De situatie van Jezidische slachtoffers |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk (SP) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de precaire situatie van de Jezidische slachtoffers en in het bijzonder vrouwen die kinderen hebben gekregen van hun IS-verkrachters?1
IS heeft zich schuldig gemaakt aan vreselijke misdrijven tegen allerlei groepen, waaronder de Jezidi’s. Het kabinet is van mening dat IS hoogstwaarschijnlijk genocide heeft gepleegd jegens de Jezidi’s. De misdaden tegen de Jezidi’s hebben diepe en blijvende sporen nagelaten in de Jezidi-gemeenschap, m.n. vrouwen en kinderen. De situatie van de Jezidi-gemeenschap blijft zorgelijk. Het kabinet is zich bewust van de voortdurende problematiek en blijft zich inzetten voor de bescherming van kwetsbare minderheden.
Deelt u de mening dat er iets aan dit onrecht moet gebeuren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland zet zich sterk in voor de strijd tegen straffeloosheid in de regio. De slachtoffers van IS hebben recht op gerechtigheid, genoegdoening en waarheid. Nederland richt zich op de ondersteuning van Jezidi-slachtoffers, onder andere door een door Nederland gesteund programma van Norwegian People’s Aid en de nauwe samenwerking met de bewijzenbank UNITAD. Daarnaast wordt de situatie van Jezidi’s regelmatig in bilateraal en multilateraal verband opgebracht. Bij die gesprekken komt uiteraard ook aan de orde hoe de Jezidi-gemeenschap en de betrokken organisaties het beste ondersteund kunnen worden.
Klopt het dat landen zoals Duitsland, Frankrijk en Canada asielprogramma’s hebben voor Jezidische slachtoffers? Bent u bereid om een Nederlands asielprogramma te maken voor Jezidische slachtoffers en in het bijzonder voor kinderen van vrouwen die verkracht zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De term asielprogramma is geen eenduidige term binnen het Nederlandse migratiebeleid. Voor de beantwoording van deze vraag neem ik aan dat gedoeld wordt op een programma van gerichte hervestiging. Hervestiging naar Nederland vindt plaats op voordracht van de UNHCR en ziet op vluchtelingen (die zich per definitie buiten hun herkomstland bevinden). De UNCHR toetst of er sprake is van vluchtelingschap. Vervolgens selecteert UNHCR vanuit de totale vluchtelingenpopulatie personen die vanwege individuele kwetsbaarheden vallen binnen de zeven voordrachtcategorieën (o.a. legal and/or physical protection needs, survivors of violence and torture, lack of foreseeable alternative durable solutions) en in aanmerking komen om te worden voorgedragen voor hervestiging. Jezidische slachtoffers en in het bijzonder kinderen van vrouwen die zijn verkracht, kunnen binnen meerdere van deze categorieën vallen. UNHCR beoordeelt daarnaast ook welk hervestigingsland, gelet op de individuele omstandigheden, het meest aangewezen is om een persoon aan voor te dragen. Nederland hecht er aan om de keuze over het voordragen van individuele dossierhervestiging over te laten aan de UNHCR, aangezien de UNHCR vanuit haar positie het beste in staat is te bepalen voor welke personen hervestiging het meest noodzakelijk en passend is. Ook Duitsland, Frankrijk en Canada voeren hervestiging uit via de UNHCR.
Naast het hervestigingbeleid kennen Duitsland, Frankrijk en Canada ook tijdelijke humanitaire toelatingsprogramma’s waarmee de landen humanitaire visa hebben verleend aan Jezidi’s en kinderen van Jezidi’s in Irak. Duitsland heeft met het Baden-Württemberg programma 1.000 Jezidi vrouwen ontvangen.2 Frankrijk heeft middels een soortgelijk programma 103 gezinnen, bestaande uit voornamelijk Jezidi vrouwen en hun kinderen, overgebracht vanuit Irak naar Frankrijk.3 Canada heeft in totaal 1.149 Jezidi vrouwen uit Irak naar Canada overgebracht.4
Anders dan Duitsland, Frankrijk en Canada, kent Nederland geen beleid van humanitaire toelatingsprogramma’s en het verstrekken van humanitaire visa met als doel om in Nederland asiel te kunnen aanvragen.
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de motie-Van Toorenburg c.s. over de beoordeling van asielaanvragen van Jezidi’s?2
Jezidi’s, afkomstig uit centraal-Irak, die in Nederland om bescherming hebben gevraagd, zijn aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. Naar aanleiding van onder andere de motie-Van Toorenburg is de uitvoeringspraktijk ten aanzien van Jezidi’s aangepast. Daarbij merk ik volledigheidshalve op dat het landgebonden beleid Irak op dat moment niet onmiddellijk is aangepast. Dit is alsnog gebeurd middels publicatie van WBV 2021/1. Jezidi’s kunnen met beperkte indicaties aannemelijk maken dat er vrees is voor ernstige schade. De IND weegt bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de vrees de grootschalige en ernstige mensenrechtenschendingen, waarvan de Jezidi minderheid in Irak het slachtoffer is geworden van de zijde van IS vanaf 2014. Daarnaast neemt de IND de algemene kwetsbare situatie waarin deze groep ook verkeert sinds het verdrijven van IS gedurende de afgelopen jaren mee bij de beoordeling. In het geval van Jezidi’s die afkomstig zijn uit centraal-Irak en voorafgaand aan hun komst naar Nederland in de Koerdistan Autonome Regio (KAR) hebben verbleven, wordt de KAR niet als gebruikelijke regio van herkomst tegengeworpen, nu is gebleken dat zij het aldaar bovengemiddeld zwaar hebben. Ook wordt de KAR niet als binnenlands beschermingsalternatief tegengeworpen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het rondetafelgesprek van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Justitie en Veiligheid over de Jezidi’s van 27 oktober a.s.?
Ondanks de inspanningen om deze vragen voorafgaand aan het rondetafelgesprek te beantwoorden is dit niet gelukt.
Het bericht ‘Oostenrijk lanceert ‘Klimaticket’: voor 3 euro per dag onbeperkt met het ov door het land’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Oostenrijk een «Klimaticket» heeft gelanceerd waarmee reizigers voor € 3 per dag onbeperkt door het land kunnen reizen?1 Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja. Een interessant besluit, en ik ben ook benieuwd wat dit in de praktijk gaat betekenen voor het OV gebruik in Oostenrijk.
Welke afwegingen hebben meegespeeld bij het invoeren van dit «Klimaticket»?
Volgens de berichtgeving is het «Klimaticket» een bouwsteen die bij moet dragen om de Oostenrijkse klimaatdoelen te realiseren. De redenering is dat het openbaar vervoer (OV) het klimaatvriendelijke alternatief voor gemotoriseerd privévervoer in Oostenrijk is. Hoe meer mensen meedoen, hoe beter het is voor het klimaat. Daarom wordt het «Klimaticket» goedkoop aangeboden. Deze OV-jaarkaart is vooral bedoeld om forensen makkelijker te laten overstappen van de auto op het OV.
Wordt in Nederland ook gesproken over een soortgelijk systeem om het openbaar vervoer (ov) te stimuleren? Zo ja, welke afwegingen worden meegenomen? Zo nee, is dat in het verleden gebeurd en welke afwegingen zijn meegenomen?
Onder een andere naam kennen we in Nederland ook een initiatief waarmee onbeperkt gedurende een periode van de week gereisd kan worden: de OV-studentenkaart. Iets dergelijks is natuurlijk voor een breder publiek te maken, maar dat is niet gratis. Als we het initiatief overnemen zoals in Oostenrijk is vormgeven, dan moet er in de Nederlandse situatie naar schatting zo’n 4.000 euro per persoon door de belastingbetaler worden bijgelegd.
Uw Kamer is op verschillende momenten geïnformeerd over de mogelijkheden om OV gratis of goedkoper aan te bieden voor verschillende doelgroepen2. De relatie met het behalen van klimaatdoelen is naar mijn weten niet eerder specifiek gelegd. Uit eerdere experimenten bleek geen aantoonbaar effect op de filedruk. Mensen die reeds gebruik maken van het OV gaan meer gebruik maken van het OV.
In het Nationaal OV Beraad (NOVB) werken overheden en vervoerders, met advies van de consumentenorganisaties, samen aan concessiegrensoverschrijdende onderwerpen. In het NOVB is in het verleden gesproken over goedkoop of gratis OV voor bepaalde doelgroepen, maar dit heeft niet tot landelijke afspraken geleid. Op concessieniveau bestaan er verschillende goedkope of gratis OV-kaartjes voor doelgroepen. Dit is mogelijk vanwege de decentrale tariefvrijheid. Om welke groepen het gaat is afhankelijk van de motieven bij de betreffende overheden om het OV aantrekkelijker of beschikbaar te maken voor bijvoorbeeld kinderen, mensen in de bijstand of ouderen.
Daarnaast zijn er recent zowel regionaal als nationaal (OV=OK) marketing campagnes uitgevoerd om reizigers (terug) te winnen voor het OV. Naast deze campagnes zijn er ook nieuwe abonnementen ontwikkeld die aansluiten op de nieuwe werkelijkheid. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om parttime abonnementen, meerrittenkaarten tegen gereduceerd tarief, abonnementen met korting, leeftijdskorting, samenreizen en P&R actietarieven.
Wat zijn de gemiddelde tarieven van een jaar onbeperkt reizen met het ov in landen om ons heen (Duitsland, België, Frankrijk, Denemarken, Verenigd Koninkrijk en Luxemburg)?
Een jaar onbeperkt met al het OV reizen tegen een vooraf afgesproken prijs is in de betreffende landen in de meeste gevallen niet mogelijk. Daarom is in onderstaande globale inventarisatie ook gekeken naar regio’s en (regionale) initiatieven voor doelgroepen.
Op het 1e klas treinvervoer na is in Luxemburg al het OV gratis voor iedereen.
In België kost een afgekocht reisrecht voor de trein (NMBS) voor 26–65 jarigen € 3.286 (2e klas) of € 5.061 (1e klas). Voor jongeren en senioren bestaan aparte tarieven. Indien men een afgekocht reisrecht voor de trein wil combineren met afgekochte reisrechten van De Lijn, MIVB en de TEC dan kost dat respectievelijk € 299, € 499 en € 323 extra. Dus in totaal circa € 4.407 euro per jaar (2e klas).
Denemarken kent alleen een landelijk afgekocht reisrecht voor ouderen. Voor circa € 7.700 per jaar is reizen door een groot deel van Denemarken mogelijk (van het noordelijkste puntje van Jutland naar Kopenhagen), maar dus niet door het hele land. Overigens heeft Denemarken wel tijdens COVID een 8-daags ticket voor vrij reizen in het land geïntroduceerd om binnenlands toerisme te stimuleren. Dit ticket kostte € 40, maar was tijdelijk te gebruiken (tijdens de schoolvakantie).
Duitsland kent geen landelijk afgekocht reisrecht voor al het OV. Wel biedt de Deutsche Bahn de zogeheten Bahncard 100 aan, die je een jaar lang onbeperkt toegang geeft tot alle treinen van alle vervoerders in Duitsland. Kosten hiervoor zijn respectievelijk € 6.812,– per jaar voor 1e klas en € 4.027,– per jaar voor 2e klas. Er zijn ook deelstaten waar voor het regionale OV afgekochte reisrechten gekocht kunnen worden. In de aan Nederland grenzende deelstaat Noordrijn-Westfalen kost een jaar onbeperkt reizen met alle OV modaliteiten (inclusief alle regiobanen) € 2.920 (2e klas) of € 4.125 (1e klas) per jaar.
Ook in het Verenigd Koninkrijk (VK) is er geen landelijk afgekocht reisrecht. Er worden door regionale aanbieders wel verschillende soorten abonnementen aangeboden, maar dan gaat het om deeltrajecten of specifieke routes. Daarnaast is het soms wel en soms niet mogelijk dat reizen met de bus al is opgenomen of kan worden bijgevoegd. Er bestaat wel een mogelijkheid om een 14-dagen pas aan te schaffen waarmee je onbeperkt met de meeste, maar niet alle, treinen door het hele VK kan reizen. Op jaarbasis kost het reizen met deze zogenaamde «All Line Rover» £ 21.268,– (2e klas) of £ 32.500,– (1e klas).
Ten slotte Frankrijk, ook hier bestaat geen landelijk afgekocht reisrecht, maar wel binnen bepaalde regio’s zoals Ile-de-France. In Ile-de-France kost een jaarkaart Navigo waarmee je onbeperkt met het OV kan reizen binnen de hele regio € 827,20. Scholieren tot 11 jaar betalen hiervoor € 24 per jaar en scholieren vanaf 11 jaar en studenten € 350,– per jaar. De Franse spoorwegen bieden wel jaarabonnementen aan maar die zijn alleen geldig op een bepaald treintraject en voor een beperkt aantal reserveringen. Zo kost een jaarabonnement met 450 reserveringen tussen bijvoorbeeld Parijs en Lyon € 6.864. Er bestaat ook een versie voor de combinatie thuiswerken/kantoor van maandag t/m donderdag en 250 reserveringen voor € 4.116.
Welke voordelen zou het met zich meebrengen als in Nederland een soortgelijk systeem in werking zou zijn? Zou dit een goede manier zijn om bij te dragen aan de klimaatdoelstellingen en het bestrijden van vervoersarmoede?
Zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat op 4 november jl. heb aangegeven, in reactie op de motie van de leden Boulakjar en De Hoop, zal ik een analyse laten maken van welke (prijs)instrumenten ingezet kunnen worden om de mobiliteitsshift verder uit te breiden. Het KIM heeft mij laten weten dat de analyse in de tweede helft van 2022 gereed is en zal dan ook aangeboden worden aan uw Kamer.
Wordt verwacht dat met een soortgelijk systeem in Nederland de hoeveelheid mensen die met het ov reizen significant zal stijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Is het mogelijk in Nederland om een jaarabonnement af te sluiten die over de ov-vervoersbedrijven heen gaat? Zo nee, waarom kan dit in Oostenrijk wel en in Nederland niet?
Voor zakelijke reizigers is het mogelijk om in Nederland een OV Vrij abonnement af te sluiten dat over de vervoerbedrijven heen gaat, voor zowel trein als BTM (Bus, Tram, Metro). Voor consumenten is het sinds 1 maart 2021 niet meer mogelijk om een OV Vrij-abonnement af te sluiten. Dit omdat de vervoerders hebben besloten dit product, dat een beperkt aantal klanten kende, niet meer aan te bieden. Met een Altijd Vrij abonnement van NS kunnen consumenten wel vrij gebruik maken van alle treinvervoerders binnen Nederland. Om daarnaast ook landelijk gebruik te kunnen maken van bus, tram en metro, kunnen consumenten een netabonnement BTM aanschaffen.
Wat vindt u van het feit dat op dit moment in Nederland jongeren van 11 totdat ze eventueel gaan studeren, de volledige prijs betalen in het ov?
Of een abonnement interessant voor iemand is, blijft afhankelijk van hoeveel gebruik deze persoon van het OV maakt of wil gaan maken. Bij frequent gebruik van het OV is het vaak voordelig om voor een vast bedrag per maand of jaar dan wel met korting te reizen. Hiervoor bestaan verschillende mogelijkheden voor verschillende doelgroepen, zoals jongeren en groepen. Kinderen tot en met drie jaar reizen gratis in het OV. NS biedt daarnaast het railrunner kaartje aan voor kinderen in de leeftijd 4 t/m 11 waarmee jongeren voor 2,50 euro met een volwassen begeleider kunnen reizen. Indien kinderen in deze leeftijdsklasse een persoonlijke OV chipkaart hebben dan kunnen ze met het gratis Kids Vrij abonnement onbeperkt en kosteloos met de trein reizen. Kids Vrij is ook te gebruiken in de bus, tram en metro in heel Nederland. Kinderen van 4 tot en met 11 jaar krijgen dan automatisch 34% korting.
Jongeren vanaf 12 jaar kunnen gebruik maken van de NS Jongeren dagkaart á 7,50 euro waarmee ze een dag onbeperkt gebruik kunnen maken van de trein tijdens daluren. En met bijvoorbeeld de abonnementen Altijd Vrij of Netabonnement particulier kunnen ze goedkoper reizen met bus, tram en metro.
Ook is er de samenreiskorting voor abonnementhouders waarmee tot drie medereizigers 40% korting op hun ritprijs in de daluren krijgen. Daarnaast is er het groepsticket beschikbaar; hiermee reizen voor een vaste prijs vier tot zeven personen voor 8 euro per persoon in de daluren. Dit ticket wordt ook op korte termijn beschikbaar gemaakt vanaf twee personen.
Reis je niet of zelden met het OV en ben je van plan dat te blijven doen, dan is op saldotarief reizen het voordeligst. Om inzicht te krijgen wat voor de (potentiele) reiziger het voordeligst uitpakt heeft bijvoorbeeld 9292 de OV Prijswijzer3 geïntroduceerd.
Zou een familieticket, zoals onderdeel is van het Oostenrijkse «Klimaticket», in Nederland een goed middel zijn om gebruik van het ov voor scholieren en gezinnen aantrekkelijker te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid, gegeven de succesvolle implementatie van het «Klimaticket» in Wenen voordat deze in Oostenrijk landelijk werd ingevoerd, om te onderzoeken of een pilot van dit systeem in een (middel)grote stad mogelijk is en wat dit zou kosten?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 en 6, zal ik laten analyseren welke effecten de inzet van prijsinstrumenten heeft op het gebruik van het OV.
De valse start van het online gokken en de storing in het Centraal register uitsluiting kansspelen |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Erkent u dat het legaliseren van online gokken een lange aanloop heeft gekend, met heel veel debat, en dat een van de belangrijkste zorgen een toename van kansspelverslaving was, waarvoor het Centraal register uitsluiting kansspelen (Cruks) één van de meest essentiële instrumenten was om die grote toename te voorkomen?
De legalisatie van online kansspelen is een lang traject geweest. Het kansspelbeleid is er op gericht kansspelverslaving te voorkomen, de consument te beschermen en fraude en criminaliteit tegen te gaan. Daarom is bij het legaliseren van online gokken uitdrukkelijk aandacht uitgegaan naar verslavingspreventie. Cruks is een belangrijk, maar niet het enige instrument dat bij online kansspelen wordt ingezet om kansspelverslaving te beperken. Er zijn meer maatregelen genomen. Zo zijn alle aanbieders verplicht het speelgedrag van spelers te volgen en tijdig te interveniëren. Ook moeten spelers vooraf limieten instellen die bepalen hoeveel geld ze maximaal kunnen inzetten.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat bij de start van het online gokken op 1 oktober het Cruks niet functioneerde?1
De Kansspelautoriteit heeft mij het volgende bericht. Het Cruks is in de periode voor 1 oktober jl. getest in de zogenaamde testomgeving. Stresstesten en pentesten zijn succesvol uitgevoerd en de systemen zijn veilig bevonden.
De live verbindingen met aanbieders konden echter niet worden getest. De reden hiervoor is dat Cruks werkt met BSN nummers. Vóór 1 oktober was het niet mogelijk om BSN nummers (persoonsgegevens) uit te wisselen omdat de regelgeving die dit toestaat, pas op 1 oktober 2021 in werking zou treden. Op vrijdag 1 oktober bleek dat er een probleem was met de live verbinding met de Beheervoorziening burgerservicenummer (BV BSN) als gevolg van het ontbreken van een diginet verbinding. Deze koppeling is nodig zodat aanbieders van kansspelen de gegevens van spelers kunnen verifiëren. Door het probleem met de verbinding konden spelers zich niet inschrijven bij online aanbieders. Op 2 oktober jl. is met betrekking tot de verbinding met BV BSN een tussenoplossing gecreëerd zodat spelers zich bij vergunde aanbieders konden inschrijven. Het probleem is op 20 oktober jl. definitief opgelost. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Op donderdag 30 september jl. bleek daarnaast dat ondanks de succesvolle testen de inschrijving in Cruks niet werkte omdat de DigiD verbinding nog niet was gerealiseerd. Die verbinding is nodig voor het inschrijven van spelers in Cruks. Dit probleem is op maandagmiddag 4 oktober opgelost. Spelers konden zich vanaf dat moment inschrijven in Cruks.
Hoe kan het dat de Kansspelautoriteit toestemming gaf om online kansspelen aan te bieden, terwijl Cruks een storing had en consumenten zich niet konden inschrijven in Cruks en er dus geen bescherming was tegen de risico’s van online gokken?
Het klopt dat de Kansspelautoriteit op 2 oktober jl. de mogelijkheid heeft geboden aan net vergunde aanbieders om online kansspelen aan te bieden, terwijl nog niet alle problemen met Cruks waren opgelost.
Bij de besluitvorming heeft bij de Kansspelautoriteit voorop gestaan dat de consument veilig moet kunnen spelen.
De vrees bestond dat meer Nederlanders bij illegale sites zouden gaan gokken als ze in het weekend niet bij legale Nederlandse aanbieders terecht zouden kunnen.
Daarbij heeft de Kansspelautoriteit meegenomen dat er juist bij de vergunde aanbieders, naast Cruks, verschillende instrumenten zijn om kansspelverslaving te bestrijden. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de Kansspelautoriteit op zaterdagochtend 2 oktober meldde dat de storing verholpen was en alles werkte, maar dat de werkelijkheid was dat het systeem nog instabiel was en spelers pas na het weekend konden inschrijven?
Op zaterdagochtend 2 oktober communiceerde de Kansspelautoriteit op haar website dat de storing van Cruks die ervoor zorgde dat online aanbieders niet bereikbaar waren, was opgelost. Vanaf dat moment konden online aanbieders dus spelers toelaten. Het inschrijven van spelers in Cruks is maandag 4 oktober jl. om 16 uur mogelijk geworden.
Klopt het dat diverse aanbieders u verzocht hebben om tussen het moment van vergunningverlening en 1 oktober de mogelijkheid te krijgen om hun systemen live te testen, maar dat dit door de Kansspelautoriteit is afgewezen? Waarom heeft de Kansspelautoriteit deze inschatting gemaakt en welke rationale ligt hier achter?
De Kansspelautoriteit heeft mij bericht dat het klopt dat verschillende aanbieders vóór 1 oktober bij haar hebben aangegeven graag de mogelijkheid te willen hebben om voor 1 oktober de systemen live te testen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven konden live tests voor dat controleproces niet vóór 1 oktober plaatsvinden omdat er geen wettelijke grondslag bestond om persoonsgegevens te mogen uitwisselen.
Klopt het dat u richting diverse aanbieders heeft aangegeven dat het systeem nog niet volledig functioneerde en dat later deze week nog aanvullende reparatiewerkzaamheden moeten worden uitgevoerd?
Het klopt dat het systeem niet vanaf het begin volledig functioneerde. Dit was erg vervelend en voor alle betrokkenen een tegenvaller. Voor de beantwoording van de vraag naar het huidige functioneren van Cruks verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. De Kansspelautoriteit heeft mij bericht dat de privacy van consumenten in het gehele proces niet in gevaar is geweest.
Functioneert het Cruks momenteel volledig en zonder problemen? Is te allen tijde de privacy van de consumenten gewaarborgd geweest?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is dit alles voorbereid om een goede start mogelijk te maken? Zijn er bijvoorbeeld ook stresstests uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij de beantwoording van Kamervragen van de heer Van Nispen (SP; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 467) heb aangegeven, zijn bij de bouw en inrichting van Cruks stresstesten en pentesten uitgevoerd. Deze testen, die bedoeld zijn om de belastbaarheid en veiligheid van het systeem te testen, zijn goed doorlopen. Sinds eind november 2020 is er voorts een testomgeving beschikbaar om de toegang tot het register met aanbieders te testen. Sinds 20 september 2021 is in een productieomgeving (met een testverbinding) getest met aanbieders die succesvol door de eerdere testen zijn gekomen.
Wat zijn de gevolgen geweest van het niet (tijdig) werken van Cruks? Was het bijvoorbeeld mogelijk om in te schrijven en online deel te nemen aan kansspelen zonder dat Cruks werkte? Hoe risicovol is dat volgens u geweest? Is ook een effect geweest dat spelers juist bij de illegale (veel risicovollere) aanbieders door zijn gaan gokken? Zijn deze gevolgen te onderzoeken?
Van zaterdagochtend 2 oktober tot maandag 4 oktober 16 uur is het inderdaad voor spelers mogelijk geweest zich bij een vergunde aanbieder in te schrijven, terwijl inschrijving in Cruks niet mogelijk was. Dit betekent dat spelers tussen zaterdagochtend en maandagmiddag hebben kunnen spelen, terwijl ze zich misschien in Cruks hadden willen inschrijven voor een vrijwillige spelblokkade.
Om spelers veilig te kunnen laten spelen was het toelaten van consumenten bij de vergunninghoudende aanbieders op zaterdag minder risicovol dan dit niet te doen. Dat is een keuze van de Kansspelautoriteit geweest die ik kan ondersteunen. In het geval dat de Kansspelautoriteit de inschrijving niet mogelijk zou hebben gemaakt, zou het enige aanbod immers het illegale aanbod zijn geweest, waarbij de risico’s groter zijn. Daarbij speelt ook een rol dat een aantal grotere buitenlandse aanbieders juist vanaf de opening van de legale markt op 1 oktober geen Nederlandse spelers meer bedient. Het risico bestond daardoor dat spelers terecht zouden komen bij onverantwoord opererende aanbieders (cowboys). De Kansspelautoriteit heeft mij overigens bericht de opstartproblemen te evalueren en mij daarover te informeren.
Hoe verklaart u dat uitgerekend TOTO, onderdeel van een staatsdeelneming, wel gewoon op 1 oktober online ging, terwijl duidelijk was dat Cruks niet werkte? Hoe kijkt u terug op die beslissing?
Desgevraagd heeft de Nederlandse Loterij (NLO), waar TOTO Sport onder valt, mij laten weten zaterdag 2 oktober jl. laat in de ochtend online te zijn gegaan voor consumenten, ná plaatsing van het bericht op de website van de Kansspelautoriteit dat de storing van Cruks die ervoor zorgde dat online aanbieders niet bereikbaar waren, was opgelost. De NLO heeft daarnaast aangegeven de afweging te hebben gemaakt om toch al live te gaan, omdat zij het belangrijk vindt om als legale aanbieder, met de aanwezig zijnde preventiemaatregelen, beschikbaar te zijn voor Nederlandse spelers.
Deelt u de mening dat juist bij de start van het (omstreden) online gokken dit systeem ter voorkoming van kansspelverslaving goed had moeten functioneren; kunt u daarbij ook ingaan op het belang van het vertrouwen dat consumenten moeten hebben in een goede werking van het systeem?
Ik deel de mening dat de systemen rond Cruks goed hadden moeten functioneren bij de start op 1 oktober. Het is vervelend voor alle betrokken stakeholders en spelers dat de start niet vlekkeloos is verlopen. Consumenten moeten erop kunnen vertrouwen dat zij bij legale aanbieders veilig kunnen spelen en aanbieders moeten erop kunnen vertrouwen dat zij kunnen controleren of een speler al dan niet is uitgesloten van kansspelen. Echter, op het moment dat bleek dat het systeem niet werkt ondersteun ik de keuze van de Kansspelautoriteit om zo snel mogelijk te werken aan een situatie waarin consumenten gebruik kunnen maken van een veilig en legaal aanbod. De Kansspelautoriteit heeft zoals gezegd aangegeven de opstartproblemen van Cruks te gaan evalueren.
Kunt u de stabiliteit en de functionaliteit van Cruks garanderen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, wat gaat u doen met de online kansspelmarkt tot het moment dat u dit wel kunt garanderen?
Cruks functioneert nu stabiel. Op 4 oktober jl. kwam, zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 2, de aansluiting met Digid tot stand zodat spelers zich aan konden melden in Cruks. De mogelijkheid van verificatie van de gegevens via BV BSN ontbrak echter nog. Dit probleem is op 20 oktober jl. opgelost. Op 25 oktober 2021 waren 3067 spelers in Cruks ingeschreven.
Kunt u deze vragen zo snel als mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de kosten van valincidenten zullen verdubbelen naar 2,4 miljard euro |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Kosten van valincidenten «verdubbelen naar 2,4 miljard euro»»?1
Ja, wij zijn hiermee bekend.
Wat vindt u van het feit dat het kenniscentrum Letselpreventie VeiligheidNL stelt dat binnen tien jaar, vijftig procent meer ouderen op de spoedeisende hulp zal belanden na een val als er nu geen maatregelen worden genomen en dat de kosten daardoor verdubbelen tot 2,4 miljard euro per jaar?
Ik vind dit een zorgelijk vooruitzicht. Er is al veel bekend over de stijging van valongelukken bij ouderen en de oorzaken hiervan. Een oorzaak van de stijging van de cijfers is de vergrijzing, maar een andere oorzaak is ook dat ouderen langer leven met één of vaak meerdere ziekten tegelijk, met het daarmee gepaard gaande medicatiegebruik, wat invloed heeft op het risico om te vallen. Een valongeluk met opname op de spoedeisende hulp brengt veel leed mee voor de betrokkene en kan het begin zijn van een cascade aan andere ellende. Het is daarom belangrijk dat er ingezet wordt op het voorkomen van valongelukken met een effectieve valpreventieve aanpak.
Worden er volgens u genoeg maatregelen genomen om de ambitie in de Landelijke Nota Gezondheidsbeleid 2020–2024, namelijk dat het risico op spoedeisende hulp na een val in 2024 is afgenomen, te realiseren? Zijn er al effecten te zien van de genomen maatregelen?
De Landelijke Nota Gezondheidsbeleid is onder meer bedoeld om richting te geven aan het lokale gezondheidsbeleid. Gemeenten gebruiken dit bij het opstellen van hun lokale nota’s gezondheidsbeleid. Zij maken hierin hun eigen lokale keuzes en het Rijk kan daarbij ondersteunen en faciliteren. Omdat wij ook vinden dat er meer gedaan kan worden, zijn hiertoe verschillende acties opgestart (zie ook het antwoord op vraag 5). Via het LetselInformatieSysteem van VeiligheidNL wordt jaarlijks bijgehouden hoeveel valongelukken plaatsvinden in Nederland. In de meest recente cijfers (peiljaar 2020) is vooralsnog geen afname te zien van het aantal valongelukken (gecorrigeerd voor toename van het aantal ouderen). Het is echter nog te vroeg om eventuele effecten te kunnen waarnemen.
Wanneer in het najaar (2021) wordt het rapport van Zorginstituut Nederland naar de Kamer gestuurd waarin geduid wordt of valpreventie voor ouderen onderdeel kan zijn van het basispakket in de Zorgverzekeringswet (Zvw)?
Een effectieve valpreventieve aanpak bestaat uit verschillende componenten. Op dit moment is onduidelijk of, en zo ja voor welke componenten, de zorgverzekeraar financieel verantwoordelijk is. Een duiding van het Zorginstituut (ZiNL) maakt de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeenten en zorgverzekeraars duidelijk en is daarom een belangrijke stap om de gezamenlijke inzet op valpreventie goed van de grond te krijgen.
De planning van ZiNL was om de duiding eind dit jaar gereed te hebben. Dit hebben wij ook zo met de Kamer gedeeld. Helaas kost het meer tijd om de duiding af te ronden en wij verwachten de duiding nu begin 2022.
Wat kunt u, vooruitlopend op een mogelijk positieve duiding van het Zorginstituut, nu al doen om valpreventie breed in Nederland beschikbaar te stellen zonder/ of met een kleinere financiële drempel?
In de laatste voortgangsrapportage van het programma Preventie in het Zorgstelsel en het programma Langer Thuis2 bent u geïnformeerd over de activiteiten die, vooruitlopend op de duiding van het Zorginstituut, ondernomen worden. Zo wordt VeiligheidNL gesubsidieerd voor het op peil houden en verspreiden van kennis over effectieve aanpakken en voor het ondersteunen van de implementatie hiervan. Verder ondersteunen het RIVM en VeiligheidNL – gesubsidieerd door VWS – twee gemeenten die aan de slag willen met preventieve zorg voor ouderen in een leer- en ontwikkeltraject. Ook wordt bijvoorbeeld de regio Noord Limburg financieel ondersteund door VWS bij het tot stand brengen van een Health Impact Bond op valpreventie. Daarnaast zijn via ZonMw-programma’s lokale netwerken ouderenzorg gefinancierd, ook rondom valpreventie.
Het is niet eenvoudig om op grootschalig niveau effectieve valpreventie te implementeren. Voor een effectieve uitvoering moeten er afspraken gemaakt worden tussen het zorg-, gezondheid- en welzijnsdomein. Naast een beweegprogramma is het namelijk belangrijk om ook te kijken naar andere factoren die de kans op vallen vergroten. Is de medicatie goed ingesteld, zijn er visusproblemen of moet de woning misschien aangepast worden? Ook moeten mensen worden opgespoord, gescreend en goed worden doorverwezen
Met stakeholders gaan wij daarom vooruitlopend op de duiding alvast in gesprek over de verschillende stappen die nodig zijn om te komen tot effectieve valpreventie en wie wat kan oppakken. Aan bod komen: het opsporen / bereiken van ouderen met verhoogd valrisico, valrisico beoordeling, uitvoering, doorstroom naar regulier beweegaanbod en coördinatie.
Binnen het programma Preventie in het Zorgstelsel kijkt de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar het bredere vraagstuk voor het beter organiseren van preventie op het grensvlak van de verschillende domeinen, inclusief valpreventie. Dit sluit ook aan bij de structurele samenwerking op lokaal en regionaal niveau met betrekking tot preventie die de Staatssecretaris van VWS beoogt en heeft toegelicht in zijn brief «Bouwstenen voor een fundament onder toekomstig preventiebeleid» van 7 juli jl. (Kamerstukken 2021–2022, 32 793, nr. 558). Verdere besluitvorming over extra inzet voor valpreventie is een beleids- en budgettaire keuze van het volgende kabinet.
Wat weerhoudt u ervan om, vooruitlopend op een mogelijk positieve duiding van het Zorginstituut, nu al maatregelen te nemen, gezien het feit dat door Zorgkeuzes in Kaart al is doorgerekend dat valpreventie kosteneffectief is?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten (kosten)effectieve vormen van interventies aanbieden op het gebied van valpreventie?
Het is niet bekend hoeveel gemeenten (kosten)effectieve vormen van interventies aanbieden op het gebied van valpreventie. We zijn betrokken bij een aantal gemeenten die hier actief mee bezig zijn. Dit zijn bijvoorbeeld de preventiecoalities in de regio Amstelland en Noord-Limburg. Een ander goed voorbeeld is de aanpak «vallen voorkomen» in de Utrechtse wijk Oog in Al. Hier wordt ingezet op de samenwerking tussen professionals uit alle disciplines en maakt het aanbod in de wijk zichtbaar. VeiligheidNL is in meerdere regio’s betrokken bij de opstart en uitvoering van effectieve valpreventie aanpakken, zoals Amsterdam, Rotterdam, Noord-Limburg (7 gemeenten), Amstelland, Baarn, leerregio’s Fryske Marren en Rucphen, Drachten, Zoetermeer, Lelystad, Zwolle en Almelo. Voor verschillende erkende interventies is wel overzichtelijk beschikbaar wie de aanbieders zijn:
Op een landkaart op www.veiligheid.nl/valpreventie is voor 3 erkende interventies (Valanalyse, In Balans en Otago) te zien waar gecertificeerde aanbieders zijn in welke gemeenten.
Voor Vallen Verleden Tijd is dat hier te zien: Vind fysiotherapeut of oefentherapeut (npi.nl).
Voor Zicht op Evenwicht is dat hier te zien: Trimbos.nl | Zicht op Evenwicht: verminder valangst bij ouderen.
Is in de gemeentes waar interventies worden aangeboden voldoende aanbod voor alle ouderen?
Dit wordt op dit moment (nog) niet centraal gemonitord. Dit is m.i. wel een logische stap als een volgend kabinet ervoor kiest de beleidsinzet op valpreventie verder kracht bij te zetten.
Is er voldoende aandacht voor communicatie naar ouderen toe over de mogelijkheden rondom valpreventie?
Goede communicatie over valpreventie is belangrijk. Niet alleen om ouderen bewust te maken van het nut van valpreventie, maar ook om de juiste verwachtingen te scheppen over wat valpreventie is. Van nature onderschatten ouderen hun eigen valrisico en associëren ze vallen met pech en hoort het bij ouder worden. Misvattingen hierover weerhouden ouderen om deel te nemen aan dergelijk aanbod.
Of er voldoende wordt gecommuniceerd over valpreventie is vooral afhankelijk van of in een bepaalde regio of gemeente aanbod is. Landelijk publiceert kenniscentrum VeiligheidNL de recente inzichten en informatie over dit thema en zijn voorlichtingsmaterialen voor zowel professionals als ouderen beschikbaar.3
Kunt u aangeven hoeveel ouderen gebruik maken van interventies gericht op valpreventie? Zo niet, bent u bereid dat te onderzoeken?
Nee, er is op dit moment geen structurele monitor die bijhoudt hoeveel ouderen deelnemen aan effectieve valpreventie interventies. Uit eerder onderzoek van Erasmus MC, Vilans en VeiligheidNL (maatschappelijke kosten baten analyse, 2015) bleek dat 1,5% van de ouderen bereikt wordt met effectieve valpreventie. Aanvullend heeft VeiligheidNL in 2019/2020 in kaart gebracht hoeveel ouderen hebben deelgenomen aan een valpreventieve beweeginterventie, een onderdeel van een valpreventieve aanpak4. Ook weten we bijvoorbeeld uit onderzoeken naar netwerken integrale ouderenzorg5 of uit de evaluatie van het programma Preventie in het zorgstelsel6 dat de aandacht voor vallen en mobiliteit geregeld onderdeel uitmaakt van netwerkinitiatieven en samenwerkingsverbanden.
Ook duiden signalen die wij van Veiligheid NL ontvangen erop dat op steeds meer plekken processen worden opgestart om de aanpak vorm te geven. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een toename van de vraag voor ondersteuning in verschillende regio’s en gemeenten, evenals het toegenomen aantal trainers.
Of en hoe de monitoring van deelname aan valpreventieve interventies structureel vormgegeven zou moeten worden, zou meegenomen moeten worden bij besluitvorming door een volgend kabinet.
Kunt u aangeven wanneer er concrete acties worden genomen naar aanleiding van de stakeholdersbijeenkomst in september 2020 waar knelpunten rondom valpreventie zijn geïnventariseerd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u naar uw eigen rol in de structurele implementatie van valpreventie in heel Nederland?
In het plan veilige mobiliteit ouderen – «Langer veilig mobiel» 2021–2025», dat in mei jongstleden door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) naar de Tweede Kamer is gestuurd, staan enkele acties – in aanvulling op de activiteiten van het Ministerie van VWS – gericht op het voorkomen van verkeersgerelateerde valongevallen zoals het programma Doortrappen. Het programma Doortrappen heeft als doel fietsende ouderen bewust te maken van de mogelijkheden die zij hebben om hun eigen fietsveiligheid te verbeteren. Ook wordt een handreiking ontwikkeld om beleidsmakers te inspireren om aan de slag te gaan met een beweegvriendelijke en (verkeers)veilige omgeving voor voetgangers. Daarnaast is IenW gestart met de voorbereiding van het onderzoek naar eenzijdige voetgangersongevallen en verkeersongevallen. De resultaten hiervan worden in 2023 opgeleverd.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is bij de activiteiten rondom het voorkomen van vekeersgerelateerde valongevallen van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat?
De wijze waarop de stikstofdepositie berekend wordt |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Is de veronderstelling juist dat terreinruwheid (inclusief de overgang van lage naar hoge vegetatie) onderscheidenlijk het landgebruik eigenstandige bijdragen leveren aan de depositiesnelheid?1 2
De structuur van de vegetatie en het aardoppervlak, variërend van oppervlaktewater tot loof- en naaldbos, wordt kortheidshalve aangeduid als landgebruik. Deze variabele speelt op meerdere manieren een rol in de berekening van stikstofdepositie (via het OPS-model in AERIUS). Enerzijds wordt hiermee de terreinruwheid bepaald. Elke landgebruiksklasse heeft zijn eigen ruwheid. Een hogere terreinruwheid leidt tot een hogere depositiesnelheid, doordat meer luchtwervelingen ontstaan. Anderzijds wordt de landgebruiksklasse ook gebruikt bij het berekenen van adsorptie (hechting aan oppervlakken) en absorptie (opname door de planten), op basis van oppervlaktekenmerken. Elke landgebruiksklasse heeft bijvoorbeeld een karakteristieke hoeveelheid bladoppervlak (uitgedrukt in de LAI: Leaf Area Index), die afhankelijk is van het seizoen.
Het is dus niet zo dat terreinruwheid een eigen bijdrage levert naast het landgebruik: op basis van het landgebruik worden verschillende oorzaken van de depositiesnelheid berekend, waar terreinruwheid er één van is.
Is de veronderstelling juist dat bij een hexagoon die voor de helft overlapt met een lage heidevegetatie en voor de helft met een hoge bosvegetatie de depositiebijdrage van de helft met de lage heidevegetatie lager zal zijn dan de depositiebijdrage van de helft met de hoge bosvegetatie vanwege het verschil in landgebruik (bos vangt meer stikstof in dan heide)?
Deze veronderstelling is niet juist: de ruwheid – en daarmee de mate van turbulentie – wordt bepaald door een groter gebied rondom een rekenpunt op het AERIUS-grid (het zogenoemde receptorpunt). Dat wordt gemodelleerd middels een gebied met een oppervlakte van ca. 6,25 ha. De berekende ruwheid is representatief voor het hele hexagoon van 1 ha.
Is de veronderstelling juist dat, gelet op het voorgaande, bij hexagonen op de overgang van bos naar stikstofgevoelige habitats met een lage vegetatiestructuur, ook met inachtneming van de hogere depositie op de lage vegetatie vanwege de naastgelegen hoge vegetatie, in AERIUS sprake is van overschatting van de stikstofdepositie op deze stikstofgevoelige habitats en dat een goede vergelijking met de kritische depositiewaarde voor de betreffende lage vegetatie dan niet mogelijk is?
Deze veronderstelling is niet juist: het bos naast het heideveld zorgt voor meer turbulentie boven het heideveld. Dit leidt er dus toe dat een lage vegetatie naast een hoge vegetatie meer depositie ontvangt dan eenzelfde lage vegetatie in een homogeen gebied. Er is dus geen sprake van een structurele overschatting op deze plekken. De vergelijking met de kritische depositiewaarde (KDW) gebeurt ook op deze locaties op een goede wijze.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat bij de vergelijking tussen actuele deposities en de kritische depositiewaarden gecorrigeerd wordt voor de genoemde overschatting en/of deze hexagonen niet mee te tellen bij de monitoring van de omgevingswaarde voor de stikstofdepositie in de Wet natuurbescherming/Omgevingswet?
Het effect van vegetatieovergangen op de depositieberekeningen is een reëel effect. Er is dus geen reden om te corrigeren of hexagonen weg te laten.
Het toezicht op de cryptosector. |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het FD-artikel over toezicht op de cryptosector?1 Wat is uw mening over deze ruzie? Hoe gaat u deze oplossen?
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Cryptodienstverleners staan sinds 2020 onder toezicht als gevolg van de Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn. Voor elke sector die onder toezicht wordt gebracht geldt dat het inschatten van toezichtinspanningen en bijbehorende kosten complex is. Dit geldt helemaal voor een sector waarin zich zoveel ontwikkelingen voordoen als de cryptosector. Hiervoor vinden gesprekken plaats tussen het ministerie en de toezichthouder, waarbij vanuit de verschillende verantwoordelijkheden en rollen voorstellen worden gedaan en vragen worden gesteld. Hierbij moet oog gehouden worden voor adequaat en effectief toezicht enerzijds en proportionele kosten voor betrokken partijen anderzijds. De conclusie in het artikel dat er «ruzie» zou zijn met De Nederlandsche Bank (DNB) deel ik dan ook niet.
Kunt u aangeven hoe u rond de sector cryptoaanbieders invulling geeft aan de wettelijke toezichttaak? Wat is uw mening over de door De Nederlandsche Bank (DNB) gemaakte c.q. in rekening gebrachte kosten? Wat vindt u van de hoge administratieve lasten die het gevolg zijn van de naleving van deze implementatiewet?
De Minister van Financiën is systeemverantwoordelijk: ik draag verantwoordelijkheid voor de vervulling van de publieke taak van het functioneren van het toezichtsysteem als geheel. Hieronder valt onder meer de instelling en inrichting van het toezicht als zodanig, en het toezicht op het functioneren van DNB (en de Autoriteit Financiële Markten (AFM)). Dit toezicht heeft het karakter van «toezicht op afstand», waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat de Minister, anders dan bij de taken die in ondergeschiktheid worden uitgeoefend, geen directe of allesomvattende zeggenschap heeft; de uitvoering van de opgedragen taken is primair de verantwoordelijkheid van DNB (en de AFM) zelf. Middels een aantal verschillende bevoegdheden, te weten overreding, zachte wettelijke bevoegdheden en harde wettelijke bevoegdheden, houd ik toezicht op de financiële toezichthouders.
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, geldt voor elke sector die onder toezicht wordt geplaatst dat het inschatten van de vereiste toezichtinspanningen en bijbehorende kosten complex is. Dit geldt ook voor cryptodienstverleners. De bekostigingsregelgeving is zo ingericht dat de begrote kosten direct in het lopende jaar in rekening gebracht moeten worden. Ik heb geconstateerd dat in verschillende gevallen, zoals bij de toetreding van partijen in verband met de Brexit, maar ook bij nieuwe categorieën die onder toezicht vallen, zoals de cryptosector, dit tot ongewenste effecten kan leiden. In het eerste jaar van het toezicht is de omvang van nieuwe partijen en daarmee hun draagkracht vaak nog niet goed te bepalen. Daarnaast is er in dergelijke gevallen vaak sprake van eenmalige voorbereidingskosten voor de toezichthouder. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen heb ik in het wetsvoorstel Wijzigingswet Financiële Markten 2022 maatregelen opgenomen om eenmalige kosten in dergelijke situaties via een reserve te laten dekken.
Is de motie van de leden Alkaya en Van der Linde2 over de monitoring van de uitwerking van de implementatiewet anti-witwasrichtlijn op kleine ondernemingen werkelijk uitgevoerd volgens u? Hoe staat het met de toezegging dat uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van de wet de Kamer wordt geïnformeerd over uitwerking van deze wet?
De motie is nog in uitvoering. De motie vraagt de regering om de administratieve lasten te monitoren en de Kamer uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding te informeren. De wet is op 10 juli 2020 in werking getreden, wat betekent dat uw Kamer mij gevraagd heeft om uiterlijk in juli 2022 de Kamer te informeren. In het debat over de Implementatiewet herziene vierde anti-witwasrichtlijn hebben wij besproken dat een kortere periode onvoldoende informatie zou opleveren om goed zicht te krijgen op de uitwerking van de wet.4 Ik zal de Kamer dan ook, conform de motie, uiterlijk in juli 2022 informeren. De toezegging ten aanzien van het informeren van de Kamer over de uitvoering van de motie heb ik helaas niet op tijd gestand kunnen doen. Ik zal uw Kamer uiterlijk eind dit jaar nader informeren over de uitwerking van de motie.
Herinnert u zich uw toezegging, op 20 april 2020 gedaan in de Eerste Kamer en uw toezegging aan de Tweede Kamer in november 20203, om begin 2021 toe te lichten hoe de evaluatie zal geschieden waarover de motie-Alkaya/Van der Linde sprak? Hoe zal deze toezegging gestalte krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de stand van zaken rond het toegezegde evaluatieonderzoek en kunt u bevestigen dat dit onderzoek nog dit jaar uitgevoerd zal worden? Welke organisatie zal dit onderzoek uitvoeren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt het in Nederland opgezette doorbelasten van kosten aan geregistreerde partijen zich tot andere lidstaten in de EU? Is het correct dat partijen die zich in Frankrijk registreren slechts te maken hebben met eenmalige registratiekosten van 1.000 euro?
De bekostigingssystematiek verschilt per lidstaat. Zo is de wijze van financiering per lidstaat anders en worden toezichtinspanningen niet altijd op eenzelfde manier toegerekend. Het is daarom goed mogelijk dat de registratiekosten in Frankrijk voor cryptodienstverleners verschillen met de registratiekosten die door DNB worden gehanteerd.
Hoe kan een gelijk speelveld en innovatie in Nederland worden geborgd indien in Nederland veel hogere kosten worden gerekend aan kleine startende ondernemingen dan in andere lidstaten?
Een goed vestigingsklimaat met een gelijk speelveld en innovatie is belangrijk. Echter, het vestigingsklimaat hangt niet alleen af van de toezichtkosten die worden gerekend. FinTech-bedrijven beoordelen toezichtkosten in combinatie met de kwaliteit van het financieel toezicht, dat in Nederland als hoog wordt gezien. Er zijn geen indicaties dat alleen de hoogte van de toezichtkosten een doorslaggevende factor zijn voor startende FinTech-bedrijven om zich al dan niet in Nederland te vestigen. Dit wordt nog eens onderstreept doordat er in Nederland meer cryptodienstverleners zijn geregistreerd dan in Frankrijk, hoewel de toezichtkosten er, zoals aangegeven in vraag 6, lager zijn. In Frankrijk zijn momenteel 23 entiteiten zijn geregistreerd als cryptodienstverlener (waaronder 2 entiteiten met een dubbele registratie)5, terwijl er op het moment van schrijven in Nederland 26 entiteiten zijn geregistreerd.6
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat Nederland zich in de top bevindt van landen met een goed vestigingsklimaat voor FinTechs. In eerste plaats wordt dit bevestigd in de FinTech-census die, in opdracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken en mijzelf, is opgesteld en eerder naar uw Kamer is verzonden.7 Uit dit onderzoek blijkt ook dat bij de afweging in welk land een financiële instelling zich vestigt veel verschillende factoren een rol spelen. Hierbij kan gedacht worden aan infrastructuur, gekwalificeerd personeel, vraag naar diensten en producten, en digitale geletterdheid. Toezichtkosten zijn hierin een van meerdere relevante factoren. Naar aanleiding van de eerdergenoemde FinTech-census heb ik samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat in 2020 een FinTech-actieplan opgesteld, waarover de Kamer recentelijk een voortgangsbrief heeft ontvangen.8 Specifiek ten aanzien van crypto’s scoort Nederland bijvoorbeeld in de Global Crypto Adoption Index van het bedrijf Chainalysis ongeveer gelijk aan Duitsland, Frankrijk, Spanje en Zwitserland als het gaat om het gebruik van crypto’s. Nederland bevindt zich hiermee in de top van de Europese Unie.9
De voortgang in de inhaalzorg |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een globaal beeld geven van de onderlinge verschillen tussen ziekenhuizen als het aankomt op het tijdig verlenen van inhaalzorg of zijn deze wachttijden voor alle ziekenhuizen min of meer gelijk?1
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geeft in de «Monitor Toegankelijkheid van Zorg» inzicht in de wachttijden per regio.2 Daarin is te zien dat de wachttijden verschillen per behandeling en per regio. Dat was ook voor de COVID-19 crisis al het geval. Voor meer inzicht in de onderlinge verschillen in wachttijden bij ziekenhuizen verwijs ik u naar www.zorgkaartnederland.nl/wachttijden.
Hoeveel operaties de komende tijd ingehaald worden, moet blijken uit de ontwikkeling de zogenoemde werkvoorraad die ziekenhuizen inzichtelijk moeten maken en de productie van ziekenhuizen en klinieken. Deze cijfers over de werkvoorraad in de NZa-monitor zijn op dit moment nog gebaseerd op gegevens van ongeveer 40% (academische) ziekenhuizen. Deze cijfers moeten dan ook met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, ook omdat de NZa grote verschillen ziet tussen ziekenhuizen. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars krijgen steeds beter zicht op de stijging van de werkvoorraad als gevolg van de coronapandemie. De NZa zal dit beeld in de maandelijkse monitor steeds verder verfijnen.
Kunt u uiteenzetten welk percentage van de geleverde zorg in Universitair Medische Centra (UMC’s) niet verplaatsbaar is naar andere zorgverleners?
Voor hoogcomplexe medisch specialistische zorg (msz) kunnen patiënten terecht in umc’s, voor minder complexe medisch specialistische zorg in de andere ziekenhuizen. Wanneer deze zorg overgedragen wordt, kunnen umc’s zich richten op de behandeling van andere patiënten met zeer specialistische aandoeningen. Het is daarom van belang dat umc’s zich richten op de taken waar zij echt meerwaarde scheppen, namelijk op de complexe derdelijnszorg (last resort functie). En dat umc’s zich inspannen om patiënten die geen complexe zorg nodig hebben, te verwijzen naar een ander (algemeen) ziekenhuis. Dit geldt ook voor de rol bij umc’s bij inhaalzorg. Over welk deel van de zorg door umc’s niet kan worden overgedragen aan andere ziekenhuizen is geen percentage bekend.
In 2019 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de motie van mevrouw van den Berg (CDA) die verzoekt om de Kamer jaarlijks te informeren over de uitkomsten van de monitoring met betrekking tot de verwijzing van basiszorgpatiënten in een umc naar een ander (algemeen) ziekenhuis. Ik heb de NZa gevraagd om dit op te pakken. De eerste monitor heeft uw Kamer begin oktober 2020 ontvangen3. Op basis van deze eerste monitor, een nulmeting, ziet de NZa mogelijkheden tot verbetering van de patiëntenstromen binnen umc’s. De NZa nodigt alle betrokken partijen uit om onder andere kritisch te kijken naar de oncologische zorg, diabeteszorg, korte consulten en SEH-zorg. De NZa is samen met de umc’s bezig om de monitor verder te ontwikkelen. De monitor zal, in het licht van de maatschappelijke opgaven van umc’s, een belangrijk aandachtspunt blijven in de overleggen tussen VWS en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).
Kunt uiteenzetten welke stappen er worden gezet om de druk op UMC’s te verlichten zodat deze zich volledig kunnen richten op zorg die niet elders kan worden geleverd, zoals hoog-specialistische zorg?
In het hoofdlijnakkoord medisch-specialistische zorg 2019 t/m 2022 zijn afspraken gemaakt over onder andere de juiste zorg op de juiste plek. De beweging naar juiste zorg op de juiste plek heeft ook als effect het verplaatsen van zorg (dichter) bij mensen thuis als dat kan, dan wel verder weg (geconcentreerd) als het omwille van de kwaliteit en doelmatigheid moet. Om partijen hierin te ondersteunen zijn transformatiegelden beschikbaar gesteld.
Specifiek ten aanzien van inhaalzorg zijn afspraken gemaakt in het «Kader passende inhaalzorg msz» (hierna «Kader inhaalzorg»). Het doel van deze afspraken is om de uitgestelde zorg zo snel mogelijk in te halen en daarbij regionale verschillen in toegankelijkheid te minimaliseren.4 Een belangrijke afspraak in dat kader is om COVID-19 patiënten te blijven spreiden, zowel landelijk als binnen de regio’s. Daarvoor is er continue monitoring op verschillende niveaus. Deze afspraken zien ook op de zorg die in de umc’s geleverd moet worden.
Daarnaast hebben alle ziekenhuizen, dus ook de umc’s, plannen gemaakt voor het uitvoeren van inhaalzorg en voorgelegd aan de zorgverzekeraar. Eind september was 90% van deze plannen goedgekeurd door de zorgverzekeraars. De zorgverzekeraars hebben op basis van deze plannen knelpunten geïdentificeerd en zijn deze aan het oplossen in samenwerking met partijen in de regio. Daarvoor is door de zorgverzekeraars in elke regio een regio-overleg gevoerd met ziekenhuizen/umc’s, zelfstandige behandelcentra (zbc’s) en ketenpartners. In het Kader inhaalzorg is immers afgesproken dat er (boven)regionaal afspraken gemaakt kunnen worden over zo efficiënt en effectief mogelijk benutten van de beschikbare zorgcapaciteit.
Kunt u uiteenzetten welke factor de «onbekende patiënten» spelen in de strategie voor de inhaalzorg?2
De aanpak rondom inhaalzorg en het Kader inhaalzorg richten zich op «bekende patiënten», dus mensen die al in behandeling waren of een verwijzing naar de medisch-specialistische zorg hadden, maar die niet geholpen konden worden vanwege de COVID-19 pandemie.
Tijdens de corona-pandemie heb ik – samen met andere betrokken partijen – mensen altijd opgeroepen om zich met klachten bij hun huisarts of behandelaar te melden. Helaas is het beeld, op basis van de cijfers van de NZa, dat met name tijdens de eerste golf de verwijzingen vanuit de huisartsen naar de medisch-specialistische zorg zijn achtergebleven in vergelijking met voorgaande jaren. Dat kan betekenen dat er toen mensen zijn geweest die de afweging hebben gemaakt om op dat moment niet naar hun (huis)arts te gaan. Het is niet goed mogelijk om nu een inschatting te maken van deze groep en welke zorgvraag daar nu nog ligt. Mogelijk zijn deze mensen inmiddels op een andere manier geholpen of zijn klachten vanzelf over gegaan.
Uit de monitor van de NZa blijkt dat het aantal verwijzingen naar de medisch specialistische zorg zich sinds de zomer van 2020 weer ontwikkeld heeft naar ongeveer het normale niveau. Er is dus geen sprake geweest van een inhaalslag rond niet-gedane verwijzingen en er zijn op dit moment geen signalen dat die zich alsnog zou gaan voordoen. Uiteraard zijn de (huis)artsen alert op eventuele nieuwe ontwikkelingen die met deze «onbekende» groep patiënten te maken zouden kunnen hebben.
Bent u bekend met het bericht «154 COVID-patiënten op de IC, 321 in de kliniek; geen COVID-patiënten verplaatst» van 28 september jongstleden?3
Ja.
Hoe verhoudt het uitblijven van bovenregionale verplaatsingen zich tot de constatering dat bij enkele ziekenhuizen de wachttijden disproportioneel hoog zijn ten opzichte van andere ziekenhuizen?
In het Kader inhaalzorg is over het spreiden van COVID-19 patiënten opgenomen: «Om landelijk een gelijke uitgangssituatie te realiseren voor het inhalen van reguliere zorg is het noodzakelijk dat regio’s een gelijke inspanning blijven leveren bij het leveren van de zorg aan COVID-19 patiënten. Regionale verschillen qua COVID-druk worden op deze wijze beperkt, waardoor alle regio’s kunnen starten met het inhalen van zorg.» Daarom is afgesproken dat het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) zijn functie behoudt (incl. doorzettingsmacht) in de spreiding van COVID-19 patiënten om zo landelijk een gelijk speelveld te creëren voor opschaling. Het spreiden van COVID-19 patiënten is dus niet direct gekoppeld aan de wachttijden in een ziekenhuis. Op het moment dat de aantallen COVID-19 patiënten laag zijn of redelijk verspreid over de regio’s, is het niet nodig om patiënten te verplaatsen om dit gelijke speelveld voor opschaling te realiseren.
Is een bredere inzet van (boven)regionale verspreiding van COVID-patiënten nog wenselijk om de wachtlijsten bij ziekenhuizen terug te dringen? Zo ja, hoe wordt hier op gestuurd? Zo nee, waarom niet?
De insteek van het Kader inhaalzorg zoals beschreven in het antwoord op vraag 6 blijft van kracht. Het is aan het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) en de Regionale Overleggen Acute Zorgketen (ROAZ’en) om met het LCPS invulling te geven aan deze afspraak in het kader.
Kunt u uiteenzetten hoe de (boven)regionale verspreiding van inhaalzorgpatiënten er momenteel uitziet? Welke rol spelen de zorgverzekeraar en zorgverleners en over wat voor aantallen gaat het? Ziet u mogelijkheden tot verbetering van de communicatie tussen zorgverzekeraar, zorgverlener en patiënt?
Het Kader inhaalzorg bevat geen afspraken over het spreiden van non-COVID patiënten. Patiënten hebben wel zelf de keuze om op een andere plek te worden geholpen. Patiënten die wachten op een behandeling die eerder door COVID-19 drukte is uitgesteld, worden door hun zorgverlener geïnformeerd wanneer ze aan de beurt zijn. De zorgverlener zal ook de mogelijkheid tot zorgbemiddeling via de zorgverzekeraar toelichten of kan iemand naar een andere zorginstelling verwijzen als iemand elders sneller wil worden geholpen. Dat is ook zo afgesproken in het Kader inhaalzorg.
Het overstappen naar een andere behandelaar is de keus van een patiënt. Het zal per geval verschillen of iemand liever langer wacht en bij de eigen behandelaar blijft of elders sneller aan de beurt is. Zorgverzekeraars geven aan dat zij elke week 450 succesvolle bemiddelingen verzorgen. Ziekenhuizen proberen momenteel (onder andere door patiënten te bellen) een beeld te krijgen voor hoeveel patiënten het mogelijk is om elders behandeld te worden en zo de inhaalzorg in de regio te spreiden. De zorgverzekeraars zien dat, als er spreiding van patiënten plaatsvindt, dit vaak binnen de regio gebeurt. Naast reguliere zorgbemiddeling zetten zorgverzekeraars en zorgverleners ook in op regio-overleggen (waarin alle zorgaanbieders en verzekeraars in de regio oplossingen zoeken), actuele inzichten in data, intervisie op landelijk niveau onder verzekeraars en het delen van best-practices.
Ik vind het belangrijk dat patiënten die wachten op een behandeling, weten waar zij aan toe zijn. Ik ben daarom blij dat de NZa samen met Patiëntenfederatie Nederland, Zorgverzekeraars Nederland, Federatie Medisch Specialisten, LHV (Landelijke Huisartsen Vereniging), MIND, V&VN (beroepsvereniging voor verpleegkundigen en verzorgenden), NFU, ZKN (Zelfstandige Klinieken Nederland), NVZ (Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen) en VWS een handreiking heeft ontwikkeld die alle partijen kan ondersteunen bij de communicatie over inhaalzorg. Deze handreiking is in september bij zorgverleners onder de aandacht gebracht, om te stimuleren dat patiënten zo goed mogelijk worden geïnformeerd. De zorgverzekeraars besteden ook extra aandacht aan de mogelijkheid tot zorgbemiddeling. Op de website www.zorgkaartnederland.nl kunnen patiënten de wachttijden inzien van ziekenhuizen en klinieken.
Is een bredere inzet van (boven)regionale verplaatsingen van inhaalzorg-patiënten mogelijk om de wachtlijsten bij ziekenhuizen terug te dringen? Zo ja, hoe gaat u hier op sturen komende periode? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor een bredere inzet op het bovenregionaal verplaatsen van patiënten. Zoals in het antwoord op vraag 8 beschreven, hebben patiënten mogelijkheden om eventueel elders sneller te worden geholpen. Het is uiteraard wel van belang dat wordt gezocht naar oplossingen voor knelpunten in de inhaalzorg, bijvoorbeeld bij bepaalde diagnoses en behandelingen. Hiervoor zijn de zorgverzekeraars aan de slag, samen met de ziekenhuizen/umc’s, vertegenwoordiger van zbc’s en ketenpartners. De NZa monitort maandelijks hoe het gaat met de toegankelijk van de zorg, inclusief de inhaalzorg.
In hoeverre kunnen uitplaatsingen van COVID-patiënten naar Noordrijn-Westfalen bijdragen aan het terugdringen van de wachtlijsten voor de inhaalzorg in het oosten des lands?
De afspraken tussen Nederland en Duitsland over COVID-19 voorzien in het gebruik van elkaars IC-bedden in gevallen van nood. Dit betekent dat, op het moment dat in Nederland wordt opgeschaald richting de 1.350 IC-bedden en deze capaciteit onvoldoende dreigt te worden, Nederland in overleg zal treden over het sturen van IC-behoeftige patiënten naar Duitsland. In deze fase zal in Nederland parallel ook noodgedwongen worden ingezet op afschalen van non-COVID zorg. Dit is dus geen oplossing voor het terugdringen van wachtlijsten voor inhaalzorg. In de grensregio’s zijn er (vaak al langer bestaande) reguliere afspraken over samenwerking over de grenzen heen. Hier kan uiteraard wel gebruik van worden gemaakt.
Kunt u bij benadering uiteenzetten bij hoeveel mensen afgelopen periode klachten vanzelf zijn overgegaan waardoor een behandeling niet meer nodig was?
De gegevens over inhaalzorg in de monitor Toegankelijkheid van zorg» van de NZa richten zich op («bekende») patiënten die bij de medisch specialistische zorg in beeld zijn, bijvoorbeeld omdat zij zijn verwezen of in behandeling zijn. Over («onbekende») mensen met klachten die niet in beeld zijn bij de medisch specialistische zorg, kan ik op basis van de data van de NZa geen uitspraken doen.
De NZa heeft becijferd dat er sinds de start van de pandemie ongeveer 380–420 duizend minder operaties zijn uitgevoerd in vergelijking met voorgaande jaren. De NZa schat dat voor ongeveer 45–55% van deze operaties geen inhaalzorgvraag aan de orde is. Bijvoorbeeld omdat de klacht niet heeft kunnen ontstaan (denk aan minder luchtweginfecties vanwege de afstandsmaatregelen en minder verkeers- en sportongevallen), in de tussentijd verdwenen is of omdat er is gekozen voor een andere behandeling (denk aan zorg op afstand of zorg geleverd door een andere zorgprofessional zoals de huisarts). Het is voor de NZa niet mogelijk om hier nadere duiding aan te geven. De NZa ziet bijvoorbeeld dat er veel minder patiënten zijn geholpen in verband met infecties aan de bovenste luchtwegen en het middenoor, maar het is niet bekend in hoeverre dit komt doordat er (als gevolg van de coronamaatregelen) minder infecties optraden en in hoeverre infecties zijn overgegaan voordat een ingreep kon plaatsvinden.
Is nader te specificeren hoeveel operaties niet ingehaald hoefden te worden doordat klachten zijn overgegaan, aangezien de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) schat dat 45–55% van de totaal uitgestelde operaties niet ingehaald hoeft te worden?4
Zoals in het antwoord op vraag 11 beschreven, is het niet mogelijk om op basis van de beschikbare gegevens een onderscheid te maken tussen klachten die niet zijn ontstaan en klachten die vanzelf zijn overgegaan. Het is dus niet mogelijk om een nadere specificatie te geven van het aantal operaties dat niet ingehaald hoefde te worden doordat klachten zijn overgegaan.
Wordt binnen de aanpak van inhaalzorg rekening gehouden met de mogelijkheid dat nog meer zorgvraag verdwijnt, bijvoorbeeld omdat klachten afnemen? Met andere woorden: is alle uitgestelde zorg ook zinnige zorg? Is er een schatting te maken hoeveel van de 180–200 duizend operaties uiteindelijk ook alsnog niet hoeft te worden ingehaald?5
Bij de berekening van de 180–200 duizend heeft de NZa al ingeschat dat bepaalde zorgvragen niet noodzakelijkerwijs ingehaald hoeven te worden. Het plaatsen van trommelvliesbuisjes en het knippen van keelamandelen zijn hiervan een voorbeeld.
Welke rol spelen de eerstelijnszorg en zelfstandige behandelcentra (ZBC’s) momenteel in het terugdringen van de wachtlijsten voor de inhaalzorg?
Patiënten die wachten op een behandeling zullen soms terugvallen op de eerste lijn. Het is daarom van groot belang dat ook bijvoorbeeld huisartsen goed op de hoogte zijn van afspraken in hun regio over inhaalzorg, wachttijden en de mogelijkheid tot zorgbemiddeling. De handreiking voor zorgverleners die ik in het antwoord op vraag 8 benoem, is daarom ook gericht op huisartsen en in overleg met de LHV opgesteld.
Zbc’s leveren een bijdrage aan het verminderen van wachttijden als gevolg van de COVID-19 pandemie. De NZa ziet dat de zbc’s in 2020 aanvankelijk ook flink hebben afgeschaald, maar dat zij in de loop van dat jaar de productie hebben verhoogd. Het precieze aandeel van zbc’s in de inhaalzorg is nog niet bekend, omdat er minder actuele productiedata beschikbaar is van zbc’s.
Bent u van mening dat de eerstelijnszorg en ZBC’s momenteel effectief genoeg worden ingezet voor de inhaalzorg? Zo ja, wat is uw reactie op het artikel in Zorgvisie waarin ZBC’s spreken van een «niet constructieve sfeer»? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?6
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars moeten samenwerken om de capaciteit die er is, optimaal beschikbaar te maken. Dit hebben partijen ook met elkaar afgesproken in het Kader inhaalzorg. We zien dat zbc’s hun productie hebben verhoogd en daarmee een bijdrage leveren aan het leveren van inhaalzorg. Ik heb ook begrepen dat patiënten en hun verwijzers de weg naar de zbc’s ook steeds beter weten te vinden. De NZa ziet erop toe dat het Kader inhaalzorg goed wordt uitgevoerd.
Welke lessen heeft u getrokken met betrekking tot De Juiste Zorg op de Juiste Plek die nu worden toegepast op de inhaalzorg?
Van belang is dat de zorg toegankelijk moet blijven voor mensen die dat nodig hebben. Een belangrijke les is dat digitale zorg kan hier een behulpzame bijdrage aan leveren. Wat we hebben gezien is dat tijdens de crisis vaker werd ingezet op vormen van digitale en/of hybride zorg om mensen zorg thuis of dichtbij te bieden. En dat die vormen van zorg over het algemeen ook positief door patiënten werden gewaardeerd, zoals beeldschermzorg en vormen van telemonitoring of telebegeleiding van mensen met chronische ziekten. Tegelijkertijd blijkt ook dat lang niet alle organisaties van die mogelijkheden gebruik hebben gemaakt en dat een aantal organisaties deze mogelijkheden van digitale/hybride zorg ook weer afschalen.
Samen met veldpartijen en NZa, Zorginstituut Nederland, Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd, ZonMw kijken we hoe we kunnen doorpakken met de inzet van digitale/hybride zorg. Binnenkort informeer ik de Tweede Kamer (in reactie op de motie van lid de Vries) nader over de versnellingsimpuls die op initiatief van VWS is ingezet en de initiatieven van de betrokken partijen.
In hoeverre kan een brede inzet op De Juiste Zorg op de Juiste Plek leiden tot een lagere druk op zorgpersoneel en lagere wachttijden voor inhaalzorgpatiënten?
Met de coronacrisis is het belang van de Juiste Zorg op de Juiste Plek nog duidelijker geworden. En ondanks de lastige omstandigheden heeft de crisis ook een impuls gegeven aan ontwikkelingen en initiatieven die nauw aansluiten bij de bedoeling en geest van de beweging. Zaken die voorheen lastig te organiseren leken, zijn in een stroomversnelling geraakt. Bij veldpartijen signaleer ik een gezamenlijk gedeeld gevoel van urgentie om hiermee aan de slag te gaan. Ik heb uw Kamer op 18 oktober jl.10 een voortgangsbrief over de Juiste Zorg op de Juiste Plek gestuurd.
Er is op het gebied van landelijke en regionale coördinatie al veel gewonnen in de afgelopen periode. De beweging die is ingezet op domeinoverstijgende en gestroomlijnde samenwerking in de regio moet daarom met kracht worden doorgezet. Goede afstemming en focus in besluitvormingsprocessen helpen onnodige administratieve lasten te voorkomen en bij het gericht sturen op capaciteitsmanagement.
De coronacrisis bleek een impuls voor het versneld toepassen van innovaties. In korte tijd werden grote stappen gezet om digitale zorg voor zoveel mogelijk patiënten mogelijk te maken. Innovaties voor communicatie als beeldbellen en medisch-inhoudelijke digitale toepassingen (bijvoorbeeld apps voor triage) kunnen helpen bij het zo efficiënt en effectief mogelijk inrichten van zorgprocessen en zorgcapaciteit vrij te spelen. Digitale en/of hybride zorg is daarbij nooit een doel op zich. Het streven is om deze vorm van zorg altijd beschikbaar te hebben opdat de patiënt daar indien gewenst, in overleg met de zorgaanbieder, gebruik van kan maken: «dichtbij en digitaal als het kan, fysiek als het moet».
In het Kader inhaalzorg hebben partijen met elkaar afgesproken dat ziekenhuizen, klinieken en zorgverzekeraars ervoor zorgen dat het uitvoeren van de inhaalzorg in lijn gebeurt met de principes van De Juiste Zorg op de Juiste Plek, passende zorg en met de doelen uit het Hoofdlijnenakkoord. De afspraak is ook dat in de Plannen Inhaalzorg van de ziekenhuizen wordt ingezet op het creëren van ruimte en capaciteit via bovengenoemde principes.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk, en uiterlijk de week voor de begrotingsbehandeling voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport beantwoorden?
Uw Kamer ontvangt deze antwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling VWS. Voor het beantwoorden van deze vragen was het nodig om af te stemmen met andere partijen, daarom is het niet gelukt om de antwoorden de week voorafgaand aan de begrotingsbehandeling te verzenden.
Verzakte huizen aan het Stieltjeskanaal |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over mensen in kapotte huizen langs het Stieltjeskanaal, die niet weten waar ze terecht kunnen met hun schade?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik heb het artikel gelezen. Deze mensen bevinden zich in een vervelende situatie, waarbij het belangrijk is dat helder is wat hun handelingsperspectief is.
Waar kunnen gedupeerden als de mensen uit het bericht naar toe, als de Nederlandse Aardolie Maatschappij en de gemeente ze niet helpen?
Om te bepalen wie aansprakelijk is voor funderingsschade is het noodzakelijk de oorzaak van de ontstane schade te kennen. De eigenaar-bewoner is verantwoordelijk voor het onderhoud aan zijn woning en daarmee ook de fundering. De eigenaar-bewoner staat zelf aan de lat als het bijvoorbeeld veroudering of slechte aanleg van de fundering betreft. Is de schade veroorzaakt door ingrijpen van anderen, bijvoorbeeld door mijnbouw, aanleg van infrastructuur in de omgeving of anderszins dan moeten mensen met schade zich wenden tot degene die de schade heeft veroorzaakt en hiervoor aansprakelijk kan worden gehouden. Indien men verwacht dat deze schade het gevolg is van mijnbouw (zoutwinning of de olie- of gaswinning uit de kleine velden) dan kan men zich melden bij de Commissie Mijnbouwschade2. De Commissie zal deze schade onderzoeken en eventueel een schadebedrag toekennen. Is de aanleg van infrastructuur de oorzaak, dan kunnen mensen zich wenden tot het betreffende overheidsorgaan dat verantwoordelijk is voor de aanleg.
Over funderingsproblematiek als gevolg van bodemdaling in veenweidegebieden heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u eerder geïnformeerd3. De gemeente of de provincie kan een adviserende en ook ondersteunende rol spelen. Een voorbeeld hiervan is het loket dat momenteel door de gemeente Emmen wordt ingericht. Het loket registreert meldingen van inwoners met schade door bodemdaling, adviseert en is bezig om verder te onderzoeken wat er vanuit de gemeente kan worden gedaan.
Voor eigenaar-bewoners die zelf verantwoordelijk zijn voor het funderingsherstel maar onvoldoende financiële middelen hebben is het Fonds Duurzaam Funderingsherstel4 ingericht door het Rijk. Dit fonds biedt een vangnet voor mensen die om uiteenlopende redenen geen lening voor funderingsherstel kunnen krijgen bij een bank. Eigenaren kunnen tot op heden gebruik maken van deze faciliteit als hun gemeente een samenwerkingsovereenkomst heeft afgesloten met het fonds.
Het door het Kenniscentrum Aanpak Funderingsproblematiek (KCAF)5 ingestelde landelijke funderingsloket biedt ook ondersteuning en advies voor woningeigenaren die te maken krijgen met funderingsproblematiek en de aanpak daarvan.
Hoeveel mensen uit dit gebied hebben schade gemeld bij het Instituut Mijnbouwschade? Hoe zijn deze meldingen afgehandeld?
Ik heb dit nagevraagd bij het IMG. Het IMG heeft uit dit gebied in totaal tien meldingen ontvangen (status 4 november 2021). Acht meldingen zijn afgewezen omdat het geen mijnbouwschade betrof. Twee schademeldingen zijn nog in behandeling.
Hoe kunnen omwonenden van deze olie- en gaswinningslocaties bewijzen dat de schade door mijnbouwactiviteiten komt? Hoe kunnen ze bewijzen dat de schade ergens anders door komt?
Bewoners in buurtschap Stieltjeskanaal die vermoeden dat de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van de gas- of oliewinning uit een klein veld kunnen dit melden bij de Commissie Mijnbouwschade6. De commissie zal de schademelding onderzoeken en adviseren of de schade veroorzaakt is door bodembeweging als gevolg van olie-en gaswinning en de gedupeerde bewoner recht heeft op een vergoeding voor die schade. Indien het mijnbouwschade betreft dan stelt de commissie in dat advies ook het schadebedrag en een vergoeding vast. Het mijnbouwbedrijf betaalt deze vergoeding vervolgens aan de bewoner.
Om te bewijzen dat de schade ergens anders door komt is onderzoek nodig. Hierbij kunnen betrokken overheden mogelijk helpen, zoals in de buurgemeente Emmen het geval is.
Wat weet u van de buurgemeente Emmen die met getroffen inwoners en organisaties op zoek ging naar de oorzaak van bodemdaling? Is daar iets uit gekomen? Zo ja, wat?
In de naburige gemeente Emmen bevinden zich ook schademeldingen. De gemeente Emmen, de provincie Drenthe en het Waterschap Vechtstromen hebben een opdracht gegeven aan Fugro om een onderzoek7 te doen naar een selectie van deze schademeldingen. Uit het onderzoek is gebleken dat de schade aan de onderzochte woningen wordt veroorzaakt door bodemdaling en of verbouwingen en of bouwkundige gebreken.
De bodemdaling wordt op haar beurt veroorzaakt door een combinatie van veenoxidatie en zetting (samendrukken) van diepere lagen in de bodem. Daarbij spelen druk op de bodem (bijvoorbeeld door gewicht van bouwwerken), lage grondwaterstanden en langdurige droogte door klimaatverandering een belangrijke rol. De olie- of gaswinning aldaar heeft enkele millimeters bodemdaling veroorzaakt, maar dit kan volgens de onderzoekers niet geleid hebben tot schade.
De onderzoekers gaven ook aan, dat er bij woningen met bestaande spanning in de constructie, mede schade kan ontstaan of verergeren door trillingen als gevolg van het langsrijdende verkeer.
Krijgen de inwoners van Emmen, Zandpol, Erica en Nieuw-Amsterdam hun schade vergoed? Zo ja, op welke wijze en wie compenseert de schade?
Zoals aangegeven in antwoord 2 is een eventuele schadevergoeding per casus afhankelijk van de precieze oorzaak van de schade en of daarvoor een partij kan worden aangesproken. Mensen die het niet eens zijn met de conclusie van de aangesproken partij kunnen zich wenden tot de rechter.
Kunt u zich voorstellen dat, wanneer je huis in de stutten staat en je nergens terecht kunt, dit de gezondheid van mensen aantast?
Ja, dit is een onwenselijke situatie. Ik kan mij goed voorstellen dat dit in sommige gevallen een flink effect kan hebben.
De verantwoordelijkheid voor de aanpak van funderingsherstel ligt in beginsel bij de eigenaar van de woning of het gebouw. Gezien de problematiek is het in eerste instantie aan de lokale en regionale bestuurders om een oplossing te vinden. Mijn ministerie heeft contact gezocht met de betrokken partijen. De gemeente Emmen heeft goede stappen gezet met het organiseren van onderzoek en het inrichten van het loket. Ik heb begrepen dat de Provincie Drenthe, waterschap Vechtstromen en het waterschap Hunze en Aa’s ook zijn aangehaakt. Ik juich het initiatief van deze partijen om huiseigenaren te helpen bij het zoeken naar oplossingen voor de problematiek toe.
De betrokken ministeries zien ook dat deze problemen op meerdere plekken in het land voorkomen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een Rijksprogramma aanpak funderingsproblematiek uitgevoerd door de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO). Dit programma zet in op kennisontwikkeling en -deling en biedt ondersteuning aan gemeenten om te komen tot een lokale aanpak. Daarnaast is er het Kennis Centrum Aanpak Funderingsproblematiek, dat een funderingsloket heeft en voorlichting geeft aan eigenaar-bewoners. Ook is er het eerdergenoemde Fonds Duurzaam Funderingsherstel ingericht voor eigenaren die financieel niet in staat zijn tot herstel. Het fonds is toegankelijk voor inwoners van de bij dat fonds aangesloten gemeenten.
Wat gaat u doen om gedupeerden te helpen?
Zie antwoord vraag 7.
De grote tekorten aan gas |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Energierekening wordt onbetaalbaar voor lage en middeninkomens»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat energietarieven zo hard stijgen dat gas en licht in 2022 onbetaalbaar dreigen te worden voor grote groepen Nederlanders, zowel voor lage- als middeninkomens? Kunt u in uw toelichting ingaan op hoe u gaat voorkomen dat energievergelijker Gaslicht.com gelijk gaat krijgen met haar voorspelling dat de energierekening volgend jaar nog eens honderden euro‘s zal stijgen?
Sinds de zomer is er sprake van een uitzonderlijke situatie op de gasmarkt. De energieprijzen, en in bijzonder die van gas, zijn in de afgelopen maanden fors gestegen. Het kabinet erkent deze zorgen. Het kabinet heeft geen directe invloed op de leveringstarieven, deze worden door de markt bepaald.
Wel heeft het kabinet invloed op de belastingen op de energierekening. Om tegemoet te komen voor de stijgende energierekening op de korte termijn als gevolg van de hoge gasprijzen doet het kabinet incidenteel en alleen voor 2022 een tweetal aanpassingen in de energiebelastingen. Op deze manier is het mogelijk om op korte termijn een compenserende lastenverlichting te realiseren. De stijgende gasprijs verhoogt de energierekening, daarom verhoogt het kabinet ten eerste in 2022 incidenteel de belastingvermindering met 230 euro (inclusief btw). De belastingvermindering is een vaste korting op het belastingdeel van de energierekening en geldt voor iedereen. De stijgende gasprijs vertaalt zich eveneens in een stijgende elektriciteitsprijs.
Daarom wordt ten tweede in de energiebelasting in 2022 incidenteel het tarief op de eerste schijf elektriciteit verlaagd. Dit staat voor een huishouden met een gemiddeld verbruik ongeveer gelijk aan een verlaging van 200 euro (inclusief btw). Een huishouden met een gemiddeld verbruik ontvangt dus in totaal een tegemoetkoming van ongeveer 430 euro (inclusief btw) ten opzichte van waarvan is uitgegaan bij het Belastingplan 2022. Aanvullend stelt het kabinet 150 miljoen euro extra beschikbaar om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en een slecht geïsoleerde woning via de gemeenten te helpen met de verduurzaming van hun (huur)woning. Voor verdere toelichting verwijs ik naar brief die ik uw Kamer heb gestuurd op vrijdag 15 oktober jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 272). De middelen voor isolatie komen bovenop de door het kabinet bij de Miljoenennota beschikbaar gestelde middelen van cumulatief 514 miljoen euro voor de start van een Nationaal Isolatieprogramma voor huur- en koopwoningen.
Wat is uw reactie op de stellingname van de voorzitter van de vereniging van schuldhulpverleners, de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet, die stelt dat de stijgende energieprijzen ontzettend zorgwekkend zijn? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet ziet dat deze situatie onzekerheid oplevert omdat mensen en bedrijven zich zorgen maken of de prijzen blijven stijgen en of ze hun energierekening nog kunnen betalen. Zoals ik eerder al aan gaf deelt het kabinet de zorgen over de stijgende energieprijzen. Om huishoudens op korte termijn tegemoet te komen heeft het kabinet besloten om tijdelijk maatregelen te nemen in de energiebelastingen.
Wat vindt u van het feit dat de drie bouwstenen die de inkomenspositie van Nederlanders bepalen, te weten energie, zorg en huur, zo vreselijk snel stijgen? Kunt u een toelichting geven met daarin uw visie hoe u deze negatieve spiraal wilt doorbreken?
Het kabinet herkent dat de prijzen stijgen. In de laatste Macro-Economische Verkenning van het CPB van afgelopen Prinsjesdag was reeds sprake van oplopende prijzen. Zo bedroeg de inflatie vorig jaar 1,1% en raamde het CPB voor het huidige jaar een toename naar 1,9%. Dat hangt samen met allerlei (macro-economische) factoren. Zo trekt de vraag aan en is sprake van aanbodrestricties. Een nadere blik op energie, zorg en huur levert het volgende beeld op.
Het kabinet erkent de zorgen van mensen over de stijgende energieprijzen. Daarom heeft het kabinet zoals hierboven genoemd incidenteel aanpassingen gedaan om de energiebelastingen in 2022 te verlagen. Ook de zorgpremie stijgt. Voor huishoudens met een lager inkomen wordt dat gedempt door een hogere zorgtoeslag. De huren in de sociale sector zijn juist bevroren en levert daarmee volgens het CPB een drukkend effect op de inflatie.
Het kabinet wil zorgen voor een evenwichtige inkomensontwikkeling. Voor de ontwikkeling van de inkomens wordt mede gekeken naar de koopkracht. In deze koopkracht zit een maatstaf voor de prijsontwikkeling van goederen en diensten, waar consumenten hun geld aan uitgeven. Kort gezegd wordt de ontwikkeling van de besteedbare inkomens afgezet tegen de ontwikkeling van de prijzen. Daarbij is sprake van gemiddeldes. Er kunnen altijd sprake zijn van individuele uitschieters in positieve en negatieve zin.
Bent u bekend met het feit dat uit eerder onderzoek bleek dat 650.000 mensen moeite hebben met het betalen van hun energierekening en lijden aan energiearmoede? Zo ja, bent u er zich van bewust dat deze groep door de stijgende energiekosten steeds groter wordt en wat gaat u doen om dat tij te keren? Kunt u dit toelichten?
TNO heeft recent in samenwerking met het CBS een onderzoeksrapport uitgebracht waarin energiearmoede in Nederland in kaart is gebracht. Hierin wordt niet alleen naar de betaalbaarheid van de energierekening gekeken maar ook naar de kwaliteit van de woningen en in welke mate bewoners (financieel) in staat zijn deze te verduurzamen. Het onderzoek van TNO bevestigt het beeld dat het verduurzamen van woningen zowel kan leiden tot een lagere energierekening, meer comfort en minder gezondheidsklachten voor huishoudens als dat het resulteert in klimaatwinst. Het kabinet vindt het daarom van belang hier stappen in te blijven zetten.
Om op de korte termijn tegemoet te komen voor de stijgende energierekening als gevolg van de hoge gasprijzen heeft het kabinet besloten tot incidentele aanpassingen in de energiebelasting (Kamerstuk 29 023, nr. 272). Om huishoudens te helpen bij het verduurzamen van hun woning heeft het kabinet bijvoorbeeld het Nationaal Warmtefonds opgericht en worden subsidies voor eigenaar-bewoners (ISDE) en VvE’s (SEEH) beschikbaar gesteld waarmee huishoudens ondersteund worden bij het isoleren van hun woning. Ook heeft het kabinet bij de Miljoenennota cumulatief 514 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de start van een Nationaal Isolatieprogramma voor huur- en koopwoningen.
Daarnaast stelt het kabinet 150 miljoen euro beschikbaar om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slecht geïsoleerde woning te ondersteunen met isolatiemaatregelen via hun gemeente. Dat kan bijvoorbeeld met het aanbieden van energiebesparende maatregelen of een uitgebreid energiebespaaradvies. De maatregelen verzachten de gevolgen van de stijgende energieprijzen met extra aandacht voor huishoudens met een laag inkomen en uitkering.
Het kabinet deelt de zorgen rondom de hogere energieprijzen en blijft de ontwikkelingen rond de energieprijzen en de gevolgen voor de energierekening nauwlettend in de gaten houden. Het CBS en het PBL publiceren vanaf 2020 jaarlijks een update van de energierekening van huishoudens. Daarnaast komt PBL eind oktober bij de publicatie van de Klimaat- en Energieverkenning met een raming van de ontwikkeling van de energierekening op de lange termijn.
Bent u bekend met het feit dat de verduurzaming energie voorlopig niet goedkoper maakt? Zo ja, wat gaat u concreet doen om de rekening van uw klimaatdriften niet bij de burger en het bedrijfsleven te leggen? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet wil dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Daarbij heeft het kabinet aandacht voor de lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven. Het kabinet streeft er daarnaast naar om het klimaatbeleid kosteneffectief vorm te geven. Instrumenten zoals het ETS zijn nodig om de klimaatdoelen op een kosteneffectieve manier te realiseren. Nederland stemt beleidsinstrumenten zoveel mogelijk op elkaar af, om een zo effectief mogelijke beleidsmix te realiseren waarmee de juiste prikkels worden geleverd en leiden tot een evenwichtige lastenverdeling. Betaalbaarheid vergroot namelijk zowel het draagvlak voor de energietransitie, als de haalbaarheid ervan.
Als onderdeel van het klimaatbeleid wordt ingezet op energiebesparing, dit leidt tot minder blootstelling aan de energieprijzen en een lagere energierekening. Het kabinet monitort de energierekening nauwgezet, hiertoe heeft het kabinet het CBS en het PBL gevraagd jaarlijks een update van de energierekening te publiceren. Deze energietransitie vraagt veel van de samenleving en overheden moeten voortdurend monitoren in hoeverre de doelen, zeker ook voor burgers haalbaar blijven en bijsturen waar nodig.
Wat gaat u doen om de te beperkte gasvoorraad weer op peil te brengen? Kunt u dit toelichten, zeker nu de aanvoer van gas uit Rusland stokt?
Het is van belang onderscheid te maken tussen gebruikers van hoog- en laagcalorisch gas. Hoogcalorisch gas wordt vooral gebruikt door industriële grootverbruikers, terwijl de overige gebruikers, waaronder de beschermde afnemers, laagcalorisch gas gebruiken. De voorraden laagcalorisch gas zijn op niveau (meer dan 80 procent gevuld). In verband met het verminderen van de winning uit en voorgenomen sluiting van het Groningenveld zijn voor de komende jaren afspraken gemaakt met NAM en haar aandeelhouders Shell en ExxonMobil over het vullen van de laagcalorische opslag Norg met inachtneming van de leveringszekerheid. Hiermee wordt bereikt dat kan worden voldaan aan de leveringszekerheid van de laagcalorische gebruikers.
De opslagen in Nederland voor hoogcalorisch gas zijn in gebruik voor levering aan niet-beschermde industriële afnemers of leveren opslagcapaciteit aan vragers uit buurlanden. Ik zie nu geen noodzaak om voor deze doelgroepen extra eisen op te leggen aan energieleveranciers. De Europese Commissie heeft in haar «gereedschapskist» (toolbox) van 13 oktober j.l. aangegeven onderzoek te willen doen naar de nut en noodzaak tot een meer strategische aanpak van benutting van gasopslagcapaciteit in Europees verband. Een dergelijk onderzoek verwelkom ik.
Wordt er actief gas naar ons land verscheept? Zo ja, vanuit welke landen en in welke hoeveelheden? Kunt u dit toelichten?
Nederland importeert een aanzienlijk deel van de gasvraag. Er wordt dus dagelijks gas naar Nederland getransporteerd. Dit gebeurt voornamelijk via pijpleidingen die verbonden zijn met Duitsland, België en het Verenigd Koninkrijk. Daarnaast hebben we in Rotterdam een grote LNG terminal. Het is niet exact te zeggen welk deel van het gas dat nu Nederland inkomt uit welk land in welk land gewonnen is. Dit hangt sterk af van de contracten die leveranciers hebben en wat het aanbod is op de beurs. We weten alleen via welk buurland het Nederland binnen komt. In de brief van 9 februari 2021 over energieafhankelijkheid is mijn voorganger nader ingegaan op de herkomst van geïmporteerde energie waaronder gas (Kamerstuk 21 501-33, nr. 845). De twee belangrijkste leveranciers voor de EU zijn Rusland (ca. 40 procent) en Noorwegen (ca. 20 procent).
Heeft u de bereidheid om de lege gasvelden van Slochteren vol te pompen met ingekocht gas, teneinde een reservegasvoorraad aan te leggen? Kunt u dit toelichten?
Nederland heeft relatief grote gasopslagen ten opzichte van andere Europese landen. Deze opslagen bieden vooralsnog ruim voldoende capaciteit om aan de opslagbehoefte te voldoen. Ik zie daarom geen aanleiding voor het creëren van extra opslag. Dit kost daarnaast meerdere jaren en vele miljarden. Het is daarnaast technisch niet mogelijk gas op te slaan in de velden bij Slochteren omdat deze te groot zijn.
Bent u bekend met het feit dat Wim Turkenburg, emeritus hoogleraar Science, Technology & Society van de Universiteit Utrecht, stelt dat het injecteren van stikstofgas in leegkomende delen van het gasveld Groningen aardbevingen weet te voorkomen? Kunt u hierop reageren?
Al in 2014 heeft de toenmalige Minister van Economische Zaken uw Kamer geïnformeerd over onderzoek naar stikstofinjectie in het Groningenveld om daarmee aardbevingen te voorkomen of te beperken (Kamerstuk 33 529, nr. 28). De conclusie uit dit onderzoek was dat deze optie door de enorme volumes aan stikstof die nodig zouden zijn niet tijdig, niet zonder grote impact op het landschap en niet tegen acceptabele kosten te realiseren was. Daarnaast gaat ook injectie gepaard met een kans op aardbevingen. Recent onderzoek naar het seismisch risico van gasopslagen (KEM-01, zie www.kemprogramma.nl) heeft dat bevestigd. Nadere onderzoeken op dit onderwerp hebben niet tot een andere conclusie geleid. Al met al beschouw ik stikstofinjectie niet als een reële optie voor het Groningenveld.
Deelt u de mening dat de naar schatting nog 600 miljard kubieke meter aardgas in Groningen, die goed is voor 75 miljard euro, het waard is om de mogelijkheid van stikstofinjecties te onderzoeken en met Groningen goede afspraken te maken dat zij vooraan zitten om te profiteren van de baten van eventueel hernieuwde aardgaswinning? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet blijft bij het besluit uit 2018 om de gaswinning uit het Groningenveld omwille van de veiligheid zo snel mogelijk volledig te beëindigen. Bij de afbouw van de winning en het sluiten van de verschillende productielocaties wordt ervoor gezorgd dat de leveringszekerheid is geborgd. Er zal wat het kabinet betreft geen sprake zijn van hernieuwde aardgaswinning. Zodra productielocaties uit gebruik zijn genomen kunnen deze niet meer worden ingezet en ik bereid een wetswijziging voor waarmee verdere gaswinning uit het Groningenveld verboden wordt zodra dat vanuit perspectief van de leveringszekerheid mogelijk is.
Heeft u de bereidheid om bij eventuele hernieuwde gaswinning een Gasfonds voor Groningen op te richten, waarmee niet alleen eventuele schades direct kunnen worden vergoed, maar ook directe investeringen in de provincie gedaan kunnen worden?
Er zal geen sprake zijn van hernieuwde gaswinning uit het Groningenveld. Zie ook het antwoord op vraag 12. Er is sinds 2018 ca 2,6 miljard euro vrijgemaakt voor investeringen in de leefbaarheid, de economie en het toekomstperspectief van de provincie.
Heeft u de bereidheid om het gas bij eventuele hernieuwde gaswinning alleen voor binnenlands gebruik aan te wenden? Kunt u dit toelichten?
De gasmarkt is een wereldwijde markt en de Nederlandse gas- en energiemarkt is onderdeel van de Europese interne markt. Het is niet mogelijk op basis van de van toepassing zijnde Europese regelgeving om binnenlandse productie alleen voor onszelf te houden. Daarnaast is het ook technisch gezien niet of nauwelijks mogelijk vanwege de geïntegreerde markten met buurlanden. Bovendien is het strategisch zeer onverstandig om binnenlandse productie enkel voor onszelf te houden. Nederland is immers zelf afhankelijk van levering en doorvoer van gas uit buurlanden.
Het bericht ‘Brussel maakte wél verslag van gesprek over Wierdense Veld’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brussel maakte wél verslag van gesprek over Wierdense Veld»?1
Ja.
Waarom gaf u in antwoord op eerdere schriftelijke vragen aan dat er geen verslag is, terwijl nu blijkt dat er wel degelijk een verslag is gemaakt? Waarom heeft u dit gespreksverslag niet bij de Europese Commissie opgevraagd en aan de Kamer doen toekomen?2
Toen ik op 6 september 2021 antwoordde «Er is geen verslag gemaakt van het gesprek met de Eurocommissaris», was ik niet op de hoogte van het feit dat er binnen de diensten van de Europese Commissie een e-mail was verzonden met een korte samenvatting van het door mij gevoerde gesprek met eurocommissaris Sinkevičius, het zogenoemde «flash report». Deze e-mail is niet gedeeld met mij of mijn medewerkers. Naar mijn beste weten was er dus geen verslag gemaakt.
Begrijpt u het belang van goede informatievoorziening voor de volksvertegenwoordiging om het bestuur te controleren?
Het is inderdaad heel belangrijk dat de volksvertegenwoordiging goed geïnformeerd wordt. Dat heb ik ook in dit geval naar beste weten gedaan. En ik hoop dat mede door de nu gegeven antwoorden – ook in deze specifieke casus – burgers vertrouwen hebben in de overheid.
Beseft u wat voorvallen zoals deze doen met het vertrouwen van burgers in de overheid en het draagvlak voor het overheidsbeleid, in het bijzonder bij deze specifieke casus?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Nederland een andere interpretatie geeft aan Habitatrichtlijn artikel 6, dan de Europese Commissie en dat de Commissie de uitleg die Nederland hieraan geeft niet deelt? Zo ja, waarin zit dit verschil in interpretatie exact? Welke uitleg geeft de Commissie aan dit artikel en wat is uw eigen uitleg?
Een discussie over dit specifieke onderwerp heeft niet tijdens mijn overleg met de eurocommissaris plaatsgevonden. De vraag lag in dat gesprek alleen voor hoeveel flexibiliteit dit artikel biedt.
In het reguliere ambtelijke overleg tussen ambtenaren van de EC en ambtenaren van ministeries en provincies dat op 23 juni plaatsvond, is stilgestaan bij de vraag op welke wijze zou kunnen worden omgegaan met een situatie waarbij er onvoldoende «passende maatregelen» zouden zijn om verslechtering te voorkomen (lid 2 van art. 6), of waarbij denkbare maatregelen grote openbare belangen raken terwijl onzeker is of verslechtering plaatsvindt. Wanneer is het nemen van maatregelen nog proportioneel? Als voorbeeld is daarbij de drinkwaterwinning bij het Wierdense Veld genoemd. Daarbij is door Nederland bij de Europese Commissie verkend of voor de toepassing van lid 2 van artikel 6 (het nemen van passende maatregelen om verslechtering te voorkomen) een procedure denkbaar is die lijkt op die van lid 3 en 4 van artikel 6, de zogenoemde «ADC-procedure», om te bepalen of een maatregel passend en proportioneel is. De ADC-procedure van lid 3 en 4 is bedoeld voor toestemmingsverlening voor nieuwe activiteiten, waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt. Nederland heeft de vraag gesteld of die procedure wellicht ook gebruikt kan worden bij bestaande activiteiten waar geen alternatief (A) voor is, die vallen onder een dwingende (D) reden van groot algemeen belang en waarbij elders compensatie (C) van schade aan de natuur kan worden gerealiseerd. Nederland wilde dus verkennen of het mogelijk zou zijn om in zulke gevallen de activiteit door te kunnen laten gaan ondanks het daardoor veroorzaakte risico op verslechtering van de natuur en zonder het nemen van voldoende maatregelen om dat te voorkomen. De EC adviseerde echter om zo’n benadering niet toe te passen onder lid 2, omdat de Habitatrichtlijn deze interpretatie volgens de EC niet toelaat. De EC adviseerde om zo’n situatie te beoordelen onder lid 3 van de Habitatrichtlijn, als ware het een nieuwe activiteit. Hoe dat dan zou kunnen voor bestaande situaties die niet nieuw zijn – zoals bijvoorbeeld de drinkwaterwinning bij het Wierdense Veld – is tijdens het overleg niet duidelijk geworden. Dit zou immers betekenen dat het níet nemen van een passende maatregel passend beoordeeld zou moeten worden, als ware dat een nieuwe activiteit. De EC noemt dit een «ex post-toepassing» van art. 6, derde lid. Omdat dit een nieuwe suggestie is, moet nog nader worden verkend hoe dat in de praktijk vormgegeven zou kunnen worden.
Kortom: Nederland heeft met de EC verkend hoe flexibel de Habitatrichtlijn op dit punt geïnterpreteerd kan worden, maar de EC bleek het niet eens met de benadering die Nederland verkende om een algemeen belang – zoals bijvoorbeeld drinkwaterwinning – voorrang te kunnen geven in een Natura 2000-gebied.
Klopt het dat uit het gesprekverslag blijkt dat er geen volledige wetenschappelijke zekerheid verkregen is of te verkrijgen is over het succes van de voorgestelde ingrijpende beheermaatregelen in Wierdense Veld?
Vanuit de provincie Overijssel is voorafgaand aan het gesprek informatie gegeven over de voorgenomen maatregelen en de verwachte effectiviteit daarvan (Annex 3B van het verslag). Uit de tekst blijkt dat het heel moeilijk is om precies te voorspellen hoe de waterstanden in het natuurgebied zullen reageren op het gecombineerde effect van de hoeveelheid neerslag en de te nemen herstelmaatregelen enerzijds en de al dan niet toenemende wateronttrekking anderzijds. Bij benutting van de drinkwaterwinning volgens het langjarige gemiddelde is het voorgenomen maatregelpakket in de ecologische beoordeling als toereikend beoordeeld voor het behoud van het hoogveen. Als de waterwinningen structureel intensiever benut worden, is het huidige maatregelpakket mógelijk niet toereikend en dan zouden aanvullende maatregelen nodig kunnen zijn. Er is een kans dat als gevolg van klimaatverandering en hiermee samenhangende droge en warme zomers de winningen in de toekomt intensiever benut gaan worden. Of dat zo is, is niet te voorspellen. Het is daarom nodig de ontwikkelingen goed te monitoren. Als daaruit zou blijken dat verslechtering optreedt, zijn aanvullende maatregelen nodig, bijvoorbeeld de vermindering van de drinkwaterproductie. De resultaten van de ecologische beoordeling geven daartoe echter nu nog geen aanleiding.
Waarom ziet Nederland, zoals te lezen is in het gespreksverslag, het dan pas na het nemen van ingrijpende (en wetenschappelijke onzekere) maatregelen, zoals onder meer de opkoop van omliggende landbouwgronden, als een «optie» om alsnog gebruik te maken van de mogelijkheid van compensatie in de zin van artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn in andere hoogveennatuurgebieden?
Compensatie is een laatste mogelijkheid. Voordat daartoe wordt besloten, moet een lidstaat eerst al het mogelijke doen om passende maatregelen te nemen ter voorkoming van verslechtering.
Waarom kiest u er niet voor om al te compenseren voorafgaand aan het nemen van deze ingrijpende en sociaaleconomisch onomkeerbare maatregelen, waarvan de uitkomsten ook nog eens wetenschappelijk onzeker zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Is drinkwaterwinning niet per definitie een dwingende reden van groot openbaar belang in de zin van artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn, zoals in het verslag genoemd?
Drinkwaterwinning als zodanig is een dwingende reden van groot openbaar belang. De locatie waar die winning plaatsvindt, is echter niet dwingend. Vandaar dat in de ADC-procedure eerst de stap gezet moet worden van het verkennen van alternatieven, zoals het verplaatsen van de winning.
Waarom wil Nederland als lidstaat volgens het gespreksverslag dan toch per se in Wierdense Veld eerst een pakket maatregelen blijven nemen die volgens hetzelfde gespreksverslag qua uitkomst wetenschappelijk onzeker zijn en waarvan de resultaten ten gevolge van de drinkwaterwinning door gebrek aan ecologische kennis onbekend zijn?
Zie het antwoord op vragen 7 en 8.
Waarom stelt Nederland verderop in het verslag tegenover de Commissie dan toch dat het pakket maatregelen «volgens de huidige inzichten» de verslechtering van het hoogveen zal voorkomen en behoud van huidige hoogveenwaarden zal verzekeren? Spreekt Nederland zichzelf hier tijdens het gesprek met de Commissie niet tegen? Heeft u of de provincie soms andere inzichten dan de ontbrekende ecologische kennis en wetenschappelijke onzekerheid?
Uit het antwoord op vraag 6 blijkt dat er geen sprake is van een tegenstelling in de gepresenteerde informatie.
Waarom noemt de Commissie deze keuze in de titel «de weg die Nederland wil kiezen in deze situatie»? Vermeldt de Commissie in het gespreksverslag zelf niet expliciet dat de optie van artikel 6, lid 4 voor compensatie (van het verlies in Wierdenseveld ten gevolge van drinkwaterwinning) in andere Natura 2000-gebieden met hoogveenwaarden reeds open staat en dat deze optie in nieuwe Europese richtsnoeren over de toepassing van artikel 6 van de Habitatrichtlijn zal zijn opgenomen? Waarom heeft Nederland hier dan nog steeds geen gebruik van gemaakt of soortgelijke opties verkend? Vallen dergelijke opties duurder of goedkoper uit dan de omvangrijke en qua resultaat wetenschappelijk onzekere maatregelen in het Wierdense Veld?
De geciteerde titel («The path that the Netherlands wants to choose in this situation») is de titel die Nederland zelf heeft gebruikt in de schriftelijke informatie die voorafgaand aan het mondelinge overleg van 23 juni. Het is dus niet de Commissie die zegt dat Nederland deze weg wil kiezen. De voorgestelde keuze is voorgelegd aan de Commissie om te weten te komen of dit een begaanbare weg zou kunnen zijn. Vervolgens bleek tijdens het overleg dat de EC een andere route voorstelt; zie verder het antwoord op vraag 5.
Is het juist dat de Commissie stelt open te staan voor dialoog over de kosten en de proportionaliteit van de maatregelen in Wierdense Veld die door Nederland, provincie en terreinbeheerder reeds deels zijn ingeleid? Zo ja, op welke termijn zullen gesprekken met de Commissie hierover plaatsvinden en waarom wordt er niet gewacht op de uitkomst van deze dialoog? Zou bovendien met de aanzienlijke financiële middelen behorende bij de maatregelen in Wierdenseveld niet in andere Natura 2000-gebieden veel meer hoogveen behouden en hersteld kunnen worden, indien gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid van artikel 6, lid 4 zoals door de Europese Commissie wordt geopperd?
De Commissie staat open voor een dialoog over proportionaliteit van maatregelen in concrete gevallen. Er is echter geen concreet zicht geboden op mogelijkheden om met succes te stellen dat een maatregel disproportioneel is en daarom niet hoeft te worden genomen. De toezegging moet worden gezien in de context van het gesprek. In het verslag staat namelijk eerst: «COM stated that we need to rely on the guidance from the EU Court of Justice.» Het Hof heeft, volgens de Europese Commissie, tot op heden nog nooit geoordeeld dat een noodzakelijke maatregel niet hoeft te worden genomen in geval die disproportioneel zou zijn, uitsluitend vanwege de daaraan verbonden economische kosten. Alleen als er meerdere maatregelen mogelijk zijn die alle minstens even effectief zijn, is er een keuzemogelijkheid, waarbij rekening gehouden moet worden met de gevolgen op economisch, sociaal en cultureel gebied (artikel 2, derde lid, Habitatrichtlijn).
Een commandant die zijn bemanning niet wil laten testen |
|
Maarten Hijink , Jasper van Dijk (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Henk Kamp (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht in de Telegraaf over een commandant die weigert om zijn bemanning met coronaklachten te testen?1
De commandant heeft samen met zijn medische team een overwogen keuze gemaakt vanuit zijn verantwoordelijkheid voor zijn bemanning. De medische zorg die wordt geboden aan de bemanning aan boord van een schip is in beginsel de verantwoordelijkheid van de commandant en wordt uitgevoerd door het medische team aan boord. De commandant heeft geen zeggenschap over het wel of niet uitvoeren van medische behandelingen, inclusief het testen van bemanningsleden. Daarmee lijkt de berichtgeving in de Telegraaf op dit punt onjuist.
Klopt het dat 65 opvarenden met klachten te maken hebben en dat 11 procent niet gevaccineerd is?
Over de exacte medische situatie van operationele eenheden doet Defensie geen uitspraak. Wel kan ik aangeven dat op het moment van vertrek van Zr.Ms. Rotterdam een hoge vaccinatiegraad is vastgesteld vanuit de medische systemen van Defensie. Van de bemanningsleden waarvan geen vaccinatie geregistreerd is, kan niet met zekerheid worden vastgesteld of zij wel of niet gevaccineerd zijn of genezen zijn van een Covid-19 infectie, omdat registratie daarvan nog moet plaatsvinden of in enkele gevallen door militairen niet gewenst wordt. Bovendien gaat personeel conform het Rijksoverheidsbeleid niet aan boord wanneer zij Covid-19 gerelateerde klachten vertonen, tenzij, conform de Covid-19 maatregelen, een negatieve PCR-test kan worden voorgelegd.
Deelt u de mening dat Defensie verantwoordelijk is voor de gezondheid van het personeel en dat optreden nodig is om een uitbraak te voorkomen?
Defensie is verantwoordelijk voor de gezondheid van het personeel en stelt alles in het werk om het personeel veilig en gezond te houden.
Deelt u de mening dat de houding van de commandant onaanvaardbaar is en dat de bemanning zo spoedig mogelijk getest moet worden?
Defensie volgt het Rijksoverheidsbeleid en maakt alleen bij operationele inzet of voorbereiding op operationele inzet hierop een gemotiveerde uitzondering. Zr.Ms. Rotterdam was varende in een oefening ter voorbereiding op operationele inzet. De medische zorg voor de bemanning aan boord van een varend schip valt onder de verantwoordelijkheid van de commandant en wordt uitgevoerd door het medische team aan boord. Het medische team heeft de Covid-19 gerelateerde klachten continue gemonitord en hierover ruggenspraak gehad met medische deskundigen in Nederland. Op basis van de vastgestelde zwaarte van de Covid-19 gerelateerde klachten en het feit dat het schip varende was op volle zee en daarmee vergelijkbaar is met een huishouden dat in quarantaine zit, was het niet noodzakelijk om de voorbereiding op operationele inzet voortijdig af te breken. Tijdens het havenbezoek, na de voorbereiding op de operationele inzet, is de quarantaine zolang als medisch noodzakelijk voortgezet. Alleen mensen die negatief getest waren, zijn van boord gegaan. Dit was in overeenstemming met de voorschriften van lokale autoriteiten. Zie ook mijn antwoord bij vraag 6 over het beleid.
Wat onderneemt u om dit alsnog te realiseren?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat is het beleid van Defensie omtrent Covid-19 besmettingen op schepen? Is de opstelling van de commandant in lijn met het beleid van Defensie?
Defensie volgt het Rijksoverheidsbeleid en maakt alleen bij operationele inzet of voorbereiding op operationele inzet hierop een gemotiveerde uitzondering. Het geldende medische beleid, RIVM-adviezen, nationale en internationale regelgeving zijn hierin leidend. De specifieke situatie wanneer een schip op volle zee is, wordt hierbij ook in ogenschouw genomen. Immers, is men eenmaal aan boord, dan zit de bemanning in een eigen bubbel. Uit de opgedane ervaring door de marine met Covid-19 is gebleken dat wanneer het virus eenmaal aan boord is, testen, isolatie en bron- en contactonderzoek de verspreiding onvoldoende kan beperken. Daarom kiest Defensie ervoor om, ook vanwege de hoge vaccinatiegraad, niet standaard te testen, maar patiënten te behandelen op basis van het daadwerkelijke ziektebeeld. Daarvoor beschikken de schepen over eigen medische teams.
Komt de bemanning van dit schip in aanraking met mensen buiten dit schip? Zo ja, wat wordt er gedaan om te voorkomen dat de bemanning hen besmet?
De bemanning komt zeer beperkt in aanraking met mensen buiten het schip. Tijdens het havenbezoek van Zr.Ms. Rotterdam heeft de commandant op basis van een aantal positieve testuitslagen besloten de bemanning niet van boord te laten gaan en conform het Rijksoverheidsbeleid de volledige bemanning in quarantaine te laten gaan. Hierbij houdt Defensie zich ook aan de internationaal en lokaal geldende richtlijnen. Bij binnenkomst in Nederland gelden de nationale richtlijnen eveneens onverkort. Immers bij binnenkomst is operationele inzet of voorbereiding op operationele inzet niet meer van toepassing. Bij aankomst is de bemanning dringend geadviseerd zich te laten testen en is de mogelijkheid zich te laten testen ook aangeboden vanuit Defensie. Gezien regelgeving omtrent medisch geheim is niet bekend hoeveel mensen van deze mogelijkheid gebruik gemaakt hebben.
De beantwoording op de schriftelijke vragen over het bericht dat het metropakket MRA een serieuze optie is voor financiering uit Nationaal Groeifonds |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen over het bericht dat het metropakket MRA een serieuze optie is voor financiering uit Nationaal Groeifonds?1
Ja.
Klopt het dat de te ontwikkelen woningbouw in Haven-Stad lijkt op de ontwikkelde woningbouw op Zeeburg en IJburg?
Nee, dat klopt niet. In het algemeen zijn projecten niet volledig vergelijkbaar. De beoogde woningbouw in Haven-Stad is stedelijker dan woningbouw op Zeeburg en IJburg en meer gemengd met bedrijvigheid. Het plan voor Haven-Stad vergt andere oplossingen op het gebied van onder meer gebruik van openbare ruimte en van mobiliteit. Tot slot, wellicht ten overvloede: Haven-Stad betreft een bestaand bedrijventerrein dat wordt gewijzigd naar woningbouw en gemengd gebied. Zeeburg en IJburg zijn gebieden waar nog geen bebouwing aanwezig was (uitleggebieden). Daardoor is de ontwikkeling van Haven-Stad en Zeeburg en IJburg heel verschillend.
Kunt u het gemiddelde verschil in grondopbrengt geven binnen het Amsterdamse woonbeleid tussen een sociale huurwoning en een koopwoning van eenzelfde gemiddelde oppervlakte van de verschillende grote woningbouwprojecten op Zeeburg en IJburg?
Voor sociale huurwoningen die worden gerealiseerd door een Toegelaten Instelling geldt een minimale vaste grondprijs, dus onafhankelijk van de woninggrootte, de locatie of het woningtype. Afhankelijk van de doelgroep is dit een prijs per m2 of een vaste prijs per woning. Voor particuliere sociale huur en voor vrije sector koopwoningen is de grondprijs wel afhankelijk van de locatie, de woninggrootte en het type woning. De marktwaarde en stichtingskosten worden jaarlijks opnieuw bepaald en zijn dus afhankelijk van de marktontwikkelingen. Dit maakt het bepalen van een gemiddeld verschil ondoenlijk. De grondprijsbepaling voor respectievelijk nieuwe uitgiftes en bestaande erfpachtrechten is vastgelegd in beleid.2, 3
Uitgaande van de grondopbrengt op Zeeburg en IJburg, hoeveel meer grondopbrengsten zouden er zijn voor het Amsterdamse deel van de 73.000 geplande te realiseren woningen in Haven-Stad als het percentage sociale woningbouw 10% lager zou zijn, en het percentage koop 10% hoger zou zijn?
Om de reden die in het antwoord op vraag 3 werd gegeven, is deze berekening niet te maken. Wel mag worden aangenomen dat een groter aandeel koop tot significant hogere opbrengsten leidt.
De genoemde locaties maken onderdeel van uit de veertien grootschalige woningbouwgebieden zoals die benoemd zijn in de NOVI. Op het moment wordt een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd om te bezien wat minder betaalbare woningen en sobere infrastructuurvarianten betekenen voor de benodigde middelen en het te realiseren aantal woningen in de veertien gebieden. De opties 20% minder betaalbare woningen en 20% minder sociale huur worden onderzocht. Zodra dit onderzoek gereed is, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Klopt het dat de uit te graven havenbekken in de Houtrakpolder lijkt op de uitgegraven havenbekken voor de Afrikahaven, Zanzibarhaven en Mauritshaven?
Voor het havenbekken in de Houtrakpolder bestaan nog geen uitgewerkte plannen.
In de NOVI-gebiedsaanpak Noordzeekanaalgebied wordt met de regionale stakeholders onderzocht in hoeverre de ruimtelijke claims die uitgaan van o.a. de energietransitie, waterberging en het verbeteren van de leefomgeving in het gebied geaccommodeerd kunnen worden. Uit die analyse moet blijken of de strategische reservering Houtrakpolder moet worden ingezet. Uw vraag kan daarom nog niet beantwoord worden.
Hoeveel heeft het uitgraven van de extra havenbekken en de bijbehorende infrastructuur en voorzieningen voor de Afrikahaven, Zanzibarhaven en Mauritshaven gekost?
Het Havenbedrijf Amsterdam N.V. is een bedrijf. Daarom is informatie over de kosten van individuele werken niet openbaar en kan het gevraagde bedrag niet worden verstrekt.
Spanningen bij de toepassing van de Wwft |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
In uw beantwoording van 26 augustus 2021 op de gestelde Kamervragen inzake de verplichte acceptatie van een coffeeshop door ABNAMRO als klant geeft u aan dat de coffeeshophouder ten aanzien van diens inkoop van softdrugs niet aan een Wwft-controle wordt onderworpen1. Geeft de Europese Unie, gelet op het feit dat de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) voortkomt uit EU-richtlijnen, deze ruimte voor invulling van beleid?
In de gewijzigde vierde EU anti-witwasrichtlijn zijn geen bepalingen opgenomen over de intrinsieke spanning die bestaat tussen enerzijds de verplichtingen die voortvloeien uit die richtlijn en anderzijds de uitgangspunten van het Nederlandse gedoogbeleid voor coffeeshops, zoals neergelegd in de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie (OM). Het is dan ook aan de nationale wetgever om daar invulling aan te geven. De Europese Commissie ziet toe op de tijdige en juiste implementatie van onder andere voornoemde richtlijn. In dat kader heeft de Europese Commissie deze kwestie niet opgebracht.
Is dit beleid afgestemd binnen de Europese Unie, dan wel met de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reageert u op de stelling dat deze invulling van de Wwft kan worden vergeleken met een leraar die zware onvoldoendes en boetes uitdeelt aan iedereen die zich niet aan de regels houdt, met uitzondering van het kind dat nog nooit iets heeft ingeleverd, omdat handhaving bij dit kind volgens de leraar intrinsieke spanning met zich meebrengt vanwege het feit dat de relaties van dat kind zijn gerelateerd aan het criminele circuit, dat geen facturen uitreikt?
Het feit dat het telen en verkopen van cannabis verboden is en de verkoop in de coffeeshop weliswaar verboden is, maar wordt gedoogd, draagt een intrinsieke spanning met zich mee en leidt in die zin tot een zogenaamde verwevenheid tussen boven- en onderwereld. Deze spanning is er al zolang het gedoogbeleid voor coffeeshops bestaat en is ook altijd door het kabinet onderkend.2 Het gedoogbeleid brengt met zich mee dat de inkoop van softdrugs door een coffeeshop vaak niet transparant is. Ik kan mij voorstellen dat Wwft-instellingen deze spanning herkennen. Gelet op de intrinsieke spanning die het gedoogbeleid kenmerkt, heeft dit kabinet afgesproken om een kleinschalig experiment uit te voeren om te kijken of en hoe telers op kwaliteit gecontroleerde hennep of hasjiesj gedecriminaliseerd aan coffeeshops kunnen leveren. Het experiment moet duidelijk maken of het mogelijk is om coffeeshops gereguleerd te voorzien van op kwaliteit gecontroleerde hennep in een gesloten coffeeshopketen. Overigens merk ik op dat het OM strafrechtelijk en een gemeente bestuursrechtelijk handhavend kan optreden tegen een coffeeshop, indien een coffeeshop zich niet houdt aan de criteria zoals neergelegd in het gedoogbeleid. De grondslag van het gedoogbeleid ligt in de afweging van belangen waarbij het belang van handhaving moet wijken voor een hoger identificeerbaar algemeen belang. In de context van het drugsbeleid wordt dit hogere algemene belang gevonden in de volksgezondheid (scheiding der markten) en de openbare orde.3
Hoe denkt u dat uw bewuste niet-handhavingsbeleid wordt ervaren door andere Wwft-instellingen en daarmee betrokken personen, die wel worden gecontroleerd en gesanctioneerd met soms ook persoonlijk vergaande gevolgen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de civiele rechter ruimte bij de invulling van rechters van de termen van redelijkheid en billijkheid en zorgplicht, waardoor onder meer banken gehouden zijn relaties te continueren, terwijl zijzelf voor de rechter aangeven dat de Wwft hier niet de ruimte in geeft, nu overtreding van de Wwft een misdrijf is?
Het uitgangspunt bij het verstrekken van een betaalrekening is dat een financiële instelling op grond van het beginsel van contractsvrijheid zelf mag bepalen met wie zij een betaalrekening aangaat en onder welke voorwaarden zij dat wil. Contractsvrijheid is echter niet onbegrensd. De vrijheid wordt bijvoorbeeld beperkt door de bijzondere zorgplicht die banken in het maatschappelijk verkeer vervullen.4 Een bankrekening is in deze tijd immers nodig om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. De rechter kan bij het toetsen van een geval waarbij een bank weigert een betaalrekening te verstrekken, dan wel een betaalrekening sluit, de redelijkheid en billijkheid in aanmerking nemen en beoordelen of er in strijd met de op een bank rustende zorgplicht wordt gehandeld. Hierbij kan de rechter de omstandigheden van het geval in overweging nemen, zoals het feit dat coffeeshops onder het gedoogbeleid vallen. Op grond van artikel 43, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht vormt het uitvoering geven aan een ambtelijk gegeven bevel een strafuitsluitingsgrond. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of er sprake is van een misdrijf op grond van overtreding van de Wwft of dat er sprake is van een strafuitsluitingsgrond.
Kan naar uw mening de civiele rechter een Wwft-instelling dwingen tot een misdrijf of kan worden gezegd dat de uitspraak van een rechter met zich meebrengt dat er voor de Wwft-instelling geen sprake meer is van een misdrijf?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u, indien u van mening bent dat er geen sprake is van overtreding van de Wwft indien de rechter de Wwft-instelling verplicht de relatie te continueren, aangegeven binnen welke grenzen er ruimte is voor een Wwft-instelling om zonder gang naar de rechter op basis van redelijkheid en billijkheid/zorgplicht een relatie te continueren, terwijl er wel Wwft-issues zijn of is altijd een rechterlijke uitspraak vereist?
Het is aan een Wwft-instelling om een zelfstandige risicobeoordeling te maken en eventueel mitigerende maatregelen te treffen. De instelling kan bij deze beoordeling gebruik maken van eerder gewezen rechterlijke uitspraken. Daarnaast staat voorop dat, indien een Wwft-instelling het cliëntenonderzoek niet succesvol kan afronden, deze instelling geen zakelijke relatie mag aangaan met deze cliënt, geen transactie mag uitvoeren voor deze cliënt of de zakelijke relatie moet beëindigen.5 Dit laat onverlet dat een klant deze beslissing aan de rechter kan voorleggen.
Kunt u aangeven hoe in geval van een botsing tussen de regels over de wettelijke geheimhoudingsplicht van notarissen en advocaten en de eisen die nationale en internationale toezichthouders stellen aan banken in het kader van het transactieverkeer op derdengeldenrekeningen, de toepassing van de Wwft moet worden ingevuld door betrokkenen?
Ik ben bekend met de kwestie rond de geheimhoudingsplicht van notarissen in relatie tot de verplichtingen die voor banken gelden op grond van de Wwft. Notarissen kennen een geheimhoudingsplicht op basis van de Wet op het notarisambt. Deze geheimhoudingsplicht betekent dat zij geen informatie mogen verstrekken over hun cliënten, ook niet aan financiële instellingen. Wel dienen zij op grond van de Wwft ongebruikelijke transacties te melden. De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) heeft de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming een brief gezonden over de spanning die kan ontstaan tussen beide wettelijke vereisten en ik heb hiervan een afschrift ontvangen. Op dit moment wordt in samenspraak tussen de Ministeries van Justitie en Veiligheid en van Financiën, de KNB en de NVB alsook de toezichthouders DNB en Bureau Financieel Toezicht (BFT) de aard en omvang van deze problematiek geanalyseerd, evenals mogelijke oplossingen. Dit vergt onder meer een gedegen juridische analyse, omdat de verplichting tot het doen van adequaat cliëntenonderzoek door banken en de geheimhoudingsplicht van notarissen conflicterende juridische normen met zich meebrengen. Wij zullen uw Kamer nader informeren wanneer met de betrokken partijen tot conclusies in deze kwestie is gekomen.
Hoe redelijk is het om indien uit de Wwft volgt om afscheid te nemen indien het onderzoek niet succesvol kan worden afgerond, terwijl de overheid zelf nog geen vervolging heeft ingesteld en er nog geen veroordeling is door de rechter, van private partijen te verlangen om relaties te beëindigen, terwijl de overheid zelf (nog) niet acteert op ontvangen meldingen, zeker als geweld/bedreiging van medewerkers van Wwft-instellingen mogelijk aan de orde kan zijn?
De Wwft heeft als doel het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering. Het legt aan Wwft-instellingen die onderdeel uitmaken van het financiële stelsel dan ook verplichtingen op ter waarborging van een integer stelsel en ter beheersing van integriteitsrisico’s. Een van de kernverplichtingen voor Wwft-instellingen is om cliëntenonderzoek te verrichten. Als het cliëntenonderzoek niet succesvol kan worden afgerond, mag een Wwft-instelling geen zakelijke relatie aangaan met – of een transactie uitvoeren voor – de cliënt, of moet een Wwft-instelling de zakelijke relatie beëindigen. Deze wettelijke verplichting vloeit voort uit de gewijzigde vierde EU anti-witwasrichtlijn en de mondiale standaarden van de Financial Action Task Force (FATF). Dit betreft een andere wettelijke taak en doelstelling dan het opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten door overheidspartijen. De verplichtingen uit de Wwft hebben zoals hiervoor aangegeven een preventief karakter met het oog op het waarborgen van de integriteit van het financiële stelsel.
Indien als gevolg van het nakomen van wettelijke verplichtingen voor Wwft-instellingen geweld/bedreiging aan de orde is, dan is dat een zeer kwalijke zaak. Een werkgever is op grond van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht om werknemers te beschermen tegen onder meer agressie en geweld. Verder kan te allen tijde contact worden opgenomen met de politie bij (voorziene) dreigingen. Dergelijke signalen worden zeer serieus opgepakt, en de overheid kan waar nodig (aanvullende) maatregelen nemen in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen.
Wilt u bij de beantwoording van de vorige vraag ook ingaan op de mogelijke intrinsieke spanning tussen de verplichtingen van de Wwft en de verplichtingen van een werkgever in het voorkomen van levensgevaar of gezondheidschade bij werknemers?
Zie antwoord vraag 9.
Kunnen coffeshops in het kader van de dienstverlening van andere wft-instellingen aan coffeeshops zich ook beroepen op het gedoogbeleid indien coffeeshops bijvoorbeeld contante opnamen faciliteren om de leveranciers van hennep te betalen?
Binnen het gedoogbeleid is er sprake van een intrinsieke spanning tussen enerzijds de verplichtingen die voortvloeien uit de Wwft en anderzijds de uitgangspunten van het gedoogbeleid voor coffeeshops, zoals neergelegd in de Aanwijzing Opiumwet van het OM. Wanneer een bank bij een klant risico’s signaleert, vind ik het belangrijk dat de bank in overleg treedt met de betreffende klant om deze te laten weten om welke risico’s dit precies gaat, te bespreken welke maatregelen de klant zelf kan nemen en welke voorwaarden de bank binnen de kaders van het gedoogbeleid vervolgens nog aan individuele klanten kan stellen om de resterende risico’s te mitigeren.
In hoeverre mag van Wwft-instellingen worden verwacht dat zij afscheid nemen van klanten als deze klanten zelf ook rechtstreeks onder toezicht staan van wettelijke Wwft-toezichthouders?
Uit de Wwft volgt rechtstreeks dat onder bepaalde voorwaarden afscheid moet worden genomen van cliënten. De Wwft maakt geen onderscheid tussen cliënten die zelf wel of niet gehouden zijn aan de Wwft. Elke Wwft-plichtige instelling maakt een afzonderlijke beoordeling, en dat geldt ook voor instellingen of personen die zelf onder Wwft-toezicht staan.
Behoort, in het bijzonder in de situatie waarin toezichthouders na Wwft-meldingen zelf niet acteren door vergunningen van deze klanten in te trekken, het primaat voor sanctionerend handelen in dat geval niet bij de wettelijke toezichthouders te liggen in plaats van bij private partijen?
De afweging om een vergunning in te trekken of anderszins handhavend op te treden ligt bij de instanties die de vergunning hebben verleend of de instanties die op grond van de Wwft toezicht houden op de instelling. Wwft-instellingen zelf hebben op grond van de Wwft geen bevoegdheden om sanctionerend op te treden. Het beëindigen of weigeren van dienstverlening is geen sanctionerend handelen, maar is onderdeel van de poortwachtersfunctie die volgt uit de Wwft en is bedoeld om het door de Wwft-instelling gesignaleerde risico op witwassen en terrorismefinanciering weg te nemen.
Bent u het eens met de stelling dat het uitgangspunt van overheidshandelen moet zijn dat zowel burgers als poortwachters behoorlijk worden behandeld?
Ja.
Is hiervoor bij alle partijen die bij de naleving van de Wwft betrokken zijn structureel voldoende aandacht geweest?
Bent u gelet op de in de bovenstaande vragen benoemde intrinsieke spanning nog steeds van mening dat de kaders voor de poortwachters voldoende duidelijk en in de praktijk werkbaar zijn om de Wwft-verplichtingen voldoende te kunnen uitvoeren?
Zou er bij de Wwft ook sprake kunnen zijn dat onder druk van een oververhitte behoefte aan witwasbestrijding, waarin elke vergissing al gauw als witwassen wordt gezien, Wwft-instellingen en hun klanten in de raderen van de uitvoering door de overheid en toezichthouders ten onrechte worden gebrandmerkt als overtreders?
Zou hier ook sprake kunnen zijn van wetgeving en toezichthoudende kaders die onvoldoende de mogelijkheid in zich hebben om recht te doen aan individuele situaties?
Onderkent u dat door het ontbreken in de Wwft van een hardheidsclausule en weinig aandacht voor noodzakelijke beginselen van behoorlijk bestuur, met name het evenredigheidsbeginsel, hiervoor mogelijk veel te weinig aandacht is van de wetgever?
Bent u bereid te laten onderzoeken welke lessen uit het rapport Ongekend Onrecht naar aanleiding van de Toeslagenaffaire van toepassing kunnen zijn op de handhavingspraktijk van de Wwft?
Zoals het kabinet heeft aangegeven in reactie op het rapport Ongekend Onrecht zijn er verschillende lessen te trekken uit de toeslagenaffaire. De lessen die voor mij in dit kader het meest relevant zijn, zijn dat de overheid signalen over onrecht, vooringenomenheid en discriminatie serieus moet nemen en dat de menselijke maat in wet- en regelgeving moet worden versterkt. Ik neem signalen uit de handhaving- en nalevingspraktijk van de Wwft serieus ter hand en span mij in om proportionele maatregelen te treffen.9 Daarnaast ben ik voortdurend in gesprek met de instellingen en toezichthouders over de uitvoering en handhaving van de Wwft, om te voorkomen dat deze wetgeving tot onwenselijke uitkomsten leidt voor burgers en bedrijven. Zoals genoemd zal er op verzoek van uw Kamer in de evaluatie van de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn aandacht zijn voor de uitvoerbaarheid van de verplichtingen uit die wet voor Wwft-instellingen.
Bent u bereid onnodige belemmeringen voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) om onbeperkt toegang te krijgen tot het bancaire systeem zo veel mogelijk weg te nemen?
Criminelen die het financiële stelsel gebruiken om hun criminele opbrengsten te verhullen, tasten de integriteit en veiligheid van het financiële stelsel ernstig aan. Ik sta voor een toegankelijk betalingsverkeer en een zo laag mogelijke lastendruk voor ondernemers en banken, maar ben er ook van overtuigd dat de strijd tegen het witwassen van crimineel geld vraagt om een zeer serieuze invulling van de poortwachtersrol van Wwft-instellingen. Dit kan inderdaad betekenen dat ondernemers in sectoren met een hoger risico actief gevraagd wordt om zelf aanvullende maatregelen te nemen, documentatie te overleggen en/of mitigerende maatregelen te accepteren. Deze individuele risicobeoordeling is een uitgangspunt van de Wwft en betekent overigens ook dat in laagrisico sectoren de intensiteit van de maatregelen kan worden verminderd.10 De Wwft houdt in die zin rekening met het risico én de bijbehorende lasten. Hierboven gaf ik reeds aan dat ik graag in gesprek blijf met de banken, De Nederlandsche Bank en de sectoren die om te overleggen welke maatregelen effectief en proportioneel zijn om risico’s op witwassen te mitigeren.
Bent u in dit kader eveneens bereid de werklast voor ondernemers en banken en andere Wwft-instellingen zo veel mogelijk te beperken?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u bereid een initiërende en dus zeer actieve bijdrage te leveren om het probleem van «unbankables», bijvoorbeeld een eerzame MKB-er, die zijn ondernemerschap niet kan uitoefenen door de wijzigende «risk apetite» van de financiële sector, op te lossen?
Chinese drones die gebruikt worden door de politie |
|
Michiel van Nispen , Renske Leijten (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de politie gebruikmaakt van drones van het Chinese merk Da Jiang Innovations? (DJI)1
Ja.
Wat zijn de overwegingen geweest om te kiezen voor deze drones?
De politie heeft de drones aangeschaft via wettelijk voorgeschreven inkoopprocedures op grond van de Aanbestedingswet 2012. In een aanbesteding wordt getoetst of op een inschrijver de wettelijke uitsluitingsgronden van de Aanbestedingswet van toepassing zijn. De Aanbestedingswet 2012 biedt geen basis om producten van het bedrijf DJI uit te sluiten. Ook op de Nederlandse leverancier waren/zijn geen uitsluitingsgronden van toepassing. De Aanbestedingswet schrijft voor dat als er meerdere partijen zijn die voldoen aan de gestelde eisen, er moet worden gekozen voor de biedende partij met de beste prijs-kwaliteitverhouding.
Klopt het dat het Ministerie van Defensie deze drones niet gebruikt, omdat ze deze te riskant vinden? Zo ja, wat zijn de overwegingen van Defensie?
Bij de aanschaf van een systeem beoordeelt Defensie de wijze waarop dit systeem zal worden ingezet. Indien daar vertrouwelijke en/of gerubriceerde informatie bij wordt vergaard geldt het Defensie Beveiligingsbeleid. Daarin is beschreven hoe deze informatie dient te worden behandeld. Dat betekent dat er beveiligingsmaatregelen worden geïmplementeerd om risico’s te mitigeren. De zwaarte van deze maatregelen is gekoppeld aan het niveau van het te beschermen belang en de risico’s in en rondom het systeem. Dat kan betekenen dat voor de behandeling van vertrouwelijke en/of gerubriceerde informatie bepaalde systemen niet mogen worden ingezet als de risico’s te groot worden ingeschat.
In algemene zin kan worden gezegd dat Chinese dronefabrikanten een risico kunnen vormen omdat hun data op servers in China kunnen staan waarvan de beveiliging lastig is vast te stellen. De beheerders van die data kunnen bijvoorbeeld verplicht worden om data te leveren aan de overheid. Daarom is gebruik van dergelijke drones voor Defensie meestal niet mogelijk bij operationeel optreden. Dit sluit niet uit dat deze drones gebruikt worden voor andere doeleinden binnen Defensie, bijvoorbeeld voor het maken van luchtopnames van trainingen of evenementen. Voor operationele doeleinden beschikt Defensie over militaire drones die voldoen aan de gestelde beveiligingseisen.
Klopt het dat de politie toegeeft dat er niet uitgesloten kan worden dat dronedata op Chinese servers belanden? Zo ja, waarom worden er dan alsnog extra van deze drones aangeschaft?
De politie heeft de berichten, die er vanaf het begin waren, waarin hiervan melding werd gemaakt niet kunnen verifiëren. De politie heeft hierop besloten de DJI-drones alleen in te zetten tijdens reguliere operaties. Dit zijn operaties waarbij geen vertrouwelijke informatie wordt verwerkt.
Is er onderzoek gedaan door ICT-experts of de app die bij de drones hoort, toegang kan geven tot de telefoons van de agenten die hem gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk onderzoek is niet aan de orde omdat de politie geen gebruik maakt van een app voor de bediening van DJI-drones. Voor de bediening van drones maakt de politie gebruikt de van zogeheten Smart Controllers van DJI. Deze Smart Controllers zijn stand-alone en bevatten de complete bediening inclusief een beeldscherm. Op deze Smart Controller staat de besturingssoftware om het toestel te besturen.
Bent u bereid nader te onderzoeken of er politiedata gelekt zijn naar de Chinese fabrikant? Zo nee, waarom niet?
Ik zie, gezien de stappen die de politie al heeft gezet op dit gebied (zoals benoemd in antwoord 4 en 5), geen aanleiding om een nader onderzoek in te stellen. Er is tot op heden geen blijk geweest van een datalek. De politie is overigens verplicht ieder datalek direct te melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Zijn er afspraken tussen de politie en DJI? Zo ja, kunnen die openbaar worden gemaakt?
De politie heeft alleen contact met DJI voor de instelling van het geofencingsysteem. Dit systeem zorgt ervoor dat de drones niet kunnen opstijgen in de zogenaamde no-fly zones (gebieden waar niet mag worden gevlogen met drones). De politie heeft ontheffing voor veel no-fly zones. DJI heeft op verzoek van de politie deze instellingen aangepast.
Naar aanleiding van de Europese aanbesteding is er een raamovereenkomst gesloten met een Nederlandse leverancier die de DJI-drones conform deze overeenkomst levert aan de politie. In deze raamovereenkomst zijn de diverse (contract)afspraken vastgelegd, waaronder afspraken over data-security.
Was u en/of de politie op de hoogte van de vele datalekken en onderzoeken rondom DJI? Zo nee, hoe kan dit?
De politie was op de hoogte van de berichten waarin werd gesproken over de mogelijkheid dat data weglekken naar Chinese servers. De politie heeft deze berichten echter niet kunnen verifiëren. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Waarom vaart de politie op eigen expertise als het gaat om dataverzameling via externe leveranciers? Waarom is die expertise niet ingezet bij de technologie van kentekenscanners die ook aan gezichtsherkenning bleken te doen?
De politie besteedt structureel aandacht aan de bescherming en beveiliging van gegevens en veilige inkoop. Zo wordt een risico- en veiligheidsanalyse uitgevoerd door de informatiemanagement-functionaris en wordt indien van toepassing een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) uitgevoerd. Ook is in dit geval een security check uitgevoerd voor aanschaf van de drones.
Ten aanzien van het tweede deel van de vraag: de ANPR-camera’s van de politie zijn niet uitgerust met gezichtsherkenningstechnologie.
Kunt u een overzicht geven van welke overheidsinstanties nog meer gebruikmaken van technologie van dit bedrijf en voor wat voor werkzaamheden?
Een dergelijk overzicht is niet beschikbaar. Er is tot op heden geen aanleiding geweest om dat te inventariseren.
Waarom zijn er geen Rijksbrede afspraken over het gebruik van technologie geproduceerd door bedrijven uit andere landen? Bent u bereid alsnog met Rijksbreed beleid hiervoor te komen? Zo nee, waarom niet?
Eind 2018 is instrumentarium ontwikkeld dat organisaties helpt bij het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s bij de inkoop- en aanbesteding van producten en diensten. Dit dient als hulpmiddel bij het uitvoeren van een risicoanalyse en het nemen van eventuele mitigerende maatregelen. Het instrumentarium is ter beschikking gesteld binnen de rijksoverheid en medeoverheden, alsmede aan organisaties die onderdeel zijn van de vitale processen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s. Op dit moment zie ik geen reden tot aanscherping van het staande beleid.
Begrijpt u het advies van hoogleraar Oerlemans dat het nu de tijd is om goed na te denken over overheidsbevoegdheden op het gebied van cybersecurity en na te denken over wat hij checks and balances noemt? In hoeverre is dat al gebeurd in de afgelopen jaren, in integrale zin?2
Ja, dat is een begrijpelijk advies. Het nadenken over overheidsbevoegdheden en de «checks and balances» daaromtrent is een continu proces. In dit kader wijs ik graag op de Kamerbrief «Uitkomsten verkenning wettelijke bevoegdheden digitale weerbaarheid en beleidsreacties WODC-rapporten» van 3 februari 2021.3 Hierin wordt onder andere ingegaan op het Nederlandse cybersecuritystelsel en interventiemogelijkheden van de overheid in geval van digitale dreigingen en incidenten. Deze brief illustreert dat er binnen het kabinet continue aandacht is voor het vraagstuk rond overheidsbevoegdheden op gebied van cybersecurity. Dit is een proces dat nooit af is, en ik deel dan ook de visie van hoogleraar Oerlemans dat dit ook in het nieuwe kabinet continue aandacht vereist. Dit betreft overigens een ander vraagstuk dan het inkoopvraagstuk dat in de voorgaande vragen centraal staat.
Denkt u dat als dit grondig was gedaan er niet met spoed een wetsvoorstel gemaakt moest worden voor de NCTV? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel waar dhr. Oerlemans in het artikel aan refereert betreft het voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid. Dit wetsvoorstel, dat op 9 november jl. aan uw Kamer is gestuurd, beoogt de juridische grondslag voor specifieke analyse- en coördinatiewerkzaamheden te verankeren die de NCTV namens de Minister van Justitie en Veiligheid uitvoert op het terrein van de nationale veiligheid en terrorismebestrijding en waarbij de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk wordt geacht. Ik heb daar in de brieven van 13 april 20214 en 21 mei 20215 uitvoerig aandacht aan besteed. Dit wetsvoorstel bevat geen specifieke overheidsbevoegdheden op het gebied van cybersecurity.
De toezending van gespreksverslagen van bijeenkomsten van de minister van Landbouw, of haar medewerkers, met de Europese Commissie |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Brussel maakte wél verslag van gesprek over «Wierdense Veld»»?1, 2
Ja.
Waarom heeft u het lid Boswijk in het bijzonder en de Kamer in het algemeen in uw beantwoording niet geïnformeerd over het feit dat er wel een verslag van de bijeenkomst op 25 februari 2021 en een verslag van de bijeenkomst met de Commissie op 23 juni 2021 over hetzelfde onderwerp was?
Op 25 februari 2021 heeft eurocommissaris Sinkevičius met mij gesproken. Van dat gesprek is geen gezamenlijk verslag gemaakt. Toen ik op de vraag van het lid Boswijk op 6 september 2021 antwoordde «Er is geen verslag gemaakt van het gesprek met de Eurocommissaris», was ik niet op de hoogte van het feit dat er binnen de diensten van de Europese Commissie wel een e-mail was verzonden met een korte samenvatting van het gesprek, het zogenoemde «flash report». Deze e-mail is niet gedeeld met mij of mijn medewerkers.
Op 23 juni 2021 vond een regulier overleg plaats tussen ambtenaren van de Europese Commissie en ambtenaren van ministeries en provincies, waarin een groot aantal onderwerpen ter sprake is gekomen, waaronder de interpretatie van de Habitatrichtlijn in relatie tot het Wierdense Veld. Bij dit overleg waren de Eurocommissaris en ikzelf niet aanwezig. Van het overleg is een gezamenlijk verslag gemaakt, dat op 17 september is vastgesteld.
Op 5 juli is door het lid Boswijk gevraagd naar «het verslag van het bestuurlijk overleg met Eurocommissaris Sinkevičius over het Wierdense Veld, zoals bij de behandeling van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet op 30 juni 2020 besproken en verzocht in de eerste set schriftelijke vragen». Deze vraag had dus betrekking op het overleg van 25 februari 2021. Naar mijn beste weten was van dat overleg geen verslag gemaakt.
Ná de beantwoording van de vragen over het overleg met de Eurocommissaris, is door de ambtelijke dienst van de Commissie, op 17 september, het verslag verstuurd van het bovengenoemde ambtelijke overleg van 23 juni 2021. Op dat overleg had de vraag van het lid Boswijk geen betrekking.
Bent u het eens met de stelling dat de interpretatie van de Europese Richtlijnen voortdurend een punt van discussie is in het stikstofbeleid en dat het daarom van groot belang is dat dit soort verslagen per ommegaande naar de Kamer worden gestuurd? Zo nee, waarom niet?
Er vindt voortdurend ambtelijk overleg met de Commissie plaats over de uitvoering en interpretatie van richtlijnen, zo ook over de interpretatie van de Habitatrichtlijn.
De Kamer wordt geïnformeerd conform de geldende EU-informatie-afspraken die tussen uw Kamer en het kabinet zijn overeengekomen ten aanzien van EU-dossiers. De laatste stand van zaken over die afspraken is op 13 juli 2020 met uw Kamer gedeeld3. Tijdens het jaarlijkse Commissiedebat EU-informatievoorziening met de Minister van Buitenlandse Zaken komen de EU-informatie-afspraken en de werking daarvan aan de orde.
Gespreksverslagen vallen niet onder die afspraken, mede omdat dit naar de mening van het kabinet niet ten goede komt aan de omgang van Nederland met de Commissie en andere Lidstaten en omdat dit behoort tot de onderhandelingsruimte die Nederland moet hebben. De Kamer wordt op belangrijke terreinen geïnformeerd via bijvoorbeeld de gebruikelijke Kamerbrieven en Commissiedebatten, via de Geannoteerde Agenda’s en verslagen van de Landbouw- en Visserijraad en de Milieuraad met daarbij horende Commissiedebatten of Schriftelijke overleggen, waarbij gelegenheid is om nader over onderwerpen van gedachten te wisselen.
Bent u van mening dat de Kamer zo volledig mogelijk geïnformeerd moet worden en dat dit soort verslagen daar onder vallen? Zo nee, waarom niet?
Vragen van uw Kamer over het beleid van de Europese Unie worden door mij volledig beantwoord binnen de afspraken die daarover tussen kabinet en Kamer worden gemaakt.
Bent u het eens met de stelling dat dit weinig vertrouwen wekt in uw inspanningen als Minister om de Kamer goed te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik hoop dat uit bovenstaande antwoorden blijkt dat uw Kamer er vertrouwen in mag hebben dat ik mij inspan om u goed te informeren.
Kunt u toezeggen dat de gespreksverslagen met de Eurocommissaris en/of de Europese Commissie voortaan per ommegaande aan de leden van de commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit worden gezonden? Zo nee waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het Rebel rapport inzake de business case van 14 grootschalige woningbouwgebieden. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Rebel inzake de business case van 14 grootschalige woningbouwgebieden?1
Ja.
Klopt het dat het rapport veronderstelt dat circa € 20 miljard aan investeringen in publieke maatregelen vooralsnog ongedekt is?
In het rapport is op basis van gebiedsspecifieke uitwerkingen en informatie een consolidatie gemaakt van de naar verwachting benodigde publieke investeringen in de veertien grootschalige woningbouwgebieden. De € 20 miljard betreft de gehele periode van ontwikkeling van deze gebieden, namelijk 2020–2040.
Klopt het dat het rapport veronderstelt dat 26% sociale huur wordt gevraagd voor de circa 436.000 geplande te realiseren woningen?
Het in het rapport opgenomen woningbouwprogramma betreft een optelling van de woningbouwprogramma’s in de afzonderlijke gebieden, zoals gemeenten die nu in de planontwikkeling hebben opgenomen. Het aantal sociale huurwoningen is dus niet als aanname gehanteerd, maar is de uitkomst van de feitelijk op dit moment voorgenomen woningbouwprogrammering in deze gebieden. Voor de veertien grootschalige woningbouwgebieden is 26% van het voorgenomen woningbouwprogramma sociale huur.
Wat zijn de gevraagde grondprijzen die het rapport veronderstelt voor een sociale huurwoning en een koopwoning per betreffende gemeente?
De gehanteerde grondprijzen voor sociale huurwoningen liggen gemiddeld over alle veertien grootschalige woningbouwgebieden rond € 14.750 (appartement) respectievelijk € 19.000 per woning (grondgebonden). Er is sprake van grote bandbreedtes tussen de veertien grootschalige woningbouwgebieden vanwege de diversiteit in regionale marktsituaties en prijsniveaus door het land heen.
Wat zijn de grondopbrengsten die het rapport veronderstelt voor een sociale huurwoning en een koopwoning en wat is het verschil hiertussen?
Het verschil in de gemiddelde grondprijs per woningsegment over alle veertien grootschalige woningbouwgebieden is beschikbaar. Onderstaande tabel geeft een beeld van de gemiddelde grondprijs per type en soort woning.
Appartement
Eengezinswoning
Sociale huur
€ 14.750
€ 19.000
Middeldure huur
€ 37.000
€ 50.000
Goedkope koop
€ 36.000
€ 56.500
Dure koop/dure huur
€ 70.000
€ 97.500
Hoeveel meer grondopbrengsten zouden er zijn voor de 436.000 geplande te realiseren woningen als het percentage sociale huur 10% lager zou zijn, en het percentage koop 10% hoger?
Op het moment wordt een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd om te bezien wat minder betaalbare woningen en sobere infrastructuurvarianten betekenen voor de benodigde middelen en het te realiseren aantal woningen. De opties 20% minder betaalbare woningen en 20% minder sociale huur worden onderzocht. Zodra dit onderzoek gereed is, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Hoeveel minder ongedekte investeringen in publieke maatregelen zouden er zijn voor de 436.000 geplande te realiseren woningen als het percentage sociale huur 10% lager zou zijn, en het percentage koop 10% hoger?
Zie antwoord vraag 6.
Welke percentages voor de circa 436.000 geplande te realiseren woningen veronderstelt het rapport dat wordt aangesloten op een gasnet (met het zich op groengas en/of waterstof), op een warmtenet en een warmtepomp?
In het rapport zijn warmtenetten bij het onderdeel duurzaamheid meegenomen. In de gebieden waar de maatregelen bekend waren zijn de kosten meegenomen. Voor andere gebieden is er een inschatting gemaakt. Woninggebonden maatregelen, zoals aansluitkosten en een warmtepomp, zijn niet meegenomen.
Wat zijn de bouwkosten dat het rapport veronderstelt tussen een aansluiting op een gasnet (met het zich op groengas en/ of waterstof), op een warmtenet en een warmtepomp en wat is het verschil hiertussen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel minder bouwkosten zouden er zijn voor de 436.000 geplande te realiseren woningen als alle woningen op een gasnet (met het zicht op groengas en/ of waterstof) of een warmtenet zouden worden aangesloten?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel minder ongedekte investeringen in publieke maatregelen zouden er zijn voor de 436.000 geplande te realiseren woningen als alle woningen op een gasnet (met het zicht op groengas en/ of waterstof) of een warmtenet zouden worden aangesloten?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat het grootschalig woningbouwgebied «Oude Lijn Zuidelijke Randstad» die in het rapport van Rebel is opgenomen 10 spoorzones betreft?
Het woningbouwgebied Oude Lijn, zoals opgenomen in het rapport van Rebel omvat de volgende 10 projectgebieden:
Dit gebieden aangegeven met een * zijn spoorzones.
Klopt het dat de andere 13 grootschalige woningbouwgebieden die in het rapport zijn opgenomen 8 spoorzones betreft?
Van de andere dertien grootschalige woningbouwgebieden zijn er vijf (deels) spoorzone gebieden:
Op basis waarvan heeft u die betreffende 18 spoorzones wel opgenomen in het rapport en andere spoorzones niet zoals bijvoorbeeld Alkmaar, Almelo, Amersfoort, Apeldoorn, Arnhem, Assen, Deventer, Heerenveen, Hengelo/Enschede, Gouda, Leeuwarden, Lelystad, Woerden?
Uitgangspunt voor de selectie van de veertien grootschalige woningbouwgebieden is geweest dat het gebieden moeten zijn die een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de woningbouwopgave in regio’s met grote druk op de woningmarkt, daarbij wel een zodanige complexe gebiedsontwikkeling kennen dat een actieve rol van het Rijk nodig is en die ook passen in de met de NOVI ingezette ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland.
Hoeveel woningen zouden er eventueel in die andere spoorzones kunnen worden gerealiseerd?
Ik heb geen gegevens over hoeveel woningen in deze andere spoorzones kunnen worden gebouwd. De keuze om woningen in spoorzones te bouwen is aan de desbetreffende gemeenten. Voor de spoorzones, die liggen in de gebieden waar verstedelijkingsstrategieën worden of zijn opgesteld, is dit onderdeel van de gezamenlijke analyse.
Hoe zouden de betreffende gemeenten van die andere spoorzones eventueel een aanvraag kunnen doen om te worden opgenomen als een «grootschalig woningbouwgebied»?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 14 heb toegelicht is de selectie van de veertien grootschalige woningbouwgebieden niet gebaseerd op het feit of het gebied al dan niet een spoorzone betreft.
Dit laat onverlet dat ik het benutten van spoorzonegebieden voor woningbouw een goede ontwikkeling vind. Dit doe ik vanuit het argument dat dit veelal een (ruimtelijk) efficiënte aanpak is, namelijk het zoveel mogelijk benutten van de bestaande infrastructuur en voorzieningen. Afhankelijk van de keuzes die het nieuwe kabinet maakt, kan bij eventuele voortzetting van de WBI, dit instrument ingezet worden voor de ontwikkeling van dergelijke spoorzones. In de afgelopen tranches van de WBI is dit al gebeurd.
Deelt u de mening dat we voor heel Nederland moeten bouwen en ook de business case van andere spoorzones in kaart moeten brengen?
Ja, ik deel de mening dat er in Nederland een grote bouwopgave is. Spoorzones bieden kansen voor onder meer woningbouw, zowel binnen de veertien als daarbuiten. Zie ook vraag 16.
Het bericht 'Druk op de geboortezorg: met moeite bemannen we de bedden' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Druk op de geboortezorg: met moeite bemannen we de bedden»? Hoe is de situatie op het moment met betrekking tot de geboortezorg in Nederland, en in de verschillende regio’s?1
Ik ben bekend met het bericht «Druk op de geboortezorg: met moeite bemannen we de bedden». Over de drukte in de geboortezorg sta ik sinds de zomer in contact met de toezichthouders: de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). De IGJ heeft mij hier ook schriftelijk van op de hoogte gesteld.2 Er is acute druk aangegeven vanuit regio Utrecht, Rotterdam en Amsterdam, maar ook andere regio’s kampen met een grote belasting op de geboortezorgketen. Een actueel totaaloverzicht is er niet.
Oorzaken voor de knelpunten zijn allereerst een piek in het aantal geboortes. COVID-19 speelt ook een rol, omdat zwangere vrouwen met (een verdenking op) COVID-19 een groter beroep doen op de zorgcapaciteit door onder andere isolatiemaatregelen. Bovendien kampt ook de geboortezorg, net zoals andere sectoren, met personeelstekorten. Er was al een tekort aan zorgverleners zoals gespecialiseerde verpleegkundigen en kraamverzorgenden en daar komt het hogere ziekteverzuim door onder andere COVID-19 bovenop. Daarnaast is de zomer altijd al een periode die drukker is in de geboortezorgketen vanwege de verminderde aanwezigheid van personeel door vakanties. Dit alles maakt dat de druk op de geboortezorgketen hoog is en hoger dan gebruikelijk voor de tijd van het jaar.
Met betrekking tot de Neonatale Intensive Care Units (NICU’s) vroeg de uitbraak van het RS-virus deze zomer de benodigde capaciteit van de kinderafdelingen in ziekenhuizen. Gegeven de personeelstekorten waar de NICU’s last van hebben heeft deze uitbraak tot extra druk geleid.
In de regio’s die de drukte voelen, doet de sector wat zij kan. Binnen de Verloskundig Samenwerkingsverbanden (VSV’s) waarin zowel de eerstelijnsverloskundigen, kraamzorgorganisaties als ziekenhuizen vertegenwoordigd zijn, wordt intensief samengewerkt. Ook wordt intensief overleg gevoerd tussen de VSV’s in, maar ook tussen regio’s, via bijvoorbeeld het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ), via regionale crisis overleggen en via aanvullende overlegmomenten tussen ziekenhuizen. Dit alles om de benodigde zorg in regio’s te coördineren en om de capaciteit die er is zo goed mogelijk in te zetten.
Kan een overzicht gegeven worden in welke regio’s er op dit moment al knelpunten zijn en waar zich op korte termijn knelpunten kunnen gaan voordoen? Kunt u een onderscheid maken tussen «gewone» en Intensive Care (IC)-capaciteit voor pasgeborenen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de oorzaken van de knelpunten in de geboortezorg? In hoeverre heeft dit te maken met een personeelstekort en opleidingsmogelijkheden? In hoeverre heeft dit te maken met een geboortegolf?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de gevolgen van de problematiek in de geboortezorg voor aanstaande ouders? Wat zijn de afstanden die aanstaande ouders nu soms moeten overbruggen als ze naar een andere locatie worden verwezen en welke risico’s kunnen hierdoor ontstaan?
Als gevolg van de drukte kan het zijn dat aanstaande ouders voor de bevalling niet bij het ziekenhuis van hun eerste keuze terecht kunnen. In sommige gevallen kan het zijn dat ouders verder moeten uitwijken dan voorzien. De afstanden die afgelegd worden kunnen sterk verschillen. Het kan bijvoorbeeld betekenen dat in Utrecht uitgeweken moet worden naar Amersfoort.
Dit betekent dat verloskundigen moeten anticiperen op een langere reistijd en in goed contact moeten staan met de ziekenhuizen waar zij mee samenwerken. Het ontwikkelen van een dashboard waar verloskundigen en gynaecologen bijhouden hoeveel vrouwen bevallen en hoeveel verloskamers of kraamsuites beschikbaar zijn, is een goed voorbeeld van deze intensieve samenwerking. Daarnaast houden ziekenhuizen capaciteit beschikbaar voor die situaties waar acute hulp noodzakelijk is.
Tot dusver hebben de zorgaanbieders gezamenlijk de zorg voor moeder en kind voldoende kunnen opvangen. De IGJ blijft ook komende tijd de waarborging van de zorgcontinuïteit in de geboortezorgketen volgen en houdt daarbij nauw contact met ziekenhuisbestuurders in alle regio’s en de betrokken veldpartijen. De NZa houdt vinger aan de pols bij de betrokken zorgverzekeraars.
Wat zijn de maximale afstanden die u acceptabel vindt naar een alternatieve locatie als gevolg van tekorten in regio’s? Kunt u wederom een onderscheid maken tussen «gewone» en IC-capaciteit?
In Nederland kennen we op dit moment een krachtens wet vastgelegde norm voor de spreiding en beschikbaarheid van acute zorg in ziekenhuizen. Conform die norm mogen ziekenhuizen niet stoppen met een afdeling spoedeisende hulp (SEH) of met een afdeling acute verloskunde als daardoor het aantal inwoners in Nederland dat in spoedgevallen niet binnen 45 minuten een SEH of een afdeling acute verloskunde kan bereiken per ambulance, toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie. Dit om de benodigde zorg te coördineren en om de capaciteit die er is zo goed mogelijk in te zetten. De Regionale Ambulance Voorzieningen (RAV’s) zijn ook aangesloten bij het ROAZ en op de hoogte van de geldende afspraken. Wanneer er sprake is van een bevalling waarbij de zwangere met spoed naar het ziekenhuis moet, kan de ambulance hiervoor worden ingezet.
Wat zijn de afspraken over samenwerking en «herplaatsen» als er in een regio een tekort is, zowel voor «gewoon» als voor IC? Welke afspraken zijn er met België en Duitsland als het gaat om de IC-capaciteit voor pasgeborenen, mocht dat in Nederland onverhoopt een knelpunt zijn/worden?
In de regio’s die de drukte voelen, doet de sector wat zij kan. Binnen de VSV’s waarin zowel de eerstelijnsverloskundigen, kraamzorgorganisaties als ziekenhuizen vertegenwoordigd zijn, wordt intensief samengewerkt. Ook wordt intensief overleg gevoerd tussen de VSV’s in, maar ook tussen regio’s, via bijvoorbeeld het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ), via regionale crisis overleggen en via aanvullende overlegmomenten tussen ziekenhuizen. Er zijn geen landelijke afspraken met betrekking tot de capaciteit van bevalplekken.
Op initiatief van de NICU’s onder auspiciën van de Nederlandse Vereniging van Kinderartsen is «Baby zoekt bed» gestart zodat inzichtelijk is waar en hoeveel NICU bedden beschikbaar zijn, gegeven de personeelstekorten. Onderling hebben zij afgesproken dat de NICU’s zoveel mogelijk dagelijks de capaciteit bijwerken. Dit heeft er toe geleid dat kinderartsen continu inzicht hebben in de beschikbare capaciteit en het lukt om voor elke patiënt een plek te vinden. Op het moment dat zich de uitzonderlijke situatie voordoet dat er geen NICU bed beschikbaar is in de buurt van de moeder kan uitgeweken worden naar België of Duitsland. Het gaat dan om maatwerk.
Hoe kunnen op korte termijn de problemen en knelpunten in de geboortezorg nu en de komende tijd (zowel «gewoon» als qua IC) snel opgelost worden? Welke acties onderneemt u daartoe?
In een aantal regio’s ontstaan initiatieven om de benodigde zorg in regio’s te coördineren en om de capaciteit die er is zo goed mogelijk in te zetten. Zo wordt er gebruik gemaakt van een app die zowel eerste- als tweedelijns verloskundigen invullen om zo overzicht te krijgen van de beschikbare capaciteit in een regio of het opzetten van een centraal regionaal zorgcoördinatiecentrum. Vorig jaar heeft het College Perinatale Zorg (CPZ) een inventarisatie opgeleverd naar initiatieven waarmee regio’s de toegankelijkheid van de geboortezorg borgen. Deze inventarisatie is gedaan voor de COVID-19 pandemie. Dit rapport is toegevoegd als bijlage3 bij deze Kamervragen.
Uit de signalen en initiatieven blijkt dat landelijke en bovenregionale afspraken nodig zijn om de toegankelijkheid van de geboortezorg te kunnen blijven borgen. De landelijke geboortezorgpartijen werken intensief samen aan een goede start voor moeder en kind. Naar aanleiding van het RIVM rapport «Beter weten: een beter begin» zijn we met geboortezorgpartijen in gesprek over een intensivering van maatregelen om de impact op een goede start voor moeder en kind te vergroten. De capaciteitsproblematiek en mogelijke oplossingen, zoals onder andere omschreven in het rapport van het CPZ, maken hier onderdeel van uit en worden meegenomen in onze reguliere overleggen.
Met het Actieprogramma Werken in de Zorg zet VWS zich in om voldoende medewerkers te werven, op te leiden en te behouden. Met de toenemende zorgvraag en de krappe arbeidsmarkt is voldoende gekwalificeerd personeel één van de grootste uitdagingen. Daarom moeten we ook de komende jaren blijven inzetten op méér en flexibel opleiden, het anders organiseren en inrichten van het werk en op méér waardering voor zorgprofessionals via goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Ik verwijs u graag naar mijn reactie op het advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) die uw kamer in september 2021 heeft ontvangen4.
Kunnen deze vragen ruim voor het commissiedebat Arbeidsmarkt in de zorg worden beantwoord?
Ja.
De investering in groen staal door ArcelorMittal en de overheden in België |
|
Henri Bontenbal (CDA), Renske Leijten (SP) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «ArcelorMittal ondertekent intentieverklaring met de Belgische en Vlaamse regering ter ondersteuning van een investering van 1,1 miljard euro in decarbonisatietechnologieën in de toonaangevende vestiging in Gent» en «1 miljard voor groenere staalproductie ArcelorMittal in Gent»?1
Ja.
Kunt u beschrijven in hoeverre de plannen van ArcelorMittal overeenkomen met die van Tata Steel IJmuiden? Zijn de plannen vergelijkbaar?
De plannen van ArcelorMittal komen grotendeels overeen met de decarbonisatieroute, die Tata Steel in IJmuiden kortgeleden heeft gepresenteerd. Beide bedrijven zetten in op Direct Reduced Iron (DRI) met aardgas, en later met waterstof, in combinatie met elektrische ovens.
Kunt u beschrijven op welke wijze de overheid deelneemt in dit project? Kunt u de constructie toelichten waarmee zowel ArcelorMittal als de Vlaamse overheid 700 miljoen euro investeren in het klimaatneutraal maken van het bedrijf? Hoe werkt het vehikel van de joint venture Finocas waar beide partijen in investeren?
ArcelorMittal en de Vlaamse overheid werken samen in de joint venture Finocas (50% Vlaamse overheid en 50% ArcelorMittal Belgium). Finocas bestaat sinds de jaren 70 en is in het leven geroepen na de staalcrisis om innovatief onderzoek in de staalindustrie te ondersteunen, zonder dat er sprake is van het bieden van directe steun aan een individueel bedrijf. In een intentieverklaring voor de investering in de DRI-installatie hebben zowel de Vlaamse overheid als ArcelorMittal zich gecommitteerd elk 350 miljoen euro in Finocas te investeren om vervolgens via Finocas de verduurzaming te realiseren. De beoogde investering vindt dus via deze joint venture plaats, meer in het bijzonder via een investering door de participatiemaatschappij die als volle dochter onder Finocas hangt. De investering door deze participatiemaatschappij is in de vorm van risicodragend vermogen of eigen vermogen en daarmee deelt Finocas (indirect) in de commerciële risico’s verbonden aan de bouw en exploitatie van de DRI-installatie en is zelfs – afhankelijk van de exacte uitwerking – mede-eigenaar van de DRI-installatie. De Europese Commissie zal de financiële steun van Vlaanderen aan het project van ArcelorMittal via Finocas nog moeten goedkeuren. Zoals ik ook toelicht in de beantwoording van vraag 5 en 6, zal ik de ontwikkelingen nauwgezet volgen en meenemen bij de beoordeling of een gelijksoortige constructie nodig en effectief is in de Nederlandse situatie.
Is het ook in IJmuiden mogelijk om fossiele koolstof te vervangen door circulaire en afvalkoolstof?
Bij de staalfabriek in IJmuiden wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van inzet van bio koolstof op basis van houtafval. Dit onderzoek is op dit moment nog niet in een stadium dat deze alternatieve koolstof nu al ingezet kan worden in bestaande productiefaciliteiten.
In hoeverre kunnen staatssteunregels vanuit de Europese Commissie nog roet in het eten gooien voor deze deal?
Deze kans bestaat. Zoals is aangeven in de nieuwsartikelen over de investering in groen staal door ArcelorMittal moet de Europese Commissie de financiële steun nog goedkeuren. Begin volgend jaar verwacht ArcelorMittal uitsluitsel over de Europese steun. In hoeverre de investering binnen de bestaande staatssteunregels valt zullen we derhalve moeten afwachten. Ik zal deze ontwikkelingen blijven volgen.
Kunt u schetsen op welke manieren de Nederlandse staat deel zou kunnen nemen aan of een belang zou kunnen nemen in de verduurzaming van Tata Steel IJmuiden?
Deelneming van de Nederlandse Staat in Tata Steel Nederland is op dit moment niet aan de orde. Wij onderzoeken of bij de door Tata Steel Nederland uit te werken plannen, naast de te investeren middelen van het bedrijf zelf, ook passende overheidssteun noodzakelijk, mogelijk en wenselijk is om de verduurzaming van het bedrijf vorm te geven. De vorm waarin die steun kan worden verstrekt, is afhankelijk van wat Tata Steel Nederland nodig heeft om te verduurzamen. Met andere woorden het is nu aan Tata Steel Nederland om de randvoorwaardelijkheden en specifieke behoefte precies te definiëren voor de DRI route om vast te kunnen stellen op welke manier en in welke vorm de Staat steun zou kunnen geven.
Is er in het geval van Tata Steel IJmuiden sprake van publieke belangen die geborgd moeten worden door het Rijk? Welke instrumenten acht de Minister daarvoor het meest geschikt? Welke rol kan een overheidsbelang, eventueel via een staats- of beleidsdeelneming, daarin een rol spelen?
De publieke belangen rondom Tata Steel (o.a. de verduurzaming in de brede zin van het woord van het bedrijf en de economische belangen van de werkgelegenheid in de omgeving) zijn, zoals vaak aangegeven, groot en hebben mijn permanente aandacht. Waar en hoe de rol van de overheid ligt en welke instrumenten toepasbaar zijn hangt in sterke mate af van de concrete investeringsplannen van Tata Steel Nederland. Over de in te zetten instrumenten kan ik momenteel dus geen uitspraken doen, dat hangt van de investering af. Daarbij zullen randvoorwaarden, zoals uitvoerbaarheid, doelmatigheid en staatssteunregels in acht genomen moeten worden. Conform de Expressions of Principles2 van begin 2021, een op inspanningen gerichte overeenkomst tussen het Ministerie van Economische zaken en Klimaat en Tata Steel Nederland, worden er niet op voorhand financiële toezeggingen gedaan. Wel wordt erkenning gegeven aan het feit dat Tata Steel Nederland en de Staat in gesprek blijven om te bekijken of het huidig instrumentarium passend is om de verduurzaming van de industrie te ondersteunen. Ook zijn in de Kamerdebatten op 9 en 16 september 2021 over de toekomst van Tata Steel Nederland3 moties aangenomen, waarin ik toezeg de mogelijke steunopties voor de Direct-to-DRI route van het bedrijf in kaart te brengen. Dit betekent echter niet dat resultaat direct gereed is.
Tata Steel Nederland zal, ten behoeve van de inventarisatie van mogelijke publieke financiële ondersteuning, inzicht moeten geven in de business case, het pad naar de DRI route moeten kwantificeren en aan moeten geven welke investeringen, infrastructuur en eventuele subsidies benodigd zijn. Zonder deze informatie is het niet mogelijk als Rijk te inventariseren welke steunopties of instrumenten en in welke grootte, beschikbaar, mogelijk en wenselijk zijn. Hierover zijn en blijven we de komende periode in gesprek met Tata Steel Nederland. Over de stand van zaken wordt u voor het einde van het jaar middels een kamerbrief geïnformeerd.
Kunt u beschrijven waarop de deal met SSAB destijds is vastgelopen? Acht u het mogelijk dat met de keuze van Tata Steel IJmuiden voor de waterstofroute SSAB alsnog bereid zou zijn tot een overname? Bent u bereid deze gesprekken op gang te helpen?
Volgens SSAB bleken de bedrijfsspecifieke kenmerken van Tata Steel Nederland niet goed aan te sluiten bij de interne strategie van SSAB. Dat had niet zozeer te maken met de mate van duurzaamheid van de productielocatie in IJmuiden, maar met de meest efficiënte route naar verdere verduurzaming die past in IJmuiden. Die paste niet in de duurzaamheidsstrategie van SSAB waardoor de overname van Tata Steel Nederland financieel niet goed verantwoord kon worden.
Zowel TSN als SSAB zijn particuliere bedrijven en zelf verantwoordelijk voor hun overname- en acquisitiebeleid. Ik kan niet uitsluiten dat SSAB hernieuwde interesse toont voor Tata Steel Nederland, maar het is geen taak van de Minister van Economische Zaken en Klimaat om potentiële kopers voor Tata Steel Nederland te zoeken.
Het bericht 'Asielzoekerscentra bomvol: 'We zitten tegen crisisnoodopvang aan'' en 'Afghanen de druppel' |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Asielzoekerscentra bomvol: «We zitten tegen crisisnoodopvang aan»» van RTL Nieuws en «Afghanen de druppel» van de Telegraaf?1, 2
Ja.
Klopt het dat de reguliere opvang van 30.000 plekken op dit moment bezet is? Zo nee, hoe zit het wel?
Op 1 november jl. was de totale bezetting bij het COA, inclusief de Afghaanse evacués op Defensielocaties, ruim 34.000. Daarmee zijn alle reguliere opvangplekken bezet en wordt nu verschillende vormen van noodopvang ingezet.
Wat is de oorzaak van de hoge bezetting van opvangplekken in het COA? In hoeverre is de gebrekkige uitzetting hier debet aan? In hoeverre is de gebrekkige uitstroom hier debet aan? In hoeverre is een stijgende instroom hier debet aan?
De opvangcapaciteit van het COA staat om verschillende redenen onder grote druk. Allereerst zorgen recente geopolitieke ontwikkelingen voor een toenemende asielinstroom. Naast de situatie in Afghanistan bestaan er ook zorgen dat de situatie in Libanon, Belarus en Turkije tot een toenemende asielinstroom zullen leiden. Bovendien arriveren steeds meer nareizigers in het kader van gezinshereniging naar ons land. Zij konden eerder niet reizen vanwege de internationale reisbeperkingen in verband met COVID-19. Ten slotte levert de inzet van gemeenten om bijna 12.000 vergunninghouders die momenteel in de opvang verblijven te huisvesten helaas onvoldoende resultaat op. Daarvan verblijft ruim de helft langer dan de afgesproken termijn in de opvang.
Overigens is goed om te benoemen dat vreemdelingen recht op opvang behouden tot het einde van de wettelijke vertrektermijn van 28 dagen na de negatieve beslissing op de asielaanvraag, of na de uitspraak van de rechter in eerste aanleg als beroep is ingediend. Na het einde van die termijn gaat COA in beginsel over tot ontruiming (behoudens uitzonderlijke omstandigheden zoals een acute medische noodsituatie of vorst, of omdat mogelijk op korte termijn weer recht op opvang ontstaat op last van de rechter), of wordt vreemdelingenbewaring voorbereid als dat aan de orde is. Uitgeprocedeerde asielzoekers zijn dus beperkt debet aan de hoge bezetting van opvangplekken in het COA.
Hoe verhoudt de stijgende asielinstroom in Nederland zich tot andere EU-lidstaten? Hoe groot is het aantal geëvacueerde Afghanen op dit geheel, zowel in Nederland als in de EU?
Sinds het versoepelen van de Covid-19 maatregelen neemt de totale Europese instroom van asielaanvragen sinds mei van dit jaar weer toe en gaat deze instroom geleidelijk terug naar het oude niveau. De Nederlandse asielinstroom laat een vergelijkbare trend zien, al ligt de stijging van de instroom over de afgelopen weken hoger dan in vergelijking met veel andere Europese lidstaten. Belangrijke uitzondering in deze trend is Oostenrijk, dat gekenmerkt wordt door een beduidend hogere stijging over de afgelopen weken.
In de Nederland bevinden zich nu ruim 2.100 Afghaanse evacués. Het is niet bekend hoeveel Afghaanse evacués zich in alle EU-lidstaten bevinden.
Op welk moment voorzag u dat de opvangcapaciteit een knelpunt zou worden? Welke maatregelen heeft u sindsdien getroffen om de uitstroom van statushouders en afgewezen asielzoekers te bevorderen en instroom te beperken?
Het COA heeft de afgelopen jaren doorlopend geprobeerd om het aantal beschikbare opvangplekken aan te laten sluiten bij de capaciteitsprognose. Met dat doel zijn de leden van de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie (LRT) in november 2019 al gevraagd om extra opvanglocaties en het verlengen van aflopende locaties. Dit laatste is goed gelukt, het eerste niet.
Met het toenemen van de asielinstroom, het grotere aantal nareizigers dat naar Nederland kwam en het achterblijven van de uitstroom van vergunninghouders naar gemeenten, nam de bezetting in de COA-opvang vanaf mei 2021 geleidelijk toe. In de zomer werd duidelijk dat op korte termijn extra capaciteit nodig was. Zeker in combinatie met de komst van de Afghaanse evacués. Hierop heb ik, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op 24 augustus jl. een brief gestuurd aan de commissarissen van de Koning, gedeputeerden, burgemeesters en wethouders om aandacht te vragen voor de nijpende situatie bij het COA en om op te roepen om extra opvangplekken te realiseren of om huisvesting van vergunninghouders in gemeenten te versnellen.
Hierop zijn de gesprekken met de medeoverheden de afgelopen maanden geïntensiveerd en hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ikzelf provincies en gemeenten met klem gevraagd om op zeer korte termijn locaties aan te dragen voor (tijdelijke) asielopvang of (tijdelijke) huisvesting van vergunninghouders.
Wat betekent de stijgende asielinstroom voor de behandeling van de aanvragen door de IND? Worden hierdoor opnieuw achterstanden opgebouwd? Op welke manier worden de lessen die geleerd zijn door de taskforce, of de taskforce zelf, gebruikt om te voorkomen dat opnieuw achterstanden worden opgelopen?
De IND heeft in de afgelopen anderhalf jaar enorme inspanningen geleverd om de opgelopen asielachterstanden terug te dringen. De oude voorraad die per 1 april 2020 aan de Taskforce was toebedeeld is nagenoeg weggewerkt, behoudens een klein aantal zaken waarbij sprake is van langdurige beslisbelemmering. Het streven is er op gericht dat de IND eind 2021 in 90% van de aanvragen beslist binnen de wettelijke termijn. Door de hogere dan verwachte asielinstroom in combinatie met de crisis in Afghanistan blijft de druk binnen de IND onverminderd hoog. Voor het eerste kwartaal 2022 is het de verwachting dat de IND ca. 6.400 aanvragen moet beslissen en afronden om niet buiten de wettelijke termijn te lopen. Dit is een majeure opgave waarbij het noodzakelijk is dat aanvullende maatregelen genomen worden. De ervaring die is opgedaan en de lessen die geleerd zijn bij de Taskforce onder andere op het gebied van schriftelijk horen en telehoren zullen hier zeker in meegenomen worden. Daarnaast zal een deel van de capaciteit van de Taskforce in vaste dienst worden genomen bij de IND om kennis en kunde niet te verliezen en ook in 2022 het werkaanbod het hoofd te bieden. De risico’s met betrekking tot de gevolgen van nieuwe corona-maatregelen, krapte op de arbeidsmarkt en mogelijk hogere instroom worden nauwlettend in de gaten gehouden
Hoe kan het dat bij de voorjaarsnota is aangegeven dat op basis van de laatste asielraming een lagere asielinstroom werd verwacht? Op welke manier wordt deze asielraming vastgesteld en op welke manier is daarbij rekening gehouden met de te voorziene afbouw van reisbeperkingen in verband met corona?
In asielraming van begin 2021 werd rekening gehouden met een dalende asielinstroom in combinatie met een uitstroom conform de taakstelling huisvesting vergunninghouders. Het actuele beeld laat echter een hogere instroom en een lagere uitstroom zien, dan waarmee werd gerekend tijdens het opstellen van de begroting.
De asielraming wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid opgesteld met betrokken partners uit de migratieketen. Deze raming wordt twee maal per jaar bijgesteld in september en februari. Bij het opstellen van deze raming is ook rekening gehouden met de COVID-beperkende maatregelen en de afbouw daarvan. Aangezien hier geen ervaringscijfers van zijn, is dit echter zeer lastig om te ramen.
Klopt het dat als gevolg van deze lagere raming 198,6 miljoen euro is teruggestort naar Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS)? Zo ja, tot welke financiële knelpunten leidt dit nu de asielopvang uitpuilt? Zo nee, om welk bedrag gaat het wel?
Ja het klopt dat met de lagere raming er ook een lagere toerekening aan ODA bij BHOS is ter hoogte van € 198,6 mln. Dit heeft enerzijds te maken met de lager verwachte bezetting bij het COA als gevolg van een lagere instroom, met de verwachting dat de taakstelling huisvesting van vergunninghouders door gemeenten wordt behaald en anderzijds met het feit dat te veel asielzoekers langer dan een jaar verblijven in de opvang. Vooralsnog leidt dit niet tot financiële problematiek met betrekking tot de opvang.
Welk bedrag moet nu van BHOS gestort worden richting J&V om asielopvang goed te kunnen organiseren? Welk bedrag moet J&V eventueel zelf bijpassen en op welke manier gaat u dit dekken?
Met betrekking tot de toerekening aan ODA (beheerd door BHOS) zijn afspraken gemaakt door het kabinet passend binnen de regels van de OESO op dit terrein. Bij de komende begrotingsmomenten zal het kabinet op basis van de actuele raming bezien of de toerekening aan ODA moet worden verhoogd en of er daarnaast aanvullende (financiële) middelen noodzakelijk zijn.
Op welke wijze bent u bezig om de asielopvang te vergroten? In hoeverre gaat dit om tijdelijke (nood)opvang en in hoeverre gaat dit om asiellocaties die meerjarig worden geopend? Hoe verhoudt de wijze van opvang zich tot de meerjarige productie prognose?
Zoals reeds bij vraag 5 beantwoord zijn de gesprekken die ikzelf, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, met provincies en gemeenten over geïntensiveerd. We hebben met klem gevraagd om op zeer korte termijn locaties aan te dragen voor (tijdelijke) asielopvang of (tijdelijke) huisvesting van vergunninghouders. Naar aanleiding van deze oproep heeft het COA sinds eind augustus jl. ruim 6.500 extra opvangplekken in gebruik genomen. Daarvan is 80% tijdelijk beschikbaar voor een periodes die uiteenlopen van vier weken tot zes maanden.
De meerjaren productie prognose geeft onder andere een verwachting aan van de in- en uitstroom van de COA-opvang. De wijze waarop deze opvang wordt georganiseerd of vorm krijgt, is geen onderdeel van deze prognose.
Welke middelen heeft en gebruikt u om gemeenten die bereid zijn mee te werken aan (nood)opvang te ondersteunen om de gevolgen voor de omgeving in zo goed mogelijke banen te leiden?
Gemeenten die bereid zijn opvang te realiseren, of dat nou reguliere of tijdelijke (nood)opvanglocaties zijn, ben ik zeer erkentelijk. Gemeenten gaan vrijwillig akkoord met het openen van een opvanglocatie binnen de gemeentegrens, maar staan er uiteraard niet alleen voor. Vanuit het Rijk ontvangen zij een financiële uitkering op basis van het Faciliteitenbesluit. Daarnaast, en misschien wel belangrijker nog, ondersteunt het COA zowel voorafgaand aan de realisatie van een locatie als tijdens vestiging van de locatie gemeenten bij de communicatie richting omwonenden.
In welke mate kunt u een prognose schetsen van de (verwachte) uitstroom van statushouders uit AZC’s in de komende maanden en in welke mate is zo’n prognose betrouwbaar voor het berekenen van de opvangcapaciteit op korte termijn?
Op dit moment is ongeveer een derde van de bewoners van de COA-opvang vergunninghouder. In totaal zijn dat bijna 12.000 vergunninghouders, waarvan meer dan de helft langer dan veertien weken wacht op huisvesting in een gemeente. Door de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie en Veiligheid, het COA en het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) worden verschillende maatregelen genomen om de achterstand op het realiseren van de taakstelling uitplaatsing vergunninghouders in te lopen.
Daarnaast zijn door het COA en het RVB locaties in eigendom geïnventariseerd die met spoed gereed kunnen worden gemaakt voor tijdelijke bewoning door vergunninghouders. Het gaat concreet om de inzet van zogeheten tussenvoorzieningen, waarbij het Rijk verantwoordelijkheid zal nemen voor de grond en de bebouwing met tijdelijke units. Het realiseren van dergelijke tussenvoorzieningen duurt echter enige tijd. Het is daarom niet goed in te schatten hoeveel vergunninghouders de komende periode uitstromen uit de opvangcapaciteit.
Twee keer per jaar wordt op basis van de (verwachte) asielinstroom, het (verwachte) inwilligingspercentage van de asielaanvragen en het (verwachte) aantal personen dat in het kader van gezinshereniging naar Nederland komt een taakstelling vergunninghouders vastgesteld. Voor de tweede helft van 2021 is deze taakstelling 11.000 plaatsingen en voor de eerste helft van 2022 is de taakstelling 10.000 plaatsingen.
Op welke manier wordt nu ingezet op een hogere uitstroom van statushouders, bijvoorbeeld door het plaatsen van flexwoningen?
Afgesproken is dat asielzoekers die een verblijfsvergunning krijgen (zogeheten vergunninghouders), binnen 14 weken na vergunningverlening worden gehuisvest door gemeenten. Door een tekort aan geschikte en betaalbare woningen stagneert de doorstroom. Om gemeenten te faciliteren in hun huisvestingstaak heeft de rijksoverheid, samen met de provinciale tafels, verschillende initiatieven opgezet. Zo ondersteun ik gemeenten met het huisvesten van grote gezinnen vergunninghouders. Daarnaast is een hotel en accommodatieregeling gestart, om vergunninghouders voor wie er nog geen huisvesting is georganiseerd, tijdelijk onderdak te bieden in de gemeente. Daar kunnen zij ook starten met integratie en participatie. Verder heeft het Ministerie van BZK 50 miljoen euro beschikbaar gesteld voor gemeenten om meer passende huisvesting voor aandachtsgroepen te realiseren. Daarvan is 18 miljoen euro gereserveerd voor de huisvesting van statushouders in tussenvoorzieningen of andere vormen van (tijdelijke) huisvesting waarmee extra wooneenheden aan de bestaande voorraad worden toegevoegd.
Met deze instrumenten moet de doorstroom van vergunninghouders teruggebracht worden naar de streeftermijn van 14 weken.
Wat is de stand van zaken van de drie landelijk pilots voor Rotterdam, Haarlemmermeer en Castricum voor het huisvesten van statushouders in flexwoningen?
Over de stand van zaken bij de pilot in Castricum heb ik recent Kamervragen van de VVD beantwoord (kenmerk 2021Z15037). Wat betreft de pilot in Haarlemmermeer waren ten tijde van de tussenevaluatie (december 2020) twee locaties geselecteerd. De gemeente was op dat moment in gesprek met corporaties en vastgoedorganisaties over de exploitatie. Op dit moment wordt de eindevaluatie van de serie pilots opgemaakt, waaruit zal blijken wat de belangrijkste knelpunten waren bij het realiseren van de flexwoningen.
In de regio Rotterdam–Rijnmond heeft de Veiligheidsregio het initiatief genomen om de regiogemeenten per aanbiedingsbrief van 28 oktober jl. uit te nodigen om gebruik te maken van de pilotregeling «tussenvoorzieningen voor statushouders». Dit initiatief bevindt zich hiermee in de opstartfase.
Wat is de stand van zaken van de tien landelijke pilots voor gemeenten die dit jaar zouden starten voor het huisvesten van statushouders in flexwoningen?
De nieuwe pilots waar u in uw vraag naar verwijst, werkt de Minister van BZK op dit moment uit in samenwerking met gemeenten en provincies in de vorm van tussenvoorzieningen. Het kabinet heeft 15 miljoen EUR beschikbaar gesteld om de meest kansrijke en snel te realiseren projecten financieel te ondersteunen.
Wat is de stand van zaken om Rijksvastgoedgronden te gebruiken voor het huisvesten van statushouders in flexwoningen?
Vanuit het Rijksvastgoedbedrijf wordt intensief meegezocht naar locaties voor opvang van asielzoekers en (tijdelijke) huisvesting van statushouders, onder andere in de vorm van flexwoningen. Aan de Provinciale Regietafels heeft het Rijksvastgoedbedrijf aangegeven welke mogelijkheden zij zien voor het gebruik van hun percelen dan wel Rijksvastgoed ten behoeve van asielopvang of huisvesting van statushouders (in de vorm van tussenvoorzieningen) in de betreffende provincie. Ik waardeer de inzet van het RVB om deze mogelijkheden verder vorm te geven en daarnaast ook gemeenten te ondersteunen bij het realiseren van eigen locaties.
Bevinden zich op dit moment uitgeprocedeerde asielzoekers in AZC’s? Zo ja, om hoeveel personen gaat het? Bevinden zij zich in een terugkeertraject? En begint terugkeer ook te vlotten nu de reisbeperkingen als gevolg van corona beperkter zijn? Zo nee, welke beperkingen worden nog ervaren?
Vreemdelingen die een asielaanvraag indienen, hebben volgens Europese en nationale wet- en regelgeving recht op opvang. Dat recht houden zij in beginsel tot het einde van de wettelijke vertrektermijn van 28 dagen na de negatieve beslissing op de asielaanvraag, of na de uitspraak van de rechter in eerste aanleg als beroep is ingediend. Ook is er een groep veilige landers die een 0-dagen vertrektermijn krijgen en dus geen recht hebben op opvang na een negatieve beslissing op de asielaanvraag. Na het einde van vertrektermijn gaat COA in beginsel over tot ontruiming (behoudens uitzonderlijke omstandigheden zoals een acute medische noodsituatie, vorst, omdat mogelijk op korte termijn weer recht op opvang ontstaat op last van de rechter of het vertrek binnen zeer afzienbare tijd gerealiseerd kan worden), of wordt vreemdelingenbewaring voorbereid als dat aan de orde is. Op 1 oktober 2021 zaten 240 personen in de COA-opvang die, hoewel dat juridisch mogelijk is, op dat moment nog niet ontruimd of in bewaring waren gesteld.
Daarnaast biedt het COA onderdak aan op zogeheten terugkeerlocaties. Concreet gaat het om de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) in Ter Apel en een vijftal gezinslocaties (GLO) verspreid over het land. In de VBL biedt het COA onderdak aan verwijderbare personen die medewerking verlenen aan vertrek, maar niet binnen de vertrektermijn van 28 dagen Nederland kunnen verlaten of waarvan de DT&V het vertrek binnen in beginsel 12 weken kan realiseren. Op 1 november 2021 zaten ca. 110 personen in de VBL. In de GLO’s verblijven gezinnen met minderjarige kinderen zonder rechtmatig verblijf waar, omwille van humanitaire redenen, onderdak wordt geboden. Op 1 november 2021 zaten ca. 850 personen in de GLO’s.
Voor de terugkeer van vreemdelingen, zowel naar derde landen als bij een Dublinoverdracht naar een andere lidstaat, gelden – evenals voor andere reizigers – in vrijwel alle gevallen vereisten op het gebied van test en/ of vaccinatie ten aanzien van COVID-19. Medewerking aan een COVID-test kan niet worden afgedwongen. In de praktijk gebeurt het veelvuldig dat vreemdelingen niet willen meewerken aan een COVID-test. Voor meer informatie over dit onderwerp verwijs ik naar de brief die ik op 8 november jl. aan uw Kamer heb gestuurd.3
Tot slot, kunt u aangeven hoe het staat met uitvoering van de motie Becker (35 570 VI, nr. 30) die verzocht om met gelijkgezinde omringende landen te werken aan een sterker Schengen en tevens in kaart te brengen wat nodig en wenselijk is om als Nederland in crisistijd grip te houden op de eigen grens?
Het kabinet werkt met gelijkgezinde landen aan een sterker Schengen, om het Schengengebied toekomst- en crisisbestendiger te maken. De inzet van alle gesprekspartners is er op gericht om Schengen in de huidige vorm te versterken om de bestaande ruimte van vrij verkeer te behouden. Daarvoor moet worden gekeken naar gebleken tekortkomingen van Schengen die ertoe leiden dat verschillende lidstaten het al geruime tijd noodzakelijk achten interne grenscontroles toe te passen. Het kabinet constateert tekortkomingen in de vorm van secundaire migratiestromen en niet goed functionerende asielprocedures en onvoldoende inzet van alternatieven voor interne grenscontroles. Prioriteiten voor het kabinet zijn daarom het versterken van de buitengrenzen, het verbeteren van analyse en risico-gestuurde monitoring aan de binnengrenzen, het versterken van de governance van het Schengengebied en het versterken van waarborgen in tijden van crisis. Ten aanzien van dit laatste punt wordt ook gekeken naar het verankeren van handelingsperspectief in de Schengengrenscode wanneer sprake is van grootschalige secundaire migratiestromen binnen het Schengengebied. Dit is nader toegelicht in het BNC-fiche dat uw Kamer heeft ontvangen naar aanleiding van de publicatie van de Schengenstrategie.4
De hiervoor genoemde standpunten worden ook richting de Commissie gezamenlijk met gelijkgezinde lidstaten uitgedragen, in aanloop naar de publicatie van het voorstel tot wijziging van de Schengengrenscode, dat de komende maanden verwacht wordt.
Zou u bovenstaande vragen één voor één kunnen beantwoorden?
Ja.
Grootschalige energieopslagprojecten in Nederland |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Welke rol ziet u voor grootschalige duurzame energieopslag in het Nederlandse elektriciteitssysteem richting 2030 toe en daarna?
De volatiliteit van duurzame energiebronnen leidt tot een grote behoefte aan flexibiliteit in het toekomstige energiesysteem. De flexibiliteitsmiddelen die kunnen worden ingezet zijn o.a. uitwisseling met andere landen, vraag- en/of aanbodsturing en opslag. Zowel klein- als grootschalige energieopslag installaties zijn onmisbaar voor congestiemanagement in het elektriciteitsnet en voor kort- en langdurige opslag. Er is overigens geen sprake meer van een Nederlands elektriciteitssysteem, maar van een Europese elektriciteitsmarkt, waarbij de prijzen steeds meer convergeren en de ontwikkelingen in de EU-landen niet los van elkaar kunnen worden bekeken. Energieopslag is dus één van de vormen van flexibiliteit die nodig is in het toekomstige energiesysteem. Daarbij speelt ondergrondse energieopslag een belangrijke rol in het behouden van de balans tussen vraag en aanbod van energie op grote schaal richting 2030 en daarna. Ik heb de Tweede Kamer recent geïnformeerd over de verwachte ontwikkelingen op het gebied van ondergrondse energieopslag, de uitdagingen en welke acties nodig zijn om de potentie van de diepe ondergrond te benutten ten behoeve van de energietransitie (Kamerstuk 29 023 nr. 270). Tot zeker 2030 leveren de gascentrales de benodigde flexibiliteit in het elektriciteitssysteem terwijl we overschakelen naar een meer duurzaam energiesysteem. Daarna zullen CO2-vrije gassen, zoals groen gas en waterstof, een grotere rol spelen in het aanbieden van regelbaar vermogen.
Welke instrumenten en financiële regelingen worden nu ingezet om het gebruik van energieopslag te bevorderen? Welke budgetten zijn daarvoor beschikbaar? Welke knelpunten er in de huidige wet- en regelgeving en hoe vermindert u deze knelpunten?
In lijn met de Europese Elektriciteitsverordening (EU 2019/943) en -richtlijn (EU 2019/944) zijn het marktpartijen die investeren in productiecapaciteit en opslag van elektriciteit. Ook aan de vraagkant zijn het marktpartijen die investeren in (industriële) processen of aanpassing daarvan om een flexibeler vraag te creëren. Al deze marktdeelnemers zijn verantwoordelijk voor de onbalans die zij in het systeem veroorzaken en ze zijn ook financieel aansprakelijk voor de onbalansen. Vanuit dit systeem zijn er sterke prikkels om ook in situaties van bijvoorbeeld weinig aanbod van wind en zon, vraag en aanbod in evenwicht te houden. De hogere prijzen die op die momenten ontstaan, maken dat investeringen in flexibiliteit kunnen worden terugverdiend. In combinatie met het ETS voor elektriciteitsopwekking en grote industriële installaties met uiteindelijk tot netto 0 afnemende CO2-uitstootrechten, zal uiteindelijk ook de flexibiliteit per saldo CO2-vrij worden. Om te zorgen dat er voldoende flexibiliteit in het systeem is en om innovatieve projecten te bevorderen zijn er nationale en Europese instrumenten beschikbaar. Er zijn bijvoorbeeld verschillende flexibiliteitstechnieken die worden gestimuleerd met de SDE++ (zoals industriële boilers), de DEI (zoals ondergrondse waterstofopslag in zoutcavernes), MOOI (zoals batterijen), TSE (zoals energieopslag in ionische vloeistoffen) en TKI toeslag (zoals conversie t.b.v. systeembalans). Daarnaast zijn er Europese subsidies beschikbaar, zoals STEPS (STorage of Energy & Power Systems) om innovatieve projecten te ondersteunen voor energieopslag en flexibilisering van elektriciteitssystemen. Van 2018 t/m 2020 is er in totaal € 40,3 miljoen besteed aan energieopslagprojecten vanuit publieke middelen in Nederland (bron: RVO). Zie hieronder de grafiek met publieke middelen uitgegeven per subsidieregeling van 2018–2020.
Specifiek voor grootschalige waterstofopslag is in de Rijksbegroting 2022 € 35 miljoen gereserveerd voor de ontwikkeling van de eerste projecten t.b.v. de waterstof backbone. Het kabinet heeft op Prinsjesdag 2021 ook bevestigd dat de dubbele heffing van energiebelasting bij energieopslag per 1 januari 2022 definitief stopt. Via een algemene maatregel van bestuur zullen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de exploitant van het energieopslagsysteem, waardoor het gunstiger wordt om energieopslagprojecten te bewerkstelligen. Met deze set van instrumenten streeft het kabinet er naar om energieopslag projecten te bevorderen en flexibiliteit in het energiesysteem te vergroten.
Kunt u toelichten of er nog andere initiatieven genomen worden, of in ontwikkeling zijn, om grootschalige energieopslag verder te stimuleren?
Naast de activiteiten al benoemd in het antwoord op vraag 2 heb ik een traject opgestart om tot een beleidskader te komen voor ondergrondse energieopslag. Ik verwijs u naar Kamerstuk 29 023 nr. 270 voor meer informatie hierover.
Kunt u een inventarisatie geven van projecten, waar gebruik wordt gemaakt van duurzame energieopslag, die in de pijplijn liggen voor de komende jaren? Kunt u daarbij ook een overzicht verschaffen van de projecten die ontwikkelt worden in de samenleving, in verscheidene stadia van ontwikkeling? Kunt u daarbij uw appreciatie van de individuele projecten aangeven?
Zoals in de antwoorden op vraag 1 en 2 aangegeven gaat het om flexibiliteit, waarin opslag één van de mogelijkheden is. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om kleinschalige opslag in batterijen, het slim laden van elektriciteit in auto's of warmteopslag in bijvoorbeeld e-boilers. Uit de gegevens van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) blijken dat er 77 projecten tussen 2018–2020 subsidie hebben gekregen voor energieopslag. Sommige zijn nog gaande en er zijn nieuwe projecten gestart met en zonder subsidie voor o.a. batterijen, power-to-gas (P2G), warmte opslag, compressed air energy storage (CAES), pompaccumulatie (OPAC) en ondergrondse waterstofopslag. Op 28 april 2021 heeft de Tweede Kamer de Integrale Infrastructuurverkenning 2030–2050 ontvangen waarin ook de benodigde flexibiliteit in kaart is gebracht (Kamerstuk 32 813 nr. 684). TenneT monitort jaarlijks de leveringszekerheid, waarbij wordt gekeken naar alle vormen van flexibiliteit, waaronder opslag. Het is niet mijn rol om de individuele projecten te appreciëren.
Bent u bereid om de haalbaarheid van deze projecten verder te gaan verkennen?
Zoals in de antwoorden op de vorige vragen aangegeven, gaat het om een totaal aan flexibiliteit. TenneT monitort jaarlijks de leveringszekerheid. Uit de monitorrapportages die TenneT de afgelopen jaren heeft gepubliceerd – en ook uit de meest recente – blijkt dat de leveringszekerheid van elektriciteit de komende jaren op orde is.