De aanleg van een wolvenhek in Friesland |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Eerste paal geslagen voor wolvenhek Friesland, project blijft omstreden»?1
Ja.
Deelt u het inzicht dat een hek om Friesland zowel ecologisch als praktisch niet gewenst is, vanwege onder andere de versnippering van natuurgebieden, het doorbreken van landschappen en het doorkruisen van particuliere terreinen? Zo nee, waarom niet?
Door een hek te plaatsen worden natuurgebieden opgedeeld, hetgeen niet past bij het streven om natuurgebieden in Nederland weer met elkaar te verbinden. Er wordt aan gewerkt om de versnippering te verminderen door het beschermen en afronden van het Natuurnetwerk Nederland, waarover het Rijk met de provincies afspraken heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur.
In verschillende natuurgebieden zijn bovendien doelsoorten aangewezen, waarvan de populatie niet verder achteruit mag gaan of in een gunstige staat van instandhouding moet worden teruggebracht. Hekken kunnen ook de migratiemogelijkheden van deze diersoorten beïnvloeden.
Kunt u bevestigen dat het tegenhouden van wolven niet is toegestaan op grond van de Europese Habitatrichtlijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit handhaven?
De wolf is opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en is daarmee een strikt beschermde soort. De Habitatrichtlijn voorziet onder meer in bescherming door het verbieden van tal van schadelijke handelingen ten aanzien van individuen van die soorten, waaronder het opzettelijk verstoren. Hieronder kan ook worden verstaan het ontoegankelijk maken van bestaand leefgebied door het oprichten van een hekwerk. De omvang en ingrijpendheid van een gegeven handeling spelen een rol bij de beoordeling door bevoegd gezag (provincie Fryslân in dit geval) en de rechter of sprake is van verstoren.
Zo lang de wolf niet in een gunstige staat van instandhouding is, is inperking van de migratiemogelijkheden voor wat betreft de mogelijkheid van gebiedskeuze en vestiging niet toegestaan. Beperkingen kunnen wel worden gesteld aan trekgedrag door het gericht treffen van begunstigende maatregelen, naast het treffen van beperkende maatregelen. Hierbij kan worden gedacht aan het uitrasteren van snelwegen of provinciale wegen om verkeersslachtoffers te voorkomen, en het daarbij tegelijkertijd inrichten van wildviaducten of andere voorzieningen die een veilige passage van een weg kunnen borgen.
Klopt het dat het volledige wolvenhek 150 kilometer lang zal zijn en de hele buitengrens van Friesland beslaat? Zo nee, wat is dan de ligging en de lengte?
Bij de provincie Fryslân is geen officieel plan ingediend. Op dit moment is er slechts een proefopstelling geplaatst. Op verzoek van de provincie is een toezichthouder ter plaatse geweest en deze heeft geconstateerd dat het hekwerk als een soort lijnvormige erfscheiding (één zijde) bij één agrariër is geplaatst met een perceelsbreedte van maximaal 400 meter.
Is er een vergunning afgegeven op basis van de Wet natuurbescherming voor de bouw van het hek en/of heeft er een passende beoordeling plaatsgevonden? Zo ja, is de vergunning afgegeven voor het gehele hek of slechts voor delen van het hek?
Nee, er is geen ontheffings- of vergunningsaanvraag door de initiatiefnemers ingediend bij de provincie Fryslân.
Is op basis van onderzoek vastgesteld dat andere (grote) dieren geen «significante negatieve» effecten zullen ondervinden van de bouw en aanwezigheid van het hek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit onderzoek delen met de Kamer?
Nee, er heeft geen onderzoek plaatsgevonden. Op basis van de informatie van de toezichthouder is de inschatting dat een middelgroot dier als de das door het hek heen kan lopen. Grotere dieren kunnen om het huidige hek heen lopen waardoor migratie van en naar het Natura 2000-gebied, Drents-Friese Wold, mogelijk is.
Welke beschermde plant- en diersoorten zullen negatieve gevolgen ondervinden van de plaatsing van het hek? Hoeveel natuur zal er gecompenseerd moeten worden?
Omdat er geen aanvraag, en dus geen onderzoek, door de initiatiefnemers is overhandigd, kan niet met zekerheid worden gesteld of en welke dieren negatieve gevolgen zullen ondervinden van het plan.
Deelt u het inzicht dat het veel effectiever is om een schapenweide te beveiligen dan om een provincie af te sluiten van de rest van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Een hek om de provincie is vanwege de enorme omvang zeer moeilijk sluitend te maken. De effectiviteit van het plaatsen van een hek om migratie van de wolf tegen te gaan is daarom zeer beperkt. Daarnaast zijn er hoge kosten verbonden aan de aanleg en het permanente onderhoud van een dergelijk hek.
Bescherming van vee tegen predatie door wilde dieren, en huisdieren zoals honden, is een verantwoordelijkheid van dierhouders zelf. Op grond van artikel 1.6 lid 3 van het Besluit houders van dieren moet een houder zijn dieren, indien nodig, beschermen tegen roofdieren. Bij12 biedt schapenhouders de Faunaschade PreventieKit aan, waarin niet-dodelijke preventieve maatregelen zijn beschreven. Het plaatsen van afrasteringen om percelen is hierin opgenomen als een zeer effectieve manier om wolven te weren van landbouwpercelen.
Deelt u het inzicht dat als het hek mogelijk in zijn geheel geplaatst wordt, andere initiatieven zouden kunnen volgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om te voorkomen dat meer van dergelijke hekken gebouwd zullen worden in Nederland?
Het is niet mogelijk in te gaan op alle eventuele toekomstige initiatieven. Op grond van de Wet natuurbescherming gelden er verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde diersoorten. Om in aanmerking te komen voor ontheffingen van deze verbodsbepalingen onder de strikte voorwaarden die daaraan verbonden zijn, zal een initiatiefnemer in beeld moeten brengen welke soorten zich bevinden in een projectgebied en door de uitvoering van het project beïnvloed worden. Om toestemming te kunnen verlenen voor een inbreuk op de verbodsbepalingen zal moeten worden onderbouwd dat er geen andere bevredigende oplossingen zijn om tegemoet te komen aan de wettelijke belangen. Het is vervolgens aan de provincie als het bevoegde gezag om te handhaven en toe te zien op de naleving van de voorschriften die zijn verbonden aan de ontheffing die op grond van de Wet natuurbescherming wordt verleend.
De handelswijze van de provincie Gelderland bij de herindeling Barneveld-Scherpenzeel |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u van mening dat herindelingen moeten kunnen rekenen op draagvlak onder de inwoners? Zo nee, waarom niet?1
Herindelingen die kunnen rekenen op draagvlak hebben inderdaad de sterke voorkeur van de regering. Zoals echter in het Beleidskader gemeentelijke herindeling 2018 is benoemd, kunnen er situaties zijn waarbij een herindeling toch noodzakelijk is, ook als er beperkt draagvlak is.
Als 82% van de inwoners in een referendum aangeven niet te willen fuseren, vindt u dan nog dat er sprake is van een fusie van onderop?
In de situatie van Barneveld en Scherpenzeel is het initiatief tot herindeling genomen door de provincie Gelderland. Er is dus inderdaad geen sprake van een herindeling «van onderop», op initiatief van gemeenten zelf. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 1 biedt het Beleidskader gemeentelijke herindeling ruimte aan een «tenzij», waarbij provincies – als er sprake is van evidente bestuurskrachtproblematiek – het voortouw kunnen nemen. Dat een ruime meerderheid van de inwoners tegen de voorgestelde oplossing van een herindeling is, is een belangrijk gegeven en dient als zodanig in de afweging over de wenselijkheid van de herindeling betrokken te worden.
Wat is uw analyse van het desondanks doorzetten van de herindeling Barneveld-Scherpenzeel door de gedeputeerde staten van de provincie Gelderland?
Gedeputeerde en provinciale staten van Gelderland hebben afgewogen dat de noodzaak van een herindeling voor Scherpenzeel dusdanig groot is, dat dit ook met een beperkt draagvlak tot stand zou moeten komen. Zoals gezegd is dit op zichzelf een afweging waartoe de provincie op grond van de Wet arhi bevoegd is en waarvoor het Beleidskader gemeentelijke herindeling ruimte biedt. Nu op 7 juli 2021 een herindelingsadvies met deze strekking aan mij is aangeboden, zal ik beoordelen of ik de afweging van het provinciebestuur deel, of tot een andere conclusie kom. Ik kan op dit moment nog niet vooruitlopen op mijn oordeel over het herindelingsadvies.
Is het waar dat de provincie Gelderland verschillende fracties in de Tweede Kamer heeft benaderd over de wenselijkheid van de fusie tussen Barneveld en Scherpenzeel? Is het gebruikelijk dat een provinciebestuur op deze wijze steun zoekt voor een omstreden herindeling?
Ik heb (uiteraard) geen inzicht in de externe contacten van de provincie Gelderland of individuele Kamerleden, dus ik weet niet of de provincie Gelderland Kamerleden heeft benaderd. Het is naar mijn mening niet vreemd of bijzonder dat bestuurders van medeoverheden contact zoeken met Kamerleden om het standpunt van hun bestuur, wensen of belangen toe te lichten. Dat is onderdeel van ons normale democratisch proces, waarin een belangenafweging wordt gemaakt.
Heeft u verzoeken van de provincie Gelderland gekregen om de herindeling mogelijk te maken? Kunt u de verstrekte informatie van de provincie naar de Kamer sturen?
Ja, in de vorm van het herindelingsadvies van provinciale staten van Gelderland dat ik op 7 juli 2021 heb ontvangen. Dit is conform de procedures die daarvoor zijn vastgelegd in de Wet algemene regels herindeling (Wet arhi). Bij deze stuur ik u dit herindelingsadvies toe.
Eerder heb ik van gedeputeerde staten van Gelderland een brief ontvangen met een toelichting op de wens om een arhi-procedure te starten. Die brief heb ik u eerder toegezonden als bijlage bij mijn Kamerbrief van 10 juli 2020.2 Verder heb ik gedurende het proces enkele brieven van Gelderland ontvangen over de voortgang van het proces. Deze brieven voeg ik in afschrift bij deze brief toe.
Waarom heeft uw ministerie eerder afwijzend gereageerd op een hulpvraag vanuit de gemeente Scherpenzeel? Kan de Minister aangeven wat de rol van het ministerie in deze kwestie tot nu is geweest?
Ik herken mij niet in het beeld van het afwijzen van een hulpvraag door Scherpenzeel; vanaf de start van de herindelingsprocedure heb ik zowel Scherpenzeel als Gelderland laten weten dat ik een gesprekspartner voor de medeoverheden wil zijn en in lijn met het Beleidskaders gemeentelijke herindeling vroegtijdig over de ontwikkelingen geïnformeerd wilde worden. Er is ook op verschillende momenten contact geweest. De door Scherpenzeel gevraagde interventie (om het herindelingsproces te beëindigen) achtte ik echter niet passend bij mijn rol. In de Wet arhi is vastgelegd hoe een procedure dient te worden vormgegeven en wat ieders rol daarin is, zodat er een zorgvuldige weging van belangen en varianten tot stand kan komen. Ik zag geen aanleiding die procedure te doorkruisen.
Hoe oordeelt u over de wens een integriteitsonderzoek naar de fusieaanpak uit te voeren? Bent u bereid deze toets uit te voeren? Zo nee, waarom niet?2
Er heeft mij geen formeel verzoek tot een integriteitsonderzoek bereikt, dus ik kan dit niet beoordelen. Wel heb ik inmiddels van het Burgerinitiatief Scherpenzeel Zelfstandig een verzoek gekregen om het doorlopen proces te beoordelen op zorgvuldigheid. Dat doe ik vanzelfsprekend, aangezien het onderdeel is van de afweging die ik moet maken om het herindelingsadvies wel of niet in een voorstel van wet om te zetten.
Ingevolge artikel 175 lid 2 Provinciewet heeft de commissaris van de Koning (als provinciaal orgaan) overigens tot taak de bestuurlijke integriteit van de provincie te bevorderen. Bij een concrete aanwijzing van een mogelijke schending is hij dus als eerst in positie een afweging te maken of een onderzoek gewenst is en hij heeft geconcludeerd dat dat niet het geval is. Overigens delen provinciale staten van Gelderland die mening, aangezien een motie waarin deze wens tot uitdrukking kwam, door provinciale staten van Gelderland op 6 juli is verworpen.
Erkent u dat de integriteit van het bestuur altijd onomstreden moet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik vind het belangrijk dat het openbaar bestuur integer te werk gaat. Zoals ook uit de voorgaande antwoorden mag blijken heb ik in het onderhavige geval op dit moment geen aanleiding om daar aan te twijfelen.
Rechtshulppakketten |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «NOvA werkt niet meer mee aan rechtshulppakket» en wat is daarop uw reactie?1
Dit bericht is mij bekend. Het klopt dat de NOvA onlangs haar medewerking aan de ontwikkeling van rechtshulppakketten heeft opgeschort. Ik heb de afgelopen periode constructief met de NOvA samengewerkt en ben dan ook verrast door dit besluit.
Kunt u bevestigen dat de samenwerking bij het ontwikkelen van rechtshulppakketten met de Nederlandse Orde van advocaten (NOvA) is stopgezet en wat vindt u daar van?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over het opschorten van deze samenwerking in uw brief over de stelselherziening rechtsbijstand van 30 juni jl.?2 In hoeverre was reeds voor de publicatie van deze brief discussie tussen uw ministerie en de NOvA over de hoogte van de vergoeding in het experiment scheiden?
Ten tijde van het versturen van mijn vijfde voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer was ik nog met de NOvA in gesprek over dit punt. Na verzending van de brief zegde de NOvA de samenwerking op.
Bent u bekend met het artikel «NOvA schort deelname ontwikkeling rechtshulppakketten op» en wat is daarop uw reactie?3 Waarom laat u de constructieve samenwerking stuk lopen, omdat u niet bereid bent fatsoenlijke tarieven te betalen?
Dit bericht is mij bekend. Ik betreur dat de NOvA heeft besloten om haar medewerking aan de ontwikkeling van rechtshulppakketten op te schorten.
Zoals bekend geldt voor de huidige Kabinetsperiode dat de stelselvernieuwing rechtsbijstand moet worden vormgegeven binnen de bestaande budgettaire kaders. Het geheel aan maatregelen van de stelselvernieuwing biedt ruimte voor een vergoeding die 10 tot 20% hoger is dan de vergoeding die advocaten nu gemiddeld per uur krijgen volgens de berekeningen van de commissie Van der Meer. Dit komt neer op een uurtarief tussen € 83,66 en € 91,27 excl. btw. We gaan er nu van uit dat dit een bedrag zal zijn van ongeveer € 86 exclusief btw. Met het experiment scheiden maken we de beweging van een vergoeding in punten naar een prijs per rechtshulppakket, die is gebaseerd op de benodigde tijdsinzet en een uurtarief. Voor het experiment sluiten we aan bij het beschikbare uurtarief in het nieuwe stelsel van € 86. Dit tarief komt overigens overeen met het gemiddelde gerealiseerde uurtarief in het huidige stelsel, inclusief de tijdelijke toelage van ongeveer een tien euro. Daarnaast vergoeden we het daadwerkelijk aantal uren per zaak, zoals dat is ingeschat door de werkgroep die het experiment heeft voorbereid en waaraan de NOvA deelneemt. Daarmee is de vergoeding in het experiment gemiddeld bijna 50% hoger dan de huidige gemiddelde vergoeding voor een echtscheidingszaak.
De stelling van de NOvA dat geen redelijke vergoeding in het vooruitzicht wordt gesteld deel ik dan ook niet. Hoewel we hiermee nog niet op het niveau van scenario 1 van Van der Meer zitten, zetten we wel degelijk een stap richting betere vergoedingen voor advocaten. Daarnaast heb ik tot en met 2024 € 28 mln. extra vrijgemaakt voor aanvullende vergoedingen in scheidingsprocedures. De beleidsregel waarin dit wordt geregeld treedt uiterlijk 1 augustus in werking.
Wat vindt u van de pilot die door onder andere de NOvA, de vereniging Familie- en Erfrecht Advocaten Scheidingsmediators (vFAS) en de Raad voor Rechtsbijstand in juli 2020 is gestart en is die pilot inderdaad een opmaat naar rechtshulppakketten in het familierecht?
Ik ondersteun dit experiment van harte. Het streven is om in het experiment de eerste rechtshulppakketten voor echtscheidingen in de praktijk te beproeven en ervaringen op te doen met een nieuwe manier van werken in de eerste en tweede lijn. Daarnaast maken we met het experiment de beweging van een vergoeding in punten naar een prijs per rechtshulppakket, die is gebaseerd op de tijdsinzet en een uurtarief. Ik verwacht dat dit experiment een belangrijke bijdrage zal leveren aan de concretisering van het concept van rechtshulppakketten en een opmaat zal zijn naar het werken met rechtshulppakketten in het personen- en familierecht.
Klopt het dat u voor deze pilot inderdaad niet € 124,73 als punttarief wilt hanteren, maar slechts € 86? Zo ja, kunt u toelichten hoe u tot dit bedrag bent gekomen en waarom dat volgens u toereikend is?
Dat klopt niet, omdat – zie ook mijn antwoord op vraag 4, 7 en 8 – het in de rechtshulppakketten gaat over een uurtarief in plaats van een punttarief. Van der Meer concludeerde dat het punttarief niet overeenkomt met een gerealiseerd uurtarief. Overigens bedraagt het huidig wettelijk punttarief € 113,85 excl. btw en niet € 124,73. Met de tijdelijke toelage van € 10,88 per punt bedraagt het totale punttarief dat advocaten en mediators nu ontvangen € 124,73. De tijdelijke toelage was echter bedoeld om de eerste nood te lenigen. Het was niet bedoeld om het punttarief structureel te verhogen.
Hoe verhoudt het punttarief van € 86 zich tot een markconform tarief, het door de commissie-Wolfsen en door uw kabinet omarmde uitgangspunt dat rijksambtenarenschaal 12 als redelijk inkomen wordt gezien en tot de motie-Van Nispen/Azarkan, waarin uitdrukkelijk wordt gerefereerd aan scenario 1 van het rapport-Van der Meer?4
Het scenario 1 van de commissie-Van der Meer gaat evenals de commissie-Wolfsen uit van een vergoeding op het niveau van schaal 12 BBRA. De commissie-Van der Meer noemt als uitgangspunt dat «een aan het verlenen van rechtsbijstand besteed uur overeenkomt met één punt» (p.5. Het huidige punttarief bedraagt € 113,85 excl. btw (exclusief tijdelijke toelage). Op basis van de berekeningen van de commissie-Van der Meer kan eveneens worden geconcludeerd dat met een uur rechtsbijstand gemiddeld niet het punttarief, maar een lager bedrag wordt verdiend. Ten tijde van de commissie-Van der Meer bedroeg dit daadwerkelijk gerealiseerde uurtarief gemiddeld ongeveer € 76 excl. btw. Met de indexering van de laatste jaren en de tijdelijke toelage, komt het huidige gerealiseerde uurtarief nu op ongeveer € 86.
Voor rechtshulppakketten wordt een pakketvergoeding bepaald op grond van de tijd die er gemiddeld mee gemoeid is tegen een uurtarief. Voor een uur rechtsbijstand wordt ook een uur vergoed. Het tarief per uur dat naar verwachting in het vernieuwde stelsel beschikbaar is als alle maatregelen zijn doorgevoerd gemiddeld € 86. Dit komt dus overeen met het huidige gerealiseerde uurtarief, met de tijdelijke toelage. In het verlengde van de motie Klaver-Ploumen roept de motie Van Nispen-Azarkan op om voorbereidingen te treffen om de tarieven voor de sociaal advocatuur per 1 januari 2022 op het niveau van scenario 1 van commissie-Van der Meer te brengen. Het Kabinet kijkt ten behoeve van de formerende partijen naar de opties die er zijn om goede uitvoering te geven aan de genoemde moties.
Kunt u bevestigen dat de signalen die de NOvA heeft ontvangen dat de tarieven in de betreffende pilot ook door zullen gaan werken naar andere rechtshulppakketten? Is wat u betreft het eindresultaat van de stelselherziening dat de punttarieven op slechts € 86 blijven steken voor rechtsbijstandsverleners die werken met rechtshulppakketten?
Zie antwoord vraag 7.
Was één van de doelstellingen van de stelselherziening van de rechtsbijstand niet juist dat het stelsel van rechtsbijstand duurzaam moest zijn door rechtsbijstandsverleners een vergoeding te geven die in verhouding staat tot hun werkzaamheden? Is die duurzame vergoeding volgens u meer, gelijk aan of minder dan € 86 per punt?
In de contourenbrief is opgenomen dat de vergoedingen voor rechtsbijstand in redelijke verhouding moeten staan tot de inspanningen. Daarbij is in de brief aangegeven dat we met de geschetste contouren van het nieuwe stelsel een eerste stap kunnen maken naar een betere vergoeding voor gewerkte uren en dat de mate waarin de tarieven kunnen stijgen afhangt van de mate waarin het nieuwe stelsel tot ontwikkeling gaat komen en het volume van het aantal toevoegingen daalt.
Zie verder het antwoord op vraag 7 en 8.
Betekent dit dat de stelselherziening, zelfs in het meest optimistische scenario, eigenlijk nooit tot het punttarief van € 124,73 zal leiden en dat forse investeringen in de gesubsidieerde rechtsbijstand dus sowieso noodzakelijk zijn?
Bij de eerste doorrekeningen van de contourenbrief is gebleken dat met een stelselvernieuwing binnen de budgettaire kaders een uurtarief van circa € 86 beschikbaar zou zijn. In mijn brief over de validatie van de doorrekeningen van 2 april 2019 (Kamerstuk 31 753, nr. 194) heb ik aangegeven dat «Uit de eerste doorrekening bleek dat het geheel aan maatregelen ruimte biedt voor een vergoeding voor advocaten die 10 tot 20% hoger is dan de vergoeding die advocaten nu gemiddeld per uur krijgen volgens de berekeningen van de commissie-Van der Meer.» In de midterm review tevens derde voortgangsrapportage (Kamerstuk 31 753, nr. 216) heb ik bevestigd dat ook na de actualisatie van de doorrekeningen dit eerdere beeld ten aanzien van de tarieven voor rechtsbijstandsverleners overeind blijft.
Hoe lang al gaat uw ministerie ervan uit dat het punttarief van rechtsbijstandsverleners op € 86 uit zal komen na de stelselherziening en wanneer heeft u de Kamer daarover geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid, alles overwegende, om geen nieuwe trajecten meer op te starten in het kader van de stelselherziening rechtsbijstand in afwachting van een nieuw kabinet?
Nee. Zodra de samenwerking dit toestaat zullen we de ontwikkeling van rechtshulppakketten, waaronder het experiment scheiden, hervatten. Dit staat los van de komst van een nieuw kabinet.
Waarom ging u in uw vijfde voortgangsrapportage over de stelselherziening rechtsbijstand niet uitgebreider in op de motie-Van Nispen/Azarkan?5
In de vijfde voortgangsrapportage heb ik aangegeven dat het kabinet ten behoeve van de formerende partijen kijkt naar de opties die er zijn om goede uitvoering te geven aan de kamerbreed aangenomen motie Klaver-Ploumen en de motie Van Nispen-Azarkan. Dat is nog steeds de stand van zaken.
Welke concrete stappen gaat u zetten – los van de financiering – om per 1 januari 2022 scenario 1 van commissie-Van der Meer mogelijk te maken? Welke acties heeft u ondernomen die ervoor zorgen dat conform voornoemde motie tijdig voldoende middelen vrijgemaakt worden? En waarom koppelt u in uw brief over de strafrechtketen van 30 juni jl. de uitvoering van die motie aan uw stelselherziening rechtsbijstand, terwijl die koppeling in de motie ontbreekt?
Momenteel brengen we in kaart wat er, los van de financiering, nodig is voor de invoering van de motie per 1 januari 2022. In dat kader is de Raad voor Rechtsbijstand inmiddels gevraagd om een uitvoeringstoets te doen. Daarnaast wordt bezien in welke vorm het besluit vergoedingen rechtsbijstand en het besluit toevoegingen mediation aanpassing behoeven en welke mogelijke knelpunten zich daarbij kunnen voordoen. Het huidige Kabinet onderzoekt de mogelijkheden om conform de motie voldoende middelen vrij te maken.
Hoewel voornoemde motie geen koppeling bevat met de stelselvernieuwing rechtsbijstand, kan de uitvoering van de motie hiervan niet los worden gezien. De stelselvernieuwing heeft immers onder andere tot doel om rechtszoekenden beter te helpen en om betere vergoedingen voor rechtsbijstandverleners te realiseren.
De miljardenverslindende klimaatkruistocht van Urgenda |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Klimaatvonnis miljardendans – Kabinet tast diep in buidel voor groene kruistocht van Urgenda»?1
Ja.
Wie gaat er over het klimaatbeleid, vindt u? U als bewindspersoon of de klimaatactivisten van Urgenda?
Het vaststellen van klimaatbeleid is aan de politiek. De rechter heeft, gelet op artikel 23 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, te beslissen op de vorderingen van de eisers. De rechter heeft zich in deze zaak uitgesproken, omdat zij vond dat de maatregelen en de doelstellingen die de regering had genomen niet voldoende waren om de gevolgen voor gevaarlijke klimaatverandering tegen te gaan.
Kunt u zich herinneren dat de uitvoering van het Urgendavonnis (25 procent CO2-reductie in plaats van 20 procent, oftewel 5 procent extra reductie) leidt tot slechts 0,000045 graden minder opwarming van de warmte, zoals door de landsadvocaat zélf betoogd?
Ja.
Deelt u de conclusie dat dat volstrekt verwaarloosbaar en praktisch onmeetbaar is? Zo nee, tot welke concrete klimaateffecten hebben de tot dusverre door u genomen Urgendamaatregelen geleid, hoe hebt u die gemeten, en verhouden die zich tot de kosten?
Het tegengaan van klimaatverandering is bij uitstek een probleem waarvan de oplossing alleen dichterbij komt wanneer alle landen, inclusief Nederland, hieraan bijdragen. Daarom neemt Nederland ook haar verantwoordelijkheid om invulling te geven aan de afspraken gemaakt onder de Overeenkomst van Parijs. Bovendien dient het kabinet in een rechtstaat uitvoering te geven aan een gerechtelijke uitspraak en die verplicht om de nationale emissies eind 2020 met 25% te hebben gereduceerd.
Deelt u de conclusie dat de uitvoering van het Urgendavonnis onhaalbaar en onbetaalbaar is, aangezien Nederland in 2020 blijft steken op 24,5 procent CO2-reductie ondanks de 3,3 miljard euro die hier tot dusverre aan is verspild (de kosten van het «reguliere» klimaatbeleid buiten beschouwing gelaten)? Deelt u de mening dat dat absurd veel geld is voor slechts 4,5 procent extra CO2-reductie?
Het kabinet heeft de afgelopen jaren verschillende maatregelen getroffen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het vonnis. Deze maatregelen dragen onder andere bij aan de realisatie van de klimaattransitie, een schonere energievoorziening en hebben burgers en bedrijven ook zelf handelingsperspectief gegeven om aan de slag te gaan met verduurzaming. Aan klimaatbeleid zijn kosten verbonden – daarom heeft het kabinet ook gekeken naar maatregelen die kosteneffectief zijn. Ik deel uw mening dan ook niet dat het hierbij gaat om «absurd veel geld».
Wat vindt u ervan dat Urgenda dreigt opnieuw naar de rechter te stappen om een dwangsom tussen de 100 miljoen euro en 2 miljard euro van de Staat te eisen, omdat Nederland aldus niet voldoet aan het vonnis van 25 procent CO2-reductie?
In een rechtstaat staat het partijen vrij om naar de rechter te stappen. De rechter bepaalt uiteindelijk, afhankelijk van de inhoud van de nieuwe procedure, of een dwangsom en van welke omvang wordt toegewezen.
Stichting Urgenda heeft in de media aangekondigd een nieuwe rechtszaak te beginnen. Het is op dit moment nog onduidelijk wat Stichting Urgenda zal eisen omdat de Staat nog geen dagvaarding heeft ontvangen. Daarom is ook nog onduidelijk of er een dwangsom wordt gevraagd, en is dus ook nog geen inschatting te maken wat de hoogte daarvan zou kunnen zijn; die afweging is in zo’n geval aan de rechter.
Klopt het dan dat Urgenda een nieuwe rechtszaak wil beginnen voor slechts 0,5 procent extra CO2-reductie, oftewel 0,0000045 graden minder opwarming van de aarde (nog een 0 achter de komma)? Deelt u de conclusie dat dat nog verwaarloosbaarder en onmeetbaarder is en in geen verhouding staat tot de genoemde dwangsom?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de conclusie dat dit niets meer met klimaat(beleid) te maken heeft, maar ordinaire geldklopperij en zakkenvullerij is ten koste van de Nederlandse belastingbetaler?
Zie antwoord vraag 6.
Gezien de voortslepende Urgendazaak en de rampzalige (financiële) gevolgen van dien: hoe duidt u artikel 3:305a BW dat het mogelijk heeft gemaakt dat een activistische klimaatclub als Urgenda via de rechterlijke macht het klimaatbeleid tracht te dicteren?
In Nederland heeft iedereen toegang tot de rechter die de wet hem toekent (art. 17 Grondwet). De toegang tot de Nederlands rechter wordt beheerst door Nederlands recht; waar het gaat om collectieve acties is dat vastgelegd in artikel 3:305a BW. Op grond daarvan kan een stichting of een vereniging een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen. Het collectief actierecht zoals dat is verankerd in artikel 3:305a BW acht ik een nuttig en zinvol element van ons rechtssysteem. De doelstellingen hiervan, die zijn terug te vinden in de memorie van toelichting (Kamerstuk 22 486, nr. 3), staan nog steeds overeind.
Het bericht 'Internationaliseer de staf wanneer docenten slecht Engels spreken' |
|
René Peters (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wat vindt u van de resultaten uit het onderzoek waaruit blijkt dat de effecten van Engelstalig onderwijs op leerprestaties niet eenduidig zijn vastgesteld?1 In hoeverre is er meer onderzoek nodig om deze vraag wel goed beantwoord te krijgen?
Het onderzoek in opdracht van de NRO is zeer uitgebreid en geeft een groot aantal nuttige en gedetailleerde aanbevelingen, gericht op het verkleinen van mogelijke risico’s van Engelstalig hoger onderwijs voor de vakinhoudelijke kennisontwikkeling van studenten, op de voorwaarden waaronder het verzorgen van het onderwijs het meest succesvol kan zijn, en op beleid om aan die voorwaarden te voldoen en de potentiële meerwaarde van Engelstalig onderwijs te benutten. Ik ga op basis van dit onderzoek graag in gesprek met de instellingen over de uitvoering van deze aanbevelingen. Ik verwacht niet dat nieuw onderzoek meer of andere inzichten gaat opleveren.
Heeft de conclusie dat de effecten op leerprestaties niet eenduidig vastgesteld kunnen worden effect op uw beleidsopvattingen om meer Engelstalige opleidingen te stimuleren?
Het is niet mijn beleid om meer Engelstalige opleidingen te stimuleren. In het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid, dat door de Eerste Kamer controversieel is verklaard, wordt voorgesteld dat onderwijs alleen in het Engels verzorgd mag worden, wanneer dit een meerwaarde heeft voor de student. In een AMvB wordt dit verder vormgegeven. Deze AMvB is in een voorhangprocedure aan uw Kamer voorgelegd, en is door de Tweede Kamer controversieel verklaard.
Wat vindt u van de suggestie van de onderzoekers om in te zetten op meer internationale staf?
Dit is niet de suggestie van de onderzoekers, hoewel de titel van het artikel in ScienceGuide dit suggereert. De onderzoekers hebben hierover contact opgenomen met de betrokken journalist en een eigen nieuwsbericht laten plaatsen via de website van de Universiteit van Utrecht.2 Zij zullen hun rapport ook onder de aandacht brengen van de Vereniging van Universiteiten en de Vereniging Hogescholen.
De onderzoekers doen een heel aantal suggesties, gericht op structurele training en ondersteuning van zowel docenten als studenten. Het is aan de instelling te bepalen welke van de suggesties die de onderzoekers geven het meest geschikt is voor hen. Het aantrekken van internationale staf kan daarbij een overweging zijn. Het onderzoek geeft aan dat internationale stafleden niet zonder meer ingezet kunnen worden. De beschikking over voldoende intercultureel inzicht en vaardigheden van de stafleden wordt gezien als een voorwaarde bij het aantrekken van internationale staf.
Wat zou dit betekenen voor verdringing van goede Nederlandse docenten en onderzoekers?
Uitvoering van de aanbevelingen uit dit NRO-onderzoek zouden zeker niet leiden tot verdringing van Nederlandse docenten en onderzoekers, maar betekenen dat docenten, onderzoekers én studenten beter en minder vrijblijvend worden ondersteund en dat er vanuit talig, didactisch en intercultureel perspectief wordt nagedacht over Engels als onderwijstaal.
Vindt u dat hoger onderwijs instellingen deze route moeten bewandelen?
Hogeronderwijsinstellingen bepalen zelf waar zij op inzetten bij het aantrekken van staf. Het NRO-rapport laat zien dat er veel meer mogelijkheden zijn dan de route van het aantrekken van meer internationale c.q. Engelstalige docenten en onderzoekers. Zie verder het antwoord op vraag 3 en 4.
De verplichte acceptatie van een coffeeshop door ABN AMRO als klant. |
|
Pieter Grinwis (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van rechtbank Amsterdam d.d. 26 april inzake de verplichte acceptatie van een coffeeshop door ABN AMRO als klant?1
Ja, daar hebben we kennis van genomen.
Hoe kijkt u aan tegen de stelling dat een coffeeshop – nu deze als koper van wiet in contanten – waarschijnlijk onder de werking van artikel 1 a lid 4 sub d onder i van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) valt, waarvan de definitie luidt: «natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die beroeps of bedrijfsmatig handelen als koper of verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 10.000,– of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in een handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat»?
De Wwft is onder meer van toepassing op transacties boven € 10.000,– of meer die contant worden betaald aan beroeps- of bedrijfsmatig handelaren van goederen. Een coffeeshop valt, indien aan de grens van € 10.000,– euro wordt voldaan, onder de reikwijdte van de Wwft. In dat geval moet cliëntenonderzoek worden verricht en geldt de verplichting ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Hierbij merken wij evenwel op dat er een intrinsieke spanning bestaat tussen enerzijds de verplichtingen die voorvloeien uit de Wwft en anderzijds de uitgangspunten van het gedoogbeleid voor coffeeshops, zoals neergelegd in de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie (OM).2 Zoals algemeen bekend brengt dit gedoogbeleid met zich dat de inkoop van softdrugs door een coffeeshop vaak niet transparant is. Het enkele gegeven van niet-transparantie geeft echter geen aanleiding tot het melden van een ongebruikelijke transactie bij de FIU-Nederland door een coffeeshop.
Indien u van mening bent dat een coffeeshop als zodanig kan worden gekwalificeerd, kunt u dan ook aangeven hoeveel Financial Intelligence Unit-meldingen er de afgelopen jaren door coffeeshops zijn gedaan en op welke wijze deze hun Wwft-verplichtingen invullen?
Uit de openbare jaaroverzichten van de FIU-Nederland3 blijkt dat door de meldersgroep overige handelaren in 2018 167, in 2019 356 en in 2020 477 ongebruikelijke transacties zijn gemeld. Verdere navraag bij de FIU-Nederland leverde op dat geen meldingen daarvan afkomstig zijn van coffeeshops.
Kunt u ook aangeven hoeveel vervolgingen er door het OM in gang zijn gezet, omdat er twijfel was over de nakoming van Wwft-verplichtingen door coffeeshops en hun leidinggevend personeel?
Het OM heeft laten weten dat in de OM-systemen niet wordt geregistreerd welke werkzaamheden door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon worden uitgevoerd, dus ook niet of sprake is van een coffeeshop of leidinggevend personeel van een coffeeshop. Er zijn dan ook geen cijfers bekend over eventuele vervolgingen van coffeeshops of leidinggevend personeel wegens het niet-nakomen van verplichtingen op grond van de Wwft.
Indien uit uw antwoord is af te leiden dat dit een blinde vlek is in de toepassing van de wet, kunt u dan uitleggen waarom er wel gehandhaafd en vervolgd wordt bij andere Wwft-instellingen terwijl coffeeshops in het kader van hun verplichtingen in het kader van de Wwft vrij spel hebben?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 2, is het verschil met andere beroeps- en bedrijfsmatig handelaren in goederen te verklaren vanuit het gegeven dat er een intrinsieke spanning bestaat tussen enerzijds de verplichtingen die voorvloeien uit de Wwft en anderzijds de uitgangspunten van het gedoogbeleid voor coffeeshops.
Het Bureau Toezicht Wwft van de Belastingdienst houdt toezicht op de naleving van de Wwft door onder andere beroeps- of bedrijfsmatig handelaren van goederen. Het Wwft-toezicht op coffeeshops wordt in lijn met het gedoogbeleid uitgeoefend. Dit betekent dat de coffeeshophouder ten aanzien van diens inkoop van softdrugs niet aan een Wwft-controle wordt onderworpen. Hierbij zij opgemerkt dat in de geest van het arrest van de Hoge Raad uit 2002 van een exploitant van het gedoogbeleid in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij ter zake van de inkoop van softdrugs over facturen van de leverancier beschikt.4 Dit brengt met zich mee dat een dergelijke Wwft-controle niet alleen in zou indruisen tegen de uitgangspunten van het gedoogbeleid met betrekking tot de verkoop van softdrugs door coffeeshops, maar gelet hierop ook niet goed mogelijk is.
Gelet op de intrinsieke spanning die het gedoogbeleid kenmerkt, heeft dit kabinet afgesproken om een kleinschalig experiment uit te voeren om te kijken of en hoe telers op kwaliteit gecontroleerde hennep of hasjiesj gedecriminaliseerd aan coffeeshops kunnen leveren. Het experiment moet duidelijk maken of het mogelijk is om coffeeshops gereguleerd te voorzien van op kwaliteit gecontroleerde hennep in een gesloten coffeeshopketen.
Overigens merken wij op dat het OM strafrechtelijk en een gemeente bestuursrechtelijk handhavend kan optreden tegen een coffeeshop, indien een coffeeshop zich niet houdt aan de criteria zoals neergelegd in het gedoogbeleid.
Het bericht inzake overbelasting van elektriciteitsnetten in wijken. |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Elektriciteitsnet in steeds meer wijken overbelast»?1
Ja
Is het waar dat de vraag naar elektriciteit zo snel stijgt dat het elektriciteitsnet op steeds meer plaatsen overbelast raakt? Zo nee, waarom niet?
Ja, de vraag naar transportcapaciteit op het elektriciteitsnet stijgt sinds een aantal jaren significant. Initieel met name als gevolg van de invoeding van hernieuwbare elektriciteit op plekken waar relatief weinig vraag is naar elektriciteit en het net dus versterkt moest worden. Recent stijgt als gevolg van verdere elektrificatie en digitalisering van bedrijven, mobiliteit en woningen ook de vraag naar transportcapaciteit. Het Rijk heeft sinds 2019 verschillende maatregelen genomen zoals het instellen van een transportindicatie in de SDE+(+), het openstellen van de spitstrook op het elektriciteitsnet met de AMvB n-1 en de voorgenomen Energiewet die dit najaar aan de toezichthouders wordt aangeboden voor een uitvoerings- en handhavings-toets. Ik verwijs u ook graag naar de brieven die mijn ambtsvoorgangers hierover vanaf 2019 naar uw Kamer gestuurd hebben (Kamerstukken 30 196, nr. 669, 29 023, nr. 260 en 29 023, nr. 268).
Netbeheerders hebben hun investeringen in extra capaciteit al significant op gevoerd waarbij zij de komende jaren hun investeringen zullen verdubbelen. Helaas stijgt de vraag naar transportcapaciteit harder dan netbeheerders bij kunnen benen onder andere door een tekort aan technisch personeel en lange realisatietijden van energie-infrastructuur.
Kunt u een overzicht geven van plaatsen waar het elektriciteitsnet overbelast is geraakt en lange wachttijden voor aansluitingen zijn ontstaan?
Netbeheer Nederland publiceert een actueel landelijk overzicht van schaarse transportcapaciteit op https://capaciteitskaart.netbeheernederland.nl/ voor de invoeding op het elektriciteitsnet voor partijen met een grootverbruikeraansluiting.
Netbeheer Nederland werkt nog aan een landelijk overzicht van schaarse transportcapaciteit voor de afname van elektriciteit en verwacht dat dit najaar gereed te hebben. Wel publiceert regionaal netbeheerder Liander deze gegevens al voor haar werkgebied op https://www.liander.nl/transportschaarste/beschikbaarheid-capaciteit.
Daarnaast speelt de problematiek van afname in ieder geval ook op de Kempen in Noord-Brabant in het werkgebied van regionaal netbeheerder Enexis.
Is het waar dat woningen die zonnepanelen hebben hierdoor nu in de zomer soms worden afgesloten van het elektriciteitsnet? Zo ja, in hoeverre gebeurt dit nu en verwacht u dat dit straks gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Ja, als gevolg van invoeding van elektriciteit kunnen er spanningsproblemen ontstaan op met name het laagspanningsnet waar woningen op aangesloten zijn. Het zonnepaneelsysteem stopt dan met het invoeden van elektriciteit aan het elektriciteitsnet om de eigen installatie en het net te beschermen. Wel kunnen woningen nog gewoon elektriciteit afnemen. De netbeheerders kennen een toenemend aantal klachten over de spanningskwaliteit.
Netbeheerders administreren de oorzaak van de spanningsproblemen niet allemaal op gelijke wijze waardoor ik op dit moment geen zicht heb op de exacte omvang. In alle gevallen worden de klachten onderzocht en in het geval de oorzaak ligt in het elektriciteitsnet wordt dit opgelost. De verwachting is wel dat het aantal spanningsproblemen verder zal oplopen als gevolg van verder groei van zonnepanelen in woonwijken. Het aantal zonnepanelen in Nederland is de afgelopen jaren exponentieel gegroeid. Dit ondersteunt de energietransitie, maar zorgt wel voor additionele belasting van het elektriciteitsnet.
Klopt het dat nieuwe bedrijven hierdoor nu niet meer kunnen worden aangesloten op het elektriciteitsnet? Zo ja, in hoeverre gebeurt dit nu en verwacht u dat dit straks gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat bedrijven die zich nieuw willen vestigen of willen uitbreiden in sommige regio’s geconfronteerd worden met schaarse transportcapaciteit. In verschillende regio’s is er voor bedrijven (met een aansluitwaarde groter dan 3x80 Ampère) op dit moment geen transportcapaciteit beschikbaar en deze bedrijven moeten hun plannen uitstellen. Dit heeft geen gevolgen voor bestaande bedrijven die geen extra transportcapaciteit vragen. De netbeheerders verwachten dat ondanks hun investeringen er regionaal sprake zal blijven van transportschaarste en dat deze eerder zal toenemen dan afnemen.
In hoeverre verwacht u dat nieuwe woningen hierdoor straks niet meer kunnen worden aangesloten op het elektriciteitsnet en dat de bouw wordt geremd? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Ook de woningbouw kan geraakt worden door de transportschaarste op het net. Zo is er in de gemeente Leeuwarden hard gewerkt om een geplande nieuwbouwwijk waar transportschaarste dreigde bij oplevering toch ook van voldoende transportcapaciteit te voorzien, waarbij er momenteel nog geen oplossing lijkt te zijn voor voorzieningen die meer transportcapaciteit vragen. Zie hierover ook de eerdere beantwoording op Kamervragen van uw leden A. de Vries en Erkens (beiden VVD), Vergaderjaar 2020–2021, nr. 2803.
Ondanks alle inspanningen van netbeheerders is het denkbaar dat er uiteindelijk ook voor nieuwbouwwijken onvoldoende capaciteit beschikbaar is. Het is belangrijk dat gemeenten en projectontwikkelaars in een vroeg stadium in overleg treden met de netbeheerder en op tijd een aansluiting aanvragen, zeker als er sprake is van een warmtevoorziening gebaseerd op elektriciteit waardoor het elektriciteitsnet zwaarder moet worden uitgevoerd. Daarnaast bevat het Bouwbesluit nu al de mogelijkheid om als gevolg van locatiegebonden omstandigheden af te wijken van de gestelde eisen voor hernieuwbare energie in nieuwbouwwoningen waardoor de woningbouwopgave niet gehinderd hoeft te worden door eisen voor hernieuwbare energie die als gevolg van schaarse transportcapaciteit niet kunnen worden waargemaakt. In een dergelijk geval dient altijd wel het percentage hernieuwbare energie te worden gerealiseerd dat rekening houdend met deze situatie mogelijk is. Bevoegd gezag beoordeelt of mag worden afgeweken van de gestelde eisen voor hernieuwbare energie.
In hoeverre verwacht u dat bijvoorbeeld in de winter de elektriciteitsvoorziening voor warmtepompen stopt en nieuwe woningen niet kunnen worden verwarmd op plaatsen waar het elektriciteitsnet overbelast is geraakt? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Netbeheerders houden rekening met de benodigde transportcapaciteit voor woningen en leggen daar het elektriciteitsnet op uit. Hiermee houden zij ook rekening met het type warmtevoorziening: een wijk met een warmtenet heeft minder transportcapaciteit nodig dan een wijk met elektrische warmtepompen.
Schaarse transportcapaciteit kan wel een rol spelen voor woningen die nog gebouwd moeten worden of bestaande woningen die worden omgebouwd naar all-electric waarbij eerst netuitbreiding noodzakelijk is.
Voor bestaande wijken is het daarom belangrijk dat netbeheerders op de hoogte zijn van de ontwikkeling van de warmtevoorziening. Onder andere om deze reden is in het Klimaatakkoord afgesproken dat gemeenten eind 2021 een Transitievisie Warmte moeten vaststellen. Met deze Transitievisie maken gemeenten het tijdspad inzichtelijk: wanneer kunnen welke wijken of buurten van het aardgas worden afgekoppeld. Voor de wijken of buurten die voor 2030 gepland staan, maakt de gemeente ook al de mogelijke warmte-alternatieven bekend. Op basis van deze plannen kunnen netbeheerders het elektriciteitsnet uitbreiden voor de warmtevoorziening in de wijk.
Wat gaat u doen om problemen van nieuwe bedrijven op te lossen die nu niet kunnen worden aangesloten op het elektriciteitsnet?
In het kader van het Programma Energiesysteem wil ik de publieke regie, planning en prioritering van energie-infrastructuur vorm gaan geven op nationaal niveau. Hierbij wil ik ook kijken naar hoe en welke vorm van (centrale) opwek het efficiëntst kan worden ingepast in het totale energiesysteem. Ook wordt samen met gemeenten, provincies en netbeheerders gewerkt aan een planning om inpassing van infra te verbeteren. Hiermee zal sturing worden aangebracht, wat echter niet betekent dat in de toekomst uit te sluiten is dat er bedrijven zijn die geraakt worden door schaarse transportcapaciteit. Ik verwijs hierbij ook naar de laatste brief hierover, Kamerstuk 29 023, nr. 268.
Bent u bereid, om problemen in de toekomst te voorkomen, toe te staan dat nieuwe woningen op het gasnet worden aangesloten op plaatsen waar er in de toekomst geen zicht is op een warmtenet en het elektriciteitsnet overbelast is geraakt?
Decentrale overheden dienen in hun ruimtelijk beleid gericht op nieuwbouw voldoende rekening te houden met de tijdige realisatie van de vitale energie-infrastructuur, net zozeer als dit gebeurt voor bijvoorbeeld autowegen, waterwegen en OV-verbindingen. De Gaswet geeft de mogelijkheid aan het college van burgemeester en wethouders om een gebied aan te wijzen waar het aansluiten van woningen op het gasnet vanwege het algemeen belang noodzakelijk is, zie ook de evaluatie van deze mogelijkheid (Kamerstuk 34 627, nr. 51). Mocht het zo zijn dat vanwege de transportschaarste op het elektriciteitsnet de woningbouwopgave gehinderd zou worden dan kan een gemeente dit meenemen in haar afweging om in zo’n geval toch te kiezen voor een gasaansluiting. In een dergelijk geval moeten gemeenten wel in de Transitievisie Warmte aangeven hoe het gasverbruik verduurzaamd wordt.
Pulsvis-vergunningen |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hoe brengt u in de toekomst de onverenigbaarheid van Kamerwensen met geldende EU-afspraken onder de aandacht van de Kamer? Vindt u het een goed idee om in het vervolg hier actief op te informeren door bijvoorbeeld het opnemen van een «verenigbaarheid met EU-regels»-paragraaf?
Zoals ik heb besproken met uw Kamer tijdens het debat op 30 juni 2021, zijn er in het verleden kwetsbaarheden gesignaleerd door ambtenaren over het aantal pulstoestemmingen en de Europese regelgeving. Gezien de politieke en maatschappelijke druk zijn deze signalen destijds niet opgepakt. Dat is niet goed en daar moet van geleerd worden. Dat laat onverlet dat het kabinet bij de beoordeling van een wens van uw Kamer zo goed als mogelijk eventuele bezwaren aangeeft zoals die op dat moment bekend zijn. Onverenigbaarheid met EU-wetgeving hoort daarbij. Een aparte paragraaf voor dit onderdeel lijkt me daarom niet wenselijk.
Welke gevolgen heeft het regelen van meer vergunningen voor pulsvissen (dan waar Nederland recht op had) gehad voor de concurrentiepositie van Nederland ten opzichte van andere Europese lidstaten, en daarmee voor het gelijke speelveld binnen de EU?
De pulstechniek kende meerdere voordelen ten opzichte van de traditionele boomkor. Er was sprake van minder bodemberoering en een forse reductie van CO2-uitstoot. Ook leidde het tot minder ongewenste bijvangsten in de tongvisserij. Dat deze innovatie de concurrentiepositie van de tongvissers in Nederland versterkte lijkt daarmee een redelijke aanname. Daarbij is wel belangrijk te benoemen dat Nederland meer dan 70% van dit tongquotum heeft in Europa, wat betekent dat de tongvisserij, door boomkor of met de pulstechniek, voornamelijk door Nederlandse vissers wordt beoefend. Andere lidstaten maakten niet of zeer beperkt gebruik van de 5%-regel, op basis waarvan pulstoestemmingen konden worden verleend, waarschijnlijk vanwege dit beperkte aandeel in het tongquotum en kleinere boomkorvloot. Het aantal vergunningen in Nederland heeft daarom naar verwachting geen invloed gehad op het gelijk speelveld van de tongvisserij in het betreffende vlootsegment.
Hoe kijkt u terug op het blijven pulsvissen in Franse wateren nadat in 2016 door Frankrijk was verzocht hiermee te stoppen? Heeft dit incident gevolgen voor de verstandhouding tussen de Franse en de Nederlandse overheid?1
In 2016 was de overtuiging nog dat – zeker gezien de steeds positievere wetenschappelijke adviezen – het slechts een kwestie van tijd zou zijn voordat de pulstechniek volledig zou worden toegestaan. In dit jaar heeft de Europese Commissie zelfs een voorstel gedaan om puls in de zuidelijke Noordzee volledig toe te staan. Achteraf bezien had de vraag van Frankrijk wellicht anders gewogen moeten worden. Al is de relatie met Frankrijk op het gebied van visserij, niet alleen wat puls betreft, complex te noemen, met een lange geschiedenis. Het blijft daarom lastig om dergelijke inschattingen achteraf te beoordelen. Wel is het belangrijk dat we hiervan leren en in gesprek blijven met alle lidstaten, inclusief Frankrijk.
De inzet van ministeries tijdens politieke campagnes van bewindspersonen |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat indien een Minister ook lijsttrekker of partijleider is, dit twee verschillende functies zijn? Zo nee, waarom niet?1, 2
Zijn er richtlijnen of algemene afspraken voor ministeries hoe er omgegaan moet worden met politieke activiteiten van Ministers die geen rechtstreeks verband houden met het ministerschap? Zo ja, welke zijn deze richtlijnen? Zo nee, waarom niet?
Door wie wordt er een inschatting gemaakt of een Minister ergens als Minister verschijnt of als partijleider?
Gelden er strengere voorwaarden rondom optredens in verkiezingstijd? Zo nee, bent u bereid die op te stellen? Zo ja, welke?
Is er iets aangepast in de regels en afspraken rondom de inzet van ambtenaren voor partijpolitieke aangelegenheden sinds 2011?3
Vindt u het gerechtvaardigd dat er ambtenaren, betaald door gemeenschapsgeld, worden ingezet voor partijpolitieke aangelegenheden van Ministers? Zo ja, waarom?
Is er specifiek beleid voor privégebruik van de sociale media accounts van Ministers? Zo ja, kunt u dit openbaar maken?4
Ja, de openbare notitie «Bewindslieden op sociale media» beschrijft welke varianten van sociale media-accounts door bewindspersonen gebruikt (kunnen) worden. Bewindspersonen kunnen bij aantreden zelf kiezen naar welke variant hun voorkeur uitgaat. De ruimte voor ambtelijke ondersteuning is afhankelijk van de gekozen variant. De varianten zijn:
In lijn met de «Uitgangspunten Overheidscommunicatie» geven de drie varianten eveneens duidelijkheid over het afzenderschap van berichten. Op hybride accounts wordt eventuele partijpolitieke content geplaatst door de partij, de politiek assistent of de bewindspersoon zelf. De ambtelijke ondersteuning beperkt zich tot het vervaardigen en plaatsen van content die betrekking heeft op het ambt.
Partijpolitieke inhoud dient op hybride accounts expliciet als zodanig herkenbaar gemaakt te worden, bijvoorbeeld door achter het betreffende bericht #[partij] te plaatsen. Bewindspersonen zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van deze richtlijnen op hun sociale media-accounts.
Voor meer informatie over de uitwerking van de verschillende niveaus van ambtelijke ondersteuning verwijs ik u naar de openbare notitie: www.communicatierijk.nl/documenten/publicaties/2021/03/08/bewindslieden-op-sociale-media
Hoe is het mogelijk dat sociale media accounts zowel door een politieke partij als door een ministerie beheerd worden? Bent u het eens dat dit onduidelijk en onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals beschreven in de beantwoording op vraag 7 zijn er verschillende manieren waarop bewindslieden hun sociale media-accounts kunnen inzetten en beheren. Bewindspersonen zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van de richtlijnen op hun sociale media-accounts. Daarnaast maken zij een eigenstandige afweging of (en op welke wijze) zij hun privéaccount willen inzetten op het moment dat zij bewindspersoon zijn geworden.
Hoe wordt er omgegaan met het gebruik van ministeries in tijden van verkiezingen als uitvalsbasis, of plaats van strategisch overleg, voor campagne-activiteiten?
Er zijn geen regels die specifiek betrekking hebben op het gebruik van overheidsmiddelen voor partijdoeleinden. Met privégebruik van representatieve overheidsruimten dient terughoudend te worden omgegaan.6 Ministers dienen hierin zelf een zorgvuldige afweging te maken.
Welke cijfers gebruikt u nu uit de notulen van de ministerraad blijkt dat u de waarderingscijfers voor dit kabinet belangrijk vindt om te analyseren en te betrekken in overwegingen? Door wie wordt dit gemeten en houden (communicatie-)medewerkers van ministeries zich hiermee bezig?5
Waarderingscijfers voor het kabinet kunnen in algemene zin worden gebaseerd op meerdere openbare onderzoeken. Bijvoorbeeld opiniepanels zoals EenVandaag en De Hond, onderzoek uitgevoerd door commerciële onderzoeksbureaus zoals Ipsos en I&O en onderzoek door het SCP zoals het periodieke Continue Onderzoek Burgerperspectieven. De uitkomsten van deze onderzoeken dragen bij aan de wijze waarop communicatiemedewerkers zich een algemeen beeld vormen van de relevante thema’s die spelen in de maatschappij.
Hoeveel communicatiemedewerkers houden zich bezig met beeldvorming over het kabinet en de Ministers?
Overheidscommunicatie dient primair over beleid en/of organisatie te gaan. Op departementen wordt vanzelfsprekend nagedacht over de wijze waarop een communicatieboodschap effectief kan worden overgebracht. Het profiel van een bewindspersoon kan daarbij een secundaire rol spelen, bijvoorbeeld in de keuze voor een bepaald medium of de toonzetting van de communicatie. Overheidscommunicatie wordt in lijn met de «Uitgangspunten overheidscommunicatie» nooit gericht op persoonlijke «imagebuilding» van bewindspersonen of andere overheidsfunctionarissen en dienen nooit een partijpolitiek belang.
Gaat het hierbij om een duidelijk beeld te krijgen van wat er speelt in de samenleving of om beïnvloeding van de beeldvorming?
Het hoofddoel van de communicatie van de rijksoverheid is te voldoen aan het recht van de burger op communicatie en informatie van de rijksoverheid en het ondersteunen van goed democratisch bestuur. Het accent ligt op de openbaarmaking en verduidelijking. Onderzoek, monitoring en analyse zijn voor de overheid van wezenlijk belang om gevoel te houden met wat er in een samenleving speelt.
Vindt u het wenselijk dat Ministers of uzelf in de media optreden waarbij journalistieke uitgangspunten als objectiviteit en onafhankelijkheid niet worden toegepast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland kent een pluriform journalistiek landschap waarin het beleid van de rijksoverheid vanuit verschillende perspectieven wordt belicht. Media gaan zelf over de toepassing van journalistieke grondbeginselen zoals onafhankelijkheid en objectiviteit. Het is niet aan de overheid om over de toepassing daarover een waardeoordeel te vellen.
De brief ‘Beperkingen op de Haringvlietbrug voor het wegverkeer en de scheepvaart’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Zijn de huidige beperkingen getoetst op degelijkheid (veiligheid en levensduur) zodat er geen verdere maatregelen hoeven te worden genomen? Op welke wijze wordt gemonitord? Waar is de snelheidsbeperking van 50 km/u op gebaseerd?1
In de besluitvorming voor de maatregelen heeft het veilig beschikbaar houden van de brug tot aan de vervanging voorop gestaan. Toen duidelijk werd dat de maatwerk oplossing (met de aannemer ontworpen klemmen) niet afdoende bleek om de veiligheid voor het weg- en vaarverkeer bij het gebruik van de brug te borgen, is over gegaan tot een plan voor het terugbrengen van de maximumsnelheid op de Haringvlietbrug van 100 km/u naar 50 km/u. Door het verlagen van de snelheid voor het verkeer op de Haringvlietbrug nemen naar verwachting de trillingen af, wat een gunstig effect heeft op de levensduur van de brug. De monitoring zal door wekelijkse inspecties van de brug plaatsvinden. Als de inspecties daartoe aanleiding geven kan besloten worden tot versoepeling van de maatregelen of in geval van verslechtering juist verdere ingrepen in de beschikbaarheid van de brug. Op dit moment is er geen aanleiding om hiertoe over te gaan. De komende maanden wordt gemonitord wat de effecten zijn van de genomen maatregelen. Komende maanden zal moeten blijken of versoepelingen voor het scheepsvaartverkeer mogelijk zijn. Op basis van de huidige informatie zijn voor het wegverkeer tot na de renovatie geen versoepelingen te verwachten.
Vrachtwagens hebben een groot aandeel in de trillingen. Die mogen normaal gesproken 80 km/u rijden. Een snelheidsverlaging tot 70 km/u of 60 km/u is een te geringe verlaging ten opzichte van de huidige maximaal toegestane snelheid. Daarom is de maximum snelheid op basis van expert judgement van Rijkswaterstaat verlaagd tot 50 km/u.
Voor een verbod op vrachtverkeer is niet gekozen. Met de afsluiting voor vrachtverkeer van de Merwedebrug in 2017, is duidelijk geworden dat een verbod niet wenselijk is. Naast dat dit om een intensieve handhaving vraagt, resulteert dit in aanvullende verkeershinder en levert dit gevaarlijke verkeerssituaties op.
In een expertmeeting van Rijkwaterstaat zijn verschillende opties onderzocht om de bevestiging van de klemmen te verbeteren of om op andere wijze de levensduur van de brug te verlengen. Hierbij zijn naast de gekozen maatregelen de volgende opties verkend:
Op welke wijze zijn marktpartijen betrokken geweest bij het vinden van (innovatieve) tijdelijke oplossingen om de Haringvlietbrug tot aan de definitieve renovatie in volledige bedrijfsstand te houden?
Om de staat van de brug zo lang mogelijk in volledige bedrijfstand te houden, heeft Rijkswaterstaat samen met een aantal aannemers en ingenieursbureaus als tijdelijke oplossing in 2017 nieuwe klemmen ontworpen waarmee de aluminium platen aan de klep van de brug in 2018 zijn bevestigd. Helaas blijken ook deze klemmen los te trillen door de zware belasting van de brug. Op dit moment wordt nader onderzocht of de klemmen door een andere wijze van bevestiging bestendiger tegen trillingen worden. Er is echter nog geen concreet zicht op een oplossing.
Zijn alle mogelijkheden in kaart gebracht om het definitieve onderhoud aan de brug (beweegbare deel) naar voren te kunnen halen om zodoende sneller dit probleem op te lossen? Zorgt extra budget voor beheer en onderhoud voor een versnelling van dit project?
Rijkswaterstaat doet er alles aan om de vervanging van het beweegbare deel van de brug zo snel mogelijk te realiseren. De planning is daarom al maximaal versneld. Zo is een versnelde marktbenadering toegepast, waarbij de aannemer eerder betrokken wordt bij het uitwerken van de oplossing. Ook is de interne kwaliteitstoetsing parallel uitgevoerd aan het opstellen van de contractstukken. De kosten van de geplande vervanging van het beweegbaar deel van de brug zijn gedekt binnen het programma Vervanging en Renovatie. Extra budget voor beheer en onderhoud zal voor dit specifieke object niet bijdragen aan verdere versnelling.
In welke mate speelt het tekort in budgetten, en het schuiven van budgetten, voor instandhouding een rol bij de problematiek aan de brug?
In het specifieke geval van de Haringvlietbrug is dit geen bepalende factor geweest. De renovatie was voorzien en gedekt binnen het programma Vervanging en Renovatie. De verwachting was dat de brug voor het wegverkeer tot aan het moment van vervanging zonder beperking zou functioneren.
Voldoende budget voor instandhouding is nodig om ongewenst uitstel van onderhoud te voorkomen en objecten tijdig te kunnen renoveren of vervangen. De verwachting is dat door onvoldoende budget voor instandhouding de komende jaren dit soort situaties zich zullen gaan voordoen. De kans is groot dat maatregelen als afzettingen en snelheidsverlagingen nodig zijn, waardoor vertragingen en files toenemen. Dit betreft overigens niet alleen het hoofdwegennet, maar ook het hoofvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Wat zijn concreet de mobiliteitsmaatregelen die u in gaat zetten om zorg te dragen dat de 66.000 voertuigen die nu per dag over de brug rijden op een goede manier kunnen blijven doen al dan niet via een alternatieve route?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 5 augustus 2021 (35 570-A, 93) is door samenwerking tussen Rijkswaterstaat, het Openbaar Ministerie en de Veiligheidsregio een oplossing gevonden om bij een maximum snelheid van 50 km/u twee versmalde rijstroken in beide richtingen te kunnen handhaven. Hiermee is de doorstroming ten aanzien van de eerder gecommuniceerde variant verbeterd. Op 23 augustus jl. is deze maatregel in werking gesteld. Tevens wordt per 4 oktober a.s. in beide richtingen de linkerrijstrook op de Haringvlietbrug verbreed van 1,95 meter naar 2,35 meter. Hiermee wordt de doorstroming verder verbeterd, omdat inhalen makkelijker wordt gemaakt. Om de weginrichting aan te passen, heeft Rijkswaterstaat drie nachtafsluitingen nodig in het weekend van 1 tot 4 oktober. Om de nachtafsluitingen optimaal te benutten en hinder zoveel mogelijk te beperken, herstelt de aannemer tijdens de afsluitingen ook bestaande asfaltschade.
Daarnaast is de informatievoorziening voor de weggebruiker belangrijk, daarvoor worden o.a. lokale en regionale media, de Ways2Go-campagne en Flitsmeister ingezet. De weggebruikers worden, voor ze de weg op gaan, zoveel mogelijk gericht geïnformeerd over alternatieve routes of modaliteiten. Ook worden weggebruikers opgeroepen om, indien mogelijk, de auto te laten staan of de spitsen te mijden. De weggebruikers die al op de weg zijn worden daarnaast met digitale borden en via partners die reisinformatie verstrekken in de auto geïnformeerd over de verkeerssituatie (reistijden), zodat zij hun routekeuze tijdens de rit kunnen aanpassen. Aanvullende mogelijkheden worden in overleg met betrokkenen in kaart gebracht. Een aantal bedrijven, waarvan medewerkers over de brug rijden, is benaderd met het aanbod om hen een maatwerkadvies te geven. Een groot aantal instrumenten om maatwerkadvies te geven van onder meer de Verkeersonderneming (Zuid-Holland) is beschikbaar.
Bent u bereid om met partijen zoals Transport en Logistiek Nederland (TLN), ANWB en andere partijen die veel hinder ondervinden van de beperking in gesprek te gaan om hen te helpen om zo veel mogelijk te worden ontzien gedurende deze stremming? En hoe gaat het overige wegverkeer goed geïnformeerd worden over deze stremming?
Ja. Gedurende de beperkingen zijn we met alle betrokken partners in gesprek om de hinder en de effecten daarvan zo veel mogelijk te beperken. Zo zijn naast TLN ook stakeholders als de veiligheidsregio’s, de hulpdiensten, OV-concessiehouders, gemeenten, provincies en de nautische- en de transportsector betrokken bij de verdere uitwerking van de maatregelen. De weggebruikers zullen in samenwerking en in overleg met de provincies, gemeentes en brancheorganisaties voor weg- en vaarwegverkeer zo goed mogelijk worden geïnformeerd via diverse mediakanalen om de hinder zoveel mogelijk te beperken.
Hoe groot is het risico dat dit bij meer bruggen die al in de planning zitten voor renovatie gaat gebeuren? Kan dit worden voorkomen door meer budget voor instandhouding?
Komende jaren zullen meer situaties als bij de Haringvlietbrug zich gaan voordoen. Het einde van de technische levensduur van een groot aantal bruggen, tunnels, viaducten en sluizen in Nederland is in zicht. Aan het einde van de levensduur neemt de kans op verstoringen toe. Tot aan een renovatie of vervanging houden we deze bruggen, tunnels en viaducten extra in de gaten. Ook kunnen zich onverwachte omstandigheden voordoen, zoals storingen of een mankement. Soms zijn daarom op korte termijn maatregelen nodig om een brug veilig te kunnen blijven gebruiken. Dit was het geval bij de Haringvlietbrug. In zo’n geval neemt Rijkswaterstaat maatregelen, zoals het beperken van de snelheid en/of het deels afsluiten van de brug of tunnel. Dit betreft overigens niet alleen bruggen, dat geldt ook voor de andere onderdelen in het hoofwegennet, hoofvaarwegennet of het hoofdwatersysteem. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 10 juni 2021 (Kamerstuk 35 570 A, nr. 61) is er sprake van een tekort op het budget voor instandhouding. Voldoende budget voor instandhouding is nodig om ongewenst uitstel van onderhoud te voorkomen en objecten tijdig te kunnen renoveren of vervangen.
Zich, tegen de wil van de Kamer, niet uitspreken namens Armeense krijgsgevangenen |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de motie-Eppink (Kamerstuk 21501-02, nr. 2370), ingediend ter voorbereiding van de Raad Buitenlandse Zaken 21 juni 2021, om «alle Armeense krijgsgevangenen en gedetineerde burgers vrij te laten en te repatriëren?»
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de motie-Eppink Kamerbreed is ondersteund?
Ja.
Om welke redenen heeft u de breed aangenomen motie-Eppink «om alle Armeense krijgsgevangenen en gedetineerde burgers vrij te laten en te repatriëren» niet geagendeerd voor de Raad Buitenlandse Zaken van 21 juni, terwijl de Kamer u hier wel tot heeft opgedragen?
Tijdens het tweeminutendebat van 17 juni jl. heb ik aangegeven dat ik de strekking van de motie steun. Ik stelde dat dit onderwerp niet op de agenda van de Raad stond, maar dat ik naar andere mogelijkheden zou zoeken om dit elders op te brengen.1 Dit heb ik gedaan. Zo heb ik dit op ministerieel niveau besproken met directe betrokkenen bij het proces. Ik heb in de Kamerbrief van 7 juli jl. (2021Z13070) gerapporteerd over de uitvoering van deze motie.
Op welke manieren heeft u tot dusver op andere wijze gepoogd Azerbeidzjan ertoe te bewegen de Armeense krijgsgevangen en gedetineerde burgers vrij te krijgen?
Zowel via de EU als bilateraal heeft Nederland Azerbeidzjan opgeroepen om alle krijgsgevangenen vrij te laten. Ook tijdens vergaderingen in multilateraal verband (OVSE, Raad van Europa, Mensenrechtenraad) is dit opgebracht.
Op 3 juli jl. zijn er wederom vijftien krijgsgevangenen vrijgelaten. Dit is een kleine stap in de goede richting. Nederland en de EU blijven Azerbeidzjan oproepen álle krijgsgevangenen vrij te laten in lijn met de verplichtingen onder internationaal recht. Deze boodschap is ook overgebracht aan Azerbeidzjan tijdens het bezoek aan de drie Kaukasuslanden door drie EU-ministers (Oostenrijk, Litouwen en Roemenië) op 24-25 juni jl. Hierover heb ik in de Raad Buitenlandse Zaken op 12 juli jl. mijn waardering uitgesproken.
Op welke manieren en op welke bijeenkomsten zult u zich inzetten om de bovenstaande motie-Eppink alsnog uit te voeren?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 12 juli jl. heb ik nogmaals het belang onderstreept van de onmiddellijke vrijlating van de krijgsgevangenen. Naar aanleiding van het recente bezoek van drie EU-ministers aan de Zuidelijke Kaukasus werd er over het conflict gesproken waar eenzelfde boodschap inzake Armeense krijgsgevangenen aan Azerbeidzjan is overgebracht. Hiervoor heb ik tijdens de Raad mijn waardering uitgesproken. Ook bij andere toekomstige gelegenheden zal ik mij hiertoe blijven inzetten. Het is van groot belang dat deze krijgsgevangenen z.s.m. worden vrijgelaten.
Het bericht dat Amsterdam een tekort aan rechters en officieren van justitie heeft |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel in het Parool «Tekort aan rechters, officieren en geld: rechtspraak in Amsterdam dreigt te verzuipen» en wat is daarop uw reactie?1
Het artikel in het Parool »Tekort aan rechters, officieren en geld: rechtspraak in Amsterdam dreigt te verzuipen» van 30 juni is mij bekend. De reactie op dit artikel vindt u in de antwoorden op de onderstaande vragen.
Hoe kan het dat het Openbaar Ministerie en de rechtbank met geld- en personeelstekorten te maken hebben? Wat zijn hier volgens u de achtergronden van, hoe zijn deze tekorten ontstaan?
De rechterscapaciteit is in voorgaande jaren niet op de gewenste sterkte geweest, onder andere door een groot personeelsverloop in combinatie met krapte op de arbeidsmarkt. De uitbraak van het Coronavirus heeft deze problematiek verder versterkt. In de afgelopen periode is een substantieel aantal nieuwe rechters geworven, zodat de meeste gerechten verwachten in de komende jaren door vacaturevervulling weer op sterkte kunnen zijn. Verder wil de rechtspraak door middel van gerechtsoverstijgende personeelsplanning inzicht krijgen in de meerjarige behoefte aan en de inzet van personeel.
Net als de rechtspraak wordt het OM geconfronteerd met een zeer krappe arbeidsmarkt en is er een tekort aan (ervaren) officieren van justitie en advocaten-generaal. De meeste parketten kunnen vacatures voor deze functies niet of maar moeizaam opvullen. De vacatures ontstaan door natuurlijk verloop, maar ook door intensiveringen op thema’s als ondermijning. Gezien de krapte in de bezetting van rechterlijke ambtenaren, maar ook om te garanderen dat het OM in de toekomst de kerntaak kan blijven vervullen is een intern wervings- en opleidingstraject ingericht. Inmiddels zijn meerdere lichtingen – van jonge tot zeer ervaren – juristen gestart bij het OM die worden opgeleid tot officier van justitie of assistent-OvJ.
In het onderzoek naar continuïteit van de financiering van politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak dat op 30 april 2021 aan de Eerste Kamer is aangeboden en in afschrift aan de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstuk 29 279, nr. 649)2 wordt onder andere de financiële situatie van de rechtspraak en het Openbaar Ministerie beschreven. Het rapport laat zien dat er in de periode 2010–2020 sprake is geweest van fluctuaties (bezuinigingen en investeringen) en wisselend beleid ten aanzien van de beschikbaar gestelde financiële middelen en dat er wijzigingen hebben plaatsgevonden in de bekostigingssystematiek bij het OM en de rechtspraak. In het rapport wordt geconstateerd dat de bezuinigingen in deze periode doorgaans voortvloeiden uit generieke taakstellingen en dat de investeringen juist voor specifieke doelen werden toegekend. Het onderzoek maakt inzichtelijk met welke taakstellingen de rechtspraak en het OM tussen 2010 en 2019 zijn geconfronteerd en welke intensiveringen hebben geleid tot extra middelen. De uitbraak van het coronavirus en de maatregelen die daartoe getroffen moesten worden hebben voor de jaren 2020 en 2021 extra kosten met zich meegebracht. Weliswaar is het aantal strafzaken dat het OM en de rechtspraak behandelen in de afgelopen jaren afgenomen, maar er zijn indicaties dat de gemiddelde ernst en complexiteit zijn toegenomen. Daarnaast is sprake van andere ontwikkelingen, zoals de versterking van de positie van het slachtoffer, die hebben geleid tot een toename van de behandeltijd en van de kosten.
Hoe is de situatie in andere arrondissementen?
De situatie zoals hierboven omschreven geldt voor alle arrondissementen. Weliswaar hebben de rechtbank Amsterdam en het arrondissementsparket Amsterdam te maken met specifieke, lokale omstandigheden. Echter alle rechtbanken en parketten hebben in de een of andere vorm te maken met de hierboven beschreven situatie.
Hoe worden het OM en de rechtspraak gecompenseerd voor de toenemende zaakzwaarte?
Het budget voor de rechtspraak en het OM wordt door het ministerie verstrekt aan de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal. Financiering vindt deels plaats via outputfinanciering (prijs x volume), en deels via lumpsum bekostiging van onder andere basisvoorzieningen. De prijzen voor de outputfinanciering van de rechtspraak worden elke drie jaar met de Raad voor de rechtspraak opnieuw vastgesteld en de prijzen van het OM worden jaarlijks met het College van procureurs-generaal opnieuw vastgesteld. Daarbij kan de complexiteit en zwaarte van zaken medebepalend zijn voor de hoogte van de prijzen. Het volume wordt jaarlijks herijkt, mede op basis van prognosemodellen. Na verstrekking van de middelen aan Raad en College bepalen deze organisaties vervolgens de verdeling van het budget over de individuele gerechten en parketten, waarbij zij rekening kunnen houden met de specifieke problematiek en behoefte van deze gerechten en parketten. Het ministerie speelt daar geen rol in.
In de bekostigingssystemen voor de rechtspraak en het OM wordt rekening gehouden met verschillen in complexiteit per type strafzaak. Zo worden bij het OM 5 typen strafzaken onderscheiden; de kostprijs varieert per type strafzaak. Wijziging van zaakzwaarte blijkt moeilijk te meten, omdat de complexiteit van een strafzaak door vele factoren wordt bepaald (o.a. tijdbelasting, inherente complexiteit van zaken, het aantal adviserende organisaties, de opstelling van procespartijen). Het OM is onlangs gestart met een onderzoek naar de actuele kostprijs per type strafzaak. Het onderzoek zal naar verwachting eind 2021 klaar zijn. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek wordt door het ministerie en het OM bezien of er aanleiding is de gehanteerde tarieven voor het OM aan te passen. Bij de rechtspraak start binnenkort een tijdsbestedingsonderzoek en wordt nagegaan of de financiering in megazaken met het oog op de toename van complexe zaken, met meerdere verdachten, door drugsgerelateerde en ondermijnende criminaliteit nog voldoet. De resultaten van dit onderzoek zullen worden meegenomen in de te starten prijsonderhandelingen met de rechtspraak.
Hoe kan van rechtbanken worden verwacht dat zij veelbelovende experimenten zoals buurtrechtspraak initiëren en daar aan bijdragen terwijl daar onvoldoende financiering tegenover staat?
Voor dergelijke experimenten is in 2021 en 2022 jaarlijks 1 miljoen euro beschikbaar. Hieruit worden kosten betaald die de gerechten maken voor de voorbereidingen, de uitvoering en de evaluatie van de experimenten. Hieronder valt ook de compensatie voor de inzet van personeel voor de experimenten. Zo ontvangt bijvoorbeeld het experiment «de Buurtrechter» in Vensterpolder vanuit het beschikbare budget een bijdrage in de kosten waardoor het experiment kan plaatsvinden.
Wat vindt u ervan dat de rechtbank in Amsterdam de broodnodige digitalisering eigenlijk niet kan betalen?
Het gaat in het geval van de rechtbank Amsterdam om digitalisering van de zittingzalen, mede ingegeven door de maatregelen die zijn genomen als gevolg van het coronavirus waarbij het uitgangspunt is dat zittingen digitaal of hybride plaatsvinden. Voor zover de kosten corona gerelateerd zijn wordt de rechtbank Amsterdam hiervoor nog gecompenseerd. Voor zover deze kosten voor digitalisering verband houden met de nieuwe huisvestingssituatie is dit een aangelegenheid tussen Raad voor de rechtspraak en de rechtbank Amsterdam.
Bent u bereid te kijken naar korte termijn oplossingen, in de vorm van extra financiering, voor de problemen in Amsterdam en mogelijk andere regio’s waar dit in deze ernstige mate speelt?
In de brief van 30 juni 2021 (Kamerstuk 29 279, nr. 663)3 is uw Kamer geïnformeerd over de analyses van organisaties in de strafrechtketen, waaronder de rechtspraak en het OM, over wat – inhoudelijk en in financiële zin – nodig is om te komen tot een versterking van de strafrechtketen.
Versterking van de politie op het gebied van de aanpak van ondermijnende georganiseerde criminaliteit, en de keteneffecten daarvan bij het OM en de rechtspraak, zijn onderdeel van deze investeringsbehoefte. Uitgangspunt hierbij is dat het huidige demissionaire kabinet niet vooruit loopt op besluitvorming over mogelijke investeringen door een volgend kabinet.
Het bericht 'Winair bungelt aan randje faillissement' |
|
Aukje de Vries (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Winair bungelt aan randje faillissement»? Wat is uw reactie op dit bericht?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Wat zouden de gevolgen zijn van een faillissement van Winair voor de bereikbaarheid van de Caribische delen van het Koninkrijk, onder meer Saba?
Winair is de enige lijnvluchtaanbieder die reguliere vluchten aanbiedt naar Saba en Sint Eustatius. Mocht Winair failliet gaan, dan vinden er (voorlopig) geen lijnvluchten plaats naar deze eilanden, hooguit charters. Daarmee komt de bereikbaarheid van Caribisch Nederland onder druk te staan.
Wat zouden de gevolgen van een faillissement van Winair in financiële zin zijn voor Nederland?
Nederland heeft 10.000 aandelen in Winair (7,95%) met een nominale waarde van USD 560.000 die kosteloos zijn verkregen en daarom voor € 0 op de balans staan. Afschrijving ervan zou de balans dus niet beïnvloeden. De hangar van Winair geldt als onderpand als het bedrijf de hypothecaire lening van USD 3 mln., die zij met de Nederlandse Staat afsloot in 2020, niet kan terugbetalen. De boekwaarde is getaxeerd op USD 6 mln., en de executiewaarde op USD 4,5 mln. Daarom is de verwachting dat bij een faillissement van Winair de hangar voldoende opbrengt om de lening terug te betalen. Indien Winair failliet gaat, is inzet van de rijksoverheid mogelijk nodig om te zorgen dat Saba en Sint Eustatius bereikbaar blijven.
Bent u het met de stelling eens dat Winair van groot belang is voor de verbindingen tussen en naar de Caribische delen van het Koninkrijk?
Winair is op dit moment de enige luchtvaartmaatschappij die reguliere verbindingen verzorgt tussen Sint Maarten en Saba; en tussen Sint Maarten en Sint Eustatius.
In hoeverre klopt het dat Winair opnieuw in onderhandeling is met Nederland voor aanvullende financiële steun? Wat is de financieringsbehoefte voor de komende periode? Wat is de stand van zaken met betrekking tot Winair en de eventuele onderhandelingen en welke voorwaarden worden daar dan eventueel aan verbonden? En hoe wordt, indien er aanvullende steun zou komen, geborgd dat het geld goed wordt ingezet, en is er dan ook weer sprake van onderpand?
Winair heeft een steunverzoek ingediend bij de Nederlandse Staat. Dat is door het Ministerie van EZK behandeld middels het daarvoor opgestelde afweegkader steunverzoeken individuele bedrijven. Het EZK-projectteam dat zich hiermee bezighoudt, meldde in juni 2021 dat Winair een financieringsbehoefte heeft van enkele miljoenen Amerikaanse dollars. Het is primair aan de grootaandeelhouder Sint Maarten om steun te overwegen. Op dit moment is steun vanuit Nederland (nog) niet aan de orde. Vanwege het Nederlandse belang in de bereikbaarheid van Saba en Sint Eustatius houden wij een vinger aan de pols.
Welke financiële steun heeft Winair in de afgelopen tijd, in verband met de coronacrisis, vanuit Nederland ontvangen, en eventueel ook in de periode pre-corona? Hoe is dit geld ingezet? Hoe is gewaarborgd dat dit geld op een goede manier is ingezet? Waarom was dit geld uiteindelijk niet voldoende? Hoe zit het met het luchthavengebouw van Winair als onderpand? Hoe is de governance en bestuur geregeld van Winair, ook vanuit de positie als beleidsdeelneming vanuit Nederland?
Winair heeft – sinds Nederland de staatsdeelneming in 2010 ten dele van het land Nederlandse Antillen overnam tot aan december 2020 – nooit geld van de Nederlandse overheid ontvangen. Dat kunt u ook terugzien in het Jaarverslag Staatsdeelnemingen. In december 2020 besloot de rijksoverheid om – naar aanleiding van de COVID-19-pandemie – wel noodsteun te verstrekken in de vorm van een hypothecaire lening, zodat het bedrijf zijn voornaamste schuldeisers en de salarissen van zijn personeel kon betalen. Deze noodsteun is verstrekt vooruitlopende op een definitieve financieringsoplossing. Het is primair aan de grootaandeelhouder Sint Maarten om steun te bieden. Een beslissing over Nederlandse steun heeft het kabinet nog niet genomen.
Winair heeft van de Nederlandse overheid behalve de hypothecaire lening geen verdere COVID-steun ontvangen. De hangar dient als onderpand voor de hypothecaire lening.
Informatie over de governancestructuur van Winair wordt jaarlijks gepubliceerd in het jaarverslag staatsdeelnemingen. Voor de volledigheid heb ik de bevoegdheden van het Rijk als aandeelhouder als bijlage toegevoegd.
Welke toekomstvisie heeft dan wel ziet u voor beleidsdeelneming Winair?
Op dit moment evalueer ik de staatsdeelneming in Winair. Naar aanleiding daarvan wordt bezien of dit instrument nog altijd het meest geschikt is om het publieke belang van de bereikbaarheid van Caribisch Nederland te borgen. Zodra daarover meer bekend is, zal ik uw Kamer informeren. Naar verwachting is dit later dit jaar.
Wat is de stand van zaken van de plannen voor de ferryverbinding tussen de bovenwindse eilanden, die medio 2021 van start zou gaan? Welke vertraging heeft dit opgelopen door de coronacrisis?
Het aanbestedingstraject voor de veerdienst is inmiddels door Saba en Sint Eustatius gestart. Eventueel geïnteresseerde marktpartijen hebben zes weken de tijd om een voorstel in te dienen. De verwachting is dat medio augustus de selectie kan plaatsvinden en dat vervolgens het aanbestedingstraject kan worden afgerond. Het project heeft door de coronacrisis hoofdzakelijk vertraging opgelopen doordat onduidelijk was wanneer de reisbewegingen dermate zouden aantrekken dat het opportuun zou zijn om de veerdienst op te starten.
Kunt u garanderen dat de ferryverbinding van start kan gaan, zodra de eilanden weer open gaan, zodat het toerisme weer volop van start kan gaan?
Of de veerdienst daadwerkelijk van start kan gaan is met name afhankelijk van het vinden van een geïnteresseerde en geschikte marktpartij om de veerdienst te exploiteren. Indien het aanbestedingstraject succesvol verloopt en een geschikte kandidaat zich aandient, is de verwachting dat in november/december dit jaar de veerdienst van start kan gaan.
De problemen rondom Paleis Soestdijk |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe kan het dat de plannen van de koper van Paleis Soestdijk zo ingrijpend gewijzigd zijn na de verkoop en dit niet in de voorwaarden bij de verkoop is opgenomen?1
De koper heeft – zoals gebruikelijk is bij een verkoopprocedure – het plan na de overdracht verder uitgewerkt. De koper heeft het Rijksvastgoedbedrijf in 2019 verzocht in te stemmen met een aantal niet ingrijpende planoptimalisaties. Deze instemming moest de koper vragen op basis van bepalingen in de koopovereenkomst en de leveringsakte waarin is geregeld dat het Rijksvastgoedbedrijf de eerste vijftien jaar na overdracht onder meer in moet stemmen met voorgestelde wijzigingen of (gedeeltelijke) verkoop. Doel van deze bepalingen was om te borgen dat de koper na de overdracht niet een geheel ander planconcept uit zou werken of zou overgaan tot verkoop van het paleis en landgoed in kleinere eenheden. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de voorgestelde wijzigingen goedgekeurd omdat het van oordeel was dat het ging om uitwerkingen/optimalisaties die binnen het voorgestelde concept pasten zoals dat door de koper in de verkoopprocedure was ingediend.
Daarna is er nog sprake geweest van een beperkt aantal aanpassingen. De laatste aanpassingen die zijn aangebracht in het plan hebben plaatsgevonden in het kader van de procedure voor het bestemmingsplan. Dit betreft de bestuurlijke afwikkeling van het plan die plaatsvindt in samenspraak tussen de koper en de gemeente. De aanpassingen die in het kader van de bestemmingsplanprocedure hebben plaatsgevonden zijn doorgevoerd ter vergroting van het draagvlak in de omgeving, met name ten aanzien van het woningbouwprogramma.
In het oorspronkelijke plan ging het om 65 grondgebonden woningen op een oppervlakte van 6,1 hectare en in het Ontwerp Bestemmingsplan dat nu voorligt gaat het om 98 appartementen op een kleinere oppervlakte, namelijk 2,9 hectare. Het ontwerpbestemmingsplan wordt in september van dit jaar behandeld door de gemeenteraad van Baarn.
Kan de koop worden teruggedraaid omdat er weinig van de oorspronkelijke plannen over is? Zo nee, waarom niet?
Nee, de koop kan niet worden teruggedraaid. Een uitgebreide en zorgvuldige verkoopprocedure is in concurrentie doorlopen. In die procedure is in drie fasen een partij geselecteerd waaraan vervolgens is verkocht en geleverd.
Vindt u het wenselijk dat er met gemeenschapsgeld nu een gat in de begroting moet worden opgelost?
Het betreft een gat in de begroting van de koper. De koper is ervoor verantwoordelijk om het verkochte voor eigen rekening en risico te herontwikkelen en te (doen) exploiteren. Dit blijkt ook uit de procedurebeschrijving voor de verkoop. In die procedurebeschrijving is expliciet aangegeven dat het Rijksvastgoedbedrijf geen financiële bijdrage zal leveren om een door een partij opgesteld projectplan financieel sluitend te krijgen.
Bent u het eens dat, indien het toch gemeenschapsgeld gaat kosten, er ook democratisch besloten moet worden wat de bestemming van het Paleis wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe kijkt u terug op de verkoop en procedure van het Paleis? Vindt u dat het Rijksvastgoedbedrijf hier juist heeft gehandeld? Zo ja, waarom?
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de opdracht van de toenmalige Minister voor Wonen en Rijksdienst tot verkoop van paleis Soestdijk volgens een zorgvuldig proces en volgens de vooraf afgesproken formele procedures uitgevoerd. Juist omdat die opdracht de verkoop van een voormalig koninklijk paleis en landgoed betrof, zijn de Tweede Kamer en provinciale staten van Utrecht en de gemeenteraden van Baarn en Soest destijds over elke stap in de verkoopprocedure geïnformeerd.
Het bericht dat de politie zich zorgen maakt over de toename van zelfgemaakte bommen |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Zorgen bij politie om sterke toename van zelfgemaakte bommen»?1
Ja dit is bekend.
Komt u met aanvullende maatregelen om het aantal zelfgemaakte bommen te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Afgelopen jaar is al een aantal aanvullende maatregelen genomen om te zorgen dat bepaalde grondstoffen, die gebruikt kunnen worden om zelf explosieven te maken, moeilijker verkrijgbaar zijn. Eén van deze maatregelen is de aanscherping op 1 februari van dit jaar van de EU verordening Precursoren voor Explosieven2 die het bezit, de handel en het gebruik van precursoren voor explosieven reguleert voor particulieren en het bedrijfsleven. Op 6 juli jl. is uw Kamer nog bij brief3 door mij geïnformeerd over een onderzoek van het WODC naar deze wetgeving en daarin staan ook enkele aandachtspunten vermeld waar komende tijd extra op zal worden geïnvesteerd.
Andere genomen maatregelen die het aantal zelfgemaakte bommen zal moeten verminderen hebben betrekking op knalvuurwerk (zie vraag 5) en bepaalde drugsprecursoren, aangezien deze ook als (bouwsteen) voor zelfgemaakte explosieven gebruikt kunnen worden.
Is het mogelijk om bouwstenen van zelfgemaakte bommen op eenzelfde manier te verbieden zoals illegale precursoren verboden zijn in de nieuwe wetten over ondermijning?
Al geruime tijd is het mogelijk om dergelijke bouwstenen voor zelfgemaakte explosieven, zogenaamde precursoren voor explosieven, te verbieden. De wetgeving hierop is door de EU verplicht gesteld in 2016 en begin dit jaar is de door de EU aangescherpte nieuwe wet ingegaan (zie vraag 2). Hierdoor is het moeilijker geworden voor particulieren en professionele gebruikers om precursoren voor explosieven aan te schaffen, te bezitten en te verhandelen. Eén van de aanscherpingen is de uitbreiding van de lijst van precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt, met extra stoffen en nieuwe toegestane percentages. Ook is het voor professionele gebruikers die stoffen niet voor bedrijfsmatige doeleinden nodig hebben, niet meer mogelijk om de stoffen zonder vergunning te kopen. Een compleet overzicht van de aanscherpingen is terug te vinden op de website van de National Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV).
Een andere bouwsteen voor zelfgemaakte explosieven kan knalvuurwerk zijn. Het gebruik en bezit van knalvuurwerk is al verboden voor consumenten door de regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk.(RACT) en de Wet Milieu Gevaarlijke Stoffen.
Voortdurend wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, en daarbinnen de NCTV, samen met de ketenpartners zoals de Politie en de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) gemonitord of bestaande wetgeving en maatregelen afdoende zijn.
Heeft de politie genoeg capaciteit om actief te zoeken naar bestandsdelen voor het maken van bommen?
Wanneer het gaat om strafrechtelijke opsporing en handhaving, is de politie samen met het Openbaar Ministerie bevoegd. In algemene zin is de vraag naar politiecapaciteit per definitie groter dan de beschikbaarheid. In het halfjaarbericht van 4 juni jl.4 heb ik aangegeven wat de politie doet om de capaciteit van medewerkers belast met onder meer incidentafhandeling weer op volle sterkte te krijgen. In de tussentijd nemen de eenheden waar passend en mogelijk capaciteitsbevorderende maatregelen. Activiteiten met een ernstige gevaarzetting zoals het mogelijk produceren van explosieven krijgen prioriteit. De politie zal in geval van acuut gevaar zorgvuldig optreden.
Daarnaast is met de inwerkingtreding van de Wet precursoren voor explosieven in 2016, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) verantwoordelijk voor het toezicht op – en handhaving van – de regels rondom verkoop van en handel in precursoren voor explosieven. Mede naar aanleiding van de invoering van de vernieuwde EU verordening op 1 februari van dit jaar, zijn de gemaakte afspraken over de uitvoering van de taken ter hand genomen tussen JenV (NCTV) en de ILT. Deze zullen binnenkort worden bestendigd in een convenant. Daarbij wordt ook gekeken of de bestaande afspraken over de benodigde capaciteit voor toezicht en handhaving nog voldoende zijn.
Vindt u dat we genoeg doen om illegaal vuurwerk op te sporen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, komt u met aanvullende maatregelen?
De politie zet ook komend jaar met het Openbaar Ministerie en andere betrokken partijen nog intensiever in op het thema vuurwerk via een projectmatige aanpak van illegaal vuurwerk, inclusief opsporing op sociale media en steekproefsgewijze handhaving langs de grens. Bovendien wordt meer dan voorheen informatie gestuurd onderzoek gedaan. De politie gebruikt verschillende opsporingsmiddelen in de strijd tegen illegale vuurwerkhandelaren, ook op versleutelde berichtenservices zoals Telegram en (andere) sociale media. De politie doet geen uitspraken over de daarbij gebruikte werkwijzen. Als duidelijk is wie de dader is, treden politie en justitie op. Het daarbij aangetroffen vuurwerk wordt in beslag genomen. Dit heeft als effect dat in 2020 meer illegaal vuurwerk in beslag is genomen (ruim 120 duizend kilo in 2020 t.o.v. ruim 60 duizend kilo in 2019) dan in voorgaande jaren. Tot slot is de richtlijn voor strafvordering vorig jaar strenger geworden voor bepaalde typen (zwaar) knalvuurwerk) en wordt er naast strafrechtelijke handhaving verder geïntensiveerd op samenwerking met het bestuur, zodat ook bestuurlijke maatregelen steeds vaker genomen kunnen worden.
Brandveiligheid van gebouwen in Nederland |
|
Sandra Beckerman , Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Koerhuis (VVD) en Beckerman (SP) over de brandveiligheid?1
Ja.
Deelt u de mening dat het – bijna vier jaar na de Grenfell brand – uitermate problematisch is dat we in Nederland nog steeds niet volledig in kaart hebben gebracht welke panden risicovol zijn?
Ik ben van mening dat snelle afronding van de eerder door mij in gang gezette inventarisatie nodig is en heb hiervoor diverse acties ondernomen. In mijn antwoorden van 18 juni jongstleden heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken en toegezegd uw Kamer eind van het jaar nadere informatie te sturen.
Hoe beoordeelt u het resultaat van het interbestuurlijk toezicht door provincies, dat u in oktober 2020 aankondigde nodig te vinden, nu nog altijd niet alle gemeenten in kaart hebben gebracht welke gebouwen niet voldoen aan de brandveiligheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in mijn antwoorden van 18 juni gemeld, hebben provincies beleidsvrijheid hoe aan het interbestuurlijke toezicht vorm wordt gegeven. Alle provincies hebben actie ondernomen naar aanleiding van mijn verzoek, ieder op een eigen wijze. Mijn inschatting is dat gemeenten stappen hebben gezet met de inventarisaties en dat de diverse acties van provincies daaraan bijdragen. Het herhaalonderzoek onder 80 gemeenten (steekproef) dat ik dit jaar nog zal uitvoeren zal, samen met de nadere informatie van de provincies, uitwijzen wat het landelijke beeld is.
Hoe beoordeelt u het beleid van sommige gemeenten om nog altijd geen inventarisatie te doen van de brandveiligheid van gebouwen wetende dat het ATGB heeft geoordeeld dat er in Nederland een soortgelijke gevelbrand als in Grenfell niet uit te sluiten valt? Beoordeelt u dit als verstandig beleid?
Dit oordeel van de ATGB benadrukt de noodzaak voor een snelle afronding van de inventarisatie door gemeenten. Zoals in mijn antwoorden van 18 juni gemeld, hebben gemeenten beleidsvrijheid ten aanzien van het uitvoeren van de inventarisatie, maar mijn beeld is dat gemeenten de inventarisatie in het algemeen uitvoeren. Wel moeten zij de werkzaamheden daarvoor inpassen in hun jaarlijkse toezichtactiviteiten en de daarvoor beschikbare personele capaciteit. Als een gemeente de inventarisatie uiteindelijk niet zou uitvoeren vind ik dat onverstandig. Met het herhaalonderzoek onder 80 gemeenten (steekproef) dat ik dit jaar uitvoer en de nadere informatie van de provincies houd ik een vinger aan de pols. Aan het eind van het jaar zal ik uw Kamer informeren.
Wat verwacht u van het herhaalde onderzoek onder 80 gemeenten dat u gaat uitvoeren? Welke vervolgstappen liggen er klaar indien gemeenten opnieuw negatief scoren?
Uit het vorige onderzoek dat ik voorjaar 2020 heb laten uitvoeren onder 80 gemeenten, bleek dat ten minste 91% van de gemeenten al invulling had gegeven aan de inventarisatie en dat ten minste 60% van alle gemeenten volledig klaar was met de inventarisatie. Ten minste 31% van de gemeenten was nog bezig met de inventarisatie en hierbij ging het vooral om de grotere gemeenten.
Mijn verwachting is dat vooral deze grote gemeenten sinds het vorige onderzoek een flinke stap verder hebben gezet. Hoe de stand van zaken is zal uit het herhaalonderzoek blijken. Op de uitkomsten daarvan loop ik niet vooruit.
Hoe beoordeelt u het beleid van de Groningse gemeente die geen informatie heeft aangedragen aan de provincie over de inventarisatie? Wanneer is deze informatie wel beschikbaar? Om welke gemeente gaat dit?
Het gaat hier om een tussenstand van de provincie Groningen. Ik ga ervan uit dat deze gemeente nog nadere informatie geeft aan de provincie. Ik wacht deze verdere informatie af en informeer uw Kamer hierover eind van het jaar.
Hoe beoordeelt u het beleid van twee Friese gemeenten die geen informatie hebben aangedragen aan de provincie over de inventarisatie? Wanneer is deze informatie wel beschikbaar? Om welke gemeenten gaat dit?
Het gaat hier om een tussenstand van de provincie Friesland. Ik ga ervan uit dat deze gemeenten nog nadere informatie geven aan de provincie. Ik wacht deze verdere informatie af en informeer uw Kamer hierover eind van het jaar.
Hoe beoordeelt u het beleid van twee Drentse gemeenten die geen informatie hebben aangedragen aan de provincie over de inventarisatie? Wanneer is deze informatie wel beschikbaar? Om welke gemeenten gaat dit?
Het gaat hier om een tussenstand van de provincie Drenthe. Ik ga ervan uit dat deze gemeenten nog nadere informatie geven aan de provincie. Ik wacht deze verdere informatie af en informeer uw Kamer hierover eind van het jaar.
Hoe beoordeelt u het beleid van de Utrechtse gemeente die nog geen informatie heeft aangedragen aan de provincie over de inventarisatie? Wanneer is deze informatie wel beschikbaar? Om welke gemeente gaat dit?
Het gaat hier om een tussenstand van de provincie Utrecht. Ik ga ervan uit dat deze gemeente nog nadere informatie geeft aan de provincie. Ik wacht deze verdere informatie af en informeer uw Kamer hierover eind van het jaar.
Hoe beoordeelt u de houding van de provincie Gelderland die alle verantwoordelijkheid naar gemeenten schuift? Kunt u ervoor zorgen dat de provincie Gelderland in navolging van andere provincies zoals Flevoland, Groningen en Drenthe in gesprek gaat met deze gemeenten en bij hen moet aandringen een inventarisatie uit te voeren? Welke acties gaat u hierop ondernemen?
Provincies hebben beleidsvrijheid hoe aan het interbestuurlijke toezicht vorm wordt gegeven. Provincies kunnen daarbij ook betrekken dat gemeenten beleidsvrijheid hebben voor het invullen van een bepaalde taak, zoals ook geldt voor het uitvoeren van de inventarisaties. Het is aan het College van gedeputeerde staten om een keuze te maken hoe zij invulling geeft aan mijn verzoek. Zij legt hierover verantwoording af aan provinciale staten. Gelet op deze beleidsvrijheid is het is niet aan mij om een oordeel te geven over de keuze van een provincie of aan te dringen op een andere aanpak.
Het College van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland heeft invulling gegeven aan mijn verzoek door het sturen van een brief aan iedere gemeente met het verzoek de inventarisatie uit te voeren en te betrekken in het jaarprogramma VTH en de uitkomsten op te nemen in het jaarverslag VTH.
Hoe beoordeelt u de houding van de provincie Limburg die alle verantwoordelijkheid naar gemeenten schuift? Kunt u ervoor zorgen dat de provincie Limburg in navolging van andere provincies zoals Flevoland, Groningen en Drenthe in gesprek gaat met deze gemeenten en bij hen moet aandringen een inventarisatie uit te voeren? Welke acties gaat u hierop ondernemen?
Provincies hebben beleidsvrijheid hoe aan het interbestuurlijke toezicht vorm wordt gegeven. Provincies kunnen daarbij ook betrekken dat gemeenten beleidsvrijheid hebben voor het invullen van een bepaalde taak, zoals ook geldt voor het uitvoeren van de inventarisaties. Het is aan het College van gedeputeerde staten om een keuze te maken hoe zij invulling geeft aan mijn verzoek. Zij legt hierover verantwoording af aan provinciale staten. Gelet op deze beleidsvrijheid is het is niet aan mij om een oordeel te geven over de keuze van een provincie of aan te dringen op een andere aanpak.
Het College van gedeputeerde staten van de provincie Limburg heeft invulling gegeven aan mijn verzoek door de gemeenten te verzoeken haar te informeren over de voortgang van de inventarisatie. De provincie heeft hierop beperkt respons gekregen en beziet thans eventuele verdere actie richting de gemeenten.
Hoe beoordeelt u de houding van de provincie Noord-Holland die alle verantwoordelijkheid naar gemeenten schuift? Kunt u ervoor zorgen dat de provincie Noord-Holland in navolging van andere provincies zoals Flevoland, Groningen en Drenthe in gesprek gaat met deze gemeenten en bij hen moet aandringen een inventarisatie uit te voeren? Welke acties gaat u hierop ondernemen?
Provincies hebben beleidsvrijheid hoe aan het interbestuurlijke toezicht vorm wordt gegeven. Provincies kunnen daarbij ook betrekken dat gemeenten beleidsvrijheid hebben voor het invullen van een bepaalde taak, zoals ook geldt voor het uitvoeren van de inventarisaties. Het is aan het College van gedeputeerde staten om een keuze te maken hoe zij invulling geeft aan mijn verzoek. Zij legt hierover verantwoording af aan provinciale staten. Gelet op deze beleidsvrijheid is het niet aan mij om een oordeel te geven over de keuze van een provincie of aan te dringen op een andere aanpak.
Het College van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland heeft invulling gegeven aan mijn verzoek door het sturen van een brief aan iedere gemeente ter ondersteuning van mijn eerdere verzoek aan gemeenten om de inventarisatie uit te voeren.
Hoe beoordeelt u de houding van de provincie Zuid-Holland die alle verantwoordelijkheid naar gemeenten schuift? Kunt u ervoor zorgen dat de provincie Zuid-Holland in navolging van andere provincies zoals Flevoland, Groningen en Drenthe in gesprek gaat met deze gemeenten en bij hen moet aandringen een inventarisatie uit te voeren? Welke acties gaat u hierop ondernemen?
Provincies hebben beleidsvrijheid hoe aan het interbestuurlijke toezicht vorm wordt gegeven. Provincies kunnen daarbij ook betrekken dat gemeenten beleidsvrijheid hebben voor het invullen van een bepaalde taak, zoals ook geldt voor het uitvoeren van de inventarisaties. Het is aan het College van gedeputeerde staten om een keuze te maken hoe zij invulling geeft aan mijn verzoek. Zij legt hierover verantwoording af aan provinciale staten. Gelet op deze beleidsvrijheid is het niet aan mij om een oordeel te geven over de keuze van een provincie of aan te dringen op een andere aanpak.
Het College van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland heeft invulling gegeven aan mijn verzoek door het sturen van een brief aan iedere gemeente om het belang van brandveiligheid te benadrukken en aandacht te vragen voor de inventarisatie. Van deze brief heeft de provincie een afschrift aan de gemeenteraden verstuurd, zodat ook zij hierover zijn geïnformeerd in het kader van horizontale verantwoording en controle.
Hoe beoordeelt u de houding van de provincie Zeeland die alle verantwoordelijkheid naar gemeenten schuift? Kunt u ervoor zorgen dat de provincie Zeeland in navolging van andere provincies zoals Flevoland, Groningen en Drenthe in gesprek gaat met deze gemeenten en bij hen moet aandringen een inventarisatie uit te voeren? Welke acties gaat u hierop ondernemen?
Provincies hebben beleidsvrijheid hoe aan het interbestuurlijke toezicht vorm wordt gegeven. Provincies kunnen daarbij ook betrekken dat gemeenten beleidsvrijheid hebben voor het invullen van een bepaalde taak, zoals ook geldt voor het uitvoeren van de inventarisaties. Het is aan het College van gedeputeerde staten om een keuze te maken hoe zij invulling geeft aan mijn verzoek. Zij legt hierover verantwoording af aan provinciale staten. Gelet op deze beleidsvrijheid is het niet aan mij om een oordeel te geven over de keuze van een provincie of aan te dringen op een andere aanpak.
Het College van gedeputeerde staten van de provincie Zeeland heeft invulling gegeven aan mijn verzoek door het voeren van een IBT-gesprek met iedere gemeente waarbij de inventarisatie aan de orde is gesteld en verzocht is gehoor te geven aan mijn verzoek tot het uitvoeren hiervan.
Onrecht in de jeugdbeschermingsketen en een verborgen gehouden onderzoek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. |
|
Peter Kwint , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel over Vincent en zijn strijd tegen onrecht in het systeem van de jeugdbeschermingsketen?1
Ja.
Kunt u verduidelijken waaruit nou precies blijkt dat de problemen in de jeugdhulp, en die ook in de verkenning van Reinout Woittiez naar voren zijn gekomen: «de volle aandacht van de Ministeries van Justitie en Veiligheid en VWS en de gemeenten [hebben]», zoals een woordvoerder van uw departement zei? Welke concrete acties zijn ondernomen en wanneer nadat de heer Woittiez zijn bevindingen had gepresenteerd?
In de praktijk komt het voor dat ouders en kinderen menen dat door de betreffende organisaties, zoals de Gecertificeerde Instelling of de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), geen goed feitenonderzoek is gedaan. Dit was ook het geval in de casus naar aanleiding waarvan de verkenning 'Incident of Patroon?' is gedaan. Indien ouders en/of kinderen van mening zijn dat door een betreffende organisatie geen goed feitenonderzoek is gedaan, kunnen zij hierover een formele klacht indienen. Het advies is wel altijd om eerst het gesprek aan te gaan. Zo hebben de organisaties de mogelijkheid om onjuistheden in dossiers te corrigeren. Als de klacht niet in een informeel gesprek wordt opgelost of als de klager niet voor een informele weg kiest, dan wordt de klacht formeel in behandeling genomen door de instelling. Zij kunnen zich daarin laten bijstaan door een vertrouwenspersoon van het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ). Indien betrokkenen het niet eens zijn over de afhandeling van de klacht kunnen zij zich wenden tot de Nationale Ombudsman of de Kinderombudsman. Als ouders zich niet kunnen vinden in een jeugdbeschermingsmaatregel, bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling of een uithuisplaatsing, kunnen de ouders dit aan de rechter voorleggen.
Betrokken instellingen zetten zich onverminderd in voor het verder verbeteren en professionaliseren van het feitenonderzoek. In 2017 is al gestart met de voorbereidingen voor het opstellen van een Actieplan Verbetering Feitenonderzoek, dat in 2018 in uitvoering is genomen door de RvdK, het Landelijk Netwerk Veilig Thuis, en Jeugdzorg Nederland, namens de Gecertificeerde Instellingen. Daarnaast hebben de knelpunten in de jeugdzorg ook in brede zin onze volle aandacht. Ik verwijs hiervoor onder andere naar het actieprogramma Zorg voor de Jeugd, naar de programma’s Scheiden zonder Schade en Geweld hoort nergens thuis en naar het recent aan uw Kamer toegezonden toekomstscenario kind- en gezinsbescherming. Voor de concrete acties en de stand van zaken daarop verwijs ik naar de voortgangsbrief Jeugd waarin uw Kamer periodiek wordt geïnformeerd over de stand van zaken van het actieprogramma Zorg voor de Jeugd, waaronder het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Woittiez, die aangeeft «weinig enthousiasme» te bespeuren op uw departement om deze problematiek aan te pakken?
Ik herken dit niet. Zoals hiervoor aangegeven, lopen er veel acties om verbeteringen in de jeugdzorg door te voeren.
Deelt u de mening van de heer Woittiez, dat het er op lijkt dat het Ministerie van VWS weliswaar aan de slag is gegaan met de jeugdzorg, maar daarbij niet genoeg oog heeft gehad voor de praktische en juridische bezwaren? Zo ja, hoe wilt u deze balans gaan herstellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. In de intensieve samenwerking met het Ministerie van VWS komen alle aspecten van de jeugdzorg aan de orde, ook de praktische en juridische aspecten.
Waarom is het onderzoek van de heer Woittiez nooit met de Kamer gedeeld? Wat heeft het de betrokkene, i.c. Vincent, concreet opgeleverd dat in zijn zaak onrecht is aangetoond? Welke inspanningen zijn geleverd om dit te herstellen?
Conclusie van de verkenning was dat de noodzaak tot het doorvoeren van verbeteringen beleidsmatig is onderkend en opgepakt. Gezien de aard van de verkenning en doordat uit de verkenning bleek dat de problematiek reeds bekend was en werd opgepakt, is geen aanleiding gezien om mij te informeren over de verkenning en daardoor ook niet om de verkenning met uw Kamer te delen.
In het eerste overleg dat heeft plaatsgevonden met de betreffende burger is direct aangegeven dat het departement niet kan treden in de behandeling of beoordeling van individuele casuïstiek. Er is dus ook niet gekeken of er inderdaad fouten zijn gemaakt in deze individuele zaak. De bevoegdheid om te adviseren in of uitspraken te doen over individuele casuïstiek is belegd bij andere instanties zoals de rechter, Nationale ombudsman, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de Gecertificeerde Instellingen en de RvdK. Het NRC-artikel over deze casus en eerdere publicaties, bijvoorbeeld in de Groene Amsterdammer waarnaar wordt verwezen, lijken overigens te onderschrijven dat de betreffende burger van deze mogelijkheden gebruikt heeft gemaakt zich tot die instanties te wenden, maar dat de uitkomsten daarvan tot nu toe geen aanleiding gaven tot andersluidende beslissingen.
Klopt het dat het actieplan Verbetering Feitenonderzoek eind 2021 afloopt en dat dit plan al liep voordat Woittiez zijn bevindingen had gepresenteerd? Wat hebben de bevindingen van Woittiez precies bijgedragen aan het actieplan? Kunt u uiteenzetten wat dit actieplan precies teweeg heeft gebracht in de jeugdbeschermingsketen; met andere woorden: wat zijn de resultaten van dit actieplan tot op heden?
Ja, het klopt dat het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek al in voorbereiding was voordat de verkenning was afgerond. De conclusie van de verkenning was ook dat de noodzaak tot het doorvoeren van verbeteringen beleidsmatig is onderkend en opgepakt. Daardoor is geen aanleiding gezien aanvullende acties te nemen. Het actieplan loopt van 2018 t/m 2021. In 2020 heeft een tussenevaluatie van het plan plaatsgevonden. Uit deze evaluatie bleek dat verreweg de meeste acties zijn opgepakt of in voorbereiding zijn. Het was ten tijde van de tussenevaluatie nog te vroeg om uitspraken te doen over concrete effecten, omdat de implementatie en borging van de meeste acties gepland stonden/staan in 2020 en 2021. Volgend jaar staat de eindevaluatie gepland. Dan zal worden onderzocht in hoeverre de opgaven uit het actieplan zijn gerealiseerd, wat de concrete effecten daarvan zijn en of mogelijk aanvullende acties wenselijk zijn.
Klopt het dat de ambtelijke top van het Ministerie van VWS al zeker sinds april 2017 op de hoogte was van deze casus en dat VWS zelf ook onderzoeksvragen had opgesteld, maar deze nooit heeft laten beantwoorden? Wat waren deze onderzoeksvragen en waarom zijn ze nooit beantwoord?2
VWS was op de hoogte van de casus. Naar aanleiding van de klachtenprocedure tegen de toenmalige Inspecteur jeugdzorg heeft begin 2017 een hoorzitting plaatsgevonden. Tijdens deze hoorzitting is afgesproken om een informeel gesprek te voeren met ambtenaren van het ministerie. Dat gesprek heeft plaatsgevonden op 11 april 2017. Dit gesprek betrof een informeel gesprek waarin verschillende vraagstukken aan de orde zijn geweest. Er zijn volgens de ons beschikbare informatie geen afspraken gemaakt over een nader onderzoek.
Heeft de Inspectie J&V in de zaak van Vincent, waarin rechterlijke uitspraken genegeerd werden, een rol gehad? Zo ja, wat was haar oordeel over de werkwijze van de betrokken instanties in deze zaak?
De Inspectie Justitie en Veiligheid ontvangt regelmatig signalen van verontruste burgers die negatieve ervaringen hebben met uitvoeringsorganisaties die onder het ministerie van JenV vallen. Bij meldingen maakt de Inspectie een inschatting van de problematiek (in hoeverre er sprake is van een structureel probleem) en wordt bekeken of er voor de melder andere manieren zijn om het probleem onder de aandacht te brengen, bijvoorbeeld via een klachtenprocedure. Daarbij wordt soms, afhankelijk van de aard van het onderwerp, informatie ingewonnen bij de organisatie waarover wordt geklaagd. Mede omwille van de privacy - met name van het betreffende kind en diens omgeving - kan ik helaas niet verder ingaan op eventuele betrokkenheid van de Inspectie Justitie en Veiligheid in deze specifieke casus.
Hoe kan volgens u worden gewaarborgd dat dossiers een zo objectief en objectiveerbaar mogelijk beeld geven van de betrokken jeugdige en het systeem om die jeugdige heen?
Het uitvoeren van goed feitenonderzoek is een opgave voor alle instellingen in de jeugdbeschermingsketen. Al deze organisaties werken met kaders/richtlijnen om ervoor te zorgen dat de in het kader van de dossiervorming verkregen informatie een zo objectief mogelijk beeld geeft. Indien ouders en/of kinderen zich niet in het feitenonderzoek kunnen vinden, kunnen zij hierover een klacht indienen.
Wat kan een burger doen als instellingen rechterlijke uitspraken naast zich neerleggen? Zijn op dit moment voldoende waarborgen in het systeem waarop een burger kan terugvallen als een instantie niet meewerkt aan een rechterlijke beslissing? Zo ja, werken die in de praktijk ook als zodanig? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
De organisaties in de jeugdbeschermingsketen moeten een rechterlijke uitspraak uitvoeren. Ze kunnen hier niet naar eigen inzicht van afwijken. Wel moet er ruimte zijn om, als gewijzigde feiten of omstandigheden daar vanuit het belang van het kind toe nopen, het belang van het kind voorop te stellen. Dit mag er uiteraard niet toe leiden dat sprake is van eigen richting. Daarbij moet de toegang tot de rechter voor de betrokken ouders altijd gewaarborgd zijn.
Hoe dient volgens u te worden omgegaan met onterechte meldingen van kindermishandeling, met name met betrekking tot vernietiging van de gegevens die met deze onterechte meldingen samenhangen? Gebeurt dat op dit moment ook?
Slachtoffers van kindermishandeling of huiselijk geweld geven regelmatig aan: was er maar iemand geweest die had gezien hoe het écht met mij ging. Daarom is het belangrijk dat iedereen die rondloopt met zorgen over kindermishandeling of huiselijk geweld, in het belang van de veiligheid, contact kan opnemen met het meldpunt Veilig Thuis. Zorgen kunnen achteraf onterecht blijken te zijn, maar dat maakt de melding op voorhand niet onterecht. Als een betrokkene een melding – of de uitkomst van het onderzoek – onterecht vindt kan deze hierover in gesprek gaan met Veilig Thuis. Veilig Thuis heeft een onafhankelijke klachtenprocedure. Als informatie achteraf onjuist blijkt, kan de betrokkene verzoeken om aanpassing of vernietiging van het dossier. Ook is er het Advies en Klachtbureau Jeugdzorg, waar mensen terecht kunnen.
Een verzoek om vernietiging moet Veilig Thuis in ieder geval honoreren als door de uitkomst van het onderzoek van Veilig Thuis de inhoud van de melding wordt weerlegd. Dit staat beschreven in het handelingsprotocol van Veilig Thuis. In het contact dat Veilig Thuis met de betrokkenen heeft over de uitkomsten van het onderzoek, wijst Veilig Thuis op het recht om te verzoeken om vernietiging van de gegevens indien het onderzoek de inhoud van de melding in het geheel niet heeft bevestigd. In de praktijk komt dit ook voor.
Bent u bereid uitgebreid onderzoek te laten doen naar mogelijke weeffouten in het stelsel van jeugdbescherming, om zo zaken als die van Vincent in de toekomst te kunnen voorkomen?
De knelpunten in de jeugdbeschermingsketen zijn reeds onderwerp van onderzoek en analyse. Ten aanzien van het feitenonderzoek geldt dat door de betrokken instellingen wordt onderkend dat het doen van feitenonderzoek in de praktijk beter kan. Daarom investeren zij voortdurend in het doen van zorgvuldig en navolgbaar onderzoek en in een goede samenwerking met kinderen en ouders. Daarmee moeten beslissingen op basis van onjuiste informatie en onvrede bij ouders over de inhoud van de rapportages, zoveel mogelijk worden voorkomen. Hiervoor is ook het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de Jeugdbeschermingsketen opgesteld. Zoals aangegeven, staat volgend jaar de eindevaluatie gepland. Dan zal worden onderzocht in hoeverre de opgaven uit het Actieplan zijn gerealiseerd, wat de concrete effecten daarvan zijn en of mogelijk aanvullende acties wenselijk zijn.
Het SCP-rapport over het klimaatbeleid en de energietransitie |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het SCP-rapport «Klimaataanpak: toekomstbepalende keuzes voor onze samenleving – de energietransitie vanuit burgerperspectief»?1
Ja.
Hoe reageert u (één voor één) op de volgende bevindingen van het SCP:
Het kabinet streeft ernaar om het klimaatbeleid kosteneffectief vorm te geven. Het is zorgelijk dat één op de tien huishoudens volgens het SCP moeite heeft met het betalen van de energiekosten. Relatief gezien maakt de energierekening van groepen met een lager inkomen een groter deel uit van de vaste lasten: een stijging van deze lasten heeft direct consequenties voor het inkomen dat na het aftrekken van alle vaste lasten overblijft.
Dit leidt ertoe dat sommige groepen in de samenleving kwetsbaarder zijn dan anderen. Het is van belang hier goed oog voor te hebben. Daarbij geldt dat huishoudens die moeite hebben met het betalen van de energiekosten ook vaak moeite hebben met het betalen van andere vaste lasten. Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van de andere noodzakelijke uitgaven van het huishouden. Het kabinet weegt daarom in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening. Het kabinet monitort de ontwikkeling van de energierekening nauwgezet. Het CBS en het PBL publiceren vanaf 2020 jaarlijks een update van de energierekening van huishoudens.
Ik begrijp dat mensen zich zorgen maken over de grote veranderingen die bij de energietransitie komen kijken. Daarom wil het kabinet de energietransitie zo vormgeven dat iedereen kan meedoen. We verstrekken mensen informatie over wat zij kunnen bijdragen en geven mensen zoveel mogelijk de ruimte om keuzes te maken die passen bij hun situatie. Daarnaast houden we de lastenontwikkeling goed in de gaten.
De zorgen over de verschillen tussen arm en rijk moeten worden bezien in het licht van een belangrijke conclusie van het Interdepartmentale Beleidsonderzoek (IBO) «Financiering van de Energietransitie»2. Omdat er steeds grotere verschillen zullen ontstaan tussen de manier waarop huishoudens van energie worden voorzien (de ene wijk met een warmtenet, de andere wijk met elektrificatie of hybride oplossingen) zullen de kostenverschillen, zowel via de energierekening als via benodigde investeringen, tussen huishoudens toenemen. Naarmate deze verschillen toenemen, worden generieke compensatie instrumenten zoals de belastingvermindering op de energiebelastingen minder effectief. Hoewel daarmee niet gezegd is dat de verschillen tussen arm en rijk de facto groter worden, is dit wel een risico. Het is dan ook goed dat we bij beleidswijzigingen in het klimaatbeleid altijd, met doorrekeningen, naar de effecten van de transitie op de financiële positie van huishoudens kijken en die meewegen in besluitvorming over het klimaatbeleid. Daarnaast vindt, zoals hierboven reeds genoemd, jaarlijks de reguliere koopkrachtbesluitvorming plaats waarmee grip wordt houden op de koopkrachtontwikkeling van huishoudens.
Deelt u de conclusie dat het klimaatbeleid en, als gevolg daarvan, de energietransitie huishoudens regelrecht de (energie)armoede in jagen?
Die conclusie deel ik niet. Wel ben ik van mening dat dit niet automatisch goed gaat: het is inherent aan de transitie naar een klimaatneutrale economie dat er verdelingseffecten zullen optreden. Aandacht voor de positie van kwetsbare groepen in de samenleving en een rechtvaardige verdeling van lusten en lasten is dan ook essentieel voor een succesvol verloop van de transitie. Zoals het SCP zelf concludeert: het is van belang alert te blijven op situaties waarin de burger overvraagd wordt. Daarin hebben het kabinet, de Kamer en maatschappelijke partijen, betrokken bij de transitie, een belangrijke verantwoordelijkheid.
Uit het rapport «Meten met twee maten» van PBL uit december 2018 blijkt dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent. Ook uit Europese rapportages, zoals het EU Energy Poverty Observatory (EPOV), volgt dat Nederland het goed doet op het terrein van het beperken van energiearmoede. Hoewel het probleem niet moet worden onderschat, zijn dit geen signalen die er op wijzen dat er sprake is van grootschalige energiearmoede in Nederland.
Hoe reageert u – één voor één – op de volgende bevindingen van het SCP:
Het SCP schetst hier een zorgelijk beeld. In gesprekken die ik heb herken ik dat de discussie over het klimaat door veel mensen wordt ervaren als technisch ingewikkeld en als een verhaal waarin het veel gaat over wat er straks niet meer mag. Gelukkig herkent 40% van de respondenten van het SCP onderzoek het beeld dat we nergens van mogen genieten niet. Maar het signaal is duidelijk. Het is aan ons om te laten zien dat het klimaatbeleid niet alleen een verhaal is van beperkingen, maar ook van kansen.
Het rapport van het SCP wijst er ook op dat veel mensen bereid zijn om hun levensstijl aan te passen aan klimaatverandering en gemotiveerd zijn om hun eigen gedrag te veranderen in het belang van het klimaat. Ruim de helft van de mensen denkt volgens het SCP na over wat zij in hun dagelijks leven concreet kunnen doen om klimaatverandering tegen te gaan, iets wat ik zeer verwelkom, omdat de transitie bijdragen vraagt van iedereen. Niet voor niets zet het kabinet in op brede publiekscommunicatie onder de noemer «Iedereen doet wat». Deze bevindingen van SCP onderstrepen het belang na te denken over manieren waarop de energietransitie inclusiever kan worden gemaakt en meer mensen kunnen worden betrokken bij besluitvorming. Daarom kijkt dit kabinet doorlopend naar manieren om mensen goed te betrekken, van lokale (energie)projecten tot participatie in beleid- en planvorming. Het kabinet heeft in dit licht gevraagd om advies over de betrokkenheid van burgers bij de transitie (Kamerstuk 32 813, nr. 674)3, waarin wordt geconcludeerd dat een nieuw kabinet deze inzet kan versterken door middel van burgerfora.
Deelt u de conclusie dat er van het, ook door u, vaak genoemde «draagvlak» en «burgerparticipatie» in de praktijk niets terechtkomt? Deelt u de conclusie dat dat tot gevolg heeft dat er onder andere landschapsvernietigende, ziekmakende windturbines bij de lokale bevolking door de strot worden geduwd?
Deze beide conclusies deel ik niet. Ik vind het essentieel dat iedereen in de transitie kan meepraten en gehoord wordt. In het Klimaatakkoord is ook afgesproken dat iedereen de kans moet krijgen om mee te doen met de energietransitie. In bijvoorbeeld de Regionale Energiestrategieën (RES) en het Programma Aardgasvrije Wijken (PAW) speelt participatie een belangrijke rol. Het Rijk ondersteunt decentrale overheden bij het organiseren van participatie. Het is voor het eerst dat er gelijktijdig zo veel participatie plaatsvindt en het is dan ook niet vreemd dat dat reuring geeft. Maar reuring betekent niet altijd dat het slecht gaat; ook in een goed participatieproces kan er reuring zijn.
De actieve inzet op participatie levert veel voorbeelden op die laten zien hoe participatie in de praktijk vorm kan krijgen. Zo organiseerden de regio’s Súdwest Fryslân en Foodvalley een Participatieve Waarde Evaluatie en een burgerforum over hun regionale plannen voor de energietransitie. Tegelijkertijd moet nog veel geleerd worden, bijvoorbeeld over hoe je iedereen die wíl meepraten ook daadwerkelijk bereikt. Daarom bekijkt het kabinet doorlopend hoe de inzet op het gebied van participatie kan worden versterkt.
Over de mogelijke gezondheidseffecten van windturbines heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd. In mijn brief van 9 juni 2021 (Kamerstuk 33 612, nr. 75)4 geef ik aan dat ik begrip heb voor de zorgen van mensen over de komst van windturbines in hun omgeving. Net als bij andere (ruimtelijke) ontwikkelingen is het zoeken naar een balans tussen verschillende belangen. In dit geval is dat een afweging tussen het algemeen belang van het beperken van klimaatverandering en de hinder die omwonenden kunnen ondervinden als gevolg van windturbines. Die maatschappelijke afweging leidt tot bepaalde normen en in het verlengde daarvan tot de manier waarop windparken ruimtelijk ingepast kunnen worden.
Wetenschappelijke kennis over de gezondheidseffecten van windturbines wordt in Nederland verzameld, geduid en verspreid door het RIVM, bijvoorbeeld met het rapport dat op 20 april 2021 is opgeleverd5. Recent heb ik het RIVM opdracht gegeven om hun inzet op dit thema te intensiveren door een Expertisepunt Windenergie en Gezondheid op te richten, waarin experts elkaar kunnen vinden en regionale GGD’en ondersteund worden. Ook zal er aanvullend gezondheidsonderzoek worden gedaan. Het RIVM verkent momenteel hoe dit het beste kan worden vormgegeven. Naar verwachting is deze verkenning eind 2021 gereed en dan zal ik, in samenspraak met alle betrokken partijen, de benodigde vervolgstappen zetten. Daarnaast werk ik aan de motie Erkens/Leijten (Kamerstuk 32 813, nr. 731)6 over onderzoek naar de effecten van afstandsnormen voor windturbines op land. Hierover zal ik uw Kamer in het voorjaar van 2022 informeren.
Hoe reageert u op de bevindingen van het SCP dat de mate van draagvlak voor bepaalde maatregelen ook samenhangt met de te verwachte effectiviteit? Hoe rijmt u dit met het feit dat Nederland verantwoordelijk is voor slechts 0,35% van de totale mondiale CO2-uitstoot en dat het Nederlandse klimaateffect verwaarloosbaar en praktisch onmeetbaar is?
Deze conclusie van het SCP komt overeen met een studie van TNO waarbij is onderzocht wat het draagvlak is voor afzonderlijke klimaatmaatregelen7. Deze bevindingen laten zien dat Nederlanders maatregelen tegen klimaatverandering steunen als deze daadwerkelijk helpen om de uitstoot van broeikasgassen omlaag te brengen.
Zoals bekend is het klimaatprobleem een mondiaal probleem, waarbij ieder land zijn eigen verantwoordelijkheid heeft en een bijdrage moet leveren aan het oplossen ervan. De inzet van Nederland moet dan ook worden bezien in het licht van mondiale en Europese inspanningen om klimaatverandering tegen te gaan. Door voortvarend met de transitie aan de slag te gaan levert deze ook veel voordelen voor Nederland op, zoals nieuwe duurzame banen, comfortabeler wonen, gezondere natuur en schonere lucht. Volgens het SCP zien veel Nederlanders deze kansen ook.
Wanneer zet u uw allesverblindende klimaatoogkleppen af en komt u tot de onvermijdelijke conclusie dat klimaatbeleid en, als gevolg daarvan, de energietransitie onzinnig, onmogelijk en onbetaalbaar zijn?
We willen de aarde goed doorgeven aan generaties na ons. Het is daarom van belang dat Nederland zich gezamenlijk met andere landen inzet op het beperken van klimaatverandering. Zonder klimaatbeleid zullen de kosten van klimaatverandering in Nederland naar verwachting sterk toenemen door effecten als wateroverlast, droogte, hittestress en andere weersextremen. Naar aanleiding van de overstromingen in Limburg concludeerde een internationaal team van klimaatwetenschappers nog dat klimaatverandering zorgt voor een de toenemende kans op dergelijke zware neerslag8.
De energietransitie vergt inspanningen van ons allemaal, waarbij alle inzichten uit wetenschappelijk onderzoek serieus moeten worden genomen. Ik neem het rapport van het SCP dan ook zeer serieus, en het sterkt mij in de inzet van het kabinet om de transitie zo vorm te geven dat mensen zoveel mogelijk delen in de voordelen en de nadelen van de transitie zo eerlijk mogelijk worden verdeeld.
Het bericht 'Nog slag te slaan: helft Nederlandse kantoren voldoet niet aan juiste energielabel' |
|
Laura Bromet (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nog slag te slaan: helft Nederlandse kantoren voldoet niet aan juiste energielabel»1 en het achterliggende rapport?2
Ja.
Kunt u de resultaten van dit onderzoek verifiëren? Zijn deze getallen aannemelijk?
Het bericht is opgesteld op basis van het door Colliers uitgevoerde onderzoek «Utrecht is de meest duurzame kantorenstad van Nederland» van 14 juni 2021. Colliers licht in het rapport niet toe welke bronnen gebruikt zijn. Colliers presenteert de volgende verdeling:
Ik heb in 2018 de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) de opdracht gegeven de voortgang te monitoren van het aantal kantoren dat voldoet aan verplicht label C voor kantoren. RVO maakt hiervoor gebruik van gegevens uit de Basisadministratie Gebouwen, de Energielabeldatabase en de WOZ. Daarbij maakt RVO onderscheid tussen gebouwen met alleen een kantoorfunctie en gebouwen met een gecombineerde functie (kantoor in combinatie met een andere gebruiksfunctie). De monitoring van RVO levert het volgende beeld voor deze twee groepen samen (peildatum 1 juli 2021):
De getallen die Colliers presenteert wijken hier dus niet veel vanaf. Hierbij moet aangetekend worden, en dat geldt zowel voor de cijfers van Colliers als van RVO, dat uit registraties niet met 100% zekerheid is vast te stellen of op een bepaald adres een kantoor gevestigd is.
Over de kantoren die nog geen label hebben concludeert EIB in een in opdracht van mij uitgevoerd onderzoek3, dat op basis van de in het bouwjaar geldende energieprestatie-eisen ongeveer 30% van deze kantoren naar verwachting voldoet aan de aanstaande labelplicht, mits zij tijdig hun energielabel laten registreren.
Deelt u de mening dat energiebesparing van kantoorgebouwen hard nodig is voor het behalen van onze klimaatopgaven?
Ja, energiebesparing bij kantoren is, net als in andere delen van de gebouwde omgeving, nodig voor het behalen van de klimaatopgaven. De meest recente berekening van de additionele bijdrage aan energiebesparing van het verplichte label C voor kantoren is in 2016 gemaakt door EIB in samenwerking met ECN en bedraagt 8,6 PJ in 2023.
Op welke manier ondersteunt u kantooreigenaren in het verduurzamen van hun panden? Hoe bent u van plan deze ondersteuning te intensiveren zodat elke kantooreigenaar in 2023 voldoet aan de labeleisen?
Voor het verduurzamen van kantoren worden eigenaren, afhankelijk van de situatie, ondersteund met de volgende financiële instrumenten: Energie Investerings Aftrek (EIA), SDE++ (tijdelijk gesloten), Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE).
Inhoudelijk zijn (vertegenwoordigers van) kantooreigenaren tijdens de voorbereiding van de wetswijziging geconsulteerd en worden zij nu regelmatig geïnformeerd over de voortgang en de beschikbare ondersteunden instrumenten. Het informeren van grote beleggers, bijvoorbeeld de beleggers die aangesloten zijn bij IVBN of Vastgoed Belang, heeft plaatsgevonden via deze organisaties. Het maatschappelijk vastgoed is geïnformeerd door de VNG. De laatste doelgroep, de eigenaar-gebruikers en kleine particuliere beleggers, zijn moeilijker te informeren. Voor een deel zullen zij geïnformeerd zijn door brancheorganisaties, door artikelen in vakbladen of door het raadplegen van de RVO-website. Maar uit voornoemd onderzoek van het EIB blijkt dat een deel van deze doelgroep nog niet op de hoogte is van de label-C verplichting.
Deze constatering is mede de aanleiding geweest dat op 2 juli 2021 alle vermoedelijke kantooradressen die nog niet aan de label-C verplichting voldoen aangeschreven zijn. In deze brief en op de website http://www.rvo.nl/energielabel-c-kantoren worden kantooreigenaren geïnformeerd over de verplichting en welke stappen zij kunnen nemen om hieraan te voldoen. Deze mailing is gecoördineerd met de VNG en de Omgevingsdiensten. De VNG heeft in juli 2021 een ledenbrief verstuurd met de oproep actie te ondernemen ten aanzien van toezicht op en handhaving van de label-C verplichting. Gemeenten ontvangen via het Gemeentefonds een vergoeding voor de handhavingslasten. Een aantal omgevingsdiensten die door een gemeente gemandateerd zijn voor toezicht en handhaving, is van plan na de zomer van 2021 kantooreigenaren die nog niet aan de verplichting voldoen aan te schrijven, om hen te wijzen op mogelijke vervolgstappen en sancties in 2023.
Naast deze communicatie hebben intermediairs zoals hypotheekverstrekkers, taxateurs en makelaars de aanjaagfunctie opgepakt. BZK en RVO hebben de intermediairs hiertoe opgeroepen en van de nodige informatie voorzien. De meeste banken geven geen hypotheken meer voor kantoren met label D of slechter zonder dat er een verbeterplan klaar ligt en bieden daarnaast actief financiering aan voor de te treffen maatregelen. Taxateurs nemen het energielabel nadrukkelijk mee in de taxatie. Makelaars weten dit en informeren hun klanten hier ook over.
Deelt u de mening dat de overheid een voortrekkersrol rondom verduurzaming moet nemen en het dus onacceptabel is dat de overheid in dit geval het slechte voorbeeld geeft? Hoe bent u van plan ervoor zorg te dragen dat overheidsgebouwen aan de eisen rondom energielabels voldoen?
Kantoren van overheden moeten net als alle andere kantoren voldoen aan de label-C verplichting. Ik zie dat een aantal overheden daarin een voortrekkersrol neemt, maar ik herken ook het beeld dat dat niet over de volle breedte plaatsvindt. Alhoewel ik niet alle cijfers van Colliers kan bevestigen (40% van de gemeentehuizen en ongeveer 60% van de kantoren van brandweer en politie voldoen nog niet aan de label-C verplichting) lijken deze aannemelijk en gaat er het signaal van uit dat overheden snel extra stappen moeten gaan zetten.
De rijksoverheid streeft nadrukkelijk een voorbeeldrol na. Op onderhoudsmomenten worden kantoren standaard naar label C gebracht. Bij renovatie worden kantoorgebouwen direct naar label A+ of beter verduurzaamd. Het gemiddelde label van Rijkskantoren zal in 2023 label B zijn. Hiermee geeft het Rijksvastgoedbedrijf invulling aan de zgn. portefeuilleaanpak. Deze aanpak maakt onderdeel uit van afspraken in het Klimaatakkoord en geeft invulling aan het uitgangspunt van een kosteneffectieve transitie. De aanpak beoogt vastgoedeigenaren ruimte te bieden om te verduurzamen op natuurlijke momenten indien dit aantoonbaar tot bovenwettelijke prestaties op portefeuilleniveau leidt. Uw Kamer zal over deze portefeuille-aanpak op een later moment nader worden geïnformeerd.
Ten aanzien van andere sectoren binnen het maatschappelijk vastgoed voer ik een stimulerend beleid. Voor hen is bij RVO het «Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed» ingericht. Binnen het platform wisselen zij kennis uit, worden goede voorbeelden gedeeld en innovaties aangejaagd.
Voor specifieke onderdelen zoals voor het gemeentelijk vastgoed (waaronder brandweer) en voor de politie, zijn conform de afspraak in het Klimaatakkoord sectorale routekaarten opgesteld. De sectorale routekaarten worden verfijnd in portefeuille routekaarten. Ik faciliteer betrokken partijen hierbij zoveel mogelijk.
Bent u bereid de eigenaren van kantoorgebouwen klip-en-klaar te waarschuwen dat er bepaalde minimale eisen zijn met betrekking to de energielabels van kantoorgebouwen zodat er geen misverstand kan ontstaan en voorkomen wordt dat kantooreigenaren in 2023 allerlei excuses verzinnen om niet aan deze eis te voldoen?
Op 2 juli 2021 is een brief uitgegaan aan alle kantooradressen die nog niet aan de label-C plicht voldoen. Zie verder de beantwoording van vraag 4.
Hoe gaat u de energiebesparingseisen rondom kantoorgebouwen handhaven in 2023? Bent u bereid waar nodig sancties in te zetten?
Het bevoegd gezag is de gemeente. De gemeente bepaalt uiteindelijk welke sanctie passend is. Zoals in het antwoord op vraag 4 beschreven vindt er afstemming plaats met vertegenwoordigers van het bevoegd gezag en tussen bevoegde gezagen onderling. Daar ondersteun ik hen bij, bijvoorbeeld met het opstellen van een landelijk handhavingsprotocol, om zorg te dragen voor een uniforme inzet van sanctiemiddelen.
Het bericht 'Voor vrouw is sfeer op KMA ‘giftig’' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van het bericht «Voor vrouw is sfeer op KMA «giftig»»?1
Ja.
Hoe lang is het u al bekend dat er problemen zijn met de sociale veiligheid bij de Defensieorganisatie?
In 2017 werden de toenmalige Staatssecretaris en ik geconfronteerd met ongewenst en grensoverschrijdend gedrag op de kazerne in Schaarsbergen. Wij hebben vervolgens de commissie Sociaal veilige werkomgeving Defensie (commissie Giebels) en een bijbehorend meldpunt ongewenst gedrag ingesteld (Kamerstuk 34 775, nr. 31; nr. 61; nr. 70 en nr. 121). Ook voor die tijd was er binnen Defensie al vaker sprake van ongewenst gedrag, ook op de KMA.
Er is binnen Defensie, met enige regelmaat, aandacht geweest voor dit ongewenst of niet integer gedrag door het te onderzoeken en door maatregelen te treffen. Deze aandacht heeft structureel vorm gekregen door, naar aanleiding van het rapport van commissie Giebels »Sociaal veilige werkomgeving binnen Defensie» (Kamerstuk 32 500, nr. 75)2, het defensiebrede plan van aanpak «Versterking van sociale veiligheid» op te stellen en uit te voeren. De resultaten hiervan en de vervolgstappen worden hieronder bij de antwoorden op vraag 4 tot en met 10 verder toegelicht.
Eind 2018 bent u geïnformeerd over onderzoek naar aanleiding van gesignaleerde voorvallen op het gebied van ongewenst (kwetsend en beledigend) gedrag op de NLDA (Kamerstuk 35 000 X, nr. 76).3 Naar aanleiding van dit onderzoek is specifiek voor de NLDA de Taskforce NLDA ingesteld met als doel de sociaal veilige leef- en werkomgeving te versterken (Kamerstuk 35 000 X, nr. 144).4
We richten ons in plannen en uitvoering op blijvende aandacht voor integriteit, sociale veiligheid en diversiteit. Defensie blijft op deze thema’s ontwikkelen. Dit is belangrijk voor een organisatie waar jaarlijks ongeveer 4.000 mensen in- en uitstromen. Defensie bestaat uit (vaak jonge) mensen die vaak dicht op elkaar wonen en werken en regelmatig onder hoge druk en onder extreme omstandigheden met elkaar moeten samenwerken en presteren. Er is in diverse werk- en opleidingssituaties sprake van macht en onderlinge afhankelijkheid en defensiepersoneel werkt regelmatig met kostbaar materiaal of gevoelige informatie.
Ik benadruk daarom dat er binnen Defensie, als zwaardmacht verantwoordelijk voor vrede en veiligheid, geen plek is voor ongewenst gedrag.
Daarom blijven we investeren in het bevorderen en bewaken van integriteit en een sociaal veilige werkomgeving.
Hoe lang is het u al bekend dat er problemen zijn met de sociale veiligheid bij de KMA?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe lang bent u al bezig met het maken van plannen om de sociale veiligheid bij de Defensieorganisatie, waaronder de KMA, te vergroten?
In het verleden is een aantal kortstondige verbetertrajecten uitgevoerd. Deze hadden een relatief gering resultaat, omdat deze verbetertrajecten niet structureel werden geborgd in de bedrijfsvoering. Zowel defensiebreed als op de NLDA is sinds begin 2019 een koers ingezet waarbij de maatregelen structureel worden verankerd in de bedrijfsvoering. Ik schets hieronder achtereenvolgens de defensiebrede ontwikkelingen en de ontwikkelingen specifiek voor de NLDA.
Defensie moet het in haar taakinvulling hebben van sterke teams. In dit soort teams bestaat het risico dat er sprake is van buitensluiting, normvervaging of interne selectie. Om deze negatieve effecten tegen te gaan streeft Defensie naar sterke teams waarbij het uitgangspunt is dat we in die teams meer ruimte bieden voor diversiteit in tegenstelling tot uniformiteit en homogeniteit. Het structureel versterken van de sociale veiligheid en maatregelen ter bevordering van diversiteit en inclusie komt voort uit het plan van aanpak «versterking sociale veiligheid», waarvan de maatregelen zijn verdeeld in drie fasen5.
Defensie is op dit moment aangekomen bij fase drie, het structureel en beleidsmatig inbedden van de genoemde vijf sporen in de bedrijfsvoering van Defensie. Dit gebeurt onder de noemer «integriteitmanagement». Defensie streeft met dit integriteitsmanagement de volgende doelen na:
Door deze cyclus beleidsmatig te organiseren en te koppelen aan de jaarlijkse opdrachten aan de defensieonderdelen, inclusief de daarvoor benodigde middelen, garanderen we dat de invulling van deze taken ook uitvoerbaar is. Zo blijft er de komende jaren structureel aandacht voor integriteit, sociale veiligheid en inclusiviteit.
Ten behoeve van de gewenste cultuurverandering is in 2019 onder meer gestart met organisatiecoaching in de vorm van actiegerichte interventies onder de noemer «just-culture» op het werkvloer-niveau bij alle defensieonderdelen. In werkteams worden onder begeleiding van een (externe) coach concrete afspraken gemaakt over onderling gewenst gedrag, ter bevordering van de samenwerking en de effectiviteit.
Sociale (en fysieke) veiligheid is onder de noemer «veiligheid in opleidingen» opgenomen in de relevante initiële- en vervolgopleidingen en leiderschapsontwikkeling. Er moet nog verder geïnvesteerd worden in het versterken van specifieke managementvaardigheden om leidinggevenden te leren hoe zij om kunnen gaan met sociale veiligheidskwesties (zie het jaarrapport van de Visitatiecommissie over 2021). Daartoe is het plan opgevat om een periodieke leiderschapsupdate verplicht te stellen. Voor de begeleiding van de ontwikkeling van onderofficieren is in een eerdere fase al de afdeling begeleiding onderofficieren bij het Expertise Centrum Leiderschap Defensie ingericht.
Naast het faciliteren van opleidingen voor leidinggevenden en leiderschapsontwikkeling is geïnvesteerd in de ondersteuning van commandanten middels WERKblik (integriteitsthermometer) en het format voor functioneringsgesprekken (waarin de gedragscode en veiligheid zijn opgenomen). Daarnaast is psychosociale arbeidsbelasting toegevoegd aan de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E). Ook is er een professionaliseringsslag gemaakt bij ondersteunende experts. Zo is de onderzoeks- en advies-capaciteit van de COID uitgebreid en is er een kwaliteitsimpuls gegeven binnen het bestand van vertrouwenspersonen door het vaststellen van de functiebeschrijving en bijscholing. Daarnaast zijn bij diverse eenheden staffunctionarissen sociale veiligheid aangesteld. Zij ondersteunen commandanten in het bevorderen van sociale veiligheid en integriteit in de praktijk.
Sinds eind 2020 is het onafhankelijk meldpunt integriteit defensie (MID) onder de secretaris-generaal (SG) gepositioneerd en extern bemenst door personeel van het Centrum voor Arbeidsverhouding Overheidspersoneel (CAOP).
Sociale veiligheid en integriteit worden nog meer integraal deel van het personeelsbeleid. Tijdens selectiegesprekken is meer aandacht voor leiderschap, integriteit en diversiteit. Aan sociale veiligheid en integriteit wordt sinds medio 2019 ook verplicht aandacht besteed in functioneringsgesprekken.
De defensieonderdelen rapporteren over de effecten die Defensie nastreeft in de triaalrapportages en het Jaarverslag Integriteit Defensie. Ook worden integriteit, sociale veiligheid en leiderschap structureel bij alle eenheden gemeten met een werkbelevingsonderzoek in een cyclus van drie jaar.
In het Jaarverslag Integriteit Defensie van 2020 (Kamerstuk 35 570 X, nr. 88) en het jaarrapport van de Visitatiecommissie Defensie & Veiligheid over 2021 Kamerstuk 34 919, nr. 81) lijkt er sprake te zijn van een voorzichtig positieve trend. In totaal geeft 8,4% van de respondenten – zowel mannen als vrouwen – aan persoonlijk ongewenst gedrag te ervaren (ten opzichte van 9,8% in 2019). Daarvan geeft 7,4% aan dit enkele keer/soms te ervaren en 1,0% vaak/altijd. Vrouwen ervaren relatief vaker ongewenst gedrag dan mannen, burgers vaker dan militairen en jonge collega’s vaker dan oudere collega’s.
Een echt betrouwbare trendanalyse kan pas vanaf 2022 worden gedaan omdat dan bij dezelfde eenheden voor een tweede keer een werktevredenheidsmeting gehouden wordt.
De verantwoordelijkheid voor de ontwikkelingen op het gebied van integriteit, sociale veiligheid en inclusiviteit is een lijnverantwoordelijkheid. De hoofden van de defensieonderdelen zijn daarmee verantwoordelijk voor de uitvoering en het halen van de gestelde doelen. Zij brengen zelf mogelijke risico’s in kaart in de RI&E. Daarnaast worden zij ondersteund door middel van de zogeheten monitor mening van de medewerker (m3) die maandelijks, steekproefsgewijs, de werkbeleving van de medewerker meet. Over de resultaten wordt elk half jaar Defensie-intern aan medewerkers gerapporteerd.
Eind 2019 heeft de in 2019 ingestelde TaskForce NLDA (zie Kamerstuk 35 000 X, nr. 144) de resultaten van onderzoeken uit het verleden integraal vertaald naar een toetssteen. De toetssteen (gevalideerd door «Governance & Integrity», een organisatie gespecialiseerd in integriteit bij de overheid) wordt op dit moment geconcretiseerd in de opleidingen aan KMA en KIM waarmee integriteit en sociale veiligheid structureel in de officiersopleiding zijn verankerd.
De concretisering van de toetssteen houdt in dat in de officiersopleiding kameraadschap als leidend principe geldt in de omgang tussen vaste staf, cadetten en adelborsten. De vele onderzoeken beschrijven met name groepsdruk, situaties van buitensluiting en de neiging om ongewenste gedragingen van «kameraden» te negeren en deze niet aan de orde te stellen. De Taskforce heeft uitdrukkelijk ook aandacht voor de positieve kanten van kameraadschap en erkent het grote belang ervan voor de krijgsmacht, met name in specifieke situaties waarbij «normale» collegialiteit niet voldoet.
De uitvoering van het implementeren van de toetssteen is een verantwoordelijkheid van Commandant NLDA. Het plan van de NLDA, en daarmee ook specifiek voor de KMA en het KIM, wordt op dit moment geïmplementeerd. Het plan richt zich direct op de het gedrag in de leefwereld van het personeel en is bottom-up tot stand gekomen, waardoor het draagvlak op alle niveaus wordt vergroot.
Commandant NLDA beoogt de sociale veiligheid te verbeteren en met langetermijnvisie cultuurverandering te organiseren. Om deze cultuurverandering tot stand te brengen heeft commandant NLDA drie tot vijf jaar uitgetrokken. De eerste concrete veranderingen zijn overigens al zichtbaar. Er is bijvoorbeeld meer ruimte voor dialoog tussen opleider en leerling onder meer over wat kameraadschap voor een ieder betekent. Daarnaast wordt er meer tijd en aandacht besteed aan persoonlijke ontwikkeling en reflectie.
Om de kwaliteit van instructeurs te verbeteren worden deze hand-picked, opgeleid volgens een ander vormingsconcept om ongewenste effecten van vorming tegen te gaan en begeleid door functionarissen van buiten Defensie. Deze laatstgenoemde begeleiding is er ook voor cursisten, onder meer via workshops sociale veiligheid. Daarnaast is het curriculum aangepast.
Tussen het vaststellen van de toetssteen (januari 2020) en het komen tot concrete acties (medio 2021) zat enige tijd. Deze tijd was nodig om de randvoorwaarden, waarin ook de motie Kerstens over het aannemen van mensen van buiten Defensie op functies die in aansturing en begeleiding cruciaal zijn, was opgenomen (zie Kamerstuk 35 300 X, nr. 336; Kamerstuk 35 300 X, nr. 657) te realiseren. Deze randvoorwaarden (financiële ruimte voor begeleidingsfunctionarissen/aanstellen van andere instructeurs, vergroten van diversiteit, ander vormingsconcept) zijn inmiddels ingevuld.
Hoeveel actieplannen ter verbetering van de sociale veiligheid zijn er inmiddels binnen de Defensieorganisatie?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel van de gemaakte plannen om de sociale veiligheid te vergroten zijn al omgezet in concrete acties? Welke doelen zijn er aan de concrete acties gesteld om de sociale veiligheid te vergroten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe worden de gevolgen van die concrete acties ter verbetering van de sociale veiligheid gemeten?
Zie antwoord vraag 4.
Wie zijn verantwoordelijkheid voor het behalen van de concrete doelen om de sociale veiligheid te vergroten?
Zie antwoord vraag 4.
Had er niet al een actieplan sociale veiligheid voor de KMA moeten zijn, in reactie op de vele onderzoeken die de afgelopen jaren naar de sociale veiligheid bij Defensie zijn gedaan? Zo ja, waarom is dat er nog niet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hadden de commandanten, op basis van de uitkomsten van de vele onderzoeken die de afgelopen jaren naar de sociale veiligheid bij Defensie zijn gedaan, niet al lang actie moeten ondernemen om de sociale veiligheid te vergroten? Zo ja, waarom is dat tot op heden niet of onvoldoende gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Speelt het personeelsbeleid een rol bij het achterblijven van het verbeteren van de sociale veiligheid? Zo ja, welke? Welke oplossingen heeft u hiervoor?
Personeelsbeleid speelt zeker een rol bij het verbeteren van sociale veiligheid. Zo zijn bijvoorbeeld het toewijzen van functies, de functieroulatie en de functieduur door de commissie Giebels als risico’s voor sociale veiligheid geduid. Deze problemen worden geadresseerd in het nieuwe HR-model. Over de ontwikkelingen rondom het HR-model heeft de toenmalige Staatssecretaris u op 28 mei 2021 nader geïnformeerd (zie Kamerstuk brief HR-transitie 35 570 X, nr. 91)8.
Welke concrete stappen zijn er gezet om een betere positie van vrouwen te bewerkstelligen en met welk resultaat?
De afgelopen jaren zijn er diverse initiatieven ontplooid om de diversiteit te vergroten en om specifiek de positie van vrouwen te verbeteren binnen Defensie.
De gehele krijgsmacht staat open voor vrouwen sinds in januari 2020 de onderzeedienst en in 2017 de mariniersopleiding werden opengesteld. Bij de mariniers zijn er wel vrouwen door de intake gekomen, maar zijn er nog geen vrouwen die de opleiding hebben afgerond. Bij de onderzeedienst zijn momenteel zes vrouwen actief aan boord en twee in opleiding. Verder geldt de dienstplicht, die momenteel is opgeschort, ook voor vrouwen (Kamerstuk 34 764, nr. 3; Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden jaargang 2019 nr. 234). In 2018 heeft u het «Plan van Aanpak Diversiteit en Inclusiviteit» van de toenmalige Staatssecretaris ontvangen waarin het belang van dit thema onderstreept werd en diverse maatregelen genoemd zijn, zoals het opstellen van routekaarten. Op het gebied van gender heeft Defensie in 2020 het nieuwe Defensie Actieplan (DAP) 1325 voor de periode 2021–2025 vastgesteld. In dit actieplan staat het vergroten van genderbewustzijn centraal, zodat defensiepersoneel het genderperspectief kan integreren in het dagelijkse werk en in de planning, uitvoering en evaluatie van operaties/missies.
Daarnaast zijn er meerdere initiatieven binnen de HR-transitie die bijdragen aan diversiteit en inclusiviteit. Op het gebied van doorstroom is bijvoorbeeld het project «exitgesprekken» gestart om meer inzicht te krijgen in vertrekredenen van het personeel. Per defensieonderdeel wordt bekeken of hier op genderspecifieke oorzaken wordt ingegaan. Inzicht in vertrekredenen draagt bij aan het inzicht op het gebied van doorstroom en behoud. Dit project wordt defensiebreed ingevoerd, te beginnen bij de KMar in 2021 en zal volledig uitgerold zijn in 2023. Eén van de uitstroomredenen voor vrouwen is de combinatie van werk en privéomstandigheden. Het nieuwe HR-model biedt meer mogelijkheden om hierop in te spelen.
In het eerste kwartaal van 2021 is Defensie gestart met het onderzoeken van de mogelijkheden voor het anders inrichten van het Management Development (MD)-beleid en instrumenten voor loopbaanmanagement, competentiemanagement en -ontwikkeling, en talentontwikkeling. Hierdoor ontwikkelt het MD-beleid zich naar een meer gelijkwaardige benadering van medewerkers met een hoog potentieel waarbij meer ruimte ontstaat voor diverse doelgroepen. Het MD-comité is bezig de mogelijkheden te verruimen om eerder talent te detecteren en meer vrouwen te laten doorstromen naar topfuncties.
Over het geheel genomen is zichtbaar, mede dankzij bestaande initiatieven, dat het percentage vrouwelijke sollicitanten is toegenomen. In 2017 was 13,9% van het militaire en burger bestand binnen Defensie vrouw. In 2021 is dit 15,4%. Uiteraard moeten een aantal van de hierboven genoemde maatregelen in het kader van het HR-model zich hierbij in de praktijk nog verder bewijzen en ontwikkelen. Deze stijging acht ik echter nog niet voldoende. Het staat buiten kijf dat Defensie een sterkere en slagvaardiger organisatie wordt als zij meer divers is samengesteld.
Daarom worden plannen ontwikkeld om hier in de toekomst sterker op in te zetten en dit integraal te borgen binnen de organisatie. Dit betekent bijvoorbeeld dat Diversiteit & Inclusiviteit een plaats krijgt in de jaaropdrachten aan de Defensieonderdelen. Hiertoe worden streefcijfers voor instroom en doorstroom van vrouwelijk personeel vastgesteld. Ook wordt in 2022 Diversiteit & Inclusiviteit opgenomen in alle initiële opleidingen, in 2023 volgen de opleidingen voor leidinggeven en in 2024 moet Diversiteit & Inclusiviteit opgenomen zijn in alle niveauopleidingen. Uiteindelijk zullen alle medewerkers op reguliere basis een trainingsmodule over Sociale veiligheid en Diversiteit & Inclusiviteit moeten volgen waarin wordt ingegaan op concrete werksituaties die benaderd worden vanuit de verschillende niveaus van het individu, het team en de organisatie.
Hoeveel vrouwelijke leidinggevenden zijn er op dit moment binnen Defensie?
Er zijn binnen Defensie ongeveer 6.730 leidinggevenden. Daarvan is 12,8% (860) vrouw. Per 1 juli 2021 is (van het totale militair personeel) binnen de categorie officieren 14,1% vrouw en binnen de categorie onderofficieren 10,5% vrouw. In het top segment zijn er vier vrouwelijke vlag- en opperofficieren: één bij CZSK, één bij CLAS en twee bij CLSK.
Er zijn in totaal 28 burger topfuncties van schaal 16 of hoger. Acht van deze functies, waaronder die van secretaris-generaal en hoofddirecteur Financiën en Control, worden bekleed door vrouwen.
Bent u bereid een extern onafhankelijk meldpunt voor vrouwelijke defensiemedewerkers in te richten? Zo ja, bent u bereid dit meldpunt bijzondere bevoegdheden te geven om de sociale veiligheid voor vrouwen te vergroten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Defensie heeft al een onafhankelijk meldpunt voor alle defensiemedewerkers, het adequaat omgaan met meldingen van ongewenst of niet integer gedrag moet goed geregeld zijn voor al het personeel ongeacht man of vrouw.
Een nieuw meldpunt inrichten zou geen recht doen aan de duidelijkheid en vertrouwelijkheid die inmiddels is gecreëerd. Uit de bevindingen van de commissie Giebels volgde dat het meldproces duidelijk, overzichtelijk, transparant en vertrouwelijk moet zijn. Het meldproces is het afgelopen jaar goed ingericht.
Nog in 2021 wordt het meldsysteem verder vereenvoudigd voor de medewerker. Meldingen kunnen in beginsel worden gedaan bij leidinggevenden die vaak ook laagdrempelig benaderbaar zijn en daarnaast kan er gemeld worden bij het MID. De positionering en de rol van het MID wordt in 2021 geëvalueerd naar aanleiding van de motie Belhaj-Kerstens, hierover informeer ik u uiterlijk medio 2022.
Welke maatregelen treft u tegen mannen die zich schuldig maken aan grensoverschrijdend gedrag en/of een rol spelen bij het creëren van sociaal onveilige situaties?
De maatregelen zijn afhankelijk van de ernst en aard van een misdraging, kunnen gecombineerd worden en gelden voor elk personeelslid, ongeacht man of vrouw, die zich schuldig maakt aan grensoverschrijdend gedrag en/of een rol spelen bij het creëren van sociaal onveilige situaties.
Uiteraard wordt bij strafbare feiten aangifte gedaan bij de KMar. Daarnaast zijn disciplinaire maatregelen mogelijk. Daarbij kan worden gedacht aan een schriftelijke berisping, een geldboete of ontslag. Ook niet- disciplinaire maatregelen zijn mogelijk zoals een corrigerend gesprek, training, coaching of mediation, maar ook het niet verlengen van een (tijdelijke) aanstelling.
De komende jaren blijft Defensie investeren in het bevorderen, bewaken en beschouwen van integriteit, sociale veiligheid en inclusiviteit. Daarmee werken we aan een cultuur waar het voor iedereen prettig is om te werken, waarin achtergrond of geslacht geen invloed heeft op de waardering die je krijgt, en waarin binnen teams geleerd wordt van fouten zonder dat het direct consequenties heeft.