Kamerstuk 33033-12

Verslag van een algemeen overleg

Wapen- en munitiebezit

Gepubliceerd: 21 januari 2013
Indiener(s): Tanja Jadnanansing (PvdA)
Onderwerpen: criminaliteit openbare orde en veiligheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33033-12.html
ID: 33033-12

Nr. 12 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 21 januari 2013

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 6 december 2012 overleg gevoerd met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie over:

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 27 april 2012 met nadere informatie naar aanleiding van de berichtgeving over het schietincident Alphen aan den Rijn (32 739, nr. 5);

  • de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 19 juni 2012 over de regulering van de dynamische schietsport (33 033, nr. 8);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 26 september 2012 met betrekking tot het aanvraagproces en het toezicht wapenverloven (33 033, nr. 9).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Nava

Voorzitter: Elias

Griffier: Nava

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Berndsen-Jansen, Elias, Helder, Kooiman, Marcouch, Oskam en Van der Steur,

en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 10.00 uur

De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg over het schietincident in Alphen aan den Rijn. We hanteren een spreektijd van vijf minuten per fractie. Ik heet de minister en zijn gevolg van harte welkom in ons midden, evenals de aanwezigen op de publieke tribune en degenen die ons anderszins via alle moderne mogelijkheden volgen. Ik heet uiteraard ook de burgemeester van Alphen aan de Rijn van harte welkom.

De heer Oskam (CDA): Voorzitter. Dit voorjaar hebben we een AO gehad over de verschrikkelijke schietpartij van anderhalf jaar geleden in Alphen aan den Rijn. Het AO van vandaag staat in het teken van de aanscherping van de regels naar aanleiding van dit incident. De minister stelt een herziene aanvraagprocedure voor wapenverloven voor. De CDA-fractie is daar voorstander van. De minister komt over het algemeen met reële voorstellen. We steunen die, maar we hebben wel een aantal vragen.

De aanvrager moet een referent uit huiselijke kring opgeven, een tweede uit de schietsport en een derde naar keuze. Welke verwachting heeft de minister van deze referenten, vooral van die uit huiselijke kring? Verwacht de minister een objectief oordeel van bijvoorbeeld de echtgenote van de aanvrager?

Dan de beoordeling van de aanvraag. Als de politie twijfelt, komt er een nader gesprek met de aanvrager en met zijn referenten. Als de politie daarna twijfels houdt, komt de huisarts in beeld. Is er niet iets voor te zeggen om de verklaring van de huisarts sowieso verplicht te stellen? De CDA-fractie denkt aan een standaardverklaring met daaronder een handtekening van de huisarts. Wij willen het daarmee niet allemaal op het bordje van de huisarts schuiven onder het mom van «als het misgaat, houden we de huisarts verantwoordelijk», maar de onderzoeksraad schrijft wel dat artsen er zelf vaak behoefte aan hebben om informatie te kunnen delen die relevant is voor de beoordeling van een wapenvergunning. Op dit moment kan dat niet vanwege het medisch beroepsgeheim. Daarop vernemen we graag de reactie van de minister.

Ik heb een vraag in het kader van de Wet BOPZ. De minister schrijft dat er bij de aanvraag expliciet zal worden gevraagd of betrokkene gedwongen opgenomen is geweest. Er komt dan ook een koppeling met het BOPZ-register. De CDA-fractie vindt het bizar dat zo'n koppeling er nu nog niet is. Wie gedwongen wordt opgenomen, is een gevaar voor zichzelf en zijn omgeving. Zo'n persoon mag geen wapenvergunning krijgen. Voor een koppeling met het BOPZ-register is een wetswijziging nodig. Kan de minister duidelijk maken wanneer hij dit voor elkaar wil hebben?

De Raad van Korpschefs heeft bij de minister een voorstel ingediend voor een verhoging van de kosten van een vergunningaanvraag van € 10 naar € 190, wat negentien keer zo veel is. Dat is een behoorlijke verhoging. Wij begrijpen dat het extra werk is voor de politie, zeker de eerste keer. Misschien is het goed om de eerste vergunningaanvraag wel duurder te maken, maar verstandig om de verlenging goedkoper te maken. De politie toetst dan immers alleen of verlenging aan de orde is en heeft daar minder werk aan.

In de Circulaire wapens en munitie wordt voorgeschreven dat verlofhouders elk jaar moeten worden gecontroleerd. Door capaciteitsproblemen slagen de korpsen daar niet in. Het kabinet heeft gisteren hierover een brief gestuurd. Echter, in de ene politieregio is het 100% en in de andere 3%. In het verleden heeft mijn voorganger Çörüz voorgesteld om het capaciteitsgebrek, zeker op dit gebied en zeker omdat het door deskundigen moet gebeuren, te ondervangen door de inzet van politievrijwilligers. Het kabinet wilde dat wel doen omdat er meer vrijwilligers zouden moeten worden ingezet bij de politie en zei dat een charmant idee te vinden. Komt daar nog een follow-up op?

In antwoord op schriftelijke vragen van de CDA-fractie heeft staatssecretaris Teeven laten weten dat de schutterijen geen ontheffing krijgen van het verplichte lidmaatschap van de KNSA. Buksmeesters moeten ingevolge de Cwm in bezit zijn van een KNSA-licentie. Om die te krijgen, moeten zij verplicht lid worden van de KNSA. Dat brengt schutterijen in de problemen. Er wordt zeggenschap door de KNSA opgelegd terwijl de traditionele schutterijen helemaal niet passen in de KNSA. Daarvan zijn vooral verenigingen lid die met moderne wapens schieten op overdekte banen.

De voorzitter: Allerlei mensen volgen dit debat. Kunt u afkortingen één keer toelichten?

De heer Oskam (CDA): «KNSA» staat voor Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie. «Cwm» staat voor Circulaire wet wapens en munitie.

De voorzitter: Wij willen graag dat debatten voor iedereen te volgen zijn.

De heer Oskam (CDA): Voorzitter. Ik benadruk dat de schutterijen zich actief bezighouden met wapenveiligheid en zelf controleren of de buksmeester in bezit is van een verklaring omtrent het gedrag. Daarom vraag ik de minister of zij niet derhalve licenties zouden moeten kunnen uitschrijven, zeker vanwege hun bijzondere positie in Limburg.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Niet zo lang geleden ben ik gevraagd om een amoktraining te doen. Deze training is ontwikkeld voor politieagenten naar aanleiding van de gebeurtenissen in Alphen aan den Rijn. Ik weet niet wat meer indruk op mij gemaakt heeft, het filmpje van de agent die met tranen in zijn ogen vertelde hoe heftig het is wat hij allemaal is tegengekomen of het moment dat ik zelf met een wapen, waarmee ik overigens niet kon schieten, nabootste wat er gebeurd is. Ik had het hart in mijn keel. Het is goed dat deze trainingen er zijn, want als ik die al zo heftig heb ervaren, laat staan dan de slachtoffers die dit helemaal hebben meegemaakt. Vandaag voeren we wederom een debat om te kijken hoe we dergelijke gebeurtenissen zo veel mogelijk kunnen voorkomen.

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een brief ontvangen van de advocaten van de slachtoffers, die dreigen met een kort geding. Is dat wel nodig? Zij vragen allemaal informatie. Kan de minister naar deze brief kijken?

Er zijn ontzettend veel toezeggingen gedaan om te kijken wat er allemaal verbeterd kan worden. Wat is daarvan terechtgekomen? Waar blijft het psychische screeningsinstrument ter beoordeling van een wapenverlof? Er zou een screeningsinstrument komen. Er zou gekeken worden of iemand ooit gedwongen is opgenomen in een ggz-instelling. Waarom kijken we alleen naar gedwongen opname en niet ook naar vrijwillige? Kan de minister dat toelichten? Mijn collega Gesthuizen heeft eerder minister Schippers en minister Opstelten gevraagd wat zij gaan doen met meldingen uit het netwerk. De familie van Tristan van der Vlis heeft ook bij een ggz-instelling aangeklopt. De instelling heeft besloten het medisch beroepsgeheim niet te doorbreken. Het is heel moeilijk voor hulpverleners om te bepalen wanneer het medisch beroepsgeheim kan worden doorbroken. Mogelijk kon het in deze situatie wel, maar weten heel veel hulpverleners dat niet. In vorige debatten is gevraagd of er kan worden gekeken naar een meldcode, een soort stappenplan dat hulpverleners moeten doorlopen om te kijken of gemeld moet worden dat bijvoorbeeld een familielid vuurgevaarlijk is. De meldcode is ergens blijven hangen. Mogelijk kan de minister daar enige uitleg over geven. Ik wil weten of die meldcode er komt en of het veld wordt verplicht om daarmee te gaan werken.

Zoals bekend is de SP geen voorstander ervan om wapens thuis te houden. Wij hebben gevraagd om te onderzoeken of de mogelijkheid bestaat om die ergens anders op te bergen. Dit zou onderzocht worden door het WODC. Hoe staat het met dit onderzoek? Dit zouden we ongeveer nu kunnen verwachten.

Ik kom te spreken over de thuiscontroles. Ik weet dat de politie het heel druk heeft. De minister en ik verschillen altijd van mening over de vraag of de politie hiervoor voldoende capaciteit heeft. De politie krijgt heel veel op haar bordje. Ik vraag de minister nogmaals om mij ervan te overtuigen dat dit niet nog een prioriteit is die op de lange baan wordt geschoven, maar dat de politie voldoende capaciteit heeft om de wapenverloven te onderzoeken. Kan de minister dan ook garanderen dat bij de Afdeling Bijzondere Wetten van de politie het verlengen van een vergunning niet afgedaan wordt met een ambtelijke handeling en dat er serieus wordt gekeken naar de inhoud, namelijk of iemand geschikt is om over een wapen te beschikken?

De combinatie ICT en politie heeft niet zo'n positieve lading. Dit geldt ook voor het computersysteem Verona. Dat is het systeem waarin alle gegevens van mensen met een vergunning en van vergunningaanvragen worden opgeslagen. Dit staat los van de BOPZ en het politiesysteem. Deze zaken zouden er allemaal in komen. De minister kondigde gisteravond in zijn brief aan dat het allemaal beter wordt met de nationale politie. Wanneer is het dan op orde? Wanneer worden alle systemen goed aan elkaar gekoppeld, zodat we er ook daadwerkelijk iets aan hebben?

De voorzitter: Mevrouw Berndsen heeft ons gemeld dat zij ons om 11.30 uur moet verlaten omdat zij elders een vergadering moet voorzitten.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Voorzitter. Een afschuwelijk incident in Alphen aan den Rijn was blijkbaar nodig om de bewustwording van de risico's van wapens nog helderder te maken. Slachtoffers en nabestaanden zullen zich altijd afvragen of het schietincident voorkomen had kunnen worden. Daarom hebben zij recht op informatie. Alleen met alle feiten op tafel kunnen ze deze tragische episode verwerken. Ik vraag de minister dan ook of het mogelijk is om het kort geding te voorkomen en te zorgen dat de mensen de informatie krijgen.

Wij kunnen het verleden niet meer veranderen, maar we kunnen de risico's voor de toekomst proberen te verlagen. Dat is de verantwoordelijkheid van de overheid. Honderd procent veiligheid bestaat niet. Ik constateer dat de minister gelukkig tot inkeer is gekomen: geen maakbare samenleving meer, die hij trachtte te regelen op basis van papier. Verbieden lost het probleem niet op. Wat D66 betreft, moeten niet alleen de handhaving en de controle van legale wapens, maar vooral ook illegale wapens en risicofactoren de aandacht van de minister krijgen.

Ik dank de minister voor zijn brief over het herziene aanvraagproces en toezicht op het wapenverlof. Nu de aanpassing van de Wet wapens en munitie van de baan is, werkt de minister met circulaires met of zonder goedkeuring van de Kamer voor de maatregelen die hij voorstelt. De minister mag zich niet onttrekken aan zijn verantwoordelijkheid om de Kamer regelmatig te informeren. Ik vraag hem dan ook om toe te zeggen dat hij de Kamer altijd tijdig en volledig zal informeren over circulaires met aanscherpingen van de Wet wapens en munitie. Ik vraag hem ook of hij bereid is, naar de mening van de Kamer over deze wijzigingen te luisteren. Ook is het van belang voor sportschutters en schietverenigingen dat zij voldoende tijd krijgen tussen de publicatie van een circulaire en de datum waarop deze van kracht wordt, zodat zij zich kunnen voorbereiden op de nieuwe regels en zich eraan kunnen houden. Ik heb gezien dat er heel weinig tijd tussen zit. Je mag dan eigenlijk niet van een club verwachten dat die zich daarop kan voorbereiden.

De D66-fractie maakt zich zorgen over een aantal punten. Het eerste zorgpunt. Het is van groot belang, inzicht te krijgen in de psychische gesteldheid van aanvragers voordat een wapenverlof wordt toegekend. Dit zou bijvoorbeeld door middel van een psychologisch onderzoek kunnen gebeuren, maar de minister wil risicofactoren op basis van een vragenlijst of computertest signaleren. Hij constateert zelf dat de effectiviteit van zo'n test in Finland wetenschappelijk niet aangetoond is. Daarom begrijp ik niet dat het kabinet een eigen test wil laten ontwikkelen en totdat deze klaar is bovendien met een vragenlijst wil werken. Kan de minister aangeven hoe betrouwbaar en effectief een computertest is? Hoelang gaat het duren voordat z'n test beschikbaar is? Een inlichtingenformulier met referenten lijkt mij een lapmiddel, een bureaucratische handeling die weinig zegt over iemands psychische gesteldheid. Verlofverlening, handhaving en toezicht mogen niet meer een mechanisme worden.

Het tweede zorgpunt heeft te maken met informatievoorziening en capaciteit. De juiste informatie moet bij de juiste persoon op het juiste moment terechtkomen, maar de ICT is nog niet op orde. Het vergunningenregistratiesysteem Verona staat op de zogeheten B-lijst, met andere woorden: projecten waarvoor nog capaciteit moet worden gezocht. Zonder voldoende capaciteit kun je weinig doen. Dit geldt niet alleen voor ICT, maar ook voor het afhandelen van aanvragen, het controleren van referenten, de jaarlijkse thuiscontrole et cetera. Kan de minister uitleggen hoe de stap van wens naar realiteit wordt gezet op het gebied van ICT en van capaciteit? Als zo veel politiecapaciteit nodig is voor legaal wapenbezit, hoe zorgt hij er dan voor dat er ook nog voldoende aandacht wordt besteed aan het illegale circuit? Linksom of rechtsom, ik kom altijd weer bij prioriteiten terecht.

Ik kaart de zorgen van schutters en schietsporters aan over de leges. We hebben veel eisen voor het legaal wapenbezit, maar wie dit wel of niet mag, kan niet bepaald worden op basis van de portemonnee. De minister wil graag dat personen met een toegekend wapenverlof compensatie betalen voor de geleverde extra diensten van de politie. Kan de minister duidelijkheid verschaffen over de beoogde verhoging van de leges? Hoe gaat hij ervoor zorgen dat de schietsport betaalbaar blijft voor alle mensen?

Het schietincident in Alphen aan den Rijn en de evaluatie hebben ons veel geleerd over de zwakke plekken van het Nederlandse stelsel van het legaal wapenbezit. De maatregelen van het kabinet moeten recht doen aan deze lessen. Voortdurend bewustzijn van de risico's van wapenbezit en de inzet van de minister om het illegale wapencircuit onder controle te krijgen zijn voor D66 belangrijke punten.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. In een algemeen overleg op 10 april 2012 over het schietincident in Alphen aan den Rijn is gevraagd naar een bericht over een dossiermap uit 2005 die bij de politie zou zijn verdwenen. Volgens anonieme bronnen bevatte dit dossier informatie dat Tristan van der Vlis onder psychiatrische behandeling stond en dat dit bij de politie bekend was. De minister schrijft in zijn brief dat de Rijksrecherche onderzoek heeft gedaan naar de beweringen van die anonieme bronnen en dat daarbij niets gevonden zou zijn waaruit blijkt dat de politie op de hoogte was van de psychiatrische problemen. De minister heeft eenieder die beschikt over nieuwe informatie, opgeroepen om zich te melden bij de Rijksrecherche. Zijn er naar aanleiding daarvan meldingen geweest? Alles wat kan bijdragen aan meer helderheid over dit ingrijpende incident is van groot belang. Kan de minister in dat kader ook ingaan op het feit dat de slachtoffers geen inzage krijgen in het onderzoeksrapport en zich blijkbaar genoodzaakt voelen, een kort geding te starten? De minister staat voor de slachtoffers. Ik kan geen redenen bedenken waarom die inzage geweigerd zou worden.

De minister was van plan om de dynamische schietsport en de daarbij behorende wapens te verbieden. Dit is gelukkig van de baan. In plaats van een algeheel verbod van de dynamische schietsport zijn in overleg met de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie, de Nederlandse Parcours Schutters Associatie en de Association for Practical Shooting extra eisen gesteld aan de dynamische schietsport, opdat personen die zich aangetrokken voelen tot de zogenaamde combat, te weren. De extra eisen betreffen de toegang tot de schietsport voor nieuwe leden, screening van de beoefenaars, wijze van beoefening en de normen voor verenigingen die deze sport aanbieden. Hiermee is de PVV het eens, in tegenstelling tot het eerdere verbod, wat de minister overigens al heel snel duidelijk was.

Bij de aanvraag van een vergunning, ofwel een wapenverlof, wordt voortaan gekeken naar risicofactoren met betrekking tot de psychische gesteldheid van de aanvrager met het oog op potentieel wapenmisbruik. Er is echter nog geen valide instrument voor deze psychische screening. Onderzoek naar hoe het in het buitenland gebeurt, heeft voor Nederland niets bruikbaars opgeleverd. Derhalve hebben deze minister en de minister van VWS met het Trimbos-instituut afgesproken dat het instituut nader zal adviseren over wat in Nederland wel gehanteerd kan worden. Het Trimbos-instituut zal de ontwikkeling van een dergelijk screeningsinstrument ter hand nemen. De PVV is het hier wel mee eens en wacht het resultaat af. Tot het moment waarop dit instrument voorhanden en bruikbaar zal zijn, zal van een vragenlijst gebruikgemaakt gaan worden. Hierover is de PVV enigszins sceptisch, zeker nu gebleken is dat de Finse vragenlijst geen meerwaarde heeft. De PVV betwijfelt het nut van deze vragenlijst. De referenten die worden opgegeven, personen uit de omgeving, moeten de aanvrager slechts iets beter dan oppervlakkig kennen. Hoe wordt daarmee omgegaan? Is de minister niet bang dat, ondanks dat er een nationale politie komt, er toch nog politieregio's zijn en het niet uniform geïnterpreteerd gaat worden? Daarnaast wordt naar aanleiding van de vragenlijst gekeken naar het psychisch verleden van de aanvrager. Dit is een ruim begrip. Hoe gaat de politie dat beoordelen, aangezien zij daar niet voor is opgeleid?

Als een wapenvergunning eenmaal is verleend, wordt een opbouwstelsel wapentypes gehanteerd. Dit houdt in dat beginnende schutters met wapens van een licht kaliber mogen schieten. Na een minimale periode van drie jaar de schietsport beoefend te hebben, mag een schutter een verlof aanvragen voor een zwaarder kaliber vuurwapen. Ook hiermee is de PVV het eens. De politie zal thuiscontroles uitvoeren om na te gaan of de vergunninghouders zich aan de regels van de vergunning houden. Eenmaal per drie jaar zal onaangekondigd thuisbezoek plaatsvinden. Bij vergunninghouders onder de 25 jaar zullen de thuiscontroles eenmaal per jaar onaangekondigd plaatsvinden. Gaat de minister ervoor zorgen dat deze controles daadwerkelijk uitgevoerd worden? We moeten immers niet vergeten dat de controle op de naleving net niet tot de prioriteiten bij de politieregio's hoort. Een ander punt met betrekking tot de thuiscontroles betreft het binnentreden zonder toestemming van de bewoner. Is de minister het met de PVV eens dat het hierbij niet gaat om verdachten? Waarom is er dan wel sprake van binnentreden zonder toestemming? Is het niet veel beter om, als het binnentreden wordt geweigerd, op korte termijn nogmaals onaangekondigd terug te komen en als dan wederom wordt geweigerd, het verlof in te trekken? De vergunninghouder moet dan maar bezwaar maken tegen dat besluit.

Er wordt gesteld dat de leges kostendekkend moeten zijn. De minister heeft nog geen besluit genomen, maar ik kan nu al aangeven dat de PVV tegen de disproportionele verhoging is van ongeveer € 10 naar naar verwachting € 189. De verenigingen doen hun best. En tja, kostendekkend, ik heb toch het idee dat de bedoeling is om het wat veiliger te maken. Ik kondig hierbij, weliswaar wat voorbarig, alvast een VAO aan als de minister zegt dat hij deze verhoging doorvoert. Althans, wij willen zeker geen verhoging in deze mate.

De voorzitter: Het is niet heel erg chic om een VAO aan te vragen voordat de minister heeft gesproken. Ik kan het niet verbieden, maar het wel even hardop zeggen.

De heer Marcouch (PvdA): Begrijp ik goed dat de PVV zegt dat als een vergunninghouder weigert, de politie maar terug moet komen en het de volgende keer opnieuw moet proberen?

Mevrouw Helder (PVV): Dat heb ik inderdaad gezegd.

De heer Marcouch (PvdA): Begrijp ik goed dat u dus niet van mening bent dat iemand die een vergunning heeft en een wapen bezit, te allen tijde toegang moet verlenen tot de woning om controle mogelijk te maken? Daarmee worden risico's gecreëerd bij het nagaan of iemand zich aan de regels houdt.

Mevrouw Helder (PVV): Ik heb er het volgende op tegen. We gaan ervan uit dat een vergunninghouder een gezin heeft. Het kan best zo zijn dat een kind de deur opendoet of de vrouw des huizes, die zegt: kom later maar terug als mijn man er is. Als dat als een weigering wordt gezien, is dat al een probleem. Ze kunnen dan zo doorlopen, maar de PVV is erop tegen dat iemand zonder enige aanleiding als verdachte wordt aangemerkt. De heer Marcouch heeft mij goed begrepen.

De PVV beseft dat er geen honderd procent garantie is dat met alle voorgestelde maatregelen een triest incident zoals gebeurd is, voortaan is uitgesloten. Voor de PVV is het belangrijk dat er in ieder geval zo veel mogelijk is gedaan om gaten in de huidige regeling te dichten en tegelijk niet meteen de schietsport praktisch onmogelijk wordt gemaakt voor de mensen die daar niets kwaadwillends mee in de zin hebben.

De heer Van der Steur (VVD): Voorzitter. Het is de taak van de politiek om lessen te trekken uit het afschuwelijke drama in Alphen aan den Rijn, lessen wat betreft de handhaving, maar ook lessen wat betreft de wet- en regelgeving rond het vuurwapenbezit in Nederland. Laat ik allereerst iets zeggen over de slachtoffers en de ontstane situatie ten aanzien van de informatie. De overheid moet te allen tijde zo transparant mogelijk zijn. Zeker in dit soort gevallen, waarin sprake is van twijfel of de waarheid wel boven tafel is gekomen, moet de informatie aan de slachtoffers ter beschikking worden gesteld, uiteraard voor zover dat past binnen de wet- en regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van de privacy. Ik hoor graag de bevestiging van de minister op dat punt. Als de schijn bestaat dat de waarheid niet boven tafel komt, is het de taak van de overheid om die te beëindigen.

De VVD-fractie zou het buitengewoon ongelukkig vinden als er een langdurige juridische procedure zou ontstaan tussen slachtoffers en nabestaanden van slachtoffers en de overheid. Ik roep de minister dan ook op om in lijn met het binnenkort in te dienen initiatiefwetsvoorstel van de VVD te bezien of mediation niet een betere oplossing zou zijn om dit geschil te behandelen dan een juridische procedure. Ik vraag de minister, daarop te reageren.

Het is een voorrecht om in Nederland een wapen te mogen bezitten. Dit betekent dat je daaraan zeer strenge eisen kunt stellen en dat het een grote verantwoordelijkheid is die bezitters van wapens in Nederland hebben. Dit betekent dan ook dat de VVD-fractie de plannen van de minister in grote lijnen steunt. Zij waarschuwt wel voor een aantal concrete gevaren. Ten eerste het gevaar van schijnveiligheid. Dit punt is ook aan de orde geweest in het vorige algemeen overleg. We moeten goed kijken of de maatregelen daadwerkelijk aan de veiligheid bijdragen en niet alleen maar de indruk wekken dat ze aan veiligheid bijdragen. Ten tweede de toename van de bureaucratie. We willen dat de handhaving efficiënt is. Dit betekent ook dat de wet- en regelgeving duidelijk en helder moet zijn. Dat is zeker op dit moment niet het geval. We stimuleren dan ook de minister, ook vandaag weer, om daar steeds weer kritisch op te blijven om ervoor te zorgen dat de politie effectief en efficiënt kan handhaven.

We zijn het eens met de voorgestelde regels, die absoluut beter zijn dan eerder het geval was. We steunen de gedachte dat leeftijd en ervaring bepalend zijn voor de mate waarin men wapens kan bezitten en de soorten wapens die men kan bezitten. We zijn het geheel eens met de minister dat controles risicogericht worden uitgevoerd. We zijn het, anders dan de PVV-fractie, eens dat de grote verantwoordelijkheid en de strenge eisen aan legaal wapenbezit met zich brengen dat binnentreden mogelijk moet zijn als je wilt controleren. Daarmee maak je helder, ook aan de samenleving, dat de bezitter van een wapen niets te verbergen heeft ten aanzien van de wijze waarop hij dat wapen opbergt en daarmee omgaat.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik snap wat de heer Van der Steur zegt, maar zou het dan toch niet zo moeten zijn dat de houder van de wapenvergunning aanwezig moet zijn wanneer er controle plaatsvindt? Dan voorkom je dat kinderen of een partner, die niets van doen hebben met het wapenverlof, overrompeld worden door een bezoek. Ik denk dat de voorwaarde zou moeten zijn dat de verlofhouder zelf aanwezig is. Dan kun je zeggen dat toegang vereist is.

De heer Van der Steur (VVD): Laten we even kijken wat de praktijk is. Een vuurwapen dient te allen tijde opgeborgen te zijn in de wapenkluis, waartoe alleen de wapenverlofhouder of de jachtaktehouder toegang heeft. Op het moment dat iemand anders de deur opendoet en zegt dat de verlof- of aktehouder niet aanwezig is, bijvoorbeeld een partner of een kind, kan de politie niet meer doen dan vaststellen dat het wapen in de wapenkluis is. De wapenkluis kan niet geopend worden, als het goed is. Op zichzelf heeft de controle dus zin. Als het wapen in de hoek staat of het pistool op tafel ligt, heb je wel degelijk reden om die controle uit te voeren en binnen te treden. Ik zie wel degelijk in dat het nuttig kan zijn om die bevoegdheid te hebben. Ik stel mij ook voor dat je daar risicogericht mee omgaat, maar strikt genomen brengt het met zich dat je te allen tijde moet kunnen controleren of de verlofhouder, ook als hij er niet is, voldoet aan de eisen die aan de opslag worden gesteld.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik weet niet of de heer Van der Steur weet hoe een wapenkluis er uitziet, maar die is niet doorzichtig. Als de kluis niet geopend kan worden doordat de verlofhouder niet aanwezig is, is onbekend of het wapen in de kluis zit. Het lijkt mij een zinloze actie. Ik zou van de minister willen horen wat hij hiervan vindt. De heer Van der Steur is kennelijk niet te overtuigen, maar ik vind het een beetje een onzinnige actie als de verlofhouder niet thuis is.

De voorzitter: Wat is uw vraag aan de heer Van der Steur?

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Het was meer een reactie, voorzitter.

De voorzitter: Interrupties zijn bedoeld om vragen te stellen. Wat is uw vraag aan de heer Van der Steur?

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Is de heer Van der Steur het hiermee eens?

De heer Van der Steur (VVD): In reactie daarop twee opmerkingen. Ten eerste, als de huisgenoot meldt dat de verlofhouder niet thuis is, is dat voldoende reden om vast te stellen of de huisgenoot de waarheid spreekt. Ten tweede, ik weet heel goed hoe een wapenkluis er uitziet, maar ik weet ook dat zich heel veel problemen voordoen bij controles, zoals de munitie die zich buiten de munitiekluis bevindt en het wapen buiten de wapenkluis. Die situaties doen zich bij de controles zoals die worden uitgevoerd, nog wel met enige regelmaat voor. Beide situaties kun je vaststellen als je de bevoegdheid hebt om binnen te treden als de verlof- of aktehouder er niet is.

Voorzitter. Ik ben het geheel eens met de aangekondigde certificering van de verenigingen door de KNSA. Als de voorgenomen psychologische test ontwikkeld zal gaan worden en functioneert, kan de VVD zich daar ook in vinden, hoewel zij ook waarschuwt voor schijnveiligheid. We zijn benieuwd naar de vragenlijst en naar de rol die de mensen vervullen die iets moeten zeggen over degene die het wapen krijgt. We zijn wel kritisch ten aanzien van de vraag of dat effectief en efficiënt is. Ergens in de brief las ik dat de politie vervolgens geacht wordt om al die mensen te benaderen en te bevragen. Dat lijkt mij een enorme bureaucratische rompslomp. Graag krijg ik van de minister een reactie op dat punt. Volgens de Europese regelgeving dienen we verloven en aktes te gaan verstrekken voor een periode van vijf jaar. Dat lees ik niet meer terug in de brief. Wat is het standpunt van de minister op dat punt?

Eerder is door een van de woordvoerders voorgesteld om de opslag van wapens te centraliseren. Dat is voor de VVD-fractie een van de minst verstandige plannen die je kunt bedenken. Ten eerste creëer je daarmee een wapenopslag die voor criminelen buitengewoon interessant is. Ten tweede creëer je een heleboel problemen voor de mensen die met die wapens naar wedstrijden gaan of voor jagers, die vervolgens heel vroeg met hun wapens op pad gaan. Datzelfde geldt overigens voor de plannen die ooit al eens gecirculeerd hebben voor het centraal opbergen van munitie. Ook dat zou criminelen een groot plezier doen, maar een heel slecht idee zijn voor de veiligheid van Nederland.

Ik ben benieuwd naar het antwoord van de minister op de vraag van het CDA over de schutterijen. Ook de VVD heeft daar eerder al een paar keer het woord over gevoerd. Ik verheug mij erop dat de minister gaat toezeggen dat de invoering van de nationale politie tot gevolg zal hebben dat er een landelijk uniform beleid komt, dat de kennis in het hele land op peil zal zijn en dat de handhaving in het hele land uniform wordt uitgevoerd. Dat is op dit moment namelijk absoluut niet het geval.

De VVD-fractie werkt op dit moment aan een startnotitie, die zij komend voorjaar wil introduceren. Daarin kijken we naar de vereenvoudiging van de vuurwapenwetgeving. Deze wetgeving moet duidelijk, goed handhaafbaar en vooral ook geharmoniseerd zijn. Zij moet gelijk zijn aan de andere landen in Europa. We zullen te zijner tijd met de minister graag daarover spreken.

Laten we ter afsluiting het volgende punt nog goed in onze oren knopen. Legale vuurwapens zijn een belangrijke verantwoordelijkheid van de overheid, maar het aanpakken van illegale vuurwapens, waarmee bijna elke dag een incident in Nederland plaatsvindt, behoort de hoogste prioriteit te hebben en te houden.

De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. In april 2012 is er een algemeen overleg geweest over het schietdrama in Alphen aan den Rijn. Dit algemeen overleg vond plaats naar aanleiding van de herdenking van het drama een jaar eerder. Ik heb toen aandacht gevraagd voor de slachtoffers. Ik heb toen gezegd dat er ten tijde van een crisis heel veel aandacht en betrokkenheid is, maar dat die snel daarna vervagen. Om te voorkomen dat dit bij deze slachtoffers het geval zal zijn, vraag ik tijdens dit AO nogmaals aandacht voor deze slachtoffers. Daarna ga ik in op de voorstellen van de minister over de procedures voor het aanvragen van een wapenvergunning.

Ik wil dit algemeen overleg gebruiken om de slachtoffers van het schietdrama een centrale plek te geven. Vanaf het begin heb ik mij betrokken gevoeld bij de slachtoffers en nabestaanden van dit drama. Het is nu anderhalf jaar geleden dat het schietdrama heeft plaatsgevonden, maar nog steeds weten de slachtoffers niet precies waar het is misgegaan. Zij vragen zich af waarom Van der Vlis een wapen had. Zij willen een feitenrelaas over wat er is gebeurd. Met andere woorden, zij willen de waarheid. Om het drama te verwerken moeten zij antwoorden krijgen op deze vragen. Wij willen niet als gevolg van terughoudendheid van de overheid de slachtoffers en nabestaanden nog een trauma bezorgen door onverwerkt verdriet en onzekerheid.

Van de advocaten van de slachtoffers heb ik begrepen dat zij het complete dossier nodig hebben om een schadeclaim voor te kunnen bereiden, inclusief alle onderzoeken die zijn gedaan door bijvoorbeeld de Rijksrecherche, het NIFP en het OM en andere rapporten. In hun brief benoemen de advocaten alle stukken die zij nodig hebben. Waarom krijgen zij deze volledige stukken niet? Het lijkt erop dat de slachtoffers een informatieachterstand hebben en houden en dat de overheid niet van plan is om deze informatie te geven. Althans, zowel de hoofdofficier als de minister van Veiligheid en Justitie reageert niet op verzoeken die de advocaten namens de slachtoffers hebben gedaan. Deze informatie hebben wij gekregen van de advocaten. Waarom komt er geen formele toezegging of zo u wilt een afwijzing? Dan kunnen de slachtoffers verder proberen te procederen, wat wij uiteraard liever niet hebben. Ik heb begrepen van de advocaten dat er een kort geding wordt voorbereid. Waarom is het nodig om zo ver te gaan dat de rechter eraan te pas moet komen om het dossier compleet te krijgen? Kan de minister aangeven wat de reden is waarom niet het hele dossier naar de slachtoffers mag?

Ik kom te spreken over de procedure ten aanzien van de wapenvergunningen. De minister beschrijft in zijn brief hoe in de toekomst moet worden omgegaan met het verlenen van een wapenvergunning. Blijkbaar is het moeilijk gebleken om een goede test te ontwikkelen waaruit men kan opmaken dat iemand een gevaar kan zijn als hij eenmaal een wapen ter beschikking heeft. Risicoanalyses worden in de psychiatrie gebruikt. Waarom kunnen dezelfde testen of aangepaste testen niet worden gebruikt voor deze groep burgers die een wapenvergunning wil? De minister wil een psychische test bij voorkeur via de computer afnemen. Ik begrijp dat dit tijd en geld bespaart, maar weten we dan zeker dat de persoon die de test heeft gemaakt, ook degene is die de wapenvergunning aanvraagt? Is deze manier van screenen niet erg fraudegevoelig? Wanneer verwacht de minister een gepaste test die wel geschikt is voor het screenen van aanvragers van een wapenvergunning? Ik ben verder blij met de voorstellen over het contact met de politie en de aanvragers.

De heer Van der Steur (VVD): Ik hoor de heer Marcouch zeggen dat hij blij is met het contact tussen de politie en de aanvragers. Ik deel die mening tot op zekere hoogte, namelijk alleen als dat contact meerwaarde heeft. Het alleen maar ophalen van de akte of het verlof heeft op zichzelf geen meerwaarde. Is de heer Marcouch het met de VVD eens dat dit ook betekent dat de politie bereid moet zijn om 's avonds die contacten te hebben, buiten de werk- en kantooruren van degenen die het verlof of de akte moeten ophalen?

De heer Marcouch (PvdA): Ik ben het met mijn collega eens dat het contact waarover we het hebben, uiteraard een contact is in de context waarin we nu spreken, namelijk dat men de aanvrager goed in de ogen kijkt en goed onderzoekt of zo'n vergunning überhaupt afgegeven moet worden aan zo'n persoon. Uiteraard is mijn idee – ik neem aan dat de minister ook uitgaat van dergelijk pragmatisme – dat we ook op allerlei tijden dat contact moeten kunnen maken. De politie werkt 24 uur per dag. We hebben wijkagenten. De minister heeft beloofd dat iedere wijk een wijkagent krijgt. Het moet niet moeilijk zijn om in de praktijk al die mensen heel goed te kennen.

De voorzitter: Dus het antwoord op de vraag van de heer Van der Steur is eigenlijk ja?

De heer Marcouch (PvdA): Ja.

Ik heb nog enkele vragen, allereerst over de verlofverlening en -verlenging. Zal ook bij het aanvragen van de verlenging van het verlof persoonlijk contact zijn met de politie? Dat is voor ons een belangrijke voorwaarde. Ook na de tweede verlenging na drie jaar moeten er contactmomenten zijn tussen de vergunningplichtige, vergunninghouder of aanvrager en de politie. Wordt daarin voorzien?

De voorzitter: Voordat ik het woord geef aan de minister om te antwoorden in eerste termijn, schors ik de vergadering exact tien minuten, zodat hij zich daarop kan voorbereiden.

De vergadering wordt van 10.40 uur tot 10.50 uur geschorst.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun bijdrage. Dit is een belangrijk onderwerp. Wij hebben allemaal herinneringen aan die vreselijke gebeurtenis die zich afgespeeld heeft in Alphen aan den Rijn op 9 april vorig jaar in de Ridderhof. Fijn ook dat burgemeester Eenhoorn, die zo'n belangrijke rol heeft gespeeld en speelt voor de slachtoffers, hierbij aanwezig is.

Goed ook dat wij allerlei rapporten hebben gekregen, die wij nu aan het implementeren zijn om de uitwerking van het stelsel verbeteren, hoewel het stelsel als zodanig goed bevonden werd. In mijn reactie op het rapport van de onderzoeksraad van 27 oktober vorig jaar heb ik aangegeven dat ik de hoofdconclusie van de onderzoeksraad deel, namelijk dat het stelsel voldoet maar zwakke plekken kent. De aanbevelingen die de onderzoeksraad deed ter versterking van het stelsel, neem ik over. In het overleg daarover was de Kamer het daar in grote lijnen mee eens. Over de wijze waarop ik dat doe, heb ik de Kamer steeds per brief op de hoogte gehouden. De laatste daarvan dateerde van 26 september jl. Bij de impact die dat voorval heeft gehad op de slachtoffers en nabestaanden hebben mijn ambtgenoten van VWS, die hier vandaag niet bij kunnen zijn wegens andere verplichtingen in dit huis, de Kamer en ik terecht uitgebreid stilgestaan op 4 april jl. Daar heeft een aantal leden, de heren Marcouch en Van der Steur maar ook anderen, opnieuw terecht aandacht voor gevraagd. Het incident in Alphen betekent een en ander voor slachtoffers. Dat toont het belang aan dat de overheid daar adequaat op reageert. Daar mogen geen hiaten liggen. Dat vind ikzelf ook.

In dit verband is gewezen op het feit dat slachtoffers de Staat hebben gedagvaard ter verkrijging van het onderzoeksrapport van de Rijksrecherche. Ik begin daarmee, want ik vind dat zelf ook een belangrijk onderwerp. Dat was vanochtend in het nieuws. Wij hebben, ook met andere betrokken instanties, maximale transparantie nagestreefd. Er is zeer veel onderzocht. Daar is terecht steeds erg veel over naar buiten gebracht, want slachtoffers hebben absoluut het recht te weten wat daar is gebeurd en wat daaraan vooraf is gegaan. Daarom is de onderzoeksraad toentertijd ook verzocht om onderzoek te plegen, alsmede de toenmalige Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, de Inspectie voor de Gezondheidszorg, het Openbaar Ministerie en de Rijksrecherche. De onderste steen moest bovenkomen. Dat is wat mij betreft gebeurd.

De resultaten van het Rijksrechercheonderzoek zijn al geruime tijd in de vorm van een samenvatting openbaar, namelijk sinds 11 juli 2011. Gezien de grote hoeveelheid informatie die ook uit andere onderzoeken beschikbaar is, zag het OM geen aanleiding om het onderzoeksrapport integraal openbaar te maken. Nu blijkt dat de slachtoffers dat nodig hebben, zal ik ervoor zorgen dat zij daarover de beschikking krijgen. Het is wat mij betreft niet nodig daar een kort geding over te voeren. Ik wil dat direct aan het begin van dit overleg wegnemen. Er is niets te verbergen. Iedere gedachte dat er iets voor slachtoffers zou worden achtergehouden, bestrijd ik en wil ik wegnemen. Dat is mijn openingspunt.

De voorzitter: Wanneer zal dat geschieden?

Minister Opstelten: Over enkele dagen, in ieder geval deze maand. Daarbij zullen wij ervoor zorgen dat de advocaten hun dagvaarding kunnen intrekken.

De heer Van der Steur heeft gevraagd of mediation een goede oplossing is voor de slachtoffers. Dat vind ik vanzelfsprekend een goed idee. Dank voor die interventie. Niemand is gebaat bij lange procedures. Ik zal hier verder naar kijken.

Er komt als gezegd een vragenlijst en een herziening van het aanvraagproces voor verloven. Dat doen wij allemaal in goed overleg met degenen die een en ander moeten uitvoeren, alsook met de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie (KNSA), de Koninklijke Nederlandsche Jachtvereeniging (KNJV) en de Nederlandse Vereniging ter Bevordering en Instandhouding van Wapenverzamelingen Edouard de Beaumont (NVBIW Edouard de Beaumont). Belanghebbende instanties zijn daar dus heel goed bij betrokken. Voor zover ik persoonlijk kon nagaan, kan men zich daarin vinden. Dit zal per 1 januari aanstaande leiden tot enkele veranderingen. Aanvragers van verloven en jachtaktes moeten voortaan op het politiebureau verschijnen en een korte, ingevulde vragenlijst overhandigen. Op de vragenlijst zijn twee referenten genoemd, die de politie kan bevragen indien daartoe aanleiding bestaat. De vragenlijst is niet te verwarren met een psychologische test. De vragenlijst behelst enkele vragen naar specifieke omstandigheden die experts hebben geduid als risicoverhogend. Daarbij valt te denken aan bepaalde stressfactoren en verslavingen. Ook wordt gevraagd naar eventuele behandeling van psychische aandoeningen.

De vragenlijst is een hulpmiddel voor de politie om te toetsen of er sprake is van vrees voor misbruik. In lijn met de aanbeveling van de onderzoeksraad is het primair aan de aanvrager om aan te tonen dat hij geschikt is om een vuurwapen voorhanden te hebben. Dat is de wijziging. Om die reden wordt van een aanvrager gevraagd deze vragen te beantwoorden. Aan de hand van de beantwoording kan de politie ervoor kiezen een nader gesprek met een aanvrager te voeren. Ook kan de politie er naar aanleiding van de beantwoording voor kiezen om contact op te nemen met de referenten. Zo kan de politie een completer beeld krijgen van een aanvrager alvorens er wordt besloten over een verlofaanvraag. Daarvoor is van belang dat een aanvrager zich persoonlijk meldt op het politiebureau. Dat gebeurt nu nog niet standaard in alle regio's. Wanneer de aanvrager op het politiebureau verschijnt, kan de politieambtenaar samen met de betrokkene bezien of het formulier volledig is ingevuld. Persoonlijk contact zie ik als een belangrijke stap in het niet-mechanisch maken van het proces van verlofverlening, zoals de onderzoeksraad dat toentertijd dat terecht constateerde. Het stelt de politie ook in staat om zich een algemeen beeld van een aanvrager te vormen.

Mevrouw Helder en mevrouw Berndsen hebben een aantal vraagtekens gezet bij de betrouwbaarheid van een vragenlijst als deze. Die vraagtekens zijn niet onterecht. Het is een begin. Om die reden zijn er controlemechanismen beschikbaar. Zo kan uit politie-informatie blijken dat iemand onjuiste gegevens heeft verstrekt. Dit zou bijvoorbeeld naar voren kunnen komen bij referentbevraging. Later in het traject zou informatie over een persoon beschikbaar kunnen komen via andere kanalen, bijvoorbeeld het meldpunt van de KNSA. Wanneer blijkt dat men foutieve informatie heeft verstrekt bij een aanvraag, zal de aanvraag natuurlijk worden afgewezen en een eventueel al verstrekt verlof worden ingetrokken op grond van onbetrouwbaarheid. Nadat dat is gebeurd, zal betrokkene ook niet meer snel voor verlof in aanmerking kunnen komen, zoals de Kamer begrijpt. Ook wordt bij foute invulling mogelijk valsheid in geschrifte gepleegd met alle mogelijke gevolgen van dien voor de aanvrager.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik krijg het gevoel dat een politieman haast een psycholoog moet zijn om op basis van een gesprek te kunnen beoordelen of het al dan niet risicovol is om aan iemand een wapenvergunning af te geven. Ik vind dat geen goede methode, want de politie is er om dingen te checken. Op het bureau verschijnen is helemaal goed, maar je zult toch echt een indicatie moeten hebben van een deskundige. Neem stressbestendigheid. Er zijn allerlei psychologische factoren die het al dan niet risicovol maken om aan iemand een wapenvergunning te verstrekken. Dat bereik je absoluut niet met zo'n vragenformulier. Het geeft bovendien een hele bureaucratie. De minister is er zelf voor om 25% terug te dringen bij de politie. Dit maakt weer veel meer bureaucratie. Wanneer komt de minister met een instrument waarmee op basis van risicofactoren min of meer kan worden uitgesloten dat mensen in de fout gaan?

De voorzitter: Kunnen interrupties iets korter geformuleerd worden?

Minister Opstelten: Ik denk dat het net andersom ligt dan wat mevrouw Berndsen zegt. Dat blijkt ook uit mijn brieven. Die ontwikkeling hebben wij vanaf het begin samen met de Kamer ingezet. Ik kom dadelijk op het invoeren van de psychologische test. Die is in ontwikkeling. Dat is een goed instrument. Tot die tijd moeten wij werken met zo'n vragenlijst. Die wordt ontwikkeld met alle betrokkenen, ook met de politie. Die is hier ook erg voor. In plaats van de bureaucratie te versterken, brengt het minder bureaucratie met zich mee, waardoor uiteindelijk ook minder capaciteit nodig is. Voor sommigen is dat heel moeilijk om te beseffen, maar het is wel zo. De nadruk ligt namelijk bij degene die de vergunning moet aanvragen. De bewijslast wordt dus omgedraaid.

Verder ben ik het met mevrouw Berndsen erover eens dat de vorming, training, opleiding, kennis, wijze van werken en opereren vanwege de unité de doctrine in zijn algemeenheid nationaal hetzelfde zullen zijn. Dat is een van de voordelen die ons doen overgaan tot de nationale politie. Dat moet ook. Dat is nu totaal niet het geval. De een doet er veel aan, de ander weinig. De een heeft wel kennis, de ander heeft minder kennis. Dat zijn allemaal argumenten waarom wij eindelijk vanaf 1 januari de nationale politie invoeren.

Natuurlijk zijn er vragen over die vragenlijst – die hebben wij gelukkig allemaal – maar bij twijfel zal de politie altijd terugverwijzen naar de aanvrager om met een verklaring van een arts of een psycholoog te komen, waarin die vraag wordt beantwoord. Natuurlijk zijn politiemensen geen psychologen. Dat zal ook in de instructies staan. Wij vragen hun niet om medici te zijn of om de vraag wat stress betekent, te beantwoorden. Ik heb daar dus wel vertrouwen in, omdat die vragenlijst zo komt. De psychologische test is in maart 2014 klaar. Dit is dus beter dan wat wij nu hebben.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik ben het niet met de minister erover eens dat het niet meer bureaucratie met zich meebrengt, want de politie zal sowieso met referenten moeten gaan spreken. Dat kost absoluut capaciteit. Ik ben er niet gerust op dat met zo'n vragenlijst de risicofactoren goed in beeld worden gebracht. Er is op dit moment inderdaad niks anders, maar misschien zou het beter zijn om nog eens te bekijken of bijvoorbeeld de huisarts hierbij als een verplichte referent kan worden aangewezen. Dan weet je in ieder geval iets meer over iemands medische voorgeschiedenis en krijg je iets betrouwbaardere informatie.

Minister Opstelten: Voor deze vraag kijk ik even verlangend naar mijn collega van VWS. Die zegt: wij nemen dat mee. Ik heb hier natuurlijk wel een antwoord op, want het was van ver te voorzien dat iemand hiernaar zou vragen. Waarom geen standaardverklaring van de huisarts? De meningen in het veld over de mogelijkheid van een standaardverklaring van een arts of psycholoog zijn totaal verdeeld. Primair richten wij ons op het ontwikkelen van een screeningsinstrument. Als de uitslag daarvan twijfels over de verlofaanvraag oplevert, zou een verklaring aan de orde kunnen komen. Het Trimbos-instituut zal mij hierover adviseren. Dat is het beste. Ik neem die signalen heel serieus. Mevrouw Berndsen kent mij en heeft mij daarom nog eens nadrukkelijk gevraagd of ik wil luisteren naar wat zij zegt en of ik dat wil meenemen. Ik heb daar blijk van gegeven met mijn voorstellen na het eerste AO. Dat zal ik doen. Ik vind het heel belangrijk dat wij hier geen verdeeldheid over hebben maar eensgezind opereren. Het is niet van belang om hier politieke meningsverschillen over te hebben.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik heb twee vragen. Ik kan mij goed voorstellen dat een vergunningaanvrager, als hij die vragenlijst invult, het vakje bij de vraag «hebt u ooit psychologische hulp ontvangen?» niet zal invullen. De minister zegt dat dat niet kan, omdat er dan iets ernstigs staat te gebeuren. Wat is daar dan de consequentie van?

Mijn tweede vraag is deze. De minister zegt dat referenten mogelijk bevraagd worden. Als iemand wel aangeeft ooit opgenomen te zijn geweest en je daar informatie over wilt hebben, kan een hulpverlener die informatie dan zelf aangeven? Dan moet hij immers het beroepsgeheim doorbreken.

Minister Opstelten: Als je niet de juiste informatie opgeeft, krijg je geen vergunning. Ik dacht dat heel duidelijk gezegd te hebben. Dat is ook de mening van de andere organisaties zoals de KNJV en de KNSA. Daar is dit te serieus voor. Dat heeft ook te maken met de discipline van organisaties als de KNJV en de KNSA. Daarom zijn ze ook goed en heb ik daar veel vertrouwen in. Die organisaties zeggen: met dat volk willen wij niets te maken hebben; iedereen moet de gevraagde informatie opgeven.

De tweede vraag was: wat gebeurt er met meldingen vanuit de ggz of van familieleden? Als hulpverleners risicovol gedrag constateren, kunnen zij hun geheimhoudingsplicht doorbreken en dit bij de politie melden, die het mee kan nemen bij de beoordeling van het wapenverlof. Dat kan dus. Dat is de eigen verantwoordelijkheid.

Mevrouw Kooiman (SP): Als iemand niet de waarheid invult, dus liegt op het formulier, wat is dan de consequentie?

Minister Opstelten: Dat zei ik al.

Mevrouw Kooiman (SP): Nee. U zei dat hij dan geen verlof krijgt, maar je kunt natuurlijk niet zien of iemand een Pinocchio is en loopt te liegen op het formulier.

Minister Opstelten: Als je het niet weet, dan is het jammer.

Mevrouw Kooiman (SP): Dan glipt iemand ertussendoor?

Minister Opstelten: Ja, dat is tot nu toe zo bij alles in het leven. Wij zijn ervoor om te voorkomen dat dat gebeurt. Daarom kijk ik niet alleen naar ons en naar de politie of de overheid, waar je natuurlijk alles aan kunt ophangen, maar ook naar de instituten waar de schutters, schieters en jagers bij aangesloten zijn. Die clubs hechten aan een grote discipline van hun leden. Dat heb ik hun persoonlijk gevraagd. Als men daar in een club niet aan voldoet, krijgt hij geen certificaat. Zo is het leven. Ik word er vanaf de tribune in bevestigd dat ik juiste woorden spreek.

Mevrouw Kooiman (SP): Als de politie er later achterkomt dat iemand niet de waarheid heeft gesproken, dan ...

Minister Opstelten: «Rrrats». Is dat genoeg? Mogen het geluid en het gebaar in het verslag?

De voorzitter: Dat scheurende geluid en dat gebaar mogen worden verstaan als: dan wordt het verlof ingetrokken. Dat even voor het verslag.

Minister Opstelten: Jazeker. U hebt mij goed begrepen. U neemt mij de woorden uit de mond.

De heer Oskam (CDA): Ik vind het toch een beetje een gemiste kans, want vaak geven mensen geen goede informatie. Huisartsen hebben daar het volgende over gezegd tegen de raad. Wij weten vaak meer. Als wij een standaardverklaring zouden afgeven, kunnen wij dat wel vertellen. Nu kunnen wij dat niet, omdat het onder het medisch beroepsgeheim valt. Waarom zou je in dit soort zaken wachten tot het weer misgaat? De minister zei dat het dan om valsheid in geschrifte gaat, maar dan ben je dus te laat. Dan is de wapenvergunning al afgegeven. Dan heb je dus mensen met wapens die die eigenlijk niet zouden mogen hebben. Graag een reactie van de minister.

Minister Opstelten: Ik heb daar net antwoord op gegeven. Er is grote verdeeldheid over de toegevoegde waarde van de vaste standaardreferentie van de artsen. Ik kan mij daar iets bij voorstellen gelet op de praktijk die daar heerst. Wij willen de verantwoordelijkheid nadrukkelijk bij de aanvrager leggen. Daar ligt die ook ten volle. Die weet wat de consequenties daarvan zijn. Er zijn vragen en er is contact met de politieman. Als die vragen heeft, kan hij zich richten tot de hulpverlener of arts. Of hij kan vragen om met een medisch attest te komen. Zo moeten wij het doen. Dat is volgens het veld de beste positie. Dat zijn de professionals. Laten wij ook een keer naar hen luisteren. Anders zijn wij wellicht met een schijnzekerheid bezig, waar de heer Van der Steur over sprak. Ik heb het over schijnveiligheid omdat je iets aan een arts vraagt. Ik vertrouw natuurlijk elke arts. Het is ook goed om eens heel gericht een vraag te stellen aan een ander dan de arts van de betrokkene.

Mevrouw Helder zei dat de vragenlijst de politie mogelijk te veel beslissingsruimte geeft. Ik hoop daar voldoende op te hebben geantwoord. De vragenlijst heeft tot doel de toetsing van het wettelijke «vrees voor misbruik»-criterium voortaan landelijk uniform te doen uitvoeren en te laten toespitsen op de vastgestelde risico-indicatoren. Dat herhaal ik voortdurend. Er mag geen sprake zijn van willekeur. Helaas is in het verleden vaker gebleken dat er te veel onderscheid tussen regio's bestaat. Mede om die reden wordt er binnen de politie gewerkt aan een handhavings- en beoordelingskader en de daarbij behorende training. Vervolgens zal het binnen de nationale politie landelijk worden vastgesteld en uniform worden uitgerold.

Dan kom ik op de invoering van de psychologische test. In dit verband is het relevant aandacht te besteden aan de invoering van een computertest die mijn ambtgenoten van VWS en ik voorzien. Deze test zal in de toekomst het sluitstuk zijn van een gedegen beoordeling van een aanvraag. De invoering van deze test zal vermoedelijk het gebruik van de vragenlijst overbodig maken. Ik geloof dat mevrouw Berndsen zei: wat wij gaan doen, is beter dan wat wij deden. Dat waardeer ik zeer. Dat is echter nog niet ideaal. Dat komt later. Het is evenwel gebleken dat de invoering van een dergelijke test een buitengewoon lastige kwestie is. Wij hebben het Trimbos-instituut gevraagd de ontwikkeling van dit screeningsinstrument ter hand te nemen.

Mevrouw Helder (PVV): Ik heb de minister eerder horen zeggen dat die psychologische test in maart 2014 gereed zou moeten zijn. Kan hij bevestigen of toezeggen dat de vragenlijst op die datum passé is en dat de vragenlijst dus niet is bedoeld om de invoering van dat screeningsinstrument te vertragen of zelfs overbodig te maken?

Minister Opstelten: Het is absoluut de bedoeling dat de vragenlijst dan vervalt, want dan hebben wij de screeningstest. Dat is mijn inzet, maar ik zeg een en ander pas definitief toe als ik de test heb gezien en heb kunnen beoordelen samen met mijn collega van VWS, waar de grootste kennis zit op dit terrein en waar het primaat ligt. Wij hebben aan het Trimbos-instituut gevraagd een risicotaxatie-instrument te ontwikkelen waarmee de psychische gesteldheid wordt gemeten van de aanvrager van een wapenverlof. Dit instrument, de e-screener, wordt een computergestuurde vragenlijst die is samengesteld uit zo veel mogelijk gevalideerde vragenlijsten waarmee risicofactoren en daderkarakteristieken worden gemeten. Ik heb in mijn brief van 26 september de risicofactoren genoemd waar in ieder geval rekening mee moet worden gehouden. Het gaat hierbij niet zozeer om het meten van zo veel mogelijk risicofactoren, maar meer om het kijken naar specifieke combinaties van risicofactoren of de cumulatie van specifieke factoren. Naast de risicofactoren zijn specifieke daderkarakteristieken van belang, bijvoorbeeld impulsiviteit, gebrek aan empathie, egocentrisme, suïcidaliteit, narcistische krenking en extremisme. De keuze voor welke risicofactoren nadere karakteristieken worden opgenomen in de e-screener komt voort uit literatuuronderzoek en de bevraging van experts. Het gaat dus om meer dan een enkelvoudige psychologische test, waarvan de Kamer terecht zou kunnen vragen: waarom voer je die niet in, want die zijn toch beschikbaar? Dergelijke tests zijn er genoeg. Er is evenwel geen test beschikbaar die aansluit op het specifieke doel waarvoor wij hem willen inzetten, ook niet internationaal. Daarom kan niet nu al een test worden ingevoerd, ook al zouden wij dat graag willen.

Mevrouw Berndsen vroeg naar screening waarbij zij verwees naar de Finnen. Zij stelt vaak dezelfde vragen die ik intern ook stel. Daarom herken ik die vraag. Waarom is een screening zoals de Finse test niet wetenschappelijk onderbouwd? Het Trimbos-instituut zal onderzoeken of een wetenschappelijk onderbouwde test kan worden ontwikkeld. Dat willen wij graag. Daar wordt dus naar gekeken.

De voorzitter: Ik ga u even onderbreken om u te vragen niet te veel in herhaling te vallen en om de heer Marchouch een interruptie te gunnen.

De heer Marcouch (PvdA): Ik had gevraagd wat ik voor ogen moet hebben als wij het hebben over een computergestuurde test. Ik had ook een vraag gesteld over de fraudegevoeligheid. Doet iemand zo'n test thuis of gebeurt dat ergens onder toezicht? Binnen de psychiatrie kennen wij al risicoanalyses. Waarom gebruiken wij die niet, of een iets aangepaste versie, in plaats van iets nieuws te bedenken?

De voorzitter: Op dat laatste heb ik de minister antwoord horen geven.

Minister Opstelten: Dat laatste heb ik uitgebreid behandeld. Ik vond zelf ook dat ik dat zeer uitgebreid deed en aarzelde of ik ermee door moest gaan tijdens het uitspreken van mijn tekst, maar ik ging door gelet op het belang ervan. Dit is een nieuw te ontwikkelen situatie. Dit haal je niet zo van de plank. Als eenvoudige jurist had ik dat ook gedacht, maar gelukkig hebben ze ons ervoor behoed om dat snel te doen, want dan zouden wij geen echte screening kunnen hebben. Uw tweede punt was de automatisering. Een en ander vindt plaats op het politiebureau. Dat wordt ingevoerd in de politie-ICT. Daarom is het heel goed werkbaar. Je moet telkens niet alleen naar de wetenschappers kijken, zoals het Trimbos-instituut, maar ook naar de praktijk, zoals de achterban van degenen die de vergunningen krijgen, en de praktische werkbaarheid voor de politie zelf. Dat laatste is essentieel.

Mevrouw Helder en mevrouw Berndsen vroegen naar de binnentredingsbevoegdheden die ik voornemens ben de politie toe te kennen voor thuiscontroles. Het verraste mij dat daar opmerkingen over zijn, want voor mij is duidelijk dat die moeten plaatsvinden, onaangekondigd vooral. Het is een verstrekkende bevoegdheid, waarmee niet lichtzinnig mag worden omgegaan. Daar ben ik mij ten volle van bewust. De achtergrond van het voornemen deze bevoegdheid in het leven te roepen is om het initiatief van controles te verleggen van de gecontroleerde naar de controlerende. Vanuit het oogpunt van een effectieve en efficiënte handhaving kun je vraagtekens plaatsen bij de situatie waarin de gecontroleerde zelf bepaalt wanneer de politie kan controleren. Dat was het geval.

Daar staat tegenover dat binnentreding zonder toestemming een aanmerkelijke inbreuk op de privacy betekent. In de wettelijke regeling waarin deze bevoegdheid zal moeten worden vormgegeven, zal ik nadrukkelijk aandacht besteden aan een juiste balans hierin.

Ik heb dus goed geluisterd naar wat er gezegd is. Ik zal nut en noodzaak van een dergelijke bevoegdheid nauwgezet afwegen tegen het inbreukmakende karakter. Eventuele alternatieven, zoals intrekking van een verlof bij onvoldoende medewerking met de politie, zal ik daar ook bij betrekken. Vanzelfsprekend zal deze wettelijke regeling eerst het gebruikelijke traject van consultatie doorlopen, waarbinnen alle belanghebbenden nog eens hun visie kunnen geven. Vervolgens kan de Kamer zich hierop een oordeel vormen bij de behandeling van het wetsvoorstel. Daarop wil ik nu niet verder vooruitlopen.

Mevrouw Helder (PVV): De minister schrijft in zijn brief: «Op dit moment is de politie niet gerechtigd de woning van een verlofhouder ter controle van de wapenkluis te betreden, indien de hoofdbewoner (meestal de verlofhouder) daarvoor geen toestemming geeft. Dat levert in de praktijk in veruit de meeste gevallen geen problemen op.» Dan vind ik dit wel een heel vergaande bevoegdheid. Ik wil de minister nog eens uitdrukkelijk vragen om in te gaan op het alternatief dat ik heb voorgehouden, namelijk het volgende. Als je onaangekondigd komt en geen toegang krijgt, dan kom je een tweede keer. Als je dan weer geen toegang krijgt, trek je het verlof in, waarbij iemand tegen dat besluit weer bezwaar kan maken. Ook dan ligt het initiatief bij de controlerende.

Minister Opstelten: Dat het in de meeste gevallen geen probleem geeft, is prima, maar het gaat om die andere gevallen.

Op het tweede punt zijn drie woordvoerders ingegaan: de heer Van der Steur, mevrouw Berndsen en mevrouw Helder. Wat zij hebben gezegd, ga ik meewegen. Mevrouw Helder zegt: als je binnenkomt en iemand er niet is, dan zeg je gewoon dat je nog een keer terugkomt. Dat is de vraag, want stel je voor dat alle geweren en pistolen – je ziet meteen dat ik er niet zo veel verstand van heb – op dat moment juist in de kamer stonden, waar ze niet horen te staan en de politie een kaartje achterlaat met de mededeling dat ze een volgende keer komt, dan weten wij in ieder geval dat ze op dat moment wel in het kluisje zullen staan. Het gaat er natuurlijk om de werkelijkheid te zien. Die zie je alleen maar direct onaangekondigd. Ik ga er wel heel zorgvuldig mee om. Ik zal de drie varianten meewegen die de Kamer heeft aangegeven. Daar komen wij in de wetsvoorstellen op terug. Maar er komt dus wel een wetsvoorstel.

De voorzitter: Hebt u toch nog een vraag, mevrouw Helder?

Mevrouw Helder (PVV): Nou, een mededeling. Ook de tweede keer moet het onaangekondigd gebeuren. Ik wil dat de minister dat in de overweging meeneemt.

Minister Opstelten: Als je één keer onaangekondigd langs bent geweest, is de tweede keer niet meer onaangekondigd. Dat zal mevrouw Helder toch beseffen? Natuurlijk is de precieze dag niet bekend, maar iedereen weet dat ze er aankomen. Het gaat erom dat ze niet weten dat ze er aankomen.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik ben blij dat de minister het in overweging wil nemen, want wij moeten voorkomen dat er sprake is van een verdachte situatie. Dan krijg je die binnentreding, terwijl die helemaal niet aan de orde hoeft te zijn. Ik hoop dat de minister wat dat betreft op zijn schreden terugkeert.

Ik moet de vergadering nu helaas verlaten, voorzitter.

De voorzitter: Misschien kunt u nog heel even op het antwoord op deze vraag wachten.

Minister Opstelten: Ik zal het meewegen. Ik vind het een zware bevoegdheid. Ik vind het dus ook mijn taak om de balans daarin in het wetsvoorstel zichtbaar te maken. Wat iedereen afzonderlijk heeft gezegd, zal ik meewegen in de voorstellen.

De voorzitter: Mevrouw Berndsen verlaat nu de vergadering.

Minister Opstelten: Ik vind het jammer dat mevrouw Berndsen weggaat.

De voorzitter: Zij moet elders een vergadering voorzitten.

Minister Opstelten: In het verlengde hiervan ga ik in op de suggestie van de heer Van der Steur om het huidige, wettelijke stelsel van de wapenwetgeving te herzien, omdat die te complex is. Dat zou te veel problemen geven in de uitvoering. Ik heb begrepen dat er in zijn fractie een notitie in voorbereiding is. Dat voorstel zie ik graag tegemoet. Er komt op termijn een evaluatie van die hele wetgeving.

De zorg over de hoogte van de leges wordt door bijna iedereen gedeeld. Daar wil ik graag op ingaan. De leges voor de aanvraag van een vuurwapenverlof bedragen thans € 10. Dat bedrag is al jaren niet geïndexeerd. Ik begrijp niet waarom, maar het is zo. Het vormt ook op geen enkele manier een reële weerspiegeling van het werk dat de politie en anderen steken in de beoordeling en de toetsing van de aanvragen. Bijzondere werkzaamheden worden verricht om een relatief beperkte groep mensen in staat te stellen om, anders dan de wet in beginsel voorschrijft, te beschikken over vuurwapens ten behoeve van hobby, sport of jacht. Dat is hun wat mij betreft ook zeer gegund. Om die reden heb ik in mijn brief van 27 oktober vorig jaar geschreven dat ik van mening ben dat degenen ten behoeve van wie deze werkzaamheden worden verricht, in beginsel de kosten daarvan zouden dienen te dragen. Dat is een mooi uitgangspunt.

Wat ik echter ook steeds heb aangegeven is dat ik met mijn beleid deze sport- en hobbybeoefening niet wezenlijk wil beperken. Dat betekent dat ik daarmee rekening zal houden bij het bepalen van de te heffen leges. Op dit moment ben ik nog aan het worstelen met een voorstel daarover. Dat voorstel behelst in ieder geval niet het op korte termijn heffen van leges in de orde van grootte die op dit moment onder belanghebbenden en onder Kamerleden de ronde doet. Wat mij betreft zijn bedragen rond € 200 voor het aanvragen van een nieuw verlof niet aan de orde. Ik stel voor om nog deze maand een voorstel uit te werken en dat te bespreken met de betrokken partijen. Ik hecht namelijk ook op dit punt aan de goede samenwerking met de KNSA, de KNJV en de vereniging Edouard de Beaumont ten aanzien van dit beleid. De resultaten van dit overleg zal ik natuurlijk aan de Kamer per brief toelichten, alvorens ik tot de invoering van de verhoogde leges overga.

Mevrouw Berndsen en mevrouw Kooiman hebben gevraagd naar de sterkte bij de politie. Is er voldoende sterkte om het nieuwe beleid te voeren? Mevrouw Kooiman kan mijn verhaal houden en ik kan haar verhaal houden; laten we dat niet doen. De uitwerking van de verbetermaatregelen wordt meegenomen in de uitwerking van het inrichtings- en realisatieplan voor de nationale politie. Ik heb dat plan inmiddels vastgesteld. Door de uniformering en standaardisering van het werkproces zal een verdere efficiencyslag worden gemaakt. Daarbovenop komen de verbetermaatregelen met betrekking tot Verona, het wapenvergunning- en registratiesysteem. Dit alles moet ertoe leiden dat de politie met de tot haar beschikking staande capaciteit het nieuwe beleid effectief ten uitvoer kan brengen. Het is niet iets wat ik heb opgedragen, dat is de mening van de politie zelf. De komende jaren zal ik tussentijds via de Inspectie Veiligheid en Justitie evalueren wat de stand van zaken is rondom de uitvoering van de verbetermaatregelen en of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.

De heer Van der Steur (VVD): Relevant in dit kader is de vraag waarom het Verona-systeem op dit moment niet gekoppeld is aan het systeem dat de politie dagelijks gebruikt om informatie in te verwerken, het BVH-systeem. Ik weet overigens niet waar de afkorting BVH voor staat.

De voorzitter: Dat weet de minister wel.

De heer Van der Steur (VVD): Dat weet hij zonder twijfel. Ik heb daar twee vragen over. Het lijkt mij van belang dat een politieagent die reageert op een melding, er altijd van op de hoogte moet zijn of er in de betreffende woning een wapen voorhanden is. Het tweede punt is als volgt. Wanneer ergens in Nederland iemand met een wapenverlof of een aktehouder een overtreding of een misdrijf begaat, zal dat onmiddellijk moeten betekenen dat die akte of dat verlof wordt ingetrokken. Die koppeling is om meerdere redenen essentieel. Wat is nu de stand van zaken met betrekking tot die koppeling? En aangezien het nu nog niet zover is als ik schets, wanneer kan dat zo zijn? Ik vind namelijk dat wij het aan onze mannen en vrouwen op straat verplicht zijn dat die informatie voor hen beschikbaar is.

Minister Opstelten: Dat zijn inderdaad kernvragen. De verbetering van Verona staat hoog op de prioriteitenlijst van het ICT-aanvalsplan voor de politie. Dat wordt dan ook zo spoedig mogelijk ten uitvoer gebracht. Over de voortgang van de ICT-agenda van de politie wordt de Kamer op de hoogte gesteld via de voortgangsrapportages. Overigens is de koppeling van Verona aan de BVH, dat staat voor «Basisvoorziening Handhaving», van groot belang. Die is er natuurlijk nog niet, maar ik zeg in alle eerlijkheid dat nog meer niet is zoals het zou moeten zijn bij de politie-ICT. De effectiviteit van de ICT zit vast aan die koppeling. Dan kun je meteen zien dat het verlof is ingetrokken. Al die koppelingen moeten plaatsvinden en dat is nog niet het geval.

De heer Van der Steur (VVD): Misschien dat het te ver gaat om te vragen wanneer het dan wel het geval zal zijn, maar één ding is zeker: de minister neemt nu wel de zorg weg dat het feit dat Verona op de B-lijst staat, niet betekent dat het geen prioriteit heeft. Het betreft dus een soort van B-lijst met hoge prioriteiten.

De voorzitter: Het is vanuit de commissie nooit te veel gevraagd om aan de minister te vragen een tijdstip te noemen en een tijdpad aan te geven.

Minister Opstelten: Nee, ik heb geleerd dat het bestuurlijk gezien niet erg wijs is om in het kader van de politie-ICT een datum te noemen. Dat doe ik dus ook niet; daar ben ik heel eerlijk in. Ik ga nu geen betoog houden over dat onderwerp. Iets wat op de B-lijst staat, heeft ook prioriteit. Dit heeft scherpe aandacht; meer zeg ik daar niet over. De Kamer wordt daarover vanzelfsprekend via de vertrouwde kanalen geïnformeerd.

Mevrouw Kooiman (SP): Dat punt heb ik ook gemaakt in mijn eerste termijn. De minister kan geen datum noemen wanneer de twee systemen gekoppeld zijn. Ik begrijp dat hij zijn vingers daar niet aan kan branden, want ICT en politie is geen leuke combinatie.

Minister Opstelten: Het is een noodzakelijke combinatie.

Mevrouw Kooiman (SP): Dat ben ik zeer met de minister eens. Alleen, kan de minister wel aangeven wanneer we daarover geïnformeerd worden, wanneer die brief dan komt?

Minister Opstelten: Ik wil dat niet per aparte brief doen, maar in het systeem van de voortgangsrapportage over de ICT bij de politie. Daar hoort het ook thuis. Die informatie krijgt de Kamer in het voorjaar.

De voorzitter: Het voorjaar behelst enkele maanden. Welke maand had u in gedachten?

Minister Opstelten: In juni, voor het zomerreces.

De voorzitter: Voor 1 juni?

Minister Opstelten: Ja, in juni van het volgende jaar. Dit jaar heeft de Kamer de voortgangsrapportage al gehad.

Mevrouw Helder heeft gevraagd naar de opleiding van de politie. De medewerkers van de Afdeling Bijzondere Wetten worden opgeleid en hebben kennis van de Wet wapens en munitie. Dankzij hun kennis zijn zij in staat tot het beoordelen van een aanvraag. Het wordt geïntensiveerd in de hele organisatie van de nationale politie.

De heer Oskam heeft een vraag gesteld aan collega Schippers van VWS, maar ik zit hier ook namens haar. Waarom is er geen koppeling met de Wet BOPZ? Vanuit de wet voor de ggz is het voor de politie niet mogelijk om inzage te krijgen in gedwongen opnames in de ggz. Dit is gedaan om de privacy van de patiënt te waarborgen. Ook komt hiermee de behandelrelatie tussen psychiater en patiënt niet onder spanning te staan. Om de beoordeling van het wapenverlof buiten het zorgdomein te houden wordt gezocht naar een oplossing om een hit/no hit-systeemkoppeling tussen politie en het BOPZ-OMNIS-register te realiseren. De rechter neemt het besluit tot oplegging van een gedwongen opname. Informatie over gedwongen opnames is daarmee in elk geval beschikbaar. Daarmee heeft de politie voldoende gegevens om bij de aanvraagprocedure te betrekken. Wanneer is de wetswijziging inzake de BOPZ-koppeling klaar? Ik streef er samen met mijn collega naar om dit wetsvoorstel komende zomer naar de Kamer sturen.

Mevrouw Kooiman heeft gevraagd of er een verplichte meldcode ggz komt. Wat gebeurt er met meldingen van de familie bij de ggz-instelling? Dat zal ik nagaan bij mijn ambtsgenoot van VWS. Ik kom daarop terug in tweede termijn.

De heer Marcouch heeft gevraagd waarom er geen risicoanalyses plaatsvinden zoals dat nu al gebeurt. Hoe weten we of de voorgenomen screening door de verlofaanvrager wordt ingevuld? De psychische screening zal worden afgenomen bij de politie zelf, in persoonlijk contact. In de screening zal zeker rekening worden gehouden met de risicofactoren die bekend zijn geworden tijdens de expertbijeenkomsten. Het Trimbos-instituut zal daar bij de ontwikkeling van het screeningsinstrument op letten.

Mevrouw Kooiman heeft gevraagd waarom we alleen naar gedwongen opnames kijken en niet naar alle opnames. Dat zou de vertrouwensrelatie tussen de patiënt en de zorgverlener schaden, waarmee tevens de toegankelijkheid van zorg in het geding komt. Mensen zouden zorg kunnen gaan mijden.

Ik zeg toe, de rapportage over de ICT-agenda in januari aanstaande naar de Kamer te sturen. Op mijn verzoek is dat versneld.

De heer Oskam heeft gevraagd of het nodig is dat schutterijen lid zijn van de KNSA. Ik ben er bekend mee dat buksmeesters en andere leden van schutterijen – we zijn beiden weleens op bezoek geweest bij schuttersgilden – die regelmatig met vuurwapens schieten, op grond van de wetgeving in de circulaire in bezit moeten zijn van een licentie van de KNSA. Zij moeten lid worden van de KNSA omdat schutterijen zich actief bezig houden met wapenveiligheid. De suggestie dat schutterijen zelf licenties kunnen uitschrijven en dan geen lid hoeven te worden van de KNSA deel ik niet. Ik vind dat we nu namelijk een mooi systeem hebben gevonden om een basisniveau ten aanzien van de organisatiegraad te garanderen: sinds 2005 moeten alle schietverenigingen zich aansluiten bij de KNSA om in aanmerking te komen voor wapenverlof. Ik verwijs naar mijn antwoord van eerder deze week op Kamervragen van de heer Oskam. Ik denk dat het goed is om aan dit systeem vast te houden. In de gesprekken die ik heb gevoerd met de KNSA voel ik dat zij de identiteit van de aangesloten verenigingen enorm respecteert. Wat dat betreft zijn er geen zorgen naar de schutterijen.

Mevrouw Berndsen heeft gevraagd of het veld genoeg tijd heeft om zich voor te bereiden op de wijziging van regels. Alle beleidswijzigingen zijn steeds in samenspraak met het veld gemaakt. Natuurlijk heb ik daar begrip voor. Ik vind het ook een goede vraag. Wat wij hebben gepresenteerd is een vrucht van overleg met alle betrokken partijen. Daar zijn geen verrassingen, al wordt de circulaire kort voor 1 januari 2013 gepubliceerd. We wonen in een klein land, dus ik merk zelf dat er veel over gesproken wordt. Dan is het ook goed om de knoop gewoon door te hakken en daarmee aan de slag te gaan. De aanleiding voor deze bijeenkomst brengt ons tot die positie.

Mevrouw Berndsen heeft gevraagd om de Kamer altijd te informeren over aanscherpingen. Dat heb ik steeds gedaan en daar ga ik mee door; ik ken mijn positie.

Mevrouw Helder heeft gevraagd of er meldingen zijn geweest met nieuwe informatie aangaande het verdwenen dossierdeel over Tristan van der Vlis. Nee, die zijn mij niet bekend en ik heb toegezegd om het rapport van de Rijksrecherche openbaar te maken en toe te zenden.

De heer Marcouch heeft gevraagd of er ook bij verlenging contact met de aanvrager is. Ja, dat contact is jaarlijks geborgd, bij de verlenging van het verlof en bij de thuiscontroles. Ik vind persoonlijk contact zelf ook heel belangrijk.

De heer Van der Steur heeft gevraagd waarom het verlof niet wordt verlengd tot vijf jaar, zoals EU-regelgeving bepaalt. De EU-regelgeving stelt al sinds 1991 een minimumnorm. Dat betekent dat het verlof niet langer dan vijf jaar geldig kan zijn. Lidstaten kunnen daarvan afwijken als zij daartoe aanleiding zien. In mijn brief van 28 maart aan de Kamer ben ik al op mijn motivatie ingegaan. In de uitwerking van de beleidsreactie op het rapport van de onderzoeksraad was duidelijk geworden dat de wijziging van de Wet wapens en munitie om de geldigheidsduur van het verlof te verlengen naar vijf jaar, niet goed verenigbaar was met de actieve informatieplicht van de aanvrager. In de nieuwe situatie waarin het verlof voor vijf jaar zou worden verleend, zou de korpschef de bevoegdheid krijgen om jaarlijks te toetsen of de aanvrager nog aan alle voorwaarden voldoet. De korpschef zou ook de bevoegdheid krijgen om het wapenverlof in te trekken, indien de houder van het verlof geen, onvolledige of onjuiste informatie verstrekt. In deze constructie ligt het initiatief sterk bij de korpschef, terwijl de verlofhouder legaal toegang blijft hebben tot de vuurwapens. In het licht van een actievere rol van de aanvrager is het beter om het initiatief bij de belanghebbende zelf te laten en hem het verlof jaarlijks te laten verlengen. Doet hij dit niet, dan verliest hij automatisch het recht om legaal wapens te bezitten.

De heer Van der Steur (VVD): Dit is een onderwerp dat de minister en ik nog verder zullen uitwerken en bediscussiëren, omdat het een het ander totaal niet uitsluit. Het is volstrekt logisch dat de verlofhouder in die looptijd van vijf jaar actief laat weten of hij nog steeds aan de eisen voor de akte of het verlof voldoet. Het is echter helemaal niet nodig om de Afdeling Bijzondere Wetten jaarlijks te belasten met de enorme bureaucratische rompslomp om steeds maar weer die processen in te gaan. Dat geldt zowel voor de aktehouders als de verlofhouders. Ik vraag de minister dus om daar nog eens goed over na te denken, want ik denk dat de eerste slag om meer tijd vrij te maken voor handhaving en echte veiligheid juist hier gemaakt kan worden. Je zult toch elk jaar van de verlofhouder moeten weten of hij zijn schietbeurten heeft gehaald en van de aktehouder of hij nog steeds gerechtigd is om te jagen. Het een sluit het ander dus absoluut niet uit. Ik vraag de minister toch om daar nog eens goed over na te denken.

De voorzitter: Dit is meer iets voor een tweede termijn dan voor een interruptie. Maar goed, er stond een vraagteken aan het eind, dus ik laat hem erdoorheen glippen. Wilt u daarover nadenken? Want dit is echt iets voor de inbreng in tweede termijn.

Minister Opstelten: Dit is een oud punt tussen de heer Van der Steur en mij. Het is geen enkel probleem en het houdt ons beiden scherp. Ik denk dat de EU-wetgeving alleen gericht is op een minimum. Zes jaar is dus te lang, dat is duidelijk. Ik kijk natuurlijk naar het effectiefste en beste instrument, waarbij de nadruk ligt bij de aanvrager; dat is dus totaal omgedraaid. Je moet één keer per jaar even toetsen. Dat kun je naar bevind van zaken doen. Bij de een doe je dat meer dan bij de ander. Ik denk dat het wel juist is dat dit extra bureaucratie met zich brengt. Ook in het actieprogramma voor de ontbureaucratisering van de politie zullen we dit natuurlijk altijd meenemen. Het gaat niet om regels, het gaat om een zo effectief mogelijke handhaving van de regels met een zo klein mogelijk tijdsbeslag.

Mevrouw Kooiman heeft gevraagd naar het onderzoek van het WODC naar de opslag van wapens. Dat onderzoek zal halverwege januari van het komend jaar gereed zijn.

Tot slot. Er is nog gevraagd wat de aanpak op het gebied van de illegale wapens is. Ik kan daar een langdurig maar interessant college over geven.

De voorzitter: Dat gaan we nu niet doen.

Minister Opstelten: Ik zou dat inderdaad niet willen doen. Het heeft onverminderd zeer hoge prioriteit. Zowel preventief als in de opsporing en de intensivering van de vervolging nemen we telkens weer nieuwe maatregelen. De meeste daarvan kent de Kamer. Ook in de JBZ-Raad in Brussel speelt dit continu. Nationaal en internationaal is er dus veel aandacht voor de illegale wapenaanpak.

Daarmee ben ik aan het eind gekomen van mijn beantwoording.

De voorzitter: Ik dank de minister. Ik stel vast dat er behoefte is aan een tweede termijn. Dat gaan we niet te lang doen, maar er is ruimte voor.

De heer Oskam (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn uitvoerige beantwoording. De minister is niet ingegaan op mijn vraag over de meerwaarde van de thuisreferent. De vorige keer hebben we ook gesproken over de inzet van politievrijwilligers. Daar was hij destijds enthousiast over. Wil de minister dat vorm geven? Juist ook omdat in een aantal regio's in Nederland nauwelijks wordt gecontroleerd.

De schutterij heeft ons gevraagd om het punt over de KNSA in te brengen. De verhouding met de KNSA is wat minder goed dan de minister doet voorkomen. Het is ook een heel traditionele sport die minder affiniteit heeft met de normale schietsport. Kan de minister daar nog even op reageren?

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Er komt dus een psychisch screeningsinstrument voor de verlofaanvragen. Dat is hartstikke mooi, maar dat is pas in 2014. Tot die tijd hebben we te maken met zo'n vragenlijst. Ik heb al eerder gezegd dat ik mij er zorgen over maak wanneer hulpverleners wel of niet mogen melden, bijvoorbeeld als de politie belt naar een arts of als familieleden het bij de ggz-instelling melden. Dat laatste is gebeurd bij Tristan. De minister heeft aangegeven daar in tweede termijn op terug te komen. Uit de brief van 29 september 2011 heb ik begrepen dat de meldcode in het voorjaar van 2012 gereed zou zijn. Die datum is alweer voorbij, maar ik vraag mij wel af wanneer die meldcode dan wel komt. Het is voor hulpverleners echt heel lastig om te bepalen wanneer je het medisch beroepsgeheim mag of moet doorbreken bij dit soort gevallen.

Dan kom ik bij de capaciteit van de politie. De minister geeft aan dat hij dat meeneemt in het al vastgestelde inrichtingsplan. Kan hij dat inrichtingsplan naar de Kamer sturen?

Minister Opstelten: Dat krijgt u.

Mevrouw Kooiman (SP): Ook zou ik nog graag willen weten wanneer we dat dan krijgen.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen en voor de toezeggingen, en natuurlijk voor het nog deze maand ter beschikking stellen van het gehele dossier aan de advocaten van de slachtoffers. Ook dank voor het streven om de psychologische test in maart 2014 klaar te hebben, zodat de vragenlijst dan kan vervallen. Kan de minister de Kamer en de betrokken organisaties op de hoogte houden van de tussentijdse vorderingen ten aanzien van de ontwikkeling van dat screeningsinstrument?

Ten aanzien van de leges heb ik de minister letterlijk horen zeggen dat hij de beoefening van de sport niet wezenlijk wil beïnvloeden en dat een verhoging tot € 200 dus niet aan de orde is. Kleine verenigingen moet natuurlijk niet de nek worden omgedraaid. Ook heb ik de minister horen zeggen dat de Tweede Kamer wordt geïnformeerd alvorens tot verhoging over te gaan en dat hij daar nog mee worstelt. In een eerdere kabinetsperiode zei hij altijd: een worsteling maakt mij sympathiek. Ik sluit af met de opmerking aan de minister: worstel nog even door en informeer de Kamer op korte termijn.

De heer Van der Steur (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vele vragen die zijn gesteld. Belangrijk is ook de toezegging ten aanzien van de informatievoorziening aan de slachtoffers van het drama in Alphen aan den Rijn. Voor de helderheid wil ik het nog even scherp hebben: betekent dit dat de advocaat van de slachtoffers kan beschikken over het feitelijke rapport van de Rijksrecherche en dat hij dat niet via de rechter-commissaris of via wat voor ingewikkelde routes dan ook moet inzien? Kan de minister dat bevestigen?

Ik dank hem voor de toezegging om bereid te zijn mediation toe te passen als het tot een claim mocht komen. Ik zie het dan ook als een uitnodiging aan de betreffende raadslieden, aan de advocaat van de slachtoffers, om die uitdaging op te pakken. Ik geloof dat de betrokkene aanwezig is, dus de uitdaging ligt nu bij hem op het bord. In het voorjaar zullen wij komen met de notitie die ik heb aangekondigd. Ik dank de minister bij voorbaat voor zijn bereidheid om daar welwillend kennis van te nemen.

Ik ben blij met de toezegging dat de leges niet rond € 200 zullen komen te liggen, zoals gevreesd wordt in de markt. Ik wijs erop dat jagers nu al € 85 per jachtakte betalen, omdat ze ook een bijdrage leveren aan een aantal fondsen. Ik wijs de minister er dus op dat een verhoging van een tientje tot gevolg heeft dat jagers in ieder geval substantieel meer moeten betalen dan nu al het geval is. Ik hoop dat hij daarmee rekening zal houden.

Ik heb goed geluisterd naar wat de minister heeft gezegd over de aangekondigde koppeling tussen Verona en BVH. Die koppeling is essentieel en moet er zo snel mogelijk komen. Ik ben blij dat de minister heeft toegezegd dat de circulaire in het vervolg ook aan de Kamer zal worden toegelicht. Dat was de afgelopen keer, voor zover ik dat kan beoordelen, namelijk niet het geval.

Ik ben blij met de opmerking van de minister dat hij nog eens goed gaat kijken naar die vijfjaarstermijn. Naar de stellige overtuiging van de VVD-fractie is er namelijk een heleboel capaciteit vrij te maken als we dat op een andere manier dan nu inrichten.

Tot slot moeten wij ons het volgende realiseren. Dat de Kamer en de minister toevallig meer kunnen doen tegen legale wapens, wil niet zeggen dat onze inzet niet gericht moet zijn op het uit Nederland weren en uit onbevoegde handen houden van illegale wapens. Daarmee doet zich namelijk bijna elke dag een ernstig incident voor, waardoor veel mensen in Nederland jaar in jaar uit het leven laten.

De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden en in het bijzonder voor zijn toezegging om ruimhartig te zijn ten aanzien van het delen van informatie. Even voor alle duidelijkheid: de slachtoffers hebben een brief geschreven waarin zijn niet alleen om het Rijksrechercheonderzoek vragen maar ook om een aantal andere onderzoeksrapporten. Daar heb ik de minister echter niet over gehoord. Geldt die ruimhartigheid en die transparantie ook voor die onderzoeken?

Ook wijs ik erop dat slachtoffers al elf maanden om informatie vragen en dat ze van de ene instantie naar de andere worden gestuurd. Kan de minister ervoor zorgen dat er één aanspreekpunt is waar op zijn minst op de brieven wordt gereageerd en waar de slachtoffers ook terechtkunnen?

Uitgedaagd door de voorzitter vraag ik de minister om wat scherper aan te geven wanneer die informatie daadwerkelijk beschikbaar wordt gesteld.

De voorzitter: Dat ging om de informatie aan de slachtoffers en de nabestaanden van de slachtoffers?

De heer Marcouch (PvdA): Ja, dat klopt. U zei dat het altijd goed is om in deze commissie tijdstip en tijdpad te noemen.

De voorzitter: Daarvan heeft de minister gezegd: binnen enkele dagen, maar in ieder geval in de maand december.

De heer Marcouch (PvdA): Oké, dan is het helder.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun constructieve bijdrage in het debat. Ik denk dat het ook van groot belang is voor de slachtoffers dat wij er op deze manier over spreken.

Ik loop de vragen van de Kamerleden langs. Waarom worden huisreferenten bevraagd? Het bevragen van referenten is een manier om invulling te geven aan de aanbeveling van de onderzoeksraad om de sociale omgeving van de schutters erbij te betrekken. Dat is een dringend advies geweest. Het gebruik van referenten is gemeengoed. Allerlei soorten screenings, van veiligheidsonderzoeken tot sollicitaties, worden ook door deskundigen als een zeer relevante manier beschouwd om een reëel beeld van een persoon te verkrijgen. Ik hoop daarmee de vraag van de heer Oskam te hebben begrepen en beantwoord.

Het spijt mij dat ik in eerste termijn de vraag over de inzet van politievrijwilligers niet heb beantwoord. Ik herinner mij het pleidooi van de heer Çörüz daarvoor inderdaad goed. Ik vat het kort samen. Het gebeurt al, en wij zullen bij de inrichting van de nationale politie natuurlijk voortdurend bekijken hoe we dat doen. Het betekent dat wij allerlei trainingen moeten aanbieden. Je moet goed bekijken wat men wil, wat men kan en welke vorming men wil volgen. Dat is vaak een kwestie van maatwerk. Ik ga er ook van uit dat, als politievrijwilligers een toegevoegde waarde hebben met betrekking tot thuiscontroles, deze ook voor dat doel kunnen worden ingezet.

De heer Oskam heeft gewezen op de relatie tussen de KNSA en de schutterijen. In eerste termijn en in uitgebreide beantwoording van Kamervragen heb ik aangegeven dat het KNSA-lidmaatschap ook voor schutterijen gaat gelden. Dat is een keuze die is gemaakt. Ik heb hierover vooraf overleg gehad met de schutterijen. Ik zal ervoor zorgen dat dit contact goed is. Bij de komende wijzigingen ten aanzien van hun positie zal ik dit ook altijd doen. Ik zal ook bij de KNSA benadrukken dat men gevoel moet hebben voor hun specifieke historische en traditionele kenmerken en voor hun identiteit.

Mevrouw Kooiman heeft gevraagd wat er gebeurt met meldingen vanuit de ggz-instelling of van familieleden. Hoe zit het met de verplichte ggz-meldcode? Als de hulpverlener risicovol gedrag constateert, dan kan hij de geheimhoudingsplicht doorbreken en dit bij de politie melden. Deze kan het meenemen bij de beoordeling van een wapenverlof. Er is geen specifieke meldcode voor nodig. De richtlijn voor hulpverleners is duidelijk. De huidige wetgeving rondom het doorbreken van het beroepsgeheim biedt voldoende mogelijkheden en de beroepsgroep begeleidt hulpverleners die moeite hebben met de toepassing ervan.

Het inrichtingsplan komt zo snel mogelijk bij de Kamer. Dat is een kwestie van logistiek, administratie en dat het gedrukt wordt. Het laatste overleg heb ik afgelopen maandag gevoerd. Alles is wat mij betreft tot tevredenheid gegaan. Het plan is vastgesteld en gaat naar de Kamer toe. Laat ik het zo tegen de Kamer zeggen: als u het niet deze week hebt, dan hebt u het volgende week.

Ik dank de heer Van de Steur en mevrouw Helder nogmaals voor alle posities die zij hebben aangegeven.

De heer Marcouch heeft gevraagd om één meldpunt voor slachtoffers. In beginsel is dat de gemeente; dat is het centrale punt voor de slachtoffers. Ten aanzien van de betrokkenheid van de rijksoverheid ben ik dat. Dat is het meldpunt en daarbij kan men zich vervoegen.

Hoe is een en ander nou gelopen bij dat Rijksrechercheonderzoek? Nadat het rapport is binnengekomen gaat het naar het OM voor antwoord, want het OM voert natuurlijk het gezag over het Rijksrechercheonderzoek. Het OM heeft conform zijn spelregels geantwoord. Uiteindelijk komt het dan toch weer bij mij terecht, maar op grond van de aanbevelingen nu en het verzoek van de Kamer en van de slachtoffers via een advocaat, hebben we nu met elkaar dit standpunt ingenomen. Dat zal ik uiteraard binnen de regels van het spel doen, waarbij, zoals de heer Van der Steur vroeg, rekening wordt gehouden met privacypunten, dus dat namen zwart worden gelakt; de leden weten hoe dat gaat. Het gaat mij om de duidelijkheid voor slachtoffers en om transparantie. Wij hebben niets te verbergen, en daarom gaat dit rapport naar buiten.

Mevrouw Helder (PVV): Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de minister mijn vraag in tweede termijn niet heeft beantwoord. Is hij bereid om de Kamer en de organisaties in de tussentijd op de hoogte te houden van de vorderingen bij de ontwikkeling van het screeningsinstrument?

Minister Opstelten: Sorry, u hebt volkomen gelijk. Ik dacht dat ik dat impliciet had gedaan in eerste termijn. U vraagt mij duidelijk om u op de hoogte te houden van de ontwikkeling van de screeningstest. Dat zal ik doen.

De voorzitter: Daarmee zij wij definitief gekomen aan het einde van het antwoord van de minister in tweede termijn. Mij is gisteren gebleken dat deze commissie er prijs op stelt om de toezeggingen opgesomd te krijgen aan het eind van een algemeen overleg. Er is een zevental toezeggingen gedaan.

  • 1. In de maand december zullen de nabestaanden van de slachtoffers inzage krijgen in het hier veel besproken onderzoeksrapport van de Rijksrecherche.

  • 2. De uitgebreide psychologische test van het Trimbos-instituut is in maart 2014 gereed.

  • 3. De Kamer wordt geïnformeerd over de resultaten van het overleg met betrokken organisaties over de leges. Welke termijn heeft de minister daarbij in gedachten?

Minister Opstelten: Ik heb gezegd dat ik deze maand het overleg zal voeren en zelf tot een standpunt zal komen, en dan ga ik overleggen met de anderen. Dat leidt weer tot het definitieve standpunt. Ik denk dat ik begin volgend jaar – januari, uiterlijk februari – de Kamer zal informeren.

De voorzitter: Uiterlijk 1 maart is die informatie dus binnen.

  • 4. In de reguliere voortgangsrapportage over de ICT bij de politie zal de Kamer worden geïnformeerd over het politiesysteem wapenvergunningen, ook wel aangeduid als Verona-systeem; die reguliere voortgangsrapportage zal er dus eind juni 2013 zijn.

  • 5. De wijziging van de Wet BOPZ, Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen, zal de Kamer medio 2013 bereiken.

  • 6. Het onderzoeksrapport van het WODC, het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, over de opslag van wapens, zal begin 2013 gereed zijn. Met instemming van de minister houd ik gemakshalve 1 april 2013 aan.

Minister Opstelten: Dat is goed.

De voorzitter: 7. Het inrichtingsplan nationale politie komt voor het kerstreces naar de Kamer.

Daarmee zijn wij aan het eind gekomen van dit algemeen overleg. Ik dank de minister zeer voor zijn aanwezigheid en voor de verstrekte informatie. Ik dank de leden voor hun inbreng, en degenen die op de publieke tribune zitten voor hun geduld. Datzelfde geldt voor degenen die ons anderszins via moderne mogelijkheden hebben gevolgd.

Sluiting 12.08 uur.