Tekortkomingen in de werkwijze en aansturing van de wijkagent |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Welke lessen trekt u uit het onderzoek van de Politieacademie naar de manier waarop wijkagenten hun werk en hun positie in de politieorganisatie waarderen?1
De resultaten van het onderzoek ondersteunen de wettelijke verankering van de wijkagent en de norm van gemiddeld 1 wijkagent op 5000 inwoners in de Politiewet 201X die nu voorligt in de Eerste Kamer.
Bent u ook geschrokken van het beeld dat uit het rapport naar voren komt van wijkagenten die te veel geïsoleerd zijn van de rest van de organisatie, terwijl u de wijkagent juist de spil van de politieorganisatie wilt maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor aanvullende maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de wijkagent zijn spilfunctie kan waarmaken?
Ik herken de beelden, maar wil benadrukken dat er de laatste jaren al veel verbeteringen zijn aangebracht in de positionering en rolafbakening van de wijkagent, mede door de inzet van het programma Ontwikkeling Gebiedsgebonden Politie (GGP) en een team van accountmanagers GGP in de korpsen. Denk hierbij aan de ontwikkeling van een nieuwe en landelijke opleiding voor wijkagenten, 500 extra wijkagenten en de landelijke toepassing van de Gebiedsscan Criminaliteit en Overlast waarbij de wijkagent een belangrijke rol heeft. De vorming van de Nationale Politie zal verder bijdragen aan een goede positionering van de wijkagent. De wijkagent wordt ingebed in zogenoemde robuuste basisteams waar alle hoofdprocessen van politiewerk geïntegreerd zullen plaatsvinden. Een van de verwachte resultaten hiervan is een betere afstemming tussen de wijkagent, de overige teamleden en ondersteunende specialismen.
Herkent u de opmerking in het rapport dat het opheffen van wijk- en dorpsbureau’s de effectiviteit van de wijkagent aantast doordat er meer gereisd moet worden en de wijkagent minder bereikbaar is? Hoe wilt u ervoor zorgen dat wijkagenten in eigen dorp en buurt kunnen werken in plaats van een voortgaande sluiting van wijkbureaus?
De sluiting van wijk- en dorpsbureaus hoeft de effectiviteit en het werken in de wijk van de wijkagent niet in de weg te staan. De wijkagent wordt gestimuleerd in zijn wijk of dorp in samenwerking met partners een spreekuurlocatie te realiseren. Dit kan bijvoorbeeld in een buurthuis. Daarnaast wordt in de toekomst – en ook nu al – de politiemedewerker op straat steeds meer mobiel ondersteund met gerichte informatie en worden administratieve lasten zo veel mogelijk verminderd.
Komen de antwoorden in het onderzoek over tijdsbesteding overeen met gegevens die u uzelf heeft, namelijk dat de norm van 80% tijdsbesteding in de eigen wijk bij lange na niet gehaald wordt? Zo nee, wilt u nader onderzoek doen naar de tijdsbesteding van wijkagenten om het verschil te verklaren? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat een wijkagent daadwerkelijk 80% van zijn tijd aan de wijk besteedt in plaats van aan administratie en het bijspringen bij incidenten elders?
De meest recente gegevens die ik heb over de tijdsbesteding van wijkagenten komen uit een collegiale toets Gebiedsgebonden Politie die de politie in de zomer van 2011 heeft uitgevoerd. Het beeld dat hierin geschetst wordt van de beschikbaarheid van de wijkagent voor de wijk komt overeen met de antwoorden in het onderzoek van de Politieacademie (eerste kwartaal 2011 uitgevoerd).
Ik wil benadrukken dat ik de beschikbaarheid van de wijkagent voor de wijk zeer belangrijk vind. Door de administratieve lasten bij politie te verlagen zorg ik ervoor dat meer tijd over is voor de wijkagent om daadwerkelijk op straat en voor de wijk te werken (zie ook het antwoord op vraag2. Daarnaast wordt op dit moment gewerkt om in het kader van de nieuwe Politiewet verder invulling te geven aan het streven om de wijkagent vooral beschikbaar te laten zijn in of voor de wijk.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de wijkagent een duidelijke smoel krijgt, waardoor zowel binnen als buiten de politie duidelijker wordt wat er van de wijkagent verwacht mag worden en de wijkagenten zelf ook meer duidelijkheid hebben over hun taak?
Zie antwoord vraag 2.
Gelooft u ook dat het voor de geloofwaardigheid van de wijkagent belangrijk is dat hij stevig op kan treden als de situatie daar om vraagt? Hoe wilt u ervoor zorgen dat de wijkagent de nodige ruimte en ondersteuning krijgt om stevig op te treden bij criminaliteit, waardoor hij geloofwaardig en gezaghebbend wordt voor de inwoners van zijn wijk?
De wijkagent is de politieman in de wijk. Van hem wordt verwacht dat hij zich zowel bezighoudt met openbare orde, handhaving, noodhulptaken als opsporing. De wijkagent kent de veiligheidsproblemen in de wijk en brengt deze met behulp van de Gebiedsscan Criminaliteit en Overlast in kaart. De toepassing van deze Gebiedsscan is onderdeel van de landelijke prioriteit Veiligheid in de buurt. Ik ga uit van de professionaliteit en het vakmanschap van de wijkagent en politiemedewerkers in het algemeen. Dit is een van de leidende principes bij de vorming van de Nationale Politie.
Het recente onderzoek van de Politieacademie geeft aan dat de wijkagent zich soms onvoldoende gehoord en ondersteund voelt door de recherche. Door de vorming van de Nationale Politie wordt de (lichte) recherchetaak onderdeel van de robuuste basisteams. Dit biedt kansen voor een goede verbinding tussen de wijkagent en de opsporing. De politie zal er ook op sturen dat wijkagenten zich meer inzetten op opsporing en dat zij daarbij beter worden ondersteund. Opgemerkt dient te worden dat de uiteindelijke weging over de inzet van capaciteit in de gezagsdriehoek plaatsvindt. Een goede terugkoppeling hierover naar alle politiemedewerkers is van groot belang.
Schrikt u ook van het aantal wijkagenten dat vindt dat criminelen in hun wijk harder aangepakt moeten worden en dat teleurgesteld is dat hun rechercheafdelingen aangedragen informatie niet gebruiken? Bent u ook bang dat dit wijkagenten demoraliseert, waardoor zij niet alle informatie vastleggen en kostbare kennis verloren gaat?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de wijkagent kan bepalen aan welke zaken er in zijn wijk opsporingsprioriteit gegeven wordt, zodat die zaken aangepakt worden die voor de wijk belangrijk zijn en de informatie van de wijkagent gebruikt wordt?
Zie antwoord vraag 6.
Het tekort in de ouderenpot bij de politie |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er een tekort van 700 mln. is in de ouderenregeling voor politieagenten?1
Bij brief van 22 december 20112 heb ik uw Kamer geïnformeerd naar aanleiding van berichtgeving over «een tekort van 700 mln. in de ouderenpot van de politie.» Daarbij heb ik aangegeven welke factoren een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de geraamde kostenstijging, en welke partijen betrokken zijn geweest bij het ontstaan van dit tekort.
Kort samengevat is het tekort voor een belangrijk deel ontstaan, doordat bij de oorspronkelijke berekeningen is uitgegaan van onjuiste aannames ten aanzien van de populatie waarop deze regeling van toepassing is. Het pensioendossier is complex en de betrokkenheid van de sociale partners en het ABP was in het voortraject intensief. De uitvoering strekt zich over vele jaren uit en heeft voor het eerst een aanvang genomen in 2011. Eind 2010 is mijn ministerie door het ABP voor het eerst geïnformeerd over de kostenstijging.
Hoe heeft dit tekort kunnen ontstaan? Waarom is dit tekort nooit eerder geconstateerd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er sprake is van een rekenfout? Wie is hiervoor verantwoordelijk?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent dit tekort voor politieagenten die gebruik willen maken van deze regeling?
Sinds het moment waarop de afspraak in de sector politie is gemaakt, zijn er de nodige ontwikkelingen geweest. Niet alleen staat vast, dat de regeling veel kostbaarder is dan werkgever en vakorganisaties in 2006 veronderstelden, en daarmee een veel groter beslag legt op de beschikbare arbeidsvoorwaardenruimte in de sector politie dan voorzien. Ook is gebleken dat demografische en financieel-economische ontwikkelingen een aanpassing van het pensioenstelsel noodzakelijk maken. Het kabinet heeft besloten om de AOW-gerechtigde leeftijd in 2020 naar 66, en gezien de verdere ontwikkeling van de levensverwachting, waarschijnlijk in 2025 naar 67 te verhogen. Ook is besloten om de bestaande levensloopregeling per 1 januari 2012 te beëindigen en deze per 1 januari 2013 te vervangen door de vitaliteitsregeling. Anders dan levensloopverlof kan vitaliteitsverlof niet meer aan het eind van de loopbaan als (voltijds) prepensioen worden ingezet. Door deze ontwikkelingen komt voor een groot deel de basis aan de huidige afspraak met de politievakorganisaties te ontvallen, en is het onvermijdelijk de gemaakte afspraak te herzien.
In mijn inzet voor de nieuwe CAO politie heb ik voorstellen gedaan voor deze herziening.
In alle sectoren zal langer moeten worden doorgewerkt. Dat geldt dus ook voor de sector Politie. De verhoging van de arbeidsparticipatie van oudere werknemers en het vergroten van de duurzame inzetbaarheid van werkenden vergt een zodanig samenhangend pakket van maatregelen, dat gezond en werkend de AOW-gerechtigde leeftijd kan worden bereikt. Dit sluit overigens aan op een waarneembare trend dat de feitelijke pensioenleeftijd fors gestegen is in achterliggende jaren. Voorts heb ik aangegeven bereid te zijn een overgangsregeling te treffen voor degenen die vlak voor (een beslissing tot) hun vroegpensionering staan. De nieuwe afspraken moeten uiteraard passen binnen de voor de arbeidsvoorwaarden geldende financiële kaders.
Klopt het dat vanuit het ministerie van Veiligheid en Justitie is aangegeven dat dit soort regelingen eigenlijk niet meer van deze tijd zijn? Kunt u toelichten wat met deze uitspraak precies wordt bedoeld?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat afspraken die gemaakt zijn met de agenten en de bonden gewoon uitgevoerd en nagekomen dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de rekening voor deze fout niet bij de agenten mag komen liggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid spoedig tot een bevredigende oplossing van dit probleem te komen? Hoe gaat u dit doen? Wanneer kan de Kamer hierover meer informatie verwachten?
De aanpassing van de bestaande afspraken betreft een zaak tussen werkgever en werknemers, en is onderdeel van de lopende CAO-onderhandelingen. Partijen hebben de intentie uitgesproken om dit voorjaar tot een akkoord te komen.
Een onderzoek naar het functioneren van het politiekorps Limburg-Zuid |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Limburgs politiekorps volgens onderzoek «intellectueel beperkt» en het u het visitatierapport Politie Limburg-Zuid van october 2011?
Ja.
Deelt u de mening dat de uitkomst van de visitatie van het korps Limburg-Zuid zorgen baart? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In het gesprek met de visitatiecommissie heeft de korpschef gezegd dat de mening van de burger niets zegt over de kwaliteit van de politie en de successen in de criminaliteitsaanpak. Deze opmerking van de korpschef Limburg-Zuid volgde op de vraag van de visitatiecommissie of er vrees bestond voor grote onrust onder de bevolking, die zou kunnen leiden tot Londense rellen of soortgelijke omstandigheden. De opmerking van de korpschef is in dat licht bedoeld. Hij acht de kans daarop nihil.
De korpschef heeft zich ten tijde van het gesprek wel gerealiseerd dat dit ongelukkig was geformuleerd maar heeft zich, zo erkent hij, onvoldoende gerealiseerd dat dit in de media verkeerd kan worden uitgelegd. De korpschef ontkent dus niet dat hij deze woorden heeft gebruikt maar hij heeft het zeker niet zo bedoeld. De Hoofdofficier van Justitie en de korpsbeheerder ondersteunen hem hierin.
Deelt u de verbazing van de visitatiecommissie over de door die commissie opgetekende vraag van de korpschef of het korps zich [...] nog veel moet aantrekken van de ontevreden burger? Zo ja, waarom deelt u die verbazing? Wat gaat u doen om de korpschef te doordringen van het belang om wel naar burgers te luisteren? Zo nee, waarom deelt u deze verbazing niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het korps Limburg-Zuid geen strategische prioriteit heeft gemaakt van het sturen op vertrouwen van de burger in de wijken door middel van gebiedsgerichte politiezorg? Zo ja, hoe gaat u als de nationale politie operationeel wordt erop toezien dat die prioriteit er bij het nieuwe korps wel komt? Zo nee, wat is er dan niet waar aan dat deel van het bericht?
Het behouden en versterken van vertrouwen van de burger is beleidsmatig verankerd in het beleidsplan van het politiekorps Limburg-Zuid. Dat beleidsplan geldt tot het moment van inwerkingtreding van de nieuwe Politiewet. In andere geverifieerde verantwoordingsinformatie aan mijn departement komt naar voren dat de politie Limburg-Zuid beschikt over een stevige bezetting wijkagenten; hoger dan de norm van 1 op 5 000 inwoners. Ook een verdiepend onderzoek naar het functioneren van het gebiedsgebonden werk in Limburg-Zuid, wijst erop dat de gebiedsgerichte zorg voldoende tot zijn recht komt. Er zijn verbeter- en aandachtspunten, maar in vergelijking met andere politiekorpsen is dit zeker niet matig of slechter.
Verder loopt er een actieprogramma Lokale Besturing Politie, waarvan ik de resultaten zal meenemen bij de inrichting van de nationale politie. In dit programma zijn gemeenten via de VNG, deskundigen, het openbaar ministerie, het Nederlands Genootschap van Burgemeesters en aanstaande regioburgemeesters betrokken. De rol van gemeenten krijgt door de totstandkoming van lokale integrale veiligheidsplannen en de verplichte consultatie van beleidsplannen van de toekomstige 10 territoriale politie-eenheden door gemeenteraden een extra impuls. Het lokaal democratisch gehalte van de politie wordt daarmee versterkt en de invloed of stem van de (vertegenwoordigde) burger wordt wettelijk verankerd.
Deelt u de mening dat het met het oog op de vorming van een nieuwe politieregio in het kader van de Nationale politie van extra belang is dat de beoogde politiechef ook prioriteit legt bij gebiedsgebonden politiezorg en de mening van burgers daarbij betrekt? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is er inderdaad sprake van een afrekencultuur binnen het korps Limburg-Zuid? Is er inderdaad sprake van spanning tussen leiding en uitvoering [...] waardoor verantwoordelijkheid krijgen en nemen aan de basis geen kans krijgt? Zo ja, in hoeverre tast dit de effectiviteit van het optreden van de politie aan? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het korps heeft al langer geleden initiatief genomen om zijn intern functioneren onder de loep te nemen op basis van signalen uit het verleden. Er loopt nu ruim één jaar een proces van interne dialoogvorming over omgang, gewenst gedrag en versterking van het geven en nemen van verantwoordelijkheid door medewerkers en leidinggevenden op alle niveaus. Dit traject wordt met steun van de huidige beheersdriehoek doorgezet.
Is het waar dat het intellectuele vermogen van het korps gering is? Herkent u de indruk van de visitatiecommissie dat er in het korps een geringe bereidheid is om nieuwe inzichten een kans te geven? Zo ja, hoe gaat u hier verbetering in aan (laten) brengen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik heb het rapport van de visitatiecommissie gelezen en begrijp dat daarmee wordt gedoeld op het zelflerend vermogen. Men noemt in het rapport bijvoorbeeld het onvermogen van het korps om gericht iets te doen met intelligente waarnemingen op de werkvloer. Het korps erkent dat hier verbetering mogelijk is. Er zijn al initiatieven op dit terrein ontplooid. Het aanvalsplan «Simpel en Eenvoudig» (dat is gestart in 2010) is daar een voorbeeld van. Iedereen binnen het korps mag een idee indienen dat bijdraagt aan het vereenvoudigen van procedures, het verkleinen van de papierberg en het beëindigen van activiteiten die geen prioriteit genieten. De oproep is met groot enthousiasme ontvangen. Enkele tientallen ideeën zijn inmiddels geïmplementeerd.
Het is verder aan de driehoek Limburg-Zuid, om zich over de opmerkingen in het rapport te buigen en hierop desnoods aanvullend op wat al eerder in gang is gezet een verbetering te organiseren. De driehoek heeft zelf om visitatie gevraagd, als toets op en doorzetten van in gang gezette verbetering. Dit is ook het doel, dat ik met kwaliteitsstelsel Nederlandse politie beoog.
Deelt u de mening van de visitatiecommissie «dat het anders moet» bij het korps Limburg-Zuid en dat dat niet zomaar goed gaat komen? Zo ja, wat gaat u doen om voor verbetering te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Zegt het feit dat een woordvoerder van korps Limburg-Zuid de voornaamste conclusies van de visitatiecommissie tegenspreekt vooral iets over het korps of juist iets over de kwaliteit van het werk van de visitatiecommissie?
Ik hecht veel waarde aan het bericht van de korpsbeheerder die aangeeft dat de verbeterpunten uit het visitatierapport stevig zullen worden opgepakt.
Hoe vaak worden in het kader van het evaluatiestelsel kwaliteitszorg bij de Nederlandse politie visitaties bij afzonderlijke politiekorpsen verricht?
Conform het besluit Kwaliteitszorg politie dd. 24 juni 1999. Stb 288 dient elk korps kwaliteitzorg in te voeren. De kwaliteitszorg omvat de systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de taakuitvoering, de resultaten en het beheer van het politiekorps. Korpsen doorlopen in het kader van het evaluatiestelsel van de kwaliteitszorg een cyclus van periodieke zelfevaluaties, korpsonderzoeken en eens in de vier jaar een externe visitatie.
Wordt u van de uitkomst van deze evaluaties op de hoogte gesteld? Zo ja, wat doet u met deze uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Ik krijg de rapporten van de externe visitatiecommissie, samen met de resultaten van het korpsonderzoek en de visie van de korpsbeheerder op het visitatierapport altijd aangeboden. De korpsen nemen voorts in hun beleidsplan en jaarverslagen op of en zo ja welke maatregelen als gevolg van het onderzoek en visitatie zijn genomen of zullen worden genomen.
Geven de uitkomsten van de huidige visitaties u aanleiding om te veronderstellen dat de situatie van het korps Limburg-Zuid afwijkt van die van andere korpsen? Zo ja, op welke manier wijkt het korps Limburg-Zuid af? Zo nee, gelden de conclusies van de visitatiecommissie voor Limburg-Zuid dan voor de meeste andere politiekorpsen?
Visitatierapporten zijn in essentie niet bedoeld om vergelijkingen te trekken, maar om zelfontwikkeling van politieorganisaties te stimuleren.
Hoe gaat de kwaliteit van de tien regiokorpsen van de nationale politie onderzocht worden? Worden de uitkomsten van deze onderzoeken openbaar?
Voor de nationale politie zal kwaliteitszorg binnen het landelijke korps een belangrijk onderwerp zijn. Op welke wijze de kwaliteitszorg door de nationale politie vorm wordt gegegeven, wordt thans nader uitgewerkt. Evenals in de huidige situatie blijft de Inspectie OOV toezicht houden op de kwaliteit van de politie.
Het rapport politiekorps Limburg-Zuid |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het rapport naar aanleiding van de visitatie van het politiekorps Limburg-Zuid, waarin stevige kritiek wordt geuit op het functioneren van dit korps? Bent u bereid dit rapport aan de Kamer te doen toekomen?1
Ja. Het rapport van de visitatiecommissie en de daaraan ten grondslag liggende documenten zijn – conform de MvT van het besluit kwaliteitszorg politie 24 juni 1999 – openbaar. Ik heb een exemplaar bijgevoegd.
Wat is uw reactie op de bevindingen in het rapport? Deelt u de conclusies die weergegeven worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u kortheidshalve naar mijn antwoorden op de vragen van lid Kuiken (PvdA), ingezonden 15 december 2011 (vraagnummer 2011Z26373).
Klopt het dat de korpsleiding de relatie met de burger niet op de eerste plaats stelt? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er sprake is van een geïsoleerde korpsleiding en een gesloten korps met een naar binnen gerichte cultuur? Klopt het dat het korps veel begint, maar weinig afmaakt? Wat betekent dit voor de kwaliteit van het te leveren politiewerk?
Voor uw vraag over de cultuur binnen het korps verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 6 van lid Kuiken (PvdA), ingezonden 15 december 2011 (vraagnummer 2011Z26373).
De Ondernemingsraad van het korps heeft mij laten weten dat hij de opmerking dat het korps veel begint, maar weinig afmaakt herkenbaar vindt. De Ondernemingsraad ziet echter ook een proces van vernieuwing en verbetering. Zo wordt er herkenbaar meer gestuurd op vakmanschap en eigen verantwoordelijkheid, wordt er meer mét in plaats van over elkaar gesproken en is de positie van de wijkagent verbeterd. De neerwaartse spiraal wordt langzaamaan omgebogen. Uit gesprekken met het korps en uit verschillende voortgangsrapportages maak ik op dat de kwaliteit van het te leveren politiewerk ruim voldoende is.
Klopt het dat de korpschef zich in het rapport hardop afvraagt of het korps zich nog veel moet aantrekken van de ontevreden burger? Wat vindt u van een dergelijke uitspraak?
Zie antwoord vraag 2.
Is, gezien de uitkomsten van dit rapport, deze korpschef volgens u wel geschikt als kwartiermaker voor de nieuw te vormen regionale eenheid Limburg? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2011 heb ik, na een zorgvuldig en breed zoekproces, de kwartiermakers voor de regionale eenheden en de kwartiermaker voor de landelijke eenheid aangewezen. Hierbij stond het belang om de functie van regionale en landelijke politiechef in te vullen op basis van kwaliteit en complementariteit voorop.
De kwartiermakers treffen sinds 1 augustus 2011 voorbereidingen voor het nieuwe landelijke politiekorps zodat de nationale politie van start kan gaan als het parlement instemt met de nieuwe Politiewet. Na inwerkingtreding van de nieuwe Politiewet worden deze kwartiermakers, onder het voorbehoud dat zij goed gefunctioneerd hebben als kwartiermaker, voorgedragen voor de functie van politiechef van de regionale of landelijke eenheid (gerede kandidaatprocedure).
Is er ook een visitatie gedaan van het korps Limburg-Noord? Wat waren daarvan de uitkomsten?
In het kader van het evaluatiestelsel kwaliteitszorg bij de Nederlandse Politie heeft op 1 december 2011 de visitatie van het politiekorps Limburg-Noord plaatsgevonden. De korpsbeheerder heeft mij het rapport op 9 januari 2012 schriftelijk aangeboden.
De visitatiecommissie roept het korps Limburg-Noord op meer aandacht te schenken aan crisis- en rampenbestrijding, het lerend vermogen van de korps kan nog worden verbeterd en de evaluatie en borging van geboekte resultaten behoeft aandacht. Voor het overige oordeelt de visitatiecommissie positief.
Waarom is voor de functie van kwartiermaker gekozen voor de korpschef van Limburg-Zuid en niet die van Limburg-Noord?
Zie antwoord vraag 6.
De behandeling van slachtoffers van zedenmisdrijven |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Justitie slordig bij zedenzaken»?1
Ja.
Erkent u de problemen die het Landelijke Advocaten Netwerk voor Zeden Slachtoffers naar voren brengt in hun zwartboek?
De positie van slachtoffers van strafbare feiten is de laatste jaren op belangrijke punten verbeterd. Op 1 januari 2011 is de Wet versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (wet VPS) in werking getreden. In deze wet zijn diverse rechten opgenomen voor slachtoffers van strafbare feiten.
Ik beschouw de lijst met knelpunten van het Landelijk Advocaten Netwerk voor Zeden Slachtoffers (hierna: LANZS) als een belangrijk signaal over de wijze waarop de wet VPS en de rechten voor slachtoffers in die wet in de praktijk tot uitvoering komt. De lijst is opgesteld op mijn verzoek en dat van het Openbaar Ministerie (OM), de Raad voor de rechtspraak en de politie. Aanleiding hiervoor was een overleg in augustus 2011 waarin door het LANZS een aantal knelpunten aan de orde werd gesteld. Aan het LANZS is gevraagd de knelpunten te concretiseren door een aantal praktijkgevallen te benoemen die de ervaren knelpunten illustreren. Deze concretisering heeft uitgemond in de door LANZS opgetekende knelpunten.
Wat gaat u hieraan doen?
Sinds de melding van de knelpunten is door de verschillende betrokken partijen (OM, Rvdr, LANZS, NOvA en mijn ministerie) overleg gevoerd over de aanpak ervan. Zowel het OM als de Rvdr hebben, conform de afspraak zoals gemeld in mijn brief aan de Tweede Kamer van 23 december 2011, de knelpunten op de lijst geanalyseerd en aangegeven hoe de verschillende gesignaleerde problemen worden opgepakt. Komend najaar vindt op mijn ministerie vervolgoverleg plaats met de betrokken partijen om het resultaat van de gekozen oplossingen te evalueren. Ik zal aan de vanuit de advocatuur betrokken partijen vragen om opnieuw verslag te doen van de ervaringen met de wet VPS in de praktijk.
Heeft het justitiële apparaat, gezien de bezuinigingen en de toenemende werkdruk, voldoende capaciteit en middelen om in strafrechtelijke procedures aandacht te besteden aan het slachtoffer?
Ten behoeve van de implementatie van de wet VPS zijn middelen beschikbaar gesteld aan de ketenpartners om hun taken uit te voeren. Overigens hoeft aandacht voor het slachtoffer niet per definitie te leiden tot extra kosten, bijvoorbeeld als het gaat om een correcte bejegening en het wijzen op rechten.
Het bericht dat het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD) van de politie dreigt uiteen te vallen door ruzies en machtsmisbruik |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD) van de politie dreigt uiteen te vallen door ruzies en machtsmisbruik?1
De Politieacademie laat een onafhankelijk onderzoek verrichten naar de situatie waarover het programma Nieuwsuur heeft bericht. Ik zal u informeren over de uitkomsten van dit onderzoek, dat naar verwachting uiterlijk 1 maart 2012 zal zijn afgerond, alsmede over naar aanleiding daarvan eventueel te treffen maatregelen. Het onderzoek staat onder leiding van dhr Marijnen, oud-burgemeester van Bergen op Zoom.
Klopt het dat het LECD zelf ook niet lukt om voldoende allochtone werknemers aan te nemen, gezien het feit dat er maar één allochtoon in dienst is bij het LECD? Heeft het LECD naar uw mening voldoende kennis en expertise in huis om te doen waarvoor het is opgericht? Zo nee, wat gaat u doen om hiervoor te zorgen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat er momenteel mis bij het LECD dat tien medewerkers zich blijkbaar genoodzaakt voelden hun beklag te doen bij de vertrouwenspersoon over de huidige baas van het LECD? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is er sprake van machtsmisbruik en manipulatie bij het LECD?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid dit nader te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit onderzoek en de uitkomsten daarvan verwachten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u de geconstateerde problemen oplossen en orde op zaken stellen?
Zie antwoord vraag 1.
De wantoestanden bij het Landelijk Expertise Centrum Diversiteit (LECD) |
|
Attje Kuiken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Nieuwsuur van 7 december 2011 over het Landelijk Expertise Centrum Diversiteit (LECD) en het bericht «Crisis bij diversiteitsteam politie»1?
Ja.
Is het waar dat tien van de vijftien medewerkers naar de centrale vertrouwenspersoon zijn gestapt uit onvrede met de leiding van het LECD? Zo ja, wat zegt dit over de situatie bij het LECD? Zo nee, wat is er dan niet waar aan dat bericht?
De Politieacademie laat een onafhankelijk onderzoek verrichten naar de situatie waarover het programma Nieuwsuur heeft bericht. Ik zal u informeren over de uitkomsten van dit onderzoek, dat naar verwachting uiterlijk 1 maart 2012 zal zijn afgerond, alsmede over naar aanleiding daarvan eventueel te treffen maatregelen. Het onderzoek staat onder leiding van dhr Marijnen, oud-burgemeester van Bergen op Zoom.
Deelt u de mening dat de politie er nog steeds naar moet streven om meer allochtonen, vrouwen, homoseksuelen en gehandicapten in dienst te krijgen? Zo ja, welke rol speelt het LECD daarin? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik op 23 november 2012 aan uw Kamer heb geantwoord op vragen van het lid Berndsen (TK 2011Z20540) over het wantrouwen jegens allochtone agenten, ben ik van mening, dat diversiteit een belangrijk onderwerp is voor de politie. Diversiteit draagt namelijk bij aan de legitimiteit, de kwaliteit én de effectiviteit van de politie. Politieagenten moeten herkenbaar zijn én blijven, voor alle burgers. Ze moeten kunnen omgaan met de verschillen die de praktijk met zich meebrengt: verschillen in taal, in gewoonten, gebruiken en omgangsvormen. Agenten die dat alles beheersen kunnen steviger, met meer gezag en daardoor ook effectiever optreden.
Het centrale begrip in het diversiteitbeleid bij de politie is «kwaliteit»: de beste persoon op de juiste plaats, ongeacht afkomst, geslacht, kleur of leeftijd. Ik sta voor een integrale benadering van diversiteit waarbij de professionaliteit en het gedrag van medewerkers van de politie centraal staan. Ik wil het diversiteitbeleid daarom verankeren in het reguliere HRM-beleid van de politie. Dat moet erop gericht zijn het maximale te halen uit alle medewerkers, ongeacht hun godsdienst, levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, geslacht of seksuele voorkeur.
De voorgenomen invoering van de nationale politie biedt een uitgelezen kans voor de structurele verankering van het diversiteitbeleid in het reguliere HRM-proces. Bij het ontwerp en de inrichting van de nationale politie staat ook dit onderwerp op de agenda.
Van het LECD verwacht ik daarbij, dat het zijn wettelijke taak vervult, zoals omschreven in artikel 1 van het Besluit Landelijk Expertisecentrum Diversiteit 2010–2014:
Deelt u de mening dat een divers samengesteld politiecorps, waarin agenten werkzaam zijn die de cultuur kennen en de taal spreken van de wijken waarin zij actief zijn, bijdraagt aan de effectiviteit van de politie? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat deze diversiteit wordt bereikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat er bij het LECD momenteel slechts één allochtoon werkt en dat er sinds 2005 tien medewerkers zijn vertrokken, waarvan de helft allochtoon? Zo ja, deelt u dan de mening dat een diversiteitsteam dat zelf niet in staat is een divers samengesteld personeelsbestand te houden ook niet in staat geacht mag worden voor diversiteit bij de politie te zorgen? Zo nee, wat is er dan niet waar aan dat bericht?
Voor het antwoord op de vragen 5 tot en met 8 verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Is het beeld dat in Nieuwsuur wordt geschetst van machtmisbruik, manipulatie, en represailles bij het LECD bij u bekend? Zo ja, wat is uw mening hierover? Wat gaat u doen om dit te doen verbeteren? Zo nee, waarom is u dit niet (eerder) bekend geworden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar het functioneren van het LECD? Zo ja, door wie laat u dit onderzoek verrichten en op welke termijn kunnen de resultaten daarvan tegemoet worden gezien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het LECD op dit moment in staat een substantiële bijdrage te leveren aan diversiteit bij de politie? Zo ja, waar blijkt dat dan concreet uit? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om orde op zaken te stellen bij het LECD?
Zie antwoord vraag 5.
De instroom van nieuwe aspiranten bij de Politieacademie |
|
Nine Kooiman |
|
Klopt het dat de instroom van politieagenten op de Politieacademie op gang begint te komen, waardoor er vanaf begin volgend jaar veel nieuwe aspiranten zullen gaan starten op de locaties Apeldoorn, Drachten en Eindhoven?
Ja.
Hoe staat het op dit moment precies met deze instroom? Gaat het doel van 1 850 aspiranten gehaald worden? Hoeveel aspiranten zijn er tot nu toe in 2011 begonnen? In hoeveel gevallen gaat het daarbij om zogenaamde zij-instromers?
In 2011 zijn volgens opgave van de korpsen 1890 aspiranten aangesteld, waaronder 100 recherchekundige zij-instromers. In deze 1890 aspiranten zijn niet meegerekend 22 aspiranten die in 2011 wel waren aangesteld, maar in datzelfde jaar voortijdig de opleiding hebben verlaten. Ook niet meegerekend zijn 17 aspiranten die onder voorbehoud zijn aangesteld en op een later moment met de opleiding zullen starten. Hiermee is ruimschoots voldaan aan het benodigde aantal van 1 850 aspiranten, dat nodig was om de operationele sterkte op peil te houden. Zoals gezegd hebben 22 aspiranten voortijdig de opleiding verlaten. Uitval tijdens het onderwijs is een bekend, maar onvermijdelijk fenomeen. Door adequate maatregelen, zoals goede voorlichting, goed onderwijs en een goede begeleiding wordt getracht het uitvalspercentage te beperken, dan wel zoveel mogelijk in het begin van de opleiding te laten plaatsvinden.
Hoeveel mensen hebben zich in 2011 gemeld om te beginnen aan de opleiding? Hoeveel hiervan zijn ook daadwerkelijk begonnen aan de opleiding? Hoeveel zijn hiervan afgehaakt? Wat was daarvan de reden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent de toegenomen instroom voor de werkdruk van de docenten op de genoemde locaties?
De instroom van eind 2011 en ook die van begin 2012 zal zo evenwichtig mogelijk over de zes opleidingslocaties van de Politieacademie worden verdeeld. De formatie van de Politieacademie is berekend op een gemiddelde jaarlijkse instroom van 2000 aspiranten. Dat neemt niet weg dat er in 2012 op momenten onvermijdelijk een piek zal zijn in het aantal aspiranten dat aan de Politieacademie verblijft. Dit is noodzakelijk en onvermijdelijk om de in de eerste helft van 2011 opgelopen achterstand in de instroom in te kunnen halen.
Op 30 januari 2012 start de Politieacademie met een nieuw curriculum in het initieel onderwijs. In dit nieuwe curriculum zijn de laatste ontwikkelingen in het politievak verwerkt. De belangrijkste organisatorische wijziging ten opzichte van het huidige curriculum is een andere ritmiek tussen het school- en het praktijkdeel van de opleiding. In het begin van de nieuwe opleiding verblijven de aspiranten langer aan de Politieacademie dan nu het geval is, te weten acht maanden in plaats van drie maanden in de huidige opleiding. Daarna worden de afwisselende praktijk- en schooldelen van de opleiding steeds vier maanden in plaats van de huidige drie maanden. Deze aanpassingen in de ritmiek zijn gedaan naar aanleiding van uitgevoerde evaluaties.
De invoering van het nieuwe curriculum leidt samen met de instroom van december 2011 tot een cumulatie van activiteiten in 2012 aan de Politieacademie. Het College van Bestuur van de Politieacademie heeft aangegeven daarvoor in maand januari 2012 extra ondersteuning te hebben georganiseerd. Een ander zwaartepunt in de werkbelasting voor docenten ligt in de maanden mei en juni 2012, vanwege het tweede instroommoment van dat jaar. In overleg tussen de korpsen en de Politieacademie is afgesproken dat tijdig in de benodigde docenten zal worden voorzien. Ik zal de uitvoering van deze afspraken nauwlettend volgen.
Op deze wijze kan de kwaliteit van het onderwijs worden gegarandeerd, kunnen docenten zich op het onderwijs voorbereiden en blijft de werkdruk acceptabel. De plaatsing van de aspiranten kan daarbij op een verantwoorde wijze plaatsvinden.
Het nieuwe curriculum vereist dat de begeleiding van de aspiranten tijdens de praktijkdelen aangepast wordt. Omdat deze aangepaste begeleidingsperiodes starten in het najaar van 2012 en dan de nationale politie is ingevoerd, worden in het kader van het inrichtingsplan van de nationale politie nadere voorstellen ontwikkeld door de kwartiermakersorganisatie. Hierbij worden de bevindingen van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid over een gewenste standaardisatie van de praktijkbegeleiding meegenomen1 en dient het «referentiekader werkend leren» als leidraad. Op deze wijze wordt de begeleiding van aspiranten in de praktijk tijdig aangepast en tevens gestandaardiseerd voor de gehele nationale politie.
Naast het verzorgen van onderwijs staat er door deze cumulatie van werkzaamheden en het invoeren van een nieuwe systematiek van examineren druk op het aantal benodigde examinatoren.
Klopt het dat door de start van veel nieuwe groepen, deze moeilijk te bemensen zijn met de capaciteit die nu aanwezig is? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten? Zo ja, wat gaat u doen om deze capaciteit te verhogen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat vanaf begin volgend jaar ook gewerkt gaat worden met een nieuw curriculum? Zo ja, wat betekent dit voor de werkdruk van de docenten op deze locaties?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat de kwaliteit van het politieonderwijs niet lijdt onder bovenstaande ontwikkelingen? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, welke actie gaat u dan ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van deze plotselinge toename voor het praktijkgedeelte van de opleiding ofwel de korpsen die deze aspiranten een plek en begeleiding moeten geven?
Zie antwoord vraag 4.
Kunnen alle aspiranten op een verantwoorde manier geplaatst worden? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, welke actie gaat u dan ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Het gebruik door de politie van een zwarte lijst van overvallers |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zwarte lijst die de politie Zaanstreek-Waterland gebruikt om beginnende en gevorderde overvallers zeer actief te volgen, aan te sporen hun leven op orde te krijgen en daarmee het recidivegevaar te verminderen?
Ja.
Heeft u inzicht in de effectiviteit van het zeer actief volgen van bepaalde dadergroepen op de mate van recidive? Zo ja, bij welke dadergroepen is dit effectief en hoe past het hanteren van een zwarte lijst daarin? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
De methodiek van Top-X lijsten die door politie en gemeenten gebruikt wordt is nog relatief jong. In het kader van het Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit wordt met ingang van 2012 van start gegaan met verscherpt toezicht op overvallers na detentie. Het effect van deze inzet op de recidive (binnen twee jaar) van overvallers wordt in een aantal gemeenten gemonitord. Omdat we recidive meten binnen twee jaar zal een eerste rapportage over de effecten van verscherpt toezicht op recidive pas na minimaal twee jaar beschikbaar komen.
Hoe verhoudt deze aanpak van overvallers zich tot de landelijke prioriteit om criminaliteit met een grote impact te bestrijden? Hoe wordt de uitwerking van deze prioriteit afgestemd met de politiekorpsen?
De aanpak van overvallers past samen met de aanpak van straatroof, woninginbraak en geweld, in de landelijke prioriteit om criminaliteit met een grote impact te bestrijden.
In het gehele proces van de landelijke prioriteiten voor de Nederlandse politie vindt afstemming plaats. Vervolgens is het aan het gezag om met de politie invulling te geven aan de uitvoering van de prioriteiten. De aanpak van Zaanstreek-Waterland is een mooi voorbeeld van hoe de politie dit opgepakt heeft.
Acht u het zeer actief volgen van gestrafte daders met een hoog recidiverisico ook bruikbaar voor andere vormen van criminaliteit met een grote impact, namelijk straatroof, inbraak en geweld?
Afhankelijk van het succes van de aanpak bij overvallers acht ik het zeer actief volgen van gestrafte daders bruikbaar voor andere vormen van criminaliteit. De methodiek die gebruikt wordt is nog relatief jong, maar als dit project goede resultaten oplevert zal het ook voor andere gevallen van criminaliteit met een grote impact ingezet kunnen worden. Overigens blijft het effect van de dadergerichte aanpak niet beperkt tot het thema overvallen, omdat daders dikwijls ook voor andere vormen van criminaliteit verantwoordelijk zijn. Om die reden zet een aantal gemeenten de Top-X aanpak ook breder in dan alleen op overvallers. De in Amsterdam gehanteerde «groslijst» voor de Top-600 aanpak bestaat bijvoorbeeld uit personen die verdacht zijn van overvallen, straatroof, woninginbraken, zware mishandeling, moord en doodslag of openlijke geweldpleging.
Hoe wordt in andere politiekorpsen omgegaan met de persoonsgebonden aanpak bij het volgen van gestrafte criminelen? In hoeverre wordt hierbij intensief politietoezicht ingezet om recidive te verminderen, die alleen stopt als de criminelen aan kunnen tonen dat ze hun leven gebeterd hebben?
Elke regio maakt inmiddels, in samenwerking met het gezag, een Top-X op overvalcriminaliteit. De regio’s construeren deze lijst op basis van gegevens uit de politiesystemen. Een aantal regio’s gebruikt naast deze gegevens ook «straatinformatie» van bijvoorbeeld wijkagenten. Politie-inzet is uiteraard belangrijk, maar ook de inzet van andere partijen is van belang om te komen tot vermindering van recidive.
Deelt u de mening dat de politie in heel Nederland de daders van zeer overlastgevende criminaliteit, zoals overvallen, inbraken, straatroof en geweld, zeer intensief in de gaten zou moeten houden, zolang niet blijkt dat ze hun leven beteren?Hoe gaat u er voor zorgen dat deze aanpak in het hele land een standaard methode wordt?
Ik deel de mening dat daders van high impact crimes intensief in de gaten moeten worden gehouden. De politie speelt hierbij een belangrijke rol, maar ook andere partijen hebben een rol. Als er sprake is van een justitieel kader speelt de reclassering bijvoorbeeld een belangrijke rol. De burgemeester kan bestuurlijke maatregelen toepassen. De politie kan met gerichte interventies criminaliteit verstoren en tegenhouden.
Een van de landelijke prioriteiten van de Nederlandse politie is veiligheid op straat. In het kader daarvan worden op verzoek van gemeenten gebiedsscans Criminaliteit & Overlast op gemeenteniveau gemaakt. Op basis van deze gebiedsscan kan een lokale aanpak worden ingezet, die bestaat uit een dadergerichte aanpak (hot-shots en hot-groups), een gebiedsgerichte aanpak (hot-spots en hot-times) en een slachtoffergerichte aanpak (hot-victims). Daarin hebben alle ketenpartners een rol. Ik stimuleer de Top-X aanpak, die tevens ziet op toezicht na detentie. Voor 2012 worden aan de reclassering extra middelen beschikbaar gesteld voor de invoering van verscherpt toezicht op overvallers. De effecten van dit intensiever toezicht op de vermindering van recidive bij overvallers zal ik de komende twee jaar in een aantal gemeenten monitoren.
Het handelen van een politiechef |
|
Nine Kooiman |
|
Bent u bekend met de zaak die speelde tussen een politiechef en een medewerker naar aanleiding van een stuk in een lokaal nieuwsmedium?1
Ja.
Is hier naar uw oordeel sprake van een strafbaar feit?
De betrokken politiechef heeft destijds aangifte gedaan van tegen haar gepleegde strafbare feiten. In overleg met de Hoofdofficier van Justitie is besloten deze aangifte slechts te gebruiken als getuigenverklaring in een disciplinair onderzoek dat liep tegen een politieambtenaar en dat werd uitgevoerd door Bureau Interne Zaken van het regionaal politiekorps Zuid-Holland-Zuid. Er is dus geen strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar aanleiding van deze aangifte. Bijgevolg is ook niet beoordeeld of sprake was van een strafbaar feit.
Is er in opdracht van de officier van justitie een strafrechtelijk onderzoek ingesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat betrokken politiechef naar aanleiding van dit stuk heeft geprobeerd de identiteit van de schrijver te achterhalen door een uitdraai te vragen van GBA-gegevens? Zo ja, acht u dit in overeenstemming met de uitgangspunten van de wet GBA en de voorwaarden waaronder aan de politie gegevens mogen worden verstrekt?
De betrokken politiechef heeft de redactie van een lokale krant verzocht de naam en het adres van de schrijver van een ingezonden brief ter beschikking te stellen. De redactie heeft aan dit verzoek voldaan en heeft haar de naam en het e-mailadres van de schrijver van de ingezonden brief verstrekt. Voor een dergelijk verzoek is geen machtiging van een officier van justitie nodig. Er was namelijk geen sprake van de inzet van enige (bijzondere) opsporingsbevoegdheid. De betrokken politiechef heeft geen uitdraai van de GBA-gegevens verkregen.
Klopt het dat betrokken politiechef persoonsgegevens heeft opgevraagd bij de redactie van het lokale nieuwsmedium? Op grond van welke wettelijke basis is dit gebeurd?1
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat een dergelijk onderzoek alleen mogelijk is met een machtiging van een officier van justitie? Was hiervan sprake bij dit onderzoek? Zo nee, wat is uw oordeel over dit handelen van de betrokken politiechef?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat betrokken politiechef opdracht heeft gegeven aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) tot het doen van een schrijfstijl vergelijkend onderzoek? Op grond van welke wettelijke basis is dit gebeurd?1
Het in het antwoord op vraag 3 bedoelde disciplinaire onderzoek is uitgevoerd door medewerkers van het Bureau Interne Zaken van het regiokorps Zuid-Holland-Zuid.
In dit onderzoek is door de medewerkers van het Bureau Interne Zaken de afdeling Technische Recherche ingeschakeld. Door de chef van de Technische Recherche is de in de vraag genoemde opdracht voor handschriftvergelijking gegeven. Bij het verstrekken van de opdracht aan het NFI is schriftelijk aangegeven dat de aanvraag betrekking had op een «intern integriteitonderzoek van de politie Zuid-Holland-Zuid».
Klopt het dat voor een dergelijk onderzoek een opdracht van een officier van justitie of een rechter-commissaris noodzakelijk is? Was deze opdracht aanwezig? Zo nee, hoe heeft dit onderzoek dan toch plaats kunnen vinden?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat een dergelijk onderzoek enkel plaats kan vinden indien er sprake is van een misdrijf? Was er naar uw mening sprake van een misdrijf?
Er was geen sprake van een opsporingsonderzoek op grond van een verdenking van enig strafbaar feit, maar van een intern disciplinair onderzoek. De officier van justitie of rechter-commissaris hebben geen rol in dergelijke onderzoeken.
Klopt het dat voor het uitvoeren van dit onderzoek, documenten van de werkcomputer van betrokken medewerker zijn gehaald? Hoe verhoudt zich dit tot afspraken hoe omgegaan dient te worden met vertrouwelijke politie-informatie en richtlijnen van het College bescherming persoonsgegevens?
Uit het dossier dat op grond van het disciplinair onderzoek tegen de bewuste politieambtenaar is opgesteld is dit niet gebleken.
Deelt u de mening dat deze politiechef niet zelf onderzoek had mogen doen naar deze zaak om belangenverstrengeling te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat betrokken medewerker geschorst is op basis van artikel 84, eerste lid, onder a en c, van het Besluit Algemene Rechtspositie Politie (Barp)? Zo ja, hoe is dit mogelijk indien er geen sprake is van een misdrijf dan wel een strafrechtelijk onderzoek?1
Betrokken medewerker is conform bedoeld artikel geschorst in afwachting van de resultaten van een disciplinair onderzoek.
Is onomstotelijk vastgesteld dat betrokken politiemedewerker het stuk in het lokale nieuwsmedium heeft geschreven?
Onomstotelijk staat vast dat het stukje in het lokale nieuwsmedium is verzonden vanaf de privé-computer die bij betrokken medewerker in gebruik was. Deze computer was door betrokkene beveiligd door middel van het gebruik van een wachtwoord.
Klopt het dat betrokken medewerker aangifte heeft gedaan van valsheid in geschrifte en computervredebreuk, maar dat deze aangifte werd geseponeerd? Wat was hiervan de reden?
De betrokken medewerker heeft aangifte bij het Korps Landelijke Politiediensten gedaan. Dit Korps heeft naar aanleiding van deze aangifte in opdracht van het Openbaar Ministerie een feitenonderzoek verricht. Op grond van dit feitenonderzoek heeft het Openbaar Ministerie geconcludeerd dat er geen sprake was van valsheid in geschrifte en computervredebreuk. Om deze reden is niet overgegaan tot vervolging van de in de aangifte genoemde personen.
Vervolgens heeft de betrokken medewerker tegen het besluit van het Openbaar
Ministerie een zogenaamde artikel 12 procedure gestart bij het gerechtshof te Den Haag. Het Hof heeft zijn klacht afgewezen.
Wat is uw oordeel over de gronden van de schorsing en het uiteindelijke ontslag van de betrokken politiemedewerker? Welke eventuele gevolgen verbindt u hieraan?
Voorop staat dat betrokken medewerker niet bij wijze van straf is ontslagen, maar dat hem «op andere gronden» ontslag is verleend. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak van 23 juni 2009 over dit ontslag geoordeeld dat uit de gang van zaken niet anders kan worden afgeleid dan dat er sprake was van onherstelbaar verstoorde verhoudingen. Volgens de bevindingen van de Raad was door het optreden van de betrokken politiemedewerker in de periode voorafgaand aan de publicatie in het lokale medium sprake van een situatie waarin vruchtbare verdere samenwerking niet meer mogelijk was.
Wat is uw mening over het handelen van de betrokken politiechef, in het licht van bovenstaande? Welke eventuele gevolgen verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 15.
Sluiting van brandweerpost Lage Mierde |
|
Nine Kooiman |
|
Bent u bekend met de sluiting van brandweerpost Lage Mierde door de gemeente Reusel-De Mierden, en het ontslag van 16 brandweervrijwilligers?1
Ja.
Bent u bekend met de ontstane onrust en onvrede over dit besluit onder de brandweervrijwilligers en de inwoners van Lage Mierde?2
De gemeente Reusel-De Mierden heeft uiteindelijk, na onderzoek door de Veiligheidsregio Brabant-Zuid-Oost (VRBZO), besloten over te gaan tot sluiting van de post vanwege een structureel tekort aan geschikte vrijwilligers. Het voorgenomen besluit tot sluiting heeft binnen de gemeenschap van De Mierden en met name de brandweervrijwilligers van deze post onrust gebracht. Door de gemeente Reusel – De Mierden is o.a. middels bewonersbijeenkomsten getracht deze onrust weg te nemen, de aard van het probleem te verklaren en het voorgenomen besluit toe te lichten. Ook is voorafgaand aan de sluiting een wervingscampagne voor brandweervrijwilligers gestart. Deze campagne heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Het gemeentebestuur heeft na de sluiting de vrijwilligers verzocht beschikbaar te blijven voor taken in het teken van brandpreventie en het bevorderen van brandveilig leven.
Wat zijn de gevolgen voor de brandveiligheid en de opkomsttijden voor Lage Mierde en omliggende kernen?
De gemeente Reusel – De Mierden heeft aan de VRBZO verzocht een onderzoek in te stellen naar de opkomsttijden van de post De Mierden. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat voor de post De Mierden een overschrijdingspercentage van de opkomsttijden bestond van 25,8%. Echter gezien de inzetfrequentie van 1,4 inzetten per jaar (zijnde lager dan door de VRBZO gehanteerde norm van 4 relevante inzetten per jaar) werd deze situatie als verantwoord gekwalificeerd. Uit het onderzoek kwam echter ook naar voren dat het eventueel sluiten van de brandweerpost De Mierden slechts een zeer geringe verandering in het overschrijdingspercentage zou brengen. Tijdens werktijden komt op basis van de gehanteerde onderzoeksmethode het overschrijdingspercentage van de opkomsttijden op 27,4% en de inzetfrequentie werd berekend op 1,8 inzetten per jaar. De VRBZO heeft aangegeven dat deze onderzoeksresultaten de postsluiting rechtvaardigen. De gemeente Reusel – De Mierden zal verbeteringen aanbrengen in preventieve voorzieningen voor die objecten waar de opkomsttijden niet worden gehaald en inzet van brandpreventievoorlichting en -controle bevorderen.
Kloppen de opkomsttijden zoals zichtbaar op bijgevoegd kaartje?3
De VRBZO heeft aangegeven dat binnen de voor beantwoording van deze vragen gestelde termijn het niet mogelijk was om de gegevens op detailniveau na te rekenen. Wel geeft de regio aan dat op grond van de door de VRBZO gehanteerde methode er geen opkomsttijden voor objecten zijn die de norm van 18 minuten overschrijden.
Wat is uw oordeel over deze opkomsttijden, welke allemaal ruim boven de 10 minuten liggen, in het licht van artikel 3.2.1. van de Wet Veiligheidsregio’s en de daarin gehanteerde tijdnormen?
Zoals ik de Tweede Kamer per brief (TK 2011–2012, 29 517, nr. 54) heb gemeld, dient het bestuur van elke veiligheidsregio zich te houden aan de wettelijke regels voor het bepalen van dekkingsplannen en de daarin vastgestelde normtijden voor de brandweer. Artikel 3.2.1 van het Besluit veiligheidsregio’s stelt het bestuur van de veiligheidsregio in staat om voor een bepaalde locatie een opkomsttijd vast te stellen die afwijkt van de tijdsnorm uit het Besluit veiligheidsregio’s. Deze afwijkingsmogelijk is ingesteld om het bestuur van de veiligheidsregio een brandveiligheidafweging te laten maken. Het bestuur van de veiligheidsregio mag er voor kiezen om af te wijken van de opkomsttijden en een bestuurlijke afweging te maken in de kosten en baten. Indien het bestuur van een veiligheidsregio voor bepaalde locaties opkomsttijden vaststelt die afwijken van de Wet, dan is voorgeschreven dat afwijkingen per object inzichtelijk gemaakt moeten worden en dat tevens dan duidelijk moet zijn wat de precieze mate van afwijking is.
Dat betekent dat in een bestuurlijk geaccordeerd dekkingsplan de locatie en mate van afwijking dienen te zijn gemotiveerd en dat compenserende maatregelen inzichtelijk zijn gemaakt.
Met de afwijkingsbevoegdheid uit het Besluit veiligheidsregio’s is het niet mogelijk dat de opkomsttijden generiek en voor (hele gebieden in) de veiligheidsregio naar boven worden bijgesteld. Zoals ik ook per brief (TK 2011–2012, 29 517, nr. 51) aan de Tweede Kamer heb laten weten is de IOOV op mijn aangeven een onderzoek gestart naar de daadwerkelijke opkomsttijden en dekkingsplannen van alle veiligheidsregio’s. Dat onderzoek moet in februari 2012 gereed zijn en te zijner tijd wordt de Tweede Kamer over de uitkomsten ervan geïnformeerd.
Ik wil vooruitlopend op het onderzoek dat de IOOV uitvoert niet ingaan op de dekkingsplannen en discussies van afzonderlijke gemeenten. Ik wacht het onderzoek van de IOOV af. Indien noodzakelijk zal ik op basis van de uitkomsten van dat uitvoerige onderzoek actie ondernemen.
Wat is uw oordeel over het feit dat zelfs sprake is van een opkomsttijd van 11,5 minuut bij een bejaardenhuis en 12,5 minuut bij een kinderopvang, waar 6 minuten de norm zou moeten zijn?
Zie beantwoording vraag 5.
Hoe beoordeelt u deze opkomsttijden in het licht van uw brief van 23 november 2011, aangaande de sluiting van brandweerkazernes en het bijstellen van opkomsttijden voor gebieden in een veiligheidsregio?4
Zie beantwoording vraag 5.
Deelt u de mening dat er sprake is van een generiek oprekken van de opkomsttijden als het gaat om Lage Mierde en omstreken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen verbindt u hieraan?
Zie beantwoording vraag 5.
Opkomsttijden in Petten e.o. |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de zorgen van de inwoners van Petten over de brandveiligheid in hun leefomgeving?1
Ja.
Klopt het bericht dat per 1 januari 2012 de bedrijfsbrandweer van NRG (Nuclear Research & consultancy Group) geen brandweerzorg meer levert buiten het bedrijfsterrein? Wat is de achtergrond van dit besluit? Wat is uw oordeel hierover?
Het bestuur van de veiligheidsregio heeft op basis van artikel 7.1 en 7.2 van de Wet veiligheidsregio’s besloten tot het aanwijzen van NRG als inrichting die over een bedrijfsbrandweer moet beschikken. De eisen die het bestuur van de veiligheidsregio stelt aan de inrichting (ten aanzien van de bezetting) heeft tot gevolg dat de bedrijfsbrandweer niet meer kan optreden buiten de bedrijfspoort: Het bedrijf heeft besloten om zich voortaan slechts nog te richten op de risico’s op het bedrijventerrein Onderzoekslocatie Petten.
Overigens kan een bedrijfsbrandweer optreden in het gebied buiten het bedrijventerrein, maar dan is de inzet altijd complementair aan de inzet van de overheidsbrandweer. De bedrijfsbrandweer rukt nooit uit in plaats van een overheidsbrandweer.
Wat zijn de gevolgen voor de brandveiligheid en de opkomsttijden voor de omliggende gemeenten? Klopt het dat de opkomsttijden in Petten op zullen lopen naar 15 à 17 minuten?
De gevolgen van het besluit om de bedrijfsbrandweer van NRG geen brandweerzorg meer buiten het bedrijfsterrein te leveren zijn met name merkbaar in Petten (gemeente Zijpe). De andere omliggende gemeenten (Anna Paulowna, Harenkarspel en Bergen) worden bediend vanuit kazernes in de nabije omgeving. De opkomsttijden voor die omliggende gemeenten zullen door het genoemde besluit niet veranderen.
Als de bedrijfsbrandweer van NRG geen brandweerzorg meer levert buiten het bedrijfsterrein, dan worden de opkomsttijden in Petten 15 tot 17 minuten, omdat de brandweerzorg van een andere, nabijgelegen posten geleverd wordt.
Acht u dergelijke opkomsttijden acceptabel, gezien de wettelijke bepalingen hierover in het besluit veiligheidregio’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
Na het besluit van NRG om niet meer buiten de bedrijfspoort op te treden, zijn direct maatregelen door de veiligheidsregio getroffen in Petten. Zo zijn onder andere rookmelders in Petten uitgedeeld (zie ook vraag 5).
Daarnaast is op 14 oktober jongstleden het dekkingsplan 2011 vastgesteld in de vergadering van het algemeen bestuur van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord. Dit dekkingsplan geeft per gemeente een overzicht van de huidige brandweerdekking versus de normtijden zoals vastgelegd in het Besluit veiligheidsregio’s. Tijdens deze vergadering heeft het algemeen bestuur besloten tot het in gang zetten van een analyse- en verbetertraject in het kader van het programma Brandweer NHN 2.0, waarin beleid wordt ontwikkeld gericht op het terugdringen van het aantal branden, het organiseren van een betrouwbare en betaalbare dienstverlening, gekoppeld aan een slimme organisatie van de repressieve brandweerzorg. Uiteindelijk besluit het bestuur van de Veiligheidsregio of in de gevallen waar niet aan de normtijd voldaan kan worden, gemotiveerd wordt afgeweken van de normtijd of dat eventuele verbetermaatregelen en/of compenserende maatregelen worden toegepast. Bij het bovengenoemde besluitvormingsproces zal het algemeen bestuur dus ook de situatie in Petten beoordelen in het licht van het Besluit veiligheidsregio’s.
De veiligheidsregio kent de bepalingen uit de Wet en de voorwaarden die gelden bij het afwijken van de normtijden uit het Besluit en zal daarnaar handelen.
Klopt het dat aan de inwoners van Petten twee gratis rookmelders per huishouden verstrekt worden? Deelt u mijn mening dat dit geen oplossing is voor het ontstane structurele probleem?
Het klopt dat aan de inwoners van Petten twee gratis rookmelders per huishouden verstrekt worden. De maatregel is onderdeel van het programma Brandweer 2.0, waarbij onder meer veel nadruk wordt gelegd op de eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van de burgers. Het nut van een rookmelder is tweeledig:
waardoor sneller gealarmeerd kan worden.
Zoals ook in het antwoord bij vraag 4 is vermeld, wordt in de komende periode binnen het programma Brandweer 2.0 ook gekeken naar verdere (aanvullende- of) verbetermaatregelen. Het algemeen bestuur van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord zal uiteindelijk door middel van de eerder genoemde kosten-batenafweging besluiten tot het nemen van structurele verbetermaatregelen of het gemotiveerd afwijken van de wettelijke norm.
Kunt u de brandveiligheid en de kwaliteit van de brandweerzorg voor de inwoners van Petten en omgeving na 1 januari 2012 garanderen? Zo ja, hoe? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Als Minister van Veiligheid en Justitie stel ik de landelijke wettelijke kaders met betrekking tot de kwaliteit van de brandweerzorg. Het bestuur van de veiligheidsregio is verantwoordelijk voor het regionale brandveiligheidsbeleid. Het algemeen bestuur van de Veiligheidsregio heeft mij te kennen gegeven zorgvuldig te handelen in het gehele proces en de wetgeving in acht te nemen. Ook zijn er direct compenserende maatregelen genomen. Ik zie op dit moment dus geen aanleiding om te twijfelen aan de brandveiligheid en de kwaliteit van de brandweerzorg voor de inwoners van Petten en omgeving.
Vrijgeven beeldmateriaal |
|
Nine Kooiman |
|
Klopt het bericht dat er sprake is van een contract tussen het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) en een mediapartij over het beschikbaar stellen van beeldmateriaal?1
Er is geen sprake van contracten. Wel is er sprake van een vaste samenwerking tussen het KLPD en de AVRO betreffende het programma Opsporing Verzocht en bestaan er ten aanzien van het publiek maken van opsporingsinformatie en het vrijgeven van daarmee verband houdend beeldmateriaal, met enkele media «intentieverklaringen» tot samenwerking. Deze brengen geen verplichtingen van de kant van het KLPD met zich mee en bevatten geen afspraken met betrekking tot exclusiviteit.
Door het KLPD wordt per situatie bezien op welke wijze de gewenste doelgroep het meest effectief kan worden bereikt, waarbij ook rekening wordt gehouden met het proportionaliteitsbeginsel (slechts een zodanige verspreiding als nuttig en noodzakelijk wordt geacht voor het bereiken van het doel). Ten einde mogelijke schade aan een lopend opsporingsonderzoek te voorkomen, speelt in de keuze voor de wijze van openbaarmaking ook het precieze moment waarop de informatie publiek kan worden gemaakt, een rol.
Wat is de precieze inhoud van dit contract?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er meer contracten tussen het KLPD en andere media? Zo ja, welke, en met welke inhoud?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt er een financiële vergoeding gerekend voor het beschikbaar stellen van beeldmateriaal?
Nee.
Deelt u de mening dat op het moment dat de politie beeldmateriaal vrijgeeft, er sprake is van openbare informatie en deze informatie dus door iedereen gebruikt moet kunnen worden? Zo ja, hoe beoordeelt u dan het bestaan van contracten hierover?
Onder omstandigheden kan er sprake zijn van een situatie waarbij ervoor wordt gekozen om de informatie op een bepaalde wijze op een bepaald tijdstip via bepaalde media te verspreiden. Ik verwijs naar het gestelde in de beantwoording van vraag 1. Het vrijgeven van opsporingsinformatie vindt plaats in overleg met het Openbaar Ministerie en de informatie mag alleen gebruikt worden voor het specifieke doel waarvoor deze is vrijgegeven. Ik verwijs wat dat betreft naar de Aanwijzing opsporingsberichtgeving van het College van Procureurs-generaal d.d. 16 maart 2009).
De start van de dierenpolitie |
|
Nine Kooiman |
|
Klopt het bericht dat veel korpschefs het niet eens waren met de komst van de dierenpolitie, zoals zou blijken uit een interne notitie?1
De politie is vanuit een professionele invalshoek kritisch geweest over de wijze van inrichten van de dierenpolitie.
Bent u bereid deze interne notitie aan de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het betreft hier een interne notitie, die een rol heeft gespeeld bij de voorbereiding van het huidige beleid.
Is er uiteindelijk ingestemd met de dierenpolitie onder druk van de komst van de nieuwe Politiewet (Nationale Politie)? Welke afspraken zijn hierover gemaakt tussen u en de korpschefs?
De dierenpolitie is er gekomen, omdat dit een afspraak is uit het regeerakkoord. Deze passage uit het regeerakkoord is vervolgens in overeenstemming met politie en OM vertaald in de landelijke prioriteiten voor de politie. De komst van de nationale politie staat hier buiten. Uiteraard zal de dierenpolitie een plaats krijgen binnen de nationale politie.
Behoort het volledig stoppen met de dierenpolitie nog steeds tot de mogelijkheden, zoals gesteld zou zijn in de notitie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het stoppen van de dierenpolitie staat haaks op de afspraak daarover in het regeerakkoord en zal ik daarom niet toestaan.
Klopt het dat 74 van de 80 politieagenten met de opleiding tot dierenpolitie gestopt zijn? Wat was hiervan de reden?
Slechts een enkeling van de 80 agenten heeft geen examen gedaan, maar de meesten hebben de opleiding gewoon afgemaakt. De meesten van deze agenten hebben echter niet gekozen voor de taak van dierenagent maar voor hun huidige functie.
Klopt het dat 74 van de 80 politieagenten zijn afgehaakt, omdat zij niet voltijd met de dierenpolitie bezig wilden zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Wat betekent het afhaken van deze politieagenten voor de doelstelling om nog dit jaar 125 dierenpolitieagenten aan de slag te hebben?
Zoals ik tijdens de uitreiking van de eerste certificaten dierenpolitie heb gemeld zullen er eind 2011 131 speciaal opgeleide agenten van de dierenpolitie aan het werk zijn.
Hoeveel dierenpolitieagenten zijn er inmiddels opgeleid? Hoeveel zijn er ook daadwerkelijk als dierenpolitieagent aan het werk?
Zie antwoord vraag 7.
De nieuwe politie applicatie |
|
André Elissen (PVV), Hero Brinkman (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe politie app STALKT u»?1
Ja.
Vindt u dat naast veiligheid en het opsporingsbelang het waarborgen van privacy ook zeer belangrijk is?
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitgebreide mogelijkheden (machtigingen) die de applicatie lijkt te hebben om de gebruiker te bespioneren? Deelt u de mening dat het geen goede indruk wekt dat een eenvoudige applicatie als «De Politie zoekt» toegang tot een groot gedeelte van de telefoon van de gebruiker vraagt, waaronder de telefoonstatus en -identiteit? Kunt u uw antwoord motiveren?
Voorafgaand aan het downloaden moet de gebruiker, zoals bij andere applicaties, de applicatie machtigen om toegang te hebben tot telefoongegevens. Deze machtiging wordt gevraagd voor het goed functioneren van de applicatie. Van bespioneren van de gebruiker is geen sprake, en zeker niet op een wijze zoals in de berichtgeving wordt gesuggereerd.
De politie bewaart geen gegevens anders dan voor het optimaliseren van het onder vraag 2 genoemde doel. De politie bewaart: het IP-adres van de bezoeker van de website, informatie over de bezochte webpagina, de datum en het tijdstip van het bezoek en de gebruikte webbrowser.
Het is denkbaar dat IP-adressen in voorkomende gevallen gebruikt kunnen worden voor de opsporing. Dit is aan regels gebonden. Om een IP-adres te herleiden tot een individu kunnen opsporingsdiensten gegevens via het informatiesysteem van het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) opvragen. Op deze informatie is het verstrekkingsregime van de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing. Dit betekent dat er alleen gegevens worden verstrekt als er een rechtmatige grondslag is om de privacy van betrokkene te schenden.
Deelt u de mening dat het principe «privacy-by-design», zoals bedoeld in de Kamerbreed aangenomen motie-Elissen c.s. Kamerstuk 26 643, nr. 209 hier niet wordt toegepast door een applicatie aan te bieden die in potentie mogelijkheden heeft om gegevens te verzamelen en op te slaan die niet strikt noodzakelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Voor de lancering van de website «dePolitiezoekt» is in 2008 onderzocht of de gegevens van de personen ten aanzien van wie de opsporing wordt verzocht, op deze wijze bekend mochten worden gemaakt. Voor de applicatie «dePolitie zoekt» gelden dezelfde regels. Ten aanzien van de privacy van de gebruikers van de applicatie werd een dergelijk onderzoek niet opportuun geacht omdat slechts de gegevens genoemd bij antwoord 3 worden vastgelegd. Met betrekking tot de vraag wat (technisch) «noodzakelijke gegevens» zijn ten behoeve van het functioneren van de applicatie in relatie tot de juridische mogelijkheid om gegevens als IP-adressen op te slaan en te verzamelen acht ik nader onderzoek gewenst. Thans ben ik in overleg met het korps Amsterdam-Amstelland over de inhoud van dit onderzoek. Maatregelen zullen genomen worden indien de uitkomst van het onderzoek daartoe aanleiding geeft.
Heeft u voor de lancering van de applicatie het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) en/of andere privacydeskundigen geraadpleegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de conclusies en/of adviezen van het Cbp en/of andere deskundigen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat er geen gegevens van gebruikers worden opgeslagen en dat u het duidelijk via de applicatie naar gebruikers zult communiceren indien wél gegevens van gebruikers worden opgeslagen? Zo nee, waarom niet? Indien er gegevens van burgers worden opgeslagen, kunt u dan aangeven welke gegevens dit zijn, met welk doel dit gebeurt, hoe lang deze gegevens worden bewaard en hoe deze gegevens beveiligd worden?
De wettelijke voorschiften ten aanzien van de privacy bij het gebruik van de politie applicatie zullen worden nageleefd. Ik zal in het onderzoek genoemd in de beantwoording van vraag 4 en 5 meenemen of en zo ja, in hoeverre er sprake dient te zijn van een meldingsplicht aan de gebruiker bij de huidige praktijk.
Het artikel "Politietop wist van bevoordelen Pon" |
|
Hero Brinkman (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Politietop wist van bevoordelen Pon»?1
Middels deze brief reageer ik op de schriftelijke vragen die zijn gesteld door het kamerlid Brinkman (PVV) over het artikel «Politietop wist van bevoordelen Pon». Deze vragen zijn ingezonden op 23 november 2011 met kenmerk 2011Z23875.
In een eerdere brief d.d. 8 december 2011 met kenmerk 2011-2000538533 heb ik u bericht dat ik ter beantwoording van de schriftelijke vragen de resultaten van het onderzoek van de Adviescommissie Aanbestedingsprocedure Politievoertuigen (commissie Schouten/Telgen) aan uw Kamer zou doen toekomen. Het betreffende onderzoeksrapport heeft u inmiddels inclusief aanbiedingsbrief d.d. 15 februari 2012 ontvangen. In het onderzoek van de commissie Schouten/Telgen zijn de vragen van de heer Brinkman meegenomen, getuige het feit dat deze als bijlage in het onderzoeksrapport zijn opgenomen.
Ik vertrouw erop dat met het versturen van het onderzoeksrapport, en de door mij aangekondigde acties in de aanbiedingsbrief, de schriftelijke vragen van de heer Brinkman naar tevredenheid zijn beantwoord.
Klopt deze berichtgeving? Zo ja, kunt u alle beschikbare documenten, in ieder geval de documenten die De Telegraaf in het bezit schijnt te hebben, naar de Tweede Kamer zenden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel bedrijven hebben zich ingeschreven voor de aanbesteding van de politie dienstauto? Welke bedrijven, met welk type voertuig en voor welke prijs?
Zie antwoord vraag 1.
Welke order voldeed aan de aanbestedingseisen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt de suggestie in het bericht dat kennelijk de aanbesteding zo was opgesteld dat enkel de genoemde Volkswagen-importeur aan de gestelde eisen zou kunnen voldoen? Zo ja, deelt u de mening dat deze aanbestedingseisen opnieuw moeten worden opgemaakt, zodat ook andere aanbieders aan deze eisen kunnen voldoen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u de overtuiging dat met de huidige procedure de politie de beste auto voor de beste prijs krijgt? Zo nee, gaat u de aanbesteding herzien?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt de bewering dat de politietop wist van het bevoordelen van de genoemde importeur? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, was de politietop er wel van op de hoogte dat met de huidige eisen enkel de genoemde importeur aan de eisen zou voldoen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat bij een goede aanbesteding meerdere aanbieders aan de gestelde eisen moeten kunnen voldoen, en indien dit niet het geval is de eisen niet correct zijn opgesteld?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze heeft de aanbesteding van aankoop van het politievoertuig bijgedragen aan de bezuinigingen bij de politie?
Zie antwoord vraag 1.
De vervolging van wapenhandelaars en extraterritoriale wetgeving |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Guilty Verdict for Russian in Arms Trial»?1
Ja.
Waaruit bestond de betrokkenheid van het Korps Politie Curaçao, waarvan tijdens de rechtszaak en in een persverklaring van het Amerikaanse ministerie van Justitie melding is gemaakt? Heeft Nederland toestemming gegeven voor deze betrokkenheid?
De wijze waarop de politie te Curaçao onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en de Minister van Justitie aldaar eventueel betrokken is geweest bij het Amerikaanse onderzoek tegen betrokkene, is mij niet bekend aangezien het land Curaçao een eigen jurisdictie heeft. Ook is om die reden toestemming van Nederland niet aan de orde.
Waren Nederlandse opsporingsambtenaren, politie, marechaussee, FIOD-ECD en/of inlichtingendiensten betrokken bij deze zaak? Zijn er opsporingsmethoden toegepast die voldoen aan de Nederlandse wetgeving? Kunt u dit toelichten?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat voor zover kon worden nagegaan in Nederland geen opsporingshandelingen hebben plaatsgevonden ten behoeve van het Amerikaanse onderzoek. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst doen geen mededelingen over eventuele betrokkenheid bij deze zaak.
Kunt u aangeven hoe een operatie als die van de Amerikaanse autoriteiten in relatie tot Bout en consorten, die zich mede heeft afgespeeld op Curaçao, zich verhoudt tot Nederlandse wet- en regelgeving rond uitlokking van strafbare feiten door buitenlandse (undercover) agenten?
Aangezien ik niet bekend ben met de opsporingshandelingen die de Amerikaanse autoriteiten, en eventueel de autoriteiten op Curaçao, hebben toegepast in het kader van het Amerikaanse onderzoek, kan ik deze vraag niet beantwoorden.
Welke mogelijkheden heeft Nederland op dit moment om wapenmakelaren op te sporen en te berechten die zich niet op Nederlands grondgebied bevinden, maar die in tegenspraak met geldende Nederlandse en Europese regels op het gebied van wapenexport wapens verkopen aan regimes en niet-staat actoren die zich schuldig maken aan schendingen van de rechten van de mens?
Op grond van de Wet op de economische delicten zijn diverse gedragingen met betrekking tot strategische goederen als economisch delict strafbaar gesteld. Het gaat dan om de overtreding van voorschriften die nader zijn uitgewerkt in het Besluit strategische goederen en het Besluit financieel verkeer strategische goederen. Zo is het verboden om zonder vergunning militaire goederen te exporteren naar bestemmingen buiten Nederland en is het eveneens verboden om zonder vergunning financieel betrokken te zijn bij de (tussen)handel in militaire goederen. Indien deze feiten door Nederlanders buiten Nederland worden begaan, is de Nederlandse strafwet op hen van toepassing voor zover zij opzettelijk zijn begaan en daarop door de wet van het land waar zij begaan zijn, straf is gesteld (artikel 5, eerste lid, onder 2°, Sr).
Op grond van artikel 13 van de Sanctiewet 1977 is de Nederlandse strafwet toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de bij of krachtens die wet strafbaar gestelde feiten. Daarvoor is niet vereist dat die feiten ook strafbaar zijn in het land waar zij begaan zijn. Een Nederlander die betrokken is bij wapenhandel in landen waarop een wapenembargo van toepassing is, kan op grond van deze wetgeving in Nederland worden vervolgd, ook als de handel buiten Nederland heeft plaatsgevonden.
Op 1 januari 2012 treedt de Wet strategische diensten in werking, die onder andere het Besluit financieel verkeer strategische goederen vervangt. Daarmee wordt het verboden om zonder vergunning tussenhandeldiensten te verlenen met betrekking tot militaire goederen. Op grond van artikel 12 van deze wet kan de Nederlander of de Nederlandse ingezetene die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een bij die wet strafbaar gesteld feit, voor dat feit in Nederland worden vervolgd. Deze bepaling geldt ook voor de Nederlander die zich permanent in het buitenland heeft gevestigd.
De regering acht het van groot belang dat er zo spoedig mogelijk een robuust VN-wapenhandelverdrag komt, onder meer om illegale wapenhandel tegen te gaan. Dit verdrag dient staten onder andere te verplichten wapenexporten te toetsen aan criteria op het gebied van mensenrechten en internationaal humanitair recht.
Hoe vaak heeft Nederland de afgelopen tien jaar wapenmakelaars of tussenhandelaren vervolgd vanwege de handel in wapens en/of strategische diensten vanuit het buitenland?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat dergelijke overzichten niet uit zijn registratiesysteem te herleiden zijn. Eén voorbeeld van een vervolging vanwege betrokkenheid bij wapenhandel en internationale misdrijven waarover uw Kamer is geïnformeerd, betreft de vervolging van de heer K. (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 VI, nr. 116). Hij werd in 2008 door het Gerechtshof te Den Haag vrijgesproken. In april 2010 heeft de Hoge Raad dit arrest vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te Den Bosch.
Wat is de huidige stand van zaken ten aanzien van de vervolging door Nederland van vergelijkbare zaken als die van Bout?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke gronden kan Nederland op dit moment vervolging overwegen van personen die zich buiten het Nederlands grondgebied schuldig maken aan illegale wapenhandel?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten op welke vormen van wapenhandel extra-territoriale werking van toepassing is? Gaat het alleen om tussenhandel in goederen voor tweeërlei gebruik of ook om tussenhandel in militaire goederen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat valt volgens u in dit geval onder extra-territoriale feiten? Kunt u dit toelichten? Welke lessen worden getrokken ten aanzien van de onderhandelingen voor de totstandkoming van een wapenhandelsverdrag?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het wapenhandelsverdrag moet voorzien in een zo breed mogelijk geformuleerde strafrechtsmacht om straffeloosheid te voorkomen?
De inzet van de regering is dat een VN-wapenhandelverdrag de verdragspartijen opdraagt om een vergunningsplicht voor wapenexporten in te stellen. De in het verdrag vast te leggen verplichtingen zullen op nationaal niveau geïmplementeerd worden. Het voornemen is om aan elke verdragspartij afzonderlijk over te laten hoe zij deze verplichtingen willen handhaven.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg wapenexport op 21 december 2011?
Ja.
Trainen op de openbare weg met optische en geluidssignalen |
|
Ronald van Raak |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat in de brancherichtlijn verkeer1 de mogelijkheid wordt geboden te oefenen met het rijden met optische en geluidssignalen?
Ja.
Hoe verhoudt zich dit tot de Regeling optische en geluidssignalen2, waarin is vastgelegd dat dit alleen mag bij (het voorkomen van) een levensbedreigende situatie, ernstige verstoring van de openbare orde of rechtsorde?
De Regeling optische- en geluidssignalen voorziet niet in een grondslag voor het trainen op de openbare weg met optische- en geluidssignalen.
Wie is nu aansprakelijk als tijdens een trainingssituatie een ongeluk gebeurt?
De bestuurder van een voorrangsvoertuig blijft steeds strafrechtelijk verantwoordelijk voor zijn eigen beslissingen en rijgedrag. Het gebruik van de optische en geluidssignalen rechtvaardigt niet dat het overige verkeer in gevaar wordt of kan worden gebracht of onnodig wordt gehinderd (artikel 5 Wegenverkeerswet 1994). Conform de Wet Aansprakelijkheid Motorvoertuigen ligt de civielrechtelijke aansprakelijkheid bij de eigenaar van het motorvoertuig. Dit is het desbetreffende politiekorps of de Politieacademie.
Kent u alternatieve vormen van training, bijvoorbeeld het gebruik van simulators?
Ja.
Bent u bereid te onderzoeken of deze dusdanig kunnen worden ingezet dat trainen op de openbare weg overbodig wordt?
Hoewel het gebruik van simulators een zinvolle bijdrage kan leveren aan de rijopleidingen van de politie is het niet mogelijk om het trainen in het gebruik van optische- en geluidssignalen op de openbare weg hiermee in zijn geheel te vervangen. De complexiteit van het verkeer, het besturen en bedienen van het politie voertuig en de reacties van weggebruikers bij het rijden met optische- en geluidssignalen maken dat het trainen op de openbare weg nodig blijft. Om het risico op ongelukken hierbij zoveel mogelijk uit te sluiten dienen hierbij de voorschriften zoals opgenomen in de «Landelijke Brancherichtlijn Verkeer Politie» strikt te worden nageleefd. Ik zal bezien hoe de Regeling optische en geluidssignalen dient te worden aangepast zodat er een formele grondslag komt voor het trainen met optische- en geluidssignalen op de openbare weg voor politie en brandweer. Voor de diensten voor spoedeisende medische hulpverlening zal ik in contact treden met het ministerie van VWS. De voorschriften waaronder deze trainingen dan mogen plaatsvinden kunnen dan nader worden uitgewerkt in de desbetreffende brancherichtlijnen.
Onderbezetting van meldkamers |
|
Ronald van Raak |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is het waar dat, in aanloop naar de invoering van de nationale politie, meldkamers onderbezet zijn?1
Zie de beantwoording van de eerdere set van vragen van 12 oktober 2011 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 814).
Hoe gaat u voorkomen dat dienders die willen solliciteren voor een functie bij de meldkamers moeten afhaken, omdat onzekerheid bestaat over de plaats waar de meldkamers komen?
Begin 2012 vindt besluitvorming plaats over de organisatie van het meldkamerdomein in Nederland. Na de modelkeuze wordt zo spoedig mogelijk gestart met de operationalisering en de implementatie van het gekozen model, waarbij ook locatiekeuze aan de orde komt. Het is in de tussenliggende periode aan medewerkers zelf om te bepalen of de locatiekeuze en de onzekerheid bepalend zijn voor het wel of niet solliciteren op een functie in de meldkamer.
Wanneer hebben agenten definitief zekerheid over het aantal meldkamers en de plaats waar die worden gevestigd?
Zie antwoord vraag 2.
C2000 |
|
André Elissen (PVV) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Brandweer: C2000 blijft een drama»?1
Hoe beoordeelt u dit bericht en de steeds terugkerende berichten waarin stelselmatig naar voren komt dat C2000 een drama blijft?
Kunt u aangeven in welke regio’s in Nederland er met plezier en vertrouwen gewerkt wordt met C2000 en in welke regio’s men minder tevreden is?
Welke stappen staan u voor ogen om te zorgen dat C2000 in geheel Nederland op dusdanige wijze gebruikt kan worden dat dit tot tevredenheid bij de brandweer leidt? Denkt u dat dit met C2000 überhaupt mogelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Is in iedere regio voldoende tijd en geld besteed aan de implementatie van C2000? Is er in iedere regio voldoende tijd en geld besteed aan opleiding en training van manschappen, leidinggevenden en aan meldkamerpersoneel?
Wordt er in iedere regio gebruikgemaakt van exact dezelfde materialen en procedures? Zo nee, waarom is dat niet het geval? Hoe beoordeelt u deze situatie met de kennis van nu?
Had de rijksoverheid meer regie moeten houden op het uitrollen van C2000 om problemen te voorkomen? Zo ja, hoe gaat u dit bij toekomstige projecten doen? Zo nee, waarom niet?