De risico’s van CFDs |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Meldpunt» op 8 oktober van Omroep Max?
Ja.
Bent u bekend met het beleggingsproduct Contract for Difference (CFD)?
Ja, daar ben ik mee bekend. Een CFD is een overeenkomst tussen twee partijen over de betaling van het verschil tussen de prijs van een onderliggende waarde (zoals een aandeel, grondstof, valuta of index) bij opening en beëindiging van het contract. CFD’s zijn complexe producten die zeer risicovol kunnen zijn omdat er met een financiële hefboom wordt belegd. Een belegger speculeert dan met geleend geld op de waardestijging of -daling van de onderliggende waarde. Dat de tijdspanne waarbinnen de prijsschommeling moet optreden bij een CFD erg kort kan zijn (minuten) draagt bij aan de complexe en risicovolle aard van dit product.
CFD’s worden meestal op basis van execution only – zonder beleggingsadvies of individueel vermogensbeheer – verkocht. Aanbieders moeten in dat geval steeds beoordelen of de dienst of het product dat wordt aangeboden passend is voor de klant.1 Indien de aanbieder oordeelt dat de dienst of het product niet passend is, dan dient hij de klant te waarschuwen. Klanten kunnen dan nog steeds zelf beslissen om de dienst of het product te kopen.
Om retailbeleggers te beschermen moeten (zowel Nederlandse als in een andere lidstaat gevestigde) beleggingsondernemingen die CFD’s aanbieden aan niet-professionele beleggers in Nederland ook aan een aantal aanvullende voorwaarden voldoen. Deze aanvullende voorwaarden, die de AFM heeft neergelegd in de door haar in 2019 vastgestelde CFD-productinterventiemaatregel, hebben tot doel het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van CFD’s aan niet-professionele cliënten in Nederland te beperken.2 Zo geldt er een maximum aan de financiële hefboom van een CFD, moeten verlieslatende posities tijdig worden afgesloten en worden beleggers beschermd tegen restschuld. Ook moeten aanbieders als onderdeel van de verplichte risicowaarschuwing het verliespercentage aan (potentiële) klanten melden3. Dit verliespercentage, dat aan consumenten wordt getoond voordat zij het product aanschaffen, bedraagt gemiddeld 76%. Het gebruik van bonussen en andere beloningen om tot deelname aan CFD-handel aan te zetten is verboden.
Kunt u aangeven hoeveel mensen een CFD-belegging hebben?
De meest recente data van de AFM over het aantal in CFD’s handelende beleggers in Nederland komen uit 2018. De AFM schatte destijds in dat er tussen 55 en 65 duizend retailbeleggers in Nederland actief in CFD’s handelden, of ongeveer 5% van het totale aantal retailbeleggers in Nederland. Het aantal in CFD’s handelende beleggers was in 2018 naar schatting ongeveer dertig tot veertig procent hoger dan in 2017. Deze data zijn van voor de productinterventiemaatregelen die ESMA en AFM in 2018 en 2019 hebben getroffen (zie antwoord hierboven en antwoord op de volgende vraag).
Heeft u cijfers over wat de gemiddelde CFD-belegging voor verliezen kent en welk deel van de deelnemers hun investering volledig verliezen? Klopt het dat dit 80 procent bedraagt?
Aanbieders van CFD’s zijn verplicht een gestandaardiseerde risicowaarschuwing te publiceren op hun website en in iedere afzonderlijke communicatie-uiting. Daarin moet onder meer staan welk percentage van de personen die in de door hun aangeboden CFD’s beleggen een verlies lijdt. Deze waarschuwingsverplichting heeft de Europese toezichthouder ESMA in 2018 door middel van een tijdelijke productinterventiemaatregel geïntroduceerd. De AFM heeft deze verplichting vervolgens ook opgenomen in de door haar in 2019 daaropvolgende vastgestelde productinterventiemaatregel die nu nog van toepassing is. De toezichthouder beoogt met deze waarschuwingsverplichting tegenwicht te bieden aan de neiging van CFD-aanbieders om de potentiële winsten te benadrukken en de potentiële verliezen onder te belichten.
De AFM heeft op basis van de risicowaarschuwingen van aanbieders van CFD’s die zich (mede) richten op retailbeleggers in Nederland, geconstateerd dat het gemiddeld getoonde verliespercentage 76% bedraagt. Naar schatting van de AFM lijdt de gemiddelde retailbelegger 1.201 euro verlies. De AFM ontvangt de laatste jaren een stijgend aantal meldingen over de handelwijze van aanbieders van CFD’s. Tussen 2018 en 2020 nam de AFM een vertienvoudiging van het aantal meldingen over 22 aanbieders van CFD’s waar, van 29 tot bijna 300. De schade die door retailbeleggers in CFD’s wordt gemeld varieert van 250 euro tot uitschieters van meer dan 1 miljoen euro. Omdat niet alle door het handelen van deze partijen benadeelde beleggers zich bij de AFM melden brengen deze cijfers waarschijnlijk maar een deel van het probleem in beeld.
Klopt het dat het verlies van de deelnemer de winst van de organisator is en daarmee oplichting snel op de loer ligt?
De aard van het product maakt dat er bij het afsluiten van CFD’s altijd twee partijen zijn, waarvan na afloop van de overeenkomst over het algemeen de ene partij verlies lijdt en de andere partij winst maakt. Het antwoord op deze vraag is daarom afhankelijk van wie als tegenpartij van de belegger in de CFD’s optreedt. Als de aanbieder ook de tegenpartij van die belegger is, kan het verlies van de retailbelegger inderdaad de winst van de aanbieder zijn. Wanneer de aanbieder orders van zijn klanten om CFD’s te kopen of te verkopen doorgeeft aan een handelsplatform om die daar te laten uitvoeren is er meestal geen directe relatie tussen het verlies van de belegger en de winst van de aanbieder. Echter, sommige aanbieders van CFD’s geven de orders door aan handelsplatformen die tot dezelfde bedrijfsgroep behoren. Als daarvan sprake is heeft de aanbieder wel belang bij het verlies van de beleggers, vaak zonder dat dit voor die belegger duidelijk is. Dat vind ik erg onwenselijk.
Belangenverstrengeling kan leiden tot ongewenste sturing van de aanbieder naar duurdere en meer risicovolle en complexe producten. Dit schaadt het functioneren van financiële markten, omdat (retail)beleggers het vertrouwen moeten hebben dat zij op basis van eerlijke en transparante informatie van een eerlijke tegenpartij een voor hen passend financieel product kunnen kopen. Daarom zet ik mij, onder meer in Europees verband, in om belangenverstrengeling aan te pakken. Door de Europese Commissie wordt gewerkt aan een Retail Investment Strategy (RIS), gericht op het bevorderen van de toegang van retailbeleggers tot de Europese kapitaalmarkt. Mijn inzet, waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd4, is erop gericht dat een adequate beleggersbescherming centraal moet staan bij de uitwerking van deze strategie en de in dat kader wijziging van onder meer de Europese richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 (MiFID II). Zo benadruk ik het belang van betere informatievoorziening, onder meer door toepassing van gedragsinzichten, zodat beleggers beter begrijpen wat de kenmerken, risico’s en kosten zijn van de producten die zij kopen. Versterking van de product oversight and governance (POG)-regels en de samenwerking tussen nationale toezichthoudende instanties zijn voor mij ook belangrijke prioriteiten. In mijn antwoord op vraag 17 licht ik mijn inzet nader toe.
Acht u de risico’s die gepaard gaan met CFD’s redelijk? Zo ja, waarom?
Of de met CFD’s gepaard gaande risico’s redelijk zijn is afhankelijk van de kennis, ervaring en financiële doelstelling van de belegger. Door de financiële hefboom die deze producten kennen kunnen verliezen snel oplopen, tot zelfs meer dan de inleg. Beleggers moeten in dat geval de restschuld bij de CFD-aanbieder aflossen. Het is ook mogelijk dat beleggers voor de beëindiging van het contract additioneel geld moeten inleggen vanwege een zogenoemde marginverplichting. Verder is het relevant dat de duur van een CFD – de tijdspanne voor de prijsontwikkeling van de onderliggende waarde – zeer kort kan zijn, vaak niet meer dan enkele minuten. CFD’s zijn daarom minder geschikt voor retailbeleggers die bijvoorbeeld vermogensopbouw voor de lange termijn als doel hebben, of voor jonge en/of onervaren beleggers. Voor professionele beleggers kunnen deze instrumenten in een gediversifieerde portefeuille wel een functie vervullen, onder meer om kortstondig risico’s af te dekken.
Hoe kan het dat een Nederlandse gepensioneerde 494 duizend euro kan verliezen?
Alhoewel CFD’s meestal op execution-only basis worden aangeboden, wat betekent dat daarbij geen beleggingsadvies wordt gegeven of vermogensbeheer plaatsvindt, is bekend dat aanbieders als onderdeel van hun marketing- en salespraktijken (potentiële) beleggers telefonisch benaderen, waarbij sprake kan zijn van misleiding. Vooral onervaren beleggers zijn vatbaar voor deze praktijken. Vanwege de financiële hefboom op deze producten kunnen verliezen snel oplopen. Retailbeleggers wordt daarom geadviseerd om altijd na te gaan of een aanbod niet te mooi wordt voorgespiegeld, om de aanbieder te checken, en om de waarschuwingen van onder meer de AFM en de Fraudehelpdesk in acht te nemen. De AFM treedt op tegen aanbieders van CFD’s met misleidende en oneerlijke handelspraktijken. Dat licht ik in mijn antwoord op vraag 11 verder toe.
Deelt u de opvatting dat CFD’s eerder aan kansspel zijn dan een fatsoenlijke belegging?
CFD’s zijn vanwege hun complexe en risicovolle aard niet voor iedere investeerder een passende belegging. Of er sprake is van een kansspel, wordt door de Kansspelautoriteit beoordeeld
Waarom zijn CFD’s dan niet op die wijze gereguleerd?
CFD’s kwalificeren als een financieel instrument in de zin van MiFID II en de Wet op het financieel toezicht. De voorschriften die in aanmerkingen moeten worden genomen bij het in de Unie verspreiden, distribueren en verkopen van CFD’s zijn dan ook in de voor financiële markten geldende Europese en nationale wet- en regelgeving opgenomen.
Bent u ermee bekend dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) het aanbod van CFD’s vanuit Cyprus frauduleus vond? Waarom blijft dit dan toch voortbestaan?
Deze uitspraak is mij bekend. De AFM ging hier met name in op de wijze waarop de verkoop van CFD’s aan niet-professionele cliënten door bepaalde in die lidstaat gevestigde aanbieders plaatsvindt. De AFM constateert daarbij dat sommige van de aanbieders gebruik maken van persoonsgegevens die zijn verzameld door middel van nepadvertenties. Daarnaast halen bepaalde aanbieders met misleidende telefoongesprekken dergelijke cliënten over om CFD’s te kopen.
De toezichthouders kunnen op grond van Europese wet- en regelgeving productinterventiemaatregelen treffen om het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van bepaalde financiële producten te beperken of verbieden. Ik kan daar geen aanwijzingen voor geven. Het is vervolgens aan de toezichthoudende instanties van de lidstaat van herkomst van een aanbieder van CFD’s om toezicht te houden op de activiteiten van de binnen haar jurisdictie gevestigde aanbieders. Ook op de activiteiten van die aanbieder in een andere lidstaat. De AFM heeft in 2019 een productinterventiemaatregel vastgesteld om het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van CFD’s aan niet-professionele beleggers in Nederland te beperken. Dit was een opvolging van een vergelijkbare door ESMA vastgestelde productinterventiemaatregel. Deze beperkingen worden in mijn antwoord op vraag 2 beschreven. De AFM heeft tot op heden niet besloten de verkoop van CFD’s aan niet-professionele cliënten in Nederland volledig te verbieden. Omdat veel aanbieders van CFD’s in andere Europese lidstaten gevestigd zijn is een aanpak in Europees verband waarschijnlijk effectiever dan een alleenstaand nationaal productverbod.
Is er sprake van oplichting met CFD’s? Als dat zo is, waarom wordt er dan in die gevallen niet tegen opgetreden?
De AFM heeft aangegeven dat bepaalde aanbieders van CFD’s zich niet eerlijk, billijk en professioneel inzetten voor de belangen voor hun klanten. De AFM heeft in het verleden opgetreden tegen aanbieders met dergelijke handelspraktijken. Zo heeft de toezichthouder bestuurlijke boetes opgelegd5 en een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat aangesproken over het gedrag van een in die andere lidstaat gevestigde marktpartij. Dat heeft in die andere lidstaat geleid tot het intrekken van vergunningen en het opleggen van bestuurlijke boetes door die toezichthoudende instantie.
Hoe kan het dat ASN weigerde de bedragen over te maken en de Rabobank wel meewerkte?
In algemene zin geldt dat alle in Nederland actieve banken in het kader van hun zorgplicht transacties controleren om fraude en oplichting te voorkomen. De transacties worden gescreend via real time fraudedetectiesystemen en de screening vindt plaats op basis van verschillende indicatoren. Een transactie wordt automatisch geparkeerd of tegengehouden als uit de fraudedetectie het vermoeden voortkomt dat een transactie frauduleus kan zijn. De indicatoren die de banken gebruiken worden continu aangescherpt om nieuwe fraudetrends te identificeren en te stoppen. Desalniettemin is het systeem niet waterdicht. Normale transacties kunnen ten onrechte als frauduleus worden bestempeld en frauduleuze transacties kunnen ten onrechte als normaal worden gezien, waardoor de betaling doorgang vindt. Banken nemen, vaak in samenwerking met andere partijen (waaronder andere banken, andere sectoren en de politie), doorlopend maatregelen om fraude en oplichting te bemoeilijken. Desalniettemin blijven de systemen en de indicatoren uniek aan de banken, en is het daardoor mogelijk dat er verschillen zijn in welke transacties worden tegengehouden.
Bent u het ermee eens dat consumenten in bescherming moeten worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik vind het van groot belang dat consumenten voldoende worden beschermd. Daar is de wetgeving met betrekking tot de handel in financiële instrumenten dan ook op toegespitst en het gedragstoezicht van de AFM op ingericht. Daarom zet ik mij op Europees niveau in voor betere bescherming van retailbeleggers. Zie ook mijn antwoorden op vraag 2 en vraag 17.
Bent u bereid om, in lijn met de risico’s die de AFM ziet, CFD’s te verbieden? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Financiën beschikt niet over een wettelijke bevoegdheid om een productinterventiemaatregel vast te stellen teneinde het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van CFD’s aan niet-professionele cliënten in Nederland te verbieden. Een daartoe strekkende bevoegdheid is neergelegd in de verordening markten voor financiële instrumenten (Market in Financial Instruments Regulation,MiFIR). Op grond van deze rechtstreeks werkende Europese verordening komt die bevoegdheid toe aan de Europese toezichthouders, waaronder de ESMA, en aan de nationale toezichthoudende instanties6. Ik noemde in mijn antwoorden op vragen 6 en 10 dat de AFM op basis van die bevoegdheid in 2019 reeds een productinterventiemaatregel met betrekking tot CFD’s heeft vastgesteld7.
Kunt u aangeven of u eigenstandig CFD-beleggingsproducten kunt verbieden of dat dit in Europees verband moet gebeuren?
Zie ook mijn antwoord op vraag 14. Op basis van bestaande Europese wet- en regelgeving is een bevoegdheid aan de nationale toezichthoudende instanties, zoals de AFM, toebedeeld om productinterventiemaatregelen te treffen gericht op bepaalde financiële producten. Omdat het probleem een grensoverschrijdend karakter heeft zou een Europese aanpak waarschijnlijk effectiever zijn dan een nationaal productverbod. In mijn antwoord op vraag 17 licht ik nader toe dat ik mij om die reden in Europees verband inzet om retailbeleggers beter te beschermen.
Waarom vertrouwt u erop dat andere Europese landen zoals Cyprus Nederlandse consumenten goed zullen beschermen?
Nederland heeft samen met andere Europese lidstaten afspraken gemaakt over consumentenbeschermingsnormen. Voor de handel in financiële instrumenten, zoals CFD’s, worden de beschermingsnormen in de MiFID II- en MiFIR-wetgeving beschreven. Europese lidstaten moeten deze regels in hun eigen wetgeving transponeren en er toezicht op houden. Soms kunnen lidstaten verder gaan in hun bescherming middels een lidstaatoptie of een productinterventiemaatregel. Dat heeft de AFM op gebied van CFD’s ook gedaan. Wanneer de AFM problemen constateert in de handhaving van Europese wetgeving in andere lidstaten kan dit zowel bilateraal (met de lokale toezichthouder) als multilateraal (in ESMA-verband) worden geagendeerd.
Wilt u zich inzetten om ook in Europees verband CFD’s aan banden te leggen om zo het aantal gedupeerden consumenten te beperken? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie zal naar verwachting in 2022 haar Retail Investment Strategy (RIS) publiceren. De te publiceren RIS maakt deel uit van het initiatief om de kapitaalmarktunie te versterken. Mijn prioriteiten, die ik samen met de AFM heb geformuleerd en in een non-paper8 heb beschreven, zijn gericht op betere beleggersbescherming mede gerelateerd aan de problemen met betrekking tot de verkoop van CFD’s aan retailbeleggers. Zo vind ik het bijvoorbeeld belangrijk dat er beter wordt gekeken welke financiële producten geschikt zijn voor verschillende klantdoelgroepen. Een versterking van de product oversight and governance (POG)-regels zou hieraan kunnen bijdragen, net als een verdere Europese toezichtconvergentie (onder meer om toezichtarbitrage tegen te gaan). Effectieve samenwerking tussen nationale toezichthoudende instanties is cruciaal voor het goed functioneren van de Europese kapitaalmarkten. Ook vind ik het wenselijk dat bij de verlening van financiële diensten het risico op belangenverstrengeling wordt beperkt. Retailbeleggers moeten eerlijke en onpartijdige dienstverlening kunnen genieten. Verder wil ik, onder meer middels gebruik van gedragsinzichten, de informatieverstrekking over financiële instrumenten aan beleggers verbeteren. De kenmerken van het product, waaronder begrepen de daaraan verbonden kosten en risico’s, moeten duidelijk zijn voor retailbeleggers.
Foute investeringen die de klimaatramp verergeren |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) waarin geconcludeerd wordt dat in 2020 de olie- en gasindustrie 5,9 biljoen dollar aan subsidie ontving?1
Ik verwelkom het nieuwe IMF-rapport, waarin onderzocht wordt wat de totale omvang van expliciete en impliciete financiële prikkels voor fossiele brandstoffen is op mondiaal niveau. Het rapport becijfert deze op 5,9 biljoen dollar in 2020. Voor de duiding van dit bedrag is het echter van belang om de onderzoeksmethode toe te lichten.
Het IMF neemt in dit rapport als basis het verschil tussen een berekende «efficiënte» prijs voor het verbruik van specifieke brandstoffen, op basis van de externe milieukosten van het verbruik, en de daadwerkelijke consumentenprijs voor het brandstofgebruik. Het verschil tussen de efficiënte prijs en de consumentenprijs, vermenigvuldigd met het totale brandstofverbruik, leidt tot de genoemde 5,9 biljoen dollar in 2020. Rondom deze bedragen zit overigens volgens het rapport een grote onzekerheidsmarge vanwege de schattingen en aannames die gemaakt worden bij het bepalen van de externe milieukosten. De auteurs lichten toe dat het grootste deel van dit bedrag (86%) gerelateerd wordt aan het onvoldoende beprijzen van externe kosten zoals luchtvervuiling, klimaatverandering en overige lokale effecten (bijvoorbeeld files en verkeersongelukken). Dit bedrag is niet de som van directe subsidies aan de olie-, gas- en kolenindustrie door overheden, maar vertegenwoordigt de externe kosten die niet direct gedragen worden door consumenten van fossiele brandstoffen bij de aanschaf hiervan. Ongeveer 8%, circa 450 miljard dollar van het genoemde bedrag vertegenwoordigt volgens de auteurs expliciete subsidies (directe subsidies aan producenten of consumenten van brandstoffen) en ongeveer 6%, circa 350 miljard dollar, vertegenwoordigt gederfde inkomsten uit verbruiksbelastingen.
Los van deze kanttekeningen zijn dit aanzienlijke bedragen die het belang van de mondiale actie onderstrepen. Het kabinet is voorstander van het beter beprijzen van externe milieukosten, met behoud van het gelijke speelveld. Daarom zet het kabinet zich nationaal, Europees en mondiaal in voor een betere beprijzing van fossiele brandstoffen en het afbouwen van expliciete fossiele subsidies. Zo heeft de Europese Commissie een voorstel voor herziening van de Richtlijn energiebelastingen gepresenteerd en geeft het kabinet in het BNC-fiche hierover aan, voorstander te zijn van het terugdringen van vrijstellingen en kortingen in de energiebelastingen.2 Ook heeft het kabinet aangegeven positief te staan tegenover het idee van een Carbon Border Adjustement Mechanism, waarvoor de Europese Commissie eveneens en voorstel heeft gedaan.
Hoe is het mogelijk dat publieke investeringen in deze verouderde brandstoffen niet zijn afgenomen maar juist toegenomen sinds 2015, het jaar dat het Parijsakkoord werd gesloten, waarmee klimaatdoelen juist verder uit zicht zijn geraakt?2
Zoals in het antwoord op vraag 1 toegelicht, bestaat het bedrag van 5,9 biljoen dollar vooral uit de externe milieukosten die onvoldoende beprijsd worden, en in mindere mate uit directe subsidies of gederfde inkomsten uit verbruiksbelastingen. Het is niet mogelijk om de ontwikkeling die het IMF schetst direct te koppelen aan publieke investeringen. Voor de expliciete subsidies geldt volgens dit onderzoek echter dat deze in 2018 het hoogste punt hadden bereikt (circa 760 miljard dollar) en sindsdien zijn gedaald naar circa 450 miljard dollar. Deze daling komt volgens de auteurs wel vooral door de prijsontwikkeling van olie en gas op de internationale markten. Daarnaast geven de auteurs aan in dit rapport een nauwkeurigere methodologie te hebben gehanteerd, waardoor de jaarlijkse totale expliciete subsidies hoger uitvallen ten opzichte van voorgaande rapporten. Deze stijging kan dus aan de onderzoeksmethode gerelateerd worden en niet aan beleidswijzigingen.
Het IMF-rapport geeft als voornaamste reden voor de verwachte toename in de totale omvang van impliciete financiële prikkels aan fossiele brandstoffen dat het aandeel van het brandstofverbruik in opkomende markteconomieën in het wereldwijde brandstofverbruik zal toenemen. Volgens de auteurs is het verschil tussen de «efficiënte» prijs van fossiele brandstoffen en de consumentenprijs van brandstoffen in die landen groter. Hierdoor verwachten de auteurs dat de impliciete financiële prikkels aan fossiele brandstoffen de komende jaren zullen toenemen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, is het kabinet voorstander van het beter beprijzen van externe milieukosten en is van mening dat internationale afspraken hierover de meest effectieve manier is. Het IMF-rapport toont aan dat er nog stappen te nemen zijn om te komen tot een effectieve en efficiënte beprijzing van fossiel energieverbruik. Het kabinet zal zich internationaal blijven inzetten om hier stappen in te nemen.
Zoals in de brief van 8 november jl. aangegeven, heeft het kabinet aangekondigd zich aan te sluiten bij de internationale coalitie die steun uitsprak voor de COP26-verklaring voor het in lijn brengen van internationale overheidssteun met de groene energietransitie, en zich in te zetten om na 2022 geen overheidssteun meer te verlenen aan de fossiele energie sector in het buitenland.4 Dit draagt bij aan het internationaal gecoördineerd afbouwen van financiële prikkels voor fossiele brandstoffen.
Hoe verhoudt dit zich tot het voornemen van de G7-landen om per 2025 geen subsidies meer te verlenen aan de fossiele industrie? Hoe staat het überhaupt met dat voornemen?3
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 en 2 toegelicht zijn de expliciete subsidies voor fossiele brandstoffen sinds 2018 aanzienlijk afgenomen op mondiaal niveau. Voor specifieke regio’s en landen lopen de ontwikkelingen uiteen maar het totale bedrag aan expliciete subsidies in Europa is volgens de auteurs van 289 miljard euro in 2015 gedaald naar 279 miljard euro in 2020. Hervorming van subsidies, belastingvrijstellingen en doorvoeren van beprijzing van externaliteiten zijn, ook in G7-landen, langdurige processen met grote politieke gevoeligheid. Daarnaast hebben landen bij COP26 met elkaar besloten om zich versneld in te spannen voor het uitfaseren van inefficiënte subsidies voor fossiele brandstoffen. De komende jaren zullen belangrijk zijn voor de realisatie van dit voornemen en het COP26-besluit.
Wat is uw reactie op het feit dat het Internationaal Energie Agentschap (IEA) zegt dat er jaarlijks juist investeringen in duurzame energie nodig zijn, ter waarde van vijf biljoen dollar, willen we de ergste gevolgen van klimaatverandering voorkomen, terwijl dit nu nog blijft steken op twee biljoen?4
Volgens de IEA World Energy Investment 2021 waren de wereldwijde investeringen jaarlijks 1,9 biljoen dollar in de hele energiesector. Volgens het Net Zero Emmissions by 2050 scenario uit de IEA World Energy Outlook 2021 moeten de wereldwijde investeringen tot 2030 toenemen tot jaarlijks 5 biljoen dollar. Dit om de opwarming van de aarde in 2050 te beperken tot 1,5 °C. 85% van deze investeringen, 4 biljoen, moet volgens het rapport voor schone energie toepassingen gebruikt worden. Dit is een verdrievoudiging van het huidige niveau van jaarlijkse wereldwijde investeringen in schone energie. Op basis van door landen uitgesproken ambities tot en met zomer 2021 ziet het IEA in hun scenario’s een grote stap voorwaarts en verwacht dat de jaarlijkse investeringen in schone energie richting 2030 2,3 biljoen dollar zullen bedragen. Het kabinet vindt het belangrijk dat het gat tussen dit bedrag en het benodigde bedrag gedicht wordt. Dit kan niet enkel vanuit publieke middelen en vereist ook een verschuiving van private investeringen richting duurzame energie. Het kabinet zet zich hiervoor op verschillende manieren in, zoals onder meer uiteengezet in de kabinetsreactie op de initiatiefnota Verduurzaming financiële sector7, de Verkenning markt voor groene financiering8 en het BNC-fiche over de Mededeling Duurzame Financieringsstrategie9. Aangezien de klimaatrisico’s niet ophouden bij de landsgrenzen en de markten voor duurzame financiering sterk internationaal zijn verweven, zet het kabinet zich daarbij ook in voor internationale coördinatie van het hierop gerichte beleidsrespons. Daarom heeft Nederland zich ook op de COP26 actief ingezet voor het stimuleren van publieke en private investeringen voor duurzame energie. Ook speelt het beter beprijzen van CO2 – waarvoor Nederland zich internationaal inzet – een belangrijke rol bij het aantrekkelijker worden en daarmee de benodigde groei van investeringen in duurzame energie.
In hoeverre vormt het Environmental, Social en Governance (ESG) beleid van institutionele beleggers daadwerkelijk een prikkel voor olie- en gasbedrijven om te verduurzamen?
Institutionele beleggers spelen door hun keuzes ten aanzien van investeringen een belangrijke rol in verduurzaming. Het is daarom van belang dat institutionele beleggers ESG-beleid opstellen, dit monitoren en over de effectiviteit van het ESG-beleid rapporteren – zodat het voor de belanghebbenden inzichtelijk is welke keuzes er door de institutionele beleggers worden gemaakt.
In bredere zin is er een actief debat gaande over de voor- en nadelen van de blijvende betrokkenheid (zogenaamde engagement) ten opzichte van het desinvesteren, en is er geen consensus over de beste keuze daarin10. Ook op de COP26 was dit een onderwerp van gesprek, waarin ook duidelijk werd dat verschillende investeerders hier verschillende keuzes in maken11. Een recent Nederlands voorbeeld is de aankondiging van ABP om haar investeringen in fossiele energiebronnen stop te zetten. Ik kijk met interesse hoe deze en soortgelijke acties het speelveld voor olie- en gasbedrijven beïnvloeden.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat, nu institutionele investeerders langzaam maar zeker hun verantwoordelijkheid beginnen te nemen en hun aandelen in olie en gas verkopen, hedge funds het gat opvullen en we dus nog geen steek verder zijn?5 Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik onderschrijf het belang van de verduurzaming van institutionele investeerders. Dit is allereerst van belang voor de stabiliteit van de instellingen zelf, aangezien de duurzaamheidsrisico’s – waaronder transitierisico´s – waaraan zij zijn blootgesteld hiermee worden verkleind. Daarnaast zijn hun investeringen door de ruime omvang en de lange tijdshorizon van groot belang voor de financiering van de energietransitie. Institutionele beleggers gaan uiteraard zelf over hun eigen beleggingsbeleid en -strategie. Ik juich toe dat zij hun verantwoordelijkheid nemen om duurzaamheidsrisico´s te adresseren – waaronder vanuit hun rol als actieve aandeelhouder.13
Ik heb kennisgenomen van het artikel in de Financial Times14 waar het lid Leijten naar verwijst, waarin een verband wordt gelegd tussen enerzijds de verkoop van aandelen in fossiele bedrijven door de institutionele investeerders en anderzijds de aankoop van deze aandelen door andere deelnemers aan de financiële markten zoals hedge funds. Voor de effectiviteit van de transitie is het allereerst van groot belang dat de verduurzaming van de reële economie hand in hand gaat met de verduurzaming van de financiële sector, waarbij zoveel mogelijk naar de verduurzaming van de gehele economie én de gehele financiële sector wordt gestreefd. Vanuit deze context bezien hebben de signalen van mogelijke substitutie van fossiele investeringen binnen het financiële systeem mijn aandacht, zeker als dit gevolgen heeft voor de prikkels van bedrijven om te verduurzamen. Hierbij is een kanttekening op zijn plaats over de complexiteit van de werking van de financiële markten, waarbij institutionele beleggers en hedge funds verschillen in investeringshorizon en -profiel, omvang, doelstelling, etc. Daarnaast is er sprake van onderlinge verwevenheid, aangezien institutionele beleggers ook via hedge funds investeren. Hierdoor kan niet onomstotelijk gesteld worden dat de hedge funds het gat (volledig) opvullen.
Tegelijkertijd staat wat het kabinet betreft voorop dat de transitie naar een klimaatneutrale economie een onomkeerbaar feit is, waarbij fossiele energie in de komende jaren een steeds kleinere rol gaat spelen. Wanneer investeringsbeleid van financiële instellingen hier onvoldoende rekening mee houdt, kan dit op termijn leiden tot stranded assets- bijvoorbeeld waar het aankomt op investeringen in olie- en gasactiviteiten. Vanuit het risicoperspectief acht het kabinet het verstandig om kritisch naar dergelijke investeringen te kijken.
Tot slot is de verwachting dat naarmate de transitie vordert – en daarmee ook de technologische ontwikkelingen en CO2-beprijzingsmechanismen, de waardering van en het rendement op de fossiele ten opzicht van duurzame investeringen op langer termijn zal afnemen. Hiermee zullen de investeringen daarin naar verwachting steeds onaantrekkelijker worden – ook voor partijen met een korter investeringshorizon. De transitie is evenwel met onzekerheden en (externe) schokken omgeven, waarmee op korte termijn waardeschommelingen van investeringen kunnen optreden – bijvoorbeeld als gevolg van de gasprijsfluctuaties. Het valt dan ook niet uit te sluiten dat hier op de financiële markten op korte termijn door partijen van geprofiteerd wordt, bijvoorbeeld door bepaalde hedge funds.
Deelt u de mening dat het enkel verkopen van aandelen door institutionele beleggers niet voldoende is, omdat de aandelen niet ophouden te bestaan maar juist verdwijnen in een wereld waar er nog minder controle op en verantwoording voor deze investeringen geldt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, die mening deel ik. Voor een succesvolle transitie is het van belang dat iedereen hier op een eerlijke manier aan bijdraagt, dus ook alle types investeerders. Zoals in antwoord op vraag 6 aangegeven, acht het kabinet voor de effectiviteit van de transitie van groot belang dat de verduurzaming van de reële economie hand in hand gaat met de verduurzaming van de financiële sector, waarbij zoveel mogelijk naar de verduurzaming van de gehele economie én de gehele financiële sector wordt gestreefd. Het is dus belangrijk dat zowel de financiële marktpartijen, als de onderliggende bedrijven voldoende prikkels hebben om te verduurzamen. Een adequate waardering van niet-duurzame activa op de balansen van financiële instellingen is immers ook gebaat bij de juiste prikkels. Het kabinet zet hiervoor een breed palet aan instrumenten in, gericht op zowel de reële economie (normering, fiscaal, subsidies), als op de financiële sector15. Aangezien de klimaatrisico’s niet ophouden bij de landsgrenzen en de financiële markten sterk internationaal zijn verweven, zet het kabinet zich daarbij ook in voor internationale coördinatie van het hierop gerichte beleidsrespons.
Een van de belangrijke elementen van deze inzet is het vergroten van transparantie van duurzaamheidsrisico’s binnen de gehele financiële sector. Hier zijn nationaal, Europees en internationaal belangrijke stappen op gezet. Zo is per 10 maart 2021 de Verordening met betrekking tot informatieverstrekking over duurzaamheid in de financiële sector (Sustainable Finance Disclosure Regulation, SFDR) van toepassing op financiële ondernemingen die beleggingsproducten aanbieden, over beleggingsproducten adviseren of individuele vermogens beheren. De SFDR bevat regels over het verschaffen van informatie met betrekking tot de integratie van duurzaamheidsrisico’s in het beleggingsbeleid en beleggingsadvies, waaronder de mogelijke effecten van duurzaamheidsrisico’s op de waardering van de beleggingen en de omgang met die risico’s. Bovendien zien de regels op de informatie over de effecten van het beleggingsbeleid en beleggingsbeslissingen op duurzaamheid. Financiële instellingen die duurzame producten aanbieden dienen transparant te zijn over de manier waarop een product invulling geeft aan duurzame doelstellingen dan wel kenmerken, zowel precontractueel als op periodieke basis.
Daarnaast is de Alternative Investment Fund Managers Directive (AIFM-richtlijn) van toepassing op de beheerders van een of meerdere alternatieve beleggingsinstellingen, waaronder private equity-, hedge-, infrastructuur-, vastgoed-, aandelen- en obligatiefondsen. Daarin zijn transparantievereisten opgenomen ten aanzien van het integreren van duurzaamheidsrisico’s in risicomanagement. Verder is op 2 augustus jl. een aantal Europese verordeningen en richtlijnen gepubliceerd16die regels omtrent duurzaamheid bevatten voor beleggingsondernemingen en beheerders van beleggingsinstellingen.
In hoeverre hebben deze ontwikkelingen invloed op de olie- en gasprijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals de afgelopen periode overduidelijk heeft laten zien worden de olie- en de gasprijs beïnvloed door een groot aantal factoren zoals de economische situatie, klimatologische omstandigheden en de beschikbaarheid van installaties en transportmiddelen. Of de door de vraagsteller bedoelde ontwikkelingen ook zo’n factor wordt die invloed zal hebben op de olie- en de gasprijs en hoe klein of groot die invloed dan zal zijn is niet aan te geven, maar is niet waarschijnlijk. De olie- en gasmarkt zijn mondiale markten waarbij prijzen tot stand komen door interactie van vraag en aanbod onder invloed van voornoemde factoren. In het algemeen beprijst klimaatbeleid fossiele brandstoffen in toenemende mate, en worden we minder afhankelijk van olie en gas.
Hoeveel geld investeren hedge funds in olie, gas en kolen, zowel in Nederland als wereldwijd?
Kunt u aangeven welke hedge funds profiteren van de trend van maatschappelijk verantwoord beleggen in Nederland? Wie nam bijvoorbeeld de aandelen van het Pensioenfonds van de Metalektro (PME) over? Welke andere voorbeelden heeft u?
Het kabinet beschikt niet over deze informatie.
Welke andere gevaren en uitdagingen ziet u naar aanleiding van de toenemende rol van hedge funds in deze foute investeringen?
Een belangrijke uitdaging is hoe de bedrijven, waarin geïnvesteerd wordt, op een meest effectieve manier kunnen worden aangespoord om te verduurzamen. Het kabinet zet zich daar op verschillende manieren voor in (zie antwoord op vraag 12) en investeerders kunnen hier ook een belangrijke rol in spelen. Investeerders beschikken hiertoe over verschillende instrumenten, waaronder stemgedrag als aandeelhouder, betrokkenheid bij het duurzaamheidsbeleid van de klant (zogenaamde engagement), duurzaam financieren en niet duurzame financieringen uitsluiten. Een veelgehoord argument voor het aanhouden van fossiele investeringen door de institutionele beleggers is dat zij vanwege de lange termijn investeringshorizon via engagement invloed kunnen uitoefenen op de strategische koers en daarmee de verduurzaming van bedrijven waarin zij investeren. Aangezien hedge funds doorgaans een korter investerings- en rendementshorizon hebben, zouden zij een minder sterke prikkel voor engagement hebben. Het is uiteraard aan de partijen zelf om te bepalen op welke wijze zij hun instrumentarium inzetten, op een manier die past bij hun (duurzaamheids-)strategie. Dit gezegd hebbende constateer ik dat er ook recente voorbeelden18 bekend zijn van activistische hedge funds die zich juist (met succes) inzetten voor de verduurzaming van fossiel-intensieve bedrijven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het ESG-beleid wel een prikkel gaat vormen voor grote bedrijven om te vergroenen en hedge funds niet gewoon de aandelen overnemen waardoor olie- en gasbedrijven hun gedrag niet hoeven te veranderen?
Zoals uiteengezet in de antwoorden op de vragen 6 en 7, zet het kabinet zich via verschillende sporen in om de verduurzamingsprikkels van bedrijven te versterken. Dit gebeurt op nationaal, Europees en mondiaal niveau en valt grofweg in te delen in ontwikkeling en toepassing van instrumenten gericht op het reguleren, het stimuleren, het faciliteren en het geven van het goede voorbeeld voor de verduurzaming. Deze zien zowel op de transitie van de reële economie, als van de financiële sector. Daar valt bijvoorbeeld onder het stellen van duidelijke normen binnen de energietransitie (zodat de transitiepaden helder en voorspelbaar zijn) of het beprijzen van CO2-uitstoot (zodat de business cases van duurzame investeringen aantrekkelijker worden). Ook blijft het kabinet parallel inzetten op verschillende stimulerende maatregelen (zoals risicoregelingen en subsidies), faciliterend optreden (zoals via platforms voor kennisuitwisseling) en het stellen van goede voorbeeld (bijvoorbeeld door in te zetten dat de EU-taxonomie een basis vormt voor de groene overheidsobligaties).
Een ander belangrijk instrument is het instellen van rapportageverplichtingen voor bedrijven en financiële instellingen. Het kabinet is daarbij vaak een voorstander van Europese aanpak om weglekeffecten te voorkomen en een gelijk speelveld te borgen. Zo heeft de Europese Commissie op 21 april 2021 een voorstel gepubliceerd voor de Corporate Sustainability Reporting Directive(CSRD). De Commissie stelt hierin voor de reikwijdte van de Non-Financial Reporting Directive (NFRD) – die sinds 2017 kredietinstellingen, verzekeraars en beursondernemingen met meer dan 500 werknemers verplicht om te rapporteren over niet-financiële informatie – uit te breiden naar alle grote kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen, alle grote rechtspersonen19 en alle beursvennootschappen (met uitzondering van micro-beursvennootschappen20). Daarnaast introduceert het voorstel een verplichting om te rapporteren volgens rapportagestandaarden voor duurzaamheidsinformatie. De rapportagestandaarden worden momenteel ontwikkeld en zullen zich op hoofdlijnen richten op zowel milieu en sociale als governance-factoren. Ondernemingen zullen onder meer moeten rapporteren over duurzaamheidsrisico’s. Daarnaast zullen ondernemingen die uit hoofde van de sector waarin zij actief zijn in hogere mate worden blootgesteld aan duurzaamheidsrisico’s (mogelijk ook fossiele investeringen), meer moeten rapporteren dan ondernemingen die actief zijn in een sector waar minder duurzaamheidsrisico’s zijn. Het kabinet staat positief tegenover dit richtlijnvoorstel.
Deelt u de mening dat er meer zicht en grip moet komen op deze geldstromen? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt vooralsnog niet de mening dat er meer grip moet komen op deze geldstromen. De verwachting is dat deze winsten een korte termijnkarakter hebben en dat naarmate de transitie vordert, de waardering van en het rendement op de fossiele investeringen ten opzicht van duurzame investeringen op langer termijn zal afnemen. Hiermee zullen de investeringen daarin naar verwachting steeds onaantrekkelijker worden – ook voor partijen met een kortere investeringshorizon. De eerder uiteengezette inzet van het kabinet om de transitie te bevorderen en te versnellen – onder meer door een betere beprijzing van CO2 – draagt hier in een belangrijke mate aan bij.
Wel onderstreept het kabinet het belang van de versterking van transparantie van deze geldstromen, met name waar het de duurzaamheidsrisico’s betreft. Het kabinet zal zich hiervoor blijven inzetten en vertrouwt erop dat de in de antwoorden op de eerdere vragen genoemde initiatieven hieraan positief zullen bijdragen.
Daarnaast wijst het kabinet op de belangrijke rol die private equity en hedge funds spelen bij de verduurzaming. Uit verschillende rapporten21 komt naar voren dat in economieën met sterk ontwikkelde equity-markten de verduurzaming van de financiële sector sneller gaat. Zo zijn innovatieve duurzame startups vaak gebaat bij durfkapitaal, waar deze partijen steeds meer in voorzien.22 Ook zijn de investeringen door de investerings-, private equity en hedge funds in duurzame energie de laatste jaren sterk toegenomen23 en bedragen deze inmiddels een veelvoud van die in de fossiele fondsen.
Deelt u de mening dat de enige echte oplossing is om een privaat investeringsverbod voor olie en gas in te stellen, en een Klimaatbank in te stellen voor die geldstromen richting fossiel die nog nodig zijn voor de transitie en de energievoorziening, zodat er publieke controle op en zeggenschap over deze geldstromen geldt? Waarom wel/niet?
Nee. Hoewel het kabinet ambitieuze additionele stappen neemt om de transitie naar de klimaatneutraliteit en de bijdrage aan de Parijsdoelen te versnellen en de aantrekkelijkheid van fossiele investeringen te verkleinen, blijft het gebruik van en handel in fossiele grond- en brandstoffen een rol spelen in onze economie. Deze rol is niet zomaar uitgespeeld, maar moet op termijn wel worden afgebouwd. Ik ben dan ook van mening dat het niet opportuun is om vanuit de overheid aanvullende eisen te stellen aan de financiële sector op dit vlak, terwijl bedrijfsactiviteiten op dit terrein wettelijk toegestaan zijn. Dit kabinet is daarmee ook niet van plan om in te grijpen in de financiële markten en de taak van fossiele investeringen tot publiek terrein te maken. Wel ben ik van mening dat de financiële sector een belangrijke taak heeft in de energietransitie, en ik blijf dan ook met de sector in gesprek over hoe ze deze taak invullen. Dat doen we via bijvoorbeeld de gesprekken over het Klimaatcommitment van de financiële sector24, waarin vele financiële instellingen zich committeren om alle relevante investeringen en beleggingen in lijn te brengen met het akkoord van Parijs. Daarnaast zet Nederland zich in voor een goede en begrijpelijke taxonomie op EU-niveau, waardoor helder is welke investeringen een financiële instelling met recht «groen» mag noemen.
Deelt u de mening dat er iets goed mis is met het systeem als de hedge funds op deze manier kunnen verdienen aan een crisis? Waarom wel/niet?
Het kabinet onderkent dat de berichtgeving over de winsten die een aantal hedge funds heeft gemaakt met fossiele investeringen niet bijdraagt aan de publieke perceptie van het gedeelde belang van de uitfasering van fossiele investeringen door alle partijen. Zoals uiteengezet in de eerdere antwoorden, wijst het kabinet echter op het kortetermijnkarakter van deze winsten die naar verwachting te maken hebben met tijdelijke volatiliteit die inherent is aan de met onzekerheden omgeven transitie. Het kabinet is er ook van overtuigd dat ondanks dergelijke neveneffecten het huidige financiële systeem de juiste prikkels voor de verduurzaming bevat, mede getuige de groeiende rol van private equity in de verduurzaming. Het kabinet verwacht ook dat naarmate de transitie vordert, fossiele investeringen steeds onaantrekkelijker zullen worden – voor alle partijen. Daarom is het van belang om door te gaan op het ingezette pad om de transitie te versnellen.
Het misdrijf in Stroe waarbij een beschermde wolf is doodgeschoten |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dood gevonden wolf bij Stroe blijkt doodgeschoten»?1
Ja, het bericht is mij bekend. Ik betreur ten zeerste dat de wolf is doodgeschoten. Wolven zijn beschermd en van grote waarde voor een natuurlijk evenwicht en de biodiversiteit. Ik zet me daarom in voor het zo goed mogelijk samenleven met deze dieren.
Kunt u aangeven met welke soort munitie de wolf is doodgeschoten en welke conclusies daaraan te verbinden zijn voor het onderzoek naar de dader(s) van dit misdrijf?
Het type munitie en de daaraan verbonden conclusies vormen onderdeel van het lopende strafrechtelijk onderzoek. In het belang van dit onderzoek kan ik hier geen uitspraak over doen.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang en de uitkomst van het strafrechtelijk proces?
Na het ontvangen van de meldingen over de casus in Stroe, is de politie na analyse van de informatie een onderzoek gestart. Meer informatie kan ik niet met uw Kamer delen aangezien ik niet in ga op individuele strafrechtelijke onderzoeken.
Is het waar dat de maximale boete die staat op het doden van een wolf bijna 25x hoger is in België (500.000 euro) dan in Nederland (21.750 euro)? Hoe verklaart u dit verschil in strafmaat binnen de Benelux en bent u bereid uw invloed aan te wenden om de strafmaat te harmoniseren? Zo nee, waarom niet?
Het doden van een wolf is een overtreding van artikel 3.5 eerste lid van de Wet natuurbescherming. Artikel 1a onder 1° van de Wet op de economische delicten stelt dat overtreding van dit artikel een economisch delict vormt. Artikel 2 van deze wet geeft aan dat het opzettelijk doden van een wolf een misdrijf is.
De strafmaat die hierop is gesteld is een gevangenisstraf van maximaal 6 jaar, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie (maximaal € 87.000,–). Hierbij kunnen tevens bijkomende straffen en maatregelen worden opgelegd. Het is aan de rechter om de hoogte van de straf te bepalen.
In België is de strafbaarheidsstelling per gewest geregeld. In Vlaanderen is het doden van wolven strafbaar met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en/of een geldboete van 100 tot 500.000 euro, voor zover dit opzettelijk gebeurt.
In het Waalse Gewest is het doden van een wolf een misdrijf dat wordt bestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden of een geldboete van ten minste 800 en ten hoogste 800.000 euro.
In het kader van de Benelux-overeenkomst op het gebied van de jacht en de vogelbescherming werk ik samen met België en Luxemburg aan inhoudelijke afstemming van het beleid. Harmonisatie van strafmaten vormt geen onderdeel van deze afstemming. Het is aan elke land om een eigen strafmaat op te stellen voor overtredingen van de Europese regels.
Bent u bereid een beloning uit te (doen) loven om de dader(s) van dit misdrijf op te sporen en te berechten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het initiatief voor het uitloven van een beloning in het kader van een strafrechtelijk onderzoek ligt bij het OM. Dat is in deze zaak tot heden niet aan de orde geweest.
Deelt u de mening dat het demoniseren van en pleiten voor het doden van wolven zoals gedaan door onder meer de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging (KNJV), Land- en Tuinbouworganisatie Nederland en de directeur van de Hoge Veluwe onwenselijk is en een gevaar kan vormen voor de veiligheid van de wolf? Zo nee, waarom niet?
Een ieder mag zijn eigen mening hebben over de wolf. Het is daarbij wel belangrijk dat een ieder over de juiste informatie beschikt om een goed afgewogen oordeel te vormen. Daarom heb ik samen met de provincies een fact findingstudie laten opstellen. Het rapport brengt feitelijk en wetenschappelijk onderbouwd de laatste stand van zaken van de wolf in Nederland in beeld en is mede opgesteld ter ondersteuning voor het te vormen beleid van Rijk en provincies, waarover ik uw Kamer eerder dit jaar heb geïnformeerd (Kamerstuk 33 576, nr. 247). De uitkomsten van dit rapport zijn een belangrijke basis voor de in 2022 te verschijnen geactualiseerde versie van het Interprovinciaal wolvenplan. De gezamenlijke provincies en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) hopen hiermee een bijdrage te leveren aan een goede manier van samenleven tussen mens en wolf.
Uit het meest recente draagvlakonderzoek (Kamerbrief 21015874, 25 januari 2021) blijkt bovendien dat het maatschappelijk draagvlak voor de hervestiging van de wolf relatief groot is. Gebrek aan informatie over de wolf kan echter wel leiden tot een onjuist beeld van de wolf in Nederland. Ik zet me daarom met de provincies in om de voorlichting te verbeteren.
Kent u de uitspraak van de parkbeheerder van het Nationale Park De Hoge Veluwe waarin hij zegt dat hij verwacht «dat we in Nederland vaker kunnen verwachten dat wolven worden doodgeschoten»?2 Hoe beoordeelt u deze uitspraak, overwegende dat het doden van wolven een misdrijf is?
Ja, ik ken deze uitspraak. Zoals u in uw vraag al aangeeft is het doden van de wolf een misdrijf. Illegale praktijken zijn altijd onacceptabel.
Gebrek aan informatie over de wolf kan echter wel leiden tot een onjuist beeld over de wolf in Nederland. Ik zet me daarom met de provincies in om de voorlichting te verbeteren.
Hoe gaat u voorkomen dat andere wolven eenzelfde lot zullen ondergaan?
In artikel 12 van de Habitatrichtlijn is vastgelegd dat alle nodige maatregelen moeten worden genomen om het illegaal doden van wolven te voorkomen. De landelijke en provinciale overheden geven op zo breed mogelijk manieren invulling aan deze wettelijke verplichting.
Deelt u de mening dat de wolf door de KNJV ten onrechte gezien wordt als voedselconcurrent, en dat volgens de minimale eisen van Europees recht de wolf eerst rechthebbende is om te foerageren op in het wild levende dieren op de Veluwe? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe valt dan te billijken dat jagers meer dan 80% van de potentiële prooidieren van de wolf willen schieten en afvoeren van de Veluwe?
Zoals ik bij vraag 6 heb aangegeven staat het een ieder vrij om een eigen mening te hebben over de wolf. Daarbij staat vast dat de wolf zowel onder Nederlands als Europees recht stikt beschermd is.
Gevestigde wolven voeden zich hoofdzakelijk met in het wild levende hoefdieren, waaronder herten, reeën en wilde zwijnen. In mijn ogen is er geen sprake van voedselconcurrentie, omdat op de genoemde prooidieren van de wolf niet mag worden gejaagd. Afschot van de genoemde soorten vindt plaats in het kader van in het faunabeheerplan vastgelegd populatiebeheer of schadebestrijding.
De Wet natuurbescherming biedt de kaders waarbinnen jagers hun activiteiten kunnen uitvoeren. Tevens biedt deze wet de kaders voor de bescherming van de wolf. De provincies zijn het bevoegd gezag om toe te zien op de naleving van deze regels.
Bent u bereid een direct verbod in te stellen voor niet-opsporingsambtenaren om zich na zonsondergang met een vuurwapen in de natuur of op de openbare weg te bevinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De Wet natuurbescherming en de Wet wapens en munitie bieden reeds voldoende wettelijke kaders om het bezit en gebruik van wapens te beperken. Ik zie daarom in het doden van de betreffende wolf geen reden tot aanvullende wetgeving.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen 14 dagen te beantwoorden?
Door afstemming met België, de provincie en het OM is het niet gelukt om de vragen binnen deze termijn te beantwoorden.
Het bericht ‘Nederland deed mee in herfinanciering van omstreden gasproject Australië’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland deed mee in herfinanciering van omstreden gasproject Australië»?1
Ja.
Hoe kan het zo zijn dat er exportkredieten worden verstrekt waarmee het mogelijk wordt gemaakt dat er op grote schaal gas wordt afgefakkeld, een praktijk die indruist tegen het klimaatbeleid van Nederland? Waarom is dit niet voorkomen?
In 2012 heeft de uitvoerder van de kredietverzekering Atradius DSB namens de Nederlandse Staat een polis uitgereikt ten behoeve van de financiering van het Ichthys project, waarbij gas bij de westkust van Australië wordt gewonnen en tot LNG wordt verwerkt. Verschillende Nederlandse exporteurs waren destijds betrokken bij de ontwikkeling van dit gasveld. Bij de afgifte van de polis in 2012 was er nog geen beleid omtrent uitsluiting van projecten waar routinematig affakkelen plaats vond. Per 1 januari 2021 is het beleid aangescherpt.
In 2020 heeft in de financiering een re-pricing (renteverlaging) plaatsgevonden en zijn enkele banken in het project vervangen. De aanpassing van de polis aan de nieuwe financieringssituatie in juni 2020 door ADSB waar het bericht in het Financiële Dagblad naar verwijst, betrof dus een technische aanpassing.
Hoe bent u van plan dit soort praktijken in de toekomst te voorkomen?
Naar aanleiding van het dit jaar aangescherpte beleid zal bij een aanvraag voor een exportkredietverzekering (ekv) voortaan gekeken worden of er routinematig ontgast of afgefakkeld wordt. Als dat het geval is en er geen onderzoek naar alternatieven is gedaan, zal de transactie bij voorbaat worden uitgesloten.
Het kabinet heeft verder op 8 november als bekend de COP26-verklaring over internationale publieke steun voor de groene energietransitie ondertekend (Kamerbrief 31 793, nr. 202, 8 november 2021). Dit betekent dat het kabinet werkt aan nieuw beleid voor het beëindigen van internationale overheidssteun aan de fossiele energie sector, in het bijzonder voor wat betreft de ekv. De inzet is dit voor eind 2022 te implementeren.
Deelt u de mening dat dit soort exportkredieten ook een financiële prikkel is die de fossiele industrie ondersteunt en daardoor thuishoort op de lijst van Financiële prikkels voor fossiele brandstoffen die u vorig jaar naar de Kamer heeft gestuurd (Kamerstuk 32 813, nr. 566)?
In de brief die vorig jaar naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 32 813, nr. 566), wordt uitgegaan van prikkels die in de G20 analyse worden geoormerkt als subsidies. De ekv is geen financiële prikkel in de vorm van een subsidie. Met de ekv wordt export van Nederlandse exporteurs ondersteund door betalingsrisico’s te verzekeren, daar waar de markt dit niet oppakt. Dit gebeurt kostendekkend: de ontvangen premies zijn op langere termijn toereikend om de netto schades op te vangen
Kunt u een uitgebreid overzicht geven van exportkredieten die de winning van fossiele brandstoffen (mede) mogelijk maken?
Bijgevoegd2 treft u een lijst aan van alle afgegeven polissen in de ekv portefeuille (per ultimo 2020 en voorlopig 2021) die conform de ADSB meetmethodiek zijn geclassificeerd als fossiel. De transacties zijn ingedeeld naar hun plek in de fossiele waardeketen (upstream, midstream en downstream3). Conform de ADSB meetmethodiek fossiel is het Ichthys project geclassificeerd onder midstream. Alle afgegeven polissen worden ook gepubliceerd op de website van ADSB.
Dat een transactie als fossiel wordt geclassificeerd via de ADSB meetmethodiek, betekent niet dat een dergelijke transactie in de toekomst in geen geval gebruik meer kan maken van de ekv door de implementatie van de bovengenoemde COP26-verklaring. De komende tijd zal het nieuwe beleid ten aanzien van de ekv en de fossiele energiesector nader uitgewerkt worden, waarbij onder meer gekeken zal worden naar reikwijdte, uitzonderingen en hoe andere landen de verklaring interpreteren (zie Kamerbrief 31 793, nr. 202, 8 november 2021).
Bent u bereid af te zien van het verlenen van exportkredieten voor louter fossiele projecten, die de noodzakelijke energietransitie hier of elders op de wereld vertragen of zelfs frustreren?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het bericht dat de Amerikaanse president van plan is de gevechtsmissie in Irak voor het einde van het jaar te beëindigen |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Henk Kamp (minister defensie) (VVD), Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Biden says US combat mission in Iraq to conclude by year end»?1
Ja.
Hoe concreet zijn de Amerikaanse plannen om de gevechtsoperaties in Irak voor het einde van het jaar te beëindigen?
President Biden heeft de Iraakse president 26 juli jl. op diens verzoek toegezegd alle Amerikaanse gevechtstroepen vóór 1 januari 2022 uit Irak terug te trekken. De VS is voornemens om zich vanaf 1 januari 2022, met de overblijvende 2500 troepen, volledig te concentreren op Security Sector Reform (SSR) en capaciteitsopbouw.
Heeft de Verenigde Staten Nederland en andere bondgenoten geïnformeerd over het besluit de gevechtsmissies te beëindigen? Zo ja, wanneer is dit gebeurd? En is dit besluit unilateraal of in overleg met de bondgenoten genomen?
De regering van de Verenigde Staten heeft via het secretariaat van de anti-ISIS-coalitie (AIC) op 27 juli jl. alle AIC-bondgenoten geïnformeerd over de afspraken die gemaakt zijn tussen de VS en Irak, inclusief de overeengekomen terugtrekking van Amerikaanse gevechtstroepen uit Irak, vóór 1 januari 2022.
Het terugbrengen van internationale gevechtstroepen in Irak is sinds medio 2020 onderwerp van gesprek binnen de coalitie, onder meer vanwege de lopende Strategische Dialoog tussen de VS en Irak waarin de reductie van Amerikaanse en coalitie-presentie in Irak besproken werd. Daarnaast past deze stap van de Verenigde Staten bij de geboekte voortgang van de anti-ISIS coalitie, waarbij de focus steeds verder wordt verlegd van gevechtshandelingen naar capaciteitsopbouw van de Iraakse en Koerdische krijgsmachten (zie ook Kamerstuk 27 925, nr. 755 en het antwoord op vraag 4).
Wat betekent dit besluit voor de militaire aanwezigheid van de Amerikanen in Irak? Behelst dit een troepenreductie en/of een reductie in militaire slagkracht of is dit slechts een statuswijziging van de aanwezige Amerikaanse troepen?
De inzet van de AIC blijft gericht op het duurzaam verslaan van ISIS, het ondersteunen van de Iraakse regering op het gebied van stabilisatie en op het vergroten van de regionale stabiliteit. De campagne bevindt zich sinds de zomer van 2020 in de vierde en laatste fase – normalize – van de campagne (na fase 1 degrade, fase 2 dismantle en fase 3 defeat). Dit illustreert de geboekte voortgang: de focus is steeds verder verlegd van gevechtshandelingen naar capaciteitsopbouw van de Iraakse en Koerdische krijgsmachten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, is de VS voornemens om zich vanaf 1 januari 2022, met de overblijvende 2500 troepen, volledig te concentreren op Security Sector Reform (SSR) en capaciteitsopbouw, conform de voorziene ontwikkeling van het campagneplan van Operation Inherent Resolve. Het betreft institutionele steun, gericht op advisering op strategisch niveau in plaats van training, onder andere door middel van de zogenaamde Joint Operations Command Advisory Teams (JOCAT’s).
Welke mogelijke gevolgen heeft het Amerikaanse besluit om de gevechtsoperaties in Irak te beëindigen voor de veiligheid van de Nederlandse troepen in Irak?
De Amerikaanse beslissing heeft geen effect op de bestaande beschermingsmaatregelen van AIC-bases en -troepen. Deze blijven onverminderd van kracht, waardoor de verwachting is dat het beëindigen van gevechtsoperaties niet zal leiden tot een significante wijziging in het dreigingsbeeld tegen Nederlandse troepen.
Heeft u aanwijzingen dat de Amerikanen van plan zijn zich op korte termijn terug te trekken uit Irak?
Nee. Vertegenwoordigers van de Amerikaanse regering, waaronder Minister van Defensie Austin, hebben in de afgelopen periode herhaaldelijk toegezegd zich niet uit Irak terug te trekken. Zo vond op 22 oktober jl. een bijeenkomst van ministers van Defensie van de AIC plaats, in bijzijn van NAVO secretaris-generaal Stoltenberg. AIC-bondgenoten waren onverdeeld in de constatering dat de strijd tegen ISIS nog niet gestreden is en dat commitment van de internationale gemeenschap van belang blijft. De VS gaf in dat kader aan te hechten aan een blijvende militaire presentie in Irak.
Heeft de Verenigde Staten haar bondgenoten (waaronder Nederland) gegarandeerd dat zij niet zonder overleg Amerikaanse troepen zullen terugtrekken uit Irak?
Op zowel hoogambtelijk als politiek niveau is door vertegenwoordigers van de Amerikaanse regering toegezegd om met bondgenoten te overleggen over wezenlijke wijzigingen in de Amerikaanse militaire inzet in Irak.
Welke mogelijke gevolgen heeft de recente verkiezingswinst van Muqtada al-Sadr, die pleit voor het vertrek van buitenlandse troepen uit Irak, voor de Amerikaanse militaire aanwezigheid in Irak?
Het Iraakse verzoek tot internationale militaire inzet op het eigen grondgebied vormt de grondslag van internationale troepenpresentie in Irak. Nederland hecht onverminderd aan een herbevestiging van deze Iraakse wens door de nieuw te vormen regering. In afwachting van de formatie van een nieuwe Iraakse regering is het afwachten hoe de toekomstige regering zich zal opstellen. De samenwerking met de Iraakse autoriteiten gaat momenteel ongewijzigd door.
Kunt u een update geven over de veiligheidssituatie in Irak en daarin specifiek ingaan op de dreiging die van Islamitische Staat uitgaat in Iraaks-Koerdistan?
ISIS komt niet in de buurt van de slagkracht die de terreurorganisatie in 2014 had. Echter, de dreiging vanuit ondergrondse netwerken duurt nog altijd voort en maandelijks worden in Irak landelijk tientallen aanslagen gepleegd. Hiervan vindt de meerderheid plaats in de Iraakse provincies Kirkuk, Salah al-Din en Diyala.
Daarnaast houden de aanvallen, die worden toegeschreven aan milities die banden zouden onderhouden met Iran, op VS- en Coalitiedoelen in Irak aan. Deze aanvallen vinden zowel in Centraal- en Zuid-Irak als in de Koerdische regio van Irak plaats. Daarnaast vinden in toenemende mate aanvallen plaats met Weaponized Unmanned Aerial Systems (WUAS), onder meer op opstellingen van de Koerdische strijdkrachten.
Over de veiligheidsrisico’s en mitigerende maatregelen voor de Nederlandse inzet wordt de Kamer separaat in de artikel 100-brief geïnformeerd, die de Kamer parallel aan de beantwoording van deze schriftelijke vragen toegaat.
Het rapport van Reclaim Finance ‘Banks fuelling expansion of oil-and-gas Arctic extraction’ |
|
Tom van der Lee (GL), Bart Snels (GL) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van Reclaim Finance «Banks fuelling expansion of oil-and-gas Arctic extraction»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de forse toename van investeringen van financiële instellingen in olie- en mijnbouwbedrijven die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Noordpoolgebied, een zeer onwenselijke ontwikkeling is?2 Deelt u de mening dat het blijven investeren in olie- en mijnbouwbedrijven die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Noordpoolgebied, af doet aan de geloofwaardigheid van het klimaatakkoordcommitment, waarin financiële instellingen hebben aangegeven hun bijdrage te leveren aan de doelstellingen van het Klimaatakkoord van Parijs?
De bescherming van het Arctisch gebied is een belangrijk doel voor Nederland, zoals vastgelegd in de Nederlandse Polaire Strategie 2021–2025. Nederland staat, gezien de grote milieu en veiligheidsrisico’s, met name in kwetsbare zeeën, terughoudend ten aanzien van exploitatie van olie en gas in het Arctisch gebied. Daarom zet Nederland zich binnen de VN, de Arctische Raad en bilateraal in voor het uitsluitend laten plaatsvinden van olie- en gaswinning onder zeer strenge milieu en veiligheidsnormen om zo het voortbestaan van kwetsbare ecosystemen, ecosysteemfuncties en Arctische soorten te waarborgen. In overeenstemming hiermee faseert de Nederlandse overheid financiële steun aan exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas in het buitenland (per 2020) uit en roept het Nederlandse financiële instellingen op hetzelfde te doen.3
Het kabinet verwacht bovendien van bedrijven en financiële instellingen dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Dit betekent dat bedrijven en financiële instellingen de risico’s voor mens en milieu, waaronder risico’s voor biodiversiteit, in hun waardeketen in kaart moeten brengen, en deze voorkomen of aanpakken en hierover transparant zijn.
Bent u bekend met het feit dat diverse Nederlandse financiële instellingen ook anno 2021 nog altijd investeren in olie- en mijnbouwbedrijven die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Noordpoolgebied? Heeft u een kwantitatief overzicht van de totaalomvang van directe en indirecte investeringen in de olie- en mijnbouwbedrijven actief in het Noordpoolgebied van Nederlandse banken, pensioenfondsen, verzekeraars en vermogensbeheerders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer (geaggregeerde cijfers) verstrekken?
De financiële sector heeft in juli 2019 het initiatief genomen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Banken, pensioenfondsen, verzekeraars en vermogensbeheerders hebben zich gecommitteerd om vanaf boekjaar 2020 te rapporteren over het CO2-gehalte van hun relevante financieringen en beleggingen en om uiterlijk in 2022 actieplannen, inclusief reductiedoelstellingen voor 2030, bekend te maken.
Het kabinet verwacht van financiële instellingen dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Om deze naleving te bevorderen heeft het kabinet IMVO-convenanten afgesloten met de pensioen- en verzekeringssector. Het IMVO-convenant van de bancaire sector is eind 2019 afgelopen, uw Kamer is hierover geïnformeerd met de Kamerbrief van 21 februari 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 323). Daarnaast verwacht het kabinet dat de bij het klimaatcommitment betrokken financiële instellingen ambitieus invulling geven aan het klimaatcommitment.4 De hiervoor genoemde actieplannen van financiële instellingen kunnen bestaan uit verschillende instrumenten: stemgedrag als aandeelhouder, betrokkenheid bij het duurzaamheidsbeleid van de klant (zgn. engagement), duurzaam financieren en niet duurzame financieringen uitsluiten. De financiële instellingen bepalen hierin uiteraard zelf op welke wijze dit instrumentarium wordt ingezet, op een manier die past bij hun (duurzaamheids-) strategie. Mede gelet op de OESO-richtlijnen en de UNGP’s ligt het evenwel in de rede dat financiële instellingen daarbij ook investeringen in olie- en mijnbouwbedrijven betrekken die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Arctisch gebied. Het klimaatcommitment biedt een platform voor financiële instellingen om daar ook onderling over in gesprek te gaan. Het kabinet verwacht een ambitieuze invulling van de actieplannen. Dit is ook van belang voor het draagvlak voor het bredere klimaatcommitment.
Kunt u een overzicht geven van het officiële beleid van Nederlandse financiële instellingen ten aanzien van investeringen in de fossiele industrie actief in het Noordpoolgebied? Hoeveel instellingen hebben wel beleid en hoeveel instellingen hebben geen beleid? In welke mate is dit beleid principle-based of outcome-based? Zijn er instellingen die officieel beleid op dit punt hebben maar wel blijven investeren in de fossiele industrie die activiteiten in het Noordpoolgebied hebben? En zo ja, wat zegt dit over de effectiviteit van hun beleid?
Het kabinet beschikt niet over een dergelijk overzicht. Wel wordt van financiële instellingen verwacht dat zij rapporteren over – onder meer – de wijze waarop zij omgaan met risico’s voor het milieu (zie ook het antwoord op vraag 6). Daarnaast heeft het kabinet met belangstelling kennisgenomen van het onderzoek van de Eerlijke Bankwijzer en Greenpeace d.d. 6 februari 2020, waarmee is gepoogd deze investeringen in kaart te brengen.5
Op welke manier zijn en worden financiële instellingen verplicht te rapporteren over hun investeringen in olie- en mijnbouwbedrijven in het Noordpoolgebied, gegeven dat hier duurzaamheidsrisico’s en reputatierisico’s aan verbonden zijn, onder de Non-Financial Reporting Directive, de Pensioenwet, IORP II en de aankomende Corporate Sustainability Reporting Directive zoals de Europese Commissie deze voorgesteld heeft? Deelt u de mening dat de huidig geldende rapportagestandaarden op dit moment op dit punt onvoldoende dwingend zijn?
Een integraal overzicht hiervan is niet beschikbaar. Van de financiële instellingen wordt evenwel verwacht dat zij in hun beleid, actieplannen en verslaggeving risico’s voor mens en milieu meenemen, deze voorkomen of aanpakken en hierover transparant zijn. Zie verder de antwoorden op vragen 3 en 6.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Nederlandse financiële instellingen die investeren in olie- en mijnbouwbedrijven die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Noordpoolgebied en hen te wijzen op de onwenselijkheid hiervan, mede in het licht van de nieuwe politieke strategie van de EU voor de Arctische regio die oproept tot een moratorium van het boren naar olie, gas en kolen in het Noordpoolgebied3? Zo nee, waarom niet?
De Non-Financial Reporting Directive (NFRD) verplicht sinds boekjaar 2017 – kort gezegd – kredietinstellingen, verzekeraars en beursondernemingen met meer dan 500 werknemers om te rapporteren over niet-financiële informatie. Hierin dient te worden aangegeven hoe deze organisaties omgaan met, in ieder geval, milieu, sociale en personeelsaangelegenheden, eerbiediging van mensenrechten en bestrijding van corruptie en omkoping. De NFRD schrijft niet voor over welke specifieke informatie ondernemingen moeten rapporteren en op welke wijze.
De Europese Commissie heeft op 21 april 2021 een voorstel gepubliceerd voor de herziening van de NFRD, genaamd de Corporate Sustainability Reporting Directive(CSRD). De Commissie stelt hierin voor de reikwijdte van de NFRD uit te breiden naar alle grote kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen, alle grote rechtspersonen7 en alle beursvennootschappen (met uitzondering van micro-beursvennootschappen8). Daarnaast introduceert het voorstel een verplichting om te rapporteren volgens rapportagestandaarden voor duurzaamheidsinformatie. Dit betekent dat er zal worden voorgeschreven over welke informatie ondernemingen moeten rapporteren en op welke wijze.
De rapportagestandaarden worden momenteel ontwikkeld en zullen zich op hoofdlijnen richten op zowel milieu, sociale als governance-factoren. Ondernemingen zullen onder meer moeten rapporteren over duurzaamheidsrisico’s. Daarnaast zullen ondernemingen die uit hoofde van de sector waarin zij actief zijn in hogere mate worden blootgesteld aan duurzaamheidsrisico’s (mogelijk ook olie- en mijnbouwbedrijven in het Arctisch gebied) meer moeten rapporteren dan ondernemingen die actief zijn in een sector waar minder duurzaamheidsrisico’s zijn. In het richtlijnvoorstel staat dat de Commissie een tweede reeks rapportagestandaarden zal vaststellen. Hierin wordt aanvullende informatie gespecificeerd die ondernemingen, indien nodig, moeten bekendmaken over duurzaamheidsaspecten die specifiek zijn voor de sector waarin zij actief zijn. Het kabinet staat positief tegenover dit richtlijnvoorstel.
Bent u bereid om zowel in EU-verband als in de Arctische Raad aandacht te vragen voor de onwenselijkheid van de toegenomen investeringen van financiële instellingen in olie- en mijnbouwbedrijven die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Noordpoolgebied? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft, in lijn met de motie-Van der Lee c.s. en bij monde van de Nederlandse Arctisch ambassadeur, deze oproep onder andere gedaan tijdens stuurgroepvergaderingen van de IMVO-convenanten voor de verzekerings- en pensioensector in september jl. De brancheverenigingen in beide stuurgroepen werd verzocht deze boodschap door te geleiden aan de financiële instellingen die zij vertegenwoordigen. Met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) is een afspraak gemaakt om deze oproep ook over te brengen aan de bancaire sector. In de gesprekken wordt ook aandacht gegeven aan de nieuwe positie van de Europese Commissie en de Europese Diplomatieke Dienst (EDEO) in dezen. Uw Kamer zal via een BNC-fiche nader worden geïnformeerd over de Nederlandse positie betreffende de nieuwe EU Arctische Mededeling.
Bent u bekend met de jarenlange financiering van respectievelijk investeringen in de Russische mijnbouwer Norilsk Nickel door ING en ABP, die herhaaldelijk, onder andere in 2016, in mei 2020 en juli 2020 verantwoordelijk was voor milieurampen in Russisch arctisch gebied?4 Wat is er uit de toegezegde geïntensiveerde dialoog van ING en ABP met Norilsk Nickel gekomen? Waren de doelstellingen voor die dialoog SMART geformuleerd? Bent u op de hoogte of Norilsk Nickel inmiddels afdoende maatregelen heeft genomen om schade aan het milieu volledig te herstellen en voldoende preventiemaatregelen te nemen om nieuwe schade te voorkomen?
Ja, het kabinet zal hier bilateraal, in de context van de Arctische Raad en in de relevante EU-vergaderingen en -werkgroepen aandacht voor vragen.
Kunt u toelichten op welke wijze u de motie-Van der Lee c.s.5 onder de aandacht heeft gebracht van Nederlandse banken, verzekeraars en pensioenfondsen, en hen expliciet hebt gevraagd om zich hier aan te houden? Zo ja, hebben zij dit toegezegd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met het onderzoek van de Eerlijke Geldwijzer van 17 juni 2020 waarin wordt aangegeven dat ING en ABP investeren in het mijnbouwbedrijf Norilsk Nickel. De opvolging die uit de toegezegde geïntensiveerde dialoog is gekomen, is op dit moment niet bekend.
Heeft u in uw gesprekken met De Nederlandsche Bank (DNB), zowel op politiek als ambtelijk niveau, gesproken over investeringen in fossiele activiteiten in het Noordpoolgebied, en welke duurzaamheidsrisico’s hiermee gepaard gaan? Wat zijn van deze gesprekken de concrete uitkomsten?
Zie de beantwoording op vraag 7.
Deelt u de mening dat de transitierisico’s van het financieren van fossiele bedrijven die actief zijn in het Noordpoolgebied, fors zijn toegenomen nu de Europese Commissie heeft voorgesteld een moratorium in te stellen op het boren van olie, gas en kolen in het Noordpoolgebied? Waarom wel of waarom niet? En bent u bereid met DNB het gesprek aan te gaan over deze toegenomen transitierisico’s?
Het Ministerie van Financiën en De Nederlandse Bank hechten veel waarde aan de transparantie over en adequate beheersing van duurzaamheidsrisico’s door de financiële sector, waaronder de risico’s die gepaard gaan met financiering van olie- en gasactiviteiten in het kwetsbare Arctische gebied. Zij voeren hier regelmatig met elkaar gesprek over. Dit resulteert concreet in, bijvoorbeeld, de ambitieuze Nederlandse inzet ten aanzien van de beheersing van duurzaamheidsrisico’s, zowel in Europa, binnen de G20 als in de Financial Sustainability Board.
De situatie van arbeidsmigranten in Boskoop |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de heer Frank van Gool tijdens een rondetafelgesprek «uitzendbureaus» op 28 juni 2021 waarin hij op antwoord tegen de heer Van Kent zei: «U bent altijd welkom. U mag zeker uitzoeken waar u naartoe wilt. Daar heb ik verder geen problemen mee»?
Ja, deze uitspraak is mij bekend.
Hoe rijmt u deze uitspraak met het feit dat de heer Van Kent op 11 oktober tijdens een bezoek aan een huisvestingslocatie voor arbeidsmigranten in Boskoop, dat onder beheer staat van de heer van Gool, werd aangesproken door de door verhuurder ingeschakelde politie toen hij deze locatie op uitnodiging van een bewoner bezocht?
Ik kan geen uitspraak doen over deze specifieke situatie. Zie in dit verband ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat arbeidsmigranten te allen tijde gasten zouden moeten kunnen ontvangen in hun gehuurde huisvesting, zeker als deze gasten medewerkers van de vakbond zijn die op afspraak hun betalende leden willen bezoeken? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Bewoners hebben het recht om bezoek te ontvangen. Dat geldt voor iedereen, dus ook voor arbeidsmigranten. Het gaat immers om de plek waar je woont en daar mag je dat zelf beslissen. Uiteraard moet daarbij wel rekening worden gehouden met omwonenden en medebewoners. Bovendien mag het bezoek niet leiden tot schade aan het gehuurde. In de huurovereenkomst tussen een bewoner en de eigenaar/beheerder kunnen ook bepaalde voorwaarden worden opgenomen omtrent het ontvangen van bezoek. Dit soort voorwaarden moeten wel redelijk zijn en mogen geen inbreuk zijn op de persoonlijke levenssfeer van de bewoner. Uiteindelijk is het aan de rechter om te beoordelen of de verhuurder hier juist mee omgaat. Ik kan de individuele situatie op deze locatie niet beoordelen en ken de beweegredenen van de verhuurder niet. Ik ben wel van mening dat als bezoekers niet welkom zijn, de verhuurder dit duidelijk moet kunnen beredeneren.
Op welke grond zou een huisbaas een huurder dit recht kunnen ontzeggen? In hoeverre is dit in strijd met de hiervoor geschetste situatie?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is de hierboven geschetste situatie in strijd met het Stichting Normering Flexwonen (SNF)-keurmerk waarin staat dat een inwoner zonder afspraak bezoek moet kunnen ontvangen?
Het mogen ontvangen van bezoek is ook onderdeel van het keurmerk. Die zijn in lijn met wat ik hierboven al schetste. Deze norm is te vinden onder het kopje «toezicht en beheer». Dit is terug te vinden in de norm onder de kop: «9.2 Bewoners zijn vrij om ook onaangekondigd bezoek te ontvangen op de locatie. De onderneming mag voorwaarden aan bezoek stellen in het kader van veiligheid (zoals het melden of inschrijven bij een receptie ten behoeve evt. ontruiming) en om overlast voor andere bewoners te voorkomen (door bv ’s nachts geen bezoek toe te laten of maximumaantal bezoekers te bepalen).»
Op alle locaties, dus ook op de locatie in Boskoop, mag een bewoner dus bezoek ontvangen. Indien een eigenaar of beheerder zich niet aan die normen houdt kan dat gemeld worden bij het keurmerk, of kan een bewoner naar de rechter stappen. Op de website workinnl.nl is zo duidelijk mogelijk aangegeven waar arbeidsmigranten met vragen of problemen terecht kunnen.
In de aangetroffen woningen zijn ook piepkleine kamers zonder ramen en dus zonder direct daglicht, in deze ruimte slapen twee arbeidsmigranten die samen 800 euro huur betalen. In hoeverre is dit in strijd met het SNF-keurmerk? Wat gaat u hieraan doen? In hoeverre kan er hier nog van privacy voor arbeidsmigranten worden gesproken?
De verhuurder in kwestie is SNF-gecertificeerd en zou dus aan de kwaliteitseisen van SNF moeten voldoen. Vanuit het keurmerk vinden controles plaats om dit na te gaan.
Voor zover ik kan beoordelen voldoet de locatie aan de normen van SNF. Een slaapkamer delen is toegestaan. Slaapruimtes zonder daglicht zijn volgens de norm van SNF niet toegestaan. In alle verblijfsruimte dient daglicht te komen. Dit hoeft echter geen direct daglicht te zijn. Voor gebouwen met bestemming logies is dat ófwel direct daglicht (waarbij geen minimum-maat geldt) ofwel 0,5 m2 (indirect) daglicht. Helemaal geen daglicht leidt altijd tot een grotere tekortkoming.
Tijdens een inspectie kan een grote of een kleine tekortkoming in het voldoen aan deze normen worden geconstateerd. Een grotere tekortkoming dient binnen zes weken na constatering aantoonbaar te zijn opgelost. De inspecteur en het aantal grotere tekortkomingen bepaalt of er een herinspectie moet plaatsvinden of dat de onderneming administratief kan aantonen dat de tekortkoming is opgelost. Indien grotere tekortkomingen niet of niet tijdig zijn hersteld en in het reglement registratie zijn beschreven, kan de stichting overgaan tot schorsing en doorhaling uit het SNF-register conform het reglement registratie.
Het keurmerk zelf gaat verder niet over de huurprijzen. Wel is sinds 1 januari 2017 het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon van kracht. Daarin is bepaald dat voor huisvesting maximaal 25% ingehouden mag worden op het wettelijk minimumloon. Het moet dan wel om gecertificeerde huisvesting gaan, zoals het SNF keurmerk. Hiermee is de huurprijs dus gemaximeerd. Dit is ingesteld om te voorkomen dat huisvesting een verdienmodel vormt. Iedereen heeft immers recht op degelijke huisvesting tegen een redelijke prijs. Dit is niet anders wanneer sprake is van tijdelijk verblijf in Nederland.
Het advies van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten heeft aanbevelingen gedaan om de kwaliteit van de huisvesting te verbeteren. Specifiek voor de keurmerken doet zij aanbevelingen om de normen te verbeteren. Met de keurmerken worden ook gesprekken gevoerd over het voldoen aan die normen. Verder geef ik met het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap gemeenten de mogelijkheid een vergunningsplicht voor de verhuur aan arbeidsmigranten in te stellen. Daarbij krijgen gemeente de mogelijkheid om bij het introduceren van die vergunningsplicht een aantal kwaliteitseisen op te nemen. Het gaat daarbij om het eisen van een eigen af te sluiten verblijfsruimte en eisen gericht op het bewaren en bereiden van voedsel en was-voorzieningen. Op deze punten is het goed als gemeenten zoveel mogelijk aansluiten bij de inhoud van de keurmerken en bij de normen uit het advies van het Aanjaagteam.
Tot slot wordt in het advies van het Aanjaagteam ook aanbevolen de huisvestingskeurmerken onderdeel te maken van de certificeringsplicht van uitzendbureaus, waarmee een groter aandeel van de huisvesting van arbeidsmigranten aan één van de keurmerken zal moeten voldoen. Op dit moment verken ik met de Minister van SZW hoe we dit gaan vormgeven.
Daarnaast werd er in meerdere ruimtes schimmelvorming aangetroffen, in hoeverre is dit in strijd met het SNF-keurmerk? Welke sanctie rust daar op?
SNF hanteert ook regels voor schimmelvorming. Er zijn verschillende gradaties in schimmel en bij het aantreffen van weinig schimmel wordt er een kleinere tekortkoming gegeven, bij het aantreffen van veel schimmelvorming een grotere tekortkoming. Er is een hygiënescorekaart die handvatten geeft voor de bepaling.
In het antwoord op vraag 6 omschreef ik al hoe omgegaan wordt met grotere tekortkomingen. Kleinere tekortkomingen moeten eveneens binnen de door de inspecteur vastgestelde periode zijn opgelost. Een kleinere tekortkoming die bij een volgende inspectie wederom blijkt, wordt bij die inspectie aangemerkt als een grotere tekortkoming. Meldingen van dit soort tekortkomingen kunnen het beste bij SNF worden gedaan, omdat SNF dan hierop kan controleren. In het geval van ernstige tekortkomingen kan een bewoner ook naar de rechter gaan.
Van de gemeente heb ik bovendien begrepen dat medewerkers van Team Inspectie op de locatie een onaangekondigde controle hebben gedaan op de naleving van de eisen uit het Bouwbesluit 2021 (onder andere hygiëne, ventilatie en veiligheid). De algemene ruimten bleken toen hygiënisch in gebruik en schoon. Willekeurig zijn ook een aantal kamers gecontroleerd. In die kamers is geen schimmelvorming aangetroffen.
Bent u bereid bij de SNF erop aan te dringen deze locatie extra en onaangekondigd te controleren omdat het overtreden van het keurmerk wordt vermoed?
Het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten adviseert meer onaangekondigde controles uit te voeren. Fysieke locaties zouden ook onaangekondigd moeten worden geïnspecteerd, ook als dat betekent dat niet alle privéruimtes kunnen worden gecheckt. Een onaangekondigde inspectie geeft volgens het advies meer informatie over de daadwerkelijke situatie dan alleen aangekondigde inspecties.
Allereerst verdient het opmerking dat SNF geen volledig onaangekondigde controles kan en mag uitvoeren. Het betreft huisvestingslocaties, waardoor de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer dit tegenhoudt. Bewoners hebben immers ook recht op privacy en het niet zomaar binnendringen van hun woonplek. SNF heeft wel aangegeven binnen de ruimte van de wettelijke kaders de specifiek te controleren locatie zo kort mogelijk van tevoren bekend te maken. Daarbij wordt een afweging gemaakt of een gerichte aanvullende inspectie gerechtvaardigd is. Dat doet SNF op basis van de meest recente inspectie-resultaten en de klacht. Het is verder aan SNF om te beslissen welke locaties extra aandacht vragen. SNF heeft aangegeven daartoe open te staan voor klachten van derden, ook de FNV. FNV kan dus al van deze mogelijkheid gebruikmaken.
Deelt u de mening dat de SNF geen aangekondigde bezoeken zou moeten brengen en eventueel in samenspraak met de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) gericht locaties zou moeten uitzoeken voor controle?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u bij de SNF nagaan wanneer de laatste inspectie van de SNF op de locatie Boskoop heeft plaatsgevonden, voordat het bezoek van de heer van Kent (11 oktober 2021) plaatsvond, wat de bevinding was en of er verbeter/herstel punten liepen?
SNF heeft in haar voorwaarden staan dat gegevens over individuele ondernemingen of specifieke locaties, anders dan die op de website zijn te vinden, niet met derden gedeeld mogen worden. Dit heeft te maken met de privacy van de ondernemingen. Het past bij een vrijwillig keurmerk dat als doel heeft zo veel mogelijk bedrijven te inspecteren op de kwaliteit van de huisvesting (en daarmee het verbeteren van die kwaliteit) dat gedetailleerde informatie over tekortkomingen niet openbaar worden gemaakt.
SNF heeft wat betreft dit specifieke geval aangegeven de signalen ook gezien te hebben en heeft aangegeven deze te onderzoeken en indien nodig maatregelen te nemen.
Als de SNF de locatie heeft gecontroleerd, hoe is het mogelijk dat er nog steeds zo veel tekortkomingen zijn aangetroffen, wat is dan de waarde van SNF-certificering? Staat het SNF-certificaat garant dat de accommodatie aan de eisen voldoet? Is het iets waarmee de uitzenders hun imago hoog houden?
SNF controleert door middel van periodieke inspecties en indien nodig gerichte aanvullende inspecties of locaties aan de gestelde eisen voldoen. Dat zijn constateringen op dat moment. Over het algemeen geeft dat een goed beeld van hoe de locatie is ingericht en wordt onderhouden. Grotere tekortkomingen moeten binnen 6 weken aantoonbaar worden hersteld. Indien de tekortkomingen niet binnen de gestelde termijn zijn opgelost, kan de onderneming worden geschorst. Het jaarverslag van SNF vermeldt hoeveel ondernemingen geregistreerd zijn en hoe vaak er schorsing plaatsvindt in een jaar. In 2020 ging het om 30 schorsingen vanwege niet tijdig beëindigde tekortkomingen.
Ik ben het met u eens dat de kwaliteitsvereisten van de keurmerken voor verbetering vatbaar zijn. Zoals ik hierboven heb aangegeven vormt dit ook onderdeel van het advies van het Aanjaagteam. Met de keurmerken worden ook gesprekken gevoerd over het voldoen aan die normen.
Zoals ik al aangaf geef ik gemeenten met het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap de mogelijkheid om een verhuurdervergunning te introduceren. Gemeenten kunnen bij het instellen van die vergunningsplicht een aantal kwaliteitseisen op te nemen. Het gaat daarbij om het eisen van een eigen af te sluiten verblijfsruimte en eisen gericht op het bewaren en bereiden van voedsel en was-voorzieningen. Op deze punten is het goed als gemeenten zoveel mogelijk aansluiten bij de inhoud van de keurmerken.
Indien er geen opmerkingen waren, waar gaat het naar uw mening dan verkeerd en hoe is dat op te lossen als bij een onaangekondigd bezoek van de heer van Kent meerdere SNF-normovertredingen vastgesteld worden?
SNF inspecteert periodiek. Zij staat daarnaast open voor klachten van bewoners, buren en van derden. De FNV of de heer Van Kent kunnen hun klachten dus ook bij SNF melden. De klacht wordt dan onderzocht en indien nodig volgen maatregelen. Juist voor situaties waar de locaties tussentijds niet (meer) voldoen, is de klachtenfunctie beschikbaar.
Als er wel herstel/verbeterpunten liepen, wat vindt u dan een redelijk termijn om tijd voor herstel te geven? Deelt u de mening dat tijdens de herstelperiode de arbeidsmigranten een substantiële korting op de wekelijkse «huur-prijs» behoren te krijgen?
De huurprijs die arbeidsmigranten betalen is afgesproken met de verhuurder. SNF staat daar los van. Wel geldt de koppeling dat wanneer men de huur wil inhouden op het minimumloon, dit voor maximaal 25% van het minimumloon mag en dat het om gecertificeerde huisvesting moet gaan. Indien de verhuurder het keurmerk verliest zal de huur dus niet meer mogen worden ingehouden op het minimumloon.
Huurders van woonruimte kunnen in dit soort situaties vaak met klachten naar de Huurcommissie. Dat geldt voor arbeidsmigranten ook indien zij een huurcontract voor woonruimte hebben. Zij huren echter ook vaak op basis van logies. Dan is de huurcommissie niet toegankelijk.
Wel kunnen arbeidsmigranten dus een melding doen bij SNF in het geval van tekortkomingen. SNF zal dan een inspecteur langs sturen. De hersteltijd bij het constateren van een tekort is dan zes weken
Op welke termijn gaat u de aanbeveling van de commissie Roemer, aangaande de minimale aantal beschikbare vierkante meters per persoon en het hebben van een eigen slaapkamer, uitvoeren? Hoe gaat u de uitvoering van deze aanbeveling vorm geven?
De bedoelde aanbeveling heeft ook geleid tot de motie Van Dijk, waarin het kabinet gevraagd werd de 15 vierkante meter per persoon voor arbeidsmigranten om te zetten in beleid. Met de heer Van Dijk is toen ook besproken dat ik uitvoering aan de motie zou geven door gemeenten actief te wijzen op de ruimte die zij hierin met de Omgevingswet krijgen en ze te stimuleren die om te zetten in lokaal beleid en bijpassende regels.
In de handreiking huisvesting arbeidsmigranten die deze zomer is uitgebracht zijn gemeenten bekend gemaakt met de mogelijkheden. Ook is er op het VNG-forum aandacht aan besteed. Gezien de wet per 1 juli 2022 in werking treedt kunnen we nu nog niet zeggen wat de gevolgen daarvan zijn.
Zoals ik al eerder aangaf wordt met de verhuurdervergunning gezorgd dat gemeenten straks ook kunnen eisen dat bij de verhuur aan arbeidsmigranten een eigen verblijfsruimte per huishouden aangeboden wordt.
Op welke termijn gaat u de aanbeveling van de commissie Roemer aangaande het aparte huurcontract voor arbeidsmigranten, een huurcontract met opzegtermijn wat arbeidsmigranten behoedt tegen directe uithuiszettingen wanneer zij hun werk kwijt raken, uitvoeren? Hoe gaat u de uitvoering van deze aanbeveling vorm geven?
Het scheiden van baas en bed kan op meerdere manieren worden aangevlogen. Het kabinet kiest voor een aanpak die past bij het doel dat we willen bereiken: namelijk het versterken van de positie van de arbeidsmigrant en het verminderen van de afhankelijkheid van de werkgever. Arbeidsmigranten moeten niet zomaar op straat belanden wanneer het werk plotseling ophoudt.
Het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap helpt daarbij. Gemeenten kunnen straks een vergunningsplicht instellen voor de verhuur aan arbeidsmigranten. Onderdeel van de algemene regels uit het wetsvoorstel is dat bij de verhuur aan arbeidsmigranten een zelfstandig schriftelijk contract voor de verhuur wordt aangeboden. Daarmee worden het huur- en arbeidscontract losgekoppeld.
Een tweede stap in het verminderen van de afhankelijke positie is het zorgen voor huurbescherming, waar de heer Van Kent ook naar vraagt. Wat betreft het aanbieden van een huurcontract met opzegtermijn is de inzet van het kabinet in eerste instantie geweest om het gebruik van tijdelijke huurcontracten voor arbeidsmigranten te stimuleren. Uit de evaluatie van den Wet doorstroming huurmarkt 2015 is gebleken dat deze contractsvorm onvoldoende voor dit soort situaties wordt gebruikt in de praktijk. Daarnaast wordt deze als niet-passend ervaren. Op dit moment wordt verkend welke mogelijkheden er zijn om een contractvorm te ontwerpen waarbij de huurpositie van arbeidsmigranten wordt verbeterd.
Over het invoeren van een volledig verbod voor het zijn van werkgever en tevens huisvester heeft het kabinet al vaker aangegeven dit een stap te ver te vinden. Allereerst kan de werkgever op deze manier juist ook hulp bieden bij het vinden van passende huisvesting. Dat is, zeker op deze krappe woningmarkt, alleen maar behulpzaam. Ook zien wij een verantwoordelijkheid voor de werkgevers, nu zij deze mensen vaak zelf naar Nederland halen. Door een verbod in te voeren worden werkgevers ook van deze verantwoordelijkheid ontslagen.
Het bericht ‘Schoolboeken zonder bloot, dino’s en ‘decadente’ cultuur, s.v.p.’ |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schoolboeken zonder bloot, dino’s en «decadente» cultuur, s.v.p.»?1
Ja.
Is het waar dat er richtlijnen van educatieve uitgeverijen bestaan waarin gevraagd wordt om bepaalde onderwerpen te mijden? Zo ja, hoe zien deze richtlijnen eruit? Bij welke onderwerpen wordt er gevraagd om die te mijden? Zijn dit ook onderwerpen die wetenschappelijk zijn bewezen, zoals de evolutieleer of feitelijke historische gebeurtenissen? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Educatieve uitgevers houden rekening met de wensen van hun afnemers, en daarbij hanteren zij vaak bepaalde richtlijnen voor hun auteurs. Er zijn mij geen voorbeelden bekend van richtlijnen om bepaalde onderwerpen, zoals de evolutieleer, niet aan de orde te laten komen. Wel zie ik dat educatieve uitgeverijen auteurs erop wijzen bijvoorbeeld bepaald taalgebruik en stereotypen te vermijden, en voorbeelden te gebruiken die herkenbaar zijn voor de doelgroep. Leraren kunnen uiteraard hun eigen accenten aanbrengen in het onderwijs dat zij met behulp van de leermiddelen verzorgen. Het is onwenselijk als verplichte onderwijsinhouden (die landelijk worden voorgeschreven in onder meer de kerndoelen) bewust niet zouden worden behandeld in leermiddelen waar die inhouden logischerwijs aan de orde zouden moeten komen. Ik heb echter geen aanwijzingen dat daarvan sprake is. Uiteindelijk zijn het scholen die aan deze inhouden aandacht moeten besteden in hun onderwijs. Schoolbesturen kunnen daar ook op worden aangesproken door de Inspectie van het Onderwijs. Vrijheid van onderwijs, autonomie van scholen en professionele ruimte van leraren zijn fundamentele uitgangspunten van het Nederlandse onderwijs(-beleid). Bovendien is de leermiddelenmarkt een vrije markt. Daarom is de rijksoverheid zeer terughoudend ten aanzien van de inhoud, de keuze en het gebruik van leermiddelen, behoudens de eerder genoemde mogelijkheden van de inspectie om schoolbesturen aan te spreken als zij bepaalde verplichte inhouden in het onderwijs niet aanbieden.
Op welke manier worden scholen en leraren op de hoogte gebracht van richtlijnen bij educatieve uitgeverijen? Zijn zij zich er altijd van bewust dat met opzet bepaalde thema’s zijn weggelaten, bijvoorbeeld in geschiedenisboeken, zodat zij deze omissie actief in hun lesmethode kunnen meenemen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit wel gebeurt?
Voor scholen en leraren zijn de landelijke leerdoelen, zoals onder meer in de kerndoelen zijn vastgelegd, leidend. Zij moeten er vanuit kunnen gaan dat deze leerdoelen in de leermiddelen die zij gebruiken aan de orde komen. Ik heb geen aanwijzing dat dit niet het geval is en dat uitgevers met opzet bepaalde verplichte lesstof weglaten. In dit kader heeft de ombudsman van NRC overigens enkele kanttekeningen geplaatst bij het artikel, waarin de krant volgens hem de «censuur» te zwaar aanzette.2
Bent u het eens met de oproep van onder andere de Vereniging Openbaar Onderwijs en Verus, de vereniging voor katholiek en christelijk onderwijs, dat er openheid moet komen over deze praktijken? Zo ja, op welke manier gaat u hieraan bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is wenselijk dat scholen en leraren inzicht hebben in hoe leermiddelen tot stand komen, welke bijdrage zij daaraan kunnen leveren, en hoe zij de leermiddelen in de praktijk kunnen toepassen. Ik acht het niet passend bij mijn stelselverantwoordelijkheid voor het funderend onderwijs om specifieke eisen te stellen aan de totstandkoming van leermiddelen, of aan de keuzes die scholen hierin maken, zo lang de wettelijk voorgeschreven onderwijsinhoud in het onderwijs aan de orde komt. Vanuit diezelfde stelselverantwoordelijkheid wil ik echter wel dat structureel het gesprek plaatsvindt tussen aanbieders en ontwikkelaars (uitgevers en auteurs) en afnemers en gebruikers (scholen en leraren) van leermiddelen. Dat gaat bijvoorbeeld over zaken als privacy en informatieveiligheid en over de mate waarin en de wijze waarop de kerndoelen worden geconcretiseerd. Ik denk hierbij ook aan het voorkomen van stereotypen in leermiddelen en de manier waarop leerlingen een realistisch en breed beeld van de maatschappij voorgespiegeld krijgen. Ik ben in gesprek met de Groep Educatieve Uitgeverijen (GEU, de vereniging waarbij zo’n 35 educatieve uitgevers zijn aangesloten, die samen 95% van de markt bedienen), de PO-Raad en de VO-raad en Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) om deze professionele dialoog op een constructieve en weloverwogen manier voort te zetten. Ook expertise van leraren wil ik daarbij benutten. Zo faciliteer ik het gesprek hierover tussen vraag en aanbod.
Op welke manier moeten lesmaterialen voldoen aan de burgerschapsopdracht? Onderkent u het spanningsveld dat we aan de ene kant vragen aan scholen om actief aandacht te besteden aan bijvoorbeeld seksuele diversiteit, terwijl we aan de andere kant lesmethoden hebben waar deze bewust worden «uitgegumd»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u van plan om dit tegen te gaan?
De burgerschapsopdracht voor het funderend onderwijs is wettelijk vastgelegd in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs. De burgerschapsopdracht is gericht aan schoolbesturen en scholen, niet aan (ontwikkelaars en uitgevers van) lesmaterialen – dit sluit immers niet aan bij Grondwettelijke bepalingen over de vrijheid van keuze aangaande de leermiddelen. Er worden geen wettelijke eisen gesteld aan leermiddelen, en de inspectie heeft geen bevoegdheid om leermiddelen te toetsen. Wel kan de toepassing van leermiddelen, en in welke context zij worden gebruikt, worden meegewogen in het toezicht. Indien de inspectie constateert dat leermiddelen worden toegepast op een wijze die leidt tot strijdigheid met de burgerschapsopdracht, zal de inspectie het bestuur aanspreken en zo nodig handhaven op basis van die wettelijke bepaling.
Zoals aangekondigd bij de inwerkingtreding van de wet burgerschapsopdracht komt er vanaf 2022 een ondersteuningsstructuur voor de invulling hiervan, waar scholen vrijwillig gebruik van kunnen maken.
Deelt u de mening van hoogleraar educatie en pedagogiek van de Universiteit Utrecht Paul Leseman, dat methodenuitgevers verplichtingen hebben als het gaat om een gedeelde basis van kennis, vaardigheden en waarden en dat deze ondergeschikt moeten zijn aan commerciële belangen? Zo ja, op welke manier gaat u hier opvolging aan geven?
De gedeelde basis van kennis, vaardigheden en waarden die landelijk worden voorgeschreven moeten in het onderwijs aan de orde komen. Daarbij staat het uitgevers vrij om in te spelen op wensen van hun afnemers, en staat het scholen vrij om die wensen kenbaar te maken en al dan niet van het aanbod van een uitgever gebruik te maken. Ik zie erop toe dat de professionele dialoog hierover tussen aanbieders en afnemers van leermiddelen wordt gevoerd.
Kunt u zich het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspectie) uit maart 2020 herinneren naar de burgerschapsopdracht en de manier waarop scholen hier invulling aan geven?2 Kunt u zich herinneren dat de inspectie destijds constateerde dat er geen lesmaterialen waren die strijdig waren met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat? Bent u bereid om ditmaal de inspectie de opdracht te geven te kijken naar eventuele richtlijnen bij educatieve uitgeverijen en naar de vraag of deze in strijd zijn met de burgerschapsopdracht? Zo nee, waarom niet?
Dit onderzoek en de conclusies daarvan herinner ik mij. Kennelijk hebben verschillende richtlijnen van educatieve uitgevers niet geleid tot toepassingen daarvan in de praktijk die strijdig zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. De inspectie gaat over haar eigen onderzoeksprogrammering, en heeft bovendien geen bevoegdheid binnen haar wettelijke taken om onderzoek te doen of toezicht te houden op uitgeverijen of andere commerciële aanbieders.
Deelt u de mening dat onderwijs moet bijdragen aan een gedeelde basis van kennis, vaardigheden en waarden en dat dit bij uitstek van belang is voor leerlingen die deze zaken niet als vanzelfsprekend van huis uit meekrijgen? Deelt u de mening dat het stelselmatig onthouden van informatie strijdig is met de verantwoordelijkheid die zowel methodenuitgevers als scholen hebben? Zo nee, waarom niet?
Ja, onderwijs moet bijdragen aan een gedeelde basis van kennis, vaardigheden en waarden, en dat is zeker ook van belang voor leerlingen die deze zaken niet als vanzelfsprekend van huis uit meekrijgen. Het zou onwenselijk zijn als educatieve uitgevers bewust en stelselmatig noodzakelijke informatie zouden onthouden. Voor het funderend onderwijs zijn landelijke, in kerndoelen, eindtermen en de algemene (burgerschaps-)opdracht van scholen vastgestelde leerdoelen leidend: deze leerdoelen moeten in het onderwijs aan de orde komen en de inspectie ziet daarop toe. Het ligt dan ook voor de hand dat deze onderwerpen worden behandeld in de leermiddelen. Dat wil echter niet zeggen dat er in elk leermiddel aandacht aan besteed moet worden. Zo is het bijvoorbeeld niet direct noodzakelijk om in een taalmethode aandacht te besteden aan de evolutietheorie of in een wiskundemethode aan seksuele diversiteit. Daarbij is het wel wenselijk dat bijvoorbeeld wanneer er voorbeelden worden gebruikt stereotypen worden vermeden.
De situatie van arbeidsmigranten in Tiel |
|
Bart van Kent |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de situatie van ontheemde arbeidsmigranten in Tiel die hierdoor op grote schaal in de natuur moeten leven?
Ja. Zowel de Staatssecretaris van VWS als ikzelf vinden dergelijke situaties schrijnend. Daarom ondernemen wij onderstaande acties om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen.
Wat gaat u, eventueel in samenspraak met andere bestuurslagen, doen aan deze situatie?
In de situatie in Tiel is door de gemeente hulpverlening aangeboden, waarop enkelen zijn ingegaan. De gemeente heeft daarna het kamp ontruimd. Er zijn echter structurele maatregelen nodig om situaties zoals deze te voorkomen, daarvoor verwijs ik u naar het antwoord onder 3.
Hoe gaat u de in september aangenomen motie Segers/Marijnissen1, die verzoekt om in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de G4 te komen tot een plan op maat voor dakloze Europese Unie (EU)-arbeidsmigranten, uitvoeren? Bent u het eens dat deze zo snel mogelijk uitgevoerd moet worden voor de winter komt?
Momenteel zijn de ministeries van VWS, SZW en J&V met het oog op deze motie gezamenlijk met de VNG, de G4 en enkele andere gemeenten de laatste hand aan het leggen aan een Plan van Aanpak kwetsbare dakloze EU-burgers. Met dit Plan van Aanpak trachten we kwetsbare dakloze EU-burgers beter te helpen door middel van een integrale aanpak. Zodra de daarvoor benodigde afstemming, interdepartementaal en met gemeenten, is afgerond, wordt het plan van aanpak aan uw Kamer aangeboden.
Op dit moment wordt in kaart gebracht welke (extra) mogelijkheden er zijn ten aanzien van kortdurende opvang, terugkeer naar werk (voor zover dit past bij de specifieke situatie waarin een persoon zich bevindt) en terugkeer naar het thuisland. Het Plan van Aanpak zal ook duidelijkheid verschaffen over de rechten die mensen hebben als EU-burger, het beschikbare instrumentarium voor gemeenten om deze groep te kunnen helpen en tevens welke partijen welke rol hebben in die aanpak.
Na positieve besluitvorming over dit Plan van Aanpak kunnen de specifieke acties uit het plan uitgevoerd gaan worden. Tot die tijd worden mensen geholpen binnen de huidige kaders, waarbij gemeenten zelf beleid hebben om mensen te voorzien van eventueel zorgverlening en/of onderdak. Tijdens de periode waarin een winterkouderegeling van kracht is of wanneer van een lockdown sprake zou zijn, kunnen sowieso alle daklozen terecht in de opvang, ook arbeidsmigranten zonder opgebouwde rechten.
Een onlangs verschenen pro-vaccin campagnefilmpje van de minister van VWS |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de campagnevideo van het Ministerie van VWS om het belang van vaccineren bij jongeren onder de aandacht te brengen?1
Ja.
Kunt u laten weten hoeveel deze video en de promotie ervan heeft gekost? Hoeveel kostte de productie van het filmpje? Hoeveel kregen de acteurs betaald? Hoeveel geld is er ingezet om het filmpje (bijvoorbeeld via Facebook en YouTube) te promoten?
De productiekosten van drie filmpjes – dat zijn de filmpjes: Sta niet stil strijder, RAAK! en Actie!, met de GGD-arts in de hoofdrol, bedroegen in totaal 159.228 euro inclusief BTW. De mediakosten bedragen vooralsnog 205.004 euro inclusief BTW (Bioscoop, Facebook/Instagram en YouTube).
De GGD-arts heeft voor zijn bijdrage niet betaald gekregen. De acteurs in de drie video’s hebben in totaal € 6.640,– (exclusief BTW) betaald gekregen. Dit is onderdeel van de genoemde productiekosten.
Heeft u wellicht een verklaring voor het feit dat op het moment van schrijven de video maar liefst zes keer (!) meer dislikes dan likes heeft? Hebben Russische trollen het misschien op uw filmpje gemunt? Zit de Rusissche president Poetin hier achter? Zou dat het zijn? Heeft u hiervoor dan ook bewijzen of is het slechts een «complottheorie»?
We hebben hiervoor geen nader onderzochte verklaring. Het betreft een relatief beperkt aantal dislikes: op het moment van schrijven zijn dit er 6.926, terwijl het filmpje op dit moment al ruim 368.000 keer bekeken is.
Zou het enorme aantal dislikes misschien iets te maken kunnen hebben met het hallucinant kinderlijk-stupide karakter van dit filmpje? Denkt u wellicht dat u met kleuters te maken heeft? Of neemt u misschien zélf dit filmpje wél serieus?
De filmpjes zijn gericht op jongeren (17–25 jarigen). Het doel is informatieve inhoud voor hen aantrekkelijk in beeld te brengen. In de filmpjes wordt inhoudelijk antwoord gegeven op vragen die leven onder jongeren. Overigens zie ik dat de filmpjes in de informatiebehoefte voorzien. De drie filmpjes samen zijn bijna een miljoen keer bekeken.
Waarom wordt nergens vermeld dat de risico’s van de «vaccins» op lange termijn voor jongeren nog volkomen onbekend zijn? Waarom worden de bekende bijwerkingen niet genoemd? Hebben jongeren niet het recht om hierover geïnformeerd te worden?
Er is gekozen om verschillende filmpjes te maken. Het filmpje ACTIE! met dezelfde GGD-arts gaat over bijwerkingen. In dit filmpje worden de bijwerkingen ook genoemd, wordt nog meer uitleg gegeven over zeldzame bijwerkingen en wordt ook iets gezegd over langetermijneffecten.
Omdat het steeds om relatief korte filmpjes gaat, en er veel valt te zeggen over veel onderwerpen, waaronder bijwerkingen, wordt voor meer informatie verwezen naar een webpagina speciaal voor jongeren (www.coronavaccinatie.nl/jongeren). Hier is ook informatie te vinden over bijwerkingen.
Waarom wordt nergens aangegeven dat de beschermingsduur van vaccins zeer beperkt is, terwijl natuurlijke immuniteit daarentegen jongeren misschien wel levenslang immuun maakt?
De vaccins doen hun werk en bieden goede bescherming. De precieze beschermingsduur van de coronavaccins is vooralsnog niet bekend en wordt gemonitord door het RIVM.
Om het risico op COVID-19 en mogelijk Long COVID zo veel mogelijk te beperken, adviseer ik iedereen van 12 jaar en ouder zich te laten vaccineren. Een vaccin biedt goede bescherming en zo lopen ook jongeren de minste kans om ernstig ziek te worden of lang last te houden van ernstige klachten.
Kortom, waarom verspreidt u eenzijdige desinformatie van belastinggeld?
Ik schets een zo goed mogelijk beeld van de effecten van corona en de redenen om je te laten vaccineren. In de filmpjes worden alleen zaken benoemd die wetenschappelijk zijn onderbouwd.
Bent u het eens dat, ook in het kader van de effectiviteit van dit soort overheidscampagnes, feedback zeer wenselijk is? Sterker nog, is dergelijke feedback niet noodzakelijk om de effectiviteit van de besteding van overheidsgeld (door de Algemene Rekenkamer bijvoorbeeld) te kunnen vaststellen?
Wij testen vooraf onze campagnemiddelen. Twee filmpjes zijn ge-pretest onder zowel gevaccineerde als ongevaccineerde respondenten. De uitkomsten waren goed:
Filmpje «Sta niet stil strijder»:
Filmpje «Actie»;
Waarom heeft u het (dan) bewust onmogelijk gemaakt voor gebruikers om bij deze video op YouTube reacties achter te laten? Bent u soms bang voor kritiek? Stelt u wellicht kritiek gelijk aan «desinformatie»? Wil u de verspreiding van «desinformatie» voorkomen door bij voorbaat het onmogelijk te maken een kritische reactie achter te laten? Is dat het?
Ons YouTube-kanaal wordt door ons vooral gebruikt als landingspagina. Dit betekent dat gebruikers hier vanuit andere sociale platforms terecht komen. Gebruikers hebben bij onze berichten met deze filmpjes op de sociale platforms de mogelijkheid om te reageren. We hebben verschillende berichten gemaakt op Facebook, Instagram en Twitter. Het staat iedereen vrij om onder die posts een reactie achter te laten. Daar wordt dan ook veelvuldig gebruik van gemaakt.
Bent u bereid het voor kijkers alsnog mogelijk te maken op YouTube een reactie bij uw pro-vaccinatie campagnefilmpje te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 9 aangegeven is YouTube voor ons vooral een landingspagina voor andere sociale platforms (Facebook, Instagram, Twitter). Via deze sociale platforms bestaat de mogelijkheid om te reageren. Voor nu acht ik het daarom niet noodzakelijk van deze lijn af te wijken. Mochten wij er in de toekomst voor kiezen om bepaalde content bewust alleen op YouTube te delen of YouTube als primair communicatiekanaal (en niet alleen als landingspagina) in te zetten, dan zal ik dit opnieuw bekijken.
Het bericht dat driekwart van de huisartsen de werkdruk te hoog vindt |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht dat driekwart van de huisartsen de werkdruk te hoog vindt?1
Ik heb ook de signalen gehoord dat het erg druk is bij de huisartsen(posten). Mensen zijn lang terughoudend geweest met het benaderen van de huisarts en de huisartsenpost. Nu lijken mensen zich toch meer te gaan melden. Dat is op zich goed nieuws. Ik ben doorlopend met de partijen van het hoofdlijnakkoord huisartsenzorg, waaronder de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), in gesprek over de werkdruk bij huisartsen en over personele tekorten in de huisartsenzorg.
Hoe reageert u op de uitspraken van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV)-voorzitter dat langere consulttijden aantoonbaar leiden tot «betere zorg, minder verwijzingen naar het ziekenhuis, lager medicijngebruik en ook tot meer voldoening in het werk»? Bent u het met haar eens dat de mogelijkheid tot een langere consultduur goed geregeld moet worden?2
Ik vind het ook belangrijk dat huisartsen voldoende tijd hebben voor de consulten met hun patiënten. Er zijn in samenwerking tussen zorgverzekeraars en huisartsen verschillende pilots gerealiseerd die het mogelijk maken om te werken met een langere consultduur. Momenteel worden een aantal van deze pilots geëvalueerd om de geleerde lessen te verspreiden en mee te kunnen nemen in het landelijke vervolgtraject «versnellingsimpuls Meer Tijd voor de Patiënt», dat deze maand start. Ik werk daarin samen met de partijen uit het hoofdlijnenakkoord, waaronder de LHV.
Daarnaast zal ik de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vragen om verdere differentiatie van de consultduur naar 15 minuten mee te nemen in de doorontwikkeling van de huisartsenbekostiging.
Hoe kunnen de administratieve lasten voor huisartsenpraktijken verminderd worden, zodat zij meer tijd hebben om aan hun patiënten te besteden?
Vanuit het programma [Ont]regel de Zorg zet ik in om administratieve lasten in verschillende zorgsectoren te verminderen, waaronder in de huisartsenzorg. Ook in het hoofdlijnenakkoord huisartsenzorg 2018–2022 is het verminderen van administratieve lasten een speerpunt. Het aanpakken van regeldruk doe ik samen met partijen, waaronder de LHV, Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen (VPH), NZa en Zorgverzekeraars Nederland (ZN). In samenwerking met elkaar hebben wij de afgelopen jaren al verschillende administratieve lasten voor de huisartsen verminderd. Voorbeelden hiervan zijn dat de VOG-plicht is afgeschaft voor huisartsen die in incidentele gevallen in de ANW-uren in een Wlz-instelling of ggz-instelling zorg verlenen, er is verhelderd dat uitvoeringsverzoeken alleen noodzakelijk zijn bij voorbehouden handelingen en niet noodzakelijk zijn bij risicovolle handelingen en de frequentie van de NHG-praktijkaccreditering is teruggebracht van eens per jaar naar eens per drie jaar. Voor een volledig en actueel overzicht van de resultaten van het programma [Ont]Regel de Zorg verwijs ik u naar de website www.ordz.nl. Ik constateer ook dat er nog een flinke weg te gaan is. Daarom blijft dit vraagstuk ook de komende jaren de aandacht vragen van alle betrokken partijen; zorgorganisaties, zorgverleners, de overheid en van de toezichthouders. De precieze invulling van een vervolgaanpak om de administratieve regeldruk verder te verminderen is aan het volgende kabinet.
Hoe bent u van plan huisartsen te ondersteunen zodat ze voldoende kunnen herstellen, nu er te weinig waarnemend huisartsen zijn?
Werkdruk en tekorten in de huisartsenzorg zijn een van de belangrijkste thema’s in het hoofdlijnenakkoord huisartsenzorg 2018–2022. Hierover zijn meerdere afspraken gemaakt. Denk aan extra opleidingsplekken voor huisartsen, mits er voldoende opleiders en praktijkopleiders beschikbaar zijn, investeringen in ICT/digitalisering, het inzetten op het beperken van de administratieve lasten en meer tijd voor de patiënt.
Ook ben ik met de LHV een arbeidsmarktaanpak gestart, waarin in 9 regio’s ondersteuning wordt geboden om arbeidsmarktknelpunten in de huisartsenzorg duurzaam aan te pakken. Zo wordt momenteel in een regio ondersteuning geboden bij het realiseren van inzet van Verpleegkundig Specialisten op de huisartsenpost. De structurele inzet van Verpleegkundig Specialisten op de huisartsenpost heeft als doel de diensten te verlichten en de regio aantrekkelijker te maken voor nieuwe huisartsen. De lessen die worden geleerd uit de arbeidsmarktaanpak worden gedeeld met alle regio’s, zodat ook zij hiervan gebruik kunnen maken als zij dat willen.
Daarnaast zijn er aanvullende trajecten opgezet: het versnellen van «Organisatie & Infrastructuur», «Meer Tijd voor de Patiënt» en «Digitalisering». Binnen deze trajecten wordt er gewerkt aan het bevorderen van de organisatiegraad in de regio, het implementeren van Meer Tijd Voor De Patiënt-projecten en het stimuleren van digitaliseringsplannen in de regio. Deze versnellingstrajecten kunnen onder andere helpen bij het realiseren van efficiëntere werkvormen, het stroomlijnen van werkprocessen en kennisdeling.
Welke acties onderneemt u om de werkdruk onder huisartsen op korte termijn omlaag te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het opleiden van meer huisartsen in grote mate bij kan dragen aan zowel het verlagen van de werkdruk, als aan de mogelijkheden om consulttijden te verlengen en het oplossen van het tekort aan waarnemend huisartsen op langere termijn? Zo ja, bent u bereid om het aantal opleidingsplekken voor huisartsen uit te breiden?
Het opleiden van huisartsen kost tijd, waardoor dit niet direct leidt tot het verlagen van de werkdruk. Het Capaciteitsorgaan heeft in het laatste Capaciteitsplan geadviseerd om het aantal instroomplaatsen voor de opleiding tot huisarts flink bij te stellen. Om de stijging in aantallen opleidingsplaatsen te kunnen realiseren, zijn naast beschikbare kandidaten ook meer opleiders en praktijkopleiders (opleidingsinstellingen) nodig. Deze zijn niet in voldoende mate beschikbaar om het advies van het Capaciteitsorgaan te volgen. Alle inzet is er nu op gericht om het aantal opleidingsplaatsen te verhogen, waarbij wordt bezien in welk tempo toegewerkt kan worden naar het aantal opleidingsplaatsen conform het advies van het Capaciteitsorgaan. Voor 2021 zijn 820 plaatsen beschikbaar gesteld, voor 2022 zijn dat 850 plaatsen.
Kunt u een brief aan de Tweede Kamer sturen over hoe deze motie wordt uitgevoerd?1
De gevraagde brief is op 12 november jl. aan uw Kamer verzonden.2 Daarin is de volgende passage opgenomen over de uitvoering van de motie:
Ik hoop u, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voldoende te hebben geïnformeerd.
De kwetsbaarheid van bruggen en riolen voor hackers |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het gepubliceerde artikel in Het Financieele Dagblad en het onderzoek dat op 14 oktober 2021 is gepubliceerd door de vakbladen Binnenlands Bestuur en AG Connect?1, 2
Ja.
Zijn er bruggen en rioleringssystemen die op dit moment kwetsbaar zijn en geen update kunnen krijgen met de laatste beveiligingsmaatregelen? Zo ja, welke zijn dit?
Bruggen en rioleringssystemen zijn veelal in beheer bij decentrale overheden. Decentrale overheden zijn zelf verantwoordelijk om op basis van risicoanalyse en risicoafweging beveiligingsmaatregelen te nemen. Ik heb geen signalen van de sector of koepelorganisaties VNG, UvW of IPO ontvangen dat Industriële Controle Systemen (ICS) van bruggen en rioleringen bij decentrale overheden op grote schaal kwetsbaar zouden zijn en dat het ontbreken van updates benodigde beveiligingsmaatregelen zou belemmeren, zie ook de beantwoording van vraag 3.
Welke risico’s lopen de controlesystemen bij onder andere rioleringen, sluizen en verkeerslichten op dit moment op?
Risico’s van controlesystemen zijn in het algemeen systeem-, organisatie-, locatie- en tijdsspecifiek en hangen samen met beveiligingsmaatregelen die door een organisatie zijn getroffen. Iedere organisatie opereert binnen haar eigen organisatie-specifieke context en maakt op basis van een risicoanalyse een risicoafweging. Risico’s die bij ICS systemen kunnen ontstaan, worden vooral veroorzaakt door koppelingen aan het internet waardoor systemen op afstand kunnen worden gemanipuleerd, overgenomen of onklaar worden gemaakt. Om uitval te voorkomen zijn er veelal terugval opties aanwezig, zoals bijvoorbeeld de handbediening van bruggen en sluizen.
Welke acties heeft u getroffen naar aanleiding van het kritische rapport van de Algemene Rekenkamer vanaf 2019?3
Sinds publicatie van het rapport van de Algemene Rekenkamer «Digitale Dijkverzwaring: cybersecurity en vitale waterwerken» uit 20194 heeft er bij Rijkswaterstaat (RWS) een flinke verbeterslag plaatsgevonden. Ik heb uw Kamer in 20205 geïnformeerd over mijn inzet in deze. Op 2 juni 20216 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken via mijn brief «Update Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector».
RWS investeert in verbetering van de digitale beveiliging, via het RWS-versterkingsprogramma. Één van de prioritaire maatregelen betreft de aansluiting van extra objecten op het Security Operations Centre (SOC7). In 2019 zijn alle vitale objectenl aangesloten. Van de overige niet-vitale objecten zijn momenteel 12 van de 60 aangesloten. Het betreft daarbij objecten zoals bijvoorbeeld bruggen en sluizen, van het Hoofdwatersysteem (HWS), het Hoofdwegennet (HWN) en het Hoofdvaarwegennet (HVWN). De verwachting is dat in 2023 alle 60 objecten zijn aangesloten.
Kunt u de kamer informeren over de huidige stand van zaken en wat het plan van aanpak is om onze infrastructuur te beschermen tegen hackers?
Binnen de overheid lopen er meerdere initiatieven om de vitale infrastructuur te beschermen en de digitale weerbaarheid te verhogen. Voor de stand van zaken van de Nationale Cybersecurity Agenda verwijs ik naar de beleidsreactie Cyber Security Beeld Nederland 2021 en voortgangsrapportage NCSA die op 28 juni 2021 door de Minister van Justitie en Veiligheid met uw Kamer is gedeeld8.
Samen met de drinkwaterbedrijven, waterschappen, gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat het Programma Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector 2019–2022 (PVCW9) opgezet. Binnen het programma zijn vijftien projecten geformuleerd die moeten bijdragen aan de versterking van de cyberweerbaarheid in de watersector. De projecten richten zich met name op de cybersecurity van de operationele technologie. Meer informatie kunt u vinden in de eerder genoemde brief10.
Bent u al in gesprek getreden met gemeenten, provincies en de waterschappen inzake de beveiligingsrisico’s?
Ja, bijvoorbeeld in het programma «Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector» vindt regelmatig overleg plaats met en tussen de decentrale overheden en betrokken organisaties, zie ook antwoord op vraag 5.
Zijn er al casussen aangetroffen waarbij er daadwerkelijk problemen zijn ontstaan in het verkeer of de waterkwaliteit doordat er een controlesysteem gehackt is geweest? Zo ja, welke casussen zijn dit?
Nee, dergelijk casussen in Nederland zijn nog mij niet bekend. De Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) verplicht vitale aanbieders en aanbieders van essentiële diensten incidenten of inbreuken met aanzienlijke gevolgen voor de continuïteit van de verleende dienst te melden bij het Nationaal Cyber Security Centrum.
Bent u bereid om bijvoorbeeld bij aanbestedingen en inkooptrajecten strengere eisen te stellen inzake beveiligingsupdates en de controle daarop?
Het is sinds de aanscherping van de nationale veiligheidsrisico’s voor inkoop en aanbesteding in 2018 staand beleid vanuit de rijksoverheid dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen. Een overheidsorganisatie die ICT-producten en -diensten inkoopt moet de eisen uit de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) vertalen naar inkoopcontracten en afspraken maken over de naleving van die contracteisen. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur wordt rekening gehouden met eventuele risico’s in relatie tot de leverancier en met het concrete gebruik van de systemen.
Waarom is er in het Deltaprogramma 2022 geen aandacht geschonken aan deze bevolkingsproblematiek?
Samenwerkingsafspraken over cybersecurity, met thema’s zoals de door u genoemde beveiligingsproblematiek, verlopen via het Bestuursakkoord Water en een apart ingericht programma voor de implementatie daarvan (zie ook antwoord op vraag 6). Op pagina 22 van het Deltafonds 202211 wordt de aanpak van cyberweerbaarheid beschreven.
De interpretatie van de grondwettelijke bepalingen inzake het erfelijk koningschap, met name de artikelen 24 en 25. |
|
Roelof Bisschop (SGP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op schriftelijke vragen van kamerleden van de VVD (2021Z16178) en de PvdA (2021Z16100) waarin u stelt «dat de erfopvolger ook kan trouwen met een persoon van hetzelfde geslacht en geen beletsel ziet voor een toestemmingswet voor een huwelijk van een erfopvolger met een persoon van hetzelfde geslacht.»? Onderkent de regering dat juist de indiending van een toestemmingwet zélf die fundamentele spanning oproept met het gesloten systeem van erfopvolging en op die manier «de staatkundig gewenste zekerheid omtrent de erfopvolging» frustreert?
Het doel van de artikelen 24 en verder van de Grondwet is om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap van rechtswege overgaat en hierdoor de staatkundig gewenste zekerheid te bereiken omtrent de erfopvolging. Een belangrijk onderdeel van deze grondwettelijke regeling is artikel 28 van de Grondwet. Op grond van dat artikel doet de Koning die een huwelijk aangaat buiten bij de wet verleende toestemming, daardoor afstand van het koningschap en is iemand die het koningschap van de Koning kan beërven en een zodanig huwelijk aangaat – met de uit dit huwelijk geboren kinderen en hun nakomelingen – van de erfopvolging uitgesloten. Of er wel of niet een toestemmingswet tot stand gekomen is, is uiteindelijk een objectief waarneembaar gegeven. De totstandkoming zelf kent uiteraard een subjectief element.
De Grondwet laat het immers aan de wetgever om in een voorkomend geval de afweging te maken of toestemming wordt verleend en laat het aan de wetgevende organen om te bepalen welke overwegingen daarbij worden betrokken. In antwoord op de eerder gestelde vragen heeft het kabinet aangegeven dat het kabinet vindt dat de erfopvolger ook kan trouwen met een persoon van hetzelfde geslacht en geen beletsel ziet voor een toestemmingswet voor een huwelijk van een erfopvolger met een persoon van hetzelfde geslacht. Het kabinet ziet dus niet dat een troonopvolger of de Koning afstand zou moeten doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht. Als gezegd is het in een concreet geval aan zowel de regering als de beide Kamers, als wetgever, om een besluit te nemen over de toestemming.
Hoe geeft de regering zich rekenschap van het feit dat bij de behandeling van de «Wet openstelling huwelijk» Staatssecretaris van Justitie Job Cohen namens het kabinet nadrukkelijk stelde «...dat bij een koninklijk huwelijk, gelet op het erfelijk koningschap, het kunnen krijgen van kinderen een essentieel element is van het huwelijk»? Waarom zou dit standpunt over essentiële elementen van huwelijk en erfopvolging nadien wezenlijk anders zijn?
De toenmalige Staatssecretaris van Justitie heeft bij de parlementaire behandeling van de wetsvoorstellen Wet openstelling huwelijk voor paren van gelijk geslacht en Wet adoptie door personen van hetzelfde geslacht naar aanleiding van vragen uit die Kamer gesteld dat het begrip huwelijk in de Grondwet wordt gebezigd in de betekenis van een huwelijk tussen personen van verschillend geslacht, vanwege de band tussen huwelijk en geboorte en het erfelijk karakter van het koningschap. De slotconclusie van de Staatssecretaris bij de mondelinge behandeling van de wetsvoorstellen in de Eerste Kamer was uiteindelijk evenwel minder stellig. De Staatssecretaris concludeerde hier dat de precieze gevolgen van het aangaan van een huwelijk met iemand van gelijk geslacht door een erfopvolger niet precies te overzien zijn (Handelingen I 2000/2001, nr. 15, p. 671).
Sinds de behandeling van de hiervoor genoemde wetsvoorstellen is het familierecht gewijzigd. Zoals in de antwoorden op de eerder gestelde vragen reeds is opgemerkt, biedt het moderne familierecht veel ruimte aan het maatschappelijk leven voor het (doen) vestigen van familierechtelijke betrekkingen. Het is onvermijdelijk dat er fundamenteel een spanning is met het gesloten systeem van erfopvolging in de Grondwet, dat juist beoogt om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap overgaat. Het is duidelijk wie Koning is en wie hem opvolgt. In het kader van de behandeling van een toekomstige toestemmingswet kan door de regering en beide Kamers zo nodig nader stil worden gestaan bij de afstammingsrechtelijke positie van kinderen geboren uit het desbetreffende huwelijk in relatie tot het dan geldende afstammingsrecht.
Kan de regering bevestigen dat de opvatting van het toenmalige kabinet ook werd onderschreven door erkende deskundigen op het gebied van het constitutioneel recht en de Raad van State?
Het kabinet kan dit niet bevestigen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is opgemerkt, speelde de discussie zich af tijdens de parlementaire behandeling van de hiervoor genoemde wetsvoorstellen. De Raad van State is hierover destijds niet opnieuw gehoord. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt evenmin dat hierover advies is ingewonnen van anderen.
Waarom meent u nu dat met een verwijzing naar een eventueel debat over een toestemmingswet volstaan kan worden, terwijl de grondwetgever nog niet uitging van het bestaan van het huwelijk voor paren van gelijk geslacht en het kabinet bij invoering van de mogelijkheid van dit huwelijk duidelijk de beperkingen aangaf als het gaat om het erfelijk koningschap? Is het de koninklijke weg om inbreuken op een eeuwenoude constitutionele traditie op deze manier af te doen?
Zoals in het antwoord op vraag 1 reeds is opgemerkt, laat de Grondwet het aan de wetgever om de afweging te maken of toestemming wordt verleend voor een huwelijk van de Koning of een mogelijke troonopvolger. Met de antwoorden op de eerder gestelde vragen wordt niet vooruitgelopen op de inhoudelijke afweging die de wetgever in een voorkomend geval zal maken, maar wordt het standpunt van dit kabinet verwoord met betrekking tot de vraag of een troonopvolger of de Koning afstand zou moeten doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht.
Onderschrijft de regering dat een geheel andere uitleg van de Grondwet dan die van de Grondwetgever op een cruciaal punt als de erfopvolging van het staatshoofd, meer en nadere onderbouwing behoeft dan slechts in de beantwoording van schriftelijke vragen vanuit de Tweede Kamer? Welke adviezen liggen eraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 4.
Is het mogelijk om deze vragen te beantwoorden voor aanvang van de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer van de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Ja.
De Nederlandse bijdrage aan het plan van het World Economic Forum voor een wereldwijde voedseltransitie |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
de Th. Bruijn , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Beschouwt u het World Economic Forum (hierna: WEF) als een entiteit met enig gezag? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe beschouwt u het WEF dan wel? Erkent u dat het WEF op geen enkele wijze democratisch gelegitimeerd is?
Het World Economic Forum is een organisatie die perspectieven uit de wetenschap, de publieke en de private sector bij elkaar brengt. Het WEF is geen democratisch gekozen entiteit.
Hoe zien de onderlinge verhoudingen of samenwerkingen tussen de Nederlandse staat en het WEF (op welk gebied en in welke vorm dan ook) er precies uit? Kunt u een overzicht geven van alle overeenkomsten (mondeling en schriftelijk) die er bestaan tussen (vertegenwoordigers van) de Nederlandse staat en (vertegenwoordigers van) het WEF? In hoeverre zijn de gemaakte afspraken (juridisch) bindend?
Nederlandse bewindspersonen nemen regelmatig op uitnodiging deel aan door het WEF georganiseerde bijeenkomsten. Daarnaast is sprake van samenwerkingsverbanden met het WEF die zijn vastgelegd in overeenkomsten op de volgende terreinen:
De in deze overeenkomsten vastgelegde verplichtingen zijn juridisch bindend.
Kunt u zich herinneren dat u tijdens de bijeenkomst van het WEF op 27 januari jl. uw steun heeft uitgesproken voor het plan van het WEF om een «wereldwijde voedseltransitie» te realiseren?1
Er is bij het kabinet geen plan van het WEF voor een wereldwijde voedseltransitie bekend.
Wat zijn de verwachte gevolgen van de beoogde wereldwijde voedseltransitie voor de voedselvoorziening in Nederland? Wat zijn de verwachte gevolgen voor onze agrarische sector?
De Nederlandse agrifood, tuinbouw en veredeling sectoren zijn wereldspelers als het gaat om kennis en technieken voor het duurzaam produceren en verwerken van voedsel. Die kennis en innovatie gaat al de wereld over, denk bijvoorbeeld aan het bedrijf East-West Seed van Simon Groot dat miljoenen kleine boeren voorziet van goed zaaigoed. Met FoodValley als Europese Food Innovation Hub en het Global Coordinating Secretariat in Nederland kunnen we die kennis en kunde nog veel meer delen met de wereld. Daarmee blijft de Nederlandse agrarische sector van groot belang voor mondiale voedselzekerheid.
Kan het plan voor een wereldwijde voedseltransitie tot gevolg hebben dat Nederland direct of indirect in enige mate controle verliest over de eigen voedselvoorziening? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, hoe kunt u dat uitsluiten?
Er is bij het kabinet geen plan van het WEF voor een wereldwijde voedseltransitie bekend.
De VN Duurzame Ontwikkelingsdoelen, en meer in het bijzonder SDG 2, bestaan uit een set streefwaarden, te realiseren op basis van vrijwilligheid en nationale soevereiniteit.
Wanneer is besloten dat Nederland een actieve bijdrage zal leveren aan dit plan uit de koker van Klaus Schwab? Hoe is dit besluit tot stand gekomen? Welke overwegingen hebben hierbij een rol gespeeld? Sinds wanneer bent u hierover in contact met Klaus Schwab (of zijn medewerker(s))? Heeft het WEF u over deze samenwerking benaderd of heeft u zelf contact gezocht met het WEF? Bent u bereid om alle documenten (inclusief brieven, beleidsnota’s, adviezen, e-mails, gespreksverslagen, enz.) die hierop betrekking hebben, openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet bekend met een plan van Klaus Schwab voor een wereldwijde voedseltransitie. Er is in Nederland geen besluit genomen over het bijdragen aan een dergelijk plan.
Voor de overweging om bij te dragen aan het Global Coordinating Secretariat wil ik u verwijzen naar het antwoord op vraag 11 en naar de stukken die u middels de bijlagen2 bij deze brief heeft ontvangen in reactie op vraag 10 van het lid Van Houwelingen (FvD) aan de Minister-President over het karakter van, en de relaties van kabinetsleden met, het World Economic Forum.
Erkent u het fundamentele belang van parlementaire betrokkenheid bij besluiten die raken aan de Nederlandse voedselvoorziening? Zo nee, waarom niet? Wanneer en op welke wijze heeft u het parlement geïnformeerd of anderszins betrokken bij het besluit dat Nederland een actieve bijdrage gaat leveren aan het plan van het WEF voor een wereldwijde voedseltransitie? Bent u tevreden over deze gang van zaken?
Ik erken dit belang. Zoals bij vraag 6 aangegeven is het kabinet niet bekend met een plan van het WEF voor een wereldwijde voedseltransitie.
Zijn bij het nemen van het besluit (belangenbehartigers van) boeren geconsulteerd? Zo ja, wie? Zo nee, waarom niet? Zijn bij het nemen van dit besluit anderen geconsulteerd? Zo ja, wie? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de reacties uit de consultatie? Wat is daarmee gebeurd?
Zoals bij vraag 6 aangegeven is het kabinet niet bekend met een plan van het WEF voor een wereldwijde voedseltransitie.
Wat wordt in de beoogde wereldwijde voedseltransitie precies de functie van de zogenaamde «Food Innovation Hubs»?
Voor de Food Innovation Hubs verwijs ik u naar de bijlagen die ik u met deze brief heb meegestuurd.
Hoeveel bedraagt de (directe of indirecte) financiële bijdrage van de Nederlandse staat aan (initiatieven van) het WEF?
Voor de bijdrage aan het Global Coordination Secretariat voor de Food Innovation Hubs verwijs ik u naar de bijlagen die ik u met deze brief heb meegestuurd.
Waarom is ervoor gekozen het zogenaamde «Global Coordinating Secretariat» in Nederland op te zetten en niet in een ander land? Waren er andere landen kandidaat? Zo ja, welke?
Nederland is een wereldspeler als het gaat om kennis en technieken voor het duurzaam produceren en verwerken van voedsel. Om de positie van Nederland in het internationale kennis- en innovatiesysteem te versterken heeft Nederland ingezet op het opzetten van het Global Coordinating Secretariat in Nederland als een neutrale entiteit die ook open staat voor andere landen en stakeholders om een rol in te spelen. Het Global Coordinating Secretariat brengt belangrijke (internationale) partijen in de sector bij elkaar, waardoor Nederland kan investeren in zijn positie als wereldspeler in het agrofooddomein.
Er waren ons geen formele kandidaturen van andere landen bekend.
Met ingang van wanneer treedt het Global Coordinating Secretariat in werking? Wat worden de taken van het Global Coordinating Secretariat? Hoeveel medewerkers zijn er in dienst of zullen er in dienst zijn van het Global Coordinating Secretariat?
Hiervoor verwijs ik u naar de bijlagen die ik u met deze brief heb meegestuurd.
Op hoeveel jaar doelde u toen u aankondigde dat de Nederlandse overheid «multi-year funding» zal verzorgen ten aanzien van het Global Coordinating Secretariat?2
Hiervoor verwijs ik u naar de bijlagen die ik u met deze brief heb meegestuurd.
Wat zijn de (financiële) voordelen voor Nederland van deze samenwerking met het WEF en het opzetten van een Global Coordinating Secretariat?
De Nederlandse agrifood- en tuinbouw sectoren zijn wereldspelers als het gaat om kennis en technieken voor het duurzaam produceren en verwerken van voedsel. Die kennis en innovatie gaat de wereld over. Met FoodValley als Europese Food Innovation Hub en het Global Coordinating Secretariat in Nederland kunnen we die kennis en kunde nog veel meer delen met de wereld en daarmee onze koppositie versterken.
Welk belang heeft het WEF bij het opzetten van Food Innovation Hubs en een Global Coordinating Secretariat? Kunt u dit toelichten? Krijgt het WEF op enigerlei wijze vergoeding van Nederland voor deze samenwerking?
Hiervoor verwijs ik u naar de bijlagen die ik u met deze brief heb meegestuurd.
Aan wie is het Global Coordinating Secretariat (eind)verantwoording verschuldigd?
Hiervoor verwijs ik u naar de bijlagen die ik u met deze brief heb meegestuurd.
Klopt het dat u op donderdag 23 september jl. aanwezig was bij de Food Systems Summit van de Verenigde Naties? Zo ja, wie waren er precies als Nederlandse afgevaardigden aanwezig?
Op donderdag 23 september jl. was de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking namens het kabinet (digitaal) aanwezig bij de Food Systems Summit van de Verenigde Naties. Voor de inbreng van Minister
De Bruijn verwijs ik graag naar de website van de Food Systems Summit4.
Kunt u toelichten wat de uitkomst van deze bijeenkomst is en wat de gevolgen zijn voor Nederland in het algemeen en de Nederlandse landbouw in het bijzonder? Zo nee, waarom niet? Zijn er bindende afspraken gemaakt tijdens de bijeenkomst?
Uitkomsten van deze VN top zijn o.a. de consolidatie van vrijwillige nationale strategieën naar duurzame voedselsystemen, de opzet binnen de VN van een mechanisme voor coördinatie daarvan en de lancering van internationale actie-coalities om met name ontwikkelingslanden daarbij te ondersteunen. De top had vooral een inspirerend karakter. Er zijn geen bindende afspraken gemaakt. Daarmee hebben de uitkomsten geen directe gevolgen voor Nederland in het algemeen, noch voor de Nederlandse landbouw.
Kunt u toelichten wat het streven naar «changing the practices of more than 500 million smallholder farmers»3 in de praktijk betekent? Zo nee, waarom niet?
In lijn met SDG 2 betekent dit het bevorderen van inclusieve en duurzame groei, met een duurzame verhoging van productiviteit en inkomen voor kleinschalig producerende boeren in ontwikkelingslanden. In het kader van het Nederlandse voedselzekerheidsbeleid is de inzet om de productiviteit en het inkomen van 8 miljoen kleinschalig producerende boeren te verdubbelen op een manier dat dit ecologische grenzen van onze planeet respecteert en het de kleinschalig producerende boeren weerbaarder maakt tegen de gevolgen van klimaatverandering.
Welke verplichtingen brengt dit «changing the practices» met zich mee voor de Nederlandse boeren? Kunnen zij er geheel vrijblijvend voor kiezen om zich aan te sluiten bij de Food Innovation Hubs of worden zij hiertoe aangemoedigd of verplicht?
De ondersteuning vanuit de Food Innovation Hubs van kleinschalige voedselproducenten in ontwikkelingslanden brengt geen enkele verplichting mee voor Nederlandse boeren. Nederlandse boeren of vertegenwoordigers van boeren kunnen vrijblijvend kiezen om zich aan te sluiten bij de Food Innovation Hubs.
Wat bedoelt u met «food systems transformation»?4 Kunt u toelichten welke gevolgen deze transformatie heeft voor de Nederlandse landbouw in het algemeen en de dagelijkse praktijk van Nederlandse boeren in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de VN Duurzame Ontwikkelingsdoelen voor 2030 (SDG’s) wordt wereldwijd gewerkt aan een transitie naar een duurzaam voedselsysteem waarin voeding op zodanige wijze geproduceerd en geconsumeerd wordt, dat het voorziet in het gezond en voldoende voeden van de wereldbevolking en boeren een leefbaar inkomen hebben, zonder negatieve sociale, ecologische en economische gevolgen.
Kunt u toelichten welke gevolgen deze transformatie heeft voor de Nederlandse voedselketen in het algemeen en de dagelijkse consumptie door Nederlandse burgers in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
In vraag 21 heb ik aangegeven wat volgens het Nederlandse kabinet de gevolgen van de wereldwijde voedseltransitie voor de Nederlandse voedselketen in het algemeen en de consumptie door Nederlandse burgers in het bijzonder.
Wat verstaat u onder het opzetten van een «multistakeholder platform»?5 Hoe verhoudt het opzetten van een dergelijk platform zich tot uw recent uitgelekte plannen om boeren te onteigenen?6 Spreken deze plannen elkaar tegen of versterken zij elkaar juist? Kunt u dit toelichten?
De regionale Food Innovation hubs vormen «multistakeholder platforms» om boeren, bedrijven, wetenschappers en (andere) partijen uit de voedselketen bij elkaar te brengen om innovaties en bedrijfs- en verdienmodellen te ontwikkelen die bijdragen aan een duurzaam en toekomstbestendig voedselsysteem.
Er is geen link tussen beide, waardoor ze elkaar noch versterken, noch tegenspreken.
Bent u bekend met de termen «stakeholder capitalism», «shareholder capitalism» en «state capitalism»?7 Wat verstaat u onder deze termen? Bent u voorstander van het nastreven van «stakeholder capitalism» in Nederland? Zo ja, waarom? Hoe ziet u dit voor zich? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het door de heer Schwab en de heer Vanham geschreven boek over «Stakeholder Capitalism», waarin deze termen worden beschreven. In het boek wordt de visie van de auteurs over deze termen en de verschillende vormen van economische systemen weergegeven. Het WEF biedt een platform voor de uitwisseling van ideeën en kennis. Het kabinet steunt de inzet van het WEF om verschillende ideeën over onderwerpen uit te wisselen en inzichten en kennis te delen. Dat betekent echter niet automatisch dat de thema’s die worden besproken, zoals «stakeholder capitalism», doelstellingen van het kabinet zijn.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Vanwege noodzakelijke afstemming tussen verschillende departementen lukte het niet om de vragen binnen het gestelde termijn te beantwoorden.
De beschikbaarheid van testcapaciteit buiten de randstad |
|
Jan Paternotte (D66), Aukje de Vries (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Borculo is de enige locatie voor Testen voor Toegang», «Drenten moeten relatief ver rijden bij nieuw systeem testen voor toegang», «XL-coronateststraat Stad sluit na drie weken, heeft minstens 600.000 euro gekost», «Testlocatie in Dokkum amper tien dagen na opening weer dicht» en «Testen voor toegang? Voorlopig niet mogelijk in grote delen van Zeeland»?1, 2, 3, 4, 5
Ja.
Bent u bekend met de signalen van de Waddeneilanden, onder meer Texel, Terschelling en Ameland, over vergelijkbare problemen met testlocaties voor Testen voor Toegang?
Op elk eiland is momenteel (3 november 2021) een testlocatie.
Wat vindt u van de ontstane situatie?
De dekkingsgraad (hoeveel procent van de mensen binnen 30 minuten reistijd van een testlocatie wonen) is (d.d. 3 november) over heel Nederland 99,9%. Er zijn recent locaties geopend in Dokkum, Oosterburg, Renesse, Stadskanaal en Siddeburen (16 min enkele reistijd van Delfzijl). Deze locaties vullen de witte vlekken op.
Overigens is het belangrijk om te benoemen dat dit beeld een momentopname is. In het nieuwe systeem vanaf 11 oktober worden testaanbieders vergoed voor een vaste prijs per test in plaats van een beschikbaarheidsvergoeding. Daardoor kunnen alle testaanbieders die voldoen aan de kwaliteitseisen meedoen en zijn er inmiddels al veel meer locaties geopend. Stichting Open Nederland kan echter niet meer eisen dat een testaanbieder zich op een bepaalde plek vestigt. Wanneer de testvraag tegenvalt, is een testaanbieder vrij om een locatie (tijdelijk) te sluiten. Stichting Open Nederland bemiddelt in opdracht van VWS tussen testaanbieders en gemeenten waar behoefte is aan een testvoorziening om tot een oplossing te komen.
Met de overgang naar de aanbieders onder de nieuwe Open House regeling is het aantal testlocaties sterk gegroeid, maar waren er bij de start een klein aantal witte vlekken. Deze zijn op dit moment vrijwel opgelost.
Deelt u de mening dat, zeker als de coronatoegangsbewijzen verplicht zijn in sectoren zoals de horeca, het van belang is dat alle Nederlanders binnen redelijke reistijd toegang hebben tot een toegangstest? Zo nee, waarom niet?
Daar ben ik het mee eens. Daarom werken VWS, SON, de Veiligheidsregio’s en gemeenten samen om, op plekken waar niet binnen 30 minuten reistijd een testlocatie is, aanbieders te stimuleren om testlocaties te openen.
Klopt het dat onder andere middelgrote steden als Doetinchem, Winterswijk, Terneuzen en Dokkum momenteel geen testlocatie binnen 30 minuten per auto kennen, zoals de eerder genoemde berichten aangeven? Voor hoeveel Nederlanders geldt momenteel dat er niet binnen 30 minuten per auto een testlocatie bereikt kan worden?
Op 11 oktober zijn we overgestapt van het oude systeem met beschikbaarheidsvergoedingen voor een aantal geselecteerde testaanbieders naar het nieuwe systeem van een vaste prijs per test voor alle testaanbieders die voldoen aan de kwaliteitseisen. De eerste dagen na de overstap sloten een aantal testaanbieders de deuren, omdat zij nog in afwachting waren van goedkeuring of omdat zij hun testlocatie wilden heroverwegen. Tegelijkertijd opende meerdere testaanbieders locaties door het hele land. Dit heeft enkele dagen gezorgd voor een niet volledige landelijke dekking binnen 30 minuten reistijd van huis tot een testlocatie.
Op 3 november kon 99,9% van de Nederlanders een testlocatie bereiken binnen 30 minuten en zijn er meer dan 400 testlocaties geopend in heel Nederland (ten opzichte van ca. 140 voor 11 oktober). In de afgelopen weken zijn locaties geopend in o.a. Winterswijk, Terneuzen, Dokkum, Texel, Doetinchem, Roosendaal, Oostburg, Hellevoetsluis, Siddeburen, Renesse, Stadskanaal en Stavoren. Hiermee bereiken we volledige landelijke dekking.
Kunt u aangeven hoe de motie van de leden Paternotte (D66) en Aukje de Vries (VVD) inzake bereikbaarheidsnormen voor testlocaties vertaald is in het beleid ten aanzien van testlocaties? In welke regio’s en gebieden wordt momenteel niet voldaan aan deze bereikbaarheidsnormen?6
Het kabinet heeft opdracht gegeven aan Stichting Open Nederland om zich in te spannen om ervoor te zorgen dat alle Nederlanders binnen 30 minuten reistijd een testlocatie kunnen bereiken. SON doet dit samen met de testaanbieders, gemeente, veiligheidsregio’s en mijn ministerie. De dekkingsgraad is op dit moment 99,9%. Zie verder het antwoord op vragen 3 en 5.
Kunt u aangeven waarom, terwijl de inzet van het coronatoegangsbewijs voor toegang juist fors is uitgebreid, grote testlocaties in Fryslân, Groningen, Zeeland en de Achterhoek gesloten worden?
Het kostte enige tijd om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Daarnaast kostte het sommige testaanbieders tijd voordat ze aangesloten konden worden op de CoronaCheckApp. Daarom hebben de Stichting Open Nederland en mijn ministerie veel werk gemaakt van het begeleiden van gemeenten en testaanbieders om ervoor te zorgen dat de markt binnen enkele weken ook op plaatsen met minder inwoners een testfaciliteit kon organiseren.
Kunt u aangeven wat het nieuwe systeem van «pay-per-test» van de Stichting Open Nederland voor effect heeft op de bereikbaarheid van testlocaties? Hoe beoordeelt u dit systeem?
De huidige wijze van contracteren is niet meer gebaseerd op het betalen voor klaar staan om te testen, maar op betalen voor daadwerkelijk afgenomen testen. Het kost enige tijd om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Daarnaast kunnen alle testaanbieders die voldoen aan de eisen van Open House regeling deelnemen, en gaat het niet meer om een beperkt aantal aanbieders. Op elke 20e van de maand kunnen nieuwe aanbieders zich weer inschrijven voor de Open House. De aangesloten aanbieders kunnen dagelijks testlocaties openen. Tevens staan gemeenten, SON en testaanbieders met elkaar in contact zodat de vraag en de plekken waar geen testaanbieder gevestigd is, bekend zijn bij testaanbieders.
Tot nu toe heeft deze nieuwe wijze een meer dan verdrievoudiging van het aantal locaties opgeleverd waardoor er een veel fijnmaziger netwerk is ontstaan met name in de gebieden waar de testvraag het grootst is. In gebieden met een kleine testvraag lukt het nu om met extra inspanningen de bereikbaarheid op niveau te krijgen. Bij het betalen per test bestaat het risico dat de dekking in de gebieden met weinig testvraag onder druk komt.
Bent u bereid in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te inventariseren in welke gemeenten momenteel geen testlocatie binnen 30 minuten reizen per auto of 60 minuten reizen per openbaar vervoer bereikbaar is, en de uitkomsten hiervan binnen twee weken te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Er is overleg met de VNG, met Veiligheidsregio’s en gemeenten. Daarbij is het van belang dat de testaanbieders inzicht hebben in de verwachte testvraag. SON geeft daarom inzicht in de vraag en brengt waar nodig gemeenten en aanbieders bij elkaar. In de volgende Kamerbief krijgt u een nieuwe update over de landelijke dekking van testcapaciteit voor toegangstesten.
Gaat u stappen zetten om ook de bereikbaarheid van testlocaties buiten de Randstad te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke? Wanneer kan er vrijwel overal getest worden binnen 30 minuten reizen per auto, zoals is afgesproken? Bent u bereid om de Kamer hierover binnen twee weken, net als bij vraag negen, te informeren?
De afgelopen weken is hard gewerkt aan het wegwerken van de witte vlekken. Momenteel is er al een dekkingsgraad van 99,9% over heel Nederland. Zie verder de antwoorden op vragen 3 en 5.
Welke lessen trekt u uit de huidige situatie voor de toekomst en voor een toekomstige aanbesteding?
Met het nieuwe testsysteem kunnen alle geïnteresseerde testaanbieders, die aan de Open House criteria voldoen, meedoen. De open house regeling voor «testen voor reizen» heeft laten zien dat er veel meer testlocaties op de markt zijn dan tot 11 oktober door SON was gecontracteerd terwijl de kosten dalen door een lager tarief en het niet meer vergoeden van beschikbaarheid. Hierdoor geven we alle testaanbieders een kans om mee te doen aan het realiseren van de testcapaciteit in Nederland. De eerste weken bij de overgang van deze nieuwe regeling was de dekking niet overal op orde. Op dit moment is deze 99,9%. Met deze regeling is er geen garantie dat de dekking op dit niveau blijft. Ik volg de situatie daarom nauwlettend en bereid me voor, voor het geval er witte vlekken gaan ontstaan.
Bent u bereid om huisartsen – die kunnen testen en dat incidenteel ook zouden willen doen om bereikbaarheid van toegangstesten te vergroten – in de gelegenheid te stellen om op basis van die tests een QR-code te laten genereren? Zo nee, kunt u dit toelichten?
In principe kan elke BIG-geregistreerde arts, die voldoet aan alle Open House criteria, zich inschrijven voor deelname aan de Open House.
Dit geldt ook voor apothekers. Uit onze contacten met het veld is gebleken dat er belangstelling is bij apothekers om een rol te spelen bij het testen. Er zijn samenwerkingsverbanden tussen apothekers en testaanbieders. En op verzoek van mijn ministerie heeft SON de beroepsvereniging van apothekers benaderd. Apothekers zitten fijnmazig verspreid over het land en kunnen deelnemen aan de Open House. Apothekers zijn erop geattendeerd dat zij zich kunnen inschrijven voor de Open House regeling. Apothekers kunnen dit zelfstandig doen of samenwerken met een reeds geaccepteerde testaanbieder. Binnenkort zal er voor apothekers een informatiesessie georganiseerd worden.
Het afschuwelijke recordafschot van wilde zwijnen op de Veluwe |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Recordafschot wilde zwijnen door voedseltekort in Veluwse bossen» en «Een zware winter zorgt niet voor sterfte bij zwijnen, dat doet de jacht»?1, 2
Ja.
Klopt het dat u geen nationaal overzicht heeft van de afschotcijfers, de vergeven afschotvergunningen en hoeveel zwijnen en/of herten er zijn geteld? Zo ja, hoe kunt u dan inhoud geven aan uw eindverantwoordelijkheid voor de natuur? Zo nee, kunt u deze cijfers met de Kamer delen?
Dat klopt, dit overzicht heb ik niet. Toezicht op afschotcijfers is een gedecentraliseerde verantwoordelijkheid van provincies. Faunabeheereenheden rapporten aan de desbetreffende gedeputeerde staten. Faunabeheereenheden publiceren deze vervolgens op hun website en deze is voor eenieder te raadplegen.
Systeemverantwoordelijkheid neem ik door toe te zien of het systeem functioneert en of een ieder in staat is zijn eigen rol te vervullen. Het Rijk is verantwoordelijk voor de kaders en ambities en de provincies zijn verantwoordelijk voor het invullen en uitvoeren van dit beleid. De keuze of de provincies maatregelen nemen die daarvoor zijn benoemd of andere – vergelijkbare of betere – maatregelen, is de verantwoordelijkheid van de provincies. Desgewenst kunnen Rijk en provincies hierover in overleg treden.
Controleert u de faunabeheerplannen van de provincies om invulling te geven aan uw eindverantwoordelijkheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak controleert u deze plannen en hoe?
Nee, zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangeef wordt door de gedeputeerde staten van de provincies toezicht gehouden op de faunabeheerplannen. Ik zie dit niet als mijn verantwoordelijkheid.
Kunt u aangeven hoe u invulling geeft aan uw eindverantwoordelijkheid met betrekking tot de staat van de natuur, wanneer u geen overzicht heeft van de draagkracht van leefgebieden en hoe deze zich tot elkaar verhouden?3
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u het inzicht dat u, als eindverantwoordelijke, een overzicht zou moeten hebben van de getelde dieren, de afschotcijfers en de omvang van de populaties in alle Nederlandse leef- en natuurgebieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit opstellen?
Zoals ik bij vraag 2 heb aangegeven zie ik het niet als onderdeel van mijn systeemverantwoordelijkheid om overzichten en cijfers bij te houden. Provincies zijn hierin bevoegd gezag.
Klopt het dat er landbouwenclaves zijn op de Veluwe? Kunt u aangeven hoeveel hectare deze omvatten en wat er wordt verbouwd? Welk gedeelte van de gebieden is deugdelijk afgeschermd om schade van in het wild levende dieren te voorkomen?
Ja, er zijn landbouwenclaves op de Veluwe aanwezig. In totaal wordt 7.524 hectare (ha) (GDI, 2021) geheel omsloten door Natura 2000-gebied; daarvan is 3.006 ha in agrarisch gebruik en dus aan te merken als landbouwenclave. In volgorde van afnemende oppervlakte gaat het met name om grasland, snijmaïs, granen en aardappelen. Daarnaast vindt er ook agrarisch gebruik plaats binnen het Natura 2000-gebied Veluwe; het gaat daarbij om kleine locaties die mede van belang zijn voor de vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen. De omvang hiervan is 2.190 ha akker- en grasland. Deze oppervlakte is dus Natura 2000-gebied.
Op veel plekken zijn maatregelen getroffen om de gebieden af te schermen, bijvoorbeeld zwijn-kerende rasters rond de agrarische enclave Uddel Elspeet. Om welk deel van de landbouwenclaves het gaat, is niet exact bekend.
Hoeveel hectare van deze landbouwgebieden wordt meegerekend als Natura 2000-gebied?
2.190 ha akker- en grasland, zie mijn antwoord op vraag 6.
Hoeveel hectare van deze landbouwgebieden is ingetekend als nog niet gerealiseerde natuur?
Dit is terug te vinden in het Natuurbeheerplan (NBP) van de provincie4. In het NBP begrenzen en beschrijven provincies de gebieden waar beheerders subsidie kunnen krijgen voor het beheer en de ontwikkeling van natuur, agrarische natuur en landschapselementen. De begrenzing is aangeduid op twee kaarten, de beheertypenkaart en de ambitiekaart. Op de beheertypenkaart staat de actuele natuursituatie voor het (agrarisch) natuurbeheer. Op de ambitiekaart staat de ambitie van de provincies voor de (agrarische) natuur. Het NBP wordt vastgesteld en gewijzigd bij besluit van gedeputeerde staten van de provincies.
Is er onderzoek gedaan naar de gevolgen voor trek- en zwerfgedrag van wolven wanneer hun leefgebied verstoord wordt door jacht op hun prooidieren en wat de effecten kunnen zijn voor hun foerageergedrag met betrekking tot landbouwhuisdieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten?
Tot op heden is niet gebleken dat wolven verstoord worden door het beheer van grote hoefdieren. Wanneer wolven in gebieden komen met meerdere prooisoorten (dam-, edelhert, ree en wild zwijn) die in voldoende omvang aanwezig zijn, is het risico op predatie van landbouwhuisdieren laag. Wolven hebben een duidelijke voorkeur voor wilde dieren.
Is het u bekend dat jagers met name mannelijke dieren schieten en daarmee de natuurlijke populatiedynamiek kunstmatig beïnvloeden? Zo nee, waarom niet en bent u bereid daar nader onderzoek naar te verrichten? Zo ja, hoe beoordeelt u het kunstmatig beïnvloeden van de natuurlijke populatiedynamiek en bent u bereid hier paal en perk aan te stellen?
Navraag bij de provincie Gelderland leert mij dat er in absolute aantallen meer vrouwelijke dieren worden geschoten dan mannelijke. Interpretatie en aansturing is aan gedeputeerde staten. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen en besluiten die de provincie hierbij neemt.
Kunt u aangeven of er nog gejaagd mag worden in delen van de Veluwe die mogelijk afgesloten worden vanwege toeristische drukte?4
Faunabeheer vindt uit oogpunt van veiligheid bij voorkeur plaats op rustige plekken. De precieze locatie is een afweging die de jachthouder maakt.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Een GSM-paraplu voor penitentiaire inrichtingen |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politiechef is vrijheden zware criminelen in gevangenis beu: «Hoe humaan moet het zijn»?»?1
Ja.
In hoeverre onderschrijft u het standpunt van politiechef Ekelmans dat zware criminelen teveel vrijheid hebben in de gevangenis?
Het geschetste dilemma, namelijk dat van de veiligheid van de samenleving versus de grondrechten van gedetineerden, herken ik. De aanpak van georganiseerde criminaliteit leidt tot een toename van arrestaties van een «buitencategorie» van personen verdacht van zware criminaliteit. Deze personen realiseren zich dat lange gevangenisstraffen in het verschiet liggen en hebben er veel voor over om hun straf te ontlopen of om tijdens detentie door te kunnen gaan met criminele activiteiten. Met de macht en middelen waarover ze beschikken lukt ze dit op dit moment te vaak. In mijn brief van 22 november jl. heb ik uiteengezet welke maatregelen ik hierop ga treffen.2
Deelt u de mening dat het uitgangspunt moet zijn dat communicatie door gedetineerden via een mobiele telefoon met de buitenwereld in beginsel niet mogelijk moet zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom?
Ja, die mening deel ik. Mobiele telefoons mogen niet in bezit van gedetineerden zijn, omdat ze dan ongecontroleerd met de buitenwereld kunnen communiceren en zo door kunnen gaan met crimineel handelen.
Welke mogelijkheden heeft u om communicatie met de buitenwereld door gedetineerden te beperken?
Gedetineerden hebben recht op communicatie met de buitenwereld, dat is belangrijk voor hun re-integratie. Bij gedetineerden met een hoog risicoprofiel houdt DJI intensief toezicht op deze contacten. Zo worden telefoongesprekken standaard opgenomen en luistert DJI deze uit ter voorkoming of opsporing van strafbare feiten of om de veiligheid in de inrichting te handhaven.3
De invoer en het gebruik van mobiele telefoons door gedetineerden wordt op diverse manieren beperkt. Er is een toegangscontrole voor gedetineerden en bezoekers. Luchtplaatsen worden voor gebruik geïnspecteerd op contrabande. En er zijn periodieke celinspecties. Ook worden zogenaamde mobifinders en honden ingezet die telefoons kunnen opsporen. Sinds eind 2019 zijn personen die verboden voorwerpen zoals een telefoon een gevangenis binnensmokkelen strafbaar. En om de aanpak van contrabande te intensiveren heb ik eerder structureel € 3 miljoen per jaar beschikbaar gesteld.
Wat is de status van de «GSM-paraplu» waarmee telefoonverkeer vanuit een penitentiaire inrichting verstoord kan worden?
DJI heeft onderzoek gedaan naar de toepassing van een GSM paraplu in de penitentiaire inrichtingen. Daarna hebben diverse marktpartijen oplossingen gepresenteerd en er is een offerte uitgebracht. Zoals toegelicht in eerdere Kamervragen van het lid Van Haga hebben de technische complexiteit, de beperkte effectiviteit en de hoge kosten die gemoeid gaan met de GSM-paraplu ertoe geleid dat de opdracht niet is gegund en daarmee is stopgezet.4 Dit is een teleurstellend resultaat. Het versterken van het tegengaan van telefoongebruik is en blijft een belangrijk onderdeel van de aanpak om crimineel handelen in detentie tegen te gaan. Daarom doet DJI nu verder onderzoek naar de mogelijkheden van GSM-detectie binnen het gevangeniswezen. Hierbij wordt samengewerkt met de politie. In de volgende voortgangsbrief over het gevangeniswezen zal ik de stand van zaken opnemen.
Is de «GSM-paraplu» volgens u een waardevol instrument om telefoonverkeer vanuit een penitentiaire inrichting te verstoren? Zo ja, wat is ervoor nodig om dit instrument zo snel mogelijk in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt de GSM paraplu niet als juiste oplossing voor het tegengaan van mobiele telefoons in gevangenissen gezien. Aan een alternatief wordt gewerkt, zie ook antwoord 5.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat gevangeniswezen en tbs van 2 december a.s. beantwoorden?
Ja.
Klopt het dat bij een demonstratie van Extinction Rebellion op 11 oktober jongstleden een journalist van de Volkskrant is gearresteerd?1
Het klopt dat er tijdens de demonstraties van 11 oktober jl. aanhoudingen zijn verricht. Onder deze aanhoudingen bevond zich tevens een journalist.
Klopt het dat de journalist op dat moment een duidelijk zichtbare politieperskaart droeg en zich bovendien al twee keer op verzoek had gelegitimeerd? Zo nee, hoe zit het dan?
Het strafrechtelijk optreden van de politie heeft plaatsgevonden onder gezag van de officier van justitie. Het is niet aan mij als Minister om in individuele strafzaken te treden of daarover informatie openbaar te maken.
Klopt het dat de betrokken agent bij aankomst van de journalist de echtheid van de perskaart in twijfel trok en hem het zicht op de gebeurtenissen belemmerde? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de journalist na het mompelen van «kind» tegen de politieagent, met geweld tegen een politiebusje aan werd geduwd, er vervolgens hardhandig in werd gesleurd, alwaar hem werd verteld dat hij was aangehouden, en hij vervolgens vier uur lang werd opgesloten in een arrestantenbus? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de journalist inmiddels is vrijgelaten, maar dat hij nog wel verdacht wordt van belemmering en belediging? Kunt u aangeven hoe de aanklacht precies luidt en wat de verdere procedure zal zijn?
Zie het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat de politie de journalist heeft belemmerd zijn werk te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u daarvan, gezien de maatschappelijke functie van journalisten in een democratische rechtsstaat?
De journalistieke vrijheid is een groot goed. Hier zet het kabinet zich met volle toewijding voor in. Het beschikken over een (politie-)perskaart kent een journalist extra rechten en vrijheden toe. Dit laat onverlet dat er ook grenzen zitten aan de vrijheid van een journalist bij de uitoefening van zijn vak. De journalist is uiteraard ook aan (gedrags-)regels gebonden.
De politie hanteert interne aanwijzingen om de vrijheden en rechten van journalisten te borgen. In gevallen dat de openbare orde verstoord wordt of dreigt te worden verstoord kan de politie overgaan tot aanhouding van de aanwezigen op een bepaalde plaats. Bij grootschalige verstoringen van de openbare orde, of dreigingen hiertoe, kan het zijn dat de journalistieke status van een aanwezige pas later kan worden uitgezocht dan op het moment van aanhouding. Hierbij vindt pas naderhand een beoordeling plaats van de aanhouding. Bij deze beoordeling zal de journalistieke status altijd worden meegewogen.
Erkent u dat de politie in principe dient af te zien van aanhouding van een journalist, indien de journalist zich kan legitimeren en strikt in het kader van zijn beroep opereert? Zo ja, hoe verklaart u dan dat de betreffende journalist is aangehouden? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op vraag 2 en vraag 7.
Erkent u dat de betrokken agent een waarschuwing had kunnen geven of het gesprek had kunnen aangaan, in plaats van meteen over te gaan tot hardhandige aanhouding?
Zie het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat het gebruikte geweld disproportioneel was in verhouding tot de situatie? Zo nee, waarom niet?
Het is aan andere autoriteiten – in voorkomende gevallen de rechter – om te beoordelen of het geweldsgebruik rechtmatig was. Ik kan en zal niet in die beoordeling treden.
Erkent u dat de politie een voorbeeldrol te vervullen heeft als het gaat om de bescherming van de persvrijheid en de veiligheid van journalisten, en dat zij er alles aan zou moeten doen om bij te dragen aan het vertrouwen in onafhankelijke nieuwsgaring? Hoe beoordeelt u de bovenstaande gebeurtenissen in relatie tot dit streven?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid excuses te maken aan de journalist en zijn werkgever en, zo ja, bent u bereid daaraan een schadevergoeding te verbinden? Zo nee, waarom niet?
Deze afweging is allereerst niet aan mij, maar aan de politie zelf. De politie geeft aan dat de journalist uitgenodigd was voor een gesprek. Verder heeft de politie mij aangegeven dat de hoofdredacteur van de journalist heeft gesproken met de hoofdofficier. De journalist zelf heeft geen gebruik gemaakt van het aanbod om met de politie te praten.
Hoe beoordeelt u de proportionaliteit van het politiegeweld tegen demonstranten van Extinction Rebellion op 11 oktober jongstleden?
Zoals in het antwoord op vraag 10 aangegeven is het niet aan mij om te oordelen over de rechtmatigheid van geweldsaanwending door de politie.
Hoe beoordeelt u de proportionaliteit van de wijze waarop de politie het de demonstranten op verschillende manieren onmogelijk maakte om te demonstreren op hun eigen wijze, onder andere door spullen in beslag te nemen?
Het is aan de burgemeester om demonstraties te faciliteren en in goede banen te leiden waarbij het demonstratierecht ook kan worden begrensd wanneer dat noodzakelijk is op basis van de in de Wet openbare manifestaties genoemde beperkingsgronden. De burgemeester bedient zich van de onder diens gezag staande politie en legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. Dit is niet aan mij.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de handelwijze van de politie bij de demonstratie van Extinction Rebellion, gezien het disproportionele politiegeweld en de manier waarop het recht op demonstratie, de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid zijn gehinderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de uitkomsten met de Kamer delen?
Zoals aangegeven is het niet aan mij als Minister om daarover te oordelen.
In uw vraag ligt besloten dat de politie in dit geval buitensporig geweld zou hebben gebruikt. Of geweldsaanwending rechtmatig is kan pas na gedegen onderzoek worden vastgesteld. Iedere geweldsaanwending moet worden gemeld en getoetst door de hulpofficier van justitie. Meer ingrijpende vormen van geweldsaanwending – die op grond van artikel 18 van de Ambtsinstructie2 aan het OM moeten worden gemeld – worden tevens door de officier van justitie beoordeeld. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Bent u bereid om naar aanleiding van de handelwijze van de politie in Den Haag het bewustzijn over de omgang tussen politie en pers en de regels over politiegeweld conform de Politiewet en de ambtsinstructie na te gaan en waar nodig te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Ik zie vooralsnog geen aanleiding om dit te doen. Zie verder het antwoord op vraag 15.
Kunt u zich herinneren dat demonstrerende boeren in 2019 in Den Haag zich niet aan de aangewezen demonstratieplek hielden, door afzettingen braken, trambanen blokkeerden, met een trekker door winkelstraten reden en over snelwegen reden en daarbij rode kruizen negeerden? Erkent u dat de demonstrerende boeren daarmee de verkeersveiligheid in gevaar brachten? Erkent u dat er bij deze demonstraties geen aanhoudingen zijn verricht vanwege het hinderen van het verkeer2, omdat de politie het naar eigen zeggen «niet op de spits wilde drijven»?3 Hoe beoordeelt u deze werkwijze?
In mijn brief van 5 november 2019 aan de Tweede Kamer5 ben ik ingegaan op het handhaven van de rechtsorde tijdens acties door boeren- en klimaatdemonstranten. Zoals ik daarin heb aangegeven, vergt het in goede banen leiden van demonstraties maatwerk en een inschatting door de driehoek op basis van kennis van de lokale situatie. Daarbij heb ik opgemerkt dat ik mij niet herken in het beeld dat sprake is van rechtsongelijkheid bij de wijze waarop is opgetreden bij de acties van boeren- en klimaatdemonstranten, omdat de verschillende situaties zich niet laten vergelijken.
Het is ook niet aan mij als Minister om te treden in de afwegingen van het lokaal gezag.
Klopt het dat er op 11 oktober jongstleden zo’n 60 klimaatactivisten zijn gearresteerd en dat zij allemaal een aanklacht hebben gekregen voor het overtreden van artikel 5 van de Wegenverkeerswet wegens het hinderen van het verkeer? Kunt u aangeven hoe de aanklacht precies luidt en wat de verdere procedure zal zijn? Zo nee, hoe zit het dan?
Op 11 oktober jl. zijn inderdaad ongeveer 60 arrestaties verricht. Verder kan ik geen uitspraken doen over dit lopende proces.
Hoe verklaart u dit verschil in optreden van de politie tegen de boerendemonstraties in Den Haag in 2019 en de demonstratie van Extinction Rebellion op 11 oktober jongstleden?
Zie het antwoord op vraag 17.
Hoe beoordeelt u de proportionaliteit van het politieoptreden tijdens de demonstratie van Extinction Rebellion in relatie tot het politieoptreden bij de boerenprotesten 2019 in Den Haag in het algemeen? Kunt u daarbij gedetailleerd ingaan op de verschillen in ordeverstoring, aangerichte vernielingen, verkeershinder en gebruikt geweld?
Zie het antwoord op vraag 17.
Hoe komt de politie tot het besluit om bij een demonstratie van boeren niet op te treden om te voorkomen dat «de boel escaleert»4, terwijl er wel degelijk sprake is van verkeershinder en wetsovertredingen?
Zie het antwoord op vraag 17.
Speelt hier mee dat de politie het veiligheidsrisico van hardhandig ingrijpen bij een boerenprotest zwaarder beoordeelt dan het veiligheidsrisico van hardhandig ingrijpen bij een klimaatdemonstratie? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie het antwoord op vraag 17.
Erkent u dat deze werkwijze ertoe leidt dat er hardhandiger en strenger wordt opgetreden tegen klimaatactivisten dan tegen boerendemonstranten van wie een dreiging voor de openbare veiligheid uitgaat? Erkent u dat dit in de praktijk leidt tot rechtsongelijkheid? Zo ja, wat bent u van plan te doen om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 17.
Bent u bereid om, samen met de driehoek in Den Haag, te bezien hoe het recht op demonstratie van klimaatactivisten beter beschermd kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het recht op demonstratie is een belangrijk recht. Het is echter niet aan mij om in de beoordeling van individuele gevallen te treden. Het lokaal gezag zal in ieder individueel geval beslissen naar gelang de feiten en omstandigheden die op dat moment relevant zijn.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
De vragen zijn per stuk beantwoord, helaas is het niet gelukt dit binnen de gebruikelijke termijn te doen.
Het bericht dat de bank voortaan je studieschuld kan opzoeken. |
|
Hatte van der Woude (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hypotheek nodig? Bank kan voortaan je studieschuld opzoeken»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat starters het nu al heel moeilijk hebben op de woningmarkt en het daarom heel vreemd is juist voor starters extra belemmeringen op te werpen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw mening dat starters het niet makkelijk hebben op de woningmarkt. Het woningaanbod is beperkt en de concurrentie is groot. De bouw van extra woningen is daarom topprioriteit voor dit kabinet. Die woningen staan er echter niet meteen. Daarom nemen we ook maatregelen om starters op korte termijn te helpen om een woning te kopen. Bijvoorbeeld door meerderjarige starters tot 35 jaar vrij te stellen van overdrachtsbelasting (bij een woning tot € 400.000) en door het verbeteren van de informatievoorziening voor starters op de woningmarkt.
Het meewegen van de studieschuld bij het aanvragen van een hypotheek is al langdurig staand beleid en niet specifiek gericht op starters. Voor verantwoorde kredietverlening is het verplicht om bij het bepalen van de maximale financieringslast rekening te houden met financiële verplichtingen zoals een studieschuld. De (oud-)student is daarnaast verplicht om bij een hypotheekaanvraag eventuele studieschulden op te geven. De terugbetaling van een studieschuld drukt namelijk op het besteedbaar inkomen van een (oud-)student. Het is daarom ook in het belang van de consument om bij een hypotheekaanvraag een eventuele studieschuld eerlijk op te geven. Daarmee voorkomt de aanvrager dat de hypotheeklasten te hoog worden, met mogelijke betalingsproblemen als gevolg. Het delen van gegevens via een app kan juist leiden tot meer gebruiksgemak en zie ik niet als een extra belemmering voor starters.
Bent u het ermee eens dat dit haaks staat op de belofte bij invoering van het leenstelsel dat de studieschuld niet geregistreerd zou worden voor hypotheekverstrekking?
Daar ben ik het niet mee eens. De studieschulden worden door DUO bijgehouden ten behoeve van de uitvoering van de studiefinanciering. Dit gebeurde ook al voor de invoering van het leenstelsel. Daar horen ook gegevens bij over opgebouwde schuld door leningen en aflossingen hierop. Burgers hebben het recht op hun persoonlijke gegevens bij de overheid in te zien en te gebruiken voor hun eigen doeleinden. Dat is precies wat de nieuwe mogelijkheid beoogt. De keuze om deze gegevens te delen met derden, is geheel aan de burger.
Was u al op de hoogte van de koppeling van de studieschuld voor hypotheekverstrekking door DUO toen u uw tweet uitstuurde en u onze vragen beantwoordde? Zo ja, hoe lang was u dan al op de hoogte en waarom heeft u dan niets ondernomen tegen de koppeling door DUO?2, 3
De desbetreffende tweet gaat over een registratie van studieschulden bij het Bureau Kredietregistratie (BKR). Dat is in deze situatie niet het geval, daarom koppel ik deze tweet ook niet aan deze ontwikkeling. Het kabinet gaat ook niet over tot een BKR-registratie voor studieschulden. In deze casus gaat het om gegevens die door DUO worden bijgehouden ten behoeve van de uitvoering van de studiefinanciering. (Oud-)studenten kunnen hun persoonlijke gegevens hierover inzien via Mijn DUO. De (oud)-student kan bepalen om zelf zijn gegevens te delen met de hypotheekverstrekker via een app door toestemming te geven. Deze ontwikkeling zorgt voor meer gebruiksgemak, er zijn minder handelingen nodig van de (oud-)student.
Deelt u de mening dat het registreren van de studieschuld in het BKR feitelijk dezelfde gevolgen voor starters heeft als het registreren van de studieschuld voor hypotheekverstrekking door DUO?
Daar ben ik het niet mee eens. Een burger heeft op basis van de AVG het recht om zijn eigen persoonsgegevens bij de overheid digitaal in te zien. Hij hoeft niet nader te motiveren met welk doel hij de gegevens wil inzien. Een (oud-)student heeft daarom de mogelijkheid om gegevens over zijn studieschuld via Mijn DUO in te zien. Hij kan vervolgens zelf besluiten om deze gegevens te gebruiken. Bijvoorbeeld om extra af te lossen, het maandbedrag aan te passen of om de gegevens te delen met derden, zoals de apps van Ockto of iWiZe. Het delen van gegevens vindt in de meeste gevallen plaats buiten medeweten van de overheid. Het registreren van de studieschuld bij DUO is dus niet bedoeld voor hypotheekverstrekking. De gegevens die bij DUO geregistreerd staan kunnen alleen daarvoor worden gebruikt indien de (oud-)student daar toestemming voor geeft. Naast de hoogte van de oorspronkelijke studieschuld kan de (oud-)student via mijn DUO ook informatie vinden over eventuele extra aflossingen, de resterende looptijd en welk leenstelsel er van toepassing is.
Met een toetsing bij het BKR kunnen banken en kredietverstrekkers zien of een consument ergens anders geld heeft geleend. En of er betalingsproblemen zijn of zijn geweest. De uitkomsten van de toets kunnen zij meewegen bij de hypotheekaanvraag. Een toetsing bij het BKR is voor kredietverstrekkers essentieel in het voorkomen van overkreditering. De gegevens in het BKR worden aangeleverd door kredietverstrekkers zelf. Met het registreren van verstrekte kredieten en eventuele betalingsachterstanden vervult het BKR een andere rol dan DUO die gegevens bijhoudt ten behoeve van de uitvoering van de studiefinanciering.
Kunt u huidige en oud-studenten verzekeren dat u de belofte om studieschulden niet te registreren voor hypotheekverstrekking nakomt?
Het kabinet gaat niet over tot een BKR-registratie voor studieschulden. Wel zijn (oud-) studenten gehouden hun studieschulden kenbaar te maken bij het aanvragen van een hypotheek.
Bent u bereid in gesprek te gaan met DUO en aan te geven dat deze belofte in stand blijft?
Ik acht een gesprek met DUO niet noodzakelijk. Het kabinet gaat niet over tot een registratie van studieschulden, enkel voor hypotheekverstrekking. DUO dient de studieschulden natuurlijk wel bij te houden voor de uitvoering van de studiefinanciering.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van het Wetgevingsoverleg inzake het begrotingsonderdeel wonen en ruimte (hoofdstuk VII) op 15-11-2021?
Ja.