheid onder slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties? Bent u bereid overkoepelend onderzoek mogelijk te maken naar de gevolgen van de coronacrisis voor geweld in afhankelijkheidsrelaties en de lessen die verschillende hulpverleningsinstanties en opsporing hieruit kunnen trekken voor de toekomst?
Het is belangrijk lessen te trekken uit deze periode van ingezette corona-maatregelen. Zo hebben de partijen die betrokken zijn bij het jeugdbeleid en hulpverlening gezamenlijk ervaringen gedeeld en geëvalueerd. Ook zijn binnen het ministerie de geleerde lessen verzameld. Een van de lessen met betrekking tot geweld is dat iedereen (professionals en omstanders) alert moet blijven als (live-)contactenmogelijkheden wegvallen, en daarmee ook een zicht op gezinnen/problematiek en ontspanningsmogelijkheden voor mensen wegvallen. Vooral bij kwetsbare gezinnen, waar problemen spelen, is het belangrijk op enigerlei wijze contact te blijven houden en alert te zijn bijvoorbeeld met de kindcheck. Zoals gesteld in de beantwoording bij vraag 4 is onderzoek gedaan of geweld in gezinnen waar al kindermishandeling of huiselijk geweld speelde is toegenomen tijdens de coronamaatregelen. In dit onderzoek zijn ook de ervaringen met én van de hulpverleningsorganisaties meegenomen.
Het is belangrijk dat slachtoffers zelf eenvoudig en laagdrempelig hulp kunnen vragen. Daarom startte de chatfunctie bij Veilig Thuis en het codewoord bij de apothekers ten tijde van de lockdown. Daarnaast inventariseert Movisie welke onderzoeken zijn uitgebracht naar de effecten van de corona-crisis op huiselijk geweld en kindermishandeling en welk onderzoek nog loopt. Verder start via Zon/Mw een onderzoek uitgevoerd door het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) naar de omvang, aard en ernst van huiselijk geweld ten tijde van de corona-crisis.
Kunt u deze vragen indien mogelijk beantwoorden voor het algemeen overleg zeden van 6 oktober aanstaande?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Een sinkhole in Kerkrade. |
|
Sandra Beckerman (SP), Henk Nijboer (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Moet de schacht genaamd DOM 37, nadat het saneren ervan leidde tot een sinkhole in de Franciscanerstraat in Kerkrade, als instabiel worden aangemerkt, zoals u aangaf in reactie op eerder gestelde Kamervragen?1 Wat is het gevolg daarvan?
Zoals aangegeven in mijn brief van 8 september 2020 wordt in Kerkrade een programma uitgevoerd om de historische schachten te lokaliseren en daarna te saneren. De verzakking in de Franciscanerstraat vond plaats de avond nadat het onderzoek om de schacht te lokaliseren was afgerond. De verzakking toont aan dat er sprake is van een zekere mate van instabiliteit. Dat is ook de reden waarom de sanering nu direct wordt uitgevoerd. Door de sanering zal de lokale ondergrond en de historische schacht worden versterkt. Na de sanering is deze historische schacht gestabiliseerd en veilig.
Is er geld gereserveerd voor de afhandeling van eventuele schade die ontstaat bij het onderzoek? Zo ja, waar komt dat geld vandaan? Zo nee, waaruit worden schades vergoed?
Hoeveel geld heeft u beschikbaar gesteld voor het gehele onderzoek naar oude mijnschachten en het saneren daarvan? Waar is dat geld precies voor bedoeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het programma voor het opsporen en saneren van historische schachten is een onderdeel van het pakket van maatregelen dat in 2017 in overleg met de regio is afgesproken. Ik heb tot 2027 voor het pakket van maatregelen circa 12 miljoen euro beschikbaar gesteld. Ik verwacht dat hiervan circa 5,4 miljoen euro wordt gebruikt voor het opsporen en saneren van de historische schachten. De andere onderdelen van het pakket van maatregelen betreffen onder andere het monitoren van het mijnwater, mijngas en de bodembeweging in het voormalige mijnbouwgebied. Het pakket van maatregelen zal ook na 2027 door het Ministerie van EZK worden gefinancierd. Met de regio is destijds afgesproken dat indien nodig, het pakket van maatregelen en de benodigde financiering tussentijds kan worden aangepast. Mede naar aanleiding van onder andere deze recente verzakking is onlangs gesproken met de provincie Limburg en is het budget voor het pakket van maatregelen aangevuld met 950.000 euro.
Wie is hier aansprakelijk voor de schade die is opgetreden? Waar kunnen mensen die schade krijgen, als gevolg van dit project zich melden?
Volgens de gemeente Kerkrade is er door de verzakking geen structurele schade ontstaan aan de panden in de Franciscanerstraat. Het is niet uit te sluiten dat er alsnog schade zal ontstaan. De historische schacht DOM37 ligt in het concessie gebied Neuprick. Er zijn geen rechtsopvolgers meer aanspreekbaar en daarom zullen eventuele schades uit het Waarborgfonds Mijnbouwschade moeten worden vergoed. Ik ben beheerder van dit fonds. Burgers met schade aan de woning kunnen zich bij mij melden.
Zijn omwonenden op de hoogte van eventuele risico’s? Hoe worden omwonenden geïnformeerd?
Omwonenden worden door de gemeente Kerkrade middels flyers geïnformeerd over actualiteiten en de voortgang van het project.
Is al bekend welke lessen er zijn geleerd uit de wegverzakking in juli? Welke maatregelen zijn er getroffen om risico’s te minimaliseren?
De gemeente Kerkrade is op dit moment bezig met de sanering van de schacht DOM37. Door het saneren worden de risico’s weggenomen. Zoals aangegeven in mijn brief2 van 8 september 2020 zal na de sanering met de betrokken partijen een overleg plaatsvinden. Tijdens dit overleg zal het opsporings- en saneringsprogramma worden besproken en ook de wijze waarop de mijnbouwkundige risico's in kaart kunnen worden gebracht zodat de veiligheid geborgd blijft. Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) zal mij hierbij adviseren over de mijnbouwkundige aspecten.
Weet u dat voor het pand naast het sinkhole instortingsgevaar bestaat? Wat is de situatie van dat huis? Hoe ernstig is de schade aan dat pand en wat betekent dit? Moet deze woning gesloopt worden? Wordt de woning onbewoonbaar verklaard? Is er zorg voor de bewoners?
De gemeente Kerkrade heeft na het ontstaan van de verzakking de nabij gelegen woningen onderzocht. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat structurele schade aan woningen is opgetreden. Er worden dan ook geen panden gesloopt of onbewoonbaar verklaard. De gemeente heeft voor één woning een noodverordening ingesteld omdat men niet wil dat dit pand tijdens de saneringsperiode wordt gebruikt. Zoals aangegeven in mijn brief2 van 8 september 2020 heeft de gemeente mij laten weten dat dit pand ten tijde van de verzakking niet werd bewoond. Het pand wordt tot op heden nog steeds niet bewoond. De gemeente zal gedurende de sanering alle nabij gelegen woningen in de gaten houden.
Is er naast deze woning nog meer schade aan andere panden in de straat? Wordt dat onderzocht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven zijn er op dit moment geen aanwijzingen dat er structurele schade aan de woningen is opgetreden. Een verzakking heeft doorgaans alleen een mogelijk effect op de direct nabij gelegen panden. De gemeente Kerkrade houdt de woningen in de directe omgeving van de verzakking en de woningen in de straat scherp in de gaten.
Het delen van genetisch testmateriaal van Nederlanders met de Verenigde Arabische Emiraten. |
|
Kees Verhoeven (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Lab in Abu Dhabi gaat Nederlandse coronatests analyseren»?1
Ja.
In welk stadium zijn de onderhandelingen op dit moment met de laboratoria in de Verenigde Arabische Emiraten?
De onderhandelingen over het versturen van materiaal naar de Verenigde Arabische Emiraten zijn inmiddels stopgezet.
Op welke wijze valt de verwerking van genetisch materiaal, in dit geval bijzondere persoonsgegevens, door een laboratorium in de Verenigde Arabische Emiraten, onder Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
Er is zeer intensief en constructief gekeken naar alle aspecten die u noemt en ook zijn verschillende oplossingen verkend om alle privacy- en beschermingsrisico’s af te dekken. Er was sprake van een beperkt restrisico, en aangezien op dat moment ook al andere, meer duurzame oplossingen waren gevonden om de testcapaciteit te vergroten, is besloten de onderhandelingen stop te zetten.
Wordt gekeken naar het anonimiseren of pseudonimiseren van het genetisch materiaal zodat dit niet herleidbaar is tot individuen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Staan de Verenigde Arabische Emiraten op de lijst met derde landen met een passend beschermingsniveau voor internationale overdracht van gegevens, en die dus goedgekeurd zijn door de Europese Commissie? Zo nee, welke maatregelen zult u dan moeten nemen alvorens een overdracht van deze bijzondere persoonsgegevens mogelijk zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de zorgen wegnemen dat er een kans bestaat op misbruik van genetisch materiaal met andere doeleinden – zoals bijvoorbeeld in het strafrecht of met betrekking tot toelating tot het land?
Informeert u de Kamer nader als de contracten met de laboratoria in de Verenigde Arabische Emiraten eenmaal zijn afgerond?
Het bericht ‘Paris opposé au retour des règles budgétaires européennes d’avant-crise (ministre à l’AFP)’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met dit bericht, waaruit naar voren komt dat de Franse Staatssecretaris voor Europese Zaken Clément Beaune gekant is tegen de huidige Europese begrotingsregels?1
Ja ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van het bericht dat Frankrijk nu de huidige regels maar overboord lijkt te willen zetten?
De Franse Staatssecretaris voor Europese Zaken geeft aan dat Europese begrotingsregels in algemene zin nodig zijn maar dat de regels in de huidige vorm moeten worden herzien. Het kabinet is ook van mening dat de Europese begrotingsregels, zoals vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), moeten worden herzien om de effectiviteit van de regels te verhogen.2
Deelt u de mening dat het «tijdelijk buiten werking stellen van de regels», gezien de omvangrijke coronacrisis, logisch is, maar dat na de crisis, om de muntunie in stand en stabiel te houden, er weer goede begrotingsregels zullen moeten gelden en handhaving daarvan zal moeten plaatsvinden?
Het kabinet is vanaf het begin van mening geweest dat lidstaten tijdens de Coronacrisis in staat moeten worden gesteld om de economische gevolgen te mitigeren. Daarbij is het volgens het kabinet gerechtvaardigd dat bestaande flexibiliteit binnen de begrotingsregels wordt toegepast, waaronder het activeren van de algemene ontsnappingsclausule (general escape clause – GEC).3 4 Deze clausule is bedoeld voor een periode van ernstige economische neergang in de eurozone of de EU als geheel. Het ligt voor de hand dat deze clausule wordt ingetrokken zodra de ernstige economische neergang voorbij is zodat er weer begrotingsregels gelden die consequent dienen te worden gehandhaafd.
Heeft Frankrijk dit standpunt (eerder) ook in verschillende gremia, zoals de Eurogroepvergaderingen of de Ecofinraden, geuit? Zo ja, wat is er gecommuniceerd en heeft u zich hier toen tegen verzet?
In de Eurogroep en Ecofin is de afgelopen maanden niet gesproken over wijziging van de Europese begrotingsregels.
Zijn er meer landen die eenzelfde standpunt hebben geuit? Kunt u het krachtenveld schetsen?
Tot op heden heeft geen discussie plaatsgevonden in de Eurogroep of de Ecofinraad over wijziging van de Europese begrotingsregels. Het krachtenveld is daarom nog niet duidelijk.
Hoe gaat u voorkomen dat Europese landen die zich in economisch slecht weer bevinden, de coronacrisis aangrijpen om af te zien van de Europese begrotingsregels, zoals vastgesteld in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), dan wel deze willen versoepelen omdat dit hen beter uitkomt?
Het is volgens het kabinet gerechtvaardigd dat bestaande flexibiliteit binnen de begrotingsregels wordt toegepast, waaronder het activeren van de GEC. Deze clausule is bedoeld voor een periode van ernstige economische neergang in de eurozone of de EU als geheel. Zodra deze ernstige economische neergang voorbij is, dient de clausule weer ingetrokken te worden.
Wat zijn de risico’s voor de muntunie als er geen stevige afspraken zijn over de Europese begrotingsregels na de coronacrisis?
Het doel van de Europese begrotingsregels is het waarborgen van houdbare overheidsfinanciën. Houdbare overheidsfinanciën zijn cruciaal voor de stabiliteit en weerbaarheid van de Europese economie. Zodra de ernstige economische neergang voorbij is, dient de GEC weer ingetrokken te worden.
Hoe kijkt u aan tegen dit sluipende gevaar en de tendens van sommige Europese landen om af te willen zien van de Europese begrotingsregels of deze in hun voordeel te willen herzien?
Een eventuele wens van Europese landen om af te willen zien van de Europese begrotingsregels acht het kabinet zorgelijk. Effectieve begrotingsregels zijn cruciaal voor het waarborgen van houdbare overheidsfinanciën, en daarmee voor de stabiliteit en weerbaarheid van de Europese economie. Het kabinet blijft zich daarvoor inspannen.
In hoeverre deelt u de mening van Clément Beaune dat de huidige Europese begrotingsregels toe zijn aan herziening? Zo ja, hoe moet deze herziening er volgens u uit zien en welke huidige regels moeten gewaarborgd blijven?
Het kabinet deelt reeds voor de Coronacrisis de mening dat de Europese begrotingsregels moeten worden herzien om de effectiviteit – dat wil zeggen de mate waarin zij bijdragen aan het waarborgen van houdbare overheidsfinanciën – te verhogen.5 6 Tijdens het Algemeen Overleg Eurogroep en Ecofinraad op 9 september jl. heb ik toegezegd om voor het einde van het jaar een brede bespiegeling ten aanzien van het SGP te sturen. Deze toezegging heb ik herhaald tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen. In die toegezegde brief zal ik nader ingaan op de inzet van het kabinet voor wat betreft de mogelijk herziening van de Europese begrotingsregels.
Deelt u de mening van het Europees Begrotingscomité dat het de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de Europese begrotingsregels ten goede komt om zo snel mogelijk na te denken over de tijdspanne en voorwaarden op te stellen voor heractivering van het reguliere SGP?
Het kabinet deelt de mening dat ten behoeve van de effectiviteit van de begrotingsregels het goed is als er heldere voorwaarden worden overeengekomen op basis waarvan de GEC kan worden gedeactiveerd. De economische ontwikkelingen zijn op dit moment zeer moeilijk te voorspellen doordat deze samenhangen met de ontwikkeling van het coronavirus. Het is daardoor niet mogelijk om nu al een tijdspad vast te leggen voor het deactiveren van de GEC.
Hoe gaat u waarborgen dat, gezien de behoefte om Europese begrotingsregels te hervormen, een mogelijke versimpeling van de complexe regelgeving niet leidt tot versoepeling?
Het kabinet is alleen voorstander van een versimpeling van de begrotingsregels voor zover die de effectiviteit van de begrotingsregels ten goede komt, en zal dit te zijner tijd uitdragen in de discussies over de herziening van de begrotingsregels.
Hoe loopt het proces rond de begrotingsregels en de herziening van het SGP? Wie besluit wanneer deze regels weer geactiveerd worden en hoe verloopt deze procedure? Welke ingrijpmomenten heeft Nederland en het Nederlandse parlement?
De Commissie heeft eerder dit jaar een uitgebreide evaluatie gepubliceerd van het SGP.7 De Commissie was van plan om naar aanleiding hiervan een brede discussie te organiseren, op basis waarvan zij eventueel een voorstel zou doen voor een aanpassing van de begrotingsregels. Als gevolg van de Coronacrisis is de discussie over de herziening van het SGP stilgevallen. Het is nog onduidelijk wanneer deze discussie alsnog zal gaan plaatsvinden. Zodra deze discussie wordt geagendeerd voor de Eurogroep of Ecofinraad zal de Kamer hier middels de geannoteerde agenda en het verslag over worden geïnformeerd. De vraag of en wanneer de GEC gedeactiveerd wordt, zal naar verwachting worden besproken in het voorjaar van 2021.
Een verzoek aan de Nederlandse ambassade in Turkije aangaande het bloedbad van Sivas |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u zich nog herinneren het bloedbad van Sivas op 2 juli 1993 waarbij door een aanval van islamitisch fundamentalisten 37 mensen, voornamelijk Alevieten, waaronder de Nederlandse studente culturele antropologie Carina J. Th. Thuijs uit Doetinchem, door brandstichting om het leven zijn gebracht?
Ja.
Hoe staat het met de strafprocessen tegen verdachten in deze zaak? Volgt u, of heeft de Nederlandse ambassade de processen gevolgd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment loopt er nog een rechtszaak tegen drie verdachten in deze zaak. De laatste zitting was op 9 september jl. De volgende zitting is gepland voor 20 januari 2021. De ambassade heeft aandacht voor deze rechtszaak, en beziet per zitting of en op welke wijze deze wordt gevolgd. Daarbij worden ook de op dat moment geldende COVID-19 maatregelen meegewogen.
Wat is uw reactie op het recente verzoek van een familielid van een van de slachtoffers en de Democratische Alevitische Verenigingen (DAD), aan de Nederlandse staat om te onderzoeken de mogelijkheden zich te voegen in de rechtszaak tegen drie voortvluchtige verdachten, die in 2023 dreigt te verjaren? Bent u bereid dit verzoek te honoreren, mede tegen de achtergrond dat de Turkse Orde van Advocaten deze zaak ziet als een misdaad tegen de menselijkheid waarbij ook een Nederlandse om het leven is gebracht?1
De ambassade heeft de afgelopen jaren meermaals gesprekken gevoerd met genoemde organisatie en personen. Bij deze gesprekken is geen verzoek aan Nederland gedaan om zich bij een rechtszaak te voegen.
Op 4 september jl. meldde zich een aantal personen onaangekondigd bij de ambassade, die voor het ambassadegebouw een krans neerzetten en een aantal spandoeken plaatsten. Op hun verzoek om tot de ambassade te worden toegelaten deelde de bewaking mede dat hiervoor een afspraak noodzakelijk is, maar dat de bewaking gaarne bereid was de petitie die zie ze bij zich hadden in ontvangst te nemen. De groep heeft daarop de petitie niet afgegeven. De ambassade kan de inhoud van de petitie en een eventuele brief dan ook niet bevestigen. De ambassade blijft uiteraard graag bereid om af te spreken en een brief of petitie in ontvangst te nemen.
Klopt het dat de Pir Sultan Abdal Kültür Derneği (PSAKD), eveneens een Alevitische vereniging, de afgelopen jaren – net als 4 september 2020, voorafgaand aan het Sivasproces tegen de drie voortvluchtige verdachten dat op 9 september 2020 heeft plaatsgevonden – samen met de familie van een van de slachtoffers in Turkije, via de Nederlandse ambassade de Minister heeft verzocht zich te bemoeien met deze zaak, vanwege de misdaad tegen Carina Thuijs? Wat is uw reactie op dit verzoek (geweest)?2
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het verzoek aan de Nederlandse ambassade in Ankara van 4 september 2020 om een brief aan Koning Willem-Alexander aangaande deze zaak te overhandigen, is afgewezen?3
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat negen veroordeelden in de Sivas-zaak naar Duitsland zijn gevlucht? Bent u bereid samen met Duitsland mogelijkheden voor internationale berechting te onderzoeken?4
Ik verwijs u naar de reactie van de Duitse regering in antwoord op vragen uit de Bondsdag over deze kwestie5. Volgens de beantwoording in juli 2006 bevonden zich op basis van verscheidene verblijfstitels in totaal 11 personen in Duitsland, die naar verluidt, betrokken waren geweest bij de aanslag in Sivas. Daarbij werd ook aangegeven dat in totaal 24 personen die naar verluidt, betrokken waren bij de aanslag in Sivas zich (mogelijk) in Duitsland bevonden of hadden bevonden. In 2019 werd de Duitse regering gevraagd hoeveel personen die in Turkije waren veroordeeld in de Sivas-zaak op dat moment in Duitsland woonden. De Duitse regering antwoordde in april 2019 dat ze daar geen informatie over had en gaf desgevraagd tevens aan dat de kwestie niet aan de orde is gesteld in bilaterale gesprekken tussen Duitsland en Turkije. Ook gaf de Duitse regering in die beantwoording aan dat ze, op één uitleveringsverzoek na, geen informatie had over nieuwe uitleveringsverzoeken door Turkije sinds 2013. Uit antwoorden op vragen uit de Bondsdag van juli jl. valt op te maken dat er nog geen besluit was genomen over het betreffende uitleveringsverzoek.
Mede gezien de antwoorden van de Duitse regering op Bondsdagvragen hierover ziet het kabinet op dit moment geen aanleiding om hierin stappen te ondernemen richting Duitsland.
Het testprotocol COVID-19 bij kinderen onder de 13 jaar |
|
Peter Kwint , Maarten Hijink (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat kinderen in de basisschoolleeftijd tot 13 jaar enkel op corona getest kunnen worden als zij daadwerkelijk klachten vertonen? Geldt dit ook voor klassen waar corona is vastgesteld?1 2
Worden jonge kinderen niet meer getest vanwege een gebrek aan testcapaciteit of is er een medische reden voor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat in een week tijd vijftig procent meer coronagevallen werden geconstateerd in het onderwijs volgens het Scholenmeldpunt? Welke conclusies trekt u hieruit?3
Wat vindt u van de uitspraak van het Scholenmeldpunt dat de cijfers erop wijzen dat de coronarisico’s op scholen groter zijn dan het kabinet doet lijken?
Wat is uw reactie op de vrees van schoolleiders dat de achterstanden van leerlingen «rampzalig» kunnen worden, aangezien middelbare scholieren en docenten nog steeds moeten thuisblijven bij een loopneus, hoesten of andere verkoudheidsklachten?4
Ik heb begrip voor de zorgen van deze schoolleiders. Ik roep scholen op om, ook wanneer geen fysiek onderwijs plaats kan vinden, zich in te spannen om achterstanden bij leerlingen te voorkomen en de doorlopende leerlijn te volgen. Tegelijkertijd kunnen en zullen scholen niet aan het onmogelijke worden gehouden. Wanneer een leerling of docent vanwege COVID-19 symptomen thuis moet blijven, maar niet ziek is, wordt scholen gevraagd om zich in te spannen om een onderwijsaanbod te verzorgen dat een alternatief biedt voor fysiek onderwijs, binnen de grenzen van de redelijkheid. We doen ons best om scholen hierbij te ondersteunen, onder andere via lesopafstand.nl en met de tegemoetkoming in de kosten die scholen moeten maken voor bijvoorbeeld vervanging van docenten. Daarnaast is het sinds 21 september mogelijk voor leraren om zich met prioriteit te laten testen. Zo weten zij sneller of ze corona hebben en dus ook of ze weer fysiek onderwijs mogen geven. Met verschillende lopende onderzoeken brengen we de leerachterstanden in kaart. Dit beeld is nu nog niet compleet. Het is goed om in dit kader op te merken dat uw Kamer op 17 februari 2021 door de Minister van OCW en de Minister voor BVOM is geïnformeerd over het Nationaal Programma Onderwijs.6 Het kabinet heeft besloten om de komende twee en een half jaar in totaal € 8,5 miljard te investeren in het onderwijs om leerlingen en studenten te helpen zich optimaal te ontwikkelen, ondanks de coronacrisis en de gevolgen daarvan voor het onderwijs. Monitoring en evaluatie zijn belangrijke onderdelen van het programma, om ervoor te zorgen dat de achterstanden goed in beeld komen en de interventies effectief zijn.
Hoe gaan scholen op dit moment om met het geld dat is vrijgemaakt om onderwijsachterstanden tegen te gaan vanwege de sluiting van de scholen eerder dit jaar? Is dit nog voldoende, aangezien er nieuwe achterstanden ontstaat doordat groepen leerlingen opnieuw thuis komen te zitten? Zo nee, bent u bereid extra maatregelen te treffen om achterstanden bij leerlingen tegen te gaan?
De subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs 2020–2021 biedt scholen extra financiële armslag om, in aanvulling op het reguliere onderwijsprogramma, extra onderwijs en ondersteuning aan te bieden aan leerlingen om leervertraging als gevolg van de scholensluiting vanwege de COVID-19-maatregelen weg te werken. Dat kan op verschillende manieren, scholen kunnen hierbij hun eigen afwegingen maken. Zo zijn er speciale zomer- of herfstschoolprogramma’s georganiseerd en wordt extra onderwijs en ondersteuning geboden na de reguliere lessen of in het weekend. Eind 2020 heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld om er voor te zorgen dat alle aanvragen voor deze subsidieregeling konden worden gehonoreerd. Er is echter meer nodig. Zoals in het antwoord op vraag 5 toegelicht hebben de Minister van OCW en de Minister voor BVOM op 17 februari 2021 het Nationaal Programma Onderwijs gepresenteerd. Dit programma gaat gepaard met een investering van € 8,5 miljard voor de komende twee en een half jaar.
Waarom zijn de GGD-cijfers over het aantal besmettingen op scholen niet openbaar?
Op regionaal niveau hebben GGD’en in beeld op welke scholen besmettingen zijn gemeld. Het RIVM heeft inzicht in alle besmettingsgevallen in Nederland, echter dit betreft andere type informatie dan de GGD lokaal gebruikt. Signalen over een ongewoon aantal zieken op scholen worden gemeld door scholen aan de GGD en door de GGD’en aan het RIVM. De informatie die gerapporteerd wordt aan het RIVM is echter niet op het detailniveau van een school, laat staan met naam en toenaam. Er is echter wel informatie op geaggregeerd niveau, die nodig is om uitspraken te doen over het landelijk beeld. Deze informatie gebruikt het OMT weer voor zijn adviezen.
Deelt u de mening dat het zeer belangrijk is centraal te registreren – uitgesplitst naar regio – wat de gevolgen zijn van het coronavirus en het ingestelde testbeleid voor het onderwijs en dit openbaar te maken, zodat er een betrouwbaar overzicht ontstaat en er tijdig maatregelen genomen kunnen worden indien noodzakelijk? Zo ja, op welke wijze gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het belangrijk is de gegevens centraal te registeren; dat doet het RIVM in Nederland. Daarin maken ze heel veel verschillende uitsplitsingen, onder andere per regio, maar ook per leeftijdsklasse. Uiteraard kijkt het RIVM daarbij naar veranderingen in het beleid en de effecten daarvan in de cijfers. Op deze manier kunnen er maatregelen genomen worden op het moment dat dit nodig is en kan het testbeleid worden bijgesteld, zoals beschreven in het antwoord op vragen 1, 2 en 3.
Wanneer wordt het onderzoek naar de overdraagbaarheid van het virus door kinderen en jongeren door het RIVM afgerond en kan de Kamer de resultaten hiervan tegemoet zien?5
Het onderzoek zoals uitgevoerd in het voorjaar van 2020 is afgerond. Het RIVM heeft de eerste resultaten na collegiale toetsing (peer review) gepubliceerd in het NTVG8, zoals ook vermeld staat op de website van het RIVM.9 Belangrijke conclusies van het onderzoek waren dat kinderen vaker geen of milde klachten hebben ten opzichte van volwassen bij het coronavirus en dat zij het virus minder vaak aan elkaar of aan volwassenen doorgeven dan bij het griepvirus (influenza) het geval is.
Het OMT heeft in haar advies van 5 februari 202110 ook aandacht besteed aan de verspreiding van de VK-variant van het virus onder kinderen. Daarbij geeft het OMT aan dat kinderen, net als alle andere leeftijdscohorten, door de VK-variant van het virus vaker besmet worden en waarschijnlijk ook besmettelijker zijn dan bij het klassieke, wildtypevirus het geval is. Daarom is het test- en thuisblijfadvies ook aangescherpt naar aanleiding van dit het 99ste OMT advies. Wel heeft OMT ook in het 98ste OMT-advies van 30 januari11 aangegeven dat er geen aanwijzingen zijn dat kinderen wat betreft de VK-variant of het wildtypevirus de motor van de uitbraak zijn, zoals dat bij het griepvirus (influenza) wel het geval is.
Daarnaast doet het RIVM op verschillende manieren onderzoek naar de rol van kinderen in verspreiding van het virus, zoals de analyse van de meldingen van uitbraken. Er start binnenkort een onderzoek naar COVID-19 besmettingen op basisscholen. Uitgebreide beschrijvingen van de lopende en afgeronde onderzoeken zijn te vinden op de website van het RIVM.12
De documentaire De Kroongetuigeadvocaat |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de documentaire «De Kroongetuigeadvocaat»?1
Ja.
Herkent u de analyse dat in deze documentaire een aantal zeer zorgelijke conclusies naar voren komt, waaronder het gegeven dat de deal met kroongetuige Nabil B. te snel en te vroeg bekend is gemaakt door Justitie, nog voordat de onschuldige familieleden van de kroongetuige beschermd konden worden? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, welke analyse stelt u hier tegenover?
Dat herken ik niet. Voorafgaand aan het bekendmaken van de deal met de kroongetuige, zijn ten aanzien van meerdere familieleden maatregelen getroffen waardoor deze familieleden vóór de presentatie van de kroongetuige elders waren ondergebracht. Ook met de andere familieleden werd contact gezocht om te spreken over beveiliging. Dit resulteerde in de meeste gevallen in afspraken over te nemen maatregelen. Alle afgesproken maatregelen waren geïmplementeerd op het moment dat de kroongetuige gepresenteerd werd.
Op welke wijze is de gang van zaken geëvalueerd, gelet op het feit dat de broer van de kroongetuige vlak na het bekendmaken van de deal vermoord is? Op basis waarvan is het dreigingsniveau richting de familie van de kroongetuige ingeschat? Kunt u de analyse die aan deze inschatting ten grondslag ligt (desnoods vertrouwelijk) delen en daarbij tevens de evaluatie van de gang van zaken na de moord, de lessen die geleerd zijn en hoe deze lessen vervolgens zijn geïmplementeerd bij betrekken?
Behoudens het strafrechtelijk onderzoek is sprake geweest van een interne evaluatie met het oog op verbetering van interne procedure en werkwijzen. Hieruit is een aantal aanpassingen en noties voortgevloeid gericht op de toekomst. Het gaat dan om verbeteringen in het proces van informatie-uitwisseling, het naast concrete dreigingsinformatie meer betrekken van een voorstelbare dreiging bij de dreigingsinschattingen en het in de besluitvorming over een deal met een kroongetuige nadrukkelijker in de afwegingen betrekken van de mogelijke positie van familieleden en andere betrokkenen.
Uit de informatiegestuurde analyse van de risico’s kwamen vóór de presentatie van de kroongetuige geen concrete aanwijzingen voor een dreiging op familieleden naar voren. De reputatie van de verdachten in de zaak Marengo maakte echter dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) toch reden zagen om ook met de familieleden van de kroongetuige in gesprek te willen over beveiligingsmaatregelen. Er werd rekening gehouden met gewelddadigheden tegen personen en goederen. De liquidatie van een niet bij strafbare feiten betrokken familielid werd toen niet voorzien.
In 2018 heb ik per brief2 aangegeven dat de ontwikkelingen binnen de georganiseerde criminaliteit, waaronder de moord op de broer van de kroongetuige, hun weerslag hebben op de stelsels bewaken en beveiligen en getuigenbescherming. Ik heb naar aanleiding daarvan laten onderzoeken welke aanpassingen nodig zijn om ook in de toekomst bescherming te kunnen bieden aan personen die ernstig bedreigd worden vanuit (in het bijzonder) de georganiseerde criminaliteit. Daar is een aantal verbeteringen uit voortgekomen. Hierover heb ik u per brief van 18 december 20183 geïnformeerd. In mijn brief van 18 juni jl.4 heb ik u nader geïnformeerd over de structurele investeringen ten behoeve van versterking, professionalisering en flexibilisering van de stelsels.
Op welke wijze zijn vervolgens de veiligheidsmaatregelen vormgegeven om te voorkomen dat er nog meer onschuldige slachtoffers zouden vallen?
Met betrekking tot de familieleden zijn de getroffen maatregelen in overeenstemming gebracht met de ernst van de dreiging die zich heeft gemanifesteerd in het daadwerkelijk om het leven brengen van onschuldige derden. Met betrekking tot de concrete aard en omvang van de genomen maatregelen, kan in het belang van de te beveiligen personen geen nadere mededelingen worden gedaan.
In algemene zin kan ik zeggen dat beveiligingsmaatregelen worden vormgegeven als resultaat van een zorgvuldige afweging tussen dreiging en risico, proportionaliteit van maatregelen en de impact ervan op de betreffende persoon. De veiligheid van personen staat hierbij altijd voorop.
Is inmiddels de evaluatie afgerond hoe de brute aanval op de rechtsstaat, het in koelen bloede voor zijn voordeur neerschieten van advocaat Derk Wiersum, heeft kunnen plaatsvinden, waarbij het hier niet gaat om het strafrechtelijk onderzoek, maar om de evaluatie van de mate van beveiliging en alertheid bij onze veiligheidsdiensten, de veiligheid van andere advocaten op dat moment? Wat zijn de lessen die hieruit getrokken zijn? Kunt u dit antwoord toelichten?
Zoals ik uw Kamer ook eerder berichtte in mijn brief5 van 14 oktober jl. heeft het OM mij bericht dat op meerdere momenten een dreigingsinschatting is gemaakt. Deze dreigingsinschattingen zijn telkens gemaakt in opdracht van de hoofdofficier van justitie in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen in het decentraal domein. Op grond van de uitkomsten van de dreigingsinschattingen conform de uitvoering van het stelsel bewaken en beveiligen in het decentraal domein waren geen beveiligingsmaatregelen geïndiceerd. Niettemin zijn destijds in opdracht van de hoofdofficier van justitie, gezien de zware geweldsdelicten waarvan de groepering waarvan de dreiging uitging werd verdacht, wel diverse beveiligingsmaatregelen getroffen.
Wat is nu de stand van zaken met betrekking tot de operationele sterkte, nadat de moord op advocaat Derk Wiersum geleid heeft tot aanscherping en intensivering van beschermingsmaatregelen rond personen (en locaties) in het land die bedreigd worden? Hoeveel agenten zitten nog op de persoonsbeveiliging die wat u betreft eigenlijk op straat zouden moeten werken? Kunt u dit antwoord toelichten?
Na de moord op advocaat Wiersum zijn er uitzonderlijke maatregelen getroffen. Dit vraagt veel van de betrokken organisaties en de basiseenheden die al zwaar belast waren. Ik heb in mijn brief van 18 juni jl.6 aangegeven dat door toename van het aantal personen en objecten dat bewaking en beveiliging nodig heeft, het stelsel Bewaken en Beveiligen voor een deel van de taakuitvoering afhankelijker is geworden van de inzet van deze basiseenheden, wat ten koste gaat van hun reguliere taken. Daarom investeer ik onder andere in regionale bewaken en beveiligen teams, die specifiek ingezet worden voor de uitvoering van bewaken en beveiligen maatregelen. Met onder andere deze investering wordt de toegenomen vraag naar beveiligingsmaatregelen opgevangen, zonder dat dit onmiddellijk leidt tot druk op de capaciteit elders. De specifieke teams zijn echter niet van vandaag op morgen operationeel, waardoor het op korte termijn noodzakelijk blijft om over de gehele linie scherpere keuzes te maken ten aanzien van de politie-inzet. Ik houd u van de voortgang op de hoogte in mijn brieven over de maatregelen ter versterking van de stelsels bewaken en beveiligen en getuigenbescherming.
Wanneer en hoe wordt de wijziging geëvalueerd waarbij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) als gevolg van deze aanscherping en intensivering de regie kreeg? Welke vragen staan centraal bij deze evaluatie en worden beveiligde personen ook hierbij betrokken? Indien niet gepland was om deze verandering te evalueren, bent u bereid dit alsnog te doen en de beveiligde personen te betrekken bij deze evaluatie? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Ik heb u eerder laten weten dat de NCTV de regie heeft gekregen over het gecentraliseerde team, met vertegenwoordigers van OM, politie en KMar, waarin bevoegdheden zijn samengebracht om beveiliging en bewaking te activeren respectievelijk te intensiveren op een wijze die bescherming biedt tegen deze dreiging. Daarnaast is op verzoek van het OM besloten een aantal personen in deze zaak tijdelijk toe te voegen aan het Rijksdomein. Het stelsel bewaken en beveiligen biedt deze mogelijkheid.
Periodiek wordt door de betrokken partners bekeken of de mate van dreiging en risico nog actueel zijn en of de criteria en werkwijze nog van toepassing/wenselijk zijn. Op dit moment vraagt de situatie van de betrokkenen om een voortzetting van de werkwijze. Het is daarnaast van belang dat er continu sprake is van reflectie en professionalisering. Hierbij worden vanzelfsprekend de ervaringen en bevindingen vanuit de praktijk meegenomen. Daarbij dient, in lijn met de ingezette kwaliteitsverbeteringen binnen het stelsel, ook naar het stelsel als geheel te worden gekeken. Momenteel wordt bezien op welke wijze dit het beste vormgegeven kan worden. Hierover zal ik uw Kamer voor de Begrotingsbehandeling informeren.
Klopt het dat advocaten die hun leven op het spel zetten om de rechtsstaat te dienen, de dreigingsanalyse van de NCTV met betrekking tot hun eigen persoonlijke situatie niet in mogen zien? Zo ja, wanneer en waarom is dit beleid ingezet? Op grond van welke wettelijke bepaling wordt inzage in zulke gevallen geweigerd? Zo nee, bent u bereid ervoor zorg te dragen dat betrokkenen de analyse met betrekking tot hun eigen persoonlijke situatie in kunnen zien?
Gezien de gevoeligheid van deze informatie zijn deze dreigingsanalyses gerubriceerd tot het niveau van staatsgeheim confidentieel en hoger conform het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013). Het niet delen van deze informatie is mede gegrond op bepalingen in de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (artikel 41), de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Artikelen 82 t/m 85) en de Wet politiegegevens (artikel 27). Belangen rond inlichtingen, opsporing, vervolging of bronbescherming kunnen aanleiding zijn om de bedreigde persoon niet tot in detail te informeren. Vanwege het niveau van rubricering alsmede de herkomst en grote risico´s die samenhangen met openbaarmaking daarvan wordt de dreigingsanalyse niet gedeeld met de betrokkene en is het niet wenselijk om dat in de toekomst wel te doen.
Het is wel van belang dat de bedreigde personen, zover mogelijk, worden geïnformeerd over de aard van de dreiging en de getroffen maatregelen. Beveiligingsmaatregelen hebben altijd een impact op de te beveiligen persoon. Bedreigde personen worden daarom periodiek geïnformeerd over de aard en ernst van de dreiging, eventuele ontwikkelingen in het dreigingsbeeld en de getroffen maatregelen. In een toelichtend gesprek wordt de te beveiligen persoon geïnformeerd door (vertegenwoordigers van) het bevoegd gezag over zijn of haar situatie en bestaat de mogelijkheid om verduidelijkingsvragen te stellen.
Klopt het dat een advocaat van de dienst die hem moet beveiligen te horen krijgt dat er na hem «wel meer advocaten komen die kroongetuigen willen bijstaan»? Zo ja, wat vindt u van deze uitspraak? Wat betekent dit volgens u over de wijze waarop mensen die wij juist moeten beschermen behandeld worden? Welke acties bent u van plan te nemen om te voorkomen dat deze misplaatste bejegening ooit weer plaatsvindt?
Laat ik vooropstellen dat ik er groot belang aan hecht dat functionarissen die in dienst staan van de rechtsorde, zoals advocaten, hun professie veilig en zonder vrees kunnen uitoefenen en daartoe bescherming krijgen als dat nodig is. In algemene zin kan ik aangeven dat mijn beeld en ervaring is dat de diensten en functionarissen betrokken bij het vormgeven van de beveiliging hun werk op professionele wijze uitvoeren en de veiligheid van personen zo goed mogelijk waarborgen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een advocaat die moet vrezen voor zijn leven hoort dat zijn beveiliging wordt afgeschaald, geen inzage krijgt in de motivering die ten grondslag ligt aan dit besluit? Zo ja, hoe gaat u dit in de toekomst voorkomen? Zo nee, kunt u dan toelichten waarom u dit wel wenselijk vindt?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 heb aangegeven, wordt gezien de rubricering, de afkomst van de gegevens en de gevoeligheid, de dreigingsanalyse niet gedeeld met de betrokkene en is het niet wenselijk om dat in de toekomst wel te doen. Bedreigde personen worden periodiek geïnformeerd over de aard en ernst van de dreiging, eventuele ontwikkelingen in het dreigingsbeeld en de getroffen maatregelen. In een toelichtend gesprek wordt de te beveiligen persoon geïnformeerd door (vertegenwoordigers van) het bevoegd gezag over zijn of haar situatie en bestaat de mogelijkheid om verduidelijkingsvragen te stellen.
Hoe verklaart u dat een advocaat die nu een kroongetuige bijstaat wiens onschuldige broer en vorige advocaat vermoord zijn, nog steeds niet proactief wordt geïnformeerd en geholpen door de veiligheidsdiensten? Hoe kan het dat u deze zorgelijke klachten ook eerder gehoord heeft van de eerdere (anonieme) advocaat van de kroongetuige die zijn werk dreigde neer te leggen vanwege de gebrekkige veiligheidsmaatregelen?
In algemene zin kan ik aangeven dat de betrokken diensten hard werken om passende beveiligingsmaatregelen vorm te geven voor ieder die dat op basis van dreiging en risico nodig heeft. Daarbij staat het waarborgen van de veiligheid van betrokkenen centraal en wordt daarnaast de impact van beveiligingsmaatregelen op het leven van betrokkenen hierbij in ogenschouw genomen. Bij het nemen van beveiligingsmaatregelen is er sprake van risicomanagement, geen risico-uitsluiting. In het vormgeven van de beveiliging wordt gekeken welke variatie mogelijk is om zo voor alle betrokken personen, binnen de situatie van dreiging en risico, een zo optimale situatie te bereiken. Zoals ik in mijn antwoorden op vragen 9 en 10 heb aangeven, wordt daarbij alle informatie die nodig is voor het goed kunnen uitvoeren van de maatregelen en impact heeft op de persoonlijke situatie, gedeeld met de betrokkene.
Deelt u de mening dat advocaten, journalisten, rechters, officieren van justitie en andere betrokkenen die met gevaar voor eigen leven, en die van hun geliefden, de rechtsstaat dienen, te allen tijde ons respect, onze steun en bescherming nodig hebben en dat de documentaire «De Kroongetuigeadvocaat» laat zien dat dit in de praktijk niet altijd het geval is? Bent u bereid hier met urgentie actie op te nemen? Zo ja, wat gaat u doen en wanneer gaat u de Kamer hier verder over informeren? Zo nee, waarom niet?
Deze dragers van onze democratische rechtsorde dienen hun werkzaamheden veilig en zonder vrees te kunnen uitoefenen, dit is namelijk een noodzakelijke voorwaarde voor het functioneren van onze rechtsstaat. Het is daarom van belang dat het brede palet aan (overheids)maatregelen wordt ingezet om dit functioneren mogelijk te maken, met als sluitstuk het treffen van maatregelen in het kader van bewaken en beveiligen. Met betrekking tot de casus uit de documentaire kan ik aangegeven dat beveiligingsmaatregelen zijn vormgegeven als resultaat van een zorgvuldige afweging tussen dreiging en risico, proportionaliteit van maatregelen en de impact ervan op de betreffende persoon.
Ik vind het belangrijk dat de structurele versterking van dit stelsel – waarover ik uw Kamer in juni 2020 per brief7 heb geïnformeerd – met prioriteit en voortvarendheid wordt gerealiseerd. De verschillende versterkingstrajecten zijn reeds gestart en lopend. Zoals ik nader heb toegelicht in mijn brief gaat het om een duurzame versterking met daarbij een doorontwikkeling om het stelsel flexibeler en robuuster in te richten. Veiligheid en maatwerk blijven hierbij centraal staan. Over de voortgang zal ik uw Kamer periodiek informeren.
Bent u bereid de vragen die niet openbaar beantwoord kunnen worden in vertrouwelijke sfeer te behandelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze vragen op zeer korte termijn te beantwoorden gelet op de urgentie?
Ik heb uw vragen beantwoord indachtig het uitgangspunt dat het mij niet past om in te gaan op individuele casuïstiek. Ik zie daarom geen reden om vragen hierover in vertrouwelijke sfeer te behandelen. De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Ook radiatoren onder toezicht’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Ook radiatoren onder toezicht»?1
Ja.
Is het waar dat huiseigenaren bij vernieuwing of verandering van de warmteopwekker (zoals CV-ketel of warmtepomp) in huis verplicht zijn alle radiatoren waterzijdig te laten inregelen? Zo ja, wat houdt deze verplichting in? Zijn hier uitzonderingen op?
De herziene Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD III) ziet erop toe dat verwarmingsinstallaties van woningen goed waterzijdig ingeregeld worden bij de vervanging van de Cv-ketel (of een andere warmteopwekker) of vernieuwing van de radiatoren. Dit zijn logische momenten om waterzijdig in te regelen, omdat huiseigenaren dan investeren in de verwarmingsinstallatie. Waterzijdig inregelen zorgt ervoor dat het warme water op een goede manier over de radiatoren wordt verdeeld. Hiermee wordt het warmtecomfort verhoogd en kan een energiebesparing van minimaal 10% worden gerealiseerd.
Woningen waarbij het technisch onmogelijk is om waterzijdig in te regelen, zijn uitgezonderd van de verplichting. Vaak gaat het om oudere woningen waar geen temperatuurregeling mogelijk is per radiator, en waar dit ook niet gerealiseerd hoeft te worden op basis van de verplichting voor temperatuurregeling per ruimte (zie het antwoord op vraag 3).
Ook woningen waarbij de installatie al waterzijdig ingeregeld is, zijn uitgezonderd van de verplichting. De installateur kan ter plaatse nagaan of de woning voldoet aan de uitzonderingsgronden.
Bij de invoering van de EPBDIII is nadrukkelijk rekening gehouden met de kosteneffectiviteit van verplichtingen. De terugverdientijd voor waterzijdig inregelen is daarmee 3 à 4 jaar. Hierbij is rekening gehouden met een besparing van 10% op het totale energieverbruik. Bovendien stimuleert de overheid deze maatregel in financiële zin. Via de Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH) kunnen huiseigenaren profiteren van een subsidie van € 90. Het bedrag is gebaseerd op 30% van de geschatte kosten van € 300. Na afloop van de Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH) wordt waterzijdig inregelen gestimuleerd via de Regeling Reductie Energiegebruik (RRE).
Gelet op de voordelen van waterzijdig inregelen bij vervanging van de Cv-ketel (of een andere warmteopwekker) en vernieuwing van de radiatoren voor comfort en milieu en de mogelijkheden om deze eenmalige investering in relatief korte tijd via de besparing op de energierekening terug te verdienen, ben ik niet van mening dat huiseigenaren hiermee onnodig op hoge kosten worden gejaagd.
Klopt het dat er naast de verplichting tot waterzijdig inregelen ook een verplichting is dat er temperatuurregeling in het huis aanwezig dient te zijn per ruimte of zone? Zo ja, wat houdt deze verplichting in? Zijn hier uitzonderingen op?
De EPBD III ziet erop toe dat er zelfregulerende apparatuur wordt aangebracht in aparte verblijfruimtes in woningen. Op elke radiator of vloerverwarming kan er bijvoorbeeld een thermostatische radiatorkraan worden geplaatst. Dit zorgt ervoor dat de verwarming automatisch uit gaat wanneer de gewenste temperatuur is bereikt. Ook kan de temperatuur in verschillende ruimtes makkelijk apart ingesteld en uitgeschakeld worden. Dit bespaart energie en verbetert het warmtecomfort in huis.
De verplichting geldt bij nieuwbouw en bij bestaande bouw bij vervanging van de Cv-ketel (of een andere warmteopwekker) of vernieuwing van de radiatoren. Bij bestaande bouw hoeft de zelfregulerende apparatuur alleen de ruimteverwarming aan te sturen en bij nieuwbouw de ruimteverwarming- en koeling. De kosten voor thermostatische radiatorkranen (op basis van € 20 per stuk bij zelfinstallatie) kunnen via een lagere energierekening doorgaans binnen zeven jaar worden terugverdiend.
De verplichting geldt niet voor huiseigenaren wanneer de kosten voor het aanbrengen van zelfregulerende apparatuur meer dan 20% bedragen van de kosten van de verwarmingsinstallatie. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een woning
met 10 radiatoren waarbij een relatief goedkope Cv-ketel (ten bedrage van maximaal € 1.500) wordt vervangen en een installateur thermostatische radiatorkranen zou plaatsen (ten bedrage van meer dan € 300). Hier geldt de verplichting niet, want de kosten voor de thermostatische radiatorkranen zijn hoger dan 20% van de kosten van de verwarmingsinstallatie (Cv-ketel).
Deelt u de mening dat dit niet de bedoeling was van «het Bouwbesluit 2012 en van enkele andere besluiten inzake EPBD III»?
Nee, deze mening deel ik niet.
In hoeverre zijn huiseigenaren op de hoogte van deze verplichtingen? In hoeverre hebben huiseigenaren kennis van de mogelijkheden rondom het waterzijdig inregelen van radiatoren dan wel temperatuurregeling per ruimte of zone? Is er omrent deze punten duidelijke overheidscommunicatie geweest?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft in het voorjaar een nieuwsbericht gepubliceerd over de verplichtingen die voortvloeien uit de EPBD III. Daarnaast zijn de RVO website en de RVO nieuwsbrief ingezet om huiseigenaren te informeren. Ook zijn de branchepartijen op de hoogte gesteld van de nieuwe verplichtingen in maart. Er is een FAQ aangeboden en een verzoek gedaan aan de brancheverenigingen om het nieuws te communiceren naar hun achterban.
In hoeverre zijn installateurs op de hoogte van deze verplichtingen? Is er duidelijk richting de branchevereniging gecommuniceerd?
Zie antwoord vraag 5.
Lopen huiseigenaren het risico dat zij met handhaving te maken krijgen als zij niet aan deze verplichtingen voldoen?
De gemeente is belast met de handhaving van het Bouwbesluit. Dat geldt ook voor deze verplichtingen. In eerste instantie handhaaft de gemeente naar aanleiding van klachten, zowel bij nieuwbouw als bestaande bouw. Op basis van klachten van bewoners en gebruikers van gebouwen kunnen gemeenten gericht controleren of voldaan is aan de eisen uit het Bouwbesluit.
Is het waar dat het waterzijdig inregelen van radiatoren gemiddeld 400 – 500 euro kost (gebaseerd op 10 radiatoren)?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de kosten voor de temperatuurregeling per ruimte of zone tot ruim 1.000 euro kunnen oplopen (gebaseerd op 10 radiatoren)?
Zie antwoord vraag 3.
Is er na afloop van de SEEH-subsidie nog subsidie mogelijk voor het waterzijdig inregelen van radiatoren? Zo nee, op welke manier worden huiseigenaren wel gestimuleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de terugverdientijd voor huiseigenaren? Deelt u de mening dat huiseigenaren hiermee onnodig op hoge kosten worden gejaagd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke oplossing ziet u om de ontstane onduidelijkheid weg te nemen en om te voorkomen dat huiseigenaren op hoge kosten worden gejaagd?
Zoals bij de beantwoording van de vragen 5 en 6 aangegeven, kan RVO worden benaderd voor vragen over deze nieuwe verplichting. Ik ga ervanuit dat door de FAQ, de kennisbank en het klantcontactcentrum eventuele onduidelijkheden kunnen worden weggenomen. De beschikbare informatie wordt voortdurend aangevuld aan de hand van de gestelde vragen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het AO Klimaatakkoord gebouwde omgeving?
Het is helaas niet gelukt om deze vragen te beantwoorden voor het genoemde AO.
Het bericht dat de toegang tot zorg nog steeds niet op orde is. |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ombudsman: toegang tot zorg nog steeds niet op orde»?1
Ja.
Bent u ook van mening dat burgers niet de dupe mogen zijn van een te complex wettelijk systeem, waardoor hen te vaak de kans op de juiste zorg wordt ontnomen?
Iedereen in Nederland kan rekenen op goede gezondheidszorg, ongeacht het inkomen. Ten opzichte van andere landen is de kwaliteit van de zorg in Nederland over het algemeen minstens van een vergelijkbaar niveau of beter. Het deel van de bevolking dat aangeeft een onvervulde zorgbehoefte te hebben is in Nederland zelfs het laagste van heel de EU.
Het lukt dan ook goed om aan het overgrote deel van de burgers met een ondersteuningsbehoefte passende ondersteuning en zorg te bieden.
De Nationale ombudsman constateert echter terecht dat het voor burgers met complexe, domeinoverstijgende zorgvragen nog vaak erg lastig is om passende ondersteuning en zorg te ontvangen.
In de afgelopen periode is daarom op veel manieren ingezet op een verbetering van de toegang tot ondersteuning en zorg voor met name die groep burgers met complexe domeinoverstijgende zorgvragen. De Nationale ombudsman wijst daar ook op in het rapport Blijvende zorg (september 2020). En ondanks dat deze inzet op verbetering van de toegang op onderdelen heeft geholpen, kan en moet het nog beter. Daarom zullen de in gang gezette verbeteracties in de komende periode worden voortgezet en waar nodig worden uitgebreid. Hierna geef ik daarvan enkele voorbeelden van.
VWS subsidieert het project «Samen werken aan een betere toegang sociaal domein». Dit project richt zich op verbetering van de toegang tot ondersteuning voor burgers op lokaal niveau. Gemeenten, cliëntorganisaties en aanbieders nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid voor dit verbetertraject en trekken lokaal samen op.
Daarnaast wordt een instrument ontwikkeld waarmee gemeenten en cliënten (jongeren en eventuele ouders/verzorgers) gezamenlijk kunnen afwegen wat in dit geval de noodzakelijke passende zorg en ondersteuning is die aan kinderen en jongeren met een levenslange en/of levensbrede beperking moet worden geboden.
Een ander voorbeeld is dat alle zorgverzekeraars speciale afdelingen hebben waar verzekerden terecht kunnen voor zorgadvies en zorgbemiddeling.
Het is belangrijk dat verzekerden deze afdelingen ook weten te vinden, want het is van groot belang dat verzekerden zo snel mogelijk hun weg vinden naar de voor hen juiste zorg. Om de bekendheid van het werk van deze afdelingen te vergroten heeft Zorgverzekeraars Nederland (ZN) – in samenwerking met haar leden – begin van het jaar het platform «»MijnZorgverzekeraar.nl»» gelanceerd. Op deze website kunnen verzekerden en verwijzers de contactgegevens van de zorgadviesafdelingen van de verschillende zorgverzekeraars makkelijk terugvinden. Op korte termijn ontvangt u de onderzoeken naar de polissen met beperkende voorwaarden. Bij de begeleidende brief zal ik ook verder ingaan op dit initiatief van zorgverzekeraars.
Indien mensen in de praktijk toch vastlopen omdat ze de juiste ondersteuning en zorg niet ontvangen, blijf ik het belangrijk vinden dat ze goed worden geholpen. Allereerst natuurlijk door de gemeente, de zorgverzekeraar of het zorgkantoor. Als dat niet lukt, bij het Juiste Loket (meldpunt@juisteloket.nl of telefonisch: 030 789 782. Die mensen die vragen hebben waar ook het Juiste loket niet uitkomt, komen terecht bij een speciaal team van VWS (zorgvragen@minvws.nl). Dat team denkt zo goed mogelijk met deze mensen mee om toch te kunnen voorzien in passende ondersteuning en zorg.
Hoe kan het dat twee jaar na het verschijnen van de rapporten «Zorg voor de burgers» en «Borg de zorg» van de Nationale ombudsman nog steeds geen sprake is van reële verbetering in de toegang tot zorg? Waarom worden zorgbehoevende burgers en hun naasten nog dagelijks met een kluitje het riet ingestuurd?
De toegang tot passende ondersteuning en zorg functioneert in het algemeen goed voor burgers met een hulpvraag die niet domeinoverstijgend is. Dit komt in de rapporten van de Nationale ombudsman logischerwijs niet of in beperkte mate aan de orde. Ik heb in de afgelopen jaren sterk ingezet op verbetering van de uitvoeringspraktijk, omdat burgers daarmee op redelijk korte termijn verbeteringen in de toegang kunnen ervaren. Het verminderen of oplossen van in de praktijk bestaande uitvoeringsproblemen gaat, ondanks grote inzet van alle betrokkenen, helaas niet van vandaag op morgen. Het is een proces dat de nodige tijd vraagt en met kleine stapjes gaat.
De voorstellen die de Nationale ombudsman doet om problemen op te lossen vragen aanpassing van het stelsel. Dat vraagt aanpassing van wetgeving en leidt op korte termijn niet tot het oplossen van de problemen waarmee burgers nu te maken hebben. Niettemin blijft van belang dat mensen die vastlopen met hun ondersteuningsvraag zo goed mogelijk worden geholpen. Hiervoor verwijs ik verder naar het antwoord op vraag 2.
Hoe kan het dat ook mensen die aangeven wel te weten wie zij moeten aanspreken als ze zorg nodig hebben, bij hun zorgvraag alsnog door instanties van het kastje naar de muur worden gestuurd?
Ik vind het natuurlijk onwenselijk dat mensen die zorg nodig hebben, naar hun gevoel van het kastje naar de muur worden gestuurd. Dat is de reden dat ik, zoals de Nationale ombudsman in zijn rapport ook schrijft, uitga van het principe van «no wrong door». Toepassing van dat principe is een belangrijk onderdeel van de beoogde verbetering van de toegang tot ondersteuning en zorg. Dat gebeurt helaas niet van vandaag op morgen en er zijn veel partijen bij betrokken. Ik blijf dit proces zo veel mogelijk aanjagen. Dat doe ik naast de al lopende projecten en actieplannen. Bij het antwoord op vraag 2 heb ik daarvan enkele voorbeelden gegeven.
Waar kan een mantelzorger van iemand die langdurige zorg nodig heeft bij twee verschillende instanties, bijvoorbeeld thuiszorg en verpleeghuiszorg, terecht voor zijn of haar zorgvraag?
Zowel binnen de Wmo 2015 als in de Wlz is vastgelegd dat elke zorgvrager en mantelzorger recht hebben op onafhankelijke cliëntondersteuning. De cliëntondersteuner kan helpen bij aanvragen voor zorg en ondersteuning bij zowel de gemeente (Wmo 2015) als bij het zorgkantoor of de zorgaanbieder (Wlz).
Is het voor mantelzorgers van mensen met dementie helder waar zij terecht kunnen met vragen over bijvoorbeeld een levenstestament, mentorschap en volmachten? Zo ja, waar kunnen ze terecht? Zo nee, waarom is dit niet helder?
Mantelzorgers kunnen, afhankelijk van met wie ze contact hebben, met deze vragen terecht bij hun casemanager dementie, mantelzorgmakelaar of cliëntondersteuner. Deze kan de vragen zelf beantwoorden, de mantelzorger doorverwijzen naar de juiste plek om hierover in gesprek te gaan en hierbij waar nodig ondersteunen. Mantelzorgers kunnen met dit soort vragen natuurlijk ook direct terecht bij een notaris.
Waarom stokt het nog steeds in cliëntondersteuning als een ziekte of beperking verder gaat dan één zorgdomein, terwijl u in 2018 al aangaf dat cliëntondersteuners over de wetten heen hun werk zouden moeten doen en instanties beter op elkaar ingespeeld moeten zijn? Waarom is er nog steeds geen domeinoverstijgende en breed toegankelijke cliëntondersteuning?
Cliëntondersteuning voor het gemeentelijke domein is al domeinoverstijgend geregeld in de Wmo 2015; dit betreft ondersteuning op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen en werk en inkomen. Wat betreft de overgang tussen de Wmo 2015 en Wlz verwacht ik binnenkort een wetsvoorstel bij de Kamer in te dienen dat beoogt om Wlz cliëntondersteuning mogelijk te maken voorafgaand aan het indicatiebesluit. Deze wijziging stimuleert en vereenvoudigt de samenwerking over de domeinen Wlz en Wmo 2015 heen.
Waarom is niet meteen gekozen voor een cliëntondersteuning vanuit één loket?
Daarvoor is destijds bij de herziening van de langdurige zorg niet gekozen. Dit zou een ingreep op stelselniveau vergen, een ingewikkeld en tijdrovend proces. Daarnaast ben ik ervan overtuigd dat ook binnen de lijnen van het huidige stelsel kwalitatief goede cliëntondersteuning mogelijk is. Gemeenten en zorgkantoren werken hard en gemotiveerd aan kwaliteit, toegankelijkheid en domeinoverstijgende samenwerking t.a.v. cliëntondersteuning. En doordat cliëntondersteuning door gemeenten en zorgkantoren wordt georganiseerd, kunnen signalen het betreffende zorgkantoor of de betreffende gemeente eenvoudiger bereiken en weten cliëntondersteuners goed hoe het bij de betreffende gemeente/zorgkantoor is georganiseerd.
Bent u van mening dat u, naar aanleiding van de conclusies in het rapport «Zorgen voor burgers», genoeg regie heeft genomen in het verbeteren van de cliëntondersteuning?
Ja, ik werk middels de aanpak cliëntondersteuning samen met gemeenten, zorgkantoren, ZN, VNG, de beroepsvereniging, aanbieders en nog veel meer partijen aan verbetering van kwaliteit en toegankelijkheid van cliëntondersteuning. Mijn insteek hierbij is om partijen te ondersteunen zodat zij optimaal invulling kunnen geven aan hun eigen rol en verantwoordelijkheid. Bovendien was dit een nadrukkelijke opdracht die in het Regeerakkoord is opgenomen en heb ik de Kamer op verschillende momenten schriftelijk geïnformeerd over de wijze waarop ik inhoud en vorm aan die opdracht heb gegeven.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat de Nationale ombudsman in twee jaar tijd drie kritische rapporten heeft moeten uitbrengen? Wat gaat u na het verschijnen van dit derde rapport anders doen?
Ik waardeer het dat de Nationale ombudsman mijn inspanningen om de toegang tot en uitvoering van ondersteuning en zorg te verbeteren, kritisch volgt. De rapporten die de Nationale ombudsman in de afgelopen jaren heeft uitgebracht sterken mij in het besef dat het noodzakelijk is om samen met de partners in de ondersteuning en zorg te blijven werken aan verdere verbeteringen. Dit heeft als doel dat mensen tijdig en op een cliëntvriendelijke wijze de juiste ondersteuning en zorg ontvangen.
Daarnaast zullen de Minister voor Medische Zorg en Sport, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik nog voor de begrotingsbehandeling van VWS de discussienota «Zorg voor de Toekomst» met daarin diverse beleidsopties aan de Tweede Kamer sturen. Deze discussienota heeft als doel om met het veld in gesprek te gaan en vervolgens de reacties te verzamelen waarmee beleidsopties in concrete maatregelen kunnen worden uitgewerkt, waaronder maatregelen die raken aan de toegankelijkheid van zorg. Het resultaat van deze gesprekken sturen we begin 2021 naar de Tweede Kamer.
Moet geconstateerd worden dat uw verbeterprogramma’s en actieplannen onvoldoende verandering hebben gebracht? Bent u van mening dat dit probleem voldoende urgent is om uw slagvaardigheid te vergroten en op grote schaal te gaan werken aan een betere toegang tot de zorg? Hoe bent u voornemens hier invulling aan te geven?
Zie antwoord vraag 10.
Het artikel ‘Buitenlandse Artsen in Nederland: ‘Ik denk dat niemand mij zal bellen’. |
|
Rens Raemakers (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het nieuwsartikel «Buitenlandse Artsen in Nederland: «Ik denk dat niemand mij zal bellen»?1
Ja.
Kan de integratie van zorgprofessionals met een migratieachtergrond in de Nederlandse gezondheidszorg in uw optiek bijdragen aan het terugdringen van de tekorten in de zorg?
We hebben in de zorg veel extra mensen nodig. Iedereen die kan en wil bijdragen is wat mij betreft van harte welkom. Dat geldt ook voor zorgprofessionals met een migratieachtergrond die buiten Nederland zijn opgeleid. Ik krijg ook regelmatig signalen dat buitenslands gediplomeerde artsen graag bijspringen in de covid-zorg. Dat vind ik hartverwarmend.
Om zelfstandig aan de slag te kunnen in Nederland is het nodig te voldoen aan alle vereisten van de Wet BIG. Voor het behoud van de kwaliteit van zorg acht ik dit van groot belang. Het traject om in dezelfde professie te werken als in het land van herkomst kan zodoende een behoorlijke investering vergen. In de eerste plaats voor de professional zelf, en in de tweede plaats ook voor zorgaanbieders, die mensen goede begeleiding moeten kunnen bieden. En hierin bied ik extra ondersteuning.
Met het Actieprogramma Werken in de Zorg zet ik in op het terugdringen van personeelstekorten in de zorg. Het programma is gericht op het aantrekken van nieuwe mensen en het behoud van zorgprofessionals. De regionale aanpak – die de kern vormt van het programma – steun ik met de subsidie SectorplanPlus voor het bieden van extra opleiding van nieuwe medewerkers.
Zij-instroom kan een waardevolle impuls geven aan het terugdringen van tekorten in de zorg. Ook mensen met een migratieachtergrond kunnen hierin van betekenis zijn voor de sector. In het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden anderstalige Nederlanders met een niet-westerse migratieachtergrond opgeleid tot zorgprofessionals in de pilot «leren en werken in de zorg». In deze pilot behalen de deelnemers een startkwalificatie op MBO-niveau. Als uit de evaluatie blijkt dat de pilot succesvol is zal worden gewerkt aan het verder delen van de inzichten, zodat effectieve aanpakken breder kunnen worden toegepast.
Herkent u zich in het geschetste beeld van het artikel dat de huidige bijscholingstrajecten voor medisch personeel te lang duren, en vindt u dat deze terecht bestempeld worden als onoverzichtelijk, langdradig en aan de prijs?
Bij de inzet van zorgpersoneel staat de patiëntveiligheid voor mij voorop, daar wil ik niet aan tornen. Ik hecht er dan ook grote waarde aan dat buitenslands gediplomeerden die in Nederland in een zorgberoep aan de slag willen beschikken over kennis en vaardigheden die van gelijkwaardige inhoud en niveau zijn als in Nederland opgeleide zorgprofessionals. Een goede en onafhankelijke toetsing, zoals de huidige Algemene Kennis- en Vaardighedentoets (AKV-toets) en de Beroepsinhoudelijke toets (BI-toets), is wat mij betreft noodzakelijk om de kwaliteit en patiëntveiligheid te kunnen blijven borgen.
Tegelijkertijd bereiken mij van tijd tot tijd signalen dat de erkenningsprocedure die buitenslands gediplomeerden moeten doorlopen soms als lang en ingewikkeld wordt ervaren en de nodige kosten met zich meebrengt. Ik vind het billijk dat de aanvrager zelf investeert in de benodigde aanvullende opleiding, maar kan mij voorstellen dat dat niet in alle gevallen gemakkelijk is op te brengen.
Hoewel er de laatste jaren al verbeteringen zijn doorgevoerd, o.a. in de informatievoorziening over de procedure op de website van het BIG-register en qua doorlooptijd van aanvragen, ben ik bereid te verkennen op welke punten de toelatingsprocedure verder gestroomlijnd en versneld kan worden, met behoud van kwaliteit.
Ik zal in dit kader in gesprek gaan met zowel de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV) als de VBGA om de mogelijkheden tot verbetering van de toelatingsprocedure en de bijscholingstrajecten voor buitenslands gediplomeerden te verkennen. Hierbij zal ik het UAF en Vluchtelingenwerk Nederland betrekken, zodat wij de ervaringen van vluchtelingen(studenten) kunnen meenemen in het gesprek.
Ziet u mogelijkheden om deze trajecten te verkorten zonder kwaliteit in te boeten? Zo ja, welke concrete stappen wilt u in dit verband zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het belangrijk dat deze potentiële groep hoogwaardige arbeidskrachten wordt aangemoedigd om te komen werken in de Nederlandse zorgsector en dat het daarbij cruciaal is dat er geen motivatie verloren gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV) dat, ondanks het geschetste beeld in het artikel, de procedure voor de integratie van buitenlandse zorgprofessionals succesvol is?
De CBGV heeft op basis van gegevens uit 2015 geconcludeerd dat het Nederlandse model, bestaande uit kwalitatieve toetsing om tekortkomingen in kennis en vaardigheden in kaart te brengen gevolgd door een gericht scholingsadvies, succesvol is. Zo geeft de CBGV aan dat van degenen die beginnen met de AKV-toets bijna 90% slaagt en van de aanvragers die de beroepsinhoudelijke toets afleggen komt naar schatting meer dan 80% van de artsen en tandartsen en de helft van de verpleegkundigen in het BIG-register wordt opgenomen.
Ik onderschrijf deze werkwijze. Tegelijkertijd realiseer ik mij dat het succesvol doorlopen van de toelatingsprocedure de nodige tijd en inspanningen vraagt van een buitenslands gediplomeerde en de nodige kosten met zich meebrengt, waardoor het niet voor een ieder haalbaar zal zijn.
Zoals hierboven aangegeven wil ik dan ook bezien waar de procedure verder verbeterd en versneld kan worden.
Waarom is de regeling, waarbij een buitenlandse arts twee jaar onder supervisie meeliep met een Nederlandse arts voor de benodigde ervaring met het Nederlandse zorgdomein, opgeheven? Wanneer is hiertoe besloten? Was dit naar uw mening een goede keuze?
De regeling waarbij een buitenlandse arts twee jaar onder supervisie meeliep met een Nederlandse arts dateert van vóór de inwerkingtreding van de Wet BIG in 1997. De toelatingsprocedure voor buitenlandse artsen verliep destijds via de academische ziekenhuizen, maar uit een evaluatie is gebleken dat dit model niet goed werkte. Met het van toepassing worden van de Wet BIG is besloten tot een centrale toetsing en is de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid in het leven geroepen, die de Minister adviseert over de vakbekwaamheid van buitenslands gediplomeerden. Deze werkwijze sluit aan bij internationale ontwikkelingen en uitvoeringspraktijken in andere landen.
Staat u in contact met de Vereniging Buitenlands Gediplomeerde Artsen (VBGA) en de CBGV? Bent u bereid om met deze verschillende belangenverenigingen te bezien waar de bijscholingstrajecten wellicht verbeterd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat bijscholingstrajecten voor de Nederlandse zorg te complex geworden zijn en er veel te verbeteren valt door middel van simplificatie?
Zoals hierboven aangeven staat de patiëntveiligheid voor mij voorop en wil ik om die reden niet tornen aan de kwaliteitseisen waaraan zorgverleners, en dus ook buitenslands gediplomeerden, moeten voldoen. De ervaring leert dat er grote verschillen kunnen bestaan in inhoud en niveau van zorgopleidingen in het buitenland ten opzichte van de opleiding zoals die in Nederland wordt gegeven. In veel gevallen komt het CBGV dan ook tot de conclusie dat aanvullende scholing noodzakelijk is om aan het Nederlandse kwaliteitsniveau te voldoen. Zoals aangegeven wil ik met betrokken partijen de mogelijkheden tot verbetering onderzoeken.
Herkent u zich in het geschetste beeld dat de informatievoorziening in de afgelopen jaren is verbeterd en dat hier ook een deel van de oplossing schuilt?
Ik onderschrijf het belang van goede voorlichting om buitenslands gediplomeerden die in Nederland in de zorg aan het werk willen wegwijs te maken in de te volgen procedure voor toelating tot het beroep. Er zijn de laatste jaren inderdaad stappen gezet om de voorlichting verder te verbeteren. Zo worden er jaarlijks door het CBGV 3 algemene voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd voor potentiële aanvragers, waarin zij informatie krijgen over de te volgen procedure, hoe zij zich kunnen voorbereiden en de kosten die daarmee gemoeid zijn. Daarnaast organiseren CBGV en instituut Babel specifieke voorlichtingsbijeenkomsten over de AKV-toets. Ook over de BI-toets die artsen, tandartsen en verpleegkundigen die moeten afleggen voordat zij toegang kunnen krijgen tot het beroep, worden specifieke voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd. Daarnaast is op de website van het BIG-register een stappenplan uitgewerkt, waarin de te volgen stappen in de erkenningsprocedure per beroep/situatie gedetailleerd staan omschreven.
Het CBGV brengt op basis van de uitslag van de toetsing en het dossier van de aanvrager een advies uit over de vakbekwaamheid. Het advies van de CBGV en de eventueel te volgen aanvullende opleiding wordt in een persoonlijk gesprek met de aanvrager toegelicht, zodat zo nodig extra uitleg gegeven kan worden en de aanvrager de gelegenheid heeft vragen te stellen.
Niettemin ben ik graag bereid om in overleg met de betrokken partijen de voorlichting waar mogelijk verder te verbeteren.
Bent u bereid om het Duitse model te bestuderen en, indien van toepassing, elementen van het Duitse model over te nemen naar het Nederlandse model? Zo ja, welke elementen neemt u mee en hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid bij de verkenning van de verbetermogelijkheden van de toelatingsprocedure voor buitenlands gediplomeerden te leren van ervaringen uit andere lidstaten zoals Duitsland en te bezien of elementen van de daar gehanteerde werkwijze toepasbaar zijn in de Nederlandse situatie.
Het bericht 'Kwart van alle auto-ongelukken gebeurt tijdens de eerste drie minuten' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van deze provider dat een groot deel van alle auto-ongelukken gebeurt tijdens de eerste drie minuten en zelfs 40% tijdens de eerste zes minuten van een rit?1
Ja.
Is het aannemelijk dat het vlak na het wegrijden mis gaat? Wat zouden de redenen of oorzaken kunnen zijn? Is het zinvol om mensen hierop te wijzen om zo het bewustzijn te vergroten?
Uit onderzoek van een Nederlandse verzekeraar bleek al eerder dat de meeste auto-ongelukken aan het begin en einde van de reis gebeuren, waarbij afleiding als grootste oorzaak werd genoemd.2 60% bleek na vertrek nog bezig te zijn met de gordel om te doen en 20% met het instellen van de navigatie. Om mensen erop te wijzen niet onveilig met apparatuur onderweg bezig te zijn, zet ik in op de MONO-campagne.3
Zijn soortgelijke onderzoeken ook in ons land gedaan? Zijn er verzekeraars die informatie over individueel rijgedrag gebruiken, bijvoorbeeld door een rittenregistratie met een blackbox, om daarmee het risico en de hoogte van de verzekeringspremie te bepalen? Zou uitbreiding van deze vorm van verzekeren kunnen bijdragen aan een evenwichtiger verkeersgedrag?
Zie antwoord op vraag 2. Verder zijn er verschillende verzekeraars die een autoverzekering aanbieden waarbij het rijgedrag van invloed is op de premie. Het bieden van inzicht in het rijgedrag en het belonen van goed rijgedrag heeft een positief effect op het rijgedrag. Daarmee is het aannemelijk dat uitbreiding van deze vorm van verzekeren bij kan dragen aan veiliger verkeersgedrag.
Welke data van verzekeraars zouden te gebruiken zijn om de verkeersveiligheid verder te vergroten? Welke initiatieven lopen er en kunnen deze data nu vrij gedeeld worden tussen verzekeraars en overheden?
Data die meer inzicht kunnen bieden in rijgedrag en verkeersongevallen kunnen bruikbaar zijn voor het verbeteren van de verkeersveiligheid. Zo werkt het Verbond van Verzekeraars bijvoorbeeld aan de doorontwikkeling van MobielSchadeMelden voor een betrouwbare gegevensuitwisseling over schades bij verkeersongevallen en aanrijdingen. In de Taskforce Verkeersveiligheidsdata wordt gekeken naar de mogelijkheden om ook andere beschikbare data van verzekeraars, bijvoorbeeld over rijgedrag, te benutten voor verkeersveiligheid.
Hoe kan het gebruik van de mobiele telefoon, indien het gebruik daarvan tijdens een rit een belangrijke oorzaak voor ongelukken vormt, verder teruggedrongen worden? Welke maatregelen vanuit het Strategisch Plan Verkeersveiligheid sluiten hierbij aan?
Het is uit het beperkte Oostenrijkse onderzoek niet duidelijk wat de exacte oorzaak is van de ongelukken. Dat laat onverlet dat ik het van groot belang vind om afleiding onderweg door apparatuur tegen te gaan. Afleiding in het verkeer is ook een belangrijk thema binnen het Strategisch Plan Verkeersveiligheid. Daarom zet ik – zoals vermeld in antwoord 2 – in op de MONO-campagne waarbij de essentie is dat een bestuurder Ongestoord Onderweg is: «bescherm jezelf tegen afleidende berichten en als je weet dat iemand onderweg is wacht dan met jouw bericht of telefoontje». Daarnaast worden werkgevers via MONO-zakelijk gestimuleerd om hun bedrijfsvoering meer MONO te maken en zich aan te sluiten bij de MONO-community. Tim Coronel is daarbij de ambassadeur en helpt bij het werven van bedrijven. Tot slot wil ik ook de MONO-uitgangspunten meegeven aan producenten van in-car systemen zodat de bediening ervan minimale aandacht vergt.
Haperende warmtepompen en stijgende energierekeningen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Haperende Haagse warmtepompen: «Trillen van de kou»«?1
Ja.
Kunt u zich herinneren hoe vaak u met droge ogen hebt beweerd dat de energietransitie zou leiden tot een «comfortabeler» huis én een lagere energierekening? Staat u nog steeds achter deze woorden? Zo ja, hoe is het dan in ’s-hemelsnaam mogelijk dat bewoners van de Haagse wijk Spoorwijk in de kou zitten omdat de warmtepomp niet werkt en óók nog eens hun energielasten fors zien stijgen? Hoe «comfortabel» is dit volgens u?
De energietransitie moet voor iedereen betaalbaar zijn. Dat is en blijft het uitgangspunt voor het kabinet. In mijn brief van 17 december 2019 (Kamerstuk 32 847 nr. 585) heb ik toegelicht dat hier veel voor nodig is: de kosten van verduurzamingsmaatregelen moeten omlaag door innovatie en opschaling, de inrichting van de energiebelasting moet de omschakeling naar duurzame warmteopties gaan ondersteunen, subsidiemogelijkheden zijn nodig om investeringen aantrekkelijk en rendabel te maken en er is aantrekkelijke financiering nodig. Veel van deze maatregelen zijn inmiddels in gang gezet.
Specifiek voor de huursector heb ik in mijn brief van 22 februari 2019 (Kamerstuk 32 847, nr. 470) aangegeven, dat het kabinet het Sociaal Huurakkoord ondersteunt. De partijen in dit akkoord hebben een systematiek afgesproken gebaseerd op energielabelstappen waarbij de gemiddelde besparing op de energielasten, de mogelijke huuraanpassing overtreft, zodat huurders er gemiddeld niet op achteruit gaan.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat deze bewoners de afgelopen zeven jaar gemiddeld € 104 per jaar – met uitschieters naar € 1.200 – hebben moeten bijbetalen? Hoe rijmt u dit met uw belofte van «lagere energielasten»?
Eerst ga ik in op de Warmtewet en dan zal ik ingaan op de lagere energielasten. Met betrekking tot de bijbetalingen wil ik u wijzen op de regelingen die al zijn opgenomen in de Warmtewet. De Warmtewet bevat bepalingen die erop gericht zijn dat warmteverbruikers niet meer kwijt zijn dan verbruikers van aardgas. De gasreferentie is hier een voorbeeld van. Dit houdt in dat voor de warmtetarieven voor kleinverbruikers jaarlijks maximumtarieven worden vastgesteld door de Autoriteit Consument & Markt (ACM). Specifiek, de tarieven voor levering en meting mogen niet hoger zijn voor een gemiddelde warmtegebruiker dan voor een gemiddelde gasgebruiker waardoor de warmteverbruiker beschermd is tegen te hoge tarieven. Daarnaast is in de Warmtewet geregeld dat warmteverbruikers kunnen terugvallen op financiële compensatie bij storingen en geschillenbeslechting. In de Warmtewet is ook opgenomen dat de verantwoordelijkheid bij het warmtebedrijf ligt om de levering van warmte te borgen en technische storingen op te lossen. Het is dan ook niet de rol van de Minister om deze individuele gevallen te beoordelen.
Als reactie op uw vraag over lagere energielasten kan ik aangeven dat de inzet van het kabinet is dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Er zijn verschillende instrumenten die hieraan bijdragen. Als gevolg van de toezegging van het kabinet bij het Klimaatakkoord waren voor een huishouden met een gemiddeld aardgas- en elektriciteitsverbruik in 2020 de belastingen op de energierekening ongeveer 100 euro lager ten opzichte van 2019. Het daadwerkelijke effect is afhankelijk van het specifieke energieverbruik van een huishouden. Er bestaat spreiding rondom het gemiddelde verbruik, dit is ook door het CBS in kaart gebracht door middel van 10 huishoudprofielen. Door deze spreiding gingen sommige huishoudens in de praktijk er meer of juist minder op vooruit dan 100 euro.
Volgens het CBS is de daadwerkelijke daling van de totale energierekening inclusief de marktprijzen en nettarieven bij een gemiddeld verbruik hoger geweest dan 100 euro als gevolg van onder andere de daling in de belastingen op energie en de daling van de marktprijzen (zie publicatie Huishoudens betalen bijna 10 procent minder voor energie, maart 2020).
Hoewel het kabinet het belastingdeel van de energierekening kan beïnvloeden, is de ontwikkeling van de totale energierekening ook afhankelijk van de prijs voor inkoop of de kosten voor de productie van warmte. Afhankelijk van het type warmtebron spelen marktprijzen van elektriciteit en gas ook een rol in de totale energierekening én de transporttarieven. Het kabinet heeft geen invloed op deze kosten en marktprijzen en kan dus ook geen beloftes doen over de ontwikkeling van de totale energierekening. Wel houdt het kabinet een vinger aan de pols. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Wat vindt u ervan dat Eneco deze duurzaamheidsellende afdoet met de woorden: «Het gaat structureel gewoonniet fout»? Deelt u de conclusie dat de energietransitie voor o.a. energiebedrijven niets anders is dan een verdienmodel, maar dat huishoudens hierdoor regelrecht de financiële afgrond en de energiearmoede in worden gestort? Zo nee, bent u wel op de hoogte van het onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving, waaruit blijkt dat het verduurzamen van woningen «voor vrijwel niemand rendabel» is? Bent u daarnaast op de hoogte van het onderzoek van Ecorys, waaruit blijkt dat het aantal huishoudens dat in energiearmoede leeft zal toenemen van 650.000 naar 1.500.000 in 2030 als direct gevolg van uw besluit om alle woningen van het gas af te halen?
Nee, die mening deel ik niet. Het klimaat- en energiebeleid voeren we uit om de hoeveelheid CO2 te reduceren overeenkomstig met het Klimaatakkoord van Parijs. Geleidelijk overstappen van fossiele naar duurzame energie is daarvoor nodig. Om de overgang naar andere energiebronnen zoals warmtepompen haalbaar en betaalbaar te houden, neemt het Kabinet verschillende maatregelen zoals het Warmtefonds en het verlenen van subsidies (onder andere de Investeringubsidie Duurzame Energie (ISDE), de Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen (SAH) en de Subsidieregeling Renovatieversneller).
Verder ben ik op de hoogte van het Ecorys-onderzoek, maar ik deel die conclusie niet.
Het Ecorys-rapport dateert van februari 2019 en komt op basis van een aantal veronderstellingen tot de conclusie dat de groep energiearme huishoudens zal groeien naar 1,5 mln. in 2030. Als onderdeel van het Klimaatakkoord zijn belastingmaatregelen aangekondigd ten gunste van huishoudens. Deze maatregelen zijn hierin nog niet meegenomen. Juist door deze maatregelen profiteren huishoudens met een lager inkomen relatief het meest en, zoals ook aangegeven in de conclusie van het Ecorys-rapport, zal het aantal energiearme huishoudens dan naar verwachting lager uitvallen.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Uit het rapport van het PBL »Meten met twee maten» uit december 2018 blijkt overigens dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent.
Als u dit tot u laat doordringen, hoe kunt u de energietransitie dan in vredesnaam «haalbaar en betaalbaar» noemen? Wanneer stopt u met deze waanzin?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom zijn de Kamervragen van 23-7-2020 over bewoners in de Haagse wijk Transvaal, die immers soortgelijke ellende ondergaan, nog niet beantwoord?2 Deelt u de conclusie dat de problemen met de energietransitie zich sneller opstapelen dan dat u Kamervragen daarover kunt beantwoorden?
De Europese aanbestedingen van diensten van tolken en vertalers in de strafrechtketen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «A bid for justice? Legal interpreting privatisation in Europe?» over de gevolgen van Europese aanbestedingen van diensten van tolken en vertalers in de verschillende Europese strafrechtketens?1
Ja.
Bent u bekend met de problemen die andere Europese lidstaten hebben ervaren bij de Europese aanbestedingen?
Ik ben bekend met ervaringen van enkele andere Europese lidstaten op het gebied van het Europees aanbesteden van tolk- en vertaaldiensten.
Kunt u bevestigen dat in Denemarken inderdaad aanbestedingsovereenkomsten voortijdig zijn beëindigd?
Ja, de Deense politie heeft via een persbericht op 11 december 2019 laten weten een contract met intermediair EasyTranslate te hebben beëindigd.2
Is het u bekend dat Duitsland, ondanks de implementatie van de Europese richtlijn in nationale wetgeving, er toch voor heeft gekozen de tolk- en vertaaldiensten op deelstaatniveau in eigen hand te houden? Nu de parlementair advocaat tot de conclusie kwam, dat die optie ook voor Nederland openstaat, waarom kiest u dan niet voor diezelfde weg?
In het advies over de plicht om tolk- en vertaaldiensten Europees aan te besteden heeft de parlementair advocaat vermeld dat Duitsland de bepalingen uit de Richtlijn 2014/24/EU van het Europees parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG heeft omgezet in nationaal recht. In het advies wordt daarbij aangegeven dat er geen reden is om te veronderstellen dat de Richtlijn anders dan in Nederland is geïmplementeerd of niet naar behoren is geïmplementeerd.3 Dat betekent voor zowel Nederland als Duitsland dat het binnen de kaders van de Richtlijn onder bepaalde omstandigheden mogelijk is om tolk- en vertaalcapaciteit intern te organiseren door tolken en vertalers in dienst te nemen en/of de intermediairsfunctie intern te vervullen met inzet van eigen medewerkers. In mijn reactie op het advies van de parlementair advocaat ben ik uitvoerig toegelicht waarom deze opties niet werkbaar zijn voor tolk- en vertaaldiensten bij de Nederlandse rijksoverheid.4
Heeft u onderzoek laten verrichten naar de aanbestedingen in andere Europese lidstaten?
Bij de ontwikkeling van de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten is gekeken naar de situatie in andere Europese lidstaten. Daarbij werd steeds duidelijk dat de situatie in andere landen niet zonder meer te vergelijken is met de situatie in Nederland. Zo wisselen tarieven en werkwijzen sterk in verschillende landen, afhankelijk van de overheidsstructuur en nationale wetgeving. Ik heb gekozen voor een bij de Nederlandse situatie passende oplossing.
Welke lessen uit andere Europese lidstaten worden betrokken bij het aanbesteden in Nederland?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom denkt u dat in Nederland geen sprake zal zijn van concentratie van tolk- en vertaaldiensten bij één of enkele grote bemiddelaars?
Zoals ik in mijn brief van 5 april 2019 aan uw Kamer heb uitgelegd,5 stimuleren we binnen de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten een groter aantal intermediairs actief te worden op de markt van overheidsaanbestedingen, met als doel de positie van tolken in relatie tot de intermediairs te verstevigen en een gezonde markt te ontwikkelen. Deze ruimte voor ontwikkeling bieden we onder meer door onze opdrachten gevarieerd en in niet te grote volumes op de markt te zetten.
Waarom denkt u dat in Nederland geen groot aandeel van de beloningen aan tolken en vertalers bij de bemiddelaars zal blijven hangen in tegenstelling tot andere Europese landen?
De aanbestedingen binnen de nieuwe systematiek zijn erop ingericht dat in de gestelde voorwaarden een goede uitgangspositie voor tolken en vertalers tot uiting komt, in lijn met de motie Van Dam en Groothuizen (Kamerstuk 29 936, nr. 55), die een aantal van deze voorwaarden expliciet benoemt. Intermediairs zijn via hun contract gehouden aan deze voorwaarden.
Hoe denkt u de nodige kwaliteit van de tolkdiensten te waarborgen gezien de betaling per minuut door de bemiddelaar?2
De aanbestedingsvoorwaarden waarnaar verwezen wordt in het antwoord op vraag 8, waarborgen de kwaliteit van de tolkdiensten.
Wist u dat veel tolken op dit moment op zoek zijn naar een andere baan, omdat deze werkwijze voor hen niet meer rendabel is? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo ja, wat zegt dit volgens u?
Ik realiseer me dat er nog steeds zorgen zijn, maar ik ben ervan overtuigd dat met de invoering van de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten de positie van tolken versterkt wordt. Een tolk moet als zelfstandig ondernemer echter zelf de afweging maken of de rijksoverheid een interessante opdrachtgever blijft. Dat zal mede afhangen van vraag en aanbod voor de verschillende talen.
Voor de monitoring van de werking van de nieuwe systematiek, die ik nader heb toegelicht in mijn brief van 18 september 2020 aan uw Kamer,7 zijn vraag en aanbod belangrijke parameters. Signalen vanuit de beroepsgroep op dit punt zullen via het structurele overleg met de relevante beroepsorganisaties overgebracht worden.
Bent u bereid, gezien de problemen in de verschillende Europese lidstaten, u in Europees verband, samen met uw Europese collega’s, in te spannen voor het herinvoeren van een uitzonderingsgrond voor tolken en vertalers in de strafrechtketen op Europese aanbestedingen? Waarom wel, waarom niet?
Daar zie ik geen reden toe. Ik heb er vertrouwen in dat we de zorgen van de beroepsgroep goed hebben geadresseerd en dat met de invoering van de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten een sterke en noodzakelijke professionaliseringsslag wordt gemaakt. Voordat het verlichte aanbestedingsregime door de invoering van nieuwe Richtlijn niet meer van toepassing was op tolk- en vertaaldiensten, was er in ongeveer de helft van deze diensten bij de rijksoverheid al voor aanbesteding gekozen. De markt was echter niet goed ontwikkeld en werd overheerst door enkele grote intermediairs. Voor de nieuwe systematiek is het van belang dat alle tolk- en vertaaldiensten aanbesteed worden. De ontwikkelde eenduidige wijze van inkoop stimuleert de ontwikkeling van een gezonde markt en een transparant speelveld, niet alleen voor intermediairs, maar juist ook voor tolken en vertalers.
Het bericht dat vleesrunderen op vergiftigde grond hebben gegraasd. |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ons «vlees» graast op giftige grond: «Je neemt daarmee wel bewust een risico»»?1
Ja.
Bestaat er een nationaal overzicht van alle grassige gebieden waarbij het gevaarlijk zou zijn om dieren hierop te laten grazen, met name als het vlees bedoeld is voor menselijke consumptie? Zo ja, waar is dit overzicht te vinden? Zo nee, wordt dit overzicht opgenomen in het lopende onderzoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) naar de herkomst van o.a. dioxines en bent u bereid dit overzicht daarin op te nemen?
Er bestaat geen nationaal overzicht van dergelijke gebieden. In het door NVWA-BuRO geïnitieerde onderzoek naar de risico’s van vlees van runderen die hebben gegraasd in de uiterwaarden, worden dieren uit verschillende gebieden, waarbij een sterke aanwijzing op overschrijdingen van de norm is en die worden aangeboden voor de slacht, onderzocht op dioxine. Wanneer een dioxineoverschrijding wordt gevonden wordt hier door de NVWA op gehandhaafd. Het onderzoek kan niet alle grassige gebieden omvatten en dit onderzoek is niet voorzien in het opstellen van een dergelijk overzicht.
Daarnaast wordt door de NVWA en het Wageningen Food Safety Research (WFSR) regulier een brede monitoring op zware metalen en PCB’s gedaan onder de gehele populatie voedselproducerende dieren in Nederland.
Kunt u aangeven of het natuurvlees ook in de reguliere handel terecht is gekomen en zo ja: hoe en waar?
Wanneer een partij van een levensmiddel als schadelijk wordt bestempeld, dan ziet de NVWA erop toe dat de betrokken ondernemers hun verantwoordelijkheid nemen, dat wil zeggen dat zij de betrokken partij moeten traceren en uit de handel laten halen. Het vlees dat vanuit deze casus aantoonbaar boven de wettelijke maximum limiet bleek, was enkel verkocht aan consumenten via een website. Deze consumenten zijn individueel geïnformeerd over de afwijking. Er is met deze partij vlees geen handel geweest naar het buitenland.
Kunt u aangeven of er ook natuurvlees aan het buitenland is verkocht?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitsluiten dat er vlees voor menselijke consumptie is of wordt aangeboden met te veel dioxine? Zo nee, waarom niet?
Bij langdurige te hoge blootstelling aan dioxines kunnen nadelige gezondheidseffecten optreden. Of deze effecten ook kunnen optreden na consumptie van het rundvlees met de te hoge dioxinegehaltes is nog onbekend.
Het is de verantwoordelijkheid van ondernemers en bedrijven om veilige levensmiddelen in de handel te brengen. De NVWA houdt hier toezicht op. Jaarlijks voert de NVWA ook een monitoringsprogramma uit in diervoeder en in levensmiddelen zoals vlees waarin o.a. monsters op dioxines worden onderzocht. Hierbij toetst het monitoringsprogramma hoe de monsters zich verhouden tot de Europees vastgestelde limieten. Ook diervoeder wordt in het kader van het Nationaal Plan Diervoeders onderzocht op de aanwezigheid van dioxines. Hierin is inbegrepen voeders bij de boer (bijvoorbeeld monsters van kuilgras). Wanneer een overschrijding van de limiet aan dioxines gevonden wordt in het monitoringsprogramma, wordt de houder geïnformeerd en geacht de betrokken partij te traceren en uit de handel laten halen. Het is echter onmogelijk om elk karkas te controleren.
Vallen de grazers in de uiterwaarden onder een hoger risicoprofiel en onder de risicogebaseerde monitoring op overschrijding van de dioxinenorm door de NVWA? Zo nee, waarom niet?2
Dat moet blijken uit het onderzoek dat NVWA-BuRO op dit moment uitvoert.
Op basis van signalen die december 2019 bij de NVWA zijn binnengekomen is een vooronderzoek uitgevoerd in het voorjaar van 2020. De uitkomsten van dit vooronderzoek waren voor bureau-NVWA aanleiding nader onderzoek starten, zie ook het antwoord op vraag 7. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek volgt een plan van aanpak. In de tussenliggende periode worden de dieren uit de uiterwaardegebieden die deelnemen aan het NVWA-BuRO onderzoek onderzocht op dioxine voordat besloten wordt om ze in de voedselketen toe te laten.
Op dit moment is er geen reden, gezien vanuit risico’s voor de volksgezondheid, om aanvullende maatregelen te nemen.
Bent u bereid de NVWA natuurvlees niet alleen te laten testen op dioxine en PCB’s maar ook op andere toxische stoffen, zoals cadmium, lood, kwik, chroom, PAK, arseen, nikkel en waterstoffluoride? Zo nee, waarom niet?
Bureau-NVWA heeft inmiddels onderzoek geïnitieerd naar de veiligheid van het vlees van de betreffende grazers. In dit onderzoek wordt ook beoordeeld welke andere stoffen relevant zijn, om meegenomen te moeten worden in de controles van de voedselveiligheid van het vlees van deze dieren. Vanaf begin 2021 zullen de eerste resultaten van het bureau onderzoek binnen komen en zal de discussie starten over eventuele vervolgacties. Zo zal op basis van de resultaten onder andere worden besloten op welke extra stoffen het vlees gecontroleerd zal worden.
Kunt u aangeven waarom er al jarenlang niet of sporadisch wordt gecontroleerd op de veiligheid van natuurvlees?
«Natuurvlees» is een handelsnaam. Binnen de vleeskeuring en het toezicht op voedselveiligheid van de NVWA vallen de dieren waarvan natuurvlees afkomstig is, onder dezelfde groep als landbouwhuisdieren. Ook dieren die grazen in uiterwaarden komen dus in de steekproefsgewijze NVWA monitoring op contaminanten, waaronder dioxines, terecht. Dit is zoals gezegd een brede contaminantenmonitoring op de gehele dierpopulatie, uitgevoerd door NVWA en WFSR. De nieuwe Europese controleverordening (OCR 2017/625) welke sinds december 2019 van kracht is, geeft de ruimte om dit programma meer risicogericht in te richten, waarmee gericht dieren uit risicogebieden geselecteerd kunnen worden voor controle, hierbij worden de uitkomsten van het onderzoek van bureau-NVWA gebruikt.
Ziet u een eventueel verbod op het begrazen van de uiterwaarden als een tijdelijke maatregel?
Gelet op het ingeschatte risico en de resultaten van het jaarlijkse monitoringsprogramma voor dioxines in vlees is het op dit moment niet proportioneel om een tijdelijk verbod op begrazing in de uiterwaarden op te leggen. Het lopende onderzoek van de NVWA moet meer informatie geven over de blootstellingsroutes en de omvang van de problematiek. Dit onderzoek zal naar verwachting medio 2021 zijn afgerond. Tot dan worden dieren afkomstig uit de uiterwaarden extra bemonsterd. Dieren uit gebieden, waaruit na bemonstering blijkt, die te hoge dioxine gehaltes in het vlees bevatten mogen niet ter verkoop voor humane consumptie worden aangeboden.
Bent u bereid om werk te maken van het reinigen van de rivierbodems en de uiterwaarden?
Dioxines zijn stoffen waarvoor in het verleden al veel maatregelen zijn genomen om emissies naar het milieu te voorkomen. Door sanering in het verleden is de emissie naar de lucht en water tot vrijwel nul gedaald (https://www.clo.nl/indicatoren/nl0159-emissie-dioxinen-van-afvalverbrandingsinstallaties). Voor dioxines is een doelmatige sanering van bodem en water niet meer mogelijk. Deze stoffen hebben de eigenschap dat ze nog lang in bodem en water terug te vinden zijn. In een rivier kunnen de stoffen zich via het zwevend stof over grote afstanden verspreiden en uitzakken naar de waterbodem.
Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw zijn de gehalten in Nederlandse wateren aanzienlijk gedaald. Na de jaren negentig is de daling beperkt. Rijkswaterstaat beschikt niet over uitgebreide meetgegevens inzake het voorkomen van dioxine in de waterbodem/baggerspecie. Dioxinen vormen namelijk geen onderdeel van het standaardpakket van stoffen die regulier worden onderzocht voor het opstellen van de milieuverklaring bodemkwaliteit, die is vereist voor het toepassen van baggerspecie in oppervlaktewater. Er wordt alleen aanvullend een standaardpakket aan regulier te onderzoeken stoffen in rijkswateren bepaald op basis van een onderzoek van Deltares uit 2012. Hieruit bleek dat dioxinen in minder dan 5% van de gevallen leidde tot een overschrijding van de klassegrens A voor bagger. De bovengrens van deze klasse is gebaseerd op de kwaliteit van het zwevend stof dat via de grote rivieren ons land binnenkomt.
In hoeverre draagt de granulietstort, onder andere in natuurplassen, bij aan de verontreiniging van plassen, rivierbodems en uiterwaarden met de stof acrylamide, een Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS)?
Hiervoor verwijs ik allereerst naar antwoorden van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat op eerdere vragen van uw Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel 37 en 43 en 2280).
Het toegepaste granuliet is niet schadelijk voor mens of milieu. Onderzoeken waaruit dit blijkt, heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat als bijlage meegestuurd met de brieven aan uw Kamer op 5 maart (Kamerstuk 30 015, nr. 62), 31 maart (Kamerstuk 30 015, nr. 63) en 17 april (Kamerstuk 30 015, nr. 64). Rijkswaterstaat heeft vanuit haar verantwoordelijkheid voor de waterkwaliteit van rijkswateren recent onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het oppervlaktewater in de plas Over de Maas. Het betreft monsters die op 23 september 2020 zijn genomen van het oppervlaktewater in de plas Over de Maas, in de monding van de plas, en beneden- en bovenstrooms van de plas. In geen van de monsters is acrylamide aangetoond. Ook zijn bij metingen benedenstrooms van de plas door de drinkwaterbedrijven Dunea en Evides geen bijzonderheden aangetroffen. Recent heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat uw Kamer ook geïnformeerd over soortgelijke resultaten voor de Kraaijenbergse plas (Tweede Kamer, 30 oktober jl., 30 015, nr. 83).
Op 16 april j.l. heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat uw Kamer, als aanvulling op de bestaande onderzoeken, een onafhankelijk onderzoek van Arcadis aangeboden, naar de milieuhygiënische risico’s van het storten van granuliet (Kenmerk 2021D13878). Arcadis concludeert ook dat de toepassing van granuliet in Over de Maas geen negatieve effecten heeft voor mens en milieu in de eindsituatie of tijdens de uitvoering.
Bent u bereid om het adviesrapport dat vorig jaar is opgesteld over het actualiseren van de lozingsvergunningen voor bedrijven te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?3
Ja, de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft het adviesrapport «Pilot bezien watervergunningen» reeds aan uw Kamer gestuurd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020 -2021 nr. 423).
Hoe verhoudt uw voornemen om voor ZZS'en zoveel mogelijk de kraan dicht te draaien met de voornemens van Rijkswaterstaat om door te gaan met de granulietstort?
Hiervoor verwijs ik u allereerst naar de antwoorden van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat op eerdere vragen van uw Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 30 015, nr. 81).
Het toepassen van granuliet in de plas Over de Maas gebeurt door een private initiatiefnemer, niet door of in opdracht van Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat is bevoegd gezag en beoordeelt of de toepassing voldoet aan de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Eerder heeft de staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat al aan uw Kamer gemeld dat de toepassing van granuliet in Over de Maas voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Een privaat project dat voldoet aan alle geldende wet- en regelgeving kan door het bevoegd gezag niet stil gelegd worden. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Erkent u dat decentrale overheden waken over de kwaliteit van het grond-, oppervlakte- en drinkwater? Zo ja, acht u de decentrale overheden bevoegd om bij de Raad van State in beroep te gaan als zij van mening zijn dat een gebiedsbeheerder beleid voert dat leidt tot een onaanvaardbaar negatief effect op de waterkwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Het bevoegd gezag, centraal en decentraal, waakt over de kwaliteit van grond-, oppervlakte- en drinkwater in relatie tot handelingen die die kwaliteit zouden kunnen bedreigen. Bevoegd gezag voor toepassingen in oppervlaktewater is het waterschap of de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. De mogelijkheid om bezwaar of beroep in te stellen tegen besluiten van het bevoegd gezag is een recht dat elke belanghebbende toekomt, ook als dat bijvoorbeeld een gemeente is.
Bent u bereid om Rijkswaterstaat en andere gebiedsbeheerders te sommeren onmiddellijk te stoppen met de granulietstort? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden op de vragen 11 en 13.
Bent u bereid om de stortplaatsen voor granuliet en andere verontreinig(en)de stoffen te saneren? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft uw Kamer laten weten dat het toegepaste granuliet voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit en uit de beschikbare onderzoeken blijkt dat het niet schadelijk voor mens of milieu (Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 30 015, nr. 81). Er is geen aanleiding om over te gaan tot sanering. Zie ook vraag 11.
Staat u het toe dat een decentrale overheid, in goed overleg met de gebiedsbeheerder, overgaat tot het saneren van een stortplaats voor granuliet en/of andere verontreinig(en)de stoffen? Zo ja, bent u bereid om deze partijen desgevraagd te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 16.
Het bericht dat een lezer de ‘dakloze’ Annica (19) aan een huis helpt na overlijden van haar ouders. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Lezer helpt «dakloze» Annica (19) aan een huis na overlijden van haar ouders»?1
Ja.
Is het waar dat woningcorporatie De Alliantie Sammy-Jo alsnog binnen dertig dagen (na 12 september, de publicatiedatum van het bericht) uit haar huis wil zetten? Zo ja, bent u gegeven de hoge urgentie bereid om de vragen van het lid Koerhuis (VVD) zo snel mogelijk te beantwoorden over het bericht dat woningcorporatie De Alliantie Sammy-Jo uit huis zet na het overlijden van haar vader (ingezonden 19 augustus 2020)?2
In de huidige crisisperiode is het temeer van belang dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen om eraan bij te dragen dat niemand op straat belandt. Ik onderken de urgentie van de situatie van Sammy-Jo en heb uw eerdere vragen daarom op 24 september jl. beantwoord. In die beantwoording heb ik toegelicht dat de situatie van Sammy-Jo zeer verdrietig is. Tevens heb ik toegelicht dat woningcorporatie De Alliantie zich betrokken heeft getoond bij het zoeken naar een passende oplossing.
Inmiddels is bekend dat Sammy-Jo per 1 oktober een woning in Hilversum kan betrekken. Hier kan zij het gehele komende jaar terecht. Om daarna door te kunnen stromen naar een woning voor de lange termijn maakt Sammy-Jo ook gebruik van de spoedzoekregeling van Woningnet, waarover zij door woningcorporatie De Alliantie is geïnformeerd.
De minimale deelname aan het Jonge Boerenfonds |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Jonge Boerenfonds een magere oogst kent?1
Ja.
Is het juist dat tot nu toe slechts twee aanvragen zijn ingediend en dat hiervan één inmiddels is goedgekeurd?
Per 23 september is dat de juiste stand van zaken. Het tweede VVK is inmiddels verstrekt. RVO en Rabobank hebben contact over een derde financiering met VVK in vergevorderd stadium.
Kunt u aangeven welke regels en voorwaarden, zoals de investeringsdrempel van 1 miljoen euro, een grote drempel vormen voor deelname?
Het Vermogens Versterkend Krediet (VVK) is ontwikkeld in nauw overleg met het NAJK en met de banken. Het VVK bleek daarbij de beste optie om het doel – toekomstgerichte versterking van het bedrijfsperspectief van de overnemende of startende agrarische ondernemer – te realiseren. Er is in de regeling geen voorwaarde voor een investeringsdrempel opgenomen. Wel is mij bekend dat de Rabobank als regel hanteert dat het VVK deel uitmaakt van een totale bedrijfsfinanciering met een omvang van € 1 mln.
Het inpassen van een VVK in de financiering wordt door de accountmanagers bij de lokale Rabobanken lastiger gevonden dan bij de ontwikkeling in overleg met de betrokken partijen is voorzien. Hierover wordt binnen Rabobank met de accountmanagers gesproken en vervolgens met LNV en RVO overlegd welke acties mogelijk zijn om dit te ondervangen.
Ziet u binnen de kaders van de staatssteunregels nog ruimte voor het aantrekkelijker maken van het fonds?
De start van de regeling vindt plaats in een periode waarin veel (jonge) boeren onzekerheid ervaren over hun toekomstperspectief vanwege de stikstofcrisis, maar uiteraard ook vanwege de COVID-19 crisis en de grote onzekerheid over de economische impact daarvan op de middellange en lange termijn. Tegen deze achtergrond lijkt een groot aantal bedrijven investeringen en overnames uit te stellen. Ik heb hier begrip voor, niet in de laatste plaats voor de jonge ondernemers die voor dit carrière-bepalende beslismoment staan. Ik vind het daarom een voorbarige conclusie om op basis van het gebruik in 2020 al tot aanpassing van de regeling over te gaan. De inzet van het kabinet is gericht op z.s.m. herstel van deze crisis en daarvoor zijn ook weer overnames en duurzame investeringen in de agrarische sector nodig. Het VVK is een van de bestaande regelingen die daarbij juist een rol kan vervullen.
Uiteraard houd ik wel de vinger aan de pols t.a.v. het economisch herstel, het investeringsherstel in de agrarische sector alsook het doelbereik van het VVK.
Is het, gelet op de staatssteunregels en de schaduwwerking van de stikstofcrisis, de verwachting dat binnen afzienbare termijn de middelen die beschikbaar zijn voor het fonds, worden benut?
Zie antwoord vraag 4.
Is het juist dat aan de besteding van de beschikbare 11 miljoen euro voor opleiding en coaching van jonge boeren nog steeds geen invulling is gegeven en wanneer gaat het hiervan komen?
Aan het opleidings- en coachingstraject van het Jonge Boerenfonds wordt invulling gegeven via het programma Praktijkkennis voor Voedsel en Groen van Nationaal Regieorgaan Praktijkgericht Onderzoek SIA en LNV langs de volgende drie trajecten:
Het programma heeft een totaal budget van € 4 mln. en is in mei van start gegaan met een doorlooptijd tot en met 2023.
Het NAJK is bij alle trajecten nauw betrokken, zowel in de voorbereidende fase als bij de uitvoering ervan. Parallel hieraan heeft NAJK een subsidie ontvangen voor het ontwikkelen van een businessplan voor, en het opstarten van een Kenniscentrum Bedrijfsovername dat in aanvulling op bovengenoemde trajecten gaat draaien. Het businessplan zal binnenkort worden afgerond.
Welke maatregelen denkt u te nemen om te voorkomen dat aan het eind van deze kabinetsperiode een deel van het budget van 75 miljoen euro voor ondersteuning van jonge boeren op de plank blijft liggen?
Zoals ik in januari 2019 aan uw Kamer heb geschreven (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 70, vergaderjaar 2018–2019) heb ik met het Jonge Boerenfonds uit het Regeerakkoord beoogd een instrument te ontwerpen om startende jonge boeren of tuinders gedurende een groot aantal jaren te ondersteunen bij het opzetten van een duurzaam en toekomstbestendig bedrijf. Via de begrotingsreserve voor de borgstellingsregeling werkt de € 64 mln daarvoor ingezet vergelijkbaar met een revolverend fonds. Zoals ik in het antwoord op de vragen 4 en 5 heb aangegeven is het naar mijn oordeel juist in dit bijzondere eerste openstellingsjaar 2020 te vroeg om over het doelbereik van de regeling te kunnen oordelen.
Bent u voornemens in overleg met het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt te bezien wat de mogelijkheden zijn voor betere benutting van het fonds dan wel de inzet van de beschikbaar gestelde middelen om jonge boeren op andere wijze te ondersteunen? Zo ja, wilt u de Kamer hierover voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit informeren?
Ik ben regelmatig in contact met het NAJK over het VVK. Momenteel met name over de campagne Groeien naar morgen waarvoor ik op 12 oktober het startschot heb gegeven, waarmee ik ook in het bijzonder de aandacht wil vestigen op de kansen die deze regeling aan jonge boeren en tuinders biedt. Op donderdag 22 oktober aanstaande wordt er in het kader van deze campagne al een webinar mede in samenwerking met alsook met deelnemers vanuit NAJK en de banken georganiseerd. Met dit webinar beoog ik de informatie over de mogelijkheden die de regeling biedt, en wat de jonge ondernemer en de bank moeten doen om er gebruik van te kunnen maken, breder onder de aandacht te brengen.
Ook naar aanleiding van de Telegraaf publicatie van 22 september heb ik met het NAJK over het VVK gesproken. Mijn in deze antwoorden weergegeven visie, in het licht van het bijzondere jaar 2020 en de op handen zijnde publiciteitsactiviteiten over het VVK, wordt ook gedeeld door het NAJK.
Drie studies over besmettingen aan boord van het vliegtuig |
|
Jan Paternotte (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de twee studies die afgelopen week zijn aangekondigd voor deEmerging Infectious Diseases1 2 van de Centers for Disease Control and Prevention (CDC) en een derde studie die is verschenen in Travel Medicine and Infectious Disease3, die ingaan op covid-19-besmettingen aan boord van het vliegtuig?
Ja.
Bent u het met de vragenstellers eens dat deze studies reden bieden tot zorgen met betrekking tot het besmettingsrisico aan boord van vliegtuigen? Zo nee, waarom niet?
De studies zijn bekend bij het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) en het RIVM en maken ook onderdeel uit van de literatuurstudie in het kader van het onderzoek naar de besmettingsrisico’s aan boord van vliegtuigen. De in de studies genoemde voorvallen hebben plaatsgevonden in de periode van januari tot maart van dit jaar. Deze periode is van vóór de tijd dat de luchtvaartsector maatregelen heeft genomen zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd op 12 juni 4. De genomen maatregelen zijn gebaseerd op richtlijnen van de International Civil Aviation Organization (ICAO) en de European Union Aviation Safety Agency (EASA). Daarnaast heeft het RIVM op ons verzoek advies gegeven over de veiligheid aan boord van vliegtuigen in verband met COVID-19. Ik vertrouw hierin op de deskundigheid van het RIVM. Het RIVM stelt in dat kader dat het plausibel is dat de ventilatiesystemen in vliegtuigen met verticale luchtstromen met gezuiverde lucht en hoge frequentie van ventilatie een beperking geeft van het risico op eventuele overdracht van SARS-CoV-2 tussen passagiers.5 Daarnaast dragen de andere genomen maatregelen zoals afstand houden waar mogelijk, spreiden van passagiers, het dragen van een niet-medisch mondneusmasker, het beperken van het contact tussen crew en passagiers en de gezondheidsverklaring bij aan het voorkomen van verspreiding van COVID-19 aan boord van vliegtuigen.
Hoe reflecteert u op het gegeven uit de CDC-studies dat twaalf mensen op een vlucht van Londen naar Hanoi waarschijnlijk besmet zijn geraakt in de businessclass, waar in principe weinig mensen zitten en dus waarschijnlijk voldoende afstand was?4
De betreffende vlucht van Hanoi naar Londen heeft begin maart van dit jaar plaatsgevonden. Ook deze studie betreft een periode waarin aan boord geen maatregelen golden zoals hiervoor reeds benoemd. Bij de betreffende vlucht kwam een passagier aan boord met klachten zoals een zere keel en hoesten. Hoogstwaarschijnlijk zijn deze klachten opgelopen tijdens een reis naar Italië daags voor de betreffende vlucht tussen Hanoi en Londen. Tijdens de vlucht verbleef deze passagier in de businessclass die 75% bezet was met nog 20 passagiers waarvan nog 11 besmet bleken te zijn geworden na aankomst.
Bent u het eens met de vragenstellers dat deze studies het belang onderstrepen om toe te werken naar screening van passagiers voorafgaand aan vluchten en met name langeafstandsvluchten, om zo het risico fors te verkleinen dat virusdragers gedurende lange periodes in één ruimte verkeren met personen die niet besmet zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van plan om te kijken naar hoe de pre-screening aangescherpt kan worden?
Alle passagiers op inkomende en uitgaande vluchten dienen voor vertrek een gezondheidsverklaring in te vullen. Hierin verklaren zij geen klachten te hebben die passen bij COVID-19. Ook is er in Nederland de visuele observatie voor het instappen. Als iemand die verklaring niet heeft, uit de gezondheidsverklaring blijkt dat de passagier klachten heeft en/of iemand zichtbaar klachten heeft kan iemand de toegang tot de vlucht worden ontzegd. Tijdens de vlucht worden de risico’s zoveel mogelijk beperkt door de eerdere genoemde maatregelen. In de meeste Europese landen, waaronder Nederland, is het wettelijk niet mogelijk om testen te verplichten voor aankomst in een land of voor vertrek uit een land. Wel worden de ontwikkelingen van innovatieve testmethoden voor screening voorafgaand aan de vlucht op luchthavens actief gevolgd. Daarnaast is er een motie aangenomen van het lid Paternotte7 om een overzicht te geven van best practices en een beoordeling van de mogelijkheid deze in Nederland te benutten. De Minister van VWS heeft dit in gang gezet en zal hier later op terugkomen.
Zijn deze studies ook meegenomen in het literatuuronderzoek dat tot nu is verricht door het RIVM? Kunt u hun tussentijdse reflectie hierover delen? Ziet het RIVM hier reden tot aanpassing van hun huidige adviezen voor gezondheidsprotocollen aan boord? Zo nee, waarom niet?
Deze studies zijn bekend bij het RIVM en zijn opgenomen in het literatuuronderzoek dat door NLR en RIVM wordt uitgevoerd. De volgende tussenrapportage van het onderzoek van het NLR en het RIVM volgt medio oktober. Ik zal uw Kamer hierover informeren. Daarnaast geeft het RIVM aan dat in Nederland uit de honderden contacten die de afgelopen maanden zijn onderzocht in het kader van bron- en contactonderzoek in vliegtuigen, slechts enkele personen mogelijk besmet zijn geraakt in het vliegtuig. Het is daarnaast niet met zekerheid te zeggen dat deze personen in het vliegtuig besmet zijn, de besmetting kan ook vlak voor vertrek of vlak na aankomst plaats hebben gevonden.
Bent u voornemens om medio oktober, wanneer de literatuurstudie is afgerond en er meer bekend is over de onderzoeksopzet van het NLR-onderzoek naar virusverspreiding in de cabine, opnieuw tussentijdse resultaten te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ja, het NLR en het RIVM hebben toegezegd medio oktober een rapport van de literatuurstudie op te leveren. Deze zal ik met uw Kamer delen.
Kunt u bevestigen of de onderzoekers die deze onderzoeken hebben gepubliceerd ook al zijn benaderd als internationale experts voor het onderzoek van de NLR naar de effectiviteit van de HEPA-filters? Zo nee, worden zij nu alsnog benaderd?
Ja, de onderzoekers zijn of worden nog benaderd door het NLR/RIVM. Het onderzoek van het NLR/RIVM gaat verder dan de effectiviteit van HEPA-filters en kijkt naar de risico’s van verspreiding van het virus verantwoordelijk voor COVID-19 aan boord van vliegtuigen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk, zo mogelijk vóór het internationaal reizen en coronadebat van aankomende donderdag, beantwoorden?
De beantwoording voor het debat van donderdag 24 september is helaas niet gelukt.
De slechte toegankelijkheid van huisartsenspoedzorg in Noordoost Groningen. |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Huisartsen Eemsdelta sturen brandbrief over proef met minder visite-auto’s»1?
Ja.
Hoe oordeelt u over de plannen van de Doktersdienst Groningen om het aantal visite-auto’s in de nachtelijke uren te reduceren met 20 procent, waardoor er tussen 23:00 en 02:00 uur ‘s nachts geen dienstdoende arts meer aanwezig is in Noordoost-Groningen?
Ik begrijp dat mensen zich zorgen maken over de beschikbaarheid van zorg, zeker als dit acute zorg betreft. Huisartsen en zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van de 24-uurs zorg aan patiënten. Hoe het zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren is ingericht, is primair de verantwoordelijkheid van huisartsen. Hoe zij de visite-auto’s in de nachturen willen inzetten is dus aan hen. In het licht van een optimale inzet van mensen en middelen is de Doktersdienst Groningen (DDG) gestart met een pilot om een andere inzet van mensen en middelen in kaart te brengen. Daarbij is er steeds een 5e auto stand-by gedurende de gehele pilot. De IGJ geeft op basis van gesprekken met de DDG aan dat er op dit moment geen situatie die risico’s voor de patiëntveiligheid vormen noch een afwijking van de normen, waardoor de pilot gestaakt zou moeten worden. De definitieve resultaten zijn nog niet bekend. De pilot is nog niet afgerond en de uitkomsten moeten nog geëvalueerd worden.
Wat zijn de gevolgen van de afname van het aantal visite-auto’s voor de aanrijtijden?
De norm voor toegankelijkheid is ingevuld door het veld met responstijden en bereikbaarheidstijden. Er is door de inspectie met de DDG gesproken, en daar komt uit dat er tot nu toe geen situatie ontstaan is die risico’s voor de patiëntveiligheid tonen noch een afwijking van deze normen, waardoor de pilot gestaakt zou moeten worden.
Hoe vindt u het dat ook de post in Delfzijl geheel zal verdwijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb begrepen van de DDG dat er op dit moment geen plan ligt om de huisartsenpost te sluiten. Zoals ik eerder aangaf, is het begrijpelijk dat mensen zich zorgen maken over de beschikbaarheid van zorg, zeker als dit acute zorg betreft. Het is daarom belangrijk dat besluitvormingsprocessen die raken aan de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de (acute) zorg zorgvuldig verlopen. Daarom heeft mijn voorganger een concept algemene maatregel van bestuur (AMvB) «Acute Zorg» opgesteld. De concept AMvB schrijft de processtappen voor die waarborgen dat bij een voorgenomen opschorting of beëindiging van het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie er geen knelpunten in de acute zorg ontstaan. Voorbeelden van processtappen zijn vroegtijdige melding bij de IGJ en NZa, raadpleging van bewoners, gemeenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders en het opstellen van een continuïteitsplan, waarin wordt omschreven hoe, gezien de omstandigheden, op zorgvuldige wijze de continuïteit van de zorg voor cliënten wordt geborgd. Ik verwacht dus van de DDG dat zij, mochten er besluiten worden genomen die raken aan de beschikbaarheid van bereikbaarheid van de acute zorg, deze AMVB ter harte nemen.
Deelt u de mening dat hiermee de patiëntveiligheid en toegang tot goede zorg voor bewoners van Noordoost-Groningen in het geding komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat iedereen in Nederland ook in de avonduren toegang moet hebben tot goede zorg?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vindt u het dat het zorglandschap in Noordoost-Groningen de afgelopen jaren zodanig is verschraald dat van een volledig bezette huisartsenpost en ziekenhuis zes jaar geleden, inmiddels de ziekenhuiszorg helemaal verdwenen is en er ook perioden geheel geen huisarts meer aanwezig is in de regio? Kan hiermee de zorg in het gebied nog worden gekwalificeerd als goede zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is bekend dat er in bepaalde regio’s een uitdaging ligt om de beschikbaarheid van goede zorg te waarborgen, meer dan in andere regio’s. Dit geldt ook voor Noordoost-Groningen. Zorgverzekeraar Menzis heeft in samenwerking met regionale partijen, waaronder gemeentes, zorg- en welzijnsorganisaties en patiëntenorganisaties een beeld opgesteld over (onder andere) deze regio. Het is aan hen om de zorg goed te organiseren in de regio. Daarnaast is het noodzakelijk dat partijen in de praktijk continu monitoren hoe de zorg, waaronder ANW-zorg, in de regio is georganiseerd en handelen als hier verbeteringen nodig zijn. Hierbij houdt de NZa toezicht op de wettelijke zorgplicht en de IGJ op de kwaliteit van zorg. Eventuele signalen kunnen worden gemeld bij de desbetreffende organisatie.
Bent u bereid om maatregelen te nemen? Zo ja, welke?
Ik heb op dit moment geen signalen ontvangen van de betreffende toezichthouders dat kwaliteit of beschikbaarheid van zorg in het geding is. Zij komen in actie als dit nodig is.