Het bericht ‘Rechter: de beslissingen van de minister zijn redelijk kort door de bocht’. |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kent u de volgende uitspraak «huurdersbelang is voor ons geen toetsingscriterium» gedaan door een jurist van de Autoriteit Woningcorporaties in de Nieuwe Utrechtse Krant van 24 november jongstleden?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Mitros zegt dat ze het volkshuisvestelijk belang dient door woningen te verkopen?
Het is aan lokale partijen – gemeente, woningcorporaties en huurdersverenigingen – om in overleg te bepalen wat de omvang, spreiding over wijken en buurten en samenstelling van de sociale woningvoorraad moet zijn. Daarover kunnen prestatieafspraken worden gemaakt, waarbij ook afspraken gemaakt kunnen worden over verkoop van delen van deze voorraad. De regels van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting (Btiv) vereisen dat bij verkoop van sociale huurwoningen aan derden (beleggers) de gemeente een zienswijze geeft en, afhankelijk of het om blijvend gereguleerde woningen gaat, ook de huurdersorganisatie van de corporatie. De Autoriteit woningcorporaties (Aw) heeft geconstateerd dat zowel de gemeente als de huurdersorganisatie van Mitros een positieve zienswijze hebben gegeven. Op basis hiervan concludeer ik dat de lokale partijen de verkoop in het belang van de volkshuisvesting achten.
Wat vindt u ervan dat de rechter zegt dat de beslissingen van de Minister redelijk kort door de bocht zijn?
Ik kan niet treden in het oordeel van de rechter.
Deelt u de mening dat met de verkoop van woningen door een woningcorporatie aan een belegger het volkshuisvestelijk belang niet gediend wordt? Zo ja, kunt u uw antwoord nader toelichten en daarin meenemen hoe u daartegen zult optreden? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen generiek bezwaar tegen de verkoop van woningen aan beleggers door woningcorporaties. Zoals hiervoor al aangegeven moet de verkoop wel passen binnen het lokale volkshuisvestingsbeleid en zijn besproken met de gemeente en de huurdersorganisatie. Met de verkoop van woningen verkrijgen corporaties financiële middelen om hun opgaven te kunnen realiseren. De aan beleggers verkochte woningen kunnen een ander segment van de woningmarkt bedienen.
Waarom is het huurdersbelang geen toetsingscriterium?
Er is een verschil in het volkshuisvestelijk belang, het algemeen huurdersbelang en het individuele huurdersbelang. Bij het volkshuisvestelijk belang en het algemeen huurdersbelang gaat het niet alleen om de belangen van de zittende huurders, maar ook om die van woningzoekenden en anderen belanghebbenden. Het klopt dat het individuele huurdersbelang geen toetsingscriterium is bij de beoordeling van een aanvraag voor verkoop bij de Aw, juist omdat het individuele belang niet gelijk op hoeft te zijn aan het algemene huurdersbelang en het laatste voorrang dient te hebben.
Het algemene huurdersbelang kan, zoals hiervoor al aangegeven, door de huurdersorganisatie worden ingebracht bij het opstellen van de prestatieafspraken met de gemeente en de corporaties. Verder heeft de huurdersorganisatie het recht om bij de verkoop van blijvend gereguleerde woningen een zienswijze te geven. Deze wordt meegenomen in het besluit van de Aw.
Ik wijs er daarbij verder op dat het individuele belang van de huurders waarvan de woning wordt verkocht is gediend met het feit dat het bestaande huurcontract van kracht blijft, met de daarbij behorende huur(prijs)bescherming.
In welke toezichtskaders dan wel toetsingskaders van de Autoriteit Woningcorporaties is het huurdersbelang wel een (toetsings)criterium?
In brede zin praten huurders mee over het beleid van de corporatie via de prestatieafspraken. Daarnaast hebben huurdersorganisaties instemmingsrecht bij fusies en bij het aangaan van verbindingen. Huurdersbelangen worden ook meegewogen bij verschillende goedkeuringsverzoeken waarbij huurdersorganisaties een zienswijze kunnen indienen, zoals bij een nieuwe toelating, het scheiden of splitsen van de woningcorporatie en bij woningmarktregiovorming. Bij het verkopen van corporatiebezit wordt de zienswijze meegewogen zoals opgenomen in artikel 23 lid 1 onder d, Btiv.
Klopt het dat de Autoriteit Woningcorporaties niet toetst op de juistheid van zienswijzen en alleen maar toetst op de aanwezigheid daarvan? Zo ja, kunt u uw antwoord nader toelichten en daarin meenemen hoe u daartegen zult optreden? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit klopt niet. De Aw toetst of de zienswijzen in lijn zijn met de prestatieafspraken.
Wie controleert de zienswijzen dan wel? Deelt u de mening dat indien niemand die zienswijzen controleert de huurdersbelangen nooit worden afgewogen? Zo ja, kunt u uw antwoord nader toelichten en daarin meenemen hoe u daartegen zult optreden? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Was het huurdersbelang in het verleden wel een toetsingscriterium in het houden van toezicht? Zo ja, per wanneer is dit criterium afgeschaft en waarom is dit criterium afgeschaft?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Onderschrijft u de verbazing die men heeft dat het huurdersbelang geen toetsingscriterium is? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Is de Autoriteit Woningcorporaties voor huurders makkelijk toegankelijk? Zo ja, kunt u dat nader toelichten? Zo nee, hoe gaat u deze toegankelijkheid verbeteren?
Huurders kunnen in contact komen met de Aw via het klantcontactcentrum van de ILT/Aw. De Aw heeft echter geen rol bij klachten van huurders over hun corporatie of andere huurders. Daarvoor hebben corporaties veelal een eigen klachtenprocedure en/of kunnen huurders contact opnemen met de Huurcommissie.
Hoe kan het zo zijn dat de Autoriteit Woningcorporaties in haar toezicht op woningcorporaties de huurdersbelangen niet meeneemt?
Zie hiervoor mijn antwoord op vragen 5 en 6.
Deelt u de mening dat huurdersbelangen wel een toetsingscriterium zou moeten zijn? Zo ja, kunt u aangeven per wanneer u daarvoor maatregelen neemt? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Heeft de Autoriteit Woningcorporaties u ooit verzocht om huurdersbelangen in het wettelijk kader om toezicht te kunnen houden dan wel in de wettelijke toetsingsinstrumenten mee te nemen? Zo ja, wanneer is dat geweest en wat heeft u met dat verzoek gedaan? Zo nee, wie houdt sinds de oprichting van de Autoriteit Woningcorporaties wel toezicht op de huurdersbelangen en hoe wordt dit toezicht dan eventueel veranderd in nieuw beleid?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Heeft u ooit de Autoriteit Woningcorporaties verzocht om huurdersbelangen mee te nemen in haar toezicht op woningcorporaties? Zo ja, wanneer was dat en wat is er met uw verzoek gedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Heeft u ooit de Autoriteit Woningcorporaties verzocht om de zienswijzen op feitelijkheden te controleren i.p.v. alleen de aanwezigheid daarvan te controleren? Zo ja, wanneer was dat en wat is er met uw verzoek gedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Zijn er zaken bij u bekend waarin huurdersbelangen nog meer niet zijn meegenomen? Zo ja, welke zijn dat?
Nee.
Kunt u laten nagaan wanneer huurdersbelangen wel hadden moeten worden meegenomen? Zo ja, kunt u de Kamer op de kortst mogelijke termijn daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, gelet op hetgeen ik heb aangegeven in mijn eerdere antwoorden zie ik daarvoor geen aanleiding.
Kunt u in retrospectief aangeven dat de belangen van de huurders uit de Tweebosbuurt geschaad zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo ja, had de Autoriteit Woningcorporaties zelfstandig moeten ingrijpen bij saneringscorporatie Vestia? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van de Tweebosbuurt berust op een democratisch genomen besluit van de gemeenteraad van Rotterdam. Naar oordeel van de gemeente Rotterdam draagt de sloop en vervangende nieuwbouw in de Tweebosbuurt bij aan het bredere volkshuisvestelijke belang in de gemeente en in Rotterdam-Zuid in het bijzonder, en sluit dit aan bij de demografische ontwikkelingen die om een gevarieerdere woningvoorraad vragen. De verbetering van de leefbaarheid is daarbij een belangrijke doelstelling.
De herstructurering van een buurt heeft een grote impact op alle betrokkenen, met name op de bewoners. Bij een ingrijpende operatie, waarin woningen worden gesloopt en nieuwe woningen worden teruggebouwd, moeten vanzelfsprekend de belangen van de bestaande bewoners goed worden meegewogen. Daarom zijn er wettelijke regels hoe een verhuurder in zo’n situatie moet handelen, bijvoorbeeld het aanbieden van vervangende woningen en een verhuiskostenvergoeding. In antwoorden op eerdere vragen over de Tweebosbuurt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3970 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 162) is gewezen op de waarborgen voor de belangen van huurders die er bestaan in wet- en regelgeving en de mogelijkheid voor huurders om de Huurcommissie en rechter te laten beoordelen of de relevante regelgeving is nageleefd. Een deel van de bewoners heeft ook gebruik gemaakt van deze mogelijkheden. Gegeven deze waarborgen is ingrijpen door de Autoriteit woningcorporaties niet aan de orde.
Horen huurdersbelangen in uw optiek bij het integraal toezicht van de Autoriteit Woningcorporaties? Zo ja, kunt u dat nader specificeren? Zo nee, waarom niet?
In het integraal toezicht weegt de Aw primair het volkshuisvestelijk belang. Dat kan samenlopen met het huurdersbelang, maar er zijn ook situaties denkbaar waarbij volkshuisvestelijk belang en huurdersbelang (met name dat van zittende huurders) uiteenlopen, zoals ook in mijn eerdere antwoorden toegelicht.
Is het huurdersbelang ooit ter sprake gekomen in een evaluatie van de Autoriteit Woningcorporaties? Zo ja, wanneer is dat geweest en wat was de strekking van deze evaluatie met betrekking tot het huurdersbelang? Zo nee, waarom niet?
Mijn voorganger heeft in 2018 de Woningwet laten evalueren. In deze evaluatie is ook het huurdersbelang aan de orde gekomen. Een van de hoofddoelen van de huidige Woningwet 2015 is namelijk de versterking van de positie van huurdersorganisaties en gemeenten ten opzichte van corporaties. Deze partijen leggen gezamenlijk in de prestatieafspraken de inzet van de corporaties aan de lokale volkshuisvesting vast. Uit deze evaluatie blijkt dat de huidige wet (uit 2015) in de basis voldoende functioneert.
Het extern toezicht door de Autoriteit woningcorporaties is in 2018 door ABDTopconsult geëvalueerd, als onderdeel van de algehele evaluatie van de herziene Woningwet. In de evaluatie is huurdersbelang niet als aandachtspunt naar voren gekomen.
Deelt u de mening dat met de oprichting van de Autoriteit Woningcorporaties voorbij gegaan is aan het huurdersbelang? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om het belang van huurders wel te waarborgen in de toezicht op de woningcorporaties? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet.
Botst de verkoop van woningen door een woningcorporatie niet met het toetsingskader van de Autoriteit Woningcorporaties inzake de bescherming van het maatschappelijk bestemd vermogen? Zo ja, welke stappen gaat u daartegen ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Met de verkoop van woningen aan derden (beleggers), waarbij de regels voorschrijven dat dit tegen marktwaarde moet gebeuren, verkrijgen corporaties financiële middelen. Deze kunnen zij inzetten voor het realiseren van hun opgaven, zoals de nieuwbouw van sociale huurwoningen en verduurzaming. Door de verkoop van woningen aan derden lekt er dus geen maatschappelijk vermogen weg.
Deelt u de mening dat na verkoop van woningen door een woningcorporatie aan een belegger de huurprijs niet significant mag stijgen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om de enorme huurstijgingen tegen te gaan?
De nieuwe verhuurder is gehouden aan de huurprijsregelgeving. Binnen de mogelijkheden die deze regelgeving biedt kan de verhuurder de huurprijzen verhogen. Met de verkoop van woningen door een corporatie aan een belegger verandert de huurprijsbescherming van de zittende huurders niet. Wanneer er sprake is van een gereguleerd huurcontract dan kan de jaarlijkse huurstijging niet hoger zijn dan het wettelijk maximum.
Is het waar dat huurdersbelangen geen toetsingscriterium is? Zo ja, kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5.
Klopt het dat huurdersbelangen vóór de oprichting van de Autoriteit Woningcorporaties wel onder toezicht stond van het Ministerie van Binnenlandse Zaken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De verkoop van woningen door corporaties aan beleggers was ook voor de instelling van de Autoriteit woningcorporaties in 2015 onderhevig aan de goedkeuring van de Minister. De daarbij geldende regels waren tot 30 juli 2015 vastgelegd in circulaires, laatstelijk MG 2013–02. De regels in de circulaire maakten evenals nu een onderscheid tussen blijvend gereguleerde woningen en potentieel te liberaliseren woningen. Bij de verkoop van blijvend gereguleerde woningen waren ook toen de zienswijzen van gemeente en van de huurders(organisatie) verplicht. Deze zienswijzen moesten in beginsel positief zijn. Bij de verkoop van potentieel te liberaliseren woningen was enkel de zienswijze van de gemeente verplicht die, net als nu, in beginsel positief moest zijn. Verder gold, net als nu het geval is, de eis dat de potentiële koper van blijvend gereguleerde woningen die werden verkocht in verhuurde staat een verklaring moest ondertekenen omtrent sociaal verhuurgedrag.
Vindt u dat, gezien de zelfstandige bevoegdheid van de Autoriteit Woningcorporaties, deze autoriteit deze bevoegdheid mag of moet gebruiken als huurdersbelangen geschaad worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De Aw kan onafhankelijk toezicht uitoefenen binnen de kaders van de Woningwet. Dat omvat ook het meewegen van de belangen van huurders(organisaties) voor zover deze door de regelgeving rechten zijn toegekend.
Hoe vaak heeft de Autoriteit Woningcorporaties gebruik gemaakt van haar bevoegdheid om zelfstandig in te grijpen als huurdersbelangen worden geschaad?
Er worden geen gegevens bijgehouden over het aantal gevallen waarin de zienswijze van de huurdersorganisatie voor de Aw aanleiding is geweest om een voorgenomen besluit van een woningcorporatie tegen te houden.
Vindt u het ook onwenselijk dat de Autoriteit Woningcorporaties een bondgenoot is van de woningcorporatie in haar poging om woningen aan een belegger te verkopen? Zo ja, wat gaat u doen om deze onwenselijkheid tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
De Aw is de onafhankelijke toezichthouder op woningcorporaties. Wanneer de Aw een verkoop goedkeurt betekent dit niet dat de Aw de bondgenoot is van de corporatie, maar dat de Aw heeft geconstateerd dat is voldaan aan de voorwaarden die de regelgeving stelt en de daarbij voorgeschreven zienswijzen heeft gewogen.
Kan het zo zijn dat de huurdersbelangen één of meerdere malen geschaad zijn nu duidelijk is dat het huurdersbelang geen toetsingscriterium is? Zo ja, wanneer is dat geweest? Zo nee, kunt u dat nader toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Had de Autoriteit Woningcorporaties naar uw mening u moeten adviseren om de huurdersbelangen wel te laten meenemen in het toetsings- of toezichtskader? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Nee, het huidige stelsel voldoet naar mijn mening.
Waarom zijn in de laatste evaluatie op de Autoriteit Woningcorporaties de huurdersbelangen en de controle op de zienswijzen niet meegenomen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 21.
Zult u in de nieuwe evaluatie op de Autoriteit Woningcorporaties het huurdersbelang en de controle op de zienswijzen wel verplicht laten opnemen? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 21.
Op welke manier is de volkshuisvesting gebaat bij de verkoop van woningen door een woningcorporatie aan een belegger?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de verkoop van woningen aan een belegger/investeerder aan banden gelegd moet worden? Zo ja, welke stappen gaat u daartegen ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 4.
Is de Autoriteit Woningcorporaties als adviseur van de Minister inzake beleidsregels met betrekking tot het huurdersbelang dan wel de controle op de zienswijzen tekortgeschoten? Zo ja, hoe draagt u er zorg voor dat herhaling voorkomen wordt? Zo nee, waarom niet?
De Aw is geen adviseur van de Minister, maar een onafhankelijk toezichthouder. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Kunt u de Kamer informeren welk mandaat de Autoriteit Woningcorporaties heeft om huurdersbelangen mee te nemen in haar toezicht op de woningcorporaties?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u de Kamer informeren welk mandaat de Autoriteit Woningcorporaties heeft om zienswijzen te controleren?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 7.
Is het huurdersbelang bij de oprichting van de Autoriteit Woningcorporaties bewust niet als toetsingscriterium opgenomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5 en 26.
Is de controle op de zienswijzen bij de oprichting van de Autoriteit Woningcorporaties bewust niet in haar controlefunctie opgenomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5 en 26.
Hoe draagt u er zorg voor dat na verkoop van woningen door woningcorporaties aan een belegger de huurprijzen niet significant stijgen?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 24.
Hoe controleert de Autoriteit Woningcorporaties dat huurprijzen niet significant stijgen als woningcorporaties gebruik maken van de regeling vermindering verhuurderhefing?
De regeling vermindering verhuurderheffing ziet toe op eisen die gelden voor het investeringsproject dat tot bedoelde heffingsvermindering aanleiding geeft. Dit gaat bijvoorbeeld over de aanvangshuur van een dergelijk project. De regeling gaat echter niet over de huurprijsregulering voor de hele portefeuille. Daar gaan andere regels over.
Corporaties zijn op instellingniveau gebonden aan de regelgeving over maximale huursomstijging. Daarop houdt de Aw toezicht. Waar het om huurprijstijgingen van individuele woningen gaat, kan de huurder een procedure bij de Huurcommissie starten, indien men van mening is dat de corporatie zich niet aan de regelgeving houdt.
Hoe kan het zo zijn dat op de website van de Inspectie Leefomgeving en Transport wel gesproken wordt over schade aan huurdersbelangen bij verkoop van woningen door een woningcorporatie?2
Schade aan huurdersbelangen is bijvoorbeeld mogelijk indien de corporatie bij haar voorgenomen besluit tot verkoop zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven over de zienswijze van de huurdersorganisatie.
Is gezien het bovenstaande bij vraag 43 het huurdersbelang nu wel of geen toetsingscriterium? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5 en 7.
Is er nu sprake van een conflicterende situatie waarin de Inspectie Leefomgeving en Transport het een en de Autoriteit Woningcorporaties het ander zegt? Zo ja, welke maatregelen zult u treffen om deze conflicterende situatie op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen sprake van een conflicterende situatie.
Kan er bij sloop van sociale huurwoningen waar huurwoningen in de geliberaliseerde sector voor terugkomen sprake zijn van schade aan huurdersbelangen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De sloop van corporatiewoningen moet passen binnen het lokale volkshuisvestingsbeleid. De lokale partijen – gemeente, corporatie en huurdersorganisatie – kunnen hierover prestatieafspraken maken. Voor zittende huurders kan de sloop van hun woning belastend zijn, omdat zij hun vertrouwde huis en omgeving moeten verlaten.
Kunt u de toezegging doen dat u zult onderzoeken op welke manieren huurdersbelangen door de Autoriteit Woningcorporaties beter beschermd kunnen worden? Zo ja, kunt u de Kamer dit onderzoek binnen zes maanden toesturen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie, gegeven mijn eerdere antwoorden, geen reden voor een dergelijk onderzoek.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden en niet clusteren alstublieft?
Ja.
Ontbossing in Brazilië en de link naar een Nederlands diervoeder |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Is de uitzending van Zembla over ontbossing in Brazilië en de link naar Nederlands diervoeder u bekend?1
Ja.
Weet u dat het Nederlandse diervoederbedrijfsleven met een sojaverbruik van 0,5% van de wereldwijde sojaproductie (1,8 miljoen ton) zich al meer dan 15 jaar inspant om de verduurzaming van sojaproductie te bevorderen via certificering?
Ja, dat is mij bekend.
Weet u dat Nederlandse diervoeders de enige ter wereld zijn waar alle gebruikte soja duurzaam is gecertificeerd?
Volgens de Monitor Duurzame Agro-grondstoffen 2021 van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gebruikten diervoederbedrijven in 2020 1,50 miljoen ton sojameel in mengvoer en werd voor 1,70 miljoen ton aan «FEFAC-compliant» certificaten aangekocht. Of Nederland daarmee het enige land ter wereld is waar alle gebruikte soja duurzaam gecertificeerd is, kan ik niet bevestigen. De IDH European Soy Monitor 2019 laat immers zien dat Nederland niet het enige land is waar de «soja-voetafdruk» gekoppeld aan de binnenlandse consumptie van dierlijke producten volledig afgedekt wordt door «FEFAC-compliant» soja.
Weet u dat soja in Nederlandse diervoeders op een vergelijkbare manier is gecertificeerd als groene stroom, via het zogenaamde Book & Claim model?
Ja, dat is mij bekend.
Weet u dat de hele certificeringssystematiek is opgezet en uitgewerkt in samenspraak tussen internationaal bedrijfsleven, ngo’s en de (Nederlandse) overheden?
Ja, dat is mij bekend.
Weet u dat ngo’s pleiten voor een onwerkbare vorm van certificeren (full segregation) waarbij de producten van productie tot en met verwerking in Nederlands voedsel gegarandeerd ontbossingsvrij zijn, waarmee Europa en Nederland zich uitsluiten van de wereldmarkt, terwijl de uitwerking van eeduidige wet- en regelgeving via de «boswet» in de Europese Commissie een goede mogelijkheid is om bestaande certificeringssystemen effectiever te maken?
Mij is bekend dat sommige ngo’s toe willen naar «full segregation», waarbij er sprake is van volledige fysieke scheiding van soja afkomstig uit gegarandeerd ontbossingsvrije gebieden. De kwalificatie dat full segregation onwerkbaar is deel ik niet, want het is een van de systemen in een Chain of Custody (systemen om traceerbaarheid van goederen of producten te waarborgen), recentelijk vastgelegd via een mondiale standaard (NEN-ISO 22095), waarmee in de aanvoerketen duurzaamheid geborgd kan worden, zoals (Area) Mass Balance.
Wat betreft het standpunt van de regering ten aanzien van het initiatief van de Europese Commissie om te komen tot ontbossingsvrije producten verwijs ik naar het BNC-fiche dat in januari 2022 aan uw Kamer zal worden voorgelegd.
Realiseert u zich dat fysiek certificeren van soja in Nederlands diervoeder als resultaat oplevert dat de import van soja eindigt, onze klimaatvoetafdruk verslechtert, de prijzen voor vlees, zuivel en eieren hoger worden en, als belangrijkste, ontbossing versneld en zonder remming (zonder ons) doorgaat?
Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven stelt het fysiek scheiden en certificeren van gegarandeerd ontbossingsvrije soja, oftewel «full segregation», aanvullende vereisten. Ik volg in dit kader dan ook met belangstelling het aangekondigde initiatief van bedrijven in de zuivel en diervoeders om te komen tot een dergelijk keten in de melkveehouderij. Wel is het zo dat «full segregation» aanvullende eisen stelt aan onder meer de opslag en het vervoer van de soja om de fysieke scheiding te kunnen garanderen, wat zich uiteindelijk kan vertalen in een hogere kostprijs. Ook kan dit gevolgen hebben voor kleinere duurzame boeren en boeren in landen of gebieden met een hoog ontbossingsrisicoprofiel om aan te kunnen sluiten bij een dergelijke keten.
Voor het overige verwijs ik u naar het betreffende BNC-fiche dat aan de Tweede Kamer zal worden voorgelegd.
Wilt u zich uitspreken in de richting van de Kamer en de Nederlandse burgers dat geen enkel systeem perfect is maar dat u trots bent op de Nederlandse diervoedersector dat zij via deze gecertificeerde soja-inkoop een voorbeeld voor de wereld vormen?
Ik waardeer het zonder meer dat diverse maatschappelijke organisaties en bedrijven uit Nederland, waaronder ook de Nederlandse diervoedersector, al enkele decennia samen initiatief hebben genomen om te komen tot verduurzaming van ketens en productie van soja en dit mede vorm hebben gegevens middels een mondiale standaard voor duurzame soja (RTRS) en dit ook in de verdere uitwerking zijn blijven ondersteunen. Ook de vrijwillige afspraak van de diervoedersector om in de Nederlandse diervoeders alleen nog RTRS-gecertificeerde soja of middels andere duurzaamheidsstandaarden te verwerken is te waarderen. Het Nederlandse verbruik van soja is op deze wijze inmiddels vrijwel volledig verduurzaamd.
Ammoniakuitstoot van het bedrijf Aurora (onderdeel van Cargill) in Zaandam |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Steven van Weyenberg (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke regeling precies is getroffen met de cacaoindustrie om haar ammoniakuitstoot te beperken?1
Op 15 april 2010 heeft het Rijk de Bijzondere Regeling Cacao uit de Nederlandse emissie Richtlijn (NeR) gewijzigd. Uit deze bijzondere regeling volgde een emissie-eis voor ammoniak 30 mg/Nm3. Indien het bedrijf hier niet aan kon voldoen had het 2 jaar en 8 maanden de tijd om maatregelen te treffen om wel te voldoen. De NeR is een aangewezen BBT-document. Dat wil zeggen dat de vergunningverleners de NeR destijds moesten betrekken bij het verlenen van de vergunning. Het bevoegd gezag kon gemotiveerd afwijken van de NeR en een soepelere emissie-eis toestaan. Vanaf 1 januari 2016 is de NeR vervallen en geldt de emissie-eis van 30 mg/Nm3 uit afdeling 2.3 Activiteitenbesluit voor de cacao-industrie. Als er in een vergunningvoorschrift een soepelere emissie-eis staat voor ammoniak, geldt het algemene overgangsrecht van het Activiteitenbesluit milieubeheer van 3 jaar. Binnen deze overgangstermijn kan het bedrijf overigens een soepelere emissie-eis opvragen en beoordeelt het bevoegd gezag of het een soepelere emissie-eis toestaat per maatwerkvoorschrift. Wat de emissie-eis van 30 mg/Nm3 voor de reductie van ammoniakemissies specifiek in de cacao-industrie betekent is o.a. afhankelijk van de door het bevoegd gezag verleende emissie-eis. Het bevoegd gezag kan gemotiveerd afwijken en aan een specifiek bedrijf een soepelere emissie-eis toestaan.
Welke emissiebeperking gaat dat opleveren?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt de cacaoindustrie meegenomen in de structurele aanpak stikstofreductie? Zo ja, hoe?
Vanuit de structurele aanpak stikstofreductie worden de verschillende sectoren betrokken. Ook de industrie levert een bijdrage aan stikstofopgave. Recent is aan uw Kamer een wijzigingsvoorstel toegestuurd voor het aanscherpen en actualiseren van de emissiegrenswaarden voor de industrie in het Besluit activiteiten leefomgeving [Kamerstuk 33 118, nr. 202] wat ook een bijdrage levert aan de stikstofreductie. In dit met uw Kamer gedeelde wijzigingsbesluit worden de emissiegrenswaarden van de luchtmodule geactualiseerd, waaronder die van ammoniak. De aanscherping van de emissiegrenswaarde van ammoniak van 30mg/Nm3 naar 5 mg/Nm3 geldt voor paragraaf 5.4.4 (module lucht) van het Besluit Activiteiten Leefomgeving (Bal) en treedt voor bestaande activiteiten naar verwachting in werking per 1 juli 2026 en zal ook van toepassing zijn op de cacao-industrie.
Zou het onderschatten van de industriële ammoniakuitstoot een mogelijke onderliggende oorzaak kunnen zijn van de correctie van de stikstofrekenmodellen in verband met de ruimtelijke kalibratie op basis van meetgegevens?2
Het RIVM verwacht niet dat de industriële ammoniakuitstoot een mogelijke onderliggende oorzaak is van de correctie van de stikstofrekenmodellen in verband met de ruimtelijke kalibratie op basis van meetgegevens. De orde van grootte van de meetcorrectie bedraagt 10%. De ammoniakuitstoot van de totale industrie in Nederland is verantwoordelijk voor een stikstofdepositie van 10,9 mol N/ha/jr. Dit is minder dan 1% van de totale stikstofdepositie. De bijdrage aan de niet eerder gerapporteerde ammoniakuitstoot van bijvoorbeeld de Cacaofabriek Cargill Aurora in Zaandam bedraagt geschat 59 ton ammoniak per jaar op een totale uitstoot van ruim 123.000 ton ammoniak of 0,04% van de emissie.
Wordt bezien wat mogelijke andere onderliggende oorzaken zijn voor de genoemde correctie, zoals niet accurate inschattingen van ammoniakemissies?
De verschillen tussen de berekende waarde vanuit het model en de gemeten waarden in de meetnetten (de zogenaamde meetcorrectie) worden in de ruimtelijke kalibratie ondervangen, maar zijn ook input voor nader onderzoek. Een niet correcte emissie is daarbij één van de mogelijkheden. Dit is onderdeel van een omvangrijker plan om een Kwaliteitsaspecten van de modellering (rekenmethoden in Aerius) te kunnen verbeteren en vast te leggen.
Het bericht 'Nederland gebruikte martelkampen op Bali tijdens de onafhankelijkheidsoorlog' |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Henk Kamp (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de feiten over Nederlandse martelkampen op Bali tijdens de onafhankelijkheidsoorlog waar het nieuwsbericht «Nederland gebruikte martelkampen op Bali tijdens de onafhankelijkheidsoorlog» naar verwijst1, op basis van het onderzoek uit het boek «De strijd om Bali» van Anne-Lot Hoek, dat vandaag 25 november 2021 verschijnt?
Ja.
Kunt u uitleggen waarom u weigerde te reageren op het nieuwsbericht van NU.nl, dat verwijst naar een wetenschappelijke publicatie die schokkende feiten inbrengt over wandaden van het Nederlandse leger in Bali tijdens de onafhankelijkheidsstrijd? Waarom wilde u wachten tot de resultaten van het onderzoek «Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945–1950» zijn verschenen in februari 2022? Kunt u alsnog reageren?
In 2016 heeft het Kabinet reeds geconcludeerd dat er aanleiding is voor een breed opgezet onderzoek naar de context van het geweldsgebruik en de periode van de dekolonisatie. Het Kabinet besloot dit onderzoek in 2016 te financieren vanuit de oprechte wens om het verleden onder ogen te zien. Het Kabinet verwelkomt iedere wetenschappelijke publicatie die meer inzicht geeft in hetgeen zich in de periode 1945–1949 in Indonesië heeft afgespeeld. Een in deze context relevant boek als «De strijd om Bali» helpt om meer licht te werpen op de gebeurtenissen in deze periode in Indonesië. Het Kabinet wacht de uitkomsten van het onderzoek van NIOD, KITLV en NIMH af en zal op basis daarvan een integraal standpunt bepalen over het geweldsgebruik in de jaren 1945–1949 in Indonesië.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat deze informatie nu pas boven tafel komt, ondanks de vele onderzoeken die al zouden zijn gedaan?
Er wordt nog steeds onderzoek gedaan naar buitensporig geweld in Indonesië en dat is belangrijk. Hierdoor komen meer feiten aan het licht, waaronder soms ook schokkende feiten. Zo verscheen in 2016 een omvangrijke studie over extreem geweldsgebruik in de jaren 1945–1949 waaronder marteling en standrechtelijke executies van gevangenen, ook op Bali. Aangenomen mag worden dat er de komende jaren nog meer bekend zal worden over hetgeen zich in de jaren 1945–1949 in Indonesië heeft afgespeeld.
Deelt u de mening dat de informatie uit het boek «De strijd om Bali» meegenomen dient te worden in het onderzoek dat momenteel door het Koninklijk Instituut van Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en het Nederlands Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (NIOD) wordt uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Op 17 februari 2022 worden de resultaten van het historisch onderzoek «Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië, 1945–1950» gepresenteerd door KITLV, NIMH en NIOD. De drie instituten voeren het onderzoek onafhankelijk uit in opdracht van maar zonder inhoudelijke bemoeienis van de overheid. De onderzoekers maken daarbij zelf een afweging welke bronnen zij raadplegen. De auteur van het boek «De strijd om Bali» was zelf overigens ook inhoudelijk betrokken bij dit historisch onderzoek.
Op welke wijze gaat u opvolging geven aan deze pijnlijke conclusies?
Zie antwoord vraag 2.
Antisemitische incidenten en bedreigingen van Joodse studenten. |
|
Roelof Bisschop (SGP), Gert-Jan Segers (CU), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Joodse studenten in academisch Nederland (vogel)vrij»?1?
Ja.
Hoe kwalificeert u uitspraken als «de davidster staat symbool voor genocidale intenties» en «ze had er om gevraagd» (nadat een Joodse studente melding maakte van bedreiging)?
Degelijke uitspraken zijn verwerpelijk en aanstootgevend.
Wat vindt u van het feit dat Joodse studenten en Joodse academici slachtoffer zijn van antisemitisme, bedreigingen en zich onveilig voelen?
Dat vind ik ernstig en trek ik mij zeer aan. Iedere student en medewerker moet zich veilig kunnen voelen op de universiteit.
Hoe gaat u het vertrouwen herstellen waardoor antisemitische incidenten en bedreigingen daadwerkelijk gemeld worden en dat daarvan aangifte wordt gedaan?
Uit het artikel maak ik niet op dat er sprake zou zijn van een gebrek aan vertrouwen, waardoor geen melding of aangifte wordt gedaan van antisemitische dan wel – waar in het artikel ook melding van wordt gemaakt – islamofobe incidenten.
Binnen universiteiten kunnen studenten en medewerkers melding maken van discriminatie bij vertrouwenspersonen en ombudsfunctionarissen en is er de klachtenprocedure ongewenst gedrag. Ik roep iedereen op om te allen tijde melding te maken en aangifte te doen van discriminatie, van welke vorm ook.
Wat gaat u doen om te realiseren dat bedreigingen met een antisemitisch karakter daadwerkelijk worden opgevolgd door politie en openbaar ministerie?
Bij de politie en het OM is veel aandacht voor het op een correcte wijze aandacht geven aan strafbare feiten met een mogelijk discriminatoir aspect. Over het algemeen wordt van het krassen of schilderen van hakenkruizen, waar in het artikel melding van wordt gemaakt, altijd aangifte gedaan door burgers of door organisaties zoals de gemeente (omdat bijvoorbeeld een kunstwerk of een gebouw van de gemeente op deze wijze gevandaliseerd is).
Met betrekking tot commune feiten met een discriminatoir aspect geldt, zoals opgenomen in de Aanwijzing Discriminatie, dat het mogelijk aanwezig zijn van een discriminatieaspect een zwaarwegende indicatie vormt dat een strafrechtelijke reactie moet volgen. Voor het OM geldt dat wanneer bij een delict een discriminatieaspect aanwezig wordt geacht, dit aspect conform de Aanwijzing Discriminatie in het requisitoir van de officier van justitie wordt benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis wordt meegenomen.
Op welke wijze gaat u de samenleving, en dus ook onderwijsinstellingen, ervan doordringen dat antisemitisme ontoelaatbaar is?
Ik ben ervan overtuigd dat onderwijsinstellingen evenals de overgrote meerderheid van onze samenleving daar al volledig van doordrongen zijn en discriminatie, in welke vorm ook, afwijzen.
Zelf heb ik mij steeds zeer actief opgesteld tegen discriminatie, inclusief antisemitisme. Ik verwijs naar de aanstelling van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding eerder dit jaar, als ook naar de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme, en naar publieke optredens waarin ik op het belang van onderlinge tolerantie wijs en me tegen discriminatie en antisemitisme uitspreek.
De maatschappelijke behoefte van verkoop van cannabisolie als medicijn |
|
Wieke Paulusma (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Geen straf voor verkoop illegale wietolie» en «Geen straf voor wietoliehandelaar Rinus Beintema, rechter legt bal bij de politiek», en de uitspraak van de rechtbank Overijssel met betrekking tot Stichting Suver Nuver?1, 2
Ja.
Kunt u een reactie geven op de uitspraak van de rechtbank Overijssel?
De rechtbank Overijssel heeft geoordeeld dat de stichting Suver Nuver en haar 54-jarige bestuurder de Opium- en Geneesmiddelenwet hebben overtreden, maar legt hen geen straf op omdat dit niets toevoegt volgens de rechter. De rechtbank volstaat in dit geval met de signalering richting de politiek dat de gedragingen strafbaar zijn.
Herkent u dat cannabisolie als pijnbestrijder, slaapmiddel, eetlustopwekker of middel tegen epilepsie wordt gebruikt door patiënten met verschillende ziekten waaronder kanker, reuma of de ziekte van Chron?
Medicinale cannabis, waaronder cannabisolie, kan werkzaam zijn bij verschillende gezondheidsklachten en aandoeningen3 , 4.
Herkent u, net als de rechtbank Overijssel, dat er een maatschappelijke behoefte is aan cannabisolie als medicijn voor (chronisch) zieke patiënten?
Uit de Berenschot evaluatie van het Bureau voor Medicinale Cannabis (BMC), waarvan de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport het rapport met uw Kamer heeft gedeeld op 2 juli jl.5, is onder andere naar voren gekomen dat de behoefte van patiënten voor wat betreft het gebruik van medicinale cannabis onvoldoende in kaart is gebracht. De meest recente Nationale Drugs Monitor van het Trimbos Instituut, door mij gedeeld met uw Kamer op 9 maart jl.6, laat zien dat het merendeel van de cannabisgebruikers die dit gebruiken om medicinale redenen, dit doet zonder doktersrecept. Samen met het Bureau voor Medicinale Cannabis en het Trimbos Instituut wordt daarom momenteel gewerkt aan een onderzoek om hier meer inzicht in te krijgen. De verwachting is dat het onderzoek in het eerste kwartaal van 2022 van start kan gaan. Uw Kamer zal worden geïnformeerd over de voortgang hiervan.
Wat vindt u ervan dat ruim 15.000 (chronisch) zieke patiënten baat hebben bij het medicinaal gebruik van cannabisolie, maar daarvoor nu zijn aangewezen op de illegale koop van het product cannabisolie via stichting Suver Nuver?
Medicinale cannabis, waaronder cannabisolie, is legaal op doktersrecept verkrijgbaar via de apotheek. De door de apotheek verstrekte medicinale cannabis is van zeer hoge en constante kwaliteit. Het is onbekend wat de kwaliteit is van de medicinale cannabisolie die door Suver Nuver verstrekt wordt. Wat de reden is dat mensen die cannabis medicinaal gebruiken toch illegale cannabis(olie) kopen waarvan de kwaliteit niet gecontroleerd wordt in een laboratorium is niet bekend. Hopelijk geeft het onderzoek (zie mijn antwoord op vraag 4) meer inzicht in de beweegredenen van mensen om cannabis en cannabisolie via andere kanalen te kopen of waarom men ervoor kiest het zelf te telen.
Kun u aangeven waarom de bestuurder van Suver Nuver wordt belemmerd in het onderzoek laten doen naar de samenstelling van het product cannabisolie?
Voor onderzoek met een opiaat, en dus ook met cannabis, is een ontheffing op grond van de Opiumwet vereist. Een aanvraag voor een ontheffing op grond van de Opiumwet kan alleen worden toegewezen als deze aan alle vereisten van de Opiumwet voldoet. Aanvragen voor een ontheffing voor onderzoek met cannabis voor geneeskundige toepassing worden beoordeeld door BMC. BMC heeft in 2019 geconcludeerd dat de aanvraag van Suver Nuver niet voldeed aan de wettelijke vereisten.
Kunt u aangeven of, en zo ja welke stappen u voornemens bent te nemen om belemmeringen op te heffen in onderzoek naar de werkzaamheid en samenstelling van cannabisolie? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek naar de geneeskundige werking van medicinale cannabis, waaronder cannabisolie, is zeer belangrijk om de beschikbaarheid van medicinale cannabis te kunnen blijven waarborgen. Daarom lopen via ZonMw inmiddels twee onderzoeksprogramma’s, waarvan het eerste in 2020 heeft geleid tot toewijzing van subsidie aan een onderzoek van het LUMC en het Centre for Human Drug Research (CHDR) naar het pijnstillende effect van medicinale cannabis bij patiënten met zenuwpijn7.
Het tweede onderzoeksprogramma heeft als doel om onderzoek te stimuleren naar de effectiviteit van medicinale cannabis in de behandeling van therapieresistente epilepsie bij kinderen8.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven, is het doen van onderzoek naar de werking van medicinale cannabis mogelijk als wordt voldaan aan de wettelijke vereisten. Aan de hand van de uitkomsten van de evaluatie van BMC wordt bekeken in hoeverre beleidsmatige en, indien noodzakelijk, wettelijke wijzigingen nodig zijn om de beschikbaarheid van medicinale cannabis voor onder andere onderzoek te optimaliseren.
Kunt u aangeven of, en zo ja wat u gaat doen met het signaal dat wordt afgegeven door de rechtbank Overijssel aan de politiek met betrekking tot het beschikbaar stellen en uit de illegaliteit halen van cannabisolie? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik naar mijn antwoorden op de eerdere vragen.
Het bericht ‘Vogelgriep grijpt heftiger dan ooit om zich heen: ‘Ze trillen en draaien alsof ze stomdronken zijn’’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vogelgriep grijpt heftiger dan ooit om zich heen: «Ze trillen en draaien alsof ze stomdronken zijn»»? 1
Ja.
Herkent u het beeld dat vogels steeds ergere symptomen ervaren van de vogelgriep? Zo ja, worden naar aanleiding hiervan extra maatregelen genomen? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat wilde vogels besmet kunnen worden met het virus en vervolgens ook verschijnselen kunnen vertonen. De verschillende serotypen die in de wereld circuleren hebben verschillende karakteristieken. Per virustype kan de gevoeligheid van vogels en het ziektebeeld verschillen. Bovenstaande stelling is mogelijk gebaseerd op lokale observaties. Vergelijkend onderzoek is voor zo ver mij bekend niet uitgevoerd. De stelling kan ik daarom niet bevestigen.
Er zijn diverse berichten verschenen over de ernst van vogelgriep. Door het Friedrich Loeffler Instituut (FLI) in Duitsland is een analyse gedaan van alle besmettingen. Het FLI heeft vastgesteld dat veel landen zijn getroffen en dat veel locaties met pluimvee besmet zijn geraakt. Ook het aantal besmettingen bij wilde vogels is hoog. Dat zijn zorgelijke bevindingen.
In Nederland is het aantal uitbraken, na de uitbraken in Blija en Bentelo, opgelopen tot 13 waarvan twee kleinschalige locaties. Er zijn veel besmette wilde vogels gevonden. Naar de bron van de besmettingen op bedrijven wordt onderzoek gedaan. Het is nu te vroeg om de situatie ten opzichte van voorgaande jaren te kunnen duiden, omdat het virus nog alom aanwezig lijkt te zijn.
Er zijn inmiddels ook veel lidstaten die besmettingen hebben gemeld. In de afgelopen vier weken hebben de meeste uitbraken zich voor gedaan in Italië (99), Duitsland (16), Frankrijk (37), Hongarije (63) en Polen (26). Andere lidstaten met besmettingen in de laatste vier weken zijn Denemarken (4), Ierland (1), Portugal (2), België (1), Bulgarije (2), Tsjechië (7), Slowakije (2), Slovenië (2) en Zweden (3).
Iedereen in de betrokken sectoren is zich bewust van de ernst van de situatie en zet zich in om besmetting van zijn of haar bedrijf te voorkomen.
Worden deze ernstigere verschijnselen nader onderzocht, bijvoorbeeld of deze variant(en) besmettelijker is/zijn dan andere varianten van het vogelgriepvirus?
Voor LNV is het van belang te weten of vogels besmet zijn met vogelgriep. Ook onderzoek naar de karakteristieken van verschillende virusvarianten is van belang, vooral als dit te maken heeft met een mogelijk zoönotisch risico. Er wordt onderzoek gedaan naar de doodsoorzaak van wilde vogels en de pathogenese, door Erasmus Medisch Centrum en Dutch Wildlife Health Centre. Wageningen Bioveterinary Research onderzoekt de genetische karakteristieken van isolaten van vogelgriepvirussen, die worden gevonden. De genetische informatie van de isolaten wordt gedeeld met het RIVM, dat de zoönotische risico’s van de varianten beoordeelt. Op deze wijze wordt de vogelgriep situatie in Nederland zo goed mogelijk in de gaten gehouden en neem ik maatregelen indien daartoe aanleiding is.
Hoe staat het met het uitwerken van een officieel protocol voor het verplaatsen van levende wilde vogels met vogelgriepverschijnselen, waar meermaals aandacht voor is gevraagd?
Op de website van Stichting DierenLot2 zijn verschillende documenten gepubliceerd voor de omgang van wilde vogels die mogelijk besmet zijn met vogelgriep. Het betreft handvatten voor medewerkers van vogelasiels, dierenambulances en gemeenten. Deze handvatten zijn opgesteld door Stichting DierenLot, Stichting Vogelklas Karel Schot, Erasmus MC en Platform voor opvangcentra, in overleg met de NVWA en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Op de website van de NVWA staat ook een handleiding voor het opruimen van dood gevonden wilde (water)vogels. Deze handleiding is onder andere bedoeld voor medewerkers van de Dierenambulance en de Dierenbescherming. Er staan hygiënemaatregelen voor het ophalen, verpakken en vervoeren van de kadavers van wilde (water)vogels.
Hoe beoordeelt u de uitspraak: «dode vogels worden veel te vaak niet opgeruimd door gemeenten en de provincie. Ze wijzen vaak naar elkaar»?
Ik herken dit beeld niet. De verschillende instanties nemen, gegeven hun verantwoordelijkheid voor de locatie waar dode dieren zich bevinden, initiatief om deze dieren op te ruimen. Dat kan een particulier zijn (tuin bij woning, grote natuurterreinen), Rijkswaterstaat (Rijkswateren of (auto)snelwegen), een provincie (provinciale wegen), een waterschap (provinciale wateren), Prorail (treinspoor) of een gemeente (lokale wegen, lokale wateren, andere lokale openbare ruimten). In aanvulling daarop doet het Ministerie van LNV onderzoek, wanneer er ten aanzien van kadavers het vermoeden bestaat dat ze zijn besmet met een besmettelijke dierziekte.
Ik heb tevens in overleg met verschillende instanties, gemeenten, provincies en andere organisaties gezamenlijk een protocol opgesteld ten behoeve van het opruimen van grote aantallen wilde vogels. Mijn voornemen is dit protocol begin dit jaar te publiceren.
Kunt u duidelijkheid geven of de verantwoordelijkheid voor het ruimen van dieren een taak van de gemeente of de provincie is?
Er zijn verschillende instanties betrokken, al naar gelang de locatie waar een kadaver zich bevindt. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5.
Erkent u dat alleen de lijken langs wandelpaden worden opgeruimd en dat hierdoor de kans wordt vergroot dat vogelgriep overslaat naar andere dieren, zoals is gebeurd bij vossen?
Het is mogelijk dat wandelaars en anderen die een terrein betreden vooral daar de kadavers vinden, omdat zij zich nu eenmaal op wandelpaden begeven. Agrariërs die hun land betreden kunnen ook melding maken van kadavers.
Overdracht naar aasetende zoogdieren is niet te vermijden. Organisaties zetten zich in kadavers op te ruimen, maar het is onmogelijk alle dode wilde vogels op te ruimen en dat is ook niet het streven. Daarbij is het ook niet bekend wat de bijdrage is van het opruimen van dode wilde vogels in de verspreiding van HPAI bij wilde vogels ten opzichte van de rol die levende wilde vogels hebben bij de verspreiding.
Kunt u toelichten wat de laatste stand van zaken is rond de motie van de leden Tjeerd de Groot en Van Campen (Kamerstuk 35 398, nr. 14)?
Hiervoor verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 29 november 2021 (Kenmerk Kamerstuk 29 683, nr. 257).
Is er overleg met buurlanden om te kijken hoe het komt dat bij hen de besmettingshoeveelheid fors lager ligt?
Er zijn in Nederland veel wilde watervogels, omdat Nederland een delta is en een goede overwinteringsplaats biedt voor wilde vogels uit Rusland en andere Aziatische landen. De omgeving en de populaties wilde vogels tussen landen verschillen. Het is mij niet bekend of het aantal met HPAI besmette wilde vogels naar verhouding groter of kleiner is dan in andere landen.
Het aantal uitbraken op bedrijven tussen lidstaten is lastig te vergelijken, gezien de locaties, de structuur van de pluimveehouderij, het management op bedrijven, de onderlinge contacten, etc. In veel landen is dus sprake van HPAI en Nederland steekt daar niet bovenuit.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Defensie-industrie vangt vaker bot bij banken die reputatieschade vrezen’ |
|
Eelco Heinen (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Henk Kamp (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defensie-industrie vangt vaker bot bij banken die reputatieschade vrezen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat het Defensie is die een cyberaanval op banktegoeden zou moeten kunnen afwenden of vergelden, maar de bedrijven die de systemen maken waar Defensie mee moet werken niet welkom zijn bij die banken?
In het algemeen voeren banken eigen beleid ten aanzien van het accepteren van klanten. Banken bepalen zelf hun ondernemingsstrategie, het gewenste risicoprofiel en met welke klanten zij een (zakelijke) relatie aangaan of voortzetten. Dit betekent dat zij in beginsel de vrijheid hebben om zich te richten op die klantengroepen die zij vanwege hun strategie het meest opportuun achten.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen over «de mogelijke impact van Europese ESG-standaarden op de defensie- en veiligheidssector» van 25 januari jl., neemt het kabinet de signalen van de defensie-industrie omtrent problemen met de toegang tot de financiële dienstverlening serieus. Daarom gaan de Ministeries van Financiën en Defensie eerst samen in gesprek met de defensiesector om te spreken over de belemmeringen die zij ervaren en vervolgens met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB).
Bent u reeds in gesprek met banken en Defensie-industrie hierover? Zo nee, bent u daartoe bereid?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel bedrijven te horen hebben gekregen dat hun bankrekening wordt opgeheven?
Navraag bij de NVB leert dat zij deze cijfers niet tot hun beschikking hebben. Volgens de NVB zijn deze gegevens niet sectoraal beschikbaar en is het ook niet haalbaar om dit geaggregeerd op te halen bij de banken. De NVB heeft aangegeven dat het al dan niet aanbieden van bankrekeningen een individuele afweging van individuele banken is. Dit punt zal onderdeel zijn van ons gesprek met de defensiesector.
Klopt het dat dit ook gevolgen heeft voor privérekeningen en -leningen van bedrijfsleiders?
Zie antwoord vraag 4.
Is het mogelijk om een uitzondering te maken op het «ecolabel» wanneer een organisatie kan aantonen een defensieopdracht uit te voeren, dan wel de zogenaamde Environmental, Social & Governance (ESG) normen uit te breiden met veiligheidsinvesteringen? Bent u bereid zich hiervoor in te zetten?
Het kabinet zet zich in voor een ambitieuze invulling van Europese standaarden voor duurzame (financiële) producten. Het kabinet blijft binnen de EU in bredere zin ook de mogelijke ongewenste gevolgen van het bij voorbaat uitsluiten van sectoren, waaronder de defensie-industrie, aanhangig maken. Zoals in het coalitieakkoord gesteld, houdt het kabinet ook bij Rijksbrede regels en beleid rekening met de bijzondere positie van Defensie in het belang van de nationale veiligheid.
Is er op Europees niveau reeds gesproken over het botsende belang van de duurzaamheidsambities en het versterken van de defensiecapaciteit?
Tijdens de informele Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) met de Ministers van Defensie van 12-13 januari jl. in Brest is door een aantal lidstaten gewezen op mogelijke komende voorstellen ten aanzien van de taxonomie die een negatieve invloed kunnen hebben op de toegang van de Europese defensie-industrie tot financiële dienstverlening. De Hoge Vertegenwoordiger Joseph Borrell en de Europese Commissie erkenden de zorgen hierover en gaven aan dit goed in de gaten te zullen houden. Op 15 februari jl. publiceerde de Commissie het Defensiepakket2. Hierin stelt de Commissie dat horizontale initiatieven, zoals initiatieven op gebied van duurzame financiering, consistent moeten blijven met de inspanningen van de Europese Unie om de Europese defensie-industrie voldoende toegang tot financiering en investeringen te bieden. Daarnaast verwacht de Commissie van de defensie-industrie dat het zelf ook bijdraagt aan het mitigeren van klimaatverandering in lijn met EU-beleid en in het bijzonder de Europese Green Deal. Het verbeteren van de energie-efficiëntie, het waar mogelijk vergroten van het gebruik van hernieuwbare energie en het verminderen van emissies in deze sector moeten volgens de Commissie integraal onderdeel worden van de collectieve inspanningen voor klimaatneutraliteit in 2050.
Het kabinet zal dit dossier nauwlettend volgen, zoals aan uw Kamer gemeld in de Kamerbrief «Verslag informele Raad Buitenlandse Zaken Defensie d.d. 12 en 13 januari 2022» van 19 januari jl. (Kamerstuk 21 501-28, nr. 234). Een robuuste Europese Defensie Technologische en Industriële basis is cruciaal voor het waarborgen van de nationale veiligheid, de bevordering van de internationale rechtsorde en een zelfredzamer Europa. Dit laat onverlet dat van individuele bedrijven wordt verwacht dat zij gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) toepassen. Dit houdt in dat bedrijven de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart moeten brengen en deze risico’s moeten aanpakken en voorkomen. Dit geldt ook voor bedrijven in de defensie-industrie, zij behoren deze processen op orde te hebben en dit aan te kunnen tonen aan hun financiële dienstverlener.
Het bericht ‘Joodse studenten/docenten in academisch Nederland (vogel)vrij?!’ |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Joodse studenten/docenten in academisch Nederland (vogel)vrij?!»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Joodse studenten en docenten in alle vrijheid moeten kunnen studeren en doceren aan de Maastricht University en dat zij in alle vrijheid evenementen moeten kunnen organiseren en studentenorganisaties moeten kunnen oprichten die passen bij hun ideologische en politieke voorkeuren? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dat ook voor de Joodse gemeenschap te realiseren aan Maastricht University?
Ja, die mening deel ik. De Universiteit Maastricht heeft mij geïnformeerd dat zij hier, als instituut dat grote waarde hecht aan inclusiviteit, ook alle ruimte toe biedt. Inzake de Joodse studentenorganisatie hebben al gesprekken plaatsgevonden om een studentenorganisatie op te richten of opnieuw te activeren. Daarnaast zijn en worden Joodse studenten uitgenodigd om deel te nemen aan bijeenkomsten met andere studentenorganisaties en evenementen zoals de introductieweek voor nieuwe studenten.
Deelt u de opvatting dat de in het artikel gestelde werkelijkheid voor Joodse studenten en docenten haaks staat op de volgende passage die te vinden is op de website van Maastricht University: «De Universiteit Maastricht maakt zich sterk voor een inclusieve cultuur. Als een van de meest internationale universiteiten in Europa zijn we ons ervan bewust dat in onze diversiteit onze kracht schuilt. Het gaat ons om meer dan quota en afspraken: we staan voor een omgeving waarin iedereen zich welkom en gewaardeerd voelt.»?2 Zo ja, wat bent u bereid te doen aan het giftige antisemitische klimaat aan Maastricht University?
De Universiteit Maastricht heeft antisemitische en islamofobe opmerkingen die werden geuit door leden van de universitaire gemeenschap krachtig veroordeeld, en opgeroepen om discriminatie en intimidatie vanwege religieuze overtuiging altijd te melden en/of aangifte te doen.
Onderkent u dat het onacceptabel is dat universiteiten en studentenorganisaties eisen dat Joodse studenten van de Europees Joodse Associatie (EJA) afstand nemen van Israël en geen enkele link mogen leggen met Israël bij evenementen? Zo ja, bent u bereid iets te doen aan deze schandelijke praktijken?
Ik vind het onacceptabel als Joodse studenten zou worden gevraagd afstand te nemen van Israël, maar ik herken het beeld niet dat dit het geval is op universiteiten of op door universiteiten georganiseerde evenementen. Wel moeten op universiteiten, al dan niet in academische context, politiek gevoelige discussies gevoerd kunnen worden. Dit dient wel respectvol te gebeuren.
Het bericht dat het OM het onderzoek naar fraude bij Pels Rijcken aan een commerciële partij heeft overgelaten. |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de top van het Openbaar Ministerie (OM) de officier van justitie (OvJ) die de miljoenenfraude van bestuursvoorzitter F. O. van Pels Rijcken onderzocht, heeft teruggefloten toen hij het strafrechtelijk onderzoek wilde opschalen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht, inclusief de correctie die de krant op 25 november jl. in het artikel aanbracht:
«Correctie (25 november 2021): In dit artikel is verduidelijkt dat de besluitvorming over het onderzoek plaatsvond binnen het functioneel parket, onderdeel van het OM dat met fraudeonderzoeken is belast.»
Klopt het dat de OvJ het onderzoek naar Pels Rijcken verder wilde opschalen, maar dat de top van het OM dat heeft tegengehouden? Zo nee, hoe is dit dan wel gegaan?
Ik verwijs naar een persbericht van het OM d.d. 24 november 2021, waarin wordt toegelicht dat na intern beraad binnen het Functioneel Parket het strategische besluit is genomen om het strafrechtelijk onderzoek te temporiseren. Het OM weerspreekt in dit persbericht «de titel en het beeld dat volgt uit het artikel dat de top van het Openbaar Ministerie het onderzoek stil heeft gelegd.»2
Klopt het dat het OM bewust ervoor heeft gekozen een stap terug te doen in het onderzoek naar de fraude bij Pels Rijcken omdat zij het onderzoek van een commerciële partij (te weten: Deloitte), die door de te onderzoeken partij zelf was aangesteld, wilde afwachten alvorens zelf verder actie te ondernemen? Zo ja, kunt u nagaan waarom het OM voor deze benadering heeft gekozen? Is deze beslissing genomen op basis van capaciteitstekorten bij het OM, of wellicht gebrek aan geld of expertise bij het OM?
Naast het door Pels Rijcken zelf ingestelde onderzoek door Deloitte zijn onderzoeken gestart door het Openbaar Ministerie en de toezichthouders. Parallel aan het strafrechtelijk onderzoek onder leiding van het OM startte Bureau Financieel Toezicht vanuit haar toezichtstaak op de derdengeldrekeningen onderzoek naar het handelen van de inmiddels overleden notaris van Pels Rijcken. Daarnaast heeft de Deken van de Haagse Orde van Advocaten onderzoek gedaan naar eventuele betrokkenheid van advocaten van Pels Rijcken bij notariële fraude. Uw Kamer is per brief van 13 augustus 2021 door mijn ambtsvoorganger geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.
Het is aan het OM, en niet aan mij, om de inzet op een strafrechtelijk onderzoek te bepalen. Het OM heeft mij laten weten dat, nu reeds onderzoeken in gang waren gezet, er is besloten eerst de uitkomsten van die onderzoeken af te wachten alvorens het eigen onderzoek voort te zetten. Omdat de onderzoeken zich richtten op het handelen van geheimhouders en voor het OM de bescherming van het verschoningsrecht een groot goed is, is door het OM besloten om de toezichthouders – die juist op dit punt bijzondere bevoegdheden en expertise hebben – eerst hun werk te laten doen. Daarmee werd het strafrechtelijk onderzoek naar het handelen van de notaris en de mogelijke betrokkenheid van anderen tijdelijk getemporiseerd (op een lager pitje gezet) in afwachting van de uitkomsten van de onderzoeken van de toezichthouders en het onderzoek van Deloitte. Het strafrechtelijk onderzoek lag in die periode niet stil: er is toen ingezet op andere aspecten, namelijk het traceren van (buitenlands) vermogen en de afwikkeling van de erfenis van de notaris. Een dergelijke werkwijze/afweging is niet uitzonderlijk. Het gebeurt wel vaker dat er parallelle onderzoeken lopen waarvan de uitkomst wordt afgewacht omdat die mogelijk relevant is voor (nog te zetten stappen in) het strafrechtelijk onderzoek.
De voortgang van de onderzoeken van de toezichthouders werd door het OM telkens in ogenschouw genomen. Zodra de resultaten van die onderzoeken beschikbaar komen, zal het OM de uitkomsten meewegen bij de in het strafrechtelijk onderzoek te nemen stappen. Dat geldt ook voor het onderzoek dat Deloitte uitvoerde in opdracht van Pels Rijcken.
Hoe komt het volgens u over op de samenleving nu blijkt, dat de Staat onderzoeken naar fraude niet opschaalt, maar juist afschaalt in de hoop dat de fraudeur zelf gedegen onderzoek naar de fraude zal doen? Wat voor signaal wordt hiermee afgegeven?
Zoals hierboven bij de antwoorden op de vragen 2 en 3 weergegeven is geen sprake van het afschalen van het onderzoek.
Bent u het eens dat het een overheidstaak is strafbare zaken te onderzoeken en dat het dan niet past als overheid te zeggen: we wachten een zelfonderzoek van de te onderzoeken partij af en kijken daarna wel of verder onderzoek nog nodig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hierover het gesprek met het OM aan te gaan?
Ik wens te benadrukken dat het aan het OM is, en niet aan mij, om de inzet op een strafrechtelijk onderzoek te bepalen. Over die inzet laat ik mij dan ook niet uit. Mijn ambtsvoorganger heeft dit ook bij de begrotingsbehandeling op een vraag van lid Ellemeet (Groen Links) nogmaals expliciet aangegeven ten aanzien van het onderhavige onderzoek3.
Klopt het dat Deloitte in de zaak van F. O. het OM heeft gevraagd toegang tot «laptops, telefoons» en andere gegevensdragers van Oranje? Zo ja, heeft Deloitte die toegang ook gekregen?
Het OM heeft mij laten weten dat genoemd kantoor niet heeft gevraagd om afgifte van of inzage in gegevensdragers.
Als het antwoord op voorgaande vraag bevestigend is, wat vindt u er dan in zijn algemeenheid van dat commerciële partijen toestemming krijgen opsporingsmethoden te gebruiken die normaal gesproken zijn voorbehouden aan de (hulp)OvJ en rechter-commissaris (RC)?
Het antwoord op vraag 6 is niet bevestigend.
Hoe wordt verzekerd dat een commerciële partij die toestemming krijgt mogelijke bewijsstukken te doorzoeken niets wijzigt aan die bewijsstukken, denk bijvoorbeeld aan het wissen van berichten op telefoon of computers?
In het algemeen wordt uitgegaan van de professionele integriteit van de betrokken forensisch onderzoekers. Bovendien toetst de FIOD dergelijke onderzoeken en doet zelf aanvullend onderzoek.
Wilt u vaart zetten achter het toegezegde onderzoek naar de voor- en nadelen van zelfonderzoeken, waarom door de Kamer is verzocht, en bent u bereid de huidige werkwijze met de zelfonderzoeken op te schorten, in ieder geval tot de resultaten van dat onderzoek er zijn?
In opdracht van het WODC is na de zomer van dit jaar gestart met het onderzoek naar de voor- en nadelen van zelfonderzoek door advocaten en zelfmeldingen door bedrijven.4 Bij dit onderzoek wordt ook meegenomen de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de resultaten van dergelijk zelfonderzoek voor opsporingsinstanties en het OM en de vraag op welke wijze dit zelfonderzoek zou kunnen worden gereguleerd. In het voorjaar van 2022 is voorzien dat het WODC het onderzoek zal afronden. Afhankelijk van de resultaten van dit onderzoek wil ik bezien of en welke stappen dienen te worden genomen met betrekking tot de huidige werkwijze. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
De verlenging van de geldigheid van het coronaherstelbewijs |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Op welke termijn zal de verlenging van de geldigheid van het coronaherstelbewijs van 180 dagen naar 365 dagen na een positieve test, zichtbaar worden in de CoronaCheck-app?
De verlenging van de geldigheidsduur van het herstelbewijs voor nationaal gebruik naar 365 dagen is opgenomen in de wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm). Deze wijziging is op 30 november jl. in werking getreden. Vanaf dat moment krijgen gebruikers die al een herstelbewijs in de CoronaCheck-app hebben ingeladen een melding dat deze kan worden verlengd.
Papieren herstelbewijzen behouden de geldigheid van 180 dagen, zoals ook op het bewijs is aangegeven. Ditzelfde geldt voor papieren bewijzen die door de vaccinatiezetter via het HKVI webportaal zijn verstrekt. Bij het inladen van deze bewijzen in de app wordt de geldigheidsduur niet automatisch aangepast.
Het afnemen van het aantal restitutiepolissen |
|
Corinne Ellemeet (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Hoeveel verzekeraars bieden in 2022 een restitutiepolis aan? Hoeveel restitutiepolissen zijn er beschikbaar in 2022? Klopt het dat het aantal restitutiepolissen daalt?
In 2022 bieden 11 verzekeraars een restitutiepolis aan en zijn 11 restitutiepolissen beschikbaar.
Het klopt dat het aantal restitutiepolissen daalt. In 2020 waren er 17 restitutiepolissen, in 2021 waren dat er 14.
Wat is het aantal beschikbare natura- en combinatiepolissen in 2022?
In 2022 zijn er 37 naturapolissen beschikbaar en 12 combinatiepolissen.
Wat is de gemiddelde premie van de restitutie-, combinatie- en naturapolis?
De gemiddelde premie voor een restitutiepolis is in 2022 per jaar € 1.648,–, voor een combinatiepolis is dat € 1.533,– en voor een naturapolis € 1.503,–.
Deze gemiddelde premies zijn inschattingen op basis van het aantal verzekerden dat op dit moment een restitutie-, combinatie- of naturapolis heeft. In het voorjaar kan ik uw Kamer informeren over de definitieve cijfers voor 2022.
Hoeveel restitutiepolissen zijn er voor 2022 omgezet in een natura- of combinatiepolis? Om hoeveel verzekerden gaat het hier?
In 2022 zijn 3 restitutiepolissen omgezet in combinatiepolissen. In totaal hadden 785.000 verzekerden in 2021 een restitutiepolis die per 2022 wordt omgezet naar een combinatiepolis.
Bij twee van de drie omgezette polissen heeft de betreffende verzekeraar haar verzekerden medio september over deze wijziging geïnformeerd door middel van een (digitale) brief. Verzekerden die voor digitale communicatie hebben gekozen en waarbij de omzetting vermoedelijk daadwerkelijk een verandering betekent omdat zij gebruik maken van zorg bij een niet-gecontracteerde zorgverlener, hebben tevens een fysieke brief ontvangen. Bij de derde omgezette polis heeft de verzekeraar op 12 november alle verzekerden met een brief en een wijzigingsfolder geïnformeerd.
Hoeveel mensen sloten geen zorgverzekering af in de afgelopen jaren? Kunt u de ontwikkeling vanaf de invoering van de zorgverzekering schetsen, uitgesplist in verschillende type verzekeringen?
Ik ga ervan uit dat u met type zorgverzekering bedoelt de «basiszorgverzekering» en «aanvullende zorgverzekering». Voor wat betreft de basiszorgverzekering is er onderscheid te maken tussen de periode voor en na 2011. In het jaar 2011 is de wet onverzekerden zorgverzekering (Wet Ovoz) in werking getreden. De Wet Ovoz heeft tot doel om mensen die verzekeringsplichtig zijn, maar zich niet verzekerd hebben, op te sporen en met behulp van vervolgacties het aantal onverzekerden terug te dringen.
2006
2007
2008
2009
2010
172.800
150.710
152.810
152.240
136.450
Bron: StatLine – Onverzekerden tegen ziektekosten; provincie, 2006–2010 (cbs.nl)
In de Verzekerdenmonitor wordt jaarlijks in beeld gebracht hoeveel verzekeringsplichtigen zijn opgespoord die geen zorgverzekering hebben gesloten en ambtshalve in verzekering zijn gebracht. Dit betreft alleen mensen die ingeschreven zijn in administratieve systemen, zoals de Basisregistratie Personen en de polis administratie van het UWV. Onbekend is om hoeveel mensen het gaat die zijn uitgeschreven, zoals dak- en thuisloze mensen.
In de onderstaande tabel staan de aantallen per jaar van verzekeringsplichtigen die zijn opgespoord die geen zorgverzekering hadden gesloten en van de aantallen die niet meer onverzekerd zijn.
2011
2012
2013
2014
2015
164.388
69.744
69.382
71.726
47.458
106.423
96.028
72.323
71.012
54.480
2017
2018
2019
2020
58.914
67.444
84.992
62.553
64.450
60.663
84.327
67.163
Het aantal verzekerden dat een aanvullende verzekering afsluit is al jaren vrij stabiel.
2018
2019
2020
2021
83,7%
83,8%
83,3%
83,9%
Op welke gebieden wordt er zorg in natura geleverd door verzekeraars als wordt gekozen voor een combinatiepolis?
Vier combinatiepolissen leveren geen zorg in natura maar alleen restitutie, waarbij wel een beperking geldt bij de vergoeding voor bepaalde vormen van niet-gecontracteerde zorg. Drie combinatiepolissen leveren voor maar een paar zorgvormen de zorg in natura; bij een polis gaat het om fysiotherapie, geestelijke gezondheidszorg (ggz) en wijkverpleging en bij de andere twee om ggz en wijkverpleging. Vijf combinatiepolissen leveren bijna alle zorgvormen in natura, met uitzondering van een paar vormen van zorg: bij een polis niet voor ggz, wijkverpleging en mondzorg, bij een polis niet voor ggz en mondzorg, bij een polis niet voor huisartsenzorg, geneesmiddelen en mondzorg, bij een polis niet voor fysiotherapie, ergotherapie en logopedie en bij een polis niet voor mondzorg en paramedie.
Mag een verzekeraar binnen een restitutiepolis in de wijkverpleging of GGZ alsnog minder dan het NZa-tarief vergoeden?
Op basis van het Besluit Zvw dient de zorgverzekeraar aan de verzekerde de kosten te vergoeden die gemaakt zijn uit hoofde van een restitutieverzekering, maar niet de kosten die hoger zijn dan in de Nederlandse marktomstandigheden in redelijkheid passend zijn te achten. Als er een maximumtarief is vastgesteld, geldt dat maximumtarief als invulling van het begrip marktconform en dient de restitutieverzekeraar het maximumtarief te vergoeden bij niet-gecontracteerde zorg.
Mag een verzekeraar een restitutiepolis eigenstandig omzetten in een natura- of combinatiepolis? Zo ja, hoe dient de verzekeraar de verzekerde daarover te informeren? Welke consequenties zijn er voor een verzekeraar als de verzekerden niet goed worden geïnformeerd?
Een verzekeraar bepaalt welke polissen hij aanbiedt. Als de inhoud van een polis verandert, dat moet de zorgverzekeraar de verzekerden daarover goed informeren, zoals ook bepaald is in de Nederlandse Zorgautoriteit Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten – TH/NR-017.
Welke stappen neemt u om te garanderen dat de restitutiepolis voor iedereen beschikbaar blijft, onafhankelijk van de financiële positie van de verzekerde?
Een restitutiepolis is gemiddeld duurder dan een naturapolis. Verzekerden kunnen zelf een keuze maken welke polis het beste bij hen past. De betaalbaarheid van de premie en het verplichte eigen risico is voor lagere inkomens geborgd via de zorgtoeslag.
Klopt het dat er verschil in voorwaarden zit tussen hulp bij fysieke klachten en hulp bij mentale klachten?Klopt het dat de verzekeraar met name de voorwaarden wijzigen voor hulpverleners die mentale hulp aanbieden? Zo ja, waarom is dit zo? Bent u bereid hier heldere afspraken over te maken?
Deze vraag is zo geïnterpreteerd dat gedoeld wordt op combinatiepolissen. Bij combinatiepolissen zit het verschil zowel bij voorwaarden voor de ggz als bij de somatische zorg (bijvoorbeeld wijkverpleging, paramedie en mondzorg). Het is aan de zorgverzekeraar om te bepalen welke polissen met welke voorwaarden hij aanbiedt.
Bent u het eens dat het pijnlijk is en schadelijk kan zijn als mensen hun vaste hulpverlener – die ze soms al jaren hebben en dus vertrouwen – kwijtraken doordat verzekeraars de voorwaarden veranderen? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat mensen hun vaste behandelaar kunnen behouden?
Zorgverzekeraars moeten transparant zijn over welke zorgverleners gecontracteerd zijn en welke (nog) niet. Zorgverzekeraars moeten ook transparant zijn over hoe zij omgaan met het vergoeden van zorg door (nog) niet gecontracteerde zorgaanbieders. Verzekerden kunnen ieder jaar overstappen van verzekering en verzekeraar als de huidige verzekering een gewenste zorgverlener niet contracteert en een andere wel. Ook kan een verzekerde kiezen voor een restitutiepolis.
Het is van belang dat verzekeraars selectief kunnen contracteren omdat zij zo in het belang van hun verzekerden kunnen sturen op passendere zorg; daardoor kunnen zij er ook voor te kiezen om bepaalde zorgaanbieders niet te contracteren als deze zorg leveren die van relatief mindere kwaliteit is en/of relatief duur is.
De beschikbaarheid van locaties testen voor toegang op de Waddeneilanden en dunbevolkte gebieden |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente berichten «Testlocatie De Koog gaat definitief dicht» in de Texelse Courant en «Testen voor Toegang op Texel gaat vanaf komend weekend definitief dicht»? Wat vind u van deze berichten?1, 2
Ja. Ik vind dat testen een alternatief moet zijn en dat het daarvoor belangrijk is dat Testen voor Toegang bereikbaar en beschikbaar is, ook op de Waddeneilanden.
Bent u bekend met eerdere signalen over een continu wisselend beeld van de beschikbaarheid van Testen voor Toegang op onder meer de Waddeneilanden? Welke signalen heeft u daarover gehad?
Ik ben bekend met deze signalen die het gevolg zijn van het feit dat de testbehoefte op de Waddeneilanden varieert van een enkele test per dag tot een tiental in de week. Er is veel contact geweest in de afgelopen weken tussen het Ministerie van VWS, Stichting Open Nederland, de gemeenten van de Waddeneilanden en de testaanbieders die actief zijn op die Waddeneilanden. Om testcapaciteit te borgen op de Waddeneilanden, die vanwege hun ligging in combinatie met de relatief hoge vaccinatiegraad van de bewoners uniek zijn in relatie tot andere gemeenten, heb ik de Stichting Open Nederland de opdracht gegeven testcapaciteit voor de Waddeneilanden in te kopen. De Stichting heeft een concessie uitgeschreven op basis waarvan de testcapaciteit wordt geborgd. In de tussentijd heeft de Stichting er samen met de huidige testaanbieders en gemeenten voor gezorgd dat op de Wadden testcapaciteit beschikbaar blijft voor burgers.
Welke andere knelpunten zijn er in de fijnmazige dekking van het Testen voor Toegang nog meer bij u bekend?
Op 14 december 2021 is het mogelijk voor 99,9% van Nederland om binnen 30 minuten reistijd (enkele reis per auto) en voor meer dan 96% van Nederland om binnen 20 minuten reistijd (enkele reis per auto) een van de meer dan 800 testlocaties van Testen voor Toegang te bereiken.
Wel weten we dat testaanbieders het bij een hele lage testvraag soms moeilijk hebben een testlocatie rendabel te exploiteren. Een lage testvraag kan komen door een terugval in het aantal mensen in een regio dat gebruik wil maken van Testen voor Toegang, maar ook doordat er in een bepaald gebied veel concurrentie is. Daardoor kan het voorkomen dat een testlocatie gesloten wordt. In heel veel gevallen heeft dat geen tot nauwelijks consequenties voor de bereikbaarheid. In enkele gevallen kan dat mogelijk leiden tot een al dan niet tijdelijke iets langere reistijd. Indien dit voorkomt, dan zal Stichting Open Nederland samen met gemeenten proberen een nieuwe testaanbieder te vinden voor dat gebied. In het unieke geval van de Waddeneilanden is dit probleem natuurlijk een stuk groter dan voor gemeenten op het vaste land. Daarom heeft Stichting Open Nederland specifiek voor de Waddeneilanden een structurele alternatieve oplossing gevonden.
Hoe is in de aanbesteding rekening gehouden met het feit dat het bij het vergoeden op basis van het aantal testen het niet meer rendabel is testlocaties zoals Texel, maar ook in andere dunbevolkte gebieden, open te houden?
De aanbesteding per 11 oktober 2021 had als doel om de volledige markt te benutten voor het realiseren van voldoende testcapaciteit voor testen voor toegang. Door de hele markt te benutten, middels een vaste prijs per test, is het mogelijk geweest om het aantal testlocaties te vergroten van ruim 120 testlocaties voor 11 oktober 2021 naar ruim 800 testlocaties op 2 december 2021. Daarnaast zijn de kosten gekoppeld aan het gebruik. Omdat uitgegaan moet worden van een gelijke behandeling van alle testaanbieders, is er een prijs vastgesteld die het mogelijk maakt om overal in Nederland te exploiteren terwijl de kosten tegelijkertijd zo laag mogelijk gehouden kunnen worden. In zeer extreme gevallen, waarbij de testvraag enkele testen per dag bedraagt, is het nagenoeg onmogelijk om middels deze systematiek een rendabele locatie te exploiteren. Daarom is specifiek voor de Waddeneilanden, vanwege het ontbreken van een alternatief dat misschien net buiten de «grens» van 30 minuten reisafstand ligt, een structurele oplossing gevonden.
Bent u het eens dat zeker nu er wettelijke voorstellen liggen om de inzet van coronatoegangsbewijzen uit te kunnen breiden en Testen voor Toegang breder noodzakelijk kan zijn, het dan op alle plekken in Nederland mogelijk moet zijn een locatie voor Testen voor Toegang dichtbij te hebben (maximaal een halfuur met de auto)? Zo ja, hoe gaat u dat regelen?
Ik vind dat testen een bereikbaar en beschikbaar alternatief moet zijn en dat het daarvoor belangrijk is dat Testen voor Toegang zo goed mogelijk aan de 30-minutennorm voldoet. Stichting Open Nederland organiseert Testen voor Toegang en ik heb met hen afgesproken dat de bereikbaarheid binnen 30 minuten reistijd een van hun belangrijkste taken is. Tot nu toe is het hen ook elke keer gelukt om een passende oplossing te vinden. Ik blijf met hen in gesprek om te doen wat daarvoor nodig is.
Deelt u de mening dat Testen voor Toegang voor iedereen binnen een redelijke afstand en reistijd beschikbaar moet zijn en blijven, ook voor iedereen die op de Waddeneilanden woont en werkt?
Zie antwoord op vraag 5. Dit geldt evengoed voor de Waddeneilanden. Ook voor de Waddeneilanden is een passende oplossing gevonden.
Herinnert u zich de eerdere vragen van de VVD over de problemen en knelpunten op de Waddeneilanden en andere dunbevolkte gebieden en antwoorden van uw kant? Hoe moeten de genoemde nieuwsberichten in het licht van uw antwoorden worden gezien?3
Ik sta nog steeds achter de antwoorden op uw Kamervragen van 15 oktober 2021 over de beschikbaarheid van testcapaciteit buiten de randstad. Daarin heb ik aangegeven dat 99,9% van Nederland binnen 30 minuten op een testlocatie kan zijn en dat dit beeld een momentopname was. Sinds die tijd heb ik met alle betrokken partijen samengewerkt om de bereikbaarheid en beschikbaarheid van Testen voor Toegang op peil te houden en dat is zo goed als mogelijk gelukt. Zeer korte tijd was het niet mogelijk om op alle Waddeneilanden te testen. Op dit moment kan opnieuw 99,9% van Nederland zich binnen 30 minuten bij Testen voor Toegang laten testen, waaronder alle mensen op de Waddeneilanden.
Hoe kijkt u naar de implicaties die de slechte beschikbaarheid van Testen voor Toegang heeft voor de lokale ondernemers en de bewoners op de Waddeneilanden en hoe wilt u dit tegengegaan?
Zie het antwoord op vraag 3, 4 en 6.
Welke maatregelen gaat u nemen om nu eindelijk eens stabiele locaties voor Testen voor Toegang beschikbaar te hebben en te houden op de Waddeneilanden en in andere dunbevolkte gebieden?
Op de Waddeneilanden is een structurele oplossing gevonden door Stichting Open Nederland in overleg met de gemeenten. Verder monitort Stichting Open Nederland de verdeling van testlocaties over Nederland en houdt zij in de gaten wat de reistijden zijn en is continu in gesprek met gemeenten op welke manier de bereikbaarheid en de beschikbaarheid van Testen voor Toegang in bepaalde dunbevolkte regio’s kan worden geregeld. Nogmaals, er is voor 99,9% van Nederland een testlocatie op 30 minuten reistijd.
Kunt u aangeven wat de status is van het gesprek dat de gemeente Texel heeft met uw ministerie? In hoeverre is er ook overleg met andere gemeenten waar een vergelijkbare situatie speelt?
Het Ministerie van VWS en Stichting Open Nederland staan in contact met de gemeenten van de Waddeneilanden en er is de afgelopen tijd gezamenlijk gezocht naar een passende en structurele oplossing. Deze oplossing is inmiddels ook gevonden.
Ook is er de afgelopen maanden goed contact geweest met Veiligheidsregio’s en gemeenten op plaatsen waar men langer dan 30 minuten moest reizen naar een testlocatie en daar waar dat dreigde te gaan gebeuren. Dit heeft geleid tot een goede bereikbaarheid voor 99,9% van Nederland.
Het Onderzoeksrapport inzake het faillissement van Flexenergie |
|
Renske Leijten , Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de vernietigende conclusie van het onderzoeksrapport inzake het faillissement van Flexenergie, namelijk dat de energieleverancier ten onrechte vergunningen verkreeg van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) voor de levering van gas en elektriciteit terwijl zij op geen moment in de periode van februari 2014 tot het faillissement in oktober 2018 beschikte over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten voor het uitvoeren van deze taak?1
De ACM is een onafhankelijke toezichthouder die er op toeziet dat (energie)bedrijven zich houden aan wet- en regelgeving en kan binnen de wettelijke kaders handhavend optreden bij schending hiervan. De ACM opereert volledig onafhankelijk en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft geen enkele bemoeienis in de besluiten die de ACM hier in neemt. Ik vind het erg vervelend voor de klanten van deze energieleverancier dat ze negatieve gevolgen hebben ondervonden van het faillissement van deze energieleverancier.
De ACM is op grond van de wet bevoegd om, op aanvraag, leveringsvergunningen af te geven aan partijen die aan kleinverbruikers energie willen leveren.2 Aan deze aanvraag zijn wettelijke vereisten verbonden, waaronder het beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten. Aan deze vergunningseisen moet de aanvrager c.q. vergunninghouder blijvend voldoen. Indien aanleiding bestaat dat een vergunninghouder (vermoedelijk) niet voldoet aan de vergunningseisen kan de ACM hier een onderzoek naar starten. Dit is ook wat de ACM in deze casus heeft gedaan.
Uit navraag bij de ACM is het volgende gebleken. De ACM is in december 2016 een onderzoek gestart naar de administratieve organisatie en interne organisatie van Flexenergie naar aanleiding van signalen die zij van consumenten heeft ontvangen. De ACM kreeg uit verschillende bronnen signalen die wezen op mogelijke overtredingen doordat Flexenergie onterechte kosten («afsluitkosten») in rekening bracht. In mei 2017 was het onderzoek van de ACM nog gaande. Ingrijpen in mei 2017 op basis van een onvolledig onderzoek was dan ook niet mogelijk. Bij Flexenergie werden meerdere processen beoordeeld. De situatie bij Flexenergie was complex door de IT-inrichting en daarnaast leverden de gesprekken met medewerkers en leidinggevenden meerdere sporen op waar zich mogelijk een overtreding of probleem voordeed. Dit heeft de ACM zorgvuldig uitgezocht. De ACM heeft haar onderzoek eind 2017 afgerond en besloten om in te grijpen bij Flexenergie. Dit heeft ertoe geleid dat de ACM extra voorschriften aan de vergunning van Flexenergie heeft verbonden. Deze extra voorschriften hielden in dat Flexenergie binnen zes maanden achterstanden in haar administratie moest wegwerken en haar administratieve organisatie en interne controle moest verbeteren. Het is belangrijk dat de financiële administratie op orde is zodat een onderneming betrouwbare controles kan uitvoeren en (financiële) rapportages kan maken. In eerdere zaken van de ACM hebben voorschriften aan de vergunningen van andere leveranciers effect gehad en geleid tot verbeteringen in de administratieve organisatie en interne controle. Naast het aanbrengen van extra voorschriften aan de vergunning als maatregel voor reparatie zette de ACM haar onderzoek naar de gedragingen van de onderneming in het verleden voort. Dit heeft geleid tot een boete voor de bestuurders van Flexenergie. Voor nadere informatie verwijs ik uw Kamer naar het genomen besluit door de ACM.3
Deze onderzoeken en de daaropvolgende besluiten van de ACM waren erop gericht om consumenten te beschermen, waarbij de impact van mogelijke financiële schade voor consumenten uitdrukkelijk werd meegewogen. Dat er desondanks consumentenleed en schade is ontstaan als gevolg van het faillissement van Flexenergie betreur ik.
In de beantwoording van eerdere Kamervragen is de Staatssecretaris voor Klimaat en Energie uitgebreid ingegaan op de uitvoering van de motie-Beckerman c.s. over strenge eisen aan energieleveranciers (Kamerstuk 30 196, nr. 658). In de antwoorden wordt ook ingegaan op het wetsvoorstel van de Energiewet waarin onder meer de strengere eisen aan (het afgeven van) leveringsvergunningen zijn opgenomen (zie ook het antwoord op vraag 7).4 Ik doe een onderzoek waarbij de mogelijkheden naar extra financiële eisen aan energieleveranciers worden onderzocht, ook wordt gekeken naar de mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Ik laat dit door een externe partij. Indien dit leidt tot wijzigingen in wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.
Wat vindt u van de conclusie dat Flexenergie het, ondanks de miljoenenverliezen die zij leed, nog zo lang heeft kunnen volhouden omdat zij de Belastingdienst en zijn klanten misbruikte als ongewilde financiers van haar verliezen?
In de Nederlandse energiesector is de betaling van de energierekening door kleinverbruikers via een voorschotsystematiek gebruikelijk. Het merendeel van de energieleveranciers int van klanten maandelijks een gelijkblijvend bedrag op basis van een geschat standaardjaarverbruik. Deze schatting is veelal gebaseerd op het verbruik van de voorafgaande jaren. Klanten kunnen echter de hoogte van het te betalen voorschotbedrag tot op zekere hoogte zelf bepalen en instellen en vaak op elk gewenst moment wijzigen. Eenmaal per jaar ontvangen klanten een jaarafrekening, waarin een verrekening plaatsvindt waarbij sprake kan zijn van bijbetaling of teruggave afhankelijk van het werkelijke verbruik van het voorgaande jaar. Het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht bepaalt dat een energieleverancier tenminste eenmaal per jaar een factuur verstrekt. Het verbruik van gas vindt voor het overgrote deel in de wintermaanden plaats. Door de voorschotsystematiek worden de kosten voor gas van deze verbruikspiek uitgesmeerd over het hele jaar. Het voordeel is dat klanten in de winter niet geconfronteerd worden met veel hogere rekeningen dan in de rest van het jaar die zij mogelijk niet kunnen betalen. De consequentie is echter wel dat klanten in de zomermaanden meer betalen dan ze werkelijk aan gas verbruiken in die maanden. Een energieleverancier staat het vrij om deze liquide middelen te gebruiken voor financiering van de inkoop van energie voor hun klanten.
Een energieleverancier factureert en int naast de leveringskosten ook de netwerkkosten en energiebelasting bij zijn klanten. Deze kosten worden afgedragen aan respectievelijk de netbeheerders en Belastingdienst. Dit proces is vergelijkbaar met de wijze waarop omzetbelasting wordt geïnd en afgedragen. Het is de verantwoordelijkheid van de leverancier zelf om tijdig en correct zijn energiebelasting af te dragen aan de Belastingdienst. Als een leverancier dat nalaat, kan de Belastingdienst invorderingsmaatregelen nemen om het uitstaande bedrag te vorderen.
Op grond van het vorenstaande kan niet geconcludeerd worden dat Flexenergie, louter door energiebelasting en voorschotbedragen te innen, de Belastingdienst en zijn klanten misbruikte.
Hoe is het mogelijk dat de ACM heeft nagelaten om in mei 2017 in te grijpen bij Flexenergie, terwijl hier alle aanleiding toe was en de schade voor de Belastingdienst en klanten dan minder hoog zouden zijn opgelopen?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat intrekking van de vergunning juist een vorm van bescherming van klanten kan zijn en het argument van de ACM dat dat «ingrijpende en onomkeerbare gevolgen» zou hebben geen steek houdt, omdat de gevolgen alleen maar meer ingrijpend en onomkeerbaar werden naarmate de situatie bleef voortbestaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer een leveringsvergunning van een leverancier wordt ingetrokken door de ACM, wordt de procedure leveringszekerheid gestart om ervoor te zorgen dat consumenten (kleinverbruikers) niet in de kou en het donker komen te zitten. Het is wettelijk gegarandeerd dat de klanten van de wegvallende
leverancier voorzien zijn van energie.5 Het maakt hierbij niet uit of de ACM de vergunning intrekt naar aanleiding van een aangekondigd faillissement van de leverancier of als ultieme sanctie op het niet langer voldoen aan de vergunningsvereisten. In dit laatste geval geldt dat de ACM hiertoe niet lichtvaardig kan overgaan. Dat kan zij alleen doen in het geval zij oordeelt dat de energieleverancier niet langer op een betrouwbare wijze energie kan leveren. Dat is een zware toets.
Een intrekking van een vergunning betekent dat een leverancier niet langer mag leveren aan kleinverbruikers en deze activiteit moet staken. Doorgaans is de levering aan kleinverbruikers een dermate belangrijke activiteit van een leverancier dat deze door het gedwongen stoppen daarvan in grote financiële problemen komt en waarschijnlijk failliet zal gaan. Voor consumenten die klant waren en een vordering op de onderneming hebben omdat zij voorschotten hebben betaald (zie antwoord op vraag 2) betekent dat naar alle waarschijnlijkheid dat zij dat geld kwijt zijn. Hetzelfde geldt voor consumenten die gebruikmaken van de salderingsregeling. Deze afnemers kunnen bij faillissement van hun leverancier ook nadeel ondervinden doordat zij hun elektriciteitsafname van het net niet meer volledig kunnen salderen met de door henzelf opgewekte elektriciteit, bijvoorbeeld met zonnepanelen. De consument heeft vooral te maken met een nadeel als hij op het moment dat het faillissement plaatsvindt meer elektriciteit van het net heeft afgenomen dan hij heeft kunnen invoeden. Door het faillissement van de energieleverancier is het voor de consument niet meer mogelijk dit verbruik nog te salderen met latere invoeding op het net, wat zonder faillissement wel had gekund doordat het contractjaar in dat geval zou zijn doorgelopen.
Ook als er geen sprake is van een faillissement is het intrekken van een vergunning ingrijpend en onomkeerbaar. In dat geval zal de leverancier zelf zijn klantenbestand moeten verkopen of (als dit niet binnen de vensterperiode lukt) worden de klanten verdeeld over alle overige. Dit raakt zowel de leverancier, die deze klanten moet verkopen of ziet vertrekken, als de klanten die worden overgenomen door een nieuwe energieleverancier.
De wettelijke mogelijkheid van het stellen van nadere voorschriften aan een vergunning door de ACM, zoals bij Flexenergie is gedaan, is een manier om gericht maatregelen bij de vergunninghouder in gang te zetten in het belang van de consument. Als de onderneming er in slaagt binnen de termijn orde op zaken te stellen komt dit zowel de energieleverancier als de consument ten goede. Beide partijen kunnen hun gemaakte afspraken immers voortzetten. Indien de vergunninghouder hier niet aan kan voldoen, kan de ACM alsnog een zwaarder instrument inzetten en op eigen initiatief de vergunning intrekken.
Erkent u dat dit betekent dat het toezicht door de ACM gefaald heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik kan mij daar niet in vinden. De ACM is een onafhankelijke toezichthouder en kan binnen de wettelijke kaders handhavend optreden. Dit is in dit geval ook gebeurd. De ACM heeft ervoor gezorgd dat de klanten van Flexenergie niet zonder elektriciteit en gas zijn komen te zitten.6 De gevolgen van het faillissement van Flexenergie zijn wel bijzonder vervelend voor de voormalige klanten. De ACM heeft aangekondigd dat zij laat onderzoeken of en zo ja, hoe zij in dergelijke gevallen de belangen van consumenten nog beter kan waarborgen. Voorts worden naar aanleiding van de motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 30 196, nr. 658) in het wetsvoorstel van de Energiewet regels aangescherpt ten aanzien van de inhoud en toezicht op de vergunning.
Wat vindt u van de overweging die de curator meegeeft aan de Consumentenbond om het bedrag dat zij verdiende door veilingen te organiseren waar consumenten werden overgehaald over te stappen naar Flexenergie, met dramatische situaties tot gevolg omdat zij niet op de hoogte waren van de deplorabele staat van de onderneming, terug te betalen aan de boedel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om daar een oordeel over te vellen. Het kabinet heeft hier geen rol en geen inzicht in afspraken tussen de organisatoren van de energieveilingen (meestal belangenorganisaties) en de energieleverancier over de voorwaarden van de veiling.
Wat is er sinds het faillissement van Flexenergie veranderd aan de toetredingseisen om te voorkomen dat dit zich weer voordoet?
Uit navraag bij de ACM is het volgende gebleken. Sinds 2015 (dus na de vergunningverlening aan Flexenergie) zijn aanvragers verplicht om een rapport van een accountant te verstrekken om te bewijzen dat zij hun administratieve organisatie en interne controle niet alleen op papier maar ook daadwerkelijk geïmplementeerd hebben. Deze werkwijze van de ACM is aangescherpt naar aanleiding van voortschrijdend inzicht en binnen de (beperkte) ruimte die de wet hiervoor biedt.
Bij het opstellen van het wetsvoorstel van de Energiewet heeft EZK
naar aanleiding van de eerder genoemde motie van Beckerman c.s., gekeken naar de vraag of de voorwaarden waaronder energieleveranciers hun leveringsvergunning krijgen moeten worden aangescherpt en of er meer controle door de ACM moet worden uitgeoefend. Daarnaast is bij het opstellen van het wetsvoorstel tevens de toezegging meegenomen om samen met de ACM te bezien of de voorwaarden waaronder energieleveranciers hun leveringsvergunning krijgen moeten worden aangescherpt en te bekijken of er meer controle moet worden uitgeoefend.7 Het wetsvoorstel Energiewet ligt op dit moment bij de betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets. Ik verwacht dit wetsvoorstel na advisering van de Raad van State eind dit jaar aan uw Kamer te sturen.
Het wetsvoorstel stelt ten aanzien van de inhoud en toezicht op de vergunning een aantal aanpassingen voor. Conform bestaande regels moeten
energieleveranciers, om een vergunning te krijgen (en te houden), bij de ACM aan kunnen tonen dat zij beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten om daadwerkelijk energie te kunnen leveren aan eindafnemers met een kleine aansluiting. In aanvulling op deze bestaande eisen worden in het wetsvoorstel de volgende extra maatregelen voorgesteld.
Leveranciers (het bedrijf en de bestuurders) zullen bij de aanvraag (en periodiek na afgifte) van een vergunning een Verklaring Omtrent Gedrag (hierna: VOG) moeten overleggen. De eis voor het overleggen van een VOG zal in lagere regelgeving worden opgenomen en verder worden uitgewerkt. Hierbij moet gedacht worden aan de vaststelling van termijnen waarbinnen de VOG zal moeten worden overlegd, en consequenties van het niet kunnen overleggen van een VOG. Op deze wijze wordt een toets(moment) uitgevoerd dat zorgt voor een grotere betrouwbaarheid en integriteit van energieleveranciers (het bedrijf en de bestuurders). Ze moeten niet alleen hun taken goed (kunnen) uitvoeren, maar als leverancier van nutsvoorzieningen ook in algemene zin integer zijn. Bovendien leidt een VOG screening tot bescherming van de afnemers, omdat beter geborgd is dat zij beleverd worden door betrouwbare leveranciers.
Ten tweede biedt het wetsvoorstel de ACM de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van de wet Bevordering Integriteits Beoordelingen door het Openbaar Bestuur (wet Bibob). De Wet Bibob maakt het mogelijk dat de integriteit van de aanvrager van een vergunning wordt getoetst. Het doel is daarmee ook de integriteit van het toetsende bestuursorgaan, in dit geval de ACM, te beschermen, door te voorkomen dat vergunningen worden verleend aan niet betrouwbare en/of niet- integere partijen. Ook kunnen al afgegeven vergunningen worden ingetrokken. Hiermee wordt voorkomen dat de ACM ongewild criminele activiteiten faciliteert.
Verder wordt voorgesteld te expliciteren dat de vergunninghouder aan de bij de vergunningaanvraag gestelde eisen moet blijven voldoen. In het wetsvoorstel is daartoe een bepaling opgenomen dat een leverancier om een vergunning te krijgen en behouden, moet beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten alsmede voldoende deskundigheid voor een goede uitvoering van zijn taak. Wat nu niet als zodanig expliciet in de wet is opgenomen, is de eis van voldoende deskundigheid. Deze moet borgen dat leveranciers met voldoende kennis van zaken actief zijn op de markt.
In lagere regelgeving zal hier nadere uitwerking aan worden gegeven.
In het wetsvoorstel is een grondslag opgenomen om bij lagere regelgeving nadere uitwerking te geven aan de genoemde kwaliteiten. Wijzigingen in één of meer van deze kwaliteiten kunnen er toe leiden dat niet meer voldaan wordt aan de vergunningseisen. Voor de verdere invulling hiervan zal lagere regelgeving een plicht gaan bevatten om wijzigingen in bepaalde aspecten van die kwaliteiten te melden. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om bij grote organisatorische of financiële veranderingen. Een dergelijke meldplicht was niet eerder expliciet bepaald, wel was dit door de wetgever beoogd en als zodanig door de ACM in de vergunningseisen opgenomen.8 Naast deze meldplicht zal in lagere regelgeving worden bepaald dat bij de vergunningsaanvraag een accountantsverklaring (controle verklaring) overlegd moet worden en dit na vergunningverlening dit jaarlijks te herhalen.
Wat is er sinds het faillissement van Flexenergie veranderd aan het toezicht en de bescherming van consumenten?
Laat ik vooropstellen dat ik consumentenbescherming hoog in het vaandel heb en ik het belangrijk vind om te blijven kijken naar mogelijkheden om consumenten (beter) te beschermen.
Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de energiemarkt en gesprekken met de ACM en energieleveranciers9 wordt gekeken of het wettelijk kader voor het toezicht van de ACM robuust genoeg is. Deze gesprekken zal ik de komende maanden voortzetten. Het is een gezamenlijke opdracht om te zorgen dat de energieleveranciers voldoende kwaliteit, klantgerichtheid en risicomanagement hebben om de verwachtingen van consumenten te kunnen waarmaken. Klanten moeten er vanuit kunnen gaan dat hun leverancier voldoende financiële middelen heeft om de inkoop voor energie ook bij volatiele marktprijzen te kunnen garanderen.
Ik onderzoek de mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers verder te verbeteren.10 Verschillende leden hebben hierbij de oprichting van zogenoemde waarborgfonds voorgesteld. Tot nu toe is hier niet voor gekozen vanwege de eerder genoemde risico’s die hier aan kleven.11 Niettemin is het van groot belang dat het kabinet, zoals gezegd, blijft zoeken naar mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers verder te verbeteren. De vraag of een uitvoerbare en doelmatige uitwerking van een dergelijk fonds mogelijk is, zal ik daarom meenemen in het hierboven genoemde onderzoek.
De ACM is belast met uitvoerende en toezichthoudende taken. Uit navraag bij de ACM is gebleken dat de ACM na de verlening van een vergunning doorlopend toezicht houdt op energieleveranciers. Dit gebeurt structureel aan de hand van (reguliere) informatieverzoeken en incidenteel op basis van klachten en meldingen van consumenten en bedrijven. De ACM kijkt of het bedrijf voldoende stabiel is zodat levering van gas en elektriciteit aan consumenten niet in gevaar komt. De ACM doet een onderzoek als zij hiervoor noodzaak of aanleiding ziet. De ACM verbetert haar toezicht voortdurend op grond van ervaringen en nieuwe kennis. Ook hebben EZK en ACM de mogelijkheden besproken om aanvullende regels op te nemen in de nieuwe Energiewet, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 7. Het gaat dan onder andere om de mogelijkheid om de integriteit van bestuurders te beoordelen en een expliciete meldplicht bij wijzigingen in organisatorische, financiële en administratieve kwaliteiten bij de onderneming.
Deelt u de mening dat deze casus bevestigt dat het gebrek aan toezicht op de energiemarkt tot een race to the bottom leidt waar consumenten de dupe van worden? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik kan mij daar niet in vinden. Het voordeel van een vrije en concurrerende energiemarkt is dat consumenten zelf energietarieven kunnen vergelijken, keuzevrijheid hebben uit verschillende energieleveranciers en dat energieleveranciers innoveren in producten, dienstverlening en soort energie die aangeboden wordt (bijvoorbeeld groene stroom, groene stroom uit Nederland etc.). Zo kan elk huishouden zelf vrij kiezen van welke leverancier en tegen welke voorwaarden hij/zij elektriciteit en gas wil afnemen, waaronder de keuze voor grijze of groene stroom, de keuze voor vaste of variabele prijzen, de keuze voor een kort of lang lopend contract en de keuze om te wisselen van energieleverancier. Inherent aan deze concurrerende omgeving is de toe- en uittreding van energieleveranciers, waarbij faillissementen, met als gevolg mogelijke nadelige financiële gevolgen voor consumenten, helaas kunnen voorkomen. In geval van faillissement is met de Besluiten Leveringszekerheid geborgd dat consumenten niet zonder stroom of gas komen te zitten.
Een vrije energiemarkt is echter niet onbegrensd. Op grond van de Elektriciteitswet 1998 (art. 95a e.v.) dient een energieleverancier betrouwbaar te zijn en tegen redelijke tarieven energie te leveren aan kleinverbruikers. Het is de taak van de ACM om als onafhankelijke toezichthouder te toetsen of energieleveranciers voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Dit moment vindt normaliter plaats in oktober en kijkt daarbij een jaar vooruit. Het gehele jaar door voert de ACM risico georiënteerd toezicht. Daarnaast monitort de ACM de organisatorische, technische en financiële vereisten voor energieleveranciers blijvend, hetgeen ook dient ter bescherming van consumenten. Als de ACM problemen signaleert, zal ze in nauwer contact met de onderneming treden en zich in het uiterste geval voorbereiden op de procedures rond eventuele faillissementen of intrekking van de leveringsvergunning voor het leveren aan huishoudens en klein-zakelijke afnemers. De ACM heeft binnen de wettelijke kaders haar taken uitgeoefend. Bij het opstellen van het wetsvoorstel van de Energiewet is wel gekeken op welke wijze strengere eisen gesteld kunnen worden aan leveranciers en op welke wijze het handhavingsinstrumentarium kan worden uitgebreid. Deze maatregelen zorgen ervoor dat het (financiële) toezicht op en eisen aan energieleveranciers worden verscherpt.
Zoals in het antwoord op vraag 8 aangegeven onderzoek ik de mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Tevens onderzoek ik of het wenselijk en mogelijk is nadere eisen te stellen aan de financiële positie van de energieleveranciers om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen.12 Naar aanleiding van de resultaten en de aanbevelingen van dit onderzoek zal ik besluiten of er (eventuele) maatregelen moeten volgen. Indien de uitkomst van dit onderzoek leidt tot wijzigingen in de wet, zal ik uw Kamer informeren.
Deelt u de mening dat deze casus bevestigt dat liberalisering van de energievoorziening te ver is doorgeschoten waardoor het veel te makkelijk is geworden om er als onbekwame energieleverancier tussen te komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht 'Is belasting betalen weer iets voor de dommen?' |
|
Tom van der Lee (GL), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Is belasting betalen weer iets voor de dommen?»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Welke signalen heeft u ontvangen dat de verruiming van de eerste schijf in de vennootschapsbelasting (vpb) voor nieuwe mogelijkheden zorgt om belasting te ontwijken? Bent u het met de Partij van de Arbeid en GroenLinks eens dat deze signalen zeer zorgelijk zijn?
In het Belastingplan 2021 is de schijfgrens tussen het lage tarief (15%) en het hoge tarief (25% in 2021 en 25,8% in 2022) in de vennootschapsbelasting verhoogd van € 245.000 in 2021 naar € 395.000 per 2022. Op dit moment valt dan ook nog niet goed aan te geven of en in hoeverre belastingplichtigen gebruik zullen maken van de mogelijkheid die zij hebben om activiteiten te spreiden over meerdere vennootschappen (en dus belastingplichtigen) vanwege deze verhoging. Bij de afweging om activiteiten op deze wijze te spreiden zijn verschillende overwegingen van belang (zie ook antwoord vraag 4). Conform de motie van de leden Hammelburg en Grinwis2 zal worden gemonitord of en op welke schaal en wijze bedrijven opsplitsen teneinde gebruik te maken van de verhoging van de schijfgrens in de vennootschapsbelasting en, als de monitoring hiertoe aanleiding geeft, kan worden bezien of er aanleiding is om wettelijke maatregelen te nemen die ongewenste fragmentatie bestrijden. Het verkrijgen van een goed inzicht kost tijd. De eerste conclusies zullen, zoals eerder aangegeven, naar verwachting in de loop van volgend jaar kunnen worden gedeeld.
Wat is het concrete fiscale voordeel om een BV die één miljoen euro winst maakt op de te splitsen in twee BV’s met ieder de helft van de winst? Is dit mogelijk door simpelweg een werk-BV tussen te schuiven als Directeur-Grootaandeelhouder (DGA), zoals het artikel beschrijft?
Ingeval de activiteiten van een besloten vennootschap (bv) die € 1 miljoen winst maakt worden verspreid over twee bv’s, waardoor beide bv’s ieder de helft van de winst toekomt, kan tot aan de schijfgrens tweemaal gebruik worden gemaakt van het lage tarief in de vennootschapsbelasting, alvorens het hoge tarief toepassing vindt. In dat geval is er jaarlijks sprake van een besparing in de vennootschapsbelasting van circa € 40.000, zijnde het verschil tussen het hoge tarief en het lage tarief vermenigvuldigd met de schijfgrens (op basis van de parameters die gelden in 2022). Om de winst die toekomt aan een bv te verspreiden over meerdere bv’s is het wel vereist dat de activiteiten en daarmee samenhangende winst ook daadwerkelijk toerekenbaar is aan deze verschillende bv’s.
In hoeverre zal deze vorm van belastingontwijking toenemen, in overweging nemende dat het tariefverschil tussen het lage en hoge tarief in de vpb groter is geworden en de eerste schijf in de vpb is verlengd?
De afweging om activiteiten op te splitsen is afhankelijk van verschillende overwegingen. De voorgenoemde verhoging van de schijfgrens naar € 395.000 per 2022 en de verhoging van het vennootschapsbelastingtarief van 25% naar 25,8% met ingang van 1 januari 2022 kunnen meespelen in die overwegingen. Hiermee wordt ook rekening gehouden bij de raming van het budgettaire effect.3 Er bestaan echter ook fiscale overwegingen om activiteiten juist niet op te splitsen. Als activiteiten in verschillende belastingplichtige lichamen worden ondergebracht, zullen bijvoorbeeld transacties tussen de verschillende lichamen tot winstneming leiden. Verder geldt dat wanneer de activiteiten die in het ene lichaam zijn ondergebracht tot verlies leiden, deze niet kunnen worden verrekend met de winst van de activiteiten van het andere lichaam. Ook zullen niet-fiscale overwegingen een rol spelen bij de afweging om de activiteiten van een bedrijf over verschillende vennootschappen te verspreiden, zoals bedrijfseconomische overwegingen ten aanzien van aansprakelijkheden of het aantrekken van financiering van een bank. Hoe deze verschillende fiscale en niet-fiscale overwegingen door een belastingplichtige worden gewogen zal afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval.
Welke categorie belastingplichtigen zal naar verwachting vooral gebruik maken van deze ontwijkingsmogelijkheid?
Naar verwachting zullen belastingplichtigen die (substantieel) meer winst behalen dan de hoogte van de schijfgrens en hun activiteiten (en daarmee hun winst) relatief eenvoudig over verschillende vennootschappen kunnen verdelen, gebruik maken van voorgenoemde schijfverlenging.
Hoeveel BV’s worden gehouden door advocaten, fiscalisten, notarissen en andere beroepsbeoefenaren die meer dan 400.000 euro winst per jaar maken?
Bij een aandeelhouderstructuur is niet meteen duidelijk of de uiteindelijke eigenaar een natuurlijk persoon is. Daarnaast is de beroepsgroep van personen ook niet exact af te bakenen op basis van gegevens in de aangifte. Het is daarom niet mogelijk deze vraag op korte termijn te beantwoorden. Op de onderverdeling tussen typen eigenaren zal nader worden ingegaan in het onderzoek naar fragmentatie in de vennootschapsbelasting, dat met de eerste resultaten van de monitoring in de eerste helft van volgend jaar naar de Kamer wordt verzonden.
Hoe beoordeelt u in het licht van de signalen over de nieuwe mogelijkheden die de verruiming van de eerste schijf van de vpb biedt om belasting te ontwijken, de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze verruiming, conform artikel 3.1 van de comptabiliteitswet?
De schijfverlenging heeft als doel om winsten, die lager zijn dan € 395.000, minder te belasten. Daarmee is deze maatregel doeltreffend. Ook acht het kabinet de maatregel doelmatig, waarbij het kabinet onder andere de lagere vennootschapsbelastingontvangsten en het mogelijke opknippen van bedrijven heeft meegewogen. Ik heb aan uw Kamer toegezegd het opsplitsen te zullen monitoren. In de eerste helft van volgend jaar zullen de eerste resultaten met betrekking tot de monitoring aan uw Kamer worden toegezonden.
In hoeverre is het fiscale evenwicht tussen de inkomstenbelasting en vpb/box 2 verstoord door het lage vpb-tarief? Kunt u een overzicht geven hoe dit fiscale evenwicht de afgelopen vijf jaren is veranderd, en kunt u daarbij de situatie in 2022 tevens betrekken?
Bij deze vraag ga ik ervan uit dat de vragensteller doelt op het globaal evenwicht in de belastingdruk van dga’s, IB-ondernemers en werknemers. Onderstaande figuur toont de ontwikkeling van de (gecombineerde) marginale toptarieven sinds de herziening van de inkomstenbelasting in de inkomstenbelasting (IB) in 2001 tot en met 20224 en geeft daarmee een beeld van de ontwikkeling in het globale evenwicht in de marginale belastingdruk van werknemers, IB-ondernemers en dga’s. Dit zowel over de gehele periode vanaf het moment van IB2001 waarin het boxenstelsel is ingevoerd (waarbij het globaal evenwicht als uitgangspunt gold) als over de afgelopen 5 jaar en het jaar 2022.
Tussen 2001 en 2022 is het verschil in de (gecumuleerde) marginale tarieven van een IB-ondernemer, dga en werknemer toegenomen. Dit is ten eerste het gevolg van de introductie en verruiming van de MKB-winstvrijstelling waar IB-ondernemers recht op hebben. Ten tweede is dit verschil veroorzaakt door verlagingen van het tarief in de vennootschapsbelasting. Tegenover deze lagere tarieven heeft geen gelijkwaardige verhoging van het box 2-tarief gestaan waardoor de (gecumuleerde) belastingdruk van de dga, de IB-ondernemer en de werknemer ten opzichte van 2001 meer uiteen is gaan lopen. In de derde plaats is sinds 2001 het verschil tussen het lage en het hoge tarief in de vennootschapsbelasting toegenomen. Tot slot is de schijfgrens waarop het lage Vpb-tarief van toepassing is per 2021 verlengd van € 200.000 naar € 245.000 en per 2022 naar € 395.000.
De ontwikkelingen in de Vpb-tarieven en de schijfgrens wordt geïllustreerd in onderstaande figuur.
Onderstaande tabel toont de ontwikkelingen van de tarieven in box 1, box 2, de tarieven in combinatie met de schrijfgrens in de vennootschapsbelasting en de gecumuleerde toptarieven.
Vpb algemeen tarief
25,0%
25,0%
25,0%
25,0%
25,8%
Vpb opstaptarief
20,0%
19,0%
16,5%
15,0%
15,0%
Vpb schijfgrens
€ 200.000
€ 200.000
€ 200.000
€ 245.000
€ 395.000
box 2 tarief
25,0%
25,0%
26,3%
26,9%
26,9%
gecumuleerd toptarief over winst boven Vpb-schijfgrens
43,8%
43,8%
44,7%
45,2%
45,8%
gecumuleerd toptarief over winst tot Vpb-schijfgrens
40,0%
39,3%
38,4%
37,9%
37,9%
toptarief werknemer box 1
52,0%
51,8%
49,5%
49,5%
49,5%
toptarief IB-ondernemer box 1
44,7%
44,5%
43,1%
43,5%
43,9%
Op welke wijze kan het opknippen van BV’s om zoveel mogelijk gebruik te maken van het lage tarief in de vpb worden voorkomen?
Het spreiden van activiteiten over meerdere vennootschappen om optimaal gebruik te maken van het lage tarief in de vennootschapsbelasting kan worden voorkomen door de prikkel die hiertoe aanleiding geeft te beperken. Dit kan door zowel de hoogte van de schijfgrens te beperken, alsmede door het lage en het hoge tarief in de vennootschapsbelasting minder uiteen te laten lopen. Daarnaast kan opknippen mogelijk worden voorkomen door (complexe) bepalingen. Indien in toekomst voor de introductie van een dergelijke bepaling zou worden gekozen, zal – naast de complexiteit – ook aandacht moeten worden besteed aan de vormgeving, uitvoerbaarheid, inpasbaarheid en budgettaire gevolgen.
Hoe kan het dat u zelf aangeeft dat het een «waarheid als een koe» is dat de vpb-verruiming zorgt voor belastingontwijkingsconstructies maar hier vervolgens wetgevingstechnisch niets tegen doet? Wat zegt dit over het commitment van de het kabinet om te voorkomen dat er ondoelmatige wetgeving wordt gemaakt en om belastingontwijkingsconstructies te voorkomen?
Het kabinet heeft er vorig jaar in het Belastingplan 2021 voor gekozen om de schijfgrens tussen het lage tarief en het hoge tarief in de vennootschapsbelasting te verhogen van € 245.000 in 2021 naar € 395.000 per 2022. Ik heb inderdaad tijdens de behandeling van het Belastingplan dit jaar benoemd dat een groter tariefverschil de prikkel tot arbitrage ook groter maakt. Daar noemde ik ook bij dat het opknippen van bedrijven van meerdere – ook niet fiscale – factoren afhankelijk is, zoals beschreven in het antwoord op vraag 4. Het kabinet zal monitoren of en op welke schaal en wijze bedrijven opsplitsen teneinde gebruik te maken van de verhoging van de schijfgrens in de vennootschapsbelasting. Vervolgens zal worden bezien of er aanleiding is om wettelijke maatregelen te nemen die ongewenste fragmentatie bestrijden. Voorgaande doet niet af aan het commitment van dit kabinet om belastingontwijking aan te pakken.
Overweegt u wijzigingen in het fiscale eenheidsregime om deze vorm van belastingontwijking tegen te gaan? Zo ja, welke wijzigingen overweegt u?
Het fiscale-eenheidsregime in de vennootschapsbelasting is een keuzeregime. Een bedrijf dat ervoor kiest om verschillende activiteiten onder te brengen in afzonderlijke bv’s kan zo toch voor de vennootschapsbelasting als één belastingplichtige worden behandeld. Die keuze heeft voor- en nadelen. Een voordeel van het vormen van een fiscale eenheid is dat vermogensbestanddelen kunnen worden overgedragen tussen de verschillende maatschappijen van een fiscale eenheid zonder dat dat (op dat moment) leidt tot heffing van vennootschapsbelasting. Daarnaast kan binnen een fiscale eenheid ook het verlies van de ene maatschappij worden verrekend met de winst van de andere maatschappij. Een groter verschil tussen het lage (15%) en het hoge tarief (25% in 2021 en 25,8% in 2022) in de vennootschapsbelasting in combinatie met de verhoogde schijfgrens (€ 245.000 in 2021 en € 395.000 per 2022) kan echter wel een prikkel vormen om de fiscale eenheid te verbreken. Het vormen van een fiscale eenheid betreft een fiscale afweging. In welke mate het tariefverschil en de schijfgrens in de vennootschapsbelasting hierop van invloed zijn is niet goed aan te geven en sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Binnen de huidige vormgeving van het fiscale-eenheidsregime laat een dwingende keuze zich niet denken. De keuze voor een nieuwe groepsregeling en de vormgeving daarvan is aan een volgend kabinet.5
Zou het onder omstandigheden verplichten van een fiscale eenheid een mogelijkheid zijn om deze vorm van ontwijking tegen te gaan? Of een dwingende keuze, hetgeen wil zeggen dat indien voor een fiscale eenheid is gekozen, het verbreken van die fiscale eenheid in beginsel niet meer mogelijk is?
Zie antwoord vraag 11.
Wat vindt u in het licht van het gegeven dat het kabinet de strijd tegen belastingontwijking de afgelopen jaren tot speerpunt benoemd heeft, van het feit dat het kabinet hiermee – terwijl het kabinet zich hiervan zelf nu gewoon bewust is – nieuwe mogelijkheden creëert om belasting te ontwijken?
Zoals eerder benoemd in de beantwoording van vraag 10 is de strijd tegen belastingontwijking een belangrijk speerpunt van dit kabinet. Gedurende deze kabinetsperiode heeft het kabinet met een groot aantal maatregelen tegen belastingontwijking laten zien dat de aanpak van belastingontwijking hoog op de agenda staat. Het is nog onduidelijk of en in welke mate gebruik van het tariefverschil en de schijfverlenging plaatsvindt door het verspreiden van activiteiten over meerdere vennootschappen. Ik heb aan uw Kamer toegezegd dit te zullen monitoren. Het is aan een volgend kabinet om de resultaten de evalueren en indien nodig actie te ondernemen.
Klopt het dat deze nieuwe vorm van belastingontwijking vooral geschikt is voor de rijken en tot veel gederfde belastingopbrengsten zal leiden?
Het verspreiden van activiteiten over meerdere vennootschappen of het verbreken van een fiscale eenheid om in te spelen op het lage tarief is geschikt voor bedrijven die meer dan € 395.000 winst maken, waarbij de te behalen voordelen opwegen tegen de nadelen die hiermee mogelijk gepaard gaan (zie onder andere het antwoord op vraag 4). Hier profiteren in eerste plaats de achterliggende aandeelhouders van. Zij kunnen hierdoor een lagere belastingdruk realiseren. Bij de berekening van het budgettaire effect van een verhoging van het hoge tarief wordt nu als verwachte gedragsreactie een «opsplitsingseffect» meegenomen. Bij een verhoging van het hoge tarief wordt een additioneel gedragseffect van 10% gehanteerd.6
Klopt het dat het verlaagde tarief reeds 3,4 miljard euro per jaar aan gederfde belastinginkomsten kost en dat dit de komende jaren alleen maar zal toenemen?
Met de verhogen van het algemene tarief naar 25,8% is het verschil in de tarieven van 10 procentpunt naar 10,8 procentpunt gestegen. De gederfde belastinginkomsten zijn daarmee van € 3,4 miljard naar 3,4*10,8/10 = € 3,7 miljard gestegen.
Bent u bereid de verlenging van de eerste schijf in de vennootschapsbelasting terug te draaien? Zo nee, bent u bereid dit dan in ieder geval bij het volgende Belastingplan te doen indien blijkt dat de vermoedens juist zijn en het opsplitsen van BV’s om gebruik te maken van het verlaagde tarief een grote vlucht neemt?
Het kabinet heeft er tijdens de augustusbesluitvorming 2020 voor gekozen om de schijfgrens tussen het lage tarief (15%) en het hoge tarief (25% in 2021 en 25,8% in 2022) in de vennootschapsbelasting te verhogen van € 245.000 in 2021 naar € 395.000 per 2022. Dit is opgenomen in het Belastingplan 2021.7 Conform de motie van de leden Hammelburg en Grinwis8 zal worden gemonitord of en op welke schaal bedrijven opsplitsen teneinde gebruik te maken van het lage tarief van de vennootschapsbelasting. Als de monitoring hiertoe aanleiding geeft, kan worden bezien of er aanleiding is om wettelijke maatregelen te nemen die ongewenste fragmentatie bestrijden. Bij dergelijke maatregelen kan zowel worden gedacht aan het mitigeren van de prikkel door het terugdraaien van de verhoging van de schijfgrens als aan het opnemen van een mogelijke specifieke bepaling. Indien in de toekomst voor de introductie van een dergelijke bepaling zou worden gekozen, zal – naast de complexiteit – ook aandacht moeten worden besteed aan de vormgeving, uitvoerbaarheid, inpasbaarheid en budgettaire gevolgen. Het kost echter tijd om een goed inzicht te verkrijgen in deze problematiek. De conclusies zullen naar verwachting in de loop van volgend jaar kunnen worden gedeeld. Het is aan een volgend kabinet om een besluit te nemen of en welke maatregelen noodzakelijk zijn.
Welke andere opties onderzoekt u nu om ontwijking tegen te gaan, omdat nu al duidelijk is en u zelf ook al heeft aangegeven dat de vpb-verruiming tot ontwijkingsgedrag gaat leiden? Op welke manier worden amendementen op het wetsvoorstel met kamerstuknummer 35 927 (Belastingplan 2022), nummers 37 en 38, hierin betrokken?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u bereid de mogelijkheden om deze vorm van belastingontwijking te voorkomen in kaart te brengen en de Kamer hierover zo snel mogelijk te informeren?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en aan de Kamer doen toekomen voorafgaand het wetgevingsoverleg over het Belastingplan 2022 in de Eerste Kamer?
Ja. Ik heb de vragen zoveel mogelijk één voor één beantwoord, met dien verstande dat enkele in elkaars verlengde liggende vragen tezamen zijn beantwoord.
De tabel gebaseerd op NICE-data waaruit blijkt dat er nu meer tachtigplussers met corona zijn opgenomen in onze ziekenhuizen dan vóór de start van de vaccinatiecampagne |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op bijgevoegde tabel welke werd samengesteld door de heer Y. Bleijenberg over het aantal COVID-19-opnames uitgesplitst naar leeftijd?1
Deze grafiek laat zien dat het aantal opnames, in navolging van het aantal besmettingen, sterk oploopt. Dit is voor een groot deel te verklaren door de verhoogde infectiedruk van de laatste weken. Deze verhoogde infectiedruk leidt zowel tot een toename van infecties bij ongevaccineerden als tot een toename in doorbraakinfecties bij gevaccineerden. Door de hoge infectiedruk komen mensen nu vaker in aanraking met het virus waardoor ook gevaccineerden vaker besmet raken.
Daarbij is er bij de oudere leeftijdsgroepen (70-plus) een lagere vaccineffectiviteit. Over de data van de laatste weken wordt deze geschat op 86%2. Dit betekent dat de kans op ziekenhuisopname 7 keer kleiner is voor gevaccineerde 70-plussers. De vaccins werken dus nog steeds zeer goed tegen ziekenhuisopname, maar het risico voor ouderen is groter dan voor de jongeren.
Waarom moeten Kamerleden voor hun informatie burgers raadplegen en krijgt de Kamer deze tabel niet gedeeld via u?
Het klopt niet dat u voor dergelijke informatie van burgers afhankelijk bent. Het coronadashboard toont een soortgelijke grafiek met daarin het aantal ziekenhuisopnames per leeftijdsgroep door de tijd heen.3 Daarnaast zijn er meerdere vormen van informatievoorziening voor de Kamer. Zo zijn er de frequente Kamerbrieven betreffende de laatste stand van zaken omtrent het coronavirus, is er het coronadashboard waarop de laatste data worden gedeeld, brengt het RIVM (twee)wekelijks meerdere rapportages uit zoals de rapportage over de vaccinatiestatus van de COVID-19-patiënten in de ziekenhuizen en de vaccineffectiviteit en er zijn de frequente «technische briefings» in de Tweede Kamer waarin u wordt geïnformeerd door onder anderen de OMT-voorzitter.
De data uit de grafiek zijn publiek toegankelijke data van Stichting NICE.
Bent u bereid een tabel zoals deze de komende weken dagelijks met ons te delen? Zo nee, waarom niet?
De grafiek komt van Stichting NICE. De data van Stichting NICE is publiek toegankelijk en wordt dagelijks bijgewerkt. Op hun website worden deze data in verschillende grafieken weergegeven. Deze data worden niet dagelijks geleverd aan het RIVM. Dat komt omdat deze data niet altijd up-to-date zijn: niet elk ziekenhuis levert dagelijks alle data aan. Omdat de data van de laatste week hierdoor onvolkomenheden omvatten, worden deze in een grijs vlak weergegeven.
Daarnaast toont het coronadashboard het gemiddeld aantal mensen dat per dag met COVID-19 is opgenomen in het ziekenhuis, inclusief IC-opnames. In de grafiek «ziekenhuisopnames door de tijd heen» staat naast het gemiddelde ook het daadwerkelijke aantal ziekenhuisopnames (inclusief directe IC-opnames) per dag.
Het doel van het coronadashboard is dan ook om frequent (waar mogelijk dagelijks) relevante gegevens breed beschikbaar te maken.
Hoe duidt u het gegeven dat er op dit moment meer tachtigers besmet met het coronavirus in het ziekenhuis liggen dan vóór de vaccinatiecampagne?
De desbetreffende grafiek betreft niet de bedbezetting maar het aantal nieuwe opnames in de ziekenhuizen. Het aantal opnames voor tachtigers is nu niet hoger dan voor de vaccinatiecampagne. In de door u genoemde grafiek worden de leeftijdscategorieën boven de tachtig jaar samengevoegd. Wanneer alleen naar tachtigers (80–89 jaar) wordt gekeken is de opnamepiek van voor de vaccinatiecampagne hoger dan de huidige piek betreffende de data tot en met 21 november, zoals ook te zien is in de eerder genoemde grafiek op het coronadashboard.
Desalniettemin is het zorgelijk dat in de ziekenhuizen meer kwetsbare ouderen worden opgenomen. In het advies n.a.v. het 131e OMT zegt het OMT daarover «Dit aantal is opgelopen doordat de eerste lijn overbelast is en ziekenhuiszorg niet kan overnemen, thuiszorg en mantelzorg door ziekte uitvallen, en de uitstroom naar de langdurige zorg stokt.»
Daarnaast is zichtbaar dat de vaccineffectiviteit licht blijft afnemen over kalendertijd, met name bij de 70-plussers. Dit heeft verschillende mogelijke verklaringen. De mensen die recent zijn opgenomen hebben gemiddeld een langere tijd tussen vaccinatie en ziekenhuisopname dan mensen die eerder zijn opgenomen. Daarbij neemt de vaccineffectiviteit licht af met de tijd sinds vaccinatie, wat de lagere vaccineffectiviteit in de laatste 8 weken deels verklaart. Daarnaast kunnen de verhoogde infectiedruk, een toenemend verschil in mate van blootstelling (door bijvoorbeeld ander gedrag) tussen gevaccineerden en ongevaccineerden en een relatief grotere toename van immuniteit na infectie in de ongevaccineerde groep leiden tot een iets lagere vaccineffectiviteit naar kalendertijd.
Komt dat door het zich veilig wanen in geval van volledige vaccinatie? Zo nee, waarom niet?
Er zijn andere redenen aan te wijzen voor deze toename, zie mijn antwoord op vraag 4. Uit gegevens van de RIVM Corona Gedragsunit blijkt dat het aandeel mensen dat zich zorgen maakt om het coronavirus is toegenomen.
Komt dat doordat de vaccins meer uitgewerkt zijn dan u ons heeft doen laten geloven? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM onderzoekt frequent de vaccineffectiviteit. Een rapportage betreffende vaccineffectiviteit en ziekenhuisopnames wordt elke twee weken met u gedeeld. Het RIVM publiceert op 30 november een nieuwe versie.
Komt dat door de opstuwende werking die het op handen zijnde 2G heeft op de wens van veel burgers om liever een coronatoegangsbewijs te verkrijgen via een herstelbewijs in plaats van via vaccinatie? Zo nee, waarom niet?
We hebben geen enkele reden om aan te nemen dat 80-plussers zich bewust besmetten om een herstelbewijs te ontvangen. Ook voor andere groepen is dit een zeer onverstandige keuze, omdat zij met een dergelijke besmetting ook anderen kunnen besmetten, zelf een kans lopen om ernstig ziek te worden en de algehele infectiedruk verhogen.
Bent u ervan op de hoogte dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) inmiddels heeft geconstateerd dat er «besmettingsfeestjes» worden gehouden?
De IGJ heeft niet zelf geconstateerd dat er «besmettingsfeestjes» worden gehouden. Wel heeft de inspectie zich krachtig uitgesproken tegen een website waar mensen materialen konden kopen om zichzelf met het coronavirus te besmetten. Ook waarschuwde de IGJ mensen in het algemeen zich niet expres te laten besmetten met het coronavirus. De waarschuwing van de inspectie staat op de IGJ-website4. De betreffende pagina is vrij snel door het hostingbedrijf uit de lucht gehaald.
Realiseert u zich dat mensen naar deze besmettingsfeestjes gaan omdat ze «liever besmet dan geprikt» worden en dat dit een opstuwende werking van het aantal coronabesmettingen geeft?
Ondanks het feit dat een doorgemaakte besmetting beschermende werking biedt voor een volgende besmetting, is dit natuurlijk heel erg onverstandig. Tevens is het advies om bij een doorgemaakte besmetting nog één vaccinatie te halen.
Ik verwijs daarom zo vaak als ik kan naar de optie van vaccinatie als enige weg uit deze crisis. De IGJ heeft mij laten weten dat zij van mening zijn dat iedereen die zichzelf besmet opzettelijk de publieke gezondheid in gevaar brengt en mensen die dit doen, enorme risico’s nemen, voor zichzelf en voor anderen.
Realiseert u zich dat deze opstuwende werking van de besmettingen ophoudt als u stopt met de invoering van 2G? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. De meeste besmettingen komen doordat mensen zich niet aan de maatregelen houden omdat zij denken óf niet besmet te zullen worden óf daar niet heel ziek van te zullen worden. Een invoering van 2G zal juist deze groep, zij het ongevraagd, bescherming bieden omdat zij niet, of in mindere mate, in risicovolle omstandigheden zullen worden blootgesteld aan het virus.
Dat mensen op deze zeer onverstandige manier omgaan hun eigen gezondheid, die van hun naasten en de volksgezondheid kan geen reden zijn om af te zien van de inzet van maatregelen als die effectief zijn.
Welk percentage van deze in het ziekenhuis opgenomen tachtigers is volledig gevaccineerd?
Het RIVM publiceert elke twee weken data over de vaccinatiestatus van de in het ziekenhuis opgenomen COVID-19-patiënten. Hierin wordt onderscheid gemaakt in drie leeftijdscategorieën: 12–49 jaar, 50–69 jaar en 70 jaar en ouder. In de periode van 11 juli tot en met 14 november was 57% van de opgenomen 70-plussers in het ziekenhuis volledig gevaccineerd, zie ook onderstaande tabel uit de RIVM-rapportage van 18 november 20215.
Leeftijd (jaar)
Niet
Deels
Volledig
Niet
Deels
Volledig
12–49
2.105
68
144
431
11
11
50–69
2.105
120
808
674
29
169
≥70
1.543
79
2.156
265
9
178
Klopt het dat tachtigers die besmet met het coronavirus worden opgenomen in het ziekenhuis, niet worden opgenomen op de intensive care? Zo ja, waarom is dat?
De behandelend arts besluit in overleg met de patiënt of zijn/haar familie of iemand wel of niet wordt opgenomen op de Intensive Care (IC). Dit besluit dient per patiënt zorgvuldig gemaakt te worden waarbij verschillende factoren van invloed zijn op de kans op volledig herstel, waaronder de reden tot opname en medische voorgeschiedenis. In de besluitvorming weegt mee dat de kans op volledig herstel na IC-opname met name voor kwetsbare ouderen aanzienlijk kleiner is. Het besluit wordt dus niet enkel genomen op basis van leeftijd of besmetting met het coronavirus, maar is afhankelijk van de individuele karakteristieken van de patiënt en de uitkomst uit het hiervoor genoemde overleg met behandelend arts.
Hoeveel verpleeghuisbewoners die COVID-19 kregen, werden sinds 27 februari 2020 opgenomen in het ziekenhuis? Hoeveel op de intensive care?
Het RIVM heeft geen informatie over of een persoon een verpleeghuisbewoner is in de data over ziekenhuis- en IC-opnames van Stichting NICE. Dit zijn medische gegevens en voor de infectieziektebestrijding is het niet nodig om te weten hoeveel verpleeghuisbewoners zijn opgenomen in het ziekenhuis. Het RIVM heeft enkel informatie in OSIRIS (meldingen van positief geteste personen) over of een persoon in een verpleeghuis woont. In OSIRIS zijn de data over of een persoon is opgenomen in het ziekenhuis dan wel op de IC incompleet. Kortom, het RIVM kan niet zeggen hoeveel verpleeghuisbewoners er zijn opgenomen in het ziekenhuis en op de IC. Zij hebben deze informatie enkel beschikbaar naar leeftijd.
Kunt u deze vragen uiterlijk aanstaande vrijdag (d.d. 24 november 2021) beantwoorden, gezien de op handen zijnde, mogelijke code zwart? Als dit niet lukt, wilt u dan een onderbouwing geven waarom niet? Mag dit nederige Kamerlid er in het kader van artikel 68 van de Grondwet op wijzen recht te hebben op deze feitelijke informatie en erop wijzen dat het in het licht van de actualiteit zinloos is als we de antwoorden pas over drie weken krijgen?
De termijn van 48 uur is te kort gebleken. Er wordt elke keer alles op alles gezet om u en de Kamer zo snel en volledig mogelijk te voorzien van antwoorden op de schriftelijke vragen. De antwoorden op deze set vragen stuur ik u ruim binnen de termijn van drie weken.
Het Predicaat Koninklijk |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de precieze criteria zijn om als onderneming in aanmerking te komen voor het Predicaat Koninklijk en kunt u ook aangeven wanneer het Predicaat Koninklijk van een onderneming wordt afgenomen?
Het predicaat Koninklijk is een reeds lang bestaande traditie. Het is een onderscheiding die kan worden verleend aan verenigingen, stichtingen, instellingen of grote ondernemingen. Een predicaat wordt enkel toegekend aan bedrijven die reeds honderd jaar bestaan en in die lange periode een goede reputatie hebben opgebouwd. Het symboliseert het respect, de waardering en het vertrouwen van de Koning tegenover de ontvanger en wil niet zeggen dat het betrokken bedrijf leverancier is of een andere relatie heeft met het Koninklijk Huis.
De richtlijnen voor het verkrijgen en die voor het intrekken van een Koninklijk predicaat, en de bijzondere voorwaarden welke aan een gerechtigde tot het voeren van het predicaat Koninklijk worden gesteld, zijn beschreven in de Koninklijke Beschikking van 15 augustus 1988 nummer 33, respectievelijk nr. 34. Deze beschikkingen zijn later aangevuld met de Koninklijke Beschikkingen van 8 december 2004, nr. 9, 26 maart 2010, nr. 2 en 17 december 2020, nr. 3.
Op de website van het Koninklijk Huis staat de procedure voor aanvraag van het predicaat omschreven: https://www.koninklijkhuis.nl/onderwerpen/onderscheidingen/predicaat-koninklijk/aanvragen
De verlening, bestendiging en heroverweging van het predicaat Koninklijk valt onder mijn ministeriële verantwoordelijkheid en vindt plaats volgens de onder andere in de Koninklijke Beschikkingen opgenomen voorwaarden en procedures. Het gaat onder andere om de nationaliteit van het bedrijf, de financiële gezondheid, vooraanstaandheid – ook in termen van maatschappelijk verantwoord ondernemen – en (economische) zelfstandigheid. Het betreft een zorgvuldig proces via burgemeester, commissaris van de Koning en adviezen van ministeries en (inspectie)diensten die relevant zijn voor de beoordeling.
Klopt het dat Shell bij verhuizing van het hoofdkantoor naar een locatie buiten het Koninkrijk der Nederlanden niet meer voldoet aan de vereisten om het Predicaat Koninklijk te mogen dragen? Zo neen, waarom niet?
Het predicaat Koninklijk werd van oudsher alleen toegekend aan Nederlandse bedrijven. De internationalisering van het Nederlandse bedrijfsleven heeft ertoe geleid dat het eigendom van steeds meer Nederlandse ondernemingen geheel of gedeeltelijk in buitenlandse handen is overgegaan. Bij de verlenging van het predicaat Koninklijk voor een Nederlands bedrijf dat (deels) in buitenlandse handen is overgegaan, moet duidelijk zijn of een bedrijf na overname door buitenlandse belangen zich blijvend als een Nederlandse onderneming wenst te manifesteren.
Met het besluit het hoofdkantoor te verplaatsen naar het buitenland, loopt een bedrijf het risico dat het zich niet meer manifesteert als Nederlandse onderneming. Shell heeft recent de naam van de vennootschap gewijzigd van Royal Dutch Shell plc in Shell plc.
Kunt u de zinsnede «De bedrijfsvoering dient onberispelijk te zijn» nader toelichten en in welke situaties wanneer vragen rijzen omtrent de onberispelijkheid kan het Predicaat Koninklijk worden ingetrokken? Kunt u hierbij specifiek ook ingaan op de situatie waarin een onderneming in binnen- of buitenland onherroepelijk veroordeeld wordt door een rechter vanwege overtreding van milieu of arbeidsregels en of dat van invloed kan zijn op de vraag of een onderneming nog een onberispelijke bedrijfsvoering heeft?1
In de Koninklijke Beschikking van 8 december 2004, nr. 9 staan de bepalingen om een predicaat in te trekken. Bij het proces over een eventuele intrekking van het predicaat heeft de commissaris van de Koning een coördinerende en adviserende rol. Als er voldoende aanleiding toe is, dan kan en zal een predicaat heroverwogen worden. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij wijzigingen in de juridische structuur of wanneer de reputatie ernstig in het geding is, zoals bijvoorbeeld bij een strafrechtelijke veroordeling. Een bedrijf zal in het tweede geval eerst gevraagd worden een toelichting te geven op de ontwikkelingen en uit te leggen wat wordt ondernomen om die reputatie te herstellen en herhaling te voorkomen. Daarna kan op enig moment, mede op basis van de adviezen van de betrokken departementen, besloten worden over het al dan niet behouden of clausuleren van het recht een predicaat te voeren.
Daarbij zij opgemerkt dat niet-bestendigen en a fortiori het intrekken van het predicaat een voor het betreffende bedrijf ingrijpend middel is, waarvoor voldoende grond moet zijn en dat proportioneel moet zijn met het oog op de feitelijke situatie.
De onberispelijkheid van een bedrijf is een dynamisch begrip, waarvan de betekenis door de tijd heen kan veranderen, zoals ook maatschappelijke opvattingen hierover veranderen. In de verlening, bestendiging en heroverweging van het predicaat Koninklijk kunnen nieuwe inzichten inzake onberispelijkheid worden betrokken.
Zijn er voorbeelden te noemen van ondernemingen waarvan het predicaat is ingetrokken omwille van het feit dat zij niet meer voldoen aan het criterium van een onberispelijke bedrijfsvoering?
Het is verschillende keren voorgekomen dat het recht tot het voeren van het predicaat Koninklijk aan een bedrijf is ingetrokken. De redenen voor intrekking variëren. Deels was dit het geval voor omstandigheden zoals beschreven in artikel 6 van de Koninklijke Beschikking van 15 augustus 1988, nr. 34, zoals bijvoorbeeld een wijziging van de juridische structuur van een bedrijf. Ook is het voorgekomen dat een bedrijf niet meer voldeed aan de voorwaarden zoals bijvoorbeeld het niet meer voldoen aan de vereiste zelfstandigheid ten aanzien van de bepaling van de beleidsstrategie en het financiële beleid.
Onschuldigen die zich geïntimideerd voelen door undercoveragenten |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de reportage van Nieuwsuur over onschuldigen die zich geïntimideerd voelen door undercoveragenten?1 Herinnert u zich eerdere Kamervragen over dit onderwerp?2
Ja.
Deelt u de mening dat terughoudend moet worden omgegaan met het op deze wijze betrekken van onschuldige derden, nu uit diverse casussen blijkt dat onschuldigen zich ernstig bedreigd en geïntimideerd hebben gevoeld en daar maanden last van hebben gehad, door optreden van, wat dan pas veel later blijkt, undercoveragenten?
Bij de inzet van opsporingsbevoegdheden geldt dat de verantwoordelijke professionals een zorgvuldige afweging van belangen moeten maken op basis van de geldende kaders uit wet en jurisprudentie. Die afweging wordt in geval van de bevoegdheid uit deze casus gemaakt door een officier van justitie voorafgaand aan de inzet waarna de rechter achteraf de rechtmatigheid van de inzet toetst. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over beslissingen van officieren van justitie en rechters in individuele casussen.
Hoe ver strekt de bevoegdheid die artikel 126j van het wetboek van strafvordering nu precies, mede gelet op de wetsgeschiedenis? Wat is nu wel en wat is nu niet toegestaan richting derden (anderen dan de verdachte zelf) waar het gaat om opsporingsmethoden, die een verregaande inbreuk maakten op de rechten en veiligheidsgevoelens van een onschuldige derde?
Op grond van de bevoegdheid tot het stelselmatig inwinnen van informatie als bedoeld in artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering kan de opsporingsambtenaar informatie inwinnen over een verdachte op een wijze waarmee een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van diens leven kan worden verkregen. In die gevallen zoekt de opsporingsambtenaar contact met de verdachte of met personen uit diens directe omgeving. Er mag daarbij actief worden geïnterfereerd in het leven van de verdachte, zonder dat de betrokken opsporingsambtenaar zich kenbaar maakt als politieambtenaar. De benodigde informatie kan worden verkregen bij de verdachte, maar ook bij derden.
De inzet van stelselmatige informatie-inwinning is aan een aantal voorwaarden verbonden. Er moet allereerst sprake zijn van een verdenking van een strafbaar feit. Daarnaast moet de inzet van de bevoegdheid in het belang van het onderzoek zijn. Het is aan de officier van justitie, als bevoegd gezag bij de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, op aangeven van de opsporingsambtenaar, om te toetsen of de inzet proportioneel en subsidiair is. Dat betekent dat wordt afgewogen of dit het juiste middel is om het doel te bereiken. Indien de officier van justitie de inzet proportioneel en subsidiair acht, dan geeft deze een bevel af waardoor de inzet kan plaatsvinden. In het bevel worden de feiten en omstandigheden vermeld waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering wordt voldaan. Het bevel omvat tevens de wijze waarop aan het bevel uitvoering moet worden gegeven door de politie. Een belangrijk verschil tussen de bevoegdheid tot stelselmatig inwinnen van informatie en infiltratie (artikel 126h) is dat bij infiltratie in het bevel toestemming kan worden gegeven tot het plegen van bepaalde strafbare feiten. Dat is bij stelselmatig inwinnen van informatie niet mogelijk. Bij de uitoefening daarvan mogen de informanten dus geen strafbare feiten plegen. De bevoegdheid tot stelselmatig inwinnen van informatie ex artikel 126j heeft weliswaar een ruim bereik, maar is door de bovengenoemde inkadering niet ongelimiteerd.
Hoe beoordeelt u het feit dat de rechter in concrete gevallen heeft moeten oordelen dat in concrete zaken het optreden van politie en justitie grenzen is overgegaan, waarmee het openbaar ministerie (OM) naar het oordeel van de rechtbank de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden?3
Het past mij niet om te oordelen over rechterlijke uitspraken in concrete gevallen. In ons rechtssysteem zijn waarborgen opgenomen om de grondrechten van burgers te beschermen tegen ongeoorloofde inbreuken op die grondrechten door de overheid, in dit geval politie en justitie. Daarbij is het aan de strafrechter om per geval te bezien of het optreden van politie en justitie rechtmatig is. Wanneer een rechter oordeelt dat in een specifieke casus grenzen zijn overschreden, en ook wanneer dat niet het geval is, zie ik dat als een teken dat het stelsel functioneert. Het is niet aan mij om daar een uitspraak over te doen of een waardeoordeel over te geven.
Hoe wordt voortaan in de praktijk getoetst of de geplande inzet onder alle omstandigheden proportioneel is en niet kan worden volstaan met de inzet van lichtere middelen (subsidiariteit)?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er redenen de regels aan te scherpen, of bijvoorbeeld de OM-aanwijzing te verduidelijken, om duidelijker te maken waar de grenzen liggen voor dit soort politieoptreden? Zo nee, waarom niet?
Naar de toekomst toe zal een nieuwe commissie zich onder andere richten op de vraag op welke aspecten van de undercover bevoegdheden nadere versterking van de waarborgen nodig is, met daarbij aanvullend aandacht voor ethische vraagstukken die kunnen spelen bij de inzet van dergelijke bevoegdheden. Ook zal deze commissie adviseren over de (verbetering) van de werkwijze in het heimelijke domein. Mevrouw mr. W. Sorgdrager zal deze commissie voorzitten.
Waar het gaat om de vraag naar de wenselijkheid van aanpassing van wet- en regelgeving of de OM-aanwijzing wil ik eerst de uitkomsten van de commissie Sorgdrager afwachten.
Het persbericht van het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken inzake gesprekken in Afghanistan |
|
Jan Klink (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), de Th. Bruijn |
|
![]() |
Bent u bekend met het persbericht van het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken van 18 november 2021 over gesprekken in Afghanistan?1
Ja.
Klopt het dat Nederland bereid is om via internationale organisaties de salarissen van leerkrachten en zorgpersoneel in Afghanistan te financieren?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief «Toekomstige hulp aan en inzet in Afghanistan» van 16 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 867) wordt in internationaal verband gesproken over de wenselijkheid en mogelijkheden om bij te dragen aan de verlening van basisdiensten in de onderwijs- en gezondheidssector in Afghanistan.
Zoals in de genoemde Kamerbrief wordt geschetst, staat het kabinet hierbij voor een dilemma. Steun verlenen voor het in stand houden van basisdiensten zou betekenen dat internationale donoren taken financieren die de Taliban, als zelfbenoemde autoriteiten in Afghanistan, zelf zouden moeten uitvoeren. Daarmee kan het beeld ontstaan dat de Taliban als gevolg van deze steun (deels) wordt ontslagen van haar verantwoordelijkheden of dat deze steun zelfs wordt gezien als verkapte begrotingssteun. Het kabinet acht dit onwenselijk.
Tegelijkertijd hebben internationale organisaties zoals de VN herhaaldelijk aangegeven dat de infrastructuur voor het verlenen van basisdiensten in Afghanistan onder grote druk staat en dreigt te bezwijken. Dat scenario is niet in het belang van Nederland aangezien het kan leiden tot verder toenemende humanitaire noden, irreguliere migratiestromen en meer speelruimte voor terroristen.
Daarom spreekt het kabinet met internationale organisaties en gelijkgezinde partners over mogelijkheden om tijdelijk basisdienstverlening te ondersteunen, mits het buiten de Taliban om kan plaatsvinden en mits in de dienstverlening kan worden voldaan aan specifieke voorwaarden. Zo dient steun alleen via multilaterale organisaties of ngo’s te worden verstrekt, niet (direct of indirect) via de Taliban; mag er geen inhoudelijke bemoeienis van de Taliban plaatsvinden m.b.t. beleid, uitvoering en management; en dient gelijke toegang zeker gesteld te zijn voor vrouwen en meisjes. Met deze voorwaarden zoekt het kabinet naar een juiste balans tussen enerzijds voorkomen dat basisdienstverlening instort (met alle gevolgen van dien), en anderzijds steun aan en bemoeienis van de Taliban voorkomen. Als zodanig kunnen deze voorwaarden er ook voor zorgen dat de steun niet wordt aangewend, of gezien wordt, als verkapte begrotingssteun.
Hierbij bepleit het kabinet een gedifferentieerde aanpak van regio’s, waarbij alleen steun wordt verleend in provincies waar de principes worden nageleefd. Deze voorwaarden zijn ook gesteld aan de tijdelijke ondersteuning die vanuit de Europese Commissie wordt verleend ten behoeve van basisdiensten (zie vraag 7) en zullen tevens gelden bij eventuele voortzetting van door Nederland gefinancierde activiteiten van (lokale) partnerorganisaties.
Overigens staat, met uitzondering van humanitaire steun, ontwikkelingssamenwerking voor Afghanistan nog steeds on hold. De Kamer zal schriftelijk worden geïnformeerd als dit verandert.
Deelt u de mening dat verkapte begrotingssteun aan de Taliban onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat er met het betalen van salarissen van zorg- en onderwijsmedewerkers sprake is van verkapte begrotingssteun aan de Taliban? En dat de Taliban hiermee worden versterkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Stelt het kabinet harde voorwaarden aan de Taliban voor het verlenen van tijdelijke humanitaire hulp in Afghanistan, zoals het tegengaan van terrorisme, respect voor mensenrechten, en toegang tot onderwijs voor meisjes?
Op het gebied van humanitaire hulp is, in tegenstelling tot reguliere ontwikkelingssamenwerking, het kabinet terughoudend in het opstellen van harde voorwaarden. Noodhulp dient te worden verleend in lijn met de humanitaire principes (onafhankelijkheid, onpartijdigheid, neutraliteit en menselijkheid), zoals ook vermeld in de Kamerbrief «Toekomstige hulp en inzet in Afghanistan» van 16 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 783).
Nederland maakt zich via meerdere fora hard voor onbelemmerde humanitaire toegang en het naleven van het internationaal humanitair oorlogsrecht door alle betrokken partijen in Afghanistan (zie ook Kamerstuk 27 925, nr. 783). Zo heeft Nederland in samenwerking met Zweden het initiatief genomen om gezamenlijke kernboodschappen op het gebied van humanitaire hulpverlening in Afghanistan te formuleren (zie ook Kamerstuk 21 501-04, nr. 241). Deze kernboodschappen, gericht aan alle partijen in Afghanistan, inclusief de Taliban, benadrukken tevens het recht van vrouwelijke hulpverleners om hun werk te mogen doen. De kernboodschappen zijn inmiddels omarmd door de voltallige Europese Unie en andere grote humanitaire donoren (VK, VS, Canada, Noorwegen, Zwitserland, Australië en Japan).
Hoe worden de voorwaarden die Nederland en internationale partners stellen aan tijdelijke humanitaire hulp gehandhaafd? Is hiervoor een diplomatiek kantoor van de EU in Kaboel nodig en de vrijheid om zonder restricties door het land te reizen? Wat doet het kabinet als de Taliban zich niet aan deze voorwaarden houden?
Vooral de VN speelt een belangrijke rol bij het garanderen van respect voor de humanitaire principes. De VN heeft n.a.v. een bezoek van de Emergency Relief Coordinator Martin Griffiths van VN-OCHA in september toezeggingen gekregen van de Taliban op dit gebied (zie ook Schriftelijk Overleg RBZ/OS). Ook deden de Taliban toezeggingen over het recht op onbelemmerde humanitaire hulp. De VN blijft naleving van de principes handhaven en bericht de donoren hierover. De EU speelt daarbij een monitoringsrol: DG ECHO houdt de humanitaire situatie nauwlettend in de gaten middels het eigen kantoor op de VN-compound in Kaboel en brengt regelmatig rapport uit. Het hebben van diplomatieke presentie is daarvoor behulpzaam. Nederland onderhoudt daarnaast nauw contact met andere vertrouwde humanitaire partners die hun presentie in Afghanistan hebben behouden, zoals het Rode Kruis en ngo’s.
Op deze wijze monitort Nederland in samenwerking met gelijkgezinde landen en partners de mate waarin de humanitaire principes gerespecteerd worden door alle relevante partijen binnen Afghanistan, inclusief de Taliban. Ook zet het kabinet zich op diplomatiek terrein in voor de naleving hiervan, voornamelijk via een speciale coördinatiegroep bestaande uit gelijkgezinde donoren. Dit lijkt momenteel afdoende. Humanitaire organisaties melden dat zij relatief onbelemmerd door Afghanistan kunnen reizen en de hulpbehoevenden kunnen bereiken. Mocht hier verandering in komen, dan zal de EU de Taliban hierop aanspreken.
Hoe past dit initiatief van Nederland en Duitsland binnen de strategie om als EU zoveel mogelijk gezamenlijk op te trekken? Hebben andere Europese landen zich ook bereid getoond salarissen van zorg- en onderwijsmedewerkers te financieren?
Zoals aangegeven in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 19 november 2021, heeft de Europese Commissie 300 miljoen euro beschikbaar gesteld voor humanitaire hulp en 250 miljoen euro voor het tijdelijk ondersteunen van basisdiensten in Afghanistan (door de EU «humanitair+» genoemd). Hiermee kunnen ngo’s en internationale organisaties ook salarissen en (dag)vergoedingen betalen van gezondheidswerkers en onderwijspersoneel, wier inzet essentieel is om de levering van basisdiensten overeind te houden. De Commissie heeft hiervoor een eerste programmavoorstel via comitologie aan de lidstaten voorgelegd om hier concreet invulling aan te geven en gaat nu met de uitvoering aan de slag. Dit betreft een herprogrammering van 197 miljoen euro uit stopgezette OS-projecten in Afghanistan. Op aandringen van Nederland zijn hierbij expliciet principes opgenomen die in acht genomen moeten worden, waaronder het garanderen van gelijke toegang voor meisjes, vrouwen en minderheden, het voorkomen van bemoeienis van de Taliban in het management en personeelsbeleid van de activiteiten, en het zorgen dat steun via multilaterale organisaties en ngo’s, en niet (direct of indirect) via de Taliban, wordt verstrekt. Het kabinet zal er nauw op toe blijven zien dat bij de uitwerking en invulling van de steun de genoemde principes zullen worden meegenomen.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Ja.
Interne analyses en afwegingen aangaande gaswinning bij Ternaard en de aanleg van een elektrische stroomkabel onder de Wadden. |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Noardeast Fryslan roept Den Haag opnieuw op gaswinning Waddenzee niet toe te staan»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke veranderingen er zijn aangebracht naar aanleiding van ingediende zienswijzen? Kunt u aangeven van wie deze zienswijzen afkomstig waren?
Van vrijdag 27 augustus tot en met donderdag 7 oktober 2021 hebben het ontwerpinpassingsplan met de ontwerpuitvoeringsbesluiten, het milieueffectrapport (MER) en de onderliggende stukken voor de gaswinning Ternaard ter inzage gelegen. Op de ontwerpbesluiten zijn binnen de zienswijzentermijn 110 zienswijzen van particulieren en belangenorganisaties binnengekomen, waarvan 49 unieke zienswijzen, en 3 reacties van overheden.
De ingediende zienwijzen en reacties zullen, tezamen met het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage op het MER, zorgvuldig worden bestudeerd en betrokken bij de definitieve besluitvorming, thans voorzien in maart 2022. Hierop kan niet vooruit worden gelopen. Alle schriftelijk ingebrachte zienswijzen en reacties worden beantwoord in een Nota van Antwoord die tezamen met de definitieve besluiten ter inzage zal worden gelegd.
De zienswijzen en reacties op het ontwerpinpassingsplan, de ontwerpuitvoeringsbesluiten en het MER zijn integraal opgenomen in de inspraakbundel «Zienswijzen en reacties op ontwerpbesluiten Gaswinning Ternaard». Deze bundel is in te zien op https://www.rvo.nl/onderwerpen/bureau-energieprojecten/lopende-projecten/gaswinning/gaswinning-ternaard, waarbij de zienswijzen van burgers zijn geanonimiseerd.
Transparantie vormt een belangrijk uitgangspunt bij de uitvoering van de vergunningsprocedure op basis van de Rijkscoördinatieregeling (RCR). Alle beschikbare informatie omtrent het project gaswinning Ternaard binnen de RCR-procedure wordt steeds beschikbaar gesteld via de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), Bureau Energieprojecten. Aanvullend is binnen de Pilot Omgevingsproces Ternaard, die in 2016 is gestart, gekeken hoe informatie samenhangend kan worden gepresenteerd en op een laagdrempelige manier kan worden gedeeld. Hier is onder meer invulling aangegeven via de verspreiding van nieuwsbrieven en het organiseren van informatiebijeenkomsten. Ik ben me er echter van bewust dat ook vanuit mijn ministerie nog verdere verbeteringen mogelijk zijn als het gaat om het eenduidig aanbieden van alle relevante informatie.
Heeft de beoogde «operator» (Nederlandse Aardolie Maatschappij) een zienswijze over het concept-instemmingsbesluit ingediend? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer?
De Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) heeft geen zienswijze ingediend.
Refereerde u, toen u tijdens het commissiedebat Mijnbouw/Groningen van 15 september 2021 meedeelde dat u zoals gebruikelijk de juridische positie heeft laten beoordelen door de eigen juristen, aan een juridische beoordeling ter voorbereiding van uw beslissing om op 27 augustus 2021 een concept-instemmingsbesluit te publiceren voor het winnen van aardgas onder de Waddenzee bij Ternaard of refereerde u aan een andere interne juridische beoordeling? Zo ja, aan welke andere juridische beoordeling refereerde u en kunt u deze met de Kamer delen? Zo nee, waar verwees u dan naar en kunt u dit met de Kamer delen?2
Hierbij verwees ik naar de interne juridische beoordeling door de juristen van de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) met betrekking tot de rechtmatigheid van het door mij te nemen besluit ter instemming met het winningsplan Ternaard op basis van de Mijnbouwwet en het door de Minister van LNV te nemen besluit met betrekking tot het verlenen van een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze juridische beoordeling is opgenomen in het op 27 augustus 2021 ter inzage gelegde ontwerpinstemmingsbesluit winningsplan Ternaard en de ontwerp Wnb-vergunning gaswinning Ternaard. Beiden zijn te raadplegen via https://www.rvo.nl/onderwerpen/bureau-energieprojecten/lopende-projecten/gaswinning/gaswinning-ternaard.
Naar aanleiding van mijn toezegging tijdens het commissiedebat heb ik deze interne juridische beoordeling met de Kamer gedeeld in mijn brief met betrekking tot de vergunningverlening gaswinning Ternaard van 27 september 20213, zoals ook vermeld in de door mij beantwoorde Kamervragen van het lid Van Raan van 8 oktober 20214 en de door de Minister van LNV beantwoorde Kamervragen van het lid Vestering van 3 november 20215.
Klopt het dat u tijdens het bovengenoemde commissiedebat alleen verwees naar een «beoordeling van de juridische positie door de eigen juristen», die gemaakt werd voorafgaand aan de publicatie van het concept-instemmingsbesluit op 27 augustus 2021? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Is er een (andere) juridische beoordeling gemaakt door zowel de juristen van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat als door juristen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit? Zo nee, wat voor beoordeling is er gedaan? Zo ja, kunt u beide beoordelingen delen met de Kamer?
Er is geen andere interne juridische beoordeling gemaakt dan genoemd in het antwoord op vraag 4.
Erkent u dat de brief «Vergunningverlening gaswinning Ternaard», waar u naar verwijst in antwoorden op vragen van de Partij voor de Dieren niet dezelfde is als de «beoordeling van de juridische positie door de eigen juristen» gemaakt vóór 27 augustus 2021, zoals u meedeelde tijdens het commissiedebat Mijnbouw/Groningen van 15 september 2021? Zo ja, klopt het dat de brief gebaseerd is op een interne juridische analyse? Zo nee, waarom niet?3, 4
De juridische beoordeling in de Kamerbrief van 27 september 2021 over de vergunningverlening gaswinning Ternaard is gebaseerd op de interne juridische beoordeling die ten grondslag ligt aan het ontwerpinstemmingsbesluit met het winningsplan Ternaard en de ontwerp Wnb-vergunning gaswinning Ternaard die op 27 augustus 2021 ter inzage zijn gelegd.
Op verzoek van de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken en Klimaat8 is de Kamerbrief vergunningverlening gaswinning Ternaard aangevuld met een interne juridische beoordeling van de mogelijkheden om op basis van de artikelen 9, 18, 21 en 49 van de Mijnbouwwet een winningsvergunning te weigeren of in te trekken en de mogelijkheid om op basis van artikel 7a van de Mijnbouwwet een omgevingsvergunning voor de gaswinning Ternaard te weigeren.
Kunt u alle interne juridische beoordelingen (en gevraagde achterliggende onderzoeken) door eigen juristen delen met de Tweede Kamer, ruimschoots voor het commissiedebat Wadden van 7 december 2021? Zo nee, kunt u aangeven waarom de eigen beoordeling van het departement wel relevant is om te noemen in een debat maar niet aan de Kamer gestuurd wordt, wanneer de Kamer daarom vraagt?
Hierbij verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 en 5, en de Kamerbrief van 27 september 20219.
Klopt het dat de Landsadvocaat niet door u is betrokken bij de beoordeling van de juridische positie van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, voorafgaand aan de terinzagelegging van het concept-instemmingsbesluit, zoals u aangaf in het commissiedebat Mijnbouw/Groningen van 15 september 2021? Zo ja, waarom niet? Zo nee, wat was het oordeel van de Landsadvocaat?
Dat is juist. Zoals ik heb aangegeven in het commissiedebat is het gebruikelijk om de juridische positie te laten beoordelen door de eigen juristen en niet door de landsadvocaat. Hierbij verwijs ik naar de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid De Groot door de Minister van Rechtsbescherming10 waarin is aangegeven dat als uitgangspunt geldt dat de Staat en zijn bestuursorganen ervoor zorg dragen dat voldoende juridische deskundigheid aanwezig is binnen de Rijksoverheid, zodat gepaste terughoudendheid kan worden betracht bij het inschakelen van de landsadvocaat en andere externe juridische bijstandsverleners in zaken waarin bijstand niet in de wet is voorgeschreven.
Nadien hebben de Minister van LNV en ik besloten om de landsadvocaat advies te vragen als reflectie op de door de Kamer gevraagde juridische analyses van de Rijksuniversiteit Groningen en de Waddenacademie. Deze adviezen zijn aan de Kamer gezonden per brief van 26 november 202111.
Als de Landsadvocaat niet betrokken is geweest, waarom achtte u het dan nodig om tijdens het debat te wijzen op de gevoeligheden van een advies door de Landsadvocaat over aardgaswinning onder de Waddenzee «wanneer er processen te verwachten zijn en wij, of we dat nou wel of niet willen, procespartij zijn»?5
In een mogelijke beroepsprocedure bij de Raad van State op basis van de definitieve besluitvorming over de vergunningverlening voor de gaswinning Ternaard kan de Staat zich laten vertegenwoordigen door de landsadvocaat. De overheid moet, net als elke andere procespartij, vrijelijk kunnen spreken met de advocaat die haar vertegenwoordigt in (toekomstige) rechterlijke procedures, zonder het risico dat adviezen die in dat verband worden gegeven openbaar worden. Dit zou immers betekenen dat ook juridische risicotaxaties en processtrategische afwegingen openbaar worden die de positie van de overheid in een rechterlijke procedure ernstig kunnen benadelen.
Klopt het dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij gebruik kan maken van de verhoogde investeringsaftrek voor gaswinning op de Noordzee? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zal deze aanvraag gedaan kunnen worden?
Ja, de NAM kan voor zover het de gaswinning op de Noordzee betreft gebruik maken van de verhoogde investeringsaftrek. De verruimde aftrekmogelijkheden gelden met terugwerkende kracht sinds 1 januari 2020. Dat betekent dat bedrijven die na die datum investeringen in de opsporing of winning van aardgas op de Noordzee hebben gedaan of nog gaan doen, gebruik kunnen maken van een generieke aftrek van 40%. De investeringsaftrek ziet echter uitsluitend op het opsporen of winnen van aardgas op de Noordzee. In het Convenant investeringsaftrek kleine velden op land13 is door het kabinet met de operators van de kleine velden op land (inclusief de Waddenzee) afgesproken dat zij vrijwillig afzien van de investeringsaftrek. Alle (mede) vergunninghouders voor kleine velden op land hebben het convenant ondertekend. De NAM kan dus voor de gaswinning Ternaard geen gebruik van maken van de investeringsaftrek.
Kunt u de uitkomsten van de Passende Beoordeling ten aanzien van gaswinning bij Ternaard met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De Passende Beoordeling is onderdeel van de aanvraag Wnb-vergunning gaswinning Ternaard en te raadplegen via https://www.rvo.nl/onderwerpen/bureau-energieprojecten/lopende-projecten/gaswinning/gaswinning-ternaard.
Kunt u aangeven wat het standpunt van de noordelijk provincies en de Waddeneilanden is ten aanzien van gaswinning bij Ternaard? Kunt u de gespreksverslagen hierover delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Als onderdeel van het Omgevingsproces Ternaard14 hebben mijn voorgangers en ik intensief gesproken met decentrale overheden over de voorgenomen gaswinning Ternaard. Van deze gesprekken zijn geen gespreksverslagen gemaakt. Wel hebben decentrale overheden schriftelijk hun standpunt inzake de voorgenomen gaswinning aan mij kenbaar gemaakt.
De provincie Fryslân heeft per brief van 5 oktober 202115, in lijn met eerdere brieven en het Fries manifest van begin 2016, in reactie op de terinzagelegging van de ontwerpbesluiten ten behoeve van de voorgenomen gaswinning Ternaard aangegeven nog steeds tegen nieuwe gaswinning te zijn en adviseert niet in te stemmen met de gaswinning Ternaard en het instemmingsbesluit met het winningsplan Ternaard niet af te geven alsmede het bijbehorende inpassingsplan met onderliggende adviezen en besluiten niet vast te stellen.
De provincies Noord-Holland en Groningen hebben per brief van respectievelijk 30 september 2021 en 7 oktober 2021 verzocht te stoppen met het verlenen van vergunningen die de natuur op het Wad belasten, zoals gas- en zoutwinning en te stoppen met gaswinning uit kleine velden in en nabij de Waddenzee.
Op 6 februari 2021 hebben volksvertegenwoordigers uit de Waddenprovincies een manifest aan mij aangeboden waarin zij ervoor pleiten om te stoppen met de winning van diepe delfstoffen onder de Waddenzee en nieuwe gas- en zoutwinningen in het Waddengebied niet toe te staan.
Op 18 juni 2018 heeft het Samenwerkingsverband van de Waddeneilanden per brief opgeroepen, in lijn met de hierboven beschreven standpunten van de Waddenprovincies, vanwege de unieke kenmerken van het Waddengebied en de Waddenzee als Werelderfgoed de gaswinning in en rondom het Waddengebied niet op te voeren maar juist af te bouwen.
Klopt het dat noordelijke provincies en de Waddeneilanden hun wensen met betrekking tot de aanlanding van de stroomkabel bij het Rijk kenbaar hebben gemaakt? Zo ja, wat zijn de wensen van de provincies en van de Waddeneilanden? Kunt u de wensen in uw beantwoording uitsplitsen per bevoegdheid?
Ja, dit hebben zij bekendgemaakt in het gezamenlijke Regioadvies Net op zee Ten Noorden van de Waddeneilanden. Dit is in te zien op https://www.rvo.nl/sites/default/files/2021/01/Regioadvies_Net_op_zee_Ten_noorden_van_de_Waddeneilanden.pdf.
In het Regioadvies hebben de betrokken partijen de tracéalternatieven afgewogen op basis van vijf criteria:
Op basis hiervan geven de betrokken partijen gezamenlijk aan dat zij een voorkeur hebben voor het tracé Eemshaven Oost. Vanwege de technische complexiteit en lastige vergunbaarheid daarvan kan Eemshaven West ook worden overwogen als voorkeursalternatief, aldus de regiopartijen. Hieraan hebben de regiopartijen enkele voorwaarden gesteld. Dit betreft een gedragen gebiedsproces, een gebiedsfonds, een corridor in de Waddenzee om toekomstige verstoringen zoveel mogelijk te voorkomen, het beschikbaar stellen van HDD-boringen (horizontale boringen), het behouden van de Noord-Groningse kuststrook als hoogwaardig landbouwgebied, onderzoek naar de impact van laagfrequent geluid, monitoring en compensatie van verzilting, en mitigatie en/of compensatie van negatieve gevolgen voor de bodemstructuur van het kwelderlandschap.
Eemshaven West is in januari 2021 vastgesteld als voorkeursalternatief. De afgelopen periode hebben wij samen met de regiopartijen aan de uitwerking van de randvoorwaarden gewerkt. Zoals de Staatssecretaris van EZK heeft toegelicht in de Kamerbrief Verkenning aanlanding wind op zee 2030 (VAWOZ)16, heeft zij besloten om de aanlanding van het windpark Ten Noorden van de Waddeneilanden in een gezamenlijk proces met de aanlanding van Windgebied 5-oost op te pakken. Hierin zullen ook de randvoorwaarden verder worden uitgewerkt.
Wat is het standpunt van de noordelijke provincies en de Waddeneilanden aangaande de impact van de stroomkabel op de natuur?
In hun afweging tussen de verschillende kabeltracés hebben de regiopartijen vijf criteria meegewogen.Ruimtelijke inpassing, omgevingskwaliteit en milieu & gezondheid betreft één van deze criteria.
Daarnaast vragen de regiopartijen specifiek aandacht voor de aantasting van de kwelders, het beschikbaar stellen van HDD-boringen en de meekoppelkans natuurontwikkeling. In de optimalisering van het Eemshaven West tracé het afgelopen half jaar is dit meegenomen. Dit heeft geleid tot een geoptimaliseerd tracé waarbij de kwelders worden ontzien door HDD-boringen toe te passen.
De regiopartijen hebben eveneens gevraagd om de afweging over de aanlanding zoveel mogelijk integraal en toekomstbestendig te doen. Daarom heeft de Staatssecretaris van EZK besloten om de aanlanding van het windpark Ten Noorden van de Waddeneilanden in een gezamenlijk proces met de aanlanding van Windgebied 5-oost op te pakken, waarbij ook toekomstige aanlandingen worden meegenomen. In dit programma neemt de Staatssecretaris van EZK de opgedane kennis mee.
Kunt u de gespreksverslagen over de stroomkabel delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze gespreksverslagen zijn als bijlage bijgevoegd17.
Kunt u deze vraag een voor een beantwoorden, voorafgaand aan het commissiedebat Wadden op 7 december 2021, zonder daarbij te verwijzen naar eerdere antwoorden?
Ja. Wel heb ik bij de beantwoording van een aantal vragen een verwijzing opgenomen naar eerdere antwoorden wanneer dit nuttig is om de geschiedenis van de communicatie hierover met de Kamer te duiden ofwel aan te geven waar nadere context kan worden gevonden.