Het artikel ‘Clash Hoekstra en Wiebes over plan Europees noodfonds’. |
|
Laurens Dassen (Volt), Nilüfer Gündoğan (Volt) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Clash ministeries Hoekstra en Wiebes over plan Europees noodfonds», van RTL Nieuws van 18 november j.l.?
Ja.
Welk contact is er vanuit het vorige en het huidige demissionaire kabinet geweest met de Europese Commissie over de besteding van de voor Nederland beschikbare gelden? Waarover is reeds met de Europese Commissie gesproken is en zijn daarbij de landenspecifieke aanbevelingen van Nederland, de nodige hervormingen en de combinatie van gewenste plannen door het volgende kabinet aan de orde geweest?
Er is, zoals ook aangegeven in antwoord op eerdere Kamervragen, zes keer door ambtenaren gesproken met de Commissie over de inventarisatie van mogelijke investeringen en hervormingen. Dergelijk ambtelijk contact is gebruikelijk, ook in het kader van het Europees Semester, en past bij de dialoog tussen de Commissie en lidstaat in de aanloop naar een RRP. Daarbij is ook de aansluiting op de landenspecifieke aanbevelingen van Nederland aan de orde gekomen.
Welke factoren hanteren het demissionaire kabinet en het volgende kabinet bij het maken van de keuze omtrent de combinatie aan plannen die bij de Commissie zullen worden ingediend?
Dit demissionaire kabinet hecht veel belang aan een stevig en ambitieus RRP. Bij de keuze omtrent de combinatie aan maatregelen die invulling zullen geven aan het Nederlandse RRP zal het nieuwe kabinet voornamelijk de criteria uit de RRF-verordening hanteren.
Zo dient het plan een coherent geheel te zijn van investeringen en structurele hervormingen en moet het plan een bijdrage leveren aan elk van de zes pilaren uit de RRF-verordening: 1. de groene transitie; 2. de digitale transformatie; 3. slimme, houdbare en inclusieve groei; 4. sociale en territoriale cohesie; 5. gezondheid en economische, sociale en institutionele veerkracht; 6. beleid voor de volgende generaties.
Om voldoende in te zetten op de groene en digitale transitie, dient het plan voor ten minste 37 procent besteed te worden aan klimaat en voor 20 procent aan digitalisering. Volgens de RRF-verordening kan het alleen gaan om projecten die na 1 februari 2020 van start zijn gegaan en die voor 31 augustus 2026 afgerond kunnen worden, zonder dat dit tot structurele kosten zal leiden. Daarnaast schrijft de verordening voor dat een RRP bijdraagt tot de doeltreffende aanpak van alle of een significant deel van de uitdagingen die zijn vastgesteld in de relevante landenspecifieke aanbevelingen (uit met name 2019 en 2020). Sinds februari 2020 zijn al diverse hervormingen overeengekomen die aansluiten op verschillende aanbevelingen. De Commissie heeft aangegeven bij de beoordeling van het Nederlandse plan met name kritisch mee te kijken naar hervormingen die invulling geven aan de uitdagingen op de Nederlandse woning- en arbeidsmarkt. Het is aan het nieuwe kabinet om te bepalen welke hervormingen die aansluiten op de landenspecifieke aanbevelingen een plaats zullen krijgen in het RRP.
Op welke momenten kan de Kamer mede-inspraak met het demissionaire kabinet en het volgende kabinet verwachten, gezien het feit dat er nog besloten zal moeten worden over de uiteindelijke combinatie van de in te dienen plannen?
Dit demissionaire kabinet heeft besloten dat besluitvorming over het Nederlandse RRP aan het nieuwe kabinet wordt gelaten. Uw Kamer is hier op 27 november 2020 over geïnformeerd middels een brief (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1626). Nadat er vanuit de formatie besluitvorming heeft plaatsgevonden zal door de programmadirectie een concept-RRP worden opgesteld. Keuzes die hieromtrent op hoofdlijnen in de formatie worden gemaakt zullen als onderdeel van een akkoord aan uw Kamer worden voorgelegd. Na informele toetsing door de Europese Commissie zal het concept van een RRP worden voorgelegd aan uw Kamer alvorens een definitief RRP zal worden ingediend bij de Commissie.
Worden de gelden uit het Europees herstelfonds ingezet om de overheidsfinanciën op orde te brengen of om nieuwe investeringen te doen?
Volgens de RRF-verordening kan het plan ingevuld worden met maatregelen (hervormingen en investeringen) die na 1 februari 2020 van start zijn gegaan. Dit betekent dat maatregelen kunnen worden opgenomen waartoe reeds is besloten, of aanvullende maatregelen. Voor alle maatregelen zijn ook de geldende Europese staatsteunregels van toepassing. Voor zover in het Nederlandse plan gekozen wordt voor investeringen waartoe al is besloten en die reeds gedekt zijn in de nationale begroting, zorgt de bijdrage uit de RRF voor het vrijspelen van incidentele middelen uit de nationale begroting die vrij kunnen worden ingezet, bijvoorbeeld om het invoeren van hervormingen te faciliteren of voor incidentele uitgaven buiten de reikwijdte van de RRF. Als gekozen wordt voor nieuwe investeringen dan kan daarmee een aanvullende impuls worden gegeven aan het adresseren van de uitdagingen die bijvoorbeeld de groene en digitale transitie met zich meebrengen. Het is aan een volgend kabinet om invulling te geven aan het plan en een beslissing te nemen over maatregelen waartoe al is besloten, nieuwe maatregelen, of een combinatie van beide.
Welke rol zal het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat spelen in de verdere coördinatie en de uitvoering van de plannen? Heeft het ministerie inspraak bij de directie die wordt opgetogen onder het Ministerie van Financiën?
De ambtelijke coördinatie van het opstellen van een RRP zal in handen zijn van een programmadirectie die valt onder het Ministerie van Financiën. Dit is in samenspraak met de Minister van Economische Zaken en Klimaat besloten. Zowel ambtenaren van het Ministerie van Financiën als van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat zullen deel uitmaken van de programmadirectie. Ook ambtenaren van andere departementen kunnen naar de programmadirectie gedetacheerd worden. De programmadirectie houdt zich voornamelijk bezig met het opstellen (schrijven) van het plan en de afstemming met de Europese Commissie en nationale stakeholders. Hier zullen, waar nodig, andere departementen goed bij worden aangehaakt. Het uiteindelijke besluit over de vormgeving is aan het gehele kabinet.
Hoe is het demissionaire en het volgende kabinet voornemens de Kamer en regionale overheden mee te nemen in besluitvorming omtrent het indienen van de plannen bij de Europese Commissie, als ook omtrent de uitvoering van de goedgekeurde plannen?
Nadat er vanuit de formatie besluitvorming heeft plaatsgevonden zal door de programmadirectie een concept-RRP worden opgesteld. Keuzes die hieromtrent op hoofdlijnen in de formatie worden gemaakt zullen als onderdeel van een akkoord aan uw Kamer worden voorgelegd. Na informele toetsing door de Europese Commissie zal het concept van een RRP worden voorgelegd aan uw Kamer alvorens een definitief RRP zal worden ingediend bij de Commissie.
Wat betreft het betrekken van regionale overheden schrijft de RRF-verordening voor dat een RRP de volgende informatie bevat: «Voor de voorbereiding, en indien beschikbaar, voor de invoering van de herstel- en veerkrachtplannen, een samenvatting van het raadplegingsproces, uitgevoerd in overeenstemming met het nationale rechtskader, van lokale en regionale autoriteiten, sociale partners, maatschappelijke organisaties, jongeren organisaties en andere relevante belanghebbenden, alsook een samenvatting van de wijze waarop de inbreng van de belanghebbenden in het herstel- en veerkrachtplan terugkomt.» Dit houdt in dat een RRP een beschrijving moet bevatten van het consultatieproces en hoe de lessen die hieruit zijn getrokken meegenomen zijn in een RRP. Het staat lidstaten vrij om invulling te geven aan het betrekken van stakeholders. Het is aan het nieuwe kabinet om hier een besluit over te nemen, waarbij de programmadirectie in oprichting een belangrijke rol zal spelen bij de inrichting en uitvoering van de consulatie.1
Op basis van de RRF-verordening moeten lidstaten tweemaal per jaar rapporteren aan de Europese over de voortgang bij de uitvoering van de plannen. De Tweede Kamer zal over deze rapportage worden geïnformeerd.
Kunt u onderstrepen dat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat de gelden die beschikbaar zijn voor Nederland uit het herstelfonds wil gebruiken om de economie te laten herstellen en hiervoor additionaliteiten wil inzetten?
Zoals blijkt uit de openbaar gemaakte stukken voor het verzoek van Follow the Money in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur, is er een ambtelijke inventarisatie gedaan van reeds voorgenomen en additionele maatregelen voor het RRP. Tijdens de inventarisatie had het Ministerie van Financiën het voortouw voor de eerste maatregelen en het Ministerie van EZK voor de laatste maatregelen. Conform het kabinetsbesluit van 27 november 2020 is het aan de formatie om invulling te geven aan het plan en een beslissing te nemen over maatregelen waartoe al is besloten, nieuwe maatregelen, of een combinatie van beide.
Bent u van mening dat het Ministerie van Financiën geen inspraak van andere ministeries dan wel de ministerraad verlangt omtrent de indiening van het herstelplan, terwijl in de zomer van 2020 is afgesproken dat het Ministerie van EZK dit zou doen?
Nee. Op 27 november 2020 is in de ministerraad een besluit genomen dat een nieuw kabinet gaat over de invulling van het Nederlandse Herstelplan. Dit is nu onderdeel van de formatie. In september 2021 is in samenspraak met de Minister van Economische Zaken en Klimaat besloten dat een programmadirectie die valt onder het Ministerie van Financiën het opstellen van het Nederlandse herstelplan gaat coördineren. Dit is mede ingegeven door de verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën voor het Nederlandse plan in Europees verband en de onafhankelijke rol die het Ministerie van Financiën speelt in het reguliere begrotingsproces. De programmadirectie houdt zich voornamelijk bezig met het opstellen (schrijven) van het plan en de afstemming met de Europese Commissie en nationale stakeholders. Hier zullen, waar nodig, andere departementen goed bij worden aangehaakt. Het uiteindelijke besluit over de vormgeving is aan het gehele kabinet, inclusief de Minister van Economische Zaken en Klimaat.
Ten aanzien van de verwijzing in het RTL-artikel naar «de clash» tussen de twee ministeries wil ik graag nog het volgende toevoegen. Tijdens de totstandkoming van besluiten spelen ministeries hun respectievelijke rollen. Daarbij wordt geadviseerd vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheid, met verschillende perspectieven en accenten in de ambtelijke advisering tot gevolg. De uiteenlopende posities komen samen in een uiteindelijk besluit, waarna er één lijn vanuit het kabinet, of in dit geval de ambtelijke top, resulteert. Ik zie het als een waardevol proces dat er vanuit verschillende perspectieven wordt geadviseerd, zodat verschillende aspecten worden meegenomen in het nemen van een (kabinets-)besluit. Het besluitvormingsproces rondom de RRF was en is hier geen uitzondering op.
Bent u bereid om te schikken naar het plegen van de nodige hervormingen zoals door de Europese Commissie vastgesteld in de landenspecifieke aanbevelingen?
Een van de voorwaarden in de RRF-verordening is dat de hervormingen en investeringen in het plan bijdragen tot de doeltreffende aanpak van alle of een significant deel van de uitdagingen die zijn vastgesteld in de relevante landspecifieke aanbevelingen. De Commissie maakt daarbij een integrale beoordeling, die we ook zien we bij de plannen van andere landen. Nederland heeft actief bepleit dat landen de landspecifieke aanbevelingen van de Raad in hun herstelplan adresseren. Dit legt de lat ook hoog voor ons eigen RRP. Het is aan het nieuwe kabinet om te bepalen welke hervormingen die aansluiten op de landenspecifieke aanbevelingen een plaats zullen krijgen in het RRP.
Bent u bereid de herstelplannen voor 30 april 2022 in te dienen, opdat de Europese Commissie tijdig de plannen kan beoordelen en hierbij ook nog ruimte bestaat voor de Kamer en regionale overheden om de plannen te beoordelen?
Volgens de RRF-verordening wordt het door de lidstaat voorgelegde herstel- en veerkrachtplan in de regel uiterlijk 30 april van een jaar officieel ingediend. Deze formulering biedt ruimte om af te wijken van deze deadline. Juist omdat het kabinet de Kamer, decentrale overheden en stakeholders, zal consulteren voorafgaand aan de formele indiening, is het belangrijk deze flexibiliteit te hebben. De zomer van 2022 geldt daarbij als uiterste moment voor formele indiening. Dit is gebaseerd op het uiterste moment waarop de Commissie 70% van de RRF-middelen moet committeren aan lidstaten, namelijk 31 december 2022, en de termijn die voorafgaand daaraan nodig is voor de beoordeling en goedkeuring van een plan. Nadat een plan formeel is ingediend door een lidstaat heeft de Commissie volgens de RRF-verordening twee maanden om dit te beoordelen en een voorstel te doen voor een uitvoeringsbesluit van de Raad. De Raad heeft vervolgens in de regel een maand de tijd om dit uitvoeringsbesluit aan te nemen. Dit gezegd hebbende zal het kabinet streven naar het tijdig indienen van een plan.
De schrijnende huisvesting van arbeidsmigranten |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reportage van RTL nieuws d.d. 18 november over de huisvesting van arbeidsmigranten?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat vindt u ervan dat arbeidsmigranten in vaak erbarmelijke omstandigheden moeten wonen terwijl ze de hoofdprijs betalen aan huur?
Ik vind dat iedereen recht heeft op goede huisvesting tegen een redelijke prijs. Dat is niet anders wanneer het gaat om tijdelijk verblijf in Nederland voor het werk. Ik ben het met u eens dat de omstandigheden zoals de reportage van RTL nieuws laat zien onwenselijk en ook niet toegestaan zijn. Gemeenten hebben mogelijkheden om hiertegen op te treden (zie ook het antwoord op vraag 5). Maar die zijn nog niet toereikend. De afgelopen tijd hebben we stappen gezet in de uitvoering van het advies van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten (zie het antwoord op vraag 11). Belangrijke mijlpaal daarin is het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap. Met dit wetsvoorstel krijgen gemeenten straks een instrument in handen waarmee ze beter kunnen optreden tegen misstanden. Verhuurders moeten dan voldoen aan een aantal algemene regels. Daarnaast kunnen gemeenten een verhuurdervergunning instellen. Dit kan voor zowel reguliere verhuur als specifiek voor de verhuur aan arbeidsmigranten. Bij de vergunningsplicht voor verhuur aan arbeidsmigranten kunnen gemeenten een aantal voorwaarden stellen. Zo kunnen zij eisen dat per huishouden een eigen af te sluiten verblijfsruimte beschikbaar wordt gesteld en kunnen zij een aantal kwaliteitseisen stellen gerelateerd aan voorzieningen die redelijkerwijs nodig zijn voor hygiëne en het bewaren en bereiden van voedsel.
Door het instellen van een verhuurdervergunning hebben gemeenten straks ook beter zicht op waar verhuurd wordt, waardoor zij gerichter kunnen controleren op bijvoorbeeld overbewoning.
Onderschrijft u de observaties van de Haagse Pandjesbrigade dat door de hoge huurprijzen er steeds meer mensen in een woning verblijven om de huur te kunnen blijven betalen?
Ik kan mij goed voorstellen dat steeds meer personen een woning delen een gevolg is van de hoge huurprijzen. In het Bouwbesluit staan regels over overbewoning. Een overschrijding van het maximale aantal personen per woning is dan ook niet toegestaan. Gemeenten kunnen hier al tegen optreden op grond van het Bouwbesluit.
Vindt u, net als de PvdA, dat dit niet alleen zorgt voor slechte en ontoelaatbare woonomstandigheden voor de bewoners, maar dat dit ook de leefbaarheid van de wijken onder druk zet? Zo nee, waarom niet?
Dit ben ik met u eens. Wanneer een woning door meer personen wordt bewoond dan de bedoeling is, zijn de voorzieningen in de woning hier vaak niet op gemaakt. Ook de ruimte in de woning is daar dan niet voldoende voor, waardoor de kwaliteit voor de bewoners afneemt. Hetzelfde geldt voor de voorzieningen in de omgeving. Zoals ik al aangaf, kunnen gemeenten al tegen overbewoning optreden en doen zij dit ook.
Is het niet belachelijk dat mensen in een beschaafd land als Nederland in schuurtjes moeten slapen en hun behoefte moeten doen in emmers? Welke stappen gaat u ondernemen om deze problematiek snel en voortvarend aan te pakken?
De situaties die u beschrijft zijn niet toegestaan en vind ik bovendien, net als u, niet acceptabel. Gemeenten hebben instrumenten in handen om tegen dit soort situaties op te treden. Zij hebben de bevoegdheid om te controleren op naleving van het Bouwbesluit en verschillende andere wetten en regelgeving. Daarnaast zetten we met het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap een goede stap. Gemeenten krijgen straks een extra instrument in handen waarmee ze beter kunnen optreden tegen misstanden.
De hoge huren worden aangedragen als een reden om steeds meer mensen in een woning te huisvesten. Ziet u daarin een reden om slagvaardiger de hoge huurprijzen aan te pakken, bijvoorbeeld door het doortrekken van het woningwaarderingsstelsel (WWS)? En het beboeten van foute pandjesbazen? Zo nee, waarom niet?
Op Prinsjesdag heb ik in de brief «Uitkomsten onderzoeken naar huurprijsregulering»2 aangegeven te gaan testen hoe de uitvoering van een regulerende maatregel in de vrije huursector eruit kan komen te zien. In de reeds gedane onderzoeken is het reguleren van de aanvangshuurprijs door het WWS door te trekken als een van de mogelijke reguleringsvarianten uitgewerkt. Uit de onderzoeken blijkt verder dat er een complexe afruil plaatsvindt tussen betaalbaarheid en beschikbaarheid bij regulering. Daarom ga ik met partijen nu «botsproeven» doen om te zien hoe een regulerende maatregel in de praktijk zou uitwerken en wat daar verder voor nodig zou zijn.
Het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap introduceert verder de bevoegdheid voor gemeenten om een gebiedsgerichte verhuurvergunning in te stellen. Hiermee kunnen naast de landelijke algemene regels aanvullende voorwaarden gesteld worden aan verhuurders in dergelijke gebieden, ook inzake de maximale huurprijs van gereguleerde huurwoningen (gekoppeld aan het WWS). Bij overtreding van de vergunningsvoorwaarden krijgen gemeenten de bevoegdheid om handhavend op te treden, ook in de vorm van bestuurlijke boetes.
Het blijkt nog steeds aantrekkelijk voor verhuurders om regels over fatsoenlijke huisvesting en eerlijke huurprijzen aan hun laars te lappen. Wanneer krijgen gemeenten meer mogelijkheden om malafide verhuurders te kunnen aanpakken?
Zoals ik al aangaf in de beantwoording op vraag 2, vraag 5 en vraag 6, werk ik aan een wetsvoorstel Goed Verhuurderschap. Dit wetsvoorstel biedt gemeenten een instrumentarium om malafide verhuurders aan te pakken. Op dit moment ligt het wetsvoorstel bij de Raad van State voor advies en naar verwachting wordt het voorstel in het voorjaar van 2022 bij het parlement aangeboden ter behandeling. Ik hoop snel tot invoering van deze wet te kunnen komen, zodat we misstanden beter kunnen tegengaan.
Hoe beziet u de rol van de uitzendbranche bij het huisvesten van arbeidsmigranten? Vindt u ook niet dat zij allereerst voldoende en kwalitatief goede huisvesting moeten garanderen voordat zij arbeidsmigranten laten werken in Nederland?
Werkgevers, dus ook uitzendbureaus, zijn niet verplicht om personen die via hen werkzaamheden verrichten huisvesting te bieden. Wel vind ik het logisch dat werkgevers die actief arbeidsmigranten naar Nederland halen zich ook inzetten om huisvesting voor deze mensen te regelen. Dat is des te meer behulpzaam nu er een groot woningtekort bestaat. Zonder de hulp van de werkgever is een arbeidsmigrant die hier voor het eerst en voor korte termijn komt, aangewezen op die woningmarkt, waar hij of zij moet concurreren met alle andere woningzoekenden.
Wanneer een uitzendbureau ervoor kiest om huisvesting aan te bieden aan een arbeidsmigrant die hier op verzoek van de werkgever is, mag in elk geval verwacht worden dat zij zorgt voor huisvesting die voldoet aan de geldende wet – en regelgeving voor woonruimte. Verder ligt het in de rede voor gemeenten, uitzendbureaus en huisvesters om in den brede zorg te dragen voor goede huisvesting en andere voorzieningen voorafgaand aan de komst van nieuwe werkgelegenheid waarbij naar verwachting veel arbeidsmigranten gaan werken. De aanbevelingen uit het advies «Geen tweederangsburgers» van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten over eisen aan huisvesting die door uitzendbureaus wordt aangeboden, worden meegenomen in de uitwerking van het stelsel van verplichte certificering van uitzendbureaus (zie vraag 9).
Hoe zit het met een vergunningsstelsel voor uitzendbureaus om zo rotte appels die stelselmatig arbeidsmigranten aan hun lot overlaten de vergunning ontnemen?
In de kabinetsreactie3 bij het advies «Geen tweederangsburgers» van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten is ingegaan op het uitwerken van de aanbevelingen over verplichte certificering van uitzendbureaus. Het kabinet werkt deze aanbevelingen nu uit in samenwerking met sociale partners, zodat een nieuw stelsel van verplichte certificering zo spoedig mogelijk kan worden ingevoerd. Het streven is om de uitwerking van een verplicht certificeringsstelsel medio 2022 gereed te hebben.
Wat vindt u van het feit dat omringende gemeenten van Den Haag weigeren voldoende huisvesting te creëren voor arbeidsmigranten waardoor de problematiek in Den Haag veel groter wordt? Bent u bereid gemeenten aan te spreken op hun plicht om voldoende huisvesting te garanderen wanneer zij ook veel arbeidsmigranten aan het werk hebben binnen hun gemeentegrens? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 8 al aangaf, ligt het in de rede dat gemeenten, werkgevers en huisvesters in den brede zorg dragen voor goede huisvestingen en andere voorzieningen voorafgaand aan de komst van nieuwe werkgelegenheid waarbij de verwachting is dat daar veel arbeidsmigranten gaan werken. Bovendien is het wenselijk dat arbeidsmigranten dicht bij het werk wonen. Dit scheelt hen zelf niet alleen veel reistijd, maar vermindert ook de algehele verkeersbewegingen door het land. Het verdient daarbij aanbeveling de huisvesting wel in regionaal verband op te pakken.
Het is primair aan gemeenten om voldoende goede huisvesting voor arbeidsmigranten en de locaties waar deze gerealiseerd worden, mogelijk te maken. Wel heb ik gemerkt dat de huisvesting voor arbeidsmigranten en andere aandachtsgroepen vaak lastig van de grond komt. Bovendien concurreren deze groepen met elkaar om dezelfde schaarse ruimte en soms ook om dezelfde woningen. Om die reden is deze zomer een Interbestuurlijke Werkgroep onder leiding van Bernard Ter Haar met een adviesrapport gekomen om de huisvesting van aandachtsgroepen te verbeteren en meer integraal aan te pakken.
Onderdeel van de aanbevelingen vormt ook het vraagstuk hoe meer regie kan worden gevoerd op huisvesting, bijvoorbeeld door een ondergrens van 30% sociale huur te eisen per gemeente. De komende maanden worden de aanbevelingen uitgewerkt. Daarbij is het ook aan een nieuw kabinet hier een keuze in te maken en samen met provincies en gemeenten afspraken te maken over het realiseren van voldoende woningen voor aandachtsgroepen zoals arbeidsmigranten.
Ook stimuleer ik gemeenten om te voorzien in voldoende goede huisvesting voor arbeidsmigranten. Afgelopen twee jaar heb ik daarom twee keer geld beschikbaar gesteld voor de huisvesting van aandachtsgroepen via de Regeling specifieke uitkering voor huisvesting aandachtsgroepen. Daaruit konden ook projecten voor de huisvesting van arbeidsmigranten worden gefinancierd. In 2020 betrof het aanvragen voor 4.700 plekken voor arbeidsmigranten. De tweede tranche van de Regeling is onlangs gesloten en op dit moment worden de aanvragen van gemeenten beoordeeld. Ik informeer uw Kamer begin 2022 over de toekenningen.
Kunt u aangeven wanneer u, zoals toegezegd aan de Kamer, de aanbevelingen van de commissie Roemer versneld door gaat voeren om zulke schrijnende situaties volledig tot het verleden te laten behoren? Kunnen we vanaf januari de eerste acties verwachten?
In december 2021 wordt uw Kamer de eerste Jaarrapportage Arbeidsmigranten van het Interdepartementaal Projectteam Arbeidsmigranten (IPA) toegezonden. Deze rapportage kent twee doelen: breed inzicht geven in de ontwikkelingen rondom arbeidsmigratie en inzicht geven in de voortgang van de van de implementatie van de aanbevelingen van het advies van het Aanjaagteam.
De uitwerking van de aanbevelingen bevindt zich in de verschillende fasen. Waar de implementatie van aanbevelingen noodzaakt tot de aanpassing van wetgeving, worden die wetswijzigingen technisch voorbereid. Maar er zijn ook voorstellen die mee konden lopen op al reeds ingezette trajecten, waardoor wetgeving sneller gerealiseerd kon worden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de wijzigingen in relatie tot de Basisregistratie Personen en het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap, waarmee gemeenten onder andere de mogelijkheid geboden wordt om een verhuurdersvergunning voor de verhuur aan arbeidsmigranten in te voeren.
Andere aanbevelingen konden het afgelopen jaar direct in uitvoering worden gebracht. Zo worden sinds het begin van 2021 op vrijwillige basis contactgegevens van personen geregistreerd die zich in de Basisregistratie Personen als niet-ingezetene inschrijven. Hierdoor is het onder meer mogelijk gebleken om een grote groep arbeidsmigranten een oproep tot vaccinatie te sturen. Ook is het onderzoek naar gegevensuitwisseling tussen publieke en private toezichthouders uitgevoerd, waarvan de resultaten door de verschillende toezichthouders in de aankomende tijd geïmplementeerd zullen worden.4
Zoals eerder aangegeven is zowel in 2020 als in 2021 geld uitgetrokken (bij elkaar ruim 80 miljoen euro) voor de huisvesting van kwetsbare groepen, waaronder arbeidsmigranten. Tevens is een handreiking huisvesting van arbeidsmigranten opgesteld door het Ministerie van BZK.
De activiteiten van NS-dochter Abellio in Noordrijn-Westfalen (NRW). |
|
Henk Nijboer (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Neues Angebot von Abellio an Verkehrsverbünde in NRW»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het conflict tussen Abellio en de vervoersautoriteiten in NRW?
Abellio Duitsland kampt al enkele jaren met verliezen, ook in Nordrhein-Westfalen. De problemen van Abellio Duitsland staan niet op zichzelf. Meerdere treinaanbieders in Duitsland ervaren problemen met hun contracten en vanuit de branchevereniging voor Duitse regionale vervoerders wordt daarom al geruime tijd aangedrongen op aanpassing van de vervoersovereenkomsten.
Hoe kan het dat Abellio een veel te laag bod heeft gedaan op de aanbesteding in NRW, waardoor zij circa 400 miljoen euro te weinig ontvangen om het treinvervoer te regelen?
De verliezen van Abellio Duitsland worden grotendeels veroorzaakt door externe factoren buiten de invloedsfeer van het bedrijf, die ten tijde van het uitbrengen van de biedingen niet voorzienbaar waren.
Kunt u uiteenzetten waaruit de meerkosten voor Abellio bestaan en waarom hier geen rekening mee is gehouden?
Nieuwe sector brede cao’s, waar Abellio geen invloed op heeft, zorgen voor hogere personeelskosten. Deze zijn niet volledig gecompenseerd via de prijsindexmechanismes in de contracten. Ook de arbeidsduurverkorting uit de cao’s zorgt voor extra kosten, bijvoorbeeld voor werving en opleiding van extra personeel in de krappe arbeidsmarkt. Daarnaast resulteren meer spoorwerkzaamheden dan voorzien in extra kosten voor vervangend vervoer, die niet worden vergoed. Tot slot zorgt de toename in spoorwerkzaamheden ervoor dat Abellio Duitsland contractueel overeengekomen prestatieafspraken (zoals punctualiteit) niet haalt en daar boetes voor moet betalen, ook als verstoringen het gevolg zijn van natuurgeweld zoals stormen en de recente overstromingen. Daarnaast zijn verliezen deels ook veroorzaakt door andere tegenvallers, zoals de vertraagde levering van treinmaterieel in Baden-Württemberg en extra complexiteit in de uitvoering vanwege grootschalige werkzaamheden aan de infrastructuur. Abellio heeft getracht zoveel mogelijk de kosten te beperken, door middel van kostenreductieprogramma’s. Echter, zonder de aanpassingen van de compensatie door de regionale vervoersautoriteiten voor de onvoorziene omstandigheden blijven de activiteiten van Abellio Duitsland tot het einde van de looptijd van de contracten verlieslatend.
In 2018–2020 werd de grootte van de verliezen helder. Sindsdien heeft Abellio Duitsland geprobeerd afspraken te maken met de regionale vervoersautoriteiten over financiële compensatie binnen de bestaande contracten. Andere vervoerders in het regionale spoorverkeer in Duitsland, zoals Transdev en Keolis hebben gelijksoortige problemen. Vanuit de branchevereniging voor Duitse regionale vervoerders wordt daarom al geruime tijd aangedrongen op aanpassing van de vervoersovereenkomsten. Keolis heeft inmiddels in overleg met de opdrachtgevers besloten haar activiteiten per 31 december 2021 te beëindigen.
NS heeft mij op de hoogte gehouden over de voortgang van de gesprekken met de regionale vervoersautoriteiten. Begin mei 2021 heeft NS mij geïnformeerd dat de gesprekken niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Op 26 mei 2021 heb ik daarom de minister-presidenten en verkeersministers van de deelstaten een brief geschreven, waarin ik als aandeelhouder van NS aandacht heb gevraagd voor de situatie van Abellio Duitsland. Toen resultaten uitbleven, leek het Abellio noodzakelijk om een voorlopige insolventieprocedure («Schutzschirmverfahren») aan te vragen. Ik heb met deze stap ingestemd en uw Kamer daarover geïnformeerd.
De afgelopen maanden heeft er volop overleg plaatsgevonden tussen Abellio en de Duitse opdrachtgevers in de diverse deelstaten. NS heeft mij hierover frequent op de hoogte gehouden. Op 1 oktober 2021 heeft de Duitse rechtbank de insolventieprocedure formeel geopend. De gesprekken van Abellio met de regionale opdrachtgevers richten zich op het vinden van passende oplossingsrichtingen waardoor de reizigers geen nadelen van de herstructurering ondervinden én een oplossing wordt gevonden in het belang van de Nederlandse belastingbetaler en reiziger. Hieronder volgt een overzicht van de oplossingsrichtingen per regio. Een aantal oplossingsrichtingen is onder voorbehoud van lopende gesprekken en finaal akkoord van de regionale vervoersautoriteiten en/of deelstaten.
De activiteiten in Mitteldeutschland waren verlieslatend. De concessie in Saksen-Anhalt wordt in goed overleg met de concessieverlener eind 2023 overgedragen aan een derde. De concessie in Thüringen kan, na herstructurering van financiële afspraken minimaal kostendekkend worden uitgevoerd in de komende jaren en wordt daarom voortgezet. In Nedersaksen wordt een concessie gereden die is gelegen in het grensgebied met Nederland en naar verwachting met een licht positieve resultaatbijdrage wordt voortgezet door Westfalenbahn, een dochteronderneming van Abellio Duitsland. De concessie van Abellio in Baden-Württemberg wordt overgedragen aan de lokale vervoerder SWEG. De concessieverlener is eigenaar van deze vervoerder. Doel is om dit per 1 januari 2022 te realiseren. In Nordrhein-Westfalen is Abellio Duitsland actief met vijf concessies. In Nordrhein-Westfalen is helaas geen oplossing gevonden en hebben de opdrachtgevers het aanbod van Abellio afgeslagen. De regionale vervoersautoriteiten schrijven op korte termijn een zogenoemde «Notvergabe» (noodconcessie) uit voor de vijf concessies in Nordrhein-Westfalen die Abellio momenteel rijdt. De activiteiten van Abellio in Nordrhein-Westfalen eindigen op 31 januari 2022. Abellio zal zich inzetten om de overgang naar de nieuwe vervoerder zo goed mogelijk te faciliteren.
Heeft Abellio zich op de markt van NRW begeven met dumpprijzen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u zich voorstellen dat de vervoersautoriteiten in NRW, waarvan lokale gemeenten de aandeelhouders zijn, zich onaangenaam verrast voelen als Abellio zich voor een te laag bedrag inschrijft bij een aanbesteding, verliezen lijdt, en vervolgens dreigt met een faillissement indien er geen compensatie wordt geboden?
Toen in de periode 2018–2020 de grootte van de verliezen helder werd, heeft Abellio Duitsland geprobeerd afspraken te maken met de regionale vervoersautoriteiten over financiële compensatie binnen de bestaande contracten. Op basis van een clausule in de contracten is Abellio van mening daar aanspraak op te kunnen maken. Met name in Nordrhein-Westfalen is hier intensief over onderhandeld. Toen resultaten uitbleven, was het voor het management van Abellio, gelet op het Duitse faillissementsrecht, noodzakelijk om een voorlopige insolventieprocedure («Schutzschirmverfahren») aan te vragen, omdat sprake was van een vooruitzicht op een langdurige verlieslatende situatie van de onderneming. NS heeft als aandeelhouder het management gesteund met deze stap door de vereiste financiële middelen beschikbaar te stellen. Ik heb met de financiering ingestemd en uw Kamer daarover geïnformeerd.
Bent u ook van mening dat deze situatie de verhoudingen tussen Nederland en NRW kan beschadigen en dat dit ten koste kan gaan van de ontwikkeling van treinverbindingen tussen Nederland en Duitsland? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht grote waarde aan een goede relatie met Duitsland, waaronder ook Nordrhein-Westfalen. Daarom heb ik het afgelopen jaar contact gehad met de Duitse deelstaten waar Abellio actief is. De aanwezigheid van Abellio als dochterbedrijf van NS in de Duitse grensregio kan bijdragen aan betere grensoverschrijdende verbindingen, maar is geen randvoorwaarde. NS streeft er naar om de reis voor Nederlandse reizigers over de grens naar Duitsland en naar grote steden in Duitsland aantrekkelijker te maken. NS zet zich hierop in door de informatievoorziening voor Nederlandse reizigers te verbeteren, het boeken van een reis richting Duitsland makkelijker te maken en de ambitie om nieuwe grensoverschrijdende verbindingen te realiseren invulling te geven.
Hoe wordt voorkomen dat Nederlandse reizigers en belastingbetalers opdraaien voor de problemen over de grens?
De potentiële verliezen voor Abellio Duitsland zouden oplopen van € 30 tot € 50 miljoen per jaar. Tot de afloop van de laatste concessie eind 2034, zouden deze verliezen in totaal € 300 tot 500 miljoen bedragen. Daarom is Abellio overgegaan tot herstructurering. De afgelopen maanden heeft er volop overleg plaatsgevonden tussen Abellio en de Duitse opdrachtgevers in de diverse deelstaten. De gesprekken van Abellio met de regionale opdrachtgevers richten zich op het vinden van passende oplossingsrichting waardoor de reizigers geen nadelen van de herstructurering ondervinden én een oplossing wordt gevonden in het belang van de Nederlandse belastingbetaler en reiziger. NS blijft met deze oplossing binnen het risicokader («Capital at Risk») dat ik met uw Kamer heb afgesproken voor de buitenlandse activiteiten van NS.2
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat Spoor, spoorveiligheid, European Rail Traffic Management System (ERTMS) en internationaal spoorvervoer van 9 december aanstaande beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Conflicten bij Deloitte en EY leggen bom onder verdienmodel Zuidas' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Conflicten bij Deloitte en Ernst en Young (EY) leggen bom onder verdienmodel Zuidas»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht. Dit betreft een geschil waarbij de Staat der Nederlanden geen procespartij is. Op grond van fiscale geheimhoudingplicht die is neergelegd in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik bovendien niet ingaan op de fiscale positie van individuele belastingplichtigen. In zijn algemeenheid kan ik wel ingaan op veel dergelijke situaties. Hierbij zal ik het verschil schetsen tussen de situatie waarin een partner die werkt bij een kantoor en zodoende direct – als natuurlijk persoon – participeert en de situatie waarin een partner indirect participeert in het kantoor. Daarbij ga ik ervan uit dat de rechtsvorm van het kantoor een bv, een coöperatie of een maatschap is.
In de situatie dat de partner direct participeert in het kantoor dat de rechtsvorm van een bv of een coöperatie heeft, dan is de vraag of het belang in het kantoor ten minste 5% of meer bedraagt. Als het belang ten minste 5% is, dan is sprake van een aanmerkelijk belang. Een aanmerkelijk belanghouder die tevens werkzaam is in de vennootschap wordt een directeur-grootaandeelhouder (hierna: dga) genoemd. De voordelen uit het aanmerkelijk belang, zoals dividenden, behoren dan tot het inkomen uit box 2. Een dga moet zichzelf daarnaast een (gebruikelijk) loon toekennen dat belast is in box 1. Indien het belang minder dan 5% is, dan behoort het belang tot de grondslag van box 3.
In de situatie dat de partner indirect participeert, houdt de partner de aandelen in het kantoor via een persoonlijke houdster bv (hierna: houdster). De partner houdt alle aandelen in de houdster en heeft derhalve een aanmerkelijk belang in de eigen houdster. De voordelen uit het aanmerkelijk belang die de partner ontvangt van de houdster zijn belast in box 2. De partner zal daarnaast ook (gebruikelijk) loon genieten vanuit zijn houdster dat belast is in box 1. De houdster is belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Het dividend dat de houdster ontvangt van het kantoor (werk-bv) zal zijn vrijgesteld door middel van de deelnemingsvrijstelling, indien het belang in het kantoor ten minste 5% bedraagt (het kantoor heeft de bv als rechtsvorm) of indien er sprake is van een lidmaatschapsrecht in een coöperatie (het kantoor heeft de coöperatie als rechtsvorm). Het kantoor is ook belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting, zowel in het geval de rechtsvorm een bv als een coöperatie is.
De rechtsvorm van een kantoor kan ook een maatschap zijn. Bij directe participatie in de maatschap wordt de partner als ondernemer voor de inkomstenbelasting aangemerkt. Hierbij wordt het winstaandeel belast in box 1 als winst uit onderneming. De partner kan aanspraak maken op diverse ondernemingsfaciliteiten zoals de MKB-winstvrijstelling en de zelfstandigenaftrek (indien voldaan wordt aan het urencriterium). Een partner kan er ook voor kiezen om indirect te participeren in de maatschap via een houdster (of via een dochtervennootschap van die houdster). Via een dergelijke structuur kunnen meer dan 20 partners via hun houdster participeren in de maatschap en tegelijkertijd aanmerkelijkbelanghouder zijn, namelijk van hun eigen houdster. De maatschap zelf is fiscaal transparant en is daarmee niet zelfstandig belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. De deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing op de participatie in de maatschap en de winstverdeling door de maatschap is dus niet vrijgesteld bij de houdster-bv’s. De (dochtervennootschappen van de) houdsters van de maten worden direct in de heffing van vennootschapsbelasting betrokken voor hun winstaandeel. De overige fiscale gevolgen met betrekking tot het gebruikelijk loon en de belastingheffing in box 2 zijn in beginsel hetzelfde als in de vorige alinea beschreven.
Hoe zitten BV-constructies van Zuidas-partners in elkaar? Kunt u daarbij ingaan op zowel situaties waarbij de partner een belang heeft van meer dan 5 procent in de organisatie en waarbij de partner een belang van minder dan 5 procent heeft, zoals bij Deloitte en EY het geval is?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre verschilt de belastingdruk van Zuidas-partners met die van andere werknemers?
Figuur 1 geeft het marginale toptarief weer over de jaren sinds de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. Bij de invoering van het boxenstelsel in 2001 is er voor gezorgd dat het marginaal toptarief van de dga niet veel afweek van dat van de werknemer2 en was er sprake van een globaal evenwicht. Het verschil in de (gecumuleerde) marginale tarieven is steeds meer toegenomen, onder meer door opeenvolgende verlagingen van het tarief in de vennootschapsbelasting. Tegenover deze lagere tarieven heeft geen gelijkwaardige verhoging van het box 2-tarief gestaan waardoor de (gecumuleerde) belastingdruk van de dga en de werknemer ten opzichte van 2001 meer uiteen is gaan lopen. Daarnaast is sinds 2001 het verschil tussen het lage en het hoge tarief in de vennootschapsbelasting en de hoogte van de schijfgrens sterk toegenomen. Per 2022 wordt de schijfgrens voor het lage tarief in de vennootschapsbelasting verhoogd van € 245.000 naar € 395.000. Circa 97% van de vennootschapsbelastingplichtigen valt dan geheel onder het lage tarief.
Figuur 1: marginaal toptarief sinds 2001
Onderstaande figuur 2 geeft de gemiddelde belastingdruk weer van werknemers in loondienst en dga’s voor 2022. De aannames die gemaakt zijn om een dergelijke vergelijking te maken zijn uitgebreid uitgeschreven in eerdere schriftelijke antwoorden.3 Uiteraard kan de praktijk bij een specifieke groep dga’s afwijken van de aannames die zijn gemaakt om het plaatje te maken.
Figuur 2: gemiddelde belastingdruk
Is er een box 2 constructie te maken door eenvoudigweg een werk-BV toe te voegen? Zo ja, wat vindt u ervan dat de belastingregels zo eenvoudig te ontwijken zijn en wat gaat u hieraan doen?
De keuze voor een rechtsvorm of de vormgeving van een arbeidsrelatie zijn van veel factoren afhankelijk. Er zijn verschillende redenen om een houdster op te richten. In de context van een advieskantoor zal een belangrijke reden zijn het beperken van aansprakelijkheid. Bij een maatschap is iedere maat in beginsel voor een gelijk deel aansprakelijk voor de schulden van de maatschap. Wanneer de houdster van een partner maat is van de maatschap, is de houdster in beginsel aansprakelijk voor de schulden van de maatschap in plaats van de partner in privé.4 Daarnaast heeft de keuze voor een rechtsvorm of de vormgeving van een arbeidsrelatie gevolgen voor de belastingheffing.
Op grond van de fiscale geheimhoudingplicht van artikel 67 AWR kan ik niet ingaan op individuele belastingplichtigen. Meer in het algemeen deel ik niet de mening dat sprake is van belastingontwijking door het hanteren van een houdster-constructie. De partner geniet (gebruikelijk) loon vanuit de houdster dat belast is (tegen het toptarief) in box 1. Winstuitkeringen vanuit de houdster zijn belast in box 2 en over de winst van het kantoor is vennootschapsbelasting verschuldigd op het niveau van het kantoor zelf of op het niveau van de houdster. Dit laatste is afhankelijk van de gekozen rechtsvorm van het kantoor.
Wel ben ik van mening dat de fiscaliteit niet de doorslaggevende factor zou moeten zijn bij de keuze van een rechtsvorm of de vormgeving van de arbeidsrelatie; hetgeen wel het gevolg zou kunnen zijn als gevolg van het verschil in belastingdruk. In de bijgevoegde brief5 aan de Eerste Kamer in reactie op de motie van de leden Essers (CDA) en Geerdink (VVD) c.s. wordt nader ingegaan op het verminderen van het verschil in belastingdruk tussen IB-ondernemers, resultaatgenieters, werknemers en dga’s met hun bv om daarmee meer neutraliteit in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting te bewerkstelligen. Daarin zijn verschillende beleidsopties in kaart gebracht op basis van de rapporten Brede Maatschappelijke Heroverwegingen, Bouwstenen voor een beter belastingstelsel en Commissie Regulering van Werk (Commissie-Borstlap).
Bent u verbaasd dat bedrijven die het faciliteren van belastingontwijking als business hebben zelf ook aan belastingontwijking doen?
Zie antwoord vraag 4.
Uit het artikel blijkt dat partners niet in loondienst werken, maar belast worden als ondernemers. Klopt dit?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat partners belast worden als directeur-grootaandeelhouders, terwijl zij met 247 respectievelijk 254 personen in een maatschap zitten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt de gebruikelijkloonregeling toegepast op partners van advieskantoren? Deelt u de mening dat dit gebruikelijk loon bij advieskantoren bijna de gehele beloning zou moeten bevatten nu het ondernemersrisico zeer gering is en er weinig tot geen kapitaal wordt verschaft?
Zoals beschreven in het antwoord op de vragen 1, 2, 6 en 7 is het uitgangspunt dat een partner loon uit zijn bv ontvangt voor de werkzaamheden die hij verricht. Uit de gebruikelijkloonregeling volgt hoe hoog dat loon ten minste moet zijn. Partners van advieskantoren worden voor de toepassing van de gebruikelijkloonregeling hetzelfde behandeld als andere belastingplichtigen. Voor de berekening van het gebruikelijk loon zijn onder meer de begrippen «meest vergelijkbare dienstbetrekking» en «verbonden vennootschappen» van belang. Dit is maatwerk en daarom is in zijn algemeenheid niet te zeggen of het gebruikelijk loon bij partners van advieskantoren bijna de gehele beloning zou moeten bevatten.
Vindt u het in het licht van goed ondernemingsbestuur wenselijk dat partners niet in loondienst zijn?
Een goede governance is belangrijk. Regels omtrent ondernemingsbestuur zijn neergelegd in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en voor beursgenoteerde vennootschappen in de herziene Nederlandse corporate governance code van 8 december 2016 (de Code). De wet biedt het geraamte met de belangrijkste regels voor de inrichting van een onderneming. De Code geeft hier met principes en best practice bepalingen verdere invulling aan voor Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen en reguleert de verhoudingen tussen het bestuur, de raad van commissarissen en de (algemene vergadering van) aandeelhouders. Daarnaast gelden specifieke wet- en regelgeving en zelfregulering voor bepaalde (beurs)ondernemingen, mede gegeven de maatschappelijke rol die deze ondernemingen vervullen. Een voorbeeld hiervan is de Wet toezicht accountantsorganisaties of de Wet op het financieel toezicht voor de financiële sector.
De wet- en regelgeving en gedragscodes gericht op goed ondernemingsbestuur staan toe dat partners van ondernemingen (evenals bestuurders) in loondienst zijn of niet. De inrichting en vormgeving hiervan is – binnen de wettelijke kaders – primair aan de onderneming en betrokkenen zelf.
Indien partners daadwerkelijk vrije ondernemers zijn zonder gezagsrelatie, hoe kan de onderneming dan sturen op kwaliteit en verbeteringen doorvoeren, zoals noodzakelijk is in bijvoorbeeld de accountancysector?
Een zorgvuldige kwalitatieve dienstverlening en naleving van wet- en regelgeving alsmede gedragscodes is primair aan een onderneming zelf. Naleving hiervan is met het oog op de langetermijnwaardecreatie en continuïteit van de onderneming niet alleen van belang voor de onderneming, maar ook de direct betrokkenen bij de onderneming (de zogenoemde stakeholders), waaronder partners die vergoed worden door middel van een winstdeling en partners die in loondienst zijn. Bestuurders zijn op grond van de wet daarbij gehouden om in het belang van de vennootschap te handelen. Indien geen sprake is van een zorgvuldige kwalitatieve dienstverlening of wet- en regelgeving niet wordt nageleefd, kunnen stakeholders de onderneming en betrokkenen hierop aanspreken, bijvoorbeeld tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders of in de vorm van een vordering tot schadevergoeding. Ook kunnen – indien van toepassing – strafrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen worden getroffen.
Voor wat betreft de accountancysector merk ik op dat aanvullende wet- en regelgeving van toepassing is met additionele waarborgen, gegeven de maatschappelijke rol die accountants vervullen. Vertrekpunt is dat een externe accountant verantwoordelijk is voor de uitvoering van de wettelijke controle en daarbij moet voldoen aan de eisen die bij of krachtens afdeling 3.2 van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) worden gesteld. De accountantsorganisatie dient vervolgens over een stelsel van kwaliteitsbeheersing te beschikken (artikel 18 Wta) en heeft de verantwoordelijkheid om ervoor zorg te dragen dat haar externe accountants voldoen aan het bij of krachtens afdeling 3.2 bepaalde (artikel 14 Wta). Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen accountants in loondienst en accountants die op een andere manier verbonden zijn aan de accountantsorganisatie. De Autoriteit Financiële Markten ziet (risicogeoriënteerd) toe op de naleving hiervan. Daarnaast werkt de Minister van Financiën momenteel aan een wetsvoorstel waarin ook de interne governance van de grootste accountantsorganisaties versterkt wordt, door het verplichten van een intern toezichtsorgaan. Deze maatregel is erop gericht te waarborgen dat kwaliteit de belangrijkste leidraad is voor beslissingen die worden genomen in de accountantsorganisatie. Deze verplichting geldt nu alleen voor de accountantsorganisaties die een vergunning hebben om organisaties van openbaar belang te controleren, maar het voornemen is om dit uit te breiden naar de «grootste accountantsorganisaties».
Verder geldt dat accountants, evenals beroepsbeoefenaren zoals advocaten en notarissen, persoonlijk zijn onderworpen aan tuchtrecht. De Accountantskamer behandelt klachten over accountants ten aanzien van de uitoefening van hun beroep. Het gaat dan om gedragingen van de accountant in strijd met de wet of de gedrags- en beroepsregels en om gedragingen van de accountant in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. In geval van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door een accountant, kan de Accountskamer tuchtrechtelijke maatregelen aan de accountant opleggen, waaronder in het uiterste geval een doorhaling uit het accountantsregister. Deze mogelijkheden staan los van de vraag of een externe accountant in loondienst is of niet.
Deelt u de mening dat het gevaarlijk is als dit niet mogelijk is en er te weinig onderlinge controle is, zoals recent ook weer bleek bij de Landsadvocaat?
Ik acht een goede governance bij ondernemingen van belang, onder andere op het terrein van risicobeheersing en audit. In de beantwoording van de vragen 9 en 10 heb ik wet- en regelgeving en zelfregulering beschreven gericht op (goed) ondernemingsbestuur en toegelicht dat er waarborgen zijn voor een onderneming om te sturen op kwaliteit en het doorvoeren van verbeteringen, ook indien er sprake is van partners zonder gezagsrelatie. Dit laat onverlet dat in een individueel geval van niet-naleving van (zelf)regulering sprake kan zijn. In dat geval kunnen stakeholders de onderneming en betrokkenen hierop aanspreken en kunnen – indien van toepassing – strafrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen worden getroffen en hieruit lessen voor de toekomst worden getrokken.
In hoeverre treedt de Belastingdienst op tegen belastingontwijking door Zuidaskantoren en in hoeverre heeft de Belastingdienst afdoende capaciteit om hier goed toezicht op te houden?
Advieskantoren en hun partners worden hetzelfde behandeld als andere belastingplichtigen. Belastingplichtige kan een verzoek om vooroverleg indienen, bijvoorbeeld over te toepassing van de gebruikelijkloonregeling. De inspecteur geeft vooraf een standpuntbepaling wanneer uit het verzoek van belastingplichtige de feiten, de rechtsregels en de conclusie duidelijk blijken. De Belastingdienst toetst achteraf door middel van (boeken)onderzoeken. In het geval het onderzoek achteraf leidt tot de conclusie dat er sprake is van een onjuiste of onvolledige aangifte (inkomstenbelasting dan wel loonheffingen) treedt de Belastingdienst corrigerend op. De Belastingdienst doet vanwege de geheimhoudingsplicht geen uitspraken over het toezicht op de aangiften van specifieke belastingplichtigen. Gegeven het feit dat de capaciteit voor toezicht in verhouding tot het aantal aangiftes beperkt is, vindt risicogericht toezicht plaats.
Bent u bereid in kaart te brengen hoe groot de belastingontwijking door Zuidaskantoren jaarlijks is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voorts bereid deze constructies onmogelijk te maken en de Kamer hierover bij het volgende Belastingplan te informeren?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Van de Nederlandse rechter trekt de ambassade zich weinig aan’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Van de Nederlandse rechter trekt de ambassade zich weinig aan»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de omgang van Nederlandse werknemers door onder andere de ambassades van Egypte, Marokko, Saoedi-Arabië en Koeweit onacceptabel is?
Alle in Nederland gevestigde buitenlandse diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen dienen de Nederlandse wet, inclusief de dwingende bepalingen van het Nederlandse arbeidsrecht, te respecteren.
Zijn er andere gevallen bekend waarbij werknemers van ambassades in Nederland onrechtmatig worden behandeld door een gastland?
Het ministerie wordt niet in alle gevallen op de hoogte gesteld van arbeidsconflicten tussen medewerkers en ambassades. Vanwege privacyoverwegingen kan het ministerie niet ingaan op individuele gevallen.
Bent u naar aanleiding van dit bericht bereid om de betreffende ambassadeurs (wederom) op de kortst mogelijke termijn te wijzen op het respecteren van uitspraken van rechters? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken wijst ambassadeurs geregeld op hun plicht de Nederlandse wet te respecteren, zoals in artikel 41 van het Verdrag van Wenen is bepaald. Na het bericht in de NRC heeft het ministerie de betreffende ambassadeurs nogmaals gewezen op deze verplichting en het belang van het naleven van de Nederlandse wet en rechterlijke uitspraken.
Welke andere mogelijkheden ziet u om de diplomatieke druk te verhogen op deze ambassades om de rechten van werknemers te respecteren?
Naast het formeel aanspreken van de desbetreffende ambassadeurs in Nederland, spreekt Nederland, indien opportuun, ook het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het desbetreffende land formeel aan.
Op welke manieren ondersteunt het demissionaire kabinet de oud-ambassademedewerkers bij het aankaarten van hun zaak?
Nederland is geen partij bij het arbeidsgeschil. Als het ministerie daar om wordt gevraagd, kan het tussen de betrokken partijen wel bemiddelen. Voorwaarde hiervoor is instemming van beide partijen en uitgangspunt is het principe van hoor en wederhoor. Bij bemiddeling door het ministerie kunnen arbeidsgeschillen soms in onderling overleg worden opgelost en soms via een schikking tussen de partijen. Echter leggen betrokken partijen dergelijke situaties meestal aan de rechter voor, die vervolgens uitspraak doet. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken draagt het standpunt uit dat werkgever en werknemer zich dienen te houden aan het Nederlandse arbeidsrecht. Internationaal recht, en in het bijzonder de regels omtrent immuniteit, beperkt de mogelijkheden tot uitvoering van gerechtelijke uitspraken ten opzichte van vreemde staten.
Gezien het feit dat het op dit moment vooral grotere exporteurs zijn die gebruik maken van overheidssteun bij internationale projecten, wat betekent deze verklaring voor de kansen voor kleinere ondernemingen om gebruik te maken van overheidssteun?
Zoals gesteld in de kamerbrief «COP26-verklaring Aligning International Public Support for the Clean Energy Transition»1 zal het kabinet in 2022 werken aan nieuw beleid voor het beëindigen van internationale overheidssteun aan de fossiele energiesector. De inzet is dit voor eind 2022 te implementeren.
Het kabinet zal de komende maanden benutten om met de betrokken sectoren tot een zorgvuldige implementatie te komen en zich inspannen de Kamer hierover uiterlijk in het tweede kwartaal van 2022 over te informeren, conform de aangenomen motie Klink c.s. Zoals aangegeven in antwoord op vragen van het lid Hammelburg2 zal het kabinet in het eerste kwartaal over de voortgang rapporteren. De verklaring heeft gevolgen voor zowel grote als kleine ondernemingen. Hiertoe zal met stakeholders, waaronder de bedrijven, gekeken worden wat haalbaar en nodig is voor een groene transitie met behoud van kennis en banen en een duurzame, betrouwbare en betaalbare energievoorziening in ontwikkelingslanden.
In hoeverre onderscheiden de behoeften van het midden- en kleinbedrijf zich van grote exporteurs als het gaat om de ondersteuning die zij nodig hebben om een succesvolle aanvraag te doen?
De uitvoerder van de exportkredietverzekering (ekv), Atradius Dutch State Business (ADSB), heeft zich afgelopen jaren ingezet op het beter bereiken van het midden- en kleinbedrijf (mkb), onder meer via gerichte out-reach en betere ondersteuning. Dit heeft er mede toe geleid dat in 2021 meer verzekeringsaanvragen van het mkb in behandeling zijn genomen dan in het jaar ervoor. Zie ook het antwoord op vraag 1 ten aanzien van de verdere uitwerking van de COP26-verklaring.
Waar liggen kansen voor Nederlandse exporteurs in zon en wind? Waar loopt Nederland achter ten opzichte van andere landen?
Op het terrein van windenergie zijn Nederlandse bedrijven vooral actief op offshore activiteiten, in het bijzonder de aanleg en het onderhoud van offshore windparken, bodemonderzoek en funderingen.3 De verwachtingen ten aanzien van de ontwikkeling van offshore windparken wereldwijd zijn gunstig. Het Internationaal Energieagentschap verwacht een verdrievoudiging van de totale offshore wind capaciteit in de komende vijf jaar.4 Ten aanzien van zonne-energie bieden Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen innovatieve technologieën voor onder andere het design en materiaal, de fabricage en geïntegreerde oplossingen.5 Het Internationaal Energieagentschap verwacht dat de totale capaciteit zonne-energie over de periode 2021–2026 wereldwijd met bijna 1100GW zal toenemen, waarmee zonne-energie verantwoordelijk is voor bijna 60% van de toename in de capaciteit van duurzame energie.6 Om kansen in duurzame energieprojecten in het buitenland te verzilveren en het Nederlandse marktaandeel daarin te vergroten, zet Nederland in op een optimale ondersteuning van het Nederlands bedrijfsleven, onder meer via de ekv.
In hoeverre onderscheiden de behoeften van ondernemingen in de duurzame sector zich van fossiele bedrijven als het gaat om de ondersteuning die zij nodig hebben om succesvol te exporteren? Hoe kunnen deze ondernemingen worden gestimuleerd?
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat vooral rond de ontwikkeling van innovatieve, duurzame energieprojecten meer onzekerheden spelen. Dit geldt bijvoorbeeld voor waterstof waarbij de internationale markt zich nog in de ontwikkelfase bevindt. Een actieve overheidsrol is daarbij van belang. Zo heeft het kabinet meerdere ekv-gerelateerde maatregelen aangekondigd om bedrijven te helpen met het vergroenen van hun bedrijfsprocessen.7 ADSB heeft bijvoorbeeld de groendekking ontwikkeld, waardoor bedrijven gemakkelijker financiering voor groene projecten kunnen aantrekken. En zoals aangegeven in de Kamerbrief «Internationaal Financieren in Perspectief»8 vergroent het kabinet het instrumentarium voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking, vanuit de ambitie de ontwikkeling van duurzame energie te stimuleren en het gebruik van fossiele brandstoffen geleidelijk af te bouwen, in lijn met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs en de SDG-agenda9. Ook versterkt het kabinet de inzet op de positionering van Nederlandse bedrijven in de duurzame energiesector en CO2-arme industrie in het buitenland, onder andere door het actief signaleren van kansen en de promotie van Nederlandse kennis en technologie op dit terrein.
Hoe gaat u, bijvoorbeeld in samenwerking met uw collega’s van Economische Zaken en Klimaat, ervoor zorgen dat Nederland deze omslag voor fossiel naar 100 procent duurzaam gebruikt om de energietransitie te versnellen?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat u in de omslag van fossiel naar 100 procent duurzaam ook zorg dragen voor een eerlijke energietransitie, met name in ontwikkelingslanden?
Het kabinet is van mening dat de energietransitie eerlijk en rechtvaardig moet zijn en dat ontwikkelingslanden daarin gesteund moeten worden. Nederland heeft zich daartoe in de ontwikkelingssamenwerkingscommissie van de OESO sterk gemaakt voor een gezamenlijke verklaring over het in lijn brengen van ontwikkelingssamenwerking met de Parijsdoelen.10 Tevens heeft Nederland op COP26 de verklaring ondertekend over steun voor eerlijke transitie internationaal.11 Bij de uitwerking van de COP26-verklaring zal ook rekening worden gehouden met een duurzame, betrouwbare en betaalbare energievoorziening in ontwikkelingslanden. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Hoe gaat u zorgen dat zon- en windprojecten die de Nederlandse overheid verzekert geen mensenrechtenschendingen of negatieve milieu-impact hebben?
Alle ekv-aanvragen worden beoordeeld op lokale wet- en regelgeving en internationale standaarden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, specifiek de OECD Common Approaches en de IFC Performance Standards. Hier wordt ook nadrukkelijk gekeken naar mensenrechten en milieu-impact. Zon- en windprojecten worden – net als alle andere projecten – aan deze standaarden getoetst. Standaard aspecten in een ekv-beoordeling zijn: landenrisico, kredietrisico, regresrisico, buyer due diligence, due diligence op de betrokken agenten, customer due diligence en milieu en sociale aspecten. Als op basis van de uitgevoerde beoordelingen geconcludeerd wordt dat er onacceptabele risico’s zijn, zal het project in kwestie niet in verzekering worden genomen.
Hoe borgt u betaalbare toegang tot duurzame energie voor lokale gemeenschappen?
Het kabinet heeft zich tot doel gesteld om met ontwikkelingssamenwerking tussen 2015 en 2030 in totaal vijftig miljoen mensen toegang te bieden tot hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden. Daarmee levert Nederland een bijdrage aan het SDG7 doel van universele energietoegang voor de 760 miljoen mensen die nog geen elektriciteit hebben en de 2,6 miljard mensen die nog zijn aangewezen op open houtvuur en houtskool voor het bereiden van hun maaltijd.
Nederland ondersteunt een portefeuille van projecten die investeren in lokale marktontwikkeling voor hernieuwbare energie oplossingen, zoals decentrale zonne-energiesystemen, schone kooktoestellen en huishoudelijke biogasinstallaties. Ook mobiliseert de portefeuille multilaterale investeringen en private investeringen in deze oplossingen.
De Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang via de jaarlijkse resultatenrapportage ontwikkelingssamenwerking. De meest recente resultaten laten zien dat Nederland op schema ligt om het doel te halen.
Dit jaar vroeg Nederland bij de High Level Dialogue on Energy, tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, specifiek aandacht voor het belang van universele toegang tot elektriciteit en schoon koken in 2030 op het pad naar netto klimaatneutraal in 2050. De Kamer is daarover geïnformeerd per brief van 23 november 2021 (Kamerstuk 26 150, nr. 197). Tijdens de COP26-klimaattop publiceerde de Verenigde Naties een mondiale routekaart voor de versnelling van SDG7, met heldere doelen voor 2025 en 203012.
Wat zijn uw plannen voor het ondersteunen van werknemers die als gevolg van het stopzetten van exportsteun voor fossiele energieprojecten hun baan riskeren te verliezen?
De transitie naar een klimaat neutrale economie is uitdagend, maar biedt ook veel nieuwe kansen voor nieuw duurzaam verdienvermogen en werkgelegenheid. Belangrijke randvoorwaarden voor een dergelijke transitie zijn in Nederland aanwezig, zoals een hoogopgeleide technische beroepsbevolking en een gunstige geografische ligging. Het CBS heeft berekend dat de ekv in de periode 2018–2020 heeft bijgedragen aan 5.900 arbeidsjaren door het verzekeren van fossiele transacties. In die periode heeft de fossiele ekv dus gemiddeld bijgedragen aan circa 2.000 banen per jaar.
Het kabinet is momenteel bezig met de uitwerking van de COP26-verklaring (zie antwoord op vraag 1). Van belang is daarbij dat een transitie vormgegeven kan worden die haalbaar en nodig is, met behoud van kennis en banen, en rekening houdend met de effecten op ontwikkelingslanden. Het komend jaar zal het kabinet benutten om met de betrokken sectoren tot een zorgvuldige implementatie te komen.
Biedt u deze mensen mogelijkheid tot herscholing of andere ondersteuning bij een overstap naar groene banen?
Zie antwoord vraag 9.
In hoeverre dienen de bedrijven die nu profiteren van exportsteun voor fossiele brandstoffen projecten hun werknemers te ondersteunen in deze transitie?
Zie antwoord vraag 9.
Het Verenigd Koninkrijk heeft al in december 2020 laten weten te stoppen met overheidssteun voor internationale fossiele projecten. Is u bekend wat de impact hiervan is geweest op de werkgelegenheid aldaar?
Het Verenigd Koninkrijk is per 31 maart 2021 gestopt met het verlenen van overheidssteun aan internationale fossiele projecten met enkele uitzonderingen. De impact op de werkgelegenheid is ons niet bekend.
Eind 2022 gaat de verklaring in. Voor welke projecten die volgens de verklaring na 2022 niet meer mogelijk zijn lopen er reeds aanvragen? Wat is de financiële omvang van deze projecten? Wat betekent de COP 26-verklaring voor deze projecten?
De precieze reikwijdte van projecten die onder de verklaring vallen is nog niet bekend. Zoals aan de Kamer toegezegd13 ontvangt u in het tweede kwartaal een Kamerbrief met daarin de precieze uitwerking van de implementatie van de COP26-verklaring. Ook de financiële omvang is hierdoor nog niet bekend.
Zijn er (juridische) kosten verbonden aan het per direct niet verder in behandeling nemen van deze lopende fossiele aanvragen?
De inzet van het kabinet is beëindiging van de ekv-steun aan de fossiele energiesector per eind 2022. Aanvragen kunnen op dit moment dus nog in behandeling genomen worden. Het kabinet acht het wel van belang om tijdig duidelijkheid te bieden aan de betrokken sectoren, en zal zich daarom conform motie Klink inspannen om uiterlijk in het tweede kwartaal de Kamer en de sectoren te informeren.
Betekent het ondertekenen van de verklaring dat nieuwe aanvragen voor overheidssteun voor fossiele projecten, bijvoorbeeld via een exportkredietverzekering, per direct worden stopgezet?
Nee. Zie ook antwoord op vraag 14.
Kunt u de Kamer gedurende het jaar 2022 transparant en tijdig informeren over de toekenning van overheidssteun voor nieuwe fossiele projecten?
Atradius DSB publiceert op haar website alle afgegeven polissen. Voor 2022 zal ADSB de toekenning van de classificatie fossiel toevoegen. Hierdoor kan iedereen de toekenning van ekv-steun aan nog in 2022 in verzekering genomen fossiele projecten inzien.
Wat is het tijdspad van het kabinet om de afspraken gemaakt in de verklaring uit te werken?
Conform toezegging op de motie van het lid Klink14 zal het kabinet voor het einde van het tweede kwartaal van 2022 een uitwerking van de implementatie naar de Kamer sturen. In het proces zullen bedrijven en het maatschappelijk middenveld geconsulteerd worden. In het eerste kwartaal zal het kabinet de voortgang aan de Kamer rapporteren. Zie ook het antwoord op vraag 1.
In de Kamerbrief «COP26 verklaring Aligning International Public Support for the Clean Energy Transition» (Kamerstuk 31 793, nr. 202)1 wordt gesproken van uitzonderingen voor «activiteiten die indirect een relatie hebben met de fossiele energie sector, maar daar geen deel van uitmaken» Als voorbeeld wordt een haven genoemd waar ook fossiele brandstoffen worden getransporteerd. Hoe maakt het kabinet dit onderscheid? In hoeverre vallen bijvoorbeeld vliegvelden hieronder?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief betreft de COP26-verklaring de «fossiele energie sector». Vliegvelden vallen niet onder de scope van de verklaring. Momenteel wordt gewerkt aan de precieze reikwijdte van de COP26-verklaring. Hierbij wordt ook nader ingegaan op «activiteiten die indirect een relatie hebben met de fossiele energie sector, maar daar geen deel van uitmaken».
Op basis waarvan komt u tot de conclusie dat downstream projecten nog wel ondersteund zouden kunnen worden?
Verschillende downstream activiteiten kunnen ondersteund blijven worden, omdat deze niet vallen onder de fossiele energie sector. Ook is hiervoor nog niet altijd een haalbaar alternatief voor fossiele brandstoffen beschikbaar. De opwekking van elektriciteit met fossiele brandstoffen wordt internationaal soms als downstream aangemerkt, maar deze valt in principe wel onder de reikwijdte van de verklaring.
Bent u het eens met de stelling dat de overheid middels de exportkredietverzekering juist moet inzetten op het gebruik van duurzame brandstoffen in plaats van fossiel?
Het kabinet heeft de afgelopen periode verschillende maatregelen genomen om met de ekv groene export beter te ondersteunen16, onder andere door middel van gunstigere voorwaarden voor groene transacties. Hierbij is Nederland gebonden aan internationale regels zoals de OECD Arrangement. Daarom zet Nederland zich, samen met de landen uit de Export Finance for Future (E3F) coalitie, in op aanpassing van de regels om zo groene transacties beter te kunnen ondersteunen. Het kabinet is van mening dat de ekv een relevante bijdrage kan leveren aan het mobiliseren van de benodigde mondiale groei in investeringen in duurzame energie.
Wat verstaat u onder unabated? Bent u het eens dat het onwenselijk is om projecten met Carbon Capture and Storage (CCS) en Carbon Capture Utilisation and Storage (CCUS) vanuit de exportkredietverzekering te ondersteunen?
Zoals in de Kamerbrief17 over de COP26-verklaring aangegeven worden projecten die CO2 afvangen, benutten en opslaan zoals, CCS en CCUS, in de regel als «abated» aangeduid en maken deel uit van scenario’s om onder de 1,5 graden te blijven.18 Hoewel de reikwijdte van de COP26-verklaring nog nader uitgewerkt moet worden, is het kabinet van mening dat dergelijke projecten conform de verklaring niet uitgesloten zouden hoeven worden. Voor het internationaal gelijkwaardig speelveld is het van belang dat ondertekenaars zo veel mogelijk dezelfde definitie van de uitzonderingen hebben.
Hoe bent u van plan om tot een begrip te komen van wat er onder «uitzonderingen, mits in lijn met 1,5C doelstelling» verstaan moet worden? Hoe gaat u hier met het Verenigd Koninkrijk en de andere ondertekenaars over in gesprek?
Het kabinet is momenteel bezig met het uitwerken van de precieze reikwijdte van de uitzonderingen, en conform motie Klink zal de Kamer hierover uiterlijk in het tweede kwartaal worden geïnformeerd. Voor het internationaal gelijkwaardig speelveld is het van belang dat ondertekenaars zo veel mogelijk dezelfde definitie van de uitzonderingen hebben. Op 24 november jl. heb ik tijdens de E3F-summit met andere landen besproken dat de E3F-coalitie een relevant forum is voor de verdere implementatie van de COP26-verklaring.19 Het Verenigd Koninkrijk is onderdeel van deze coalitie. Verder verzorgt het Verenigd Koninkrijk ook follow-up meetings met de ondertekenaars van de COP26-verklaring.
Wat is momenteel het aandeel exportkredietverzekeringen dat is verstrekt voor transacties die bijdragen aan de opbouw van de veehouderij in het buitenland? Kunt u hiervan een overzicht sturen?
Er zijn afgelopen jaren drie polissen afgegeven voor de levering van vaarzen (eerste kalfskoeien), met een bruto nominaal obligo van EUR 4.735.508. Hiervan kan gesteld worden dat dit bijdraagt aan de opbouw van veehouderij in het buitenland. Er bestaat echter geen compleet overzicht van alle transacties die bijdragen aan de opbouw van de veehouderij in het buitenland, aangezien transacties hier niet op geclassificeerd worden.
Bent u het ermee eens dat de recente ondertekening van het Glasgow Statement van grote relevantie is voor de Export Finance for Future (E3F)-groep, en omgekeerd? Bent u het ermee eens dat de Statement een expliciet onderdeel moet zijn van de E3F-bijeenkomst op 24 november aanstaande? Hoe gaat u dat borgen? Welke stappen gaat u tijdens het E3F zetten om tot een uitfaseerplan te komen binnen nu en eind 2022?
Ja, daar ben ik het mee eens. Tijdens de bijeenkomst op 24 november jl. die werd voorgezeten door Nederland is over de COP26-verklaring gesproken en afgesproken dat de E3F-coalitie een relevant forum is voor de uitwerking van de ekv-gerelateerde aspecten van de COP26-verklaring. In de bijlage vindt u de uitkomst van de ministeriële bijeenkomst.
Kunt u deze vragen voor de E3F-bijeenkomst van 24 november beantwoorden, en in elk geval voor het commissiedebat van de vaste Kamercommissie voor Financiën over de exportkredietfinanciering op 25 november aanstaande?
Deze vragen zijn beantwoord voor het verplaatste commissiedebat van de vaste Kamercommissie voor Financiën over de exportkredietverzekering op 9 december 2021.
De afschaling van reguliere zorg en de extra wachttijdproblematiek |
|
Aukje de Vries (VVD), Attje Kuiken (PvdA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mirjam Bikker (CU), Wieke Paulusma (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht van 15 november jl.: «Kuipers: winst covidzorg kleiner dan schade voor reguliere patiënten» en de recente berichten van ziekenhuizen dat reguliere zorg verder moet worden afgeschaald?1
Ja.
Wat zijn de laatste signalen van de Nederlandse Zorgautoriteit en de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd? Is er verbetering opgetreden na hun laatste brief van 5 november jl?2
Het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) geeft aan dat, sinds de brief van de toezichthouders van 5 november jl., de COVID-druk op de IC steeds gelijkmatiger kan worden verdeeld tussen de regio’s, gewogen naar de afgesproken fair share.
Bent u bereid, naast de spreiding van coronapatiënten, ook regie te nemen op een evenredige en eerlijke afschaling van reguliere zorg in Nederland zodat voorkomen wordt dat in het ene ziekenhuis meer zorg wordt afgeschaald dan in het andere ziekenhuis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe geeft u daaraan uitvoering?
Voor het afschalen van de reguliere zorg zijn landelijke afspraken gemaakt. Deze zijn vastgelegd in het «Tijdelijk beleidskader voor het waarborgen acute zorg in de COVID-19 pandemie»3 en in het Opschalingsplan COVID-19 van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ)4. Op 19 november 2021 is een aanvulling op dit tijdelijk beleidskader aan uw Kamer gestuurd, waarin aanvullend is afgesproken dat binnen elke regio bij het spreiden van COVID-patiënten rekening wordt gehouden met het borgen van IC-afhankelijke kritiek planbare zorg5. Het doel van deze afspraken is een evenwichtige spreiding van COVID-patiënten, zodat ook de druk op de reguliere zorg overal in Nederland vergelijkbaar is.
Op 26 november 2021 heb ik op verzoek van het LNAZ bekrachtigd dat fase 2d van het opschalingsplan van kracht is. Dat betekent dat de planbare zorg in alle ziekenhuizen in Nederland wordt gestopt. Dat is zorg met «enig/geen risico op gezondheidsschade» bij uitstel langer dan 6 weken, zoals heupoperaties of sterilisaties. Ook zal, indien nodig, de kritiek planbare zorg (verder) af worden geschaald waar dit verantwoord is. Dat is zorg met een «aanmerkelijk risico op permanente gezondheidsschade dan wel verlies van levensjaren» als het langer dan 6 weken wordt uitgesteld, zoals hartoperaties of grote oncologische operaties. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zien er op toe dat de afspraken worden nagekomen.
Bemerkt u dat ziekenhuizen, net als tijdens de coronacrisis in het voorjaar van 2020, bereid zijn om reguliere zorg zo eerlijk als mogelijk af te schalen en te verdelen? Zo ja, waar blijkt dat uit, is dit te kwantificeren? Zo nee, welke individuele belangen spelen er bij ziekenhuizen?
Het is natuurlijk een vervelende situatie voor ziekenhuizen om de planbare zorg opnieuw af te schalen. Geen enkele arts wil een patiënt moeten afbellen omdat er geen plek is. De ziekenhuizen hebben dan ook geprobeerd om de reguliere planbare zorg zo lang mogelijk door te laten gaan, naast het bieden van de zorg voor COVID-patiënten. De les uit de eerste golf in het voorjaar van 2020 was ook, dat alle partijen er met elkaar voor moesten zorgen dat de reguliere zorg zo lang mogelijk doorgang zou vinden en dat er afspraken nodig waren over welke zorg er eerst moest worden afgeschaald. Dit alles om blijvende gezondheidsschade en verlies van levensjaren zoveel mogelijk te voorkomen. Daarom is in het najaar van 2020 ook het tijdelijk beleidskader opgesteld, dat op 19 november jl. nog is aangevuld. De NZa gaf op 25 november jl. aan dat alle ziekenhuizen in Nederland de planbare zorg gedeeltelijk of helemaal hebben moeten afschalen.6 De NZa blijft de afschaling van de zorg monitoren en publiceert daar wekelijks over in de «Informatiekaart Druk op de Zorg».
Klopt het beeld dat zelfstandige behandelklinieken (ZBC’s) niet maximaal benut worden om uitgestelde reguliere zorg van ziekenhuizen over te nemen? Zo ja, wat gaat u doen om deze capaciteit in te zetten? Zo nee, kunt u kwantificeren waaruit dat blijkt?
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars moeten samenwerken om de capaciteit die er is, optimaal beschikbaar te maken. Dit hebben partijen ook met elkaar afgesproken in het kader passende inhaalzorg. De NZa ziet er op toe dat het kader wordt uitgevoerd.
In 2020 bedroeg het aandeel van de zorg van zbc’s ruim 5%7 van de totale medisch-specialistische zorg in Nederland. Uit de monitor «Toegankelijkheid van zorg» van de NZa blijkt de zelfstandige klinieken inmiddels meer zorg leveren dan voor de coronacrisis en de verwijzingen naar deze klinieken zijn gestegen8. Van de operaties die tijdens de coronacrisis in de ziekenhuizen zijn uitgesteld, is circa 10% inmiddels in een zbc ingehaald. Een groter deel van alle patiënten die verwezen worden door de huisarts voor medisch specialistische zorg wordt nu verwezen naar zelfstandige klinieken.
Ik ben bekend met de signalen van zbc’s dat ze onvoldoende een rol zouden spelen bij de afspraken over de inhaalzorg. De NZa doet naar aanleiding van deze signalen een uitvraag bij de zorgverzekeraars over de manier waarop zorg bij de zelfstandige klinieken wordt ingekocht. Ik beschik nog niet over de resultaten. Ik merk wel alvast op dat zbc’s voor een groot aantal specialismen voornamelijk planbare zorg leveren en dat de (inhaal)zorgvraag niet altijd aansluit bij het aanbod van klinieken. Ook zijn er mensen die liever willen wachten op hun eigen dokter. De planbare zorg is immers over het algemeen niet urgent.
Hoe zet u zich actief in om wederom meer gebruik te gaan maken van digitale zorg nu reguliere zorg weer wordt afgeschaald en digitale zorg de wachtlijst ook kan verkleinen?
Het Ministerie van VWS moedigt zorgaanbieders aan om zo veel mogelijk gebruik te maken van alle mogelijkheden om digitale zorg te verlenen. Digitale zorg biedt veel waardevolle veilige en efficiënte mogelijkheden die nog beter benut kunnen worden. Tijdens de eerste golf van de coronacrisis werd een digitale versnelling gecreëerd om goede zorg te blijven verlenen. VWS heeft in het najaar van 2020 partijen in de ziekenhuiszorg via verschillende kanalen opgeroepen tot een extra intensivering van hun inzet op dit terrein. Dit werd de versnellingsimpuls genoemd. Ik verwijs hierbij naar mijn brief van 25 oktober 20219 waarin ik uitgebreid inga op de ontwikkelingen en acties rondom digitale en hybride zorg.
Hoe beoordeelt u het bericht van 16 november jl: «Hartpatiënten UMCG mogelijk snel geopereerd in Duisburg»?3
Het is mooi dat het UMCG Groningen proactief de samenwerking heeft opgezocht met ziekenhuizen in Duitsland om er zo voor te zorgen dat ook patiënten die niet in aanmerking komen voor een (spoed)operatie in Nederland sneller geholpen kunnen worden. Veel ziekenhuizen (met name in de grensstreek) hebben lang bestaande samenwerkingsrelaties met ziekenhuizen in Duitsland of België.
Is er bij het telkens uitstellen van (reguliere) kritiek planbare zorg of electieve zorg ook sprake van het overschrijden van de treeknorm als het aantal weken van uitstel de treeknorm overschrijdt?
De Treeknormen zijn afspraken die aangeven wat de maximaal aanvaardbare wachttijd is voor patiënten. Op dit moment wordt juist van ziekenhuizen en zelfstandige behandelcentra gevraagd om hun reguliere zorg (verder) af te schalen. De Treeknorm wordt op dat moment dan ook niet gehaald.
Klopt het dat indien verzekeraars niet kunnen voldoen aan hun zorgplicht, in dit geval het niet halen van de treeknorm bij kritieke of electieve planbare zorg, dat zij operaties elders in Europa dienen te vergoeden? Zo ja, welke belemmeringen zijn er volgens u voorts om reguliere zorg ook in het buitenland te laten doen?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht wat inhoudt dat zij voor verzekerden met een naturapolis moeten zorgen dat zij tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg krijgen. Bij een restitutiepolis betreft de zorgplicht de vergoeding van de kosten van zorg die de verzekerde nodig heeft en waar hij wettelijk aanspraak op heeft, en zorgbemiddeling als de verzekerde daarom verzoekt.
Zorgverzekeraars wijzen zorgaanbieders erop dat als zij een verzekerde niet (tijdig) in zorg kunnen nemen, zij de verzekerde doorverwijzen naar de zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling. Ook informeren zij hun verzekerden over de mogelijkheid van zorgbemiddeling. Als de verzekerde daarom vraagt dan bemiddelt de zorgverzekeraar hen naar een zorgaanbieder die de zorg tijdig levert, voldoende bereikbaar is en kwalitatief goede zorg levert.
In het geval dat de cliënt naar een zorgaanbieder wil in het buitenland en die aanbieder de zorg binnen de gewenste tijd kan bieden, is (gedeeltelijke) vergoeding van die zorg in beginsel mogelijk.
Het gaat dan om geplande zorg waarvoor in bepaalde gevallen, maar niet altijd, voorafgaande toestemming van de zorgverzekeraar nodig is. Het is raadzaam dat verzekerden altijd vooraf contact opnemen met hun zorgverzekeraars om te weten of en zo ja, welke vergoeding aan de orde is. Ook is van belang dat zorgverzekeraars hun verzekerden erop wijzen dat er problemen kunnen ontstaan als een verzekerde in Nederland vervolgzorg nodig heeft nadat die in het buitenland behandeld is geweest. Omdat in Nederland de reguliere zorg afgeschaald wordt is er namelijk een gerede kans dat eventuele vervolgzorg voorlopig niet geleverd kan worden.
De cliënt doet er goed aan om zich bij de zorgverzekeraar te laten informeren over de toepasselijke polisvoorwaarden en EU-regelgeving, zodat hij niet voor (financiële) verrassingen komt te staan. Ter voorbereiding op dit gesprek kan de cliënt alle relevante informatie vinden op de website van het Nationaal Contactpunt grensoverschrijdende zorg.11 De NZa ziet er op toe dat zorgverzekeraars aan de zorgplicht voldoen.
Bent u bekend met het artikel van vrijdag 12 november jl: «De wachtlijsten voor ziekenhuizen in Groningen en Drenthe groeien hard. Hoe vind ik als patiënt de kortste wachttijd. Dit moet je weten»?4
Ja.
Worden patiënten beter en actiever benaderd voor wachtlijstbemiddeling en hun mogelijkheid om zorg in het buitenland, in een zelfstandig behandelkliniek of in een ander ziekenhuis te krijgen nu er meer reguliere zorg wordt afgeschaald?
Het Ministerie van VWS heeft met de NZa, de Patiëntenfederatie en andere partijen communicatiemateriaal opgesteld gericht op patiënten, waarin onder andere de mogelijkheid tot zorgbemiddeling via de zorgverzekeraar wordt toegelicht. Dit communicatiemateriaal wordt geactualiseerd en eind november opnieuw breed met veldpartijen gedeeld. Zorgaanbieders kunnen met deze materialen patiënten informeren.
Wat is de status van het actueler maken van de wachtlijstinformatie, een belofte die werd gedaan door Nederlandse Zorgautoriteit en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen naar aanleiding van het bericht van het programma «Kassa»?5
De NZa heeft mij laten weten dat de wachttijden nu vaker vernieuwd worden op de site van Zorgkaart Nederland. Eerst was dit eens in de twee weken, nu is dat twee keer per week. Daarnaast bekijkt de NZa de mogelijkheid om op korte termijn real time de wachttijden door te kunnen geven.
Welke stappen worden er gezet om de wachtlijstgegevens op de complete doorlooptijd te baseren in plaats van op wachttijd tot diagnose of eerste afspraak in de polikliniek?
Als een methode gebruikt wordt om de gehele doorlooptijd te gebruiken, gebeurt dit achteraf. Dat betekent dat de wachttijden minder actueel zijn dan de methode die nu gebruikt wordt en dat is onwenselijk.
Bent u het ermee eens dat patiënten een afweging moeten kunnen maken tussen fysieke reistijd en wachttijd, met andere woorden: eerder zorg verder weg, of later zorg dichtbij? Zo nee, waarom niet?
Het is altijd een afweging van de patiënt zelf waar hij of zij uiteindelijk behandeld wil worden als het planbare zorg betreft. Dat is nu niet anders.
Bent u bereid om stappen te ondernemen om landelijke weergave van de wachttijden ook op ziekenhuischeck.nl te bewerkstelligen zodat mensen, net als bij zorgkaartnederland.nl, beter een afweging kunnen? Zo nee, waarom niet?
Dit is al mogelijk. Op de website van de NZa staat software (API) waar partijen op kunnen aansluiten om zelf de wachttijden te ontsluiten.14 Volgens de NZa is Ziekenhuischeck van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen ook van plan dit te doen.
Bent u ook bereid om in deze weergave van beschikbaarheid ook de beschikbaarheid van ZBC's mee te nemen? Zo ja, bent u ook bereid hierover het gesprek met de zorgverzekeraars, als inkoper van zorg, aan te gaan? Zo nee, waarom niet?
De NZa vindt het met mij belangrijk dat een volledig overzicht van de wachttijden beschikbaar komt. Daarom staan ook alle zorgaanbieders, zowel zelfstandige klinieken als ziekenhuizen, op Zorgkaart Nederland. De gegevens die de NZa beschikbaar stelt gaan over beide typen instelling, en is dus ook te gebruiken door ziekenhuischeck.nl.
Kunt u deze vragen, gezien de snelheid waarmee reguliere zorg nu wordt afgeschaald, zo spoedig als mogelijk beantwoorden?
Ja.
De berichtgeving in de media t.a.v. het tekort aan behandelaren waardoor er lange wachtlijsten zijn in de GGZ en instellingen zich genoodzaakt voelen tot een patiëntenstop |
|
Bart Smals (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kunt u de Kamer informeren over het resultaat van het gesprek over de totstandkoming van de ramingen door het Capaciteitsorgaan? Zo nee, waarom niet?1
Ja. Het gesprek d.d. 22 november ging over de waarde van de ramingen van het GGZ domein die het Capaciteitsorgaan met de veldpartijen maakt. In het genoemde gesprek was brede overeenstemming over de onwenselijkheid van de situatie in de afgelopen 3 jaar, waarin na vaststelling van de raming op basis van consensus, veldpartijen met enige regelmaat via media en richting de Tweede Kamer hebben gepleit voor ophoging van het aantal opleidingsplaatsen voor GZ-psychologen boven deze raming.
We zijn er allemaal bij gebaat dat de ramingen goed onderbouwd zijn, zich blijven richten op de middellange termijn en dat ze onderbouwd zijn met juiste cijfers.
In de Kamer GG van het Capaciteitsorgaan worden ramingen gemaakt van het aantal mensen dat opgeleid moet worden om aan de toekomstige zorgvraag te kunnen voldoen. Het tussentijds ophogen van de ramingen om op korte termijn tekorten op te vangen, ondermijnt de waarde en werking van de ramingen, die gericht zijn op een middellange termijn evenwicht tussen vraag en aanbod. Dat is de kern van opleiden, dat doe je voor de toekomst. Wanneer we herhaaldelijk boven de ramingen gaan opleiden voor de vacatures van nu, is de kans groot dat we over een paar jaar een overschot hebben.
In genoemd bestuurlijk overleg is afgesproken dat diverse wensen en argumenten om de raming bij te stellen door partijen besproken worden in de Kamer GG van het Capaciteitsorgaan en dat daar samengewerkt wordt aan een stevige onderbouwing van deze wensen en consensus. Alleen dan kunnen wensen op een verantwoorde wijze meegenomen worden in de toekomstige raming. De eerstvolgende raming wordt eind 2022 vastgesteld.
Tot slot is afgesproken dat als het partijen niet lukt om er met elkaar uit te komen in de Kamer GG van het Capaciteitsorgaan, de deur van het Ministerie van VWS altijd open staat voor overleg.
Kunt u de constructie uit 2020 uiteenzetten waarbij u de toen vrijgevallen middelen uit de niet ingevulde opleidingsplaatsen voor klinisch psychologen hebt gebruikt om 119 extra GZ-psychologen op te leiden?2
In 2019 hebben we de niet ingevulde opleidingsplaatsen voor klinisch psychologen (KP) «overgeheveld» naar opleidingsplaatsen voor GZ-psychologen, om versneld regie behandelaren op te leiden in 2020. Het is niet logisch en wenselijk dit jaarlijks te herhalen, want dan wordt er meerjarig boven het advies van het Capaciteitsorgaan opgeleid met het risico dat er straks teveel GZ-psychologen op de arbeidsmarkt komen.
Hierbij dienen we scherp te hebben dat de extra opleidingsplaatsen voor de opleiding tot GZ-psycholoog (zowel de 30 tot 50% die we structureel meer opleiden als de «ge-substitutie-eerde» opleidingsplaatsen) vanaf 2019 zijn ingestroomd en dus pas dit jaar en volgende jaren op de arbeidsmarkt komen: we gaan de effecten van de fors hogere ramingen en incidentele verhogingen van het aantal opleidingsplaatsen nu pas ervaren.
Zoals aangegeven bij vraag 1 is het een wens van mij en van het veld dat de ramingen het richtsnoer blijven. Ik wil daarom zowel bij KP als bij GZ-psychologen zo weinig mogelijk van de ramingen afwijken.
Om misverstanden in de toekomst te voorkomen geef ik graag aan dat het technisch ook niet klopt dat er «vrijgevallen middelen overgeheveld» kunnen worden. Dat er in 2019 extra geld is vrijgemaakt voor opleidingsplaatsen voor GZ-psychologen was een keuze die gevolgen had. Het geld komt ofwel van opleidingsplaatsen die al waren toegekend aan anderen (zoals medisch specialisten) ofwel het betekent een verhoging van de inkomensafhankelijke zorgpremies. Die politieke keuze is toen gemaakt. Er was geen sprake van vrijgevallen middelen en hoewel we met elkaar zijn gaan spreken over het «overhevelen» van «vrijgevallen middelen» of «opleidingsplaatsen KP» is dat niet hoe de techniek aan de achterkant werkt(e). Het totale budget voor opleidingen was al ten goede gekomen aan de zorgopleidingen, zoals dat ook nu het geval is. Een verhoging zal consequenties hebben voor de inkomensafhankelijke zorgpremie.
Wat ík zorgelijk vind is dat veldpartijen meermaals aangeven dat zij de KP opleidingsplaatsen moeilijk ingevuld krijgen, terwijl de vraag naar KP onveranderd blijft. Ook als het gaat om KP opleidingsplekken wil ik vasthouden aan de ramingen. De sector stelt voor om het aantal opleidingsplaatsen voor GZ-psychologen te verhogen, met de aanname dat een deel daarvan zal doorstromen naar de KP plaatsen. Wij hebben echter ook uit de sector vernomen dat er andere barrières zijn die eerst geslecht moeten worden om de instroom op de opleiding echt te verhogen. Ik zou de partijen willen uitnodigen om te laten onderzoeken en onderbouwen hoe de opleiding tot KP aantrekkelijker gemaakt kan worden en hoe de instroom in de KP opleidingsplaatsen het beste kan worden gestimuleerd.
Op welke wijze kunnen master-psychologen in afwachting van een eventuele toelating tot een vervolgopleiding tot gz-psycholoog op dit moment werkzaam zijn in de zorg? Kunnen deze masterstudenten een bijdrage leveren aan het oplossen van de wachtlijstproblematiek?
Masterpsychologen werken reeds in de zorg en functioneren prima. Masterpsychologen doen onder andere intakes, diagnostisch onderzoek en behandelingen en hebben daarmee een belangrijke rol in het voorkomen en oplossen van wachtlijstproblematiek. Niet alle master-psychologen zijn in afwachting van een toelating tot een vervolgopleiding. Zij hebben een volwaardige opleiding afgerond. Het is voorts aan het veld om kwaliteitsafspraken te maken en te bepalen hoe zij de zorg organiseren. Ik ben het eens dat het veld hiermee invloed heeft op de wachtlijstproblematiek; door de kwaliteitsafspraken die ze maken en hoe ze de zorg organiseren. Het is niet aan de overheid om te bepalen welke patiënt door welke zorgverlener wordt gezien, maar ik vind wel dat, gezien de arbeidsproblematiek in de zorgsector en de vragen rondom de financiële houdbaarheid van de zorg, ik, waar dat de overheid wordt gevraagd, in moet zetten op subsidiariteit en brede inzetbaarheid en benutting van beschikbare professionals. Basis waar het kan, gespecialiseerd waar het moet.
Op welke wijze wordt de wachtlijstproblematiek meegenomen in de ramingen van het Capaciteitsorgaan?
Wachtlijsten en wachttijd is niet direct te koppelen aan een concrete vacaturegraad. Het is bij grove benadering wel mogelijk om aan diagnoses beroepsgroepen te koppelen maar dan nog is niet vast te stellen hoeveel extra professionals er precies nodig zijn om dit tekort op te lossen. Wel kunnen wachttijden als richtinggevende indicatie gebruikt worden. Een hoge vacaturegraad en tegelijkertijd geen enkele of lage wachtlijst, of andersom, roept bijvoorbeeld vragen op.
Wachtlijstproblematiek kan ontstaan door een tekort aan (het benodigde) personeel. Indien er sprake is van onvervulde vraag door een tekort aan personeel zou dat te zien moeten zijn in de uitgezette vacatures. In het rekenmodel voor de raming neemt het CO in dat kader de vacaturegraad mee. Dit is het percentage vacatures in fte’s ten opzichte van het totaal aantal fte’s aan werkzamen. De verwachting is dat zorgaanbieders bij te hoge wachttijd (hoger dan de treek-norm3) extra personeel nodig hebben en dan vacatures plaatsen.
Het CO achterhaalt voor de komende raming voor Beroepen in de Geestelijke Gezondheidszorg (BGG) het aantal vacatures via een nieuwe applicatie. Naast de vacaturegraad zijn er drie bronnen die aanvullend onderbouwing kunnen leveren:
Deze drie aanvullende bronnen geven waarschijnlijk alle een andere absolute uitkomst, maar zullen als het goed is elkaar ondersteunen. In de vorige raming is ongeveer dezelfde aanpak gebruikt met twee grote verschillen. Zo gebruikt het CO nu een nieuwe applicatie met aangepaste vraagstelling en wordt de wachttijdeninformatie een stuk gedetailleerder uitgevraagd sinds 2018. We gaan ervan uit dat het CO hiermee de onvervulde vraag nog scherper kan vaststellen.
Overigens kunnen wachtlijsten en -tijden, zoals u weet, ook door andere oorzaken ontstaan, bijvoorbeeld wanneer de betreffende organisatie een omzetplafond heeft bereikt en de zorgvrager niet naar een andere zorgaanbieder gaat.
Het bericht ‘Kritiek op hoofddoek bij boa’s barst los: ‘Het vlaggenschip van politieke islam’’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
Bent u ermee bekend dat de ene na de andere gemeente zich inmiddels uitspreekt voor het toestaan van religieuze uitingen (waaronder hoofddoeken) bij buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) en agenten?1
Ik ben ermee bekend dat een aantal gemeenten aan het onderzoeken is of een uiting van geloof of overtuiging onderdeel mag zijn van het uniform van de boa. Ik heb begrepen dat de komende tijd hierover overleg zal plaatsvinden tussen een aantal gemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
Klopt het dat u het toestaan van hoofddoeken voor boa’s afdoet als een «lokale kwestie» en dat u hiermee dus geen problemen heeft? Zo nee, wat is dan wel uw standpunt? Zo ja, hoe is het mogelijk dat u als eindverantwoordelijke voor de openbare orde in Nederland geen mening heeft over de neutraliteit van handhavers die, al dan niet in de vorm van pilots, over bewapening kunnen beschikken en daarmee namens de overheid geweld mogen uitoefenen?
Er is, buiten een model voor het insigne dat de boa zichtbaar draagt, geen landelijke wet- en regelgeving die voorschriften geeft over het uniform van de boa. Gemeenten gaan in de hoedanigheid van werkgever over het uniform van boa’s domein I (Openbare ruimte). Dit past ook bij het uitgangspunt van lokaal maatwerk. Dit is derhalve anders dan bij de politie, waar ik een beheersmatige verantwoordelijkheid over draag.
De VNG heeft in 2014 een ontwerp voor een modeluniform voor de boa’s domein I laten ontwikkelen, met een aantal specifieke (combinaties van) kenmerken. Dit is bedoeld om de herkenbaarheid, zichtbaarheid en bekendheid van boa’s te vergroten en meer uniformiteit tussen gemeenten te krijgen. Het merendeel van de gemeenten maakt gebruik van het modeluniform, dit is echter niet verplicht. Uitingen van levensbeschouwelijke overtuiging of geloof zijn geen onderdeel van het modeluniform van de VNG. Een gemeente kan er echter zelf voor kiezen hun handhavers een ander uniform dan het modeluniform te laten dragen. De VNG evalueert de komende periode met haar leden het gebruik en uiterlijk van het beschermde modeluniform met de leden.
Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid sta ik, samen met de werkgevers, in voor het gezag en de veilige taakuitvoering van de boa. Tegelijkertijd speelt hier ook het lokale gezag en de verantwoordelijkheid. Ik hecht er daarom aan om eerst de gesprekken tussen gemeenten onderling en met de VNG af te wachten en de uitkomsten te volgen, als ook de evaluatie van de VNG inzake het modeluniform. Als daartoe aanleiding bestaat zal ik verkennen of landelijke regelgeving opportuun is.
Deelt u de mening dat de geloofwaardigheid van ordehandhavers staat of valt bij een neutrale uitstraling en dat het toestaan van zichtbare religieuze uitingen, in de praktijk vaak hoofddoeken, hier in ernstige mate afbreuk aan doet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord bij vraag 4.
Vindt u nog steeds dat hoofddoeken bij politieagentes niet toegestaan moeten zijn, dat de politie «onverminderd neutraal in haar publiekscontacten» moet zijn en dat «de neutrale uitstraling van een politieambtenaar in het belang van diens veiligheid en gezag in het optreden is», zoals u op 20 november 2017 aan de Kamer schreef?2
Functies waarbij de overheid zich in de samenleving manifesteert met behulp van de sterke arm, en gebruik maakt van dwangmiddelen, oefenen een bijzondere overheidstaak uit. Bij de politie is afgesproken dat uitingen van geloof of overtuiging geen onderdeel zijn van het uniform en dat daar dus van af moet worden gezien. Dit is in het belang van het gezag, de neutraliteit en de veiligheid van de politie op straat. De politie vertegenwoordigt immers de staat. De positie van politieambtenaren is echter daarmee niet zonder meer vergelijkbaar met die van andere werknemers, zoals boa’s. Daarnaast geldt dat in geval van boa’s sprake is van lokaal gezag en werkgeverschap. Dit is anders dan bij de politie.
Is het voor boa’s níét van belang om neutraal te zijn in hun publiekscontacten en is het voor hun veiligheid en gezag níét van belang om een neutrale uitstraling te hebben? Indien u dit inderdaad niet van belang vindt, waarom dan niet? Indien u dit wél van belang acht, vindt u dan louter om procedurele redenen (namelijk dat zij in dienst zijn van de gemeente) dat zij alsnog een hoofddoek mogen dragen?
Ik hecht sterk aan de veilige taakuitvoering van de boa’s, dat is een gemeenschappelijk belang van mij en de werkgevers. De functie van de boa is volop in ontwikkeling. Vanuit de stelselverantwoordelijkheid van JenV voor het boa-bestel past het te kijken naar ontwikkelingen die centraal beleid vergen. Ik hecht er aan om eerst de gesprekken tussen gemeenten onderling en met de VNG af te wachten en de uitkomsten te volgen, als ook de evaluatie van de VNG inzake het modeluniform. Als daartoe aanleiding bestaat zal ik verkennen of landelijke regelgeving opportuun is. Vanuit de stelselverantwoordelijkheid ben ik momenteel bezig met de herijking van de boa-functie en het boa-stelsel. Ik zal dit onderwerp hierbij betrekken en uw Kamer hierover in het voorjaar van 2022 informeren.
Waarom laat u in dat geval een procedurele afweging prevaleren boven fundamentele principes en, in uw eigen woorden, de veiligheid van boa’s?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u bereid los te breken uit uw procedurele werkelijkheid, pal te gaan staan voor de neutraliteit van de Nederlandse overheid en gemeenten op te dragen geen hoofddoeken (of andere zichtbare religieuze uitingen) bij handhavers toe te staan?
Zie antwoord op vraag 5.
De uitvoering van de motie Koerhuis over het beleidsneutraal overzetten van geluidsregels. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de aangenomen motie Koerhuis over het beleidsneutraal overzetten van geluidsregels?1
Ja.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie Koerhuis over het beleidsneutraal overzetten van geluidsregels?
In het interbestuurlijke samenwerkingstraject SWUNG-22 zijn de doelen en uitgangspunten voor de vereenvoudiging en modernisering van de geluidregels uit de Wet geluidhinder door Rijk, IPO en VNG gezamenlijk vastgesteld. SWUNG-2 is een beleidswijziging ten opzichte van de huidige wet- en regelgeving en betreft dus een beleidsrijke wijziging. Eerder was al aangekondigd dat deze wet- en regelgeving in deze zin zou worden gewijzigd op het moment dat zij in het stelsel van de Omgevingswet zou worden opgenomen en niet door wijziging van de huidige regelgeving.3 Juist daarom is deze regelgeving geen onderdeel geworden van het hoofdspoor van de Omgevingswet en AMvB’s, maar ondergebracht in een aanvullingsspoor. De uitwerking is dus beleidsneutraal ten opzichte van de aan de Kamer medegedeelde beleidsvoornemens over SWUNG-2. Uiteraard moesten bij de uitwerking nog veel nadere keuzes worden gemaakt.
De Aanvullingswet geluid, het Aanvullingsbesluit geluid en de Aanvullingsregeling geluid4, die al waren gepubliceerd op het moment dat de motie werd aangenomen, vormen dus een beleidsneutrale omzetting van de beleidsbrief SWUNG-2. In die beleidsbrief werd al gesproken over versterking van de wettelijke regeling voor cumulatie op aandringen van de Tweede Kamer. De Aanvullingswet geluid en het Aanvullingsbesluit geluid hebben bewust een aparte parlementaire behandeling doorlopen omdat zij geen beleidsarme omzetting zijn van bestaande regelgeving naar het nieuwe wettelijk stelsel, maar de hierboven benoemde reeds parlementair besproken beleidsvernieuwing omvatten.
In het licht van de overwegingen van de motie, het debat tijdens het AO Bouwen van 9 december 20205 en de aangehouden motie van het toenmalige Kamerlid Terpstra6 interpreteren de Staatssecretaris en Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik de motie zo dat deze zich richt op één specifieke, geactualiseerde rekenregel7 die luchtvaartgeluid zwaarder meetelt dan de huidige regel voor de cumulatie van het geluid van meerdere bronnen. Hieraan liggen actuele inzichten over de mate van hinderbeleving van luchtvaartgeluid ten grondslag, die in het luchtvaartbeleid al geruime tijd worden toegepast. De geactualiseerde rekenregel zou – aldus berichten in de pers – de bouw van woningen in de regio Schiphol belemmeren.
Zoals al eerder gemeld8, ben ik samen met de bewindslieden van Infrastructuur en Waterstaat in overleg met de bestuurlijke partners om deze problematiek te onderzoeken. Met de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS), de VNG en het IPO is eind 2020 bestuurlijk afgesproken gezamenlijk een impactanalyse uit te voeren naar de consequenties van de actualisering van de rekenregel voor luchtvaartgeluid voor de realisatie van de woningbouwopgave. Om ruimte te maken voor dit proces is in de Aanvullingsregeling geluid de vigerende rekenregel opgenomen, in de vorm van overgangsrecht.
De gezamenlijke impactanalyse is afgerond met een briefadvies van de onderzoekers van 27 augustus 2021. De onderzoekers beschrijven de feiten, risico’s en mogelijke oplossingsrichtingen. Het is aan het kabinet om daaruit keuzes te maken, na overleg met de bestuurlijke partijen. Een eerste bestuurlijk overleg is op 17 november jl. gevoerd. Het overleg met de bestuurlijke partijen wordt voortgezet.
Bent u bereid om voor het commissiedebat woningbouwopgave op 8 december 2021 interne en externe impactanalyses van (cumulatie van) geluidsregels op de woningbouw naar de Kamer sturen?
De Staatssecretaris van IenW zal, als verantwoordelijk bewindspersoon voor het geluidbeleid, de impactanalyses zo spoedig mogelijk toezenden aan uw Kamer.
Het bericht 'Shell verhuist hoofdkantoor naar Engeland en wordt op papier volledig Brits' |
|
Jan Klink (VVD), Pim van Strien (VVD) |
|
de Th. Bruijn , Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebben het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, het Ministerie van Buitenlandse Zaken of andere onderdelen van de rijksoverheid eerder signalen ontvangen van het voorgenomen besluit van Royal Dutch Shell om het hoofdkwartier naar Groot-Brittannië te verhuizen?1 Zo ja, wat heeft u met deze signalen gedaan?
Op dit moment heeft Shell een duale aandelenstructuur met aandelen A genoteerd aan de Amsterdamse beurs en aandelen B in Londen. In het voorstel van het bestuur wil Shell dit aanpassen naar één soort aandelen. Het is al langer bekend dat Shell deze duale structuur wil versimpelen, omdat deze versimpeling onder meer het uitgeven en inkopen van aandelen en het doen van overnames vergemakkelijkt. Ook was het kabinet al langer bekend dat deze versimpeling mogelijk gevolgen kan hebben voor de locatie van het hoofdkantoor.2
Vanuit de rijksoverheid wordt op verschillende niveaus regelmatig met Shell gesproken over hun activiteiten in Nederland, net zoals dat met andere bedrijven gebeurt. De inzet van het kabinet is daarbij steeds om activiteiten, investeringen en werkgelegenheid voor nu en op de lange termijn in Nederland te behouden en waar mogelijk uit te breiden, zeker waar deze bijdragen aan de energietransitie. Het is gezien de bedrijfsvertrouwelijkheid niet aan mij om in detail te treden over de inhoud van deze gesprekken. Uiteindelijk is het aan het bedrijf zelf om de voor- en tegens van een besluit af te wegen, tot een besluit te komen en dit vervolgens aan haar aandeelhouders voor te leggen.
Kunt u een inschatting maken van de directe en indirecte gevolgen qua werkgelegenheid, investeringen en innovatiekracht voor Nederland van het voorgenomen vertrek van het hoofdkantoor van Royal Dutch Shell naar Groot-Brittannië?
Het kabinet betreurt het voornemen van Shell om het hoofdkantoor te verplaatsen. Met dit voornemen worden alleen een aantal topfuncties van het hoofdkantoor verplaatst naar Londen. Het gaat op dit moment in totaal om circa tien banen, waaronder de CEO en CFO.
Gezien het belang van Shell voor de Nederlandse economie en haar rol in de energietransitie, is het kabinet na de aankondiging van dit voorstel met Shell in gesprek gegaan. De vraag van het kabinet was hierbij wat de gevolgen zijn voor de activiteiten van Shell in Nederland en hoe het bedrijf naar de toekomst toe actief kan bijdragen aan de energietransitie in Nederland. Het kabinet is positief dat Shell als uitkomst van deze gesprekken haar commitment naar Nederland op papier heeft gezet en openbaar heeft gemaakt. Met de in de brief opgeschreven plannen en toezeggingen, toont Shell aan voort te willen bouwen op de nu al grote aanwezigheid van het bedrijf in Nederland en een bijdrage te willen leveren aan de Nederlandse energietransitie.3
Wat zijn de gevolgen voor het vestigingsklimaat in Nederland, nadat in korte tijd twee van ‘s lands grootste multinationals (naast Royal Dutch Shell ook Unilever) Nederland hebben verlaten?
Blijkens recent onderzoek van Dialogic staat het Nederlandse vestigings- en investeringsklimaat er in algemene zin goed voor.4 Daarbij geeft Dialogic aan dat het onderzoek, omdat het gebruik maakt van internationale ranglijsten, gebaseerd is op metingen uit het verleden en dus per definitie terugkijkt. De impact van recente ontwikkelingen – zoals Brexit, Corona en stikstofproblematiek – is dus geen onderdeel van dit onderzoek. Bij het positieve beeld past daarom de kanttekening dat ik van verschillende partijen uit het veld steeds vaker signalen ontvang dat zij zich zorgen maken over hoe het Nederlandse vestigings- en investeringsklimaat zich ontwikkelt.5
Het is moeilijk te duiden wat het effect is van de verhuizing van het hoofdkantoor van Unilever en de recente aankondiging van Shell. Beide bedrijven hebben aangegeven dat deze verhuizing samenhangt met de wens om de aandelenstructuur te versimpelen en dat dit geen gevolgen heeft voor de activiteiten in Nederland. Nederland blijft volgens Shell en Unilever een aantrekkelijk land om investeringen te doen. Tegelijkertijd heeft het kabinet er oog voor dat hoofdkantoren van internationale bedrijven bijdragen aan een sterke internationale positie van Nederland en daarmee ook aan Nederland als vestigingsland. Het is belangrijk dat Nederland een aantrekkelijke locatie blijft voor hoofdkantoren en aan een volgend kabinet om invulling te geven aan het verdere beleid op vestigings- en investeringsklimaat.
Wat zijn de gevolgen voor het «gewicht» en de uitstraling van Nederland in de wereld en welke uitwerking heeft dit op de handelspositie van Nederland, nu in korte tijd de hoofdkantoren van twee grote multinationals Nederland hebben verlaten? Op welke wijze wilt u deze uitwerking mitigeren? Ziet u bijvoorbeeld dat dit verlies in internationale positie opgevangen kan worden door andere grote multinationals? Zo ja, hoe is dat proces te stimuleren?
De aanwezigheid van grote, innovatieve en internationaal georiënteerde bedrijven in Nederland draagt ontegenzeggelijk bij aan het gewicht van Nederland in het buitenland. Het opent deuren en biedt ook andere Nederlandse bedrijven, groot en klein, betere toegang tot een internationale afzetmarkt. Daarmee dragen deze bedrijven bij aan de internationalisering van het Nederlands bedrijfsleven. Daarnaast zijn hoofdkantoren in de regel goed voor hoogwaardige werkgelegenheid van zowel Nederlands als internationaal talent en leveren ook indirecte werkgelegenheid op. Het feit dat een hoofdkantoor in Nederland is gevestigd, maakt ook de relatieve positie van Nederland in de investeringsafweging van het bedrijf aantrekkelijker, bijvoorbeeld voor investeringen op terrein van innovatie en verduurzaming.
Het kabinet blijft daarom werk maken van een aantrekkelijk Nederlands vestigings- en investeringsklimaat door in de breedte aantrekkelijk te zijn als vestigingslocatie voor bedrijven, inclusief multinationals, en hun hoofdkantoren. Als onderdeel hiervan spreekt het kabinet regelmatig met verschillende bedrijven, zowel Nederlands als buitenlands, over hun activiteiten in Nederland.
Nederland huisvest, ook na het vertrek van Unilever en de aankondiging van Shell, de hoofdkantoren van een aantal significante, gerenommeerde internationale bedrijven met hoogwaardige kennis en kunde. Dit draagt bij aan de versterking van onze economie en een stevige internationale positie voor Nederland. Dankzij het brede aanbod vanuit het Nederlandse bedrijfsleven en de sterke Nederlandse positie en reputatie op het terrein van samenwerking tussen bedrijven, overheden en kennisinstellingen («triple helix»), is de inschatting van het kabinet dat door dit (aanstaande) vertrek het internationale gewicht van Nederland slechts beperkt vermindert.
Wat voor aanpassingen gaat u in het buitenlandse handelsbeleid voeren met Groot-Brittannië, nadat twee Brits-Nederlandse multinationals gekozen hebben om volledig Brits te worden? Hoe komt het dat Groot-Brittannië aantrekkelijker is dan Nederland om daar het hoofdkantoor te vestigen?
Ten aanzien van de aantrekkelijkheid van het Nederlandse vestigingsklimaat wil ik nogmaals benadrukken dat deze twee Brits-Nederlandse bedrijven om specifieke redenen hebben besloten tot verplaatsing van hun hoofdkantoor vanuit Nederland of dat voornemens zijn te doen. Het is algemeen bekend dat bij deze van oudsher Brits-Nederlandse bedrijven, in de besluitvorming over de vereenvoudiging van de structuur de dividendbelasting een specifieke factor is die meeweegt. Deze specifieke casussen rechtvaardigen volgens het kabinet dan ook niet om te stellen dat het Verenigd Koninkrijk in algemene zin aantrekkelijker zou zijn voor hoofdkantoren. In het eerder bij vraag 3 genoemde onderzoeksrapport van Dialogic, met de kanttekening dat recente ontwikkelingen hierin niet zijn meegenomen, werd geconcludeerd dat in generieke zin Nederland met het investeringsklimaat grofweg in de top drie staat ten opzichte van onze tien belangrijkste concurrenten. Het Verenigd Koninkrijk scoort hier aanzienlijk lager.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van multinationals en hun hoofdkantoren een zeer positieve impact heeft op de aantrekkelijkheid van het vestigingsklimaat, op de werkgelegenheid, op investeringen en op de handelsbalans? Deelt u de mening dat de belangen van Nederland bij toekomstige beslissingen door deze bedrijven over investeringen, innovatie, research et cetera daarmee beter geborgd zijn? Deelt u de mening dat Nederland daarmee aantrekkelijker is voor internationaal toptalent en investeringen? Zo ja, wat is uw visie om deze multinationals en hun hoofdkantoren voor Nederland te behouden of zich in Nederland te vestigen?
Zie antwoord vraag 4.
De berichten ‘Wereldwijzer: carrouselmodel voor lessen levensbeschouwing – PO’ en ‘Levensbeschouwing, maar dan anders’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Wereldwijzer: carrouselmodel voor lessen levensbeschouwing – PO» en «Levensbeschouwing, maar dan anders»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Kunt u bevestigen dat bij de ontwikkeling van het godsdienstig en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs vanouds het verzoek van de ouders centraal staat om hun kinderen binnen de openbare school ook onderwijs in een specifieke godsdienstige of levensbeschouwelijke richting te laten ontvangen? Bent u van mening dat dit uitgangspunt voldoende tot gelding komt wanneer de school voor alle leerlingen een standaardprogramma als vast onderdeel van het curriculum inzet?
Ja, ouders moeten zich uitspreken over de vraag naar het onderwijs dat krachtens artikel 50 van de wet op het primair onderwijs (WPO) wordt aangeboden. Het gaat hierbij om godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs op openbare scholen. De school faciliteert dit onderwijs, maar verzorgt het niet. Het vormingsonderwijs is daarmee geen vast onderdeel van het curriculum.
Hoe verhoudt de aanpak om met hulp van het Centrum voor vormingsonderwijs alle leerlingen onderwijs te geven over alle godsdiensten en levensbeschouwingen zich tot de eigenstandige opdracht van openbare scholen om in het curriculum aandacht te besteden aan de diversiteit van godsdiensten en levensbeschouwingen? In hoeverre kan de subsidie voor het godsdienstig en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs ingezet worden voor activiteiten die onder het reguliere curriculum vallen en waarvoor de lumpsum beschikbaar is?
Het gaat hier om twee verschillende soorten onderwijs. Enerzijds bepaalt de wet (artikel 9 WPO) dat elke school in het reguliere curriculum aandacht besteedt aan het kennisgebied «geestelijke stromingen». Openbare scholen zijn en blijven inderdaad zelf verantwoordelijk voor het onderwijs over dat kennisgebied. Daarvoor is de lumpsum bedoeld.
Anderzijds bestaat het godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs dat ouders kunnen aanvragen in het kader van artikel 50 van de WPO. Het Centrum voor Vormingsonderwijs krijgt vanuit OCW subsidie om het onderwijs in dat kader te verzorgen. De subsidie is alleen bedoeld voor het ontwikkelen en verzorgen van godsdienstig en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs zoals bedoeld in artikel 50 WPO en mag dus niet voor iets anders worden gebruikt. Dit betekent dat scholen die gebruik maken van het aanbod van het Centrum voor Vormingsonderwijs, ook als dit onderwijs via het carrouselmodel betreft, daarnaast zelf aandacht moeten besteden aan geestelijke stromingen in het reguliere curriculum, zoals voorgeschreven is in artikel 9 van de WPO.
Dit is ook aan de orde gesteld in het gesprek dat jaarlijks met het Centrum voor Vormingsonderwijs wordt gevoerd. Ik blijf over dit onderwerp met het Centrum voor Vormingsonderwijs in gesprek.
Hoe wordt in de voorlichting voldoende duidelijk gemaakt dat ouders het recht hebben om te vragen om godsdienstig of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs in een specifieke richting, gegeven door mensen uit die specifieke richting?
In artikel 50, derde lid, van de WPO is bepaald dat ouders over deze mogelijkheid moeten worden geïnformeerd in de schoolgids. Ouders kunnen zich op die manier uitspreken over of zij willen dat hun kind dit aanbod wel of niet volgt.
Het vernietigen van interne correspondentie door de Europese commissie |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel: «Brussel vernietigt op grote schaal interne correspondentie»?1
Ja.
Klopt de aantijging die gedaan wordt in het artikel, namelijk dat de Europese Commissie op grote schaal correspondentie verwijdert waardoor onder meer notulen van besloten vergaderingen en interne documenten verdwijnen?
Het is niet aan het kabinet om te treden in de vraag of de Europese Commissie in strijd heeft gehandeld met eigen EU-regels. Als er twijfels bestaan of de Europese Commissie de verzoeken tot toegang correct heeft afgehandeld kan een verzoeker zich richten tot de EU Ombudsman of het Gerecht (onderdeel EU Hof van Justitie). Daarnaast heeft ook het Europees Parlement (EP) een rol. Het EP controleert de Europese Commissie en EP-leden kunnen de Europese Commissie hierover vragen stellen, zoals bijvoorbeeld de gestelde vragen door de Europarlementariër in ’t Veld (Renew).2
Klopt het dat de Europese Commissie hiermee in strijd handelt met de eigen EU-regels, zoals bijvoorbeeld opgenomen in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie uit 2001? Kunt u de passages tonen waarmee in strijd wordt gehandeld?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er nog andere regels waarmee in strijd gehandeld wordt die van toepassing zijn op de archiveringsmethodiek van de Europese Commissie of de manier waarop correspondentie intern en extern bewaard dient te worden?
De Eurowob-verordening is de algemene wetgeving waarin alle regels vastgelegd zijn wat betreft toegang tot documenten van de drie EU-instellingen. In Commissiebesluit (2020) 4482 heeft de Europese Commissie vervolgens specifieker uitgewerkt wat de interne regels zijn omtrent het beheren en archiveren van documenten en hoe deze rekening houden met de uitgangspunten van de Eurowob-verordening. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 2 en 3, is het niet aan het kabinet om te treden in de vraag of de Europese Commissie hiermee in strijd heeft gehandeld.
De Europese Commissie stelt in een reactie dat zij met haar archiveringsbeleid aansluit op internationale kwaliteitsstandaarden, deelt u dat de Europese Commissie aan internationale kwaliteitsstandaarden voldoet? Kunt u deze standaarden definiëren?
Binnen de Europese Commissie is het Directoraat-Generaal Informatica (DIGIT) verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van de technologische infrastructuur om documenten te archiveren en beheren.3 Het Secretariaat-Generaal is ervoor verantwoordelijk om te zorgen dat de implementatieregels worden toegepast,4 en elke Directeur-Generaal is ervoor verantwoordelijk dat binnen ieder Directoraat-Generaal de benodigde organisatie, administratieve en fysieke structuur en de juiste capaciteit aanwezig zijn om het archiveringsbeleid van de Europese Commissie uit te voeren.5 Elk Directoraat-Generaal heeft een document management officer aangesteld om ervoor te zorgen dat de implementatieregels correct en uniform worden toegepast binnen de Directoraten-Generaal.6 Ook worden trainingen aangeboden om personeel te ondersteunen bij het archiveren.7 De Europese Commissie heeft hiervoor ook interne richtlijnen opgesteld waaraan medewerkers zich dienen te houden.8
De Europese Commissie zorgt ervoor dat de interne werkwijze conform het eigen archiveringsbeleid is en doet zo nodig onderzoek. Dergelijk onderzoek kan ook weer een aanleiding zijn voor de Europese Commissie om kritisch te kijken naar de eigen werkprocessen en de ondersteunende ICT-systemen.
Geldt dergelijke mate van slechte archivering ook voor andere Europese instituties (namelijk de Raad voor de Europese Unie, het Europees Parlement, de Europese Centrale Bank en het Hof van Justitie)?
Iedere EU-instelling draagt zelfstandig zorg voor de interne werkwijze als het gaat om het archiveren van documenten.
Kunt u aangeven welke afdeling bij de Europese Commissie verantwoordelijk is voor archiveren? En welke Eurocommissaris hiervoor verantwoordelijk is?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om en gaat u deze verantwoordelijke Eurocommissaris om opheldering vragen?
Zoals aangeven in de antwoorden op vragen 2 en 3 kan een verzoeker, als er twijfels bestaan of de Europese Commissie de verzoeken tot toegang correct heeft afgehandeld, zich richten tot de EU Ombudsman of het Gerecht. Daarnaast heeft ook het EP een rol, omdat het EP de Europese Commissie controleert en EP-leden de Europese Commissie vragen kunnen stellen.
Overigens dringt het kabinet meer in algemene zin aan op transparantie en het afleggen van rekenschap vanuit de EU-instellingen, waaronder de Europese Commissie. Goede informatievoorziening draagt hieraan bij. Uw Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de Nederlandse inzet om het transparantiebeleid van de EU te moderniseren. Zo initieerde Nederland gezamenlijk met 9 andere lidstaten het non-paper «Increasing transparency and accountability of the EU»,9 en initieerde onder andere Nederland met Duitsland en Denemarken de transparency pledgewaarin betrokkenen vanuit het EP, de Raad en de Commissie toezegden om zich in te zetten voor meer transparantie in de EU.10
Kunt u aangeven of en op welke Wob-verzoeken sinds 2001 de Europese Commissie geen antwoord heeft kunnen geven vanwege het niet archiveren van correspondentie?
De Europese Commissie legt jaarlijks verantwoording af in een rapport over de toepassing van de Eurowob-verordening.11 Uw Kamer ontving een appreciatie van het kabinet over dat rapport van de Europese Commissie.12 In de annex van het rapport uit 2020 van de Europese Commissie staan gedetailleerde statistieken over het aantal verzoeken dat de Europese Commissie heeft ontvangen en de antwoorden van de Europese Commissie op die verzoeken (waaronder het aantal keren dat de Europese Commissie als antwoord heeft gegeven dat er geen documenten waren).13
Kunt u aangeven of navraag doen over correspondentie welke door de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging is gedaan bij de Europese Commissie waarop niet geleverd kon worden? Klopt het dat e-mails en andere documenten alleen gearchiveerd worden als ambtenaren in Brussel een apart vinkje zetten voor registratie? Geldt dat ook voor Nederlandse vertegenwoordigers bij de Permanente Vertegenwoordiging en voor Nederlandse inhoudelijke specialisten welke werken in de werkgroepen van de Europese Commissie?
Het kabinet heeft geen zicht op verdere details van het informatiesysteem dat de Europese Commissie intern gebruikt voor de archivering van correspondentie. Nederlandse vertegenwoordigers bij de Permanente Vertegenwoordiging werken met eigen informatiesystemen.
Klopt het dat deze werkwijze ertoe leidt dat publieke controle op gevoelige en omstreden belastingafspraken tussen EU-landen onmogelijk wordt zoals in het artikel wordt gesteld? En welke gevolgen heeft dit voor die belastingafspraken?
Specifiek met betrekking tot de transparantie van de groep Gedragscode, die ziet op de evaluatie van belastingmaatregelen die mogelijk onder de Gedragscode vallen, pleit het kabinet waar mogelijk voor verbetering van transparantie van deze groep. Hierover heeft het kabinet uw kamer ook recentelijk geïnformeerd via de geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 6 en 7 december 2021.14 Zo pleit het kabinet in de groep Gedragscode voor verdergaande transparantie en bepleit daarbij dat er meer documenten, zoals zogenaamde steering en follow-up notes, en verslagen op hoofdlijnen, moeten worden vrijgegeven. Nederland zal de komende periode zich onverkort blijven inzetten voor de verdere uitwerking van de te nemen maatregelen om de transparantie van de groep Gedragscode te verbeteren.
Lidstaten mailen regelmatig met Brussel om hun omstreden belastingregimes te verdedigen, is dergelijke correspondentie nog wel op te vragen bij de betreffende lidstaten? Kunt u aangeven of een Europees Wob-verzoek ook betrekking heeft op deze communicatie welke wordt opgeslagen in de archieven van lidstaten? En is deze communicatie dus via de weg van lidstaten te achterhalen?
Onder de Eurowob-verordening kan alleen een verzoek tot toegang tot documenten ingediend worden voor documenten in het bezit van een van de drie instellingen. Voor zowel een Wob- als een Eurowob-verzoek geldt dat alle documenten getoetst worden. Vrijgave van documenten kan geweigerd worden op basis van een aantal bij wet geregelde uitzonderingsgronden.
De door de lidstaten zelf gearchiveerde correspondentie tussen lidstaten en EU-instellingen, valt niet onder het toepassingsgebied van de Eurowob-verordening.15
Wanneer lidstaten zelf correspondentie met EU-instellingen hebben gearchiveerd, kan toegang tot die documenten opgevraagd worden via een daartoe bestemde nationale procedure. Iedere lidstaat is zelf verantwoordelijk voor de inrichting van deze nationale procedures. In Nederland bestaat de mogelijkheid om een verzoek in te dienen op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Heeft de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging of dienstdoende ministerie de Nederlandse communicatie met de Europese Commissie over belastingregimes opgeslagen?
Communicatie van de Permanente Vertegenwoordiging en dienstdoende ministeries met de Europese Commissie wordt opgeslagen conform de regels die daarvoor zijn vastgelegd in de Archiefwet, het Archiefbesluit en in de Archiefregeling.16 Documenten van de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging en de dienstdoende ministeries vallen onder de Wob.
Kunt u duiden wat deze gang van zaken betekent voor de democratische legitimiteit van de Europese Unie? Ziet u dit praktische deficit als een appèl op u als nestor regeringsleider om dit te agenderen binnen het Europese ambtelijk apparaat?
Het kabinet onderschrijft de werking van de Eurowob-verordening als instrument tot toegang tot documenten. Binnen de Raad spant Nederland zich in om de EU- besluitvormingsprocedures inzichtelijker en toegankelijker te maken. Bijvoorbeeld door in te blijven zetten op de herziening van de limité-richtsnoeren van de Raad, zodat de limité-markering van Raadsdocumenten eerder wordt opgeheven.
De juiste toepassing van de Eurowob-verordening maakt het mogelijk dat volksvertegenwoordigers en media hun controlerende taak naar behoren kunnen uitvoeren. Zo was het onderzoek van NRC gebaseerd op zo’n 2500 documenten die publiek toegankelijk waren of die zijn verkregen op basis van een verzoek tot toegang onder de Eurowob-verordening.
Als er twijfels bestaan of de Europese Commissie de verzoeken tot toegang correct heeft afgehandeld kan een verzoeker zich richten tot de EU Ombudsman of het Gerecht. Daarnaast heeft ook het EP een rol, omdat het EP de Europese Commissie controleert en EP-leden de Europese Commissie vragen over kunnen stellen. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn er bijvoorbeeld door de Europarlementariër in ’t Veld (Renew) vragen gesteld aan de Europese Commissie.17
In algemene zin geldt dat transparantie over het besluitvormingsproces van de instellingen bijdraagt aan het vertrouwen van de burgers in deze instellingen.
Kunt u duiden wat dit bericht doet met het vertrouwen dat mensen hebben in de Europese instellingen en het Europese besluitvormingsproces?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u aangeven wat dit doet met de controlerende taak van volksvertegenwoordigers en media over het besluitvormingsproces binnen de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u aangeven welke opvolging deze constatering wat u betreft heeft?
Nederland dringt bij alle EU-instellingen, met inbegrip van de Raad, aan op transparantie van de EU-instellingen en het afleggen van rekenschap. Goede informatievoorziening draagt hieraan bij. Met betrekking tot de transparantie van de groep Gedragscode pleit het kabinet waar mogelijk voor de verbetering van transparantie van deze groep. Hierover heeft het kabinet uw kamer ook recentelijk geïnformeerd via de Geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 6 en 7 december 2021.18 Zo pleit het kabinet in de groep Gedragscode voor verdergaande transparantie en bepleit daarbij dat er meer documenten, zoals zogenaamde steering en follow-up notes, en verslagen op hoofdlijnen, moeten worden vrijgegeven. Nederland zal de komende periode zich onverkort blijven inzetten voor de verdere uitwerking van de te nemen maatregelen om de transparantie van de groep Gedragscode te verbeteren.
Kunt een officiële brief sturen namens de Nederlandse regering naar de Europese Commissie waarin u aangeeft dat de archivering van de Europese Commissie op orde moet zijn en dat een Europees Wob-verzoek moet leiden tot openheid van zaken, met het verzoek de huidige methodiek aan te passen? Kunt u de Kamer over dergelijke brief die u gaat sturen informeren?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u dit tevens aankaarten in de Raad via de Minister in de daarvoor verantwoordelijke Raadsvergadering met het verzoek van de lidstaten dat de Europese Commissie zijn archiveringssysteem op orde brengt?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer over EU-informatievoorziening op 9 december?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht dat de dure betalingsregeling van Infomedics de tandarts onbetaalbaar maakt |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de dure betalingsregeling van Infomedics de tandarts onbetaalbaar maakt?1
Het staat een ondernemer, en dus ook een tandarts, vrij om gebruik te maken van deze dienstverlening. De voordelen ervan worden ook genoemd in de kabinetsbrief van 25 november 20192. Schuldeisers hebben er baat bij dat vorderingen door geregistreerde incassodienstverleners op een economische renderende wijze worden verhandeld en dat die op een innovatieve, doelmatige en klantvriendelijke wijze worden geïnd. Zo geeft de mogelijkheid om vorderingen (gedeeltelijk) te verkopen een zorgverlener de gelegenheid zich volledig te richten op zijn of haar werk in de zorg en kan dus efficiënt zijn.
Voor wat betreft de kosten voor de patiënt constateer ik dat direct bij het ontvangen van de factuur gekozen kan worden voor een betalingsregeling en dat hiervoor servicekosten kunnen worden gerekend. Ik wil hierover opmerken dat het doel van dit kabinet is om incassokosten zoveel mogelijk te voorkomen en snel te acteren bij beginnende betalingsachterstanden. Dat doet het kabinet samen met gemeenten, publieke en private (incasso)partijen.
Hoe reageert u op de twijfels van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) over de juridische houdbaarheid van de administratiekosten die Infomedics rekent? Hoe beoordeelt u die juridische houdbaarheid?
Laat ik vooropstellen dat het niet aan het kabinet is om een oordeel te geven over de juridische houdbaarheid in individuele casuïstiek.
Reguliere incassokosten zijn redelijke kosten die schuldeisers in rekening mogen brengen zonder een gerechtelijke procedure als mensen niet of te laat betalen.
Uit de casus maak ik op dat Infomedics ervoor kiest om niet af te wachten of mensen (op tijd) de factuur in een keer zullen betalen en de kosten die zij daarvoor maximaal in rekening mogen brengen – te weten 40 euro – aanwendt ter dekking van operationele kosten voor het aanbieden en uitvoeren van een betalingsregeling. Mensen krijgen de mogelijkheid om de factuur in maximaal 8 delen te betalen, waarbij per termijn € 5,– servicekosten wordt gerekend.
Infomedics laat weten dat bij een betalingsachterstand de procedure en kosten, zoals opgenomen in de Wet Incassokosten, worden gevolgd, en in dat geval de servicekosten komen te vervallen.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat mensen die vanwege hun kwetsbare financiële positie een betalingsregeling nodig hebben, hier vervolgens nog flinke extra kosten voor moeten maken?
Ja, ik ben het ermee eens dat excessieve (incasso)kosten voor mensen met een kleine portemonnee dienen te worden voorkomen. Tegelijk bestaat het dilemma waar de operationele kosten voor deze dienstverlening dan moeten vallen. Het is daarom zoeken naar een balans en mogelijkheden om deze kosten zoveel mogelijk te voorkomen. Ik ga er daarbij vanuit dat de kosten voor de betalingsregelingen niet boven op de reguliere buitengerechtelijke kosten komen.
Infomedics, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT) en NVVK hebben laten weten dat zij ieder vanuit hun eigen rol willen meedenken in concrete en uitvoerbare oplossingen in het belang van de financieel kwetsbare patiënt. De betrokken departementen gaan hierover met deze partijen in gesprek.
Hoe beoordeelt u het verschil tussen betalingsregelingen voor het eigen risico zonder administratiekosten, en de betalingsregeling van Infomedics, waar per termijn 5 euro moet worden betaald? Ziet u hier een fundamenteel verschil tussen dat de administratiekosten van Infomedics legitimeert?
Zorgverzekeraars hebben de keuze gemaakt om geen kosten in rekening te brengen aan hun klanten voor het treffen van een betalingsregeling. Dit kost zorgverzekeraars extra geld aan beheerskosten, maar daar staan weer extra inkomsten tegenover, omdat klanten in de gelegenheid worden gesteld om makkelijker aan hun financiële verplichtingen te kunnen voldoen. Het incassopercentage is dus hoger. Private partijen maken daarin hun eigen afweging op basis van de kosten die zij maken (deze kosten kunnen verschillen), de mate waarin de kosten kunnen worden doorgerekend aan andere klanten, maar ook maken private partijen een keuze hoe zij willen omgaan met sociaal incasseren.
Kent u meer voorbeelden waarbij mensen extra administratiekosten moeten betalen als zij een betalingsregeling nodig hebben om hun zorgkosten te kunnen betalen? Zo ja, welke zijn dit? Zo nee, bent u bereid om dit verder te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Bij het achterwege blijven van betaling in het algemeen wordt de Wet Incassokosten (WIK) toegepast. Het minimumbedrag aan wettelijke incassokosten is 40 euro en het maximumbedrag is 6.775 euro. Ik ken geen voorbeelden en heb ook geen aanwijzingen dat extra kosten in rekening worden gebracht voor een betalingsregeling.
Hoe beoordeelt u het dat Infomedics afgelopen jaar 25 miljoen euro brutowinst maakte, op een omzet van slechts 59 miljoen euro? Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat een bedrijf met zorggeld zulke winsten kan maken?
Dit valt niet te beoordelen. Ik heb namelijk geen inzage in de volledige boekhouding van Infomedics. Zoals ik heb geantwoord bij vraag 1 staat het een ondernemer, en dus ook een tandarts, vrij om gebruik te maken van deze dienstverlening.
Welke maatregelen kunnen er worden getroffen om te voorkomen dat mensen die noodzakelijke zorgkosten maken en hiervoor een betalingsregeling nodig hebben daarvoor beboet worden?
De incassokosten zijn bij wet vastgelegd in de Wet Incassokosten (WIK). Het minimumbedrag aan wettelijke incassokosten is 40 euro en het maximumbedrag is 6.775 euro.
Het kabinet spant zich in om schuldenproblematiek te voorkomen dan wel vroegtijdig op te sporen, zodat mensen niet in de situatie komen dat betalingsachterstanden en incassokosten zich opstapelen. Specifiek voor de mondzorg geldt de mogelijkheid tot het afsluiten van een aanvullende zorgverzekering en in noodsituaties kan een beroep worden gedaan op regelingen bij de gemeente. Rijk, zorgverzekeraars, VNG en de Mondzorgalliantie zijn met elkaar in gesprek welke aanvullende maatregelen genomen kunnen worden om de toegang tot de mondzorg te verbeteren.
Bent u bereid om het onmogelijk te maken om mensen die noodzakelijke zorgkosten maken en hiervoor een betalingsregeling nodig hebben daarvoor te beboeten?
Nee, ik ben niet bereid om het onmogelijk te maken om mensen die noodzakelijke zorgkosten maken en hiervoor een betalingsregeling nodig hebben daarvoor te laten betalen. Dit kabinet heeft wel als doel gesteld om zoveel mogelijk te voorkomen en snel te acteren bij beginnende betalingsachterstanden. Dat doet het kabinet samen met gemeenten, publieke en private (incasso)partijen.
Bent u bekend met de verklaring1 zoals die is ondertekend door Nederland2 tijdens de COP26-bijeenkomst in Glasgow over het in lijn brengen van internationale overheidssteun met de groene energietransitie?
Ja.
Wat wordt de inzet van Nederland op de bijeenkomst van de Export Finance for Future (E3F)-landen in Nederland op 24 november 2021, nu alle deelnemende landen van deze coalitie zich hebben aangesloten bij de verklaring over overheidssteun van de COP26-conferentie in Glasgow?
In de E3F coalitie was reeds afgesproken te onderzoeken hoe steun voor fossiele transacties in de exportkredietverzekering (ekv) het beste uitgefaseerd kan worden.3 Verschillende landen uit de coalitie hadden op dit punt al verdere stappen gezet. Nu alle landen van E3F coalitie de COP26 verklaring hebben getekend, is het de inzet van het kabinet om E3F mede te benutten als forum voor de implementatie van deze verklaring voor zover het de ekv-gerelateerde aspecten ervan betreft. Daarnaast werkt de E3F coalitie aan het stimuleren van groene transacties (incentives), gezamenlijke reporting (transparantie) en inzet in internationale fora. Verder spant Nederland zich in om meer landen bij de E3F coalitie te betrekken met het oog op een gelijk speelveld.4
Kunt u uiterlijk begin 2022 een strategie naar de Kamer sturen over de stappen die Nederland zet om concreet invulling te geven aan de verklaring die is ondertekend in Glasgow? Kunt u daarin ook terugkomen op de vraag hoe ervoor wordt gezorgd dat het gebruik van fossiele brandstoffen wordt uitgefaseerd om zo de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5 graad en zodat Nederland klimaatkoploper kan gaan worden?
Zoals in de Kamerbrief aangegeven zal het kabinet in 2022 werken aan nieuw beleid voor het beëindigen van internationale overheidssteun aan de fossiele energiesector, in het bijzonder voor wat betreft de exportkredietverzekering. De inzet is om dit beleid voor eind 2022 te implementeren. Het komende jaar zal benut worden om met de betrokken sectoren tot een zorgvuldige implementatie te komen. De gesprekken hierover zijn, gezien de ambitieuze deadline van eind 2022, reeds gestart en zullen zo snel mogelijk worden verdiept en voortgezet. De Kamer zal over de uitkomsten hiervan worden geïnformeerd.
Het kabinet zal conform de aangenomen motie van de leden Hammelburg c.s. begin 2022 rapporteren over het streven om in internationaal verband afspraken te maken om vervuilende activiteiten in de ekv uit te faseren.5 Hierin zal ook ingegaan worden op de voortgang rond de implementatie van de verklaring.
Kunt u deze vragen uiterlijk 23 november 2021, voor de E3F-bijeenkomst op 24 november 2021, beantwoorden?
Ja.
Het weren van buitenlanders in een huurwoning |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van een advertentie die online staat waarin wordt aangegeven dat buitenlanders er niet kunnen wonen, omdat er een «anti-migrantenbeleid» geldt?1
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke discriminerende voorwaarden stellen aan een potentiële huurder volstrekt onacceptabel is?
Ja, die mening deel ik. Discriminatie is niet toegestaan en wordt niet getolereerd, ook niet op de woningmarkt. Iedereen in Nederland heeft recht op een prettige woning en een gelijke kans om een goed bestaan op te bouwen. Afkomst, seksuele gerichtheid, geloof of welke grond dan ook mogen hier niet van invloed op zijn.
Kunt u bevestigen dat met de Wet Goed Verhuurderschap die in voorbereiding is dergelijke discriminerende verzoeken kunnen worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Ja. In het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap ben ik voornemens landelijke algemene regels te introduceren voor verhuurders en verhuurbemiddelaars, die onder meer zien op het tegengaan van discriminatie. Concreet ben ik voornemens voor te schrijven dat zowel verhuurders als verhuurbemiddelaars tijdens alle verhuurfases een helder en transparant selectieproces moeten hanteren, waarbij zij verplicht gebruik maken van objectieve en niet-discriminerende selectiecriteria en de keuze voor de uiteindelijke huurder motiveren. Die regels kunnen vervolgens door gemeenten bestuursrechtelijk gehandhaafd worden bijvoorbeeld via een last onder dwangsom of bestuurlijke boete. Hiermee kunnen deze discriminerende verzoeken worden aangepakt.
Wat kunt u naast de Wet Goed Verhuurderschap doen om dergelijke discriminerende verzoeken aan te pakken en tegen te gaan? Op welke wijze kunt u met de aangenomen motie Jetten cs.2 over een meldplicht bij dergelijke verzoeken hiertegen optreden?
Naast de maatregelen in het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap ben ik aan het onderzoeken of een meldplicht een aanvullend instrument kan zijn om discriminatie aan te pakken. Hiervoor wil ik eerst een goed beeld krijgen hoe een meldplicht voor verhuurbemiddelaars zou kunnen werken in de praktijk. Daarom heb ik de gemeente Utrecht bereid gevonden om daar in een pilot onderzoek naar te doen. Hiermee hoop ik in de zomer van 2022 inzicht te krijgen in de uitvoerbaarheid, effectiviteit en handhaafbaarheid van dit instrument. Dit onderzoek heb ik nodig om te bepalen in hoeverre de aanpak van discriminatie door middel van een meldplicht doeltreffend kan zijn en welke rol gemeenten kunnen spelen.
Daarbij vind ik het ook belangrijk te investeren in voorlichting en monitoring van discriminatie op de woningmarkt. Op 8 november jl.3 heb ik de Kamer geïnformeerd over het vervolgonderzoek op de Monitor discriminatie bij woningverhuur. Uit het onderzoek bleek onder meer dat gesprekken door brancheorganisaties en lokale antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) met aanbieders van huurwoningen de bewustwording over discriminatie kunnen vergroten. Naar aanleiding van het onderzoek heb ik aangegeven te zullen bezien of dit past bij het takenpakket van ADV’s. Daarnaast intensiveren we vanuit het Ministerie de informatievoorziening voor een bredere bewustwording. Tot slot kondigde ik in bovengenoemde brief aan de landelijke Monitor jaarlijks te willen herhalen.
Bent u bereid om samen met makelaarsorganisaties en woningplatforms te bezien hoe dergelijke advertenties kunnen worden geweerd?
De afgelopen jaren heb ik in de aanpak van discriminatie voortdurend samengewerkt met partijen uit het veld waaronder organisaties van makelaars. Discriminatie staat bij hen op het netvlies en zij nemen eigen maatregelen. Ook de platforms zijn hier alert op. Met het eerdergenoemd wetsvoorstel goed verhuurderschap en eventueel aanvullend een meldplicht ga ik nog een stap verder door landelijk afdwingbare maatregelen voor te schrijven. In voorbereiding hierop overleg ik ook met deze partijen: het ophalen van signalen uit de praktijk vind ik essentieel om tot een effectieve aanpak te komen.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De weigering van gemeenten om onderzoek te doen naar roofhandel Joods vastgoed |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Paul Blokhuis (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «35 gemeenten doen geen onderzoek naar roofhandel Joods vastgoed»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat 35 gemeenten geen onderzoek doen naar roofhandel van Joods vastgoed in de Tweede Wereldoorlog en dat van 95 gemeenten onduidelijk is of zij dit onderzoek doen?
Gemeenten hebben geen rol gehad in de onteigening van Joods vastgoed gedurende de Tweede Wereldoorlog. Dit was destijds centraal beleid. Gemeenten die wel willen onderzoeken wat hun eigen rol is geweest (bijvoorbeeld bij de heffing van gemeentelijke belastingen) of welke voordelen zij mogelijk hebben gehad (bijvoorbeeld vanwege de koop van Joodse bezittingen), moedig ik van harte aan. Het is heel belangrijk dat er erkenning blijft voor het leed dat is geschied en verder onderzoek en inzicht van de rol van de lokale overheid draagt daaraan bij.
De cijfers waarop nu.nl zich baseert kan ik (noch de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, VNG en het NIOD) bevestigen of ontkrachten. Nu.nl meldt in hetzelfde artikel ook dat 73 gemeenten aangeven wel onderzoek te doen en 15 daarvan dit onderzoek reeds hebben afgerond. Op 10 januari 2022 publiceerde het onderzoeksprogramma Pointer op haar website dat inmiddels 83 gemeenten aangeven onderzoek te (gaan) doen. Ik verwacht dat nog meer gemeenten zullen volgen.
Deelt u de mening dat gemeenten zich moeten inspannen om te achterhalen of er Joods vastgoed is onteigend tijdens de Tweede Wereldoorlog? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat gemeenten daadwerkelijk deze onderzoeken gaan uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Het is heel goed dat zoveel gemeenten bereid zijn te onderzoeken of en welke rol zij hebben gehad in en na de Tweede Wereldoorlog met betrekking tot hun eigen rol in de Tweede Wereldoorlog en hoe zij toen zijn omgegaan met Joodse bezittingen. Dit betekent veel in de erkenning van het leed wat de Joodse gemeenschap is aangedaan. Vanuit die optiek ben ik bereid andere gemeenten aan te moedigen dit ook te doen. Ik zal met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de VNG nagaan wat daarin mogelijk is.
In hoeverre ziet u een rol voor de Verening Nederlandse Gemeenten (VNG) om gemeenten te ondersteunen en/of te faciliteren bij deze belangrijke onderzoeken?
Zoals ik in antwoord 3 heb aangegeven zal ik met de VNG in gesprek gaan over het verder aanmoedigen van gemeenten om onderzoek te doen. Het Centraal Joods Overleg heeft dit in 2018 ook al zelf bij de VNG onder de aandacht gebracht.
Bent u in gesprek met de Joodse gemeenschap over dit vraagstuk? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van deze gesprekken? Zo nee, bent u bereid deze gesprekken te voeren?
Uiteraard is en wordt met de Joodse gemeenschap gesproken, maar specifiek over de onderzoeken (en uitkomsten) die gemeenten op dit moment verrichten, heb ik dat nog niet gedaan. Of gemeenten dat wel reeds hebben gedaan, heb ik geen zicht op. Uiteraard ben ik bereid de Joodse gemeenschap uit te nodigen om op basis van de onderzoeken die nu door de gemeenten worden uitgevoerd, hun kijk op dit vraagstuk te bespreken.
Begrijpt u dat gemeentelijk onderzoek naar de roofhandel van Joods vastgoed belangrijk is, niet alleen vanwege de vreselijke gebeurtenissen tijdens de Holocaust en het herstel daarvan, maar ook vanwege het antisemitisme dat nog steeds springlevend is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De stapsgewijze totale ontneming van de rechten van Joden, de ontmenselijking van en de daaropvolgende moord op de Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn veel meer dan een gitzwarte bladzijde van onze geschiedenis. De basis hiervan, antisemitisme, moet daarom krachtig worden bestreden. Op allerlei manieren wordt hieraan gewerkt. Zo is door de voormalig Minister van Justitie en Veiligheid, een nationaal coördinator antisemitismebestrijding aangesteld.
De Nederlandse regering heeft de rechten van Joodse eigenaren van de door de Duitse bezetter onteigend onroerend goed, hersteld. Het belang van dit rechtsherstel is evident.
Werksfeer en problemen bij de verkeersleiding van ProRail. |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de verziekte werksfeer bij de verkeersleiders van ProRail?1
Ik ben op de hoogte van het feit dat ProRail erkent dat er sprake is van onvrede en onrust onder verkeersleiders van ProRail.
Bent u van mening dat de arbeidsvoorwaarden voor verkeersleiders voldoende aansluiten bij de cruciale rol die zij vervullen in de instandhouding van de spoorinfrastructuur? Zo nee, wat gaat u doen om de arbeidsvoorwaarden te verbeteren? Zo ja, waarom lukt het niet om nieuwe medewerkers aan te trekken?
Vanuit mijn rol als aandeelhouder vraag ik in het algemeen aandacht voor het strategische personeelsbeleid. De salariëring en arbeidsomstandigheden van personeel zijn onderdeel van dat gesprek. ProRail heeft overigens begin november besloten de bestaande groep verkeersleiders een tijdelijke compensatietoeslag te geven als blijk van erkenning en waardering voor de extra inzet en flexibiliteit. In 2020 heeft ProRail de medewerkers van de verkeersleiding een eenmalige toeslag gegeven voor hun inzet tijdens de Coronapandemie. ProRail gaat daarnaast onderzoeken hoe de toekomstige invulling van de functie van treindienstleider en verkeersleider zich gaat ontwikkelen (o.a. de functiewaardering) en hoe dit past als onderdeel van een integraal loopbaanpad. ProRail gaat dit vormgeven in gesprek met de medezeggenschap en de vakbonden. Het aantrekken van voldoende medewerkers is overigens niet alleen afhankelijk van de arbeidsvoorwaarden, maar ook van de mate waarin mensen bekend zijn met het beroep en het aantal opleidingsplaatsen, zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om persoonlijk in te grijpen bij ProRail en er zorg voor te dragen dat de problemen bij de verkeersleiding niet in 2023 pas opgelost zijn, maar veel eerder? Zo nee, waarom niet?
Ik heb intensief contact met ProRail over de situatie en de mogelijke oplossingen voor de ontstane problematiek. Er zijn diverse maatregelen die op korte en (middel)lange termijn moeten bijdragen aan structurele oplossing van het probleem en de borging van de verbeterde situatie. Alle maatregelen moeten eraan bijdragen dat de problematiek de komende weken en maanden minder acuut wordt, maar daarmee is het risico op het ontstaan van niet in te vullen roosterplaatsen niet meteen opgeheven. Er zijn momenteel ca. 60 vacatures en het duurt ca. 8 maanden om mensen op te leiden (dat is een maand korter dan eerder het geval was). Niet iedereen die de opleiding volgt slaagt voor de opleiding (al is het slagingspercentage inmiddels wel gestegen van 50% naar 70%). Door natuurlijk verloop zullen ook steeds nieuwe vacatures ontstaan, die ook weer opgevuld moeten worden. Hoopgevend is dat de opleidingsklassen tot en met februari 2022 vol zitten dankzij de extra inzet van ProRail op werving. Bovendien is het ProRail gelukt om het aantal geplande opleidingsplaatsen in 2022 verder te verhogen naar 140 (was 106 in 2021). Het opleiden van voldoende nieuwe mensen is een proces van lange adem en zal volgens ProRail tot medio 2023 duren. Tot die tijd kunnen verstoringen zich, zeker op korte termijn, blijven voordoen. Er vindt nu een externe toets op de maatregelen plaats.
Beseft u dat door deze berichtgeving het voor potentiële medewerkers niet aantrekkelijker wordt om voor ProRail te gaan werken? Wat gaat u doen om van ProRail een aantrekkelijker werkgever te maken?
De berichtgeving is inderdaad niet positief, maar zorgt tegelijkertijd voor veel meer bewustwording over het bestaan van dit belangrijke en mooie werk. In november heeft ProRail een piek aan bezoekers op de vacature pagina’s gehad. De problemen bij verkeersleiding zijn al langer bekend. Daarom heeft ProRail al eerder verschillende maatregelen genomen om het tekort bij verkeersleiding tegen te gaan. Dit richt zich op het vergroten van de instroom van nieuw personeel en op het verbeteren arbeidsverhoudingen en medewerkerstevredenheid om huidige personeel te behouden.
Voor instroom van nieuwe mensen geldt:
Voor behoud van mensen geldt:
Waarom is de continuïteit van onze spoorinfrastructuur afhankelijk van de beschikbaarheid van verkeersleiders? Bent u het eens met de stelling dat de dienstverlening op onze spoorinfrastructuur niet onderbroken mag worden zodra er een personeelstekort is? Zo nee, waarom niet?
Treindienstleiders zijn nodig voor de veilige uitvoering van het spoorvervoer in Nederland. Als een roosterdienst echt niet kan worden opgevuld, dan leidt dit ertoe dat lokaal op een of enkele lijnen een tijd geen treinen kunnen rijden, omdat anders de veiligheid niet kan worden geborgd. Zowel ProRail als ik vinden het ontstaan van dergelijke situaties erg vervelend, daarom wordt er ook hard aan gewerkt om de kans van optreden van zo’n situatie zo snel mogelijk te verminderen.
Kunt u verklaren waarom de uitval van treindiensten naar aanleiding van het tekort aan verkeersleiders vooral in het oosten van Nederland plaatsvindt?
De problematiek is momenteel het grootst op de verkeersleidingspost Utrecht, waar onder andere een aantal baanvakken in het midden en oosten van Nederland worden bediend. Treindienstleiders zijn opgeleid voor specifieke baanvakken en kunnen elkaar niet zomaar op ieder baanvak vervangen. Als een dienst van een treindienstleider niet ingevuld kan worden, heeft dit dus gevolgen voor specifieke trajecten over die baanvakken. Het is helaas vaak het geval geweest dat diensten van treindienstleiders op trajecten tussen Utrecht-Arnhem en op de Valleilijn niet ingevuld konden worden. Boven op alle landelijke maatregelen neemt ProRail extra maatregelen voor de post Utrecht, waaronder een extra pool bestaande uit medewerkers van andere posten die tijdelijk fulltime bijspringen op post Utrecht.
Gemeenten helpen gedupeerden toeslagaffaire: ‘Het kan in kleine dingen zitten’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het hierboven genoemde artikel?1
Ja.
Deelt u de mening van de gemeenten dat de het de Belastingdienst, ondanks de belofte gedaan door de Staatssecretaris aan de ouders, nog onvoldoende lukt de menselijke kant te laten zien?
Vanuit de hersteloperatie willen we gedupeerde ouders bijstaan. Het tonen van een menselijk gezicht is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Dat geldt zowel voor UHT als voor gemeenten. Lessen hierover hebben we ook eerder al getrokken. UHT heeft juist om de menselijke maat te waarborgen, in elke fase van het proces persoonlijk contact met ouders. Na de aanmelding neemt het serviceteam contact op, bij de beoordeling op de lichte toets is er persoonlijk contact en wanneer een integrale beoordeling werkt de UHT met persoonlijke zaakbehandelaren die intensief contact onderhouden met gedupeerde ouders. Ook het nazorgteam heeft persoonlijk contact heeft met ouders. Dat contact is belangrijk om een vertrouwensband op te bouwen en gedurende het gehele proces van compensatie samen op te kunnen trekken. Die vertrouwensband helpt de persoonlijk zaakbehandelaren ook in het samenstellen van het dossier. De zoektocht naar de informatie die kan leiden tot een toekenning van 30k is een flinke klus waar de persoonlijk zaakbehandelaar veel tijd in steekt. Het blijkt dat veel ouders deze werkwijze prettig vinden en positief waarderen. Voor ouders die nog geen persoonlijke zaakbehandelaar hebben kan ik me voorstellen dat zij deze menselijke kant minder zien.
Zoals ook in het artikel duidelijk wordt springen gemeenten soms bij. Gemeenten staan in nauw contact met gedupeerde ouders en spelen een belangrijke rol bij het herstel van vertrouwen in de overheid. In de herijking is met veel ouders gesproken over hoe zij het proces ervaren. In de brief over de herijking die gezamenlijk met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer wordt verzonden, ga ik dieper in op de conclusies uit die gesprekken alsmede welke stappen ik ga nemen om het proces voor ouders te verbeteren.
Is deze hulp van gemeenten bij de Belastingdienst bekend en neemt de Belastingdienst dit mee in de beoordeling of ouders echt gedupeerd zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Trekt u lessen uit de omgang van de gemeenten met mensen en het laten zien van het menselijke gezicht, zoals bijvoorbeeld Esther van der Meulen tegen Nieuwsuur zegt: «mensen zijn heel blij, maar vaak ook verrast dat je de telefoon opneemt, dat je een direct nummer geeft, dat mensen je kunnen terugbellen, dat je laat weten of iets gedaan is en waarom niet»?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de uitspraak dat gedupeerden de gemeentelijke aanpak niet gewend zijn na hun soms jarenlange contact met de Belastingdienst?
Ik vind het fijn om te zien dat ouders in veel gevallen de gemeentelijke ondersteuning waarderen. In de hersteloperatie is een belangrijke rol weggelegd voor gemeenten juist omdat zij dicht bij de ouders staan. Ook bij UHT stellen we een persoonlijke aanpak voorop, daarom krijgen alle ouders bij de integrale beoordeling een Persoonlijk Zaakbehandelaar toegewezen. En, zoals in antwoord 4 is aangegeven, hebben we ook op andere punten geïnvesteerd in een meer persoonlijke benadering. De lessen die we daarmee leren bij de hersteloperatie graag meenemen bij de uitvoering van Toeslagen en delen met mijn collega’s bij de Belastingdienst.
Kan de Belastingdienst ook zo’n gemeentelijke aanpak gaan hanteren en hoe denkt u dat medewerkers van de Belastingdienst hierbij kunnen worden geholpen?
Gemeenten staan dicht bij de burger en hebben het beste beeld welke brede ondersteuning gedupeerde ouders nodig hebben. Ik heb grote waardering voor de rol van gemeenten en de VNG bij de hulp aan gedupeerde ouders. Die hulp is onmisbaar om, samen met de herstelorganisatie (UHT), te komen tot emotioneel en financieel herstel voor deze ouders. In dit herstel staat écht hulp bieden centraal. Ook binnen de herijking wordt gekeken hoe UHT en gemeenten meer in gemeenschappelijkheid kunnen werken aan herstel voor ouders. Ik zie dat daar nog ruimte is voor verdere verbetering waarbij we gedupeerde ouders nog beter kunnen bijstaan, juist samen met gemeenten. UHT probeert ook nu al de menselijk maat nog verder in de praktijk te brengen. Er staat een organisatie waarin gemotiveerde en deskundige persoonlijk zaakbehandelaars dagelijks gedupeerde ouders helpen hun leven weer op de rit te krijgen. Ouders ervaren de contacten met hun persoonlijk zaakbehandelaar ook als positief. Hoewel de Belastingdienst, met de grote getallen burgers die zij bedient, nooit even dicht bij een burger kan staan als de gemeente, zijn wij heel actief bezig onze reguliere dienstverlening ook verder te verbeteren. Binnen de Belastingdienst loopt het Programma Vernieuwing Dienstverlening, waarbinnen het hanteren van de menselijke maat een van de pijlers is. Ook een proactieve werkwijze naar burgers toe maakt onderdeel uit van dit programma. Deze werkwijze brengt UHT in de praktijk. De Belastingdienst signaleert, waar mogelijk, dat actie door de burger nodig is en wijst de burger hierop. Binnen de directie Toeslagen is een team Persoonlijke Begeleiding actief (onderdeel van de verbetermaatregelen van het Verbeterprogramma Kinderopvangtoeslag). Dit team begeleidt burgers met een grote kans op hoge terugvorderingen. Het gaat om ouders die een aanvraag voor kinderopvangtoeslag hebben ingediend en extra hulp nodig hebben bij het tijdig doorgeven van wijzigingen in de aanvraaggegevens van hun kinderopvangtoeslag. Een persoonlijke begeleider gaat – indien de ouder dit wenst aan de slag met de ouder om er samen voor te zorgen dat de juiste toeslag wordt toegekend. Indien nodig wordt de ouder langdurig begeleid.
Hoe beoordeelt u dat gemeenten ouders helpen met het aanleveren van goede bewijslast en het op een rij zetten van de stukken, zodat zij na een afwijzing door de Belastingdienst wel de gedupeerdenstatus kunnen krijgen? Vindt u de hulp van de Belastingdienst aan ouders voldoende zorgvuldig als met gemeentelijke hulp een aanvraag wel wordt geaccepteerd?
Bij een aanvraag is een mogelijk gedupeerde ouder niet verantwoordelijk voor het organiseren van de bewijslast. Dat is een verantwoordelijkheid van UHT. De persoonlijk zaakbehandelaars en andere medewerkers van UHT doen al het mogelijke om ouders te helpen hun dossier op orde te krijgen. Op basis van de verzamelde informatie neemt de persoonlijk zaakbehandelaar contact op met de ouder, bespreekt de situatie en neemt het verhaal van de gedupeerde ouder mee in het onderzoek. In geval van twijfel bij de beoordeling op grond van de beschikbare informatie zal de weegschaal doorslaan in het voordeel van de ouder. Als blijkt dat een ouder toch niet gedupeerd is maar wel financiële ondersteuning nodig heeft, wordt er contact gezocht met gemeenten voor ondersteuning. Indien de ouder het toch niet eens is met de beoordeling dan bestaat altijd de mogelijkheid voor de ouder om bezwaar en beroep aan te tekenen. Indien de ouder over het traject van bezwaar en beroep vragen heeft, dan zal de persoonlijk zaakbehandelaar de ouder hierin helpen en indien nodig begeleiden, uiteraard kan ook de gemeenten hierin ondersteunen. In de herijking doen we voorstellen over het intensiveren van de samenwerking tussen UHT en gemeenten. Dit kan voorkomen dat gemeenten namens ouders bezwaar moeten aantekenen. Dat is uiteindelijk beter en sneller voor het herstel van ouders.
Vindt u dat de tijd die gemeenten nu bijvoorbeeld besteden aan hulp bij het bezwaar maken tegen de afwijzing van de schadevergoeding of het schrijven van een ingebrekestelling aan de Belastingdienst als die te laat is, niet beter besteed zou kunnen worden aan het uitvoeren van de gemeentelijke taken zoals het helpen van ouders op andere gebieden voor herstel?
Ik zou het onwenselijk vinden als dit op grote schaal gebeurt. En dat is ook niet onze indruk. Gemeenten bieden brede ondersteuning op vijf leefgebieden aan (mogelijk) gedupeerde ouders, in ieder geval tot en met de integrale beoordeling. Hoe die ondersteuning er precies uit ziet, kan per ouder of gezin anders zijn. Wanneer gemeenten ouders kunnen helpen bij ingebrekestelling of het maken van bezwaar, dan is dat feitelijk mogelijk binnen de afspraken die zijn gemaakt. Ik begrijp dat dit in met name de grotere gemeenten met veel gedupeerde ouders veel tijd in beslag kan nemen. Ouders kunnen voor het maken van bezwaar of een ingebrekestelling overigens ook gebruik maken van de gratis juridische bijstand. Ik kan me wel voorstellen dat gemeenten in bijzondere gevallen, bijvoorbeeld bij ouders die de taal niet goed beheersen, of ouders die onder zo’n hoge druk staan dat ze dergelijke stappen even niet zelf kunnen doorlopen, ook deze ondersteuning voor hun rekening nemen. Vanuit Toeslagen wordt alles op alles gezet om aanvragen op tijd en correct af te handelen. Het is natuurlijk wenselijk om het aantal ingebrekestellingen en bezwaarschriften tot een minimum te kunnen beperken. Door het grote aantal aanmeldingen van ouders is het een uitdaging om alles op tijd te behandelen. De herijking is erop gericht het proces voor de ouder persoonlijker te maken en waar mogelijk te versnellen. Dit punt wordt hierbij meegenomen.
Hoe kan worden voorkomen dat gemeente en Belastingdienst elkaar op deze manier aan het werk houden en hoe kan worden gezorgd dat de afstemming en samenwerking tussen hen wordt verbeterd?
Het uitgangspunt is dat gemeenten en UHT complementair aan elkaar hulp bieden aan ouders. In de praktijk gaat dat op veel punten ook goed. Het artikel laat echter zien dat dit nog niet altijd het geval. De samenwerking tussen UHT en gemeenten en het voeren van het juiste gesprek met de ouder krijgt daarom ook de nodige aandacht binnen de herijking. Maar ook de afgelopen tijd is er al veel verbeterd in de samenwerking tussen UHT en gemeenten. In lijn met motie van Dijk2 zijn ingangen gerealiseerd voor gemeenten om urgente situaties onder de aandacht van UHT te brengen, te bespreken en te bekijken of voorrang gegeven kan worden, als dat vanuit het perspectief van gemeentelijke ondersteuning nodig is. Gemeenten nemen regelmatig contact op met het Brede Hulp Team en het Serviceteam van UHT, en andersom neemt UHT ook regelmatig contact op met gemeenten, om urgente situaties onder de aandacht te brengen, te bespreken en te bekijken hoe het beste hulp geboden kan worden en of het mogelijk is voorrang te verlenen. Er is ook een Casuïstiek-overleg waar specifieke situaties besproken worden. Tenslotte is er veelvuldig contact tussen UHT en de VNG om knelpunten in de dienstverlening op te lossen.
Worden gemeenten voldoende gecompenseerd voor de extra hulp die zij burgers bieden naast de basishulp, zodat ook de mensen geholpen kunnen worden die nog wachten op hulp?
De kosten die gemeenten maken voor (mogelijk) gedupeerde ouders kunnen zij opgeven onder de regeling specifieke uitkering (SPUK) gemeentelijke hulp aan gedupeerden kinderopvangtoeslagen-problematiek op basis van nacalculatie. De specifieke uitkering is in nauwe samenwerking met VNG en gemeenten tot stand gekomen, om deze zo uitvoerbaar mogelijk te maken voor gemeenten zonder dat er zware administratieve lasten bij komen kijken. Een voorbeeld hiervan is dat gemeenten gebruik kunnen maken van normbedragen voor de hulp die zij aan gedupeerden hebben aangeboden.
Gemeenten ondersteunen (mogelijk) gedupeerde ouders die daar behoefte aan hebben. Ondersteuning wordt geboden vanaf het moment dat een ouder zicht meldt bij UHT en is een vrije keus van de ouder. Dat heeft als voordeel dat ouders direct geholpen kunnen worden en niet hoeven te wachten op de uitkomst van het beoordelingsproces. De ouder kan op ieder moment het ondersteuningsaanbod aannemen of stoppen. De ondersteuning valt financieel tot en met de integrale beoordeling onder de SPUK.
Naast de positieve verhalen vernemen de leden van de CDA-fractie ook klachten van ouders over gemeenten waar de hulp nog minder goed is georganiseerd. Hoe worden deze gemeenten ondersteund?
We hebben goede en duidelijke afspraken gemaakt met gemeenten over de te bieden ondersteuning aan ouders en daar ook de benodigde middelen voor beschikbaar gesteld. Alle ouders die daar behoefte aan hebben, kunnen brede ondersteuning krijgen van hun gemeente op de vijf leefgebieden. Gemeenten zijn hier ook al hard mee aan de slag. De manier waarop de ondersteuning aan (mogelijk) gedupeerde ouders is georganiseerd verschilt per gemeente. Zo zijn er bijvoorbeeld gemeenten die speciale steunpunten hebben ingericht voor gedupeerde ouders.
Onzekerheid over de precieze kaders en regelingen leidde bij gemeenten soms tot terughoudendheid bij de uitvoering van de hersteloperatie, en bijvoorbeeld bij het starten met kwijtschelding van schulden. De publicatie van de nieuwe Specifieke Uitkeringen (SPUK’s) maakt een eind aan die onzekerheid. Gemeenten kunnen dus, voor zover ze dat nog niet deden, aan de slag met de hersteloperatie.3
In de praktijk kan het echter voorkomen dat gemeenten vragen hebben of tegen knelpunten aanlopen. De VNG heeft een Steunpunt Hersteloperatie ingericht om gemeenten bij de staan bij het inrichten en organiseren van de ondersteuning van (mogelijk) gedupeerde ouders. In het steunpunt komen verschillende expertises (implementatie, juridische expertise, communicatie) bij elkaar, worden kennis en ervaring samengebracht en proactief diensten, producten en advies met gemeenten gedeeld. Het delen van ervaringen is een belangrijk onderdeel van de ondersteuning. Dit gebeurt onder andere door wekelijkse nieuwsbrieven, het twee keer per week organiseren van inmiddels al ruim 60 (be)spreekuren met gemeenten met gemiddeld zo'n 45 deelnemers, een routekaart met handreikingen en een website met artikelen waarin ervaringen zijn beschreven. Op deze wijze worden initiatieven gedeeld onder alle gemeenten. Daarnaast beantwoorde VNG dit jaar al 1500 van vragen van gemeenten per mail en telefoon. Ook bevragen gemeenten het ouderpanel en maken zij gebruik van ervaringsdeskundige ouders om de benadering en dienstverlening zo goed mogelijk vorm te geven.
Dat een Amerikaanse spion Booking.com heeft gehackt en dit niet is gemeld |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het dat gedupeerde klanten van Booking.com, wiens gegevens zijn gestolen, op de hoogte gebracht hadden moeten worden van dit datalek?1
Of een datalek moet worden gemeld, hangt af van het wettelijke kader. Volgens de berichtgeving speelde het datalek zich af in 2016 en zou daarmee onder de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) vallen.
Per 1 januari 2016 is de meldplicht datalekken, zoals volgt uit artikel 34a Wbp, van kracht geworden. Op grond van lid 2 van dit artikel is een verantwoordelijke verplicht om de betrokkenen bij een inbreuk op de beveiliging op de hoogte te brengen, wanneer de inbreuk waarschijnlijk ongunstige gevolgen zal hebben voor hun persoonlijke levenssfeer. Artikel 43 Wbp biedt een overzicht van de uitzonderingen op deze verplichting. De Wbp is op 25 mei 2018 komen te vervallen. Op deze datum is de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) in werking getreden.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft laten weten over dit specifieke geval geen verdere informatie te kunnen geven. Het is niet aan mij om over het in de vraag genoemde mogelijke datalek een oordeel te geven, nu dit bij uitstek toekomt aan de toezichthouder.
Waarom heeft de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) de Autoriteit Persoonsgegevens niet op de hoogte gesteld, als zij hebben geholpen de hacker te vinden?
Ik kan in het openbaar niet ingaan op concrete vragen over het handelen van de AIVD.
Hoe vaak hebben Amerikaanse autoriteiten geprobeerd om bedrijven te hacken die gevestigd zijn in Nederland?
De AIVD en de MIVD stellen een onderzoek in indien aanwijzingen bestaan dat Nederlandse of in Nederland gevestigde bedrijven zijn gehackt door statelijke actoren. Over het actuele kennisniveau van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan.
Is de AIVD volgens u voldoende toegerust om dit soort spionage tegen te gaan?
De genoemde berichtgeving geeft onvoldoende duidelijkheid of in deze casus sprake is geweest van spionage. In het algemeen geldt dat de AIVD Nederland beschermt door (ongeziene) dreigingen tegen de nationale veiligheid te onderzoeken. Dat geldt onder meer voor digitale spionage. Als de AIVD dreigingen ontdekt binnen of buiten Nederland, waarschuwt de dienst (overheids-)partners die daartegen kunnen optreden.
In hoeverre staat Booking.com onder verscherpt toezicht nu zij vaker datalekken niet hebben gemeld?
Desgevraagd heeft de AP laten weten op dit moment nog niets te kunnen zeggen over eventuele vervolgstappen met betrekking tot de veronderstelde inbreuk op de beveiliging bij Booking.com